-ocr page 1-
Vak 71
i
3^
>
-, .. \'F : f
•v/S -"1
LA-J* V. ~¥%5
r ï
> •
II
«
1
89 1
-ocr page 2-
^^     ^^     ^^     ^^*     ^^     ^^     ^^^    ^^*    ^^^     ^^^
• *•*•*•♦•*••*•*•♦•*•*
*•*•*•*•*.*•♦••*•*.♦••
^^           ^^          ^^           ^K^         ^^           ^^          ^^^         ^^^        ^^^         ^^^
^^     ^^     ^^     ^^*     ^^     ^^     ^^^    ^^*     ^^*     ^^^
.Ut.*.*.*.*.*.*.*.*.*
-ocr page 3-
• ♦•♦•#•*•♦•*••*•*•#•*••
-ocr page 4-
rr\\fn >Zz.zz.
:
-ocr page 5-
OF
HET HART GODS
EX HET
HART DER MENSCHEN.
VOLGENS DE H. SCHUIFT,
MET BETKEKKIXG TOT HET
lLLERHEILI&STE SART VAN JESÏÏS;
I VOORAFGEGAAN VAN EENE VERHANDELING
| OVER DE DEVOTIE TOT HETZELFDE HH. HART.
dooi:
R. J. PIERIK 8. J.
Zij zullcu opzien tot Hein, i\'.icn zij
doorstoken hebben.
Zach. XII. 10. Jo. XIX. 37.
S BOSCH,
G. MOSMANS
1S70
-ocr page 6-
IMPRIMATUR.
Datum in Haaren 17 Jan. 1870.
J. CU1JTEX, LU»: Cent.
<
» !
-ocr page 7-
VOOBBERIGT.
De uitdrukking: Hart Gods, en zelfs die van: hart der
ïdenschen,
liccft niet altijd in de H. Schrift dezelfde betcc-
kenis. Het eigenlijke Hart van Jcsus, dal wij beide ecu
goddelijk en een menschclijk hart kunnen noemen, wordt
er doorgaans niet door aangeduid. Somtijds is toch werkelijk
dit Hart bedoeld j en ook daar, waar zulks niet regtstrecks
plaats heeft, vindt men toch dikwijls zulke dingen of van
het Hart Gods 6f van dat der menschen medegedeeld, welke
:net het Hart van Jesus cenigzins in betrekking staan, en
dus niet zonder vrucht met de devotie tot dit HIT. Har
in verband gebragt worden.
-ocr page 8-
VOORBERIGT.
IV
Ons doel nu was het de verschillende teksten, die luer-
umtrent in de gewijde Bladen voorkomen, te verzamelen,
en al die plaatsen, of althans de voornaamste, waarin van
het Hart Gods of van het hart der menschcu gesproken wordt,
ecnvoudiglijk bij één te brengen. Op die wijze dachten wij
aan Christelijke lezers en inzonderheid aan de jeugdige
Levieten cu Priesters des Ilecrcu cene bron van levende wa-
tercu cu aldus cene rijks stof voor verdere overwegingen
te kunnen aanbieden.
Dewijl echter eene drooge verzameling van schriftuurtckstcn
ter lezing weinig geschikt cu dus aan verreweg de mecsten
niet aangenaam zijn zou, zijn wij spoedig op de gedachte
gekomen van ecu anderen weg te mogen inslaan. Het
was: de verschillende godspraken, naarmate de II Schrift
die voorhoudt, wel één voor één aan te voeren, maar
tevens, zooveel mogelijk, tot een zaïncnhangcnd geheel te
verecuigen. Hierdoor moest natuurlijk, (waar men wel op
letten moet) niet juist cene verhandeling over het H. Hart
van Jcsus alleen, maar veeleer cene soort van korte gcschie-
deuis van het Hart Gods en het hart der menschcu, in zijn
geheel, te voorschijn komen.
Dat wij in de uitvoering naar wenscli geslaagd zijn, dur-
ven wij volstrekt niet beweren. Wij gevoelen veeleer, meer
dan iemand, het gebrekkige, dat er in voorkomt; hetgeen
ons overigens in het geheel niet bevreemd heeft, al was
het maar om het weinige, als het nog iels is, wat wij aan-
-ocr page 9-
V
VOORBEMGT.
troffen, dat ons den nieuwen weg, dien wij bewandelden,
eenigzins gemakkelijker kon maken.
De ware vrienden van liet Hart Gods zullen ons dcson-
danks onze zwakke poging ten goede duiden ; daar houden
wij ons ten volle van verzekerd. Ook is voor hen over
het Hart van Jesus hijna overal in de II. Sclrift veel te
lecreu; maar zekerlijk vooral daar, waar van een hart spraak
is; zoodat al de teksten, die over het Hart Gods, of over
dat der mcuschen spreken, wel eenigzins met Jcsus\' Hart
in verband gebragl mogen worden. Is al ons werk, en ook
de wijze van uitvoering eenigzins nieuw (wat wij niet wil-
lcn ontkennen) dan mag liet, dunkt ons, deswege niet af-
gewczen worden, maar veeleer aanspraak maken op een klein
plaatsje tusschen de rij van goede boeken, die tot uu toe
over Jcsus\' beminnelijk Hart geschreven zijn. Mogt iemand
er door opgewekt worden, om de inderdaad goddelijke,
maar helaas! zoo weinig gekende schatten van het Woord
Gods, nog meer te doorzoeken, dan waren wij dubbel ge-
lukkig! Maar in elk geval wenschcu wij, dat de Katholieke
lezer èn het Hart Gods èn het zijne er beter door lecre kcn-
uen; dat hij het Hart Gods en een mcuschclijk hart iu
het Hart van den aanbiddelijkeu Verlosser er te meer om
bcwouderc; dat hij daardoor de devotie jegens het eeuwig
onvergelijkelijk Hart van Jcsus Christus vuriger omhelzc, en
aldus, met ons, een plaatsje viude iu dat Hart, hetwelk
ons allen met eenc waarlijk goddelijke, of, zooals de Apostci
-ocr page 10-
VOORBGSIOT.
VI
het uitdrukt, niet ocue inderdaad overgrooie liefde, uiter-
uiatc groote liefde, nitttiii charildte, heeft lief gehad, lief
heeft eu zoekt.
Op deu Feestdag der II. Elisabeth,
19 November. 1868.
-**&r —
-ocr page 11-
INHOUD.
BLADZ.
INLEIDING.
Over de devotie tot het II. II. Hart van Jestts. 1
EERSTE HOOFDSTUK.
liet voorwerp dcser devotie.
I. Het voorwerp dezer devotie is niet:eene
bloote afbeelding van Jesus\' Hart . . 5
II. Het hart, alleen als symbool der liefde,
is het voorwerp dezer devotie niet . . 9
III.  Het voorwerp dezer devotie is het waar en
natuurlijk Hart van Jesus. In welken zin ? 11
IV.  Het voorwerp dezer devotie het Hart van
den Godmensen zijnde verdient al onzen
eerbied en aanbidding......16
V. Over de voortreffelijkheid van het voorwerp
dezer devotie.........1!)
-ocr page 12-
VIII                                INHOUD.
TWEEDE HOOFDSTUK.
De beweegredenen, die ons moeten aansporen tot het
behartigen dezer devotie.
BLADZ.
I. Wat wij door beweegredenen te verstaan
hebben.....\'.......24
II. Eerste beweegreden: het voorwerp dezer
devotie is een hart en wel liet Hart van
Jesns............28
III.  Tweede beweegreden: de wensch en wil
van Jesns zelven, die ons deze devotie leert. 59
IV.  Derde beweegreden: de gunsten en ge-
naden niet het beoefenen dezer godsvrucht
verbonden...........7-t
V. Vierde beweegreden: Jesus\' goedheid, daar
hij deze devotie in onze lijden gesehonken
heeft............81
DERDE HOOFDSTUK.
liet doel dezer devotie.
I. Het doel in één woord uitgedrukt is de
liefde tot Jesus.........87
II. Het algemeeue doel: liefde tot Jesus hangt
zatnen met het bijzondere: liefde tot Jesus
in zijn lijdenen in het allerheiligst Sacrament. 80
III.   Hoe het doel dezer devotie, dat is ieeder-
liefde,
op verschillende wijzen beoogd kan
worden............95
IV.  Oefening van het geheugen met betrekking
tot deze devotie.........97
V.  Over de oefening van het verstand om de
devotie tot Jesns\' Hart wèl te behartigen. 102
-ocr page 13-
IS
INHOUD.
BLADZ.
VI.  De volkomen wederliefde vordert het gan-
sclic hart, en inzonderheid navolging en
eerherstel, en dns den geheelen wil van
den inensch.......• . . . 108
VII.  Besluit...........113
EERSTE DEEL.
HET HAKT GODS EN BET HAKT DEK MENSCHEN
IN HET OUDE TESTAMENT.
EERSTE HOOFDSTUK.
Gods Hart en het hart der mensehen bij de schepping.
I. Het hart is het middelpunt van het gan-
sche leven des menschen, waarop derhalve
Gods oog gerigt is.......117
II. Ons hart door God voortgebragt blijft op
bijzondere wijze met zijn Schepper ver-
bonden ...........130
III.  Het hart is voor God geschapen en streeft
dus onophoudelijk tot Hem aan wicn het
teruggeschonken moet worden. . . . 136
IV.  Ons hart (vooral, volgens de II. Schrift,
als de zetel van wil en verstand be-
schouwd) is geschapen naar Gods beeld
en gelijkenis en kan derhalve God bezit-
ten en aan Hem gelijkvormig worden . 143
TWEEDE HOOFDSTUK.
Hel Hart Gods en het hart van Adam in hel
aardseh Paradijs.
I. Gods oog, de spiegel zijns Harten, op
Adams hart gerigt.......150
-ocr page 14-
INHOUD.
X
BLADZ.
II. Adams oog op het Hart Gods gerigt . 155
III.  Naamver verband tnsschen Gods Hart en
liet hart van Adam gelegd, door Adam
miskend...........15S
IV.  Door de belofte van den toekomstigen
Verlosser vertoont zicli nog volkomener
de goedheid van Gods Hart en kunnen
wij met meer regt van het Hart Gods
spreken...........164
V. Tranen van droefheid ; Roede en doornen
voor het menschelijk hart.....168
DERDE HOOFDSTUK.
Hel Hart Gods en de Arke. Noc.
I. Adam verkondigt de belofte, welke in
betrekking staat met het Hart Gods en
der menschen.........
II. Het Hart Gods schromelijk vergeten
III. Het Hart Gods verontschuldigt het hart
der menschen en sluit een nieuw verbond
met Noë...........
174
178
184
VIERDE HOOFDSTUK.
Het Hart Gods en de Patriarchen. Abraham,
Isaak en Jakob. Job.
I. De Patriarchen, Abraham, Isaak en Jakob,
mannen naar Gods Hart.....188
II. De heilige man Job, en zijn hart met
betrekking tot het Hart Gods ... 202
VIJEDE HOOFDSTUK.
Het Hart Gods en Israëls hart . . . 210
-ocr page 15-
INHOUD.
M
IH.ADZ.
ZESDE HOOFDSTUK.
De wan naar Gods Hart, David . . . 234
I. Het heilig en godminnend hart van David 23G
II. David de uitmuntende dichter met be-
trekking tot het Hart Gods en het hart          .
der menschen.........242
III.  Davids hart een hart naar Gods Hart, —
een koninklijk hart.......247
IV.  Davids hart, het voorbeeld (de type) van
het Hart van Christus......    252
V. David de voorvader van den Messias .    260
VI. David de propheet van het Hart Gods .    265
VIL Het toekomende Hart Gods op velerlei
wijzen in de eigenschappen van Davids
hart geteekend.........    281
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Salomon, de leeraar des harten.
I. Moria, de berg van het Hart Gods . . 287
II. De tempel, het paleis van Gods Hart
ondei* de menschen wonend .... 298
III.  Salomon, een nieuw vóórbeeld en pro-
phcet van het toekomende Hart Gods . 313
IV.  Salomons Hooglied: de vcreeniging van
het Hart Gods en het hart der menschen 319
\\. Salomon, de leeraar des harten . . . 329
VI. Salomons hart, een droevig toonbeeld
van het hart der ïnenschon .... 339
ACHTSTE HOOFDSTUK.
De jirop/telen van het Hart Gods.
J. De propheten.........345
51
-ocr page 16-
MI
INHOUD.
BLA
II. Do proplictcn ons onderrigtende ten aan-
zien van het racnsehelijk hart ....
III. De onderrigting der prophetcn met be-
trekking tot liet Hart Gods ....
*IV. De treffendste prophetiën met betrekking
tot het Hart Gods.......
V. Verdere voorafbeeldingen en aanduidin-
gen van het Hart Gods, in het Oude
Testament..........
VI. Verdere aanduidingen van het toekomende
• Hart Gods in verschillende zaken ofge-
benrtenissen van het Oude Testament .
VIL Terojrblik..........3
-ocr page 17-
IltTIECOTriD
VAN HET
TWEEDE DEEL.
----*_AS\',V/NVvV*-—
Hot geheim v;ui Gods Menschwording
bij uitnemendheid het geheim des harten. 409
Hot Hart Gods op bijzondere wijze in
het Nieuwe Testament door Jesus zelvcn
er verecring voorgesteld.....435
Het Hart Gods meer in \'t bijzonder en
voortdurend aan de menseben voorgesteld
door do wonderen, woorden en werken
ran Jesus..........455
Het Hart Gods aan ons getoond bij de in-
itelling van het Allerheiligst Saerament. — 474
lot Hart Gods bij uitstek duidelijk tot
uis sprekend in het lijden en op het kruis
ran Jesus. —.........490
-ocr page 18-
XIV                                     INHOUD.
BLADZ.
VI.  Het Hart Gods ons nogmaals duidelijk
toesprekend in zijn laatste lijden en in
zijn breken op het kruis.....5
VII.   Het Hart Gods doorboord op het kruis
allerduidclijkst tot ons hart sprekend . 525
VIII. I)e triomf van het Hart Gods door en
na de verrijzenis van Jesus . . . .    542
IX. Do volkomen triomf van het Hart Gods
in Jesus\' Kerk in en door hot Hart van
Jesus............    554
Gebeden en overwegingen onder de II. Mis     563
Opdragt aan het H. H. Hart van Jesus . .    597
Min of meer verklaarde Schriftuurplaatsen .    599
-ocr page 19-
INLEIDENDE VERHANDELING
OVER DE DEVOTIE
TOT HET
ALLERHEILIGST HAET VAN JESUS.
Het Hart Gods en liet hart der menseken, ook elk
afzonderlijk, maar vooral in hun verband en in
hunne onbegrijpelijke vereeniging beschouwd, —
welk een geheim voor ons menschen op aarde! Ja
waarlijk, het is zulk een geheim, dat wij het te
regt voor een der grondgeheimen van onze heilige
en waarachtig goddelijke godsdienst houden; een\'
geheim, dat wij teregt den grondslag van vele an-
dere geheimenissen noemen; een geheim, dat met al
de andere althans eenigerwijze is verbonden; dat der-
halve deels als het begin,- deels als het werkdadig
middel, deels als het verheven doel van al de andere
mysteriën beschouwd moet worden. Dit geheim nu te
beschouwen en zoo klaar mogelijk aan Christelijke
harten voor te houden, ziedaar ons doel. —
J
-ocr page 20-
2
Wie dan ook ons volgen wil bij de blootleggnv\'
van zulk een mysterie, volgc in et aandacht, \'t Is
niet voor een ieder, en zeker niet voor de minnaars
eener nietswaardige en hartverdervende roinanlec-
tuur, dat wij het wagen mogen zulke geheimen tt
ontvouwen. Voor U slechts, Christen! voor u, die,
om nu reeds met een woord der II. Schrift te
spreken, werkelijk „een hart hebt", dat is: die ver•
stand en moed bezit, om het eenig noodzakelijk:
werk uwer heilig- en zaligheid met kracht aan t<
grijpen en, zonder omzien , voort te zetten, voor \\
alleen is de verborgen schatkamer der goddelijk
geheimen open. Gij alleen moogt ons volgen, g;
alleen dit heiligdom binnentreden; niemand air
ders.
Om u echter niet op eens on als plotseling i.:
dien grenzeloozen oceaan e doen inzien en als he
ware u te doen verliezen, willen wij u in het ko.
blootleggen, welk eigenlijk het hoofddoel van ;
uwe beschouwingen wezen moet. Moeijelijk va
dit ook niet; want het is niets anders, dan het gi
heim zelf dat we verklaren; en dus, met korte woorder
Gods liefde en mee liefde beschouwd en vereenig.
in de devotie tot het goddelijk Hart van Jesui
Het Hart Gods, als zoodanig, en in den eerste:
zin, beteekont: liefde; het hart der mensclien: «M»
derliefde. En die beiden in Jesus Hart te bescho • ,/tó\'
is het einddoel onzer overwegingen. Hebt gij d>
eenmaal begrepen, en wèl begrepen, dan zidle
de anders geheimzinnige sluijers van lieverlede vo<
u wegvallen; dan zult gij aan de gedachte t
uitdrukking van Hart Gods van het begin af
ware beteekenis hechten; dan kunt gij er alle.
-ocr page 21-
3
\'je komen 11 een geheel duidelijk denkbeeld over
Ie ganscho geschiedenis van het Harl Gods en het
tart der menschen
te vormen. Laten we dus be-
;innen met n vooreerst in te lichten over den
reren aard, het wezen en de voortreffelijkheid der
\')evotie tot liet Allerheiligst Hart van Jesus. Hier-
\'oor zal het volgende verduidelijkt worden, en zal
de ware beteekenis van Hart Gods en hart der
ensclien
geheel worden verklaard.
Om den aard en de waardij eener devotie wèl
i te zien, dient men natuurlijk acht te geven op
e zaken, waardoor het wezen en de natuur van
e godsvrucht meer bijzonderlijk omschreven en
paald moeten worden. Het vooncerp, de betceegrede-
n,
en het doel zijn de voornaamste, die hiertoe
hooren; zoodat wij noodzakelijk over deze drie te
reken hebben.
En in der daad; hoe heiliger en verhevener voor-
>.rp
aan onze godsvrucht wordt voorgesteld, hoe
eer het aller harten tot zich zal trekken. Hoe
•achtiger en dringender de drijfveeren zijn, die
is daartoe aansporen, hoe sterker zij ons zullen
amen en dringen. Hoe liefelijker en edeler ein-
lv , het doel is van de devotie, hoe zoeter en
nejenamer het ons zal boeijen.
Wat moet het dan zijn of wat zal het niet zijn,
lar het voorwerp het Hart Gods, en dus, in goe-
n verstande, God zelf, do beweegreden hoofd-
elijk dezelfde God, het doel al wederom, in
Jen zin, niets anders dan God zelf is? —God
-ocr page 22-
•I
en Ciods Hart dus in betrekking met het onze, o
waarlijk, wij kunnen vooruit beseffen, hoe zoet en
hoc dringend, ja hoe noodzakelijk mag ik bijna zcg-
gen, zulk eenc devotie voor ons mensehelijk hart
moet zijn; wij moeten wel terstond begrijpen, hoe
zaligend zij wezen zal voor elk mensen, die zich een
hart in den boezem gevoelt, en gelooft, ja, dat de
God der glorie zelf uit zijn hemel is afgedaald tot
ons menschen, om insgelijks een mensehelijk hart, —
maar in de allerheiligste menschheid van Jesus on
in den Persoon des eeuwigen Woords vereenigd
met de goddelijke natuur, — in een menschelijken
boezem te dragen. — Wie echter ook niet gelooft,
trede nooit in dit Heiligdom binnen. De gansche
Majesteit des Hcoren zou den roekeloozen navor-
schcr verpletteren 1); — en alleen aan de klei-
ncn wordt het geopenbaard 2), — wat eene on-
eindige en almagtige liefde voor den armen mensch
heeft kunnen en willen doen.
I) Spreuk. XXV, 27. 2) Jlatth. XI, 25.
-ocr page 23-
EERSTE HOOFDSTUK.
HET VOORWERP DEZEll DEVOTIE.
I.
Het voorwerp dezer devotie is niet: eene bloote
afbeelding van Jesus\' Hart.
Het voorwerp dezer heilrijke en in der daad god-
delijkc devotie, die dan ook gezegd mag worden
door geene andere te zijn overtroffen, is gemakkelijk
zeer in \'t kort, en zelfs met twee woorden aan te
duiden: Jeans\' Hart.
Wie Jesus kent en bemint, heeft ook werkelijk
weinig meer ter verklaring noodig. Jesus zelf in
zijn Hart, of liever zijn Hart om Hem zelven, dat
is om zijn goddelijken Persoon, vereerd, het zegt
reeds alles voor eiken ijverigen en den Godinensch
beminnenden leerling. Dewijl immers Jesns\' Hart
moet vereerd worden zoo als het in werkelijkheid
bestaat; en Jesns, de Zoon Gods en des menschen,
waarachtig God en waarachtig mensch, nu aan de
l
-ocr page 24-
6
ïegterhand zijns Vaders leeft en in glorie heersc.ht,
is het noodzakelijk zijn levend, glorievol en nu op
de vleugelen der Cherubijnen zetelend Hart, dat
wij in deze devotie, op eene bijzondere en eigen-
aardige wijze, vereeren, liefhebben, en aanbidden.
Streng genomen, zou hier niets behoeven bij-
gevoegd te worden; en kan het alleen nog zaak
zijn, deze treffende waarheid wat duidelijker en
tevens krachtiger te doen uitkomen, van den eenen
kant door te wijzen op hetgeen eigenlijk deze de-
votie niet uitmaakt, van de andere zijde, door acht
te geven op een gewigtig gevolg, dat uit de ware
kennis van dit goddelijk voorwerp noodzakelijk moet
getrokken worden.
Wat het eerste betreft, vinden wij aanstonds
twee dingen, welke wij zekerlijk moeten uitsluiten.
Het eerste is: de bloote afbeelding of figuur; het
tweede: het zinnebeeld of symbool; twee zaken, die
wel insgelijks tot deze devotie bchooren en daarmee
zamenhangen, maar er toch geenszins het ware en
eigenlijke voorwerp van uitmaken; hetgeen wij kor-
telijk moeten ophelderen.
Het is natuurlijk, dat men van elke ligchame-
lijke zaak, en dus ook van het allerheiligst en aan-
biddelijk Hart van Jesus, eene teekening of af beel-
ding vervaardigen kan. Men vermag het af te
malen, uit to beelden, na te bootsen, en aldus
aan onze oogen en aan ons hart voor te stellen.
Een ieder weet het. En zulk eene afbeelding, fi-
gnur of teekening mogen wij niet slechts maken of
laten vervaardigen, wij mogen die ook vereeren en
doen vereeren. Ja! Jesus zelf heeft geleerd aan
zrjno bevoorregte dienares, de gelukzalige Maria
-ocr page 25-
?
Margurcta, dat deze Tereering niet alleen aan Hem
zelven hoogst aangenaam, maar ook aan ons bij uit-
stek nnttig zonde zijn; zóó zelfs, dat er zeer bij-
zondere gunsten en genaden zullen verleend worden
op die plaaisen en aan die personen, waar en door
wie dit zinnebeeld zijner eindelooze liefde deze ver-
eering ontvangt. Ja zóó, dat de tempel, de wo-
ningen, de vertrekken, waar de afbeelding van
Jesus\' Hart wordt vertoond en met een geloovig hart
vereerd, den zegen van dat goddelijk Hart over
de bewoners zien nederdalen. O, raogten alle Chris-
tenen deze eerste en zoo gemakkelijke oefening be-
grijpen! Mogten ze die, veel meer dan ze nu doen,
ter harte nemen en volbrengen! Hoe veel zon reeds
daardoor ter verbreiding dezer heilrijke godsvrucht
gewonnen, hoe groot een heil voor hen zelven en
voor al de hunnen door Jesus\'hart verworven zijn!
Maar helaas! het beeld van hun eigen kleinheid,
de afbeelding, van ik weet niet wie, wordt honderd-
en duizendwerf vermenigvuldigd; terwijl het beeld
van den Koning der koningen, de voorstelling van
het Hart Gods zelf, zoo als Hij dit in de treffendste
kleuren aan ons menschen vertoond heeft, dikwijls
door cene onverklaarbare nalatigheid, dikwijls mis-
schien uit menschelijk opzigt, uit vrees voor een
aardworm, geen plaatsje vinden kan. Is het te
begrijpen, dat men aldus de zegeningen des hemels
verwaarloost?
Maar ook gij, Christen! die deze afbeelding lief
hebt, en ze plaatst, waar ge maar geschiktelijk
kunt, ook gij dient hier wel acht te geven op den
aard dezer verecring. Gij zoudt trouwens geheel
dwalen, indien ge do verecring aan zulk oene af-
-ocr page 26-
8
beelding bewezen als eene volstrekte, en in dat beeld
berustende beschouwen mogt. Het is immers alleen
eenc betrekkelijke, en op iets anders overgaande
vereering. En gij zult wel niet vragen, waarop
ze dan in ons geval overgaat. Het is immers op
liet waar en natuurlijk Hart van Jesus; gelijk zij
altijd, als er spraak van een beeld des goddelijke»
Verlossers is, op den persoon van Jesus zelven over-
gaat. Dat wil zeggen: èn het beeld, èn de persoon
door de afbeelding voorgesteld, worden vereerd; maar
het beeld wordt zulks alleen om den persoon, en
in het beeld de persoon; zoodat de afbeelding enkel
eene betrekkelijke, op iets anders betrekking heb-
bende vereering, de persoon zelf de eigenlijke on
dus ahsohde, op zich zelf staande veroering ontvangt.
Hierdoor zult gij nu ook ligt begrijpen wat daaruit
volgen moet: dit namelijk dat, bij het vereeren van zulk
eeu beeld, niet in het beeld zelf, maar in iets an-
ders, het ware en eigenlijk voorwerp der vereering
gevonden wordt. Het beeld is eene voorstelling,
een middel om ons het wezenlijk voorwerp, Jesus\'
Hart, levendig voor den geest te brongen; en dit
middel is hoogst nuttig; het helpt en bevordert
onze gosdvrucht; het doet ons het werkelijk voor-
worp, zooveel mogelijk, met de oogen aanschouwen;
maar het blijft altoos van Jesus\' aanbiddclijk Hart,
als het wezenlijk voorwerp dezer veroering, geheel
en al onderscheiden; hot is slechts de afbeelding
van hetgeen wij vereeren, niet de zaak zelve, welke
alleen het levend Hart van den Godmensch is.
Doch laten we nu een stap verder gaan, on ook
hot tweede, wat uit te sluiten is, met een paar
woorden ophelderen.
-ocr page 27-
9
II.
Het Hart ah symbool der liefde is liet voortcerp
dezer devotie niet.
Heeft men hier , waar gevraagd wordt, naar het
eigenlijk voorwerp dezer zegenrijke devotie, do bloote
afbeelding of figuur uit te sluiten, niet minder
moet het hart zelf, enkel en alleen als symbool of
zinnebeeld der liefde beschouwd, uitgesloten worden.
Dat het hart zidk een zinnebeeld is, wordt door
niemand betwijfeld. Een zinnebeeld immers is een
beeld, dat tot de zinnen spreekt; eene stoffelijke
zaak, die eene niet stoffelijke voorstelt: iets, wat
we zien, om hetgeen we niet zien te beteekenen.
Het Hart nu is van oudsher beschouwd als de bron
en zetel des levens; het wordt gehouden voor den
troon der deugden; het is algemeen aangenomen
als het sprekendst en aanschouwelijkst beeld der
teederheid, des medelijdens en der liefde. Wat
zal ons dus eene afbeelding des harten voorstellen;
wat moet het ons herinneren; wat op het aller-
duidelijkst, en als in een levend beeld, voor de
oogen afmalcn ? Natuurlijk: het leven in al zijne
volheid; do deugden van diengene, wiens hart ons
vertoond wordt; in de eerste plaats, Aa teederheid,
het medelijden en de liefde van den persoon, wiens
hart wordt getcekend. Hetzelfde zal dus insgelijks
bij elke afschotsing van Jesus\' Hart plaats hebben.
En gave God, dat wij ook dit wederom wèl in-
zagon en ter harte namen! Hoe veel inniger zouden
-ocr page 28-
10
wij van Jcsus\' liefde overtuigd zijn; hoeveel krach*
tiger de vereering, waarvan we straks spraken,
aanbieden; hoeveel gemakkelijker en geduriger, bij
het aanschouwen van zulk een sprekend zinnebeeld,
in liefde voor Jesus ontvlammen! Dit alles zou er
natuurlijk uit volgen, hoewel dan ook hiermede
de hoofdzaak is uitgedrukt. Want vraagt gij nu:
of Jesus\' Hart slechts in zooverre het voorwerp
dezer godsvrucht is, als het beeld van dit heilig
Hart een symbool of zinnebeeld zijner liefde, teeder-
heid en andere deugden aanbiedt? dan antwoorden
wij: zeker neen. En de reden ligt voor de hand.
Want het hart op die wijze vereerend zouden wij
immers bloot een symbool of zinnebeeld vereeren,
niet Jesus\' Hart. Wij zouden dus staan blijven op
den drempel van het Heiligdom, zonder door te
dringen tot het Heilige der heiligen. Kort, wij zou-
den niet geacht kunnen worden een wezenlijk voor-
werp
onzer devotie in Jesm zelven te hebben; maar
alleen eene beiceegreden in zijn aanbiddelijk Hart te
hebben gevonden om zijne liefde te gedenken. Want
een beeld der liefde, — hoe treffend het overigens
wezen moge, — kan wel een drijfveer, eene beweeg-
reden ter ware vereering zijn; en het is zulks on-
getwijfeld; doch haar eigenlijk en wezenlijk voor-
werp is het niet.
En waarin dan zal dit voorwerp te zoeken zijn ?
Wij hebben het kort gezegd: in het waar en na-
tuurlijk Hart van Jesus zelf.
Doch wij kunnen ook
dit nog verklaren.
-ocr page 29-
J]
III.
Het voorwerp de;er devotie is hel waar en natuurlijk
Hart van Jesus.
Na hetgeen wij gezegd hebben is deze waarheid
lig* te begrijpen. Wij hebben immers niet alleen
de bloote afbeelding van een hart, maar insgelijks
het hart zelf, alleen ah zinnebeeld beschouwd, uit-
gesloten; er kan dus, waar spraak is van eene
hartsvereering, wel niets anders dan het hart zelf,
en dit hart op zich zelf beschouwd , als voorwerp dier
vereering overblijven. Het blijft derhalve, in ons ge-
val, nu wij van Jesus spreken, het natuurlijk, lig-
chamelijk, vleeschen hart van onzen Goddelijken
Verlosser. Het is dat Hart, hetwelk de Zoon Gods,
te gelijk met geheel zijn heilig ligchaam, uit Maria\'s
vlekkeloozen schoot voor ons heeft aangenomen.
Hetzelfde Hart, dat Hij te zamen, met zijne onein-
dige, goddelijke natuur, in één persoon heeft ver-
eenigd. Hetzelfde, dat met brandende liefde, voor
het hart der inenschen, in zijn godmenschelijken
boezem heeft geklopt; dat op het kruis, om onzentwil
en door ons toedoen, is doorboord; dat thans, nu
Hij zelf geheel in de glorie zijns Vaders is verheven,
ook met on in Hem voor alle eeuwigheid verheerlijkt
heerscht. In één woord: het waar, waarachtig,
en natuurlijk, maar thans verheerlijkt Hart van den
Godmensch, Jesus.
En niemand konie n» hier op de gedachte, dat
-ocr page 30-
12
wij aldus of Jcsus\' liefde, of don persoon van Jcsus,
in zijn geheel genomen, zonden uitsluiten; daar
veeleer juist het tegendeel plaats vindt.
„Daarom immers, — zoo als ons de Plaatsver-
vanger van Jesus op aarde van het begin af gc-
leerd heeft, — „daarom moge hel feest van. Jesus\'
Hart gevierd worden, opdat de geloovigen zich met
weer aandacht en godsvrucht Jesus\' liefde, ons in
zijn lijden betoond, in \'t geheugen roepen
1)." De
lierinnering aan Jesus\' liefde, ziedaar dus de reden
en zoogenaamde eind-oorzaak 2), waarom dit feest
door Jesus\' Stedehouder is ingesteld. En deze
eindoorzaak is toeh ongetwijfeld met de eigenlijk
eerste of volkomen oorzaak onzer vereoring, die in
den persoon zelven van Jesus ligt 3), ten naauwste
verbonden; terwijl overigens beide, Jesus\' persoon
en Jesus\' liefde, niet te scheiden zijn van Jesus\'
Hart van vleesch en bloed aan het onze gelijk,
dat wederom op zijne beurt, als een symbool en
teeken der daarin wonende liefde aan ons voor-
gesteld, de ons heicegende of grond-oorzaak 4) dezer
devotie geheeten wordt. Tot het natuurlijk Hart
van Jesus rigten wij dus onze devotie. Wij doen
het om Jesus\' eindclooze liefde. Wij vereeren daar-
door Jesus zelven; maar doen het inzonderheid om
zijne liefde, en in zijn hart.
Hiermede, dunkt ons, is de waarheid duidelijk
voorgesteld. Maar desondanks zijn we nog geens-
1) Off. Eccl. I. 2) Causa finalis. 3) Causa malerialis.
4) Causa formalis. Vgl. Muzzarelli. Diss. Intorno alle
regole da osservarsi per parlare etc, su la divotioue al S. Cuorc
di G. Christo.
-ocr page 31-
13
zins overtuigd, dat zij door allen even goed begrepen
zal worden.
Laten we dus, om de zaak eens zoo duidelijk
mogelijk te maken, en inzonderheid wegens de ver-
schillende manieren, waarop ze door anderen pleegt
voorgesteld te worden, diezelfde waarheid nog eens
klaarder en op een andere wijze trachten voor te
stellen.
Het voorwerp eener devotie namelijk kan zekerlijk
op twee, of zelfs, zoo als anderen willen, op drie
verschillende wijzen beschouwd worden. Men let
immers of op do stoffelijke zaak, die ons ter on-
middellijke vereering wordt voorgesteld; of op het
meer geestelijke, verwijderd en onzigtbaar voorwerp,
met dat eerste verbonden; of eindelijk op den per-
soon
zelven, op wien de gansche vereering overgaat.
Het eerste noemt men, bijgevolg, het stoffelijk, 1)
het tweede het geestelijk, 2) of ook wel eens het
meer eigenlijk, het derde pleegt men het eindvoor-
werp
3) te noemen. Men kan hier niets tegen heb-
ben , als de zaak slechts naauwkeurig verstaan wordt.
Maar wat is dan nu het stoffelijk of materieels
voorwerp
van do devotie, die wij thans bespreken?
De naam zelf geeft het duidelijk te kennen: het
waar en natuurlijk Hart van Jesus: dit Hart, gelijk
het in Jesus Christus is, en dus vereenigd met den
goddelijken Persoon des Woords, en levende, zon-
der meer te sterven, in de eeuwige glorie, aan de
regterhand des Vaders.
Zoo zijn, bij voorbeeld, de heilige vijf wonden
1) Objcctum materiale.          2) Objectnm spirituale; ook
formate. 3) Objectum finale.
2
-ocr page 32-
14
het stoffelijk of zigtbaar voorwerp van de ons zoo
dierbare godsvrucht tot de vijf liefdebronnen, in
het allerheiligst ligchaam des Heercn op het kruis
geopend.
En welk is dan het onzujthare of formeele voor-
werp? — Jesus\' liefde: die liefde inzonderheid,
waardoor Hij gedrongen werd om zijn goddelijk
Hart geheel aan ons te geven, om het voor ons op
het kruis te laten doorboren, om het nog voortdu-
rend, in het allerheiligst Sacrament en op onze
altaren, aan ons hart te schenken.
Zoo vereeren wij, — \'t zij wederom ten voor-
beeld, — de heilige wonden, welke Jesus door de
kroon van doornen in zijn gezegend hoofd heeft
ontvangen; doch niet alleen omdat het wonden zijn;
maar inzonderheid wegens de eindelooze goedheid,
waardoor de Koning der koningen en der glorie
zich aldus liet kroonen.
En hieruit blijkt reeds te over wat het laatste of
eindvoorwerp dezer godsvrucht zijn moet; namelijk:
Jesus zélf, de aanbiddelijke Persoon van het Mensch
geworden Woord, op Wien eigenlijk alle eer, aan
zijn goddelijk Hart bewezen, terugkomt; bijgevolg:
de Zone Gods en des menschen, waarachtig God
en waarachtig mensch, die dus een God-menschelijk
Hart in zijnen boezem draagt, een hart evenwel
dat, eigenlijk gesproken, noch van de andere dee-
len zijns ligchaams, noch van zijne eindelooze God-
heid gescheiden, doch er alleen van onderscheiden
kan en mag worden.
Zoo vereer ik mijnen vader, door zijne hand,
den persoon des Pausen door zijne voeten to kussen.
En wilt gij nu dit alles te gelijk, en even dui-
-ocr page 33-
15
delijk als aanschouwelijk voorgesteld zien? Aanschouw
dan uwen goddelijken Verlosser, zoo als Hij menig-
maal afgebeeld en ook aan zijne bevoorregte die-
nares, de gelukzalige Maria Margareta, verschenen
is. Het eerste wat u treft is zijn lieilig en aanbid-
delijk Hart.
Ziedaar het zigtbaar, onmiddellijk en
in deze devotie te vereeren zoogenaamd stoffelijk
voorwerp.
En waarvan is dit Hart het sprekend zinnebeeld?
van zijne liefde, zoo als ook bevestigd wordt door
al de zinnebeelden, welke dit Heiligdom omringen.
Zijne liefde; ziedaar dus het meer verwijderde, doch
ook meer voorname, en zoogenoemd geestelijk of
formeéle voorwerp dezer devotie!
En wie is het eindelijk, die u dit alles vertoont?
Jeans zelf, zijn gansche persoon, die zijn Hart ter
vereering voorstelt. Jesns zelf, ziedaar dus het
laatste of eindvoorwerp dezer heilrijke godsvrucht.
Duidelijker kan het niet, doch het kan ook niet
krachtiger. Want waarlijk; zulk eene devotie moet
wel zegenrijk en goddelijk genoemd worden, waar-
van het ware voorwerp Gods Hart, het wezenlijk
beoogde voorwerp Gods liefde, het zalig eindvoor-
werp God zelf is.
Maar hieruit zien we dan ook zonneklaar, wat uit
de beschouwing en vereering van dit levend, he-
melsch, goddelijk Hart van onzen Verlosser voort-
vloeit, en er onafscheidbaar mede verbonden is,
de pligt namelijk van het niet alleen te vereeren,
maar het ook te aanbidden; eene waarheid, die we
nu nog wat duidelijker willen aantoonen.
-ocr page 34-
16
IV.
Het voortcerp dezer devotie liet Hart van den God-
menach zijnde, verdient al onzen eerbied
en aanbidding.
Niets is duidelijker, dan dit noodzakelijk gevolg,
uit den aard zelven van het te vereeren voorwerp
afgeleid. Is immers dit voorwerp het levend en
met de Godheid onafscheidbaar verbonden Hart van
Jesus; dan heeft het ook aanspraak op de hoogste,
op de goddelijke eer 1).
De Schepper, Heer en Bestuurder van alles heeft
zijne regtcn, die, wat Hij ook aan zijne schepselen
vergunne, Hem alleen eigen blijven. Daaronder
behoort in de eerste plaats de eeredienst der aan-
bidding. Maar Jesus is werkelijk God. Hij is God
van God, Licht van Licht, het eeuwig "Woord van
den eeuwigen Vader, die Hem, naar do goddelijke
natuur, van alle eeuwigheid uit zich zelven, en in
alles aan Hem gelijk en met Hem mede-zelfstandig,
heeft geteeld. Staat er dus geschreven, en her-
haaldelijk en met het volste regt geschreven: „Gij
zult den Heer uwen God aanbidden en Hem alleen
dienen
2);" het geldt ook hier, voor het allerheiligst
Hart van Jesus. Hij is „onze Heer" Hominus nos-
ter;
en wij moeten zeggen tot een ieder, die dit
1) In Conatit. dogm. Auctorem fidei, in prop. 63 solemni-
ter edicitur: SS. Cor Jcsu cssc cultu latrise adorandum, ut
est Cor Jesu, Cor mempe personse Verbi cui inseparabiliter
iiuitum est. .Villes, p. 68. 2) Matlh. 4, 10 en aml. pi.
-ocr page 35-
17
Hart wil vereeren: „gij zult dit Hart aanbidden,
dat het Hart Gods is."
Maar wordt dan op die wijze het voorwerp niet
veranderd? Blijft het desondanks het natuurlijk
en ligchamelijk Hart van Jesus? Het blijft hetzelfde.
Wel is \'t het Hart van den Persoon, die God is;
maar desniettemin Jesus\' waar en natuurlijk Hart.
Wel is het, door de vereeniging met de goddelijke
natuur, eindeloos verheven, en in waren zin ver-
goddelijkt geworden; maar het is en blijft toch
altoos, als voorwerp dezer devotie, het eigen en
vleeschcn Hart van onzen Middelaar, Jesus Christus.
En omgekeerd; het Hart van onzen Middelaar is
beide God en mensen; zijn Hart is dus mede een
goddelijk Hart 1.)
En het is niet moeijelijk deze twee dingen over-
een te brengen. Wij rereeren immers, als we dit
Hart vereeren, geen onbezield en levenloos, maar een
levend en glorievol Hart; niet een hart van vleeseh
en bloed alleen, maar een bezield en met de God-
heid vereenigd Hart; geen stof, dat als zoodanig
geene aanbidding ontvangen mag, maar als den
levenden en met de Godheid tot één Persoon ver-
eenigden Tempel, waarin de volheid dier Godheid
woont; kortom, Jesus\' Hart zoo als het is en leeft
in den hemel; dat wil zeggen: vereenigd met al de
ledematen van zijn heilig ligehaam, verbonden met
zijne hoogst bevoorregte ziel, nooit te scheiden van
de eeuwige Godheid des Woord s.
Kou Jesus nog sterven, dan konden wij althans
1) Off. Eccl. Et sa:va nostrorum cohors Cor sauciavit
imiocens Mcrcntis hand talc Oei.
2
-ocr page 36-
18
«leuken, hoe zijn goddelijk Hart van zijne heilige
ziel nog gescheiden kon worden; ofschoon het ook
dan zelfs in geenen deele van zijne godheid te
scheiden was. Doch thans kan Jesus niet meer sterven,
daar Hij eens gestorven en heerlijk verrezen, nu in
eeuwigheid leeft. Ziel en ligchaam, menschheid en
Godheid, en derhalve ook het heilig en aanbidde-
lijk Hart van Jesus, alles bestaat nu te zamen en
onverdeeld, als één geheel, in den aanbiddings-
waardigen Persoon van des Vaders eeuwig Woord.
Misschien kunnen wij dit zelfde nog klaarder
uitdrukken, voor ons, armen! die toch dikwijls zoo
veel meenen en zoo weinig vermogen te begrijpen,
door te verwijzen op de twee naturen van Jesus.
Jesus immers heeft twee naturen: cene goddelijke
en eeuo menschelijke natuur; eene waarheid die wij
ons eenigszins kunnen verduidelijken, door op ons
zelven te letten. Immers, ook wij bestaan uit twee
zelfstandigheden, ziel en ligchaam. Maar Jesus is
slechts één Persoon, geen twee personen; en die ééne is
de goddelijke Persoon, aan wie beide die naturen,
als de zijne toekomen; eenigermate zoo als mede in
ons de ziel en het ligchaam beide slechts één per-
soon uitmuken en tot één persoon behooren. Hier-
uit volgt nu, dat die goddelijke persoon in Jesus,
of liever dat Jesus zelf, en God èn mensch is; en
dat Hij bijgevolg al datgene aan zich eigen en ua-
tuurlijk heeft, wat of Gode of den raensch, naar
hunne natuur, toekomt. En hieruit? Hat Jesus\'
Hart, hoe mensohclijk en natuurlijk ook, het Hart
Gods is; en wederom: dat het Hart Gods, hoe
verheven en goddelijk het moge zijn, een natuur*
lyk cu menschelijk hart blijft. Verhoven en diep*
-ocr page 37-
19
zinnig geheim! Maar onloochenbare, goddelijke;
waarheid! Eene waarheid, die ons helder doet in-
zien , doet gevoelen, hoe wij werkelijk, door Jesus\'
Hart te vereeren, God zelven vereeren, door Jesus,
ook in zijn Hart, te aanbidden, Jesus zelven, onzen
God, aanbidden.
En hieruit moogt gij nu zelf afleiden, godvruch-
tige Christen! hoe heerlijk en verheven het voor-
werp dezer heilzame devotie, hoe voortreffelijk,
bijgevolg, die godsvrucht zelve moet zijn. Denk
dus hierover eens ernstig na; immer toch wèl wc-
tende, dat hy het geheim nooit zult doorgronden.
V.
Hoe voortreffelijk liet vooncerp dezer devotie is.
Wat zullen wij toevoegen aan de gedachten,
welke bij u zelven, na het voorgaande gelezen te
hebben, over de uitmuntende grootheid van het
voorwerp dezer godsvrucht zijn opgekomen? Wat
gij weet, of u gemakkelijk herinneren kunt, ten
aanzien van dit Hart der harten, hebt gij u slechts
voor den geest te brengen, om niets anders meet
te behoeven.
Dit immers is het Hart, dat van de grondleg-
ging der wereld af, ja van alle eeuwigheid, werd
uitverkoren, om niet alleen het. waardigst Heilig*
dom des Oneindigcn, maar het voorname werktuig
-ocr page 38-
2(.
zelf Tan dun Zoon Gods te zijn. Dit is hot Hart
van Hem, die, naar zijne goddelijke natuur, van toen
af bij God was, in God was, zelf God was; en
voor hetgeen zijne mcnschelijke natuur betreft, ook
van toen aan, om onzentwil den oneindig Goede
voor oogen zweefde. Uit is dus het Hart, dat God
daarna, — na in het Paradijs beloofd te hebben,
dat er een Verlosser van de vrouw afstammend zou
komen, — vier duizend jaren lang, nu eens liet voor-
afbeelden, dan eens gevoelen, dan weer duidelijk voor-
spellen in de treffendste woorden, feiten en figuren.
Het is hetzelfde Hart, dat Hij voor ons in den tijd
heeft aangenomen zoodra de ure der volmaakte
ontferming gekomen was, en dat Hij toen, evenals
het hart des eersten Adams uit eene niet gevloekte
aarde, zoo dit uit eene vlekkelooze en hoogstbevoorregte
Maagd voor zich zelvcn heeft gevormd. Dit is dus
het Hart, waarmede Hij, waarin Hij, en o hoe liefelijk
gedurende meer dan drie en dertig jaren, op ons
aardrijk heeft vertoefd; zoo warm en zoo teeder ons
menschen-hart heeft bemind; zoo dringend werd ge-
prangd om gedoopt te worden met een doopsel des
bloeds, dien bloedigen doop, in de volste mate,
op het sehandhout des krnizes heeft ontvangen;
nog na zijn dood, en al wederom voor ons en om
zelfs zijn laatste druppelen bloeds te vergieten, is
gewond en doorboord; ja eindelijk, ook nu nog,
aan de bron der eindelooze geneugten en in de
glorie zijns Vaders, van liefde brandt voor zijne
„broeders," onophoudelijk verzueht voor zijne brui-
de, onze zielen op aarde, en niets anders wenscht
noch wenschen kan, dan onze volkomen zaligheid,
en ons eeuwig geluk.
-ocr page 39-
n
Groote God! welk een voorwerp! En wat kan er
meer noodig zijn dan dit voorwerp zelf, om ons
te noopen, te dringen, tot hot omhelzen cnbehar-
tigen van zulk eene godsvrucht.
En werkelijk! Indien wij het kruis vereeren;
het is om den Gekruiste. Hebben wij Jesus lief;
het is inzonderheid om zijne brandende, goddelijke
liefde. Aanbidden wij onzen Schepper; het moet
zijn om zijne oneindige alleen- en opperheerschappij,
en om zijn eeuwige, alles overtreffende glorie en
Majesteit. En hier, als we nu niet alleen het stof-
felijk voorwerp, maar het Hart van Jesus beschou-
wen, gelijk het inderdaad is, als het levend Hart
van den God-mensch, hier hebben wij dit alles te
zamen; en te zamen in een hart; en te zamen in
een doorboord, in een eindeloos minnend, in een
goddelijk Hart. Ja, in het Hart van den Gekruiste
zelven, een Hart van den eenen kant uit loutere
liefde in alles, behalve in de zonde, aan het onze
gelijk; en toch van den anderen kant in zich zelf
het heilig, onbegrijpelijk verheven, en aanbiddelijk
Hart van onzen God en Schepper.
Ja; het waarlijk aanbiddelijk hart, vereenigd met
het leven Gods, gevuld met de goedheid Gods,
geheiligd door de heiligheid Gods; en zóó geluk-
zalig, vol glorie en onbegrijpelijk in grootte, dat
wij het nooit in der eeuwigheid kunnen beschrijven
of beseffen 1.)
Het werkelijk beminnelijk Hart, waarin alle goed-
1) „Fide constat, Cor Jcsu Sanctum esse sanctitate Verbi
divini, atque adco sanctitate infinita." Oallifel, apudNillcs
S. J. De Rationibus festi SS. Cordis Jcsu p. 69.
-ocr page 40-
u
heid en liefde, alle teederheid en medelijden, en
vooral, ten onzen aanzien, eene eeuwige, onbe-
grensde, goddelijke ontferming wonen.
Het altoos begeerenswaardige Hart, waarnaar al
de de Engelen des Hemels verlangen, hetwelk de
Cherubijnen met ontzag vereeren, waaraan de Se-
raphynen, zonder verpoozing, het driewerf „He\'digi
Heilig! Heilig!"
toezingen.
Het Hart, eindelijk, — want waar zouden wij
eindigen, indien wij alles wilden opsommen? —
het heilig middelpunt, waarin om zoo te spreken,
het Hart Gods en hot hart des menschen, door de
vereeniging van de goddelijke met de menschelijke
natuur, zoo na mogelijk te zamen komen; waarin
de grootheid des schepsels, met de Godheid veree-
nigd, zoo hoog mogelijk uitblinkt; waardoor weder-
zijds de liefde des Scheppers, zich nederbuigende
tot zijn schepsel, in al haren gloed schittert; waarin
we dus het volmaaktsto mcnschelijk hart hebben,
als een spiegel van het prachtwerk Gods, bestraald
door den weerglans van het eeuwig licht, het begin
en den oorsprong niet minder dan het heerlijk
doel der gansche goddelijke schepping, het heilig
middelpunt van de drievoudige orde, door God
daargesteld, die der natuur, der genade en der
glorie; om kort te gaan: het Hart Gods en des
menschen in al zijne volheid, waarheen wij opzien,
door de op aarde daaraan tocgebragte wonde, en
waarin wij meer dan ergens anders, én God zei ven,
èn ons zei ven, èn al wat bestaat, kunnen leeren
kennen, schatten en waarderen.
O hart des menschen! Wat en waar ge dan ook
wezen moogt, vergeet toch in uwe devotie dit aan-
-ocr page 41-
23
biddelijk en ondoorgrondelijk Hart van uwen Schep-
per niet. Ziet gij diens beeld; verhef u ten hemel,
waar het oorspronkelijke rust. Gevoelt ge in uw
eigen hart bewegingen en kloppingen; gedenk, dat
een goddelijk Hart op niet ongelijke wijze voor het
uwe klopt. Treft u somtijds eene afbeelding des
harten, als een zinnebeeld der liefde; herinner u
terstond, hoe dit zwak en zigtbaar teeken oneindig
ver door de werkelijkheid in Jesus\' Hart overtroffen
moet worden. En wilt gij u ten sterkste tot het
omhelzen dezer devotie, getrokken en opgewekt
gevoelen; o, dan moet gij u vooral te binnen brengen
hoe haar voorwerp het eigen, ligchamelijk en met
de godheid vereenigd Hart van Jesus is; hoe gij
derhalve door dit Hart te vereeren onmiddellijk
God vereert, door het lief te hebben God bemint,
door het te aanbidden God aanbidt. Uit alleen
immers is voldoende om uw hart te dringen en
te ontvlammen; ofschoon er nog een tal van andere
beweegredenen gevonden wordt, die u daartoe uan-
sporen, gelijk wij nu gaan beschouwen.
-ocr page 42-
TWEEDE HOOFDSTUK.
BEWEEGREDENEN, DIE ONS MOETEN AANSPOREN TOT
HET BEHARTIGEN DEZER DEVOTIE.
1.
Wat wij door beweegredenen te verstaan hebben.
Indien wij ons een schilder, een goed Christen,
voorstellen, terwijl hij van plan is eene afbeelding
van onzen goddelijken lleüand te vervaardigen,
dan nemen wy gereedelijk aan, dat zijne liefde
en godsvrucht, tot den persoon van onzen bemin-
nelijken Zaligmaker wel de eerste drijfveer wezen
zal, die hem zijn penceel doet opnemen. Bij deze
eerste zal het echter niet blijven. Het staat hem
immers vrij den goddelijken Verlosser of op deze
of op gene wijze voor te stellen. Hij kan Hem
afmalen als een teeder wicht in de kribbe, als
den geduldigen lijder aan het kruis, als den
glorievollen overwinnaar van hel en dood op den
Olyfbcrg, of op velerlei andere manieren, zoo als
hij goed vindt. Hij vermag dus in zijnen geest
verschillende ideèn of voorstellingen van denzelfden
-ocr page 43-
25
Heiland te vormen en te koesteren, en volgens
een van deze, naar eigen begeerte, het voorwerp
zijner godsvrucht, of in het bijzonder geheim zijner
liefde, of overladen met smarten, of verheerlijkt in
glorie, af te schetsen en te teekenen. Deze voor-
stelling nu, en eigenaardige conceptie wordt door
den schilder het motief af de beweeggrond der schil-
dering geheeten; en volgens deze brengt hij zijne
ideën op het doek 1).
Ziedaar in eene vergelijking uitgedrukt, en eenigs-
zins opgehelderd wat wij ook hier ontmoeten, nu
we vragen naar het motief of den bijzonderen be-
weeggrond onzer heilrijke devotie.
Het eigelijk eindtooiioerp onzer vereering, als
er spraak is van Jesus Christus, is altijd Jesus
zelf, zijn goddelijke persoon, daar wij immers alleen
een goddelijken persoon, als onzen God mogen er-
kennen , liefhebben en aanbidden. Maar wij kunnen,
en wij mogen toch nu eens meer bepaald onze aan-
dacht vestigen op zijne geboorte in den tijd, dan
eens op zijne wondervolle verrijzenis, dan weer op
zijne glorierijke Hemelvaart. En zelfs hierbij kunnen
wij nog weer tot het bijzondere overgaan; wij kunnen
immers, — voor hetgeen, bij voorbeeld, de smarten
van den lijdenden Godmensen aangaat, — nu eens
in \'t bijzonder op zijne met koorden geboeide ar-
men letten, dan eens zijne met geeselriemen door-
kerfde schouders, dan weder het met doornen
gekroonde hoofd , straks de met nagelen doorboorde
handen en voeten, een andermaal weder iets anders
1) Vgl. Dalgairnt Das H. Herz Jesu (nus dem Engl. Mainz
18C2).
                                                             °
-ocr page 44-
26
voor de stof onzer bijzondere beschouwing nemen.
En hoe aandoenlijk spreekt niet elk dezer smarten
in het bijzonder; hoeveel verschillende gewaarwor-
dingen wekken zij niet op, in de beschouwende,
godminnende ziel; hoe gemakkelijk houden zij het
hart bezig, zonder voor den oogenblik te doen
overgaan tot andere beschouwingen van dcnzelfden
Godmensch. En hierin is ook zekerlijk niets wonders
gelegen. God is oneindig; en de voor ons lijdende
Jesus is waarachtig God. Hoezeer wij dan ook Gods
werken in hunne bijzonderheden verdeelcn, hoezeer
wij mede elk zijner liefdeblijken op zich zelf over-
wegen, nooit, in der eeuwigheid nooit, zullen wij
kunnen doorgronden wat daarin ligt opgesloten,
of er Hem, door de gevoelens onzer harten, voor
wedergeven wat Hij verdient. —
Is echter onze (Jod oneindig; wij zijn het in
gecnen deolc; en hebben dus te meer noodig onze
stof te beperken, onze aandacht te bepalen, en
zoo insgelijks in \'t bijzonder te vragen naar de
eigenaardige beweegredenen cener bijzondero devo-
tie, welke wij willen omhelzen en beoefenen. Die
beperking moet derhalve ook hier plaats vinden;
dat onderzoek worden ingesteld; en moeijelijk te
doen is dit ook geenszins. Wij hebben immers alleen
te zien: of er ook bijzondere drijfvecren zijn, welke
ons aansporen tot het beoefenen dezer godsvrucht?
Of er redenen voorhanden zijn, en welke, waarom
wij ons bij voorkeur tot het Hart van Jesus wenden?
Nog duidelijker: of dit ligchaamsdeel, dat wij het
Hart,
en dus in Jesus Jesus\' Hart noemen, met
bijzondero kracht onze godvruchtige aandacht en
vsreering tot zich trekt, en waarom? Het antwoord
-ocr page 45-
-21
luidt bevestigend; en het onderzoek zelf zal even
billijk en heilzaam zijn als het gemakkelijk en
hoogst aangenaam moet wezen.
Het is billijk, omdat wij, de onvergelijkelijke
waarde van hot voorwerp dezer godsvrucht ken-
nende, ook de drijfveeren dienen op do sporen,
die ons hot krachtigst tot de vereering van dit
voorwerp aandrijven. liet is heilzaam om zijne
uitwerking en gevolgen, aangenaam wegens zijne
vruchten zoowel als om zijne gcmakkclijkheid zelve,
daar we nu reeds de hooge en onschatbare waar-
de van het voorwerp beseffende, die nog klaarder
zullen inzien door conc verdere beschouwing, en
ons hart even liefelijk als ligt zullen getrokken ge-
voelen tot het Hart van God.
Ja, het Hart van God! dit zegt juist in cén
woord alles. Een hart, en een Hart Gods, daarin
zelf is de eerste en voornaamste drijfveer gelegen;
daaruit vloeijen de andere beweegredenen voort;
daarmede blijven zij altoos verbonden. Laten we
dus trachten dit eerste hoofdpunt wat duidelijker
te behandelen, en in de eerste plaats, schoon altoos
kortelijk, de vraag voorstellen: wat een hart, en in-
zonderhoid: wat het Hart van Jesus is?
-ocr page 46-
^
II.
Be eerste beweegreden ligt daarin zelf, dat liet Foor-
werp dezer devotie een. /tart en teel het Hart
t
             van Jesns is.
„Gelijk het de natuur van liet vuur is te bran-
den, — zegt de H. Thomas 1), — zoo is het eigen
aan het hart te beminnen. Het leven van het hart
is de liefde. Het is onmogelijk voor een hart,
dat leven wil, zonder liefde te bestaan; en het is
hierom, dat het hart, de eerste bron en de zetel
van het natuurlijk leven zijnde, wordt opgewekt
door het eerste gebod, om op zijne wijze mede te
werken tot de voortbrenging van het leven der
genade. Het hart is bovendien, volgens den wijs-
geer, het eerste werktuig van het gevoel, en der-
halve is het billijk dat de handeling, geboden door
het eerste gebod, voelbaar gemaakt worde." —
In deze woorden ligt de hoofdzaak opgesloten,
eene zaak, welke wij overigens van drie zijden be-
schouwen kunnen. Het hart immers in \'t algemeen
wordt te regt beschouwd als een eerste en edelste deel
van den mengelt.
Wij kunnen het toepassen op Je-
sus\' Hart, en dan vinden wij hetgeen overeenkomt
met het bovengenoemd stoffelijk voorwerp.
Het hart is verder liet zinnebeeld, en de zetel der
liefde.
Het herinnert ons dus, met betrekking tot
1) Opusc. De Dilcctionc: Op. 61. C. 19. Vgl. Doseubach,
Alldacht zum H. Hcrzcn Jcsu.
-ocr page 47-
20
Jcsus\' hart, het ware geestelijk of formeele toor-
werp
onzer godsvracht.
Het hart eindelijk van Jesus zclven in \'t bijzon-
deren in zijne volheid beschouwd, is het Hart Gods
zelf; het herinnert dus datgene wat wij vroeger het
eindvoorwerp onzer devotie genoemd hebben.
Alles komt dus neer op de liefde. Maar in die
liefde zijn toch mede als in den wortel de andere
deugden, als zoovele bloemen op dien grond bloei-
jende, begrepen. Door die liefde moet onze liefde
aangevuurd en opgewekt worden. Laten we dan
dit alles, zoo beknopt mogelijk, maar toch duide-
lijk verklaren. Eéne opmerking moet hier echter
noodzakelijk vooraf gemaakt worden. Het is, dat
wij van nu af en op al de plaatsen, waar wij aan
het hart de liefde toeschrijven, toch geenszins het
stoffelijke hart, als zoodanig, voor de bron en het
onmiddellijk werktuig der liefde houden. „De wil
is het, — zegt dezelfde heilige Thomas, — waarin
eigenlijk de liefde zetelt; aan den wil is het eigen
het eerst en uit eigen kracht te beminnen. 1)" Het
hart kan dus alleen in zooverre de bron of de zetel,
vooral het werktuig der liefde heeten, als wij zel-
ven die edelste handeling aan het hart toeschrijven;
in zooverre, als wij ons de liefde in en op het hart
werkend voorstellen; in zooverre, op zijn meest,
als er een innigst verband bestaat tusschen de ver-
scliillende vermogens van ééne en dezelfde ziel,
tusschen begrijpen en gevoelen, tusschen de wer-
kingen des geestes die geheel onstoffelijk, en die
welke in ons ligehaam gevoelig zijn, zoodat wij
1) h. c. Cap. 22.
ö
-ocr page 48-
30
niet beminnen kunnen niet den wil, (om hierbij te
blijven), of het hart, als „eerste werktuig des gc-
voels" heeft deel aan die aandoening der ziel.
Hierom voegt dan ook zekerlijk dezelfde H. Leeraar
er bij, „dat de natuur van het mcnschclijkc hart
verwant is met den akt der liefde," en wederom:
„dat het natuurlijk is voor het hart door de liefde
te gloeijen, gelijk het natuurlijk voor het vuur is
te branden."
Dit voor oogen houdende, zullen wij het vol-
gende duidelijker begrijpen.
1. Het hart, zeggen wij dan in de eerste plaats,
word t besehouwd als het voornaamste en edelste deel
des menschen 1); en daaraan is het toe te sehrijven,
dat wij ons op bijzondere wijze wenden tot het H.
Hart van Jesus. Waarom mogen we dit zoo zeggen?
Vooreerst, omdat werkelijk het hart, naar de algc-
meene opvatting der mensehen, het middelpunt is
zoowel van het natuurlijke als van het zedelijke
leven. Vervolgens, omdat het hart als de eerste be-
wecgkracht wordt aangezien voor al de \'andere bewe-
gingen des ligchaams 2). Dan nog, omdat het, als
1)    Woil <las Hcrz der edelste Tlicil der mcnschlichcii
jN\'atar ist [ohjectum ma(nriale), Doscnbach. P, 8.
2)   Omnii diipositio corporis redundnl ad cor sicut ad
principinm et iincm corporalitun motnum. S. Th. 1. 2. 0.
38. a. 5.
-ocr page 49-
•\'51
\'t ware meer onmiddellijk, van de ziel zijn leven
en zijne beweging sehijnt te ontvangen, en die dan
mededeelt aan alle andere deelen. Omdat liet dus
inzonderheid in de zedelijke, en derhalve in de bo-
vennatunrlijke orde, — zoo als we straks van den
Engel der school vernomen hebben, — als voor
het leven der deugden en het leven der genade,
op cene eigene manier medewerkend pleegt gedacht
te worden.
Het is hier de plaats niet om ons verder in wijs-
geerige beschouwingen te verdiepen ; maar de hoofd -
zaak, dunkt ons, kan door een ieder gemakkelijk
begrepen worden.
„Het hart is het edelste deel des ligchaams,
dat God met bijzondere zorg vormt 1.) „Waar het
hart naar uitgaat, daarheen gaan ook de gedaeh-
ten en wenschen, het streven en handelen, vreug-
den en smarten, deugden en ondeugden. Het hart
is dus cenigermate de mensen 2.") Het hart kort-
om, dat in het natuurlijke leven een zóó groote
rol speelt, dat men alles afmeet naar hetgeen men
wel eens noemt do gezondheid van harte, heeft
daardoor op het zedelijk gebied zulk cene gewigtige
beteekenis verkregen, dat aan het hart alleen alle
goed of kwaad toegeschreven pleegt te worden.
Van daar nu de uitdrukkingen der Heilige Va-
ders en der H. Schrift zelve, als zij de waarde van
het hart willen aantooncn en beschrijven. Zelden
blijven zij staan bij de eerste en eigenlijke bctee-
1)  Schuinde S. J. And. 7,. li. Hcrxcn Jcsu ]i. 43. — I\'s. 32, 15.
2)  Dosenbacli. hl. !).
-ocr page 50-
;52
kenis van het woord hart; meestal lotton zij te gc-
Hjk op de overdragtelijke boteokenis. Wat het
edelst is, bloot als ligchaamsdeel beschouwd, wordt
terstond als het edelste in de zedelijke orde voor-
gesteld. Wat het voornaamste is onder de werk-
tuigen des natuurlijken levens wordt in figuurlijken
zin genomen voor het voornaamste bij het leven der
ziel. Wij hebben slechts cenige plaatsen na te lezen,
om ons hiervan terstond te overtuigen.
Wat de Vaders betreft, zij hebben velerhande
beelden en vergelijkingen gebezigd, om ons de
grondwaarheid duidelijk te maken: dat het hart
der menschen, het levend en bezield hart namelijk,
voor het voornaamste en edelst deel van ons lig-
chaam moet gehouden worden.
Zoo is het hart, volgens meerderen, „eene groote
zee, bruischende met magtige golven 1)," „eene
zee, die door verschillende driften, gedachten en
begeerten, gelijk de zee door de branding, voort-
durend bewogen wordt en golft, terwijl de wil en
deg eest als het scheepje zijn, dobberende op dezen
vloed 2)."
Zoo is het „een akker waarin of de wortel van alle
goed, de liefde, of de wortel van alle kwaad, de
begeerlijkheid geplant kan worden. In het hart
der goeden plant Christus den wortel der liefde,
1)   H. Aug.
2)   H. Basil. in Prov. I. Zie A. Lapid. h. I. Mare est cor,
quod variis passionibus, cogitationibus et desidcriis, velut
maris sestibus, assidue agitator et fluctuat; in hoc mari
navis est ipsa mens et voluntas.
-ocr page 51-
38
in liet hart der kwaden plant de duivel (den wortel
der hebsmcht) 1)."
Zoo is het als „de voerman en geleider van den
gansehen mensch 2)," welke den mensen voortment
en zoo wel ten kwade als ten goede kan voeren.
Uitdrukkingen, die ons reeds zonneklaar doen
inzien, van hoeveelzijdig en hoe groot belang het
kleine hart in den menschclijken boezem is, hoe
innig het met de bewegingen der ziel en des wils
is verbonden, hoezeer het dus in vele opzigten al
onze aandacht verdient. Doch er is nog veel meer
dan dit.
Het Hart is ook het oog, waarmede God wordt
gezien. „Want dwaas zijn zij, zegt de H. Augus-
tinus, — die God zoeken te aanschouwen met de
oogen des ligchaams; Hem, die slechts met het
hart kan gezien worden, naar het woord: zoekt
Hem in de eenvoudigheid des harten 3)." Immers het
eenvoudig hart, ziedaar het zuiver hart! Engelijk
het licht niet kan gezien worden tenzij met zuivere
oogen; zoo ook God niet, tenzij datgene zuiver zij,
waarmede men Hem ziet 4). "Want het loon van
een zuiver hart, is het zien van God. En met een
zuiver hart wordt God gezien, gelijk de zon met
een zuiver oog 6). Daarom staat er ook geschre-
1)   H. Aug. Sermo 44 de Temp. Unam in cordibus ho no-
rum plantat Christus, aliam iu cordibus malorum plantat
diabolus.
2)   II. Chrijsost. In Ps. 4. Zie Baradius de Evang. I
p. 456 en III. 615. cor est auriga totius hominis.
3)   Sap. I, 1.
4)  II. Aug. Serm. de Serin. Dui iu moute, C. 2 en 3.
5)  Barrad. p. 447.
-ocr page 52-
••il
ven: „Zalig zijn de zuiveren van harte, mant zij zullen
God zien."
„Zij zullen namelijk God zien in zich
zelvcn, dat is: in Iran eigen reinheid en zuiverheid,
als in een beeld, — gelijk de zon wordt gezien
in een spiegel 1)."
Het hart is nog verder een altaar voor den Heer,
een altaar Gods, en daarom moet het zuiver en rein
wezen 2;) en daarom offeren wij daarop bloedige
offers, als wij ten bloede toe voor de waarheid
strijden 3;) ja het is zelfs het reukallaar Gods, voor
het voorhangsel van het Heilige der heiligen ge-
plaatst , omdat de harten der heiligen die werkelijk
van liefde ontvlamd zijn, door heilige begeerten
branden voor Hem, dien zij nog niet van aanschijn
tot aanschijn kunnen aanschouwen 4)."
Nog meer. Hot hart is do troon van Christus,
het paleis van God, een paradijs voor den mensch,
een hemel op aarde. „Immers, het hart der ge-
loovigen, is een hemel, zegt. de II. Augustinus,
omdat hot zich dagelijks ten hemel verheft 5;) ver-
hef het dan ook werkelijk ten hemel, opdat het
niet verdorven worde in het slijk." C) Het is een
Paradijs, waarin Satan wil binnensluipen. Bewaar
dan ook dat heerlijk Paradijs, door moedig te
weerstaan. 7)
Ziedaar eenige beelden on beschouwingen welke
de HU. Leeraars der kerk aan het hart gegeven
of daarvan gebezigd hebben, en die ons zonneklaar
doen inzien, wolk een voornaam en edel deel des
1) 11. Grcg. Xijss. in Mi. V. 2) Orig. in Mt. hom. 35.
•il il. Aog. l)u Civ. Dei. X. c. 4. \'t) H. Grcg. M.
5) S. 44." 0) Scrm. 50. 7) V. ]tnrrtn\'. 1. c.
-ocr page 53-
menschen hart is, en hoe hoog het dus geacht en
met allo oplettendheid beschouwd moet worden.
Wilden wij ook nu reeds in \'t brecde de II. Schrift
laten spreken, wij zouden overal dezelfde waarheid
wedervinden. Voor den oogenblik is dit echter
niet noodig; en om te bewijzen dat het hart een
der edelsto deelen van den mensch is, is het ze-
kcrlijk wel voldoende te hebben herinnerd: hoe
de ziel en het hart in zóó naauwc betrekking wor-
den voorgesteld, dat door het hart ook de ziel
wordt beteekend; ja „dat het hart in de gewijde
bladen voor de gehcele ziel genomen wordt, zoo-
dat het den gehcelen inwendigen wonsch beteekent.
Weswege het geen wonder is dat aan het hart zoo-
wel de akten des verstands als die van den wil
worden toegeschreven, dewijl beide die vermogens
in den inwendigen mensch zijn!" 1) De gedachten,
de begeerten, de gewaarwordingen, alles wat in
den mensch omgaat, is dus in het hart. „De God
des harten"
2) is de God der geheele ziel; en „het
> Hart Gods" zelf of bedroefd, 3) of verblijd, 4)
of naar den menscli zoekend 5) of bij hem verblij-
vend 6), het is God zelf, Gods liefde, op het
schoonst en krachtigst, door den naam en onder
het beeld van het hart, voorgesteld.
Van daar dat de Psalmist bidden zal: „o God
mijns harten, en mijn deel, o God,i>ieettwig/ieid7)["
Van daar, dat van do Moeder des Heeren geschre-
ven staat: „dat zij al wat zij hoorde (in haar hart)
1) Ucllarm. De Sacrif. L. I. e. 6. 2) Ps. 72, 20.
3) Gen. 0,6. 4) Cant. 3, 11. Vlg. Prov. 23, 15.
• ">) 1 Kon. 2, 35; 13, 14. 0) 3 Kon.\'J,7. 7)Ps.72, 02.
-ocr page 54-
30
bewaarde en in haar hart daarover nadacht 1)."
Van daar, dat „het Hart Gods vervuld is met leed-
wezen" over de ondankbaarheid van den mensch 2),
dat God zich nu eens een anderen priester 3), dan
eens een anderen koning 4) volgens zijn Hart zoekt,
en, bij voorbeeld, in Salomons Tempel niet alleen
zijne oogen maar ook zijn Hart wil laten blijven
en rusten ten allen dage 5).
Meer behoeven wij zeker niet, om aan te toonen,
dat het hart, in dezen zin genomen, een edel en
voornaam deel des menschen is. \'t Is de ziel zelve
in haar edelst en onmiddellijk werktuig; \'t is de
mensch, om zoo te zeggen, in \'t hart alleen, als
in een kort begrip, zamengevat; \'t is vooral de
gehcele inwendige mensch, van wien men deswege
om hem gunsch te beschrijven zeggen kan en zegt,
hij heeft een goed of een ondeugend hart; hij
bezit een edel of een laag hart; hij is van harte
onschiüdig, of bedorven; eenvoudig of niet een-
voudig; moedig of laf; kortom, zoo als zyn hart
is, zoo is hij zelf. —
Dat wij nu bij dit alles niet bloot op het hart
van vleesch en bloed letten, maar reeds overgaan
tot de overdragtelijke beteekenis, welke het spraak-
gebruik aan het woord hart gegeven heeft, is over-
duidelijk. Maar hoe zou dat spraakgebruik ont-
staan zijn, zoo niet in de eigenschappen van het
hart zelf de redenen daarvoor gelegen waren? En
wat kunnen wij meer wenschen, om te zeggen, dat
1) Luc. 2, 19 en 51. 2) Gen. 6, 6. 3) 1 Kon. 2,35.
4) 1 Kon. 13, 14. 5) 3 Kon. 9, 3.
-ocr page 55-
87
dit hart iets uitmuntends is, dan de gewone opvat-
jting aller menseden, der Vaderen en der H. Schrift \'t
Moeten wij dan ook het gevolg nog aantoonen,
en de reden verklaren, waarom wij ons, op ecne
bijzondere wijze, tot het Hart van Jesus wenden;
dan is niets ligter te doen dan dit.
Mag immers het hart in \'t algemeen het middel-
en hoofdpunt in den mensch heeten, dan mag zulks
even zeer het Hart van Jesus, in den Godmensch.
Toen Hij op aarde leefde, was zijn Hart het voor-
naamste werktuig zijner handelingen. Verborgen
in het Sacrament der liefde, klopt het nog altijd
allerhartelijkst voor ons. Verheerlijkt in de glorie
zijns Xaders deelt het in al zijne gevoelens. Ja,
men heeft het meermalen en niet zonder reden gezegd:
het hart van Jesus stelt ons de gansche menschheid
van Jesus voor, aan welke het leven en beweging
geeft; het stelt ons zijne heilige ziel voor, waarvan
het, naar de algemeene opvatting, het edelst werk-
tuig is; het stelt ons bovendien eenigerwijze den
•TJeheelen Godmensen voor, dewijl de godheid en
de goddelijke persoon ter niet van gescheiden kan
worden, en ook de r/e/ieele persoon des menschen door
het hart wordt beduid 1).
. „Is dan het hart het edelste deel van Jesus\' lig-
chaam , — zegt te regt een voortreffelijk schrijver, —
I hoe zeer verdient het dan niet onze vereering, daar
• wij het ook vereeren zouden, als wij het maar als
.Relikwie bezaten... Vereeren wij zelfs de levenlooze
| dingen (de lans, de doornen), die zijn heilig ligchaam
hebben aangeraakt; verdienen Jesus\' oogen, handen
-------._____
l 1) Vgl. Doscubach. p. 9.
4
I
-ocr page 56-
38
en voeten onze eerbiedige vereering; hoeveel te
meer verdient deze zijn Hart, als het edelste deel
van .Tesus\' menschelijk ligehaam; te meer , d.iar het
onafscheidbaar niet de Godheid des Zoons is verbon-
den, en dus werkelijk het Hart Cïods is, en deswege
alle aanbidding aller Engelen en menschen en aller
schepselen verdient" 1).
Hoevelc redenen hebben wij dus niet om het Hart
van Jesus
tot een bijzonder voorwerp onzer godsvrucht
te maken! Hoe krachtig is reeds deze ééne drijf-
veer, om ons de devotie jegens zijn aanbiddelijk
Hart van ganscher harte te doen beoefenen! Ja, ware
er niets anders dan dit, het zou meer dan genoeg
zijn om aan deze godsvrucht boven vele andere de
voorkeur te schenken. l)och hoevele andere beweeg-
redeuen zijn er niet, welke deze eerste drijfveer ver-j
sterken, ook dan zelfs, als we nog enkel op liet Harl\',
als zoodanig onze aandacht vestigen; hetgeen wij nu
radar willen aantoonen.
II. Wij hebben vroeger gezegd, dat het door
sommigen genoemde geestelijk, onzigthaar offormeeh
vooncerp
dezer devotie de liefde is. Wij hebben ei
onlangs bijgevoegd : dat het hart bij uitnemendheid
als liet zinnebeeld, liet werktuig en de troon der lie/d\'
wordt beschouwd 2). Wat is er meer noodig, dai
1)  Kchmmle. p. 44.
2)  Dosenbach p. 9. Wcil das Hcrz das Sinnbild, das Werk
zeug und der Sitz der Liebc ist {objectum formale, zegt hij)
-ocr page 57-
39
dit ecnigszins klaarder te ontwikkelen, om ons met
nieuwe kracht tot het beoefenen dezer devotie en
ter vereering van Jesus\' Hart aangespoord te ge-
voelen ?
Het eerste, dat namelijk het hart een zinnebeeld of
tijmbool der liefde is, zal wel niemand ontkennen.
De naam van hart doet ons onverwijld aan liefde
\'denken. Een beeld, eene teekening van een hart,
\'voert ons de liefde, als zigtbaar, voor de oogen.
Hooren wij het woord: hart; of zien wij eene af-
bcelding eens harten, ons eigen hart is terstond
met de liefde bezig; uiten wij zei ven dat woord, of
vertoonen wij zelven dat beeld, ons doel is: van
de liefde te spreken. En zoo is het altijd en overal,
voor zooverre ons bekend is, bij alle beschaafde vol-
ken , in allo landen, in alle talen. En hoeveel te
meer is het zoo geweest bij het volk Gods, in het
Land der belofte, in de heilige taal des Heeren.
Hoe veel te meer nog blijft zulks voortdurend in de
taal der heilige Kerk, in het woord van Gods lie-
velingen op aarde, in den mond zelven van Jesus!
En wat wonder ook dat de Heer zelf aldus ge-
handeld heeft? Pleegt Hij niet te spreken overeon-
komstig den aard en de natuur des inenschen; of
kon Hij op treffender en aandoenlijker wijze hande-
l*n» dan door juist, volgens ons eigen hart, zijn
heilig en goddelijk Woord tot ons te rigten? —
>,Mijn Zoon! geef mij uw kart" 1), — zegt Hij, bij
\'oorbeeld; — en wie gevoelt niet aanstonds de
onwederstaanbaro kracht, waarmede Hij op die wijze
om onze liefde, om geheel ons zelven vraagt?
x) Spreuk. 23, 26.
-ocr page 58-
III
„(lij zult den Heer, uwen God, liefhebhen uit geheel
uw hnrl"
l), luidt zijn gebod; en hoe treffend is in
die uitdrukking, zooveel mogelijk, ui de hoogte,
ruimte en diepte van dit hoogst en heerlijkst gebod
geteekend.
„Gij hebt mijn hnrl gewond, mijne vriendin, met
één uwer blikken
2)," met één uwer oogslagen, —•
roept Hij tot de Hem beminnende ziel; en wie
beseft en gevoelt niet innig, hoe zelfs de volmaak -
ste, oneindige, goddelijke liefde, door dit wonden
en doorboren van het Hart Gods, op de treffendste
wijze wordt geschilderd?
Wij zien het dus duidelijk: de Heer zelf spreekt
en laat sproken naar monsehenwijze; en insgelijks
in zijn heilig Woord 3) is de beeldspraak aan het
eindig menschelijk hart ontleend, om ons een deuk-
beeld van (iods e.indelooze liefde te geven. Meer
kunnen wij niet eischen. God spreekt van zijn Hart
of van het onze; en wij denken aan zijne of aan
onze liefde. Wij zei ven spreken of hooreu gewagen
van liefde; en ons hart denkt aan zieh zelf, ons
hart gevoelt zich zelf; liefde en hart zijn dus, om
zoo te spreken, maar een.
En moet dan nu hieruit niet noodzakelijk volgen,
dat we, bij het denken aan Jesus\' liefde, van zelf
aan zijn Hart denken; bij het spreken van zijn
beminnelijk Hart, van zelf van zijne liefde spreken?
Het kan niet anders; en daarin juist ligt dan ook
eenc wezenlijke reden om niet alleen in \'t algemeen
den geheelen persoon van Jesus, niet slechts Zijne
1) Deut 5, 6. enz. 2) HoogL IV. 9. 3) Zie Nillcs.
S. J. De Hat. fesli SS. Cordis J. p. 103 Textu» memorialh etc.
-ocr page 59-
11
handen , hoofd , en andere ledematen in \'t bijzonder,
maar ook op eenc bijzondere on ganseh eigenaardige
manier zijn heilig on aanbiddelijk Hart te vereeren.
Het volgt hier van zelve: wij vereeren Jesns uit
liefde; wij aanbidden Hem on bidden tot Hem om
liefde; wij moeten dus ook aanstonds en in de eerste
plaats ons dat voorwerp te binnen brengen , hetwelk
ons Zijne en onze. liefde het natuurlijkst herinnert. —
J)enk eens, als ge kunt, met groote aandacht aan
uwc liefde, zonder tevens aan uw hart te denken,
en misschien de hand als onwillekeurig op uw hart
te leggen; of tracht eens, zoo go \'t vermoogt, van
Gods liefde te spreken, zonder al even onwillekeurig,
even als de IL. Schrift, van Gods Hart te gewagen.
Welnu; hoc zoudon we dan denken of anderen
onderhouden kunnen over Jesns\' liefde, — eenc
liefde, die werkelijk in een hart heeft gewoond en
de liefde aller barton zóó verre heeft overtroffen,—
/.onder tevens, en als van natuur, na te denken en te
spreken over hot treffendst, sprekendst, ik zou willen
zeggen, over het waarlijk hartelijkst beeld en de ge-
voolvolste uitdrukking der liefde, — over het hart? —
Neen, zekerlijk; het hart kunnen wij niet voorbij,
als er van liefde spraak is; en het hart, enkel uls
symbool of beeld der liefde
beschouwd, zoo als vroe-
ger is opgemerkt, moge dan ook geenszins het eigen-
lijk voorwerp dezer godsvrucht uitmaken; het, levert
toeh eene ware en dringende beweegreden, die ons
drijft tot Jesns\' Hart en ons aanspoort ter hehar-
tiging cener devotie, waarin wij op bijzondere wijze
dit ligchaamsdeel van onzen goddelijken Verlosser
vereeren. In dien zin dan ook is het te verklaren,
wat de heilige Kerk zelve in de Daggetijden voor
k
-ocr page 60-
12
het feest van liet Heilig Hart haren dienaren toe-
roept : „dat namelijk de geloovigen, de liefde van
den lijdendon, stervenden, en het aanbiddelijk Sa-
crament instellenden Verlosser onder het zinnebeeld
van het allerheiligst Hart
met meer godsvrucht en
ijver mogen herdenken en overvloediger vruchten
daarvan inoogsten 1)." In dien zin vereeren wij
dus ook het Hart van Jesus op bijzondere wijze
uit dien hoofde dat het hart in \'t algemeen een
zinnebeeld der liefde is 2).
Nogthans is ook hiermede niet alles uitgedrukt,
en is er nog veel meer te beschouwen over. Het
hart immers, hoe men \'t ook neme, is niet bloot
het zinnebeeld of symbool der liefde, het is bovendien
van dezelfde liefde de zetel of de troon, en wordt
zelfs, als de eerste zetel des levens, het eerste
werktuig des gevoels, ten naauwste met de liefde
verbonden gedacht, en eenigszins, in goeden zin
genomen, als derzelver bron en edelst werktuig
beschouwd. Het verdient derhalve mede uit dien
hoofde al onze oplettendheid; en het verstrekt ook
in dit opzigt tot drijfveer, als wij spreken van het
Hart van Jesus.
1)  Iu Officio SS. Cordis.
2)   „Do uitdrukking: beeld, zinnebeeld, figuur heeft een
ttvecvoudigen zin, daar zij of ecu: ledig beeld, of een beeld
met de werkelijkheid verbonden beteekent. Iu dezen laatsten
sin moet het woord hart genomen worden, als er geproken
wordt van de devotie tot Jesus\' Hart." Schmnde, p. 45. Aldus
genomen komt het zinnebeeld meer overeen met hetgeen wij
het voorwerp genoemd hebben. Het is dan: Jesus\' wezenlijk
hart, of zijuc liefde iu hel hart voorgesteld.
-ocr page 61-
±3
III. Dat liet hart de troon of de zetel der liefde,
en in een zekeren zin ook het werktuig der liefde
heeten mag, ligt in het straksgezegde, dunkt ons,
reeds duidelijk besloten. Daarom immers levert het
een beeld der liefde, omdat de liefde bij voorkeur
als in het hart wonend gedacht wordt, en het juist
aan het hart alleen eigen is door liefde te gloeijen ,
gelijk het eigen is aan het vuur te branden en te
verwannen; daarom, omdat men zegt, dat het hart
bemint en het hart liefde is, — hoewel ganseh
eigenlijk gesproken de liefde in den wil is, en het
hart slechts dat werktuig in ons ligchaam daarstelt,
„waardoor de handeling van het eerste gebod, (de
liefde) moet voelbaar gemaakt worden." Dan, vragen
wij eens meer bepaald: wat het hart is; wat het is
naar de opvatting der menschen; wat het ligt wezen
moet uit zijn aard en natuur; dan zullen wij spoedig
deze waarheid nog klaarder inzien.
Wat is het hart? — In zijn geheel is dit zeker
cene moeijolijk te beantwoorden vraag. Maar men
pleegt toch te zeggen, — dat het hart is als een
altijd stroomende bron van alle goed of kwaad.
Het kan, zegt men, vergeleken worden bij een gloei-
jend fornuis, waarin de driften en gemoedsaandoe-
ningen woelen en branden; het wordt eene zee
genoemd, die wel stil en geheel bedaard, maar ook
buitengemeen onstuimig en diep bewogen kan wezen;
het is als ware het een slagader van de bewegingen
der ziel, eene bronwei van de gewaarwordingen
des menschen, de zetel en troon zoowel als het
hoofdwerktuig van al onze ondeugden of deugden.
Ik geloof, (lat men dit alles, onder vele andere
\'tingen, zegt of gezegd heeft, en ook niet zonder
-ocr page 62-
M
reden zoo zegt. Maar is het dan niet opmerkelijk ,
dat ook t« dezen aanzien de taal des Hoeren geheel
gelijk is aan die der menschen? ja, dat zij eraan
toevoegt en met nog duidelijker of althans krach-
I iger trekken ons het hart heeft geteekend ? Lezen
wij de II. Schrift, — nogthans daarop lettende,
wat wij later in \'t bijzonder zullen aantoonen , dat
er eeuig onderseheid in de wijze van spreken tusschen
de Oosterlingen en ons Westerlingen bestaat. —•
Nu eens komt er het hart voor als een levende
fontein, waaruit „de goede en liefelijke woorden,"
of in \'t algemeen de begeerten des mensehen, als
waren het stroomen der ziel, geheel troebel of kris-
falrein opwellen 1). Dan eens gelijkt het een zie-
dend fornuis, waarin alle driften, zoo goede als
kwade, branden 2). Soms wordt het voorgesteld
als een ruim en kostbaar vat, hetwelk echter „bij
den dwaas is gebroken, en dus de wijsheid niet
inhouden kan 3);" soms als gesmolten was, wanneer
het door droefheid en kwelling wegkwijnt t); hier
vloeijend geworden en uitgestort als water, door
het geweld des lijdens , of door laaghartige vrees 5);
1)   Ps. 44. 2. Eructavit cor mcuni verbum bonum. Eccli.
XI, 32. Sicut cructaut pnecordia ftutcutium , etc. sic cor
superborum.
2)  Luc. 24, 32. Nonue cur nostruir. ardens crat in uubis.
Juditli. XII, 1G. Cur autoiu Uolofcrnis coucussum est; crat
i\'nim ardens in coucupisccutia cjus.
3)   Eccli. XXI, 17. Cor fatui quasi* VM confractuin, et
oniuem Bapientiam non tcuebit.
4)   Ps. XXI. 15. Sicut aqua cfFusus MUD. ï\'actum est cor
iiiciiiu tamquam cera liquesoens iu medio ventria mei.
5)   Jos. VII, 5. Pcrltiiiuilquc cor popali, et iustar aqua
liqucfaehim est.
-ocr page 63-
1,5
elders verhard, en door boosheid en verstoktlieid
versteend als een rots 1); nu eens arglistig en toch
alleronstandvastigst of zelfs peilloos als een gron-
delooze zee , die door niemand, behalve God, door-
grond kan worden 2); dan weer, en dit niet zelden ,
als het belangrijk gedeelte van den koning dezer
aarde, naar welks reine of onreine kloppingen de
waarde en waardij van al zijne plannen, verlangens
en gedachten geschat en berekend moeten worden 3).
Wilt gij dit alles te gelijkertijd door onzen godde-
lijken Leeraar zelven uitgedrukt hooren? „Het is
het hart, zegt Hij, waaruit alle boosheid voortkomt" 4);
en wederom: „J)e goede meiisc/t brengt uit den goeden
schat zijns harten het goede voort
, en de kwade mensch
brengt uit den kwaden schat het kwade voort. Want
de mond spreekt van datgene waarvan het hart vol
is 5)." Wilt gij hetzelfde vernemen uit den mond
des Heeren, en zoo als het reeds luidde in de rollen
des Ouden Verbonds? „Mijn zoon! geef mij uw
hart
6)," luidt het, en wederom: gij zult wij lief
hebben uit geheel uw hart 7); zoodat doof het wei-
geren des harten alles geweigerd, met het hart te
geven alles geschonken is.
1)  Ex. 4, 21. Indurabo cor ejus, enz.
2)  Jer. XVII, 9. Pravum est cor omnium et inscrutabile:
quis cognosect illud? — Ego Domimis scrutans cor, enz.
3)  Luc. VI, 45. Bonus homo de bono thesauro cordis
sui profert bonum; et malus homo de ïualo thesauro profert
malum. Ex abnndantia enim cordis os lóquitur.
4)  Jlatth. XV, 18, 19. De corde enim cxeunt cogitatio-
ncs malse, enz.
5)  Luc. 1. c. VI, 45. (5) Spreuk. XXIII, 26.
7) Zie Luc. X, 27. Diligcs Dominum Detun tuumextoto
\'•orde tuo.
-ocr page 64-
40
En er is nog meer, indien wij met aandacht
toezien. Immers in liet hart spreken, is, volgens
de taal der II. Schrift, zooveel als denken 1); zonder
hart zijn
is hetzelfde als beroofd zijn van verstand
en gevoel
2); wijs van harte zijn 3), gelijkluidend
met de wijsheid in volle mate te bezitten. Zoodat
dus do heilige Schrift veel meer dan wij, en zeer
zeker om goede redenen, niet alleen het gevoel,
maar ook de gedachten en het verstand aan het
hart toeschrijft; dat zij niet bloot de werking van
den wil, die toch eigenlijk in de eerste plaats en
uit zich zelven de liefde voortbrengt, maar ook het
licht, dat den wil voorlicht, het begrip, in het
hart, als op zijn zetel, schijnt te plaatsen; dat zij, /
kortom, waar wij zeggen zouden: Hij heeft geen i
verstand, geen gevoel, kortweg zeggen zal: hij lieeft
geen hart,
aldus het voornaamste werktuig des ge-
voels voor gevoel en begrip beide zettende. Maar
indien aldus èn de gedachte, èn het gevoel, èn het
verstand, èn alle deugden in dit heiligdom kunnen
gezegd worden plaats te hebben; waar zou dan
elders voor de koningin der deugden, voor de edele
liefde, de troon te zoeken zijn? „Ik slape, —zegt
zij dan ook zelve, — de zuiverste menschelijke
liefde, — maar mijn hakt waakt 4)." En de
hoogste, goddelijke liefde antwoordt: „Druk mij
dan, als een zegel, op uw hart; want de liefde is
1)  Ps. X, fi enz. Dixit in corde suo.
2)  Oscas VII, 11. Columba setlueta, non habeus oor.
3)  Job. IX, 4. Sapicns corde est (Deus).
4)  Hoogl. V, 2, Ego dorinio, et cor mcum vigilut.
-ocr page 65-
47
sterk als de dood. Geene rivieren kunnen haar blus-
tcien, geene zeeën haar overstelpen
1)."
En zoo is liet <lan ook werkelijk! Alleen het hart,
dat naar Gods beeld, en dus zoo ongemeen ruim
van omvang geschapen is, alleen het hart is in
staat om de liefde te bevatten; alleen het hart kan
ze bewaren, gelijk het hart alleen, door den wil,
zooals gezegd is, haar schenken kan; en is daarin
eens die liefde ontvlamd, die liefde brandend gc-
worden, o dan, is er ook niets meer op aarde, behalve
dit hart zelf, dat haar kan uitdooven of blusschen.
Waarlijk! een schoonen en waardigen troon van de
waarachtige liefde moeten wij dus het hart noemen!
En van zelf moeten wij nu begrijpen, waarom ons
zoo dikwijls herinnerd wordt in het Woord des
Heeren:
dat de mensch slechts pleegt acht te geven
op hetgeen hij uiterlijk ziet, maar de Alwetende,
die de ware liefde zoekt, steeds doorziet tot in het
Jutrt
2); dat wij stervelingen ons al te vaak door
den schijn laten bedriegen, terwijl het een wezen-
lijke glorietitel des Oneindigen blijft, dat Hij alleen
en op volkomen wijze de harten en nieren door-
grondt 3); dat ons hart werkelijk een afgrond is,
arglistig en alleronstandvastigst 4); maar dat het
de kennis des Wijzen van harte 5) niet ontgaat, en
voor Hem bloot ligt, gelijk het doodenrijk en de
1)   Hoogl. VIII, 6. Pone me ut signaculum super cor
tuum. enz.
2)   I Kon. XVI, 17. Homo enim videt ea qua: pareut,
Dominus autem intuetur cor. En and. pi.
3)   Ps. VII, 10 enz. Scrutans corda et renes Deus ljus-
tus) Hebr.
4)  Jer. XVII, 9. (rel. d. Hebr. T). 5) Job. IX, 4.
-ocr page 66-
18
onderwereld zelve 1). Of waartoe anders dat alles,
zoo niet, om aan te toonen dat Hij, die gezegd
heeft: lemin, en bemin uil geheel nw hart, ook de
kenner is onzer geheimste gedachten, en ook wer-
kelijk kan nagaan, of wij Hem beminnen; zoo niet,
om ons te herinneren, dat Hij, die het hart vraagt,
en geheel vraagt, ook het middel bezit om te weten,
of het geheel wordt geschonken; kort, om ons te
leeren, dat Hij, die de Liefde zelve is, (want „God
is liefde
2)"), en die niets anders dan onze liefde
vraagt, (want God eischt liefde) bij voorkeur op het
hart des menscheu ziet, om te weten of de gansehe
mensch liefde is, gelijk hij zulks voor God zijn moet.
En ziedaar, in welken zin wij beweerd hebben, dat
ons hart zekerlijk de troon of zetel, maar ook eeni- /
gerwijze het medewerktuig en de bron der liefde \'
mag heeten.
Maar is reeds het hart in liet Oude Verbond op
zoo voortreffelijke wijze als het zinnebeeld der liefde
gebezigd; was het van het begin en van natuur de
troon, en in bedoelden zin het orgaan en do bron
der liefde; wat moeten wij dan niet verwachten
in het Nieuice Verbond en in die nieuwe, door den
Heer daargestelde orde des heils, welke bij uitne-
mendheid de orde der larmhartigheid en der liefde
geheeten moet worden. Hoe zeer zal niet hierin
een nieuw licht over dezelfde waarheid opgaan!
Hoeveel duidelijker moet niet hierin het mensche-
1)  Spreuk. XXV, 3. Coeluin snrsuiu, et terra deorsum et
cor regum inscrutabilc. Maar Spreuk. XV, 11. Infcrnuset
perditw coram Domiuo: quanto magis corda filiorum liominuiii.
2)   I Jo. IV, lfi. Deus Cliaritas est.
-ocr page 67-
19
lijk hart als een ware troon der hemelsche liefde,
als een medewerker tot de akten van het leven der
genade verschijnen 1)! En zoo is het dan ook we-
zenlijk geschied!
De Schepper zelf (gelijk de TI. Schift dit heeft
uitgedrukt,) die vroeger „door zijn magtig woord
het licht uit de duisternis liet schijnen
2), heeft ein-
delijk in het Nieuwe Testament op eene gansch
buitengewone wijze zijn hemelsch, goddelijk licht in
ome
harten laten schijnen." De Vader, die van het
begin af zijn zorgend 0017 op al de harten van Adams
kinderen, even als vroeger op Adams eigen hart hield
gevestigd
3), die er voortdurend naar vroeg en er
I voor, zelfs met eigen vingeren, hetgeen Hij begeer-
de op steencn tafelen gegrift had; Hij heeft nu,
volgens de aloude belofte, datzelfde hart veel nader
tot het zijne getrokken, Hij heeft het steenen hart
in een hart van vleesch veranderd
4), en in het bin-
nenste zelf van dat hart, nu geheel leerzaam ge-
worden, zijne veel heiliger en volmaaktere wet
geschreven 5). De Vriend eindelijk en grootste
Weldoener des harten, die reeds zoo dikwerf, en
helaas! zoo vaak te vergeefs om het hart des men-
schen had gevraagd en gesmeekt, Hij is nu zelf,
1) „Cor, quod est secundum Philosophum originale domi-
cilium vitie, naturali excitatur pnecepto, ut suo more coo-
peretur ad elicieudum actum rite gratuit». S. Thom. ). c.
e»p. 19. 2) 2 Cor. IV, 6.
8) Eccli XVII, 7. Posuit oculum suuin super corda eorum.
41 Ezcch. XI, 19.
5) Hcbr. VIII, 10. Jer. XXIV, 31, 33.
-ocr page 68-
50
o eindelooze liefde! op de volmaakste wijze in dat
hart komen wonen, daarin komen rusten, en geheel
„uitgestort in onze harten, door den E. Geest, die
aan ons is geschonken
1)."
Welk een voorregt en welk eene genade, op die
wijze verleend aan het zoo klein en nietig hart
des menschen! Wie zal ze begrijpen? Wie be-
schrijven ? — Ons eng en van de jeugd af tot het
kwaad geneigde hart wordt op nieuw de uitverko-
ren woonplaats des Heeren; een gering schepsel,
dat het werktuig en de bron van alle boosheid
wezen kan, wordt de Tempel van den II. Geest;
een broos aarden vat, de troon van den levenden
God I
Neen voorzeker, hij begrijpt dit niet, —indien
ooit zijne oogen op deze regela vallen, — hij, die zijn
hart nog steeds over heeft voor alle nietigheden en
zondige vermaken dezer wereld! Hij evenmin, die
het geen duim breed boven het stof zijner dansza-
len, boven den stoom zijner werktuigen ten hemel
weet te verheffen. Maar dit moet hij dan toch
inzien, dit begrijpen, dat het hart, door God zel-
ven, als een troon der ware liefde, wordt beschouwd
en gezocht. Dit moet hij gevoelen, dat hot groot
en van onschatbare waarde wezen, dat het ruim
en van onmeetbaren omvang zijn moet, hetgeen
aldus gezocht wordt door den Schepper zelven en
ontvankelijkheid heeft voor den eindeloozen God. En
waardoor, en waarom ? Door en om de liefde.
Omdat het hart, — zoo als wij gezien hebben, —
1) Rom. V, 6.
-ocr page 69-
51
het voornaamste werktuig zijnde in de natuurlijke
orde, ook in de eerste plaats mag beschouwd wor-
den als medewerkend in de orde der genade. Om-
dat de liefde de gansche wet inhoudt; en de wil
in het hart die liefde uitwerkt. Omdat de liefde
niets anders dan liefde van ons vraagt; en in ons
hart die liefde gedacht wordt te wonen. Kortom:
omdat liefde en hart, hart en liefde, zeker inder-
daad onderscheiden, toch zóó zeer zamenhangen,
dat beiden als ééne en dezelfde zaak schijnen voor
te komen, en ook werkelijk in den meusch niet
kunnen worden gescheiden. Hieruit, dunkt ons,
mogen wij dan ook gerust overgaan tot ons besluit.
Of is het nog bevreemdend, Christen! dat wij,
van drijfveeren sprekende, die ons oog en ons hart
bij voorkeur naar het hart trekken, in het hart zelf
de eerste en sterkste moeten zoeken? Gij kunt
niet aarzelen het antwoord te geven. Liefelijk
voorzeker zijn de goddelijke handen, die ons den
olijftak des vredes bragten; „schoon de meer dan
engelen-voeten" van den Afgezant des Vaders,
die ons den vrede verkondigde; heilig en veree-
renswaardig is het gansche ligchaam, en bij voor-
keur zijn gezegend hoofd, zeer zekerlijk nooit te
vergeten met zijne kroon van doornen, die ook de
kroon van zijnen bruidsdag is! — Maar onze eer-
ste blik op Jesus\' oogen gevestigd, daalt toeh on-
middellijk neder in zijn goddelijk Hart; onze aan-
doenlijkste oogslag wordt voortdurend getrokken
naar zijne geopende zijde; onze zoetste en meest
hartelijkste beschouwing berust altijd in zijn bran-
denden boezem.
En is dit niet natuurlijk? Het hart is altijd
-ocr page 70-
52
ten symbool der liefde; maar reiner en krachtiger
symbool dan Jesus\' Hart, kan zeker niet bestaan,
liet hart is de troon en, zoo als verklaard is, het
icerklitig, en de bron der liefde; maar voller bron,
edeler werktuig, goddelijker troon, dan het Hart
van Jesus is, bevat ongetwijfeld noch onze aarde,
noch de hemel, ja zelfs de hemel der hemelen niet.
Op dit zinnebeeld hebben wij dus noodzakelijk onze
aandacht te vestigen, uit deze bron de volheid
aller genaden te scheppen, dit werktuig aller hei-
ligste deugden te vereeren, dezen troon der waar-
achtige godheid te aanbidden. En is dit zelf niet
een beoefenen, een behartigen van de devotie tot
het allerheiligste Hart van Jesus?
Dan, hoeveel te meer zal nog dit alles uitkomen,
hoeveel te sterker ons wekken, zoo wij nu niet
slechts ons oog laten vallen op het Hart van Jesus
als een hart in \'t algemeen; maar het juist in \'t
bijzonder
, gelijk wij daar zoo even hebben aangeduid,
als liet Hart van Jesus beschouwen. Laat ons ook
dit nog wat nader nagaan en overwegen.
III. Het hart, dat wij ons voorstellen bij de be-
oefening dezer devotie, is niet enkel een hart in \'t
algemeen; het is het uitmuntend, onvergelijkelijk
en waarachtig goddelijk Hart van Jesus. Ziedaar,
wat ons te meer dringt, om tot dit Hart onze harten
te wenden.
-ocr page 71-
58
Eu waarlijk! Is elk hart een beeld en eene bron
des levens; bestaat er dan één hart behalve dit,
waarvan wij zeggen kunnen, dat het leeft met een
goddelijk leven ? Is elk hart, welk het zijn moge, een
teeken en een beeld der liefde; kan er toch één
zijn behalve dit, dat lief heeft gelijk God bemint?
\'t Is waiir, als wij Jesus\' Hart, en aldus zijne
liefde vereeren, vereeren wij onmiddellijk de liefde
der menscheid in Jesus Christus. Want in Christus
zijn twee naturen, en daarom twee willen en eene
tweevoudige liefde, eene goddelijke en eene men-
sohelijke liefde. Maar dewijl beiden in één persoon
vereenigd zijn, wijl de menschelijke voortdurend door
de goddelijke ontvlamd wordt, en de goddelijke
zelve de menschelijke liefde doordringt en het Hart
ontvonkt; zoo vereeren wij in Jesus\' Hart tegelijk,
de eeuwige, oneindige, onbegrijpelijke, goddelijke
liefde. Deze goddelijke liefde is de bron van allen
zegen, de grond aüer geheimen onzes geloofs en
onzer hoop 1).
O menschelijk hart! hieraan twijfelen moogt ge
niet; maar staat het u welligt niet altijd levend
en zonneklaar voor oogen; let dan aandachtig op
het verheven voorwerp zelf dat u ter vereering wordt
voorgesteld. Hef de oogen op, zie op het altaar,
aanschouw daar den Godmensch, u bij voorbeeld, zijn
vlammend hart, met een kruis gekroond, met door-
nen omringd, diep gewond, zoo als eenmaal aan
de gelukzalige Maria Margareta, vertoonende, —
gij moet het gevoelen.
1) Schmude, bl. 47.
5
-ocr page 72-
54
Of kan er iemand , onder de Christenen, gevonden
Worden, aan wien de treffende voorstelling, door
Jesus zelven gegeven, niet tot het hart zou sprc-
ken? Boept het niet, als met luider stem, dat
goddelijk Hart, aldus vertoond? Zegt het niels,
dat zegevierend krnvt, nu als triomf* en zegeteeken
op dit Heiligdom pralend ? Spreken ze niet die kwel-
lendc doornen, welke het van alle zijden omringen ?
Verteederen ze niet, die breede toonde, welke het
voor ons heeft ontvangen, die gloeijende vlammen,
welke het naar ons hart uitslaat? —- Wie durft
het beweren ? — O voorzeker, dat gezegend kruis,
hetwelk op dit hart den vloek overbragt, dien
wij hadden Verdiend, factum vialedictum 1); dezo
folterende doornen, door onze narde voor dien twee-
den Adam voortgebragt; die grievende wonde, voor
ons de deur des Paradijzes weder openend; die
goddelijke vlammen, van nu af, om zoo te spreken,
voor dien ingang de plaats innemend van het vlain-
mend zwaard der Cherubim, maar bovendien de
getuigen der allerhoogste, Goddelijke liefde, ,,over-
winnaressen van hel en dood, sterker dan rivieren
en zeeën, vurige kolen, vlammen des Heeren 2)," —
zij spreken allen geheel duidelijk tot ons hart; zij
geven ontegensprekelijk getuigenis voor de liefde
van Jcsus; zij dringen ons te erkennen, dat wij
juist tot dit hakt, op eene geheel bijzondere,
allerhartelijkste wijze, onze harten moeten doen uit*
gaan, onze godsvrucht moeten toonen.
Eu toch! Wat is ook dit alles nog een zwakke
1) Gal. III, VA. i) Hooglied VIII.
-ocr page 73-
55
spiegel, om ons eenigszins af te beelden, hetgeen
inwendig in dit Heiligdom omgaat! Wat geeft het
maar een flaauwen, krachteloozen weerschijn van zijn
eindeloozen gloed! Wat kan het ons afinalen van
hetgeen eigenlijk in Jesus\' Hart en, om zoo te
spreken, in dat brandende Braambosch, brandt?
Gelukkig echter, mogen we dan ook zeggen,
voor ons, dat zulk eene afbeelding, die alles zou
uitdrukken, in ons aardsch tranendal, niet gevorderd
kan worden! Gelukkig voor ons, dat het voor een
rein en geloovig hart ook in geenen deele wordt
vereischt! Indien immers de adel des harten , in-
dien de liefde, indien de deugden, indien inzonder*
heid de inwoning Gods in een menschelijk hart, ons
zoo zoet en krachtig tot dit middelpunt trekken;
wat moet er niet plaats hebben bij dit Hart, dat
wij evenzeer een Hart Gods, als het hart eens
menschen, zoo niet liever met beide deze namen
en zonder twijfel, met het volste regt; het Hart der
harten
moeten noemen ? Bij dit Hart, zeggen we,
de waarachtige Oostersche parel, bij uitstek, eenig,
en van onschatbaren prijs 1), welke in eene zee
van bitterheden en kwellingen voor ons is gevonden?
Bij dit Hart, — het hemelreine vat 2), steeds over-
vloeijend van onbeschrijfelijk zoete stroomen, —
stroomen, sterker dan de beek Cedron 3), klaarder
dan de vlieten van Damascus 4), meer reinigend
dan de wateren van Siloë 5), heiliger dan de gou-
1)   H. Franc, van Sales. Traite de 1\'amour de Dicu L.
VI. ch. 12.
2)   111. Wiseman. J, C. und die allers. Jungfran, enz,
Kcgcnsb. 1864. 3) 2 Chron. XIII, 14.
4) 4 Kon. V, 12. 5) Jo. IX, 7.
-ocr page 74-
56
den Jordaan 1)? Bij dit Hart, — om alles iii eens
te zeggen, — cene wezenlijke „heilige hoogte,"
en „een ware berg Gods," zelfs voor hen, die het
niet bereiken ; „een afgrond," voor die het naderen.
En werkelijk; ook met het een afgrond te noe-
men, zeggen wij van dit heilig en aanbiddelijk
Hart niet te veel 2). Wie toeh zou zich vermeten
dezen Oceaan te doorgronden? Wie zal ons het
binnenste van dit Heiligdom doen aanschouwen?
Ik voor mij werp in die diepte geen peillood uit,
en zou het ook niet wagen, ware het niet uit liefde
voor Hem zelven, slechts het voorhangsel van dit
Heilig der Heiligen te naderen en aan te roeren.
Doch wat spreek ik van mij zelven, waar zelfs
de engelen verbaasd staan, en vol eerbied en aan-
biddend, in stilzwijgen, nederknielen? Wat ge-
waag ik van een sterveling, waar wij zelfs den
geesten kunnen toeroepen: wie uwer durft roemen ?
Wie kan de kloppingen tellen en al die kracht
meten, waardoor dit goddelijk Hart, van de kribbe
tot op het kruis, ja tot nu toe, door dood en graf
henen, zoo warm, en voor elk onzer in het bijzon-
der, zoo zalig is bewogen? Wie zal den gloed
meten, welke reeds achttien eeuwen, dat hemelsch
Braambotch zoo wmdervol doet vlammen? Wie
vermag de gunsten, voorregten, genaden en won-
deren te beseffen, welke steeds zoo overvloedig,
zoo overstelpend, uit deze eeuwig stroomende Bron
van alle genaden zijn voortgevloeid? Wie, kort-
1)   Mare. I, 9.
2)  Zie Ecrits de la Bicuh. Marie Margue\'rite. Aèime.
-ocr page 75-
57
om, zal ons deze Zee der zeeën peilen; dezen
Oceaan omvatten; de hoogte, lengte, breedte en
diepte 1) der goddelijke liefde, in dit Hart wer-
kende, bepalen, beschrijven of begrijpen? Dit kan
niemand.
Neen; dit kan niemand, behalve Hij alleen, die
alleen de Heer der Heeren, en ook alleen de
Heer der harten is. Hij alleen, de Oneindig
Wijze van harte 2), die ons deze Bron, als de wel-
willendste der Vaders, ter zaligheid geschonken
heeft. Hij alleen, liet Licht van Licht, en des
Vaders eeuwig AVoord , die deze fontein eener einde-
looze liefde, in een menschelijken boezem voor ons
heeft gedragen. Hij alleen, de Heilige bij uitne-
mendheid, en de liefde des Vaders en des Zoons,
die met beide, maar ook „Hij alleen, de diepten
der godheid doorgrondt
3), en in eigen natuur kan
peilen! Maar binten Hem — niemand !
Eéne zaak is ons bekend, en deze te weten en
wel te begrijpen is voor ons ook volkomen vol-
doende. Wij weten: dat dit goddelijk Hart, als
het levend Hart van den persoon Jesus beschouwd,
niet slechts de bron der deugden, gelijk elk ander
hart, maar bovendien de Bron der genaden en de
eerste oorsprong aller deugden is; dat het niet
slechts in gewonen zin het werktuig en een zetel
der liefde, maar veeleer het Hart van de liefde
zelve,
van de eeuwige, oneindige Liefde in Persoon,
moet heeten; dat het niet bloot, gelijk ons men-
schen-hart de troon der f todheid, maar in waren,
1) Eph. III, 18. 2) Job. IX, i. 3) I Cor. 2, 10.
-ocr page 76-
58
eigenlijken zin, liet Hart Gods is, waarin „de vol-
heid der Godheid ligchamelijk woont," waarin de
Godheid zelve, in den tweeden Persoon der aan-
hiddelijke Drievuldigheid, haar troon heeft gevestigd.
Wat kunnen wij meer wenschen?
Even als elk hart is dus insgelijks Jesus\' Hart
een beeld, eene bron en een troon der liefde; maar
in een hoeveel verhevener zin is het zulks niet als
Gods hart te noemen! Ja, als Gods Hart is het
daarvan een waarlijk goddelijk beeld, vormt het
eene werkelijk goddelijke bron, wordt het een
wezenlijk goddelijke troon. Hierdoor komt het,
dat het Hart van Jesus, op een troon van vlam-
men stralend, ons niet slechts enkele trekken der
liefde, maar als \'t ware de (/elieele liefde in eens
voorstelt 1); hierdoor dus ook, dat wij op geheel
bijzondere wijze tot dit Hart worden getrokken.
Jesus\' liefde herdenken wij; de bron dezer liefde
mogen wij dus niet vergeten. Voor Jesus\' liefde
zijn wij dankbaar; het voorname werktuig dezer
liefde moeten wij derhalve nooit uit het oog ver-
liezen. Jesus\' liefde is het goddelijk en geestelijk
voorwerp, waarnaar altijd onze harten moeten uit-
gaan; de troon en liet teederst beeld dezer liefde,
moeten dus onophoudelijk voor het oog onzer har-
ten zweven. Kortom, al de heilige ledematen van
onzen goddelijken Heiland verdienen, zoo als ze
steeds in den levenden, verheerlijkten Jesus zijn,
onzen eerbied, onze liefde, onze aanbidding; maar
liet Hart is het hoofdpunt, het Hart het middel-
1) Schmude bl. 47.
-ocr page 77-
punt, het Hart, — als we\'t zoo zeggen mogen,—
het alles in zich vergaderende brandpunt 1), waarin
de gansche liefde en al hare geheimenissen als
\'t ware verzameld zijn, om ze in vollen en onbe-
grijpelijken gloed op de zielen te laten werken 2).
Hebt gij meer noodig, Christen! om tot zulk een
voorwerp allerkrachtigst getrokken te worden? —
En toch zijn wij nog niet ten einde met het be-
schouwen der beweegredenen, die ons daartoe be-
wegen moeten.
III.
Tweede beweegreden: de ?ce>iscli en wil van Jesus
zeken, die ons op Lijzondere wijze deze
devotie geleerd lieejt.
Bij de beschouwing van het onmiddellijk voor-
werp dezer devotie en bij de nadere overweging
1)  Vgl. Nillcs. S. J. 1. e, p. 70. Intcr oinncs corporis
partes, ca qua; sauctitatcmmagisparticipat, ipsum est cor ....
Ccrtiun est, exccllentiora spiritus S dona, quac Deus cxi-
niiis ac sclcctis famulis suis divinitus iufunderc solet, in
cordibus eorum pnecipua quadam ratioue (quoad cft\'cctus
scnsibiles) recipi ac coutineri. Cfr. et p. 83. E.xindc vcro
factum est, ut commnuitcr jam sit loqucndi formula: in
ipso materiali corde V.
A. J. C. injlnitum Ejus amorem
symbolice demonstrari.
2)  Schmudc bl, 43.
-ocr page 78-
60
van de eerste beweegreden, die ons moet aanspo-
ren tot hare behartiging, zijn wij al ligt op de
gedachte gekomen, dat eene godsvrucht, die even
billijk en natuurlijk als nabij gelegen en gemak-
kelijk te beoefenen is, ons ongetwijfeld, door den
goddelijken Leeraar zelven moet zijn voorgehouden
en aangeprezen. En hierin hebben wij ons niet
bedrogen. Een zoo goede Meester, als Jesus was,
kou wel niet nalaten, ons eene bron aan te wijzen,
waaruit zoo vele genaden vloeijen. Zijn Hart blijft
er borg voor, en de geschiedenis is daar, om haar
getuigenis te geven. Doch hierin zelf ligt dan ook
werkelijk eene tweede beweegreden, misschien nog
krachtiger dan de eerste, die ons tot het beharti-
gen dezer godsvrucht moet opwekken. Ook hier-
over willen wij dus een weinig uitweiden ; en daarom
slechts een weinig, omdat wij dezelfde waarheid in
het werk, dat wij het Hart Gods en der menschen
genoemd hebben, moeten ontwikkelen, en dus te
dezer plaatse met eene korte aanduiding kunnen
volstaan.
Wat behoeven wij ook vele woorden? Indien
de beminnelijke Heiland zelf zoo langen tijd, zoo
voortdurend en zoo dringend op het behartigen de-
zer devotie heeft aangestaan; wie zal dan nog wei-
geren aan zulk eene dringende uitnoodiging te
beantwoorden? Wie mag het? Laten wij slechts
de feiten spreken, om zelven hierop het antwoord
te geven.
Zoo lang de wet der voorafschaduwing in wezen
was, kon God natuurlijk niet anders doen, dan
de eerste trekken en grondlijnen van den toekom-
stigen prachttempel-Gods voor zijn Israël te trek-
-ocr page 79-
(Jl
ken, en il ie als \'t ware te laten doorschemeren
iloor velerlei figuren. Vierduizend jaren wezen
dus den mensen, hoe geheimzinnig dan ook, al
langer hoe meer op het Hart Gods in betrek-
king met het hart der menschen, terwijl figuur en
prophetie moesten dienen om het den mensch te
doen kennen en liefhebben. Van het Paradijs af
tot aan Bethlehems kribbe liep alzoo een onafge-
broken keten, waarvan al de sehalmen als zoovele
harten waren, die het grondbeeld aan het even-
beeld, het Hart Gods aan het menschelijk hart
toonden en voorhielden.
Doch dit was voor de oneindige Liefde niet ge-
uoeg. Hij daalde zelf en in eigen persoon uit den
hemel neder; Hij omhing zich met ons mensche-
lijk stof, Hij werd onze „God geopenbaard in het
vleetck,"
om het voor ons opgetrokken Heiligdom
(zoo als wij gaarne zijn Hart noemen) in volle
klaarheid te toonen en in al zijn pracht te doen
schitteren; en nu, nu wees Hij het zelf, als met
den vinger aan, nu trok Hij door wonderen onze
aandacht daarop, nu beschreef Hij het ons met
woorden, en toonde het nog klaarder door de
trelfendste bewijzen zijner barmhartigheid en liefde.
         
Daarna „werd het opgeheven van de aarde,"
zoo als Hij-zelf voorspeld had, en toen, na alle smarten
geleden en ten volle voor onze zonden voldaan te
hebben, met eene lans doorboord op het kruis.
Maar ook nu nog stroomde nederwaarts naar onze
aarde het goddelijk bloed des offers, dat haar moest
heiligen voor den Heer en rein wasschen van den
eersten over alle harten uitgesproken vloek.
Eindelijk, als Hij ten hemel wederkeerde, nam
6
-ocr page 80-
62
Hij met zich de driewerf gezegende Arkc, — den
heiligen onder ons mensehen aangenomen Tempel 1),
om dien te doen pralen in zijn eenwig rijk, en
voor zijne uitverkorenen te ontsluiten, maar toch
niet zoo, dat Hij zijne kinderen op aarde vcrge-
ten, of niet bij hen blijven zou op de wondervolste
wijze, in het aanbiddelijk Sacrament, dat wij te regt
„de uilvinding zijns Harten" noemen.
En ook dit zelf was niet genoeg, ton minste
niet genoeg voor zijne liefde. Dikwijls daalde Hij
dus, om zoo te spreken, van nieuws op aarde nc-
dcr. Dikwijls sprak Hij, nu eens op deze dan
weer op die wijze tot zijne heiligen, tot dat Hij
eindelijk eene bevoorregte maagd uitverkoor, om
de volkomene overwinning te behalen; en aldus
schoof Hij menigmaal, althans het voorhangsel van
het Heilig der Heiligen weg, om ons, zoo veel mo-
gelijk, door de opening zijner heilige zijde, een
hemelschen blik op de diepste geheimen der God-
heid te vergunnen, en in het binnenste van zijn
eigen Hart als een voorsmaak van het ons wachtend
Paradijs te doen genieten. —
Welk eene goedheid, en welk eene zorg onzes
hemelschen Meesters, om ons allen zoo krachtig
mogelijk, tot zijn goddelijk Hart te trekken! Het
zijn, dunkt ons , vijf verschillende tijdstippen, — als
even zoo vele vonken uit Jesus\' Hart geslagen, —
die ons elk iets bijzonders leeren en aansporen
tot deze devotie.
1) Cor, Arca legcm continens. Cor, sanctuarimn novi
Iutcmcratitm fu?deris! OIT. Eccl.
-ocr page 81-
68
1. Hoe de God des hemels van het begin af
met den koning dezer aarde vertrouwelijk omge-
gaan en met hem de taal der menschen gesproken
heeft, is genoeg bekend en ook in \'t kort reeds
herinnerd. Hoe Hij op zijn Hart en op het onze
plagt te wijzen, om de liefde te beschrijven, ons
van liefde te spreken, ons tot liefde op te wokken,
is eveneens getoond. Alleen mag het nog nuttig
zijn, eer we verder gaan, onze eigene verklaring
door een krachtiger getuigenis te bevestigen, en
zoo veel noodig, nog duidelijker te maken.
„De hemelsche Bruidegom," zoo schreef immers
de opperste priester van Jesus\' kerk, heeft tot de
Bruid gesproken: Gij liébt mijn hart gemond ....
om in de H. Schrift zelve, door eene geheimzin-
nige uitdrukking, aan te duiden, dat de welbc-
minde genade bij Hem gevonden heeft, en zulks
door een ootraoedigen en eenvoudigen blik van haar
verstand, en door de volgzame leerzaamheid van
haren geest en haar hart. En op diezelfde wijze
is ook de propheet geprezen, van wien God zeg-
gen kon : Ik lieb David gevonden, Jesse\'s zoon, een
man
naar mijn hakt" 1.)
Zoo luidt het woord van Jesus\' Stedehouder op
aarde; waaruit we leeren hoc het reeds van het
begin af met het Hart Gods ten onzen aanzien
gesteld was. Die eindelooze Liefde maakte ge-
1) Z. H. Clcmcns XII. Breve van den 4 Junij 1707,
gerigt aan de Rcligicnsen van Anuccy, om haar aan te
moedigen tot liet beoefenen en voortplanten dezer heilrijke
devotie.
-ocr page 82-
Hl
brnik van ile taal van het menschelijkc hart; en
hierdoor werd het evenheeld des Scheppen, zoowel
door eene aangename als krachtige beeldspraak,
tot het kennen, liefhebben en vereeren van zijn
oorspronkelijk Grondbeeld getrokken. Dan, hierbij,
bij die algemoene beeldspraak zou het niet blijven;
want de eeuwige Minnaar der zielen wilde volstrekt
overwinnen; en daarom begon Hij zoo duidelijk en
liefelijk mogelijk tot het Hart te spreken, om het
te zekerder te veroveren, en tevens den weg te
bereiden voor de volkomen verceniging van het
Hart Gods en het hart der menschen.
Toen kwam dus de proplietie, om ons te leeren,
dat er een Goddelijk Hart, zoo veel doenlijk ge-
lijkvormig aan ons menschelijk hart, zoude komen.
Het zou namelijk in des Messias\' boezem, even als
het onze, van vleesch en bloed zijn; het zou dan,
even als ons hart, van vreugde kloppen, geprangd
en benaauw-d worden door het lijden, krachteloos wor-
den „alsgesmolten was," te midden van zijn ingewand;
ja, het zal eens doorboord worden eer het wordt ver-
heerlijkt, en in de hoogte verheven, zoodanig dat „allen
zullen opzien tot Hem, dien zij doorstoken hebben 1)." —
Ziet gij niet in die eerste trekken het heiiig en
gezegend kruis? O zekerlijk! het schemert reeds
door door die geheimzinnige sluijers in den nacht
des voortijds; het vertoont zich zonneklaar in „de
doorboorde Juinden en voeten" bij den koninklijken
propheet; terwijl ook het Hart, dat weldra „in vrede
rusten," en geen verderf zien zal 2), ons vertoond
1)    Ps. XXI, 15. LXVI1I, 21. Zach. XII. 10.
2)  I\'s. XV. 9. XXI, 15. 17.
-ocr page 83-
65
wordt in de mystieke wonde, in het voorhangsel zelf
van het Heilig der Heiligen geopend, en boven hen,
die er naar opzien, in do hoogte verheven 1).
Doch laat ons niet stilstaan bij de schaduwen en
figuren, zelfs niet bij de voorbeelden en voorspel-
lingen, nu de werkelijkheid zelve verschenen is.
II. En wat leert en vraagt en eischt dan nu de
Lang-verwaohte en eindelijk gekoinene van ons men-
schelijk hart? Tot drie hoofdpunten wordt alles
teruggebragt: Dat ons hart op sijn Hart lette: pal-
pate et videte, voelt en siet;
dat wij leeren van
en om de deugden, door dit Hart voorgehouden-
Leert van mij; dat wij tot Hem onze toevlugt nemen,
en als vrienden , kinderen en lievelingen zijns Har-
ten, aan zijn goddelijken boezem rusten: komt tot
mij.
„Komt tot Mij, — zegt Hij dus van Harte, —
gij allen die belast en ieladen zijl; en ik zal u ver-
kwikken. Leert van mij
, — roept Hij luide, —
omdat ik zacht\' en ootmoedig van harte ben, en gij
zult rust voor uwe zielen vinden
2)."
Maar, — voegt Hij er ook elders bij, „gij zult
u ie vergeefs voor regtvaardig houden voor de men-
sclien,
indien gij het voor God niet zijt; God kent
1) Zacharias XII. 10. 2) Matth. XI. 28, 29.
IJ
-ocr page 84-
66
uw hart 1). — Zalig zijn dus de zuiveren van harte;
want zij zullen God zien %). Dwaas
en traag in-
tcgendeel van harte zij, die niet geloovcn, wat
geschreven staat 3); gelukkig zij, die uit den
goeden schat des harten goede dingen voortbren-
gen 4); want waar hun schat is, daar zal ook hun
hart zijn 5).
Zoo ging onze goddelijke leeraar onvermoeid
voort met ons ten opzigte van zijn en van ons
eigen hart te onderrigten. Zoo wees Hij ons door
woorden, werken en wonderen op zijn altoos van
liefde voor ons kloppend en gloeijend Hart. En
nimmer heeft Hij hiermede opgehouden, zoo lang
Hij als mensch onder ons menschen verkeerde.
III. En daarna? Zoodra Hij begon, van de aarde
verheven te zijn en alles tot zich te trekken?
Dit mogen diegenen getuigen, die onder zijn kruis
tegenwoordig, en aanschouwers zijner laatste oogen-
blikken geneest zijn. Getuige de Apostel der liefde,
bij uitnemendheid geroepen, om getuigenis af te leg-
gen voor het bloed en het water, dat uit de geopende
zijde
van den Gekruiste gevloeid is, en een der
voornaamste propheticn, naar de letter heeft vervuld.
Getuige de bcvoorregte Magdalena, hoe, tot den
1) Loc. XVF. 15. 2) Alt. V. 8. 3) Luc. XXIV. 25.
4) Alt. XIt.3 5. 5) Liie. XII. 81.
-ocr page 85-
r,7
lantston druppel toe, het lmrtehloed van Jesus niet
alleen tot vergeving der zonden, maar ook werke-
lijk uit liefde, uit de hoogste, goddelijke liefde
voor ons is vergoten. Getuige zelfs de andere en
boven allen uitmuntende Maria, de Moeder des
Heeren, wier eigen hart onder het kruis wordt
doorboord, „opdat de gedachten van vele harten open-
baar mogen icorden
1)," getuige zij, hoe wij aan-
dachtiglijk deze laatste leering onzes goddelijkcn
Meesters, even als zij, in onze „harten moeten op-
nemen, herdonken, overwegen en bewaren 2)," en
tot deze regterzijde van Jesus 3), waaraan zij zelve
stond, en daardoor in Jesus\' geopend hart, voort-
durend onze toevlugt moeten nemen.
En waarlijk, is er meer noodig, dan het gezigt
van een gekruiste» Godmensen niet alleen gewond
in de handen, in de voeten, aan het hoofd en over
het geheole ligchaam, maar bovendien en bovenal
nog eene opene wonde* in zijn boezem en in zijn
Hart
dragende, — om ons onverwijld tot dit middel-
punt te trekken, en te gelijk als in één brandpunt,
èn al zijne liefdebewijzen, èn al zijne liefdevlam-
men te herinneren ? O hart des menschen! indien
gij nog bij zulk eeno taal ongevoelig en koud kunt
blijven, dan durf ik zeggen : dat gij öf niet gelooft,
aan de eindelooze liefde van uwen God, of den naam
van verstandig niet langer verdient, gelijk ook de
1)  Loc. 2, 35. Et tuani ipsius auiinnm pertransibit gladius,
ut rcvclcntur ex muit is curclibus cugitatiuncs.
2)  liiic. II. 19. 51. 3) Zie, over de wonde iu de Rei/-
terzijde, De Godsdienslvricnd
1858.
-ocr page 86-
CS
H. Schrift zegt: non halen* cor, gij liebt geen
hart
1).
IV. En toch heeft de beminnelijke Heiland het
ook hierbij niet gelaten; toch kunnen zelfs met
Jesus\' dood èn zijne lessen en zijne opwekkingen,
met betrekking tot deze devotie, niet gezegd worden
opgehouden te hebben. Integendeel; van het bij
uitstek zoo te noemen Geheim, des Harten, — als
\'t ware de voorzetting der Menschwording, het ge-
heim der Eucharistie, — is het genoeg den naam
te hebben genoemd, \'t Is de tweede afgrond door
den eersten tot zich geroepen, en waarin alles van
het Hart en tot het hart spreekt. Doch letten wij
op Jesus zelven, en geheel bepaald op zijne verdere
woorden en wonderen en daden, wat zullen wij
vinden ?
O, de Verrezene is dezelfde als de Gekruiste; de
Verheerlijkte in het Kijk zijns Vaders niet onder-
scheiden van den Verwinnaar des grafs en der hel.
Vraag het aan de verwonderde en van blijdschap
opgetogen Apostelen, om welke reden hun de glorie-
volle Meester niet alleen zijne handen, maar evenzeer
en met nog meer nadruk de wonde zijner verborgene
zijde toont 2)? Vraag het aan Thomas, waarom
1) Oscas. VII, 11. 2) Jo. 20, 20.
-ocr page 87-
69
en tot welk einde hij geroepen werd om de gansche
hand uit te steken en die te leggen in de breed
openstaande zijdewond, door den goddelijkeu Heester
nog na zijn dood ontvangen 1)? — Vraag het ei n-
delijk, voor zoo ver mogelijk, aan de gansche rei
van bevoorregten des Heeren, van Maria af, die
Jesus\' ligchaam op haar zuiveren schoot omhelsde,
van Joannes, Nicodemus, Joseph van Arimathca
tot op onzen tijd toe, — vraag liet aan een Augus-
tinus, Franciscus, Ignatius, aan eene Gertrudis,
Mechtildis, Catharina, Teresia, ja aan allen, —
of hen niet altoos en op bijzondere wijze de groote
Minnaar der harten tot zijn beminnend en bemin-
nelijk Hart heeft getrokken, niet voortdurend op
dat goddelijk Heiligdom heeft gewezen, niet on-
ophoudelijk in die geheimzinnige „klove der steen-
rots, in die holte des muurs, in dat vertrek des
(hemelschen) wijns 2)," heeft opgenomen, verborgen
en gekoesterd 3).
„Aan mij, zegt de eenc, heeft Hij zijn goddelijk
Hart vertoond; en het was schitterend als eene
zon." „Mijn hart, roept eene andere, is doorliet
zijne doorboord, en het vloeit over van hemelsche
vreugden." „Aan mij, ontroofde Hij het mijne.
Met mij verwisselde Hij het zijne." Maar allen, —
zeggen zij, — wij allen hebben nooit iets liefelijkere
kunnen zoeken, dan dit goddelijke Hart onzes Min-
naars; nooit voor iets anders kunnen werken, dan
4
1) Jo. 20, 27. 2) lloogl. IT. U en 4.
3) Zie hierover Gallifct S. J. Dev. auCccurador. de Jesus
en Hagttet Dcv. au S. Cgcur en excmplcs.
-ocr page 88-
70
voor Hem, dit beeld vertooncnde zijner cindclooze
liefde; nimmer iels zoeters kunnen uitdenken, dan
hetgeen Hij zelf op die hartelijkste wijze ons leerde,
van ons eisclde, ons gehood."
Wat konden wij nog meer wensehen? En wie
ziil nog weerstaan aan een zoo vurig en zoo lior-
haaldelijk uitgedrukten wenseh? En tocli is er een
nog grooter of ten minste een voor ons hart nog
krachtiger en liefelijker sprekend bewijs, dan dit.
Het is, — want we mogen dit zoo wel zeggen,—
het werk , dat Jesus zelf in de laatste tijden, voor de
verspreiding dezer heilrijke godsvrueht heeft gedaan
en laten doen. Herinner u de geschiedenis.
V. Zoet moest het ongetwijfeld voor Jesus wezen,
zijn goddelijk Hart, van het begin af, en reeds
zoodra het op het kruis was doorboord, door zoo-
vele getrouwe en ijverige dienaren vereerd en aan-
gebeden te zien. Aangenaam moest het Hem zijn,
aan zoovele uitstekende lievelingen zijns Harten,
hier in de stille kloostercel, ginds in de eenzame
woestijn, gewoonlijk pp de verheven bergen der
beschouwing, dikwijls zelfs te midden van het ge-
woel der wereld, de geheimen en wonderen van
zijn beminnelijk Hart te kunnen verkondigen en
openbaren. Genoeg was dit evenwel voor Jestis
niet. Neen! zulk een Hart en zulk eene liefde
zijn met niets wat gewoon is te vreden. Zij kun»
nen en moeten altijd meer eischen; zij vorderen
-ocr page 89-
7J
immer verbreiding, en zijn, in dit opzigt, niet
ongelijk aan een brandend vuur, dat nooit zegt:
„bk is \'t genoeg" 1). Vele van Jesus\' liefdevlam-
men moesten dan ook bespaard worden tot later
dagen, om dan, wanneer de liefde van volen zou
verkoeld zijn, die op nieuw door nieuwe middelen
te doen ontvlammen 2). Vele van zijne grootste
liefdeblijken zouden althans meer en meer ontwik-
keld en verduidelijkt worden in onze tijden, waarin
het tot dan toe min of meer geheime geheel open-
baar,
het bijzondere gansch algemeen sonde worden.
In die tijden zouden tevens de verborgen schatten
van Gods uitverkoren Tempel volkomen bekend
worden gemaakt. In die dagen zouden alle harten
op eene gansch bijzondere wijze op het Hart Gods
beginnen acht te geven. Te dien tijde zou het
eenigszins met het Heilig Hart des Heilands gaan,
gelijk het vroeger ging met den zoeten Naam van
JESUS, die eerst dan begon te schitteren als zijn
tijd gekomen was, en als do goede Jesus, van
smarten en folteringen verzadigd, boven het hoofd
geschreven vond op het kruis: Jesics van Nazareth,
Koning der Joden.
Die tijd was eindelijk gekomen; en het is bekend
welk een edel, ofschoon oogenschijnlijk zwak werktuig
de goddelijke Meester voor de uitvoering zijner plan-
nen verkozen heeft. De gelukzalige Maria-Margareta
1)  Spreuk. 30, 16.
2)  Gel. Maria Mug. ia hare Geschriften. Zie ook Schmudc
1. o. p. 48. cu Inleid: p, VI over het eigenaardig nut dezer
devotie voor onzen tijd.
-ocr page 90-
li
te noemen is voov den oogenblik niet eens noodig.
(laar naam 19 thans op aller lippen; en wat zwak
sehccn voor den raensch is sterk geweest door God ,
die bij voorkeur het zwakke en in schijn nietige
dezer wereld uitkiest, om hetgeen zich sterk en
onoverwinnelijk waant te beschamen. Doch wat koste
het Hem zei ven niet, als we zoo spreken mogen, nu
eindelijk, door deze zwakke kloostsrmaagd, zijn
verheven doel te bereiken ! Wat heeft Hij niet moeten
doen, wat niet gebieden, om tot do uitvoering zijner
plannen te komen. Geen vrecze toch. .Moet Hij op
nieuw, om zoo te zeggen, het ltijk zijner glorie
verlaten, en op aarde nederdalen; heeft Hij hier
onder ons menschen, van nieuws te onderrigten,
zoo als Hij eenmaal zijne Apostelen en later zoo
vele anderen onderwees; moet Hij aanhouden, aan-
dringen, en om deze devotie, als de devotie zijns
Harten, te doen vestigen, én aanraden, én overtui-
gen, én smeeken, én gebieden, ja zelfs bedreigen
met de ontevredenheid zijns Harten ? Hij zal het
doen; en Hij zal niet rusten, niet ophouden te
werken, tot Hij volkomen overwonnen heeft.
Hij heeft overwonnen. He devotie tot zijn aan-
biddelijk Hart is volkomen gevestigd. Hetgeen
vroeger als in \'t geheim der harten geschiedde, en
een voorregt van bijzondere personen was, is ge-
heel algemeen geworden. De H. Kerk zelve heeft
deze godsvrucht aangenomen, goedgekeurd, ver-
spreid. Een ieder kan nu duizendmaal gemakke-
lijker tot dit Heiligdom vau Jcsus\' Hart naderen.
Peilen kunnen wij het nooit; maar het meer en
meer te kennen, lief te hebben, te vereeren is in
aller magt. Kortom, het geheime is nu openbaar,
-ocr page 91-
het bijzondere algemeen geworden; en de teedere
plant, door Jesus zelven binnen de muien cener
enge novicen-cel aangekweekt, is nu opgegroeid
tot een prachtigen boom, en bloeit en brengt de
zegenrijkste vruchten voort in alle landen der we-
reld.
Maar is er dan nu, o christelijke harten! is er
dan nu geen dringende reden om ook van onzen
kant aan Jesus\' hartewensch te voldoen? Mogen
wij nog aarzelen eene devotie te omhelzen, die Hem
zelven zoo na aan het Harte ligt? Mogen wij warme
vereerders, vrienden, broeders van Jesus genoemd
worden, indien wij zulk eene godsvrucht, door Hem
zelven voorgesteld , niet met alle kracht aannemen ,
beoefenen, bevorderen? „Goud en zilver,— zegt
de Heer, kostbare offeranden begeer ik van u niet.
Al de dieren des velds en de vogelen des hemels zijn
Mijne
1)!" Maar uw hart, o mensch! uw hart, mijn
zoon! ziedaar wat ik vraag, en waar ik om bid
tegen ruiling voor het Mijne; uw hart, dat op het
Mijne let, het Mijne vereert, het Mijne navolgt,
en daaraan, zooveel mogelijk gelijkvormig tracht
te worden. Dit is het eenige, wat ik van u vraag;
kunt gij het weigeren?
O waarlijk! wie zou het weigeren, al lette hij
alleen op dien wensch en wil des Heeren, waardoor
Hij zelf zijn eigen Hart, in deze devotie, ter ver-
eering voorstelt? Maar wie zal het nog weigeren,
als hij bovendien, niet alleen wat wij reeds vroeger
1) Ps. XIJX, 9-11. Vgl. \'t Hebr.
7
-ocr page 92-
74
van hot voorwerp zelf gezegd hebben, maar nu ook
al die gunsten en voorregten beschouwt en optelt,
zoo zij te tellen zijn, welke dezelfde goddelijke
Insteller met deze godsvrucht verbonden heeft? —
Laten wij ook deze nog kortelijk aanstippen, om
ons nog krachtiger te dringen.
IV.
Derde beweegreden: de (junüen en genaden met liet
beoefenen de:er godsvrucht verbonden.
Het is ons niet mogelijk met weinige woorden
hier alles te herinneren, wat Jesus, zoowel aan de
Gelukzalige Maria-Margareta, als reeds vroeger
aan andere heiligen, ten gunste der vereerders van
zijn Heilig Hart beloofd heeft. "Wij kunnen alleen
in het kort aanduiden wat Hij versproken en wat
Hij ook werkelijk gegeven heeft.
1. Zijne beloften kunnen wij nog onderscheiden
in meer algemeene en bijzondere; en alleen de ge-
schriften der genoemde Gelukzalige, om van anderen
niet te spreken, behelzen daaromtrent al wat wij
wenschen kunnen.
-ocr page 93-
75
„Ik beloof u , — zeide Jesus zelf, — dat mijn
„Hart zich zal verruimen, om in vollen overvloed de
„kracht zijner goddelijke liefde uit te storten over
„hen, die mij deze eer (van het feest van \'t Heilig
„Hart te vieren en te verrigten , wat daarmee zamen-
„hangt) zullen bewijzen en doen bewijzen 1)1"
Dit Hart — zegt elders de heilige zelve, om
maar ccne plaats uit duizend uit te kiezen, —
„dit Hart van Jesus is in elk opzigt een wezenlijke
afgrond, waarin wij ons derhalve in allen nood
of lijden geheel moeten verdiepen. Het is een af-
grond van liefde , waarin wij dus al de rijkdommen
waaraan wij behoefte hebben, en in welken staat
der ziel wij leven mogen, vinden kunnen. — Het
is een afgrond van vertroosting, — een afgrond
van kracht, — vervuld met alle schatten, waarmede
Hij u verrijken zal, zoo gij Hem slechts laat wer-
ken. — Het is cene onpeilbare diepte van barm-
hartigheid, — een even grondelooze zee van we-
tenschap en licht, — een niet minder peillooze
Oceaan van standvastigheid en getrouwheid. Ver-
der : \'t is een afgrond van Leven, een afgrond
van dankbaarheid, een afgrond van zoetigheid en
zachtmoedigheid. Eindelijk; \'t is een afgrond van
hemelsche vreugden, en tevens van een nameloos
lijden, — maar zulk een afgrond, die al uwe smarten
zal verzoeten; en bovendien een afgrond van vrede,
welke insgelijks aan u, zoo gij u daarin verdiept,
medegedeeld zal worden 2)."
Is het wonder, dat ons, na zulke ontboezemingen,
\') Éorite. i>. 12\'J. 2) Page. 13 volgg.
-ocr page 94-
76
verzekerd wordt: „dat de schatten van zegening
,,en genade welke dit Heilig Hart in zich bevat,
„geheel ontelbaar en oneindig moeten heeten ?" „Dat
„wij in dit Heiligdom eene veilige toevlugtsplaats
„in ons leven, on vooral in onzen dood znllen vin-
„den?" „Dat het zoet zal zijn te sterven, na eene
„standvastige godsvrucht gehad te hebben tot het
„aanbiddelijk Hart van onzen Regter, die ons zal
„oordeelen ?" —
Doch laten wij liever door een enkelen blik te
werpen op eenige bijzondere voorregten, dat is: op
die gunsten, welke beloofd worden aan bijzondere
personen, ons allen nog inniger overtuigen van de
hooge waarde eener godsvrucht, welke zóó duizend-
voudig beloond zal worden.
Leeft gij te midden der wereld? Zij, die aan
het grootste gevaar zijn blootgesteld zullen ook de
grootste bescherming vinden. Immers; „de personen,
„die in de wereld leven, zullen, door middelvan
„deze beminnelijke godsvrucht, al de hulp vinden,
„die voor hunnen staat noodig is, dat is te zeggen:
„de vrede in hunne familién, — de verkwikking
„bij hunne werkzaamheden, — den zogen des hemels
„bij hunne ondernemingen, den waren troost iu
„hunne wederwaardigheden 1)." — Kunt gij meer
wenschen? En zoudt gij niet dwaas zijn, gij, die
te midden van zooveel bekommeringen en beslom-
meringen leven moet, indien gij deze devotie niet
behartigdet, welke de doornen op uw pad in rozen
kan herscheppen ?
1) Vic p. 224.
-ocr page 95-
77
Of geniet gij welligt reeds het onschatbaar geluk,
van te zamen met vele anderen en in eeue godvruch-
tige vereeniging uwen God te dienen? — Dan zijl
gij nog meer bevoorregt. „Want de religieuso per-
„sonen, die deze godsvrucht omhelzen, zullen er
„zooveel nut uit trekken, dat er geen ander middel
„zou noodig zijn, om den ijver en de naauwkeurigste
„regelmatigheid in de minst geregelde kloosterge-
„meenten te herstellen, en om diegenen, die reeds
„volgens den regel leven, tot het toppunt der vol-
„maaktheid te brengen 1)." — AVat kan uw hart
meer bcgeeren, gelukkige zielen ? En hoe zoudt gij
liet nalaten, — ik durf meer zeggen, — hoe zoudt
gij liet wagen om zulk een middel te venvaarloozen
of te miskennen?
Want begeert uw hart werkelijk de hoogste vol-
maaktheid te bereiken ? Hebt gij wezentlijk begrepen,
dat alleen de volmaakte liefde een volmaakt geluk
kan uitmaken? — „Ik weet niet , — zegt de ge-
„lukzalige verder, — dat er in het geestelijk leven
„éene oefening van godsvrucht gevonden wordt,
„die meer geëigend is om de ziel in korten tijd
„tot de hoogste volmaaktheid op te voeren, en
„om haar de waarachtige zoetheid , die men vindt
„in Jeans\' dienst, te doen smaken."
Eindelijk, zijt gij geroepen om niet alleen \\izel-
ven maar ook anderen tot de deugd en de vol-
inaaktheid te brengen ? —
„Mijn goddelijke zaligmaker heeft mij doen ver-
„Staan, — gaat de zalige voort, — dat zij , die
i) i\'. m.
\'t
-ocr page 96-
7s
„zich beijveren voor het heil en tic zaligheid der
„zielen , indien zij zelven doordrongen en voorzien
„zijn van een teedere godsvrucht tot zijn goddelijk
„Hart, de kunst van de versteendste harten te ver-
„murwen zullen verstaan, en met een wondervol
„geluk in hunne ondernemingen zullen slagen 1)." —
En durft gij edelmoedig zijn ? Hebt gij het hart,
om niet alleen voor u zelven deze devotie te be-
oefenen , maar ook aan anderen dezelfde godsvrucht
te leeren, en aldus deze devotie te verspreiden ? —
„Onze lieve Heer, — zegt nogmaals dezelfde ge-
„lukzalige , — heeft mij schatten van genaden ont-
„dekt, weggelegd voor hen, die zich zelven opofferen,
„om aan zijn aanbiddelijk Hart al de eer, liefde
„en glorie, die zij vermogen, te geven en te ver-
„schaifen. Maar schatten, zóó groot dat het mij
„onmogelijk is, die met woorden uit te drukken.
„Ja; de goede Jesus heeft mij doen zien, dat de
„namen van een groot getal geloovigen in zijn
„Heilig Hart zijn opgeteckend ; en zulks, wegens
„het brandend verlangen, dat zij koesteren, om Hem
„te doen liefhebben en verecren. En tot overmaat
„van geluk is mij ook dit verzekerd, dat de namen
„dezer voorbestemde zielen nooit weder uit dat
„heiligdom zullen uitgewischt worden." —
Waarlijk, ik weet niet, wat wij meer en voor
geringeren prijs konden wenschen ? ])e genade, die
wij noodig hebben in onzen staat; vrede in de
huisgezinnen; vertroosting in allen last cu kommer ;
een veilig toevlugtsoord in leven en sterven; over-
I) 1\'. 220.
-ocr page 97-
7!)
vloedige zegeningen in al onze ondernemingen ;
alles is aan deze éénc oefening verbonden. Eu nog
zal het hierbij niet blijven. Wie gij wezen moogt,
en waaraan gij ook behoefte moogt hebben , alle
wezenlijk heil is hier te vinden. Zijt gij zondaar?
])e bron van alle ontferming staat voor u open.
Bevindt gij u in een laauwen en tragen toestand
ten aanzien van God ? Een alles verteerend liefde-
vuur is gereed om u op nieuw te ontvlammen.
Zijt gij reeds vurig ? De vlam der reinste liefde
wacht u om uw hart nog zaliger te doen gloeijen.
Haakt gij naar het toppunt der volmaaktheid ? Het
Hart, dat vóór u staat, zal u vleugelen als die
der arenden geven, en u als van zelf opvoeren
naar den heiligen Berg. Ja; niet alleen de persoon,
de plaats zelve , — het huis, de zaal, de legerstede,
— waar de afbeelding van dit goddelijk Hart zal
prijken en vereerd worden, — ze zullen gezegend
worden door den Heer, gezegend met den besten
zegen des Hemels, gezegend met zulk een zegen ,
als alleen uit Jcsus\' Hart en over Jcsus\' lievelingen
kan vloeijen.
Welke rijke, goddelijke gunsten en beloften! En
hoe weinig wordt daarvoor van ons niet gevorderd !
En mogt soms iemand in de meening komen,
dat deze beloften grooter dan de werkelijkheid zijn,
dan zouden wij hem toeroepen, zonder aarzelen: dat
hij het Hart Gods niet kent.
-ocr page 98-
Ml
II. Hoe verre toch cu hou voortdurend worden ook
hier wederom, zoo als altijd, Gods beloften door
(iods genadegiften overtroffen! Hoe duidelijk leert
de ervaring, dat insgelijks Jeans\' Hart aan al het-
geen Hij beloofd heeft getrouw is , en Hij nog meer
geeft, dan Hij versproken had.
Mogt gij er aan twijfelen, of het althans bij on-
dervinding willen weten? Bezoek dan, zoo gij
kunt, de verschillende heiligdommen aan Jesus\' Hart
toegewijd, cri aanschouw daar de geloftegiften der
geloovigen, aan zijn aanbiddelijk Hart opgedragen.
Lees een of ander der tallooze boeken over dit won-
el ervol voorwerp van het eeuwig welbehagen des
Vaders geschreven. 1). Doorloop de Tijdschriften,
die het u maandelijks met den vinger aanwijzen 2).
Vraag het aan de leden der zegenrijke Broederschap,
waarin gij het ook zelf bij ondervinding kunt leeren.
Vraag het vooral aan de zielzorgers, priesters des
Heeren, Kloosterlingen , ja aan al de ijveraars van het
aanbiddelijk Hart des Verlossers, wat zij hierom-
trent voor zich zelven of voor anderen ondervonden
hebben. Kortom beproef het zelf, omhels , behartig
en bevorder deze godsvrucht: en zoo het u niet
gehikt, indien gij geene schatten van genade over
u zelven en over allen, voor wie gij bidden of wer-
ken wilt, zult zien uitgestort, zeg dan: niet dat
ik , — want wat zou dit maken ? — maar dat Jesus
1)    Kcne lijst der voornaamste vindt pij in N, Nilles. 8.
,1. De Rationibits l-\'esti .SS. Cordis. Oenipontc, 1867.
2)  liet is hier <le ]ila;ils om de zoo nuttige Mettager du
4. V\'ieur ;t;m Ie hevelen.
-ocr page 99-
SI
zelf, de God der waarheid en der liefde, u bedrogen
heeft. Maar neen! Fidelis Doininus! God is getrouw!
„En wat Hij zegt, zal Hij ook doen 1)."
O hoe talrijk en hoe krachtig zijn dan de beweeg-
redenen, die ons moeten aansporen ter omhelzing
en bevordering dezer eeredienst van Jezus\' liefde! Hoe
zeer is het weinige, dat we tot nu toe gezegd heb-
ben , in staat, om ons met alle kracht tot het Hart
van Jesus te trekken! En toch is er nog eene drijfveer
over, voor zooverre die van de voorgaande onder-
scheiden mag worden, welke , in menig opzigt, nog
sterker op veler harten moet werken. Het is: de
bijzondere wensch van Jesus zelven, „dat in deze
laatste lijden door middel van deze devotie alle harten
op nieuw ontvlamd"
en de kinderen zijner H. Kerk
met nieuwen ijver vervuld zouden worden. — Ook
dit willen wij nog meer in het bijzonder beschouwen,
om ons hart door alle mogelijke redenen te dringen.
V.
Eene vierde hoofdreden voor liet behartigen dezer devotie
is de goedheid van Jesus, die haar inzonderheid
voor onze tijden geschonken Jieeft.
Toen de H. Gertrudis op zekeren dag den H. Jo-
annes, den Evangelist, in eene hemelsche verschijning
1) 2 The». 3, :i. -\\um. 23, 10.
-ocr page 100-
82
mogl toespreken, vroeg zij hem vertrouwelijk naar
ite reden, waarom hij zelf, die op den boezem van
Jesus had mogen rusten, niets geschreven had ter
onzer onderrigting over de bewegingen van zijn
goddelijk Hart? En de leerling, dien Jesns liefhad,
antwoordde: „Ik was gelast voor de opkomende
„Kerk de blijde boodschap van het ongeschapen
„Woord des eeuwigen Vaders te schrijven ; maar wat
„do zoetheid van de bewegingen zijns Harten betreft,
„God heeft zich voor behouden die te doen ken-
„nen in de laatste tijden, als de wereld oud wordt,
„ten einde de liefde, die werkelijk verkoeld, zal zijn,
„op nieuw te ontvlammen 1)."
Heerlijke voorspelling! en hoc schoon is ze niet
ten tijde der gelukzalige Maria-Margareta, en door
hare tusschenkomst, letterlijk vervuld.
„Onze Lieve Heer, zegt zij immers zelve in hare
„geschriften 2), deed mij kennen, dat de groote
„begeerte die Hij gevoelde om volmaaktelijk door
„de menschen bemind te worden, Hem het voome-
„men had doen opvatten van hun zijn Hart te open-
„baren, en hun in deze laatste tijden de uiterste poging
„zijner liefde te toonen
, door namelijk een voorwerp en
„een middel voor te stellen, zoo uitnemend geschikt,
„om allen op te wekken tot liefde en tot eene waar-
„lijk krachtige en standvastige liefde 3)."
Wat hebben wij meer noodig, om ons eindelijk
geheel overwonnen te verklaren ? Ligt reeds de
eerste beweegreden in den aard en de natuur dezer
I) Intuint. I,. IV. Cup 4. 2) p. 234 Vic.
\'S) p. 254, Kcrits. Vgl. hierover Schinudc, Inleid.
-ocr page 101-
83
devotie zelve, waar is dan tic Christen, die zijn
Iiart nog mag weigeren ? Heeft zij tot nu toe van
Satans zijde den hardnekkigsten tegenstand onder-
vonden , en ontmoet zij dien nog, helaas! somtijds
van diegenen, die haar bij voorkeur moesten versprei-
den ; — waar is dan de dienaar van Jesus, die
den strijd durft ontloopen? Geldt het ongetwijfeld,
en misschien meer dan vroeger, van onzen tijd :
„Indien de Zoon den menu-hen komt, meent gij , dat
Hij noij gelooj op aarde vinden zal ?
wie is dan de
priester of dienaar des Heeren, die niet uit alle
kracht zijne medewerking zou schenken ? Maar nu
Jesus zelf deze devotie voorhoudt, haar aanbiedt
als een uitstekend middel ter onzer eigene volma-
king en ter heiligmaking van allen; wie zal nu nog
weigeren tot dit vlammend braambosch te naderen,
daarin de uitgelezen wonderen der Godheid te be-
schouwen, en met een vonkje van dit goddelijk
vuur alle harten te helpen ontvlammen ? Ik voor mij,
weet althans niet, wat er nog anders als dringender
drijfveer zou uitgevonden kunnen worden.
Maar wat blijft ons dan ook nu nog over, tenzij
ons te wenden tot alle harten, die heilig en ge-
lukkig willen zijn en heiligen en gelukkigen willen
maken ?
Tot de priesters, b. v. kloostermaagden en vele
anderen, aan wie de teederste harten ter bewaring
en volmaking zijn toevertrouwd, en aan wie wij
dus mogen vragen : of ze dan de klagts niet ken-
nen uit het rainnendste der harten opgerezen : „Ach !
wat Mij nog het meeste grieft, is de droevige erva-
ring
, dat ook zij , die op bijzondere wijze aan Mij
zijn toegeicijd
, dibrAjls zoo kond en ongevoelig van
-ocr page 102-
84
harte zijn " ; en of dus de tijd niet gekomen is
om met alle kracht mede te werken tot het ver-
breiden en bevorderen dezer heilrijke godsvrucht \'i
Tot de minnaars en vereerders der heiligen in liet
bijzonder, — van wie wij vergen kunnen , dat zij
zich laten geleiden door „die groote wolke van
getuigen", wolke zich voortdurend ten gunste de-
zer godsvrucht vertoonen, en met zoo krachtige
stemmen, en zulke hartverheffende voorbeelden ,
hen aansporen te volgen. Tot al de kinderen van
Jesus\' Kerk in het algemeen , — die ongetwijfeld
niet mogen onverschillig blijven voor de dringende
begeerte hunner Moeder , en eene devotie niet mogen
verwaarloozen, welke hun zoo onverpoosd en zoo
dringend aanbevolen wordt. Ja, zelfs tot de laauwen
en tragen van harte om te gelooven , aan wie we
moeten toeroepen : of dan niets meer ter wereld ,
zelfs niet het Hart van hunnen Schepper en Ver-
losser , zal in staat zijn hunne harten te treffen ?
Of er nog meer moet gedaan worden, dan Jesns
verrigt heeft ? Of zij zelven bij magte zijn nog iets
uit te denken wat (Jod zou kunnen doen, en wat
Hij niet heeft gedaan ? —
Met Gods straffen willen wij hier niet dreigen,
nu wij van en tot de harten spreken. De liefde,
zuivere liefde, moet veeleer de drijfveer tot de zui-
verste liefde zijn. Het staat anders, niet alleen voor
de goeden, maar ook voor de boozen geschreven:
Videbunt in gucm transfiiervnt, zij zullen opzien tot
Hem, dien zij doorstoken liebben. Zien
moeten ze
dus. En het moge dan te laat zijn tot heil; tot
straf is het maar al te spoedig. Want onfeilbaar
blijft het, en zoo waarachtig als het Woord Gods:
-ocr page 103-
SS
wie niet naderen wil tot „den troon der genade,"
zul verpletterd worden „door den scliepter der ge-
ïvgtighcid;" eu wie weigert te drinken uit de op
het kruis geopende Bron en van den Oceaan der
liefde, hij zal gedrenkt, overstelpt worden met den
Oceaan van Gods eindeloozen toorn. Hard is dit
woord, vooral hier, nu wij van liefde spreken; maar
het is eens gesproken, door God zelven gesproken;
en God neemt het niet terug: „videbit euta omnis
oculun et qni eum pupngernnt" alle oog :al Hem
aanschouwen, en ook zij, die Hem Itebhen door doken
1).
Doch neen, o beminnelijke Jesus! Voor ons ten
minste zal de kennis van deze door u zelven zoo
geliefde en aangeprezen devotie niet ten verderve
strekken. De aard en natuur zelve van het voor-
werp trekt al onze aandacht op uw vlammenden
boezem. Uw vurige wensch en wil, dat wij daarin
op uw Hart letten, sporen ons nog dringender aan.
De wonderen die Gij verligt hebt, en, als we\'t zoo
zeggen mogen, de moeite, die Gij u getroost hebt
van het begin der wereld af, om onze harten op
te zoeken, laten ons geene rust meer, tot dat wij
het uwe geheel hebben gevonden. Wat moet het
zijn, nu gij zoo vele en zoo groote voorregten aan
het beoefenen dezer godsvrucht, die wij te regt
mee instelling noemen, voor ons allen verbonden
hebt! Nu Gij zelf nogmaals en al wederom uit den
hemel nederdaaldet, om er ons al het goede en
zoete van te leeren! Nu gij ze liet groeijen in uwe
heilige Kerk, en daar zoo heerlijk laat bloeijen,
1) Apor. I. 7.
8
-ocr page 104-
Mi
om voor alle Atlams-kinderen tot ecu nieuwen Boom
des levens te verstrekken! — O geef\' dan, Bemin-
nelijke! dat wij allen, zaliger dan onze eerste moe-
der, „dezen goeden boom mogen zien, deze be-
geerlijke vrucht mogen plukken," en zoo tevens,
door de voor ons ontvangene wonde en uit kracht
van dien eigen Boom des levens, mogen ingaan in
het heropend Paradijs I —
-ocr page 105-
DERDE HOOFDSTUK.
HET DO KL DEZER DEVOTIE.
I.
Het doel in e\'t\'d woord uitgedrukt is: de liefde tot Jesus.
Na het voorwerp en de beweegredenen van do
devotie tot het allerheiligst Hart van Jesus te heb-
ben loeren kennen, kan het overbodig schijnen nog
van haar doel te spreken. Of waarom anders kan
het te doen zijn bij de verecring van een hart en
van zulk een Hart, dan om datgene zelf, wat door
het Hart wordt afgebeeld , om de liefde. Of waarom
zullen wij de Liefde beminnen, om met den H. Ber-
nardus te spreken, zoo niet om haar zelve. „Men be-
mint om te beminnen, en komt al beminnende tot de
liefde; in de liefde zelve is haar loon, in de liefde
moet men berusten 1)." En wie zou nog vragen van
I) Venu amor se ipso contentus est (De duigen. Deo).
Is per se sufficit, is per se placet et propter se, ipso proemium
sibicst amor (S. 83 Sup. Gaat).
-ocr page 106-
88
welke liefde, of van welken Persoon, die bemint
moet worden, hier spraak is? Alles wat wij gezegd
hebben herrinnert ons den beminnelijken Verlosser;
alles wat v/ij beschouwd hebben voert ons terug-
tot het beminnelijkste, wat in Hem is, tot zijn
Hart. Jesus dus om en in zijn Hart te vereeren;
Jesus om en in het beminnelijkste wat Hij heeft te
beminnen; ziedaar te gelijk èn het stoffelijk, èn
het geestelijk, èn het eind voorwerp dezer devotie,
met al hare beweegredenen te zamen verbonden.
Tm hieruit kunnen wij gemakshalve weer iets anders
opmaken, dat ons bij onze verdere beschouwingen
van dienst kan zijn.
Gelijk immers het voorwerp dezer devotie door
één woord kan worden uitgedrukt, het Hart; gelijk
de beweegredenen in één woord kunnen worden
zamengevat: Jesus\' liefde; zoo kan nu mede haar
doel door één woord worden aangeduid: de iceder-
liefde.
Doch er is reden om dit verder na te gaan en
te verklaren; eensdeels, omdat men altoos zoo klaar
mogelijk het wit moet kennen, wat men bij eene
bijzondere handeling wil treffen; ten andere, dewijl
juist bij deze godsvrucht de kennis van dit doel op
nieuw medewerkt om het voorwerp volmaakter te
doen kennen, en de beweegredenen, die reeds zijn
aangegeven, nog sterker te doen uitkomen, ja zelfs
met nieuwe drijfveeren te verrijken. Een en ander
is natuurlijk, dewijl hier alles volkomen zamenhangt,
gelijk beken, die uit ééne bron vloeijen, of als de
aderen en slagaderen van ons ligehaam, die naar
één hart zamcnloopen. Het zal ons niet moeijclijk
vallen dit nader te verklaren.
-ocr page 107-
59
II.
Het algemeene doel: liefde tof, Jesus, hangt
samen met het bijzondere : liefde lol
Jesus in Zijn lijden en in het
allerheiligste Sacrament.
Leest men verschillende schrijvers , ten einde be-
paald te weten welk wel het eigenlijke doel der
godsvrucht tot hot H. II. Hart van Jesus is, dan
vindt men, althans in schijn , niet altijd dezelfde
uitkomst. In de hoofdzaak komen nogthans allen
overeen, en die hoofdzaak is liefde, of, zoo als
wij liet boven genoemd hebben: icederliefde voor
Jeans.
En wat zou ook waarlijk anders door den Heer
gevraagd , of bij de devotie jegens zijn Hart, be-
doeld kunnen zijn ? Hart voor hart, ijver voor ijver,
gelijkvormigheid door navolging
, — (dit zijn toch de
drie hoofdpunten, die wij vaak vinden opgegeven), —
het is immers alles besloten in het ééne woord :
liefde; en liefde is immers de ééne zaak, welke
God altijd geboden heeft. Willen wij het hooren
uit den mond der propheten, van do lippen van
Jesus zelven, uit den mond van zijn stedehouder
op aarde; hot luidt overal, ja, in vorm verschillend,
maar voor de hoofdzaak volkomen gelijkerwijze.
Het is hier do plaats niet al de boeken der
Propheten te ontrollen; maar hoe duidelijk spreekt
daar anders voor deze waarheid dat beminnelijk
8
-ocr page 108-
90
Jlart, <lal „als wan ü gesmolten in Jesus\' boezem,"
en „in de hoogte, doorboord zal worden 1)."
„Mijn hart, — zucht verder de Messias, —
„verwachtte (slechts) smaad en ellende. En ik
„wachtte op één, die medelyden met mij zou heb-
„ben , en er is er geen, op een trooster, en ik
„vind er geen. Integendeel; zij gaven mij gal tot
„spijze , en in mijn dorst drenkten ze mij met edik 2).
„— Ja: die mij op de straten zagen , vlugtten
„weg van mij. Ik ben uit elks hart vergeten, als
„ecu doode; als een bedorven vaatwerk ben ik
(voor hen) geworden 3)."
De klagte is bitter, maar helaas! van onzen kant
maar al te vaak verdiend! Ën hoe duidelijk zien
we dan ook in deze en dergelijke voorspellingen
niet alleen het Hart van Jesus, maar ook het onze
getcekend! Zijn Hart is overladen , overstelpt met
allen smaad; en ons hart vergeet Hem, en denkt er
uaauwelijks over na. Zijn Hart zoekt ons, zóó
zelfs, dat „de ijver voor Gods Huis Hem verteert 4);"
en ons hart let er zoo weinig op, dat Hij daarvoor
geworden is, ah een doode, geheel miskend en ver-
geten. Doch ziedaar dan ook, wat Hem het grie-
vendst pijnigt, en waarom Hij, door zijnehartroe-
rende, neen hartverscheurende klagte, juist het
tegendeel, dat is liefde van ons afvraagt en vordert.
En o, hoe krachtig en hoe treffend heeft zijn
nllerteederst Hart ditzelfde dan ook later, en vooral
in onze tijden, uitgedrukt en beschreven!
]) Ps. 21 en Zach. 12. 2) Ps. C8 Vgl. Mt. 27, 48.
3) Ps. 30, 13. 4) Jo. 2, 17.
-ocr page 109-
191
Doch wij kunnen deze woorden niet aanhalen,
zonder vooraf te hebben gewezen op een bijzonder
of liever op twee bijzondere geheimen, welke met
het doel van deze devotie in het allcrnaanwst ver-
band staan. Ja, zóó naauw dat er gevonden worden,
die ze te gelijk en als mede een gedeelte van dit
doel uitmakende beschouwen. Het zijn : het geheim
des lijdens en dat van het allerheiligst Sacrament.
En werkelijk ; indien wij alles willen uitdrukken
en geheel naar het Hart van Jesus willen spreken,
mogen wij ook deze Mysteriën als mede tot het
doel behoorende aanzien. Wij kunnen dan zeggen,
gelijk sommigen: het algemeene doel is de liefde tot
Jesus; het bijzondere
is eene hartelijke devotie tot zijn
heilig lijden
en eene meer teedere en tevens ijve-
rende godsvrucht tot het allerheiligst Sacrament.
Zooveel is zeker, dat Jesus zelf deze twee gehei-
men gedurig in ons geheugen roept, als Hij de
devotie tot zijn aanbiddelijk Hart voorstelt; zooveel
buiten twijfel, dat insgelijks Jesus\' Stedehouder, gelijk
we reeds gehoord hebben, diezelfde geheimen ver-
meldt, als do twee brandpunten, waarin Jesus\' liefde
het sterkste voor ons uitschijnt.
„Daarom, — zoo luidt het immers, in de reeds
aangehaalde daggetijden 1),—rcordt dit feest vergund,
„opdat de geloovigen, onder het zinnebeeld
van liet
„allerheiligst Hart, met meer godsvrucht en ijver
„zich die liefde (van Christus) zouden te binnen
„brengen en derzelver vruchten overvloediger mogen
,,plukken, — die liefde, namelijk, van Christus, die
1) Offic. primum S. Cordis (Clemcns XIII).
-ocr page 110-
Oi
•„lijdt en stierfl voor de verlossing der menleken, en
„die ter gedachtenis van zijnen dood liet Sacrament
„van zijn ligchaam en Moed instelt."
Wij zien het duidelijk: Jesus\' liefde ons in zijn
Mart voor te stellen; die liefde meer in \'t bijzon-
der te beschouwen in haar hoogstcn gloed: lijden
en Sacrament
; aan diezelfde liefde met godsvrucht
en ijver
en dus met waru wederliefde te beantwoorden;
ziedaar het doel! Het is even eenvoudig, als klaar
uitgedrukt, en dus insgelijks door Jesus\' zelven niet
anders aangeduid. Vernemen wij het in een paar
woorden.
Waarom immers wil Jesus deze devotie tot zijn
II. Hart hebben ingesteld? Het is, — zegt Hij
zelf, — „om de groote begeerte welke Hij heeft van
door de mentenen bemind te worden. Daarom, toch
openbaart Hij hun zijn Hart, en doet Hij voor hen,
in deze laatste tijden, eeue uiterste poging zijner
liefde
1)." — En elders voegt de Gelukzalige
Maria-Margareta er bij: „dat Jesus overal deze
„krachtige godvrncht wilde vestigeu, en zich daar-
„door cene ontelbare menigte van getrouwe dienaren
en volkomen dankbare kinderen wilde maken 2)."
Het kan niet duidelijker: de liefde is de drijf-
vecr bij Jesus, de liefde van onzen kant is het doel
dat Hij beoogt.
En is dit nu tevens op bijzondero wijze de be-
schouwing van zijn heilig lijden ? — Aanschouw het
Hart, zoo als Hij zelf het ons voorstelt en aan-
1)  .lesus tot de Geluk?. Marg.
2)  Ecrits de la II. Marie Margnéritc.
-ocr page 111-
93
biedt. Wat is er meer noodig om u te overtuigen ,
dan die gewijde zinnebeelden, waarmede het ge-
kroond is. In het midden ziet gij de wonde; en
het Hart zelf vertoont u de liefde, waardoor Hij
die wonde ontving. Rondom het Hart zijn de
doornen geslingerd , die eenmaal zijn gezegend hoofd
hebben gefolterd ; en het Hart zelf is aanwezig om
n de liefde te herinneren, die deze kroon heeft wil-
len dragen. Op het Hart rust het krui», dat u in
eens geheel zijn heilig lijden vertegenwoordigt; en
het Hart zelf in de drager, door de liefde, van
dit alles, wat Hij heeft geleden. Eindelijk, van
alle zijden stroomen de vlammen uit Jesus\' Hart;
en het Hart zelf geeft aan die vlammen haar voed-
sel, en vereenigt aldus liefde en lijden, lijden en
liefde, tot een eenig en niet te scheiden geheel.
Ziedaar waarom en hoc de liefde tot Jesus in zij/t
lijden
als een bijzonder doel dezer devotie beschouwd
mag worden. En wat nu de godsvrucht tot het
Allerheiligst Sacrament aangaat, daarvoor zijn nog
sterker bewijzen.
Van den aard en de natuur des geheims behoe-
ven we met eens te spreken; Jesus zelf heeft die
waarheid al te duidelijk verklaard. Om kort te
gaan, moge een enkel zijner woorden voldoen. Want
„dit zeide hij tot mij, — verhaalt de genoemde
Gelukzalige; — terwijl mij zijn Hart werd aange-
boden : „Ik heb een brandende dorst om door de
„Kenteken vereerd en bemind te Korden in het heilig
„Sacrament;
en nogthans vind ik bijna niemand
„die zijn best doet, om , volgens mijne begeerte,
»miju dorst te lesschen, door mij eenige wederliefde
„te betoonen." En wederom : „Jesus vraagt, dat
-ocr page 112-
94
„de aanbidders viin zijn goddelijk Hart hunne liefde
„betoonen, door zich ten doel te stollen Hem dat-
„genc te vergoeden, wat Hem wordt aangedaan door
„de ondankbare bejegeningen der menschen waar-
„door hij gekweld wordt in de heilige Eucharistie."
„Eindelijk: Hij wil, dat er een feest worde inge-
„steld ter eere van zijn allerheiligst Hart, en dat
„dit feest gevierd worde door eene H. Communie
„en cene ecreboete aan het aanbiddelijk Sacrament;
„dat bovendien de eerste vrijdag der maand aan
„zijn H. Hart worde toegewijd, door middel der
„H. Communie ; dat men Hem door maandelijksche
„novenen van Communiën vereere; dat men Hem
„bezoeke en aanbidde in de Tabernakelen onzer al-
„taren; het H. offer de Mis bijwone, dikwijls ter
„H. tafel nadere, het leven van zijn goddelijk Hart
„in de H. Eucharistie overwegc 1)". —
Het is dus bewezen: Jesm lief te Iwbben, ziedaar
in \'t algemeen, het doel dezer devotie; Jesits lief
te heil/en, die voor om lijdt en sterft
, en die voor
ons al de schatten zijner liefde uitstort in het al-
lerheiligst Sacrament,
ziedaar in \'t bijzonder hetzelfde
doel van dezelfde godsvrucht. — Verdere verklaring
is niet noodig. AVillen wij echter deze waarheid
nog dieper in ons hart prenten, en tevens nagaan
op welke wijze deze liefde in beoefening kan gobragt
worden; dit is niet moeijelijk, en voor menigeen
ongetwijfeld hoogst nuttig. Laten wij het doen.
]) Vgl. Instraction sur la Dcv. au S. Cocur de J. pur 1c
P. J. B. lioone, S. J.
-ocr page 113-
95
III.
Hoe luit doel dezer devotie bereikt, dat is: de
wederliefde op verschillende wijzen betoond
kan worden.
Wie een hart heeft, dat voor ware en waarach-
tigo liefde vatbaar is, behoeft slechts op dat hart
te letten, om terstond in te zien , wat hij doen
kan en doen moet voor Jesus\' Hart. Het sehoone
woord van den grooten Augnstinns geldt immers
ook hier: „Bemin en doe wat gij wilt." Verlangt
gij echter meer ontwikkeld te zien, wat de liefde
gewoonlijk zal en moet doen ? dan kunnen wij het
tot drie hoofdpunten terugbrengen. Het eerste is:
het dankbaar erkennen en zooveel mogelijk met
warmte gevoelen, wat Jesus\' Heilig Hart voor ons
gedaan heeft. Het tweede is: het vergoeden van
al de oneer, die Hem gedurig wordt aangedaan.
Het derde bestaat in de navolging zijner deugden.
Een dankbaar liefdegevoel, eereboete en herstel, en
zooveel mogelijke gelijkvormigheid met Jesus zelven,
ziedaar dus do hoofdzaak der ware liefde, en mede
de drio hoofddeugden, welke ons gewoonlijk als
het doel dezer devotie voorgesteld worden 1).
Verkiezen wij nu echter eens een eigen weg te
gaan , en weer op een andere manier dezelfde waar-
heid te verduidelijken, dan is ook dit mogelijk,
ïn wij voor ons zouden dan het liefst, om ons
1) Onder anderen kunnen wij hier noemen: liet II. Hart
van Jesus door Desjardins. S. J.
-ocr page 114-
Of,
liet krachtigst tot werkdadige liefde aan te sporen,
en op ons geheugen , èn op ons verstand en op onzen
wil de aandacht vestigen.
Wat immers is het, dat wij voortdurend, bij het
beoefenen dezer godsvrucht, voor de oogen onzes
harten moeten brengen ? Het Hart van Jcsus ; zijn
beminnelijk Hart, dat wij dus nooit mogen vergeten ,
maar ons , zooveel doenlijk, bij al onze eorbewijzingen,
voor den geest moeten roepen. Wij mogen dit dus
noemen : de wederliefde van , of ten minste, zoo gij \'t
naauwkeurigst verlangt, door middel van ons gelteugen.
Wat is het, waarnaar wij meer en meer en zoo
volkomen mogelijk bij het beschouwen van dit voor-
werp moeten trachten? De ware kennis van dit
goddelijk Heiligdom, dat wij wel nooit geheel
kunnen kennen, maar toch zooveel doenlijk moeten
trachten binnen te dringen ; en dit zou ik willen
noemen: wederliefde door het verstand.
Wat is het eindelijk, dat wij inzonderheid voor
dit Hart onzes Gods moeten doen? Ons eigen en
aller harten tot Hem brengen, of, zoo wij dit voor
anderen niet kunnen, zoo veel in ons is, dit ver-
goeden , en door eereboete en eerherstel ten minste
ons hart, als met dubbele kracht, aan Hem schen-
ken. Hit is eindelijk de ware liefde, die wij we-
derliefde van den wil
mogen heeten.
Uit geheel onzen geest dus, met al ons verstand
en met geheel onzen wil, dat is, uit geheel ons hart
zullen wij Jesus lief hebben; en al de vermogens
der ziel zullen het hunne bijdragen tot het innig
behartigen en krachtig beoefenen dezer heilrijke
devotie. Op die wijze zullen wij volkomen aan het
goddelijk doel beantwoorden; waaruit volgt, dat
-ocr page 115-
91
hot hoogst nnttig moot zijn elk dezer hoofdpunten
wat breeder te ontwikkelen en bloot te leggen, on
later in dien zin onze devotie tot Jesus\' Hart zoo
veel mogelijk te volmaken.
IV.
Oefening run het geheugen viel bel rekking tot
deze devotie.
Indien wij hier van de oefening des geheugens
spreken. dun bedoelen wij daardoor niet alleen, dat
iwij ons gestadig hetgeen wij van Jesus\' Hart weten
moeten herinneren, maar inzonderheid dat wij voort-
durend dit goddelijk voorwerp onzer vercering voor
den geest moeten houden. Do noodzakelijkheid en nut-
tigheid dezer oefening blijken te meer uit het vroeger
gezegde Zij blijken bovendien uit den aard en de na-
j tunr zelve van hetgeen wij eene devotie noemen; daar
j immers elke godsvrucht haar bijzonder en eigenaar-
dig voorwerp heeft, dat het geheugen bezig houdt.
Zoo vereeren wij, bij voorbeeld, op de verschil-
lende feesten des jaars, geheel verschillende gehei-
men; nu eens de geboorte, dan eens het lijden,
straks weer de verrijzenis of hemelvaart van Jesus;
, en niet anders is het met de overige feesten gelegen.
Zoo vereeren wij de wonden, door Jesus voor ons
ontvangen, zelfs de nagelen, die zijne handen en
voeten, de lans dio zijr.e heilige zijde doorboord
9
-ocr page 116-
98
hebben. Zoo vereeren wij do bevoorregte Maria,
verkoren om zijne Moeder te zijn, do Engelen die
Jesus aanbidden, de heiligen die zijne voetstappen
hebben gedrukt. Kortom, zoo brengen wij onze
hulde aan alles, wat aan Jesus heeft toebehoord,
wat met Hem op eenige wijze in betrekking heeft
gestaan, wat Hij aan ons, in zijne eindelooze goed-
heid, heeft vergund of geschonken. En dit alles
geschiedt met de grootste reden, hoe bijzonderlijk
en bepaald wij ons ook al deze dingen, — toch
altijd om Jesus en om Hem te huldigen, — ter
vcreering voorstellen.
Welnu; zoo heeft ook onze devotie haar eigen
voorwerp; en het is geen ander dan liet Hart zelf
van Jesus Christus. Het heeft naauwelijks eene
aanduiding noodig, evenmin als het verklaring be-
hoeft, dat er wel niets aan ons menschen getoond
of geschonken kan worden (behalve den ganschen
persoon van Jesus zelven in de H. Eucharistie,
welko toch hier niet wordt uitgesloten), dat of
meer één met Jesus is, of dit voorwerp in waarde
overtreft. Het is dus ook niet noodig nog verder
aan te toonen met hoeveel regt en pligt wij hier-
omtrent ons geheugen moeten oefenen.
Immers, indien wij zoo gaarne denken en onzen
eerbied bewijzen aan de nagelen, de lans en het
kruis, die niet meer dan ligchamelijke, onbezielde
werktuigen van Jesus\' lijden geweest zijn; wat zal
ons niet te doen staan met betrekking tot dat altoos
met Jesus\' godheid vereenigd middelpunt, dat er
het levend, bezield , en allesbezielend werktuig van
geweest is! Indien wij ons met liefde de wonden
voor den geest brengen, die dierbare wonden, welke
-ocr page 117-
99
i^n oneindig goede God in een mcnschelijk Ugchoam
voor ons liceft willen ontvangen; met hoeveel har-
telijkheid moeten wij ons de Bron niet in \'t ge-
licugen roepen, die waarlijk goddelijke Bron, waaruit
ons al zijn dierbaar bloed, en met dat bloed al de
genadestroomen des Hccren, door diezelfde wonden
zijn toegevlocid? Ja; zoo wij zelfs het kruis ver-
eeren en met eerbied aan de lippen drukken, het
zalig kruis, dat Jesns\' ligohaam dragen mogt; zoo
wij het plaatsen op onze graven, op onze tempels,
op onze harten; wat moeten wij niet doen voor het
uitmuntend Heiligdom, hoe niet zorgen het nooit
uit onzen geest te verliezen, dat aanbiddelijk Hart,
waarmee Jesus zelf, èn dat kruis heeft uitgedaeht,
èn zoo moedig om onzeniwil heeft beklommen, èn
op zoo goddelijke wijze, door :ijn hartebloed, heeft
geheiligd ?
Dan, waartoe meer vragen, waar elk, wie oogen
heeft om te zien, het zien moet: dat die Zon der
goddelijke liefde onophoudelijk voor onze oogen
schitteren, die Tempel der (Jodheid zonder verpoozen
voor onzen geest oprijzen, die fontein van levende
wateren, door in ons geheugen te leven, voortdu-
rend ons hart verkwikken moet?
En hoe zal dit plaats hebben? Of liever: waar,
wanneer en op welke wijze moeten wij ons dit hei-
ügtlom voorstellen ? — Wij mogen antwoorden: zoo
veel doenlijk, altijd, overal en op de eenvoudigst
mogelijke wijze.
Denk dus met aandacht aan het eigenlijk voorwerp
uwer godsvrucht; en gij hebt alles begrepen. Voeg
liierby de verschillende toestanden, waarin Jesus\'
ilarl zich bevonden heeft; en gij hebt alles volbragt.
-ocr page 118-
100
Het is dus: Jewt\' J/art, dat u onophoudelijk
voor den geest moet staan; Jesus\' Hart, zoo als
het gedragen is ouder het onbevlekte Hart van
Maria, geklopt heeft en is nedergelegd in de stal
en do kribbe van Bethlehem; Jesus\' beminnelijk
Hart, zooals het altoos brandde van liefde, in Egypte,
in Nazareth, in Judea, en vooral in Jerusalem, op den
Sion en Golgotha; Jesus\' beminnend Hart, gelijke
het zich vertoond heeft in zijne woorden, in zijne
wonderen, en in zijne werken, maar inzonderheid
in zijn heilig lijden, aan de kolom, onder de door-
nert, op het kruis; Jesus\' wondervol Hart, zooals
het zich, zelfs na zijn dood, liet doorboren, na
zijne verrijzenis liet aanschouwen en bewonderen;
Jesus\' aanbiddelijk Hart eindelijk, zooals het ook
nu nog voordurend zich voordoet onder de geheim-
zinnige sluijers der Eucharistie èn als offer, èn
als spijze onzer zielen, èn als medgezel in ons dal
van tranen, terwijl het Daarboven onze hulp en
voorspraak is bij den Vader, en „altijd leeft om
timchen beide te. treden voor ons"
ziedaar het heilig
en vereerenswaardige voorwerp, dat ons onverpoosd
voor de oogen van den geest moet zweven, en
dat ons geheugen, zooveel doenlijk, in liefelijke
werking moet houden!
En vraagt ge nu nog een of ander middel om
dit met meer vrucht te kunnen docu ? Ga dan bij
de heiligen en lievelingen van Jesus\' Hart te rade.
Zoo wierp, bij voorbeeld, de H. Mechtildis, reeds
in den vroegsten morgen, al hare handelingen in
het allerzoetste Hart van Jesus , om die te zuiveren
en te heiligen en, in vereeniging met zijn eigen
werk, aan zijn eeuwigen Vader op te dragen. Zoo
-ocr page 119-
101
wist de gelukzalige Msria-Margareta als te midden
van Jesus\' Hart eene woonplaats te vinden, en ge-
noot aldaar niet alleen rust en een zaligen vrede,
maar zelfs als een voorsmaak des hemels. Zoo dedeu
en doen weer anderen, zich b. v. voortdurend
plaatsende voor dat vuur, onuübltuchbaar op onze
altaren brandend; voor dien immer helderen spie-
gel der eeuwige godheid; voor dat Boek met zeven
sloten en tooh geopend; voor die vuur- en wolkpi-
laar der woestijn ons immer geleidende op den
weg des hemels; voor dien heiligen Berg Gods,
waarop de Heer woont; voor en in dien Tempel
zelven, waarin God is; en zoo verder, dat Hart
als gedrukt of afgemaaid vindende in elke vrueht
en op iedere bloem, en vooral in hun eigen hart,
als het Hart, ja, van hunnen Schepper, maar ook
van den hen verlossenden en heiligmakcnden God.
Hoe zoet moet het niet zijn de heiligen des
Heeren in deze oefeningen na te volgen! Hoe
troostrijk zich dag en nacht niet alleen met den
propheet in den appel van Gods oog, maar in
Gods eigen Hart te mogen verbergen! Zalig de
ziel, die op deze wijze haar geheugen oefent! Ge-
lukkig het hart, dat op zoo hemclsehe manier zijne
warme wederliefde aan het allerbeminnelijkst Hart
van zijnen God betoont!
Het is er echter verre af, dat reeds door deze
eerste oefening de gcheele wederliefde \'zou bewezen
7-ijn. Onuitsprekelijk veel zoeter en leerrijker wordt
nog deze heilrijke devotie, indien wij ook acht
Xeven op hetgeen wij genoemd hebben: de weder-
liefde des verstands,
— waarvan wij nu willen spreken.
9
-ocr page 120-
1U2
V.
Hoe het verstand zich oefetien moet, om de devotie
lol Jesws\' Hart wil te behartigen.
[let is niet moeijelijk in weinige woorden uitte-
drukken, wat wij eigenlijk door de wederliefde,
voor zooverre die Jtet verstand aangaat, bctcekencn
wilden.
Wij kunnen met Paulns zeggen: „Gevoelt in u
datgene, wat in Christus Jesus is
1);" met Christus
zelven: „Leert van mij, omdat ik zachtmoedig en
nederig van harte ben
2);" met den Geest Gods in
het Oude verbond: „Studeer op de icijs/ieid, mijn
zoon, en verblijd mijn Hart
3);" het komt alles op
hetzelfde neer, on buteckent: tracht met uw ver-
stand, zoo diep mogelijk, door te dringen in het
Heiligdom, door het geheugen u voorgesteld; leer
daarin wat er in te lecren, gevoel, wat er in te
gevoelen is, en de wederliefde des verstands zal
van zelf werken, heeft reeds gewerkt en zal onge-
twijfeld hare vruehten voortbrengen.
Dan, hier zijn er wclligt, die niet zoo aanstonds
de rolle waarde dezer oefening begrijpen kunnen;
zoodat wij ons duidelijker moeten nitdrukken.
Gij weet .toch, Christen, dat gij gedurig moet
nadenken over hetgeen onze goddelijke Zaligmaker
I) I\'liil. II. 5. 2) Matth. XI. 2?.
3) Spmik. XXVII. U.
-ocr page 121-
108
voor ons gedaan en geleden heeft; dat gij hebt
acht te geven op de leeringen en lessen, die Hij
u in zijn leven heeft voorgehouden; dat gij moet
dankbaar zijn voor alle voorregten en genaden,
welke Hij voor u, ja, ten koste van zijn goddelijk
bloed, heeft verworven en verdiend. En ik durf
niet twijfelen, of gij deze wederliefde betoont. —
Welnu; dit alles is voortreffelijk; en het is even
aangenaam als gemakkelijk, even heilzaam als het
noodzakelijk mag heeten. Uw geheelen pligt hebt
ge toch daarmede niet volbragt. O neen; de ware
liefde tot Jesus, en inzonderheid de devotie tot
zijn aanbiddelijk Hart doet ons verder gaan, en
doordringen in het goddelijk heiligdom.
En waarheen zal zij ons dan voeren ? — Tot het
nazockcn naar de llron zelve, waaruit al deze guns-
ten gevloeid zijn; tot het inzien in dat verheven,
goddelijk Boek, waarin al die lessen zijn opgeteekend,
tot het beschouwen en aandachtig bezigen van
dien spiegel der Godheid, waarin, als in een spre-
kend toonbeeld, al die leeringen en al die liefde-
daden , als in één kort-begrip, te ontdekken zijn,
en voor ons oog, neen, voor ons hart, en in ons
hart, worden afgespiegeld en vertoond.
Aiogen wrij nog meer zeggen ? — Ja; want wij
zullen bovendien mogen nederdalen in die godde-
lijke diepten; wij zullen die grondelooze zee, zoo
ver mogelijk , kunnen peilen; wij zullen althans ons
zelven mogen verliezen in dien grenzeloozen Oceaan
van goedheid , barmhartigheid en liefde. Hit alles
toch moet noodzakelijk uit de werking van ons ver-
stand op zulk een voorwerp volgen.
Immers werkelijk! Groot en oneindig veel is het
-ocr page 122-
104
\\v;it de goede Jesus voor ons meuschcn Iieeft gedaan;
.„Groot zijn mee werken, en wonderwl, o Heer!"
Maar hoeveel grooter is niet datgene, wat Hij
.om onzentwil, zoo het nog noodig en mogelijk
ware, zou willen doen 1)! Liefelijk is het, wat
Hij, om onzentwil, heeft geleerd en geleden; maar
hoeveel liefelijker zal ons dit voorkomen, zoo wij
met aandacht op het Hart zien, en dus op de
liefde zien, waarmede Hij zulks gedaan heeft en
doet! O! „de overgroote liefde" onzes Gods, om
met den Apostel te spreken, niniam caliritatem., zij
schittert overal, als de zon, in al zijne werken uit;
maar hoeveel helderder vallen die lichtstralen in ons
hart, hoe veel treffender dringen zij daarin door,
indien wij mede, — hetgeen helaas! maar al te
zeer vergeten wordt, — onze oogen vestigen op
de lichtbron zelve, op het goddelijk Hart, waaruit
ze stroomen! En dit toch, ja dit laatste vooral,
is een wezenlijk en noodzakelijk bestanddeel van
het eigenaardige dezer godsvrucht.
Hier immers leeren wij ootmoedig staren op die
,,Heerscheressc over den dag", welke insgelijks in
het toekomstig Sion „de eeuwige Lampe zijn zal."
Hier leeren wij de bronader der levende wateren
zoeken , die alleen springen ten eeuwigen leven,
en, natuurlijk, zooveel te zoeter en te zaliger les-
schen, hoe nader wij ze zoeken aan de Mron zelve,
waaruit ze vloeijen. Hier leeren wij al de kracht
van Gods eindelooze liefde kennen als in het mid-
1) Vgl. II. Ignalius, Eicrc. c-pir. Hebr. III. Quoe patitur
et fiati vuil....
-ocr page 123-
105
delpunt zelf waaruit Hij haar stralen afzendt; als
in het brandpunt, waarin hij die vereenigt, en
aldus uit :ijn Hart regtstreeks op het onze laat
werken. Doch laten wij nog klaarder spreken, en
de ganache zaak door een praktisch voorbeeld op-
lielderen !
Neem de geoseling. Dikwijls, niet waar ? stelt
gij u onzen goddclijken Heiland voor, zoo als Hij
nan de bloedige geeselkolom , voor onze zonden ,
stond vastgeboeid. (üj ziet de woeste soldaten, die
met felle woede de gespierde armen boven het hoofd
en de schouders van Jesus in de hoogte heffen.
Vreeselijk dreigen de slagen met roeden, met ke-
tenen en koorden. Huiverend hoort gij ze neder-
vallen op het gezegend ligchaam uws Zaligmakers.
.Met verontwaardiging en medelijden beide, ziet
gij den rug en de schouders van den schuldeloo-
zen Jesus met bloedige striemen doorploegd , —
naar het woord des propheet» : „Op mijnen rug
hebben zij ah pioegvureu gemaakt
1)". Hierbij denkt
en overweegt gij dra verder: wie het is, die zoo
veel moet lijden; voor wie en waarom Hij lijdt?
Hierbij over de ontmenschtheid der beulen, de on-
regtvaardigheid des regters, de ondankbaarheid vau
Gods volk , en over alles, wat al verder uwe ziel
treffen , uw hart roeren kan.
Welnu, het is voor u eene hoogst nuttige zaak ,
voor Jesus ecu wezenlijke liefdedienst, Hem bewezen;
en een traan over Jesus\' lijden gestort, leeren ons de
1) I\'s. 128, 3 Supra dorsura nicuni fahricavcrunt. VgL\'t
lli\'hr.
-ocr page 124-
106
heiligen, is van meer waarde, clan <le verdiensten
vun een pelgrimstogt naar het bevoorregt land,
dat Hij met zijn zweet en zijn bloed bevochtigd
heen. (Üj kunt dan ook, na znlk ecne beschou-
wing, reeds vurig bidden, ffij kunt danken, ver-
zuchten , smeeken om vele genaden ; gij vermoogt
uwe schuld te beweenen, goede voornemens op te
wekken , uw medelijden en uwe liefde te betoonen.
Maar is dit alles ? Kunt gij niet verder, niet dieper
doordringen in het heiligdom , voor u geopend ?
Is er niet nog iets treffendere te beschouwen , dan
al het gewone en ecnigszins uiterlijke, wat gij tot
nu toe overwogen hebt ?
O beproef het zelf; en naderend met eerbiedigen
schroom, laat eens uwe blikken in het Heilig der
Heiligen vallen. Werp te dien einde een teederen
blik op het betraande oog uws goddelijkcn Meesters.
Uring , door dezen heiligen ingang , tot in het bin-
nouste zijner ziel. Aanschouw daar dat Hart, waar-
van het oog, dat op het uwe ziet, zulk een hemelsche,
goddelijke spiegel is. Lees daar, wat daarin te
lezen , gevoel wat er in gevoeld moet zijn , — en
zeg het ons nu zelf, wat gij thans begint te leeren
en te begrijpen. — (üj kunt het niet uitdrukken ?
O ik weet het; maar gij kunt het toch gevoelen.
Of kunt gij ook dit niet; o vraag dan Hem zel-
ven, den beminnenden en bcminnelijken God, wat
Hij thans denkt en gevoelt? Vraag Hom: waar-
door, waar, en om welke redenen Hij het grievendst
gefolterd wordt? Vraag Hem: welke zijne wenschen,
zijne begeerten, zijne tcederste en diepingrijpendste
aandoeningen zijn; en waar en hoezeer Hij die
koestert? Vraag llem . om kort te gaan : dat Hij
-ocr page 125-
107
ii de brondoc kennen, waaruit zijne gunsten vloeijcn,
Ae, fontein «loe zien, waaraan zij haar leven en dus
haar hoogste waarde ontkenen, de springader doe
aanschouwen , welke zoo hier als altoos al wat Hij
uitstort bezielt.
Is het niet het Hart? —
O, gewis? in zijn oog is het te lezen. Het hart
lijdt steeds het meeste; het hart is het middelst
en gevoeligst punt van al zijne aandoeningen; en
Hij, die ons hart heeft gevraagd, ons hart yeheel
en dit alleen als alles bevattende voor zich heeft
gevorderd; Hij zelf geeft ook het voornaamste, niet
zoozeer in zijne daden, niet in zijne lessen, niet in
zijn lijden en dood zelven ; als wèl door zijne liefde,
in en met zijn Hart.
Ziedaar dus de Bron, waaromtrent gij uw verstand
Imoct oefenen. Haar meten? Gij kunt het niet.
Haar peilen? Het is onmogelijk. Doch op haar
acht geven, haar leeren kennen, haar meer en meer
doorvorsehen; dit moogt en dit moet gij; en hierin
juist ligt het heilrijk en zaligend doel dezer waarlijk
hemelsehe, door ons nu voorgestelde devotie.
En is dan hiermede de Bron uitgeput? Integen-
deel: „die Mij drinkt, dien zal op nieuw dorsten,"
i zegt de Wijsheid; en die Wijsheid is hier; en „het
hart des Wijzen zal men aan zijne /cijsheid kennen
1)."
Wie derhalve den straks genoemden eersten, en
nu ook dezen tweeden pligt volbrengt, komt van
zelf tot het behartigen van een derden. Wij willen
zeggen: wie zich het Hart van Jesus gestadig, door
1) Bedi III. 81.
-ocr page 126-
Il)s
het geheugen, voor den geest weet te brengen, en
onophoudelijk zijn verstand oefent om de innigste
gevoelens van ditzelfde Hart te overwegen , hij zal
ook niet in gebreke blijven ten aanzien pau de» vil,
en das ongetwijfeld eene vohaankle wederliefde be-
toone.n. Laten wij ook deze waarheid nog kortelijl;
ophelderen.
Yl.
De volkomen wederliefde vordert het gansche Aart en
inzonderheid navolging en eerherstel, en dm den
geheelen wil van den menseh.
„God is liefde." Het eerste en grootste gebod
aan den menseh gegeven is liefde. En deze liefde
moet betoond worden „uit geheel ons verstand, uit
geheel onzen wil en uit al onze krachten." Niets
is natuurlijker, dan het noodzakelijk gevolg, dat
derhalve daar vooral, waar wij onmiddellijk het
Hart Gods vereeren, de liefde volkomen, en de
algelieele wederliefde van den wil een der eersto en
voornaamste doeleinden wezen moet. In den wil
immers is de liefde bij uitstek gelegen; door den
wil moet zij zich vertooncn. En Jesus\' Hart met
aandacht aanzien en vereeren, Jesus\' liefde met
ijver overwegen en bewonderen , en dan nog onge-
voclig blijven, en niet van ganschcr harte werken
-ocr page 127-
109
voor die eindeloozc Liefde, — wie zou dat kun-
nen?
Maar helaas! hoe klein en nietig is ons men-
schelijk hart, — zal hier menigeen klagen, — en
wat zal het voor God kunnen doen?
En toch vermag het veel. Het kan immers, in
de eerste plaats, zich zelf aan God schenken, en
aldus {dies geven, wat do Schepper en Verlosser
onzer harten vraagt. Het kan zich het Hart van
Jesus voorstellen als een hemelsch toonbeeld, waar-
naar het zich zelf kan vormen en volmaken. Het
vermag, in één woord, Jesus\' Hart na te volgen,
en door deze navolging, die werkelijk één der doel-
einden dezer devotie is,
zich zelf heilig, en door
heiligheid voor eeuwig gelukzalig te maken. Over
deze navolging van Jesus\' Hart zouden wij veel knn-
nen en misschien iets meer moeten zeggen? Doch
wie ziet niet, dat zij van zelf volgen zal, bij een
ieder, die Jesus lief heeft en zijne deugden over-
weegt. Wie zal Hem zien werken, zonder te willen
deelnemen aan zijn werk? Wie zien lijden, zonder
ook met Hem te willen lijden ? Wie een zoo rijken
schat van allerlei goede daden uit dat goede Hart
zien te voorschijn brengen voor den mensch; zonder
althans zijn best te doen, om dat verheven, hemelsch
toonbeeld zoo nabij mogelijk te streven? Deze na-
volging mag dan ook geenszins vergeten worden.
En wie Jesus\' Hart wil vereeren, stelle zich ten
doel: naar Jesus\' Hart te gelijken.
Hierbij mag het echter niet blijven. Jesus\' Hart
is voor allen doorboord, aan allen geschonken, voor
allen een in onze oogen vernieuwd middel ter za-
ligheid geworden. Elk hart dus, dat Jesus lief
10
-ocr page 128-
110
heeft, erkent tevens de zoete verpligting van insgc-
lijks voor anderen te werken. En hoe zal liet dit
doen? Door ijver en eerherstel. Door ijver, om alle
harten voor Jesns te winnen. Door vergoeding van
al datgene, wat voor Jesns onaangenaam wezen
moet, en wat niet in onze magt is te verhinderen
of te voorkomen. En hieromtrent is dan ook op
te merken, dat werkelijk dit laatste, hetwelk men
vergoeding, eerboete of eerherüel pleegt te noemen,
een der eerste, en wij kunnen zeggen, het voornaam-
ste aller doeleinden dezer devotie mag hecten.
Er zijn twee hoofdwaarheden, waarop men ons
gewoonlijk opmerkzaam maakt, als men dit doel
wil aantoonen. Beiden zijn echter al te klaarblij-
kelijk om er lang bij stil te staan. De eerste, is:
Jemis\' liefde voor ons. Doch wat zullen wij er van
zeggen? Zijne monsehelijke is onbegrijpelijk; zijne
goddelijke is oneindig. De tweede is: de ondank-
baarlieid
van den mensch; maar wat behoeven wij
die te bewijzen? Zij is bijna even onbegrijpelijk als
de liefde Gods zelve.
Hebt gij geloof, gij, die deze bladzijden leest,
en althans zooveel, als een mostaardzaadje groot
is, — toch nog voldoende oin zelfs bergen te ver-
zetten ? O zie dan wèl toe, en let eens op die ook
nn nog, zoo voortdurend en door zoo velen, bespotte
afbeeldingen van Christus en zijne heiligen; de niet
zelden ontheiligde Kerken en altaren, de geschonden
en van alle sieraden beroofde tempels en tabernakelen;
de op den grond geworpen en schandelijk ontwijde
gewijde kleedercn en vaten; ja, — want wat is
dit alles, bij Jesus zelven vergeleken? — zie ook
Hein zelven, onzen Schepper en Verlosser, en in-
-ocr page 129-
111
zonderheid daar zcli\', waar Hij het trcirciulst al de
rijkdommen zijner eindelooze liefde voor ons uitstort
en vertoont, zie daar Hem zelven, onzen beminne*
lijken Heiland, zoo dikwerf en door zoo velen,
miskend, gehoond en met heiligsehendende voeten
genaderd en vertreden; zie en besehouw dat alles,
nu reeds achttien eenwen, en helaas! nog gedurig
zoo roekeloos herhaald, — en overweeg, of gij
het aanzien, het dulden moogt, zonder ontgloeid
te worden van een vlammenden ijver en te bran-
den van een heiligen toorn? —
En ziedaar nu in de godsvrucht tot het aanb\'ul-
delijk Hart van Jesus het middel gevonden, om
dien ijver althans eenigszins te koelen, aan die rcgt-
matige verontwaardiging zooveel mogelijk te voldoen.
Daardoor immers zult gij het Hart van Jesus op
zijne tegenstanders wreken. Daarheen zult gij die-
genen voeren (door uwe smeokingon en goede voor-
beelden) die ongelukkigen, welke Hem nog niet kcn-
nen en vereeren. Daarmede en daardoor zult gij
zijneu arm, die reeds is uitgestrekt, tegenhouden
boven allen, die hun hart aan het zijne nog niet
willen schenken. Daardoor zult gij voldoen , (door
middel uwer verstervingen en boete), voor zoovele
tragen en gevoelloozen van harte, die bijna even
wreed, ja soms nog wreeder, dit Goddelijk Hart
doorboren door hunne kocl- en laauwheid, dan
anderen het plegen te folteren door hunne euvel-
daden en zonden. En ach ! hoe ontzettend groot
is het aantal van dezen en van genen! „Der dwa-
zen aantal immers is ontelbaar;" SlttUorum infinilm
1) Eccle. I 15.
-ocr page 130-
112
ed nunerm). tën die dwazen, volgens de II. Schrift,
zijn de zondaren.
O hoe schoon is dus het edel doel dezer zegen-
rijke devotie! Maar hoe zoet is ook de verpligting
van een ieder, die haar van harte beoefent! Hij
immers heeft niet slechts te werken met en door
geheel zijn geheugen, verstand en wil, wij kunnen
met de lï. Schrift zeggen: uit gelieel zijn hart; hij
moet bovendien zorgen en zooveel mogelijk zwoegen,
„opdat het hart der dwazen de wijsheid vinde 1). Hij
moet niet alleen zelf Jesus\' Hart vereeren; hij moet
ook anderen tot die vereering brengen. En kan
hij dit niet; o dan nog moet hij Zelf trachten te
vergoeden, wat hij niet kan beletten, zelf herstel -
Ien , wat door anderen is misdaan, zelf uitwisschen,
of ten minste lenigen en verzoeten, wat hij niet
bij magto is van dat oneindig minnend Hart af te
keeren. Zoo doet de liefde; zoo handelt het hart.
En wat kan ooit zoeter zijn dan dit ?
Zie! dagelijks wordt Jesus\' Hart door zoo velen,
met nieuwe schichten van koudhoid en ondankbaar-
heid doorboord; maar ook dagelijks weet de be-
oefenaar dezer godsvrucht de wonde van dat god-
delijk Hart door nieuwen liefdebalsem te heelen.
Dagelijks wordt dit Hart op nieuw gehoond, verguisd
en versmaad; maar ook dagelijks wordt het van
nieuws vereerd, geprezen en bemind. Dagelijks
helaas! helaas! zijn er boozen, ondankbaren, dwazen,
die dit edel en goddelijk Heiligdom miskennen,
verachten , en schenden ; maar evenzeer dagelijks
I) Js. XXXII. 4.
-ocr page 131-
113
worden er gevonden van die wezentlijk gelukkigen
en alleen wijzen, die dezen Tempel der Godheid,
en daarin God zclvcn, weten te doen juichen, ze-
gevieren en genieten.
Nog eens; wat kan zoeter zijn dan dit ? En wie
zou nog weigeren zijn geheel hart te schenken, en
znlk cenc devotie met al de kracht van zijnen teil
te omhelzen ?
Doch laten wij eindigen, — daar we toch nim-
iner genoeg kunnen zeggen over zulk cenc gods-
vrncht, —: en met een enkel woord ter opwekking
deze inleiding sluiten.
VII.
Besluit.
En wat zullen we dan nu tot besluit zeggen ?
Wilt gij het weten , Christen ! in twee woorden ?
—  Dat gij allen, die waarachtig „een hart hebt,"
—  om met een woord der H. Schrift te sproken ,
—  gij allen die verstandig wilt handelen, dezede-
votic niet inoogt versmaden.
En waarom? —
Om al die redenen, die wij u tot nu toe hebben
voorgelegd.
Hel voorwerp , — gij hebt het gehoord , — is
het levend, natuurlijk , maar nu in de. glorie des
Vaders hoorsehend en zegevierend Hart van Jcsus.
10
-ocr page 132-
114
En, om met een enkel woord liet verschil aan te
duiden tusschen deze devotie , en die van het H.
H. Sacrament: In het Sacrament is het voorwerp het
geheelc ligchaam van Jcsus; hier is het zijn edelst
ligchainclijk deel, insgelijks mot do Godheid ver-
bonden 1). Niets is treffender.
De beweegredenen zijn zonder tal; maar de voor-
naamste liggen in het voorwerp zelf; in een voor-
werp, ja, dat, in zijn geheel genomen, niet slechts
een beeld, een werktuig, en de zetel der liefde, maar
in veel verhevener zin dan elk ander hart, de troon
is der Godheid, ja, dat als eindvoorwerp beschouwd,
God zelf is, wiens Persoon gij vereert, en een God,
die van u deze devotie vraagt, die ze zelf aan u
is komen loeren , die er u toe noopt, ja trekt door
allerhande redenen en er niets voor vraagt van
uwen kant, dan een weinig aandacht en gooden
wil, hetgeen gij Hem toch duizend en meer dan
duizendmaal verschuldigd zijt. In het II. Sacra-
ment is de beweegreden de oneindige waarde van
Jesus\' aanbiddclijk vleesch en bloed; hier is het bij
uitstek de liefde, en wel de gelieele liefde, voorgc-
steld in het hart. Niets is dringender.
Het doel eindelijk is wederliefde; maar cene we-
derliefde, die alles geeft wat zij bezit of bezitten
kan ; en dus hart voor hart, ijver voor ijver, liefde
voor liefde; — en dit voor den Oneindige zelvon,
die zich voor u heeft laten nagelen aan een kruis,
1) Over het verschil tusschen de devotie tot het II. Hart
en die tot liet H. II. Sacrament, zie Gallifct. la Dév. au S.
C\'ocur de Jésus, p. 62. Schuinde 1. e. n. 49.
-ocr page 133-
115
liet doorboren in zijn Hart, laat opsluiten op onze
altaren; en ook nu nog onophoudelijk „voor n
biddende aan de rcgterhand des Vaders", slechts
wacht met eene eindeloozo vergelding, voor het
weinige dat gij voor Hem hebt kunnen af althans
hebt willen, doen. In het II. Sacrament is het doel
inzonderheid eerbied, aanbidding, dankbaarheid
en liefde ; hier is het bij uitnemendheid eene werk-
dadige
wederliefde door navolging, eerherstel en
vergoeding ! Niets is zaliger.
En o! wat de liefde voor de liefde doet is cenig-
zins door een mensehenhart te gevoelen; ofschoon
het altoos boven allo taal en uitdrukking der men-
schen verheven blijft. Maar wat de oneindige Liefde
voor uwe wederliefde zal terugschenken, dit is ook
door geen menschen-hart te bevatten! Oordeel zelf,
of wij niet zeggen mogten, dat gij deze devotie,
die wij te regt de devotie der liefde noemen, niet
moogt vcrwaarloozen, indien gij verstandig wilt
handelen. Eedenk zelf, of er eene andere devotie
wezen kan, die u zoo na aan het hart mag liggen,
als deze.
Wie het hart eens menschen wint is daarvan
volkomen meester. Wint gij hot Hart Gods, wat
gij door deze godsvrucht zoo gemakkelijk vermoogt,
gij hebt niets meer te wenschen. Uit immers weten
wij: Hij, die op deze aarde nederdaalde „om er
een vuur te brengen uit den Hemel afgezonden,
en daaromtrent niets anders begeerde dan dat het
brando," — Hij is oneindig in zijne magt, oneindig
in zijne goedheid, en, eeuwig getrouw aan al zijne
beloften, kan Hij ook nimmer een ondankbare zijn.
Ondankbaar integendeel zoudt gij alleen blijven,
-ocr page 134-
116
gcvoelloozo on onverstandige menschl indien gij
aan zoovele nitnoodigingen wederstondt; indien gij
niet beantwoordet aan de roepstem (ïods; kortom,
indien gij, eenc devotie versmaaddet, die alleen
voor uw hart, en met opzet, om uw hart te winnen,
en om het daardoor zalig te maken, door het Hart
Gods is uitgedacht! —
Ik voor mij durf hen gelukkig noemen, die de
hooge waarde dezer heilrijke devotie trachten in
te zien en te begrijpen. Nog gelukkiger zij, die
haar van harte beoefenen! Driewerf echter gelukkig
zullen zij zijn, — naar Jesus\' eigen woord en be-
lofte, — die ze tevens met alle kracht verspreiden ,
dio mogen leven aan dat beminnelijk Hart huns
Verlossers, mogen sterven aan dat beminnend Hart
huns Bruidegoms, en eenmaal, — als „(die oog
Hem zien zal,"
naar het getuigenis van .Toannes,—
met vertrouwen mogen „opzien lot Hem, dien
zij hebben doorstoken
." —
-ocr page 135-
EERSTE DEEL.
Het Hart Gods en het hart der men-
schen in het Oude Testament.
EERSTE HOOFDSTUK.
GODS HART EN HET HART DER MENSCHEN BIJ
DE SCHEPPING.
I.
Het kart ü het middelpunt van liet gansche leven
des memchen, waarop dus Gods oog ü gerigi.
Toen God , voor ongeveer zestig eeuwen , na al
het overige, den niensch schiep, en eindelijk dien
Koning dezer aarde en als \'t ware Gods priester in
den tempel der natuur, naar zijn eigen beeld
en gelijkenis voortbragt, toen schonk Hij aanstonds,
om met de //. Schrift te spreken, aan dezen leen-
-ocr page 136-
118
pligtige des J loeren, die zijnen oppersten Heer
en Koning, als eene andere godheid onder God,
hier op aarde dienen zou, niet alleen oogen en ooren
om te kunnen waarnemen en genieten, beneveiis
eene tong om te kunnen bevelen, en „den lofzijner
lippen"
aan God te kunnen offeren, maar boven-
dien en bovenal het heerlijk verstand om te begrij-
pen , en een gevoelig hart om te lesejjen en na
te denken
1), et cor dedit illis excogitandi.
Ontelbaar en overgroot waren ongetwijfeld do
gunsten des Hoeren aan den mensoh, zijn bevoor-
regt schepsel, geschonken; en de tijd en de plaats
om ze allen op te noemen zijn ons niet eens hier
gegeven. Maar hoe heerlijk munt onder allen het
menschelijk hart uit als een der voornaamste ge-
schenken des Scheppers; en hoe treffend is dit reeds
uitgedrukt in het korte daar even aangehaalde
woord des Heeren! cor dedit illis!
Met dit woord kunnen wij dan ook aanvangen,
nu wij van het Hart Gods en het hart der menschen
volgens de JI. Schrift
willen spreken. En daar im-
mers de overdragtelijke spreekwijzen van het hart
des menschen ontleend en op het Hart Gods toe-
gepast zijn geworden, kunnen wij niets beter doen,
dan vooreerst op dit menschelijk hart onze aandacht
te vestigen, om van daaruit tot de ware kennis
van het Hart Gods te geraken. Nergens komt
overigens de grootte en volle waarde van dit eerste
1) Eccli. XVII, 5. Hieruit worde niet afgeleid, dat liet
nu deswege het hart is, dat deukt, maar dat het woord hart
als \'t ware voor verstand wordt gebruikt, om redenen, welke
wij straks gaan blootleggen.
-ocr page 137-
119
geschenk des Scheppers zóó sterk uit, als in den
zin en volgens de woorden der H. Schrift; terwijl
dit bovendien, zoo wij wèl opletten, bij uitnemend-
heid schoon en liefelijk mug heeten. De bijzondere
opvatting der H. Bladen mogen wij in allen geval
niet voorbijzien, en wat wij ook thans van het hart,
ah zoodanig, volgens onze wijsgeerige of geneeskun- f
dige begrippen, denken mogen, uit de wijze van
beschouwen en uitdrukken van het woord Gods is
altijd onnoemelijk veel te leeren en een onbereken-
baar nut te trekken.
Het is waar, dat ook nu nog het hart als een
der voornaamste zetels der liefde en des levens be-
schouwd , dat het ook thans nog een werktuig en
troon van de aandoeningen der ziel wordt genoemd;
maar het woord Gods heeft meer gedaan, veel
meer gedaan, en zeer zekerlijk aan het menschelijk
liurt (als wij op de uitdrukkingen en spreekwijzen
acht geven , waarom het hier in de eerste plaats
te doen is 1), eene veel heerlijker eereplaats ge-
geven.
Een enkel woord hebben wij daarover in de in-
leiding gesproken; doch er is zoo veel aan toe te.
voegen, dat wij het maar moeijelijk in weinige
woorden kunnen uitdrukken. Vergissen wij ons
niet, dan mogen wij het toch toe cene zaak terug
brengen, ja zelfs in een paar woorden zamenvatten,
1) AVij zullen b. v. niet zeggen: denken mei het hart,
maar veeleer: met de hersenen, mèt het hoofd, en verstaan
\'ets anders «Is wij zeggen: hij heef\'t geen hart, (geen moed,
gevoel, enz), dan de Hebreeuw.
-ocr page 138-
120
door te zeggen : het hart is het middelpunt in den
mensch,
dat wil zeggen : liet hart is het edel wcrk-
tuig van het menschelijk ligchaam, waarin zich liet
geheel en drievuldig menschelijk leven, het leren
des ligehaams
, het leven der zielen het zedelijk leven,
hoofdzakelijk bevindt, waaruit het voortkomt en
. werkt, waarmede het bestaat of verdwijnt. Hier-
mede is zekerlijk zeer veel gezegd; maar niet te
veel, naar ons inzien, volgens de opvatting en
uitdrukking der H. Schrift zelve, welke wij thans
laten spreken.
En werkelijk; wat het ligchamelijk leven aangaat,
dit heeft niet eens eene verklaring noodig. Leeft
immers het hart, dan is de levenskracht in den
mensch aanwezig; verlaat het u of wordt het ont-
steld
, dan is daardoor aangeduid dat u alle krach-
ten begeven 1); en dit is zóó waar, dat er zelfs,
om te zeggen, dat de gansche mensch gevoed en
versterkt wordt door het natuurlijk voedsel, bij
voorkeur op gewezen wordt, hoe het hart ivordt
versterkt
2).
Het is dan ook ongetwijfeld reeds grootendeels om
deze reden, dat het hart insgelijks als /iet middelpunt
van /iet leven der ziel
wordt aan gezien, en dat zulks
niet alleen geldt voor den wil en de gevoelens (zoo-
1)  Ps, 39, 13, Et cor meum dcreliquit me. Mijn Hart.
begeeft (ontzinkt) mij. Vgl. Ps. 37, 11. Cor meum contur-
batum est, dereliquit me virtus mea.
2)  Gen. 18, 5. Ponamque buceellam panis et coufortate
cor vestrum. Regt .19,5.3. Kon. 21, 7. Act. 14,17. Jac. 5, 5
Luc. 21. 34.
-ocr page 139-
121
als bij ons) maar ovenzeer voor liet geheugen en
liet verstand.
Al wat de menscli wil of begeert is derhalve in
•jjn hart
1), al wat hij besluit of voorneemt doet
hij met het hart 2).
Hoeft hij iets voor, dan heeft hij die zaak in
:iju hart
3); is hij vast besloten, dan is hij vast
\'ui zijn hart i);
doet hij het gaarne en met ijver ,
dan verrigt hij het van harte 5). Daarom is dan
ook het hart de zetel der liefde 0), en van den
haat 7); daarom geeft men zijn hart aan hem dien
men bemint 8), en draagt men den beminde in zijn
eigen hart 9).
Dat al de andere bewegingen en gemoedsaan-
(loeningen der ziel zich dus insgelijks ter zelfde
plaatse bevinden, kan ons niet bevreemden. Alle
1)  luc. 12, 34. Esth. 7, 5 (Hcbr.) Ecclc. 9. 3.
2)  Dan. I, 8. Proposuit autcm Daniël in cordesuo. Ex.
25, 21, 29. Ecclc 8, 11; 9, 3 enz.
3)  Is. 10, 7. 3 Kon. 8, 18. Quod cogitasti in cordc tuo
icdificarc domum noinini meo, bene fecisti. Ps. 20, 3;Rom.
10, 1. Act. 11, 23.
4)  1 Cor. 7, 37. Nam qui statuit in corde suo firinus.
5)  Thren. 3, 33. Non cniin humiliavit ex cordesuo (Deus)
et abjecit filios honiimun. Kom. 0, 17. vgl. Spr. 23, 7.
0) 1 Tim. 1, 5. Finis autcm pnecepti caritas de Cordc puro.
7)  Lcv. 19, 17. Non odcris fiatrcm tuum in cordc tuo.
8) Spreuk. 23, 20. Prrcbc, fili mi, cor tuum mihi. Judic. V. 9.
9)  Pliil. I, 7. Eo, quod liabcam vos in corde. 2 Cor. 7, 3.
11
-ocr page 140-
122
vreugde 1) en smart 2), alle droefheid 3) en
kommer 4), alle vrees 5) en verontwaardiging f>)
hebben in het hart hunne woonplaats. Het hart
smelt en trekt zich zamen door angst 7), wordt
week door ontroering 8), verdroogt en teert uit
door smarten 9), gloeit en gist van verontwaardi-
ging 10), wordt gebroken en verbrijzeld door lijden,
toorn en rouw 11), ontroerd en als omgekeerd
door medelijden 12), door Gods heilig woord in
heilige vlammen ontstoken 13).
1)  Is C5, 14. Act. 2, 46. Ps. 83, 3. Cor meum et caro
mca exnltavenrat.
2)  Spreuk. 25, 20. (Acetum in nitro qui cantat Carmina
cordi pessimo). Sicut tinea vestimento, et vermis ligno, ita
tristitia viri nocet cordi.
3)  Jo. 10, 6. Tristitia implcvit cor vcstrum.
4)  Ps. 108, 22. Act. 21,, 13. Quid facitis flentes et af-
iligcntcs cor nictun.
ft) Jcr. 32, 40. Deut. 28, 28. Ps. 142, 4.
6)  Spreuk. 23, 17. Jac. 3, 14. Act. 7, 54: Deut. 19, 6.
Vuig. dolore stimulalus, Hebr. als zijn liart verhit (veront-
waardigd) is.
7)  Jos. 5. 1. dissolutum est cor eornm (Vuig.) Jcr. 4, 19.
sensus cordis mei turbati sunt in me.
8)   Lcv. 2G, 36. Deut. 20, 8. Vuig. Corde pavMo, etc.
Vgl. het Hebr. Die weck is van harte — ga heen —opdat
het hart zijner broederen niet smeltc, enz.
9)  Ps) 101, 5. Aruit cor meum. Ezech. 16, 10.
10)  Ps. 38, 4. Concaluit cor meum. 71, 21. Quiainflam-
matnin est cor meum.
11)  Ps. 140, 3. Jcr. 23, 9. Ps. 50, 19. Cor contritum et
humiliatum, Deus, non despicies.
12)  Oseas. XI: 8. Conversum est in me cor ïncum.
13)   Jcr. 20. 9. IiUC. 24, 32. Nonne cor nostrum ardens
crat in uobis etc.
-ocr page 141-
123
Sterker ongetwijfeld, maar niet minder waar is
het, dat verder het herinnerings-, voorstellings-,
en denkvermogen in het hart wordt gevonden. Het
hart immers weet en erkent 1), verstaat 2)enover-
legt 3), overweegt i) en berekent 5). Men weet
in en door het hart C), bewaart hetgeen men waar-
neemt of ondervindt in het binnenste des harten 7).
Het deuken zelf is: in het hart spreken 8), en het
hart is het, dat de gedachten voortbrengt 9), en
zoowel wijze als dwaze gedachten kan vormen en
smeden 10). Hierom zelf worden ook de woorden
gezegd wit het hart voort te komen 11), en is de
wijze van harte
12) zoowel als de man van harte 13):
1)   Dcut. 29, 3. Spreuk. 14, 10. Cor quod novit amari-
tuilinem anima; sutc.
2)   Is 32, 4. Spr. 8, 5 et insipientes iutclligitc {corde,
addit Hebr. 7.)
3)  Neb. 5, 7. Cogitavitquc cor ïncum mecum.
4)   Luc. 2, 19. Maria autem... coufcrens in corde suo.
5)  Spr. 10, 9. Cor homiuis disponit viaiu suam.
6)  Dcnt. 8, 5. Jos. 23, 14. Vuig. toto animo (Hebr. addit:
et toto corde) cognoscetis.
7)   Luc. 1, CO; 2, 51. enz. Et mater cjus conservabat
omnia verba hiec in corde suo.
8 | Ps. 26 , 8. (40, 7 enz.) Tibi dixit cor mcum etc.
9)  I\'s. 48, 4; 18, 15. et meditatio cordismei in conspectu
tuo sempcr.
10)   Gen. 8, 21. Spr. 6. 18. Cor macliinans cogitationes
pcssiinas. enz.
11)  Job. 8, 10. Ps. 44, 2. Mat. 12, 34. Ex abundantia
cnim cordis os Ioqnitnr.
12)  Ex. 2S, 3. Loqueris eunctis sapientibus corde,
13)  Job. 34, 10. 34. Idco viri cordati audite me.
-ocr page 142-
124
de verstandige, man, en hij, die zonde)\' hart is 1),
zonder verstand.
Willen, denken en gevoelen, alle drie, zijn dus J
als werkingen van het hart, zoodat ook één kart 2)
écne en dezelfde wijze van willen, denken en ge- .
voelen uitdrukt. — Is liet na dit alles wonder, dat
hetzelfde hart nu ook als \'t middelpunt van hei zedelijke
leven
des ïnensehcn, als de bron en zetel aller deug-
den en ondeugden wordt beschouwd?
Zuiver, rein, eenvoudig, regt, volmaakt, volkomen, •
vast, getrouw,
en racer dergelijke, zoowel deugden
als daaraan tegengestelde ondeugden beteekenende
benamingen zijn derhalve benamingen des harten.
Alle goed en alle kwaad , in gedachten, woorden
en werken komt voort uit liet hart 3); alle booze
begeerten en driften woelen in zijn binnenste 4);
en het hart zelf, op zich beschouwd, is een goede
of kwade schat 5), die alles in zich besluit.
Hierdoor en hierom is het hart te gelijkertijd de
zetel des gewetens 0), de akker voor het zaad van
1) Spr. 10, 13 Os. 7, 11 Jer. 5,21. Audite.populc stultc
qui non habcs cor.
21 Jer. 32, 30. Evg. 11, 19. 1 Chrou. 12, 38. Act. 4, 32.
Mullitudinis crcdentiuiu crat cor unuin et anima una.
3)   Mare. 7, 21. (Mt. 12, 34.) Abintusde cordc homintini
tnalae cogitationcs proccdunt, etc.
4)  Hom. 1, 24. (Mr. 4, 15. 19.) Proptcr qnod tradidit
illos Deus in desidcria oordia corum
D) Luc. 0,45. Bonus homo de bono thesauro cordissui
profert boimni; et malus liomo de malo thesauro profert
ïnalum. Ex nbumlautia cnini cordis os loquitur.
0) llcbr. 10, 22. Aspcrsi cordc a conscientia mala 1 Jo.
3, 19-21.
-ocr page 143-
125
liet woord Gods 1); en diensvolgens wederom de
plaats, waarin niet alleen de wet der natuur is
ingeschreven en werkt 2), maar ook de wet dei-
genade 3), door God gegeven, opgenomen en in-
geprent is. Ja; het is derhalve de bevoorregte
plaats, waarin Christus in ons woont 4), de H.
Geest rust 5), de goddelijke vrede vertoeft 6); de
plek, waar de goddelijke liefde, in ons uitgestort,
verblijft 7), waar het hemelsch licht opgaat voor
onze ziel 8), waar de menschelijke geest met zijnen
God en Schepper als in eenc geheimzinnige woon-
plaats verkeert 9), en die, — of staande onder de
ingevingen Gods 10), of buigende voor de inbla-
zingen van Satan 11), — eene onbegrijpelijke ge-
1)   Mt. 13. 19. Luc. 8, 15. Quod autcm in bonam terrani,
hi sunt qui in corde bono et optimo, etc.
2)   Rom. 2, 15. Qui ostendunt opus legis scriptum in
cordibus suis.
3)   Is. 51, 7. Jer. 31, 33 enz. In corde eorum scribam
eam, etc.
4)   Eph. 3, 17. Christum habitarc per fidem in cordibus
vertris.
5)   2 Cor. 1, 22. Dedit pignus Spiritus in cordibus nostris.
6)  Col. 3, 15. Pax Christi cxsultet in cordibus vcstris.
7)  Rom. 5 , 5. Charitas Dei diffusa est in cordibus uostris,
8)  2 Cor. 4, 6. 2 Petr. 1, 19, et Lucifer oriatnr in cordi-
bus veslris.
91 Eph. 5, 19. (Vgl. Thren. 2, 18; 3, 41. Os. 7, 14.)
Psallentes in cordibus vestris Domino.
10)  2 Cor. 8, 16. enz, Qui (Deus) dedit camdem sollici-
tudinem pro vobis in corde Titi, etc.
11)  Jo. 13, 2, Act. 5, 3. Curtcntavit Satanascor tuum?
11
-ocr page 144-
126
heimzinnige diepte bezit, welke niemand, behalve
<iod, kan doorgronden 1).
Ziedaar, wat het hart. is, volgens de opvatting
en wijze van voorstelling der II. Schrift! Er zon
ongetwijfeld nog iets aan toegevoegd, nog veel
meer bij ontwikkeld kunnen worden; maar is het
gezegde niet meer dan voldoende, om te doen
zien, hoe het kleine hart des mensehen, en het
ligehamelijk, èn het geestelijk, èn het zedelijk leven
regelt, en dus alle drie, om zoo te zeggen, ver-
tegenwoordigt en er het middelpunt van uitmaakt?
Zoo wellen dus uit het hart niet alleen de bc-
geerten, maar ook de gedachten, woorden en oor-
deelen op. Zoo is het hart niet enkel de bron
en zetel der gewaarwordingen en gevoelens, maar
bovendien der kennis, wijsheid, wetenschap en des
verstands. Zoo vermag het niet bloot te kloppen
en verengd of verruimd te worden door leed of
lusten; maar kan het ook inzien, beseffen, over-
wcgen, ja zelfs als bij uitnemendheid oordcelen en
nadenken, volgens het woord, dat wij vernamen:
et eor dedit UI is excot/ittwdi, om na te denken gaf Hij
hun een hart.
En mogt hier nu iemand met de opmerking
komen , dat het hart op zulke plaatsen het verstand
beteekent; dan hebben wij er niets tegen dat ge-
reedelijk toe te stemmen. Maar de vraag blijft
1) Spr. 15, 11. Jcr. 17, 9. Ps. 41, 22. Kom. 8, 27-
Vergelijk over dit alles Dclilzsch, System der bibl. psycho-
lopic, waarin nog meer andere waarheden, die hierop l)t-
trekking hebben, ontwikkeld worden.
-ocr page 145-
127
immers: waarom dan toch dat verstand aan liet
hart wordt toegeschreven? waarom het hart het
verstand kan beteekenen? En er zal wel geen an-
der antwoord daarop te geven zijn dan dit: dat de
Hebreeuwen aldus gewoon waren te spreken, en
dat zij zulks deden om goede redenen (welke wij
hier niet behoeven te ontwikkolen) en hoofdzakelijk
daarom, dat zij het hart als het edelst werktuig
voor het natuurlijk leven erkennende, aan ditzelfde
hart ook veel van datgene toeschreven, wat wij
gewoon zijn aan andere ligehaanisdeelen toe te
kennen.
Zoodat derhalve dit kleine hart, o mensch! dat
\'m het midden van uwen boezem klopt, als het
brand- en middelpunt van geheel u zelven is ge-
worden: de tempel, waarin Gods evenbeeld rust,
de troon, om zoo te spreken, waarop de koning
dezer aarde onder zijnen Oppcrkoning moet heer-
schen; het altaar, waarop de priester üods, —
want ieder mensch kan in dit opzigt priester hee-
ten, — zich zelven en al het zijne moet opdragen
en offeren. En nu ligt het voor de hand, wat
hieruit aanstonds volgen moet.
Of kan het bevreemden, en heeft het nog aan-
w ijzing noodig, dat nu ook op dit middelpunt,
en, als \'t ware, de geheele mensch in \'t klein, Gods
oog blijft geiïgt; „dat bij voorkeur aan dit mees-
terstnk zijne kunst wordt besteed; dat met opzet
hieraan het eerste en grootste gebod: bemin/ en
ilus als de koninklijke lastbrief van den eeuwigen
Oppervorst wordt gegeven?" —
-,Het hart, — luidt het dan ook, — liet kart
Kan ]iet, wal God met begrip vervulde, opdat dn
-ocr page 146-
128
vuinsch liet goede en het kwade zou kennen." Maar
het was ook daarom, dat Hij onophoudelijk op dit
hart zijn oog hield gevestigd.
En met welk doel?
„Om aan den wemelt de heerlijkheid zijner Kerken te
toonen
, ten einde deze, hi wegens en door die icerken,
Gods heiligen Naam zou loven, zich in Gods grootheid
en glorie verblijden
, en Gods wondervolle daden mogt
bewonderen en verkondigen
1)."
Hoe duidelijk en treffend! Dat ons hart een edel,
en een der voornaamste deelen van ons ligchaam
is, dit wisten wij; maar ditzelfde hart als een beeld
en een kort-begrip van den ganschen mensch, van
het ondeelbaar geheel, door den Schepper voort-
gebragt, te zien voorgesteld, — ziedaar iets ver-
wonderlijks! Het hart alleen wordt aldus, om zoo
te spreken, de geheele mensch; of althans, gelijk
God dit laat voorkomen, als de plaatsvervanger en
vertegenwoordiger van het geheel, «Is het eerste
en voornaamste, ja in schijn zelfs het eenige, wat
God van ons afeischt en vraagt: geef Mij nw hart!
Wat moet er uit volgen ? O, ongetwijfeld, dat
nu ook dit middelpunt al de stralen des omtreks
in zich vereenigt; dat dit in \'t klein uitgedrukte
evenbeeld des Scheppers op zijn Grondbeeld gelijke;
dat dit kort-begrip van den ganschen mensch bij
uitnemendheid het Hart Gods zal boeijen. "Wij kon-
den niets andere verwachten.
God zelf i\'s wijs van harte en sterk van kracht 2);
1) Eccli. 17, fi. 7.
?) Job. 0, 4. Sapicns corde est.
-ocr page 147-
129
mot wijsheid en moed zal Hij dus ook zijn beeld,
on bij voorkeur ons hart vervullen 1). Het ooi? des
Scheppers, de spiegel zijns Harten, moetvoortdu-
rend en met allen ernst op zijn dienaar en leen-
pligtige gevestigd worden; het rnst derhalve zelfs
met voorliefde op zijn hart: op hunnen ABTEN heeft
Hij zijn oog gerieft.
Maar hoe duidelijk vult dan nu ook het verband
en de naauwo betrekking tusschen Gods Hart en
liet hart der menschen is betoog! Gering en nietig
is voorzeker ons menschelijk hart; maar als het
brand- en middelpunt van alles wordt het door
God gezocht, zijn er Gods oogen op gevestigd,
moet het noodzakelijk door (Jod afgcéisoht worden.
Verheven en onnaspeurlijk is de weg tot Gods Hart
ongetwijfeld; maar wij desniettemin moeten het
zoeken, kunnen het vinden, en worden zelfs on-
gemerkt derwaarts getrokken. Want daarom „gaf
God hun een hart,"
daarom hield Hij er zijne hlïk-
hen op gevestigd" ,
opdat wij zouden nadenken, God
zoeken, ons hart schenken, en in het onze Gods
Hart vinden.
Doch laten we nu deze waarheid een weinig
klaarder aantoonen, en te dien einde dit verband
tusschen ons hart en het Hart des Scheppers tot
drie punten terugbrengen. Immers het hart door
Ciod geschapen, moet steeds noodzakelijk mot God
verbonden blijven. Het hart voor God voortgebragt,
kan niet anders dan terug streven tot Hem, die
1) Kocli. f. a. pi. Cor dcilit illis excogitaudi ... Posuit
oculum suuni super corda comm.
-ocr page 148-
130
het formeerde. En het hart volgens God, naar zijn
beeld en gelijkenis geschapen, vindt niet alleen
in zich zelf eene ontvankelijkheid voor het godde-
lijke, voor God zelven T maar kan ook, onmogelijk,
gecne rust meer genieten, zonder en buiten God.
Mogten wij het begrijpen! Mogt ieder mcnschen-
hart, — zulk een vooral, dat altoos naar genie-
tingen streeft en het ééne , ware genot niet weet
te vinden, deze waarheid inzien! Hoe gelukkig
zouden wij allen zijn! Doch laten wij elk dezer
hoofdpunten een weinig toelichten, om ze dieper
in ons geheugen te prenten.
II.
Ons hart door God voortgebragt blijft op bijzondere
wijze met den Schepper verbonden.
Het is natuurlijk, en te bekend om er nu bij
stil te staan , dat er tnsschen den Schepper en „het
maaksel zijner handen" altijd en in vele opzigten
een allernaauwst verband blijft bestaan. Het hart
kan er niet van uitgezonderd zijn. Het moet wel
integendeel, van zijn eigen natuur, en vooral naar
de wijze van spreken der 11. Schrift, in de eerste
plaats in aanmerking komen. Het is immers, in
den boven beschreven zin, het uitmuutendst ge-
schenk van den Schepper der harten; het mag een
meesterstuk van zijne Almagt hecten: vormt een
-ocr page 149-
131
middelpunt in do gansche „kleine wereld", zoo al*
11. II. Vaderen den mensch hebben genoemd. Wat
kunnen wij natnurlijker, wat noodzakelijker ver-
wachten, dan het buitengewoon innig en onver-
breekbaar verband , dat er tusschen zulk een voor-
werp en zijn ontwerper en voortbrenger moet be-
staan ?
En werkelijk; doet niet de 11. Schrift zelve over-
dnidelijk uitkomen , dat het hart des mensehen
een alleruitmuntendst geschenk des Scheppers is ?
Zegt zij niet met nadruk, dat de Heer, en de
Heer alleen alle harten , en als \'t ware één voor
één, en dus een elks hart in \'t bijzonder heeft ge-
vormd
1), en dat .H\'j juist daarom al onze werken
kent ? Herhaalt ze niet met klem, dat inzonder-
heicl ons hart, waardoor wij denken en begrijpen
kunnen, door God is gegeven; cor dedit Wis 2)?
Doch wat behoeven we er nog bij te voegen, na
hetgeen we boven van de natuur de* harten gezegd
hebben ? Welk schooner geschenk had ons de
Heer kunnen geven ?
Het is dan ook hierom zelf, dat wij hetzelfde
hart, altijd in den zin, door de II. Schrift daaraan
gegeven, een meesterstuk van den Almagtige mo-
gen noemen. En dit meesterstuk wederom is zóó
schoon, dat het ons met rede in verrukking
brengt; zóó uitmuntend, dat wij het mogen be-
schouwen als een koninklijke parel aan de kroon
van Gods leenpligtigen op aarde; zóó zeer eigen-
1) Ps. 32, 15. Qui fiimt si(u)gillatim corda corum;
qui iutclligit onmia opera eorum. 2) Eccli 17, Boveu.
•i
-ocr page 150-
132
aardig en van al het andere ons afscheidende, dat
wij liet kannen noemen: het kenmerkend sieraad
van den koninklijken priester, zelfs getcekend en
versierd met het goddelijk opschrift: Sanctum Do-
mino
, den Heere heühj!
Hierom heeft dan ook de Heer zelf dit heiligdom
„wet wijsheid vervuld " hierom aan dit kort-begrip
des menschen het groote gebod gegeven: ex corde
dïliyes
, uil uw hart znlt gij beminnen, uit geheel
uw hart; hierom, (zoo als wij ook reeds herinnerd
hebben), deze brandende fontein in onzen boezem
als tot het brand- en middelpunt gemaakt van alles,
wat in den mensch is, tot de bron van geheel zijn
leven, den zetel van nl de aandoeningen en ge-
waarwordingen der ziel. Wat moet er uit volgen?
Natuurlijk: dat al ons denken, en begeeren, al ons
spreken en handelen, al wat we doen of lijden aan
het hart toegeschreven zal worden; dat al, wat we
spreken, denken of doen, naar de reine of onreine
kloppingen van dit nimmerrustend werktuig moet
worden afgemeten en berekend; kort, dat uit den
schat
van deze vergaderplaats al het goede of kwade,
dat in ons wezen kan, voortkomt, — „profert ex
thesauro cordis sui."
Maar volgt nu niet evenzeer, dat zulk een uit-
muntend geschenk, aan den mensch gegeven, in
de eerste plaats aan den Schenker zelven terugge-
geven moet worden? dat zulk een meesterstuk des
Almagtigcn, als het eerste onder al zijne werken,
aan den Formeerder toebehoort ? dat zulk een brand*
en middelpunt van alles, zulk eene bron van al het
overige in den mensch, op geheel bijzondere manier
met den Oceaan van alle goed zelven en met do
-ocr page 151-
133
Zon der zonnen, als aller oorsprong en doel, ver-
cenigd moet blijven? — Hier kan niemand aan
twijfelen. —
Neen; de Heer en Schepper van alles kon zeker-
lijk, zoo als Hij gedaan heeft, ons een vrij hart
schenken, dat voor liefde en dankbaarheid vatbaar
wezen zou; maar van het eens geschonken hart dien
dank en die wederliefde, en dus dat eigen geschenk,
niet weder afeischen, dit kon Hij niet. —
Het was in Gods magt een meesterstuk voort te
brengen, waarin, als in een kort-begrip, een tal
van wonderen uitgewerkt en vereenigd konden wor-
den; ja zelfs, als Hij dit begeerde, voor zulk een
uitstekend voorwerp op geheel eigenaardige manier
zijne eigene liefde, zijn eigen Hart over te hebben;
maar dit kunstgewrocht eenmaal voortgebragt niet
tot zich te trekken, het niet geheel en uitsluitend
iils zijn eigendom te beschouwen en op te cisehen,
:ijn eigen Hart, eens beloofd, aan dit evenbeeld
van het zijne te weigeren; dit verraogt Hij niet.
En hoe zou Hij ook op iets anders, — Hij, die
zelf „het begin en het einde," en eveneens het
middelpunt van alles is, — hoe zou Hij op iets
anders met meer aandacht zijn oog, en dus zijn
Hart, gevestigd kunnen hebben, dat op datgene,
wat als \'t ware een tweede middelpunt buiten Hem
zelven en als het voornaamste onder de schepselen
was geworden?
Het gevolg ligt dus voor de hand en is even
duidelijk als bekend: het geschenk vraagt de Wel-
\'loener terug: geef uw hart; het meesterstuk blijft
l\'et eigendom des Scheppers: „Ik ben de Heer;" en
ie bron van alle goed, dat in ons is, moet tcrug-
12
-ocr page 152-
134
vloeijcu naar den eeuwigen Oceaan: „rille bronnen
vloeijen naar de zee; Ik ben het einde."
Hieruit
kunnen wij dan nu ook die schoonc uitdrukking
verklaren, reeds meermalen aangehaald, en zoo
duidelijk betuigend: dat God bij uitnemendheid op
ons hart zijne oogen gevestigd houdt; dat Hij derhal-
ve, — om wederom met de 11. Schrift te spreken, —
toen Hij ophield met het scheppen van hemel en
aarde om van zijnen arbeid te rusten, en zijn oog,
den spiegel zijns Harten, over al het geschapene
liet weiden, en alstoen zag dat alles schoon en
goed was, — ook zich zelven, om zoo te spreken,
niet verwonderde, onder al het schoone ons hart
het schoonste, onder al het goede ons hart het beste
te vinden. Al zijne schepselen waren Hem dus
gedurig en met welgevallen voor de oogen; maar
op dat beste onder het goede en op dat schoonste
onder het schoonc, op ons groot en met bijzondere
zorgen gewrocht menschen-hart, hield Hij van nu
af met voorliefde en voortdurende vaderzorg zijn
goddelijk oog gevestigd: posuil oculum suum super
corda eorum
1).
Waarlijk! dit was een verhoven voorregt; maar
niet zonder reden aan ons hart geschonken! Immers;
gelijk in de stille beek het water der reine bron,
zoo is in ons hart zijn hooge en goddelijke oorsprong
te herkennen. Even als op een prachtigen tempel
het merk des bouwmeesters prijkt, zoo staat op ons
hart als met Gods eigen vinger geschreven: ipse
dabit cor, Hij alleen heeft ons dit hart gegeven
2).
1) Eccli. XVII. 2^ Eccli. 0, 37, vgl. 17, 5.
-ocr page 153-
135
tën als op een kostbaar juweel, te gelijk een mees-
terstuk der gansche schepping en een middelpunt
aller begeerten des Scheppers, zoo is op ons hart
liet goddelijk oog gerigt, zoo ziet naar ons hart
het Hart Gods uit, en bewaart en verzorgt en vraagt
Hij voor zich zelven alleen dit geschenk.
O hart der menschen! mogt gij eens voor goed
deze waarheid beseffen! Maar indien gij het ook
niet begrijpt, niet wilt begrijpen, de waarheid blijft
het: een boon hart is een afschuw voor den Heer 1);
een goed hart is een parel in Gods oog, en de
eenige lust en het eenig welgevallen voor het god-
delijk Hart op aarde.
Dan, hiermede is nog niet alles uitgedrukt. Ons
hart immers is niet alleen door God geschapen,
blijft niet alleen diensvolgens met God verbonden,
van God afhankelijk, door God gezocht; het is ook
voor God geschapen en derhalve voortdurend tot
Hem strevend, in Hem alleen zijn heil en ruste
vindend; een geheim, dat wij dus insgelijks nog
wat aandachtiger beschouwen moeten.
1) Spreuk. V, 20.
-ocr page 154-
186
III.
Het hart ü voor God geschapen en streeft dus
onophoudelijk tot Hem, aan icien het terug-
geschonken moet worden.
Indien ons hart niet voor God geschapen is, voor
wien zal het zijn? — Voor de wereld? — Maar
de wereld zelve is geschapen voor dit hart. —• Voor
zich zelf? Maar dan zou het zelf zijn eigen Schep-
per en dus ook zijn eigen God moeten zijn. Voor
iets of iemand anders buiten God? Onmogelijk! zoo-
lang God alleen de lieer en Meester van alles
blijft, en zoolang aan het hart zelf door niets anders
behalve God voldaan kan worden.
En werkelijk; het is meer gezegd, maar nooit
genoeg herhaald, wat hier de grond en hoofdreden
van alles geeft. Toen de Almagtige ons hart schiep
en het heiliglijk volgens de kennis zijner eeuwige
wijsheid vormde, legde Hij daarin eene diepte,
welke iets uitmuntend en te gelijk iets gansch ei-
genaardigs bezit. Waarin bestaat ze, en hoe wordt
zij veroorzaakt ? Wie zal het zeggen ? Maar dit weten
we, dat zij, van het begin af en nu nog immer,
door niets moer, buiten God, gevuld kan worden;
dat geen mensch noch engel, geen geschapen noch te
scheppen wezen, maar God alleen dien afgrond vul-
len kan, dien Hij zelf en Hij alleen heeft gemaakt;
dat derhalve voortdurend in ons menschelijk hart
cene eigendommelijke begeerte werkt, en liet hart
zelf een gansch eigenaardig wezen is geworden. Ja ,
-ocr page 155-
137
konden wij niet verder tot het innig begrip dezer
waarheid doordringen, wij kunnen toch aan de na-
tuur zelve de heerlijkste beelden ontkenen, om die
te verklaren, en dit onbeschrijfelijke ten minste
eenigszins duidelijker te maken. Wij mogen zeggen,
dat het hart gelijkt op de wel toebereide naald,
die altijd terugkeert naar de aantrekkende pool,
waarvan men haar verwijdert; dat het is als de
nooit te stillen vlam, welke gedurig opstijgt en naar
den hemel tracht weer te keeren , waaruit ze scheen
neergedaald; dat het gelijkt op den rusteloozen
vogel, van natuur en onwederstaanbaar gedreven,
om zijne wieken uittebreiden naar eenc warmere en
vruchtbaarder luchtstreek, dan het land waarin hij
geboren is. En hiermede hebben wij werkelijk
ecnigermate de aandrift van ons hart geteckend.
Hiermede ook op nieuw aangeduid, dat wij niet
bloot spreken van ons vleeschcn hart, maar van ons
levend, beminnend , volgens de schrift zelfs denkend
tart, kortom van den gansehen mensch, maar door
liet hart, als door zijn kort-begrip vertegenwoordigd.
Doch waarom zouden wij ook niet eene schrede
.erder kunnen gaan, en nog duidelijker inzien,
•vaarom het hart, dat is: de mensch zelf, voor God
s geschapen, en meer dan al het andere tot Hem
noet wcderkeeren? — Wat zoekt de Heer?
De Heer zoekt eerstelingen. „Aan Mij behoort
il liet eerstgeborene
1)," zegt Hij — Ik ben de Heer.
, Voor Mij do eerstgeborene der dieren; ik geef hun
t leven. Voor Mij de eerste der vruchten; Ik
1) Num. 3, 13.
I?
-ocr page 156-
13S
geef de vruchbaarheid aan de aarde. Voor Mij
de eerstgeborene onder de zonen; Ik ben de Heer
van mijn volk." — Welnu; raag niet het hart, in
den eens wèl begrepen zin, als de eersteling in den
menscli worden aangezien? Leeft het niet het eerste;
sterft het niet het laatste in de natuurlijke orde?
Wordt het bovendien, in denzelfden door ons op-
gegeven zin, volgens de opvatting der menschen
en inzonderheid die der H. Schrift, niet gehouden
voor een eerste beweger en drager van het zedelijk
leven ? Is het niet (volgens de gezegde opvatting
der H. Schrift, als verstand en wil beide vertegen-
woordigend) is het niet de voornaamste plaats, waar
de God der genade en der liefde, — die niet van
buiten gelijk de menschclijke kunstenaars, maar van
binnen begint te werken, — het leven der genade
en heiligheid instort, en de deugden doet groeijen,
in cordibus nostris? „Gedenk het dan wèl, o mensch,—
mogen wij dus hier met den II. Ambrosius uit-
roepen, — gedenk, dat gij de eerstelingen van uw
hart en uwe stem dagelijks aan God verschuldigd
zijt!" En vergeet toch nooit, voegen wij er nog bij,
dat zulk een eersteling, als uw hart is, voor nie-
mand anders dan voor den God der harten en der
eerstelingen kan geschapen zijn; dat het derhalve
van uw hart en van alle harten geldt wat van Israël
geschreven staat: „Eene heiligheid n hraël voor den
Heer, en de eenteling zijner inkomste
1)."
1) Jcr. 2, ,i. VgL Doscnbach 1. c. p. 74. Das llerz isl
ilas Erstc im mentenen nicht blos riem Kör|icrlcbcu nnch,
sondern Biioh riem Gtatatcs-odcr Seelen-lebcn noch, u. s. w.
-ocr page 157-
13»
Dan, niet alleen de eerstelingen zoekt de Heer,
Hij zoekt ook hij voorkeur iets inwendig». Daarom
staat er geschreven : dat God een Geest is, en wij
Hem hovenal in geest en waarheid aanbidden
moeten 1). Deswege luidt het in de II. Sohrift
gedurig: dat de mensch niet zelden alleen ziet op
het uiterlijke en het aanschijn, maar de Heer op
het inwendige en op het hart, fleus (intern intnetur
cor
2). AVelnu; juist in ons hart is al dit inwendige
gezamentlijk aan te treffen. Wat niet van harte
komt is zelfs bij de menschen niet geteld. Bij God,
zou het een offer van Kaïn zijn, dat zelfs den Heer
deed vertoornd worden, gelijk de II. Augustinus
opmerkt, omdat er het hart aan ontbrak. Want
onze goederen behoeft God niet , gaat hij voort,
maar op ons hart is Hij jaloersch. Daarom, zegt
Itupertus, zou God, indien Hij kiezen moest tns-
schen al het overige wat wij sohonken kunnen
en ons hart, alleen dit laatste kiezen. En in dien
zin bad dan ook een H. Anselmus, zeggende:
„Neem, o Heer! als het u behaagt, mijne voeten,
mijne handen , mijne oogen ; laat mij slechts het
hart, om u te beminnen ; want houd ik dit alleen,
dan ben ik zeker u daardoor welgevallig te kunnen
zijn". —
Kindolijk, God zoekt eene vrije gave, en wel
zulk eene, die geheel uit toegenegenheid geschon-
ken wordt. Waar wordt zij gevonden, tenzij in
het vrije hart; waardoor gegeven , zoo niet door
het vrije hart ? Ex corde diliges, van harte znlt gij
1) fro. 4, U. i) I Kon. 16, 17.
-ocr page 158-
1 !U
beminnen, heet liet; en het belioeft niet anders
meer uitgedrukt te worden. God vraagt vrije liefde;
en die vrije liefde wordt nu eenmaal gezegd in het
hart te wonen. Het vrije hart is dus het voorwerp
zijner begeerte.
Maar hoe natuurlijk is het dan nu ook, dat ons
hart, aldus geschapen, tot Hem , die het zoo heeft
voortgebragt, heenstreven, en aan Hem alleen terug
geschonken moet worden ! Het is waar : door God
geschapen , om Hem te kennen, te dienen, lief te
hebben en te genieten, zijn wij niet voortgebragt
om dit altijd en alleen op dit aardrijk te doen.
Er is een beter land, en „eene blijvende stad, liet
Jerusalem dat daarboven in 1), de stad Gods 2),
bij uitnemendheid, waar het Hart der harten woont,
en waarheen dus onophoudelijk onze harten uitgaan.
Maar des ondanks, ja, ook daarom zelf, moeten
wij reeds op aarde met het hart beginnen God lief
te hebben en te genieten. „Mijn zoon geef mij uw
hart 3)," vraagt do eeuwige Wijsheid zelve. „Gij
zult, gij moet Mij liefhebben uit geheel uw hart 4)",
gebiedt de eeuwige Goedheid ten strengste. En
welk een goeden en tevens zoeten pligt heeft op
die wijze de Schepper van ons hart ons opgelegd!
een pligt waaraan wij kunnen weigeren te voldoen;
doch waarvan wij door God zelvcn niet ontslagen
kunnen worden. En wie zou er ook van ontheven
willen zijn?
Immers! Indien God ons boven alle begrip ge-
1) Gal. 4, 26. 2) Hcbr. 11, 10. 3) Spreuk. 23, 26.
4.) Deut. X. 12 en and. pi.
-ocr page 159-
141
lukkig wilde maken, had Hij ons slechts te ver-
gunnen: hebt lief! geeft Mij u hart! En nu heeft
llij meer, veel meer godaan dan ons deze ver-
gunning te geven; nu heeft Hij bovenaan, en
als het eerste zijner geboden , de wet geschreven:
bemint! geeft Mij uw hart! en nog daaraan toege-
voegd: en ook gij, gij zult dan mijn hart bezitten,
en Ik zal u verzorgen „uit geheel mijn Hart, en
uit geheel mijne ziel
1)".
O waarlijk! ons hart moet dit voorregt gevoelen!
En zoo iets in zijn binnenste met onuitwisehbare
letteren geschreven staat, dan is het dit: „(ïij zijt
door God en voor God geschapen, en moet dus
ook terugstreven tot Hem , die u alles gegeven
heeft". Gij moet Gods Hart zoeken , gelijk God
het uwe zoekt; gij moet terug vloeijen naar de
Bron, waaruit gij eerst zijt ontstaan; niet ongelijk
aan de beek, die wederkeert naar den grooten
Oceaan , waaruit zij, eerst naar de wolken , van
de wolken naar de bergen, van de bergen naar
de dalen dezer aarde was nedergedaald. Zoo ge-
schiedt liet overigens met alles in de gansene na-
tuur , waarin elk wezen naar de ingeschapen drift
en oen elk op eigen wijze, naar zijn rust- of steun-
pttnt streeft. De steen kan niet rusten, tot dat
hij zoo digt mogelijk tot het middelpunt der aarde
genaderd is; de magneetnaald niet, tot dat zij
de rigting vindt, waarheen zij voortdurend wordt
getrokken; de vlam niet, tot dat zij, zoo hoog
mogelijk, is opgestegen ten hemel en zich in de
1) Jcr. 32, il.
-ocr page 160-
ui
ruimte verliest waarin zij zich wil verliezen; de vogel
niet, tot «lat hij <le wieken zamenplooit in de be-
tere landouw , waarheen hem zijn aangeboren drift
zoo onverpoosd trekt. Ziedaar uw beeld , — het
beeld van uw hart, — o koning dezer aarde! Ga,
waarheen gij wilt; uw hart streeft altoos verder.
Verhef u zoo hoog gij kunt ; uw hart wil altijd
hooger. En voor U geschapen, o eindcloozc Goed-
heid! tot U getrokken, die daarboven woont,
voor wien het ook alleen is bestemd en geroepen,
zal het gcene rust meer vinden , tot dat het ruste.
in U! —
En ook hiermede is nog niet alles gezegd. Ge-
vloeid uit den Oceaan van goedheid en liefde,
bestemd om derwaarts weer te keeren door dank-
baarheid en wederliefde, moet ons hart niet alleen
terugstreven tot zijne Bron, maar bovendien met
zulk cene eigenschap worden toegerust, die, als
van zelf, uit zijn oorsprong volgt, en het op de
gemakkelijkste wijze tot bereiking van dit heerlijk
doel in staat kan stellen. Het moet hierom, om
duidelijk te spreken, in zich zelf het beeld des
Oneindigen Scheppers dragen, en mede hierdoor de
ontvankelijkheid voor het oneindige Hart Gods heb-
ben. Ook dit voorregt, hoe verwonderlijk het wezen
moge, is deswege aan ons menschelijk hart geschon-
ken. Het is niet enkel door en voor God, het is
mede naar Gods beeld en gelijkenis geschapen. En
het kan dus niet alleen naar God streven, maar
insgelijks, zooveel mogelijk voor een geschapen we-
zeu, zijnen God in zich zelf ontvangen, en aan
Hem op bijzondere wijze meer en meer gelijkvormig
worden. DU hebben we nu nog te beschouwen.
-ocr page 161-
143
IV.
Uns hart is geschapen naar Gods beeld en
gelijkenis en kan dus God bezitten en
aan Hem gelijkvormig worden.
Er zijn, die ons wijzen op de driehoekige gedaante
van ons menschelijk hart, om reeds daardoor op
geheimzinnige wijze te zien aangeduid , hoe ons hart
niet voor de aarde, maar voor den hemel gescha-
pen, een waardige troon voor de drie Personen
der allerheiligste Drieëenheid vormt 1). Er zijn,
die ons herinneren de kleur, de eigenschappen, de
werkingen van ons hart, ten einde op zinnebeeldige
wijze voor te stellen, hoe het menschelijk hart
geschapen is om te beminnen, hoezeer zijne natuur,
gelijk de Engelachtige Leeraar zegt 2), overeenkomt
met de bewegingen der liefde, en hoe het dus in
ons zei ven als een middelpunt, e «en als God van
de gansche wereld het middelpunt, is. Hoeveel
meer zegt evenwel de reeds vroeger aan de II. Schrift
ontleende beschouwing, volgens welke èn het ge-
heugen, èn de wil, èn het verstand aan het hart
worden toegeschreven! Hoeveel meer het eenvoudige
woord Gods: „het hart gaf Hij;" op het hart ziet
Hij; het hart vraagt Hij; in het hart teil Hij wonen!
Waarlijk, wij hebben niet meer noodig, om, bij
1)  Dosenlach S. J. Gruud und übaog der Andacht zum
\'1. Herzcu Jesu. p. 70 volgg.
2)  De dileetiouc Christi et proximL
-ocr page 162-
\\u
hetgeen eigenlijk van den ganschen wemelt en inzon-
derheid van zijne del geldt, dat hij namelijk naar
Gods beeld en gelijkenis
is voortgebragt, ecnigszins
en misschien bij voorkeur aan het kart te flenken;
het hart zeggen we, niet bloot zoo als het een
ligehaamsdeel in den mensch uitmaakt; maar zoo
als het boven door ons is aangeduid en beschreven.
Zeker is het, dat het hart, inzonderheid volgens
de H. Schrift, dit uitstekend voorregt met onzen
wil en ons verstand deelt. Even zeker, dat zulks
heerlijk uitblinkt in zijne voornaamste vrucht: de
liefde. Nog zekerder, dat dit eenmaal zal uitsrhit-
teren, in den hemel, waar zich alles oplost in liefde.
])an, ook op aarde reeds, en naar de wijze waarop
wij allen het hart beschouwen, leeft in ons waak-
zaam hart het bewustzijn van dat uitnemend voor-
regt. Boor en voor God geschapen is liet bij uit-
nemendheid het werk des Scheppers: ipse Jinxit,
Hij alleen heeft elks hart, en elk in het bijzonder
gevormd 1). Maar, opdat niemand Hem dit mees-
terstuk betwisten zou, heeft Hij daarop twee
kenteekenen ingedrukt, welke zelfs do mogelijkheid
van allen twijfel wegnemen. Het eerste is: cene
vatbaarheid voor den Oneindige zelven; het tweede:
de gelijkvormigheid met zijn Maker en Vormer. En
beide worden in en door het hart gekend en gevoeld.
Vandaar nu dat voortdurend streven, om meer
en meer aan God gelijkvormig te worden. Vandaar
de vlammende begeerte, om, even als God, te
mogen kennen, liefhebben en genieten. Vandaar
1) Ps. 32, 15.
-ocr page 163-
145
die onwederstaanbare neiging om altooa zijn geluk
te zoeken, en dus onsterfelijk, eeuwig levend en
gelukzalig te zijn, gelijk God. Ja, vandaar zelfs,
dat, eigenlijk gesproken en de zaak in den grond
beschouwd, ons overigens zoo klein en nietig hart
voortdurend haakt naar het eeuwig ware , het ein-
deloos goede, het oneindig schoone; dat het altijd
en overal naar iets goddelijks streeft, en de ont-
vankelijkheid voor het oneindige in zich bezittende,
ook alleen met dien Oceaan gevuld wil worden.
Doch van daar ook, omgekeerd, „dat onder alle
schepselen, gelijk de H. Bemardus zegt, niets ede-
Ier, verhevener en meer aan God gelijkvormig is
dan het hart; en de Heer deswege van ons niets
anders verlangt dan dit geschenk."
Welk eene gave, waardoor dus eenigszins het beeld
aan zijn grondbeeld gelijk is; en datgene, wat in God
zelven gevonden wordt, in zijn evenbeeld, als met
verkleinde ja, maar toch met gelijkvormige lijnen is
nageteekend! En het is niet moeijelij Ie door eenige
vergelijkingen deze waarheid duidelijker te maken.
God is een vuur, een verterend ja, maar ook een
heilig vuur, brandend met goddelijken gloed, en
in zich zelf zich zelf genoegzaam blijvend. Zoo is
ook ons hart, eenmaal door God geschapen en van
God vervuld, brandende met hcmelsche vlam ; maar
look, buiten God, door niets te verzadigen, en
gelijk aan het verslindend vuur, dat nimmer zegt:
\'m in \'t genoeg
1). — God is liefde i); en juist in
ons hart woont ook die zoetste, liefelijkste, tee-
1) Spreuk. 30 16. 8) 1 ,lo 4, 8.
13
-ocr page 164-
146
derste beweging <lev ziele, die wij liefde noemen:
ons hart is liefde. (Jod is eene bron, waaruit
alle goed voortkomt; want in (lod is niets dan
goed: ook ons hart is eene bron, bekwaam met
Gods genade, om alle goed voort te brengen. —
God is een stroom, die zich zclven uitstort en als
wegschenkt aan zijne schepselen: even zoo ons hart,
maar een stroom, die steeds terug moet vloeijen
naar zijn eeuwigen Oceaan, gelijk de stroomen dezer
aarde ach uitstorten in de zee , omniajlnmiiia intrant
in mare
1). — Ja, (Jod is die eene, groote zee,
de zee der zeeën, die alle stroomen in zich ont-
vangen, alle rivieren in zich bevatten kan, zonder
ooit vol te worden of over te vloeijen, tenzij in en
door zich zelven. Maar zoo is ook ons menschelijk
hart eene peillooze zee , door niemand te doorgron-
den , door niemand te vullen, behalve door God,
zoodat het ook daarvan geldt: alle stroomen vloeijen
in die zee, en die zee vloeit nooit over, ommiaflumina
intrant in ware, et mare non redundat
2).
Ziedaar het beeld eenigermate naar zijn grondbeeld
geteekend! Welk eene parel onder de werken des
Scheppers! Welk een meesterstuk zijner almagt,
wijsheid en liefde!
Maar is dan ook het hart niet waardig des
Eeuwigen oog tot zich te trekken? Is het niet bij
uitnemendheid geschikt om het paleis en de troon
van den driewerf Heilige te zijn ? Ongetwijfeld;
en znlks evenzeer, als het zeker is, dat nu de
Oneindige, die zulk eene vatbaarheid voor het on-
11 Eccl. 1,7. 2) Bed. 1, 7.
-ocr page 165-
147
eindige in ons hart heeft weggelegd, ook alleen en
iloor zich zelven aan deze ontvankelijkheid kan vol-
iloen; evenzeer als het noodig is, dat die Eeuwige,
die zulk eene dorst naar het onvergankelijke in
onzen boezem heeft ontstoken, ook zelf en door
zich zelven dien brand koine blusschen. In één
woord , gelijk het beeld naar het grondbeeld gescha-
pen is, zoo kan ook alleen, om tlit aldus eens uit
te drukken, het beeld het grondbeeld dekken, en
omgekeerd; en gelijk alleen Gods Hart het onze vul-
leu kan, zoo vermag ook alleen ons hart (gesproken
van hetgeen buiten God en in ons \\s), het hart Gods
te voldoen en, zooveel aan ons ligt, te verzadigen.
Maar is ook dit laatste mogelijk? Kan vooreerst
des Scheppers Hart naar het hart zijns schepsels
zoeken ?
Waarom niet? O zeker; de hemelen verkondigen
alom Gods ylorie;
de zon, de maan en de sterren
verheffen Hem om strijd, gelijk alles doet, wat wij
aanschouwen op dit prachtig aardrijk, waarover wij
tot koningen zijn aangesteld. Maar is er onder dit
alles, buiten ons nart, watGode toeroept: ikbemin?
Is er wat vraagt om liefde, en zich ook zelf opoffert
uit liefde? En toch liefde, liefde is de eerste en
laatste wensch van God. Liefde, zijn do kloppingen
zijns Harten, liefde is zijn eeuwige lust en leven;
liefde is God zelf, geheel zijn wezen; God is liefde.
En Hij zou op ons hart niet zien, naar ons hart
niet zoeken, ons hart niet afvorderen voor zich
alleen? Wij hebben het gehoord: Zijn oog is op
ons hart gevestigd;
Hij ziet zelfs niet op het uiter-
\'ijke, maar op liet hart; Hij vraagt: geeft mij uw
harII
Hij gebiedt: gij :ull mij liefhebben uil geheel
-ocr page 166-
U8
me hart.\' En uls Hij eens komen zul om onder
ons meiischen te wonen, dan /.al het zijn, om een
Hart aan het onze gelijk voor zich aan te nemen ,
en het onze zoo veel mogelijk aan het zijne gelijk-
vormig te maken, liet hart dus, geheel het hart,
bij voorkeur het hart, kan en mag de Schepper
ongetwijfeld zoeken.
En kan dan ook dit menschenhart het Hart Gods
voldoen, en, zoo veel aan ons ligt, verzadigen? —
Waarom ook dit niet? — God zelf heeft dit
heiligdom, als zijn meesterstuk, voortgebragt. Hij
zelf heeft het geheel en voor zich alleen geschapen.
Hij maakte liet naar zijn beeld en gelijkenis, ge-
schikt voor den hcerlijksten zetel der heiligste,
goddelijke liefde; en het is alleen die liefde, die
Gods Hart vervoeren kan. Mogt Hij dus,\'— om
naar den mensch te spreken, — kon Hij wel of
iets anders, 6f iets beters wensehen of uitkiezen
voor zich zelven, dan juist ons menschclijk, maar
van goddelijke liefde gloeijend hart? Het ware niet
mogelijk! En een van beiden: bf het Hart des
Scheppers is geenszins te bevredigen van den kant
der weiken zijner handen, wat wij toch niet aan-
nomen mogen; óf\' het is zulks alleen door het
ontvangen en in zich opnemen van ons mcnschen-
hart, door Hem zelven vergoddelijkt. — Ja ; be-
min! en gij hebt de gansche wet, en zoo ook Gods
Hart, vervuld. Bemin niet; en geef dan, ja alles
wat gij kunt, behalve uw hart; gij hebt niets ge-
geveu. Zoo waar is het: God is liefde; God wil
liefde; en alleen ons hart kan die liefde scheuken.
O mensch, wie gij dan ook zijn moogt, gedenk
dü, en rjloei van schaamte,
en <ii) overtreders,
-ocr page 167-
149
keert terug in nw hart \\). Uedenk welk cenc
gave, wat goddelijk geschenk gij van uwen Schep*
per ontvangen hebt. Gedenk dat het alleen door
Ileiu en voor TIem geschonken 13. Hart voor Hart,
liefde voor liefde, ziedaar dus het eerste en laat-
ste woord! Uw hart is door Gods hart uitgedacht;
(lods Hart zoekt daarin zijn troon. Uw hart moet
zalig zijn door die inwoning van het Hart uws
üonings; Gods Hart kan alleen bevredigd worden
door het uwe te ontvangen. En hierin ligt alles, vol-
komen alles, opgesloten. Het is de grond der drie*
voudige orde, der natuur, der genade en der
glorie. Het is de hoofdzaak in de gansche ge-
sfhiedenis van het Hart Gods en liet hart des men-
sc/ien.
Het geeft de kern en als het middelpunt
van al de gebeurtenissen van den boom der kennis
van yoed en hcaad
af, tot aan den waaraehtigen
boom des levens; van de geopende zijde van Adam,
tot aan de doorboring van diens tegenbeeld op het
kruis; ja, van het eerste paradijs en het eerste
mensehenhart, daarin geplaatst, tot aan het laatst
en eeuwig Kdcn, waarin het Hart Gods woont. En
dit is het, hetgeen wij thans, in de volgende be-
schouwing, wat nader te ontwikkelen hebben, en
waarvoor wij nog eens opnieuw uwe welwillendste
aandacht vragen.
I) Js. 4fi, 8.
-ocr page 168-
TWEEDE HOOFDSTUK.
HET HART GODS EN HET HART VAN ADAM IN
HET AARDSl\'H PARADIJS.
I.
Gods oog, de spiegel zijns Harten, op
Adams hart gerigt.
Het eerste menschenhart, dat wij op dit aardrijk
aantreffen, is reeds een wondervol hart. Hoe, en
tot wat einde de eeuwige Heer en Schepper aller
dingen het heeft voortgebragt, is bekend. Waarom,
en op welke wijze Hij den Koning dezer aardsche
schepping, dien priester des Allerhoogsten in dit
rijk en als in dezen tempel der natuur heeft aan-
gesteld , behoeft evenmin verklaring. Genoeg is het
nu herinnerd te hebben: dat God den wiemei regt
heeft geschapen, en de mensch zelf,
uit eigen dwaas-
heid, helaas! gelijk hij nog doet, zich Jweft ingelaten
met eindelooze vragen
1). Genoeg, ons voor het
1) Keel. 7, 30.
-ocr page 169-
151
oog te brengen, «lat God hem onsterfelijk gemaakt,
en naar zijn beeld en gelijkenis voortgebragt heeft
1).
Meer hebben we dan verder niet te doen, dan ons
nog te vestigen op het hart Gods en dat van Adam,
om er aanstonds de onderlinge betrokking en het
innigste verband van waar to nemen. Ken eenvou-
ilige blik op twee grondwaarheden, die overigens
even duidelijk als onbetwistbaar zijn, zal de zaak ,
nog duidelijker doen uitkomen. De eerste luidt:
Vit de volheid des harten, spreekt de mond 2); en
is mede eene spreekwijs, door het eigen Hart en
de lippen van Jesus geheiligd. De tweede zegt,
dat het oog de spiegel des harten is, en ligt niet
alleen in de natuur der zaken, maar is ook, in
een ander woord, door onzen goddelijken Meester
uitgesproken. De lamp mes Ugchaams, zeidc Hij, is
uw oog; indien uw oog zuiver is, zal geheel uw lig-
eiaam verlicht zijn; maar indien het kwaad is, zal
ook uw ligchaam in het duister wezen
3). Beide zijn
overigens bekende waarheden, en niet onduidelijk
door het eigen Hart Gods te gelijk uitgedrukt, als
liet spreekt tot \'rle geliefde: Gij hebt mijn hart
gewond door één uwer oocslageu •!). liet hart en
het oog mogen we dus niet scheiden.
Maar hoe duidelijk, ja zonneklaar, zien we dan
ook, door de aanwending dezer twee grondwaarhe-
\'len, do schoonheid van het innig en liefelijk ver-
hand tusschen het Hart Gods en dat van Adam
schitteren.
I) Sap. 2, 23. 2) Matth. 12, 34.
:*) luie. 11, 34. 4) Uouglicd 4, 1).
>
-ocr page 170-
152
De lieer gat\' aan Adam vogen; en het was, om
Gods wondervolle werken te zien, en den blik zijner
ziel, door middel der oogen die de spiegel des
harten zijn, op God te vestigen. Maat Hij gal\'
hem vooral een hart, zoo als wij getoond hebben 1);
vervulde, dit met kennis eu wetenschap; schonk het
oni Ie onderzoeken en na Ie denken; en hield eindelijk
juist op dat hart zijn goddelijk oog, en daarmee zjjn
eigen Hart gevestigd; — en dit alles deed Hij,
om hem het wondervolle zijner werken te toonen ,
en den Naam zijner Heiligheid te doen lofprijzen
en zingen. —
Gods oog is derhalve, ook hier vooral, de spiegel
van Gods Hart. Uit de zorg, waarmede Hij zijn
schepsel gadeslaat, moeten wij besluiten tot dege-
voelens van zijn Hart; uit het doel zelf, dat Hij
beoogt, tot het krachtige en werkdadigs van dien
goddelijkcn blik.
Doch ook hiermede is op verre na niet alles ge-
zogd. Het ootj op iemand vestiijen, heeft volgens de
Schrift, eene geheel buitengewone, en bij uitstek
sehoonc beteekenis. Iemand zien ^op iemand letten,
het zegt ook : hem nagaan, verzorgen; hem met
hart en ziel beminnen, beschermen, verdedigen; ja
zelfs, zijn hart op hem stellen, en hem voortdurend
tot het goede , tot het beste doen voortgaan. Gods
oog dus, lieh/euder dun de zou , eu reiner dan alle
licht; Gods oog , dat alleen de harten en nieren duor-
gronden kan
, en dus ook alleen , in eigenlijken zin
op c:\'n hart gcrigt kan zijn; zulk een oog op den
i> Beel. 1T.
-ocr page 171-
153
uienscli gevestigd, dit is voorzeker v;ui hoogst gewig-
tige, van allerzinrijkste beteekenis. En wat zeg
ik: op don mensch ? Neen, ik moet meer zeggen;
want het is niet alleen op Adam en Eva in het
algemeen, niet bloot op hunne gangen en wegen,
op hunne werken en daden, het is veeleer juist
np hun hart zelf, en bij voorkeur op dat hart, dat
de H. Schrift het geiïgt laat zijn: Op kunne harten
hield God zijn oog gevestigd; Fosuit oculmit mum
mper
corda eorum.
Gelukkig paar! Hoe benijdenswaardig was zulk
een voorregt, u door God geschonken, ook in uw
overigens van alles overvloeijend aardsch paradijs! —
Gods hakt op den mensch gesteld getuigt voor-
zeker Gods aandenken, Gods liefde; maar zijn oog
zegt in zekeren zin nog meer; het herinnert tevens
zijne kennis, zijne oplettendheid, zijne zorgen. En
zulk een oog, de spiegel van zulk een hart, gerigt
op zijns lievelings hart, — o, wat zegt dit niet
voor elk hart, dat God erkent on maar een weinigje
warm voor zijnen Schepper weet te kloppen!
Zie! God ziet op de bergen, en zij dampen, op
onze aarde, en zij davert;
maar niet zoo is het met
<le harten der mensclien gesteld. Wel is het zeker
(lat God de harten en nieren doorgrondt, en zoo
Hij er op nederziet, dezen gelijk zijn aan Jerusalems
i straten, met do lampo doorvorscht; wel is het waar,
I Jat ze reeds daardoor zijn beloond of gestraft;
want: met zijne oogen alleen vernedert Hij den trot-
xcfie
1); maar het is ook waar, dat dezelfde oogen
1) 1. Kon. 22, 28.
-ocr page 172-
151.
met goddelijk welgevallen rusten op den reglvaardigc
en die Hem vreezen
1), ja, dat juist voor dezen de
oor/en des Meeren de wetenschap öetraren 2);
dat bo-
venal voor dezen de oogen des Heeren de gansche
aarde orerschouwen, en kracht geven aan hen, die
met een volmaakt
hart in Hem gelooven 3). — En
deze waarheid, dunkt ons, moet hier noodzakelijk
worden toegepast, voor zulk een rein en zuiver hart
als tot nu toe ongetwijfeld het hart van Adam
was. Deze waarheid moet licht geven aan dat
woord: op hunne harten hield God zijn oog gevestigd.
Neem dus de hier bedoelde schriftwoorden in
hunne volle, door de Schrift zelve bedongen betee-
kenis. Versta door hel oog Gods zijne alwetende
kennis, zijne geleidende zorgen, zijne behoedende,
en zelfs verdedigende almagt. Neem hierbij Adams
hart voor de begeerende ziel, het werkend gemoed
den heilzoekendeu geest; en dan eerst zult gij
de volle kracht van dat Godswoord begrepen heb-
ben : God gaf den metuóh een hart, en op dat haiit
hield Hij zijn oog gevestigd. Cor dedit illis excogitan-
di
___Et posuil oculum sunm super corda eorum.
Ziedaar dus Gods Hart, blijkbaar werkzaam voor
het hart des menschen! Gods Hart, afgespiegeld
in zijn oog, en Adam volgende, waar hij ook met
Eva werke of ruste.
En zou nu Adams hart dit Hart Gods niet gemerkt
hebben ? Zou het oog van den leenpligtige en on-
]) Ps. 88, 18: 33, 16 enx. 2) Spreuk 22, 12.
3) 2 Par. 10, !).
-ocr page 173-
155
iU i-koning Gods het oog zijns oppersten Konings
niet hebben ontmoet? Hoe ware dit mogelijk!
IL
Adam» oog op Gods Hart gevestigd.
In de schoone en overbekende plaats der H.
Schrift, waar God ons hart, dat is: onze liefde,
of liever: geheel ons zelven van ons afvraagt,
daar voegt Hij een tweede woord, of beter, eene
ware verklaring aan zijne smeekbede toe, welke al
onze aandacht en oplettendheid verdient. Mijn zoon !
luidt de bede, geef t,/ij ma hart! maar de verkla-
ring : en dat mee oogen acht geven op mijne reegen 1).
(>ods wegen zijn de werken en wonderen der eeuwige
wijsheid en liefde. Hij, die hier spreekt, is de
eeuwige Wijsheid zelve. Op Gods werken dus, op
Oods wonderen, in de gansche schepping zoo zigt-
haar; op Gods plannen en op de uitvoering dier
plannen; op Gods wegen in één woord ons mensche-
lijk oog , den spiegel van ons menschelijk hart te
vestigen , ziedaar onze taak, door God geboden, en
hier afgesmeekt: 1\'ili, preebe cor tmim mihi; et
ocidi tui vias tneat custodiant."
Hart en oog, hoc
naauw al wederom verbonden !
1) Prov. 23, 20.
-ocr page 174-
156
En wist Adam <lit niet? Zag hij niet, in al wat
hem omringde , de bewijzen dier goddelijke wijs-
lieid ? Kon hij niet, veel verder en klaarder zclft
dan wij thans vermogen, die anders zoo onuaspeur-
lijkc wegen des Hecren, èn volgen èn nasporen ?
Vond hij niet bovendien in zijn jeugdig hart een
onfeilbaren gids voor zijne navorschende blikken P
God, — zegt de groote Apostel der volken, —
heeft zich niet zonder getuigenis gelaten. Hij stort
zijne weldaden uit den liemel neder. Hij geeft regeii
en vruchtbare lijden. Hij schenkt voedsel
(aan al wat
bestaat, vooral aan den mensch; maar inzonderheid
geeft Hij) blijdschap en vreugde voor ons Hakt. 1)
En dit getuigenis zou Adam ontgaan zijn ? Adam,
wiens jeugdig hart, om ons zoo uit te drukken,
nog do zoete warmte gevoelen moest van dien
eersten levensadem, in zijn te bezielen ligchaam ,
uit den mond en uit het Hart des Scheppers ge-
vloeid? Adam, die dit eigen getuigenis, met ver-
sche trekken , en in zijn eerste glanzen , op ieder
schepsel moest zien geteekend ? Adam vooral, die
in eigen boezem, — (want het stond nog niet op
steenen tafelen, nog in de geschreven wet, noch in
het herboren hart eens Nieuwen Verbonds) Adam.
die in het diepst van zijn eigen wezen , dat he-
melsch woord : liefde ! iiit geheel uw hart! zoo klaar
en onuitwischbaar moest hebben gegrift? Dit ware
niet mogelijk!
En ware het ook mogelijk, dat Adains hart nog
dit eerst en uiterlijk getuigenis van het Hart zijns
1) Act. U, IC.
-ocr page 175-
157
Scheppers niet aanstonds had opgemerkt, hoe zou
hij dan nog die verdere getuigenissen hebben voor-
bijgezien, van zijnen Vriend, zijnen Weldoener, zijnen
Vader ?
Van dien Vriend, die daar immers zoo nabij hem
was, en in al wat Adam zag, èn zijne hand, èn
zijn Hart zoo allerdnidelijkst erkennen liet. Van
dien Weldoener, die daar om wandelde in Edens
lusthof, en in elk dier en elke plant, in iedere
bloem en iedere vrucht, zijne Hartegaven aan den
lieveling aanbood. Van dien Vader bijzonderlijk,
die zelf nederdaalde, zelf sprak, zelf onderrigte,
en zich nederbuigende tot zijn bevoorregt kind , het
opkweekte, vormde, koesterde, als eene moeder
haren zoon zou doen. Kon Adam dit alles aanzien,
begrijpen, gelijk hij werkelijk het zag en begreep,
zonder mede dat Hart te bespeuren, hetwelk naar
:ijn hart zocht; of zonder het zijne te gevoelen,
dat steeds naar Gods Hart streefde? — Nog eens,
dit ware onmogelijk! En de wet dor Seraphs: Be-
min ! bemin God boven alles, alleen, geheel
, uit gansch
uw hart,
zij stond ook toen reeds geschreven aan
de spits der geboden, en met goddelijke letteren
in Adams liart gegrift. —
O hart des menschen! mogt gij toch altoos uw
voorregt, Gods genade, Gods goedheid en eindelooze
liefde beseffen! Hij zoekt u, ook in het aardsch
Paradijs; en uw hart zoekt in Hem iets grooters,
iets goddelijkere, dan alle Edens, die gij op aarde
kunt bezitten, of genieten!
De Algoede en liefderijke Vader wil het echter
ook hierbij niet laten. Hij wenscht zijnen lieveling
nog hooger te verheffen, dan Hij hem anders ver-
14
-ocr page 176-
158
heften kon, nog meer te beloonen, dan Hij dit anders
vermogt, en vraagt dus, ook op de bepaaldste,
meest krachtige wijze, Adams hart. Ook wil Hij
zijn Hart steeds naauwer en inniger met dat van
Adam verbinden, en legt Hij dus tusschen beide
een nieuwen en nog sterkeren band.
III.
Kaauwer verband tusschen Gods Hart en het hart
van Adam, gelegd, door Adam miskend.
Van al de hoornen des paradij zes, zegt God,
moogt gij eten. Alleen van den boom der kennis van-
goed en kwaad zult gij niét eten, en ten dage, dat
gij er van eet, zult gij den dood sterven
1). \'t Is
duidelijk! \'t zijn andere woorden, maar \'t is altoos
hetzelfde gebod: Mijn zoon, geef mij uw hart! Want,
het hart, is de liefde; en die mijne geboden onder-
houdt, hij ü het, die mij lief heeft
2). Hetgeen
dus gevorderd wordt is een offer; een offer van
onthouding en onderwerping; een offer des ligchaams
en der ziel. Wil Adam dit offer brengen, dan
bemint hij. Beminnende , geeft hij zijn hart. Zijn
hart geschonken, is alles gegeven. God toch vraagt
niets anders; en Gods eigen Hart, Gods liefde, nu
J) Gen. 2, 16. 2) Jo. U, 21.
-ocr page 177-
159
bijna als wederliefde aan te zien, Gods Hart is
Adams loon.
O gedenk het dan wèl, nog vorstelijke Adam!
Het hart des wijzen is in diens regler-, het hart des
dwazen is in diens linkerhand
1). Waar is het uwe ?
Het leven en de dood staan vóór u. Gij kunt kiezen.
Maar weet hel wel, en gedenk het wèl, dat de Heer
alleen uw God is
2). Betcaar dus zijne geboden.
Dien Hem met een volmaakt hart
3). Schenk het
geheel; en de God mes harten, zal uw deel zijn in
eeuwig/ieUl
4).
Helaas! wij kennen den uitslag. l)e boom scheen
goed tot spijze, schoon voor de oogen, begeerlijk
om te zien. Hij trekt het hart. En zie! het hart
des menschen is reeds gevangen, gestolen of weg-
gerukt, zoo als het ook elders luidt in de H. Schrift,
door iets anders, buiten God.
Zoo geschiedt het dikwijls. Even als later Pha-
rao, even als zoo vele andere Adams, na den eer-
sten , bij de Wondereu des Heeren gedaan hebben,
zoo deed ook Adam dit maal, zich afwendende van
God, zijn
hart niet stellende 5) op het Hart van
God; en hierdoor is op eenmaal alles verloren: de
onsterfelijkheid des ligehaams, de heiligheid der
ziel, het zoonschap Gods, het regt op Gods rijk;
in één woord : gods hart , — alles. —
Ach! wat moet het liefderijk Hart des Heeren,
om naar den mensch te spreken, gevoeld hebben bij
zulk eenen val! Mij dunkt, Hij zal ook nu reeds, zoo
1) Keel. 10, 2. 2) Denk i, 39. 3) I Par. 28, 9.
4) I\'s. 72, 26.
         5) Eïüd. 7, 23.
-ocr page 178-
160
als later gesproken hebben: „Ik had hun toch ge-
leerd, hunne oogen, en «lus het hart op mijne we-
gen ie vestigen
1), hun hart op mijne leer Ie stellen 2),
het geheele hart aan Mij alleen te schenken. „Eu
„nu, nu hebben zij Mij den rug toegekeerd, in
„plaats van het aangezigt, ofschoon ik hen onder-
„wees, en vroeg en laat onderrigtte I Maar zij
„willen niet hooren, en gcene tucht aannemen....
„En hetgeen ik voorwaar hun nooit heb geboden,
„en hetgeen in mijn Hart nimmer opkwam, dat zij
„deze verfoeijelijke daad zouden bedrijven 3), dit
„hebben zij gedaan."
En waarlijk! hoe kon het ook opkomen in Gods
Hart, (gelijk de Schrift dit zoo schoon heeft uit-
gedrukt), dat het bevoorregt schepsel Hem zóó
zou vergelden ? Maar hoe noodzakelijk moest er
dan ook in opkomen, toen de vrucht gegeten was,
een goddelijk gevoel beide van droefheid en ver-
ontwaardiging en als een afkeer van het hart des
zondaars, het eenige, wat Hij, vóór de zonde, in
de gansche schepping, voor zich zelven zocht!
Doch wie kan ons, vooral op dit oogenblik, Gods
Hart schetsen ? AYie zal zeggen, wat het dacht en
gevoelde ?
En het hart van Adam ? — Ach! in liet wezen
van Gods Hart is althans geene verandering te vin-
den; maar hoe zeer en hoe droeviglijk is nu het
hart van Adam veranderd! Tot nu toe was het
zoo schoon en zoo edel, zoo overheerlijk met al
J) Prov. 23, 20. 2) Pror. 22, 17.
3) Jcr. 32, 33, 35.
-ocr page 179-
161
de kleuren van zijn eeuwig grondbeeld versierd;
van nu aan , wordt het dat geschonden heiligdom,
met zoo sombere , en soms zoo akelige kleuren in
de H. Schrift geteekend. Voorheen was het zoo
stil en rustig; thans klopt het voor de eerste maal,
en hoe vaak nog zal het na dezen kloppen, van
schaamte en schande. Eerst was het zoo heilig,
„regt" en voor God geschapen, en als van zelf tot
het goede geneigd ; nu is het loos en van zijne
jeugd af tot het hcaad geneigd
1). Vroeger
vond het zich zoo moedig, vreezende noch ramp
noch dood; thans is het tceek gemaakt door God
zelven
2) , en beeft het telkens van angst on schrik,
zelfs bij het ruischen van een afvallend blad, waarin
het reeds een droevig voorbeduidsel ziet. Tot nu
toe vooral sluimerde het zoo zoet en zalig, te
midden van den boezem, waarin Gods Hart zelf
het zoo liefelijk geplaatst had; van nu aan siddert
het gedurig en tcordt het zelfs weggeschrikt uit zijne
plaats
3), bij het gedonder ror« Gods stem in de
wolken, bij elk geflikker zijner pijlen in de lucht.
O Adam! Adam! wat is uw hart veranderd en
bedorven!
En toch verwondert het ons niet. De gevallen
koning ziet nog wel overal, — want dit is on-
uitwischbaar, —het hart van zijnen God; maar dat
Hart Gods is nu verontwaardigd, verbolgen. Ach!
het is voor hem het hart zijns Weldoeners, zijns
Vriends, zijns Vaders niet meer. \'t Is veeleer het
1) Ccn. 8, 21. 2) Job. 23, 16. 8) Job. 37, 1.
14
-ocr page 180-
162
Hart des regtvaardigen Gods, des beleedigden Ko-
nings, des almagtigeu Wrekers. Wat kan dus
Adam doen, om zulk cene ramp te herstellen ?
Helaas! het is ook hem zclven niet bekend. Want
zie! Zij hoorden de stem van den Heer God, teande-
lende in het Paradijs, bij de avondkoelte, na den
middag. En toen verborg zich Adam, en zijne vrouw
voor het aangezigt van den Meere God, in het midden
van het geboomte des paradijzes. En de Ileere God
riep Adam; en zeide tot hem : Waar zijt gij ? En
Adam zeide: Ik hoorde mee stem in den lusthof, en
ik vreesde
1).
Gij vreest, — Adam! en gijvlugt? — Verblinde
mensch, waarheen? Ziet gij dan niet; dat het Hart
Gods u nog zoekt? Gevoelt gij niet aan de klop-
pingen van uw eigen hart, dat alleen bij Gods Hart
nog rust voor het uwc te vinden is?
O hoe gelukkig, dat althans de tolken zijns harten
beginnen te spreken! Zijne oogen gaan open. De tranen,
liet bloed der ziel 2), stroomt reeds, ten offer, daaruit.
Ik vreesde, zegt hij, omdat ik naakt ben, en daarom
heb ik mij verborgen;
niet, omdat ik uw Hart vlugte,
of uw Harte niet meer zoeken, het mijne niet meer
geven wil. — En zoo kent hij, helaas! bij droevige
ervaring, het goed en het kwaad. Zoo weet hij,
nu eens voor goed, wat het zeggen wil: een mensche~
lijk hart aan het Hart Gods geweigerd.
Maar zoo
wordt hij ook gered door het Hart zelf, welks reg-
ten hij miskend had; niet voorzeker, om die tranen
door een mensehelijk hart uitgedreven , niet om die
)) Gen. 3 , S—10. 2) H. Augtisünus.
-ocr page 181-
163
kloppingen door zijn menschelijk hart gevoeld; o
neen, maar om die peillooze en eindelooze zee der
ontfermingen van het Hart. Gods, dat nog altijd
het hart zijns schepsels vraagt en zoekt.
Doch wij kennen de geschiedenis, en behoeven
die niet noodeloos te herhalen; maar hoe zoet en
hoe treffend is ze voor ons menschelijk hart! Wij
zonden verwachten, dat Gods Hart van nu af Adams
hart vlugten zou; en Hij zoekt het, bijkans nog
meer dan te voren. Wij moesten vreezen, dat ook
het Hart Gods zich zou verbergen, dat Het voor
liet minst, van zijn hoogen troon, het ondankbaar
schepselen-hart zou vloeken; en het komt, als \'t
ware, nu nog nader bij dan voorheen, om op nieuw
en met meer aandrang, naar ons hart te vragen.
Wèl straft de Heer, zoowel Eva, als Adam, gelijk
Hij moest doen; want het woord was gesproken:
Gij zult sterven. Maar hoezeer wordt die straffe
door Gods ontferming getemperd! Hoe gelukkig
verligt! Hoe goddelijk, bijna weggenomen, door
de verpletterende straf van het helsch serpent, den
moordenaar van af den beginne, den roover van
het eerste menschelijk hart, maar die op Gods Hart
geen zege mag behalen!
Herinneren wij ons de belofte!
-ocr page 182-
164
IV.
Door de belofte van den toekomstigen Verlosser vertoont
zich nog volkomener de goedheid van Gods Hart, en
kunnen tcij met meer regt van het Hart Gods spreken.
Ik zal vijandschap stellen, — zoo spreekt de Heero
God tot do slang, en in die slang tot den Satan
zelven, — //* zelf zal cene eeuwige vijandschap stel-
len, tusschen u en de vrouw, lusseken me zaad en haar
zaad, en zij
(door dit eigen zaad, of liever: dit
zaad zelf, door eigen goddelijke kracht) zal u den
kop verpletten
1).
Ziedaar de belofte, mot regt het eerste evangelie, de
grond of moederbelofte van liet paradijs genoemd!
Ziedaar die belofte, in het strafwoord zelf, over
Satan uitgesproken, vervat! Eere voorzeker der \\vijs-
heid Gods, die dit middel heeft uitgevonden! Maar
dank zij ook, duizendmaal dank aan het Hart Gods,
dat het aldus geschonken heeft!
Uit eene ongerejjte aarde had God het eerste
hart genomen; uit een onbevlekt hart zal Hij een
tweeden Adam voortbrengen. Hè eerste Adam wilde
gelijk zijn aan God, en had aldus Gods Hart, als
in de gestalte Gods, verstooten; de tweede Adam
zal waarlijk God zijn, on aldus in de gestalte des
inenschen , het Hart Gods en het hart des menschen
in zich vereenigen. O waarlijk! gelukkige zonde, die
een zoodanigen en zoo grooten Verlosser hel/ben mogt!
Zalige belofte, die ons onzen God, met eens men-
1) Gen. 3, 15, vgl. \'t Hcbr.
-ocr page 183-
165
sehcu hart in ons mensehen ligchaam, en eenen
mensch, met eene menschelijke, ja, maar ook met
cene goddelijke liefde in eenen nienschelijken boe-
zem, voorspelt! Heilrijke blijde boodschap! die op
eens zooveel, en zelfs de wijze van spreken doet
veranderen, en het Hart Gods, als het onze meer
nabij, op eene eigenaardige wijze doet kloppen!
Ja; do verandering inde wijze van spreken: ziedaar
werkelijk waar wij nu bijzonder op te letten hebben.
Zekerlijk kon ook tot nu toe van Gods Hart, als
van de bron der liefde, en van de liefde zelve,
spraak zijn. Maar met hoeveel meer regt en op
hoeveel verstaanbaarder wijze kan dit van nu af
geschieden, nu ook God zelf een menschelijk hart
bezitten zal! Eerst werd het beeld, aan ons hart
ontleend, op God slechts toegepast; van nu af
kan het ontnomen worden aan het eigen Hart des
Scheppers, en overgebragt op onze liefde. Vroeger
klonk die zoete naam van Hart Gods, alleen op
zinnebeeldige wijze, voor: liefde; voortaan kunnen
wij ook zeggen in waarachtigen zin: de liefde, de
Bron der liefde,
voor het eigen en natuurlijk Hart
Gods.
O wonder der almagtige liefde mijns Scheppers!
Hij komt; Hij zelf zal komen, om mijn hart, om
alle harten aan zijn goddelijk Hart te drukken.
En Hij zal komen, niet alleen als in het aardseh
Paradijs, om gevallen harten door beloften te ver-
troosten; maar om rouwinoedigen en reeds vermor-
zelden van harte te genezen;
niet zóó als onder Edens
geboomte, om te roepen: Adam! waarzijtgij? maar
in de kribbe van Ephrata en op Golgotha\'s kruis,
om te zeggen: Zie! hier hen fa, Ik, die gesproken
-ocr page 184-
186
heb, ben nu gvkomeu; niet derhalve als in Ailams
lusthof, oiu regt te spreken, en te vragen: wat
hebt gij gedaan ?
maar veeleer en bovenal in het land
der belofte, (een beeld des hemels), en om ons
toe te roepen, gelijk .lob zijnen vrienden: Ziet, nu
heb ook ik een
Hart, even als gij 1). Vreest niet!
Komt tot mij..., en leert van mij, omdat ikzacht-
en ootmoedig van harte ben.
Goddelijke belofte! maar die op haar tijd ver-
vuld zal worden. En mij dunkt, het luidt dus nu
reeds, gelijk het weldra bij den propheet zal klin-
ken: „Dan zullen ze mij tot een volk, en ik zal
„hun tot een God zijn. En ik zal hun één hart
„en éénen weg geven, om mij te vreezen te allen
„dage; en opdat het hun wél zij, en hunne kin-
„deren na hen. En ik zal een eeuwig verbond
„met hen sluiten, en niet ophouden hun wél te
„doen. En mijne vreeze zal ik in hunne harten
„geven, dat zij niet meer van mij afwijken. En ik
„zal mij verheugen over hen, als ik hun weldoe ;
„en ik zal hen planten in dat land in waarheid ,
„met geheel mijn HAKT, en met geheel mijne ziel. 2)"
Hebt gij het gehoord, o Adam en Eva ? Om
hart vervuld met de vreeze des Heeren; Gods Hart,
geheel Gods hart, werkende en zwoegende voor
ons; ons hart geplaatst op den weg des Heeren ,
Gods Hart, geheel zijn Hart, ons plantende in zijn
rijk opdat wij daar uitspruiten als de lelie, verme-
nigvuldigd Korden als des Libanons cederen, bloeijen
in het huis
ra» God; — ziedaar wat u waeht en
]) Job. 12, 3. 2) Jcr. 32, 38—11.
-ocr page 185-
167
I vvat is weggelegd voor elk hart des mcnsclien, ook
I na uwen val en na uwe zonde, reeds vergeten in
I het Hart Gods en uitgewischt door zijne goedheid.
Maar zal dan , van nu aan, ons menschelijk hart
in geenen deele veranderd zijn ? Voorzeker! Op
nieuw beproefd moet het althans worden. Een an-
dere boom der kennis van goed en kwaad moet
irroeijen. Eenc bijzondere manier van omgang tus-
sc.hen Gods Hart en het hart des menschen moet
uitgedacht worden. — Maar eere zij wederom der
wijsheid Gods! zij is reeds gevonden. En wilt gij
weten waarin zij bestaat? Het lijden en het zweet
des aanschijns blijven do tolken van de behoeften
des harten. Zijn eigen grillige en woedende togten
blijven een heugenis van zijn opstand tegen God.
De distelen en doornen dezer aarde zullen, onder
anderen, dienen ter gedurige herinnering, hoe het
voortdurend bloeden, en ook eenmaal breken moet.
Dit moest zoo zijn. Het was der regtvaardigheid
des Heeren, het was ook zijner wijsheid waardig.
Maar hierin zelf is nu insgelijks ons heil gelegen.
Of wist Hij \'t niet, die wijze van Harte, dat men
jukt het
hart steken moet, opdat diens gevoelens te
voorschijn komen
1)? Was het Hem niet bekend
hoe men de roede moet vinden op den rug van hem,
die een
hart (of: verstand) behoeft 2)? — God
schept dus die roede; en steekt ons hart.
Doch zie nu Gods goedhe\'d! De doornen die Hij
laat groeijen, de roede die Hij zal bezigen; ze zijn
niet voor den zondaar, Gods vijand ; maar voor den
1) Eccli. 22, 24. 2) Ptov. 10, 13.
-ocr page 186-
168
vriend, dien Hij hoogschat en liefheeft 1). Waar-
lijk! dit is een nieuw geheim; maar ook op nieuw
een geheim des harten, dat is: der liefde. Kn het
is niet mooijelijk dit nieuw geheim der liefde wat
nader te verklaren.
V.
Tranen van droefleeid; Roede en doornen.
God wil tranen, bittere tranen uit de nu geopende
oogen van Adam gestort hebben; maar die eigen
tranen zijn een hemelsche dauw, een voorafbeeldend
doopsel, besproeijend, rein wasschend en vruchtbaar
makend, met Gods genade, hetgeen door den mensch
was bezoedeld en verdorven. God wil eveneens,
sinds Adam val, alleen een vermorzeld en verootmoe-
digd harte;
maar zulk een hart kan ook de Heer
niet versmaden
2); neen; groot is de Heer, en sterk
van magt;
maar Hij die de sterren telt, en ze allen
noemt bij name , Hij geneest de gebrokenen van harte,
en verbindt hunne wonden
3).
En waarom ? en op welke wijze ? Wij hebben het
vernomen in de moederbelofte van het Paradijs.
Het zal niet zijn om do verdiensten en tranen van
een bloot inenschclijk hart, o neen; dit ware voor
]) Hebr. !2, 8, 2) Ps. 50, 19. 3) Ps. 146,3 4, 5.
-ocr page 187-
169
Gods geregtigheid niet genoeg. Maar het zal wezen
om dal Hart Gods, hetwelk ons beloofd is; omdat
Hart, dat meer dan elk ander de roede des Vaders
gevoelen, meer dan alle harten, door de goddelijke
doornen gestoken :al worden;
om datzelfde Hart, dat
icegens onze ongeregtigheden zal worden verbrijzeld 1),
om onze zonden, in ons dal Tan tranen, nut getoet»
en een krachtig geschreeuw
zal wraak roepen ten
hemel, goddelijke wraak! en zal verhoord worden,
om zijnen eerbied 2), bij den Vader.
Ja, waarlijk, goddelijke wraak!
De lieer had aan Adam alles geschonken: deze
narde, don hemel, zich zelven. En al wat Hij
daarvoor gevraagd had, was alleen: liefde, het hart.
Desondanks had Adam zijn hart geweigerd , en met
(iods Hart, zoo als bekend is, ook het zijne, ja,
alles verloren. Want „hel begin van de hoovaardig-
Iteid des mentchen was: van God af te wijken; omdat
zijn hart afweek van Hem
, die hem gemaakt had 3)."
En wat doet nu de Algocdc? In phiats van den
gevallen koning te laten omkomen in de distelen
en doornen buiten zijn verloren 1\'aradijs, komt Hij
zelf op deze aarde, en verkeert er onder de menschen,
om hen te loeren die distelen en doornen zelven in
bloemen te veranderen en tot eeuwige kransen te
vlechten. Hun werk maakt hij dus tot het zijne;
het zweet hu ris aanschijns verandert Hij voor zich
zelven in bloed, en al wat zij zelven moeten doen
en moeten lijden, dit doet en lijdt Hij zelf het
eerste. — Kon Hij meer doen? — Ja; en Hij heeft
1 Is, 68, 3. 2) Hebr. B, T. •\'() Kccli. X 14.
15
-ocr page 188-
170
het gedaan. Beloofd is het reeds, en vervuld zal
het worden. Het hart des mensehcn scheen, om
de eerste weigering, niet meer waardig met het
Hart Gods vereenigd te worden. En toch is het
nog voortdurend \'s menschen hart, dat Ood bij uit-
stek zoeken zal. Hij zal het zelfs verheffen tot den
hoogsten trap van eer; het vereenigen, in zieh zelveu,
in één persoon, met de goddelijke natuur; het in
zijn bevoorregten leerling aan zijnen boezem laten
rusten, het op het hoogste Kruis geheel tot zieh
trekken, in het Sacrament der liefde met zijn god-
delijk Hart vullen, ja, hiertoe en hierdoor, —om
alles in eens te zeggen, — het hart des menschen,
zoo veel mogelijk, gelijk- en gelijkvormig aan het
Hart Gods doen zijn.
Welk eene goedheid! zóó groot, dat ook de
Seraphs, voor Gods troon , hierbij verstommen ;
zóó uitmuntend, dat allo zorgen van nu af aan te
wenden , om ons hart te veroveren, ons niet incer
verwonderen!
Maar die zorgen mogen wc dan ook niet mis-
kenncn. Is de wijze van ons hart te zoeken ver-
anderd; het Paradijs is ook voor ons verloren.
Betaamt het voortaan den Chïïistus door het lijden
in te gaan in zijne glorie;
het betaamt ons niet eenen
anderen weg te kiezen. En is het ook niet het
Hart Gods , dat dezen weg heeft gevonden ? O
hart van Adam! wat zoudt gij nog roemen ? Ver-
hard
zijt gij; God moet u vermurwen. Onbuigzaam
zijt gij; Gods Hart moet u langzaam buigen. Dtoaas
en onverstandig
zijt gij door uwen eersten opstand
geworden ; do Wijze van harte moet n allengs lol
de wijsheid dicingen.
Kunt gij iets beters, iets za-
-ocr page 189-
171
ligcrs verlangen? üf meent gij misschien, nok hierin
misleid, dat gij deswege zoudt ophouden de lust
van Gods Hart, (iods kind en Gods lieveling te
zijn? Hoort dan den Apostel! „Hebt gij," zoo re-
„deneert hij met nadruk, „hebt gij dan dien troo»t
„vergeten, dien God tot u , ah tot zonen, gespro-
„ken heeft: Mijn zoon! word toeh niet moede als
„gij van Hem gestraft wordt. Hem immers, dien
„de Heer lief heeft,.. kastijdt Hij; en Hij tuchtigt
„eiken zoon, die Hij aanneemt. Zijt gij dus buiten
„de tuchtiging, waaraan allen hebben deel gehad,
„dan zijt gij bastaarden, geen zonen. . God toch
„kastijdt ons tot ons tcezentlijk nul, in het ontvangen
„zijner heiligmaking 1)."
Hebt gij het ingezien ? Gelijk litt zilver in het tuur,
gelijk het goiul in den oven beproefd wordt, zoo beproeft
de Heer de
harten* 2). Hij kon het andera; maar
sinds Adam gevallen is, heeft Hij het niet anders
gewild. Zóó zal Hij dus Job, zóó David, zóó To-
bias kastijden; zóó zal Hij doen met al de aarts-
v aders, en met al de hem welgevallige koningen
en propheten. Zóó zal Hij doen, ja, met zich
zelven, met zijn eigen Hart, in mensehelijken boe-
sein gedragen, en derhalve ook alleen diegenen
zalig prijzen, die Hem getrouw blijven in zijne be-
proemngen.
Gij hebt dus de keuze: kinderen Gods,
en de beproeving;
of: zonder tuchtiging, bastaarden.
«aut weet het wel: die de tueht verwerpt, veracht
:ijne ziel; maar tcie luistert naar de berisping, die
bezit een hart
3), die heeft verstand. En dit hart,
I) Ilebr. 12, 5. volge. 2) 1\'rov. 17, 8. 3) I\'rov. 13,32.
-ocr page 190-
172
deze wijsheid, — hoe vaak hebt gij het vernomen ?
dit is het eerste, het eenige op onze aarde, wat
het Hart Gods zoeken kan. Wilt gij het nog eens,
weer met andere woorden, hooren uitgedrukt? Wees
wijs, wijn zoon!
zegt Hij, en verblijd mijn HART;
opdat gij den laderaar een antwoord kunt geven 1).
Ja, mijn zoon! indien uw harte wijs is, dan zal
mijn hart, ja ook het mijne zich verheugen; dan
springt al wat in mij is, van, vreugde op, als eens
mee lippen wat regt is vermelden
2).
Zeg het eens zelf: staat ge niet verwonderd over
die liefderijke taal des Heeren ? — Ach! of we
dan toch nooit vergaten, dat Gods Hart van nu
aan, door o?is hart te steken, ons de wijsheid wil
schenken ; dat het voortaan, vooral door het lijden,
beproeft, welk hart zijns waardig moge wezen 3);
dat het, in één woord, zelf op weg, om het kruis
te beklimmen , ons alleen op dat eigen kruis de
deur en den ingang tot zijne glorie, tot zijn Hart,
wil openen.
O Adam! Adam! houdt gij dat voor oogen, dan
zult gij voorzeker van nu aan, zoo als wij met regt
verwachten, èn dankbaar jegens uwen Schepper,
en wijs van harte ten opzigte van den u beloofden
Verlosser zijn. Maar vermurwd moet uw hart dan
wezen, en van op het kruis moet het tot God
roepen. — In het Paradijs riept gij niet, maar gij
looj\'det, zuchttedet gij niet, maar genoot. Baar buiten
geplaatst, zucht nu en roep! Hij, die om moe trotsch
1) Prov. 27, 11 2) Prov. 23, 15. 10. Tgl, \'t Hebr.
3) Sap. 3, 5.
-ocr page 191-
173
kid, u verliet, sd tot u naderen, in uwe verdruk-
ïing
4)! En Hij, die uw hart zocht\', maar het niet
ton vinden tussohen de bloemen van uw Eden,
Hij wil het thans nog eenmaal zoeken, en hoopt
het te vinden, tusschen de doornen van zijn eigen
kruis!
1) II. Aug. iu I\'s. 29.
15
-ocr page 192-
DERDE HOOFDSTUK.
IIKT HAKT (iODS EN I)F. ARKK. — NOC.
I.
Adam verkondigt de belofte van lul Hart Gods.
Daar staat dan nu do gevallen Adam, buiten
de poort van het gesloten Paradijs. Vóór hem,
een grond met distelen en doornon rijk begroeid.
Rondom hom, de gevloekte aarde, waar hem het
zweet zijns aanschijns wacht. Achter hem, do drei-
gcnde Cherub mot het vlammend zwaard in de
hand, en wijzende op don verzegelden ingang,als
gedurig met het godswoord op de lippen : Dit Pa-
radijs is voor eeuwig verloren.
Daar staat hij dus, de arme menseh, die het Hart
Gods versmaadde, nn op zijne beurt versmaad en
geheel alleen gelaten ; alleen met zijn eigen hart,
en met nog een enkel ander mcnschclijk hart, aan
het zijne gelijk, maar dat toch ook do begeerte
van het zijne nooit kan voldoen. Waarheen dus,
o Adam ! waarheen ? —
O, het eenige wat hom nog troosten kan, is de
belofte, die hij van Gods Hart ontving; het eenige,
-ocr page 193-
175
wat hem nog overblijft, is hetzelfde ontfermende
Hart Gods. Maar dit heeft hij dan ook waarlijk
lot gids en medgezel ontvangen. En hiervan
kan hij misschien in nog hoogeren zin , dan later
de heilige man Job, uitgeroepen : „Keposila est hac
spes in simt meo
1)", deze hoop, dit Hart zelf,
is als \'t ware, in mijn hart weggelegd; al zal Hij
mij dooden, op Hem vertrouw ik;
en dit is mijn
heil: zalig zij, die den Heer zoeken uit gelieel hun
hart
2)!
Met deze gedachte treedt dan ook de onttroonde
wereldvorst zijn tranendal in. En hoe gemakkelijk
kunnen wij ons voorstellen met wat zorg en ge-
trouwheid de eerste ontboezemingen van het Hart
Gods, de straf eti de moederbelofte van het Paradijs,
door Adam en zijns hartengezellin, aan hunne
nakomelingen zullen zijn overgebragt.
Het is waar, de naam van gobs haut , als zoo-
danig , was tot nu toe niet genoemd; op haar
grootste en middaghoogtc was de zon der prophotio
nog niet gekomen. Maar duidelijk genoeg, vooral
voor Adam, was er in die grondbclofte op het
Hart Gods gewezen. Meer dan duidelijk, met
kracht zelfs, was er getoond, hoe het Hart Gods
het hart des menschen zocht. Zonneklaar blonk
het daarin uit, dat er een nieuw en nu dubbel
verband, tusschon het oneindige Hart des Scheppers
en het nietig hart des schepsels, gelegd was; en
wien het ontgaan mogt, het treurend en nu berouw
hebbend en wijs geworden hart van Adam zeker
1) Job. ia, 27. i 2) Par. 30, 19 enz.
-ocr page 194-
176
niet. Nooit kan er zaligheid geweest zijn, dan
voor hem, die Gods hart zoc/d; van nu aan, kan
dit minder dan ooit. Nimmer kon er vrede wezen,
dan voor hem, die zijn hart aan Gods Hart schonk;
voortaan minder dan ooit. En hetgeen meer dan
ooit voor Adam waarheid werd, is dit:
„Van harte wijs en sterk van kracht is God!
Wie heeft hem wederstaan, en vrede gehad ?
„Die bergen wegrukt, zonder dat ze \'t merken;
„en ze omkeert in zijn toom;
„Die d\' aarde wegschrikt uit haar plaats; dat
„hare zuilen schudden.
„Die tot de zonne spreekt; en zij gaat niet (meer)
„op; en die de sterren, als het waar\', verzegelt 1)."
En toch, tegen zulk een Hart heeft het hart des
lecnpligtigeu konings zich verzet! Het kan niet zijn
zonder de vreeselijkste gevolgen. Maar ook deze
gevolgen zijn ons niet minder, dan hun oorsprong
en hunne oorzaak bekend; zoodat wij slechts ééne
zaak behoeven op te merken, die ons, ook hier
weer, tot troost verstrekt.
Is Adams verstand door de zonde verduisterd,
is ook de kracht zijns harten, door den val, ver-
minderd; het beeld Gods is er niet zóó uit verdwe-
nen, dat het door Gods magt niet even schoon
als het geweest is, ja nog schooner, hersteld kan
worden. En hot is reeds hersteld. Immers, het
Hart der harten, dat den mensch beloofd is, zal
1) Job 9, 4—7 \'t Hcbr. die het zegel op de sterren drukt,
wil zeggen: de sterren belet aan den hemel te schitteren ,
wanneer en waar Hij wil.
-ocr page 195-
177
hem alle wijsheid loeren. Het zal het eeuwig grond-
eu voorbeeld, dat de mensch in het afgetrokkene
en als in de gestalte Gods niet herkende, niet
erkennen wilde, in mensehen-gestalte laten aan-
schouwen; en het zal dos van nu aan , dewijl Adam
dit gelooft, te duidelijker en liefelijker tevens, voor
de oogen en in het hart van den verlosten mensch
staan. Zal deze dan nog eenmaal (iods Hart kunnen
vergeten? Zou hij „zijn eigen hart niet voortdurend
ah een waardig brandoffer 1)" aan Gods Hart offeren?
Zal hij niet met zijne kinderen en al zijne nakome-
lingen , naar Gods Hart streven? O wat zou het
wonder zijn, indien de ondankbare mensch, na zulk
eene les, als die des Paradijzes geweest is, nog
eenmaal zijn nietig hart aan zijnen Schepper durfde
weigeren!
En toch, wat zouden wij ons bedriegen, indien
wij dit laatste als onmogelijk beschouwden! Voor-
zeker; God alleen is de Schepper des harten; God
alleen de kenner en doorgronder, God alleen de
God des harten, Deus cordis wei el pars mea Deus
in ceternum.
Maar wie is er op aarde, die het
beseft? Wie, die van harte nadenkt, en blijft denken?
Wie, tusschen wien en Gods Hart, niet welhaast
weer de oude slang als ware het eene wolk van
duisternis verbreidt, en haren verblindenden pest-
damp uitblaast ? — Laten wij ook hierop een vlug-
tigen blik werpen.
1) Aug. in I\'s. 3.
-ocr page 196-
17S
II.
Het Hart Gods schromelijk vergelen.
Volgen wij de 11. Schrift in hetgeen zij verhaalt
van Adams nakomelingen, dan zien wij aanstonds
een droevig tooneel.
Eerst zijn het Kaïns kinderen, wier hart aan het
aardscho gehecht, door het stoffelijke verdorven
wordt. Weldra volgen de kindcran van Se/h, helaas!
de kinderen Gods, verleid door de kinderen der
menschen.
Nu wijkt alles van God, versmaadt alles
Gods Hart en wordt elk hart gehecht aan het stof,
waaruit, ja, maar niet waarvoor het geschapen was.
Het Hart Gods wordt intusschen meer en meer
vergeten; het hart des menschen al langs hoe meer
bezoedeld; het verbond tussehen beide schijnt als
vergeten, verbroken, tot dat er een nieuw licht,
door de zwarte wolken, die den hemel voor do
aarde schijnen te verbergen, zal doorbreken.
Christen! gij kent deze treurbedrijvcn. Maar hebt
gij ooit opgemerkt, waar en op wat icijze de naam
en de werking van liet hart Gods, voor de eerste
maal in de 11. Schrift aan ons wordt voorgesteld ?
Ach! hoe beschamend, hoe onteerend, zou ik bijna
zeggen, voor ons! Maar is het droevig te herden-
ken, ach! dat het ons althans brenge tot een rouw-
moedig hart, en opwekke om voortaan wijzer van
harte te zijn.
In den beginne had het Hart Gods de gansene
schepping in oogenschouw genomen; en God had
-ocr page 197-
179
bevonden, zegt dn II. Schrift, dat alles schoon en
uilen goed was geschapen. Ook <lo monsch was
regt gewaakt; en ook ons hart, zegt een Kerkvader,
wan eenvoudig, en dus goed, uit de hand des Schep-
pers voortgekomen, zoodat liet met roem het
beeld diens Scheppers droeg 1). Thans is het aard-
rijk met menschen vervuld; menschen, helaas! uit
het aaidsch Paradijs verdreven; maar die toch nog
altijd in hun eigen hart een nieuw paradijs 2) be-
zitten; een Eden, waarin zij met God kunnen om-
gaan en spreken, en (lodzelven, Gods eigen Hart,
vooral in het nieuw en eenwig verbond, zullen
kunnen ontvangen en genieten. Ook deze men-
schen en hunne harten neemt God nu in oogenschouw.
Hij schouwt dati uit. den hemel, en ziet alle kinderen
der menschen;
Hij, van trien de gedachten des Haktkn
lilijcen van geslacht tul geslacht — maar die ook alle.
harten, één vooreen, heeft gevormd, en al hunne bedrij-
ren kent
3).
Maar wat ziet Hij? — Harten, die aan zijn
goddelijk Hart nog denken, God zoeken? Harten,
\'!ie nog het verband begrijpen, eerbiedigen, het
nu dubbel gelegde verband tusschen den Schepper
en zijn schepsel? — Helaas? zoo moest het zijn!
Maar wat is het geworden?
God ziet: dat de loosheid der menschen op deze aarde
groot en menigvuldig is, en dat de gedachte
huns iiak-
TBN slechts uit is op het kwaad, te allen tijde 4). De
dwaas zegt in zijn hart, er ü geen God
5). En wijzen
1)  H. Basilius in Ps. i.
2)  H. Augustinus, zie Baradius in Evg.. IV.
S) Pi. 32, 11—15 4) Gen. 6. 5. 5) Pi. 13, 1.
-ocr page 198-
18(1
zijn niet te vinden. Het hart, dat geschonken was,
om na Indenken, denkt niet na. Do bron door God
telven gegeven
, om slechts stroomen van de zuiverste
wateren voort te brengen, is vergiftigd. Het beeld
Gods is op nieuw geschonden, de belofte en het
ten tweedenifde geschonken Hart Gods versmaad ,
ook het tweede, en het eenige, op onze aarde nog
mogelijke paradijs, —verloren;ja meer: alheticil-
len, en al liet denken
1) van het booze hart is boos;
het is de boosheid zelve, het is nevens God, buiten
God, tegen God; en zidks, ondankbare harten 1
grootelijks, menigvuldig, ie allen dagen. Is het won-
der, dat er een donderstem zal volgen?
„l\']n het berouwde God, — luidt het verder,—
„dat Hij den mensch op aarde gemaakt had. En
„innerlijk getroffen door eexe smart des harten,
„zeide Hij: Ik zal den inensch, dien ik geschapen
„heb, van den aardbodem uitrocijen; van den mensch
„tot aan de dieren, van het kruipend gedierte tot
„aan de vogelen des hemels; want het berouwt
„Mij, dat ik hen gemaakt heli 2)". Welk eene taal!
Het berouwt 0, oneindige Liefde! Gij zijt bc-
droefd in uw Hart! Hoe is het mogelijk? Is dit
dan het Hart, dat zoo vrolijk juichte bij do eerste
schepping, toen het zag, dat alles schoon en goed
was ? on moest het door ons geheel en al, tot in
het binnenste ,
met droefheid vervuld worden ? Is
dit dat zalig en onlijdelijk Hart, dat om onzent-
wil, en door ons als met smarten verzadigd wordt ?
1} Gen. 0, 4. (Naar \'t llebr.: alle gedichtiel, alle leeld
van de gedachten des harten.) 2) Gen. fi, C—T-
-ocr page 199-
181
Beminnelijke Schepper! die zoo icijs van Harte rijt;
wat had dan toch uw eeuwig gelukzalig Hart bc-
wogen , om het onze voort te brengen P Wat kon
ons hart aan het Uwc geven, gesteld , dat het U
wilde dienen? En wist gij dan niet, wat Adam en
Adams kinderen doen zouden ?
O kinderen Adams ! ook hier geldt op nieuw de
stemme Gods : icaar zljt gij ? Vlugt gij wederom
voor het aanschijn drs lleeren ? Schuilt gij opnieuw
onder liet geboomte van het u nog gelaten Paradijs ?
Ach! mogt het waarheid zijn! Vu ware dan ten
minste nog cenige hoop bij de vreeze, en misschien
zou God zelf op nieuw nederdalen, om u nog eens
aan zijn vaderlijk Hart te drukken. Maar helaas !
thans vlugt gij verder, verder steeds, naar de rotsen,
naar de heuvelen , naar de bergen. — Doch wat
baat het?
„De trotschheid uws hakten heeft u doen op-
„stijgen , doen wonen in de kloven der rotsen, doen
„verheffen uwen troon ; terwijl gij zegt in uw Hakt :
„Wie zal mij neêrtrekken ter aarde? Eu toch! al
„zoudt gij u verheffen als de adelaar, al zoudtgij
„uw nest onder de sterren gebouwd hebben, ook
„van daar zal ik u nederrukken — spreekt de
„Heer I)."
Adams hart wilde gelijk zijn aan Gods Hart in
kennis en wetenschap ; maai\' niet, gelijk het dit
«enigszins kon en moest zijn, onder on door God ,
doch buiten en tegen God ; zijne oogen zijn geopend.
Gij nu, Adams kinderen! wildot als goden zijn,
1) Abdias, rs. 34.
10
-ocr page 200-
182
door onafhankelijkheid en dwaze losbandigheid,
zonder God ; uwe harten zullen cene nog vreeselijker
straf ondervinden!
Ziet! daar drijft reeds de Arke Noë\'s , — als
het beeld van Gods Hart, zich van de aarde ver-
wijderendc , — over uwe beemden, over uwe tuinen,
over uwc huizen. „De fonteinen des grooten Oce-
aans zijn opgebroken, de sluizen des hemels gco-
pend" 1). Van beneden stroomen de bronnon voort;
van de bergen, de beken; uit den hemel de ver-
vaarlijksto regen; van alle zijden de bruischende
zee, als hadde zij \'t gebod vergeten, inecr door
Gods Hart, dan door Gods vingeren, op hare
oevers geschreven: tot hiertoe I niet verder! Veertig
dagen en veertig nachten duurt dit voort. En
reeds spoedig „zijn de wateren zoo hoog geklom-
,,men , dat zij de Arke hebben opgeheven van de
„aarde naar de hoogte. Want met geweld overstroo-
„men zij alles; en hebben zij alles op het oppervlak
„der aarde vervuld: en de arke drijft op do wateren.
„En de wateren worden allergeweldigst op de aarde ;
„en alle hooge bergen, onder den ganschen hemel,
„zijn bedekt. En nog vijftien ellen hooger staat
„het water boven de bergen, die het bedekt heeft 2)."
Wat dunkt u ? Is er nog redding mogehjk ? Is
het noodig, regtvaardige Cherubs! uw zwaard nog
langer te zwaaijen voor de deuren van het ver-
woeste Paradijs ? Is het nog te vreezen, dat Adam
kome en neme van den boom des levens, en ete, en
eeuwig leve
3)? — Zoekt gij nog het ondankbare
en weerspannige hart der menschen?
1) Ge... 7, 11. 2) Gen. 7, 17—20. 3) Gen. 3, 22.
-ocr page 201-
1S3
Te vergeefs ! Honderd vijftig dagen staal het water
boven de aarde. En alle vleesck
, dal op de aarde
lic/t roerde, en al wat adem des levens op de aarde
had is gestorven
1). De Heer toch had gesproken,
zoo als later bij den propheet: omdat gij me hart
hebt verheven, als liet Hart Gods; daarom zult gij
sterven den dood der verslagenen, in hel
hart der
zee
2). En dat woord is vervuld.
Haar liggen ze dus, die ondankbare harten, die
zich zoo roekeloos aan Gods Hart onttrokken heb-
ben. Haar liggen ze, doorboord door die eeuwige
pijlen, welke zoo vreeselijk treffen in de harten van
de vijanden des honings
3). Haar liggen ze, in die
baren, onder die golven; o wat beeld, — en God
geve, \'t zij niet voor de meesten een waar en waar-
achtig beeld — van die andere zee, gevuld met een
eeuwig en onuitbluschbaar vuur! —
Maar is dan nu de band tusschen Gods Hart en
het hart der menschen verbroken ? Heeft het Hart
Gods, ten dage zijns toorns, zijne barmhartigheid
vergeten ? Is alle schepsel, en zoo ook alle mcn-
schen-hart van dit aardrijk uitgeroeid ?
O neen. Al ware er slechts één hart over, waar-
mede God zijn verbond kan gestand doen , Hij zal
het doen. Hit zullen wij thans aanschouwen.
1) Gen. 7, 24 en 3i. 22.          2) Ezcch. 28, 6—8.
3) Ps. 44.
-ocr page 202-
184
III.
Hel Hart (lods sluit een nieuw verbond met
Noë en verontschuldigt het menschelijk hart.
Gods oog, zoo als wij herhaaldelijk vernamen,
was onophoudelijk op den menleken hart gevestigd.
„liet zag dut al liet gedichlsel der gedachten cijns
harten enkel boosheid was te allen dage.
iHct«nar-
tede den Heere in hel l/imienste cijns IIaktkn, en
Hij had berouw zulk een hart te hebben voortgc-
bragt. Maar één enkele vond toch genade in de
oogen. des Ileeren
1). Het was Noë, de regtvaardige,
de volmaakte
2), tot wien God spreekt: Met uzal
ik mijn verhond gestand doen. Gij
, en uwe zonen,
en uwe huisvrouw en de vrouicen weer tonen net u ;
gij zuil in de arke gaan
3) En ik rigl wijn verbond
met u op, en met uwen cade, iia n
4).
Ziet gij dus ginds dien hoogen berg, in het be-
voorregte Armenië? Het is do Ararat. Haar staat nu,
terwijl de watereu zinken, de Arke des Ileeren;
mij dunkt, één der liefelijkste beelden van het hei-
lig Hakt Gods. Daarnaast verrijst een altaar, en
daarop ligt oen brandoffer van alle reine vogelen
en dieren: ik zou zeggen: Noc\'s hart. Heerlijk
sehouwspel: Gods Hart en het hart Noü\'s, naast
en tegenover elkander!
]) Oen. fi, S.           2) Kccli 54, 17.           ?.) Oen. fi, 18.
•4) den. <.), \'.)
-ocr page 203-
185
Kn lioc is nu het Hart Gods, na het uitoefenen
der vreeselijkstc straffe, gesteld? Wat vraagt en
eisoht het nu gebiedend van liet hart des menschen,
en wat geeft het daaraan weder? O, het is altijd
hetzelfde Hart des Vaders; en hot vraagt altoos
hetzelfde hart des kinds.
Alleen verontschuldigt Hij nog het zwakke hart
des menschen, de Barmhartige! en is, als \'t ware
met zijne geregtigheid verlegen, om onzentwil!
Wij kunnen het lezen, met even zoovele woorden,
in de gewijde Schrift des Ilecren.
En de Heer, zegt zij, rook den liejélijken reuk
dei offers
, doer Noë opgedragen; en Hij zeide in\'
zijn Harte : Neen! ik zal voortaan den aardbo-
dem niet meer vervloeken, om \'s menschen teil.
En
waarom niet? Omdat, zegt Hij, de zin en de ge-
dachten des menschen geneigd zijn tot het kwaad van
zijne jeugd af aan. Daarom zal ik voorlaan alle
levende ziel niet meer slaan, gelijk ik gedaan heb.
1).
Barmhartige Vader! hoe groot is de zee uwer
eeuwige ontfermingen niet! Grootcr voorzeker,
eindeloos dieper, broeder, peilloozer tevens, dan
die verdelgende wateren, die daar juist, op uw
inagtig woord, binnen hunne oevers teruggekeerd
zijn! Haar moest Gij ons hart ook verontsehuldi-
gen? Mogt Gij, omdat wij zwak zijn, reeds voor-
uit, uwe regtvaardigheid aan bocijen leggen? Ach!
de Wijze van Harte had hot misschien niet gedaan;
maat de Algocde mogt het; der liefde betaamde
het; het was eenc behoefte voor het minnende Hart
1) Gcu. 8, 21 (Uebr. tekst.)
10
-ocr page 204-
186
Gods. Daarom sprak Hij in zijn Hart, niet met
ons, maar eerst hij zich zelven besluitende, wat
ilij voor otis kon en wilde doen; en daarom zeide
Hij, in dal Hart; tNeen, ik tal voortaan den
aardbodem viel meer vervloeken om \'s menschen wil.
Want geheel cijii. hart is nn tot het kwaad geneigd,
van zijne jeugd aan."
En hoort, en ziet, en tast nn ook de onfeilbare
kenmerken van (iods eindelooze liefde! liet groeit
en vermenigvuldigt
heeft op nieuw, als in het l\'ara-
dijs, geklonken. De heerschappij over de gansehe
aarde wordt althans ten deele terug gegeven. En
de zevenkleurige boog staat met glorie aan de wol-
ken , geschreven door de hand des Allerhoogsten 1,)
als het tecken en schitterend zegel van Gods nieuw
en onverbreekbaar verbond 2).
„En het zal geschieden," zegt de Heer, „wan-
„neer ik wolken over de aarde breng, en deze boog
„gezien zal worden in de wolken, — zoo zal ik
„hem aanzien, — om te gedenken aan het eeuwig
„verbond, tusschen Mij en tusschen u: dat de wa-
„teren niet meer tot een zondvloed zullen zijn, om
„alle vleesch te verwoesten 3).
Zóó groot is de goedheid en liefde des Ileercn!
Nog onlangs had Hij berouw den niensch te hebben
geschapen; thans laat Hij de aarde, ten tweede
male, en als een nieuw paradijs, gezuiverd en ge-
hciligd, uit den schoot der wateren, voor een
anderen Adam, verrijzen. Straks nog sprak Hij
in de droefheid zijns Hakten : „Ik wil den
l) Eccli. 13, 12. 2) Gea. !), 12 3)Cen !), IBenIC.
-ocr page 205-
LS7
„mcnscli van het aardrijk verdelgen!" Thans geelt.
Hij hom <>|> nieuw zijn rijk, zijn Bchepter, zijne,
kroon, ja, zijn eigen Hart, en vraagt alleen het
monschclijk harte daarvoor weder, Gelukkige Noë!
van u mogen wij verwachten, dat gij verstandiger,
dan onze eerste stamvader zult zijn. Van uwc
kinderen, en van de kindereu uwer kinderen, dur-
ven wij hetzelfde verwachten. Maar indien wij ons
ook bedrogen en iu onze hoop teleurgesteld mog-
teu zien, het zal zeker niet liggen aan het Hart
(iods , dat ook nu nog het. ondankbaarst inensclien-
hart zoekt te versehoonen , en voortdurend, als de
dobberende Arke, in ons midden blijft, om de
berouw hebbende harten in zich op te nemen, en
te redden uit. deu vloed hunner zonden. \'
-ocr page 206-
VIERDE HOOFDSTUK.
HET HART GODS EN DE PATRIARCHEN.
1.
Abraham, Isaiik en Jakób.
Wisten wij niet, dat het alwetende Hart dos
Scheppers ook den diepste» afgrond, en even gemak-
kelijk alle hart der menschen peilt 1); was liet niet
overbekend, hoc de alraagtige Heer en Meester van
alles het hart des menschen, ja elk» hart, als met
eigen hand, heeft gevormd 2), en wederom juist
hierdoor al de werken en al de boosheden en listen
der stervelingen bevroedt
3): waarlijk, wij zouden
alligt op de gedachte komen, dat ook het Hart
Gods falen, en in het beramen der hoogcmiddelen,
ter bereiking van zijn goddelijk doel, zich bedriegen
kon. Maar neen! de icijze van Harte kan zich niet
bedriegen; en de gedachten zijns Harten, — do
1) Eccli. 42, 18. 2) I\'s. 88, 15.
:{) Eccli. et I\'s. 11. <c.
-ocr page 207-
189
plannen van Hem, die de middagen da heidenen,
de gedachten der volken, de raadt/lagen der torden
naar welgevallen verijdelt, de gedachten zij?ts
Harten blijten van geslachte lot gedacht, en zijne
raadslagen in alle eeuwigheid
1). Wij integendeel,
wij zijn het weer, clio ons bedriegen; ten minste,
zoo wij nu in den waan verkeeren, dat de heugenis
van liet vlammend lemmer der Cherubim voor de
poorte van het verloren Paradijs, of liet gezigt
des regonboogs ter herinnering aan het verzwolgen
nionschdom, of elk ander teeken van Gods liefde
en Gods gcregtigheid, nu eindelijk het hart der
menschen standvastig voort op het pad der wijsheid
en voorzigtigheid zullen doen wandelen.
Ach! aan volkomenc wederliefde en dankbaarheid
zullen we niet eens denken. Do boos- en wnftheid
van het menschelijk hart is ons immers, ook bloot
uit het verhaalde, maar al te zeer bekend. Maar
was het althans niet te verwachten, dat de dwaas-
en trotschheid van het hart, ten minste voor een
goed deel verminderen zou? Mogt men niet hopen,
dat het voortaan, immers oenigszins tcijs, en derhalve
voorziglig mogt heelen
2) ? Moest men niet zeker
zijn, na dat verblindende licht, afgestraald van de
eeuwige bergen
, waardoor alle onverstandigen van harte
Karen verward
3), dat nu een ieder wijs van harte,
de geboden zou aannemen
4), de ware wetenschap
zoeken
5), de waarschuicing ontvangen , en alzoo waar-
en waaraohtiglijk verstandig, of liever heer en honing
1) I\'s. \'M, 11. 2) l\'rov. lfi, 21. 3) l*s. 73, 5.
1) l\'iov. 10, 8. 5) l\'rov. 15, 14.
-ocr page 208-
190
van z\'yn eigen hart 1), possessor cordis, en minnaar
van het Hart Gods zou mogen genoemd worden?
Helaas! wat zouden wij ons vleijen ? Het antwoord
der //. Schrift zelve is weer te duidelijk aanwezig;
en het luidt voor het hart des menschen even
droevig als beschamend; terwijl een nieuw feit daar
naast staat, om haar getuigenis te bevestigen.
Verkeerd en verdorven, zegt de Schrift, valsch
en iedriegelijk is het hart, meer dan alles; diepen
ondoorgrondelijk , zwak en onstandvastig is het; icie
kan het kennen
2)? Als of zij zeide: niets zoo ver-
draaid en in zich zelf verscholen, als het hart der
menschen; niets zoo arglistig, niets zoo bedriegelijk,
voor God en de menschen, als die afgrond, naar
Gods beeld geschapen, maar thans door booze drif-
ten, en ook dikwijls door Satan gevuld. Verkeerd
is het dus en bedriegend, door zich tegen God,
zijn Heer en Schepper, te verzetten; diep, ondoor-
grondelijk, en daardoor woelend en onstandvastig
als de zee, om zich zelf aan het Hart Gods te
schenken. Verdorven, om alle middelen uit te zoe-
ken, die het in en om zich zelf zijn genot doen
vinden; onstandvastig, om tot dat éénc Hart ge-
neigd te blijven, dat het alleen kan voldoen. Be-
driegclijk, in één woord, om Gods hoogste en liefste
wet, in zijn binnenste geschreven, te verdonkeren,
zoo niet uit te delgen; en alleronstandvastigst, in
1)  Prov. 15, 32.
2)  Jcr. 17, \'J welke tekst zelf iel» van (lic diepte en on-
doorgrondclijkhcid mede heeft, en op verschillende wijzen
verklaard wordt.
-ocr page 209-
191
alles wat het heeft en is, tot in de middelen toe,
die het uitdenkt en bezigt. Waarlijk, wat een oud
en ervaren schrijver van het latere Israël gezegd
heeft, dat kunnen wij ook hier toepassen, en tot
God spreken: Gij, o Heer! hebt het boosaardig hart
van de menschen niet weggenomen,
ondanks de goed-
heid en barmhartigheid, die U zoo eigen zijn; maar
dit deed Gij met het heerlijk doel, dat uwe icet
vrucht in hen zou dragen. Want de eerste Adam,
sedert hij aan de bekoring toegaf, een boos hakt
dragende, overtrad mo gebod en tcerd verwonnen:
maar evenzoo al de anderen, die uit hem. geboren
zijn
1).
Alsof nu, door Gods wil, die overtreding plaats
vond? — Dit zij verre! \'t Was door de eigen
schuld van dat ondankbaar hart, hetgeen Gods wil
miskende. Van dat hart, hetwelk de wet, de
kracht, het licht Gods niet volgde, en noch inde
bloemen van het Paradijs, noch in de distelen en
doornen dezer aarde, noch in den overstelpenden
en alles verdelgenden vloed, het Hart Gods, zich
zelf, en het noodzakelijk verband tusschen beide,
naar behooren wilde aanschouwen, erkennen en ge-
voelen. Zoo was het bij velen tot in de dagen
van Noë toe; zoo blijft het ook nu nog, helaas!
bij hoe velen! na den zondvloed, — zonde.
Werp slechts een blik op de voor de tweede-
maal uit de wateren verrezen aarde; wat ziet gij ? —
Naauwelijks zijn de uit den vloed geredden tot
familiën en volksstammen aangegroeid, of het hart
J) IV Esdras. 3, 20 (Onder de Apocnrpha).
-ocr page 210-
1«J2
der mensehen wordt op nieuw boosaardig, het Hart
Gods, ;ils voorheen , vergeten. En och! of liet Uier-
bij gebleven ware, en men zich vergenoegd luidde
met God. te vergeten! Maar hoe kon het er bij
blijven? Ach neen, het geldt ook nu reeds, wat
later (Jod zeggen zal: die niet met mij is, «\'.steden
mij, en die niet met mij vergadert, verstrooit 1).
Want wie God vergeet, verheft zich zclven, en wie
zich zelven verheft, versmaadt den Schepper. En
eenmaal op die helling — o hoc spoedig wordt
men dan voortgcsleurd van eenen eersten val tot
den diepstcn!
Kn dit moot wel zijn! Hri hart des menschen,
te mini voor de wereld, ruim genoeg voor (iod,
niet te vullen dan met God — o, het schijnt als
te ruim geschapen, zoodra het iets zoeken wil
nevens God, buiten God, tegen God. Ach! dat
hcllo- en satanswoord klinkt dan zoo zoet: Eriliï
sient dit, Gij zult als goden zijn, kennende het goed
en het kwaad
2). Lucifers voorbeeld trekt dan zoo
krachtig: Ascendant, Ik icil opklimmen, en hooger
zijn, en heersenen, — gelijk God. En de zucht tot
grootheid en onafhankelijkheid, — misschien de
verderfelijkste pest voor het arme hart des mcn-
schen, — ze verovert het dan zoo stout, en be-
heerscht en gebiedt het zoo trotschclijk: „Komt,
laat ons een toren bouwen die tot aan den hemel
reikt, en laten wij Gods bliksems tarten, doorliet
weigeren van ons hart!"
Zóó durft de raensch, door trotschheid verblind,
1) Luc. 11, 23. 2) Gen. 3, 5.
-ocr page 211-
193
spreken; en zóó die]) en bedriegeüjk is die afgrond,
dien hij toeh anders voor en om God in zijn bin-
nenstc draagt! V.n toch; ook daarom, ondankbaar
schepsel! wordt nog Gods oog of Gods Hart niet
gesloten. Straffen zal Hij n; gij verpligt er Hem
toe; maar zijn oog blijft open, zijn Hart ontsloten,
tot dat Hij ton minste één\' lieveling gevonden heeft
dien Hij aan zijnen boezem kan drukken.
Zie ! daar daalt reeds de Almagtigo neder, om
te bezien de stad en den toren, door de hinderen van
Adam gebouwd
1). En te vergeefs heeft nu de
dicaai in zijn. hart gesproken - er is geen God
2) ;
vruchteloos althans in zijn hart gezegd •• God vergeet
het; Hij ziet, Hij straft ons niet
3); te vergeefs
in dat hart geroepen : Ik sla pal van geslachte
tot geslacht; mij treft geen kwaad
4). Wat de pro-
phcet van den booze zegt wordt ook hier vervuld:
enwieooren heeft, hoorel uw Hart is verheven op
wee kracht
5), — uw Habt verhief zich om wee
schoonheid
6); — daarom zegt de Heer, uw God:
omdat me
Hakt verheven is, als (ware het) het
Hakt Gods, daarom zal men u nederstorien in den
kuil,
en daarom werp ik u neder ter aarde, ten
schouwspel.
God sprak, en het pleit is beslecht. De trotsehc
toren van Babel stort tot pninen in één; ook de
menschelijke taal, schier liet cenig overblijfsel uit
Ëdens lusthof, ondergaat haar vloek; en door do
1) Oen. XI, 3. 2) I\'s. 13, 1.
3) Ps. 10 (sec Hebr.) 11, 18. 4) Ibirf. vs. fl.
6) Ezcch. 28, 5, C. C) Eacch. 28, 17.
17
-ocr page 212-
194
verwarring der klanken, als door cen andeven
vloed, — maar die nog dieper de harten treft dan
de eerste gedaan had, — worden de ondankbare
harten van elkander verwijderd, en over de gansche
oppervlakte der aarde verstrooid. Ik zag dengod-
delooze trotsclt verheven en hoog opgerezen, als de
ceders van den Liianon,zegt
David; maar ik ging voor-
bij, en zie, hij was niet meer. Ik zocht hem, en zijne
plaats was niet eens meer te vinden
1). Zoo wordt
ook Babyion vernederd ! of liever neen, zoo werd
het hart des menschen, eerst aan zijnen Schepper
ontroofd, nu ook aan zich zelf ontrukt, en een
tweedemaal vreemd in het daarvoor bestemde ko-
ningrijk dezer aarde.
Maar zal dan het Hart Gods nog een lieveling
kunnen vinden ? Zal er nog een man naar zijn Mart
zijn, op wien de zegen der eerste belofte, en daar-
mede Gods oog, en hiermede Gods Hart voor altijd
zal kunnen rusten ? — Helaas! de leliën van het
Paradijs bloeijon op onze aarde niet meer. l)e He-
nochs zijn van hier opgenomen of verdwenen; de
kinderen Gods al wederom, zoo als vroeger, met
de kinderen der menschen vermengd; Japhet is in
de westelijke bossehen, Chain in de zuidelijke wocs-
tijnen, Sem alleen, maar ook hij nog, in welk eenen
staat ? in de hooglanden van Azië, rondom de
wieg en bakermat van het menschelijk geslacht, ver-
spreid. Waar dus, wanneer, en op welke wijze,
zal het Hart Gods dat menschenhart aantreffen ?
Om het even. Gelijk cen ieder, die den Heer
1) I\'s. 36, 35, 30,
-ocr page 213-
195
zoekt, Hem zekerlijk vinden zal; zoo zoekt ook de
Heer zelf, waar Jlij vinden wil, nooit tevergeefs.
Kn even als er voortdurend, gelijk men verhaalt
1), één enkel en altijd groenend boompje op de
puinen der trotsche bloeit, die eertijds Babyion de
Groote
heette, zoo zal er ook nog wel één hart ge-
vonden worden, bij uitstek waardig, om het oog,
het Hart en den zegen Gods tot zich te trekken.
Eu waarlijk, dat hart is gevonden.
Gezegend Jehova, de God van Sem 2), zoo had God
vroeger doen spreken, toen Hij den den weg be-
paalde, langs welken de mocdcrbclofte van het Pa-
rad ijs tot op David, tot aan Christus zou worden
voortgeplant. Kn zegt de Heer nu nog niet met
woorden, zoo als Hij het later voor David doen
zal, Hij vervult het reeds met der daad, zieh een
man zoekende,
uit Sems geslacht, voor en volgens
zijn Hart
, die in alles zijne begeerten zal volbren-
gen. In hem zal God zegevieren.
Was dus Noë de zoon der vertroosting 3), er zal
ook na hem een nieuwe erfgenaam der wereld 4),
een tweede Noë zijn. Werd Noë de tweede spring-
ader van het mcnschelijk geslacht, er zal ook na
en naast hem, een nog grooter en in veel verhe-
vener zin, een vader der geloovigenó) komen. Ja,
zóó goed en zóó vindingrijk is het beminnende Hart
des Scheppers, dat het, bereids ton derde male,
oen stamvader voor edele harten vindt! En niets
1)  Zie Orsini, Gesch. der II. Maagd, bl. 2.
2)  Gen. IX, 26. 3) Gen. 5, 29. i) Kom. 4, 13.
5) Uom. 4, 11.
-ocr page 214-
196
is hier overbodiger, dan Abraham te noemen. II00-
veu wij slechts hut woord des Hoeren, tot dezen
bevoorregten onder Gods hartevrienden gesproken !
„Ga, zoo luidt de roepstem Gods, ga uit uw
„land, en uit uw maagschap, en uit het huisuws
„vaders, en kom in het land, dat ik u wijzen zal.
„En ik zal u maken tot een groot volk; en ik zal
„n zegenen, en uwen naam groot maken; en gij
„zult gezegend zijn. En ik zal zegenen die u ze-
„genen, en vervloeken die u vloeken; en in u zul-
„len gezegend worden alle geslachten der aarde 1)."
Een groot, een van het aordsche onthecht, een
God alleen en in alles volgend en aanhangend hart,
ziedaar dus het nieuw, en door God uitverkoren,
bevoorregt zaad ! Maar ziedaar dan ook den vloek
des paradijzes, den vloek des zondvloeds, en den
vloek van JSabel, een driedubbelen vloek des llee-
ren, in een drievoudigen en nu ook eeuwigen
zegen veranderd; en ziedaar tevens de moedcrbc-
lofte uit Eden, van Adam op Noë, van Noë op
Sem, van Sem op Abraham, en in dezen, tot alle
volken der aarde overgegaan. In en door Abraham
zal dus eindelijk het Hart Gods zegepralen. Door
hem zal het overwinnen en het hart der kinderen
tol dat der vaderen terug brengen;
in hem zegevic-
ren en eens voor goed het hart der menschen
bezitten. Maar ach! hoeverre zijn wij nog van die
eindelijke zegepraal verwijderd!
Intusechen gehoorzaamt Abraham aan de stem
Gods, de lieer zelf aan zijne eigene belofte. ])e
1) Oen. XII, l.
-ocr page 215-
197
uitverkorene gaat dus heen, werwaarts de Heer
hem roept; de zegen des Hcercn volgt hem, waar
hij gaat.- Alleen die zegen? O neen; de Heer
zelf, het Hart Gods geleidt hem, draagt hem,
voorkomt hem, en zulks zóó voortdurend, zóó ge-
meenzaam, zóó vertrouwelijk, dat het ons waarlijk
Gods Hart, als inet de oogen, laat aanschouwen,
en zelfs nu nog, in de dagen des Nieuwen Ver-
bonds, verwonderen moet.
Ik zelf, zoo spreekt immers de Heer nog verder
tot Abraham: — Ik zelf ben uw beschermer, uw loon
overgroot
1). En Abraham naar buiten leidende,
gaat Hij voort: Hef de oogen op, en zie den hemel
aan.
Tel daar de sterren, zoo gij kunt.— Welnu,
zoo talrijk zal uw zaad, zoo veelvuldig zullen uwe
nakomelingen zijn.
En dan verder trekt Hij zich
zijnen Abraham aan, sluit met Hem een eeuwig
verbond, verlicht, geleidt, bestuurt hem met woor-
den en met daden, en gaat nu werkelijk met hem
om, van hart tot hart, als een vriend met zijnen
vriend, als een vader met zijnen zoon, ja, wij
moeten meer zeggen, als eene teer bezorgde moe-
der met haren lieveling zou doen.
Het is waar, dat het hart des Aartsvaders niet
aanstonds zich zelf gelooven kan. Hij zucht zelfs
en spreekt in zijn harte : zal dan eenen, die honderd
jaren is, nog een kind geboren roorden
2)? Maar
hoc spoedig is die twijfel verdwenen! Want als
hij zelf, in de vallei van Mambre, zijnen God mag
herbergen, zoodra hij Hem maar eens heeft toegc-
1)  Beschermer, eigenlijk uw schild. Gcu. 13, 1.
2)  Gen. 17, 17.
17
-ocr page 216-
198
sproken, als van hart tot hart: rust hier en versterk
uw hart 1); o, dan deelt ook Abrahams eigen hart
in die versterking des Ileoren, dan begint hij wei-
dra schier het onmogelijke te gelooven, dan hoopt
hij, gelijk de Apostel dit heeft uitgedrukt, ook
tegen de hoop, op hoop
2).
"Wilt gij het bewijs hiervoor? Neem ween zoon,
spreekt de Heer, meen eenigen, dien gij lief hebt,
Isaiik,..... en offer hem ten brandoffer op den berg,
dien ik u wijzen zal. Zie, zooveel was er, onge-
twijfeld, tot nu toe, van het menschelijk hart niet
gevorderd. Zooveel zal er ook eigenlijk van een
mensohen-hart niet geèischt worden. O neen! het
blijft Gods eigen hart voorbehouden, steeds het
hoogste en het uiterste te doen. Maar er moet
een beeld zijn voor Gods liefde. Er dient een
type en voorafbeelding te wezen voor de eindelooze
gave van het Hart, hetwelk alleen, maar ook vol-
komen, aan den mensen zal schenken, wat geen
menschelijk hart aan Gods Hart geven kan. God
toch zal zijtien Eenigen, dien Hij lief lueft, niet
sparen, maar Hem overgeven,
voor ons 3). Hij
zal Hem zich zelven laten offeren op Golgotha, ten
aanschouwen van dezen eigen Moria des Ouden
Verbond s. Hij zal zijn bloed laten vloeijen, ook
uit het geopende en doorboorde harte, en hier niet
verder omzien zoo als Abraham deed, naar eenen
plaatsvervangenden ram. Dit is het tegenbeeld, —
de vervulling. Doch het is tevens het eigenlijk en
allervolkomenst offer de% /tarten, waarvan Isaaks
gewilligheid zoowel als Abrahams moed, wel de
1) Gen. 18, 5. 2) Kom. 4, 18. 3) Rom. 8, 32.
-ocr page 217-
199
zwakke, maar toch waarachtige voorafschaduwing
zijn moesten. Want Abraham heeft Isaak als ten
voorbeeld ontvangen
1); en Abraham zijn hart offe-
rend, in Isaak, zijnen eenigen, dien hij lief heeft,
is het beeld der eindelooze liefde, welke het Hart
der harten voor ons laat bloeden op het kruis.
Het is er nu zeker nog verre af, dat Abraham
alles weten zou, wat de Heer eenmaal in de toe-
komst doen wilde. Maar des ondanks staat die
geloofsheld pal; vast als de rots, in het midden
der zee; hij gehoorzaamt; hij gelooft. Want het
geloof is
(als een vaste grond, en als) de zelfstan-
diglmid der dingen, die men hoopt; een bewijs, voor
hetgeen men niet ziet
2). Ook Abraham wist dit;
en daarom geloofde hij in den Heer; en het werd
tem tot geregtigheid gerekend
3). Dikwijls voorzeker,
ontelbare malen had hij deswege zijn hart aan zijn
Schepper geschonken; even dikwerf had hij het
Hart Gods in de plaats van het zijne ontvangen;
maar nooit toch, bij geene gelegenheid, — het
blijkt uit de gevolgen, — nimmer was nog zijn
hart zóó geheel, zóó onverdeeld, op zóó volmaakte
wijze, met het Hart Gods verbonden, als het dit
bij het laatst gemelde offer van Abrahams lieveling,
op de hoogten van Moria, werd.
Van daar, dat eerst hierna het Hait Gods bij
uitstek geschonken wordt. Met kracht wordt het
dus herhaald, met eede bevestigd: het vrouwe-zaad
des Paradijzes komt uit Abrahams zaad. Abraham
is de verkorene. En Abraham wordt niet alleen
naar het vleesch de vader van vele volken 4); hij zal
1) Hcbr. 11,10. 2) Hcbr. 11,1.3) Eom. 4, 5.4)Gcn. 17, i.
-ocr page 218-
200
ook naar deu geest de vader tan alle geloovigcit
:iju
1). Hij wordt niet bloot de rotssteen waaruit
Israël wordt gehouwen 2), de bron, waaruit Jakob,
de bron Israe\'h 3), zal vloeijen; hij wordt zelfs, en
tlït bij uitnemendheid, het beeld van den Eeuwige
zei ven, de voorvader van den Eonigc, die op ons
aardrijk zal komen, mijn vrikxd t), zegt de Heer,
of liever: het beminnend Hart des Heeren.
Abraham! de vriend Gods! Ziedaar wel don zoct-
sten naam, tot nu toe aan een schepsel gegeven.
Maar ziedaar dus ook bij uitstek een hart, waarop
met even zoo vele letteren schittert: het hart Gods
aan den mensch geschonken.
Gelooven, of vreezen wij echter niet, dat dit het
laatste zal zijn. Aanschouwt Isaiik voor en aan wicn
de belofte vernieuwd wordt. Ziet op Jakob den
bornput Israëls,
maar nu rustende in hot heilig
Bethel, en aan den voet der hemclsohe ladder.
Jakob slaapt, ja; maar zijn hart waakt; en opziende
ten hemel, ziet het reeds van nu aan bewaarheid,
wat later zoo krachtig blijken zal: dat hij nimmer
slaapt noch sluimert, die zijn Israël bewaart
5).
Heeft dus Abraham geloofd, ook Isaiik heeft,
met een geloovigon blik op de toekomst en do
toekomstige goederen, zijne kinderen gezegend C).
Schonk Isaiik zijn hart, en erlangde hij hiervoor
beide, Gods Hart en Gods zegen; ook Jakob bleef
niet in gebreke, en ontving insgelijks, zijn hart
schenkende, Gods zegen en Gods hart, met het
1) Rom. 4, 11. 2) Is. 51, 1. 3) I\'s. 67, 27.
4) Is. 41, 8. 5) Pa. 120, 4. 6) Ilcbr. 11, 20.
-ocr page 219-
201
goddelijk getuigenis: Jakob heb ik bemind 1), —
mijn dienaar is Jakob.
Doch hoc bekend is dit alles ann christelijke
horten! Hoc treffend zien wij het daarenboven
dikwijls uitgedrukt, bij voorbeeld, in dien éénen
hoofdtrek van het beminnende Hart des Scheppers,
met betrekking tot deze drie Patriarchen, sprc-
keiule: Ik beu die ben; de Heer, de God tan Abra-
lutm, de God van haak, en de God van Jakob ...
Bit is mijn naam tot in eeuwigheid; en dit is mijn
gedenknaam van gedachte tot gedacht
2). Liefelijker
en vertrouwelijker kon het zeker niet; en wij zullen
zien hoe waar en hoc voortreffelijk zich deze ge-
denknaara des Heeren: de God van Abraham, Isaak
en Jakob,
zal oplossen, of beter gezegd, zal te
zamenvloeijen met dien anderen Naam, uit dien
eersten voortgekomen: de God van Israël. Want
van Israël zijn dezen de vaderen. Israël wordt,
hij uitnemendheid, de vriend en het kind des
Heeren. Aan Israël, meer dan iemand anders, zal
de belofte en het Hart (ïods geschonken worden.
Meenen wij echter niet, dat ooit om die reden
de andere volken zullen worden uitgesloten; daar
veeleer de II. Schrift zelve ons hot tegendeel ver-
kqndigt.
i) Mal. 1, 2 enz. 2) Exod. 3, U en 15.
-ocr page 220-
202
II.
De heilige man Jod.
Heil ge wijn dienaar Job gezien? vraagt God; en
Hij vraagt het den aartsvijand Satan, die wederom
was rondgegaan „als een brieschende leeuw zoc-
kende, wien hij verslinden zou;" Jiebt gij achtgege-
ven op mijn dienaar Job ? Zie dan
, hoe er geen itiensch
op aarde is aan Jiem gelijk, zoo eenvoudig en regl,
zoo godvreezend en alle kwaad vlugtend
1).
Ziedaar dus den mensch, dien God regt had gc-
maakt, met Gods hulp en genade, maar ook door
eigen medewerking, wederom regt geworden. En
hoe zeer is het ons bekend, dat bij voorkeur het
schuldeloos en eenvoudig hart het Hart Gods bekoort!
Zalig zijn de zuiveren van harle, heeft de Heer ge-
sproken; want zij zullen God zien, 2). Gelukkige
eeuvoudigen van harte, want hun vriend, hun boe-
zemvriend is de Heer
3). En staat het niet aan
het hoofd van het Boek der WijsJieid geschreven,
dat wij in eenvoudigheid des harten den lieer moeten
zoeken
4)? En is het niet van ouds, en reeds uit
het Boek der Schepping bekend, dat hij, die ijiet
eenvoudigheid des harten handelt, tegen zonde be-
waard wordt 5)?
Geen wonder derhalve dat zulk \'een man, als de
eenvoudige Job was, een dienaar des Ileeren is.
1) Job 1, 8. 2) Matth. 5, S. 3) Spreuk 3, 32 vlg-l
\'t Ilcbr. 4, Sap. 1,1. 5) Gen. 20, 6.
-ocr page 221-
203
iet bevreemdend, dat ook zijn zuiver hart het Hart
iods heeft gevonden, en met liet Hart Gods op
ld naauwste wijze is vercenigd. Meer bevreemdend
nag het ons misschien voorkomen, dat ook zulk
leen man, die niet tot Israël behoorde, met niet
minder naauwkeurigheid dan Israël zelf over Gods
Hart en het hart der mensehen wist te spreken.
Ik zelf, zegt hij, zich tegen zijne vrienden ver-
dcdigende, ik heb een hart gelijk aan /iet mee 1);
reu hart, dat gevoelig is voor uwe beleedigingen,
misduidingen en valsohe vertroosting; een hart,
«lat door God is week gemaakt en verbrijzeld 2);
maar zich toch niet door het schijnschoon heeft laten
bedriegen 3); een hart, dat (als het hart van Elihu)
kan worden weggeschrikt uit zijne plaatse door de
niagtige donderstem des Heeren 4), maar toch zijne
ooi/en niet zal volgen
5), waar ze ten kwade voeren ;
een hart, in één woord, dat kan gefolterd worden
door allerhande vencarde gedachten
6), maar wiens
lieer en gebieder, met ten hemel opgeheven vinger,
kan getuigen: mijn hart verwijt mij niet het minste
in geheel
mijn leven 7). O welk een schoon en
(lode-waardig hart is dus het hart van Gods die-
naar, Job, en hoe duidelijk is ook in zijn hart het
nart van den mensch beschreven!
En hoe staat nu dit raenschelijke hart tegenover
het eeuwig en onbeschrijfelijke Hart Gods? Tegen
Hem, die wijs van Harte, en sterk 8) van arm is,
1) Job. 12, 3. 2) Job. 23, 16. 3) Job. 31, 7.
4) Job. 37, 1. 5) Job. 31, 7. 6) Job. 17, 11.
7) Job. 27, 6. 8) Job. 9, 4.
-ocr page 222-
204
en ook de bergen, ongemerkt, kan verzetten? Tegen
Hem, die mede de magt heeft over de harten, der
vonten van het tolk dezer narde
1), en ze laat dolen ,
aan een dronkene gelijk, waar en gelijk JLij wil?
Ook dit verband is door Job aangetoond; ofschoon
veelligt met cenc diepte, die wij nog niet half
doorgronden.
Dat het oog Gods op het hart der menschen
gerigt was, hebben wij sedert lang, en reeds meer-
malen vernomen. Hoe ook Gods Hart op het onze
gesteld is, zullen we thans hooren. Haar hoe, en
in welken zin, die innige vereeniging door het hart
van .lol) gevoeld en uitgedrukt is? Ziedaar de vraag!
„Wat is de mentch, zoo roept de geduldige, maar
toch, onder Gods hand, schier verbrijzelde lijder
uit: Wal is de mentch, dat Gij hem r/root. acht,
Heere? Of dal r/ij uw hakt op hem stelt? Dat gij
telken morgen Item bezoekt, en eiken oogenblik he-
proeft,
2)?
„Liefelijke, en allerzoetste uitdrukking, mogen wij
hier wel aanstonds zeggen, waardoor het Bart Gods
met het hart der menschen verecnigd wordt voor-
gesteld ; als of (iods Hart in die samenstelling en
in dat verband zijn genoegen en zijnen lust vond 8)."
Maar hoe weinig is hiermede nog verklaard! God,
zoo als bekend is en wij hier boven reeds hebben
aangeduid, Gods Hart kan ons bezoeken uit teeder-
heid en liefde; maar Hij kan het ook doen uit
verbolgenheid en toorn. Denk aan Adam, Abra-
ham, Noë.
1) .lob. 12, 24. 2) Job. 7, 17.
3) Cordcrius in Job. 1. c.
-ocr page 223-
205
De Heer kan eveneens zich onzer herinneren ter
vergelding, tor verzorging en bewaring; maar hij
kan het ook ter beproeving. Welk bezoek en,
welke heugenis zon de door smarten gefolterde
vriend Gods hier op het oog hebben? Beiden zijn
mogelijk; beiden niet onwaarschijnlijk. — Maar
welk heerlijk beeld geeft niet, in elk geval, de
zoete naam van het bezoekend Hart Gods!
In den eersten zin zou hier met David gezegd
zijn: Heer! wat is dan toch de mensch! eigenlijk,
die ellendige 1), dat Gij hem zóó groot maakt 2),
of voor zóó groot houdt; en wat is de zoon des
wemchen
(het kroost van Adam), dat Gij zoo voort-
durend aan Hem denkt, Hem zoo hartelijk, en
volkomen bewaakt en verzorgt ? Wat is hij, die
zwakke sterveling, dat gij U met hem bemoeit;
die nietige aardworm, dat gij U aan hem laat
gelegen liggen? Maar hoe heerlijk is znlks dan
uitgedrukt door de vermelding van het Hart des
Heeren! Hoe schoon, hoe krachtig heeft Job het
dan uitgesproken: dat God acht geeft op den
mensch, hem volgt op al zijne schreden, en niet
alleen in den appel van zijn oog, maar als verbor-
gen houdt in het binnenste van zijn Hart!
Het is echter niet minder, zoo niet meer waar-
schijnlijk, dat de geduldigste der Patriarchen hier
nog iets anders op hot oog heeft. Hij klaagt im-
mers over den ongelukkigen strijd, dien hij, zwak
en nietswaardig schepsel, tegen don Oneindige en
1)  Vgl. \'t Hcbr. eu Ps. 8.
2)  Gelijk in Ps. 8. Vuig.: magnifieas.
18
-ocr page 224-
206
Alwetende moet doorstaan. Wie ben ik dan, zoo
schijnt hij te zuchten, — ik sterveling, en ellendige
mensen, dat Gij U gewaardigt zoo sterk op inij
te letten? Hoc is het mogelijk, dat Gij, Almag-
tige! mij hoog genoeg aeht, om zóó hevig en voort-
dnrend tegen mij te strijden ? Wie kan verklaren,
dat Gij op mij, die overtuigd ben onschuldig te
zijn, mo Hart steeds gerigl houdt, eiken dag mij
op nieuw bezoekt,
om mij te kastijden, elk oogen-
Uik mij op nieuw beproeft
, door folterende pijnen,
smaad, en smarten ? — Hoezeer strekt ook deze
zin, der Schrift niet onwaardig, den grootmocdi-
gen dienaar Gods tot ecre!
De Heer stelt zijn Hart op den mensch, als Hij
zich gewaardigt aan hem te denken, en acht op
hem te geven 1). Hij denkt, ja denkt bij uitstek
aan den mensch, zoodra Hij hem beproeft. En die
beproeving, somtijds noodzakelijk, altijd nuttig,
is niet minder eervol voor het beproefde hart des
schepsels, dan voor het beproevende Hart des
Heeren. Zoo werd Tobias beproefd , en was het
noodzakelijk, dat hij beproefd werd, omdat hij den
Heere welgevallig was bevonden 2). Zoo moest
Abraham de proef doorstaan, en was het nuttig,
dat hij die beproeving onderging, omdat het blijken
moest, wie en wat hij kon zijn. Maar voor bei-
den was die beproeving eervol. En het Hart Gods,
Gods oog volgende, dat steeds gerigl is op der
menschen harten, gelijk de stralen der schitterende
1)  Jpponere cor = applicare animum (Synops.) \'t Hebr.
2)  Tob. 12, 13.
-ocr page 225-
207
zon over het gansene oppervlak «Ier aarde , — het
Hart Gods ziet zieh zelf, ik zou Keggen willen:
als in een spiegel, in elk hart eens beproefden
liovclings weder. — O hart des niensehen! dit
voorregt der goddelijke beproeving moogt gij nooit
vergeten!
Maar hoe rein moest dan Job wezen, die zulke
hevige en zoo langdurige beproevingen onderging!
Hoe zuiver dit zilver, hetwelk zevenmaal gelou-
terd moest worden; hoe fijn dit goud, hetwelk de
gloeijendste hitte in den blakendsten smeltkroes
moest onderstaan! Voorzeker, des menschen weg
schijnt
voortdurend regt en open, en onschuldig
in zijn eigen oogen 1); zoodat wij zelfs de betui-
gingen van dezen martelaar der beproeving niet
onvoorwaardelijk mogen gelooven. Maar de lieer
weegt de harten
2), en de Heer kent niet alleen de
handelingen der stervelingen, maar ook den geest 3),
en het doel, waarmee die daden verrigt worden;
en het getuigenis diens „Menschen- betrachten"
heeft aan Job niet ontbroken. Beproeft dus do
Alwijze de harten zijner lievelingen, gelijk het edelst
metaal in het vuur gezuiverd wordt 4); kastijdt Hij
diegenen, welke Hij lief heeft, en die Hij tot be-
VOOrregte zonen, wil aannemen 5), dan is ook on-
getwijfeld het hart van Gods dienaar Job een der
lievelingsharten van den Schepper geworden, een
hart door Gods Hart gewogen, en zijner hoogst
waardig bevonden.
1) Prov. 21, 2. 2) T. a. pi. 3) VgL 1\'rov. 16, 2.
•t) Sap. 3, 5, volgg. 5) Hebr. 12, 6.
-ocr page 226-
208
Hoe duidelijk is liet dus gebleken, dat liet Hart
Gods, ook buiten Israël, zich ware vrienden wist
te vinden; hoe klaar bewezen, dat alle harten tot
het Hart Gods konden komen! En moest dan ook
Job klagen, dat het hart zijner vrienden op aarde
voor het regt begrip zijner onschuld gesloten was,
hij mogt er ook bevoegen, dat God hen niet zou
verheffen
door hun regt te geven tegen hem 1). En
deze eenvoudige en geregte, die, zonder Gods ge-
sehreven wet te kennen, en als te midden der hei-
denen, mogt uitroepen: „Nooit heeft zich mijn
hart in stilte verblijd,
als ik de zon zag in al haar
„glans, of do maan aanschouwde, die daar zoo
„prachtvol aan den hemel wandelt, om namelijk
„mijne hand aan den mond te brengen 2), en die
schepselen te aanbidden als stomme goden, die-
zelfde mogt nu ook nog eenmaal Gods woord ver-
nemen , tot zijne vrienden gesproken: dat hij waar-
lijk de dienaar des Heeren is, dat niemand zoo
waar en naauwkeurig over God heeft gesproken
als hij, en dat op hem Gods Hart zal letten, en
om hem, aan de anderen vergeving zal worden
geschonken 3).
Doch het is tijd, dat wij tot Abraham en
zijne nakomelingen wederkoeren. Want hoevole
harten de Heer, ook buiten Israël, gevonden hebbc,
hoe warm die ook voor den Schepper gloeiden,
1)  Job. 17, 4.
2)   Job. 31, 2(5.
3)  Joh. 42, 8.
-ocr page 227-
209
liet Wijlt toch immer eene waarheid, en een mi
verder to ontwikkelen i\'oit, (lat het Hart Gods, als
ivo dit aldus mogcu uitdrukkon, voortdurend \\var-
mer, en op moer bijzondere wijze voor zijn Isniël
klopte.
!•
-ocr page 228-
VIJFDE HOOFDSTUK.
HET HART GODS EN IS K A Ö l.
Toen Jakob naar zijn vaderland wederkeerde en
de beek Jabok wilde overtrekken, stond daar een s-
klaps tegen hem over een krachtig man, die hem
vasthield en met hem worstelde. Laat mij los,
riep hem eindelijk de vreemdeling toe, want de
dageraad breekt duur.
Maar Jakob antwoordde: Ik
laat u niet gaan, tenzij ge mij zegent.
Xn vroeg
hem de onbekende: Hoe is uw naam? En Re-
bekka\'s lieveling antwoordde: Jakob. Geenszins,
hernam de vreemde, uio naam zal niet weer Jakob
geheeten Korden, maar Iskaül ; want daar gij sterk
geweest zijl tegen" god , hoeveel te meer tuit gij
sterk zijn tegen de menschen?
— Nu vroeg ook Ja-
kob, op zijne beurt, den overwonnen vreemdeling:
Zeg mij, hoe uw naam is? Maar deze (volgens vele
HH. Vaders de God-Engel, Gods Zone), gaf ten
antwoord: Wat vraagt gij mijn naam ? En hij
zegende hem terzelfde plaats. En Jakob noemde die
plaatse met den naam
Phanuel 1), zeggende: Ik
1) llcbr. Puicl, uaugczlgt Guds.
-ocr page 229-
211
heb God van aangezigt tot aangezigt gezien, en beu
(och niet gestorven.
1).
Ziedaar Jakob, de bron Israiïs, door de hand,
door den mond en door het Hart Gods gezegend!
Hoe rein zal de stroom zijn uit zulk een ader voort-
gevloeid! Hoe magtig de Oceaan, uit zulk eenen
stroom gevuld, en eenmaal de gansche aarde, als
met de wateren der eeuwige wijsheid, overdekkend!
Doch wij kennen Israël, met zijne roeping en
bestemming, om van nu af een heerlijk beeld en
vooraf beeld scl der eens te stichten kerk van Jesut
te zijn.
Maar wie zal dan de weldaden opsommen, van
nu af, door het beminnende Hart Gods, aan dit
bevoorregt volk bewezen? Wie zal de zorg, de
liefde, ik zeg niet beschrijven, maar slechts besef-
fen, waarmede het Hart des eeuwigen Scheppers,
van het begin zijner keuze af, het hart dezer wis-
pelturige bruid heeft gezocht? Wie kan do gan-
sche wijze vermelden, waarop het goddelijk Hart
zich aan Israël zocht te verbinden, en het ondank*
baar Hart der menschen zich voortdurend aan het
Hart Gods ontstal? Meer dan ooit voelen wij hier
onze krachten ontbreken; en zijn wij, ook deswege,
genoodzaakt, ons met een kort overzigt te verge-
noegen.
Wat is het vooreerst, dat de Heer en Meester
aller harten voor zijn Israël gedaan heeft?
Hij heeft het verkoren uit alle volken, om Hem
een bijzonder dierbaar, heilig en bevoorregt volk
1) Gen, 32, 22—30.
-ocr page 230-
2U
te zijn. Wij hebben het reeds in Noü\'s, maar in-
Eonderheid in Abrahams, Isaaks en Jakobs geschic-
denis vernomen.
Kn waarom dan Israël?
„Niet om hun getal, hunne magt of cenige an-
dero voortreffelijkheid, welke d;mook; maaralleen,
zoo als Hij zelf gozogd heeft: omdat Hij hen lief
had,
omdat Hij Abraham, lsaak en Jakob beminde,
en Hij getrouw wilde zijn aan den goddelijken eed,
Kelken Hij hunnen vaderen gezworen had
I).
En wat geschiedt dus verder, door de goedheid
en barmhartigheid des Ilceren? — O hoe treilend!
J)e Heer vindt zijn Israël als slaven geboeid, in
het wreede Egypte; maar Hij zelf voert hen daar-
uit, met een magtigen arm om hen over te brengen
tot de vrijheid der kinderen Gods. Hij treft hen
aan als als gif bezien en zure druiven in de woes-
tijn 2); maar Hij zal ze planten „in een land van
melk en honig vloeijcnd," w;iar ze den vrucht-
baarstcu wijnstok gelijk, en volkomen de zijnen
zullen worden. Hij zoekt en ontmoet hen zuohtcn-
de, lijdende, vervolgd en onderdrukt, maar Hij wil
hen doen klimmen op de hoogten dezer aarde, honig
der liefde doen zuigen uit het hardste der rots, en
olie der blijdschap uit de steenen des velds. En er
is niets onder dit alles, wat Hij niet ten uitvoer
gebragt heeft. Ja; — gelijk een arend zijne jongen
vooruitvlicgt en leidt, zoo toog ook Gods Hart
zijn Israël voor, verstomd als dit wezen moest om
zulk cene vlugt. Gelijk een vader zijnen zoon op-
J) Deufc 7, ü volgg. \'2) Dimt. «2, 10. i\'s. 79, \'J enz.
-ocr page 231-
213
leidt, zoo „voedde Gods Hart zijn Israël op, en
bragt het groot," gelijk Hij zelf verklaarde, met
den mildsten dauw van zijn goddelijken zegen,
(iclijk eene moeder haren zuigeling zou doen, zoo
„droeg Gods Hart zijnen lieveling aan den boezem,"
en laafde hem met de reinste stroomen zijner god-
ilelijkc liefde. Ja, gelijk de bruidegom zijne bruid
volgt, zoo zocht en achtervolgde ook het minnend
Hart des Ileercn het hart dezer uitverkorene voort-
durend, en scheen het maar niet to kunnen rusten ,
niet te kunnen voldaan zijn, tot dat het die dikwijls
ongetrouwe, op nieuw, en altijd op nieuw, gevolgd,
gezocht en gevonden had. Welk eene liefde! en
hoe waar is het woord: dat de lieer goed is jegens
Israël, jegens allen, die rein van harte zijn
1).
En voor anderen? ook voor het zondig gedeelte? —
Aeh! voor hen mogen wij wel zeggen, dat de on-
eindige Liefde al de uitvindingen zijns Harten, dat
zoo wijs is, verbeurd, al de schatten zijner goed-
heid, zoo onbegrensd, verspild, al de krachten
zijner Almagt, hoe onbeperkt ook, uitgeput heeft.
Gezegend, sprak Noë, de God van Sem! En wij
hebben gehoord hoe die God der Semieten, Abra-
hams, Isaiiks en Jakobs God, de God van Israël
werd. Wat behoefden zij meer?
Ik ben de uwe, zegt de Eeuwige tot Ken; gij
zijt de mijne: Ik ben mo God, gij zijt mijn volk.
En wonderen op wonderen worden door den A1-
wagtige uitgedacht, verkwist, om de waarheid dezer
liefdewoordon te staven en te doen gevoelen. Maar
wat baat het?
J) I\'s. 72, 1.
-ocr page 232-
21J.
Als aan de hand on aan zijn Hart leidde de lieer
liet hart van Israël uit de slavernij in volle vrijheid;
en dit ontrouw hart ziet aanstonds weder aehter-
waarts naar de vleeschspijze van Kgvptc. Het Manna
daalt neder uit de wolken des hemels; en het men-
sohenhart heeft een walg van die spijze der En-
gclen. Een land. van „koren en most, van melk
en honig vloeijend," een paradijs op aarde wordt,
als ware hot voor dezen nieuwen Adam, in l\'ales-
tina, bereid; en toch nadert hij voortdurend den
verboden boom, trekt zijn hart van zijnon Schepper
en Vader af, en vreest meer de mensehen, dan
zijnen God.
Ondankbare harten! hoe kunt gij zoo koud en
ongevoelig bestaan ? llockcloozc harten ! hoe durft
gij uw eigen geluk zoo dwaaselijk verstooten? Eu
het was toch zoo weinig, zoo goed en liefelijk tevens,
wat do lieer van U gevraagd had! — Kent gij dan
niet meer het groote, het goddelijke, het eéne gebod
der liefde
I)?
„Hoor dan, o Israël, en luister! De Heer onze
„God is één; en er is geen andere God. Gij dus,
„gij bijzonder, zult don Heer uwen God lief hebben ,
„uit geheel uw hart, en uit geheel uwe ziel, en
„uit al uwe kracht! — En deze woorden, die ik
„u hoden gebied (o, dat toch Israël dit hoore!)
„die woorden zullen zijn in uw hart! Eu gij zult
„ze verhalen aan uwc kinderen, en daarover na-
„denken als gij in nw huis nederzit, als gij te
„slapen gaat en als gij opstaat, en gij zult ze
1) Jlatli. 22, 88 ruz.
-ocr page 233-
215
,,binden, als een teeken in uwe hand , en zij zullen
„gedurig op uw voorhoofd en tusschen uwe oogen
„zijn 1)." Wee u derhalve, „zoo gij een verbond
„aangaat met de volken, die rondom u zijn! Want
„gij zijt mij een heilig volk 2); en Ik, Ik ben de
„Heer, uw God, een ijverig God." Mij alleen dus
zult gij „vreezen 3), uit geheel uw hart;" Mij
ulleen „dienen 4), uit geheel uw hart;" Mij alleen
„zoeken 5), uit geheel uw hart;" Mij alleen „bc-
,.minnen G), uit geheel uw hart."
O hoe zoet en hartroerend is deze liefelijke taal
•les Heeren! En met hoeveel regt mogen wij hier
uitroepen, hetgeen de II. Gregorius van de H. Schift
gezegd heeft: Leer, o meusch I leer uit Gods woorden
het
HAKT Gons kennenI Disce cor Dei in verbis
Dei 7)!
God geeft hier zijne geboden, zijne voorschriften ,
zijne wet. Maar welk bevel is voortdurend, en zoo
ook hier, èn het eerste hl het grootite gebod 8)? Do
liefde. — En waar moet het bewaard, overwogen,
gekoesterd worden? In het hart. — En hoe moet
het ontvangen, onderhouden, overgeplant worden ?
Met het hart.
O! Israël kan dan ook niet zeggen: dit gebod
is boven onze magt en verre van ons verwijderd.
Wie zal het doen? — Neen; Want „niet in den
„hemel is het gelegen, dat gij zoudt zeggen kunnen:
1) Deut. VI, 3—8. 21 T. pi. 7, 6; 14, 2.
3)  Dcut. 0, 2; I Reg. XII, 24 enz.
4)  Deut. 11, 13 enz. 5) Deut. 4, 29 enz.
6) Deut. X, 12 enz. 7) Mor. X, 7.
8) Math 22, 38.
-ocr page 234-
216
„Wie onzer kan ten hemel opstijgen; om liet ons
„nabij te brengen?... Niet aan gene zijde der zee
„ligt het, dat gij u zoudt kunnen verontschuldigen:
„Wie onzer kan den Oceaan oversteken, om het
„tot ons over te halen? — Maar naast u ligt dit
„woord; zeer nabij; in uwen mond is het, en in
„uw HAKT, opdat gij het zoudt betrachten 1)."
Ja, nog meer. „Besnijdt uw hart 2)," was er
gezegd, opdat gij den Heer uwen God uit geheel
uw hart lief hebben kunt 3); en nu heet het 4):
De Heer zelf zal uw „hart besnijden, en het hart
„uwer nakomelingen, opdat gij Hem bcminnet uit
„geheel uw hart, en uit geheel uwc ziel, en gij
„moogt leven."
Hoe goedertieren en barmhartig! Het „eerde en
schijnbaar eenige gebod is de zoetheid zelve; en door
de wijze, waarop het wordt gegeven, ondersteund
en volmaakt, is het nu nog zoeter geworden.
Bemin! zoo luidt het, en dit in de eerste plaats
regtstreeks tot den zetel van alle gewaarwordingen
en gevoelens, en dus ook: der liefde, tot het hart.
Maar „bemin uit geheel uw hart;" en dus innig,
opregt, volkomen, hartelijk;
(waardooralle halfheid,
geveinsheid, verdeeldheid of laanwheid reeds uit-
gesloten moet heeten). Bemin uit geheel uwe ziel,
uit den gansenen, inwendig in u levenden geest,
met het volkomen zelfbewustzijn der in n werkende
liefde, met al den trek en lust uwer vurigste be-
geerten. Bemin uit al uwe krachten, met al de
1] Deut. 30, 11—14. 2) Deut. 10, 10.
•j) Deut. 10, 12. 4) Deut. 30, C.
-ocr page 235-
21.7
vermogens des ligchaams on der /.iel 1), en doe
dun dit alles, of liever dit ééne, op zulk eene
wijze, dat èn de vrees des Hoeren, 2), èn het luis-
teren naar Gods geboden 3), èn de onderhouding
der gcheele wet 4) in het bcloonen dier liefde
ligge; dat die liefde zelve steeds leve . door het
wandelen op de wegen des Ileeren 5); dat, in één
woord, het gevoel des harten, het verstand des
s;eestes, de kracht van tien gansehei) meiiscli, zich allen
als oplossen in liefde. Ziedaar het groote, eerste
en zaligste gebod! waaraan sleehts het tweede is
toe te voegen: bemin meen naaste, gelijk n zelven,
om met Jent» te kunnen zeggen: „Eenander gebod,
grooter dan deze licee is er niet
6)."
Kn waarop komt nu dit alles neder? Op het
eerste, dat ook deswege aan het hoofd geplaatst
werd: op het hart. Wij kunnen het vernemen uit
de verder, door den Heer zelven, tot zijn Israël
gesproken woorden. Daarom immers, zegt Hij, heb
ik u in de woestijn geleid, u uit Egypte gevoerd,
u verootmoedigd gedurende veertig jaren, en u
beproefd, om te weten hetgeen IN uw hakte wan 7),
om te zien „of gij Mijne geboden zoudt houden, of
niet." Daarom heb ik die wonderen verrigt, won-
ileren zonder voorbeeld en zonder wederga, „opdat
gij zoudt nadenken
in uw hakt, en weten, dat de
1)  In het N. T. zie Matth. 27, 37, Mr. 12, 30, Luc.
10, 27 (vgl. de LXX), waar er wordt bijgevoegd ter ver-
klaring: er toto. menie, uil geheel hui vcra\'.and.
2)  Deut. 10, 12. 3) Deut. 11, 13.
1) Deut. 11, 22. 51 T. a. pi. 19, 9 -n.
6) Mare. 12, 31. 7) Deut. 8, 2—5. v^i. hel Hcbr.
19
-ocr page 236-
SIS
lieer wc Uod ii kastijdt en onderligt, gelijk een vader
zijnen zoon kastijden en onderr\'ujien zou" Daarom
nog, zoo het raogt noodig zijn, zou ik n op nieuw
in He woestijn terugvoeren en. rondleiden, en aldaar
wederom spreken tol me wispelturig en balooris
hart 1).
Hoe duidelijk klinkt dit woord des Hoeren! En
hoe ligt kunnen wij reeds hieruit opmaken, dat er
van uu aan, waar van liefde spraak is, aan het
hart gedacht, van het hart gesproken en, om alles
in eens te zeggen, alleen liet hart genoemd zal
worden. De zoete bede om hel hart des zoom 2),
wordt dus van nu af een licvelingszucht des Hee-
ren. O Israël! geef mij uw hart, zegt Hij, en ik
ben in uw midden, de Heilige, de Groote, de
ontzaggelijke, — en gij zult gezegend zijn onder
alle volken der aarde 3). Geef inij uw hart, en
wees geheel de mijne; en Ik zal u mijn Hart geven
en geheel de uwc zijn. Ja; al wat ik geweest ben,
of zijn kan, zoo als voor Adam de vergevende Va-
der, voor Noè de herstellende Weldoener, voor
Abraham de vertrouwelijke vriend, voor allen, die
mij lief hebben, de bruidegom der zielen en des
harten, dit alles wil ik voor u zijn, en meer dan
ik het ooit ben geweest.
Heerlijk zijn voorzeker al de beloften door het
Hart Gods, op deze en meer dergelijke wijzen, aan
zijn Israël gedaan; maar er is toch ook cents voor-
waarde, waarop wij ernstig te letten hebben. Nooit
vraagt Hij het hart des mensehen gedeeltelijk; nooit
l) Oseas 2, H. 2) Prov. 23, 2G. 3) Deut. VII enz.
-ocr page 237-
219
laat Hij do minste scheiding toe; altijd cischt Hij
het geheel, onverdeeld , volkomen : geheel uw hart.
Misschien vijftig maal wordt dit in de gewijde
bladen herhaald ; maar het luidt altijd even krachtig:
nit geheel me hart. Welligt honderd, misschien
duizend maal, wordt hetzelfde, op de verschillendste
wijzen gevraagd; liet zegt altijd: geheel itm hart.
Kn het is niet met onverschilligheid, dat hel Hart
Gods hier op nit is. Integendeel; als lieer, is God
voor Isracls hart een ijverende dor/, wiens naam
zelfs bij uitstek de Ijveraar is 1). Als Vader, is
Hij daarvoor een zorgvuldige God „die het bloed
zijner dienaren wreekt 2)" en zijne pijlen werpt in
het hart van de vijanden des Konings 3). Als
Moeder, want ook dit beeld wordt gebezigd , is Hij
een allerteederste God, die ook dan zelfs, als cene
vrouw haren zuigeling vergeten kou, zijn Israël niet
vergeet 4). Maar als Bruidegom vooral, is Hij
„een jaloersche, een ijverzuchtige God 5):" \'Moten
et Aemidator;
en als zoodanig, een verterend vuur 6),
waarom Hij niet kan dulden, dat men ook het
minste des harten aan cene andere godheid schenkt;
als zoodanig, beide, eenallerheiligste en allersterkste
IJveraar,
die niet kan aanzien, noch toelaten , dat
het hart, ook maar eenigszins, geneigd zou wezen tot
iemand andere, dan tot Hem zelven, den Heer en
almagtigen God van Israël 7).
O hoe zorgvuldig moest dus „Israëls hart zich
1) Esod. 20, 5 en 34, 14. 2) Deut. 32, 43 cuz.
3) Fs. 44, G. 4) Is. 49, 15. 5) Ex. 34, 14.
<>) Deut. 4, 24. 7) Josnc. 24, IS cu 23.
-ocr page 238-
230
wachten van tocli niet te worden gelokt, om zich
neder te buigen voor andere goden 1)! Hoe vol-
komen moet hun hart met God zijn, om te wan-
delen volgens zijne instellingen , en zijne geboden
te bewaren" 2)!
Want zoo niet; „indien uw hart afwijkt", zegt
de Jleer, „zich afwendt, en niet hooren wil;—zoo
„verkondig ik u heden, dat gij zekerlijk zult ver-
„gaan 3). Ja, den hemel en de aarde neem ik
„heden tot getuigen, dat ik u heb voor oogen gesteld
„het leven en den dood, den zegen en den vloek 4)!
„O dat er dan toch niemand gevonden worde, noch
„man noch vrouw, noch geslacht noch stam, die
„te eenigen dage zijn hart afwende van den lieer!
„dat er onder u geen wortel zij , dragende gal en
bitterheid" (giftplant en alsem)! „Dat toch niemand,
„de woorden van dezen vloek-eed hoorende, zich
„in zijn hart nog zegene, en zegge: vrede zal ik
„hebben, nl wandele ik naar den boozen zin mijns
„harten! Want, neen! Do Jleer zal hem niet ver-
„geren ; maar allerheftigst zal zijn toorn ontbranden,
„en blakend zijn ijver zijn tegen dien man; en op
„hem zullen alle vloeken nederkomen, die in Gods
„!>oek geschreven zijn, en zijn\' naam zal de Heer
„uitroeijen van onder den hemel" 5) „Vervloekt zal
„hij zijn in de stad en vervloekt op zijn akker!
„Vervloekt in zijn ingaan, en vervloekt in zijn uit-
„gaan 6). En de TTeor zal hem geven een bevend
O Dcofc 11, IC. 2) II Kun. 8, ül. 3) Dcut. 30, 1Ï-
l) Ib. vs. 10. 5) Dcut. 20, 18—20.
6) Jn alles wat hij dopt., Den). 2S, 10—10.
-ocr page 239-
221
„en sidderend hart, wegkwijnende oogen en kommer
„der ziel 1). En zijn hart zal geen rast meer heb-
„ben; maar „des morgens zeggen; ach! dat het
.,avond ware, en des avonds roepen: ach! dat het
„morgen ware! vanwege de bevreesdheid des harten,
„waarmede het bevreesd zal zijn, en van wege al
„die dingen, die gij met eigen oogen zult zien 2)."
Zou Israël dit niet gelooven? — O, het heffe
dan de oogen op, en zie de distclen en doornen
zijner aarde, eene beschamende herinnering aan het
vlammend zwaard des Cherubs, voor de poorte van
het verloren Paradijs. Het herrinnere zich den Ararat,
bij het gezigt der hooge kruinen van zijn witten
Libanon; het hoore ten minste als den donderen*
den nagalm van den zondvloed, in het bruischen
der baren, op zijn eenzame kusten. Of liever neen,
het blijve in zijn land, en betrede den bodem, zoo
het durft, waarop eenmaal Sodoma en Gomorra
stonden; daar schouwe het een beeld van hetgeen
de Heer gedaan heeft voor ondankbare harten; daar
leere het, wat Hij nog doen kan en doen zal, voor
al degenen, die hun hart afwenden van Hem; daar
zie het, als in een helderen spiegel, de verschrik-
kelijkc uitwerkselen van den vloek des Heeren,
levende, als in een eeuwig afdruksel van dien vloek,
op aarde. Want aldus, Hij zegt het zelf, zal het
met Israël gaan. En „alsdan zal de nakomeling*
„schap zeggen," roept Hij, als dit tweede Paradijs
„is verloren en verwoest! „Zie! hoe al dit land
„door zwavel en gloeijend zout is verslonden ; ge-
1) Jb. vs. 65. 2) 1b. vs. 66.
19
-ocr page 240-
2U
,,x.;iuid wordt er niet meer; geen groen spruitje bot
„er meer uit; iiaar de wijze der omkeering van So>
„doina en Gomorra, van Adama en Seboïm, welke
„de Heer heeft omgekeerd in zijne gramschap en
„hceten toorn!" 1) Vreeselijke bedreiging!
Voorzeker! het schijnt onmogelijk, dat Israël niet
levendig geloove. liet schijnt oven onbegrijpelijk,
dat het nog aan zulk een regtvaardigen Schepper,
zijn Weldoener, zijn Verlosser, zijn Vader en zijn
Bruidegom, liet hart zonde weigeren. — En toch!
hoe deerlijk vinden wij ons al wederom bedrogen!
Vroeger hoorden wij den Schepper zuchten, dat
Hij berouw had den menseh te hebben geschapen;
en Hij was bedroefd tot in het haet, Hij was als
met droefheid verzadigd. — Thans zonden wij zeg-
gen, aan zijne klagende stemme, dat het Hem ook
somtijds berouwt, zulk een Israël te hebben ver-
kozen , en Hij op nieuw in zijn Harte weent.
Hoort hemelen/ zoo roept do grootste propheet
in den naam des Hoeren, den hemel en de aarde
tot getuigen nemende, zoo als God gedreigd had
te zullen doen : Hoort hemelen, hoort nu toe, en
leen het oor, o narde! want God, Jehova, spreekt.
En wat spreekt dan tot Israël die oneindige, A1-
goede , en Almagtige Vader? Ik heb kinderen op-
gevoed en grootgebragt,
zucht Hij; en zij, zij
hebben mij versmaad. Ach! de os zelf kent zijn bezitter,
de ezel de kribbe zijns meesters; maar Israël kent
Mij niet,
mijn volk verslaat niets 2).
En het zou nog een hart voor God hebben, het
l) Deat, 29, 22, 23. 2) Isaiiu, 1.
-ocr page 241-
223
ondankbaar volk, dat noch verstand noch gevoel
heeft? Neen, zegt God zelf. dit volk nadert mij
nog wel viel den mond en vereert mij mei de lippen
;
,naar hun hart is verre van mij 1). En hoewel er
gezegd is: Vervloekt hij, die op den inensck ver-
trouwt, en wiens
haut van den lieer afwijkt 2); in
loch het
hakt van dit volk ongeloovig , weerspannig,
en weérstrevig geworden,
wijkt het van mij en gaat
zijnen weg 3),
En het was toch bij voorkeur liet hart, niet de
uitwendige vertooning, die van (iods wegc gevor-
derd word. Dat gij nog voor wijn aanschijn komt,
ragt do Heer immers; dat gij, als met hciligschen-
dende voeten, mijne voorhoven vertreed!; wie, vordert
dit van u af?
Neen; uwe offers zijn vruchteloos;
mee feesten haat mijne ziel; tot last zijn ze mij qe-
worden; ik heb een walg ze te dragen
4) „Niet dat
„ik n bestrafte om uwe offers; want uwe brand-
„offers zijn altijd voor mijne oogen. Maar ik behoef
„uit nw huis geen var, uit uwe kudde geeue bok-
„ken te neincn. Mijn is al het wild des wouds;
„mijn het vee van het gebergte en de runderen
„der weiden. Ik ken (als mijn eigendom) al de
„vogelen des hemels, en de schoonheid des velds
„is bij Mij. —• Want God, uw God ben Ik. —
„Offer dan het offer der verheerlijking, en betaal
„den allerhoogste uwe geloften. Hoep mij aan ten
„dage der bedrukking; en dan zal ik u redden
>,cn zult gij mij ecreu 5). O Israël! hoor dan toch,
1) Is. 20, 13. 2) Jcr. 17, 5. 8) Jer. 5, 2;i.
I) Is. 1, 12 volgg. 5) I\'s. 4\'J, 7 volgg,
-ocr page 242-
221
„dwaas volk en volk zonder hart l)! Israëli dat
„getorscht wordt van mijnen schoot, gedragen van
„mijnen moederschoot! Gedeukt het, en gloeit van
„schaamte! En keert terug tot hel hart, o overtrc-
„ders, wie gij ook zijt!... Ik ben God, en er is
„geen ander; en er is geen aan mij gelijk 2)...
„Scheurt dus uwe harten , en niet uwe kleederen 3)!
„en luistert naar mij, o versteenden van harte, on-
,,besnedenen van harte, ontembare» van harte
4),—
„opdat ik niet alles volbrenge, wat mijn hart
„voornam, en gij het, op den laatstcn der dagen,
„(maar te laat!) zondt inzien en begrijpen! 5) —
O hartverscheurende klagten! maar ook zekerlijk
de liefelijkste uitdrukking der zoetste begeerte van
liet beminnende Hart Gods. liet luidt wederom, zoo
als altijd, (en het geldt ook voor ons, ligtziunige
Christenen! van wie Israéls luchthartig gemoed een
waarachtig voorbeeld geweest is): geeft werelden
aan uwen Schepper, Hij behoeft ze niet, en gij kunt
er zijn Hart niet mede voldoen; maar schenk Hem
dien afgrond, dien Hij u heeft geschonken; laat
Hem vrijelijk nederdalen en heersenen in die diepte,
gelijk de zon hare verlichtende stralen uitstort in
de opene dalen dezer aarde, en gij zult te gelijk me
hart, en het Hart Gods voldoen. O, dat Israël het
eens besefte! en dat ook ons hart het thans gevoelde!
Maar zal dan het Hart Gods nooit moede worden
1) .fcr. 5, 21. 2) Is. 46, 3 volgg. 3) Joel 2, IS.
4) Is. 46, 12, Eïech. 8. 4; Jer. \'J, 20.
6) Vgl. Jcr. 30, 24 enz.
-ocr page 243-
225
liet menschon-hart te zookeu? Zal het niet eindelijk
verpligt worden, zich zelf aan ons hart te weigeren?
Hoe billijk moet ons dit toeschenen, en hoe ligt zou-
den wij zelven het verwachten! Maar neen! de ge-
dachten van het Hart Gods zijn niet als de gedach-
ten van de kinderen des menschen, en zijne wegen,
oneindig verre, boven de onzen verheven. En het is
zonderling! Alles kan God doen met volle kracht,
alles uit de diepte en uit den grond zijns harten ;
alleen ons straffen, dit kan Hij van harte niet.
Heeft Hij ons veneorpen, zegt Hij zelf 1), Hij zul
zich ook toeder ontfermen,
en zelfs volgens de volheid
en vollen omvang zijner eindelooze ontfermingen.
Want van harte den mensch vernederen
, van harte
en als met lust en ongedwongen, de kinderen der
ijienschen verwerpen,
dit kan Hij niet. Eindelooze
goedheid! Want aldus is Gods eindelooze magt
als gebonden door zijne eindelooze liefde; en ons
hart, zoo het slechts een weinig wil, de meester van
het Hart Gods: pos.te.isor Cordis.
Reeds toen Adam gevallen was, ontlastte zich
de toorngloed des Almagtigen niet zoo zeer op deu
mensch, als op Satan; en aan den mensch gaf God
de Belofte, die als een lichtende ster aan den he-
mel zijn zou, waarnaar het hart des menschen, als
een schip op de golven, voortdurend zou uitzien.
Toen Noö geofferd had, verontschuldigde God zelf
het „tot hel kwaad geneigde hart des menschen," en
toonde in den regenboog de zachtste kleuren, om
ons hart niet te doen afschrikken van de herinnering
1) .Ier. Thrcn. UI, 3S.
-ocr page 244-
226
aan zijn goddelijk Hart. Is het wonder, dat ook
mi wederom de goede Vader zich herinnert „het
hroo:e leem, waaruit Hij riks hart heeft gevormd?"
Is het bevreemdend, dat Hij op nieuw dezelfde
drijfveeren doet werken, waaraan hij weet, dat het
hart des mensehen zoo bijzonder gevoelig\' moet zijn?
Twee middelen worden flus onophoudelijk gel>e-
zigd, twee krachten voortdurend aangewend. Het
zijn: de tachtroede, en de herinnering aan de Belofte,
de straf en het loon. Door de eerste wijst God aan
Israéls harten de misslagen van het tegenwoordige
aan ; door de tweede schildert Hij hun de glans-
rijke toekomst voor. Door de roede drijft Hij den
weêrspannigen zoon op den weg der liefde terug;
door de JSelofte trekt Hij hem gedurig daarop voort.
Door kwelling en beproeving doet Hij den raensch
het bittere der zonde zoowel als de gruwelijke on-
dankbaarheid zijns harten gevoelen; door hoop en
vertrouwend geloof de goedheid en onuitputtelijke
barmhartigheid van Gods Hart erkennen. Lijden
en verblijden worden dus beurtelings aangekondigd;
het Hart (iods en het hart der menschen bij af-
wisseling geschilderd; dit laatst? gestoken, of onder
Gods hand gepraamd; het eerste uit liefde als gansch
uitgestort, en meer en meer aan ons hart geschonken.
Ja, zinkt Gods Israël dieper weg , dan daalt ook
het Hart Gods lager neer, en haalt het weldra,
als uit den afgrond der helle, weder op. Stijgt
Israels hart voor goed eens op, dan stijgt ook het
Hart Gods altijd hooger, en voert het, als op arends-
vleugelen, met zich mede. Maar hoe ook het hart
van Israël leve, wat het ook spreke, en wat het
verrigte, altijd en overal, van de bondstent in Silo af
-ocr page 245-
227
tot a;in de vlieten van Babel, altijd doet het Harl
(iods kreten hooren, overal zijne liefdeklagten gel-
ilen. Geen propheet, of hij moet ze herhalen ; geen
gezant Gods, die ze niet aandringt; geen lieveling
Jehova\'s, die ze niet moet uitspreken, of hooren.
Nu eens luidt het bestraffend en dreigend: Ver-
blind liet hart van dit volk, opdat hel niet begrijpe,
en zich bekeere \\)!
dan eens vol verontwaardiging,
maar toch smeekend: Hoort viij, venteenden van
harte
2)/ Hoort toch, o onverstandig volk, dat geen
hart hebt
3)/ Nu weer verwijtend; dat zij strak zijn
van gelaat, en stijfzinnig en ontembaar van harte
4).
Dan weer waarschuwend en vermanend: IVascht
toch
hm hart van de boosheid, o Jeri\'salem ! opdat
gij behouden moogt worden 5j.
En zoo altijd vol liefde,
overal met den goddelijken wensch: dat toch Israël
zich een nieuw hart voruie; dat het niet stervc, maar
leve; dat het tot den Heer wederkcere 15), en zoo
eindelijk, ook Gods Hart vinde!
J)it laatste zal dan ook onfeilbaar geschieden,
liet Hart (iods moet zegepralen, wat het ook koste;
het moet eenmaal, op onze aarde , een niet onwaar-
dig en eeuwig getrouw bruids-hart vinden.— Maar
zie hier nu het wonder! Hoe liefelijk het Hart Gods
ook spreken kan, nooit welligt heeft het zich treffender
uitgedrukt, dan waar liet triomf roept over onze
harten. En hoc schoon en hoe hartroerend, hoe
krachtig en hartverscheurend de klagten en bedrei-
gingen van Gods Hart wezen mogen, zoo schoon
1) Is. 6, 10.          2) Is. 46, 12.          ») Jcr. 5, 21.
4) Ezech. 2, 4. 5) Jcr. 4, 14. C) Ezech. 18, 31.
-ocr page 246-
SJ28
als de zegekreten zijner liefde, zijn ze welligt nooit.
Gods Hart heeft zich altijd un alom, gelijk men
zegt, naar de maat van ons mensehenhart verkleind ;
maar hier zou men zeggen kunnen, dat het ons
hart, naar de maat van zich zelf, heeft vergroot.
Ja! roept Het dan uit, ja, Israël, gij zult leven!
Leven zullen ten minste de overblijfselen uit u;
want ik wil hun hart breken. En dan, dan zul-
len de ontkomenen Mijns gedenken onder de volken,
als ik hun overspelig
hart zal gebroken hebben, dal
van Mij zoo zeer werd afgekeerd
1). Eu zoo dit
nog niet genoeg ware, ik wil toeli eenmaal zege-
vieren. Dan zul ik uw hart geheel wegnemen, hel
uteenen hart
uit uwen boezem rukken, o Israël! en
n een vleesehen hart
in de plaats terug geven; en
zoo ten minste, zoo zullen ze mij lot een volk zijn,
en ik zal hun tot een God zijn
2), spreekt de Heer!
Tot dan toe zal ik nog roepen: Keer weder, keer
weder, o Israëli maagd! en zet mo hart op den reg-
ten weg langs welken gij gewandeld zijl
3). Maar dan
zal het klinken: een nieuw, een beter, een eeuwig
verbond
4) / Ik zelf zal dan mijne wet, niet meer
op steenen, maar in hunne harten inschrijven. En
zij zullen niet meer de een den anderen leeren en zeg-
geti: Kent den Heer; want
allen zullen mij kennen,
van den kleinste tot den grootste
5). — Ja, dan zal
ik hun een hart geven, om Mij ie kennen,
en volko-
men te weten: dat ik de Heer ben; en zij zullen
Mij tot een volk zijn, en ik zal hun tot een God
I) Ezech. 6, 9. 2) Ezeoh. 19, 20. 3) Jcr. 31, 21.
4) Jcr. XXXt, Uebr. VIM. 5) Jer. 31, 83 votgg.
-ocr page 247-
229
:iju; omdat zij tol Mij zulle» terugkeert* met geheel
hun HART 1). En ik zal hun één hart en éénen teeg
geven, om Mij te vreezen te allen dage..., en ik zal
mijne vreeze,
zoo sterk in hun hart geven, dat zij
ran Mij niet meer afwijken; en ik zal mijne vreugde
aan hen scheppen, in aan lien wel te doen; en ik
zal hen planten in dat land, in Kaarheid,
met geheel
MIJN HAET EN MET GEHEEL MIJNE ZIEL 2). O, dan
zult gij juichen, alle volken! en u verblijden met Je-
rusalem, en opspringen van blijdschap, gij allen, die
haar bemint. Want zie, ik breide over haar uit ah
tenen stroom, van vrede, en de gamche pracht der vol-
ken als eene alles overstroomende beek.
Pan eerst
zult gij het bemerken, hoe gij aan mijn Hart ge-
dragen word: ad ubera portabimini, en hoe ik u
liefkozend op de kniè\'n koester. Want gelijk eene moe-
der liefkoost, zoo zal Ik u vertroosten; en zult gij
in
en met Jerusalem vertroost tcorden. Gij zult het
zien; en uw
hart zal opspringen van blijdschap, en
uw gebeente herleven als groenend kruid; want de
hand des Heeren moet bekend worden aan zijne die-
naars
, — gelijk Hij vertoornd blijft op zijne haters 3).
Aan dit Gods-woord nog iets toe te voegen is
geheel overbodig. Want als het ergens geldt, dan
is het hier: dat wij Gods Hart uit Gods woorden
kennen: cor Dei ex verbis Bei!
Hoe verder het hart
van Israël van God afwijkt, hoe meer liet Hart
Gods er op uit is, om den mensch met de koorden
der liefde
te trekken. Wèl moet er eene roede zijn
op den rug van hem, die een hart behoeft
4); maar
1) Jer. 24, 7. 2) Jer. 32, 39 volgg.
3) Is. 66, 10—14. 4) Trov. 10, 13.
\'20
-ocr page 248-
280
liH hart der dwazen is niet als dat der wijzen 1),
en indien hij, die wijs van harte is, de lessen aan-
ueentt
2), liet hart der dwazen integendeel roept
dwaasheid uit
3). Pe tuchtroede alleen was dus niet
genoeg, en de hoop op eene betere toekomst, de
verkondiging van zaliger tijden, de herinnering aan
de oude llelofte, en aan df> eindelijko zegepraal
van het Hart Gods over het hart der menschen,
het was het geschikste, maar ook zoetste middel,
om steeds vele harten voor den Heer te behouden.
Ach! het was wM bitter voor het Hart Gods, zoo
dikwijls, door zijn ondankbaar kroost, te moeten
beproefd worden in hunne harten
4); als ware Hij de
Almagtige en Algoede niet meer. Maar dat Hart
Gods is bij uitstek wijs, zoo als we reeds dikwijls
vernomen hebben, en weet dus zijne middelen te
kiezen. Het is, om eens met een woord der Schi i/t
te spreken, dat glansrijke en goede hart 5) \'t geen
altijd kalm en gelukzalig blijft, omdat het zeker is
van zijne goede zaak. Het is dat hart des aller\'
dappersten,
ja des eenigen, die een hart heeft als het
hart des leeuws
6), hetwelk onfeilbaar tot zijn doel,
allergemakkelijkst tot den triomf moet komen.
En dit is het, wat wij van nu aan, meer in \'t bij-
zonder, in de heerlijke keuze van het Hart Gods,
1)  Prüv. 15, 7.
2)  Prov. 10, 8.
3)  Prov. 12, 23.
4)  Ps. 77, 18
5)  Prov. 30, 27.
6)  2 Kon. 17, 10.
-ocr page 249-
231
met betrekking tot de voorafbeeldingen en prophetiën,
te beschouwen hebben. En het voornaamste hart, dat
wij daarbij ontmoeten, is ongetwijfeld het hart van
David.
Maar hoeveel zou hier eerst nog te zeggen zijn,
indien ik nu eens terug mogt keeren op den af-
gelegden weg, en ook U, christelijk hart! eerst
moest aantoonen en bewijzen, hoe in de geschiedenis
van Israëls hart, ook die van het uwe beschreven
is. Doch hoe lief en gelukzalig is juist daarom uwe
roeping en verpligting!
Be vreeze des Heeren is liet begin van alle wijsheid
(1).- en gij moogt, gij moet Hem vreezen, uit geheel
mo hart.
„God te dienen is heersenen" (2); en
gij moogt en moet Hem dienen uit geheel uw
hart.
God te beminnen is de hoogste, de eenigste
gelukzaligheid des menschen; en gij hebt het strengste
gebod: Hem te beminnen, uit geheel uw hart. Neen,
ik wil nu nog niet spreken, van hetgeen gij meer
hebt dan Israël; maar had gij alleen die vergunning,
dat gebod van uw hart te geven, ontvangen, hoe
is het mogelijk, dat gij, ook dan zelf, nog zoo dikwijls
verhard, versteend of ontembaar van harte zoudt zijn? En
nu? — O, indien gij honderd, duizenmaal boven Israël
bevoorregt zijt, leg dan de hand op uw hart, en on-
dervraag u zelven: Dit hart is mij gegeven, om God
te beminnen: bemin ik God ? Doch ik laat het ant-
woord aan u zelven over, en wil u slecht een paar
woorden der H. Schrift herinneren, die overigens
1) Prov. 1, 7. 2) Oral. Eed. Missii pro 1\'acc.
-ocr page 250-
232
hier zoo als overal den onnilpnttelijken rijkdom van
het Hart Gods verraadt. Wat leert zij ons?
Wilt gij (iod dienen? Wees ootmoedig mm harte,
en lijd
1). Wilt gij God vreezen, bemin Heao; en
Hij zal uw hart verlichten met heraelschen glans (2).
Wilt gij God beminnen; geef uw hart door het
onderhouden zijner geboden 3), en gij zult Gods Hart
vinden, dat gemakkelijk gevonden wordt door allen,
die Hem in eenvoudigheid des harten 4) zoeken. Maar
weet dan ook wel, Godmitmend hart, dat gij niet aan
het ondankbaar, maar aan het getrouwe Israël gelijk
zult zijn. Het hart, — leert Gods woord — (dat
is de aandoeningen en gewaardwordingen des har-
ten), het hart verandert de uitdrukking van het ge-
laat des meutchen, ten goede zoowel als ten kwade; en
nu is het uiterst moeijelijk, de uitdrukking van een
goed hart en dus een goed gelaat aan te treffen
5).
Maar gij, gij zult dien zegen erlangen en bezitten.
Want het hart, dat zich aan God schenkt, wordt
gezegend. Treft u ook het lijden, waarvan spraak
was, de vriend Gods, zegt dezelfde H. Schrift, zal
zich weinig om de
moeijelijke dagen zijns levens le-
kommeren, dewijl Gods zelf zijn hart met liemelsche wei-
lusten vervuld heeft.
6).
De eigen roede Gods wordt u bovendien esn mid-
del ter heiliging; de doornen, waarmede uw hart gedo-
htn wordt
7), doen uwe liefde-tranen voor Gods Hart
vloeijen; en beide, roede en doornen, zoo als wij reeds
11 Eccli. 2, 1, 2. 2) T. a. pi. vs. 10. 3) Prov. 23,26.
i) Wijsheid 11, 1. 5) Eccli 13,31—32. 6) Eccli. 5,19.
T) Eccli. 22, 24.
-ocr page 251-
23a
vroeger getoond hebben, herinneren u de belofte;
de belofte, dat ook gij een zoon Gods 1) worden
kunt, en worden zult; — zoo als de geschiedenis
van het Hart der harten, die wij nu gaan ontwikke-
!en, u bewijzen zal.
1) Hcbr. 12, C.
H\\
-ocr page 252-
ZESDE HOOFDSTUK.
UK MAN NAAR GODS HART, DAVII).
Het hart «les mcnschen is hief op aarde wel
hooit volkomen te vreden. Maar hoe goed wordt
liet ons toch om het harte, zoodra wij, van goede
dingen of goede personen hoorende, ons hart meer
getrokken voelen tot den Schepper, en in het hart
des mcnschen een wel zwak , maar toch wezenlijk
beeld van het Hart Gods erkennen. ]>it geschiedt
als wy van het Hart Gods sprekende, van het hart
Datidx
hooren. Dit geschiedt vooral thans, nu wij
reeds zoo vele en zoo schromelijke ondankbaarhe-
den, van den kant der menschelijke harten, jegens
en tegen hnnnen God en Vader, hebben moeten ann-
zien, en dulden; vooral thans, nu v/ij het Hart
Gods zich aan het hart Davids zien schenken, en
het met al zijne weldaden en gunsten, als het hart
van zijn meest beminden zoon, zien vervullen en
overladen.
Of is er iemand onder u , Christenen! die de
teederheid, het geloof, de brandende liefde van
-ocr page 253-
bet hart Davids niet kent? Is er één, die niet weteu
zou, welke groote en uitstekende voorregtcn door
het Hart Gods aan het het hart van David geschon-
ken zijn? Herriner u anders zijn Bethleiiem, waar
hij de kudde zijns vaders hoedde, en van waar uit
hij ten, troon werd verheven. Denk aan den heili-
gen Sion, waar hij tot koning over geheel Israël
werd aangesteld. Herhaal een af ander zijner ho-
mclsche gezangen, waarin hij liefelijk en teeder
uitmunt boven al de zangers des Hecren. Ja; denk
aan Jestis zelven, don tweeden David, zoo wel Gods
als David Zoon, wiens voorlooper, vóórvader, en
voorbeeld do eerste David geweest is; en gij zult
zekerlijk niets anders behoeven, om zulk een be-
voorregt hart lief te hebben, dat zoo zeer door
Gods Hart bemind is; om te bewonderen, „liet-
geen de Heer zelf zoo wondervol heeft gemaakt
(1);"
om meer en meer te willen kennen en als met
de oogen aanschouwen, hetgeen, in menig op-
zigt, het waar en waarachtig model en toonbeeld
van alle menschelijke harten mag heeten.
Vrees echter niet, dat nu deswege het Hart
Gods zal vergeten worden. Integendeel. Het één
en eeuwig r/rondbeeld rust altijd daar boven; doch
naar dat Hart is Davids hart gevormd. En het
Hart, dat komen zal, oin in menschelijken boezem
«lat eeuwig oorspronkelijke op ons aardrijk te doen
aanschouwen, het wordt in eenc reeks van hoofd-
trekken , waarin David wordt afgemaaid, getee*
kend. — En er zal voel meer zijn. De edelmoedige
1) I\'s. 4.
-ocr page 254-
•236
dienaar des lleeren, de eenvoudige herder uit Beth-
lehems velden, de liefelijke zanger in Israéls lie-
deren, de magtige koning op Sions troon, de on-
overwinnclijke held in krijg en strijd, de triomfeer-
der over al zijne vijanden, — David, inéén woord,
de eerste David, zal, bij dat alles, een der «erste,
duidelijkste en aan inhoud rijkste propheton van
den tweeden David, en dus van het Hart Gods
zijn.
Bij de eenvoudigste ontwikkeling dezer gedachte
zullen wij aanstonds inzien, tot welk een innig en
liefelijk verband de vereeniging van het Hart Gods
en het hart der menschen, in en door David, ge-
komen is. Werpen we, te dien einde, maar een
vlugtigen blik op eenige hoofdpunten uit de ge-
schiedenis van Israéls grootsten koning, en in de
eerste plaats op: hei Heilig en Godminnend hart van
David.
i.
Het heilig en Godminnend hart van David.
Wat ons mensehelijk hart, volgens de wijze van
spraken dar H. Schrift, is, en hoe, en in welken zin,
de verschillende eigenschappen van dit evenbeeld
aan het Hart Gods, het eeuwig Grondbeeld, wor-
den toegekend , is ten deele reeds vroeger aangeduid,
-ocr page 255-
•Zól
ten deele door elk Christen gemakkelijk te begrijpen.
Het hart, in natuurlijken zin genomen, wordt
beschouwd als de bron des levens, en is in der
daad wel het voornaamste levenswerktuig in ons
menschclijk ligchaam. Wordt het ontsteld, dan is
de ganschc menseh lijdend; is het gewond, dan
volgt aanstonds de dood.
Het is dus geen wonder, dat, in een zedelijke»
zin, het hart als het voornaamste werktuig, als de
bron des hoogeren en geestelijken levens wordt
aangezien. Zoo geschiedde het overal en altijd; en
God zelf, gelijk vroeger herinnerd is, heeft zich
insgelijks aan dit spraakgebruik gehouden. Is
ons tegenwoordig spraakgebruik ecnigerwijze van
dat der Schrift verschillend; voor de hoofdzaak
komt het toch op hetzelfde neer; hetgeen wij dui-
delijkhcidshalve, en dewijl daarvan voor de ware
kennis van Davids hart alles afhangt, nog wel eens
in het geheugen mogen terugroepen. Wij immers
onderscheiden, meer dan de Oosterling en inzon-
derheid meer dan de Hebreeuw, tusschen d enk-
en gevoel-vermogen. Het eerste schrijven wij toe
aan het verstand, het tweede aan het hart. En wij
zullen b. v. niet ligt zeggen, gelijk de Hebreeuw
doet, dat wijsheid en oordcel, evenals neigingen
gevoel, in het hart zetelen. De uitdrukkingen van
het Woord Gods zijn ongetwijfeld liefelijker dan
de onze. En zonder nu haar wijsgeerige of ge-
neeskundige waarde boven die van onze uitdruk-
kingswijze te willen verheffen, durven wij toch
beweren, dat ook daarin veel waarheid ligt.
Of wat kan het verstand, zonder het gevoel, ik
zeg niet, verlichten, maar althans verwarmen en
-ocr page 256-
238
koesteren? Of wat kan liet gevoel, van liet verstand
gescheiden, tot het goddelijke doen naderen, en
inet God verbinden? Licht en warmte komen uit
ééne bron; en het kwaad, (dus niet minder het
goede,) gelijk Jcsus zelf geleerd heeft, heeft niet
zoo zeer in het verstand, als in het hart den
zetel.
AVie ziet dan de reden niet, waarom de Hebreeuw
met voorliefde het hart des menschen als de bron
en zetel van het verstand, de wijsheid en de liefde,
van don moed, de zachtmoedigheid en alle genoe-
gcns, ja, van bijna al de aandoeningen en gewaar-
wordingcn der ziel, beschouwde? Van daar, in de
eerste plaats, de spreekwijzen, ook bij ons niet
ongewoon, van zijn hart te vinden, ie bezitten, te
neigen, te schenken
aan den Heer der harten. Van
daar nog een goed of een slecht, een week gemaakt
of versteend, een tot het kwaad geneigd of tut God
verheven hart;
alles om aan te duiden, hetgeen in
den mensch is, of in hem al dan niet zou moeten
zijn. Hier van daan wederom dat bidden of belo-
ven: dat God in de plaats van een steenen een
vleeschen hart zal geven; dat groote en eerste gebod:
van te beminnen uit geheel liet hart; die wensch,
of begeerte, of prophutie: van hart aan hart te
binden; één hart
en ééne ziel te wezen; de harten
der hinderen tot de vaderen, en der vaderen harten
tot de kinderen te doen keeren.
Maar uit hetzelfde
spraakgebruik kannen en moeten wij nu ook de
spreekwijzen van nog dieperen zin verklaren, zoo
als daar zijn : wijs van harte, of een bezitter des
harte»
zijn; of, voor het tegendeel, dwaas en traag
oan harte,
geheel zonder hart, dat wil zeggen: vol
-ocr page 257-
Mi
behoefte aan een wijs, verstandig en voorzigtig
hart leven.
Voor Gods Hart geldt, in dit opzigt, hetzelfde
spraakgebruik als voor het menschelijk hart. Hij
is die Wijze van harte bij uitnemendheid, die alle
dingen weet en doorschouwt. In zijn hart zijn
alle dingen verborgen, 1) — de Hoede en de l)oor-
nen, —• voor zijne lievelingen weggelegd. Mannen
volgens zijn Hart zoekt hij op, en in en uit geheel
sijn Hart
wil Hij wM doen aan allen, die Hein
lief hebben. En er worden nog stoutere spreekwij-
zen aangetroffen.
Is het verder te verwonderen, dat het hart, (soms
ook het Goddelijke, hoewel in meer oneigenlijken
zin, zoowel als het mensehelijke) gezegd wordt ruim
en als verbreed te worden door de vreugde, eng en
in één gekrompen door droefheid, gebroken en ver-
brijzeld
door smart of rouwe? Maar, wat het hart
des menschen aangaat, hoe ondankbaar wordt het
soms als gestold of verhard door voorspoed; hoe
week door vreeze! Hoe smelt het Keg door lafheid,
of ontmoediging, of bij wijlen ook door het geweld
der smarten! Hoe schijnt het den mensch als\'t ware
te verlaten, bij schrik; terwijl het icankt en als drijft
in zijnen boezem bij twijfel, verslagen is bij ver-
wondering, als water uitgestort bij angst en lijden.
Desniettemin is het wederom de Heer der1 harten,
die het rnenschelijk hart opent, bereidt, of het als
m de handen draagt, en omkeert-, en leidt waarheen
1) Job. 10, 13.
-ocr page 258-
uo
Hij wil. Toch is liet Gods Hart, dat ook dit eren-
beeld van Ciod zelven ziek zelf kan doen bezitten,
en meester doen zijn van al zijn bewegingen. Toch
kan de Heer tot dit hart spreken, en het door zoet-
heid en goedheid weer doen terugkeeren in zijn
eerste rust.
Al deze spreekwijzen moeten ons duidelijker en
gemakkelijker doen verstaan èn het tot nu toe van
het hart des menschen gezegde, èn hetgeen van nu
af, vooral met betrekking tot Gods Hart en het
hart Davids, gezegd zal worden. Letten wij maar
vooreerst, om het duidelijker in te zien, op het
hart van David!
Wat de Schepper, Verlosser en Vader in het hart
der menschen zoekt en verlangen moet, is meermalen
herinnerd; hetgeen Israils koning aan den Koning
der koningen geeft, toont geheel zijn hart. Hoe
innig het verband tnsschen Gods Hart en dat van
David, en hoe heilig en Godminnend het hart van
David was, zal er terstond uit blijken.
God vraagt, dat het hart van het redelijk schepsel
Hem eere, lofprijze en zinge. En ik, zegt de har-
penaar des Heeren, — ik zal U, o Heer, prijzen
uit geheel mijn hart, en al uwe wonderen verhalen 1).
De Schepper wenscht, dat alle schepselen Hem er-
kennen , in Hem juichen, Hem bedanken; mijn hart,
zingt Israels koning, zal opspringen van blijdschap
om uw heil; ik zal den lieer zingen, die mij al de
goederen heeft geschonken, en lofprijzen den Naam-
des Heeren, des Allerhoogsten
2). Keinheid en zui-
1) Fa. 9, 2. 2) Pa. 12, 6.
-ocr page 259-
£41
verheid des harten, ziedaar het eerste en hoogst*
uoodigc, wat de Heer zoekt; en de gekroonde
zanger durft zeggen: Gij zelj\', o Heer! hebt n/ijii
hart beproef il, Gij hebt mij in \'t zuur onderzocht; en
geene ongeregtigheid is in mij gevonden Y).
De lief-
derijke, maar ook alwetende enregtvaardige Vader,
wenscht gezocht te worden met een opregt hart,
met het gehcelo hart, met het onverdeeldstehart;
en David antwoordt: Tot U, Fleer/ heeft mijn hart
gesproken: U,
I alloen, zoekt mijn oog. Uic aan-
schijn, Heer, zal ik zoeken
2)! God, in één woord,
zoekt zulke harten , die zijne wet onderhouden, die
ojnegt gelooven , onwrikbaar vertrouwen, vlammend
beminnen; ja, die geen ander goed kennen boven,
of in tegenspraak met <iod, die geheel voor God
zijn, met God zijn, in (Jod zijn, en, zonder God ,
geene rust of voldoening meer kennende, God in
alles en alles in God vinden; en ziedaar nu hoe
het juist zulk een hart is, dat in Davids boezem
klopt, zulk hart, hetwelk God met hem, en hem
met God vereenigt. — Wilt gij \'thooren? —
l\'.ven als bij den tweeden David, is Gods wel
in het midden van des eersten Davids hart 3). In.
God alleen is al de vreugde en blijdschap van zijn
hart
4). In God gelooft het, wat er ookgebeure.
Oj) God hoopt het, al stonden geheele legers tegen
hem op;
en beren doet het nooit 5). God bemint
het; ja, het brandt in zijn boezem 6), als een
1) Ps. i8, 3. 2) Ps. 26, S. 3) Ps. 30, 9. 4) Ps. 32,
21 euz. 5) Ps. 27, 7 ; 26, 3. ö) Ps. 38, 4.
21
-ocr page 260-
342
gloeijend vuur; en zijn hart is tot alles bereid I), tot
alles bekwaam, w, en om, en rfcw zijnen God.
En o, welk een heerlijk en treilend tafereel zon
hier zijn op te hangen van Davids hart, indien wij
het teekenen konden met die eigen kleuren, waar-
mede de koninklijke hnrpenaar zelf, in zijne hemel-
sche liederen, het zoo gadeloos heeft gemaald! Dan,
wie vermag het? Is niet juist David zelf de eerste,
de hartroerendste, hartverhefl\'endste, de bij uitstek
te noemen en genoemde. Dichter des harten?—Wij
gaan het vernemen.
IT.
David, de uitmuntende dichter, met betrekking
tot het Hart Gods en der mensehen.
David zelf heeft zieh in don naam des Heeren,
den uitmuntenden zanger in Israël genoemd 2).
De naam van uitmuntenden dichter met betrekking
tot het Hart Gods en der monsehen komt hem niet
minder dan die eerste toe. Want werkelijk; het
verband tussehen Gods Hart en het hart der men-
sehen was tot nu toe wel aangeduid, beschreven;
maar bezongen, zoo als het door David worden
1) Pi. 56, 8. 2) 2 kon. 23. J.
-ocr page 261-
243
zou, was liet tot heden, zeker niet. Moesten wij
hier, (voor hetgeen ons menschenkart aangaat),
een eersten getuige oproepen, liet zou Saiil zijn;
Saiil, de nu door David vervangene, de door God
verworpene, maar die toch, vóór David, de konings-
kroon in Israël droeg; Saül, aan wien de Heer reeds
eenmaal, een geheel ander hart had gegeven (2) ,• het-
welk echter, dóór den ongehoorzame» koning, niet
was bewaakt en bewaard. Hierom had God David
laten zalven. En de Geest des Heeren, — leert de
H. Schrift — doordrong David van dien dag af,
en Hij week van Saül, en maakte plaats voor een\'
boozen geest, die hem schromelijk kwelde. — Maar
wie was het nu, die met het zoet en liefelijk geluid
zijner geliefde harpe, het hart van den beangstig*
den en zwaarmoedigen koning tot rust kon bren-
gen? Het was David. „Ervaren in het spelen, en
verstandig in het spreken," nam Bethlehems herder
zijne harp, „en speelde met zijne hand," en sprak
in de trillende akkoorden zijner hemelsche either de
aandoeningen zijner dichterlijke ziel uit. Terstond, —
zegt de II. Schrift zelve, — begon Saül te verade-
men en werd het hem beter om het hart, en week
de booze geest van hem.
Doch waartoe die gedeeltelijke getuige , waar zoo
volkomen en op de duidelijkste wijze al de harte-
lijke liederen van David spreken? Waarlijk, het
geldt voor allen, wat de dichter in den 38""
psalm van zich zelveu zegt : Mijn hart is yloeijend
1) 2 Kun. 10, «.\'.
-ocr page 262-
241
geworden in mijn binnenste; en in mijne overweging
ontbrandde een hevig vuur. Toen sprak mijn tong
l).
— En wat spreekt zij andere, die bevoorregte tong,
dan voor nu tol den lieer der harten: liefde? Ja,
Liefde vol vertrouwen, en vertrouwen uit liefde:
ziedaar wel degelijk in éénen trek, J)avids hart!
,,3Iijn hart heeft mij vertalen, zoo zingt hij; maar
Gij, o Heer! zijt mijn helper! Gij , mijn beschermer!
Toef
slechts niet 2). Mijn hart is verslagen; en
herwend en brullend
van smarte. Maar np U o Heer!
vertrouw ik; Gij zult mij verhooren, o Heer! mijn
God!
3)"
Dat derhalve de boozen niet zeggen in hunne har-.
ten: Ha I dat is goed voor onze ziel! Dat zij niet
zeggen: Wij hebben hem verslonden.
Maar Jat de
vromen juichen en steeds zeggen: De Heer zij groot
gemaakt,
Hij alleen! die, in \'t heil zijns dienaars
behagen vindt
4).
„O kinderen der memchen hoe lang dan nog zult
gij zwaar van harte
zijn ? wat hebt gij de ijdelheid
lief, en zoekt de leugen $)? Verblijd u in den Heer;
en Hij zal aan al de begeerten van uw hart voldoen
6).
Aan mijn hart o Heer ! hebt gij die blijdschap ge-
schonken;"
eene vreugde die grooter is, dan de
grootste vreugde , welke de boozen op aarde , ook
ten tijde des oogstcs, en door de vennenigvuldi-
ging van koren en most en olie, bezitten kunnen 7).
Houdt inoed dan, en werkt manmoedig, en ver-
]) i\'s. 38, 4-5. 2) Ps. 89, 13 IS. 3) Ts. 37, 9—10.
!•) Ps. 34, 25, 27 (Hebr. klist 35, 27.) 5) Ps. 4, 3.
61 Ps. 3fi, 4. 7) Ps 4, 7, 8.
-ocr page 263-
!
245
tlerkt uw hart, gij allen, die op de» Heer betrouwt. 1).
Verheugt u M den Heer en springt op van blijdschap,
reglvaardigen, en juicht gij allen
, die opregt van harte
sijt
2). „Want Hij, die aller harten vormde, cén
„voor één , Hij kent ook al hunne werken. Daarom
„zal ons Hart zich in Hem verheugen ; en hebben
„wij op zijn Heiligen Naam vertrouwd. 3)."
Hoe waar, en tevens hoc schoon, is hier de gan-
sche verhouding van het Hart Gods tot het hart
der menschen en van het hart der menschen tot het
Hart Gods uitgedrukt!
En evenwel had ook David ondervonden, —
hetgeen men niet zelden zijne liederen kan aanzien —,
hoe broos en ondoorgrondelijk, en alleronstandvas-
tigst het hart der menschen is. Maar de lieveling
des Hoeren wist bij ervaring , dat de Heer een vermor-
:eld en rouwmoedig hart nooit versmaadt i).
Het was
hem bekend , den geloovige, dat de Almagtige, die
het hart van den eersten mensch eenmaal zuiver
schiep, \'s menschen hart ook rein en geheel onbc-
vlckt hm herscheppen 5). Hij erkende, de beproefde;
dat zelfs zijn gejaagd, zijn ontsteld, zijn beangstigd
harte, indieu het slechts „voor den Heer werd uit-
gestort," aan den Heer teruggeschonken, weer in
vrede zou hersteld worden als voorheen, weer in
reine vlammen zou branden voor God, en ook Gods
Hart zou wedervinden , waar het maar wilde. Ja!
vooral den bedrukten, en gebrokenen van harte is de
lieer nabij
6), zingt hij ; en de oogen van Hem,
1) Ps. 4,7,8. 2) Ps. 3) , 11. 3) P?. 32, 15. 11.
1) P» 50, 19. 5) Ps. 50, 12. 6) Ps. 33, 19.
21
-ocr page 264-
246
die alle harten, ja elk hart 1) vormde, ze zijn op
hen gerigt,
— op wie? — op allen, die op zijne
barmhartigheid vertrouwen
2).
Het kon niet treffender! En indien er meerdere,
breedvoeriger, beeldrijker schilderingen, door Sa-
lomon of andere dichters na David, met betrek-
king tot het Hart Gods en der mensehen, geleverd
zijn; meer vertrouwen inboezemend, hartroerender
zijn zij zeker niet. Wijl echter de dichter en de
propheet in ons geval hetzelfde zijn, zal dit eerst
later duidelijker uitkomen. Hoewel, wat den per-
soon aangaat, wij ook nu reeds gerustelijk vragen
mogen: wie of er was, althans tot nu toe, die
ooit meer op God vertrouwde dan David f Wie,
die den Heer sterker «aanhing, of met meer moed
en hope tot Hem terugkeerde, dan David? Zoo dat
wij werkelijk met reden zeggen: hoe dieper deze
koning, om de broosheid des harten, aan alle
stervelingen eigen , gevallen is, des te hoogsr heeft
hij zich ook verheven, door de hope van datzelfde
hart. En hierdoor inzonderheid bleek het te zijn,
wat het wezen zou in de heilsordening des Hee-
ren, en wat het daarin wezenlijk door Gods kracht
geweest is, namelijk: niet alleen een dichter met
betrekking tot hut Hart Gods en het hart der men-
schen, maar ook een hart naar Gods Hart: een waar
koninklijk kart.
1) Vgl. \'t Hcbr, en de vuig. si (») t/illatim, elk hart
in \'tbijzondcr en aldus allen. 2- Ps. 33, 15. 18. 21.
-ocr page 265-
217
III.
Davids hart, een hart naar Gods Hart, em
waar koninklijk hart.
Ja, een edel en waarlijk koninklijk hart was onj
getwijfeld het hart van David. Wij zien het in de
uitdrukking zijner edele gedachten, in zijne woor-
den, in zijne daden. Wij hooren het in de tref-
fende, meer dan treffende, ons overheerschende
akkoorden zijner liefelijke harp. Wij gevoelen het
door een blik te werpen op zijn geheelen handel
en wandel; ja, duidelijk, en misschien allerduide-
lijkst, door het vernemen der hartelijke zuchten
van zijn leedwezen en berouw. En bezwaarlijk kon
het ook anders, volgens het gansche plan en de
wijze van uitvoering der goddelijke belofte. Im-
mers; indien wij figuurlijk spreken mogen: toen
de ster der Belofte achters Edens vijgenbosschen
opging, verscheen zij aanstonds als eene konink-
lijke Ster. Een\' koning kondigde zij van den bc-
ginne af aan; een\' heerseher over de booze wereld,
Satan en den dood. En heeft zij zich ook dikwerf
in andere glanzen of fonkelingen aan den mensch
vertoond, de glans dor koninklijke heerlijkheid
straalde er toeh altijd in door.
Adam hoorde, dat uit de vrouw een uitverko-
ren zaad (het was geen ander dan het toekomende
onder ons menschen verkeerende Hart Gods) ko-
men, strijden, overwinnen, en zijn vijand den kop
verpletten zou. Noë betuigde : het knechtschap van
Kanaan, onderworpen aan Sem, en de heerschappij van
-ocr page 266-
248
Japhet ook in Seins tenten wonende, uitgebreid en
bestaande als een wezenlijk koningrijk. .Balaam zag
de Ster uit Jakob voorttreden, en den nazaat van
.Takob heerschen. Mozes zelf beloofde geen anderen
uit het midden zijner broederen, dan een propheet,
naar icien een ieder moest hooren. Zoo betaamde
het ook werkelijk! De Koning der koningen mogt
op ons aardrijk niet verschijnen, zonder zelf, onder
ons, koning te zijn. Het rijk Gods, dat de eerste
Adam verdorven had, moest natuurlijk weer onder
den vorm van een rijk, van een koning-, van een
Gods-rijk hersteld worden. Eindelijk; het Hart
Gods, om het Hart der harten, met het stof dezer
aarde omhuld, tot een waar middelpunt van allo
harten aan te stellen, kon moeijelijk een ander,
dan een konings-hart verkiezen.
Moest dan David geen koning zijn? Moest liet
hart, dat oen der voornaamste voorafschaduwingen ,
dat het hart van een der voortreffelijkste voorloopers,
voorvaders en voorbeelden van het toekomstige Gods-
Hart wezen zou, niet al den adel on hoogheid van
een koninklijk hart in zien omdragen?
Ja; Adam was do lieveling des Scheppers; en
daarom was op zijn hart Gods oog, en hiermede
Gods Hart gevestigd. Noë zou, als de tweede stam-
vader van het menschelijk geslacht, de reeds in don
grond verdorven harten weder doen voortbloeijen
op aarde; en deswege werd, om het offer zijns har-
ten, hot hart des menschen door do eindelooze
Liefde verontschuldigd. Abraham was de vriend
Gods;
Izaak en Jakob vertegenwoordigen na en met
hem de Belofte; en hierom werd Israëls God de
God van deze drie gcheeten. Mozes eindelijk ver-
-ocr page 267-
24!)
legen woordigde de vurige toet; en derhalve werd
voor zijn aanschijn en het gezigt dss volks, ook
liet grootste on eerste der geboden, het gebod der
liefde zelf, ouder donder* e;i bliksemslagen ver-
kondigd. Maar David? — Hij vertegenwoordigt
in den nacht der oudheid, den toekomstigen Koning;
even als zijn rijk het. toekomende Godsrijk vcrte-
genwoordigt. Is het wonder, dat een koninklijk
bloed door zijne aderen zal vloeijen? Was het niet
noodig, dat zijn voorofbeeldend hart een koninklijk
hart werd gemaakt?
Ja, meer. Het moest niet alleen een edel, een
vorstelijk, het moest een hart naar Gods hart zijn ,
dat tot znlk eene verhevene bestemming werd ge-
roepen en verkoren. God riep het hart van den
vlugtenden Adam; en het keerde weder tot den
Heer. Hij riep het hart van Xoë; en het offerde
zieh zelf geheel; van Abraham, en het bood meer
dan zich zelf: van Mozes, en het was tot alles bereid.
Thans roept hij David, in de plaats van hen allen.
En werkelijk! ïoenSaül, — en ecnigszinsgansch
Israël door zijne overijlde eisehen, — den Heer het
hart geweigerd had, toen sprak Samuël, (bijna zoo
als de Heer eens tot Adam gesproken had), tot
den verworpen en van zijn troon vervallen koning:
„Gij hebt het gebod des Heeren , nwsGods, nieton-
„derhouden. Daarom zal uw koningrijk niet be-
„staan. — Maar de Heer heeft zieh een man naar.
„zijn hakt gezocht, en hem heeft Hij bevolen Op-
„perhoofd over zijn volk te zijn 1).
1) Kon. 13, 1». H,
-ocr page 268-
250
Treffend getuigenis! En welk een helderen stra-
lend licht gaat daarover zoowel uit de natuur der
zake, als uit de rollen des Nieuwen Verbonds, niet
op! Toen God Adam, Noë, Abraham, Mozes zocht,
heeft Hij altijd, wien Hij toeriep, gevonden. Een
worger van beeren en leeuwen , een schoon en wei-
gemaakt jongeling, een ervarene in het spreken en
spelen, een liefelijke in lsraëls gezangen, een hart,
in één woord, naar Gods Hart, een spiegel van het
Hart Gods, zoo als het eenmaal onder ons menschen
zal komen , kan ook nu niet ontbreken. En wezenlijk!
men heeft David onregt gedaan met de bewering,
(omdat hij niet in alles zich onberispelijk gedroeg):
dat door de uitdrukking en benaming van een man
naar Gods Hart,
al de verheven gunsten on voor-
regten, die wij aan David toekennen, niet worden
brteekend 1).
Reeds in de gewijde liederen heeft de Heer zelf
laten zingen : Ik heb David, mijn dienaar, gevonden;
en met mijne heilige olie hem, gezalfd
2). Maar door
den mond des grooten Apostels heeft Hij verklaard :
Ik vond Duvid, Jesse\'s zoon, den man naar mijn
Hart, die al mijne begeerten zal volbrengen \'i);
en
dit woord , naai- denzelfden Apostel: is het getuigenis
des Heeren. Wie durft het weerspreken?
Volgens Gods wenschen, naar Gods verlangen
en begeerte, te denken, te handelen en te spreken,
ziedaar dus ook werkelijk, waarin alleen het gevormd
1)   Men wil er slechts in vinden: er» mnii meer dan Suil
Miiu>" di\'n zin van Oud. Zie Niemeyer, Bijn. kankt.IV. p. 187i
2)   P>. 88, 21, 3) Act. 13 , 22.
-ocr page 269-
251
óf i/eiichap&ii zijn naar Gods Hart bestaan kan. Ik
zal een priester verwekken,
zegt God elders, diege-
Iromo is, e» in alles
volgens mijn Hart zal han-
iMeu
1)- Ik zal v herders geven, belooft Hij nog-
raaals, volgens mijn Hart, irelke u geleiden zullen
i/i wetenschap en kennis
2). Gelijk er dus priesters
en herders door den Heer gezocht en gevonden
worden volgens Gods Hart, zoo wenseht, en zoekt ,
en vindt Hij thans naar datzelfde, hart een koning ;
en die koning is J)acid. Maar neen, laat ons beter
zeggen: David, als de man naar het Hart des
Heeren
, is niet alleen koning, hij is ook, als wij het
geen priester noemen mogen in eigenlijken zin , toeh
in menig opzigt, den priester gelijk, een ware ge-
zalfde des Heeren, en een Herder des volks. Als
koning volgens Gods Hart, zal hij Gods volk be-
heersehen, «aar Gods begeerten. Als Gods Gezalfde ,
zal hij Israël voorgaan in het goede, en getrouw tot
in den dood, volgens het Hart Gods handelen; en
dit niet alleen; maar hij zal bovendien, op het
hoogste des Sions de Verbonds-ark plaatsen en deu
Koning der koningen, naast zijn eigen paleis, en
meer dan hij zelf dit doet, over Israël doen heer-
sehen. Als herder eindelijk zal hij het volk Gods
geleiden op vruchtbare velden, het voeden met de
zaligste leer, en ook in dit opzigt, zoowel als in
rik ander, niet alleen de voorlooper, en voorvader ,
\'naar ook een toon- en voorbeeld van het eens als
Herder, Priester en Koning te verwachten Hart
der harten
zijn.
i
1) 1 K»n. 2, S5 2) Jw. 8, 15.
-ocr page 270-
252
TV.
])avids hart, het voorbeeld {de type of vooraf-
beelding) van liet Hart van. Chrisluz.
Groote God! Heer en bewerker van alles wat met
[sroël, als beeld , en met ons, in werkelijkheid , ge-
schiedt; wat moet er niet in David geweest zijn,
om /.nik eene gunst, van vóórbeeld en voorvader
van Christus te wezen, ten minste niet geheel
onwaardig te zijn! In hem, zeggen we; en wij
denken, bij voorkeur, aan het reeds beschreven
heilig, dichterlijk, koninklijk, en naar Gods Hart
gevormde hart, hetgeen ook inwendig, op liet Hart
van Hem, die nog komen zal, gelijken moet. In
hem; want het uiterlijke is ligt te aanschouwen;
en dat Israëls koning mede door zijn inwendig
leven, door zijn handel en wandel, (zijn val blijft
van zelfs buiten aanmerking), den toekomstigen
Heerscher over de menschen 1) zal afbeelden en
voorafschaduwen; dit heeft hij, buiten- en misschien
meer dan zijn hartegaven, met al de andere voor-
afbeeldingen en voorbeduidsels in Israël gemeen;
maar in zich zelven, in zijn binnenste, zijn hart,
daarin heeft David iets gansch bijzonders, iets zeer
voortreffelijk*; en, — zoo als gehoord is, — hij
moest het hebben. En waarom \'t
David! de naam zelf is een zegen; een harte-
1) il Koj. XX111, 3.
-ocr page 271-
253
nanm. Hij bcteekent: Geliefde. Eu de persoon\':1
Hij is, gelijk wij vernomen hebben, <le door God
verkorene, de man naar Gods Hort; zoo als lief.
uit den mond des Apostels luidde: een persoon,
die den raad en den wil van God ten dienste
stond 1). Wat kon dan anders in hem zijn, dan
lietzelfde, — voor zoo verre het beeld het tegen-
beeld wedergeeft, —; icat in Jesus Christus was?
Wat anders, dan hetgeen eenmaal, in liet Hart
der harten, bij voorkeur zal uitschitteren? hetzelf-
de, dat ook uiterlijk, in Davids lotgevallen, als
in een spiegel, moet zigtbaar zijn?
Het is, in twee woorden, of liever in twee
hoofdtakken, die èn den eersten èn den tweeden Da-
vid, als het ware, naar het leven afinalen: lijden
EN GLORIE.
Het is hier de plaats niet om na te gaan, langs
welke wegen zoo wel die eerste als de tweede Gods-
heltl, door het bitterst lijden in zijne heerlijkheid zal
binnen treden; evenmin als het ons thans voegen
zou, al de glorie te schilderen, welke den verkoren
Leeuw van Judo, een niet onwaardig beeld van den
Eénig- en Eeuwiggeborenen deed zijn; \'t is aan
allen bekend, en staat met gloeijende kleuren op
menige rol van het gewijd gesehiedblad geteekeud.
Maar den geest, of liever, het hart van David, dit
dienen wij bij uitstek te kennen; hierin, zooveel
doenlijk, het voorafkomend beeld van het konink-
1\'jks.te onder alle harten te zoeken en te aanschouwen.
1) Act. 13,36.
i-i
-ocr page 272-
254
En wat was dan wel het voortreffelijk Dnvids-
hartc, zoo wel in zijn bitterst lijden, als te mid-
den van zijn hoogste glorie? Altijd, (helaas! de
broosheid van het menschelijke hart hier niet mede
gerekend, maar toch niet te vergeten); anders ai-
tijd, zoo veel van God komt, een getrouwe spie-
gel van het toekomstige Hart des lleeren.
Welke kenmerkende eigenschappen, welke hoofd-
deugden zullen er dus bijzonderlijk in uitblinken?
"t Is moeijelijk zich bij zulk een rijkdom te beper-
ken; maar moeten wij zulks bepalen ? dan zeggen
wij het liefste: nederigheid, zachtmoedigheid on liefde.
In deze drie is alles opgesloten. Nederigheid, dat
is tevens: offer, aanbidding en zich zelf vernede-
rende liefde; maar alleen voor Hem, die de Schep*
per, de Heer, en de God van alle harten is. Zacht-
moeïligheid,
dat is mede: gcdidd en medelijden ten
aanzien van alle harten, die ons het leed berok-
kenen, of van diegenen, die zelven vol smarten
zijn. Liefde eindelijk, vlammende, ja, gloeijeiide
kolen,
voor den Koning der koningen, die ginds
Boven woont, en voor diens Vaders teêrgeliefde
kinderen, die hier op aarde zijn.
Iets groots was het voorzeker voor den stillen
herder uit Bethlehems velden, van achter de schapen
te worden geroepen, om te verschijnen aan het hof
des vorsten, te spelen op de trappen • van diens
troon, ja welhaast, als hem God heeft doen zalven ,
du kroon van dien verworpen koning op eigen
hoofd te dragen; maar desondanks bleef David wat
hij geweest was, eenvoudig en nederig van harte,
en kon hij altijd met regt tct God zeggen, wat
Lij naar allen schijn eens gezongen heeft: o lieer!
-ocr page 273-
255
mijn keft is niet verlieten; en mijne oogen zijn niet
hoog; ooi; heb ik niet gewandeld in te groole dingen,
noch in te wonderlijke zaken, hoven mij verheten
1).
Zie! zoo komt eenmaal het Hart der harten, in
liet eigen Bethlehem, te midden van herders, zelf
Herder, en het eerst door herders aanbeden, altijd
een herderen-hort voor de zijnen in zijnen boezem
dragend.
Koem- en glorievol was het voor Israëls koning
zich van duizenden en duizenden te zien omringd;
het rijk Jehova\'s te mogen uitbreiden, volgens de
beloften van Mozcs, van den Xijl af tot aan den
Enphraat toe; te kunnen heerschen in den naam
des Heeren over het geheele uitverkoren volk Gods;
maar bij al dien roem en glorie vergeet de koning ,
in dit tweede Eden gelukkiger dan Adam, den
Koning der koningen, zelfs bij de grootste plegtig-
heden, niet. In den Heer zal zieh om hart terheu-
gen
, zingt hij 2), en ik, ik zal mij nog nederiger
honden, dan ik thans,
(voor de Arke des Heeren
dansende) gedaan heli, en ik zal gering zijn i?i mijne
oogen
3) en voor den Heer vreugde bedrijven. —
Zie! zoo zal dezelfde „ijver voor het hujs Gods den
tweeden David verteeren;" zoo zal ook Hij, door
(Ie scharen gevolgd en als vorst vereerd, tot hen
spreken: leert van mij, niet, dat, of omdat ik ko-
ning , maar dat, en omdat ik nederig van harte ben.
Maar hce groot en hartverhefl\'end moet het voor
David geweest zijn, nog eer hij de kroon van Israël
1) Ps. 180, 1. Volgens do Vulgata eau Uuvid.
1) i\'s. 83, 21. i) i Kon. B, 22.
-ocr page 274-
250
spande, te hooreu zingen: „Saiil heeft duizenden
verdagen, maar David tien duizenden;"
zoodra hij
haar opzette, te zien: hoe alle vijanden voor hem
wcgstoven, als ware het voor de Bonds-ark, voor
Jehova zei ven, wiens glorie alleen al zijne hateren
verplet; als liij eindelijk diezelfde kroon op het
hoofd van Salomon plaatste, in en achter dezen
dien anderen te mogen aanschouwen, die meer dun
Salon/on is,
en in wien zijn koningrijk voor alle
eeuwigheid zal duren! — En toeh; wat denkt, wat
gevoelt steeds zijn hart; op wien alleen stelt het
zijne hope; tot wien bidt het met ootmoed? Al
stonden geheele leners legen mij op,
zoo zingt hij,
wijn hart zal niet vreezen IJ; de lieer \'is mijn lie-
schermer. Op Hem. hoopt mijn hart; en ik ben ge-
holpen 2).
Want den verdrukten van harte is de
lieer nabij, en de ontmoedigen van geest redt Hij
3)
voortdurend! — O ware en waarachtige nederigheid,
godsvrucht en wijsheid, welke ons desgelijks het
Hart der harten loeren zal: Wie zich verheft zal
vernederd, en wie zieh vernederd zal verheven worden;
en uit de volheid des harten zal de mond spreken,
en waar uw schat is, daar zal ook urn hart zijn.
Davids schat was ongetwijfeld meer Jehova zelf,
dan Jehova\'s gunst. Maar ook, tot zulk eenegunst,
verbonden met zooveel glorie, hoe zou hij er toe
gekomen, hoe ingewijd kunnen zijn langs een an-
deren, dan den eenigen voor het hart der menschen
daartoe vastbepaalden weg,— door het lijden? —
En waarlijk! hoe menige tranenvloed is aan dat
1) Ps. 26, 3. 2) Ps. 27, 7. 8) Pi. 83, lü.
-ocr page 275-
257
hart ontpcrst, hoc veelvuldige verdrukkingen,
hij zegt het zelf 1), — heeft dat hart geleden,
hoe vaak is het „beproefd, gelouterd , als verteerd
door de beproevingen Gods 2), hoe dikwijls ont-
steld, beangstigd, verslagen door den Heer, voor-
aleer het naar waarheid zeggen kon: wijn hart U
bereid, o lieer! wijn lmrt is bereid.\'
3) geheel bereid,
om in alles uwen heiligen wil te volbrengen! Maar
geduldig, vol overgeving aan den wil Gods, vol
medelijden met de boozen zclven, dit was Duvids
hart altijd.
Saül vervolgt hem en zoekt hem te dooden;
David bidt, gelijk de tweede David doen zal, en
tracht zelfs wel te doen aan hen, die hem haten.
.Tonathas, de beste der vrienden, wordt hem door
den dood ontrukt; David weent, zoo als Jesus voor
Lazarus\' graf. Semeï lastert den verstooten koning;
de zachtmoedige vorst wil evenmin het zwaard, als
zijn Tegenbeeld het vuur des hemels gebruiken.
Absalom, zijn eigen zoon, staat tegen hem op; ach!
Absalom, roept hij, — zoo als Jesus tot den hem
verradenden vriend, ach Absolom, mijn zoon! of
ik voor u mogt sterven!
Zijn volk eindelijk, zijn ge-
Hefd en met weldaden overladen volk, verlaat, ver-
stoot hom van zijn troon; hij smeekt, ook over dat
volk, Gods zegen af, even zóó als het eenmaal op
het krais zal klinken: Vader! vergeef het hun; want
:ij weten niet wat zij doen.
O zekerlijk, voor dezen, voor den tweeden David
in persoon, was het niet noodig zoovele vuurproeven
1) Ts. 24, 17. 2) I\'s. 25, 2. 3) I\'s. 56, 8.
22
-ocr page 276-
25$
te onderstaan. Maar voor ons was liet noodig, dat
Hij dit alles leed, tit mterieort jieret,• op dat wij
zien konden, hoe Hij barmhartig is, en door eigen
ervaring geworden is; hoe Hij zelf in allej beproefd,
wat ons hart lijden kan, ook in alles ons tot troost
en hnlpe zal wezen; hoe Hij, door hetgeen Hij
zelf geleden heeft, het moeijelijke der gehoorzaam-
heid geleerd hebbende, 1) ons in alles zal kunnen
en willen en moeten helpen. — En ook voor David
was het noodig! Waarom? Omdat zijn hart zooveel
mogelijk, reeds van toen aan, een getrouwe spie-
gel van het toekomstige Hart Gods moest wezen.
Moeten wij nu ook nog van Davids liefde spre-
ken ? — Ach neen! Smachtend was zijn hart, gelijk
de van dorst kwijnende hinde naar de waterbronnen
smacht; zuchtend en wegkwijnend was het van be-
geerte naar de voorhoven des Heeren, naar den
God zijns levens en zijner jubelende vreugde; rust
vond het niet, tenzij in Hem, tot wien het zong:
„Tot U spreekt mijn hart: U zoekt mijn oog; Uw
aanschijn zoek ik immer!"
Ontvlamd en ontgloeid
was 2) het, zelfs bij de bloote gedachte aan de
grootheid of liefde, zijns Scheppers. Wij weten dit
alles; maar des ondanks het schetsen, het afbeelden
gelijk het van liefde gloeide, wie zou het kunnen ?
En zijn Tegenbeeld ? O, heeft er iets aan de tijpen
en voorafbeeldsels der oudere heilsordening ontbroken;
was er ééne zaak, voor hetgeen ik den spiegel der
toekomstige goederen
noemde, en hetgeen ik diens
brandspiegel zou willen noemen, — was er één gloed
1) Hebr. V, 8.           2) Ts. 38, i.
-ocr page 277-
259
van het toekomende, dien hij vooraf niet heeft
kunnen wedergeven in den Nacht des Voortijds,
één glans, dien hij niet mogt voorafspiegelen in
volle gelijkheid, — dan was het: de liefde. Be liefde !
dit was het zegel des Nieuwen Verbonds; dit was
het wezen van de wet der liefde; dit was die wet
zelve, God zelf, — de bron, het voorwerp, en het
doel dier liefde — voor ons weggelegd. Welk
waar en gelijkend beeld kon daarvan gegeven wor-
den? —• En wezenlijk! Vaderliefde, moederliefde,
bruidegoms-liefde, is de liefde Gods in het Oude
Verbond genoemd. Maar wat is dit alles met de
werkelijkheid vergeleken? Wat is het, in vergelijking
met dien goddelijken gloed, die eenmaal, niet meer
alleen in den hemel, niet alleen inSeraphs, maar,
in hoogeren graad, in een menschelijken boezem en
op ons aardrijk gedragen, de geheele wereld zal
ontsteken en ontvlammen ? — Doen laten wij het voor
als nog niet wagen, een verderen blik op die Zon
der zonnen te slaan. Bewonderen we veeleer Gods
eindelooze wijsheid , die onder alle harten , een hart
als dat van David wist uit te kiezen, om reeds van
toen af, voor het sterfelijk oog, een straal zijner
eeuwige vlammen te doen schitteren. Bewonderen
we zijne liefde, die een Geliefde naar zijn Hart
onder ons menschen uitzocht, om bereids lang te
voren, een waar toon- en vóórbeeld van zijn Eénige
te zijn. Maar bewonderen we dan ook zijne goed-
heid, die zulk eenen Daoid heeft uitverkoren, om
niet alleen een voorlooper en voorafbeelding, maar
zelfs bij uitstek, de koninklijke voorvader van den
mewscJi naar het Hart Gods bij uitnemendheid, van
het Hart Gods zelf, (zoo als we van nu aan zeggen
-ocr page 278-
260
mogen), v:iu onzen aanstaanden lieer en Koning, —
Jesus Christus, — te zijn.
V.
David de voorvader van den CItrislus.
Hier staan wij op nieuw voor een der afgronden
van. de oordcelen Gods!
Adam viel; en liet Paradijs
werd gesloten. Het eerste koninklijke hart had
immers, met en in het Hart (iods, alles verbeurd.
Sinds werden er verscheidenen in de rei der ver-
korenen geroepen; maar in Israël, tot aan David,
nog niemand , die te gelijk, eigenlijk gezegd , ko-
ning
op deze aarde was. En evenwel moest er,
vooral ah koning, — zoo als wij straks gehoord
hebben, — een voorvader van den Memias zijn. Uit
Sem, uit Abraham, uit Jakob, uit Juda moet hij
wezen. — Het is David.
Maar helaas! ook David valt. Ook Israëls eerste
en grootste koning, [want de van God ontijdig
GEëlSCHTE, SaüL, de ongehoorzame, wordt hier niet
gerekend 1)], ook David weet bij droevig ervaren,
hoe broos en alleronstandvastigst het hart des men-
schen is. Wat gaat er van de belofte worden?
Van Üods belofte? — Geen vreezc! Het woord
1) Said betctkeut: <lc gevraagde.
-ocr page 279-
261
Gods is gegeven; en het Hart, Gods is niet als het
hart des mcnsrlicu, dat het zoude veranderen ; maar
de gedachten zijns horten blijven van geslachte tot ge*
doekte
1); en mijne gedachten, zegt Hij, zijn niet
mee gedachten
, o mensen! noch mee wegen mijne
wegen
2).
O waarlijk! onnaspeurlijk verre zijn de wegen en
wonderen des Hoeren boven al de gedachten van
ons hart verheven! Maar wat moet er dan ook in
J)avids hart zijn omgegaan, als hij zien zoo weinig
waardig aanschouwde, en toeh wist, toch geloofde,
dat hij-zelf het bevoorregt hoofd van liet in Gods
Xaam eerst op aarde en dan zelfs in den hemel
regerend huis, zonde zijn? Immers. liet volk,
waaruit de Hinkende morgenster, de Heeneher der
toekomende eeuwen zou voortkomen, was sedert
eeuwen aangeduid; en het was geen ander dan
Davids volk. De stam, waaruit de Lang-verwachte
zou voortspruiten, was even duidelijk door den
stervenden aartsvader Jakob aangewezen; en het
was geen andere dan Juda\'s, en deze wederom was
Davids stam. Maar de familie, het huis, de per-
soon, in en met wien de koninklijke heerschappij
heginnen zal, wordt nu aan David getoond; en het
is geen ander dan David zelf, — naar de gedachte,
den wensch en de uitspraak Gods.
Dichterlijke koning! hoe groot is voortaan uwe
glorie! Hoe groot zal ook de omvang en diepte
van uw voorafbeeldend en koninklijk harte zijn!
Heeft do Heer in zijne heiligheid aan iemand
1) Fs. 38, 11.
2) Is. 53, S.
-ocr page 280-
262
gezworen: „dat zijn zaad in eeuwigheid zal blijven ;
„dat zijn troon, gelijk de zon, voor zijn aanschijn,
„en als de volle maan, bestendig zal wezen;" 1) het
is aan JJavid.
Is er voortaan sprake van „den dienaar Gods bij
uitstek; van het hoofd des koninklijken huizes;"
van hein, uit wiens vrucht der lendenen, de Heer,
naar het vleeseh, den Christus verwekken zal 2);
het is van David.
Wordt de naam van dien toekomenden koning,
van dien Herder en vorst der Herders als met voor-
afbeeldende, ja, maar met de liefelijkste kleuren
geteekend en beschreven: het is altijd David 3)!
„En ik zelf, — zoo spreekt de Heer, — ik zal
van het merg des verheven ceders nemen
, — en ik
zal het planten: Ik zal een teederen (tak) van den
top (van den besten) zijner scheuten afplukken, en
die planten op een hoogen en verheven berg (op
den Sion). Ja; op Israels verheven gebergte zal ik
dien planten, en hij zal loten voortbrengen, en
vrucht dragen, en tot een heerlijken ceder zijn; en
onder hem zullen wonen alle vogelen, en onder de
schaduw zijner takken zal allo gevogelte zijn nest
gaan bouwen 4)." — Kent gij dien ceder? —
Kunt gij aarzelen den hoofdtak, en als het merg
van dien trotschen, vruchtbaren, onverderfelyken
boom te noemen? Nog eens: o David, hoe groot
is uwe glorie! En welk een goddelijk merg is het
l! Ps. S8, 30, 37.          2) Act. 11, 3!).
3) Kzcoh. 34, 23 en and. pi.
i) Kzccli. 17, 22—23. Vgl. de Vuljaia.
-ocr page 281-
263
toekomende Hart God» 1), hetgeen ongetwijfeld door
de onvergelijkelijke Maria, maar toch ook uit uwe
lendenen en als uit nw hart zal komen! de down
Duvid
, el e lumbu ejus.
Is het wonder, tlat van nu aan de voorafgaande
Patriarchen, Adam, Noë, Abraham, ik zou bijna
/.eggen, vergeten, en .1 lavid, als ware het in aller
plaats, of ten minste bij uitstek geprezen wordt? —
Dat het Woord Gods uit een reine Maagd het
menschelijkc hart zal aannemen, wordt aan Davids
huli
2) verkondigd. Op Davids troon zal de VBEDE-
vokst zitten 3); in Dacids tent de getrouwe Heerscher
rigten -i); voor, en over Davids huis in eeuwigheid
heersenen 5). Ja, zal de Die/war Gods bij uitne-
mendheid, moet des Vadeus , maar ook Davids zoon ,
voortaan met een licfelijken en alles beteekeuenden
naam genoemd worden, dan heet Hij Duvid 0).
Het is, als of Duvid zelf bleef leven, als of hij
eenmaal wederkeeren, als of hij eeuwig in persoon
heersenen zal. Nog meer. „Want te dien dage,
spreekt Jehova — zal de Heer de bewoners van
Jerusalem besehermen; en de zwakste uit hen zal
alsdan (sterk zijn) als Duvid; „en Davids hujs? het
zal wezen als een huis Gods, en als een engel des
Heeren in hunne oogen;" zoo spreekt de Heer 7).
Waarlijk! hot kan ons niet meer bevreemden, dat
eenmaal het maagdelijk hart, hetwelk de reinste en
getrouw ste spiegel van Gods Hart wezen moet, zal
1) Zie A Lap. 2) Is. 7, 13, 14. 3) Is. 0, 0, 7.
4) Is. 16, 5.          5) .Ter. 33, 17 enz.
C) Zach. 12, 7 enz.          7) Zach. 12, 7, 5>.
-ocr page 282-
264
moeten bewezen worden uit het huis Davids Ie zij i.
Kii hoe duidelijk klinkt nu tevens elke weergalm
des Nieuwen Yerbonds, die ons David noemt.
Daalt een der hoogste Geesten uit de gewesten
des lichts bij Maria neder, hij zal aan de Maagd
verkondigen: dat Gods Zoon haar zoon, maar tevens
de. zoon haars Vadert David wezen, en op zijn troon
zal heerschen 1). Zullen de scharen zijn Hart bc-
wonderen, als het den Satan verslaat, de blinden
doet zien, de stommen doet spreken 2), maar toch
nooit „het gekrookte riet verbreekt, of het rookend
lemmet uitdooft 3);" zij zullen uitroepen vol ver-
bazing: /.* dit niet de zoon van David? Wil man zijn
Hart treffen, en onfeilbaar verkrijgen hetgeen men
verlangt: Heer! zoon tan David! ontferm u mijner -t)!
zal men bidden, Jesus, Davids zoon, heb medelijden
met om!
zal men smeeken.
En wat zingt men Hem jubelend tegemoet, als
Hij zachtmoedig Jerusalem binnen rijdt, en als de
Langverwachte uit duizend monden wordt verwel-
komd ? Wat roepen de kinderen en zuigelingen in
den Tempel, zoo als mede de eerste David voorspeld
had? Wat zingt Hij zelf nog in het hemelsch Sion,
te midden der Hosanna\'s en Alleluja\'s der Heiligen ?
Hosanna! den zone Davids! Hosanna in den aüer-
hoogtten! Hosanna Davids zoon
5)! En dit zegt de
Heilige, de Getrouwe, die den sleutel Davids heeft;
die opent en niemand sluit;
die sluit en niemand
1) Luc. 1, 32.           2) Mt. 15, 22 en volg.
3) Mt. 12, 20 en volg.           4) Mt. 15, 22.
5) Mt. 21, 9 cu 15.
-ocr page 283-
2G5
opent 1): Ik Iten de icorlel e>i ketgedacht van Darid,
de blinkende morgender 2)! —
En ook een der ouderlingen spreekt (ot ons, zoo
als tot den Apostel-propheet des Nieuwen Testa-
ments: ween niet, zie! de leemo uit de stam Juda\'s,
de (koninklijke spruit uit den) wortel Davidu heeft
overwonnen
3)!
En Hij, die deze dingen getuigt, zegt ook thans:
Ja, ik kom. haastiglijk ! — En wij antwoorden , even
als Joannes: Amen! kom! Heere Jesus 4)1
Doch neen ! die ure is nog niet gekomen ! De wet
der voorafschaduwing duurt voort, het voorhangsel
voor het Heilige der Heiligen hangt nog altijd on-
gescheurd; en het heerlijke en.wonderlijke, hetgeen
we thans in het Oude Heilige aanschouwen , het is
nog niet het Hart Gods zelf, het is alleen dezelfde
David, de goddelijke ziener, en de propheet van het
Hart Gods,
dat komen zal.
VI.
David de propheet tan het Hart Gods.
Gelukkig Sion! hoe dikwijls en hoe liefelijk heb-
ben uwe heilige kruinen van de hartroerendste
1) Ap. 3,7.          2) Apoc. 22, 16.
3) Apoc. 5,5.          4) Apoc. 22, 20.
2a
-ocr page 284-
266
toonen des gelukkigsten aller dichters wcêrklon-
ken! —
En hoe mogt het ook anders?
Atltihi had de Belofte van het Hart Gods ontvan-
gen , en de doornen, in zijn hart geslagen, herin-
nerden hem voortdurend, dat er een Verlosser
komen moest. Door Xoë was Gods Hart „vertroost",
en erlangde liet, —naar den mensch gesprokon,—
nieuwe hoon, van het menschelijk hart op eene
vernieuwde aarde ten spoedigste bereid te zullen
vinden. Abraham werd „Gods vriend;" Jakob „Gods
dienaar;" Mozes de geleider van zijn uitverkoren
volk ; vele anderen, zoo mannen, als vrouwen, werden
helden of heldinnen, die voor het Hart Gods spra-
ken, zwoegden, streden, en het meer en meer,
in zijne wondervolle werken, als ware hot zigtbaar
voor het sterfelijk oog deden worden. Maar een
herder, koning, zanger, dichter en propheet, zoo
als Havid, had het Hart Gods tot nu toe niet ge-
vonden.
Ook was de tijd gekomen , waarop de eerste
beeldspraak allengs zou verdwijnen. He ster was
opgegaan, die een duidelijker beeld der blinkende
Morgenster
wezen moest; de wortel vast genoeg
geschoten, uit welks edelen Tak de goddelijke Bloem,
het Hart Gods zou ontspruiten.
Wie kon dan ook beter, dan het voorbeeld des
Leeuwa uit Juda\'s stam, het eenigc Hart als liet
kart des leev.ics
bezingen ? Wie was geschikter, om
den kring, en als de deur van een nieuw tijdperk
te ontsluiten, dan hij, wiens Na- en Tegenbeeld
niet alleen opetlt en niemand sluit, sluit, en niemand
opent,
maar ook Herder, Koning, Leeraar en Fro-
-ocr page 285-
I
267
pheet, meer dan Bavid zal zijn? Wie in één woord,
zou ons helderder, treffender, gloeijender hut Hart
God*,
zoo als het komen moet, hebben hunnen
teekenen , dan zijn eigen voorlooper, voorvader,
voorbeeld niet alleen, maar de man uoar :iju Hart
gevormd, wiens naam Hij dragen, wiens kroon
Hij spannen, wiens rijk Hij in eeuwigheid bezit-
ten zal ?
O hart naar Gods Hart! grijp dan do harpe,
en zing ons in uwe hartroerende akkoorden, het-
geen ge van het Hart Gods weten inoogt! "Wij ge-
looven het gaarne: uw mond zal, als die van alle
zangers des Ileeren, hoorje wijsheid spreken; en nat
opwelt uit uw hart zal loutere wetenschap zijn
1).
Hoe klaar hebt gij zelf het uitgedrukt in uwen
zwanenzang op aarde! Hoe treilend bezongen!
„David, do zoon van Isaï zegt: de man, wien
„het vastgesteld is van den Getal/de van Jakobs
„God, de uitmuntende Psalmzanger in Israël zegt:
„De Geest des Hoeren heeft door mij gesproken,
„en zijn woerd (wordt u bekend) door mijnen
„mond. De God van Israël heeft tot mij gezegd,
„de sterke Israëls heeft gesproken: Een heerscher
„over de mensehen, een regtvaardige, een IIeer-
„seher in de vreeze Gods: — (Hij zal u zijn) —
„gelijk hot licht des dageraads, wanneer de zon
„opgaat des morgens, zonder wolken, schittert; en
„gelijk de grasscheutjes door den regen uit de aarde
„voortkomen 2)."
Zoo is het! goddelijk Licht, en bevruchtende
1) Ps. -JS, 2 en vak.          2) 2 Kon. 23, 1—4.
-ocr page 286-
26S
(liiincf ziedaar tic gave der Verlossing, naar waar-
beid geteekeud ! Vol waarheid en genade, antwoordt
dan ook de Adelaar des Nieuwen Verbonds 1), en
verwijst ons, met den grooten Apostel 2), naar
de vroegere liederen van den gekroonden zanger
terug.
En zal Hij ons daar alleen van Gods Hart, als
van den zetel en de bron der liefde spreken ? Dit
ware weinig! en hoe vaak reeds herzongen! Neen!
hij zingt veeleer het godmensehelijke Hart zelf, het
Hart Gods in een menschelijk ligchaam wonend,
èn in zijn wezen, en in zijn lijden, èn in zijne
vreugde, èn in zijne glorie! Vernemen wij eenige
en het liefst de voornaamste zijner heilige akkoor-
den! — „O Heer!" zoo heft hij biddend aan:
„O Heer! mijn God! hoe ontelbaar hebt gij uwe
wonderdadeu gemaakt! en in uwe gedachten is
„niemand aan U gelijk! — Ik verkondig ze en
„(wil ze) uitspreken: (maar) zij zijn te groot, te
„veel om op te tellen!"
En ah nn Gods Gezalfde de wereld intreedt, zegt de
Apostel \'S), dan roept hij uit, mot den koninklijken
propheet:
„Slagtoffer en spijsoffer hebt gij niet gewild :
„maar mijne ooren hebt gij wèl toebereid. Jirand-
„offer en zondoffer eisehtet gij niet; toen heb ik
„gesproken: Zie! ik kom ! Aan het hoofd des boeks
„is van mij geschreven: dat ik uwen wil zou vol-
„brengen: Mijn God! dit is mijn lust! en uwe wet
„is IN HET MIDDEN VAN MIJN HART 4)."
1) Jo. I.           2) Hebr. 10, 5.
•*J) Hebr, X.           i) Ps. 3\'J, fi—\'.).
-ocr page 287-
26\'J
Herkent gij David niet, die voortdurend de heilige
wet Gods in hel midden van elk hart des l/raven teil?
Erken dan tevens het Hart zijns Tegenbeelds, reeds
met dien enkelen trek, van af Bsthlehem\'s kribbe,
geteekend!
Slagtoffer voor het groot geheim des konings,
spijsoffer in hot geheim des Harten, brandoffer door
do eindeloozo liefde, zondoffer voor het hart der
mensehen; ziedaar wat (iod vraagt. Maar dit alles,
niet zóó, als het tot nu toe geweest is „in het
bloed van stieren, en bokken," maar zoo als het
eenmaal wezen zal, in het eigen harte-bloed van
•Team, — ziedaar, als in een hoofdtrek, het Hart
Gods, dat komen moet, geschilderd!
En op welk tijdstip /.al dit bepaaldelijk plaats
vinden? Waar zal dat offer bij voorkeur geplengd
worden? Voortdurend, overal, ten allen tijde: iu
de kribbe, aan de kolom, op het kruis!
En welk is het kort begrip, waarin alles wordt
zamengevat? Wat vormt het wezen der gansche
geheimenis, in de rol des hoeks 1), als de pligt en
liet werk des Messias opgeleelcend? het hart! Gods
welbehagen Ie volbrengen van den stal uit tot op
Golgotha\'s kruis; altijd zijn lust te vinden in het
volvoeren van het gebod des Vaders: overal Gods
wet te hebben gegrift in het binnenste van si/u Hart.
Treffende voorspelling! die dan ook naar do let-
ter vervuld zal worden. Spijze en drank zal het,
als het ware, voor den Messias zijn, Gods wil
te doen; van af hot broodhuis (Rethlehem) tot in
1) Ps. 1. c. vs. 8, naar \'l Hebr.
23
-ocr page 288-
270
tle Paaschzaal op den Sion, en nog verder, zul Hij
even als David, niet alleen Gods geregtigheid niet
in zijn Hart verbergen,
1) maar openlijk Gods trouw
en heil en gunst vermelden
; en gelijk het eerst te zijner
glorie, op den Thabor, zal klinken uit den mond
«les Vaders: „Deze is mijn welbeminde zoon: hoort
xaak hem 2);" zoo zal het wederzijds, uit de
diepte des Cedrons en uit Gethsemane opgaan:
„Vader! niet trut ik wil; maar uw wil geschiede!"
AVant: de wet Gods is midden in zijn Hart!,
En welke was dan die wet, dat Godsgebod, voor
hetgeen de hoofdzaak aangaat?
O Hart mijns Gods! wie kon het verwachten?
En hoe waar kunnen wij ook hier zeggen in een
diepsten zin; „dat het nooit in het hart des men-
„schen is opgekomen, wat de Heer bereid heeft
„voor hen, die Hem beminnen?"
Welk was dat bevel? —
Aeh! tusschen de distelen en doornen, voor het
gesloten Paradijs, hadden wij het voorzien; maar
in Eplirata , het vruchtbaar Broodhuis ,niet meer. Op
Siuaï, tussehen de ratelende ilonder-en bliksemsla-
gen, hadden wij het verwacht, maar op den Thabor
niet. En toch klinkt het ook op Bethlehems velden:
„vrede op aarde aan de menschen," ja, maar: „Eere
aan God in den allerhoogsten
/" — en die eere, zij
zon niet anders dan door Gods Ilarte-bloed her-
kocht worden. En toch luidde het ook op den
Thabor: zijn uitgang, dien Hij volbrengen zou in Je-
rusulem
3); en die uitgang was geen andere, dan
1) T. a. pi. vs. 11. 2) Luc. 9, 35. 3) Luc. 9, 31.
-ocr page 289-
271
Let smartelyk breken zijns Harten op Golgotha, op
liet kruis.
Kon Datid iets anders dan Mozes en Elian, kon
de heerschende koning iets anders dan de wet en
de propheten verwachten, aanschouwen, voorspellen?
Verplaatsen wij ons, ceu oogeublik, met den zan-
ger Gods op den Sion; zien we van daar, 1000
jaren te voren, met hem naar Golgotha uit; hooren
we, voor de eerste maal in de 11. Schrift, den Schep*
per zelven, zonder bloemspreukige woorden, van
het door Hem aan te nemen mensehelijk harte spro-
ken! Wat leereu we?
Even buiten .Fcrusalem, op een naakte rots, aan
den openbaren weg, staat een schandpaal, zoo als
voor moordenaars wordt opgerigt, — een kruis.
Zijn voet, en als ware het de wortel, staat geplant
in onze aarde; maar zijne armen strekken zich uit
naar het Noorden en naar het Zuiden, als om het
gansehe aardrijk te omhelzon; en zijn top rijst smee-
kend naar de wolken, naar den hemel. Maar die
hemel! ach! hoe somber ziet hij heden uit! hoe
drukt hij loodzwaar, juist ten tijde van het plegtig
1\'aaschfeest, op onze aarde! Ue zon weigert haar
licht; de sterren schijnen in een purperen gloed,
als schreijende Seraphs, boven de heilige stad; de
gansehe natuur blijkt met een rouwfloers omhangen;
en waarlijk! men moet oogen, als die van David
hebben, om te zien, en aan dat scliandhout op
Calvarië nog te herkennen, — Wien? — Israëls
koning, Jehova\'s en Davids zoon, — ja; waar-
en waarachtiglijk: liet Hart Gods en des niensclte.n.
Kn verg nu niet van den hartelijkste!) dichter,
dat hij u het treffendst tafercel ter wereld zonder
-ocr page 290-
272
<le hartroerendste en hartverheffenclste akkoorden
bczinge! „Mijn God! Mijn God!" — zoo klinkt,
hem van Golgotha, uit de volheid des Harten, en
nit den eigen mond zijns Tcgenbeelds te genioet:
Mijn God/ Mijn God! Wat hebt Gij mij verlaten?
Ik roep des daags, en Gij verhoort mij niet!
J)cs nachts, en \'k vind geen rust!
En toch woont Gij in \'t Heilige, —
Israëls lof!
(Zie)! Als een worm, zoo ben ik thans, geen
(man meer!
Al die mij zien bespotten mij;
En spreken met de lippen, schudden \'t hoofd;
En zeggen: „Op God heeft hij gehoopt! God
(redde hem!
God moog\' hem nu verlossen, wijl Hij welgeval-
(len aan hem heeft!
(Ja, Heer)! Gij zijl, mijn hoop!... Gij zijn mijn God!..
Verlaat mij niet... nu er geen helper is!..
(\'t Zijn kalveren, woeste dieren, leeuwen,
Die om mij brullen, zoekend\' te verscheuren;
En ik! uw lieveling , uw éenige, uw eeuwig wel-
(behagen)!
Als water ben ik uitgestort,
En al mijn beenderen zijn uit een gerukt;
(En \'t haet)? Mijn ii.viit is als wegsmeltend
(was,
In \'t midden van mijn boezem!
Ja! al mijn kracht is, alseoti potscherf, uitgedroogd;
En mijne tong aan mijn gchemelt klevend;
En in het stof des doods hebt Gij inc, o Heer,
(gevoerd ;
Mijn handen en mijn voeten hebben zij doorboord;
-ocr page 291-
273
En al mijn beenderen geteld; —
(En zij? de boozen, als zoovele gruwbre honden),—
Zij zien het aan, en spottend naar mij op! — 1)
Wie kon het verwachten? — Maar wie ook, zoo
het toch wezen moest, wie vermogt het levendiger
dan I)avid te teekenen en te kleuren?
God zelf zal komen! Hij zal als mensch onder
ons menschen verkeeren; een menschelijk hart in
eens Godmenschen boezem \'doen kloppen; in dat
God-mcnsehelijk Hart het vuur der Godheid doen
branden; en zijn verwachting? is smaad en ver-
stooting, bespotting en verguizing, foltering en
dood! Wie had het vermoed? — Maar wie kan
dus ook hier, vooral op het kruis, de hoogte,
lengte, breedte en diepte der eindelooze ontfermiu-
iren van Gods Hart peilen en meten?
Het Hart Gods wilde eenmaal juichen, ons te
liebben welgedaan; en het menschelijk hart doet
liet beven van angst en schrik. Voor ons men-
«chen-hart wordt dit goddelijke beloofd, voorafge-
l>eeld, gevormd, geslagtotferd, en geschonken, gansch
Mi al; en het hart der menschen zal het eenmaal
\'•\'\'•rstooten, en met smarten verzadigen. Ja; de
liefde van dat God-menschelijk Hart, — niet voor
zijue vrienden, — dit ware het hoogste niet, maar
*<>or zijne vijanden, — zal zóó verre gaan, dat
ïioeh Cherub noch Seraph het kan volgen, en be-
wcffen; en des ondanks zul dit Hart, heilig door
da heiligheid Gods, magtig door de Almagt Gods,
«orden afgemat, ja, als uitgeput, en ontmoedigd,
I) Ps XXI.
-ocr page 292-
271
door een overmaat van pijnen, en door geheel
naamlooze smarten. Zie! gelijk het water, dat wordt
uitgestort, uit één vloeit; zoo stroomt, door angst
en kommer, alle kracht en sterkte uit Hem weg.
En even als het was in den oven smelt, zoo wordt
dit goddelijk Hart in het gloeijendst vuur der
kwellingen, als het ware, vloeijend.
En meen nu niet, o menschelijk hart! dat dit
het hoogste der smarten, denk vooral niet, dat het
ooit zonder, of niet om uwe schuld en toedoen zou
zijn. — Integendeel! De laatste bede uit des Mes-
sias\' mond: VaderI in wee handen beveel ik mijnen
geest
1), de laatste zucht uit het goddelijk Harte
heeft te naauwernood over (Tolgotha geklonken, of
de koninklijke propheet en zanger hoort Hem ver-
der klagen (zoo als wij reeds vroeger vernomen
hebben): Ach! wat vingten verre van mij, allen die
mij zagen! Hoc word ik vergeten uit elks harte,
als een doode 2)!
Eu waarom dan, o Heer, o goddelijk Hart, dat
toch voor ons kwam lijden?
„Om U, — o Heer der krachten! — zoo heeft
Hij reeds vroeger geklaagd en gebeden, — „om
U — ben ik vreemd geworden aan mijne broeders,
en een onbekende voor de zonen mijner moeder.
lui zulks, dewijl de ij/er voor uw hui.; :nij verteerd
heeft; en de versmadingen der u versmadenden op
mij zijn gevallen. O zie dan toe! mijn Vader! Want
voor nw aanschijn zijn allen, die mij benaauwen.
Il I\'s 80, 6 en Luc. 23, 46.
2) T a. pi. i\'s. 30, 12. 13.
-ocr page 293-
275
Iji wijn Hart, \'t verwachtte slechts versmading en
lellende. En in al die smarten, wachtte ik op
[(\'(\'non, die mededoogen met mij zou hebben, en er
was niemand; op een vertrooster, en ik vond er geen.
Integendeel. Gal gaven ze mij tot spijze; en in
{mijnen dorst drenkten ze mij met edik. 1)"
Is het duidelijk? liet goddelijke Hart zal ont-
sleld en beangstigd worden tot den dood toe 2);
on het bidt om hulpe en zoekt een hart, dat door
medelijden met Hem worde bewogen; — en Hij
vindt het niet. Zijne tong kleeft van dorst en
droogte aan zijn gehemelte, en zijn Hart stamelt
brekend nog het (\'éne woord: Mij dorst.\' en met
bittere gal worden mond en Hart gelescht. Smaad
en verguizing is het eenige, wat Gods Hart ver-
wacht; en Het wordt er mede vervuld en verzadigd
tot stervens toe. En dan nog! „Indien mijn vijand
„mij gevloekt had, ik zou het zekerlijk verdragen
„hebben, en zoo iemand, die mij haatte, zoo trot-
„sehelijk over mij gesproken had; misschien had
„ik mij voor hem verborgen. Haar gij, o mensch,
„die met mij eens van zinne waart! mijn leidsman !
„mijn bekende! die te zamen met mij zoete spijzen
„naamt; terwijl wij, één van harte, in het huis
„Gods wandelden! 3)" We kan dit verduren?
Gij alleen! o Goddelijk Hart! gij kunt, gij zult
het kunnen, als eenmaal ons nietig hart tot U moet
getrokken worden, op het kruis! En zult ge dan
ook eens, in later dagen, zeggen en klagen: „dat
meer grievend en folterend voor uw minnend Harte
1) Pa 68, 9. 21 volg. 2) Ps. 54, 5. 8) Ps. 54. 13-15.
-ocr page 294-
27G
de koelheid en koudheid van de harten der menschen
zijn, dan al de smarten uws lijdens 1);" (iij zult
ook die helle des kelks niet weigeren, indien maai
weer andere harten zooveel te warmer voor U willen
kloppen! En deze vreugde, die triomf zal aan uw
Hart niet ontbreken. Dezelfde David, die uw lijden
voorspelde, heeft ook uwe heerlijkheid vooraf ver-
kondigd. Dezelfde zanger, die het dal der schadmve
des doods, waar door Ge heen moet gaan, heeft
geteekend, heeft niet minder uwen Olijfberg, uwen
Thabor, uw eeuwig Sion geschilderd.
„David, — zoo zou eens cene stem op den Moria
klinken, — en thans heeft zij geklonken; — David
is gestorven, —laat het mij stoutmoedig zeggen,—
en hij is begraven; en zijn graf is tot op dezen
dag, nabij ons. Derhalve, — daar hij een propheet
was, en wist, dat God hem met een eed had ge-
zworen, dat de vrucht uit zijne lendenen op zijn
troon zoude zitten, — daarom heeft hij vooruitziende
gesproken van de verrijzenis van den Christus : dat
Hij noch in de onderwereld gebleven, noch, naar
zijn vleesch, het verderf is onderworpen... Ook
is David niet opgeklommen ten hemel; maar toch
zegt hij zelf: De Heer heeft tot mijnen Heer ge-
sproken: zit aan mijne regterhand; tot dat ik uwe
vijanden stelle tot een voetbank uwer voeten 1)."
1) Jesus tot de gelukzalige Marg. 2) Hand. II, 29.15.
-ocr page 295-
277
Ziedaar de vervulling, en cen onwraakbaar ge»
luigo! Maar wilt gij hetzelfde uit Davids mond ver-
nemen? „o Heere — zoo roept hij uit, — in mee
ulerkle zal zich de Koning verheugen
, en over me heil
zal Hij zich verblijden
, horen mate! De begeerte, van
gijn Hakt hebt gij hem gegeven; en de bede zijner
lippen niet onverhoord gelaten. Want f jij kwaamt
hem voor met de zegeningen (aller) zoetheid ; stoldot
o]) zijn hoofd eene kroon van het kostbaarst ge-
stcente. Het leven vroeg Hij van U; en gij gaai\'t
hem lengte van dagen in eeuwigheid, en in allo
eeuwen der eeuwen 1)!"
Kn hoeveel duidelijker spreekt nog bij David (ie
Messias zelf. „Ja, roept hij daar juichend en zege-
vierend nit, — omdat de Heer aan mijn regterhand
is, en ik niet wankel, daarom is mijn Hart verblijd,
en juicht mijne long;
ja, rust ook mijn vleeseh in
hope. Gij toch, o Heer! (iij zult mijne ziel in de
onderwereld niet laten; noch uwen Heilige het ver-
derf laten schouwen. Neen! Gij doet mij de paden
des levens kennen; Gij zult mij verzadigen met
vreugde bij uw aanschijn: eeuwigdurende genengten
zijn in uwc regterhand 2)."
Treffende prophetie! en overheerlijk loon voor
die zee van smarten, te doorwaden door het be-
loofde Hart Gods! Lijden moet het; maar zegepralen
niet minder. De donkere poort, die in zijne heer-
lijkheid binnen leidt, moet. het doorgaan; maar aan
het einde des wegs schittert reeds eene goddelijke
kroon. Uit den lijden- en smarten-s/roow, op (Ion
1) Ps. 20, 2—5.           2) Ps. 15, 9—11.
84
-ocr page 296-
27S
weg, zal hel drinken; maar daarom verheft Hij het
hoofd.
Het kruis, in één woord, zal het doen
breken, sterven, maar dan ook kroonen met glorie.
Te vergeefs zal dan het hart der boozen tegen den
Gezalfde des Heeren zich lanlerens-stof verzamelen !
Te vergeefs zullen zijne hateren hem veinzend be-
zoeken, en uitroepen; Ha! Hij die daar ligt, daal
niet weder op
1)! Het Hart Gods rust in vrede.
Zijn yraf zelf zal heerlijk zijn 2), en eenmaal op-
gestaan , zegevierend over hel en dood, zal Hij den
Naam des Heeren verkondigen in volle gemeente;
zal Hij bovendien de armen spijzen, dat zij verza-
digd worden, (geheimzinnige belofte)! en zullen in
en met en door Hem, allen die den Heer zoeken
Hem lofzingen en prijzen; en aldus ook hunne
harten leven voor altijd en eeuwig 3). — Zoo wordt
het Hart Gods de bron en het middelpunt van het
leven der harten, even als het hart in den menseh,
„de springbronnen des levens" bevat. —
Hebben wij te veel gezegd, Christelijk hart! als
we David den Propheet van het Hart Gods noem-
den? En hoe heerlijk zou het gansche beeld, in
eenige hoofdtrekken voorgesteld, nog zijn op te
kleuren! Doch waar zouden wij eindigen ? —
Davids geschiedenis (wij spreken in \'t algemeen,
en laten natuurlijk Davids val buiten betrachting)
de gehoele geschiedenis van David, is de geschie-
denis van den Christus. Eeeds in zijn persoon
toont hij geheel het beeld van hetgeen eenmaal in
1) Ps. 40 (vlg. den Hebr. tekst). 2) Is. 11, 10.
31 Ps. 21, 23—27.
-ocr page 297-
279
wezen en werkelijkheid komen zal. Maar zijn hart, —
indien ik mij aldus mag uitdrukken, — \'t is als \'t
ware de getrouwe afbeelding van het Gons hart
zelf, in een wol zwakken, ja, maar toch getrouwen
spiegel beschouwd; en de schildering van het hakt
r.ons met al wat daarop betrekking heeft, is veel-
ligt nergens klaarder en liefelijker , dan door David
vervaardigd.
Micheas moge nader de plaats van des Messias
geboorte bepalen, en ons leeren: hoe Hij, „wiens
uitgangen van den beginne, en van de dagen der
eeuwigheid zijn 1), uit Bcthlehem zal voorttreden ;"
het is om Davids wille dat Ephrata, dat is Bethle-
hem, wordt verkozen.
Isaï\'as moge juichen: dat de Lang-verwaehte uit
cene maagd geboren 2), de Wonderbare, ltaadge-
ver, God, de Sterke, de Vader der toekomende
eeuwe, de Vorst des vredes 3) zal genoemd worden
en zijn; David is niet minder een evangelist der
toekomst dan hij, en heeft, ja, nog duidelijker op
cods hart gewezen met dien éénen trek; Jehova\'s
zoon
, uit God geboren, is Gods Gezalfde\' 4)! en ;
als zijn eigen geliefden zoon, nog vóór den dageraad,
/ter/t Hij Hem uit zijnen schoot geteeld
5). —
In één woord. Mozes en al de Propheten heb-
ben van den Lang-wachte, en mede dikwijls van
diens Hart gesproken; maar zoo als Israëls eerste
en dapperste koning, deed het zekerlijk vóór hem
niet één, en veelligt na hem niemand.
1) Mich. 5,2. 2) I*. 7, 14. 3) Is. 0, C.
4)  Ps. 2, vs. 2 en 7.
5)  I\'s. 109. Vulgiita, zie hierover Kaden.
-ocr page 298-
280
Wat was er ook in, of wat is er ooit uit Davids
hart gevloeid, hetgeen niet even liefelijk als klaar,
in beeld of in letterlijken zin, van het Hart der
harten gesproken heeft? Is er wel ééne kwetsbare
plek in Davids hart gevonden, die niet gedeerd,
of niet even naauwkeurig, in zijn na-en Tegenbeeld,
gewond is geworden? Is er één gevoel, —de zaak
in \'t algemeen genomen, —hetwelk in den koning
der harten, en niet voorafin zijn sprekend toonbeeld
heeft gehcerscht? Zijn er roerender tooncn, dan
door don koninklijken voorlooper, met betrekking
tot zijns hartengelijke, aan het diepst en innigst
hartsgevoel ontweld? Is er een treffend feit, van
Davids herdersleven af tot op de overvoering der
Arkc naar den Sion, ja tot de krooning van Salo-
mon toe, hetwelk niet eenigzins èn Davids hart,
zoo als het zulks als voorafbeeldsel tooncn moest,
èn het toekomende Kart Gods of in zijn nederige
verschijning, óf in zijn smartvol lijden, óf in zijn
eindelijke zegepraal schetst?
Waarlijk! Men heeft David mogen noemen: „een
der koniHgstorren in het geestelijk sterrenbeeld, dat
zich rondom de zon der geregliglieiilschaart;" maar
ik zou hem toch liever noemen: ecu der konings-
harten onder al de heiligste en volmaaksto harten
der monschen, waarvan liet Hart Gods de verlich-
tende en verwarmende zon, en als het wezenlijk
*hoofd- en middelpunt is.
En ik zou nog meer willen zeggen; hetgeen ove-
rigens uit hetzelfde voortvloeit.
Niet alleen toch was David een bcvoorregt dichter,
voorbeeld, voorlooper, voorbode en propheet van
het toekomende Hart des Heorcn, en mede hierom
-ocr page 299-
281
een „man naar Gods Hart;" maar ook, — wat
ons het meest moet verwonderen, — het Hart Gods
zelf, zoo als het eens komen, en naar het vleeseh
liet Hart van den zoon Davids zal wezen, zaleeni-
germate „een Hart naar het hart van David,"dat
is: lijdend, geduldig, zachtmoedig, en in vdo op-
zigten, hoewel eindeloos volmaakter, gelijkvormig
aan het Hart van David zijn.
VII.
Het toekomende Hart Gods op velerlei wijzen in
de eigenschappen van Davids hart gelee/eend.
Het Hart Gods, dat komen moet, zoo veel doen-
lijk en betamend aan het hart van David gelijk of
gelijkvormig: ziedaar ongetwijfeld eene uitdrukking,
die velen bevreemden, en misschien bij den eersten
aanblik verwonderen zal. Kn evenwel ligt ook
hierin eeno waarheid, welke wij niet mogen voor-
byzien, en die ons vaak, reeds in den nacht des
•\'oortijds, de reinste en liefderijkste glanzen van het
verwachte en lang voorspeled Hart Gods laat aan-
ichouwen.
En inderdaad! Het „merg des Ceders, 1) „[de
leedere hoofdtak aan de» praehtigsten boom nit
Israël ontnomenj, het mogt wol niet to veel ver-
1) E«ch. 17. 22 zie boven.
u
-ocr page 300-
282
schillen van <le eigen plant, waaraan het ontleend
van den „wortel en het geslacht Davids," dat het
ook zelf is. Het is waar: „er zal eens een twijgje
uit Jesse\'s wortel ontspruiten, en ecne bloem uit
zijn wortel opbloeijen; en op Hem zal de Geest des
Heercn bij uitnemendheid rusten 1). Maar die eigen
Geest had immers ecnigerwijze ook op den tronk
en wortel gerust, en bereids, — om eens al het
gezegde op die wijs zamen te vatten, — daarin
eenigermate èn de sappen èn de kleuren nederlegd,
welke eenmaal de bloem zelve bij uitnemendheid
zoude doen tieren en schitteren. Mogt overigens,
om naar den mensch te spreken, de bloem wel
volkomen verschillend van den tronk en den wortel
zijn? — God wilde het ten minste niet.
Verlangt gij, als in een paar tafereelen, de gan-
schc overeenkomst tusscheu het beloofde en het
reeds geschonken voorafbeeldend hart te aanschou-
wen ? — Let op de bijzondere omstandigheden van
Davida leven en op zijne liederen.
Wat toont zijn leven? — Vraag het vooreerst aan
de grot van üdollam en Engaddi; aan de wocs-
tijnen Ziph en 1\'harau! David wordt gehaat, ver-
stooten, vervolgd , en zwerft rond als een rustelooze
vogel; om op die wijs gevormd, en, om het zoo uit
te drukken, gezalfd en ingewijd te worden door het
lijden en strijden, vooraleer hij de koningskroon
<lragen, en voor den lieer zegevieren mag. Maak
zelf de toepassing op het Hart des Toekomenden,
<lat even als zijn voorbeeld zijnen Vijanden vergeven,
Il Is. 11, 1—2.
-ocr page 301-
283
zijne menden beweenen, en nooit anders, dan door
liet kwaad met goed te vergelden, zich zelven vol-
doen en wreken zal.
David, als koning, wordt door zijn eigen volk
verstooten. Het Hart Gods zal hetzelfde lot onder-
gaan.
David wordt door zijn boezemvriend verlaten en
verraden. Het goddelijk Hart van zijn navolger en
zoon, zal in één zijner bevoorregte Twaalven, zijn
Achitophel vinden.
En is niet in deze, en in zoovele andereomstau-
digheden van Davids leven, — te lang om mi op
te sommen, — met waarlijk treffend te onderschei-
den trekken en kleuren, het Hart van den Messias
goteekend? Zal niet mede uit dien hoofde het Kijk
des Toekomstigen Jleerschers „gezegend" en hoogst
gelukkig heeten, omdat het, als het ware, de voort-
zetting van het rijk Davids, een Tegenbeeld van
het aantrekkelijkst voorbeeld, en bij uitstek, een
rijk des harten zal zijn? — Let anders op Davids
liederen, zoo gij u nog krachtiger overtuigen wilt!
De zigtbare en meer uitwendige geschiedenis van
het Hart der harten zullen wij later vernemen.
Onbekend is het ons niet, hoe de pennen, in het
hartebloed des Geslagtofferden gedoopt, eene kracht
zullen hebben, welke de Evangelisten der tocko-
mende goederen niet hebben konden. Maar zien
wij des ondanks, vooral in Davids gezangen, den
Uodmensch niet in het Hart? Is de ganscho inner-
lijke gestoldheid van Jesux\' gemoed, niet dikwijls
omstandiger, uitvoeriger, treffender alhier geschil-
derd, dan in het Nieuw Verbond?
Schoon en overbeterlijk is ongetwijfeld (\'t zij een
-ocr page 302-
284
voorbeeld) het verhaal der Evangelisten ract bctrek-
king tot (Jolgotha: en aldaar hebben zij hein gekruisigd.
Maar hooren wij niet gaarne, uit Davids mond, de
gansche reeks van gewaarwordingen en gevoelens
uit het Hart des lijdenden Messias over (Jolgotha
klinken? — En niet anders behoeven wij te oor-
deelen over al het overige, waarvan wij hierboven
cenige klanken mededeelden. Want werkelijk; wij
mogen het met reden en gerust zeggen: den mensch
met engelen-vleugelen
, die des Messias afkomst ver-
meldt, den leeuw in de woestijn, die met den be-
voorregten Voorloopcr aanvangt, den stier des offers,
die met Zacharias, priester des Ouden Yerbonds,
zijn aanhef maakt, ja zelfs den Adelaar des Nieuwen
Verbonds, die tot in de diepte der Godheid door-
dringt, wij vinden alles in David weder. En hoc
vinden wij het? Zóó voortreffelijk, dat wij David
met reden don dichter des harten noemden. Zóó
duidelijk dat er niet écn hoofdtrek aan hot grond -
beeld, of omgekeerd in het Tegenbeeld met betrek-
king tot het voorbeeld ontbreekt. Want hetzij David
zijn eigen toestand beschrijft, waarin hij het beeld
van den Toekomende voorstelt, hetzij hij meer
regtstrecks en in letterlijken zin, zijn Na-beeld en
vooral diens Hart afmaait, het is altijd zigtbaar,
om het niet tastbaar of met nog sterker woord te
noemen, hoe in den eersten David do Tweede leeft,
hoe in den Tweeden de eerste herleven zal. —
Vreezon wij dus niet, Christelijke harten! en er-
geren wij ons niet aan de donkere poorte, waar-
door ook de andere David in zijne heerlijkheid
moei ingaan! Duchten we niet, dat het gordijn
worde weggeschoven, hetgeen voor alsnog zoo vele
-ocr page 303-
285
gmarttooncelcn voor onze oogen verborgen houdt.
„Regtvaardig" zal de tweede gelijk de eerste D.ivid
zijn; zacht eu zachtmoedig, „in het weiden zijner
schapen," even als hij. En als eene der liefelijkste
aller harten, in de bloemrijke dalen van (ialilea,
ons geleerd heeft, de gedachte aan Gods voorzie-
nigheid en vaderzorg aan alle vogelen des hemels,
aan alle leliën des velds vast te maken; wanneer
eenmaal zijne allerpramendste liefde nlles, en dus
inzonderheid alle harten zal hebben tot zich ge-
trokken op zijne hoogte; o, dan wordt ook ons
hart verheven, dan stijgt het met zijn Hart als op
arendsvleugelen naar een onbekenden ïhabor, dan
wordt het in zijne glanzen door geheel nieuwe
stralen, een andere zon, verlicht, en ziet derhalve
(wat nooit ten minste tot nu toe nooit ten volle
was begrepen): het Hart Gods in en door het
heilig, edel en koninklijk hart zijns voorvaders be-
geerd, zijns dichters bezongen, zijns voorloopers
afgebeeld, zijns propheets voorspeld, zijns toon-
cn voorbeelds, tien eeuwen te voren, met de hel-
derste kleuren geteekend.
Dieper willen wij ons thans in de zee van Gods
ontfermingen niet wagen.
Maar heil hem! die naar het voorbeeld des eer-
sten Davids, een hart naar Gods Hart, in opregt
koninklijken boezem draagt!
Dubbel heil! zoo ook zijn hart door alle Christe-
lijko deugden, een niet onwaardig na- en tegen-
beeld van het waar en waarachtige Gods-TIart mag
zijn! —
Christelijke harten ! wat zon ik hier bijvoegen? —
1\'e tijd zal komen, waarop ook de koninklijkste
-ocr page 304-
286
harten , zoo als dat van oen II. Elisabeth van Thu-
ringen, de diamanten koningskroon, voor hot
met doornen gekroonde hoofd en Hart des God-
monsohen zullen nedcrleggen. De dag zal aanbreken,
waarop de christelijke maagden, zoo als de H. Ca-
tharina van Alexandrië, naar het voorbeeld van
Maria, aller heiligen koningin, de waanwijsheid
van allen, „die trotseh in den waan huns harten
zijn", zullen beschamen. Wij zullen het zien, on,
met Gods genade, bewonderen. Doch laat ons
vooreerst nog stilstaan bij eenigo tafereelen uit het
Oude Verbond, bij sommige beschouwingen, die
ik voor u nuttig, ja noodig durf noemen. Want,
gelijk het morgenrood het zonlicht voorafgaaat, zoo
gaat ook het zwakker maar toch goddelijk licht,
het licht der Nieuwe heilsordening op aarde en
de Zon der gcregtigheiil vooraf. En even als, van
een anderen kant, hot stralend vuur van brandende
vlammen te sterker uitkomt in een stikdonkeren
nacht; zoo straalt ook thans, nu de vervulling
heeft plaats gehad, met des te helderder glanzen, het
Gods Hart voorafbeeldcnd vuur, in de vroeger
zoo duistere wolken van den Oucl-Testamentolijken
Nacht.
-ocr page 305-
ZEVENDE HOOFDSTUK.
DK LEERAAR DES HARTEN\' , SALOMON.
T.
Be Moria. Be lerg ran hel Hart Gods.
Sedert den dag , waarop de Koning der koningen
een der eerste mannen volgens zijn Hart, Abraham
namelijk, „zijnen vriend" bij uitnemendheid, uitver-
koren, en hem uit zijn land en maagschap naar
een land „van koren en van most" en naar den
berg „dien Hij hem wijzen zou," henen gevoerd
had, — sedert dien dag stond daar ook de Moria
als eene heilige hoogte, als een door God geziene
en God
gezien hellende berg, alleen wachtende op
de laatste beschikkingen van het allesbesturende eu
over allen zich ontfermende Hart des Heeren.
Het groote en beroemde offer van Abraham, dat
van nabij op zijn uitverkiezing volgde en op dezen
eigen berg, door den Heer aangewezen, werd op-
gedragen , liet dan ook werkelijk van het begin
af vermoeden, wat hier eenmaal plaats zoude grij-
pen. Abraham immers had haak, zijnen lieveling,—
-ocr page 306-
288
gelijk do grooto Apostel <lit heeft uitgedrukt, —
als „een voorbeeld 1)," dat is: ter voorafbeelding!
en als ecu tijpe of figuur van <lcn Eenige (Jesus
Christus), weder oniamjen. En Abraham heeft ten
slotte niet haak zelven, doeh, in de plaats zijn;
zoons , den in de doornen verstrikten ram geofferd.
Zoo werd zijn offer een dubbel beeld; van den
cenen kant een beeld en een aanvang van al die:
andere plaatsvervangende en voorafbeeldende otters,
die eenmaal, op dezen zelfden Morin, zullen bran-
den; van den anderen een beeld en voorafsehadu-
wing van don Eenige zelven, die vastgeraakt in" ome
doornen, voor de eerste maal zijn eigenlijk vonnis:
des dood» schuldig, I/ij moet den dood stenen I uit
den mond van het groot Synedrium op dezen eigen
Morin zal vernemen.
Het was in Davids tijd, dat do dag ter uitvoc-
ring van do goddelijke plannen, in dit opzigt, was
aangebroken. Maar helaas! dat het al wederom
eene zonde van een menschelijk hart moet zijn,
welke, de gelegenheid ter vervulling van Gods wen-
schen aan liet ontfermende Hart dos Scheppers zal
aanbieden! De geschiedenis leert het duidelijk.
Het tweede 1\'aradijs op aarde, de plaats voor
het voorafbeeldend Rijk Gods in deze wereld be-
stemd Palestina, „het land van melk en honig
vloeijend," was sedert lang door het minnend Hart
Gods gevonden, Siou, de konings- en rijksstad was
eveneens verkoren, en was althans nu, onder en
door Davit! zelven, in den naam van Jehova, den
1) Ilebr. XI, li).
-ocr page 307-
389
grooten koning, ingenomen en ingewijd. De troon,
waarop Jehova zetelde, on van waar nit, tnsschen
de vleugelen der Chembim rustende, Hij heerschte
over geheel zijn volk, — de heilige en het Hart
Gods vertegenwoordigende Arke — bestond ge-
lijkerwijze van ouds, en herinnerde van den oenen
kant Sinaï\'s glorie, van den andereu het Hart des
Fleeren, zoo als het zieh als \\\'riend, Gids en Va-
der in de woestijn had vertoond. Wat bleet\' nog
over? — Béne zaak die wij als de voornaamste
ouder allen kunnen beschouwen: het uitkiezen nn-
melijk van de bevoorregte plaats, waar het Hart
Oods
rusten zou; de bepaling van liet oord voor
den prachtigen tempel, waarin God „te midden
van de lofgezangen Israëls zou wonen;" do keuze
en aanwijzing der plek voor het heerlijk paleis,
waarin de Koning der koningen, inzonderheid van
Israëls koningen , zou troonen en heersenen. Hoe
zal dit plaats vinden? — Achl op eene wijze, en
ten minste bij gelegenheid eener wandaad, die wij
bij een stedehouder des hoogsten Xonings, zeer ze-
ker bij David, nooit hadden verwaeht. .Maar he-
laas! wat is er van den mensch niet te verwachten ?
Herinnert gij u nog den tooverklank uit Eden :
o mensch! „gij zult ah goden zijn ?" — Heugt
U hierbij het strafwoord des Heeren zoo als het
meermalen met deze of dergelijke woorden luidde:
nOmdat uw hart is verheven, als ware het het Hart
,,van God, — daarom zal ik u nederstorten in den
„kuil?" — Pas dan nu beide op David toe, en
gij hebt weer een nieuw middel, om de diepte
der ellenden van het menschelijk hart, en ik zou
er bij willen voegen: om de diepte der ontferrain-
25
-ocr page 308-
290
gen van het Hart (iods, onpeilbaar te bevinden.
(Üj zult er tevens op nieuw uit bevestigd zien, hoe
zeer en in welken, — o voor ons zoo beschamen-
den zin! het waarheid is, wat in het Woord des
Heeren geschreven staat: „dat het hart des menschen
werkelijk asch is 1), en dat het kart dat klei» tcordt,
ijdele, en de eens ouvoorzigtige en dolende ntensch
dwaze dingen denkt
2)."
Of wist dan zelfs David niet, dat do vermetel-
heid der onde slang nog altijd bestond 8), en hoe
„het hart des menschen, eer het verbrijzeld tcordt,
zich verheft?"
4). —
Hij wist het ongetwijfeld. En desniettegenstaande
(Turft ach het hart naar Gods Hart, in dwazen
overmoed , verheffen; durft het zich vermeten tot
eene daad van trotschheid , welke hij zoo ligt kon
weten, dat het Hart Gods bedroeven en vertoor-
nen zou. — Oa, — zoo zegt immers Israëls koning
tot zijneu dienaar, — ga , en „tel voor mij Israël
„en Juda l Doorwandel al de stammen van Ban lot
„Bersabee
, en lel hel volk, opdat ik diens getal
icete
5) /"
„Eet van den boom, — zoo had het vroeger,
even verleidelijk, tot het menschelijk hart geklon-
ken, — en gij zult het goede en kwade kennen!" —
O hart naar Gods Hart, wat hebt gij gedaan ?
„Duizend maal duizend en honderd duizend man,
„die het zwaard uittrekken, is Israël sterk; en
„viermaal honderd on zeventig duizend strijders telt
]) Sap, 13, 10. 2\' Eeeli. lfi, 23. ») %c. 1 Var 81, 1.
4) Spreuk IS, 12. 5) T. a.pl en 2 Kou. 24, 1. volgg.
-ocr page 309-
391
„Jnda. 1)." Ziedaar liet getal! Maar ligt dan hier-
in uwe sterkte ? —
O hoc gelukkig, dat Davids hart weldra gevoelig
hegint te kloppen, ja, dat het hein slaat 2) in zijnen
boezem, zoodra hij zijn misslag erkent, even als
eenmaal het hart van Adam klopte, zoodra hij ge-
zondigd had en de Heer zelf nederdaalde, om hem
dit voor te houden, in het eerste Paradijs! —
Onverwijld staat dan ook de propheet des Heeren
vóór hem, en spreekt, in Jehova\'s naam, tot den
verslagen koning:
„Verkies u één uit drie dingen, waarvan ik de
„keuze aan u overlaat: drie jaren hongersnood ; drie
„maanden vlieden voor uwc vijanden; drie dagen
„het pestzwaard des Ileeren in uw land zien woe-
„den. — Wat zal ik antwoorden aan Hem , die mij
„gezonden heeft 3)?"
Hagehelijke keuze! — Maar wie wist beter, dan
David, door ervaring en wijsheid, wat er in het
Hart Gods en wat er in het hart der mensehen is?
Ach! — zucht hij dus weldra, vol leed en be-
rouw, — „het is mij beter in de handen des Hee-
ren , dan in die der menschen te vallen; want zijne
barmhartigheden zijn vele!" —
„En de Heer zond nu den verderfengel met het
„pestzwaard in Israël, van den eigen morgen af,
„tot den bepaalden tijd toe; en er stierven in Israël,
„van Dan tot Bersabee, (in drie dagen tijds,) zeventig
„duizend
mannen." —
Ontzaggelijk schouwspel! Maar wie zal zich dan
1) Par. 21, 5. 2) 2 Kon. 24, 10 *3) I Par. 21, 11-12
-ocr page 310-
292
nok nog verwonderen, ;ils hij het gevoelig en me-
flelijdend hart des gestraften konings 1111 iriins<:li
ziet verbrijzeld, als hij hem ziet nederzitten met de
oudsten des volks in zak en asch, als hij hem hoort
bidden en smeeken tot den Heer der Krachten,—
ook hierin een voorbeeld van den toekomstigen
Herder der zielen, hoewel deze niet voor zijne eigene
maar voor onze zonden zal boeten, — spaar! spaar,
o Heer! „Ik alleen, ik beu de schtddige! Ik heb
gezondigdl Wat heeft deze kudde misdaan?"
En zie! als van een znivcr reuk- en brandoffer-
altaar stijgt de koninklijke bede uit het vermorzelde
hart tot het Hart Gods op. Dit oneindig goede
Hart is weer aanstonds tot ontferming bewogen.
Ook heeft liet reeds Medelijden met het volk, wegens
de grootte van den ramp; en is het blijde tot den
verderfengel te kunnen zeggen: „\'t Is genoeg! Kiel
langer l"
I0n eensklaps staat daar nu de Engel Gods zigt-
baar voor Davids oog, op den tegen hem overlig-
genden berg. Zwevende tusschen hemel en aarde,
hondt hij het uitgetogen pestzwaard nog in de hand ,
eu heeft hij het gelaat naar .Tcmsalcin gekeerd.
Tegelijk wordt het woord des Ileeren tot den pro-
pheet Nathan gerigt, en hom geboden aan den
koning te verkondigen in den naam Jehova\'s: dat
hij moet opgaan naar „dezen berg, en den lieer
„een altaar oprigten op dc/.e hoogte, ter plaatse
„zelvo waar Gods Engel stond, boven den dorseh-
,,vloer van Oman, den Jebuseer."
Dit was op Maria.
Km David daalt aanstonds van den koninklijken
Sion af, beklimt den daaraan liggondon oostelijker.
-ocr page 311-
293
heuvel, cu maakt van nu :if den Moria tot den
priesterlijken berg. Het hart des bcrouwhebbendcn
zondaars is hierdoor geheel en al tot zijnen Vader
terne; gevoerd. Is het wonder dat het Yadcrhart
juicht, en weer nanstonds door zigtbarc teekenen
zijne tevredenheid te kennen geeft? — Zie! daar
daalt eensklaps het heilig en het Gods-IIart af- on
vooraf beeldend vuur van den hemel neder; de Engel
(iods steekt zijn pestzwaard in de scheede; en de
even dankbare als verwonderde koning gevoelt van
nu af in zijn hart, en verk mdigt lnide voor geheel
het volk de roeping en bestemming dezer bevoor-
regte plaats, met de prophetischh woorden: „Ifier
zal het huis Gods
, hier zal het altaar ten brandoffer
mor Israël zijn!"
De bevoorregto en heilige berg is derhalve door
den Heer zelven uitgezocht, verkoren en aangewe»
zen. David mag de, tolk, de heraut zijn, die den
wil (iods in Jehova\'s naam aan het volk Gods ver-
kondigt. Hij mag de plek aanwijzen, door den Heer
aan hem getoond, om er hot paleis Gods op te
stichten. Maar zal nu ook de uitvoering van Gods
heilig plan aan David worden toevertrouwd? Neen.
..Uwe handen, — zoo had de Heer reeds vroeger
„tot hem gesproken, — uwc handen hebben veel
..bloed vergoten, en gij hebt menigen strijd gestre-
den;" aan U i« het dus niet voor het Hart Gods
eene woning, voor Israëls oppersten Koning een
palcis te bouwen. Maar uw zoon, die uit u zal
geboren worden, zal de Vreedzame genoemd wolden
en zijn. Hij is er toe verkoren. En hij zal niet
alleen mijnen Naam eene woning bouwen ; maar hij
zal Mij ook op bijzondere wijze tot zoon, cu Ik zal
35
-ocr page 312-
294
lietn tot Vader zijn; en den troon zijner heerschappij
zal ik bevestigen, in eeuwigheid." —
Zoo luidde de reeds vroeger door God gedane
belofte. Kn wien zal het bevreemden, dat de Heilige
Israèlx
aldus heeft gehandeld?
O zekerlijk! De bevoorregte plaats, waar het Hart
Gods met zoo veel voorliefde rosten zou, diende
wel met geene door bloed bevlekte handen bereid
te worden. De oneindig goede (Jod der liefde en
des vredcs kon moeijelijk een oorlogszuchtig hart
tot het bouwen van het heiligdom zijns Harten
uitverkiezen. En waarom zou ook de vreedzame bij
uitnemendheid, die meer dan Salomon wezen en
den eeuwigdurenden Tempel voor het Hart Gods
bereiden moest, in dit opzigt, niet veeleer door een
man der rust en dcsvredes, dan door een moedigen
en Moedigen strijder voorafgebeeld zijn geworden?
„Gij dus, mijn Zoon! — zoo luidde, ja zekerlijk
„het dierbaarst bevel van Davids harte, —gij zult
„deze woning voor den Naam des Hoeren bouwen."
„Honderd duizend talenten gouds, en duizendmaal
„duizend talenten zilver, en koper en ijzer zonder
„gewigt, of mate, en al het noodige heb ik bereid ;
„en allerlei kundige werklieden zijn bij u"......
„En gij ook, —• alle vorsten van Israël, — geeft
„uwe harten en uwe zielen, om den Heer nwen God
„te zoeken, en bouwt het heiligdom voor den Heere
„God, opdat de Arke des Verbonds des Heeren, en
„de den Heer gewijde vaten worden overgebragt
„in het huis, hetwelk voor den Naam des Heeren
„gebouwd wordt 1)."
1) 1 Par. 22, 19.
-ocr page 313-
295
,,En allen, die geven konden, schonken nu, even
„als David zelf, goud en zilver en koper en ijzer
,,en edelgesteenten, en gaven ze voor den schat van
„het huis des Heereu. En het volk verheugde zich
„om hunne vrijwillige geschenken, dewijl ze die
„uit geheel kim kart aan den Heer opdroegen; en
„ook David, de koning, verblijdde zich grootelijks."
„En hij dankte den Heer openlijk, eu sprak: Ik
„weet, o mijn God, dat Gij de harten beproeft, en
„de eenvoudigheid lief hebt; waarom ik zelf, in de
„eenvoudigheid mijns harten en met blijdschap, dit
„alles geofferd heb, en ook uw volk, dat hier ge-
„vonden wordt, met groote vreugde de gaven heb
„zien brengen. — O Heer! God van Abraham, en
„[zaak en Jakob, onze Vaderen! bewaar in eeuwig-
„heid dezen wil huns harten, en maak dat voort-
„durend deze gezindheid om U te eeren blijve!"
„Geef ook mijnen zoon Salomon een volkomen
„hart om uwe geboden te onderhouden, om alles
„te volbrengen, eu om het paleis te bouwen, waar-
„voor ik de toebereidselen gemaakt heb 1)."
Treffend en den grooten koning overwaardig
gebed! David wist, en hij had het elders uitgc-
sproken: dat de Heer alleen „om zijne beloften en
volgens
zijn Hart al die groote en wondervolle
dingen aan hem gedaan had 2)." Maar het was
hem ook bekend, dat het woord des propheets:
„Ga en doe, wat in uw hart is, wijl de Heer met
u is 3), ten opzigte van ééne zaak, den bouw des
Tempels namelijk, terstond was herroepen.
1) I Par. XXIX. 2) 2 Kon. 7, 21. 3) T. a. p. ts. 3.
-ocr page 314-
296
Kon gewillig ou standvastig hart voor zijn volk,
e^ii wijs en volmaakt hart voor zijn zoon, om voor
het Hart Gods een huis te houwen, dit was dus
de nuttigste, aangenaamste, noodzakelijkste gunst,
waar hij den Heer om bidden kon. Ook verkrijgt
hij die van stonde af aan.
„Want Salomon, zoo luidt het verder — wordt
„op nieuw den Heere tot koning gezalfd. En hij
„zit van nu aan op den troon des Herren, als ko-
„ning, in zijns vaders Davids plaats, en ontvangt
„van den Hoor eene glorievolle heerschappij, zoo
„als nog geen koning over Israël vóór hem vor-
„kregen had 1)."
Viid U aangaat, Christenen 1 U, die reeds den
(woeden David en Salomon van nabij hebt loeren
kennen, — gij dient vooral (\'éne enkele les, in
het voorgaande u aangeboden, niet over het hoofd
te zien. — Het was immers bij voorkenr op hei-
lige bergen, dat de God dos hemels op aarde ver-
sehijnen wildo. Het zal dus ook dezen keer we-
dcrom een heilige borg wezen „de berg des Hoeren, 2)"
waar Hij zijne woning onder do monsohen wil op-
rigten. Op de hoogte wil dus de Heer tot u ne-
dordalen; tot die hoogte wonseht Hij eerst n zelven
op te voeren; daar begeert Hij, dat gij, van uwen
I; T. a. (»1. -2) Gen. 22, 14.
-ocr page 315-
297
kant, Hem als \'t ware te halver wege te goruoet
komt en Hem ontvangt.
In uw hart, Christen! hebt gij die hoogte.
Was geheel Israël reeds gelukkig, en een ieder
in Israël gelukzalig, die maar in zijn hart besloten
had op te gann , als ter bedevaart naar dat hery des
lierren
1); hoeveel te meer zult gij gelukkig zijn,
indien gij in uw eigen hart die hoogte weet te
vinden, waarop steeds uw Schepper toeft! Ach!dat
de geest des mensehen zoo Uitvaardig in de diepste
dalen der zelfzucht en eigenliefde nederdaalt! Ach!
dat hij zoo zelden en zoo ovevmoeijelijk dien berg
des Hcercn beklimt, die toch alleen om tot God
o]) te stijgen in \'s menschen boezem gelegd is!
Wees gij voortaan wijzer, Christen ! en vergeet niet,
dat, al hoewel het ecne beeldspraak is, die wij u
voorhouden, het toch cene zoodanige is, die ecne
wezenlijke bctcekenis heeft. Want, indien me thj-
eiaam God* Tempel ii,
— en wij hebben immers
den grootcn Apostel, die het leert, — de Heilige
Vaderen hebben er teregt bijgevoegd, dat uw hart
er het altaar van is. In dieu tempel zult gij dus
God zoeken, op dat altaar u /.elven ten offerbren-
gen; en dan zal God met blijdschap in u wonen,
un u, door zijne tegenwoordigheid, gelukzalig maken.
1) P«.\'88, «.
-ocr page 316-
298
IL
De Tempel. Het paleis van het Had Gods.
Treffend en zinrijk, hoezeer ook in den aanvang
bevreemdend, zijn de gedachte en de benaming,
waarmede men het bevoorregt Paltestina „het hart
der wereld," het uitverkoren Israël „het hart der
mensehheid" heeft genoemd. Maar indien er waar-
heid en een diepe zin, voor den Naeht des voortijds,
in deze namen ligt opgesloten, waar kon dan ook
beter dan „in het midden der aarde ])" eene woning
voor den Naam des Heeren, waar geschikter, dan
hij dat toenmaals alle schepsel vertegenwoordigend
volk , een paleis voor hut Hart Gods opgerigt wor-
den ? — Deze plaats, zoo als wij vernomen hebben,
was door den Heer aangewezen.
Doch het was weinig voor den Heer der heeren,
alleen de plek voor zijn eenig Heiligdom te hebben
uitverkoren en geheiligd. Verkoos die God der
glorie, des vredes en der liefde eene niet geheel
onwaardige rustplaats voor zijn Hart „onder de
kinderen der menschen" te doen oprigten; vrede,
heerlijkheid en liefde dienden dan ook uit te stralen
bij het volvoeren van dit goddelijk werk. En is
Salomou de bevoorregte, die het goddelijk plan zal
ten uitvoer leggen; heerlijkheid, liefde en vrede dienen
dan zeker de voorregten en gunsten te zijn, door
1\', Ps. 73, 12. Is. 10, 23 enz.
-ocr page 317-
jjoo
den llccv »an zijn plaatsvervanger verleend. Hoc.
hellend vinden dan ook deze drie eigenschappen]
allen gezamentlijk, in den eersten en eenigen Salomon
op aarde, het beeld van den goddelijken Salomon,
plaats!
„Vrede" — zoo luidt zijn naam ; krijg en strijd
kent hij zelfs, om zoo te spreken, niet; zoodat hij
mede hierdoor een waar en sprekend beeld geworden
is van den „Vont den vredes," die wel eenmaal
roepen zal: „Ik beu het zwaard komen brengen," ja;
doch er zal bijvoegen: „leert van mij; omdat ik
zachtmoedig en nederig van harte ben."
Heerlijkheid, — dit is Salomons erfdeel; rijkdom
pracht en overvloed zijn als de gezellen van zijn
troon; en wel zoo zeer, dat zij alleen dan overtrof-
fen en ïti de schaduw gesteld zullen worden, als
Diegene komen zal, die, als Heer en Meester van
alles, door een eenvoudig beroep op do leliën des
velds ui de glorie dezer aarde, ook die van een
Salomon zal beschamen.
Liefde eindelijk is Salomons voorregt, (tenminste
in het begin zijner regering) ,• want Salomon, — leert
de H. Schrift, — beminde den Heer, en wandelde
naar de voorschriften van David, zijnen Vader
1);" en
de Heer had Salomon lief, zoodat hij zelfs van zij-
tientwege hem noemen liet Jedid-iah, Geliefde des
fleeren
2), omdat de Heer hem beminde. En van
Wien hij, in dit opzigt, als van de Liefde zelve
1) 3 Kon. III. 3.
2; 1 Kon 12, 25, Vuig. Jmabilis Domino.
-ocr page 318-
:300
l>ij uitnemendheid, ren beeld is geweest, behoeft,
geen Christen herinnerd te worden.
Maar ook dit alles waa niet voldoende. Om een
paleis voor don Heer to bouwen, „dat zon beroemd
worden onder alle volken," en een voorai\'sclietscnd
beeld van het eens te stichten Godsrijk zou wezen,
werd er nog iets geheel anders .vereiacht. Wat was
het ? — Wijlheid. Eene wijsheid, zoo als er tot
nu toe op aarde geene geweest was; eene wijsheid
die den Wijze bij uitnemendheid van nu aan
voorafbeeldde, en mede,, zooveel doenlijk onder
de raenschen in die eerste dagen, een wezenlijk
beeld van den bij uitstek Wijze ran harte zou zijn.
(lod gaf ze. Want Hij schonk, zegt de Heer zelf,
„aan Salomou eene tcijslieid en verstand in teer groote
mate
, en Hij gaf hem EKME ruimte van hakt,—
ah het zand dat aan den oever der zee h 1)." Kn
zie hier bij welke gelegenheid!
Vergezeld van de Oversten over duizenden en
honderden, en omringd van de vorsten en regters
van gansch Israël, alsmede van de hoofden der
stamhuizen en eene groote menigte volks, was
Salomon naar Gabaon, de voornaamste gewijde
hoogte, opgegaan, en had aldaar duizend brand-
offers geofferd op het koperen altaar, hetwelk daar
stond voor het aange/.igt van de tent des Verbonds-
(iods, welke Mozes, üods dienaar, in de woestijn
gemaakt had 2). Hier was het, dat hem de Heer
I) 3 Kun. 4, 20.
~\') 3 Kon. III. en II. 1\'ar. I De Arke was door David
naar Jcrnaalem overgebragl, en ilu.s niet meer in deüc Bonds»
ton\', aauwczitr,
-ocr page 319-
301
«achtte. Hij verscheen dus aan Salomon in een
droom des nachts, en zcide tot hem in zijne ein-
dclooze goedheid; „Salomon! vraag vu al hetgeen
gij begeert, opdat lic het u geve!"
Heerlijk en waarlijk goddelijk was deze belofte!
Maar hoe treffend is ook het antwoord van Salo-
mon en hoe prijzenswaardig zijne bede! „Heer," —
zegt hij, — „Gij hebt aan David, mijnen Vader,
„groote barmhartigheid bewezen, gelijk hij, van
„zijnen kant, in opregtheid des harten voor uw
„aanschijn gewandeld heeft.....En zie! Nu hebt
„gij mij, uwen dienstknecht koning gemaakt. . ..
„in het midden van uw volk, door U verkoren,
„en dat, om zijne menigte, niet berekend noch
„geteld kan worden. Geef dan uwen dienaar een
„leehzaam hakt, om uw volk te kunnen rigten,
„en wed te onderscheiden tusschen goed en kwaad."
Een wijs en leerzaam hart van den Wijze van
harte,
en dit ten gunste van het volk Gods, en
dus voor God zelven, om zoo te spreken, afge-
smeekt, — wij kunnen ligt bevroeden, hoe aan-
genaam zulk eene bede aan het Hart Gods moest
wezen.
„Omdat gij dit begeerd hebt, — luidt dan
„ook onverwijld Gods wederwoord, — en niet een
„lang leven, en schatten, en zegepraal over uwe
„vijanden, zie! nu doe Ik naar uw woord, en
„geef u een wijs en verstandig hart; en zulks, in
„dier mate, dat er niemand vóóru, aan u gelijk,
„geweest is, noch na u zijn zal. — Ja, ook het-
„geen gij niet gevraagd hebt, geef Ik u tevens:
„rijkdom en glorie, zóó groot, dat er niemand u
„gelijk zal geweest zijn onder de koningen, in de
26
-ocr page 320-
302
„vervlogen eeuwen." Zoo is het, «htt Jehova de
Hem aangename beden verhoort en <le verstandige
harten beloont.
Met zulk eene wijsheid verrijkt, — eene wijs-
heid, die de aardsche en bovenaardsehe, de gods-
dienstige, zedelijke en natuurlijke wijsheid, allen
te zumen vereenigt, en, op die wijze door God
verbonden, in niemand meer dan in Salomon, ver-
eent, — niet zulk eene wijsheid toegerust, keert nu
de glorierijke, door flod beminde Y rede-koning
naar Jerusalcm terug, en is hij thans volkomen
bereid tot het volvoeren zijner luistervolle taak.
De. stichting van het Heiligdom des Heeren,
de oprigting van het heiligste onder de wonderen
der oude wereld, volkomen, en vooral in korte
woorden, te beschreven, is voorzeker niet moge-
lijk. .Maar wie zal twijfelen, of Salomon, met al
die wijsheid en glorie, met al die toebereidselcn
en toerustingen, waarvan hij zoo ten overvloede
voorzien was, haar op eene waardige wijze kou
verrigten.
Zeven jaren wordt er dus onafgebroken aan dit
meesterstuk gebouwd, lieer dan 200,000 werklie-
den worden er toe gebezigd. Zilver, goud noch
edelgesteenten, niets wordt gespaard.
Ja, de trotsche ceders van den Libanon worden
nu niet alleen meer door Jehova\'s verpletterende
pijlen, maar mede door 30,000 Israëlieten, — bij
10,000 in elke maand en te zarnen met de Tyri-
ërs werkende, — aangerand, geveld, omverge-
seheurd , en in de diepe valleijen, met een donde-
rend gekraak, neergestort. De zee staat verstomd
om de menigte vlotten, van ïvrus naar Joppo
-ocr page 321-
203
drijvende; <le Jordaan om de ontzatcLrclijke massa\'s
koper, in zijn kleiachtigen grond tot sieraden en
kunstwerken versmolten; de geheele streek rond*
om Jerasalem, de bergen, holen en grotten in
geheel het Heilig land, van wege de ontzettende
bedrijvigheid der 70,000 lastdragers, 80,000 steen-
houwers, 3600 opzigters (over elk veertigtal één),
uit de onder Israël nog levende Knnaanitische bc-
volking aangesteld.
En de Moria zelf, de uitverkoren heilige plek
door den Heer aangewezen? Ook hij moet de
noodige wijzigingen ontvangen, en op bijzondere
manier voor zijn nieuwe roeping zijn toebereid.
\'foen Abraham zijnen lieveling hier otteren zon,
was de berg, naar allen schijn , eene ronde hoogte,
en alleen ruim genoeg voor het eerst beginnend
en voorafbeeldend offer. Maar nu het Hart Gods
te dezer plaatse voor zich eene woning wil hebben
opgerigt, nu is zijne oppervlakte, te klein, zijn om-
trek te eng, en moet er noodzakelijk een nieuw
middel ter zijner uitbreiding gevonden worden.
Een ontzaggelijk dikke mnnr wordt derhalve,
ter hoogte van 300 ellen, uit het diepe Cedron-
dal opgetrokken ; de ruimte tusschen berg en muur
geheel aangevuld, en alzoo de nog immer door
God geziene,
uitverkoren berg in den Tempelberg
herschapen.
En hier is het nu, dat zieh weldra de Tempel
des Heeren, het prachtig paleis van Israëls oppersten
Koning, naar de wolken verheft.
Maar hoeveel sehoone en tot. he). hart sprekende
lessen heeft ook hierin zelf het minnende Hart Gods
aan het oplettend hart aller mensehen gegeven\'.
-ocr page 322-
304
In het buitenste of groole voorhof ontvangt Israëls
Koning al zijn volk, en „wie muur schuldeloos tan
handen en rein run harte is
1)" mag opgaan tot den
Berg (los Heeren. — In het binnenste of I\'riesler-
roorhof
ontvangt Hij de geschenken van zijn uit-
verkoren schaar, \'s Morgens en \'s avonds rookt daar
het outer naar hot brandoffer genoemd, en dient er
de. koperen zee, ter afbeelding van het één e Offer
eu de eeuwige reiniging, welke de tegenoverliggende
hoogte van Golgolhu zal zien. — Tusschen de gouden
platen van vloer en zoldering in het Heilige schittert
het eenwiglichtend vuur, branden de tien gouden
lampen, stijgt de geur van het reuk-altaar over het
voorhangsel naar Jehova, in het Heilig der Heiligen ,
op, en staan de toonbrooden op tien gouden tafels ,
alles te midden van rookvatcn, kannen, lampen,
snuiters en schalen van het fijnste goud, — hoeveel
beelden van het zich otterende hart des meusehen,
en van het onder de menschen zijn lust vindende
Hart Gods! — Eindelijk, in het Heilig der Heiligen
zelven, achter twee met goud belegde en op gouden
herren draaijende, maar nooit gesloten deuren, be-
dekt met ecu prachtig aan gouden ketenen hangend
tapijt, — tusschen de vleugelen van twee, totaoh-
tien voet hooge, uit olijvenhout gesneden en met
goud overtogen Cherubs, — en tnsschen de even
als het Heilige met heerlijk beeldhouwwerk, che-
rubijnen, palmboomen , vruchten , bloemknoppen en
bloemkelken versierde en met het fijnste goud over-
togen wanden, — daar is de troon, waar de Heer
zelf wil wonen, boven de .Irke, en althans eenmaal
I\') Psalm 23.
-ocr page 323-
305
in het jaar een enkelen mensch, den voorloopor
van den eeuwigen Hoogepriester naar Mclchisedechs
ordening, zal toelaten zoo digt mogelijk te naderen
tot zijn Hart.
O hart des inenschen! wat kunt gij hieruit niet
leeren! En hoeveel te meer moet u dit tretfen en
roeren, zoo gij nu niet slechts bij do schaduwen
blijft stilstaan, maar tevens een blik werpt op de
zaliger dingen, door dit alles zoo duidelijk betee-
kend! Want waarlijk! AYas dit alles, in \'t alge-
meen genomen, vervaardigd naar het hemelsch
iiiodel, hetgeen aan Mozcs op den berg werd ver-
toond; in schoonheid, zin en waardij ging het toch
verre den ouden tabernakel te boven. En hoeveel
te meer zal het op zijne beurt wijken voor de waar-
aehtig „hemelsche en toekomstige goederen" waarvan
het nooit meer dan eene schets en voorafschaduwing
wezen mogt.
Tercgt moge het dan klinken , in de eigen namen
der twee reusachtige koperen kolommen, die aan
het voorportaal des Heiligdoms oprijzen: Jaciiix,
en Boas : „Hij heeft gegrondvest, Met kracht;"
het zal werkelijk en in veel hoogeren zin in „de
grond- en steunpilaar der waarheid
," in de Kerk
van Jesus vervuld worden. En als dan eenmaal de
Koning der koningen een elk, die met Hein over-
wint, een kolom,, in den Tempel zijns Gods gemaakt,
en daarop den naam van zijnen God, dien van het
Nieuw Jernsalcm en ook zijn eigen nieuwen Naam
zal ingegrift hebbon 1), — gewis dan zal het zon-
neklaar blijken, dat ook hij zijn Tempel „heeftge-
1) Apoc. III. 12.
2G
-ocr page 324-
306
ijroudr.eü met kracht" en zelfs het broosste en
nietigste hart eens mensehen eene grondzuil in het
Godsrijk kan worden. —
Maar welke is de digte rookwolk, die daar eens-
klaps, boven de. kruin van den Moria, ten hemel
opstijgt? Is het wederom een Aartsvader, als
Abraham, die een gevonden en plaatsvervangenden
ram, in de stede van een lieveling, opoffert.
In hooger en verhevener zin, — ja. Of liever,
neen; maar het is nu bij uitstek de Vader aller
geloovigen
, God zelf, die van nu aan de plaatsver-
vangende offers, welke den benige vooafbeelden,
bij duizenden aanvangen en in zijn bevoorregt Hei-
ligdom laat voorzetten op Moria.
Doch lezen wij liever het Achste hoofdstuk van
het Berde Boek der Koningen, om op die gewig-
tige vraag het juiste antwoord te ontvangen, en
tevens duidelijker in te zien, hoe van nu af de
door Salomon gebouwde Tempel in wezenlijken zin
het [luis van het Hart Gods hier op aarde zal zijn.
„Geheel Israël is door den Koning ontboden,
en naar Jerusalem zamengevloeid om de plegtige
inwijding des heiligen Tempels te zien en bij te
wonen. De II. Arke en al de heiligdommen uit
den ouden Tabernakel worden vooraf in een pleg-
tigïn optogt van den Sion naar den Moria o ver-
gevoerd. De Koning zelf gaat vooraf, omringd van
duizenden en duizenden en begeleid van al de grooten,
-ocr page 325-
307
stamvorsten en familiehoofden uit Israël, terwijl de
rook van ontelbare offers van schapen en runderen
onophoudelijk ten hemel stijgt. Achter hen volgen
do priesters en levieten, de Arke en de heiligdom-
men dragende. Honderd twintig priesters blazen de,
bazuinen, terwijl de levieten met cithers, harpen,
cymbalen en andere instrumenten, den Heer loven.
Eindelijk ter plaatse aangekomen brengen de
priesters, alleen voortgaande, do II. Arke in het
Heilig der Heiligen, en plaatsen ze onder de vlcu-
gelen der Cherubim. Dan treden zij weer naar
buiten, en laten, voor altijd, het kleinood des Hee-
ren in zijn ontzagverwekkend Heiligdom. Maar
naauwelijks komen zij te voorschijn, of de andere
levieten en priesters, die daar staan in het binnenste
voorhof, aan de oostzijde van hot brandofferaltaar,
doen op nieuw de bazuinen en alle andere instru-
menten klinken, en heffen met een luide stom, die
van den Moria tot den Sion en den Olijfberg weêr-
galmt, den Heer een lofzang aan, en zingen:
„Alleluja! Looft den lieer! want Hij ii goed, en zijne
barmhartigheid duurt eeuwig!"
Fm ziet! daar daalt plotseling de glorie des Hee-
ren in een duistere wolk op het Huis Gods neder.
En even als eenmaal in de woestijn de wolk van
de Heerlijkheid Gods boven den Tabernakel zweefde,
zoo zweeft zij ook thans over en door deze gansche
woning Jehova\'s, en vervult ze zóó zeer, dat de
priesters verpligt zijn hun dienstwerk te staken, uit
hoofde van de donkere wolko, die het Huis Gods
vervuld heeft.
Hoe treffend is dit edel beeld voor den God
der glorie, dis „omringd is van ontzagverWckkendo
-ocr page 326-
308
majesteit 1" Maar hoe waardig is het tevens voor
zijn minnend Harte in den Xacht des voortijds,
nn Hij zelf nog voortdurend als in eene wolk is
verborgen, en de sterkste vlammen zijner liefde nog
door slnijers zijn bedekt!
De wijsste aller koningen, die intnsschen zijn
koperen troon in het voorhof des tolk» beklommen
heeft, begrijpt het dan ook volkomen.
„Ik weet, — zoo zegt hij, hoe de Heer gezegd
„heeft: dat Hij in de duistere wolke wonen zou 1)."
„Maar nu heb ik Hem een Huis gebouwd, een
„standvastigen troon, waarop Hij voor altijd zal
„troonen."
En hierna zegent hij de ontelbare schare, die
hem omringt, herinnert het volk Israël, hoe hij
zelf, Salomon, door God is verkoren, om te vol-
voeren „hetgeen in het hart van David was," valt
vervolgens, op zijn hoogen troon, voor het brand-
offeraltaar op de kniën, strekt zijne handen ten
hemel uit ten aanschouwen der gansehe menigte,
en spreekt met luide stemme het inwijdingsge-
bed uit.
En wat vraag dan nu de van vrengde opgeto-
gen, gelukkige koning? Zal hij bidden, dat het
Hart Gods nederdale en in dezen Tempel wone?
Hoe zou hij \'t durven?
„Heer I God van Israël," — zoo smeekt hij vu-
„rig, — neen! er is geen God aan U gelijk, noch
„in den hemel daarboven, noch op aarde hier be-
„neden! — Ja, indien ook de hemelen der hemelen
1) J.cvit. XVI. 2.
-ocr page 327-
3U9
,,IT niet bevatten kunnen, hoeveel minder dit huis,
..dat ik U gebouwd hel)!... Maar zie toch neder
„op liet gebed van uwen dienstknecht, en op zijne
„smeekingen, Jehova , mijn God! Hoor den lofzang
„en de bede, die uw dienaar heden voor uw aan-
„sehiju brengt" en die zijn:
„Dat uwe oogen geopend zijn over dit huis dag
„en nacht, — over dit huis, waarvan (iij zelf gc-
„zegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn." —
„Verhoor dus de smeekingen van uwen dienaar
„en van uw volk, en, om welke zaak ook zy bidden
„in den Tempel, zoodra zij boete doen en uit geheel
„hun hart tot U terugkeeren, — hoor (iij het dan
„uit den hemel,
uit de plaats uwer woning 1), en
„geef aan een ieder volgens zijne wegen, en gelijk
„(Jij zijn hart zult zien, — daar Gij alleen de harten
„van alle kinderen der raensehen kent."
„Nog eens dan: dat uwe oogen geopend zijn
„voor de smeekingen van uwen dienaar en van uw
„volk 2), en Gij hen verhoort in alles, waarom zij
„IJ bidden...... Want zij zijn immers uw erfdeel,
„dat Gij uit alle volken der aarde U hebt verkoren,
„o Jehova! onze Heer en onze God!"
Na dit gebed staat de koning op en zegent an-
dermaal de gansehe vergadering. En met luide
stem sprekende, bidt hij op nieuw: „Gezegend zij
„Jehova, die rust aan zijn volk Israël geseiionken
„heeft!... Dat Jehova, onze God, met ons zij,
„gelijk Hij was met onze vaderen! Maar dat Hij ook
„onze harten tot zich buigo, opdat wij in zijne wegen
1) S Kou. VIII vs. 89, 48 enz. -Z) Vs. 52.
-ocr page 328-
310
„wandelen!... En dat ons hart volmaakt zij met
„den Heer, onzen (Jod, om zijne geboden te on-
„derhouden, gelijk o;i dezen dag." —Zoo luidt de
zinrijke en verstandige bede van den edelen en
wijzen koning. —
En naanwelijks 1) beeft die bevoorregte Wijze
zyns beden geëindigd, of de priesters treden nader
om het eerste brandolfer in den nieuwen Tempel
op te dragen. Haar nu is ook de oogenblik ge-
komen , waarop Jehova wil toonen , — Hij de groote
(Jod, die deze woning moet heiligen 2), zoo als
Salomon gevraagd had, — hoezeer Hij ziju Israël
lief heeft, en hoe zijn goddelijk Hart nog alffjd
dezelfde zorg voor zijn uitverkoren erfdeel draagt.
Toen Israël nog in do woestijn van Sinaï om-
doolde, was de glorie des TIeeren aan de gansehe
menigte verschenen, en had een helder vuur, van
den Heer uitgaande, de brandoffers verteerd 3).
Do gansehe schare had het gezien on was, den
Heer lovende, aanbiddend nedergevallen ter aarde.
Hetzelfde heeft ook nu plaats. „Een vuur daalt
uit den hemel neder en verteert de braud-en slagt-
ott\'ers; en de majesteit (iods vertoont zich wederom
in de (luistere wolk en vervult het Huis des Heeren.
Ja, ook al de kinderen Israëls, die daar aanwezig
zijn, zien het nederdalend vuur en de glorie Gods
schitterende boven don Tempel. Eu even als hunne
vaderen vallen zij met het aangezigt ter aarde neder,
aanbidden Jehova, hunnen lieer, en zingen met
dankende stem: „Ja voorzeker! Hij is goed. Jehova,
X) i Par. VIT. 2) II. Mach. 2, S, 3) Lev. IX. 2-".
-ocr page 329-
311
de lieer onze God! en zijne barmhartigheid dnurl
eeuwig!"
Welk een schouwspel! En op hoc treffende wijze
heeft reeds hierdoor alleen do oneindige Liefde de
tevredenheid van zijn goddelijk Hart betuigd ! Des
ondanks was er niet meê voldaan aan zijne cinde-
looze goedheid. De verstandige koning had zijn
eigen hart en al de harten des volks aan Israéls
oppersten Koning geofferd; en het hart des mensehen
wordt nooit te vergeefs, nooit zonder het Hart Gods
terug te ontvangen, aan den Heere geschonken.—
Naauwelijks zijn dus de inwijdingsfeesten ten
einde, en heeft God met welgevallen nidergezicn
op de offers — (en in elk offer der 22000 runderen,
en 120,000 schapen was immers „liet blijmoedig
hart" des volks meê ingesloten), — of Hij «laait
nogmaals, zoo als vroeger in Gabaon, neder, en
maakt aan Salonion in eene verschijning bekend,
dat zijn gebed is verhoord.
„Deze plaats, — zegt de Heer, — heb ik ver-
„koren; en ik heb ze nu ook geheiligd." — En tot
wat einde? — Opdat geschiede hetgeen Gij gevraagd
„hebt: „opdat mijn Naam daar zij — dat is: Ik
„zelf daar wone, in alle eeuwigheid, en opdat
mijne oogen daar blijven."
De oogen, zoo nis wij vroeger herinnerd hebben,
>\'olgen het hart. En dat Gods oogen op dezen
Cempel gerigt zouden zijn, had Salomon uitdruk-
elijk gevraagd. Maar hierbij wilde de Heer het
liet laten. Hij voegt er dus aanstonds aan toe, en
\'iet alleen ter nadere verklaring, maar als ware
iet ter uitdrukking van een veel grootere, gunst:
Sn opdat mijn Hart aldaar blijte te alten daye."
-ocr page 330-
312
„Opdat mijn Hart aldaar //lijve!" Ziedaar de zaak!
Ziedaar hot Hart Gods niet bloot weer uitdrukke-
lijk genoemd ; doch mede van nu aan eene meer
bepaalde plaats als tot zijn rustoord en woning, te
midden van zijn Israël, kiezend! Wie konhetver-
waehten? —
Het goede maar ook regtvaardige Hart Gods
scheen ten minste eeuigermate voor altijd van den
menseh verwijderd en gesoheiden door het vlammend
zwaard der Cherubim, voor de poorte van het Pa-
radijs geplaatst; en nu zal het voortaan onder do
kinderen der menschen wonen, rustende en troo-
nende op de gulden vleugelen der afbeeldingen
van diezelfde Cherubim, biddende om zegen. Het
Hart Gods vlugtte , als het ware, in do Arke Noë\'s
met slechts weinige uitverkorenen, om al de overige
weerspannige harten te kastijden en te verdelgen;
en nu zal het wonen boven den gouden deksel
eener nieuwe Arko, in het Heilig der Heiligen,
te midden van een groot volk, om alle harten des
te zekerder en des te inniger tot zich te trekken
en met zich te verbinden. Hetzelfde Hart Gods
eindelijk wandelde voorheen, om zoo te spreken,
geheel eenzaam rond met Abraham, zijn vriend,
met Izaak zijn lieveling, met Jakob, zijn verkorene,
maar van nu aan zal het genaakbaar zijn op de
gemakkelijkste wijze en voor een iegenlijk, die
maar wil opgaan naar den berg des Heeren, daar
zal smeeken voor het Heiligdom Gods, en zijn rein
hart
schenken aan het Hart zijns Konings.
Zoo is dan nu de gelukkige Morin, in vol-
leren zin „de door God geziene en door God ver-
koven berg" geworden. Zoo is hij de Berg van
-ocr page 331-
313
het Hart \'Gods, de woning dragende van het Jlart
(io<ls onder do menschen. Want op hem is liet,
dat de Heer gewezen heeft; op hem, dat Hij is
nedergedaald, om er te verblijven; van hem, dat
Hij gezegd heeft: „Hier zullen mijne oogen, en hier
zal mijn hart zijn, ie allen dage!"
Die berg, — wij hebben \'t n reeds herinnerd,
Christen! en gij zult het later nog duidelijker
inzien, — die berg, door den Hoer verkoren , om
er zijne woonplaats op in te rigten, liet is het trcf-
fend beeld van die levende hoogte, die gij zelf in
uwen boezem draagt. Vw hart is meer heilig en
dierbaarder aan het Hart des Heeren, dan de oude
Moria of des Moria\'s Tempel in den Nacht des
voortijds geweest zijn. Daarop zijn dus ook inzon-
derheid Gods oogen geiïgt; daar vooral wil ook
het Hart Gods met u, bij u, en in u zijn. Maar
gedenk dan ook wèl, dat het Hart Gods in het
Heilige der Heiligen wonen, en de Moria zelf, en
dus ook uw eigen hart, —- een heilige berg wezen
en blijven moet.
III.
Salomon een nieuwe voorafbeelding en
propluet van liet Hart Gods.
Wat David, de groote voorvader, voorlooper en
propheet van den Messias begonnen had, moeit
27
-ocr page 332-
314
Salomon, in \'t algemeen genomen, voortzetten, en
meer en meer, tot (iods groote glorie, ter voltooijing
brengen. En clit gold niet alleen van zijn niter-
lijkcn wandel en van de zigtbore glanzen zijns ko-
ningsrijks op aarde, het betrof te gelijkertijd het
toen nog onzigthaar liijk Gods, waarvan het. zijne,
hoe onvolmaakt dan ook, toeh een wezenlijk scha-
dnwbeeld zoude zijn.
Waarom en op welke wijze David in betrekking
tot het Hart (iods staan zou is vroeger gezegd;
van Salomon is hetzelfde in breeder trekken aan-
getoond. Vragen wij echter meer bepaald in welk
opzigt deze laatste het beeld van Diengene wezen
zon, die eenmaal zeggen moest: .,meer dan Salomon
is nu gekomen ," dan kunnen wij dit, kortheids-
en gemakshalve, tot twee hoofdpunten terugbren-
gen: de wijsheid en den vrede.
Toen Salomon van den Heer verkregen had, te
vragen al wat, hij wilde, en bij die gelegenheid om
geene rijkdommen of glorie, maar alleen „om een
leerzaam hart" bad gebeden, toen was de Heer
waarlijk verblijd in zijn Hart, — gelijk we reeds
(e voren herinnerd hebben, — en gaf Hij ten ant-
woord aan den verstandigen koning - „omdat gij
„dit gevraagd hebt, en geenc aardsehe verganke-
„lijke dingen, — zie! zoo geef ik U een wijn en
„verstandig hart,
in dier mate, dat nooit iemand
„aan u gelijk vóór tl geweest is, of, na u, zijn
„zal."
In deze gansche belofte, maar vooral in die laatste
woorden zien wij weer allerduidelijkst den Meerdere
dan
SöfowoMgeteekend. Dan immers, als Hij komen
zal. zal de wijsheid als een alles bedekkende stroom
-ocr page 333-
315
liet gouache aardrijk overdekken. Dan zal II ïj zelf
onmiddellijk den mensch onderwijzen, en voor en
rul-geuit zijn Hart aller harten vormen. Dan zullen
wij allen een hart rmi vleaeh, een zacht, en fijn
gevoelig in de plaats van een sleeneu hart outvan-
gen, en leerzaam van Harte, even als Hij zelf,
geworden, onmiddellijk door God zelven worden bij-
gestaan en onderwezen. En wie zal ons de wijsheid
schetsen van Hem, die, naar zijne goddelijke natuur ,
de eeuwige, zelfstandige Wijsheid des oneindig wijzen
Vadera is? Wie kan ons verhalen, wat die waar-
acht ige Salomon, en „ouds en nieuws in de schat-
Icamer zijns harten verborgen houdt, of daaruit, ten
onzen nutte, zal voortbrengen 1)" op zijnen tijd ?
\\\\\\e, zou het verinogen?
Maar wien dan ook zou het bevreemden, dat er
mede, in dit opzigt een zoo heerlijk toon- en vóór-
beeld van den bij uitstek Wijze vau harte geschon-
ken is? Wien verwonderen, dat het een wijze en
verstandige koning is geworden?
Onderwees dus Salomon Gods volk, en werd hij
van God verkoren om in vele liederen, spreuken
en leerredenen, niet bloot de Synagoge, maar zelfs
de Kerk vau .Tesus voor te lichten; hij is reeds
hierdoor een edel beeld van den Eeuwig Wijze,
die zelf zijne Kerk onder ons menschen stichten,
en haar op nog veel verhevener wijze onderrigteu
zal. Mogt Israëls grootc Koning op eene zoo tref-
fendo wijze de goddelijke Wijsheid schetsen , „wier
vermaak het is, en van den beginne was, — met
1) Ml. 12, 35,
-ocr page 334-
316
de kinderen der menseken te zijn," wat zal Hij
zelf\', de goddelijke Wijsheid, niet doeu, als Hij
eenmaal, aan dien hartelust voldoende, met ons
menseken op ons aardrijk zal wonen? Stroomden
zelfs de koningen en vorsten van de uiteinden der
aarde nnar Israëls Wijze henen, — zoo als in-
zonderheid de door Jesus geprezen koningin van
het zuiden, — om Salomons wijsheid te hooren,—
hoe veel te meer zullen alle volken, om de ware
wijsheid tz zien en te leereu kennen, opwaarts
stroomen naar den Berg Gods en naar Emmanuël
in Sion, die dan zelf, op zich zelven wijzend en van
don ijver dier koninginne Saba\'s sprekend, zeggen
kan en zoggen zal: „en ziet! meer dan Salomon is
hier." —
\'
Voorzeker! Een mensck op aarde kan van den
eeuwig Wijze niet meer dan een schaduwbeeld zijn ;
maar zoo iets inogt er, zoo iets moest er wel wezen
om de wet der voorafschaduwing\' te vervullen, en
opdat het nu reeds van het vóórbeeld, gelijk latei-
van het Tegenbeeld mogt gezegd worden: „Het
hart van den wijzen memch wordt door zijne wijsheid
gekend
1)."
Het was echter niet alleen door zijne wijsheid,
het was ook om zijn zaehten nn vredelievenden aard,
dat het hart van Salomon cene ware voorafbeelding
van het toekomende Hart üods zoude zijn. Wij
hebben het grootendeels vernomen en reeds vroeger
herinnerd.
immers; aan David werd de berg van hst Hart
I) Eccli. :i, 81.
-ocr page 335-
317
Ciods aangewezen. David mogt de plaats kennen,
en zelfs nader aanwijzen, waai- het paleis van het
Hart (jods zon oprijzen. Maar dit Huis Gods op-
houwen, dit mogt zelfs David niet. En wij kennen
de reden. Het was een goed en prijzenswaardig
plan, „dat in Davids harte was ," — naar het eigen
woord des Heeren; — maar zijne handen waren met
hloed bevlekt, en de woning voor het Hart des
Heeren zou een huis des gebeds, eene woonplaats
van rust en vrede zijn. Een ander werd dus ter
uitvoering van Davids harteplan verkoren. En deze
was Salomon.
Salomou! zijn naam zelf beteekent vrede. En
zijn rijk? — slechts weinige en ras voorbij gaande
moeijelijkheden uitgenomen, — kan het teregt een
rijk van zege en vrede geheeten worden.
Het is waar, dat er, wat zijn koningschap aan-
gaat, reeds te voren een dienaar (Jods, ja een vrede-
koning geweest was, die, in dit opzigt, den ïoe-
komstigen voorspelde. Maar Melchisedeck, de koning
van Salem, dat is: des vrede» 1), die reeds lang
voor David leefde, was, natuurlijk, niet uit Davids
huis, en zelfs, hoe verheven anders, uit Judo en
uit hraèl niet. Ook in Israël zelf mogen wij dus
een Arredevorst verwachten, die den gewigtigen
trek van Vorst, des vredes 2) voorspellen en in eigen
persoon voorafsehaduwen zal. En wie kon het dan
beter dan Salomon zijn?
Salomon is koning en bezit zijn rijk in stillen
vrede, en het gansche volk rust in ongestoorden
1) Gen.                             2) U. 0, 7.
27
-ocr page 336-
31S
vrede, zoo in Juda als in Israël, onder zijn \\vijii-
gaard en onder zijn vijgenboom van Dan tot Ber-
sabee toe 1)." Zoo zal er ook in des Messias\'tij-
den, „als de dienaar Gods, de Oprijzende, komen
zal, vrede zijn door het geheele land, en de eene
vriend <\\en anderen onder zijnen wijngaard en on-
der zijnen vijgenboom uitnoodigen 2)."
Salomons naam geeft den vrede te kennen; even
als ook de Messias zelf, als ware hij de vrede in
persoon, de vrede voor ons inenschcn zal zijn \'A).
Salonion houwt voor den Heere den eersten Tem-
pel, de plaats voor het Hart Gods onder ons;
en ook zal ter zelfde plaatse, — gelijk het de
propheet verkondigt V), — de Heer der heir-
scharen den Vrede schenken, tien Verwachte der
volken geven, en van daar uit „als een stroom
van vrede 5)" over de aarde doen uitgaan.
Over het vredelievende en vredebrengende hart des
Heeren, hetwelk weldra onder de mensehen wonen
zal, behoeven we thans niet uit te weiden. Het
is voldoende te hebben herinnerd, dat het boven
allen zachtmoedig en langmoedig zal wezen ; dat het
den vrede zal bezitten, zelf als ware het de vrede
zijn, en een eeuwigdurend rijk van vrede stichten
zal. Waar zou het overigens toe dienen, met don-
kere kleuren af te schetsen, wat wij welhaast in
vollen luister en voor onze oogen zullen zien schit-
teren? Zien wij dus liever vooraf, hoe dezelfde
Wijze, die bij uitnemendheid de Vorü den vrede»
I) 3 Kon. !, 25. 2) Zacli. 3, 8, 10. 3) Midi. 3, 5.
•!) Agg. Ii, 8, 10. 5) li;iï.-w. 66, 12.
-ocr page 337-
319
heeten mogt, door God is uitverkoren, om ons op
oene geheel nieuwe en bijzondere wijze, het ver-
bond tusschen Gods Hart en het onze voor te
stellen.
IV.
Salomons hooglied. De vereeniglng van het
Hart Gods en het hart des menschen.
„Het is, o Heer! — zoo riep eenmaal de mail
„naar het Hart Goets,
David, uit, — het is niet om
„mijne verdiensten, maar alleen volgens me hart,
„dat Gij al deze wondervolle dingen aan mij, uwen
„dienaar, gedaan hebt 1)." En het was wezenlijk
waarheid , dat niet het hart des menschen den Heer,
maar het Hart Gods zelf zijnen dienaar verkozen
had. Maar wat zullen wij dan nu zeggen van de
onuitputtelijke en altijd nieuwe ontfermingen des
Heeren, nu wij zien, hoe datzelfde Hart Gods on-
opuoudelrjk andere middelen weet uit te vinden,
om nog grooter, nog meer wondervolle dingen uit
te werken , en ook nu reeds te doen voorspellen,
door Davida zoon en opvolger, Salomo»/
Dat eenmaal het Hart Gods, op geheel bijzonde-
re wijze, voor den inenseh zal zigtbaar en tastbaar
1) 2. Kon. VII: 21.
-ocr page 338-
320
worden, is voorspeld; dat er cene geheel eigenaar-
dige vereeniging tussehen dat goddelijk en liet
menschclijk hart moet plaats vinden, is dikwijls
aangeduid; maar de wijze waarop, het middel waar-
door, de innigheid waarmede die verbinding tot
stand mort komen, — ziedaar een geheim, waar-
ovcr nog immer een digte sluijer ligt uitgespreid,
waarvan nog voortdurend veel zal te zeggen zijn,
waaromtrent nog eeuwen lang nieuwe lichtstralen
„uit den schatkamer" van dat eindelooze Hart zullen
afdalen, die ons verstand moeten voorlichten en
ons harte boeijen.
Ik weet het: er is hier wederom ecu geheim,
dat geen schepsel doorgronden kan; eene onpeil-
bare zee, waarin men te vergeefs het peillood wer-
pen zou; maar er is toch altijd iets te loeren voor
hen, die opregt en eenvoudig van harte zijn; en
kan men do diepten der raadslagen Gods, vooral
in den Nacht des Ouden Verbonds, niet meten,
men kan ze toch ongetwijfeld , om die ondoorgron-
delijkhcid zelve, èn bewonderen, èn aanbidden.
Luisteren we, zonder meer, naar de stem van
den Wijzon koning; of liever, hooren we naar de
Bruid van het Hooglied zelve, die ons althans een en-
kelen keer, op het Hart des Toekomstigcn wijzen durft.
Gaal uit, — roept zij ons toe, —> treedt voor-
„tcaart», o dochters van Sion! en ziet meen Koning!
„Treedt buiten en aanscJiouwt hem gekroond met de
„kroon, icaam/ede zijne moeder hem gekroond heeft,
„op den dag zijner verloving, ten dage der blijdschap
„zijns harten
1)" —
J) Hoogl. III.
-ocr page 339-
321
De woorden zijn op zich /.elven duidelijk. Maar
vraagt gij misschien naar den persoon, tliu er in
wordt bedoeld P Worden zij u veelligt duister, om
de kleuren, waarmee zijn beeld is getcekend? Het
is geen wonder voor liet Li?d der liedere»; daar
bovendien te dezer plaatse de teederste en verho
venste beeldspraak der H. Schrift wordt gebezigd,
die om zeer vele redenen voor ons geheimzinnig
moest blijven. Doch wilt gij eenig licht? —
Herinner u het Paradijs, en den eersten Adam,
zoo ah er eenmaal een tweede zal zijn. Denk aan
den eersten Mozes, die een opvolger en propheet,
aan hem gelijk, heeft voorspeld. Verbeeld n den
eersten David, na wien een andere, Koning en
Heer even als hij, zal komen. Welnu! Evenzoo
zal er een tweede, een goddelijke Salomoukomen.
Hetgeen dus met de eersten plaats vond, dat
namelijk in de omstandigheden van hun leven of
van hun rijk cenige omstandigheden van het leven
des Messias geteekend zijn, heizelfde wordt ook
hier gevonden. Aan de, schitterende kleuren van
een rijk, als dat van Salomon was, zijn dus te do-
zer plaatse de venven ontleend. Van een grootsch
Rn prachtig verlovingsfeest eens konings en eener
koningin zijn do beelden genomen. Maar vergissen
wij ons niet. Want deerlijk zouden wij ons be-
driegen indien wij meenden, dat nu deswege of
Salomon zelf met zijne echtgenoote, de Sulamiete,
of eenig ander vorst dezer aarde, in dit heerlijk
lied wordt bezongen. Integendeel. Salomon is de
dichter, de tolk van het Hart des Heeren; maar
hetgeen reeds meermalen is uitgesproken, en eens
°1> ons aardrijk klinken zal uit Jesds\' mond, dit
-ocr page 340-
:J;>2
geldt nok thans in verhevener zin mot betrekking
tot het voorwerp van dit gezang der gezangen:
„Meer, oneindig meer, —dan Salomo* hier"
En wie is dan die Meerdere dan Israéls rijkste
en heerlijkste koning, op wien die bij uitstek
Wijze zijn oog heeft gevestigd ? Wie is die Brui-
degom, beide Koningen Horder, dien Sions vredc-
vorst in zijn wezenlijk hartelied zoo treilend bezingt
en voorafschildertP
Het is geen andere dan Jkscs ; of laten wij liever
zeggen : het is de eeuwige Wijsheid zelve, het eenwig
Woord des Vaders, dat zich met de menschelijkc
natuur op liet innigst verbinden zal. Het is Gods
Liefde, door een overmaat van liefde voor den
armen menseh , zich met den menseh vereonigend.
Het is, met andere woorden, het Hart Gods, zich
vereenend , als we \'t zoo zeggen mogen, met het
hart des menschen, of nog beter, — want wij kim-
nen het niet uitdrukken, — zich opsluitend in
een menschelijk hart, door eerst zelf de mensehe-
lijke natuur aan te nemen, en het hart des men-
seheu een goddelijk Hart te doen zijn, daarna al
de menschen gezamentlijk te doen deel hebben aan
de goddelijke natuur: Verbum caro factum; divinae
consorten natura.
tën ziedaar! waarom het nu heet van dezen dag,
waarop die verloving en die vcreeniging zullen
plaats vinden: „dit is de dag van de blijdschap zijns
harten"
,Dit is de dag, dien de Heer gemaakt
heeft," „de dag van de Bruiloft des Lams."
En welke dag zon ook meer dan deze, de dag
van zijns harten blijdschap mogen heet.cn?
Alsof hij Hem niets koste? Neen. Hij koml
-ocr page 341-
:323
Hem eerst zeer duur te staan. Hij kost Hem vooral\'
eene kroon van doornen, welkt; ook Snlotnou niet
heeft vergeten, — eene kroon, waarmede Hem zijn
ontrouw Israël zal krooneu; maar die kroon is )e
gelijker tijd de krans der overwinning, waardoor
Hij ons zelven met Hem leert zegevieren 1); het
is de kroon der liefde, welke onder die krans van
doornen verborgen was 2); het is eene kroon van
barmhartigheid Ü), waarmede Hij den vloek voor
ons wegneemt, over ons aardrijk uitgesproken, die
voor ons distelen eu doornen moest voortbrengen 4).
En die eigen kroon zal weldra veranderen in „eene
kroon van eere en glorie"
waarmede Hem de hemel-
sche Vader kroonen zal 5).
Maar is het, niet gewaagd, niet vermetel, dat
de wèl verkozene, maar toeh mensehelijke bruid
den dng door den Godmensen bestemd ter verlo-
ving den dag van de blijdschap zijns Harten durft
noemen? Is het niet al te stout, dat zij ons op-
wekt om Hem te gaan zien in zijn lijden zelf, eu
ons op de kroon wijst, waarmede Hij om harent-
wil gekroond is? —
Het zou werkelijk bevreemdend zijn , indien Uod
zelf het niet aldus had gewild. .Maar de Heer,
die op zulke wijze de Bruid laat spreken, heeft
zich zei ven niet anders verklaard.
?,Loof, o Sions dochter! — zoo roept Hij im-
„iners even duidelijk ons toe (j), — en jubel, o
1) Isicior, Pel. Lib. I. 75. 2\'i Theodoretus.
8) H. Bcru. Dr Epiph. S. 2. 4) II. Atlian. De Pass.
5) Hebr. II. Ps. 8             fi) Sophonias. III. 14. vol(rg-
-ocr page 342-
•••>u
„Israël! verblijd n en spring op van vreugde uil
„geheel mo liart,
o dochter Jerusalemsl.... Want de
,,<li\' lieer, de Koning van Israël is in uw midden;
„gij hebt geen kwaad meer te duchten___ De
„Heer, uw God is in uw midden, de Sterke, die
„u zal zalig maken___ En Hij zelf zal zieh over
„u verheugen met blijdschap, zwijgen in zijne liefde,
„en lofzingend jubelen over u," gelijk men op een
feestdag jubelt. —
En welk is de reden van die goddelijke l>lijd-
schap en vreugd;\'? De lieer heeft het elders, en
vooral door den propheet Oseas 1) ten duidelijkste
verklaard: „Sponmbo te mild," belooft Hij daar
plegtig, „Ik zal ui ij aan n voor eeuwig VBKIOTBN,"
en zulks niet alleen „in gcregtigheid euregt," maar
nog veel meer „in ontferming en liefde." En ik
zal Mij verloven met ware trouw, en op zulk eene
wijze, dat ge Mij niet langer noemen zult: Mijn
Heer! maar dat gij zeggen inoogt: „Mijn Echtge-
noot!"
Hoe kon het schooner! Maar hoe groot en diep-
zinnig is dan ook dit geheim, wel een der groot-
ste verborgenheden onder de schaduwbeelden des
Ouden Verbonds, met betrekking tot .f esus CHRISTUS
en zijnen kerk. tën hoe gerust mogen wij hier
bijvoegen, dat het wel betaamde een man ais Sa-
lomon af te wachten , die door wijsheid uitmuntte,
en tevens den zigtbaren Tempel stichtte, welke het
beeld van den onzigtbarcn, in de zielen op te rig-
ten , wezen zou , — om het oog des menschen wat
I) 0*eaa U.
-ocr page 343-
:525
verder te laten doordringen in de geheimen des
lleeren, en iets meer te doen zien, dan het tot
nu toe zag.
En wat zag, of hoorde hij verder van het Hart
des Heeren.
„Vulnerasti cor menm 1), — roept het uit, spre-
kendc tot zijne Bruid op aarde: „(Jij hebt mijn
Hart gewond, mijne zuster! mijne bruid! (iij hebt
mijn hart gewond, met één uwer oogen, — met
één enkelen, maar aandachtige!) blik uwer naar
God zoekende ziel, met de zuivere begeerte van
uw mcnsehelijk hart, door het vorig verlangen naar
het Hart uws Scheppers, dat het uwe zoekt." —
Treffende gedachte! liet hart des menschen heeft
tot God gesproken, door het oog, den spiegel des
harten, op Hem te vestigen; en het hart Gods is
gewond door het hart des schepsels, zoodra het
schepsel op Gods Hart zijne blikken rigt. Liefde,
zoo als het altoos gaat, verwekt aanstonds liefde ;
wederliefde roept wederliefde te voorschijn; en zoo
ontstaat er, als ware het, een pijl, die van het
Hart Gods op den mensch gerigt, van dezen naar
Gods Hart wederkeert, en het eigen Hart des on-
eindigen Scheppers wondt.
Hebt gij nooit de brandende zonnestralen zien
opvangen en teruggekaatst worden door eene glin-
sterende gouden schijf, welke aldus is iugerigt, dat
zij die allen in één punt zamenwerpt, en al wat
zieh daar bevindt doet ontvlammen en branden?
Welnu! — indien wij het heiligste met gewone
dingen vergelijken mogen, —evenzoo wordt de gloed
1) HoBgl. 4, \'J.
28
-ocr page 344-
326
van de zon der geregtighcid , Gods genade, in een
mensehen hart opgenomen; eveneens kan daar al
haar stralengloed als in één punt, door de liefde,
vergaderd, eveneens kan zij van daaruit, door de
goede meening en de zuivere wederliefde, op God
zelven, om zoo te spreken, teruggekaatst worden;
on dan, — dan ontvlamt ook werkelijk het Hart
Gods van wederliefde voor het hart des menschen,
on roept het, als in vervoering, zoo als wij hoor-
den, uit: „Vulnerasti eor meum! „Gij hebt mijn Hart
gewond, mijne Bruid, wet een enkelen uwer oogslagen !"
Maar moet dan die Bruid niet juichen. bij het
vernemen van zulke woorden? Mogt zij niet, —
zij , tot wie de Heer bovendien nog zoggen zal:
„Ik zal haar in de eenzaamheid geleiden, en totliaar
hart spreken
1)," — moest zij niet teregt en naar
waarheid uitroepen, wat wij gehoord hebben: dat
de dag van de goddelijke verloving de dag van de
blijdschap zijns harten is?
Duidelijker en liefelijker uitdrukken, wat God
voor ons gevoelt, kon zij voorzeker niet. En dat
zij het juist en krachtig uitspreekt heeft de lieer
zelf bewezen, toen Hij ons zeide door zijn propheet:
,,lk zal mij verheugen over hen, als ik hun weldaden
„heb bewezen; en ik zal hen planten in dat land
„(ten tijde der Verlossing,) in waarheid, uit geheel
„mijn hart,
en uit geheel mijne ziel 2)."
Dan, waartoe meer? - - De Heer zelf heeft door
den mond der Bruid gesproken; Hij heeft slechts
klaarder ontwikkeld, wat Hij reeds meermalen had
aangeduid; en de uitkomst zal bewijzen, — voor
1) Oscas. 2, 14. 2) Jcrcmias XXXII. 41.
-ocr page 345-
337
ons heeft zij bewezen, — hoe verre niet, het rekking
tot Gods (iiidelooze liefde, ook de teederste uit-
drukking of voorspelling door de werkelijkheid wordt
overtroffen.
Blaar is het dan mi, na dit alles, nog te ver-
wonderen, dat de Welbeminde vraagt en eiseht van
de zoo teer beminde Bruid , de Hem liefhebbende
ziel, dat zij Hem nimmer meer vergete, dat voor
Hem alleen haar hart kloppe, dat voor niemand
anders haar werk worde verrigt ? [s het bevreemdend
dat Hij haar toeroept met nadruk: „Stel Mij dan
alt een zegel op uw hart, ah een zegel op meen arm ;
want de liefde
u sterk ah de dood, en hare vlammen
zijn brandende vlammen
1)?" Is het eindelijk niet te
verwachten, wat er werkelijk spoedig volgt, dat
mede de Bruid zelve aan «lat verzoek haan Brui-
degoms voldoet, en nu zeggen durft en zeggen mag:
„Ik .slaap, als in een zoete rust bij de beschouwing
van Gods goedheid en liefde; inaar hoezeer ik ook
rnste in den Heer, mijn hart waakt altijd ?"
O zekerlijk! indien het Hart Gods van blijdschap
opspringt om de verloving en innigste vereeniging,
die het met den mensoh wil aangaan, dan moet ook
elk welgeplaatst mensehelijk hart voor zulk eene
liefde gevoelig zijn. Dan moet het natuurlijk zich
geheel aan Hem scheuken, die zich zelven geheel
geschonken heeft. Dan roept het van zelf met de
sluimerende Bruid: „Ik slaap, ja; maar mijn hart
„waakt; en ik hoor dus de stem van mijn Beminde ,
„die klopt, en die mij toeroept van buiten: Doe,
„open, mijne zuster, mijne vriendin; want mijn
J) Iloogl. 8, 6.
• •
-ocr page 346-
828
„hoofd is doorvochtigd van den dauw, en mijne
„haren van de druppelen des nachts 1)." Kortom,
dan kan het niet anders, dan de bevoorregte na-
volgen, „opstaan met spoed, de deur openen voor
den Beminde, den voortvlugtende volgen, waar Hij
gaat, en niet meer tot ruste komen, totdat het Hem
voor altijd gevonden heeft 2)."
En dit is het dan ook werkelijk, wat eenmaal
plaats zal hebben. Wanneer? Dit weet God. Doch
dan zekerlijk, als weldra de oneindige Liefde een
menschelijk hart tot het zijne gemaakt hebben zal;
als dit godmenschelijk Hart in een stal en in eene
kribbe zal zijn aanbeden; als een tweede vloed,
maar van een gansch anderen aard en kracht als
de reeds vroeger beschouwde, uit datzelfde op het
kruis gebroken hart zal zijn afgestroomd, en de ge-
heele aarde van onze zonden zal hebben rein ge-
wassclien.
Vóór dien tijd zou het dan ook roekeloos zijn,
zich aan de verklaring der diepste geheimen te
wagen. En ook daarna, — zal noch de breedte,
noch de diepte der goddelijke liefde door ons te
meten zijn.
Laat ons vooreerst nog bij Salomon te rade gaan,
en ook dat van hem leeren, wat hij ons niet alleen
over het Hart (ïods, maar tevens over het onze
heeft voorgehouden.
i) Hoogl. 5, 2. •>,) Huogl. III.
-ocr page 347-
320
V.
Salomon, de leer aar des Jiarten.
Eene der kwalen, waaraan liet mcnsehelijk hart,
en niet zelden maar al te zeer, onderhevig is, is
deze, dat het anderen onderrigten wil. En helaas!
hoe weinigen zijn er, die of zich zelven genoeg-
zaam kennen óf met blijdschap zich door anderen
onderrigten laten! Deze kwaal was aan den wijs-
sten van Israéls koningen bekend. Daarom had hij
voor zich zelven van den Heer een leerzaam hart
gevraagd; en derhalve had hem God een allerver\'
utandigd hart
gegeven, en eene voorzigtigheid bui-
tenmate groot, en eene ruimte van hart, gelijk aan
liet zand, dat op den oever der zee is 1). Wij mo-
gen verwachten, dat zoo iemand geroepen zal wor-
den, om ons allen op meer bijzondere wijze, ten
opzigte van Gods Hart niet alleen, zoo als wij ver-
nomen hebben, maar ook ten aanzien van het onze
te onderrigten.
Salomons hart had overigens alles ondervonden,
wat een menschelijk hart al door ervaring kan weten.
Nu eens had „hij in zijn hart gezegd:" „Ik zal in
groote vreugde gaan leven en alle goederen genie-
ten ;" dan eens: „Ik zal mij onthouden van wijn,
om mijnen geest tot de wijsheid te brengen." Nu
eens had hij zijn hart niet belet allerhande weelde
te genieten; dan weer in datzelfde hart geweigerd
langer te arbeiden onder de zon 2). Een geheel volk
1) 8 R*k. t, 2». 8) Becl. F. 1. 3. 10. 20.
•2S
-ocr page 348-
330
was bovendien in bestendigen vrede en een gerui-
men tijd aan hem onderworpen. Een wonder van
bouwkunst was door zijne wijsheid daargesteld. Het
zilver had niet eens waarde in zijne dagen, llrie
duizend spreuken en meer dan duizend liederen
werden door hem vervaardigd. Be hoornen en plan-
ten, van den Ceder des Libanons af tot aan de
hysop-plant, die tusschen den muur uitgroeit; de
vogelen, kruipende dieren en vissehen, alles werd
door hem beschreven. Kortom, in wijsheid en al-
lerlei ervaring had Salomon zijns gelijke niet.
Maar wie was dan beter dan Salomon in staat,
om ons op nieuw een diepcren blik in de onpeilbare
diepten van het menseholijk hart te leeren slaan?
Wie kon ons krachtiger de begeerte van Gods Hart
naar het onze, of wcderkeerig, de verpligtingon van
ons hart voor het goddelijke voorstellen? Werpen
wij, kortheidshalve, maar een vlugtigen blik op het
Boek der Spreuken, en brengc we, om het beter in
te zien, eenige uitboezemingen van den Wijzen Koning
tot een paar hoofdpunten terug; wij zullen ons spoe-
dig overtuigd hebben.
Hoe treffend is niet, om hiermee aantevangen,
de even bekende als dikwijls verklaarde vermaning
des Hecren, waarmede Salomon, in den naam der
Wijsheid sprekend, waarmee dus God zelf \'s men-
schen hart vraagt, en dit alleen, als het eersteen
-ocr page 349-
331
het beste, ja, als het cenig geschenk voor zijn god-
delijk Hart eiseht.
„Mijn Zoon!" — zoo smeekt Hij immers in het
drie en twintigste hoofdstuk 1), — mijn Zoon!
geef mij uw hart! en dat mee oogen mijne wegen be-
waren!
Alsof Hij zeide: „al wat ik van u vraag,
dat is uw hart, en dat gij altoos acht geeft op mijn
wil, op mijne wetten, en die getrouwelijk in al uw
verrigtingen onderhoudt." FM mi, prabe cor /uuni
mild; et oculi tui via* mens custodiant f
Onze oogen getrouwelijk op Gods wetten te vcs-
tigen zonder ons hart te geven, is onmogelijk; ons
hart te schenken, zonder voorgelicht te zijn door
het verstand, ware dwaasheid. Beiden, oog en
hart, worden dus te gelijk gevorderd. Maar met
hoeveel reden wordt desniettemin ons hart hier het
eerst genoemd.
Wel is het waarheid , wat wij reeds vroeger herin-
nerd hebben, dat niet zelden door het woord hart,
in de H. taal des Heeren , iets bijzonders, somtijds
zelfs het verstand of de wijsheid, waarvan het als
de zetel beschouwd werd, wordt aangeduid. Maar
zouden wij dit ook op deze plaats toepassen, zoo
als sommigen doen , wij mogen daarom niet denken,
dat hier op geen bijzondere wijze en met geen eigen-
aardigen aandrang het hart genoemd is. Wij mo-
gen denken aan de wijsheid, aan het verstand, zelfs
aan den ganschen mensch, die bijwijlen door dit»
zelfde woord worden beteekend; maar geenszins
mogen wij het hart vergeten.
1) Spreuk 23, 26.
-ocr page 350-
.\'532
En werkelijk; vraagt steeds de Heer van alles onze
aandacht, oplettendheid, studie, voor zijne heilige
wetten, die de spiegel zijns Harten zijn; de zoete
neiging van ons hart voor het Zijne, do liefde, die
de groud is van alles, kortom, het hart, dat èn
het geheugen , èn het verstand, èn wat er al meer
in den mensch te regelen zij, regelen en besturen
moet, dit hart wordt het eerst geëischt, boven alles
gevraagd , — zoo als het ook elders en onophou-
delijk luidt: ex toto conté tuo; uit geheel uw hart.
Daarom zegt Hij: „geef mij uw hart, mijn zoon!
en let op mijne wegen !
Dan zult gij die wegen van zelf
bewandelen: dan zult gij, door de kennis en het
begrip van hetgeen Ik doe, — dit zijn mijne wegen,
diezelfde wegen inslaan, en mijn Hart vinden.
En o! wat is de begeerte van het Hart Gods naar
de wijsheid van het onze, en de zacht dat wij zijn
Hart vinden, krachtig en vurig! Ja; zijne vreugde
hangt er, om zoo te spreken, van af; zij wordt er
ten minste, zoo als Hij zelf te kennen geeft, in
zekeren zin, door vergroot; zij is er op het innigst
meê verbonden.
„Mijn Zoon! —zoo spreekt Hij immers verder,—
indien uwe ziel wijs is, zal mijn Ha7\'t, ja, ook het
mijne zich verheugen, en mijne nieren zullen opspringen
van blijdschap, indien uwe lippen wat regt is verkon-
digen
1)." Zoo zeer verblijdt zich God om onze
wijsheid! En dit is nog niet genoeg. Hij moet nog
eens bidden en vermanen, dat wij toch niet nalaten
ons die wijsheid eigen te maken. „Leg u toe," vaart
1) Sprenk. XXIII. 15 (vil. \'t Hcbri
-ocr page 351-
333
Mij dus voort, „studeer op de wijsheid, mijn toon/en
verblijd aldus mijn Hart, opdat, gij vermoogt ie anl-
ir oorden aan den berisper
1)."
O, welk eene groote goedheid voor ons van den
kant onzes Heeren! Maar ook, wat een onschatbaar
geluk voor ons eigen hart, het goddelijk Hart te
kunnen verblijden, door de wijsheid voor ons zelven
te zoeken!
En komt veelligt op nieuw de gedachte bij u op,
dat hier wederom een gebod wordt voorgelegd, hard
om te hooren, en lastig om te volbrengen? Weet
dan, dat het tegendeel waarheid is. Dit gebod is
zoet, zoeter dan honig; en de Heer zelf is nabij,
om het te helpen volbrengen. AVant, — gaat Hij
elders voort, — „zoo gij zegt: de krachten laten
„het mij niet toe; — Hij, die tot in het binnenste
„der harten ziet, Hij weet dit wel; en voor den
„Behoeder uwer ziel is niets verholen; en Hij zal
„een ieder loon naar zijne werken geven 2)." — Eet
dus dien „honig, mijn Zoon! dewijl hij goed en honig-
„zeem, die alleraangenaamst voor uw gehomelt is.
„Want zoo is de kennis der wijsheid voor uwe ziel;
„en zoo gij die vindt, is ten laatste aan al uwe
„verwachting voldaan, en uwe hoop zal niet ver-
„gaan 3)."
Of kent gij veelligt den weg, en de middelen
nog niet, die u helpen moeten om dat hooge doel
te bereiken ? — Vrees God! Om Hom te vreezen,
zoek de wijsheid! Door die wijsheid zullen de be-
J) Spr. XXVII. 11. 2) Spr. XXIV. 12.
••<) Spr. XXIV. 13.
-ocr page 352-
331
(lachtzaaniheid en voorzigtigheid in nw kart komen
wonen. Ziedaar den weg en het onfeilbaar middel,
en ziehier ditzelfde uitgedrukt in Saloraons woorden:
„Uw hart zij niet jaloersch over de boosdoeners,
„(als het hun in schijn voorspoedig gaat); maar gij,
„blijf den gansenen dag in des Ileereu vreeze 1).
„Zoek (dan) de wijsheid, en gij zult haar vinden.
„Want zoo gij de wijsheid inroept, en nw hart tot
„de voorzigtigheid neigt; zoo gij haar zoekt als geld,
„en opgraaft als verborgen schatten; dan zult gij
„de vreeze des Heeren verstaan en Gods wetenschap
„vinden 2)." — En dan, — „als de wijsheid in
„me hart zal binnen gekomen zijn, en de wetenschap
„aan uwe ziel tot lust wordt; dan zal de bedacht-
„zaamheid u bewaren, en de voorzigtigheid u be-
„hoeden 3)."
O hart van den mensch, dat voortdurend naar
ware rust zoekt, en die nergens buiten God vinden
kunt, hoe schoon en aanmoedigend luiden voor u
die goddelijke beloften! Wat kunt gij meer vragen,
dan bewaard te worden op den weg ten hemel, en
met volle zekerheid tot het Hart Gods te komen?
Wat is liefelijker voor u, „groote zee! bruischende
met magtige golven 4)," dan insgelijks mee baren
getemd te zien door de wijsheid Gods, en krachtig,
ja, maar bedaardelijk te zien voortgestuwd naar
uwen Oorsprong zelven?
En desondanks is het er verre af, dat of die
bedachtzaamheid of die behoedzaamheid reeds alles
zoude zijn.
1) Spr. XXIII, 17, vgl. 18. 2) Spr. III, 3—5.
3) Spr. JJ, 10, U, 4) Bc II. Augustimis.
-ocr page 353-
335
„Mijn Zoon!" — zoo spreekt God verder, —
vergeet mijne wet niet, en laat uw hart mijne on-
derrigting bewaren. Want langheid van dagen en
(vele) jaren levens en vrede zullen zij u toevoegen. —
Laat de barmhartigheid en waarheid n niet verlaten;
bind ze om uwen hals en schrijf ze op de tafelen
van „uw hart; en gij zult aangenaam zijn en uwe
„zeden zullen goed zijn voor de oogen van God en
„van de menschen." — Stel uw betrouwen op den
„Heer uit geheel uw hart; en steun niet op uw
„verstand...... Want het zal (zelfs) tot gezondheid
„van uw ligchaain, en (als eene) besproeijing uwer
„beenderen zijn 1)."
Wrj zien het: het leven van ligchaain en ziel
hangt, om zoo te spreken, af van het bewaren des
harten. De vrede Gods wordt geschonken aan elk
hart, dat de wet Gods onderhoudt; en al wie de
barmhartigheid en trouw (dat is die waarheid) in
zijn hart weet te bewaren, zal aangenaam zijn aan
God en de menschen. Ecne zaak wordt dan toch
boven alles gevorderd: dat wij namelijk nooit op
ons eigen hart, maar alleen op den Heer, en dit
uit geheel ons hart vertrouwen. Deze waarheid is dan
°ok céne van diegene, die voortdurend door den
wijzen koning ingescherpt worden. Hoezeer wij ons
der kortheid bevlijtigen, mogen wij dus deze niet
ganschelijk onaangeroerd laten.
„Betrouwt dus niet op uw hart, — zegt hij,—
»want, „die op zijn eigen kart vertrouwt is dwaas;
„maar die voorzigtig wandelt, zal behouden zijn 2)." —
1) Spreuk. III, 1—8. 2) Spreuk. 2S, 20.
-ocr page 354-
336
tën hoe zou men ook op zulk ecu ondoorgrondelijke]!
afgrond zijn vertrouwen kunnen stellen? Of „wie
„kan zeggen: mijn hart is zuiver; ik hen rein van
„alle zonden 1)?" — Wel „schijnen de wegen des
„menschen den mensch zelven toe regt te wezen;
„maar de Heer weegt, de harten 2)." Wel „zijn er
„in het hart van den mensch velerhande voornemens;
„maar de wil des Ileereu zal stand houden 3)."
Wel „beschikt het hart des menschen zijnen weg;
„maar het behoort aan den Heer (en aan Hem
„alleen) zijne schreden te bestieren 1)."
Wat zult gij dus doen, indien uw hart door
den Heer gewogen, en oneindig ligter, dan gij u
inbeeldt, bevonden is? Wat beginnen, zoo gij zegt:
„morgen ! morgen !" en u die morgen niet gesehon-
ken wordt? Wat aanvangen, met al uw plannen
en beschikkingen omtrent u zelven of anderen, in-
dien de Heer anders beschikt, en u langs den weg,
die in uw hart was, niet wil geleiden ? —
O hart des menschen! mogt gij toch deze lessen
van den wijssten aller koningen lecren! En waan
niet, dat gij van dien Heer, en van de wegen,
die in zijn hart zijn, onafhankelijk zijt, of dat uw
hart zich boven het zijne verheffen mag. J)it ware
eene ergere dwaling dan de eerste , en zou een eerste
bewijs van uw spoedigen ondergang zijn. Want,
„eer de mensch verpletterd wordt, — luidt het
„verder, — verheft zich zijn hart; even als het
„hart eerst vernederd wordt, eer de mensch wordt
verheven 5)."
1) Spr. 20, 9. 2) 11). 21, 2. 3) Ib. 19, 21.
4) II). lfi, 9. 5) Spmik. 18, 12.
-ocr page 355-
337
Vraagt gij integendeel nog eens en met andere
woorden te vernemen, wat u te doen staat, oin
zulk eene vreeselijke straf niet te duchten te heb-
ben, en den zegen Gods op u te doen afdalen?
Wees voorzigtig, om de wijsheid te vinden. Wees
wijs, om de opgeruimdheid des harten te genieten.
Wees opgeruimd in den Heer, om den zekersten
en gemakkelijksten weg te bewandelen. Immers ;
„een voorzigtig hart, — zegt hij, — zal de wijs-
heid bezitten , en het oor der wijzen de wetenschap
zoeken 1)." Ja ook „het hart des wijzen zoekt die
wetenschap 2); en dit wijze hart zal mede aan den
mond de wijsheid verkenen, en de lieftalligheid op
zijne lippen doen zweven 3)." En wat zal hieruit
volgen ? — „Nette woorden zijn (als) een honigraat;
zij zijn der ziele zoetigheid , en de gezondheid der
beenderen;" zfel en ligchaam zullen er dus door
geholpen worden. En van daar, dat er de opge-
ruimdheid op volgt. Want even als de nijd de ver-
rotting der beenderen is, zoo is de gezondheid des
harten
het leven des ligchaams 4); „en gelijk de
„droefheid schade toebrengt aan het hart des men-
„schen, zoo als de mot aan de kleederen en de
„worm aan het hout 5); zoo maakt een opgeruimd
hart het aangezigt vrolijk 6);" en wie weet niet,
„dat de opgeruimde gever door den Heer wordt
„bemind 7)."
Waarlijk ! er is eon schat van leering, door den
1) Spreuk. 18, 15. 2) 1b. 15, 4. 31 1b. 16, 23 rnz.
4) lb. 14, 30. 5) 11). 25, 20. 6) Ib. 15, 13.
7) 2 Cor. 9—7 ca Boeli 35, 11.
-ocr page 356-
83S
wijssten ulier koningen, in Gods naam, in het Boek
zijner spreuken verborgen. En ik weet niet, op lioe
vele wijzen dit alles beter verklaard, en hoeveel,
uit hetzelfde en uit andere boeken, daaraan toege-
voegd kan worden! Slechts ééne les wil ik niet
voorbijgaan , maar die hier aanhalen ten slotte, om
opmerkzaam te maken , dat wij niet alleen op ons
eigen hart, maar ook op dat van anderen moeten
acht geven. Zij zal ons mede een nieuw voorregt
van elk wijs en voorzigtig hart leeren kennen.
Gij dan, die braaf zijt, en deugdzaam blijven
wilt, — geef wel acht!
„Een vijand, — leert Salomon, — wordt door
„(de taal) zijner lippen erkend; terwijl hij in zijn
„hart op bedrog zint. Wanneer hij u zachtkens toe-
,.spreekt, geloof hem niet; want er zijn zeven (dat
„is: ontelbare) bedriegerijen in zijn hart 1)." —
„En vrees niet, dat het erkennen zijner listen voor
u onmogelijk zoude zijn. „De raad (en de plannen)
„zijn wel is waar in het hart des menschen verbor-
„gen, gelijk een water, dat zeer diep is; maar de
„verstandige man weet het er (des ondanks) uit te
putten 2)." — En hoe? — O, „gelijk de aange-
„zigten van hen, die in het water zien, zich daarin
„afspiegelen, zoo zijn de harten der menschen open
„en bloot, voor hen, die voorzigtig zijn 3)."
Wees dus voorzigtig! Zoek de wijsheid! In één
"oord : bewaar uw ha>t met alle zorg, toont aldaar
zijn de springbronnen des levens
4)."
1) Spreuk. 20, 21, 25. 2) Ib. 20, 5.
3) Ib. 27, 19.
           4) Ib. 4, 23.
-ocr page 357-
339
VI.
SalomoHê hart, een droevig toonbeeld va»
het hart der menschen.
liet Hart Gods en het hart der mensehen, zoo
als wij gehoord hebben, zijn ons weer op nieuw,
en in gansch bijzondere betrekkingen, door den
wijssten aller koningen voorgesteld. Wie kon den-
ken, dat hij, die door God was verkoren om eene
treffende voorafbeelding van den oneindig „Wijze
van harte" te zijn, nu ook, met betrekking tot
ons, een allerdroevigst toonbeeld van het zwakke
hart des mensehen zou worden?
Onstandvastige koning ! hebt gij ons dan niet zelf
geleerd: „nooit op ons eigen hart te betrouwen;
ons hart met alle zorg te bewaren, dewijl aldaar
de springbronnen des levens zijn?" — Maar ach!
gij hebt ook gezegd, en tlit woord komt ons hier
„onwillekeurig voor den geest: De hemel in zijne
„hoogte, de aarde in hare diepte, en het hart der
„koningen zijn ondoorgrondelijk 1);" en de waar-
beid dezer uitspraak, in al hare opvattingen, is maar
al te zeer door do ervaring gebleken.
Ondoorgrondelijk was het hart van den eersten
koning dezer aarde, toen het, in zijn prachtig pa-
radijs, de plannen smeedde, ora aan God gelijkte
zijn. Ondoorgrondelijk was het hart van Israëls\'s
1) Spreuk. 25, 3.
-ocr page 358-
840
grootsten koning, toen „het zich verhief voor den
val," en weldra zich niet schaamde voor het be-
ramen en ten uitvoer leggen der schandelijkste
plannen. Ondoorgrondelijk kunnen wij het hart van
het geheel koninklijk Israël noemen, als het zoo
voortdurend reden gaf tot de goddelijke klagte:
„Dit volk eert mij met de lippen; maar hun hart
is verre van Mij." Even zoo was ook Salomons
hart, indien al ten goede in de eerste jaren zijner
regeering, veel meer ten kwade in zijne laatste da-
gen, ondoorgrondelijk. De straf der koninklijke
harten, door den Koning der koningen toegepast,
zal dan ook geenszins ontbreken.
Indien wij Jerusalem ter oostzijde uittreden, en
afdalen in liet dal Josaphat, of Cedron, dan staat
daar voor ons de beroemde berg, do Olijfberg ge-
heeten, wiens zuidelijke kruin de Berg der Ergenis
heet. De berg der Ergenis! ziedaar, om ons zoo
uit te drukken, de eeuwige schandzuil, door het
wijsstc der harten, maar eens door wellust verdwaasd,
ter beschaming van het menschelijk hart opgerigt!
Zulk eene les mag ons niet ontgaan.
Maar hoe was liet mogelijk, — zal men vragen, —
dat een verstandig hart, als dat van Salomon, zoo
diep kon vallen ? — De H. Schrift zelve geeft ons
het antwoord op die vraag.
„Het hart van den menscli is tot het kwaad
geneigd van zijne jeugd af." Het hart van den
mensen, dat God en God alleen niet zoekt uit al
zijne krachten, zal spoedig aan God ongehoorzaam,
en door ongehoorzaamheid van God geheel geschei-
<len worden. Jieide deze waarheden zijn onder an-
<lorun door Salomon zelvcn geleerd. En hoe goed
-ocr page 359-
341
wist hij, door ingeving en ervaring, Wat hij ons
elders heeft voorgehouden, dat: „een wijs en ver-
standig hart zich van zonden onthoudt 1)," maar
„een hart, dat twee wegen inslaat, geen voorspoed
zal hebben; en een boosaardig hart met smarten
zal overladen worden, en de goddelooze zonde op
zoude zal doen 2)."
En toch! o nooit genoeg te betreuren zwakheid
van het hart des menschen! toch valt Salomon zóó
diep, dat het zelfs tot nu toe een onoplosbaar geheim
is gebleven, of hij wel ooit uit dien afgrond gered
is geworden. En waardoor is dan dit wijsste der
harten tot de grootste aller dwaasheden gekomen ? —
Luister!
Door eene overdadige weelde is ongetwijfeld al-
lengs zijn hart verzwakt. Het zwakke hart durfde
ongehoorzaam worden aan den Koning der koningen.
Het ongehoorzame vervalt tot zingenot en wellust.
Het zingenot voert weldra tot afgoderij. En ziedaar
nu den Wijze, die ons geleerd had: „Bewaar uw
hart met alle zorg; want aldaar zijn de springbron-
ncn des levens 3)," die springbronnen zclven aan
den Satan verpandend I — Hoe is het mogelijk!
Zie! zegt de II. Schrift zelve, nadat zij Salomon
om zijne wijsheid geprezen heeft, hem berispend
om zijne dwaasheid: „Gij hebt goud vergaderd als
„koper, en zilver in overvloed gehad als lood (en
„eederboomen, wordt er elders bijgevoegd 4), als
„de wilde vijgeboomen, die in de velden groeijen) ;
1) Eccli. 3, 32. 2) lb. 3, 28, 29.
il) Spr. i, 2». 4) 3 Kon. X, 27.
3f»
-ocr page 360-
342
„maar gij hebt u overgeleverd aan de raagt der
„vrouwen; (aldus) uwen roem met een sehandvlek
„besmet, uw nageslacht ontheiligd, en toorn over
„uwe kinderen gebragt; zoodat gij de schuld waart,
„dat het koninkrijk in tweeën is gescheurd, en er
„uit Ephraïm een weerspannig koningrijk is opge-
„staan 1)."
En toch, — zoo had zij reeds vroeger opgetee-
kend, — „had de Heer bevolen aan de kinderen
Israëls (de vreemde vrouwen verbiedende): „Gij zult
tot de vreemde volken niet ingaan, en zij zullen
tot u niet komen; want zeer zekerlijk zullen zij
uwe harten (van Mij) afwenden, ten einde (u) hunne
goden te (doen) volgen 2)." En desondanks „had
Salomon van deze vrouwen genomen, en was zijn
hart
aan die vreemden verkleefd 3)."
Is er nu wel ooit een woord door den Heer
gesproken, dat niet onfeilbaar vervuld is gewor-
den?— Hier volgt het onmiddellijk : „en diezelfde
vrouwen deden Salomons hart afwijken" van de
Heer 4).
„En toen hij oud geworden was, — gaat de Heer
voort, en ach! hij was nog niet zoo oud van jaren,
maar veeleer afgeleefd, misschien door weelde en
zingenot, — toen geschiedde het werkelijk, dat
zijne vrouwen zijn hart verdierven, en neigden ach-
ter vreemde goden; zoodat zijn hart niet volkomen
was met den Heer, zijnen God, gelijk het hart van
.Uavid, zijnen vader 5)."
11 Eccli. 47, 20 vol^g. 2) 3 Kon. XI, 2.
3) Ib. vs. >. 4) ft, vs. 3. 5) Ib. vs. i.
-ocr page 361-
343
Ziedaar het begin, de oorzaak en den voortgang
van het kwaad! Het verstand is de poolster, die
het hart moet geleiden. Het hart mag vergeleken
worden bij een schip, dat volgens den stand dier
hemelsche ster zijnen koers moet rigten. Daarom
heeft de Heer gezegd: „Mijn zoon,geef\'mij uw hart;
maar er onverwijld bijgevoegd: „en dat mee oogen
mijne wegen bewaren."
Salomons oogen nu zijn niet langer gerigt op
het gebod des Heeren; zijn hart volgt weldra het
oog. Zijn oog wordt gevestigd, — zoo als een-
maal zelfs Davids oog was gerigt, — op zingenot
en wellust; zijn hart is weldra afgeweken van den
Heer.
Nu wordt zijn verstand verduisterd; het hart
wordt verdorven, —• depravatum est. Hoe zou het
mogelijk zijn, dat nu dit hart nog langer volko-
men bleef met den Heer, gelijk doorgaans het hart
van zijnen Vader David , gelijk eenmaal het eigen
hart van Salomon was!
Wat zal dus volgen? — Helaas! hetgeen altijd
volgt, en wat de wijze koning zelf met de eigenste
woorden geleerd had: „zonde op zonde."
God niet meer volgende, volgt nu de dwaas ge-
worden koning Astabthe en Moloch en Chamos,
even zoo vele duivelen en gruwelen in Gods oogen.
En hoever gaat hij? Tot het stichten eener hoogte
en van altaren voor al die „verfoeisels" der heide-
nen; tot het voldoen aan de afgodische begeerten
van allo zijne vreemde vrouwen, die hare goden
wierookten en offerden; tot de laagste en schan-
delijkste afgoderij, in het gezigt en als onder de
oogen van Jehova zelven, Israëls Heer.
Is het wonder, dat die Heer met straffen komt ?
-ocr page 362-
Ui
kan het ons bevreemden, dat zijn Hart vertoornd
is? Moeten wij niet verwachten?...
Doch neen; laten wij hier niets bijvoegen ovei\'
eone droevige geschiedenis, die n overigens genoeg
bekend is, en door welker omstandig verhaal wij
veelligt eenige zwakke harten maar al te zeer zou-
den nederslaan.
Te dezer plaatse is het voor ons voldoende uit
den val van Salomons hart eene nuttige les te trek-
ken. J)e geheimen der eeuwigheid behoeven we te
dien einde niet te ontsluijeren; wat er later van
Salomon, wat er vooral van hem in de andere wereld
geworden is, niet te vragen. De berg der ergernis
staat daar nog altijd , in de nabijheid van Golgotha,
als een eeuwig gedenkteeken van Salomons dwaas-
beid. Zingcnot, en afgoderij! — „weelde en het
versmaden van God!" — brengt hij onophoudelijk,
als twee, ïn het hart der menschen, naauw verbon-
den euveldaden voor den geest. En het is als of
hij telken dage, ons toeriep: „Wie staat, zie toe
dat hij niet valle!
Wat behoeven wij meer? Immers;
wie het wijsste der harten in zulk eenen afgrond
ziet nedcrvallen; hoe zal hij nog op iemand anders
betrouwen, dan op op den Heer alleen? Hoe zal
hij niet werken met heilige vrees? Hoe zeer zich
niet toeleggen op bedachtzaamheid en voorzigtigheid
beide, en niet die cénc spreuk van den ongelukki-
gen wijze gedurig voor oogen honden : „Bewaar dan,
Mijn zoon! bevaar uw hart wet alle zorg ; Kant aldaar
zijn de sprxngbronnen des levens!"
-ocr page 363-
ACHTSTE HOOFDSTUK.
DE PROPHETE* VAN HET HA UT GODS.
I
De Pr oplieten.
liet moet u ongetwijfeld, bij den eersten aan-
blik, verwonderen, Lezer! dat wij nu den schijn
aannemen, als of er thans voor de eerste maal
spraak zou wezen van de propheten, nadat u reeds
zoovele en van de treffendste propheticn, met be-
trelcking tot het Hart Gods en het hart der men-
schen, zijn voorgesteld. Van God zei ven behoeven
wij niet eens te gewagen; hoewel ons werkelijk de
eerste en zinrijkste voorspelling uit zijn eigen mond,
in het Paradijs, is geworden. Maar wordt niet
Abraham, wegens zijn vertrouwelijkon omgang met
den Schepper, en door God zei ven, een propheet
genoemd 1)?
Was Mozcs niet een bijzonder groote en heilige
propheet
des Ileeren; en als de wortel van dien
1) Gcu. 20: 7.
-ocr page 364-
346
gehcimzinnigen boom, welke later voor Israël, in
zoovele andere propheten, bloeijen, en waarvan
Ghristna zelf de kroon wezen zou? Hoeveel
hebben wij bovendien niet van David, hoeveel van
Salomon, hoeveel zelfs in dit opzigt van eenige
anderen gezegd! Wat kunnen wij dus op betoog
hebben, niet u thans nog eens, en als geheel in
\'t bijzonder, op de propheten te wijzen?
Het is, Christelijke Lezer! omdat wij nu nog
eens voor goed, en als in éénen adem, het gansche
Oude Testament willen doorkropen; omdat wij meer
in \'t bijzonder, zoowel op de eigenlijk zoogeuoem-
de propheten, als op de voornaamste onder de
prophetièn over het Hart Gods en het onze, uwe
aandacht wilden vestigen; omdat wij eindelijk, èn
de voorbeelden, èn de voorafbeeldingen, welke in
het Oude Verbond vooral met betrekking tot het
toekomende Hart Gods gevonden worden, zoo vol-
maakt het ons mogelijk is, wenschen te doen ken-
nen, ten einde u aldus beter te bereiden voor de
volkomen kennis van datzelfde Hart, zoo als het
zich eenmaal in het Nieuwe Testament in volle
schoonheid vertooneu zal.
Wat eigenlijk de Propheten waren, welke hunne
roeping en bestemming met betrekking tot het Hart
Gods en der mensehen in Israël geweest is, en
waarom zij voortdurend, en bijzonder sedert de
scheuring des Rijks, tot het volk Gods werden af-
gezonden, behoeven wij u thans niet breedvoerig
uit te leggen. Henk overigens, zoo gij hierover
iets meer noodig hebt, aan de openbaring (!ods op
den Sinaï, cu aan hetgeen wij u vroeger, in korte
woorden, over de harten van de kinderen Israöls
-ocr page 365-
347
hebben voorgehouden. Immers; wat gebeurde daar
op dien heiligen en ontzagverwekkenden berg?
Drie dagen lang had zich het volk geheiligd, en,
naar het voorschrift des Heeren, voorbereid, om
Jehova, den glorievollen God, die hen door zijn
magtigen arm uit Egypte had gevoerd, ten derden
dage, zoodra de bazuinen zouden klinken, bij Diens
verschijning op den Sinaï te gemoet te gaan. De
morgen van den derden dag, den vijftigsten na de
uittogt uit Egypte, breekt eindelijk aan. Vervaar-
lijkc donderslagen en schrikwekkende bliksemflitsen
laten zich nu eensklaps hooren en zien, boven en
rondom de wolkenhooge rotsen van den Sinaï. Een
donkere wolk bedekt bovendien den gansenen berg;
vlammen stijgen er van op, en een vreesbarende
rook rijst langs zijne zijden, als uit eenen oven,
omhoog. De berg zelf davert en schudt, als werd
hij op zijne grondvesten geschokt. En te gelijk scha-
teren de bazuinen, en verheft zich het bazuingeschal
hoe langer hoe sterker, zoodat het gansche volk,
in de legerplaatse, beeft.
Nu is de tijd gekomen. De Almagtige is met
de duizenden zijner heiligen, — zijne Engelen,—•
op den Sinaï nedergedaald. Mozes voert aan den
voet des bergs het geheele volk Jehova te gemoet.
Maar het was zoo vreesbarend wat er gezien werd, —
zegt de groote Apostel 1), — en Gods heerlijkheid
zoo groot, „dat Mozes zelf woest uitroepen: Ik ben
verschrikt, en sidder."
Eindelijk, — nadat het nog eenmaal plegtig, en
1) Hcbr. 12, 21.
-ocr page 366-
;34.s
met bedreiging des doods, bevolen was, dat noch
mensch, noeh dier, den heiligen berg mogt nade-
ren, — spreekt God, met luider stem, en ten aan-
hooren van het gansohe volk, de bevelen uit, die
Hij hun te geven had. — En deze waren? De TIEN
GEBODEN.
En hoc werden nu deze geboden door Israël aan-
genomen ? O, voor dezen oogenblik, met allen eerbied
en onderwerping; maar tevens met zooveel vreeze,
flat zij door middel der oudsten en stamhoofden tot
Mozes spraken: „Ga voortaan alleen tot den Heer,
„en hoor, wat de Heer te zeggen heeft
, en verkondig
„het ons; maar dat de Heer zelf niet meer (onmid-
„dellijk) tot om spreke,
opdat ivij niet sterven."
En hiermede was werkelijk het groots doel van
Israëls Heilige bereikt. „Vrees niet, — spreekt
Mozes; — want alleen om u te beproeven is God
gekomen, en opdat gij Hem vreezen zoudt, en geene
zonde bedrijven." En de Heer zelf tot Mozes, —
zeker een der zeldzame malen, zoo niet de eenige,
dat Hij op die wijze geheel Israël prijzen kon, —
„o mogten zij altijd zulk een HART hebben, om Mij
te vreezen en mijne geboden te onderhoudeti, opdat hel
hun en hunne kinderen welga voor eeuwig
1)!"
Maar helaas! ligt niet tevens in deze uitboeze-
ming des Heeren zelve, de vrees, —als we \'t zoo zeg-
gen mogen, — voor het tegendeel opgesloten? —
Schijnt God niet te kennen te geven, dat Israëls\'
hart niet altijd zoo blijven zal ? — Zooveel is zeker,
dat God van nu aan door den middelaar, Mozes,
1) Dcut. 5, 23, volfc\'. vgl. \'t Hcbr.
-ocr page 367-
349
tot zijn Israël spreekt; en dit niet voorbij te zien,
dat Hij van nu af, insgelijks on een anderen, en
wel op den grooten Middelaar zelven, door Mozes
voorafgebeeld, wijst. Want, „zegt God, na n, wil
ik voor hen uit hun midden een Propheet verwek*
ken, aan u gelijk. Ik zal mijne woorden in zijnen
mond leggen, en Hij zal hun alles verkondigen wat
Ik hem gebieden zal. En zoo iemand de woorden,
die Hij in mijnen Naam spreken zal, niet wil hoo-
hooren, aan dien zal ik het wreken 1)."
Ziedaar dus, in zekeren zin, den eereten, en
tevens deu laatsten aller Propheten te gelijk aange-
wezen! Ziedaar Mozes, en Mozcs gelijke, ja Mozes
ver overtreffende, Christus! Ziedaar beeld en Tegen-
beeld, den Middelaar des Ouden, en den Midde-
taar „des beteren Ferbcnds," beiden, door God gc-
steld om tot het. volk te spreken, beiden door Hem
gezonden, ofschoon elk op eene eigene wijze, om
Gods volk te onderrigten, en hun hart met het
Mart Gods te verbinden. Maar moesten er dan
niet tussehen beide vele andere propheten worden
opgewekt, om het werk van den eersten Mozes
tot aan den tweeden voort te zetten ? Diende er
geen geheele reeks te zijn van zich altoos of bijna
altoos opvolgende Prophete», om de harten van Gods
volk in dien goeden staat te houden, waarin zij
zich thans bevonden, of om hen terug te voeren op
den weg, zoo er ooit gebeuren mogt, wat God
schijnt te kennen ts geven in zijne lofspraak zelve ?
Maar is dit dan werkelijk te vreezen? — Ach
1) Deut. 18, 18, 19.
:iU
-ocr page 368-
350
j:i! En de geschiedenis iiecft liet geleerd; en de
stetnen tafelen zelven, waarop de God der liefde op
nieuw, neen tot tweemaal toe, moest opschrijven,
hetgeen Hij zoo plegtig had verkondigd, kunnen
er getuigenis van geven. Diezelfde tafelen zijn dan
ook van Israëls versteende harten een allertrefïendsl
beeld geworden. Niet in hnnne harten toch, —
\'tis God zelf die de tegenstelling gemaakt heeft 1), —
niet in het hart des menschen, wat voor de Nieuwe
Wet bewaard werd; maar op harden steen werden
de eerste geboden gegrift. En waarom? O, om-
dat de menschen het in hunne harten niet lezen
wilden, — zegt de groote Augustinus. — „Het
„stond in hen; maar zij wilden het niet lezen.
„Daarom werd het op steen gegrift. En zoo werd
„hun ook tastbaar voorgehouden, wat zij zouden
„gedwongen worden in hun geweten te zien."
En helaas! nog zagen zij het niet; althans idet
allen, niet altijd, — en volgden zij maar al te
vaak „de verdorvenheid van hunne harten 2)."
Maar wat kon dan nu de Heer beter doen, in-
dien Hij immers hunne harten voor zich wilde be-
waren, dan hun gedurig aan, ook na Wozes\' dood,
weer een anderen Mozes te schenken, die of door
zijn heilig leven, bf door de wondermagt, waarmee
hij van God was voorzien, of inzonderheid door
zijne krachtige taal, hen op den regten wog zou
geleiden? Wat kon Hij geschikter uitdenken, dan
eenu geheels reeks van propheten, tot dat Hu zou
verschijnen, van wien allen propheteerden, om de
I) Jer. 31, 33. 2, Jer. 3. 17.
-ocr page 369-
351
weerspannige harten , door de herinnering aan de
genoten weldaden, de bedreiging met Jehova\'s
straffen, de beloften eener zalige toekomst, voort-
diirend in bedwang te houden?
En men meene niet, dat te dien einde of de
Konings- of de Priesterstand, of zelfs beide te ge-
lijk , voor harten, nis die van Israël waren, vol-
doende zouden geweest zijn.
De Priester, — het is waar. — moest „de we-
„tenschap bewaren, en uit zijnen mond moest men
„de Wet zoeken; want hij was een Engel van den
„Heer dor heirscharen 1);" maar hoe vaak zou
niet het verderf van de priesters zclven uitgaan op
liet volk, „hoe dikwijls zouden zij niet zelven van
„den weg afwijken en er velen in de Wet doen
struikelen 2)," die zij toch moesten verdedigen en
doen onderhouden.
En de Koningen ? — Helaas! voor hen in de
eerste plaats waren de propheten noodig. Tot hen
vooral worden ze gezonden. Zij inzonderheid zijn
een eerst en levend bewijs voor de zwakheid en on-
doorgrond olijke boosheid van het hart der menschen
geworden. Salonion, — ja David zelf was niet
uitgezonderd. En als die groote koning en man
naar Gods Hart, die mede zelf een propheet was,
niet moer aandachtig lette op do bewegingen zijns
harten, „alwaar de springbronnen des levens zijn";
o, dan steeg het zoo hoog, of daalde het zoo
diep, (want beide heeft plaats gehad), dat er een
ander propheet door God moest gezonden worden,
1) Mal. II, 7. 2) Mal. II, 8.
-ocr page 370-
352
of om hem toe te roepen, in \'s Ileeren naam; „ul-
leen de keuze der straf blijft u over";
of om nog
krachtiger de straften Jehova\'s regtstreeks te ver-
kondigen , en hem te doen beven, wegens het door
hem zelven uitgesproken oordeel tegen den onregt-
vaardige, door het zoo overbekende strafwoord
Gods: „Gij zijl die man!"
Noch de koningen, noch de priesters naren dus
voldoende. En wij moeten hier wederom de nooit
genoeg geprezen liefde en vaderzorg van het Hart
Gods bewonderen, die, wetende waarmee Hij drei-
gen moest: „Vervloeid de meiisch wiens hart van
den lieer afwijkt
1)", alle mogelijke en de zekerst
werkende middelen aanwendt om do menschelijkc
harten die afwijking te beletten.
Wie moeten er dus komen?
Propheten; evenzoovelc plaatsvervangers van Mo-
zes ; evenzoovele voorafbeeldingen van Christus; even-
zoovele „herders naar het Hart Gods zelf 2)", die
nu reeds in het Oude gelijk later in het Nieuwe
Verbond, de nog gewillige schapen op de grasrijko
velden geleiden, en de afgedwaalde wederom dcr-
waarts terug zullen voeren.
En waardoor?
Door hen gedurig èn op Sinaï, èn, — al is hot
onder eenige sluijers , — op Golgotha en den Olyf •
berg te wijzen. Door hun, even als de toekomstige
Propheet der propheten , voor zoo ver dit in de
voorafbeeldingen wezen mogt, èn het Hart Gods
èn hun eigen hart te doen kennen. Door hun voor
I) Jcr. 17, 5. 2) Jer. 3, 15.
-ocr page 371-
.•553
te houden, hoe hunne mtari, even uls die van God
zei ven, boren alle smart, en hun hart als het Hart
Gods bedroe/d is, om de zonde des volks 1). Door
bovendien, even als de Toekomstige doen zal, „de
gebrokenen van harte te genezen 2);" door te spre-
ken, even als Jesns zal doen „naar het hart van
Jerusalem 3) j" kortom, door onophoudelijk „de harten
der vaderen tot die der kinderen, en de harten
dor kinderen tot die der vaderen, zooveel moge-
lijk, terug te voeren 4).
En wat waren dan op die wjjze de propheten,
zoowel in \'t algemeen en ten opzigte van Gods hei-
lige Wet, als met. betrekking tot het Hart Gods
en der menschen?
Zij waren de boden, en als \'t ware buitengewone
gesanten
van den Heilige Israëls gezonden om de
altijd wankelende en gedurig afwijkende harten van
Gods kinderen te versterken, en hun onophoude-
lijk toe te roopen: „overtreders! keert terug tot het
hart
5)" — Zij waren de handhavers en tcrekers der
Wet,
die onverpoosd aan de afdwalenden voorhiel-
den, wat er in het Hart Gods al dan niet was 6),
of niet konde zijn, en hoe zijne wet in het mid-
den van ieders hart 7) blijven, en aller hart van
de boosheid voortdurend rein gewasschon moest wor-
den 8). Zij waren eindelijk ook Zieners, in meer
eigenlijken zin; mannen, voor wie do Heer de toe-
1) .Ier. 8, IS. enz. 2) Is. 61, 6. 3) Is. 40, 2.
41 Mal. 4, 16. Luc. LI. 17. 5) Is. 46, 8.
6) Jer. 7, 31; 19, 5; ,".2, 35. 7) Is. 51: 7-
8) Jcr. 4, 17.
:S0
-ocr page 372-
354
komst bloot legde, en die derhalve èn het toekom-
stige Hart Goda in vele opzigtcn, èn de toekomen-
de verandering der mensehelijke harten mogtcn aan-
schouwen cu voorspellen.
Hebben wij reeds vele dezer dingen, ook van
sommigen hunner, en inzonderheid van David en
Salomon vernomen; het is er toeh verre af, dat
dit reeds alles zoude zijn; en dus hoogst nuttig
hier nog eens op terug te komen, om de gansche
geschiedenis van het Hart Gods en der mensehen
tot het eind toe ontwikkeld te zien.
Laat ons beginnen met ons eigen hart, en dus,
om zoo te spreken , met het laagste, om allengs,
met Gods hulp, tot het hoogste en verheveuste
op te klimmen.
ir.
De prophtten ons onderrigten.de ten aanzien
van liet mcnschclijk hart.
Indien wij de propheten of prophetiseho mannen
beschomven als tolken en afgezanten van Israéls
grooten Koning, dan kan het ons niet verwonde-
ren, dat wij bij hen wederom hetzelfde, wat ons
reeds dikwerf is voorgehouden met betrekking tot
het hart der mensehen, mogen aantreffen.
Vragen wij, in de eerste plaats, naar het kost-
buarst geschenk, dat israéls Heilige van zijn cerst-
-ocr page 373-
355
geborene vordert, het is altijd — iel Juni. Wat
men dus ook geve, zoo er het hart bij ontbreekt,
is er niets geschonken. „Dit volk," —zoo klaagt
dan Jehova, en roept Hij uit vol verontwaardiging
en smart: „Dit volk eert Mij nog met de lippen,
ja; maar hun
hart is verre van Mij IJ." Daarom
laat Hij hun toeroepen door zijn propheet: „Wascht
toch uw hart van boosheid, o Jerusalem!\' opdat gij
behouden moogt worden 2); want deswege is uwe
noos-
heid zoo groot, omdat zij bitier is, omdat zij uw
hart heeft geraakt Z)."
Daarom vraagt Hij: „dat
zij niet hunne Meederen alleen, maar vooralen in de
eerste plaats hun hart zouden scheuren $),
en op die
wijze uit geheel hun hart tot Hem terugkeeren 5)."
Daarom eindelijk, als Hij hen wil aansporen tot
dien opregten terugkeer, en als in één woord uit-
drukken welk offer zij Hem brengen moeten, doet
Hij het krachtig woord van Isaïas in hunne ooren
klinken: Hoort mij! versteenden van harte; 6) en
overtreders als ge zijt keert tot het hart terug
7).
Ja, wil de Heer met allen nadruk zijne kinderen
terug roepen, en hen in één krachtig woord her-
inneren, wat hun het meeste ontbreekt, dan roept
Hij hun toe in zijnen toorn: „Hoor dan toch, o dieaas
volk,
en dat geen verstand, en dus geen hart hebt,
(waarin het verstand zetelt);" gij, „wiens hart on-
geloovig en
altijd weerbarstig is; en die niet zegt in
1) Is. 29, 13, 2) .Ier, 4. 14. 3) Jcr. 4, 18.
4) Jo. II, 13. 5) Joel. II, 12. 0) Is 40, 12.
7) Is. 46. 8.
-ocr page 374-
356
uiv hart: Laat ons den lieer vreezen 1), die ons alle
goed heeft geschonken!"
Hoe duidelijk wordt op die wijze voortdurend
uitgedrukt, hetgeen overigens van nature zoo bekend
en in Gods wet zoo dikwijls herhaald is: dat het
enkel en alleen ons hart, maar het geheele hart
geldt, waar er spraak is van hetgeen de Heer en
Schepper aller dingen voor zich heeft gevraagd.
Ons hart namelijk is als do evenaar der weegschaal,
waarin men aanstonds aan de ligste beweging er-
kennen kan of het ter rcgter- of ter linkerzijde zal
overslaan. Ons hart is als het reukaltaar, geplaatst
in onzen boezem, als in den Tempel des II. Geestes,
waarop voortdurend de wierook moet branden, die
aan God geeft de eere der aanbidding, welke aan
Hem alleen toekomt. Daarom luidt het: „versamei
uw hart in de heiligheid %) Gods;"
want „het begin
der hoovaardij des memchen
is geweest van God af
te wijken; omdat
zijn hart afweek van Hem, die
hem geschapen had
3). En wederom: nader niet tot
God met een dubbelzinnig hart 4);" want „den afgrond
en het hart der menschen doorgrondt, Hij, en door-
schouict hunne listen
5)." Maar „houdt mee gedachten
op Gods geboden, en wees altoos zeer bezig in zijne
bevelen;
dan zal Hij u een hart, (dat is verstand)
geven; en de wijsheid, die gij begeert, zal
« verleend
worden
fi)."
Het hart dus zoekt God, het hart begeert Hij.:
1) Jcr. V, 21, 23, 24. 2) Eceli. 30, 21.
8) Eccli. X, 14. 4) Eccli. I, 36.
5) Eccli. 42, 18. 0) Eccli, VI, ü7.
-ocr page 375-
357
en dit is een tier eerste waarheden, die ons ook
door de prophetcu, zoonel als door de andere heilige
schrijvers is voorgehouden.
Een der laatste woorden, die wij zoo even aan-
irehaald hebben, brengt ons echter nog eenc tweede
naarheid te binnen, welke de herauten van Israëls
Koning niet onvermeld hebben gelaten. Het is deze:
dat ons menschelijk hart een wezenlijke afgrond is,
en uit dien hoofde door niemand, behalve (Jod,
gepeild kan worden.
„Verkeerd, — roept immers de propheet Jeremias
uit, — bedriegend en bedriegelijk is het hart van
allen, en ondoorgrondelijk is liet; wie kun liet ken-
nat
1)?" —
„Ik, —• antwoordt de lieer, de Godva» Israël,—
Ik, de Heer, die het hart en de nieren doorgrondt en
en aan een ieder geef volgens den weg
, dien hij be-
wandelt, en naar de vrucht zijner uitvindingen en
werken
2)."
\'t Was ons geleerd door den wijzen Salonion en
het getuigenis van ons eigen hart kwam het beves-
tigen: De hemel, in de hoogte, en de aarde in hare
diepte, en het hart der koningen zijn ondoorgronde-
lijk
3); maar het was ons ook herinnerd , en de
getuigenis der rede wordt hieromtrent bevestigd
door het geloof: „Be hel en de plaatse des verder/s
zijn open voor den Heer; hoe veel te meer de harten
van de kinderen der menschen
4).
Voor niemand , maar vooral voor Israël kon deze
1) .Ter. 17, 9. 2) Jcr. 17, 10.
8) Spreuk. 25,\'8. 4) Spreuk. 15, 11.
-ocr page 376-
358
waarheid nooit genoeg worden ingcscherpt. Daarom
luidt het: Wee u, die diep van harte zijt, dat gij
meen raadslag verbergt voor den Heer; wier werken
in de duisternis zijn, en die zeggen: Wie ziet ons,
en wie kent ons
1)? Dwaas en geheel „verkeerd is
deze nwe gedachte: alsof het leem gedachten uit tegen
den pottenbakker, en het maaksel tot zijnen maker
sprak: Gij hebt mij niet gemaakt; en liet formeer-
sel lot zijn formeerder: (lij hebt geen verstand
2)."
Om dezelfde reden laat God somtijds met nadruk
aankondigen, als het hart. der kinderen Isrnëls tot
morren overslaat: dat Hij alles weet en Hem niets
onbekend is; want „Ik," zegt Hij, „Ik ken de ge-
dachten, die in mo harte zijn
3)."
Maar indien de Schepper aller dingen het hart
der mensühen zoekt, en dit hart zoo bedriegelijk
en ondooi\'grondelijk door zijne boosheid is gewor-
den, dan zal hot ons verder niet verwonderen, dat
de propheien, als afgezanten van dien eeuwigen Heer,
ons mede dikwerf op de verregaande ligtzinnigheid
en losse veranderlijkheid van dat weerbarstig hart
de aandacht doen vestigen. Wij hebben vroeger
reeds herinnerd, hoe vaak het aan Israël verweten
werd, dat zij „onbesneden van harte I)," ontembaar
van harte
5), versteend en verstokt van harte ü) wa-
ren, en dit herhaaldelijk van het minnend Hart
Gods, dat het hunne zocht, moesten hooren. En
hoezeer verdienden zij ook die goddelijke berisping!
1) Is. 29, 15. 2) Ib. vs. 16.
3) Ezcch. 11, 5. Jcr. 11, 20. 4) Ez. 41, 7.
5) Kz. 2, 4. 0) Ez. 3, 7.
-ocr page 377-
359
„Mijne wel, zegl de lieer, hebben zij verlate»}
vuur mijne slem niet gehoord; en gewandeld hebben
:ij naar den booten zin hum
HAKTEN en naar vreemde
noden, zoo ah zij van hunne vaderen geleerd hebben
1).
...Ta, uwe vaderen licbbcn mij verlaten .... maar
,,gij, gij hebt nog erger gedaan dan uwe vaderen;
„want zie, een iegelijk wandelt nu volgens den
„boozen zin zijns boozen harten, om naar Mij niet
„te luisteren 2)." ï,\\\\ als de Heer u oproept ter
bekeering, wat zegt gij? „Neen! wij zijn in wan-
hoop verzonken. Wij willen wandelen naar ons
eigen overleg, en een iegelijk handelen volgens den
boozen zin van ons boos hart 3)." Daarom zegt
de Heer: „Ondervraagt alle volken:" Wie heeft
ooit zulke afschuwelijke dingen gehoord ;i!s die,
welke de jonkvrouw Israëls maar al te zeer be-
dreef 4).
En waarom viel dan Israël zoo voortdurend en
zoo diep!
O, omdat zij „niet zeggen in hunne harten: laat
ons den Heer vreezen 5), of hetgeen zij moesten
zeggen: „U alleen moet men aanbidden, Heere G);
maar wel: „hun hart verheffen, en God vergeten 7)",
„dwaas van harte voor een afgodsbeeld i.iederknie-
len 8), ja, de oogen en het hart galleen gerigt)
hebben op gierigheid, onschuldig bloed vergieten,
laster, en alle boosheid !*).
Is het wonder, dat de afgezanten des Hoeren huu
1) Jer. IX, 13, 14. 2) Jer. 16, 12. 3) Jcr. 18, 12.
4) Ib. vs. 13. 5) Jer. 5, 24. G) Baruch. 6, 5.
7) Oseas XIII, C.
        8) Is. 44, 20. 9) Jcr. 22, 17.
-ocr page 378-
3G0
dit gedurig voor oogen honden P Wonder dat zi_
hen onophoudelijk terug roepen tot het hart ? Maai
hoeveel te minder is dit wonder, nu diezelfde pro
pheten Gods niet alleen herauten van den eeuwigei
Koning, tolken van den wil zijns Harten bij Israël
moesten wezen, maar tevens als handhavers en icre-
kern
der wet moesten optreden onder Gods volk.
En wat hadden zij, wat moesten zij niet te doen
hebben in dit opzigt, te midden van een altijd
radeloos en wcèrstrevig geslacht?
Ach! het eerste woord, — zelf met een Isaias
te beginnen , — die andere zoo gedurig vertroost, —
is maar al te vaak het vreesbarend Wee! Wee dat
zondig volle!
dat volk met boosheid beladen! on-
deugende kinderen! Zij hebben den Heer verlaten
, I*-
raëh Heilige versmaad, en zijn rugteaarls geweken.\\J.
Wee u, dis diep van harte rijt
2)/ Wee u, die liet
kwaad i/oea\' en het goede kwaad noemt
3); wee den
aoddelonze ten kiende
l) ,• en in alle straten en wij-
ken zttl men roepen: wee! wee!
5)
Maar hierbij zal het niet blijven. O neen; de
Heer weet bijna niet meer op welke wijze zijn volk
te straffen, en waar hen te slaan; zóó zeer zijn
zij geslagen en aan een vreeselijk gewonde gelijk,
„daar alle hoofd krank, en elk hart mat is gewor-
den fi)"; maar llij zal des te eer het A<w/zelfaan-
tnston, en dit verblinden tot hunne straf, „opdat
zij ziende niet. zien, en hoorende niet begrijpen.
1) Is. I, 4. 2 h. 29, 15.
3) Is. 5, 20. Jl Is. 3, 11.
5) Ainos. 5, IC 0) K I, ,\'.
-ocr page 379-
361
,//( met hun hart niet verstaan 1)," wat hun tot
licil zoude wezen.
Immers. „Kun hart is verdeeld " tusschen God
en de duivelen, de afgoden der volken, — daarom
zullen zij vergaan
2).
„Gelogen hebben zij veel, — zegt de lieer;
maar u mijner herinnerd en aan Mij in uw hart
gedacht," — dit hebt gij niet. „Laat dan ook de
door u vergaderde (goden) u redden, als ge roept.
Ze zullen weggevoerd worden door den wind, uit
oen geslagen door de koelte 3)." Ja; over hen,
„die hun hart verheven hebbon tegen Mij, zal ik
als een verpestenden wind doen waaijen 4)," —•
en „zal uw hart het verduren, — vraagt Hij el-
ders, — of zulleu uwe handen de overmagt heb-
ben, in de dagen, die Ik u ga toebereiden 5)?"
O Ephraim! gij zijt „als eene verleide duif, die
geen hart heeft," „Maar wee hun! omdat zij van
Mij zijn afgeweken," zegt de Heer, — „omdat ze
niet tot Mij geroepen hebben in hunne harten 0)."
Ziedaar eenige der krachtige woorden, en, als
\'t ware, volzinnen uit die geheimzinnige „boekrol,
van beide zijden beschreven en inhoudende treurlie-
deren, gejammer en wee
7)," welke de propheten
des Heeren, als verdedigers en wrekers der Wet
onophoudelijk hadden voor te houden aan allen,
die haar versmaadden. Voor de vreemde volken, en
voor allen, die Israël aanranden, hebben zij nog
1) Is. C, 10. 2) Oscas. X, 2. :?) Is. 57, 11, 13
4) Jer. 51 , I. 5) Ez. 22, 14.
0) Oseas. VII, 11—14. 7) Ez. 2, 9.
31
-ocr page 380-
862
vcrvaarlijkcr bedreigingen. Wordt hun hart ver-
heven, als dat van de Tyriërs, zoodat zij tranen
oen hifi te hebben al» hel hart Gods; dan zullen
zij worden ncdergestort in oenen kuil, eu te schande
gemaakt voor het gchecle aardrijk 1). l)urven
zij aan zicli zclven toeschrijven, wat alleen aan God
toekomt, zoo als een trotsehe koning van Babyionj
dan zal hun hart vernederd , en „met het hart der
dieren gelijk gesteld worden 2)." .Maar ook hieruit
moge Israël loeren, aan YYien alleen alle harten
toebehooren, en hoezeer het Hart Gods naijverig
op het bezit van de harten aller mensehen is.
Dit laatste echter komt ongetwijfeld nergens ster-
kcr uit en wordt door geen plaatsen duidelijker be-
wezen , dan door die, waar wij nu nog van te spreken
hebben; die, bedoelen wij, waarin de gezanten dos
TIccren, niet alleen als herauten van den grooten
Koning, niet enkel als wrekers zijner heilige wet,
maar bovenal en in meer eigenlijken zin, als Gods
„heilige prophete»" de verre toekomst aanschouwen,
en hetgeen cv eenmaal met het hart dov menschen
geschieden zal, hooren verkondigen. Wat is dit? —
In één woord uitgedukt: zaligheid; wat moer om-
schreven: vreugde, heiligheid en liefde, door het
meiisehclijk hart voort to brengen en to genieten.
Bij gevolg: eeno volkomene verandering van dit tot
nu toe zoo weerspannig hart. Ja, een gansene om-
mekeer, door de genade Gods bewerkt, en een
geheel nieuw verbond tnsschen Gods Hart en het
onze, tot het heil der schepselen en des Heeren\'
glorie.
1) Kzceli. XXVIII. 2) Dan. V, 20, 21.
-ocr page 381-
363
Dan, laat ons hior liever den Heer zalven liooren ,
die, ons toespreekt door den mond zijner prophete».
„Hoort naar Mij, gij, die de geregtigheid volgt,
„en den lieer zoekt! — roept Isaias 1). De lieer
,.toch zal Sion vertroosten,___ en hare woestijn
..maken tot een Eden, en hare woestenij tot een
..hof des Heeren. Vreugde en blijdschap zullen in
„haar gevonden worden, dank- en lofgezang! Luister
„dan naar .Mij, inijn volk! en leent Mij het oor
„mijne stammen! Want de Wet zal van Mij uitgaan,
„en mijn regt zal in ruste zijn tot licht der volkeren."
En tot wie worden al die troostwoorden gerigt?
„Hoort naar Mij, gij die. het re/jt kent, mijn volk,
„in wier hart mijne wet is 2)." „Ik, Ik zelf zal
„u vertroosten ! Wie zijt gij dan, dat gij zoudt vree-
„zen voor een sterfelijken mensch, en voor eens mcn-
„schen zoon, die gelijk het gras zal verdorren 3)?"
„Want dit zegt de Heer: /ie! Ik breide over
„(Jerusalem) uit, als eenen vloed van vrede,... en
„aan mijn boezem zult gij gedragen worden, en op
„de knieën geliefkoosd. Ja, gelijk cene moeder
„(haren lieveling) vertroost, zal Ik u vertroosten ...
"\'\'" KÜ» S\'ij zidt het zien, en uw hart zal zich
„verblijden 4)." Ja, — „gij zult het zien,... en
»uw hart zal zich verwonderen en van vreugde
„verwijden 5), — als al die overvloed aan u gc-
„sehonken, en al do glorie der volken aan u gegc-
ven wordt." —
En ook hierbij zal het niet blijven. Het hart van
1) Is. 51, 1—4. 2) vs. 7. 3) Is. 12.
•1) Is. 00, 11—M. 5) Is. 00, 5.
-ocr page 382-
364
Israëls getrouwen, «lat <lc Wet des Heercn in zijl
binnenste bewaart, en met onbezweken moed oj
Gods beloften blijft vertrouwen, zal niet alleen ver
wonderd staan over de grootheid zijner weldaden
niet enkel ruim en naar het voorbeeld van God
eigen Hart groot worden voor den lieer; het zal
om zoo te spreken, geheel en al veranderd , en dooi
een wezenlijk tceder, maar toch evenzeer sterk er
moedig en werkelijk nieuw hart vervangen worden
Dan, wij behoeven hier niets toe te voegen aan hel
woord (iods zelf.
„Ik, — zegt Hij, — als Israël weder ongetrouw er
morrend is tegen den Ileere, — „Ik ken de ge-
„dachten van uw hart 1)," en weet alles, wat gij
„gesproken hebt. Maar zal ik u daarom verdelgen?
O neen!
,,lk zal u eenmaal vergaderen uit de volken,
„en vcreenigen uit do landen waarin gij verstrooid
„zijt; en u het land van Israël geven.
„En dan zal Ik hun één hart geven, en een
„nieuwen geest in hun binnenste schenken; en Ik
„zal het stecnen hart uit hun ligchaam wegnemen
„en hun een vleeschen hart geven; opdat zij in
„mijne geboden wandelen, en mijne wetten onder-
„houden en die nakomen; en zij Mij tot een volk
„zijn, en ik hun tot een God zij."
(Alleen) hen, wier hart (nog altijd) hunne ver-
foeiselen en gruwelijkheden blijft na wandelen, zal
ik hunnen weg op hun hoofd geven, spreekt Jehova,
de Heer 2). —
1) Ezech XL. 10, 21.
-ocr page 383-
365
Ja, — zoo zegt Hij nog eldcre, — Ik zal mijnt:
oogen op hen stellen ten goede, — (even als Hij
zulks op de eerste menschen gedaan had), .. en
Ik zal bun een hart geven om Mij te kennen, dat
ik de Heer ben: en zij zullen mij tot een volk, en
Ik zal hun tot ecu (!od zijn; omdat zij zich tot
Mij zullen bekeeren met geheel hun hart 1). ..
„Zie! — voegt Hij er al wederom weldra bij 2) —
„de dagen zullen komen, waarop Ik met liet huis
„van Israël en het huis van Juda een nieuw vcr-
„bond zal sluiten; niet naar het verbond, dat Ik
„met hunne vadoren gesloten heb;" maar een geheel
„nieuw en een veel volmaakter, dan liet eerste was.
„Ik zal namelijk mijne wet in hun binnenste
„geven, en zal ze schrijven in hunne harten.....,
„Dan zullen ze niet meer de een den anderen en
„een iegelijk zijnen broeder loeren, zeggende : Kent
„don Heer! Want allen zullen Mij dan kennen van
„den kleinste tot den grootste toe, spreekt de
„lieer." —
En nogmaals: spreekt dezelfde (iod: 3) „Ik zal hun
„één hart en ééncn weg geven, opdat zeMijvroe-
„zen te allen dage, en het hun wel zij, en hunnen
„kinderen na hen. En ik zal een eeatoig verbond
„met hen sluiten; en niet ophouden van aan hen
„wel te doen; en ik zal mijne vreezc in hunne
„harten geven, (lat zij niet meer van Mij zullen
„afwijken. En ik zal mij over hen verheugen, als
„Ik hun weldaden zal hebben bewezen: en ik zal
1) Jcr. 20, 0. 7. 2) Jcr. 31, 31. volgg.
8) Jer. Si, 3\'J.
81
-ocr page 384-
366
„hen planten in het huid in waarheid, met geheel
„Mini hakt en met geheel mijne ziel." —
III.
De onderrigting der pr oplieten met betrekking
tot het Hart Gods.
In cene der laatste en schoonste beloften, welke
wij ten aanzien van ons menschclijk hart vernomen
hebben, is te gelijker tijd reeds éene van die zaken
aangeduid, welke het Hart Gods zelf meer in \'t
bijzonder betreffen.
Israël, ook het geteisterde en gestrafte Israël,
gelijk God zelf betuigt 1), was voor den Heer
„gelijk aan zeer schoonc vijgen, op welke hij zijn
oog ten goede wilde stellen." Ja, het was en bleef
altijd die uitverkoren wijnstok, welken de Heer
zelf uit Egypte had overgevoerd om in het land
der Belofte te prijken, en van daar uit zijne scheuten
over het gelieelo aardrijk to verspreiden. Daarom
had hen de Heer lief. Daarom voorspelde Hij hun,
onder anderen, met de roods vermelde woorden:
„dat het voor Hem, in het nieuw en eeuwig Ver-
bond een lust zoude zijn, hen met alle weldaden
te overladen." Daarom voegt Hij er bij: „dat
1) Ier. 24, 5.
-ocr page 385-
367
II ij zijne vreeze zoo zeer in hunne harten zal geven,
«Int zij niet meer v;m Jlcin zullen afwijken." Ja,
dat Hij hen zal planten (als dien uitverkoren wijn-
stok) in het beloofde land, „in waarheid ; en viet
geheel zijn hart,
en met geheel zijne ziel 1)."
Zoover gaat derhalve de liefde des Heeren, dat
Hij, als\'t ware, het gebod aan ons gegeven, en met
zooveel regt gegeven, van Hem alleen te beminnen
uit geheel ons hart, nu op zich zelven sehijnt toe
te passen, en ons lief wil hebben uit geheel zijne
ziel, en uit geheel zijn Hart.
Hoe kon het sehooner!
Maar indien de Heer zijn Israël zoo lief had,
is het dan ook te verwonderen, dat zijn Hart bij-
wijlen allerdroevigst werd aangedaan om Israëls on-
getrouwheden en zonden? — Barmhartigheid en
ontferming hebben echter ook dan nog de overhand
op de geregtigheid des Heeren.
„Want Israël (was nog) een kind, — zegt
Hij, — en Ik heb hem lief gehad; en uit Egyp-
tc heb ik mijnen zoon geroepen.... Hoe zal ik u
(dan) overgeven, Ephraïm! u besehermen, o Israël!
Hoe zal ik n overleveren als Adama, en u gelijk-
stellen met Seboïm (die ik vernietigd heb) ? Neen,
Mijn Hart is in Mij omgekeerd, en al mijn rouw is
gelijkelijk ontroerd,
al mijn mededoogen ontbrandt
in mij. „Ik zal (dus) niet doen volgens den gloed
van mijn toorn, en Ephraïm niet op nieuw verdel-
gen, want ik ben God , en geen mensch, de Heilige
in het midden van u 2)" —
Maar indien de Heer steeds wenseht te «paren,
1) Jer. 32, 10, 11. 2) Os. XI. 1. 8, 9.
-ocr page 386-
:J6S
en ook werkelijk zijn volk mot ulle langmocdig*
beid behandelt, zal hij deswege do smart niet
gevoelen, of in zijn Hart niet bitter klagen om de
overtredingen zijner kinderen ? „Ach! zucht Hij, —
nog altijd bij denzelfden propheet, — „er zijn geen
d ruiven meer aan den wijnstok en er zijn geen vij-
gen meer aan den vijgoboom;" Ik wil ze dus
straffen, en vernielende slangen zonden; maar „mijne
smart is bovenalle smart, en mijn hart is treurend
in Mij 1); en mijn hart is diep gewond om de
wonde dor dochter mijns volks 2). Welk eene goed-
beid! en hoe onmetelijk groot moet de liefde van
het goddelijk Hart niet zijn, dat niet eens de snoodste
overtredingen van zijn ondankbaar volk zonder de
diepste ontroering straffen kan!
Kn waarom is dan eigenlijk dos Heercn Hart
zoo diep bedroefd, en zoo wreedelijk gewond? O
zegt Hij, „omdat zij mijne wet verlaten hebben,—
dio ik hun gegeven had, en niet hoorden naar
mijne stem , noch hunnen wandel daarnaar inrigtten ;
maar wandelden naar den boozen zin huns harten,
en naar de afgoden, hetgeen zij geleerd hadden
van hunne vadoren 8). Ja, omdat „zij hoogten
hebben opgerigt voor Baal, om hunne kinderen met
vuur te verbranden tot brandoffers voor Baal;din-
gen, die Ik hun nooit heb geboden, nooit heb
gezegd , die nooit in mijn Hart opgekomen zijn 4)."
Eu hoe kon dit ook oprijzen, — om hier eens
met God zelven naar de wijze der menschen te
11 Jer. 8, 13, 18. 2) vs. 21. 31 Jor. !), 13. 14.
4) Jor. 3\'J, 5 vla 7, 3L. eu S2, 33.
-ocr page 387-
369
spreken, — hoc kon het ooit opkomen in het Hart
des Heeren , dat het hart des menschen Hem aldus
zou vergelden? Neen! het whs een afschuw voor
den Heer eene andere godheid, dan Hem alleen te ,
zien aanbidden. En „gelijk het nooit opkomen kan
in het hart der mensehen, wat God bereid heeft
voor hen, die Hem liefhebben 1); zoo „rees het
ook in mijn Hart nooit op, —spreekt de Heer,—
dat ik zoo afschuwelijk zou behandeld worden, door
hen, die\'Ik beminde."
Ondankbare menseh! mogt gij dit nooit vergeten!
Wat Israël was, zijt gij, zoodia gij zonder God,
buiten God, tegen God, u zelven te verzadigen
zoekt. Wat God door zijn propheet tegen Israël
zeide, zegt Hij tegen u, zoodra gij uw hart aan
het zijne weigert.
Als of Hij u dan zou verstooten, zoo gij terug
keert, of u ganschelijk wilde verdelgen? O neen! dit
niet! want het geldt ook nu reeds wat later gezegd zal
worden: „Indien ons hart ons over iets berispt,
God is grooter dan ons hart, en hij weet alles;
zoodat, bijaldien ons hart ons berispen zou, wij
slechts vertrouwen moeten hebben op den Heer 2)."
„Hij immers zal ons wel straffen, ja; maar „Hij ver-
nedert niet van harte de kinderen der menschen
om hen te verwerpen. 3)" Hij kwelt of bedroeft ons
niet uit lust, maar enkel voor ons welzijn; en een
vermorzeld en ootmoedig hart ooit versmaden 4),-
du Heer kan het niet.
1) I Cor. 2, 9. 2) I Ju. III. 20. 3) Tlircu. 3, 33
4) PB. 50, 19.
-ocr page 388-
370
()f vreest gij misschien nog „den (lag zijner wrake,
die in zijn hart is," en waarvan Hij zelf een zoo
treffend tafereel, bij zijn propheet, heeft opgehan-
. gen 1)?
O bid met denzelfden propheet tot het Hart
des Ileeren, en beproef of Hij uw gebed versma-
den kan: „O, zie uit uwe heilige woning, en de
woonplaats uwer glorie ! Waar is uw ijverende
liefde, en uwe almagt? Waar zijn uwa outfennin-
gen en uwe barmhartigheden? Zijn zij voor mij
terug gehouden?.. Waarom, o lieer, liet gij ons
afdwalen van uwe wegen? Waarom versteendet gij
on-i hart, dat wij n niet meer vreesden? Keer wc-
der, om uwer dienstknechten wil, om de stammen
nws crfdeels. Gij toch zijt onze Vader; want Abra-
ham weet van ons niet, en Israël kent ons niet;
maar gij zijt onze Vader, onze Verlosser, en uw
Naam is van eeuwigheid. 2)"
Kortom, beroep u op deze of dergelijke wijze ,
op het Hart Gods zelf, en gij zult ondervinden hoeveel
(iod grootcr is dan uw hart," en met hoeveel regt
reeds de propheten aanspoorden , „de harten met de
handen tot den Heer in den hemel o|> te hellen 3),"
om van Hem alles, ja alles te kannen verkrijgen.
Doch waartoe dit verder, vooral voor ons, te
betoogen die reeds gezien hebben welk een leér-
zaam hart ons de Heer in het Nieuw Verbond selien-
ken zou? Werpen wij nu liever een blik op liet-
geen ons de propheten geleerd hebben met betrek-
king tot het toekomende Hart Gods, zoo als het
1) Is. G3, é. 2) Is. 03, 15, 17, IC. 3] Jet. :i, II.
-ocr page 389-
371
eens onder <lo menschen zal verschijnen. AVij zul-
len al hetgeen v.ij geleerd hebben nog duidelijker
begrijpen.
IV.
Be treffendste prophetiën met betrekking tot
hei Hart Go<h zoo als /iet eenmaal
komen zal.
Ecne dor schoonste beloften, waarin de lieer te
gelijker tijd èn van zijn eigen èn van ons hart ge-
sproken heeft, zoo als die zijn zouden ten tijde van
het Nieuwe Verbond, lezen wij bij den propheet
Jeremias. Er is, zoo als dikwijls, spraak van de terug-
keer uit de Babylonische gevangenschap, en de wan
bevrijding uit Satans slavcnboei wordt er, naar ge-
woonte, mee verbonden.
Dan immers, zegt de Heer, „zal Ik u terugvoeren
„naar Sion. Kn ik zal u herders geven volgen* mijn
,,/inrt;
en zij zullen u weiden niet wetenschap en
„kennis...... En men zal dan niet meer spreken
„(van) de Arke des Vcrbonds des Heeren, — dio
„niet eens meer zal opkomen in hel hart.... Maar
„te dien tijde zal Jerusalem genoemd worden: de
„troon des Heeren,
en zullen alle volken vergaderd
„worden in den naam des Heeren in Jerusalem, en
-ocr page 390-
372
„zullen zij niet meer wandelen naar de boosheid
„van hun allerslechtst hart 1)-"
Ziedaar de prophetic, eene drievoudige waarheid
behelzende. (iod zelf zal ons, „een luirt geven" dat
is: verstand, om zijne leer en verhevensto waarheden
te verslaan 2). De Heer zelf zal een nieuwen hemel,
en eene nieuwe aarde voortbrengen, wonderen op
wonderen zijner alinagt en liefde, waarbij de gedachte
nan het Oude, met al zijne glorie, niet eens meer
in het hart der menschen zal opkomen 3). Hij zelf
eindelijk, die de Herder der herders is, zal ons her-
ders geven naar zijn eigen hart, die over ons hart
zullen waken, en het geleidende met wijsheid en kennis
tot Hem zullen voeren en mot Hem voor eeuwig ver-
binden.
En wij behoeven, nu de vervulling heeft plaats
gehad , niet verder te vragen, welke bij uitnemcnd-
heid de Herder der herders volgens het Hart Gods
wezen zal. Wilt gij het van do propheten zelven
vernemen? — Zijn naam is: David. En hij zal te
gelijk Herder, en een magtig krijgsheld, beide Ko-
ning en Hoogcpriester des Hoeren, en bovendien
een in zijn Hart zelf doorboord en op een kruis
geofferd slagtlam zijn. —
„Vertroost u, vertroost u, — zoo begint dau ook
met reden de Evangelist des Ouden vorbonds, ons
waarschuwende, te spreken „naar het hart van Jerusa-
lem 4);" — en „zegt aan do steden van Juda: ziedaar
me Bod!
Gelijk een herder zal Hij zijne kudde
l) Jer. 3, 15—17. 8) Barucli II 31. 3) Is. 65, 12.
4) Is. 40, 1. 2.
-ocr page 391-
373
weiden, in zijnen arm zal Hij de lammeren verga-
deren, en in zijnen schoot dragen 1)."
„En ik zelf, — spreekt de Heer God, bij den
propheet Ezechiël 2) , — Ik zal mijne knelde redden,
ea Ik zal over haar een eenigen Herder verwekken,
die ze weiden zal, mijnen dienaar David; die zal
haar weiden en die zal haar ten herder zijn. En
Ik zelf, de Heer, zal hun tot (tod zijn, en mijn
dienaar David tot Vorst in hun midden: Ik de
Heer heb het gesproken." — Kn nogmaals: Mijn
dienstknecht David zal koning zijn over hen, en
één herder zal er zijn over hen allen; en zij zullen
wandelen in mijne regten, en mijne geboden onder-
houden 3).
Wie herkent hier niet wederom aanstonds den
tweeden David , door den eersten voorafgebeeld ? De
eerste immers is reeds lang gestorven, en een twee-
de , aan hem gelijk , behalve Christus , zal er niet
meer zijn. Maar hoe duidelijk komt het dan ook
uit, dat de eerste en voornaamste „Herder naar
het Hart Gods" deze Christus is. Hoe ligt is het
in te zien, dat Hij eenmaal de „Overste en Vorst
der herders" wezen zal, door wicn alle andere her-
ders aan ons geschonken worden, en in wiens naam
zij ons „in wijsheid en kennis" geleiden zullen.
Teregt mogt het dus heeten: Troost! en nogmaals
troost, o mijn volk! Want zie! uw God is daar!"
Hij, de hcrdelijko Koning, die in uw midden wonende
over u zal heersenen; de koninklijke Vader, die uit
1) Is. 40, 9. 11. 2) 34, 23, 24.
ü) Ezech. 37, 24. ?gl. Os. 3, 5.
32
-ocr page 392-
374
ilen „gooden schat zijns harten" zooveel oude en
zooveel nieuwe goede dingen te voorschijn zal
brengen; de vaderlijke Herder, naar het Hart Gods
niet alleen, maar met het Hart Gods zelf, of zoo
gij liever wilt, niet een godniensohelijk hart in een
menschelijkcn boezem, om u eerst door zich zelven,
vervolgens door zijne plaatsvervangers te geleiden,
en aldus op te voeren tot het Hart des Heeren, op
die nieuwe aarde en in dien nieuwen hemel, door
Hem voort te brengen, waarbij het oude zelfs niet
eens meer in uw hart opkomen zal.
Dan , hier is het de plaats om te doen opmerken
hetgeen door denzelfden propheet lsaïas verkon-
digd is: De regtvaardige komt om, en niemand is er
die van harte nadenkt 1); hier ook de tijd om met
allen nadruk te herinneren, dat Hij, die komen
moet, om ons te geleiden als Herder, dosniette-
min te gelijker tijd als krijgsheld zal komen. En
wat is er dan in zijn Harte, als wij Hem in dit
opzigt beschouwen? Straf en verdelging.
Ja, „de diuj der wrake is in mijn hakt, — zegt
Hij, — het jaar der bloedwraak in gekomen 2)."
En voor wie? — Zekerlijk, niet voor de goeden
en „gebrokonen van harte," welke Hij zelf zal komen
genezen 3), gelijk dezelfde propheet zoo hcrhaal-
delijk doet uitkomen; maar voor hen, die ook dan
nog, als Hij zelf verschijnen zal, versteend en on-
geloovig van harte zullen zijn. — Wilt gij \'t hooren?
„Ik heb de wijnpers alleen getreden, — zegt
Hij, — en uit de volken is er niemand met Mij, —
1) Is. 57, 1. 2) h. 03, 4 Z) Is. 61, 1
-ocr page 393-
375
en Ik heb hen vertreden in mijnen toorn, en hen
vertrapt in mijne verbojgenheid; en hun bloed is
op mijne kleederen gespat, en geheel mijn gewaad
heb ik bezoedeld...... Ik zag rond, en er was geen
helper, ik zocht, en er was niemand, die mij bijstond;
en mijn eigen arm heeft ^lij gered, en mijne ver-
bolgenheid is mij ter hnlpc gekomen 1)."
Het is, zoo als altijd, en zoo als wij het ook
vroeger reeds bij den eersten David vernomen heb-
ben: lijden en GLORIE, Lijden ter wille van hen,
die hun hart neigen tot den lieer, en door hot
lijden en strijden tot de glorie des Vaders gebragt
moeten worden. Glorie, voor Hem zelven , en ze-
gepraal over Satan en over al diegenen, die trotsch
in den waan huns harten, 2) zieh tegen Gods
Hart blijven verzetten, en daarom, — zoo als de
Koningin der propheten en aller zangeren zoo tref-
fend gezongen heeft, — als rook voor den wind
verdreven, en door de glorie des Allerhoogsten ver-
plet zullen worden.
Maar indien glorie en lijden, en dit voor ons
heil en onze zaligheid, de twee hoofdtrekken van
het leven en het rijk des Messias zijn, dan is het
ook niet te verwonderen, dat zij meermalen als de
hoofdeigenschappen van des Messias\' Hart zijn aan-
gegeven. Dan is het ook niet bevreemdend dat
het Hart Gods, dat komen zal, èn als eeti koninklijk
en hoogepriesterlijk hart beide, èn als een geslagtofferd
offerlam door de propheten wordt aangekondigd.
1)  Is. 63, 3—5.
2)  Lue. I
-ocr page 394-
376
Jeremiaa en Zacharia* mogen hiervoor getuigen
geven.
Want clan, —zegt de Heer, — als de stad wcdcroi
zal zijn opgebouwd op hare hoogte, de tempel hei
steld, en de stem der juichenden zal weerklinken ii
Sion , — dan „zal er een Mag/hel/oer zijn uil lic
tolk Gods zelf, en een Vorst zal uitgaan uit zij/
midden. Y.n deze zal ik doen naderen
, en Hij zin
tot mij genaken
, want wie is hij, die zijn hart (zooj
bereidt,
dat hij tot .Mij nadert?—zegt de Heer.—
En gij zult mij tot een volk zijn, en ik zal n tot
een God zijn. (.Maar) zie! een storm des Heeren,
uitgaande toorngloed, een aanrukkend onweder,
zal dalen over der goddeloozen hoofd. (En) de
Heer keert de gramschap zijner verbolgeuheid niet
af, tot dat hij (alles) volvoerd en de gedachten
zuxs harten\' ten uitvoer gebragt heeft; op den
laatsten der dagen zult gij liet begrijpen 1). —
Aldus de propheet Gods, Jeremias.
Eene geheimzinnige duisterheid moge over deze
plaats zijn uitgespreid, en zij zelve door velen op
verschillende wijzen verklaard worden; wij kunnen
er toch dit uit loeren , dat liet wezenlijke Hart Gods,
hetwelk eenmaal komen moet, als een hoogepries-
terlijk Hart
zal verschijnen.
En wie is het, die het aldus verordent, en alzoo
toebereidt? — Hij, tot wien niemand uit eigen
kracht, en niemand, ten zij hij door Hem getrok-
ken worde, komen kan 2). Hij, die den eeuwigen
Iloogepriestcr naar Melehiscdeehs wijze onder de
1) Jcr. 30, 21—24. 2) Jo. C, te; 12, 32.
-ocr page 395-
377
menschen zelf uitkiest 1), en Hom doet staan en
doet naderen voor zijn altaar, nis Middelaar tus-
schen God en de menschen, om aldaar gaven en
offerhanden oyi te dragen, Dezelfde, in een woord,
die in den gloed zijns toorns de boozen verdelgen
en de brave harten door dit ééne Hart tot ziuh
zelven terug voeren zal. — Hij zal dus dit Hart
van dien uitverkoren Vorst toebereiden. Hij zal
er, kortom, een priesterlijk Hart van maken, en
ook in Hem toonen, gelijk Hij vroeger door Mozes
van de priesteren en Levieten gezegd , en insgelijks
getoond heeft: „wie diegenen zijn die Hem, op
bijzondere wijze, toebehooren, de heiligen, welke
Hij tot zich doet naderen, de uitverkorenen om Hem
te genaken 2)."
Doch wie was dun, onder al de voorafbeeldingen,
gelijk aan het groote Tegenbeeld, dat zij allen
voorspelden ? Wie was uitverkoren als Hij, heilig
als Hij, om zijn Hart op te dragen en toe te wijden
aan den Heer, in alles zijnen goddelijken wil te
volbrengen, en als Koning en Hoogepriester beide,
tusschen Gods Hart en het hart der menschen zich
te plaatsen en geplaatst te worden? Qttit est istel
Zoo als het ook elders luidt: Wie is hij, die Koning
der glorie
3)? en zoo als er hier wordt bijgevoegd :
„Wie is Hij, die zijn hart tot Mij neigt, aan Mij
toewijdt, met Mij verecnigt, — hetzij dan door
den naauwsten band der vereeniging van do twee
naturen, de goddelijke on de inenschelijke in één
1) Hebr. V. 5. vgL vs. I voJgg.          il) Nuiu. XVI. 5.
3) I\'s. 23.
32
-ocr page 396-
378
persoon 1), hetzij door «Ie volmaakte overeenkomst
van don inenschelijken met, den goddelijken wil 2),—
om het hart der menschen met Mijn Hart te ver-
binden , en altijd te leven om voor zijne broeders
tnssehen beide te komen en te bidden ?
Dan, is het nou; noodig verder te vragen: wie
dit wezen mag? Behoeft liet zelfs verklaring, wat
er te verstaan zij door dien toorngloed des Heeren,
de uitoefening van (iods gercgtigheid , die on de
versmading zijner ontfermingen zal volgen?
Ilooren we liever den propheet Zacharias, die ons
diezelfde waarheid op nieuw, en nog duidelijker,
dan geschied is, verklaren zal.
Want zegt de lieer, — „het zal gesehieden te
dien dage , — dat Ik alle volken, die tegen ,Teru-
salein opstaan, zal zoeken te verpletten." „Doch
over liet huis Davids en over de bewoners van Je-
rusalem zal ik den geest der genade en des gebeds
uitstorten; en tij zullen opzien tot Mij, dien zij
hebben doorstoken;
en zij zullen over hem rouwkla-
gen met de rouwklagt over een eenigen zoon, en
over hem treuren, gelijk men treurt over een eerst*
geborene 3)."
Ziedaar de prophetie! En hoe klaar is er alles
in uitgedrukt: de straf, de genade, haar oorzaak,
hare gevolgen!
Wie zieh tegen de stad Gods, Jesus\' Kerk, durft
aankanten, die zal den toorngloed des Almagtigen
1) TT. Hicroiiyiuiis en and.         2) A. lap.
3) Zach. XII, 10. Over hem. il. i. over dcu Messias,
over .Mij, — Guil zelvcii.
-ocr page 397-
^79
ondervinden. Over de getrouwe, kinderen van David
en over allen, die met hen zich tot het Hart (Jods
«enden zullen, zal de geest des Heeren in al zijne
volheid worden uitgestort; en die geest is een god-
lielijke geest van genade en gebed. En dan; dan
zullen zoowel do goeden als de kwaden opzien tot
den lieer, en tot dat uitverkoren Hart der harten ,
dat zij doorboord hebben op een krnis; en eindelijk
of niet leedwezen en rouwmoedig op hunne harten
kloppende tot Hem terugkeereti en Hein hun hart
schenken, of in wanhoop en om hnune roekeloozo
vermetelheid Gods regtvaardige wraak en straffende
hand ondervinden.
liet is waar: voor als nog ligt er een geheim-
zinnige sluijer over deze , zoowel als over alle andere
prophetiën uitgebreid. Maar de tijd zal komen,
waarop dat dekkleed in, en door Christus, zal weg-
genomen worden. Dan zullen wij zien hoe do leer-
ling des harten als in het Hart zelf van Jesus de
verklaring zal lezen. Dan bewonderen hoe in
die weinige woorden: zij zullen opzien tot Mij,
dien zij doorboord hebben
, en in dcrzelver vervulling,
de doorboring van het Hart (ïods op het kruis, —
indien wij dit aldus eens mogen uitdrukken, — ons
te gelijker tijd en het geheimzinnig slot, èn de he-
ïnelsche sleutel wordt geschonken: het slot, bedoelen
we, van de voorafgaande en eerste, de sleutel van
de volgende en laatste Heilsorde des Heeren; het
slot van alle prophetiën, die er tot dan toe geweest
zijn; de sleutel voor alle verklaringen, die er on-
middellijk op volgen; het slot eindelijk der grootste,
\'Ier uiterste blijken van de eindelooze liefde van
Gods Hart voor het hart der menschen; en de sleutel,
-ocr page 398-
380
tlio ons voor goed den geheimzinnigen ingang tot
dut goddelijk Heiligdom ontsluit.
Wat konden wij meer wenschen?
En toch 1 Het Hart Gods, op ons aardrijk ver-
schijuend, en daar onder ons en voor ons hart ver-
keerend, om onzentwil en door onze eigen zonden,
doorboord! ach! welk een schouwspel kon droeviger
zijn, dan dit? Wie kon het verwachten, zoo niet
de Heer zelf het voorspeld had? Wie gelooven,
«lic de vervulling er van niet heeft aanschouwd?
Maar de vervulling, zoowel als de voorspelling,
heeft plaats gehad; en wij in onzen tijd kunnen nu
ligter beseffen, dat het werkelijk aldus moest ge-
schieden: „dat de Christus zeer veel en ook deze
handeling moest lijden, om het eeuwig rijk zijner
glorie, mede voor ons, te veroveren en in te gaan."
Hierin immers lag weer een nieuw en tevens een der
krachtigste middelen ter bereiking van het goddelijk
doel zijner barmhartigheid en liefde. Hierdoor zou
het gebeuren, dat „de spelonk" werd geopend, de
„geheimzinnige holen der steenrots werden bereid,
waarin de Vurig beminnende, maar ijverzuchtige God
de Hem zoekende bruiden, — de ootmoedige en
vermorzelde harten, — zou opnemen en verbergen.
Hierdoor zou het bewerkt worden, dat de bovon-
natuurlijke Bron, ook op eene zigtbare wijze, voor
ons ontzcgeld, en aldus de Heilbron worden zou,
waaruit elk menschelijk hart, ter volkomen verza-
digiup; toe, zou kunnen putten en drinken. Hierdoor
eindelijk moest het mogelijk gemaakt worden voor
den Heer, uit des tweeden Adams zijde, gelijk Hij
bij den eersten gedaan had , de geliefkoosde Bruid
te nemen, en al de door Hem voort te brengen kin-
-ocr page 399-
381
deren, zijne gansche Kerk, — door bloed en water
afgebeeld, — uit Hem zelven, en als uit zijn god-
monscholijk Hart te doen voortkomen.
Ja onze oorsprong, ons gedurig voedsel, en
onze eeuwige rustplaats, — en dit alles te zoe-
ken en aan te treffen voor ons mensclielijk hart
in het Hart zelf van God, — zoo moest het zijn;
en zoo diende liet dus ook, aireede in den tijd der
voorspellingen en der beloften, vooraf aangeduid
te worden: in quem transjtxerunt, tot dat Hij zal
komen, die in werkelijkheid in zijn Hart doorboord
zal worden.
Ik weet het: in den nacht der vooraf beeld in-
gen was ook over deze ster de noodige sluijer
uitgebreid. Haar hoeveel te helderder schittert
zij nu voor ons, nu „i/i Christus dat dekkleed is weg-
genomen." Hoeveel te duidelijker springt het nu
in de oogen, — en wij znllen het later, met Gods
hulp, verklaren, — dat de geheele wereld naar
het doorboord Hart Gods heeft opgezien.
En nog zullen zij het zien: videbuut in queiu trans-
Jixerunt!"
En wie? En waar? En wanneer?
Iedereen, en onophoudelijk, nadat het eens ge-
schied is; maar vooral dan als het heilig krnis zal
blinken, zoowel voor de eerste reis hier op aarde,
als ten tweede male op de wolken des hemels. Dan,
dan zullen zij opzien tot Hem, dien zij doorstoken
hélen.
En waarom?
O! de goede zal het zien, om den „ Ilotssteen"
te bewonderen, „waaruit hij eenmaal,"zoo als Israël
uit Abraham, „gehouwen is;" om do bron te vcr-
eeren, waaruit hij zelf onophoudelijk wordt gelescht;
-ocr page 400-
:3Sa
om de „opening en <len geheimzinnigen muur" te
aanbidden, waarin hij voor allo eeuwigheid zijne
ruste, moet vinden. Maar ook de kwade zal liet
zien, en van schrik èn angst terugbeven en sid-
deren. De goede zal hot zien, en meer en meer
zoeken te treffen met de vlammende pijlen zijner
liefde; maar ook de booze zal het zien, om over
zijn koud en onverschillig hart voor de geheele
wereld te, blozen. De brave zal het zien, van Gol-
gotha af tot aan de regterhand des Vaders in glorie
stralend; de booze zal het zien, zoo niet op aarde,
dan eenmaal ten minste op de wolken des hemels,
als het zegel zijner veroordeeling ter helle. Kort-
om, de goede zal het zien en aanschouwen, om
het te eeren, lief te hebben, en te genieten; de
kwade, misschien eerst gelijk de Joden op Calvarië,
om het te versmaden en te bespotten, maar zeker
censdaags, om er door „verplet te worden" voor
eeuwig; want het woord Gods ligt daar en het
wordt niet veranderd: videbunt in qnein iransjixerunt,
zij zullen zien
, wien zij hebben doorboord!
Eindclooze liefde! hoe kan ook dit laatste denk-
baar en in ons oog mogelijk schijnen? \'t Is waarlijk
moeijelijk, daar zoo aanstonds de volle waarheid
van in te zien. En toch is het voor eeuwig waar-
beid, indien (Jij zelf de eeuwige. Waarheid zijt.
Want uw mond heeft het gesproken, gelijk uw
Hart het voortgebragt heeft; en wat (Jij ook kunt
in uwe almagt; of falen of ons bedriegen , dit kunt
(Jij niet. liet zal dus geschieden : „Zij zullen zien ,
wien zij doorstoken hebben."
En werkelijk; hebben we niet reeds dikwerf ook
die waarheid vernomen, dat het Hart hetwelk in den
-ocr page 401-
:58:i
boezem des gekrnistcn zal worden als wegsmeltend
im.i,
toch niet altijd zal lijden, maar eenmaal ver-\'
zadigd worden met vreugde, en leven in glorie?
/al aan dien Koning der glorie, aan dien Hooge-
nriester der heiligen , niet ten laatste geschieden
„volgens den wenscli van zijn Hart 1)?" Zal het
hart, —om hier eens met een woord der H. Schrift
te spreken, — dat Hem gegeven staat te worden
„ah eens memchen hart," niet eenmaal schitteren
van heerlijkheid, als Hij zelf zal wederkomen vol
majesteit, gezeten op de wolken des hemels ? — En
dan ? — O dan ten minste „zal ieder oog Hem zien,
zooals de Adelaar van het Nieuwe Verbond vooraf
heeft gezien, en het ook aan ons zal voorspellen, —
dan ziet Hem aller oog, en ook zij, die Hem door-
boord hebben: videbit eum omnis ocult/s, et qni eum
pupugerunt
2).
Dan, die tijd is nog niet gekomen. Gij allen
dus, die een hart hebt, dat voor Gods glorie en
voor uw eigen heil weet te kloppen in uwen boezem,
denkt er bij tijds en wèl aan. Dat hart is het uwe,
en vrij wordt het gevraagd. Maar het blijft altoos
een geschenk des Hoeren, dat gij Hem niet moogt
weigeren. En de magt? — /ij is aan God alleen , —
zoowel als de liefde. Aan de kracht zijner liefde
kunt gij toch weerstand bieden, aan die zijner gc-
regtigheid niet. Gods Hart kunt gij dus versma-
den, en het uwe weigeren en verderven; maar het
aan God onthouden en dan nog zalig, niet ramp-
zalig zijn, dit is niet in uwe magt, en het zal het
1) I\'s. 20, 3. 2) Apoc. I, 7.
-ocr page 402-
384
ook nimmer wezen. Gij kunt het ontkennen; maai
„Gij zult het zien : Videbunt.
Nog eens dan, Christelijke harten, wie gij moogt
wezen, heft dikwerf de oogen op en rigt ze naar
Golgotha\'s kruis. Daar zal de bron geopend worden
der genade eu des gebeds ! Daar zal de stroom vloeijen,
die u moet rein wassehen en voeden. Daar ook zal
het Hart Gods, — groote God, wie kon het ver-
wachten] — door U zelven en voor U zclven, geopend
en doorboord worden op liet kruis; en daar zult
gij dan ook zelven, zoo gij liet goede wilt, dat
Hart aanschouwen met liefde, daarin uwe toevlugt,
heil, en voedsel zoeken, en aldus, niet tot straf,
maar met engelengenot, liet Woord Gods vernemen
en in uw hart bewaren: „Videbunt in guem trans-
jixerimt: Zij zullen zien, IVien zij hebben doorboord."
V.
Verdere voorafbeeldingen en aanduidingen
van het Hart Gods, in het Oude
Testament.
„God,— leert de Tl. Thomas, — is niet alleeu
de Auteur en Bewerker der 11. Schrift, in zooverre
zij zijn geschreven woord in zich bevat; maar Hij
is bovendien de almagtige Bestierder en Geleider
van alle die handelingen , welke in het Oude Ver-
bond, — vooral met betrekking tot het Nieuwe,—
zijn gebeurd en opgetcekend." En de II. Gregorius,
-ocr page 403-
--3S5
ofschoon van iets anders sprekende, had reeds lang
te voren doen opmerken: dat God ons niet alleen
wil onderrigten door de woorden , die Hij laat op-
schrijven, maar bovendien, niet gelden, door de
feiten, die Hij laat plaats hebben. Ja, zegt de
11. Ilieronvmus, de goddelijke Schrift beoogt niet
alleen tot de ooren , maar daarenboven tot de oogen
te spreken en aldus het volk te onderrigten; en
teregt ongetwijfeld, daar het nog beter wordt
onthouden, wat door hetgezigt, dan hetgeen door
het gehoor tot den geest is doorgedrongen 1)."
Wat wil dit, met andere woorden zeggen? —
Dat (iod ongetwijfeld in <le eerste plaats door de
letter der II. Schrift, maar toch ook door de per-
sonen , zaken , of gebeurtenissen, welke daarin voor-
komen , onderwezen heeft. Dat Hij dus niet alleen
aan de woorden , maar ook somtijds aan de feiten,
zaken, of personen zelven eene wezenlijke beteckonis
gaf. Dat, bij gevolg, een persoon, eene zaak, of
ecnig voorval, naar Gods wil en door Gods toedoen,
iets anders aanduidde, dan hetgeen regtstreeks daar-
van de algehcele en de ecnige beteekenis konde
schijnen. — Zulk eene zaak nu, persoon of gebeur-
tenis , noemt men oen type, eene vuur- of vooraf\'-
beelding;
en de II. Schrift zelve heeft ons niet slechts
de zaak, maar ook den naam darvau medegedeeld.
Het is hier de plaats niet daarover uit te weiden;
te meer, daar het voor sommige lezers veeligt noode-
loos, voor anderen , in weinige woorden , niet beter,
dan door de voorbeelden zelven, te verduidelijken
zou zijn.
1) In .Ter. XIX.
38
-ocr page 404-
386
"Wij willen dus enkel een paar aanmerkingen voor-
afzenden.
De eerste is, dat wij zeer goed weten, hoc er
volstrekt niet willekeurig mag worden te werk ge-
gaan, in het bepaald opgeven van die zaken, welke
voor typeu te houden zijn. Alleen de II. Schrift
zelve, de eenstemmige leer der II. II. Vaders, of
zoo gij wilt, der H. Kerk, kunnen ons met volkomen
zekerheid aanwijzen, waar en in welken zin, iets
of iemand als een wezenlijk, door (Jod gewild en
verordend vóór-of voorafbeeldsel te besehonwen is.
Vinden wij dus iets, — en dit is het tweede
wat wij hadden op te merken, — zien wij in ecnc
of andere zaak of persoon, eenigc eigenschap, die
ons werkelijk iets anders voor den geest brengt, —
(hetzij dit toekomstig zij of niet, — want er zijn
niet alleen prophetisehe, maar ook andere vooraf-
beeldingen), — dan mogen we nog niet aanstonds
besluiten, zoo de Sehrift zelve zwijgt, dat zulk eene
zaak of persoon een werkelijk door (Jod verordende
type of voorafbeeldsel is. En het is mede uit dien
hoofde, dat wij hierboven niet alleen vooraf-
beeldingen, of eigenlijke typen, maar insgelijks
van meer algemeene en meer oneigenlijke amidui-
dingen
spraken. Ook deze mogen wij zekerlijk niet
naar willekeur scheppen. Maar indien toch de over-
eenkomst duidelijk uitschijnt; indien de II. Schrift
zelve die gelijkheid cenigszins aanduidt; indien ons
de 11. 11. Vaders en godvruchtige schrijvers op dien
weg voorgaan; dan mogen we wel met alle omzig-
tigheid volgen, op dergelijke voorbeduidingen de
aandacht vestigen, daarin het godmiunend hart
een nieuw voedsel voor zijne godsvrucht aanwijzen.
-ocr page 405-
387
In dien zin alleen geren wij de volgende verklaringen.
En vooreerst, wat de pernoneu aangaat, is het
buiten allen twijfel, dat er niet weinige wezenlijke
lypen van Jesus Christus, door God verordend, in
het Oude Testament gevonden worden. In menig
opzigt, — zoo als wij in David gezien hebhen, —
zijn dan ook diezelfde personen, voor hetgeen hun
hart aangaat, voorafbeeldingen van het toekomende
Hart Gods, zooals het zich eens in het Nieuwe
Verbond vertooncn zal. En de II. Schrift zelve,
dunkt ons, bevat veeltijds duidelijke trekken, waarin
ook deze overeenkomst is uitgedrukt. Laat ons
deze waarheid in weinige woorden aautoouen, wél
voor oogen houdende, dat we nu niet den gansenen
omvang en beteekenis van elke type te beschouwen
hebben , maar alleen die betrekking, waarin zij staat
tot het Hart Gods.
De eerste type, die wij in de II. Schrift ontdek-
ken, onder de personen-typen, is Adam; de eerste
Adam, „eeite voorafbeelding van den toekomstigen\'
zegt Paulus \\) ; dat is: van Christus. Dezen noemt
hij deswege „den laahten Jdain" of den tweeden
mensch,"
die echter veeleer het tegendeel van hetgeen
de eerste gedaan heeft uitwerken, en alles wat gene
verdorven heeft, weder goed maken zal. En hoe-
veel zou hier nog bij te voegen zijn uit de vcrschil-
lendo brieven des grooten Apostels!
Maar helaas! in welk opzigt zullen wij in des
eersten Adams hart het heilig en aanbiddelijk Hart van
den Godmenseh erkennen ? De eerste Adam was van
1) Rum. V, 14.
-ocr page 406-
388
«loze aarde, aardseh, de tweede „de Heer uit den
hemel." l)e eerste was ongehoorzaam aan God;de
tweede de gehoorzaamheid zelve. Toch is er iets
waarop wij niet reden verwijzen mogen. Gelijk
„de eerste mensch werd tot eene levende ziel, zoo
werd de laatste Adam tot een levendmakenden
geest; en zoo als nu het hart als de bron en de
zetel is des levens, zoo zullen ook uit Jesus\'Hart
alle genadestroomen voortvloeien. Gelijk de eerste
Adam, voor zijnen val, „regt was geschapen," en
dus in volle reinheid liet evenbeeld zijns Scheppers
droeg, zoo droeg Christus, in veel hooger zin, het
goddelijk evenbeeld in zijn Hart, en schonk „van
zij u overvloed", datzelfde beeld Gods aan alle har-
ten, die het door Adam verloren hadden, weder.
Eindelijk, gelijk op Adams hart, zoo als we vroeger
zagen, het oog Gods gcrigt was, en dit, als bewijs
van de goddelijke liefde zijns harten; zoo zal op
Jesus\' Hart wederom het oog des Hoeren met wei-
gevallen rusten, en door Hem alleen beantwoord
worden, in den volsten, goddelijken zin des woords,
aan het altijd wederkeerend gebed en gebod: Mijn
zoon, geef mij nw hart, en dut mee oogen mijne ice-
gen bevaren l
— Kortom, het hart van den eersten
mensch, vooral voor zijnen val, heeft iets bijzonders
met betrekking tot de menschen, met betrekking
tot zich zelf, met betrekking tot God; en dit alles
zullen wij, in de hoogste mate, in het Hart van den
tweedon Adam weder aan treilen.
Dezelfde of althans weder dergelijke boschouwiii-
geu kunnen wij doen bij al de harten der V00raf-
beeldende personen vóór Christus.
Zoo zien wij in Abel, om zoo te spreken, dos
-ocr page 407-
389
llegtvaardigen hart, door zijne broeders doorboord,
hoewel diens bloed anders krachtig dan dat van
Abel tot\' den Vader, die in de hemelen is, zal
spreken. Zoo toont ons Henochs hart, dat Jehova
alleen vereerde, zijne godsvrucht; het hart Noc\'s
zijne lankmoedigheid. Abraham voorspelt licin als
„den vriend Gods" bij uitnemendheid; Melchiscdech
als den regtvaardigen on vredebrengenden konink-
lijken Iloogcpricater in eeuwigheid, wiens hart we-
derom, als dat van Henoch, alleen voor den Aller-
hoogste klopt. Tiet eenvoudig hart van het slagtlam,
dat tot alles bereid is, wat de Vader hem oplegt,
zien wij in Isaaks hart geteekend; het sterke en
onvertsaagde in dat van Jacob, daarom Israël, dat is:
sterk tegen God, geheeten. Juda\'s hart, was een
koningshart, moedig als de leeuw; waarom ook de
Christus, de eenige, die in den volsten zin „een
hart als het hart des leeuws" bezitten zal, de leeuw
uit Juda\'s stam zal genoemd worden. Joseph is
de redder van Egypte, en de redder der wereld
genoemd; en als hij schreit over Benjamin en over
een elk onder zijner broeders; wie ziet dan niet Jesus\'
liefderijk Hart, weenende over Jernsalem en over
ons allen, die zijne broeders zijn geworden? Het
onuitputtelijk geduldig hart van Job, die zich ver-
wondert dat het Hart Gods acht neemt op den
mensch; het allerzachtmoedigst hart van Mozes, den
propheet, wetgever en wonderdoener des Heeren;
het hoogepriesterlijk hart van Aiiron, even als dat
van Josuü en de andere hoogepriosteren des Ouden
Vcrbonds; hot moedig en steeds verwinnend hart
van Josuë, (of Jesus) die door naam en daad, gelijk de
HH. Vaders lecren, een type van Jesus was, en die
33
-ocr page 408-
390
Israël in het beloofde land hinncnvoert; het hart
van Israël zelf, zoolang het getrouw is, als dat
van den eerstgeborene Jehova\'s; het goede en be-
zadigde hart van Samuël, het koninklijk en naar
Gods Hart gevormde hart van David, waarvan wij
zooveel goeds hebben vernomen; hot wijze hart van
Salomon, ons eveneens reeds genoegzaam bekend ;
om na maar verder van de kracht van Samaon, den
moed van Isaias, de klagtc van Jeremias, het ge-
bed van Jonas, de overwinningen van Cyrus, en
meer andere eigenschappen der voorafbeeldcnde
figuren van den Christus niet te gewagen, —wat
zeggen niet al die trekken, vooral te zamen ver-
eenigd, hoeveel zou daaromtrent niet op het toe-
komende Hart Gods toegepast kunnen worden , en
hoe duidelijk is er menige eigenschap van den
Lang-Verwachte, als met gloeijendo kleuren, in ge-
teckend!
Ééne zaak ineenen wij slechts niet onopgemerkt
te mogen laten. Het is: dat ongetwijfeld, geen
type of voorafbeelding, hoe volmaakt die ook wezen
moge, het toekomstig Tegenbeeld volkomen kan
schetsen. En zoo dit waar is, in \'t algemeen en
in elk geval, zelfs van het uiterlijke in Jesus\' leven;
hoeveel te meer moot het voor de afschotsing zijns
Harten waarheid zijn!
Tot voorbeeld zij Mozes. Als de grootste onder
al de propheten, als de wetgever of liever de mid-
delaar tusschen God en Israël bij het sluiten des
Ouden Verbonds, als de grootste wonderdoener iu
hot Oude Testament, als de verlosser van Gods
volk uit de wreedste slavernij, en om diezelfde
redenen in menig ander opzigt, als do voornaamste
-ocr page 409-
391
on meest begunstigde persoon, die met den Heer
mogt omgaan van aangezigt tot aangezigt, en zelfs
renen weerschijn van Jehova\'s glorie in zijn glinsterend
aanschijn vertoonde; kortom, als de vertegenwoor-
diger des Eeuwigen op onze aarde, om het volk
(iods te redden en te geleiden, — is Mozes onge-
twijfcld een der schoonste en treffendste typen van
den Zone Gods zclven geweest. Zijn hart moest
dan ook wel eenigszins het Hart van dien meerdere
dan Mozes voorafschetsen en afbeelden. Maar het
verschil blijft oneindig. Lezen wij dus van Isracls
wetgever, dat hij de zachtmoedigste man was onder
al do kinderen der menschen 1); wij moeten het-
zelfde van het toekomende Hart Gods verwachten.
Maar met hoeveel meer reden zullen wij van .Tesns,
dan van Mozes, zeggen kunnen, dat Hij de zacht-
moodighcid zelve zijn, eu deswege leeren zal: Leert
vnii mij, omdat ik ZACHTMOEDIG___van harte ben 2).
Hooren wij van Mozes, dat hij de getrouwste
dienaar was in Gods huis, altijd en alom den god-
delijken wil volbragt 3), en daarom ook zeggen
kon: gij weet dat de Heer mij heeft gezonden om
al wat gij ziet te doen, en dat ik dit niet uil mijn
eigen /tart
(maar als uit het Hart Gods) heb te
voorschijn gebragt 4); even zoo zal het Hart, dat
hij voorafbeeldt, ofschoon niet alleen een dienaar
maar de Zoon in Gods huis zijnde, overal en altoos
den wil des Vaders volbrengen. Maar hoeveel te
meer is het van Hem waar, hetgeen we reeds meer-
1) Num. 12, 3 vgl. Eccli 45, 4. 2) Mt. XI. 29.
=3) Nam. 12, 7. Hebr. 3, 1—6. 4) Num. 16, 28.
-ocr page 410-
392
malen gehoord hebben: dat „de wet Gods in\'t mid-
den van zijn Hart is" , —• en het zijne spijze blijft,
den wil zijns hemelschen Vaders in alles te vol-
brengen 1).
Hetgeen nu van Mozes geldt, kan in vele opzigtcn,
en dikwijls met nog grooter reden, van al de an-
dere persoonlijke lypm op voorafbeeldingeiulesOuden
Verbonds gezegd worden. \\\\ ij meenen dan ook
deze grondwaarheid niet verder te moeten ontwik-
kelen, en te kunnen volstaan met aan een iegelijk
den weg voor meerdere beschouwingen te hebben
aangewezen. Vestigen wij eeliter nog eenige oogcn-
blikken onze aandacht op de zakelijke Typen, welke
door de meesten gemakkelijker begrepen, en boven-
dien door eenige aanhalingen uit de UIL Vaders
ligter bewezen kunnen worden.
VI.
Nog andere aanduidingen van het Toekomende Hart
Gods m verschillende zaken of gebeurtenissen
van hel Oude Testament.
Men heeft soms gezegd, en niet zonder reden
gezegd, dat het hart van eiken mensch een Paradijs
1) Vgl. nog Jo 4, 34; 5, 30; 6, 3S.
-ocr page 411-
:393
is. Maar hoc veel te eer zal dan het Hart van
den Toekomende een wezenlijk Paradijs zijn, en
met hoeveel reden mogen we dus ook dit Hart, als
in zijn eerste figuur, in het Paradij» zelf zien af-
gebeeld.
Of twijfelt gij misschien daarover, of uw hart
nel een paradijs mag hoeten? Ach! dan is het voor
u wel droevig hier op aarde, en maar al te waar,
wat men soms wel eens bij wijze van overdrijving te
zeggen pleegt: dat het Paradijs, en zelfs do heu-
genis daarvan geheel is verloren! Doch hoor dan
den II. Augustinus. „In het hart van Judas, zegt
hij, is Satan binnen gekomen. Maar de mensch,
kan Satan weren, zoo hij zulks wezenlijk wil. En
waardoor? Door het Paradijs te bewaren 1). Ja,
do mensch, die liet Paradijs bewaart, stoot Satan
daar buiten." Zoo is dus uw hart, o mensch! —
even als dezelfde Leeraar van de Kerk van Jesus
zegt, — indien gij het wel bewaart, een gesloten
tuin
, en eene verzegelde Bron", gelijk die waarvan
Salomon spreekt. Doch welk hart kan dan in dit
opzigt met het goddelijk Hart van /(«/«vergeleken
worden? Daarom roept de H. Bonaventura, als hij
de wonde van Jesus\' Hart aanschouwt: Zie, open
is de poort van het Paradijs, en door de lans des
krijgsknechts is het uitgetogen zwaard (des cherubs)
verwijderd geworden 2)."
Wij willen ons nu niet verdiepen in verdere be-
siliouwingcn; maar toch mot één woord elk hart
1)  Zie Barrad. In Evg. ï. IV. p. 12.
2)  Stim. Div. Am. C. I.
-ocr page 412-
394
opwekken om zich dikwijls te verlustigen in dat
goddelijk Paradijs.
Vinden wij in Uet Paradijs, en in deszelfs gesloten
of geopende denr, eenigcrwijzc eene aanduiding van
het toekomstige Hart Gods; in de geopende zijde
van Adam, den lieer en koning des Paradijzes is eene
veel meer wezenlijke type of voorafbeelding van
hetzelfde Hart Gods, op het kruis geopend, te ont-
dekken. En hiervoor pleit niet alleen de overeen-
komst en gelijkheid der gebeurtenissen, maar bovcn-
dien het, getuigenis der H. H. Vaderen en der H. Kerk
zelve, die het ons leeren.
Het laatste is te bekend om het thans verder te
moeten butoogen 1); en wij zullen het ook dan
eerst volkomen kunnen begrijpen en waarderen,
als wij liet Hart van Jesus op het kruis zien ge-
opend. Maar hoe duidelijk spreekt niet de voor-
afbeelding zelve.
Adam slaapt, en is in zijn diepen en gcheim-
zinnigen slaap verzonken, door den wil des Heeren,
die in hem eene buitengewone geheimenis wil be-
werken. Jesus slaapt, en is ook werkelijk, ofschoon
wezenlijk gestorven, als in een gehcimuisvolleu
sluimer verzonken, waaruit Hij weldra ten leven
herrijzen, en waarin God zelf het lang voorspelde
geheim zal voltrekken.
Adam slaapt; en uit zijne zijde wordt de ribbe
genomen, waarvan God zijne Eva wil scheppen.
Jesus slaapt, en zijne zijde wordt met de lans geopend;
waaruit, aan zijn hart ontnomen, bloed en water
1) Zie 1). v. Suarez. T. II. in na. 51, a. 8. dis». 41. 8, I.
-ocr page 413-
395
vloeijen, dewijl daardoor „zijne eenige, onbevlekte, en
heilige Bruid, do II. Kerk 1)" /.al afgebeeld worden.
Kortom, do eerste Adam slaapt, nn hij nog rein
en zonder zonde is, in zijn bekoorlijk paradijs, en
levert uit de nabijheid zijns harten de grondstof
voor diegene, met wie hij het naauwst moet ver-
eenigd zijn, in God ; zoo zal ook de tweede Adam
gevonden worden „in de houding van iemand, die
daar nederligt en sluimert, als Hij met gebogen
hoofd op het kruis (den Boom des levens) zal sla-
pen; en zijne Bruid, — die als vleesch van zijn
vlcesch, en gebeente van zijn gebeente 2) wezen
moet, — uit zijne zijde wordt gevormd 3)."
Ook deze waarheid dient elk christelijk hart
dikwijls to beschouwen, en daarin eene onuitputte-
lijke bron voor zijne overwegingen te vinden.
13e opening en doorboring van het toeko-
mende Hart Gods was echter een te groot en
te wondervol geheim, dan dat do minnaars van
dit goddelijk Hart het alleen in eene enkele voor-
afbeelding terug gevonden zouden hebben. En hoe
treffend is het niet voor ons hart, niet bloot in den
eersten, maar op nieuw bij den tweedon stamvader
van het mcnscholijk geslacht, dit zelfde beeld to
mogen wedervinden. Immers, de deur in Noë\'s
Arke, — zegt de II. Augustinus, — ziedaar die
heilige wonde, welke de lans in de zijde des Gc-
kruisten hoeft geopend. Hier toch is die geheim-
ziunige Arke, waarin, — niet slechts ocnigen, maar
allen die willen, kunnen binnengaan, dewijl daar-
1) Cleinciis V. 2) H. Paul. 3) H. Aug.
-ocr page 414-
•396
uit. de sacramenten gevloeid zijn, waardoor de ge-
loovigen worden ingewijd en geheiligd. Daarom
loeren do heiligen: „dat wij ook Jesus\' geopende
zijde moeten aanschouwen, en ontdekken zijn hart,
en de groote liefde, die Hij ons toegedragen heeft,
als Hij zélf ids ons sehuil- en toevlugtsoord heeft
willen zijn, en begeerde, dat wij in den tijd van
den watervloed onzer bekoringen en van ons lij-
den, door deze poort in die Arke zouden binnen*
gaan." Dat wij daarna Hem bidden moeten, opdat
eveneens als Hij zijne zijde, wilde geopend hebben
tot een bewijs der liefde, die Hij ons toedroeg,
ïTij gelijkcrwijze ook onze zijde gelieve te openen,
ten einde wij altoos ons hart voor Hem mogen open
hebben, en aan Hem onze noodwendigheden ken-
baar maken, en van Hem ook cenigo geneesmid-
delen tegen onze kwalen mogen verkrijgen." —
En wederom: dat een iegelijk, die niet wil bin-
nengaan, nu hij weet dat de ingang open staat,
hot wijte aan zijn eigen achteloosheid en traagheid 1).
Doch laat ons nu met een paar woorden nog
de andere aanduidingen of voorafbeeldingen van
het Hart Gods, dat komen zal, aanwijzen. Wij
hebben reeds gezegd, dat niet allen even duidelijk
en algemeen erkend zijn, maar toch aan het hart
der godminnende zielen een heilig voorwerp ter,
overweging aanbieden. Menige godvruchtige schrij-
ver heeft dan ook somtijds op de overeenkomst tus-
schen die, afbeeldingen en Jesus\' Hart gewezen.
Zoo vinden het sommigen niet onduidelijk afgc-
1) If. Teresia, Brief. VIII. p. 44. (Vlaamsche uitgaaf).
-ocr page 415-
397
beeld in liet brandende Braambotch. liet brandt
mot goddelijke vlammen; maar het verteert niet,
rn God zelf woont in dien hemclsohen gloed;
even als het heilig Hart van Jeans een goddelijk
vuur op ons aardrijk brengen, en IIij zelf dat
vuur wezen zal, hetwelk met goddelijke vlammen
voor ons branden, en uit zijn Hart, als den zetel
der liefde, ook ons hart zal doorgloeijen.
De lloode zee, even als later de Jordaan, door
haar geseheiden en als muren opstaande wateren een
doortogt biedende aan het volk Gods, herinnert
niet minder krachtig de bloedroode klove, waardoor
wij zelven in het straks beschreven Paradijs, in het
Hart van Jesus, ons beloofde land, kunnen binncn-
gaan on rusten.
Als Israëls wetgever, naar Gods bevel, op de steon-
rots sloeg, vloeide er eene bron uit, om don dorst
van het volk Gods te lessehen; en die Steenrots,
— leert Paulus — terts Christus 1). Wie zal niet
aan de lans denken, welke ook voor ons eene bron
in deze tweede Steenrots opende f en niet slechts
eene bron, — naar het woord der propheten: „de
opene bron voor het huis Davids," de bronnen des
heils 2); — maar ook eene spelonk ter onzer ruste,
en tot woonplaats voor de geheimzinnige duiven,
waarvan geschreven staat: „kom, mijne duive, in
<le openingen der rots, en in de holte des muurs 8);—
want, — zegt do II. Gregorius, — door de ope-
uingen der rots zou ik gaarne de wonden der handen
en voeten van Christus verstaan, en door de holte
1) I. Cor. X. 2) Zach. 13, 1. U. 12. 15) Cant. II.
34
-ocr page 416-
398
in den muur, de wonde dor zijde , door de lans
geopend 1). —
Is het mocijelijker dezelfde H. Zijde, op het krui*
geopend, weer te vinden in de altoos openstaande
denr van het Heilig der Heiligen, of in den gan-
gchen H. Tempel, of inzonderheid in de Arke des
Verbonds, waarin de tafelen der wet en in welks
nabijheid de kostbaarste heiligdommen van Israël
werden bewaard? „In dezen Tempel, — hooren
wij immers bidden, — in dit Heilig der Heiligen,
in deze Arke des Verbonds wil ik God aanbidden,
wil ik den Naam des Heeren prijzen, terwijl ik met
David uitroep: Ik heb mijn hart gevonden, om
tot mijnen God te bidden 2)."
Mogen wij ook niet wijzen op de \'J\'ounbrooden,
waarin wij te gelijker tijd het Hart Gods, op onze
altaren rustend, onder de gedaante van brood
vinden aangeduid; en vooral op het altoos onder-
houden heilig offervunr, — zulk een heerlijk beeld
van het goddelijk Vuur, bovci aangewezen, en dat
onophoudelijk in onze Tabernakels brandende, alle
harten wil ontvlammen en doen gloeijen?
Ja, — zegt een zedig schrijver, die ons eene Ar«-
VOÏging van het Allerheiligst Hart heeft geschoukeii, —
„in het geheele Oude Testament moeten wij dat
goddelijk Heiligdom zoeken. En behalve het l\'anulijs,
en de Arke Noe\'s en het brandende Braambosch
en de reeds opgenoemde afbeeldingen of althans
schetsen van het Hart Gods, dat komen zou, zijn
er nog veel andere, waarin wij dat Hart kunnen
1) (,\'ant. 2. 2) Aart. Je Pnss. Pi. luier opp. .S. Bern.
-ocr page 417-
390
erkennen. Hel is die vrijslad, waarin wij onze
toerlngt kunnen nemen, en waarin <le schuldige,
vermorzeld en verootmoedigd, bevrijd is tegen de
slagen der goddelijke geregtiglieid. liet is de lich-
tewle wolkpilaar, die Israël gelei<lt in de woestijn;
de koperen slang, die zijne wonden geneest; de
Tabernakel, waaruit het zijne godspraken ontvangt;
de ingewanden der slagtoffere, uitsluitend voor den
Heer bewaard; het heilig vuur, in den Tempel on-
derhoudeu; de heilige Berg, waarheen de volken
stroomen; het koningrijk, dat allo andere rijken
vernietigt en in zich zelf opneemt I)."
Hoe vele schatten zijn dus ook in dit opzigt in
het Oude Testament verborgen, en met hoeveel
voordeel voor onze zielen zullen wij dit alles niet
beschouwen, om er meer en meer het Hart Gods,
dat komen moest, en dat nu gekomen is, in al zijne
volheid door te kennen.
VIL
Terugblik,
Welk een heerlijk tafereel ontrolt zich nu voor
onze oogen, indien wij den blik van het einde des
Ouden Verbonds af tot „op de hoogten der eeuwige
bergen" terugwenden, en den gansehen, door ons
afgelegden weg, als in een oogslag, overzien.
1) Jmitatioii du S. C. de J. C par «n ainnouicr du S. G.
-ocr page 418-
100
Heiliger on ontsagwekkender schouwspel, dan het
Hart Gods, bijna 1000 jaren, <lc wegen voorberei*
(lende om zich niet het hart des menschen op het
innigst te vereenigen, konden wij /.oker in liet Oude
Testament niet aantreffen. En hoo treffend hebben
wij den lieer zelven de prophetiën, die daarop be-
trekking luidden, zien beginnen, hoe duidelijk, in
personen en zaken, in woorden en daden zien voort-
zetten, om ze eindelijk te brengen tot die hoogte,
waarop wij ze thans bewonderen, en waarom wij
nu gerust hare volkomen vervulling voor den dag
des Nieuwen Verbonds verwachten en tegemoet gaan.
Wenscht gij nu een gemakkelijk middel om voort-
durond die gcheele reeks van Goddelijke handelingen
voor den geest to hebben; werp maar in do eerste
plaats een aandaehtigen blik op Gods heilige bergen.
Het Hart Gods heeft er liefderijk op gerust, en
uw eigen hart kan er voor zich zelf oeno duidelijke
afbeelding in vinden.
„De eeuwige heuvelen" des Paradijzes, hot regt
begrip zelf der Paradijsvreugde zijn voor u verloren;
maar in uw eigen hart hebt gij nog een Paradijs,
kunt gij een Paradijs bezitten, waarvan het even
waar is als van het eerste en zijn bewoners: pomtit
oculttm statu/, super corda eorum;
op uw hart heeft
de Heer zijn oog, en met het oog ook zijn Hart
gerigt. —- En de Belofte? — Zij luidt nog even
goed, in eigenen zin, voor u als voor Adam en de
tweede Eva: Eyn ponton, Ik zelf zal vijandschap
stellen tussohen u en Satan, — tusschen uw hart
en den engel des verderft, — en wederom, zoo
als het later werd verkondigd: kies! leven cu dood
zijr, voor u; al wat gij vraagt zal ik u geven; —
-ocr page 419-
401
maar voor Mij vraag ik uw hart. FM, praebe rur
luiim wild!
Zoo dikwerf gij do zachte kleuren van den regen-
boog in de wolken ziet prijken, of tl de heuvelen
dezer aarde of de blanke sneeuw den hcmelhoogen
Ararat te binnen brengen, herinner u gelijkerwijze
hetgeen gij van Noë en den zondvloed en tevens
van het Hart (iods te dezer gelegenheid hebt ver-
nomen. Hetzelfde verbond, dat God aanging met
den tweeden stamvader der mensehen, is ook met
U gesloten, en een liefelijker beeld van het Hart
(rods dan die zevcnkleurige boog door (iods vinger
aan zijn hemel geschreven, en waarop ook eenmaal
zijn Harte rusten zal in (Ie glorie des Nieuwen
Vcrbonds, zult gij bezwaarlijk vinden.
De Sinaï, met zijn ratelenden donder en schit-
teronde vlammen, moge n dan ook somtijds ver-
schrikken; hij zal n toeli te gelijkcr tijd voor den
geest brengen, welke ontzettende wonderen het
Hart (iods voor u heeft gedaan, en hoc zelfs in de
afkondiging cener heilige Wet, maar die voor uw
hart noodzakelijk werd bevonden, het alleen om
(jods Hart te schenken door het uwe aan zich te
verbinden te doen was.
Daarom zelf herinnert n weldra de Simi, hoe
BW nietig menschelijk hart als de koninklijke berg
en verheven troon voor den Allerhoogste kan zijn;
en de Morin, dat uw eigen hart den Tempel draagt
van den Heer, en ook in uw hart eene hoogte is,
waarop Hij veel liever , dan op de bergen des Ouden
Verbonds, zal willen zetelen en rusten.
A«h! mogten wij dit altijd en zoo klaar mogelijk
voor onze oogen en in ons hart zien geschreven!
34
-ocr page 420-
•402
Dan, niet alloen de heilige bergen, ook de per-
sonen, die wij aanschouwd hebben, houden die herin-
nering levendig. En indien wij het nog niet duidelijk
en krachtig genoeg hebben uitgedrukt, hoeveel te
helderder zal hot ons worden, zoodra wij de bergen
van het Nieuwe Verbond betreden, en den Verbonds-
Engel des Ouden in de reinere klanken des beteren
Testaments hebben gehoord.
Van Adam zal het dan luiden, — als of God
zelf, met eigen vinger, op het geheim der geopende
zijde en op de naauwste voreeniging tusschen zijn
Hart en het onze wijzen wilde: Gijlieden, hebt
den band tusschen echtgenoot en gemalin losser
gemaakt, en om de versteendheid uwer harten heeft
u Mozes vele dingen toegestaan; doch „van don
beginne was het niet alzoo 1)."
Van Noë\'s tijden zal hot heeton, •—• ach! al we-
derom hoe beschamend voor ons menschelijk hart! —
dat het niet anders en in menig opzigt niet beter
zal gesteld zijn met de harten der inenschen „ten
tijde, dat de zoon des monschen komen zal 2),"
om de harten der mensehen te oordeelen.
Mot betrekking tot Abraham zullen wij hooren:
„"Ker Abraham was, ben ik 3)."
Van Mozes zal Hij betuigen: „Van Mij heeft ook
Mozes geschreven \'t)." Van David: dat hij Hein
Heer noemt, bij uitnemendheid, hoewel hij zijn
vader is, naar het vloesch." Van Salomon en diens
tempel: „meer dan Salomon en de tempel is nu
aanwezig." Van de propheten eindelijk on al de
1) Mt. 10, 8. 2) .VU. U, 37. 3) Jo. 8, 5S. 1) Jo. 5,-10.
-ocr page 421-
403
schriften des Ouilcn Verbonds: „Mij hebben zij
allen verkondigd;" op .Mij onophoudelijk gewezen ,
en gelukkiger dan zij, zijt gij allen, die zien
moogt wat zij niet hebben gezien en hooren wat
zij niet hebben gehoord.
En o hoe schoon zullen al die getuigenissen kliu-
ken uit den mond van Hem, wiens Hart, door hen
allen voorafgcbeeld , dan, in hun aller plaats, een
tweede stamvader vau een nieuw geslacht, een au-
dere Vader aller geloovigen, een nieuwe Wetgever
in het huis Gods, een eeuwige David op Davids
troon, de waarachtige Salomon in Gods heiligen
Tempel, kortom, do priester, koning en propheet
voor allo ecuwen der eeuwen, en zulks als God op
aarde en met een goddelijk hart in mensehclijkon
boezem, voor onze zaligheid zal zijn!
Zalige dagen! Wie zou zich nog verwondereu dat
u vierduizend jaren zoo reikhalzend hebben te gemout
gezien? Heilrijke tijden! wat kunnen wij anders,
dan brandend verzuchten, dat toeh uw goddelijke
invloed zich spoedig doe gevoelen?
Dan immers wordt voor ons weer het eerste Paradijs
ontsloten! Dan zullen wij de deur weer geopend
zien, en althans in ons gekrenkt hart weer voelen
opkomen, wat daar anders niet eens meer in opkomen
kon. Dan zal de Boom des levens wederom bloeijen ;
dan de ram, in onze doornen verstrikt, worden
geofferd; dan het Manna, als uit die Arke des
.Nieuwen Verbonds, worden te voorschijn gebragt;
dan het goddelijk Toonbrood voor eeuwig op onze
alturen prijken; dan de Eoode Zee, en de gouden
Jordaan ons ten doortogt worden geopend; dan het
brandend Braambosch, ons den Eeuwige nahijbreu-
-ocr page 422-
i04
geurt, glocijen; dan het Heilig der Heiligen voor
goed worden ontsloten; dan, in één woord, zullen
alle prophetiën vervuld, alle voorafbeeldingen ver-
wezeulijkt, het Hart Gods en het hart der mensehen
voor goed vcreenigd, en, na ecne vereeniging door
do genade op ons aardrijk, weldra voor eeuwig,
door de vereeniging in de glorie, verbonden en
onafscheidbaar vereonigd worden.
-ocr page 423-
TWEEDE DEEL
-ocr page 424-
-ocr page 425-
HET HART GODS
EN
wr mm wm wmmmm
VOLQENS DK
H. SOHEIPT.
TWEEDE PEEL.
HET NIEUWE TESTAMENT.
R. J. PIERIK 8. J.
S BOSCH,
(i. M0SMAN8.
1869.
-ocr page 426-
-ocr page 427-
EERSTE HOOFDSTUK.
liet geheim van Gods Menschwording hij
uitnemendheid het geheim des harten.
Indien wij in één woord moeten uitdrukken, welke
wel eigenlijk de eerste en meest voorkomende betee-
kenis van het Hart Gods in het Onde Testament
moet heeten, dan kunnen wij ongetwijfeld geen
ander aanwijzen, dan — liefde; en zoo wij verder
ondervraagd worden naar den waren zin van al
die, Schriftuur-plaatsen, waar van ons eigen hart,
het hart der memeken, gesproken wordt, dan is er
al wederom geen beter antwoord dan: liefde.
Maar wat zullen wij dan nu zeggen van „liet nieuw,
en beier, oneemeig Verbond, indien het heilige woord
reeds gebezigd is, en wij het hoogst heilige toch
uitdrukken willen?
Hierop weet ik geen beter antwoord, dan dit:
dat van nu aan de goddelijke liefde zelve in het
incnschelijk hart zal wonen, en dat thans voor do
goddelijke liefde zelve, zoo als die in God is, de
naam van liet Hart Gods of van Jesus\' Hart (want
i\'iit wordt één) door geen beteren naam meer ver-
tolkt, en door geen krachtiger en zinrijker woord
\'neer vervangen kan worden. —
Van daar, dat wij aanstonds, en van den aanvang
-ocr page 428-
410
af, zullen hooren het hemelsch gezang: Glorie aan
God in den allerlioogslen
, wegens dit geheim; en
vrede op aarde anti de mentenen van
(Gods) goedwil-
ligheid
1), — om ditzelfde Geheim. Van daar ook
lint wij weldra hooren gewagen, (van Gods zijde),
van die al Ie grooie liefde des Heeren, nimiam
charitateut, waarmede Hij ons Jieefl bemind 2);
en
(voor ons en tot ons onbeschrijfelijk geluk) van de
waarheid, dat (\'hristns door het geloof, (dat, bij
gevolg, (iod zelf) in oi.:e harten moet wonen, in
de liefde geworteld en gegrondvest
; en dat wij cel-
ven v/ogen beseffen
, viel alle heiligen, welke de breedte
en de lengte, en de hoogte, en de diepte,
— dat wil
zeggen: de onpeilbare en onmetelijke omvang van
Gods en van Jesus\' liefde geworden is, eene liefde,
die nogthans alle verstand te boven gaat, — en
zulks te dien einde, opdat wij vervuld zonden worden
tol alle volheid Gods Sj."
Kortom, van daar, dat
wij uitdrukkingen zullen vernemen, als deze: dat
God onder ons, God in ons, en wij, om zoo te spre-
ken, op eene geheel bijzondere wijze in God zullen
wonen , en aldus het Hart Gods met het onze en ons
hart niet het Hart des Heeren op de naauwste
manier verbonden moet worden.
Is het uoodig hier meer bij te voegen, om ons
te herinneren, dat wij nu genaderd zijn tot het
groote Geheim, en tot de vervulling van al de
prophetiën, die ons met betrekking tot het Hart
Gods en het onze zijn voorgehouden? — Daarom
zelf draagt immers dit Niettice den naam van
liet eeuwig Verbond. Daarom alleen was ééns het
1) Lue. 2. 2) Kph II, 4. ?.) Kph. 111, 18, 19.
-ocr page 429-
411
Otide voor een. korten tijd van krocht, omdat liet
dit betere voorspelde. Daarom alleen ook kon van
het Hart (iods, mede in den nacht des voortijds,
zóó schoon en met zooveel teederheid gesproken
worden, omdat liet aan ons op zulk eene hemelsehc
on goddelijke wijze zou «orden geschonken.
En welke was dan die uitstekende icijse, meer
bepaald en op het duidelijkst uitgedrukt? liet was, —
/.oo als wij van het begin af lieten vermoeden, zoo
als de propheten het allengs klaarder hebben voor-
speld , de voorafbeeldingen en godspraken der
Schriften al meer en meer hebben verduidelijkt, —
het was: het Hart God* en het hart der menschen,
zoo veel mogelijk, tot één, en in één persoon ver-
eenigd; liet was: het Hart Gods in het allertee-
clerst Geheim geheel aan den mensch geschonken;
het was eindelijk: ons eigen hart, door die Ge-
heimenis zelven, als uit een volle, en onuitputtelijke
bron, niet alle geiiadensehatten des hemels besproeid
en overstroomd j in één woord, het was: de inenxc/i-
wording God*,
waardoor de mensch, zoo veel
doenlijk, geheel geheiligd, en, om zoo te spreken,
door God vergoddelijkt zoude worden. „Tn de ge-
stal te eens dieustkneehts is Hij gekomen, en de
Zone Gods is de Zoon dos menschen geworden, om
den mensch tot een zoon Gods te maken."
Laat ons ilezet/rtedaaropgenoemde hoofdpunten een
weinig verder ontwikkelen, en uit elk derzelve ons na-
(lerorertuigen, hoe de geheimenis der Menscliwording
bij uitstek het geheim de* harten, en boe elk geheim
des harten, welk het ook wezen mag, of eene voorbe-
reidiug, of een uitvloeisel, of eene gedurige voortzet-
ting van het geheim der Alenseliwording mag hecteu.
-ocr page 430-
•112
Jmi werkelijk; is niet reeds daarom alleen de
geheimenis van onzen God in het vleesch vertekenen
hel geheim des harte»,
dewijl Hij juist hierdoor een
menschelijk hart, geheel aan het onze gelijk, (behalve
de zonde), tot het zijne heeft aangenomen? Is er wel
meer noodig om dit Geheim het geheim den harten
te noemen, dan de eenvoudige waarheid, dat van
nu aan do uitdrukking van God* Hart voor Gods
liefde,
niet enkel duidelijker verstaan, maar ook in
den eigen en eigenlijken zin opgenomen en bewon-
derd kan worden?
Doeh laat ons even, om dit zonneklaar in te zien,
tot het Oude Testament terug keeren, en aldaar,
al is het nog zoo beknoptelijk, beschouwen, wat
de Heer met betrekking tot ons zoowel als tot zijn
Hart gezegd heeft.
Welke is bij voorbeeld de blijde dag van de Uijd-
schap zijns harten ?
Is het niet de dag der verloving ?
En die verloving, o neen, zij is geene andere, dan
de nnauwe vereeniging tnsschen zijn Hart en het
onze, zoo als die, — in de eerste plaats, en naar
den eigenlijken zin van het Lied der liederen, —
in en door Christus bewerkt zal worden. Het is
dus de Menschwording zelve. Het is de goddelijke
met de menschelijke natuur, in Christus-Jesus, in
één persoon verecnigd. Het is het Vleesch worden
des Eeuwigen Woord», om zelf een teeder en me-
delijdend hart tot het zijne te maken, en daarna
ook aan ons allen het lang beloofde „vleetehen hart"
te schenken.
Maar znl dan nu zulk een geheim ook niet bij
uitnemendheid het Geheim des Harten zijn? Is het
zulks niet noodzakelijk voor Hem, dio reeds van
-ocr page 431-
418
ouds den dag der uitvoering zelve, den dag van zijns
Harten blijdschap
noemt? Is het zulks niet evenzeer
voor ons, voor wie alleen deze heilige en goddelijke
verloving zal plaats vinden, waardoor ons hart met
het Zijne wordt vereenigd?
O werkelijk! Wat er ook in het Oude Verbond
van Gods oog, of Gods Hart, als van de bron en
het bewijs zijner eindelooze liefde, gezegd is, het is
alles weinig, bijna niets, indien het met de wer-
kelijkheid wordt vergeleken.
Het moge er heeten voor onze eerste ouders, in
hun heerlijk Paradijs: dat Gods oog, als het bewijs
zijner vaderlijke zorgen, gerigt is op hunne harten 1);
Hij was er toch niet, gelijk Hij voor ons is, in
mensehelijke gedaante te aanschouwen. Aan Israël
moge er gezegd worden: „Ik zal haar, zoo noodig,
op nieuw in de woestijn geleiden, en aldaar tot haar
hart spreken
2); Hij sprak tot hen niet zooals Hij
tot ons doet, door zijn eigen onder ons menschen
verkeerenden Zoon. Met betrokking tot den Moria
en diens heiligen Tempel, moge het zelfs luiden :
„Hier zal wijn oog, en hier zal mijn. Hart zijn, ten
allen dage
;" zoo als dat oog in Hethlehems stal, dat
Hart in Ephrata\'s kribbe verschijnt, zoo was het
zelfs in Salomons praehtigen Tempel niet.
Maar is er dan ergens een geheim des harten, of
denkbaar, bf mogelijk, dat met dit geheim verge-
leken kan worden ? Is er één, dat, bloot in dit
opzigt, met meer regt dien zoeten naam mag dragen ?
Ik weet het: het geheim des kruises is insgelijks
een geheim des harten; maar, behalve dat het mede,
als diens hoogsten trap, tot het geheim der Mensch-
1) Keel. 17. 2) Oseas 2, 14.
\'ib
-ocr page 432-
114
wording belioort, zou het immers, /.ouder dit, niet
eens mogelijk kunnen zijn. Het geheim van Jeans\'
geopende en voor ons doorboorde zijde is almede
een geheim de* harten; maar alleen, omdat Hij
door de geheimenis der Menschwording zelve, een
menschelijk hart in zijnen boezem draagt. Eindelijk,
de Geheimenis onzer altaren is ongetwijfeld eene
geheimenis van Jesns\' Hart te noemen; doch vooral,
omdat het Mysterie tier Vleeschwording fiods daarin
als \'t ware onverpoosd voortgezet en ons hart daar-
door meer en meer „rtti/i de goddelijke natuur deel\'
achtig"
moet worden.
Ku wilt gij nu dit alles aanschouwelijk zien voor-
gesteld? Wenscht gij, als zigtbaar, ja tastbaar
het geheim des harten als voor de oogen te aan-
schonwen? Begeert gij bovendien alles wat door
den Heer der Schriften is voorzien, voorzegd en
voorafgebceld, in het wezen der zaak zelf te zien
vervuld? Begeef u dan voor een oogenblik met
den heilverkondiger Sinus, met hem, die ons noopt
te spreken naar liet har! van Jeruzalem 1), naarde
velden van Kphrata. Wat ziet gij daar?
Waarlijk! „de glorie des llceren" sehittert hier
in vollen glans rondom de wakende herders. Straks
verschijnt er een Engel Gods, even als de Heer
zelf, en in Gods naam, met dat heerlijk licht bs-
kloed. Weldra verkondigt Hij vol blijdschap „eene
grnote vreugde".
Spoedig zendt hij allen, ter aan-
bidding, naar Bethlehem heen. „En dit k u ten
teeken,
— zegt hij: Gij zult een kind vinden, in
doeken gewikkeld, en liggende in eene kribbe
2) I" Maar
1) Is. 10, l un 0. 2) Loc II, 12.
-ocr page 433-
415
op die kribbe staat geschreven, —wat? liet zegenrijke
«oord voor alle xteden van Juda: Ziedaar uw (tod 1)!
En de verklaring luidt: Ik zelf, Ik die heb gesproken,
:ie! hier ben ik
2). Uw God zal heersrhen 3)!
Is er meer noodig, Christen! om u de geheele
reeks der voorspellingen, voorafbeeldingen en voor-
afschaduwingen , in zooverre zij Gods Hart betreffen
terstond te doen begrijpen?
Aanschouw anders, zoo gij \'t nog noodig hebt,
dien liefelijken Kleine, — of liever neen, dien ein-
deloos (iroote en Wijze van harte, die u op Sinaï
deed sidderen, maar thans meteen menschen-hart
in eens mensehen boezem, op een handvol stroo
voor n daar nederligt; aanschouw dat hartje, nog
zoo klein, zoo toeder, doch reeds met eindelooze
en waarlijk goddelijke liefde, (die reeds van nu aan
in zich zelve niet meer groeijen kan), voor u klop-
pend; aanschouw die oogjes, den nu zigtbaren spie-
gel van het Hart Uods, als of ze n toespraken,
met den vriend Gods Job: „ook ik heb nu een har/,
even ah gij \\)
;" kortom, aanschouw en tracht te
beseften zoo veel gij kunt, — hetgeen zich eenigszius
aanschouwen, beseffen en gevoelen\', maar geenszins
beschrijven laat, — hot goddelijk Kindje, de eerste
kloppingen van zijn God-menschelijk hart voor u aan
den Vader offerend, — en zeg dan, of gij meer
behoeft, om u ten volle, op het innigste, van het
werkelijk bestaan van een geheim des harten, en
van de waarheid, dat het vooral hier te vinden is,
te overtuigen. —
Doch hiermede zijt ge dan tevens tot het tweede
l) h. 10, \'J. 2) h. 52, 6. 3) Is. 52, 7. 4) Jcb. 12, 8.
-ocr page 434-
HO
dor door ons aangegeven hoofdpunten gekomen,
waarin wc zeiden : dat juist deswege dit geheim een
geheim dos harten is, omdat het een geheim is der
teederheid en der liefde, — „Sacraiiientum pietatis."
II. En hier weten wij waarlijk zelven niet, wat
wij voor u noodzakelijk nog zouden betoogen moeten.
Is het, dat een geheim vol (eederheid met regt een
geheim des harten
mag heoten? Of is het veeleer,
dat bij voorkeur dit geheim van Gods Menschwor-
ding een geheim der liefde is? Het is immers beide
zoo overduidelijk.
Overal, waar van liet hart spraak is, — wij hebben
het sinds lang geleerd, — daar is ook spraak van
de liefde; en waar het de liefde geldt, daar geldt
het evenzeer ons hart; het hart is het beeld dei-
liefde; wie miskent deze waarheid?
Doch waar hoeft ons dan do Hoor of grooter of
teederder blijken zijner eindelooze liefde gegeven,
dan hier? —
Bij do schopping? — Daar, ja, gaf God ons
zelven, om zoo te spreken, aan ons zolven; maar
hier? — geeft ilij zijn eigen persoon, — zijneigen
Hart, — alles, wat Hij is en bozit. —
15ij do andere werken der Verlossing?—Gewis;
daar geeft Hij veel, onberekenbare schatten; maar
allen steunen op deze eerste, — op het geschenk
en do overgave van zijn eigen goddelijk Hart. —
In den hemel, en in de orde der glorie? —
-ocr page 435-
417
Maar (lic gave bezitten wij thans nog niet, en wij
zouden ze nooit kunnen bezitten , zonder deze eerste,
oiu en door welke ons al het andere zal geschonken
norden.
Mn dan nog! welke eene gave der brand oudste
liefde, — de God der glorie in eene kribbe, — èn
om haar oorsprong, èn om haar doel, èn om de
wijze zelve, waarop wij ze erlangen!
Om haar oorsprong; dewijl de (!od der liefde
zelf, om ons zoo uit te drukken, als konde Hij niet
langer zoo verre van ons, en boven ons, verwijderd
leven, een menschelijk hart voor zich zei ven wil
bezitten, om zijne liefde, zoo veel mogelijk aan de
onze gelijkvormig, en ook tastbaar te maken.
Om haar doel; daar Hij alleen beoogt zijne glorie
te bewerken door ons menschelijk hart te verlossen
en liet voor alle eeuwigheid gelukzalig te maken.
Om hare wijze; even onbegrijpelijk wegens al de
middelen, die Hij van nu af aanwendt, als verba-
zend om de peillooze diepten zijner altijd dieper
en dieper nederbuigende barmhartigheid en liefde.
Goddelijke Verlosser! en almagtige Vader van al
de harten van de kinderen der menschen! wat zullen
wij U dan wedergeven voor zoo vele gaven? Of
hoe U bedanken voor zulk een geschenk? Maar
wie zal althans niet overtuigd zijn, dat hij hier,
reeds van den aanvang des Nieuwen Verbonds, en
voor Bcthlehems kribbe, het geheim der geheimen,
in het geheim der liefde, en dus mede een bij voor-
keur te noemen geheim den harten aanschouwt?
Het is ons immers zoo overduidelijk bekend: „God
zelf is liefde;"
zijn eerste gebod is: liefde: zijn
tweede gebod is: liefde; zijne gchcole wet wordt
-ocr page 436-
118
t vervuld door do kracht, der liefde; en nu is II
zelf gekomen, die liefdevolle (iod, met „zijne iet
in liet midden van zijn hart"
met zijn hart ons out
vlammend voor die, wet; kortom, met al de teeder
heid, waarvoor het Hart Gods vatbaar is, met, a
de bewijzen, welke, die vatbaarheid aan ons doet
zien. Hoe kon hpt schooner!
En toch is er iets dat we nog sohooner moger
vinden, indien wij uu namelijk ook op ons zelvei:
het, oog werpen, en beschouwen, dat deze (iod dei
liefde dit geheim der liefde vooral aan on» heeft
geschonken.
Dwaas en ondankbaar was voorzeker het weder-
woord van Israël, als het zijnen God, die Hem
toeriep: „//• helt u bemind," durfde toespreken:
„Waarin held (lij dan die liefde betoond \\);" In qnn
dilexuti non?
Te verontschuldigen is ook dit antwoord
niet; maar het is toch eenigszins te begrijpen. Groot
waren de weldaden, en waarlijk uit den grond van liet
Hart Gods aan Israël, Gods eerstgeborene, gese,hon-
ken; maar nog grootere had hetzelfde Hart des Ileeren
beloofd. Naauw was de vereeniging, tusschen Gods
Hart en de harten zijns uitverkoren volks gesloten;
maar eene veel inniger en heiliger kon worden
aangegaan en was ook werkelijk versproken. En
hoe is het nu, volgens zijne natuur zelve, met het
mensehelijk hart ge-tcld? Het is, in menig opzigt,
een afgrond, die geheel onverzaadbaar is. Het ver-
geet ligt al \'t verled ene, om zich met de toekomst
te, voeden. Het acht uiet of althans weinig het
]) Mal. I, i.
-ocr page 437-
419
geringere, zoo er iets grooters te wacht on is. Hierbij
komt, dat het elk voorwerp zijner liefde zóó wenscht
te bezitten, als dit — volgens de natuur des harten —
den diepsten indruk op het hart maakt; dat het
gewoonlijk, inzonderheid door de zinnon geholpen,
iiiet alleen de gaven, maar ook den gever wil zien :
dat het eindelijk, den Weldoener niet ziende, zich
veeltijds meer tot du weldaden dan tot den Wel-
doener zelven wendt, en aldus dezen voor gene
vergeet. Wat kon eruit volgen? — Ach! te ver-
oordeelen blijft het altijd, maar het wordt toch
begrijpelijk, ingezien de zwakheid van ons mcnsche-
lijk hart: er kon zeer ligt uit volgen, dat men zich
verstoutte tot het Hnrt (iods te zeggen: In ijtio
dilexisti nos; hoe hebt gij ons bemind? Waarin die
liefde geloond?
En ziedaar nu eene uitdrukking, die in geen
geval door ons meer gebezigd kan worden ! Ziedaar
eene behoefte van ons hart, waaraan door de Mensch-
wording Gods, ten eenemale voldaan is geworden?
Maar het is dan ook hierin zelf, dat wij eene nieuwe
en dringende roden vinden, om dit eigen Geheim
als een geheim des har/en te beschouwen.
En wilt gij ook dit wederom geheel aanschou-
welijk zien voorgesteld? Plaats u op nieuw, in
den geest, — maar met het oog op de 1000 jaren,
die vcrloopen zijn, — voor Bethlehems kribbe.
Adam en Eva\'s harten, — zoo als wij gezien heb-
ben, — waren naauwelijks voor de eerste maal
„vermorzeld en verootmoedigd" voor den Heer, of
wij hooren het Hart Gods beloven: „ïk zelf zal
komen; en Ik zrd vijandschap stellen, eene eeuwige
vijandschap, fnsteien U, Satan, en de door Mij te
-ocr page 438-
420
Verkiezen vrome, tusschen mr zaad en hel hare, en
tij
(door hnar zaad , dat Jesus Christus is) zal n den
hop verpletten
1)." Kn zie! hier is zij nu , de tweede
Eva, in waardigheid de eerste, maar ook de. eenige,
na onze eerste ouders, die geheel onbevlekt van
harte is gebleven, en, door den Geest Gods over*
lommerd, ons eindelijk het Hart Gods, in eigen-
lijken en letterlijken zin, heeft geschonken.
Noc, Abraham , Jacob, Mozes, waren allen „vrien-
deu des Heeren," zagen Hem allen op bijzondere
en geheel uitmuntende wijze, werden allen, telkens
op nieuw, aan de belofte, doeh tilleen aan de be-
lofte, deelachtig; maar zie! hier is hij nu neêrge-
knield in Bethlehems stal, die de „heilige of regt-
taardige"
door den Geest Gods is geheeten, en zaliger
dan al de genoemden, zooals de H. Kerk zelve
leert zingen, ook reeds op aarde zijnen God, als
van aanschijn tot aanschijn aanschouwen, en eenigszins
gelijk aan de gelukzaligen in de glorie, „Hem mag
omhelzen en genieten
1)." —
David, en Salomon, de koningen en de prophoten
waren voorvaders, voorafbeeldingen en voorloopers
van den God-mensch, dien zij aankondigden; zij
rigtten Tempels en altaren op ter ecro Jehova\'s, dien
zij op aarde verwachtten; zij predikten boete en
verscheuring des harten, voor het hart dat komen
zou „om de gebrokenen en rouwmoedigen van har/e
te genezen;"
doch zie! hier is Hij nu zelf, die zoo
lang vuoiafgebeeld en voorspeld is geworden; die
voor ons is gekomen, „opdat de vaderen, gelijk
1) Gen. III. 2) HHmn. EocZ.
-ocr page 439-
21
Pnulus leert, niet zonder ons de vervulling der l>c-
loflc" zoudon erlangen; die iu waarheid /eggen kan,
en zeggen zal: „de koningen en propheten hebben
gewenscht to zien, hetgeen gij ziet, en zij hebben
het niet gezien; te hooien, wat gij hoort, en zij
hebben het niet gehoord; 1) doch ook meer dan
hun Tempel, meer dun Jonas,
de propheet, meer dan
Salon/onl
de koning, is nu gekomen 2).
En zoo is hot in waarheid. De Wet gaf alleen
do schaduw der toekomstige goederen, niet de zaak
zelve 3), welke zij aanwees en voorspelde; maar het
wezen dier zaak is nu geschonken. Tot nu toe was
dan ook alles slechts voorbedniding, verwachting
en hope; en zoo was insgelijks het hart enkel en
alleen een beeld der goddelijke liefde; doch van nu
aan gaat dat beeld in de waarheid over. Ds typen
en voorafbeeldingen konden dus die zaak, dat Hart
(iods aldus aanwezig, beloven; het schenken konden
zij niet. Do aartsvaders on propheten mogten het
aanduiden en voorspellen; ze mogten het niet zien
met eigen oogen. De koningen en priesters, met
al hunne glorie en offers, kregen het voorregt, van
voortdurend dat goddelijk geschenk te doen ver-
moeden; en, om zoo te spreken, het ook zelvcn
als van verre te gevoelen; het in een menschelijken
boezem te zien kloppen, en te midden onzer men-
schelijke harten als een godmensehelijk Hart te aan-
schouwen, dat vennogton zij niet. O neen! Dit
geluk is aan ornt gegeven. „En welzaüg hij, —
zal weldra „het goede woord zijn, uit dit godde-
1) Lue. X. 24. 2) Luc XI, 31, 32. 3) Hebr. X, 1.
:j6
-ocr page 440-
!>•>
üjke Hart opgeweld:" „welzalig hij, <lin aan Mij
niet geërgerd /.al norden 1)," die niet meer Keggen
stal, zooals som* Israël zeide: In qtto dilexixti hok?
Hoe hebt gij ons dau bemind ? Waardoor hebt gij
ons dan uwe liefde betoond ?
Maar, groote God! wie zou nog zóó dwaas zijn,
U dit te durven vragen? AVie ziet niet veeleer in
dit onuitsprekelijk geheim het allerliefclijkst geheim
van uw Hart en van het onze? Wie zal nog zijn
hart weigeren, of aan U geërgerd worden, nu gij
geheel het uwe, en op zulk eene goddelijke wijze,
en alleen voor ons, en om ons zalig te maken, zoo
overheerlijk geschonken hebt? Dan, dit doel zelf,
dat Gij U hebt voorgesteld, en waardoor dit eerste
Geheim als de bron van alle verdere ons toegedachte
genaden mag beschouwd worden, — dit doel zelf
moet ons nog duidelijker en zekerder in nwe Ver-
schijning onder out
liet teederst en liefelijkst geheim
den harten
doen erkennen. Geef ons, MagtigoGod!
dat wij insgelijks deze waarheid inzien, en ze altijd,
om Uw Hart lief te hebben, met al de kracht on-
zer harten mogen beschouwen.
III. Maar zullen we dan de genaden kunnen
opsommen, die uit het „onwedenprekelijk groot ge-
heim der godsvrucht"
en der teederheid,—magnum
Sacramentitmpietalii,"
— voor ons zijn voortgevloeid ?
1) Mat. XI, O
-ocr page 441-
U:>>
O! in liet Oude Testament konden wij diezee vim
ilüils ontfermingen niet peilen; wat zullen wij uu
vermogen? „lit do woorden Gods, — zegt de II.
Uregorius, — uit de beloften dus, kunnen wij het
Hart Gods lecron kennen;" wat zullen wij niet
leeren uit zijne daden? — Doch hier komt het ons
te stade, dat wij tot Christenen spreken. De Christen
toch weet, — al weet menigeen, helaas! nog op
verre na niet genoeg, — wat hij aan Christus ver-
schnldigd is. liet is overigens in een woord nit-
gedrnkt: alles, liet. is waar, dat wij het leven, of
met een ander woord, onze schepping niet in ei^en-
lijken zin aan het Meusehgeworden Woord, als zoo-
danig, verschuldigd zijn; maar zijn wij niet daaraan
ons leven verschuldigd, dat God het mensehelijk
geslacht bewaard en in stand gehouden heeft, om
zijn genomen besluit, dat het eenwig Woord mensch
zoude worden? Is niet bovendien in Jesus Christus
maar een persoon; en hebben wij aan dien goddc-
lijken persoon niet alles te danken, „door Uien
uilen gemaakt is, en zonder Wïen niet* is geschapen?"
En, welk een leven zou ook het onzo zijn, indien
de tweede Adam niet hersteld had, hetgeen Hij
reeds eenmaal geschonken, maar door den eersten
Adam zoo schromelijk verdorven had bevonden?
Ons leven derhalve, zoo als wij het thans bezitten,
is ons werkelijk uit deze bron, uit het heilig Ge-
lieim der .Menschwording Gods, geworden. — En
is het mi het hart niet, dat in de natuurlijke orde
als de bron des levens beschouwd wordt? — Het
Geheim der Menschwording (!ods is derhalve, om
zoo te spreken, hel. hart van ons bovennatuurlijk
leven; liet is bij uitnemendheid het geheim ilex harten.
-ocr page 442-
m
Kii hoeveel ware hier nog aan toe te voegen,
indien het ons niet te ver zou roeren, en bovendien
al de vragen, hieromtrent voor te stellen, niet door
eiken Christen, uit eigen hart, beantwoord konden
worden.
Of waar van daan anders de genade, —• die. on-
uitputtelijke en goddelijke sehat, — tenzij uit de
volheid des eeuwigen Woords, waaruit wij allen hebben
ontvangen ?
Van waar het geschenk der goddelijke natuur, met
de mensehelijke natuur in één persoon, in Jesus
zelven, vereenigd ?
Uit welke bron gewordt ons het goddelijk Zoon-
schap
1) en zelfs het werkelijk voor ons zclvcn ver-
heven en deelachtig worden aan de natuur Gods 2) ?
Van waar verder, ora kort te gaan, de kennis
der geheimen van het Huis des Vaders 3), tenzij uit
„den schatkamer van dat goede Hart" dat ze zelf
„aan zijne vrienden heeft verklaard 4)?" Van waar
dat goddelijk Voorbeeld, zoo als er geen ander ge-
geven is, noch gegeven kan worden, en dat ons
geheel zijn goddelijk Hart, als tot op den grond,
zal laten doorschouwen?
Van waar het goddelijk bloed, dat als het rlek-
keloos en eenig uit zich zelf aan God welgevallig
offer, alle zonden uitdelgen en de gehcele wereld
met den Vader zal verzoenen?
Van waar de II. Kerk, ook op wezenlijke on
werkelijke manier, maar bovendien op zinnebeeldige
1) I J». 1 , 3.          2) 2 1\'elr. 1.           •!) Ju. 15, 15.
4J Jo. 3, 32.
-ocr page 443-
125
wijze, uit de zijde en uit het Marl van den op lipt
kruis slapenden Adam gevloeid?
Van waar eindelijk het aanbiddelijk geheim des
Altaars, het offer en Sacrament, de twee eenige-,
of liever het ééno Geheim, dat even als dat dor
Menschwording zelve bij uitnemendheid een geheim
des horten
kan genoemd worden, en er juist daarom,
als \'t ware, de altoosdurende voortzetting en vol-
tooijing van is?
Zijn wij dat alles, en nog veel meer, hierin op-
gesloten en hiermee zamenhangend, niet aan do
Menschwording van het Eeuwig Woord verschuldigd ?
O voorwaar! Nu gevoelen wij het veelligt nog
niet genoeg; maar eenmaal toch zullen wij het ge-
voelen. AVant als Hij zelf eens op de wolken des
hemels ten oordeel zal verschijnen, en dan „alle 001/
zal zien wieu zij hebben doorboord,
ook zij, die het
uit boosheid gedaan hebben, dun zullen wij zien,
hoe wij volkomen alles, ons gelukkig leven in de
orde der natuur, in die der genade en in die der
glorie, aan dit uitmuntend Geheim des Harten te
danken hebben. Dan zullen wij verwonderd staan,
hoe wij het vroeger konden miskennen; dan ons
zelven veroordeelen, indien wij niet op aarde, het
zóó duidelijk door God vertoonde, zóó liefdevol door
God geschonken Hart Gods hebben aangenomen,
en er ons eigen hart, — het ceuige wat Hij vroeg, —
niet voor terug hebben gegeven.
Ja, ons eigen hart, aan het Hart Gods weêrgc-
geven en met het goddelijk Hart vereenigd, dit is
immers, — zoo als we reeds dikwerf herhaalden, —
het doel zelf der Menschwording van het goddelijk
Woord, en juist eene laatste en voornaamste reden,
36
-ocr page 444-
426
waarom wc dit eigen Geheim cone geheimenis drs
harten noemen.
., Ik beu hel riinr op hel aardrijk komen bremjen," —
suil Hij later zeggen, die zelf flat vuur is, dat we
reeds in het brandend Braambosch bewonderden,
en dat uit den hemel om onze harten te ontvlam-
men is nedergedaald in \'t stof, — „en wat teil Ik
ander»,
— gaat Hij voort, — dan dat liet brande 1)? —
Kn wat kon Hij ook anders willen? —
Had Hij niet sinds lang voorzegd, dat Hij zelf
zou komen, om het sfeenen hart uit \'s menschèn
boezem weg te nemen, en hem een hart van vleesch,
een teeder hart, te geven? Heeft Hij niet, reeds
eeuwen lang, doen voorspellen, dat Hij juist in dat
Xieuicc hart zijne wet cal schrijven ? Hiep Hij niet
gedurig al de overtreders terug tol hun hart, en
droeg Hij geen zorg ook het Zijne, in zoovele figuren
en voorafbeeldingen, reeds van oudsher, als naar het
onze zoekend te doen kennen? Het is niemand
onbekend, en dus ook hier de plaats niet om het
verder aan te tooncn, dat de Oneindige Heer en
Meester aller dingen, zoo Hij iets in het heelal
zoeken wil, om het voor zieh te bezitten, niets anders
dan ons menschen-hart, — onze liefde, onze on-
denverping, al onze genegenheid, — zoeken kan.
Kr is ook geen Christen, die niet weten zou, dat
dit het eenige geschenk is, Godc waardig, en door
den lieer onophoudelijk gevraagd. Doch waar heeft
Hij dan sterker dien goddelijken wil uitgedrukt,
of waardoor er krachtiger op aangestaan om deze
l) l,uc. 12, 49.
-ocr page 445-
427
eouige offergave van on* trage hart af te persen ,
il;m juist in dit Geheim?
Getuige, zoo dit nooclig zij, het wezenlijk harten-
werk van den Voorlooper dos Heeren, van Joannes,
die bloot daartoe gezonden is, „om de harten fier
Vaderen tot hunne kinderen, en de harten< der linde-
rei; tot die der raderen terug te brengen
1)."
Getuige de eerste\'en voortreffelijkste zegeroof van
fiods Hort op aarde, het reine en onbevlekte hart
zijner gezegende .Moeder, die al wat zij hoort of ziet
over dit aanbiddelijk en ondoorgrondelijk Geheim ,
met een heiligen eerbied in haar maagdelijk hart
opneemt, overweegt en standvastig bewaart 2). (ie-
tnigc de kribbe en stal van Bethlehem zelven, met
dien henielsehen groet en dat verheven gezang: „ Wilt
niet vreezen! Ik verkondig u eene blijde tijding !"
„Eer aan, God in den allerhoogst en ! om
dit goddelijk
Geheim des harten! en vrede (i*) op aarde aan de
wemehen van
(ZIJNE) goedwilligheid," —om ditzelfde
Geheim, dut den goeden wil Godx en dus het Hart
(iods zoo uitmuntend aan den ïnensch vertoont.
Doch er is één getuigenis , dat boven allen uitmunt,
indien wij hooren willen, hoe. het Geheim der Menseh-
wording, niet alles wat daarmee zamenhangt, een
geheim des harten
is. Het is dat van Simeon,deu
gelukkigen grijsaard, die eindelijk den Lang-ver-
wachte aan zijn brandend hart mogt drukken. liet
is dat van dien heilige en regtvaardige van harte,
dien \'wij misschien het best mogen noemen: deu
laatsten der propheteu vau het Oude Verbond, en
1) Mal. IV, 18. LUC. I, 17.       3) IiHC II, 1\'J, 51.
-ocr page 446-
428
<lie, nog vóór Joanues, den Propheet der prophelcn
als aanwezig vertoont. Kortom, het is dat bondig
maar zinrijk lied, waarin die hoog bevoorregte zag,
wat later de Apostelen zelven niet aanstonds begrepen:
dat Jesus „het licht der volken" zoowel als „de
glorie van hraè\'l"
zoude zijn; en die te gelijk liet
door de zonde doorboorde hart des Zoons, het door
ket smartvolste lijden doorboorde hart der Moeder,
en de daaidoor wederzijds als geopende en door-
boorde harten der menschen bezingen inogt. —
„Want zie! — zegt hij, vervuld met den Geest
Gods, en zich rigtende tot Jesus\'Moeder, en het
goddelijk Kind in zijne armen dragend, •— deze it ge-
steld,
— naar hetgeen de proprieten voorspeld heb-
ben, — tot val en lol opstanding voor velen in Is-
raël,
1) en tot een teeken, dat zal tegengesproken
worden;"
mot andere woorden: deze is het, die op
het kruis verheven, en in zijn Hart doorboord, als
ten teeken voor alle volken 2) zal staan, en als
diegene „tot wien allen zullen opzien, die Hem
hebben doorstoken;" en voor u, — ook uwe ziel
zal alsdan een zwaard van droefheid doorboren, ook
uw hart zal op eene geheimzinnige en geestelijke
wijze, even als dat van uw goddelijken Zoon op
cene wezenlijke en ligehamelijke wijze , doorstoken
worden; — en waarom ? O alleen met het goddelijk
doel: opdat de gedachten uit vele harten openbaar zou-
den worden
3); opdat het blijke, wie de ware en
wie de valsche kinderen van Abraham zijn; opdat
1) Is. 8, 11, 15, XXVIII, 16 Vgl. 1 Petr. II, 7, 8 cu
Rom. IX, 31—33. 2) Is. XI, 10. 3) Lu». 2, 3-1.
-ocr page 447-
42U
het voor allen bekend worde, wat nu in veler hart
is verbolgen, of zij namelijk in een gekraiston God-
mruseh willen gelooven, of enkel een tijdelijk en
vergankelijk rijk van hunnen Messias blyven ver-
wachten.
Treffende prophetie! — welke aldus èn den Zoon
èn de Moeder als onafscheidelijk vereenigt! Heerlijk
plan Gods, hetwelk ons door het hart der Moeder
een zekeren toegang tot het Hart des Zoons, tot
zijn eigen Hart, wil banen! Maar ook krachtige
les, welke ons van het begin al\' het gansche Ge-
heim (\'er Menschwording, reeds in het kindje met
zijne Moeder, als een Geheim des harten leertken-
nen, en het hooge doel Gods: de beproeving, open-
baarwording, en één van beide, ile aanneming of
verwerping van onze menschelijke harten, als vcor
de oogen teekent!
Dan, wat behoeven wij nog verder naar getuigen
en getuigenissen om te zien, waar de zaak zelve,
die wij voor oogen hebben, zoo duidelijk spreekt?
Het Hart Gods, — kunnen wij zeggen, — is
nu in het vlcosch verschenen. In den beginne was
het Woord
— zegt de II. Joannes, — en het Woord
was bij God, en het Woord was God...
Maar „het
Woord
ii Vleesch geworden, en heeft onder ons ije-
wooud,"
1) is nn „onder on» mentenen verteerend 8)."
De Oneindige nam dus een Hart aan, in alles, be-
halve de zonde, aan het onze gelijk. Wat zal Hij
dan zoeken, of wat op ons- aardrijk verlangen, zoo
niet ons hart? Wat aan ons selrenkeu, tenzij zijn
1) Jo. I, I. i) tiiinidi. JU, 38.
-ocr page 448-
430
Hart\': Wat hier bewerken en nu eindelijk ter hoogste
volkomenheid beginnen op te voeren op aarde, tenzij
<!<• lang beloofde en sedert het Paradijs voorspelde.
allernaauwste vereeniging tusschen ons hart en het
zijne? .Niets anders ware mogelijk. Want de ganscho
wet Gods is liefde; al wat God wil is liefde; God
zelf is liefde; en de liefde, of zoo gij liever wilt,
elk hart, ook het Hart Gods niet uitgenomen, leeft
van harten, gelijk de bloemen van dauw en de
bieën van honig.
Ku zoo zijn we dan ook werkelijk, bijnazonder
het te vermoeden, van het einde tot den aanvang
teruggekeerd. Zoo worden wij volkomen overtuigd,
dat nu alles, bij het Geheim der Mensehwording,
tot éénc hoofdzaak zamenwerkt: tot de vereeniging
van het Hart Gods en het onze. Zoo volgt er te
gclijker tijd, — en met al de duidelijkheid, welke
ons hart verlangen kan, — dat juist deze Gehei-
menis bij uitnemendheid het Geheim des harten hce-
ten, en bij voorkeur, met dezen naam genoemd
worden moet.
Hierin immers is het, dat het ten volle bewaar*
hcid wordt, — om eens met een woord der II. Schrift
te spreken en dit op God zelven toe te passen, —
dat „Hein een hart den meusehen is gegeven l),"dat
Hij zelf een monsehelijk hart in een mensehelijken
boezen heeft aangenomen. Hierin is het, dat wij
het allerzoetst en allerteederst geheim bewonderen,
onder al de geheimen Gods, het geheim der goed-
heid en der liefde, het geheim der barmhartigheid
1) Don. 7, i.
-ocr page 449-
«1
en ontferming, het geheim der leederheid des Har-
ten, het onwedersprekelijk groot geheim dergods-
vnieht: magnum pietalh sacrament u;u. Hierin ein-
delijk is het, dat wij de geheimenis aanschouwen,
waarmee alle overige Mijsteriën zamenhangen, waar-
uit alle. genaden voor ons voortvloeijen, even als
de lichtstralen voortkomen van ééne zon, en al de
wateren wederkceren tot den éénengrooten Oceaan.—
O gij allen dan , die er prijs op stelt, dat er door
het Hart Gods naar uw hart gevraagd wordt, be-
schouwt en bewondert dikwijls dit allerhartelijkst
Geheim. (Jedenkt wat het zeggen wil: een God,
die om uwe harten te veroveren, „geopenbaard is
in het vleeseh , geregtvaardigd in den geënt, gezien run
de Engelen, gepredikt onder de heidenen, geloofd in
de wereld, opgenomen in heerlijkheid
1);" want aldus
wordt dit Geheim der godstritehl door den groeten
Apostel beschreven. Maar gedenkt tevens, dat liet
voor u geschiedt: „opdat nic hart zich verheuge 2),
opdat de vrede van Christus in mee harten vol blijdschap
ivone\'i);
opdat het geloof, At hoop en de liefde, ja,
(iods eigen geest •!), de Geest zijns Zoons, in uwe
harten worden uitgestort a) en verblijven , en al
diegenen die Jesus beminnen, en daarom zijne woor-
den onderhouden, door den Vader bemind, en een
wezenlijke tempe! der aanbiddelijke Drieëenheid mo-
gen worden.
En wat moet gij te dien einde bij voorkeur over-
wegen? — Zoo als wij gezegd hebben: het Geheim
den harten,
(jij zult naar Bethlehem gaan, in den
1) 1 Tim. 3, 10. 2) .To. 10, 22 enz. 3) Col 3, 15.
4) 2. Cor. 1, 22. 5) Gal. 4, 6 enz.
-ocr page 450-
432
geest, en aldaar, u voor de kribbe ncderwcrpeiid,
althans met zoeten lust aanschouwen en bewonde*
ren, wat gij zekerlijk nooit kunt begrijpen. Gij zult
overwegen, wie het is, wiens eindoiooze liefde zich
zóó diep uederbuigt, out voor uw hart het zijne te
schenken. Gij zult, kortom, trachten te beseffen,
wat er in Jesus, wat er in het Hart Gods moet
omgaan, dat zich uiterlijk op die wijze aan u ver-
toont.
Doch wat zeg ik? beseffen? — hoe zoudt gij \'t
kunnen?
O neen! Ds menschelijke taal kan veel beschrij-
veu; maar het Geheim van God zelven, in ons vleesch
verschenen, naar waarde voorstellen, dit kan zij
niet. Fïet menschelijk hart kan veel bevatten; maar
het Hart Gods zelf\' tot in zijne diepten te door-
gronden, dit vermag het nooit. Schoon is het dien-
aangaande, wat de !1. liasilius in den mond der
maagdelijke .Moeder legt, als zij zelve, voor de
eerste malen, haar goddelijk Kind in de kribbe aan-
bidt. „Hoe zal ik u noemen,"—zegt zij, het woord
tot haar kleinen Jem» rigtendc, — „hoe moet ik
U noemen," die hier voor mij in een armen stal
geborgen zijt? — Sterveling? — maar neen, ik
ontving u door de werking des Hoeren.... Een
God? maar gij hebt een mensehen-ligchaam. Moet
ik n dan naderen met wierook, of u aan mijn moe-
deilijk hart drukken? Zal ik u met de zorg eener
teedere moeder voorkomen, of IJ dienen en huldigen
met het voorhoofd in \'t stof? — O wondervolle tc-
genstrijdigheid! De hemel is uw verblijf; en... ik
wiegel u op mijns knieën! Gij zijt op aards, en zijt
met dat al niet gescheiden van de bnrgers der
-ocr page 451-
433
liemolscho gewesten. J)e hemelen zijn met U!"
Kn (üj zelf, — kon zij nog voortgaan,—Gij hebt
den hemel der hemelen in nw hart, en komt dit
wrtooncn op aarde, om eerst mijn, en dan ook
alle harten voor U tu winnen. — Wat kan ik an-
\'ders dan U bewonderen, en aanbidden?" —
En waarlijk, wat zon men ook anders bij zulk
een geheim vermogen?
„Den hemel heeft Hij uitgespannen, oh eene tent,—
en Hij eilleen," — en daar ligt Hij nu, als een
arm mensehenkind in een verlaten en eenzamen stal.
„De sterren heeft Hij gezaaid aan het firmament,"
als zoovele bloemen des hemels; en daar valt nu
zijn oog op ds voehtigo muren en naanwe wanden
cencr enge en lastige grot en kribbe. De bloemen
des velds heeft hij bekleed, als zoovele sterreu der
aarde , met meer pracht, dan Salomon ooit bezitten
kon in al zijne glorie; en daar rust Hij nu, in
arme doekjes gewonden en op ecu handvol stroo.
O wonder! o onbegrijpelijke werking, zelfs van
den kant eener eindelooze liefde! — liet oog is
de spiegel des harten; en daar zien wij nu den
Schepper, voor AVien de Seraphs zei ven met cerbie-
digen schroom hun aangezigt bedekken, als van
aanschijn tot aanschijn, nu Hij zijne kinderlijke oogjes
op ons heeft gerigt. De tranen zijn „het bloed
des harten;" en daar weent nu onder ons de On-
eindige zelf, als een tweede Joseph over al zijne
broederen weenend. en aldus zijn eerste hartebloed,
om zoo te spreken, voor ons vergietend. De daden
zijn het bewijs van de liefde des harten; en hier
hebben wij nu eene daad, neen, de daad bij uit-
iiemcndheid, — God geopenbaard in hel vleesch, het
\'il
-ocr page 452-
434
menschelijk hart geworden tot een Hart Gods, — welke
wij noch in den tijd, noch in de grenzelooze ecu-
wiglieid in alle volheid /.tillen begrijpen. Wat kun-
nen wij meer wensehon ? Welke duidelijker bewijzen
vorderen, dat het ook hier, dat het hier vooral,
dat het hier bij uitnemendheid een Geheim des harten
is, en het Hart (ïods zieh nan het onze sehenkt,
oin ons hart voor zieh te winnen? Ja, „het stroo
zelf roept wet luider stemme,
— voert ons immers
de II. Bernardna te gemoet, — de stal roept, de
kribbe roept.
En wat roej>en zij dan met luider
stem ons toe, — tenzij: liefde? Wat anders, dan
dat ,:IIij aldus heeft willen geboren worden, omdat
Hij door ons bemind heeft willen worden ?"
Wat ein-
delijk, tenzij die éene vraig, maar nu als ware het,
op zijn eigen Hart en met vlammende lettere ge-
sehreveu: Mijn zoon, geef Mij uw hart I Want „ik
heb n bemind!" En voortaan kunt gij toch zekerlijk
nooit meer zeggen: „Waarin dan hebt Gij ons die
liefde betoond?"
„Zie, Ik die gesproken heb, hier
ben ik zelf
1)!" —
1) Spreuk. 83, 20. Mal I, 2. Is. 52, C.
-ocr page 453-
TWEEDE HOOFDSTUK.
liet Hart Gods op bijzondere wijze in het
Nieuwe Testament door Jesus zehen ter
vereering voorgesteld.
Een Christen, die niet weten zou, dat de onein-
digc Heer en Schepper aller dingen van het begin
af het hart der mensohen voor zich alleen heeft ge-
vraagd, en dat Hij diezelfde vraag, om ons zoo
uit te drukken, op duizendmaal sterker toon door
de geheimenis der Mensohwording heeft herhaald,
zulk een Christen, als hij dien eervolLcn en zoeten
naam nog dragen mag, is ongetwijfeld allerbekla-
genswaardigst, en verdient zelfs, te dezen aanzien ,
eeue verdere onderrigting niet. Weigert hij des-
ondanks en tegen beter weten in, wat de Heer hem
zoo dringend afeischt, dan heeft hij in zijn boezem
geen hart meer dat voor de waarheid weet te klop-
pen en is wel in den rampzaligsten staat verzonken,
waarin een mensch hier op aarde gedompeld kan
worden. Van U, die ons volgen wilt in de beschou-
wingen over het Hart Gods en der menschen, moe-
ten wij zeker betere dingen veronderstellen. U is
het bekend, wat in elke ster des hemels, in iedere
bloem der aarde als met levende letters geschreven,
-ocr page 454-
436
ii duizendmaal dierbaarder nog, wat op het Hart Gods
in Bethlehcma kribbe te lezen stout. Vw hart hebt
gij ook geheel geschonken aan Hem, die het zijne
voor u over had. Voor vi kan er dus enkel nog
maar éór.e vraag overblijven, even als voor ons,
welke is: of het Hart Gods ook nog meer heeft
gewild? Of God namelijk ook op eene bijzondere
en misschien op eene geheel eigenaardige wijze op
zijn aanhiddeb\'jk Hart heeft gewezen? Of hij zeil\'
zijn wezenlijk en natuurlijk, voor ons aangenomen
menschelijk Hart, ter onzer vereering heeft uange-
toond?Kortom, of Jeau zelf, — als we dit aldus
mogen uitdrukken, — de devotie tot zijn goddelijk
Hart reeds van den beginne geleerd en gedurig aan,
ook met genoegzaam nadrukkelijke woorden, heeft
voorgehouden en aangeprezen? — Hoe vreemd het
u toeschijno, ons antwoord luidt bevestigend; en
de redenen dezer meening u duidelijk te ontwik-
kelen, ziedaar het voorwerp onzer verdere besehou-
wingen over hel Hart Gods en hel hart der maucien
in het Xiemce Testament.
En werkelijk, letten wij op Jesus\' woorden, geven
wij acht op zijne daden, aanschouwen wij Hem z?l-
ven op zijn heilig en gezegend krui», overal en altijd
zullen wij die meening bevestigd vinden. Uit zijne
woorden zullen wij vernemen, hoe Hij ons uitdruk-
kelijk en met klem op zijn beminnelijk Hart heeft
gewezen. In zijne daden, zullen wij lezen, hoe Hij
voortdurend al onze aandacht naar dat Heiligdom
in zijnen boezem trekt. In zijn lijden en vooral in
zijn kruisdood moeten wij gevoelen, zoowel de
warmste vlammen zijner goddelijke liefde, als de
cindelooze zoetigheid, uit zijn Harte gevloeid, bij
-ocr page 455-
437
het vervullen van al de oude prophetiën, en bij
alles wat daarmede verbonden is: de stichting van
Jesus\' Kerk, de eerste onderrigtingen na zijne ver-
rijzenis, de zegenrijkste herrinneringsteekenen van
zijnen strijd en zijne overwinning, — alles ons
wijzend op zijn aanbiddelijk Hart, en de godsvrucht
tot die eenmaal geopende bron ons leerende met
eene kracht, zoo als niemand, na Jksus zelven,
dit ooit mag of kan. Deze verschillende punten
willen wij dus wat omstandiger ontwikkelen; en
indien wij ons volstrekt niet voorstellen de onuit-
puttelijke bron der. H. Schrift te kunnen ledigen,
meenen wij toch ons te mogen vleijen, wel zooveel
daaraan te hebben ontleend, dat geen mensehelijk
hart, zijn verstand willende gebruiken, zich onge-
lescht zou moeten verwijderen.
Gij echter inzonderheid , Minnaars van het Aller-
hciligst Hart van Jesus ! volgt ons met opletteud-
heid. Gods eigen Woord, —door ons slechts ver-
klaard, —- staat U te onderrigten. Gods eigen
Hart zal onmiddellijk tot het uwe, en niet alleen
door woorden, maar ook door daden spreken. En
wat zeg ik: door daden ? Ja, maar bovendien door
zijn zweet, door zijne tranen, door zijn bloed. En
wanneer gij dan eindelijk op het hooge kruis zijn
aanbiddelijk Hart geopend, en ook in de glorie
dat eigen Hart ter eeuwige herinnering de wonde
zult zien bewaren, door uw hart Hem toegobragt, —
dan zult gij ongetwijfeld Hem beminnen, die u
zoozeer hooft lief gehad, en dat Hart voreeren, dat
niets anders dan uto hart vraagt, om het voor eeuwig
met het zijne gelukzalig te maken. — Letten wij
dus, in de eerste plaats, op:
37
-ocr page 456-
438
De leer en het eigen Woord van Jesus met be-
trekking lol het hart Gods in /iel Nieuwe Verbond.
Verwondert het u uiet, Christelijke lezer, als
wij u, reeds van den aanvang, zeggen moeten, dat
er slechts écuo plaats in de H. Schrift gevonden
wordt, waarin de goddelijke Leeraar zelf niet na-
druk en geheel uitdrukkelijk op zijn heilig Hart
heeft gewezen ? Toch is dit zoo. Maar gij moet er
te meer om beseffen, hoc dierbaar dit alleenstaande
woord voor alle lievelingen van Jesus\' Hart moet
wezen, met hoeveel aandacht gij dat zelf dient te
overwegen , met hoeveel ijver wij te trachten hebben
er den waren en vollen zin van te verklaren. Dit
willen wij beproeven.
Toen de twee en zeventig discipelen, door Jesus
ter prediking zijner goddelijke leer uitgezonden, na
volbragten arbeid , tot hunnen goeden Meester terng-
keerdon, waren zij buitengemeen verblijd wegens
den goeden uitslag hunner zending.
„Heere! zoo zeiden ze dus, en zulks niet zonder
grootc blijdschap: „Heere! zelfs de duivelen zijn ons
onderworpen in uwen Naaiii
1)."
Deze vreugde was zekerlijk welgemeend en in zich
zelve niet te misprijzen. Maar de al wijze Lceraar
zag er toch iets in, dat tot gevaarlijke gevolgen
aanleiding kon geven. Hij wist immers wat de
hoogmoed doen kan, en hoe noodlottig ook de minste
zelfverhellïng voor den mensch kan zijn.
„Ik zag, — zoo geeft Hij deswege even bondig
als krachtig ten antwoord, — Ik zag eens den Sa-
tan, als een bliksemstraal, uit den hemel nedervallen."
}) Luc X. 17. volg.
-ocr page 457-
439
En Hij voegt er nou; bij: Wat die magt aangaat; —
die is u door mij gegeven. „Verheugt u dus niet,
dat zelfs de geesten aan u ondencorpen zijn; maar veeleer
daarom, dat uw namen zijn opgeteekend in den hemel."

De ware ootmocdigheid en de algeheele erkenning
van Gods gunsten en gaven, als eene hoogst noodige
deugd, waren aldus gepredikt. Boor hoovaardij
was Satan gevallen. Wij hebben het gehoord, ook
van den menseh in het Oude Verbond: „hij durfde
zijn hart stellen als ware het het Hart Gods 1)."
Door hoovaardij was de eerste menseh gevallen; hij
vergat dat het oog van God op zijn hart was gerigt,
on wilde insgelijks in zijn hart als eene godheid
zijn. Door hoovaardij kan zelfs een discipel van
Christus vallen, al waren hem ook reeds de duivelen
onderworpen; want den hoovaardige wederstuut God 2),
„en het hart des menschen verhejt zich, alvorens liet
wordt verpletterd
3)". Deze les kon niet to krachtig
worden ingeseherpt.
Doch is dit ook wèl begrepen, dan zullen alle
lessen, voor en over de ootmoedigen hier nog bij te
voegen, onverwijld worden aangenomen; zoodat ook
deze niet mogen achterblijven.
Maar hoe treffend en hartverkwikkend staat dan
nu aanstonds tegenover het verplettend Wee! tegen
de trotschen en ongeloovigen uitgesproken, het Ik
loof U, en dank U, Vader!
wegons de ootmoedigen.
Want aldus komt het voor. Wee «, Corozaim!
Wee u Bellisuida ! En gij zelf Caphamaum,
(de plaats
waar Jesus plagt te wonen), zijt gij ook verheven
1) Ez. XXVIII. 2. 2) Jacobi IV. 6. 3) Pruv. 18, 12.
-ocr page 458-
440
tot aan den hemel; tot in de hel zult gij nederdalen!
En terzelfder ure: „Ik loof U, Vader! Heer van
hemel en van aarde! dat gij deze dingen voordewij\'
zen en verstandigen verborgen
, en ze geopenbaard //ebt
aan de kleinen. Ja Vader! Ik loof u, dal aldus uw
icelgevallen is geweest voor U
1).
Welke die kleinen zijn, volgens de wijze van spre-
ken der II. Schrift, en dus ook naar Jesus\' meening,
is overbekend. Het zijn de eenvoudige» en nederigen
hier op aarde; niet zoo wijs en veistandig in aardsche
dingen als de kinderen dezer wereld, maar aange*
naam aan God, wijs voor den Heer, dewijl zij het
licht des geloofs met een opregt hart aannemen,
met een rein oog beschouwen, terwijl het voor die
anderen, om hunner trotsehhcid wille, met regt wordt
verborgen. "Want zoo was het vastgesteld. „Alleen
een verootmoedigd en vermorzeld hart zal God niet
versmaden
2). Slechts met de eenvoudigen van harte
wil Hij omgaan enverkceren 3). Bloot zij, die Hem
zoeken, met een opregt hart, zullen Hem vinden 4).
Deze voorwaarde is den mensch gesteld; en zonder
die noodzakelijke vercischte wacht hem niets anders,
zelfs van den kant der cindelooze Liefde, dan een
schrikwekkend en hartverplettend wee! —
Dan, het is niet voldoende, dat van den kant des
menschen de eenvoudigheid, opregtheid on ootmoo
dighoid van harte aanwezig zijn, om de kennis van
Gods verborgonhedon te bekomen en te behouden;
er worden ook van Jesus\' zijde noodzakelijke voorwaar»
I) Matth. XI. 21 volgg.                       2) Psalm L. 19.
3) Spreuk. III. 32. i) Eocl. I, 36. Sap. I, 1.
-ocr page 459-
441
den vereischt. En welke zijn deze? — De magt,
tn de Vief tic.
De magt om ons te kunnen, de liefde
om ons te willen lcercn; <le magt om door te drin-
gen tot in de diepten der Godheid en die gehei-
men aan ons te mogen, — de liefde om dit ook
ten onzen gunste te doen en die verbondenheden
aan ons te willen openbaren. Beide, die magt en
die liefde, zijn ten volle en op goddelijke wijze in
Jesus. Letten wij slechts, met nog meer aandacht,
op hetgeen Hij laat volgen.
„Alles," — zoo vaart Hij immers voort, — „alles
is mij overgegeven door den Vader; en niemand kent
den Zoon dan de Vader
, noch kent iemand den Vader,
dan de Zoon, en hij, icien de Zoon het openbaren
wil."
Ziedaar dus de waarlijk goddelijke magt en god-
delijke kennis, welke de Zoon met den Vader deelt,
welke dus Jesus in volle mate bezit, en waardoor
Hij ons kan leeren, zoo Hij wil. En dat Hij ook
werkelijk ons wil onderrigten; dat het Hem noch
aan goedheid, noch aan liefde ontbreekt, om ons
zich zelven en den Vader, — de grootste aller ge-
heimen, — te doen kennen, dit volgt terstond; en
is het met andere, het is met te meer goddelijke
en aanlokkende woorden: Komt tot Mij, gij allen,
die vermoeid en beladen zijt, en Ik zal u verkwikken
(u rust verleenon). En waartoe moeten wij dan
komen ? Wat moeten wij, en wat zal Jesus doen ,
om ons die rust voor ons altijd onrustig hart te ver-
schaffen? Nu komt het woord, bij uitnemendheid
aan zijn Hart ontweld, en op zijn Hart ons wijzend:
„Neemt mijn jak op u, en leert van Mij..." En
waarom? „Omdat Ik zachtmoedig en ootmoedig van
-ocr page 460-
•143
harte ben ; en (zoo) zult gij rust vinden voor uwe zielen ,•
want mijn juk is zacht, en mijn last ligt 1)."
Den vollen zin dezer goddelijke "woorden zult gij
nog wel niet aanstonds begrijpen, Christen! maar
dit ziet gij toch, dat u het Hart van Jesus. endoor
Jesus zelven, niet slechts als grond-en toonbeeld der
voortreffelijkste deugden, maar bovendien en boven-
al als de voor en op u werkende hoofdkracht wordt
voorgesteld. En dit is liet dan ook, wat gij nu
duidelijker moet trachten te beseften en in te zien.
Laten wij het beproeven om u hierbij ter hulp te komen.
De uitdrukkelijke wonseh en wil van Jesus is dui-
delijk aangegeven, en bestaat hierin: dat uilen tot
Hem komen.
Hij roept immers die allen, die belast
en beladen zijn. En wie is er, hiervan uitgezon-
derd? Allen immers, zonder onderscheid, moeten
wandelen op den weg, die tot het heil geleidt; en
dat wandelen vermoeit eeno verzwakte en zondige
natuur. Allen moeten streven tot oen hooger doel;
maar in dat streven zijn ook allen beladen, overladen,
zouden wij willen zeggen, zoowel door die gekrenkte
natuur zelve, als door honderden zorgen, en lasten
en beslommeringen dezer wereld. Niemand is dus
uitgezonderd. Ja, hierin zelve zien wij reeds de
goedheid van Jesus\' Hart, dat Hij niet slechts allen
uitnoodigt, maar het juist onder dit beeld heeft
uitgedrukt. Wie vermoeid en beladen is, die moet
komen. En hoe meer vermoeid en hoe meer boladen
dus iemand wezen mag, des te eerder en des te zeker-
dor moet hij komen; want hij is het, die het driu-
gendst geroepen wordt; hij is het, die het meeste
1) Math. XI, 21).
-ocr page 461-
443
da rust des harten behoeft, tën die rust zal Jesus
geven. „Komt,— zegt Hij, — en Ik zal n verkwikken,
of liever, naar liet oorspronkelijke : Ik zal u rust ver-
kenen
, ik zal maken, dat gij ophoudt op dien weg
en vermoeid, èn beladen te zijn. Komt slcehts;
maar komt tot Mij.
En wilt gij nu ook weten op welke wijze gij ko-
ïnen moot? Wat dit komen tot Jesus beteekont?
Het is zonneklaar uitgedrukt.
„Neemt mijn juk op u, — zegt Hij, dat wil zeg-
gen: Ontvangt mijne wet, omhelst mijne Blijde-
Boodschap
, gelooft mijn Evangelie; en leert van mij !
wordt mijne leerlingen, volgt mijne lessen.
En vreest gij veelligt, dat Ik een lastige, een te
veel eischendo leermeester zal ziju? Denkt gij nog
aan den Sinaï? Of veelligt aan die lastige men-
schen, de Phariseën, die U lasten opleggen, welke
zij zelven met den vinger niet aanroeren? Vreest
niet: „Want 1) ik ben zachtmoedig en ootmoedig van
harte."
Noch uwc zwakheid, noch uwe geringheid
moet u dus afschrikken. Niet uwe zwakheid, want
Ik ben zachtmoedig;
niet uwe nietigheid; want Ik
ben nederig.
Zeg dus niet, wil Hij te kennen geven:
Ach! ik vreezc! Ik kan u niet volgen; ik kan uw
juk niet dragen; ik kan uw leerling niet worden;
ik ben al te hardloerig van aard, al te traag van
natuur, al te zwak, door lust of gewoonte; o neon!
komt met moed; Want ik ben zachtmoedig van aard,
en mijn geduld is onuitputtelijk. Zeg evenmin :
Ach! ik ben al te ellendig, veel te gering, veel
te nietig; ik durf niet komen, ik mag u niet vol-
1) And. mei den H. Aug, leert van Mij, dat ik... ben.
-ocr page 462-
444
gen; o neen! komt met vertrouwen; want ik ben
ootmoedig,
en mijne nederigheid is zonder grenzen.
Komt dus allen; volgt Mij allen; leert allen! Want
rust behoeft gij; en een beteren en zekerder leer-
aar, dan Ik ben, en dus ook een beteren gever
dan Mij, zult gij niet vinden, noch op aarde, noch
in den hemel. —
"VVelk cene goedheid! De Godmensch had zich
kunnen beroepen op zijne wonderen; Hij mogt wijzen
op de vervulling der prohetiën; Hij kon sproken
van den wil zijns Vaders, van de eeuwige belooning
of de altijddurende straffen, van zijne opoffering,
van zijn lijden, van zoovele andere bewijzen voor
liet schoonc en verpligtende zijner wet; maar hij
doet niets van dat alles; Hij verwijst ons alleen op
zijne goedheid en liefde, en nog wel, bij uitstek,
o]) zijnen ootmoed en zijne zachtmoediglteid. En ook
hierbij wilde Hij het niet laten. Eenmaal slechts
heeft Hij met nadruk van zijn aanbiddelijk Hart
willen spreken; en het is te dezer gelegenheid, dat
Hij het doet. Hier, waar het er op aan kwam ons
hart voor zich te vragen. Hier, waar Hij, met
andere woorden, zeggen wilde, wat Hij zoo vaak
door zijne daden en op verschillende wijzen heeft
uitgedrukt: „Mijn Zoon, geef mij uw hart, en dat
mee oogen gevestigd zijn op mijne wegen!"
Hier
dus, waar Hij wil uitdrukken, dat allen, die
Hem volgen, Hem moeten volgen uit liefde; dat
allen, die tot Hem komen, moeten komen tot
zijn Hart en zulks, ex toto corde tuo, — uit geheel
het hart!
Er is dan ook niemand, die zich hieromtrent
vergissen kan. Het hart spreekt altijd van liefde.
-ocr page 463-
445
Waar liet hart genoemd wordt, donken wij aan
liefde; waar het als toon- en grondbeeld wordt
voorgesteld, voelen wij ons dubbel sterk, zoowel als
dnbbel zalig, tot liefde getrokken. Daarom zegt
Hij niet alleen: ik bezit die (lengden, die u moeten
aansporen tot Mij te komen; maar: ik heb die „tan
hakte."
En hier moeten we, wèl toezien. Hij zegt eigen-
lijk niet: dat Hij van harte ootmoedig is; welke
uitdrukking, naar Oostorsch zoowel als naar ons
spraakgebruik, in do eerste plaats beteekencn zou:
ik ben waarlijk, waarachtig ootmoedig 1); Hij wil
veel meer zeggen; en \'lij doet het werkelijk. „Ik
tien ootmoedig,
zegt Hij, maar voegt erbij, wat/W
liart aangaat 2), of klaarder: door, en wet en uit
het hart.
Dat wil zeggen: Ik heb de ware oot-
moedigheid , gegrond op de volkomene kennis, die,
vooral naar de wijze van sproken dor 11. Schrift,
in het hart rust. — En met hoeveel reden, is dit
er niet bij gevoegd! De ootmoedigheid is do waar-
hoid. Zij berust derhalve op de ware kennis der
zaken. En de wetensehap en het verstand, zij hebbon
immers, naar die wijze dor Schrift gesproken, in
liet hart hunnen zetel. Ootmoedig door het harte,
is dus: wet kennis, en wijsheid, en goddelijk ootmoedig.
Zoo heeten zij „regt van harte," die de geregtigheid
met kennis zoeken; „cuker van harte," die uitge-
hcel hun hart, uit geheel hun vejstand, uit al hunne
krachten (Jod dienen. Zoo heet Uod zelf „wijs van
harte,"
omdat Hij de volle wijsheid, als in hare
1) Z. Schcs« op Mt. XI. 2) Z. Deel I. Inl.
38
-ocr page 464-
446
eindelooze bron bezit. Zoo is dus ook Jesus, iloor
het hart, of van harte, fl.at is: door zijne goddelijke
kennis ootmoedig. En in welken zin? — O als
(Jod is Hij dit niet. Hij zou het niet kunnen zijn;
daar Hij zich zclven als do oneindige Volmaaktheid
kent. Maar als mensch, en dus juist in zijn
Heilig Hart, heeft Hij die deugd ten volste.
Als mensch, erkent zijne heilige ziel, hoe zij alles
aan de Godheid verschuldigd is. Als mensch, ge-
voelt zijn II. Hart, hoe de Godheid, uit loutere
liefde, zijne heilige Menschheid heeft aangenomen.
Als mensch, in één woord, geeft Hij der Godheid,
wat der Godheid toekomt, en dit is: zijn Hart, dat
wil zeggen: „glorie," „eerbied" en „liefde," of met
een ander woord: de waarheid; en die waarheid
is — de ootmoed.
Maar hoe duidelijk wordt dan ook te dezer plaatse
het goddelijk Hart van Jesus als ons grond- en
toonbeeld voorgesteld ! In zich zelf is het de bron
der deugden, de troon der liefde, de drijfveer der
handelingen van onzen goddelijken Meester: ik ben
zachtmoedig en ootmoedig van harte...
Voor ons is
het bovendien de Spiegel, die ons wordt voorge-
houden, de beweegreden, dio ons moet trekken, het
voorbeeld, dat wij moeten volgen. Leert van mij,
omdat ik zachtmoedig en nederig van harte ben.
Doch nu hebben wij nog niets gezegd van de
keuze en verbinding dezer twee deugden te dezer
gelegenheid door Jesus voorgesteld.
Zachtmoedig en ootmoedig! Hoe goddelijk schoon
toch zijn beide deze deugden uitgekozen! — Zachtr
moedig en ootmoedig waren, bij uitstek, Mozes en
David, de twee edelste en eerwaardigste voorbeelden
-ocr page 465-
447
van Christus. Bij uitnemendheid ziicht- en ootmoedig,
moest, volgens de prophetcn, de Messias wezen.
En wat kon ook meer medewerken, om ons tot Hem
te trekken, dan juist die alleruilmuutendste zacht-
moedigheid en nederigheid ? Wat vermogt ons meer
edel, meer verheven, meer goddelijk toe te schijnen,
dan juist die deugden in den Godmensen te zien
uitblinken, welke wij zelven het meest behoefden,
en die wij, na zooveel liefdebewijzen, bijna niet
meer in hot Hart Gods zouden durven verwachten ?
"Welke deugden eindelijk zouden wij met meer regt
de deugden des harten noemen, en vooral van Jesus\'
Harte, dan juist deze?
Hervatten wij die redenen, om ons nog meer en
inniger van die waarheid te doordringen. Een der
eerste voorbeelden des Messias was Mozes; Mozes,
die zeggen kon: „God zal u een propheet zenden,
gelijk aan mij." En wat zegt nu de II. Schrift van
Mozes? „Zachtzinniger man dan Mozes werd er op
Gods aardrijk niet gevonden
1)." — Een even edel,
en misschien nog duidelijker voorbeeld van Christus
was David. Wat zegt hij zelf? „Mijn hart, o Ileere,
verheft zich niet; noch zijn mijn oogen hoog
2)."
Daarom hoopt Hij. Want „een vernederd en ver-
morzeld harte, zal de lieer niet versmaden.
3)."
Doch wat spreken wij van de voorbeelden, die
wij reeds vroeger aanschouwd hebben, waar de voor-
afgebeelde zelf getuigt? — Wie toch is Hij, on wat
zal Hij eenmaal wezen ? „Gods uitverkorene, vervuld
met den Geest des Heereu," dit spreekt van zelve;
1) Num. 12, 3. 2) Ps. 130, 1. 3) Ps. 50.
-ocr page 466-
44S
maar wat zal Ifij doen, hoc zal Jlij handelen met
den mensch? „Hij zal geen onderscheid maken van
personen 1);" dewijl Hij (iod is, en „God het hart
ziet
2)," en ook Jesus weet, wat in de harten is\'i).
„Hij :al niet ach reenteen, noch zijne stem verheffen,
noch ze doen hooren op de stro/en
4)" gelijk de
trotschen en schijnheiligen; maar Hij zal de armen
onderwijzen, „en de vermorzelden vin harte" genezen
5).
„Hij znt het rei/t in het licht der waarheid nietten fl)",
Jeruxtlem met de lompe doorvorschen 7); maar „het
geknokte riet zal Hij niet breken, en het rookend vlas-
lemmet niet nitdooren
8)".
Waarlijk! goddelijke zachtmoedigheid, en, als we
\'t zeggen mogen, even goddelijke ootmoedigheid!
En wat is er ter wereld, of wat zon er kniinen zijn,
dat ons meer zon knnnen aansporen, meer dringen,
om tot Hem. te komen, van Hem te leeren,en5y«
juk op te nemen? Vooral nu Hij uitroept: Komt!
en leert van Mij, attent
\'Het is waar: Hij is „de
Koning der Koningen;" maar Hij komt tot U, o
Sion „zachtmoedig en Zaligmaker 9)." Hij is „de
Heer der Ileeren," — „die de wateren meet met
zijn vuist, de hemelen met eeu span 10);" maar Hij
komt en roept u, niet zoozeer als Heer, maar „als
herder;" als een herder die zijne kudde zal weiden,
de lammeren in zijnen arm zal vergaderen , in zijnen
schoot zal opnemen, en (zachtkens, zachtkens) de
zogende schapen zal leiden 11)." Ja, wij weten
1) Is. 42, 2. 2) I Kon. XVI. 17.       3) Jc>. 2, 23.
4) Is. 42, 3. 5) I». 01, 0. G) Is 42, 3.   7)Soph. II, 12.
i) Is. 42, 4. vgl. Ml. 12, 18.                 <J) Zaoh. U, 9.
10) Is. 40, 12.                                     11) Is. 40, 11.
-ocr page 467-
449
liet, Hij die komen zou, is de Mugtige, Isracls
Heilige 1), onze Schepper en onze God! Maar Hij
zou komen, niet slechts als Vriend en onze Broeder,
Hij zou komen als Vader; ja, als eenc Moeder, en
als zulk eene Moeder, zoo als God alleen eene
Moeder wezen kan. „Sion immers heeft gesproken:
„De Heer heeft mij verlaten, en de lieer heeft mij
vergeten!" — Maar kan dan eene vrouw haren
zuigeling vergeten, — zegt de Heer, — dat zij zich
niet ontferme over den zoon haars boezems ? En al
zou zij hem vergeten, Ik echter zal u niet vergeten.
Zie! in mijne handen heb ik U geschreven: uwe
muren zijn altijd voor mijne oogen 2)." Zachter en
teederder kon het bezwaarlijk in de dagen des Ouden
Verbonds, en tot op den zaligen stond, waarop
Hij zelf zou komen. Maar het was ook niet noodig.
Wie oogen heeft om te zien, moet zien; wie een
hart heeft, moet gevoelen. En wie niet ziet en
niet gevoelt, die heeft, volgensde schoone uitdrukking
der H. Schrift, geen hart, dat wil zeggen: geen
verstand.
En zoo moest dan ook Jesus zelf die twee grond-
deugden ons voorstellen. Kwam Gods Hart op aarde,
het moest aan die grondtrekken te herkennen zijn.
Was ons hart verpligt Hem te zoeken, het moest
door die zoetheden getrokken worden. Daarom spreekt
Hij, in overeenstemming met al de propheten: „Komt!
icant de zachtmoedige en ootmoedige van harte
is nu
gekomen; die zacht- en ootmoedige — ben Ik."
En met regt stelt Hij do zachtmoedigheid voorop.
1) Is. 41», 7 enz.          2) Is. 42, H—16.
38
-ocr page 468-
450
Immers: „gelijk het licht des dageraads de schitte*
rende zon voorafgaat, zoo gaat ook de zachtmoe-
digheid de nederigheid voor 1)." l)an volgt de
ootmoedigheid van zelve; en door de zachtmoedige
heid straalt zij heerlijk. Ja; „de zachtmoedigheid,
hoe vreemd het schijnen moge, zij is als eene rots,
die, tegen de golven der gramschap, vooruitsteekt
in zee. Tc vergeefs woelen de baren op haar aan;
zij verdeelt en verbreekt ze allen, zonder zelve ooit
verbroken of bewogen te worden 2)." „En op die
rots rust de nederigheid veilig. Alleen vestigt zij
gedurig hare blikken ten hemel. Alleen ziet
zij onophoudelijk op de zalige bergen, aan gene zijde
dier woelige zee, van waar zij neet, dat hare hulpe
zal komen.
Het overige verwacht zij van God; en
haar hart is iu vrede.
Zoo is dus ook Jesus\' Hart. Zoo nederig en zoo
zachtmoedig moest het wezen!—En waarlijk! „Zalig
zijn de zacht moedigen; want ze zullen de aarde bezitten !
Zalig, die vrede stichten] want zij zulten kinderen
Gods genoemd worden."
Zalig ook de ootmocdigen,
„de armen van geest, of van harte! Want zij zullen
verheven worden, en hunner is het Rijk der hcme-
lcn 3)." — Maar voor wien zal dit dan meer waar-
heid wezen, dan voor Jesus? Voor Hem zelven,
die ons niet alleen mogt, maar ook moest toeroepen:
Komt allen! en leert van mij allen / Wunt Ik ben
het, die zachtmoedig en ootmoedig van harte ben.
Maar is het dan nu ook te verwonderen, dat de
Heiland straks voortgaat, met ons die rust des har-
Ij Clinmcus. Grailu U. 2) Dezelfde. 3) Mt. V.
-ocr page 469-
451
len te beloven, indien wij er in toestemmen om van
Hem te leeren? Leert! zegt Hij, en terstond zult
(jij rust vinden voor mee zielen!
Het is slechts een
zeker, een noodzakelijk gevolg. Komt, had Hij
gesproken, en Ik sul w verkwikken , u doen rusten.
Neemt mijn juk op , en leert!
zegt Hij nn; *cn de
onverstoorbaarste zielerust wordt voor eeuwig uw
lot en loon.
Ach! dat wij dan nog immer zoo „arglistig en zoo
ontembaar van harte" 1) blijven! Ja; misschien zijn
er zelfs nu nog, die ook hier wederom als eene
soort van tegenspraak in Jesus\' woorden zoeken.
„Wij zullen rust vinden, — zegt Gij, — en tcij
moeten ons nog de moeite doen van te leeren?
Wij
zullen verligt en ontladen worden door uwe wetten;
en ze zijn een juk?" — Hoe kan dit zamengaan?
„O dwazen en tragen van harte om te gelooven!"
Hij, die vooruit wist, wat in uwe harten is, heeft
ook deze uwe opwerping voorzien. En dat zacht- en
ootmoedig Hart uwes Gods heeft ze niet in uw
hart willen laten. „Mijn Evangelie, zoo laat Hij
dus aanstonds volgen en gevoelen, — Mijne wet
is in der waarheid voor u een juk en een last.
Maar, — heeft Hij er ook onverwijld bijgevoegd,—
dat juk, — Mijn juk is zacht; die last, mijn last is
ligt."
En wilt gij de reden, den grond, en het bewijs
er van in twee woorden hebben uitgedrukt ? Luister :
„omdat ik zachtmoedig en nederig van harte hen."
Wees ook zoo! Of liever, kom! en leer! en gij
zult weldra zoo zijn, en uw hart zal het gevoelen. —
1) Ezcch. II. i. enz.
-ocr page 470-
452
Het juk uwer zonden is zwaar, en doet u „le-
wandelen de moeijelijke wegen"
maar „mijne geboden
zijn niet zwaar,"
want mijn juk is met de olie van
Gods genaden gezalfd. I) Het juk der wereld is
drukkend, liet is een ijzeren juk, en haar boeijen
zijn koperen boeijen 2); maar het mijne is „zacht,"
niet drukkend, noch wondend, noch bezwarend,
maar u geleidend op den weg des vredes, dien de
wereld u niet geven kan. Het juk van Satan is
verpletterend, het is een juk van slavernij 3); maar
het mijne is verligtend, als het juk der kinderen
Gods, en door Mij zelven het eerst, U ten voorbeeld,
en zelfs in uwe plaats voor het grootste gedeelte
gedragen. „Mijn jak is zacht."
En of het ligt is? — „Zie op den Heer uwen
God; beschouw dan u zelven ; en hof uw hoofd
omhoog! Gij draagt sieraden, geen boeijen 4)" „Be-
grijpt gij het niet ? Dan is uw hart niet sterk. Wat
was er zoeter dan het manna? En toch versmaadden
het de wankelmoedige kinderen Isracls 5)." — Maar
neen! Het juk van Christus is geen nederdrukkend
gewigt, het is de vleugel der vliegenden. Ook do
vogel draagt het gewigt zijner wieken. Maar Hij
draagt ze, en wordt gedragen. Hij draagt ze op het
aardrijk; hij wordt er door gedragen in de lucht.
Zoudt gij den vogel zijne vleugelen willen ontne-
men, en hem aldus op de aarde laten kruipen 6) ? —
„Zóó is het juk en do last van Christus! Leggen
1) VK1. Is. 10, 27. 2) Eccli. 28, 24. 3) Gal. 5, 1.
i) Ambros. in ps. 118. Scrm. 3. 5) H. Chrijsost. In 1 ad.
Cor. 6) II. Aug. S. 2-1. de verhis. Ap.
-ocr page 471-
453
wij het at\', wij worden neergedrukt, dragen wij het
moedig, wij worden veeleer gedragen, dan dat wij
dragen 1)." „Mijn last is ligt."
Ja! waarlijk, die last is ligt! In de Wet der voor-
afschaduwing waren vele, verscheidene, en zware
lasten, die noch wij, zegt Petrus 2) , noch onze
vaderen dragen konden; in de wet van Jesus kan
alles worden teruggebragt tot één gebod : de liefde.
Vm
hoc ligt is de liefde! J)e wetgevers dier oude
wet, of althans de verklaarders in Jesus\' dagen,
„bonden zware lasten te tarnen, en legden se denmenseheii
op; lasten, die zij zelveti nog niet met den vinger
wilden aanroeren
3);" Jesus integendeel draagt zelf
onze lasten. En daarom noemt Hij zich ook te
regt.- zachtmoedig en ootmoedig.
Hij is ootmoedig, zeer ootmoedig, omdat Hij
zich zei ven vernederd heeft, als „vernietigd," zegt
Paulus, tot den dood en den dood des kruizes; zacht-
moedig, omdat Hij medelijden en gediüd hoeft met
ons. Hij is ootmoedig, omdat Hij zelf, en het
eerst, het juk opneemt, en ons kan toespreken:
„Volgt mijl" Zachtmoedig, dewijl Hij, naar de ge-
tuigenis, ja de beschimping zijner vijanden zei ven,
„de vriend van zondaren en tollenaren is.
Pehoeven wij meer, om tot Jusus te gaan ? Meer,
om ook bij voorkeur zijne zachtmoedigheid en ne-
dcrighoid na te volgen? Zeker neen. En het is
misschien om deze reden, dat niet weinigen, met
den H. Augustinus en anderen aan het hoofd, de
1) II. Bern. Ep. 341. Ad Mo.iaclios.            2j I. Pctr.
3) Mt. 23, 4
-ocr page 472-
454
woorden dos Heeren zoo verkleuren, dat dio navol-
ging er ook uitdrukkelijk door beteekend wordt.
Leert van mij, — verstaan ze, — i>.\\t ik zachtmoedig
en nederig van harte ben.
Zeer zeker volgt het uit
het gezegde. Die ons zijn Hart voorstelt, als be-
weegreden, welke het onze moet aandrijven; Hij
stelt het ook voor als toonbeeld, waarop het onze
gelijken moet. En Hij, die gezegd heeft: leert van
mij, om die
hoofddeugden, welke als de deugden
mijns harten zijn ; Hij stelt ook die eigen deug-
den, wel in de eerste plaats ter navolging voor.
Christelijke ziel! waarom dan nog dralen? Komt!
en neemt op, en leert
van dit Hart! De voortvaardv
is liefelijk: hetgeen gevorderd wordt is een „rein" —
dat is nederig, eenvoudig en kinderlijk hart. De
beweegreden is dringend: hot is het Hart Gods zelf;
zijne magt, maar vooral zijne goedheid en eindc-
looze liefde. Het voomerp is klaar: het juk, —
maar een juk van dat Hart, dat alleen, maar dan
ook geheel, me hart vullen kan. De uitkomst ein-
delijk is goddelijk, en even zalig als zeker: de rust
voor uwe ziel, de vrede van uw hart, uwc zaligheid
in God. — Ach! wie zou dan nog weigeren tot
Jesus te komen, zijn juk op de schouderen te ne-
men , zijn heilig en aanbiddclijk Hart te aanschcu-
wen, daarvan te leeren, on door cene ware en warme
vereering en vereeniging, voor eeuwig in dat aau-
bidd olijk Hart van onzen God en Zaligmaker te
rusten!
-ocr page 473-
TJEBDE HOOFDSTUK.
Hel Ilarl Gods meer in \'t bijzonder en voortdurend
aan de menscJien voorgesteld door de wonderen,
woorden en werken van Jesus.
Het was voldoende, ongetwijfeld, voor den nienseh,
dat God zelf „onder ons stervelingen gezien en onder
ons menschen verkeerend geweest wiis," om het
hart des menschen tot wederliefde en eene altoos-
dnronde dankbaarheid op te wekken. ITet was moer
dan voldoende, sedert dien blijden dag, waarop het
Hart Gods het onze zoo uitdrukkelijk gevraagd, en
ons beide, de nederigheid en zachtmoedigheid van
zijn eigen Hart, — en dus insgelijks zijne eeuwige
en eindelooze liefde, — èn als drijfveer die ons
dringen moest, èn als toonbeeld ter ijverige navol-
ging had voorgesteld. Maar voor wien dit voldoende
wezen mogt, voor het Hart Gods en diens grenze*
looze liefde was het zulks op verre na niet.
Wat zal dus verder plaats hebben?
Wij kunnen het vermoeden. En wij hebbon slechts
een blik op Jesus en op zijn goddelijk Hart te slaan,
om het er duidelijk in te. lezen. — Voortdurend,
en tot op het kruis toe, zal van nu af, dit goddelijk
Hart werken. Onophoudelijk zal Het ons wekken
en trekken. In al zijne wonderen, woorden en daden
-ocr page 474-
456
zal Het ons wijzen op Zich-zclf. Ja, in al vat liet
te spreken, te handelen of te lijden nou; hebben
moge, zal Het niets anders beoogen, niets anders
kunnen beoogen, dan de glorie zijns Vaders, door
het veroveren van ons hart, getrokken door liet Zijne.
En waarlijk! Verwonderen moet het ons altijd; maar
iets anders verwachten van den God der kribbe
konden wij toch niet. In Ephrata\'s dierenstal sprak
Het, ja, nog alleen door tranen, „het bloed der
ziel;" maar die goddelijke tranen-taal zelve was
reeds even duidelijk en zachtwêerschitterend tot in
het binnenste van ons hart, als zulks de nachtelijke
dauwdruppelen op Uethlehcins velden, waarin de
hoogere glanzen der hemelschc geesten weêrspiegel-
den, in het oog der herders waren. In zijnopen-
baar leven , — wij hebben het reeds vcniomen, —
spreekt liet regtstrecks maar eenmaal van Zich-zelf;
maar dat cene woord: Ik ben :ackt- en ootmoedig,
zegt ook alles, wat wij behoeven te weten, om tot
Hem te durven komen, al denken wij zelfs aan
zijne oneindige Magt en Majesteit; en wij kunnen
er dit bijvoegen: dat ook dat woord slechts een
weergalm uit Hethlehem is. En waarom was het
te doen? Wij hebben het vernomen: om aldus ons
hart tot zich te trekken, om bet met het Zijne te
vercenigen, en daardoor gelukzalig te maken.
En zou dit nu veranderen? Zullen er andere
toonen uit datzelfde Hart kunnen opgaan, dan zoete
klanken van barmhartigheid en liefde? Zal Hij zijn
goddelijk werk kunnen voortzetten, zonder daarop
aan te staan, wat Hij alleen kwam voorhouden?
Zeker neen; en wij moeten reeds hierom van voren
besluiten : dat ons de goede Meester, op eenc of
-ocr page 475-
457
umlere manier, voortdurend op zijn goddelijk Hart
zal wijzen; dat Hij dus liet Hart Gods, nu in volle
werking, of in zijne woorden, of in zijne daden, of
in zijne wonderen, onophoudelijk zal vertoonen; dat
Hij derhalve, — om het eens duidelijk uit te druk-
ken, — de eerste en onvergelijkelijke Leeraar zal
zijn, die ons de godsvrucht tot zijn aaubiddelijk
Hart het allerkraehtigst zal leeren. —
Hierom zelf achten we het dan ook dienstig, deze
waarheid wat duidelijker aan te toonen. De bron
ledigen, willen of kunnen wij ongetwijfeld ook te
dezen aanzien niet; maar hoe zoet is het niet reeds
voorde godminnende harten, die waarlijk onuitput-
telijkc bron te zien aangewezen en geopend!
AVillen wij nu echter al het mogelijke nut uit
deze voorstelling trekken, dan dienen wij twee hoofd-
punten gedurig voor oogen te houden. Het eerste
is: dat onze goddelijke Heiland in al wat Hij zegt,
of doet, of lijdt, zijn: eigen en goddelijk Hart aan ons
geeft, en daardoor zelf voor zich en zijn hemelschen
Vader het onze vraagt; het ligt in den aard zijner
zending, en is een natuurlijk gevolg van hetgeen
wij boven het Geheim den Harten noemden. Het
tweede is: dat de woorden en vooral de liefdebc-
tuigingen het beste verklaard worden door de da-
den ; dat de daden nog klaarder spreken dan de
woorden; en dat beide, woord en werk, vooral waar
God handelt, en nog meer waar de Almagtige door
zijne wonderen spreekt, de tolken des harten zijn.
In dit licht kunnen wij zeer veel doorschouwen.
Letten wij echter, om ons nog moer te bepalen,
op een drietal woorden, door Jesns zelven omtrent
een menschenhart uitgesproken; dan kunnen wij
39
-ocr page 476-
458
daaruit al liet vorigo gemakkelijker afleiden; en
mede daardoor, zooveel doenlijk, den gansenen om-
vang de/er rijke stoffe overzien.
Het eerste luidt: „dal niet uit den mond of van
de lippen, maar uit het hart (die goed of alle kwaad
voortkomt
1)." liet tweede : „Waar liet hart vol van
il, daar vloeit de mond vnn over
2)." En het derde
is niets anders, dan het even zalige als bekende:
„Waar uw schut is, daar M ook me hart 3)." ileil-
rijke waarheden, door Jeans mond geheiligd, en
die we sleehts op Jesns\' eigen goddelijk Hart heb-
ben toe te passen, om ze in hare volheid te ver-
staan, en er door het Hart (iods zelf te lecren
kennen en bewonderen.
Reeds vroeger hebben wij meermalen doen op-
merken, hoe het hart de bron is, waaruit alle goed
of alle kwaad voortkomt. De ondervinding leert
ons hetzelfde, en de Schrift Gods bevestigt het
voortdurend. Doch ook de Heer en bewerker der
H. Schriften heeft het ons in persoon en met eigen
mond willen leeren. Wat den mond uitgaat, zegt
Hij, komt voort uit het hart; en dat is het, wat den
mensch (zoo het kwaad is) besmet 4)." Onmiddellijk
geldt deze uitspraak van de woorden. Maar do
woorden zijn sleehts de tolken der gedachten, en
de gedachten gaan ook over tot werken. Niet
slechts de woorden dus, ook de gedachten, ook de
werken komen voort uit het hart. En dezelfde goede
Lceraar heeft niet nagelaten dit er bij te voegen.
1) Matth. XV. 18.19. 2) Luc. VI. 54. 3) Lub. XII. 34.
4) Mt. 15, 18 enz.
-ocr page 477-
459
„Want, zegt Hij, roden gevend van het voorgaande:
uit het hart komen voort booze gedachten, doodslagen,
overspel, onzuivérieden
, dieverijen, valsche getuigenis-
te*, godslasteringen." Vm
wat van het kwade geldt,
geldt voorzeker evenzeer van liet goede. Misschien nog
meer: daar liet bedorven „hart des mensohen, van
zijne jeugd aan geneigd tot het kwade", zich racer
geweld aandoen, zich meer overwinnen moet, om
liet goede te verrigten. In allen gevalle geldt het
duidelijk van beide.
Daarom heeft dan ook de II eer zelf weer elders
gesproken: De goede mensch brengt uit den, goeden
schat des harten goede dingen voort; en de kwade
mensch brengt uit den kwaden schat kwade dingen
voort. Want uit den overvloed des harten spreekt de
mond
1)." Daarom komt het hart zoo voortdurend
voor als „de werkplaats, en om het zoo uit te druk-
ken, als: de smederij der gedachten 2);" als de akker,
waarop het zaad Gods wordt gezaaid 3); als de ziel
zelve, met hare begeerten, gevoelens, en innigste
gewaarwordingen; ja, als de gcheele mensch, of
zelfs de wijsheid 4), door het hart beteekend en
voorgesteld. Daarom eindelijk is datzelfde hart nu
eens het zinnebeeld der reinheid, dan eens der on-
reinheid; nu eens der volmaaktheid dar. weer der
trotsche zelfverheffing van den mensch; nu eens der
dwaasheid, straks weer van het verstand en de we-
tenschap geworden.
Maar indien dit waar is; indien alle goed uit
1) Loc 0, 45. 2) Prov. 6, 18. 3) Luo. 8, enz.
1) li. v. Oscns. 7, 11 enz.
-ocr page 478-
460
liet hart, als uit zijne bronwei, voortkomt, dan
wijst ook allo goed, wat onze oogen aanschouwen,
steeds op de bron zelve, waaruit het vloeit. En
zoo dit waar is van elk hart, hoeveel te meer moet
het waarheid zijn voor het Hart van Jesus, voor
het Hart Gods, waarin niets is dan goed, niets
andere kan wezen, en dat noch bedriegen noch be-
drogen worden kan: „daar een goede boom geen
kwade vruchten voort kan brengen." —
Maar welke gedachten moeten dan niet in onze
harten opkomen, bij het zien van Jesus\' daden ?
Zijn liet niet even zoovele vruchten welke ons den
boom herinneren, die ze heeft voortgebragt? Zijn
het geen goddelijke stroomen , die ons de bron doen
kennen, waaruit ze zijn gevloeid? Haar zijn het
dan ook geen wezenlijke pijlen, „scherpe pijlen,
die doordringen in de harten vati de vijanden des ko-
ninffS
1)," en ons hart nopen, ja dringen, om op
dat Hart te letten, waardoor ze zijn afgerigt? Ja,
waarlijk! Goed, en duizendmaal goed moet die goede
schat des harten
zijn, waaruit zulke goede dingen te
voorschijn komen ! Wie zal ze tellen? Wie waarderen?
Bereken ze, ook zonder ze te tellen, gij Christelijke
ziel, die den Godmensen lief hebt! Waardeer, zoo
gij knnt, die ontlediging en als vernietiging der
Godheid voorn begonnen in de kribbe van Bethlehem.
Schat eens naar waarde die goddelijke vernederin-
gen, voor u ondergaan, in een arm on langdurig
leven. Besef eens of tracht althans eens te beseffen
al die goedheid en liefde, waaruit dat alles voor
1) Pa 44.
-ocr page 479-
161
u is voortgekomen. Maar tel dan ook, zoo gij \'t ver-
moogt, die togten voor u ondernomen, die vermoci-
jenissen voor u doorgestaan, die wonderen voor u
gewrocht, die genaden aan u geschonken, die smar-
ten voor u geleden, die zweetdruppel .n zelven, ja,
de druppelen van zijn goddelijk en aanbiddelijk
bloed, die Hij voor u heeft gestort. Tel liever de
sterren aan den hemel, — indien gij er den moed
on de krachten toe hebt. —
Of heeft Hij , — in één woord , en met de II. Schrift
gesproken, — heeft Hij niet alles teel gedaan? Heeft
Hij zelfs niet, zoo naar den geest als naar het vleesch,
de dooven doen hooren, de blinden doen zien, de
kreupelen doen gaan, de dooden zelven tot het leven
neer opgewektP En toch ; wat is dit alles nog weinig!
Hij heeft de hol voor ons gesloten, ja; Hij heeft
den hemel geopend, voorzeker! Maar heeft Hij niet
eindeloos meer dan dat alles gedaan, door zich
zelven te geven, zich zelven te offeren, tot op den
laatsten druppel van zijn goddelijk bloed, door voor
ons te leven, te lijden, en te sterven — op een
kruis ? \'t Is waar, helaas! het wordt te weinig over-
wogeu; het wordt door liet koude en onverschillige
menschenhart te dikwijls vergeten; maar blijft het
de waarheid niet, dat dit een toppunt is der god-
delijke liefde?...
En moeten wij daar nu nog bijvoegen, wat Hij
gedaan heeft, en nog doet in het hoogheilig en
aanbiddelijk Sacrament? Ook daar geeft Hij zich
zelven. En Hij geeft er zich onophoudelijk en vol-
gaarne , en overal, en geheel; — met alles wat Hij
heeft als God, met al, wat Hij als Godmensen bezit.
Meer kon Hij niet. Tenzij dan, ditzelfde te doen
39
-ocr page 480-
462
voortduren tot aan het einde der eeuwen, en daarna,
in zijn hemel, zich op nieuw te schenken met eene
volheid en volkomenheid, waarvan zelf\' het denk-
beeld „in ons hart niet opgekomen is, noch oprijzen
kan." En ook dit zal Hij doen.
O hart van den mensch , van den Christcnmensch
vooral, dat zoo gaarne, en wij mogen meer zeggen,
dat altijd uit liefde klopt, — uit liefde, of voor
het ware, 6f voor het ingebeelde goede en schoone, —
wat moet gij niet gevoelen als gij zulke daden van
den kant uwcs Gods aanschouwt! — Gelooft gij
het niet? O dan zijt gij diep ongelukkig, rampzalig,
en reeds bij voorbaat veroordeeld , zoo als Jesus zelf
eens gezegd heeft, „omdat gij niet gelooft in Gods
eeniggeboren Zoon." — Maar gelooft gij het, en
blijft gij ongevoelig , verhard, ondankbaar voor zóó
vele gaven; o waarlijk, dan vloekt gij u zelf, zoo
al Paulus het heeft uitgedrukt: „die Jesus Christus
niset lief heeft, die zij gevloekt!"
De daden, hebben wij gezegd, zijn de tolken en
de welsprekendste tolken der woorden. Maar indien
dan de daden van Jesus zoo welsprekend zijn, als
we zoo even hebben ingezien; dan behoeven wij
waarlijk van zijne woorden niet eens meer te gowa-
gon. Hoe klaar anders, en hoe liefelijk geven al
deze woorden den grenzoloozen omvang van „den
werkdijk goeden schat zijns harten"
te kennen!
Herinner u, bij voorbeeld, hoe Hij sprak en ook
omging niet de kleinen. Hij ontvangt hen, omhelst
hen, en zegent hen. En als do Apostelen al mee-
nen mogen den goeden Leeraar wat rust te moeten
verschaffen , en de kinderen dus afwijzen en weg-
zouden; „Neen, zegt Hij, „laat de kleintjes lot Mij
-ocr page 481-
463
komen; want aan dezulken u hel rijk der hemelen 1)." —>
Herinner n, hoc Hij sprak omtrent die menigte,
die Hem volgde. Zij hing als van zijne lippen, bleef
hij Hem in de woestijn, vergat zelfs het ligchamc-
lijk voedsel voor het ware brood des levens. Maar
Jesus vergat hen niet: „Ik heb medelijden, zegt
Hij, met die schare; en als ik ze aldus, zonder voed-
sel, laat heengaan, dan zullen zij onder den teeg te-
twijken
2)". — Herinner n vooral, hoe Hij ver-
™-httc en sprak tot zijn immer dierbaar, hoewel
ondankbaar en weerspannig volk: „Jeruzalem! Je-
\'usalem!
— riep Hij soms uit, en Hij smolt a Is
in tranen weg, — gij, die de prophete» doodt en
\'liegenen sieenigt, die tot u gezonden Korden ! Hoc dik-
\'cijls heb ik u willen vergaderen, gelijk de hen hare
Heien» onder de vleugelen verzamelt,
en gij heb
liet gewild
3)/" —
Welk eenc taal! Maar dan ook, welk een goede
tchat, waaruit ze voortkomt! Welk een Hart, waar-
uit ze vloeit! Het Hart van dien Vader, die be-
loofd had: „Ik, ik zelf zal komen, en u vertroosten,
o Israël! Het Hart van dien Bruidegom, die voor-
speld had: „Ik zelf zal Mij aan u verloven in ont-
ferming en liefde^"
— Het Hart van die Moeder
vooral, die gezegd had: „Kou ook eene moeder
haren zuigeling vergeten. Ik, de Heer, Ik echter zou
\'i nooit vergelen
4)/" —
En het Hart van Jesus spreekt nimmer anders.
4oo zal Hij, — hetzij bij wijze van voorbeeld aan-
T. Matth. 19, 14.                    2) Mare. VIII. 2 volgg.
3) Matth. 23, 37. i) Is. 51, 12. Oku 11.19. Is. 40, 15.
-ocr page 482-
i <; i,
gehaald, — omtrent de zondaars zelven uitroepen :
„O, Ik ben niet gekomen om regtvaardigen te verlossen;
maar om de zondaren
1);" nopens de armen, een-
voudigen en nedcrigen van harte zeggen: „zalig
zijn. zij,
want aan hen behoort het rijk der lieme-
len ;
en aan hen icordt het Evangelie verkondigd 2) I"
aangaande de droevigen en lijdenden van harte:
„zalig zij, tcant toch eenmaal wordt de ware troost
hun deel
3)! Ja; ook zijne leerlingen mogen bedroefd
en vol kommerlijke bezorgdheid wezen; zij zullen
het niet immer blijven; ze zijn zelfs geen dienaars
meer, geen slaven, „zij worden zijne vrienden,
zijne broeders." Tot de vrouw, die in overspel be-
vonden was, zegt Hij: vrouw, heeft niemand u ver-
oordeeld; ook Ik zal u niet veroordeelen
4)." Tot
Judas zelven, en zulks op den oogenblik van de
uitvoering zijns verroads: „Vriend/ waartoe zijt gij
gekomen ? Verraadt gij alzoo den Zoon des menschen
door eenen hu
5)f\' Tot zijnen Vader eindelijk,
reeds uitgestrekt op het kruis, en biddende voor
zijn eigen moorders, en voor allen die Hem overle-
verden en nu vastklonken aan dat vreoselijk sehand-
hout: „Vader, vergeef hel hun; want zij weten niet,
wat zij doen (>)."
— O waarlijk beminnelijke God,
en Lceraar en Heiland! Indien dé mond voortdu-
rend pleegt te spreken, uit de volheid des harten,
zoo als Gij dit zelf hebt uitgedrukt, en indien de
tong steeds het hart verraadt, dat ze doet spreken;
hoe vol moet dan niet uw Hart zijn van liefde tot
1) Mt. 9, 13. 2) JU. V, ca XI, 15. 3) Mt. V. 6.
4) Jo. VIII ].0. 11. 5) Luc. 22, 48. 0) Loc. 23, 34.
-ocr page 483-
405
ous, en hoe goddelijk die goede »chat, die in uw
minnelijken boezem rust! — Neen! wij kunnen
dien niet berekenen. Maar wat wij kunnen, dat
villen wij ook doen; wij willen althans dikwijls
uwe heilige woorden overwegen; wij willen door
die godsproken tot in de diepte van dat Heiligdom
doordringen; wij willen „het Hart Gods uit Gods
woorden leeren kennen 1);" kortom, wij willen
uit het wondervolle uwer doden tot de opregtheid
uwer betuigingen, en wederzijds uit de hartelijk-
lieid uwer ontboezemingen tot het nog altijd voor
uw Hart ongenoegzame van al uwe liefdedaden be-
sluiten. En dit is het dan ook, buiten twijfel, wat
\' het Hart Gods van het onze, om zooveel goedheid
en zooveel goede woorden, verwachten kan, en
verwachten moet. —
Wel is men gewoon te zeggen: waar daden spieken
zijn woorden overbodig; maar eene vlammende liefde
is toch niet met daden alleen te vreden ; zij wil ook
door woorden het hart doen kennen, doen zien.
Daarom heeft de Godmensen niet alleen door daden,
maar bovendien door woorden zijne liefde betuigd.
En spreken zijne daden met eene wondervolle kracht,
zijne woorden zijn even waarachtig, en daardoor
zelf, als \'t ware, de welsprekendste daden.
Waar uw schat is, — heeft Hij zelf eens gezegd,—
de Heer van alle schatten der wereld, — daar zal
ook uw hart zijn
2);" dat wil zjeggen, naar de wijze
van spreken der II. Schrift, en zoo als een ieder
gemakkelijk verstaat : waar het voorwerp uwa harten
1} H. Gregur. 2) Ine. XII, 34.
-ocr page 484-
Mi 6
is, dut gij bij uitnemendheid zoekt en lief hebt,
daar zullen ook al de begeerten, al de wenschen
van uw hart zijn; daar zal als \'t ware uw hart
zelf, de geheele inensch wezen, die meermalen onder
het beeld des harten wordt voorgesteld eu afgebeeld.
Daarheen snellen dns uwe gedachten, daarheen uwe
gevoelens, daarheen wordt gij, als onwederstaanbaar,
getrokken. En wat zal verder van den anderen
kant plaats hebben, — \'/oo als Hij insgelijks geleerd
heeft? — „Uit de volheid des harten zal de mond
spreken
l)." Uit den goeden schat des harten komt
liet zoete te voorschijn! Uit het hart vloeit over
de tong wat daarin is naar buiten.
Maar wie zal dan nu nog twijfelen, die Jesus\'
woorden vernomen heeft, of wie nog zoeken naar
het voorwerp en de plaats, waarbij en waar zijn
goddelijk Hart zich bevindt? Wie zal Hem niet
voortdurend in al zijne woorden, door daden be-
vestigd, op dat Hart zien wijzen? Wie niet hooren,
in honderden ontboezemingen, en allen even wel-
gprekend: Mijn Zoon! geef mij wo hart!\'
\'t Is overbodig dit verder aan te toonen : waar de
schat is daar is het hart. Of is het nog dienstig
hierop aan te staan hoe schoon kunnen wij ons
beroepen, èn op Jesus tranen, èn op zijn zweet, en
zelfs op zijn goddelijk voor ons vergoten bloed!
Lazarus is gestorven; en Jesus weent. Hij weent
over de zonde, en over hare gevolgen, ja; maar
Hij weent ook inzonderheid over zijn dierbaren,
teer beminden vriend. De vijanden zelvcu moesten
1) MhüIi. U, U.
-ocr page 485-
467
het opmerken; zelfs <le verbitterclste onder hen roc-
pen bet nit: ziet lioe Hij hem beminde! „ziel tent,
hoe zeer Hij hem lief had!"
Het is de vriend, die
zijnen vriend beweent.
Jerusalem is ondankbaar, onboetvaardig, altijd
versteend van harte; en Jesus Keent. Hij ziet nog*
thans zijne leerlingen, die Hem altijd getrouw en
met eerbied volgen; Hij ziet zijn Golgotha, waar-
naar Hij zoo lang, zoo reikhalzend heeft verlangd;
Hij denkt aan de plaats zelve, die Hij betreedt en
van waar Hij weldra in volle glorie; zal opstijgen
naar zijn heerlijk Kijk; maar boven alles treft Jeru-
salem zijne blikken , zijn Hart; en Hij weent. Trotseh
en sterk staan daar die muren op de tegen hem
over liggende heuvels; maar zij zullen worden om-
vergerukt en vernield. Prachtig verheft zich de
Tempel, als ware bet een „berg van sneeuw," op
den tegenoverstaanden Morin; maar de eene steen
zal op den anderen niet blijven. Vorstelijk en schoon
rust daar de Dochter Sions, als koningin der volken,
o]) hare heilige bergen; maar de kroon zal haar
worden afgerukt, en meer dan vroeger zal het nu
aan haar bewaarheid worden, wat haar is toegeroc-
pen door hare vijanden : „Slecht haar! slecht haar;
tot op den grondslag toe 1)." Dan worden hare kin-
deren in haar gedood, de overblijfselen naar de vier
hoeken der wereld verstrooid , en „de Sion wordt
uls een akker beploegd, de Tempelberg eene woudrijke
hoogte
2)." Dit alles weet Jesus. Hij voorziet,
Hij voorspelt zelf dit alles; wèl wetende, dat die
1) I\'s. 130. 2) Mich. III, 12.
-ocr page 486-
468
straffe dubbel verdiend, maar toeh ook, dut zij
even vreeselijk als onvermijdelijk zal zijn. „Ach!
zncht Hij deswege over die ondankbare zelve. Ach!
„of gij nog op deze ure, op dit oogenblik erkendet,
wat u tot heil verstrekt." Kn Hij weent. Hij weent
ten minste, nu Hij zijn volk niet kan redden, ge-
lijk de teedeiste der moeders over haren lieveling
zon weenen, die zich roekeloos in het verderf gaat
storten. — Is dit niet liet Hart Gods door den
vloed zijner tranen de kracht zijner woorden bctui-
gend ? Zegt het niet duidelijk, en nog duidelijker
dan alleen door de woorden , waar eigenlijk zijn
schat is\'?
O hoe ligt zonden wij dan ook thans op
de gedachte kunnen komen, dat van nu af wel het
schoonste gezegd, en door Jesüs\' Hart gedacht is
geworden! Kn toch is er nog eindeloos meer in den
goeden schat van dat Hart Gods verborgen, einde-
loos veel, dat toch ook, vwor zooverre dit mogelijk
is, voor ons hart geopenbaard moet worden. Herin-
neren wc ons even den laatsten nacht van Jesus ,
en volgen wij Hem in Gethsemano\'s tuin. Zie! „De
verschrikkingen des doods vallen op hem aan, en de
strikken des verder/s daan voor hem open."
En ook
nu wederom weent Hij. En is het nu ten minste
dat Hij weent over zich zslven, nu Hij wegzinkt
onder den last des lijdens, en sidderend opziet naar
het hooge kruis? — O neon! „Hij bad immers tot
Hem
, die Hem van den dood kon verlossen /" maar,
„hij bragl gebeden en smeekingen ten offer met sterk
geroepen
tranen* 1)," voor ons, zijne broedeus 2).
1) Hef». 5,7. 2) Ib. IL
-ocr page 487-
469
Hij weent dus over ons; Hij weent .ils de God-
mensch, die ons kwam verlossen; Hij weent uit
zijn Harte, wijl Hij ons hart zoekt, en helaas!
maar al te vaak niet anders dan ondank en koude
onverschilligheid tot vergelding zal vinden!
Eu zal het nu hierbij blijven? Zullen alleen do
tranen, — het bloed der ziel — de waar- en waar-
achtigheid zijner goede daden betuigen? O waar-
lijk ! die tolken des Harten spreken duidelijk genoeg,
en een goed hart zou gewis niet meer behoeven.
Maai voor het Hart Gods zelf was ook dit niet
voldoende. Niet alleen de ziel, ook het Hart zelf
moet bloeden; niet alleen de oogen, ook hot gc-
heele ligchaam moet weoncn. —
Het is waar, dat het tot Jesus niet gezegd was:
„in het ziceet mes aansc/djn» zult gij uw brood ver-
dienen"
dat het van Hem niet gold, wegens eigen
schuld, „bloed voor bloed" maar die tweede Adam
had onze schuld op zich genomen, en wilde voor
ons het Paradijs heroveren, hetwelk de eerste ver-
loren had. Daarom, „wordt Hij verwond om onzo
ongcregtiglieden, verbrijzeld om onze euveldaden;
daarom is de tuchtiging, ons ten vrede, op Hem,
en zijn door zijne striemen wij genezen 1)."
Wilt ge dit zien, en met eigen oogen aanschou-
wen? Dring dieper door in het droevig Gelhsemane.
Wilt gij het hooren, en uit zijn eigen Hart verne-
men? Luister naar zijn Harte. „Mijne ziel, zegt
Hij, is bedroefd lot den dood " tot stervens toe. tën
nu Iteeft Hij als een walg van het lijden. En nu
1} Is. 53, 5.
10
-ocr page 488-
170
doen de zonden Hem beven. Nu bevangt Hem de
doodsangst. Nu doet het Hart, zoo wreed gefol-
terd, Hem water en bloed zwecten, — niet slechts
tranen, niet slechts gewone druppelen, maar een
bloedig zweet, dat van alle zijden uit zijn ligchaam
voortvloeit en langs zijne kleederen ter aarde ne-
dergudst. „Zoo wilde Hij weencn, zegt de H. Ber-
nardus, niet sleehts met de oogen, maar, als ware
het, van alle zijne ledematen; opdat geheel zijn
ligchaam, —• wij zelven, geheel zijne Kerk, — door
die overvloedige en bloedige tranen des gansenen
ligchaams, zouden gereinigd en afgewasschen wor-
den." —
O welk ecne ondoorgrondelijke liefde! Kn welk
een waarachtig beminnend en goddelijk welsprekend
Hart!
Aeh! dat het niet brak onder het gewigt van
zoo vele smarten, het was alleen door de kracht
zijner eindelooze en altijd nog meer vorderende
Liefde! Hij had het grootste blijk zijner liefde nog
niet gesehonken. Hij had al het bloed zijns Harten,
en zulks op de smartvolste wijze, nog niet gestort.
En toch moest ook dit nog plaats vinden, alvorens
aan die goddelijke vlammen, zoo veel doenlijk, al
haar voedsel was gegeven. — Herinner u, zoo ge
\'t verder beschouwen wilt, — niet slechts de kribbe,
waarbij Hij reeds , bij zijne intrede in ons ballings-
oord, het eerste bloed heeft vergoten; maar vooral
de laatste dagen en inzonderheid den eigenlijken
dag zijns lijdens. Denk aan die kolom, waaraan
„Hij staat als een onverschrokken reus", maar zijn
bloed ziet gudsen over de straten dier ondankbare
stad, die Hij zoo gaarne, „als de hen hare kie-
-ocr page 489-
171
kous ," — aan zijn boezem zou hebben verborgen.
Denk aan die kroon, waarmede Hij gekroond wordt,
„op den dag der blijdschap zijns harten;" Hij, de
Koning der koningen, gekroond door „do zijnen,
die hem niet ontvangen;" Hij, de Koning der
glorie, bekroond mot de spotkroon der boosheid;
Hij, de tweede Salomon, maar oneindig meer dun
de eerste, gekroond niet de kroon van Adam: „ —
dhtelea en doornen." Herinner u eindelijk, en deuk
vooral, aan den nieuwen boom des levens, waarop,
ja hel leven zelf den vrecselijksten dood zal sterven.
Denk aan dat schandhout des kruizes, van den oenen
kant de schrik en griovendste smarte zijner ziel,
maar toch tevens de begeerte eu de wellust zijns
Harten. Honk aan dien Levens-boom, — wij zou-
den willen zeggen: aan dat smarten-paradijs van
Jesus, — de sleutel en moer dan de sleutel, —
tic glorie en de triomf van het onze, dat voor allen
verloren was, — en zie wèl too op hetgeen gij
aanschouwt. Uit de handen, langs de opgeheven
armen, stroomt zijn goddelijk en aanbiddelijk bloed.
Uit de voeten, langs den noestigen kruisbalk, —
bloed. Uit do striemen der geesseling, en uit de
doornen der kroone, langs zijn goddelijk hoofd, uit
zijn Hart en zijn gansene ligchaam, — overal bloed.
En dat bloed vloeit neder op de toppen van Gol-
gotha; en van Golgotha stroomt het als \'t ware
over de geheele wereld; en het waseht en reinigt
er van de zonden, en het lokt en trekt er allo
barton tot zich, en het stort in die harten zijn
goddelijken Geest, door wien wij roepen: „Abbu!
Vader!"
en het leert, en het roept er zonder op-
houden tot het einde der wereld toe: „Zeg dan nu,
-ocr page 490-
472
o menscft! of Gods Hart U zoekt? en of er een Hart
is, dat U Hef heeft al» het Hart tan God?"
Mort Hij cv ook nn bijvoegen: „O Adam! Kaar
zijl (jij?"
— Moet. Hij ook thans lijden , wat Hij
vroeger leed, toen Hij vertoornd werd over de
Phariseën, „en bedroefd over de verblindheid hun-
ner harten 1)?" Heeft Hij ook U te berispen , gelijk
Hij hen berispte, „dat zij zich reglvaardig waanden
voor do mensehen, terwijl (!od toch de harten door-
grondt 2)?" Is Hij verpligt ook over U te klagen,
zoo als Hij over Israël klaagde: „dit volk eert mij
met de lippen, maar hun hart is verre van mij 8),"
„hun hart is steeds in \'t duister, en verstompt, en
renteend !)." Moet Hij eindelijk ookU, als aan
zijne leerlingen, de versteendheid uwer harten ver-
wijten, of zich verwonderend u toeroepen: „O dwa-
zen van harte, om te gcloovcn hetgeen er geschre-
ven staat 5)?"
Neen, noen; dit kunnen wij niet gcloovcn; en
„het zijn betere dingen, die wij van U verwachten."
Waar daden spreken zijn woorden overbodig. En
waar zulke woorden aan do daden zijn toegevoegd,
waar het zweet en de tranen en het bloed de stem
van het Hart Gods versterken en luidop roepen
om ons hart tot zich te trekken , daar mogen, daar
kunnen wij immers niet wederstaan en nog langer
datgene weigeren, wat Hij alleen in ons tranendal
kwam zoeken.
Of zou dan misschien ook tot ons moeten gezegd
1) Mr. 3, 15. 2* Ml. 10. Luu. 10, 45 3) Mt. 15, IS.
I) Vr. H, 17. 5) Mr. IC, 14; Lm\\ 21, 25.
-ocr page 491-
473
worden, wat van Ephniïm geschreven staat: „Ephraïm
is geworden als ccne verleide (eenc dwaze) duif,
zonder hart. Zij roepen niet tot Mij met hun hart,
maar zij weenen op hunne legersteden. Over liet
koren en den most denken zij na; maar Mij, Mij
hebben zij verlaten 1)?" — Uit ware dan toch al
te ondankbaar vau onzen kant, — en wat zou het
Hart Gods dan nog vermogen om het onze te win-
non, zoo het weerstond niet alleen aan zijne \\voor-
den en werken en wonderen van liefde, maar zelfs
aan zijn bloedig zweet, aan zijne tranen, aan zijn
bloed!
1) Osras. 7, 11. 44.
40
-ocr page 492-
VIERDE HOOFDSTUK.
Het Hart Gods aan ons getoond bij de instelling
van het Allerheiligst Sacrament.
Indien do tranen, liet zweet en het bloed van
een Godmensen niet in stunt waren om een onver-
standige en „die geen hart heeft" den wensen en
de zucht van het Hart Gods naar het zijne te doen
gevoelen , dan zouden wij, stervelingen, ons te ver-
geefs afmatten om een nog treffender en krachtiger
middel uit te vinden, dat zulk een hart nog zou
kunnen vermurwen en vermorzelen. Dan, waar onze
kennis te kort schiet, heeft de Oneindige nog mid-
dclen te over. Hij immers is „Wijs van. Harte,
en sterk van niagt
1)," -—• en „zijne wegen gaan onze
wegen verre ie boven."
„Wanneer ik van üe aarde verhoogd zal zijn,
zeide Jesus, — dan zal ik alles tot Mij trekken 2).
Dan zal het dus eindelijk plaats vinden, — wil
Hij zeggen, — door den zoendood en het zoenoffer
op Golgotha, dat het hart der mensehen ton krach-
tigste wordt aangegrepen. Dan zal hot zijn, dat
allen door God zelven onderwezen worden 3). Dan
1) Jub. IX. i. " 2) Ju. 12, 32. 3) Jo, <i, 45.
-ocr page 493-
175
zal ook een nieuw hart, oen horl van oleesch, worden
geschonken, en zal op, neen in dat hart «Ie wet
Gods geschreven worden 1). Zoo zal dan ook „de
Geest Gods kunnen worden uitgestort in de halten
der menschcu 2)," en zal de vreugde, in volle
stroomen, die harten vervullen 3), en zal die vreugde
door niemand meer weggenomen kunnen worden 4).—
Die ure nu staat to komen.
Doch zie eens welk wonder! — lier nog die
ure volko nen aanwezig is, weet de oneindige Liefde
een middel te vinden, om den tijd als \'t ware
te vervroegen, en daarenboven onophoudelijk te
doen duren.
                                                           /
Immers, „Jesus wetende, — zegt do H. Jo-
annes, — dat zijne ure gekomen was, om uit deze
wereld over te gaan tot den Vader, — daar hij
de zijnen, die in de wereld waren, bemind had,
heeft hij hen ten uiterste lief gehad 5)." Als wilde
Hij zeggen: altijd en overal heeft Jesus ons bemind;
onophoudelijk heeft Hij ons hart gezocht door het
Zijne te scheuken; nooit heeft hij opgehouden die
liefde door zijne daden te betooncn. Maar nu komt
het ten uiterste, tot het laatste , tot het hoogste
zoowel van zijn lijden als van zijn leven, niet min-
der zijner almagt dan van zijne liefde; nu heeft
Hij ons tot het uiterste lief, en betoont Hij zulks
ten uiterste.
£n hoe schoon en hoe naauwkeurig heeft aldus do
leerling, dien .lesns lief had, gesproken! — „De
1) Ezcch. 30, 2G; 38, 10. 2 Cor. III. 2. 2) Gal. IV. 6.
3) Jo. 16, 22.
          4) Jo. 10, 22.          5) Jo. 13, 1.
-ocr page 494-
476
liefde is sterk ;ils <lo dood, en hare vlammenzyn
gloeijende vlammen"; — wij wisten het; on sinds
Salomon het verkondigd heeft, is het ons nog
klaarder geworden; maar Hij, die veel „meer is
dan Solomon", is nu gekomen. Dat derhalve ook
Zijn Hart zoo verre zou voortgaan, dat mede het
Hart Gods nog verder, ja veel verder dan de dood
en al wat de dood het schrikwekkendst heeft, zijne
liefde betuigen cu aan ons bctoonen zou , — wie
kon dit vermoeden?
Zelfs voor zijn Schepper te sterven kost don aard-
worm moeite; en deze is de Schepper zelf, die
voor het maaksel zijner handen zijn leven zal over
hebbon. Ook voor een regtvaardige den dood te
ondergaan, is naauwelijks doenlijk, vix enim pru
judo ijuis moritur
1) en wij —zijn zondaren. Maar
eenmaal en op gewone wijze te sterven is eeno
smart der smarten en het hoogste offer dor liefde;
en voor ons wenscht Jescs toch vurig en als \'t
ware voortdurend en meermalen, althans op viys-
lieke
en op de hartrocrendst mogelijke wijze, dit
offer te brengen,
Dit laatste, als een der dierbaarste begeerten zijns
harten, kan Hij dan ook niet verzwijgen. Naauwe-
lijks is Hij met zijne bevoorregto Twaalve in de
Paaachzaal aangekomen of Hij verklaart het opcn-
lijk. „Met groot verlangen heb ik verlangd, — zegt
Hij, — dat wil zeggen: op de vurigste on hartc-
lijkste wijze heb ik begeerd , dié Pascha met u te
eten
2). En weldra wordt het verklaard, op de
1) Bom. V, 7.          2) Lnc. 22, 15.
-ocr page 495-
477
duidelijkste en krachtigste wijze, waarom dit ver-
langen zoo vurig in Ilcm was. „Neemt en eet,
zegï Hij, — Dit is mijn ligekaam... Neemt en drinkt
allen hieruit. Dit is de kelk van wijn bloed van het
Nieuwe Testament, dal voor u vergoten wordt, tol
vergeving der zonden
1) ...
Het geheim is ons bekend; en wie het noodig
heeft ook hieromtrent meer onderrigt te worden, de
brave en waarlijk (iodminnende Christen zeker niet.
Maar is het niet even duidelijk voor een ieder, die
de oogen des harten opent, dat dan ook hier wc-
derom een geheim des harten schuilt? Springt liet
niet aanstonds in de oogen, dat inzonderheid in
dit geheim het Hart des Hccrcn tot het hoogste
zijner liefde komt? Gevoelt niet elk hart, ja even
duidelijk, en misschien nog duidelijker dan door
de andere woorden en werken en wonderen van
Jcsus, misschien nog duidelijker dan door zijne
tranen, zijn zweet en zijn bloed, dat het hier bij
voorkeur om ons hart te doen is, en liet Hart Uods
naar het onze vraagt ?
Doch waartoe die vragen? Is niet dit eigen
offer, — want het is een offer, dat Jesns nu brengt,—
is niet dit offer liet wonder der wonderen en het
kort begrip van al het andere, wat Hij voor ons
heeft gezegd en gedaan? Is hot dus iets anders,
voor zooverre de hoofdzaak en beteekenis aangaat,
dan zijne tranen, zijn zweet en zijn bloed ? Immers
neen! Het offer, dat Ilij opdroeg „met hevig gc-
weon en met tranen," hot is mede in dit offer,
1) Ime. XXII 1!)—20.
-ocr page 496-
1-78
voor ons geofferd, begrepen. Ili-t brood des levens,
dat Hij aanbiedt, om ons te voeden, het is liet
lieven zelf, het levend brood, door God geschon-
ken , maar in het zweet zijns aauteAijiu door den
tweeden Adam voor ons verworven. En het bloed,
dat gestort wordt, — Hij zegt het zelf, — het is
geen ander dan zijn eigen, niet alleen op het kruis,
maar ook hier geschonken, in het geheim des Har-
ten, en uit zijn goddelijk Hart „voor on» vergoten:"
„de kelk, die vergoten wordt,
die nu vergoten wordt,
zegt Hij, tot vergeving der zonden"
Vroeger hebben wij het geheim der Menschwor-
ding een geheim der geheimen, en inzonderheid
een geheim des harten geheeten: taeratnentum pie-
tatis;
en wèl mogten wij het zoo noemen. Maar
het geheim der Eucharistie, met al wat daarop be-
trekking heeft, hangt immers met dat eerste, op
bijzondere wijze zanien. Het is zelfs als de voort-
zetting, de gedurige vernieuwing, de zinrijkste vol-
tooijing daarvan.
„Het Woord is vleesch geworden en heeft onder
ons gewoond." Hetzelfde woord wordt nu het
voedsel onzer ziel en zal in ons wonen. Het Woord
heeft door de Menschwording een mensehelijk hart
tot het zijne aangenomen; hetzelfde Woord geeft
door de Eucharistie een vergoddelijkt hart, ja zijn
goddelijk Hart, aan een ieder, die Hem ontvangt.
Het Woord heeft door het geheim der Vleeschicor-
ding
Gods de meest bijzondere en uitstekendste ver-
eeniging van het Hart Gods en der mensehen hart
begonnen; hetzelfde Woord heeft ze, door dit Geheim,
als \'t ware voortdurend in stand gehouden, vernieuwd,
en voortgezet, en ook in en viel ons voltooid.
-ocr page 497-
479
Wij mogen dan ook dit Geheim, van welken kant
men verlangen kan, beschouwen, wij zullen altoos
terug komen tot het hart, en in alles het Hart
(iods en dit op ons hart werkende ontdekken.
Beschouwen wij het als offer, wij zien er in het
middelpunt van alle werken des Heeren; even als
\'het mensehelijke hart het middelpunt van alle han-
delingeu des levens is. Het is het geheim des ge-
looft, mijiterium fidei;
maar van een geloof, dat uit
het hart voortkomt, en waarvan bij uitnemendheid
gelden moet, wat de Apostel gezegd heeft: „door het
hart gelooft men ter regitaardiging."
Het is het offer
iles kruises; maar reeds voorafgebeeld door duizenden
offerhanden, en vooral sedert het offer van Melehise-
dechen na Davids en Malachias\' prophetiën, duidelijk
leerend: dat niet door het bloed van lammeren
en stieren het Hart Gods verzoend kan worden,
maar dat er een ander bloed komen zou, (ganseh
anders welsprekend als dat van Abel,) dat ook op
zigtbaar bloedige wijze, ja, maar dan verder, tot het
einde der eeuwen, „op alle plaatsen, en van den
opgang der zon tot aan haar ondergang ,\'* ter ver-
zoening van het Hart (iods, zou opgeofferd worden.
Het is dus het offer van Golgotha, maar thans
reeds voorkomen , door de vurige en als gedrongene
liefde, en onophoudelijk voort te zetten tot aan den
jongsten der dagen, om de gedachte aan het Hart
Gods en al zijne goedheid onverpoosd levendig to
honden. () waarlijk! geheim des geloofs en mid-
delpnnt van al de handelingen des Heeren, wij
moeten in n wel noodzakelijk weer een nieuw en
teeder geheim van het hart. onzes Verlos&ers er-
kennen !
-ocr page 498-
480
Maar hoeveel te meur zal het dit niet zijn , indien
wij niet enkel acht geven op dit geheim als offer,
en zoo inzonderheid als geheim des geloofs, maar
liet bovendien als het uitmuntend geheim der liefde,
en wij kunnen er nog bijvoegen, als liet voortref-
fclijk geheim van al onze hope beschouwen. Het
eerste noemt het Hart Gods bij naam; het tweede
doet elk nienschelijk hart niet minder van zalige
blijdschap kloppen. Het eerste komt ons ook gc-
ilurig voor den geest zoo dikwijls wij spreken van
of denken aan dit Sacrament, bij uitnemendheid het
Sacrament genoemd. Het tweede herinnert ons de
altijddurende tegenwoordigheid van Jesus onder
ons. Het eerste stelt ons werkelijk dit allerhei-
ligst voedsel onzer ziel voor als tegelijkertijd het
middelpunt van al de verlangens van ons hart;
want waar uw schat is, daar zal uw hart zijn.
Het tweede brengt het voor den geest als het raid-
delpunt ter vereeniging van alle harten in Jesus\'
kerk; „want waar het ligchaam is, daar zullen zieh
de arenden vergaderen,"
Het geheim dus der liefde en het geheim der
hope zijn hier wezenlijk vereenigd; en wie zal ont-
kennen, dat elk dezer geheimen, en vooral op die
wijze verbonden, elk in \'t bijzonder een geheim des
harten is? — He naam van Sacrament der liefde
spreekt duidelijker dan alle woorden. De gcheim-
zinnige holte in de Steenrots, — en die deenrots
is Christus,
— waarin wij altijd een tocvlugt vin-
den, — laat hetzelfde gevoelen. Van daar dat er
geschreven stond, hoe dit heilig en hemelseh voedsel
aan do kleinen zou geschonken worden, opdat
„de harten zijner lievelingen mogten leven in eenwig-
-ocr page 499-
481
i\'tciil l). Van danr dat dit geheim zou worden afgebeeld
on duidelijk vertoond in hut hoogheilig bloed , uit
Jesus\' zijd?, vloeijend; en dat het, om zoo te spreken,
op eene eigene en uitstekende wijze, uit zijn Jlurl
ZOU worden genomen. En hierom /.elf is het Go-
heim der liefde terzelfder tijd het Geheim der hope.
De bron der genaden vloeit uit dat goddelijk Hart
voort, en tevens blijft het Heiligdom geopend, waarin
wij ons, tegen allo aanvallen des vijands, kunnen
verbergen. Het Hart Gods geeft zijn hartebloed
als voedsel onzer zielen; en tegelijkertijd blijft Het
gedurig wonen in onze Tabernakelen, om ons tot
gids en raadsman, op onzen togt naar het vaderland
te verstrekken.
Wondervol geheim! waarin wij dus alles aantreffen,
waaraan ons hart behoefte kan hebben. Geheim des
geloofs! waardoor wij gevoelen te leven voor ecu
hooger leven, terwijl ons kart ter reglvaardighig ije-
looft.
Geheim der liefdel waarin het Hart der
harten op de teederst en innigst mogelijke wijze
mot ons hart wordt vereenigd. Geheim der hope!
waarin almede het woord van Jesus in vervulling
gaat: „Ziel! Ik ben met u tut aan de voleinding der
eeuwen!"
— En zoo is het dan ook werkelijk, on
dient het voor ons wezenlijk te zijn: het middel-
punt van al onze handelingen op aarde; het brand-
punt van al de aandoeningen onzer ziel; het ver-
gaderingspunt, waarom wij ons, door de hope, ver-
cenigen op aarde, tot dat Hij zelf ons, rondom zijn
glorietroon, vereenigt in dun hemel.
En nu hebben wij nog niets gezegd van Jiisus
1) Ps. 2], 27.
n
-ocr page 500-
482
zclvcn, en van al die eindeloozc liefde, waardoor
Hij voor ons dit geheim drs harten, om zoo te
spreken, uitgevonden, en waarmee Hij het aan ons
menschen geschonken heeft. Het is immers bijzon-
derlij k in dit opzigt, dat hier alles op het hart
wijst. Letten wij op Gods Hart zelf, en als wij
liet aldus mogen uitdrukken, op de plannen en het
heilig ontwerp zijner weldaden voor ons, dan is
het wel hier bij voorkeur dat wij ze aantreden die
studie»,
en uitvindingen van den oneindig Wijze van
Harte
, — „xtitdirt, et adinventione» 1)," — welke
onder alle volken bekend iremnakt moeten worden.
Dan is het hier inzonderheid dat wij met David,
en met meer reden dan David moeten uitroepen:
.hi Heer, „wegens uw woord en volgens uw hart
hebt (lij al deze wondervolle dingen gedaan 2)."
En dat Hart Gods doorgronden, ook maar de op-
pervlakte, den omvang van die eindeloozc zee ovcr-
schouwen, wie zou liet vermogen? Dit is overal en
altijd, maar inzonderheid bij zulk een geheim
onmogelijk!
En hoeveel te meer zal dit ons hart nog treffen,
indien wij tevens aeht geven op het goddelijk doel,
waarmede ons Jesus\' Hart deze geheimenis geschon-
ken heeft. Of was het niet daarom, gelijk Hij zelf
betuigd heeft en zoo dikwijls heeft laten betuigen:
opdat ons hart met blijdschap vervuld, en die blijd-
sehap volmaakt zoude worden!!)? Opdat wij drinken
konden met vreugde uit de bronnen des heils 4)?
Opdat wij, zoo veel mogelijk in letterlijken zin,
1) Ps. 9,12. Is. 12, 4. 2) 2 Kou. 7,21.
3) Jo. 16, 22. 4)
«
-ocr page 501-
483
het Hart liods in ons on ons hart in (iods Hart
zoude woueu? Ja, opdat wij écu konden zijn met
Hem, gelijk Hij zelf één is met den Vader; wij
zouden leven om Hem, gelijk hij zelf leeft om den
Vader, en op die wijze, door het hemelsch voedsel
en deze goddelijke vcreeniging, onze harten zouden
leren in alle eeuwen der eeuwen Y)?
En wat dan ook te zeggen van de onbeschrijfe-
lijke, neen, onbegrijpelijke wijze, waarop dit alles
ten uitvoer wordt gebragt ? Van deze herrinnering
aan al de wondereu des Hoeren, —memoriam mi-
raiilium morum,
— waarin al de wonderen der
schepping en der verlossing, om zoo te spreken,
in één kort begrip zijn verecnigd? Van deze uit-
storting der cindelooze schatten, verkleind, — ge-
lijk de H. Franciscus van Sales dit ergens heeft
uitgedrukt, — naar de mate van ons hart, om
daarin opgenomen te kunnen worden? Van deze
tweede ontdoening, en wederom, als \'t ware, ver-
nietiging
van zijne eindelooze glorie, om ons hart
voor het Hart Gods ontvankelijk te maken? Kortom,
van het Wonder der Wonderen, met en om het ge-
heim der Menschwording, het Wonder der liefde,
het Wonder
dus ook van het Hart Godn, dat het
onze zoekt, — en altoos met hetzelfde goddelijk
doel: opdat ons hart in alle eeuwigheid leven, en
door het Hart (lod te bezitten onuitsprekelijk ge-
lukzalig Zoude worden? —
Christelijke harten! wij kunnen U voor den oogeu-
blik niet verder ontwikkelen en nooit ongetwijfeld
naar eisch voorstellen, wat ook geen Seraph zou
kunnen beschrijven. Maar wilt gij het zelf althans
I) P«. 2!, 27.
-ocr page 502-
484
eenigszins gevoelen? G;i dan op een stillen avond,
terwijl de gouden sterren „als de wachters des Heeren
op hare wachtposten juichen," en de zilveren maan
daar zoo prachtig heenwandelt aan het blaauwe fir-
nament, om u te begeven in een eenzamen Tem-
pcl. AVer]) u daar voor het heilig altaar neder,
en verdiep u een weinig in cenc aandachtige be-
sehouwing, God aanbiddende. Zie de Godslamp,
brandende, als waar \'t een Seraph voor den troon
des Heeren, of liever, als ware zij een treffend
beeld van dit eindeloos Licht van Licht, hetwelk
binnen deze enge muren woont, en even als die
zachtllikkerende vlam, een Snauwen ja, maar dan
ook een zachten weerschijn zijner eeuwige glorie,
langs de sombere gewelven verspreidt. Aanschouw
den tempel zelven, een niet onwaardig beeld van
den ruimen en hoogverheven hemel, waarin dezelfde
God der liefde, te midden zijner Engelen, woont,
üesehouw den Tabernakel, — oen beeld, — en
meer dan een beeld van het Heilig der Heiligen,
wttarin zich waarachtiglijk de eindeloos Heilige ver-
bergt, /ie, en lees, en overweeg daar het opschrift,
met ontastbare ja, maar niet onleesbare letteren,
als door Gods eigen vinger, op elk heiligdom ge-
schreven: „Hier icooni (k liefde," of ook dat ander,
hetwelk insgelijks op de kribbe en ook wederom
op het kruis mogt prijken: „Kcgk Deus vesïeu!
Ziedaar uwen God! — En als ge dan, na ecu weinig
nadenken, uw geloof hebt verlevendigd, uw hart
verootmoedigd, en zoo gij unit, allo schepselen zult
hebben uitgenoodigd , om met U uwen God te aan-
bidden, — antwoord dan zelf op do door ons hier
gestelde vraag: of ook dit geheim niet bij uitne-
-ocr page 503-
485
meudheid een geheim des harten moet heeten? Ik
weet het wel: begrijpen kunt gij het niet; het uit-
(Irukken met woorden nog veel minder, maai uw
hart kan het gevoelen, uw hart moet het gevoelen;
want het is daarvoor geschapen; en zoo waar als
het Woord des Hoeren is : „Zoekt en rjij zult vinden"
zoo waarachtig zal hier zijn Hart spreken: „Mijn
Zoon! Hier geef ik mijn Hart. Hier vraag ik ook
met alle kracht het uweV\'
Of wilt gij nog meer zien en meer gevoelen van
hetgeen hot Hart Gods voor u gedaan heeft en
doet? Begeef u, het liefst op oen feestdag, naar
den Tempel des Heeren. Woon daar het allerhei-
ligst offer des Nieuwen Verbonds bij. En overweeg
dan bij u zelvcn: in welke innige betrekking dit
verheven geheim èn mot uw hart èn mot het Hart
uws Scheppers en Verlossers staat. En o, wanneer
ge dan de gewijde zangen door de heilige gewelven
hoort klinken, wanneer gij in de geheimzinnige
wierookwolkcn de gebeden en lofzangen der kinde-
ren Gods ziet opstijgen naar den troon des Heeren,
wanneer gij de priesters en Levieten der Nieuwe
wet in hun heilig plegtgewaad het hoog-altaar, als
een nieuw Golgotha, ziet omringen; wanneer ge
dan daarbij nadenkt, dat hier werkelijk, on dit al-
leen om uw hart te winnen, te behouden, of op
nieuw to heroveren, — hetzelfde offer wordt op-
gedragen , wat eenmaal op Calvarië on in de Paasch-
zaal is geofferd, hetzelfde bloed vloeit, — zij het
dan ook op mystieke en onbloedige wijze, — wat
eens op Golgotha vloeide, — hetzelfde Hart voor
u klopt en aan den Vader en Heer aller harten
wordt opgeofferd, wal op het kruis werd doorboord,—
41
-ocr page 504-
486
u dun, dim moet wel uw hart, — hetwelk toch
wezenlijk èn voor de beschouwing èn voor de go-
nieting van het ware, goede en sehoone, hier alles
vercenigd, geschapen is, — allerdaidelijkst gevoelen,
volkomen erkennen, dat juist dit Geheim bij uit-
neincndheid een geheim des harten w, dat hier wc-
derom het Hart (iods zich uitput in lie.fdubewijy.cn
voor het onze, dat hier ons hart als onwederstaanbaar
getrokken en het Hart Gods in alle volheid gc-
schonken wordt.
En is dit nog niet genoeg ? Nader dan ter/,elf-
der gelegenheid, tot de tafel des Heeren. Ontvang
daar, met een levendig geloof, de geheimzinnige
„tarwe der uitverkorenen," „het lovend Brood uit
den hemel nedergedaald," liet Hart (lods uit liet Hart
Gods gevloeid, — en herinner u alleen, wat Hij zelf
gezegd heeft: „Mijn vleesch is waarlijk spijs, en mijn
bloed is waarlijk drank. En dio mijn vleesch eet, en
mijn bloed drinkt, blijft, in ^lij en Ik in hem." "Want
hieraan behoeft gij niets toe te voegen. Leg slechts
<le hand op uw hart; en vraag bij u zelven met
ootmoed: „Wie, waar, — en waarom is Hij
hier gekomen? Waar is nu werkelijk en waaraeh-
tiglijk het Hart Gods; en wat vraagt Het van het
mijne?" — En dan, — voelt gij dan niet het god-
delijk Hart in de nabijheid van het uwe, klopt dan
uw hart niet van liefde voor het Hart uws Ver-
lossers, en, (ik spreek ook hier niet van de gevoelige
liefde, maar althans van de liefde der overtuiging,
der dankbaarheid en des geloofs,) erkent go dan
het Geheim des Harten niet in dit aanbiddelijk
Sacrament, — dan mag ook van u gezegd worden ,
wat God van Ephraïm ze.ide: „(jij hebt geen hart;"
-ocr page 505-
t87
ilan zijt gij op nieuw „die dwaze duive" I), zonder
verstand en /.onder gevoel, dan zult gij ook nim-
uermeer het Hart (iods vinden, en in geen geheim,
boe diep en hoe verheven het, wezen moge, een gc-
heim des harten erkennen.
Kn ach! hoe hartroerend en hartverscheurend
worden dan over u de goddelijke klagten van Jesus !
Hoe zal Hij u pramen, n dwingen, mogen wij zeg-
gen, om ten minste die zielroerende verzuchtingen
van zijn aanbiddelijk Hart te hoorenl Bn misschien,
ja waarschijnlijk zal u deze pijl nog in \'t hart kun-
nen treilen.
Want, zucht Hij: „Ik zal mijn net over hen uit-
spannen; en gelijk men de vogelen des homels ne-
dertrekt, zal ik hen nedertrekken ;>)." Maar wat
baat het? Hun hart it verdeeld, — tusschen Mij
en de wereld, tusschen hunnen (<od en Satan,—
nu zullen zij vergaan. !5) — Ik zal hem trekken in
Adams koorden, in boeijen.der liefde 1); dan te
vergeefs! „\'/.ij willen niet teederkeeren 5)." „Wat
kan ik verder doen, dat ik niet heb gedaan ?" Ach!
„Mijn hart keert zich om in .Mij, en al mijne rouwe
is ontsteld. Ik zal (dus) de hitte mijns toorns niet
volbrengen. Eu ik zal Ephraïm niet geheel verdel-
gen. Want ik ben God en geen mensch; Ik, in uw
midden,
— do Heilige ())."
.Measehelijk hart! hebt ge wel ooit ernstig nagc-
dacht over do grenzelcoze diepte van deze liefde-
ontboezemingen tlc.s Hoeren? Onverschillig zijn ten
1) 0»eas. 7, II. ZJOscas. 7, 18. 3) Oseus. 10, 2.
1) Osais. XI. i. 5) Oscas. XI. 5. 0) Oseas. XI. Sen 9.
-ocr page 506-
488
aanzien van uw nietig luirt, dit kan God niet; en
waar zou Hij het minder kunnen, dan in het aan-
biddelijk geheim, dut. gij thans overweegt? En toch
wil Hij niet straffen. Toch roept Hij uit, gelijk
Hij eenmaal tot Ephraïm liep: „Hoc zal ik u over-
geven ; o Ephraïm! Hoe zou ik u maken als Adama;
hoe u gelijk stellen met Öeboïm?" — O neen! „Mijn
hart is als omgekeerd in mijn binnenste," — zoo
eindeloos is mijne ontferming, — „en al mijn me-
dedoogen ontvlamd in mijn boezen 1)." Ik wil,
Ik kan u dus niet geheel verdelgen. „Want Ik
ben God, en geen menseh." Ik ben de Heilige,
ja; maar Ik woon in het midden van u." —
Treffender en hartroerender kon het voorzeker
niet! En indien de naam van Hart Gods nog iets
op u vermag, indien uw eigen hart nog niet ge-
heel is verblind en versteend gelijk de rotsen van
Sinaï; wat moet ge dan niet gevoelen, bij het ver-
nemen dezer liefdezuchten uit het Hart van Jesus
in het Sacrament zijner liefde! — O kom dan, en
neem voortdurend tot dit Hart uwe toevlugt!
Werp u neder voor den Tabernakel, waarin Het
onophoudelijk in ons midden vertoeft. Gedenk, in
hoeveel verhevener zin het hier bewaarheid wordt,
wat Hij eenmaal gezegd heeft van het Heiligdom
des Ouden Yerbonds: „Hier zal Mijn Harl, en hier
zullen mijne ooyen zijn, (en allen dage."
En tracht
dan ook zelf, even als Johannes, de leerling dien
Jesls lief had, èn bij, èn aan, en zelfs als midden
in
dat goddelijk Hart te rusten. Want zoo moeten
1) Os. XI. vgl. den Hebr. tekst.
-ocr page 507-
489
wij doen, — gelijk ons de uitmuntende dienares
van Jesus\' Hart geleerd hoeft, — „zoo moeten ook
wij rusten tusschen zijne armen, en op zijn Hart,
gelijk ecu kind in do armen zijner moeder rust,
en aldaar vertroosting en vrede vindt 1). — En
wilt gij nog verder gaan? VVonscht gij nog inniger
uw nietig menschelijk hart met het Oneindig groote
Hart uws Scheppers en Verlossers to vereenigen?
Woon dikwijls, ja zoo vaak mogelijk, het heilig
offer der Mis bij. Ontvang herhaaldelijk , ja zoo
dikwerf als het u wordt toegelaten, dut Hart uws
Bruidegoms in de heilige communie. Vïck hierbij,
zooveel doenlijk, uw klein geloof op. Denk
aan de Paaschzaal, en aan Golgotha. Herin-
ner u hot Hart (iods, in wezenlijken en waar-
aehtigen zin, zich hier als zich zelf vergetende,
zich wegschenkende aan u, zich uitstortende in n,
zich verecnigende met u, — en antwoord dan zelf:
zoo niet hier wederom oen geheim des Harten is,
zoo niet hier Jesus\' Hart zich ten volste aan uw
hart getoond, en medegedeeld en geheel geschonken
heeft, — waar zal het zijn ?___
Of is hot veclligt,—zoo als gij ligt denken kunt, —
bij zijn heilig en bitter lijdon, en op het kruis? —
Maar dat kruis-hart zelf, — als we dit zoo
noemen mogen, — is geen ander dan dit eerste,
alhier geschonken. Het is één en hetzelfde offer,
een offeraar, één offerdisch, éénc spijze, — en in
dat alles — Jems\' Hart, — wat wij toch, tot ons
overgroot nul, nog een weinig nader moeten be-
schouwen. —
1) Kcrits du la li. Marg. Mar p. 37
-ocr page 508-
VIJFDE HOOFDSTUK.
liet Hart Gods lij uitstek duidelijk tot
ons sprekend in liet lijden en op het
kruis van Jesus.
„De goede menteh, — heeft Jesus zelf ons ge-
leerd, — brengt uit dat goeden schal zijns harten
goede dingen voort
1)." Aan de goede dingen kent
men dus liet goede hart, gelijk men den boom aan
zijne vruchten kent. .Maar wat moeten we dan niet
zeggen van het hart van Jesus, als we \'t wagen
ook maar een vlugtigen blik op al het goede, dat
daaruit is voortgekomen, te werpen? Wat niet den-
keu , als wij het zien, zich zelf overgevend aan
allo lijden, om aan ons hart dat goede te scheuken?
Wat niet gevoelen, zoo wij Hem zelf zien „verza-
digd," overladen met smarten, om ons als tot op
den grond van dat goede Hart te doen doorzien ? —
Hij is goed, — men heeft het reeds meermalen
gezegd, — die aan anderen weldaden bewijst. Lijdt
hij bovendien, om die gunsten te kunnen verleenen,
dan is hij zeer goed. Ondergaat hij dat lijden voor
hen zelven, ja door hen zelven, aan wie hij de ga-
1) Lno. 6, 45.
-ocr page 509-
191
ven schenkt, dan is hij goed in zóó hooge mate,
dat zijne goedheid niet grooter worden kan, tenzij
alleen door het groeijen der smarten, welke men
hem doet verduren. Maar sterft hij er van, dan
kan zijne deugd niet grooter worden, zijne goedheid
niet groeijen; dan zijn zij heldhaftig, volmaakt, en,
voor üod en de mensehen, loffelijk boven alles.
En ziet nu! Dat alles heeft Jesus gedaan; dat
alles vindt plaats bij de goedheid en liefde die in
Gods Hart voor het onze woont!
Het is hier ons plan niet, en het mag het niet
zijn, een volkomen en geheel afgeteekend tafereel
van al wat Jesns\' Hart voor ons geleden heeft op
te hangen. Maar een blik te werpen op Jesus\' lij-
den — indien wij zijn Hart willen kennen, — dit
is meer dan nuttig, dit is noodzakelijk. Bepalen
wc ons tot de hoofdzaak en letten wij bij voorkeur
op zulke trekken, welke meer regtstreeks het Hart
betreffen en die ook in de II. Schrift zelve genoeg-
zaam worden aangeduid, — wat zullen wij aantref-
fen? Drie hoofpuntcn: de droefheid, den smaad,
en de smarten. De droefheid, welke Jesus\' Hart
in Gethscmane ter nederslaat; de oneer en schan-
delijkste bejegening, welke Het in zijn gansehe lij-
den moet ondervinden; de naamloozc smarten, die
altoos stijgen, en, als \'t ware met Hem zelven
voortgaande, tot het toppunt klimmen,naarGolgotha,
op het kruis. In allo drie zien wij boven alles
Jesus\' Hart. Alle drie zijn puntige schichten, die
dat Goddelijk Hart doorboren. Door alle drie leeren
wij do grondeloo/.e diepten van het Hart Gods,—
en, (geve de hemel het tegendeel!) — de ook nu
nog te dikwijls zoo verregaande onverschilligheid
-ocr page 510-
492
van ons hart kennen. — Laten wij dit alles kor-
telijk verklaren. — Of liever neen, wat heeft het
nog verklaring noodig?
Volg zelf uw goddelijkcn Verlosser in het diepe
cu donkere dal Cedrou. Zie, hoe Hij waakt, en
hoc Jlij bidt, en hoe Hij lijdt in den eenzamen
tuin van Gethsemane. Vraag Hem zclvcn, wat Hij
verduurt, en hoe Hij thans is gesteld in de nachtelijke
ure, nadat Hij juist het Geheim des Harten voor
u heeft ingesteld. Wat zegt Hijzelf? „Mijneziel,
en dus het Hart, — zegt Hij, — is bedroefd lui
stenen» toe."
Wel kostte het Hem dit woord aan zijne lecrlin-
gen te zeggen, aan wier harten Hij nog onlangs,
de volkomene vreugde beloofd had ; maar Hij kan
nu het toch niet langer inhouden. Het woord moet
er uit. He Vertrooster heeft nu zelf aan troost
behoefte. En zijne leerlingen moeten dit weten.
O hoe krachtig hebben ze dan ook later dit go-
geheitn uitgedrukt, en deze smart beschreven! „Hij
was, — schreven ze, — van alle zijden bedroefd,
door en door bedroefd, geheel bedroefd; Hij begon,—•
omdat Hij het wilde en het dus gevorderd werd
door den goeden schat zijns harten, door zijne lief-
de, — doodelijk bedroefd te worden. Ja, zijne
droefheid was zóó groot, dat Hij als \'t ware oenen
walg begon te krijgen van het lijden , hetwelk Hij toch
zoo vurig verlangd had; zij was zóó geweldig, dat
Hem een schrik en om zoo te spreken eenc verba-
zing en verslagenheid aangreep, die Hem geheel
ter nederslocg; zij was zóó hevig, dat zij werkelijk
niets minder was, of liever terstond overging tot
een wezenlijken doodstrijd. O voorzeker! dit is het
-ocr page 511-
193
akeligste en verschrikkelijkste wat wij kennen, indien
wij zeggen mogen, dat wij het kennen. —
En meent gij misschien, of denkt gij er althans
in dien zin over, alsof die droefheid niet uit zijn
Hart kwam ? Van waar zou zij komen ? —
Maar aanschouw ook zelf dat hleekc gelaat ca
voorhoofd. En meen niet, dat het voortkomt van
het blecke licht der maan, die als huiverend van
eerbied door het trillend loover op Hem afschijnt;
het is de vale kleur des doods, waarmede Hij
worstelt en strijdt. Aanschouw het overvloedig
zweet, dat van zijn bevend ligchaam ter aarde ne-
derdrupt; \'t zijn niet de koude druppelen van den
naclitelijkcn dauw, waarop ze gelijken; \'t is wel
degelijk, even als zijne tranen, het bloed der ziel,
dat van alle zijden uit zijne aderen wordt geperst.
Aanschouw vooral dat gndsend bloed, langs zijn
voorhoofd, over zijne wangen, uit geheel zijn lig-
cliaam vloeijend , en zelfs in ware stroomen op den
grond nedervloeijend; is het niet het bloed des
Harten, door de benaauwdheid daaruit geperst, het
goddelijk Hartc-bloed, nog eer dit Heiligdom door
de lans is geopend, voor ons vergoten?
En waardoor dit alles? — Door de droefheid;
door die ijsselijke, doodelijke droefheid des harten,
waarvan elk dezer uitwerkselen het gevolg en het
bewijs was.
En deze waarheid verwond ere ons niet. „De
droefheid, — zegt de Geest des Heeren zelf 1),—
brengt schade toe aan het hart, gelijk de mot aan
1) Spreuk. 25, 20.
42
-ocr page 512-
494
ilc kleederen, en de worm aan het hont." Zij knaagt
pii verteert liet dus gansoholijk. Ja, Hij liccfl nog
moer gezegd en zich noch vod sterker uitgedrukt:
„De droefheid des harten immers, zegt Hij, behelst
en is alle waart te gelijk. En hierom „kan ook
iemand alle smart onderdaan; waar niet die de» harten,
dat is: <le droefheid 1). „Want do droefheid ver-
haast den dood, en verdrukt don sterke; en des
harten droefheid doet den hals nederbnigen 2)."
Ën desondanks heeft do goede Jesus ook deze
smart onderstaan. Ook Hij wordt tor neder gebo-
gen en als vastgekluisterd aan de aarde, ofschoon
niet verbrijzeld; ook Hij, do oneindig Sterke, wordt
door des harten droefheid verdrukt, alhoewel niet
verplet; ook voor Hem verhaast die droefheid, zoo
niet den dood, dan althans den wezenlijken dood-
strijd; ook Hij gevoelt daardoor waarachtigujk alle
smart te (lelijk,
— en weet nu, door eigen crva-
ring, \'t geen Hij ons leerde door cindeloozo kennis,
wat de droefheid dos harten voor den mensch kan
zijn. —
O eeuwige, ondoorgrondelijke cu geheel onl>e-
grijpelijke liefde! o hakt oods! dat het ook met
u, en om onzentwil, zoo verre mogt komen! —
Tot n was het toch niet gezegd, wat er voor ons
en voor alle zondaren geschreven stond: „(lij
zult dronken, ff ij suil vervuld worden uit eenen kelk
van zieles/nart en droefheid
3)!" Van een Antio-
ehus begrijpen wij het, maar niet van U, dat er
tot de vrienden gezegd moest worden: „de slaap
1) Ecrli. 25, 17. 18. 2) Kecli. 38, 19. 3) Ezeck. 23, 83.
-ocr page 513-
195
is van mijne oogen geweken, en ik ben necrge-
drnkt en verslagen van harte wegens zooveel kóm-
uier; en ik heb in mijn harl gezegd: O! in hoe-
veel angst ben ik gekomen, on in wat golven van
droefheid verkeer ik thans; ik, die zoo blijde was,
en bemind in mijne magt 1)!" En toch hebt (Jij
dat alles voor ons willen verduren. Toch roept
ook voor n, — zoo als voor 1\'avid, nwo vooraf-
beelding, — „de eene afgrond des lijdens den
anderen tot zich." Toch zijn ook over n „al de
brandingen en al de golven der droefheid en ziele-
smart uit de hand nws hemelsehen Vaders heen-
gegaau." „Toch omringen en grijpen zij vooral uw
hart aan, die rampen, zonder tal, en die zonden,—
onze zonden, — en „ontzinkt u het hart," omdat
zij talrijker zijn, dan de haren van uw hoofd , en, —
zooala uw Voorbeeld het uitdrukt, — als \'t ware
ook voor uw eindeloozen blik, niet te overzien 2).
Eu wie zal twijfelen, of het wel bij voorkeur het
hart is, dat in zijne goddelijke diepten „de tl roef-
heid des harten"
ondervindt? Wel weten we, dat
dit goddelijk Hart als eene grens- en gronde-
looze zee is, waarvan ook de oppervlakte zelve door
geen enkelen storm kan beroerd worden, zonder
dat Jesns zelf het wil; maar Hij zelf ook betuigt
ons: „dat zijne ziel bedroefd is tot stervens toe."
Even goed is het bekend, dat de vreugde Hein
was voorgesteld, en Hij in blijdschap des harten
ons had kunnen verlossen; maar niet minder is
liet zeker, dal, Hij hol kruis heeft uitverkoren,
1) 1 M:\\\'-h. VI. 10, II. 2] Psalm. 39, 13.
-ocr page 514-
496
„deschande verachtende 1)," en dus ook ditzelfde
kruis vooral in zijn Hart, in het diejiste van zijn
Hart, den zetel zijner liefde, heeft willen dragen.
Doch wat heeft ook zulk eene waarheid een be-
wijs noodig? De (leest Gods zelf noemde immers
den grootsten ramp „de droefheid des harten" en
de (iod der natuur heeft nog duidelijker gesproken
door het goddelijk bloed, dat, wegens de benaanwd-
heid des harten, uit het gansche ligehaam van den
Godmensen vloeide.
11. "Wij zouden dan ook werkelijk, daarop acht
gevende, hier voor een oogenblik kunnen stilstaan,
en ons de vraag voorstellen: of er dan nog grootere
smarten, met betrekking tot Jesus\' Hart, in zijn
lijden zijn voorgekomen? Wij zouden kunnen den-
ken, dat wij het geheim des harten, voor zoo verre
dit zijn lijdensdag aanbiedt, reeds in Gethseinane
doorgrond hadden. Maai dan hadden wij toch niet
gelet op al die andere ontboezemingen, welke de
propheten des Heeren, reeds cenwen te voren, in
den mond des goddelijken Lijders legden. Dan
hadden wij niet goed overwogen, dat er uog eene
andere smart is, wel in schijn dragelijker voorliet
ligehaam, maar zoo veel te dieper ingrijpende in
de ziel. Dan hadden wij, kortom, vergeten, hoe
de klagten van elk edel harte bitterder wegens den
smaad en de verachting, dan om al de andere pij-
ningingen en folteringen zijn. Laat ons dus, ook
te dezen aanzien, het lijden van Jesus, als een
nieuw en waarachtig üeheim des harten niet ver-
geten te beschouwen.
I) llcbr. XII, 2.
-ocr page 515-
197
En wilt gij liet krachtig en even bondig als
duidelijk door de zaak zelve bewezen zien? Over-
wceg maar twee punten, doch die hier de gansene
zaak als in een kort begrip zamenvatten: wat Jeats
lijdt;
en «at Hij gevoelt.
Of zegt gij, dat gij u ook hiertoe niet in staat
gevoelt? Ik zal het u, in korte woorden, herinne-
ren. Verg slechts niet, dat ik het u besehrijve,
laat staan uitdrukke al wat er bij te gevoelen is;
dit is niet mogelijk. Daal zelf, met uw eigen hart,
in dien grondoloozen Oceaan neder, en bewonder,
wat gij niet begrijpen kunt. Luister overigens met
gespannen aandacht naar de verzachtingen en klag-
ten uws goddelijkcn Verlossers, en leg de hand op
uw eigen hart, om te gevoelen of zij er weerklank
in vinden.
Wat lijdt Hij? — Ach! welk eono smart! Nog
staat de laatste angst, de benaauwdheid des doods*
strijds op zijn gelaat te lezen, nog biggelen de
druppelen van bloedig zweet langs zijn gezegend
voorhoofd, — en zie! hij, die daar staat, en Hem
afwacht, en omhelst, en aan zijn gezworen vijanden
overlevert met eencn kus , — het is zijn apostel,
één der Twaalve, die Hij nog onlangs, als in de diepte
zijns Harten had laten lezen , hoezeer Hij hen liefhad.
Hoe is het mogelijk! Maar zal dan nu ook iemand
nog verwonderd zijn, over Jescs\' klagte, en dat
Hij daarop verwijst, dat een zijner vertrouwelin-
gon 1) Hem verraadt, en Hem verraadt terwijl Hij
„bedrukt m van harte 2)," en nog al de smart van
1) I\'s. 51. 2) I\'. 108, 17.
42
-ocr page 516-
198
zijn vreeselijken doodstrijd gevoelt? „Ja, zucht Hij
den arme en behoeftige hoeft hij vervolgd, en den
bedrukt?, van harte, om hein te dooden." —
tën hoezeer wordt die smart, en in \'t oog der
menschen werkelijke sohande, voor Jesus\' Hart nog
vermeerderd door de ondankbare laaghartigheid van
al zijne andere apostelen) „Simonl - had Hij ge-
klaagd, — kunt gij nog niet een uur met mij
waken?" Gij allen, — had Hij voorspeld, —zult nog
dezen nacht aan mij geërgerd worden. En zie nu!
daar wordt naauwelijks de hand aan den bemin-
nelijksten der Meesters geslagen, of de gansene schare
vlugt van hem weg, als angstige schapen, eu het
Hart van .Iesus moet ook nog dien kelk drinken,
dat Hij alleen en geheel verlaten moet lijden, —
volgens do klagte; „Smaad eu ellende, heeft mijn
hart gemocht. En ik verlangde naar iemand, die te-
gelijk {met mij) bedroefd :011de wezen
, en er tcas er
geen; „één enkelen, die wij tol troont zon verstrekken,
en ik vond niemand. \\)."
0 Hart mijns Gods! hoe
peilloos diep moet u deze kleinmoedigheid van deze
en van helaas! nog zoo vele andere uwer zwakke
leerlingen gegriefd hebben!
Dan, ook hierbij zou het niet blijven. De kelk
van smaad, vernedering en verguizing begint eerst
van nu af voor goed te worden gevuld.
Zie! de Oneindige Majesteit zelve wordt als esn
booswicht uit den tuin van Gethsemane, door het
dal Cedron, tegen den berg Sion op, voortgesleurd;—
en Hij, — (tij zwijgt, „gelijk een zachtmoedig lam,
1) I\'s. «8, 21.
-ocr page 517-
499
ter sluglbank weggesleept," zich alleoti beroepende
op „den Heer der Heerscharen, die naar de gereg-
tii^heid oordeelt, en nieren en harten doorgrondt 1)."
„Aan n, zegt Hij, aan IJ, Heer is mijne zaak ge-
openbaard! (jij doorgrondt èn nieren èn harten."
(Jij weet dus ook wat in mijn Hart is. —
En wenschen wij liet ook te weten, voor zoo
verre ons dit goddelijk Hart geopenbaard is gewor-
den? Letten wij wederom op zijne woorden, op
zijne werken, op zijne wonderen. —
Een onbarmhartige oogendienaar der overpries-
tors geeft den Almagtigen Schepper een geweldigen
kaakslag en beschuldigt de eeuwige Wijsheid van
een ongepast antwoord te hebben gegeven; en Jesus
antwoordt: „Indien ik wèl gesproken heb, — zoo
als Hij immers altijd deed, en als (iod wel doen
moest, — waarom slaat gij mij 2)? — Disce Cor
Lei ex verbis Dei:
o leer het Hart (lods uit Gods
woorden kennen! Maar wat moet dat aanbiddelijk
Hart niet gevoeld hebben bij zulk eeuen smaad? —
Petrus, de overigens zoo ijverige en Jesus zoo
vurig minnende leerling, verloochent Hem, tot
drie malen toe, uit laaghartige menschenvrees; en
de zachtmoedige blik van den dierbaren Meester,
een nog duidelijker spiegel zijns Harten dan zijne
woorden, laten ons met Petrus, als in het open
harte, lezen, wat daar omgaat in dien goddelijken
boezem: „Sinum! pro Te rogavi, Petrus! voor U,
heb ik gebeden,"
in het bijzonder en met meer na-
druk gebeden, opdat uw geloof niet bezwijke...,
En nu kant gij niet één uur met mij waken?"
1) Jcr. XI. 1\'J, 20. 2) Jo. 18, 23.
-ocr page 518-
500
De Schriftgeleerden on Phariseën, do oversprics-
ters en oudsten dos volks, de Hoogepriester zelf,
die bij uitnemendheid Jesus\'voorbeeld in het Oude
Testament eu als zijn plaatsbereider op aarde was,
allou spannen te samen togen den Messias, dien
:ij inzonderheid ontvangen en aan het volk verder
bekend moesten maken , allen „verzamelen boosheid
in hunne harten ])," en beramen het grootste kwaad
tegen hunnen Weldoenor, en verspreiden naar alle
zijden hunnen laster; eu JesUS zwijgt, terwijl Hij
alloen tot den Vader bidt, dat Hij hem ondersteune
en redde „omdat de benaauwdheden zijns harten
zijn vermenigvuldigd," naar mate „zijne vijanden
zelven aangroeien in getal," en „zij allen toch Hem
haten met oen onregtvaardigen haat 2)."
En wat heeft er niet plaats gevonden, en wat
is er niet omgegaan in Jesus\' Hart gedurende dien
langen nacht, dio den laatsten dag zijns levens
voorafging en dien wij gaarne bij voorkeur den
nacht zijns Harten zouden noemen? Onder eedo
gevraagd of Hij de Zoon is van God, verklaart Hij
op do plegtigsto wijze, wie, en wat Hij is en wc-
zen zal; en onverwijld wordt Hij als een Godslas-
teraar veroordeeld en zonder verder onderzoek ter
dood verwezen. „Mijn hart is ontroerd in mij, —
roept Hij uit, — en de schrik dos doods is op mij
gevallen. Vrees en beving zijn op mij gekomen;
en de duisternis heeft mij overdekt." En alleen
op den Heer is nog te hopen. „Want bij hen is
gecne verandering, on zij vreezen God niet 3)."
1) Ps. 40, 7. volg. 2) I\'s. 21, 17, 19. Ju. 15, 23.
3) Ps. 5i, 5, 6. 21.
-ocr page 519-
501
Er is werkelijk bij hen geene verandering, tenzij
vun erger tot erger. — Noauwelijks immers is
Jcsus ter dood veroordeeld, of de wreedste en on-
gelioordste mishandelingen nemen een aanvang. l?c-
seiirijven kunnen wij die niet, vooral niet in wci-
nigc woorden ; maar herinner n zelf wat er geschreven
staat. De Alwetende God wordt door het laagste
gemeen als een valsche propheet bespot , de Zalig-
maker der wereld als een verleider en bedrieger
uitgescholden, do eindeloozc Majesteit en de lieer
aller Hoeren en de Koning der Koningen als een
valschaard en spotkoning uitgejouwd; en uitgejouwd
niet alleen, groote God! maar ook mishandeld, ge-
slagen, bespuwd, — alsof er geen verstand meer
in den mensch, bij de Engelen geen medelijden ,
bij God zei ven geene magt meer was om de boos-
hcid te verdelgen! — En wat zegt nu, bij dit
alles, het zoo teergevoelig Hart van Jesus?— O,
het zwijgt. Maar zeggen zij niets, die stille tra-
nen, nu en dan, bij een hevigen vuistslag uit zijn
oogen geperst ? Zegt hij niets, die ligte blos, van
tijd tot tijd bij een wreeden kaakslag over zijn ge-
laat verspreid? — O donkere nacht! wat zult ge
niet te verhalen hebben op den dag der dagen, als
alles, door het eeuwig Licht, geopenbaard zal wor-
den, en wij allen nog zoo veel zullen leeren, van
hetgeen de oneindige Goedheid voor ons heeft ge-
daan! Maar hoeveel te beter zullen wij ook dan
nog dat Hart leeren kennen, hetwelk zóó verro
kon gaan, dat het zich zelf schijnt te vergeten,
om aan ons de allerkrachtigstc blijken zijner cin-
delooze liefde te geven!
En toeh! hoe verre zijn wij ook uu nog van de
-ocr page 520-
502
heffe des lijdeuskolks van onzen goeden Jesus\'
verwijderd !
De eerste stralen der oprijzende zon verlichten
te naamvemood ile toppen des Olijfbcrgs en de
witte marmersteenen des Tempels op Moria, of de
snoodste en schandelijkste mishandelingen , die ooit
onze aarde bezoedeld hebben, worden onverwijld
tot het uiterste toe, voltrokken.
Als een boosdoener geboeid , wordt de Heilige
der heiligen door Jcrusalcms straten gesleurd. Als
een volksverleider en oproermaker wordt de eenige
eu waarachtige Koning der Koningen aan de hei-
dencn overgeleverd. Als een verachtelijke dwaas
wordt de eeuwige Wijsheid „de "Wijze van harte"
hij uitnemendheid, en „wiens Hart men aan zijne
wijsheid kent," door een wellustigon wreedaard be-
spot. eindelijk , — \'t geen bijna niet is te geloo-
von, — na op alle mogelijke wijzen te zijn gehoond
en verguisd; na „de smaad, en verachting des
volks," van zijn eigen volk, hetwelk Hem verwerpt,
te zijn geworden; na de smadelijkste slavenstraf
der geeseling en eene krooning met doornen, als
om zijn hoofd- met zijn hartsbloed te mengen, te
hebben doorgestaan; na herhaaldelijk en wel vijf
malen aan al wat men Hem ten laste legt, door
den heidenschen Landvoogd zelven , onschuldig te
zijn verklaard ; kortom, na allen smaad en schande,
die een mensch , — neen, die geen monsch, die
do Godraensch alleen bij magte was te onderstaan, —
na dat alles wordt de llcgtvaardigheid zelve eu
ons aller eeuwige lieg ter, van alle aarilscho gereg-
tighcid verstoken , tot do schandelijkste en smarl-
volsto aller doodstrall\'cn verwezen , — en veroor-
-ocr page 521-
503
ilceld, — om onze zonden, —te worden ilooilgcfolti rd
tip een kniis.
O beminnelijkst on allcrtecderst gevoelig Hart
van mijnen gotldelijken Jesus! zeg het ons, zoo gij
liet zeggen kunt: wat d-cht, en wut ge voelde t Gij,
of liever, vrat dachten gevoelde* gij niet, bij zulk
eene grievende versmading!
„Heil mij, o lleere! — zoo verzucht Hij, —
want ik ben arm en behoeftig, en mijn Hart is in
mijn binnenste ontsteld 1)." Ontferm u mijner, o
lleere! want ik wordt verdrukt, mijn oog is van
rampspoed ontsteld, en (zoo ook) mijne ziel en
mijn ingewand.. . Meer dan alle mijne vijanden ben
ik een smaad geworden, ja zei I\'s zeer grootclijks
voor mijne naburen; en een schrik voor mijne be-
kenden. Die mij zagen vlugtten weg van mij naar
buiten. Ik ben vergeten, als een dcodc, uit het
hart 2)."
Vergeten, — uit het hart vergeten, — als een
doode vergeten, — en door ons zclven, voor wie
(üj dit alles lijdt, aldus vergeten te moeten wor-
den, — wij bekennen het, allerdierbaarste Jcsus!
dit moet vel voor u een der bitterste druppelen
in uwen lijdensbeker geweest zijn! Dit gal\' reden
genoeg om uw teergevoelig Hart te doen ontstellen
en ontroerd zijn! Maar volgt er niet te gelijk uit
die goddelijke klagte, dat (Üj, om zoo te spreken,
wederom meer aan ons denkt dan aan u zelven ;
dat het boven alles uio Hart is, hetwelk ilc snerpcnd-
ste slagen des hemelsehen Vaders gevoelt?
1) P». ]0S, 22. 2) I\'s. :j0.
-ocr page 522-
504
Ach! Christelijk hart, wie gij ook wezen moogt,
wat zou ik hier hij moeten voegen, om u van zulk
eenc waarheid ten volste te overtuigen? Weet gij
niet, dat een edelmoedig hart door niets meer ge-
kweld kan worden, dan door den smaad en de
schande, welke het meer dan alle folteringen doen
terugbeven van angst? Is het u niet bekend, dat
een groot en zich zelf opofferend hart wel het gric-
vendst door dé ondankbaarheid zijner vrienden wordt
gekweld en gepijnigd? En waar is dan het hart,
(lat met eenc goddelijke fijngevoeligheid , als dat
van Jesus, is voorzien? \'Welk is het hart, dat met
cene alwetende en alles doordringende konnis van
alle rampen die het wachten, en vooral van de
zonden waarvoor het lijdt, gelijk dat van Jesus,
is verrijkt? Welk hart kan er zijn, dat ooit met
allen smaad en schande, zoo als dat van Jesus
vervuld, ja, na het Woord en den wil Gods zelven\'
zal „verzadigd" en overladen kunnen worden; mlu->
ralitur opprobrih?
Of komt u veelligt dit alles niet duidelijk ge-
nocg voor den geest, bij de korte en incengc-
drongen voorstelling, die wij u zoo even van zijn
heilig lijden gegeven hebben? Welaan! neem dan
nu een tafereel wat meer in \'t bijzonder, en volg
ons, vooreen oogcublik, in het paleis dos heiden-
schen Tractors.
Wat ziet ge daar? — De Onschuld zelf omringd
door de wreedste beulen, gereed om het zedige lam
te verscheuren, tën ziet ge niet dien korten stccnpi-
laar.mct eene ijzeren ring aan den top voorzien, en
stevig aan den grond bevestigd ? Ziedaar de kolom,
waaraan reeds zoo menig boosdoener ter welverdiende
-ocr page 523-
505
straf is vastgebocid. Ziedaar de kolom, reeds be-
sproeid met zoo menigen druppel van wezenlijk
goddeloos en mciisclienliatend bloed, nog altoos
daarmede geverwd, en in al hare naaktheid, schrik-
wekkend en eerloos. Ziedaar de kolom, aan wier
ijsselijken voet reeds zoo velen voor altijd hun leven
hebben zien schandvlekken, sommigen, zoo als ge-
schiedde, het onder de smartvolste geeselslagen
hebben verloren. Het was echter voor hen naar
verdienste; zij waren het uitvaagsel der menschheid.
Maar wat moet Jesus\' Hart niet gevoeld hebben,
als het dacht aan de smarten, aan de schande vooral,
met zulk een geeselpaal noodzakelijk verbonden!
Wie zal het begrijpen?
En toch ontdoet zich dit onschuldig Lam, indien
wij het gevoelen van sommige heiligen volgen, zelf
van zijne kleederen, toch strekt Hij gewillig zijne
handen, met scherpe koorden omkneld, aan den
schandpaal uit, toch laat Hij zich verder geheel
aan zijne beulen over, zich deerlijk wreed binden
en de snijdende touwen ijsselijk aanhalen. — O,
mij dunkt, de Engelen des hemels hebben vol eer-
bied hun aanschijn bedekt; de zou zelve aan ile^i
hemel heeft niet dan met weerzin dit schouwspel
verlicht. Maar gij, o nienseh! zie toe! Want het
is om uwentwil, en door uw toedoen dat de God
der Engelen aldus moet lijden : „Supra dorsum meum
fabricavenmt peccalores
1); het zijn de zondaren, die
zijnen rug doorkerven."
Ach! wij zouden hier ligt kunnen meunen
1) I\'s. 128, :i.
V!>
-ocr page 524-
506
boter te doen door met een enkel woord, oven als
de Evangelieschrijvers, deze schanddaad uittedruk-
ken: „et, flagellevii eum; en Hij is gegeeneld;" maar
dit is juist geschied, om ons het onbeschrijfelijke
van dien gruwel voor te stellen ; en voor het koud
en laatdunkend hart is het ook wel eens noodig nu en
dan de propheten te hooren, die ons vooraf Jesus\'
lijden geschilderd hebben, on dikwijls de smart
zelve te beschouwen , welke ons een zoo diepen blik
in het minnend Hart van onzen lijdenden Verlosser
leert slaan.
Beschouw dan, o Christen! deze vreeselijke geesc-
ling, zoo als zij zich, in al hare kleuren, aller-
schrikkelijkst aan u voordoet. Eene geeseling, ge-
wild door het Hart Gods zelf, ten bewijze zijner
eindelooze liefde, en ten einde, ten minste door de
overmaat van smarten, uw hart te vermurwen; want
daarom is Hij bereid voor al de slagen der goddelijke
geregtigheid, — ego m flagella paratus eum. Eene
geeseling, geboden door dwaze meewarigheid, of
laat ons liever zeggen, door wreedaardige mcnschen-
vrees, om de snoodste vijanden des Lijders tot
medcdoogen op te wekken. Eene geeseling, voltrok -
ken door de onmeedoogunste krijgslieden, begecrig
naar bloed en spotternij; — gelijk de krooning
met doornen bewijst, door de wreedsten niet uitge-
daeht, bij geene wetgeving bepaald, door geen reg-
ter voorgeschreven. Eene geeseling , versterkt en
verdubbeld door den haat en den nijd, zoowel van
de heidenen tegen de joden, als van de Sehriftge-
leerden on Overpriestors zelven , van wien de geesc-
laars de gunst willen winnen, iïene geeseling,
uitgedacht door Satan , om don <iodraensch (e tergen,
-ocr page 525-
507
en al «rat Hem nog lief heeft van Hem afkeerig te
maken. Eene geeseling, kortom, verzwaard en meer
dan verdubbeld, verdiiizendvoudigd misschien, —
door u, o ondankbare menseh! en door allen, die
met u zondigen, en aldns den Godmensch kwellen,
die alleen om onze zonden zijn onschuldig bloed
moet zien vloeijen. O treed dan toe, en zie! maar
sta ook verstomd om zooveel liefde! —
En zeg niet, dat gij zulk een schouwspel niet
verdragen kunt. Indien do God der glorie het aan
u wil geven om er uw hart door te winnen, dan
is het wel uw pligt er ook Gods Hart in te leeren
kennen, en er uw hart voor te schenken. Maar
overweeg dan bovendien, hoe het ligchaam van Jesns
een allergevoeligst en door Gods Geest op bijzon*
dere wijze tot een volmaaktst ligchaam gevormd was.
Bedenk, hoe het reeds was uitgeput door het nach-
telijk gebed, het bloedig doodzweet, en al de mis-
handelingen in den nanacht doorgestaan. En vergeet
niet, dat deze geescling geschiedde, niet volgens
het gebruik der Joden, die slechts 40 slager, geven
mogten, doch naar de wijze der Romeinen, bij
wie de geescling zoo verschrikkelijk was, dat men
vaak de beenderen des lijders tot aan zijne iuge-
wanden kon zien, en menige slaaf of vreemdeling,
(want de Romeinen zelven werden aan deze slavcnstraf
niet onderworpen) onder de slagen dood ncdcrviel.
Plaats u vervolgens voor de eerlooze kolom en
zie daaraan vostgeboeid het onnoozele Slagtlam,
gelijk de propheten het geteekend hebben. Met
ontbloote en gespierde armen grijpen de woedende
beulen de gceselroeden van den grond en schieten
zij onmecdoogend toe op den veroordeelden Naza-
-ocr page 526-
50S
rccner. BcscluiHincl staat daar intusschen de (!od-
mensch om zijne ontkleeding, en als onwillekeurig
knikt. Hij in zijne kniën , bij het aanrukken dier
snoodaards; want zij, „zij hebben over mij den
mond geopend, — zegt hij, — als een verscheu-
rende en brullende leeuw 1)," gereed om zijne
prooi te verslinden.
Yreeselijk zijn dan ook van het begin af de door-
dringende slagen. De beulen, die ter eencr zijde
staan, slaan de eerste slagen; die ter andere zijde
slaan er kruiselings over. Armen, sehouders, rug
en borst, alles is weldra blaauw van striemen.
Spoedig begint allerwegen het vel te scheuren;
het bloed stroomt met kracht te voorschijn; de
armen der beulen, de kolom en de grond zijn er
nieê geverwd. Dieper dringen reeds de weerhaken in
het heilig vleeseh van Jesus door; hier scheuren zij
stukken daarvan los; ginds rukken zij er flarden af,
kneuzende beenderen, of rijten de aderen open; en
nu vloeijen er als even zoovele bronnen uit, en is
alles wonde, kwetsing, bloed.
Eu ook hiermede is de geeseling niet afgeloopen.
Op en neer vliegt steeds de roede , de scherpe koord,
de geslingerde kogel. Het klieft, en kerft, en
scheurt voortdurend voort. Het is, volgens eene
uitdrukking der II. Schrift, als ecu ploegkouter dat
den voehtigen grond doorklieft 2) en breede voren,
waar hét doorsnijdt, achterlaat: „op mijnen rug
hebben de zondaars geploegd .\'S)." Ja, indien wij
eene overlevering, bij sommige heiligen, gelooveu,
volgden duizend op duizend slagen tot bij de zes
1) Ps 81. 2) I\'s. 128. :i) Vgl. \'tHebr.
-ocr page 527-
509
duizend toe, en losten de beulen elkander af, of
waren zij althans velen in acetal, — zooals het ook bij
den propheet schijnt aangeduid: „vele (woeste) kal-
veren hebhen mij omringd, en sterke (baldadige)
stieren mij omgeven 1)." Schouders, zijdon en borst
zijn dus ook weldra geheel overstriemd, doorkorven,
bebloed. Het maagdelijk vlecseh van Jesus wordt
aan stukken los gereten. Bebloed is nu de gausche
schandpaal, bebloed de grond , de afgematte arm
der beulen bebloed. Do beminnelijke Zaligmaker
krimpt intnsschen in een van smarten; de zenuwen
trillen, het hart wordt bevend in zijnen boezem,
en wit van doodsangst, rood om de bloedige won-
den, staat Hij toch onverschrokken, als de \\\\elbc-
minde onzer zielen, en onbezweken als een alles
overwinnend held.
Maar wat meent ge nu, —Christen, die dit met
aandacht overweegt, want verder behoeven wij n
thans de wreede pijnen der geeseling niet te be-
Bchrijven, — wat denkt gij nu, dat er omgaat in
Jesus\' Hart, nu werkelijk verzaad met zoo uameloozo
smarten? Wat dunkt u, dat gij kunt zien in zijn
betraanden blik, kunt lezen in zijn met bloed ge-
vulde oogen, moet gevoelen aan de kloppingen van
zijn boezem? Durft gij zeggen: dat hel Hart Gods
niet spreekt? Dan durf ik u zeggen : bf (bit gij geen
geloof hebt, zelfs niet zoo veel als u volstrekt
noodzakelijk is ter zaligheid ; bf dat gij het ondank-
baarste, het dwaaste der schepselen zijt, hetwelk op
die wijze de allerkraehtigslc stem van zijnen Schcp-
per versmaden durft.
1) I\'s. 21.
43
-ocr page 528-
ZESDE HOOFDSTUK.
Hel Harl Gods ons nogmaals duidelijk toe-
sprekend in zijn laatste lijden en vooral
als hel breekt op liet kruis.
Het is ons plan niet te dezer gelegenheid de
gansche lijdensgeschiedenis Tan Jesus voor te stel-
len. Maar wij moeten toeh een blik werpen op
hetgeen er verder met tien Zaligmaker voorviel, om
zoo veel te juister en als geheel van zelf over het-
gecn in zijn goddelijk Hart omgaat te kunnen oor-
ileelcn.
Wij hebbeu reeds gezegd, dat de Komeinsche
Landvoogd zeer duidelijk en herhaalde malen den
door het Sanhedrin veroordeelden Wonderdoener
iieeft vrijgesproken. Maar helaas! verachtelijke men-
schenvrees heeft eindelijk de bovenhand. Pilatns
wil liever de vriend des Keizers zijn, dan die der
regtvaardigheid. En hij geeft dus Jesus aan zijne
gezworen vijanden over.
Met alle plcgtigheid op zijnen regterlijken zetel,
Lithottroto» of Oabbatha genaamd, geplaatst, laat hij
derhalve het vonnis voorlezen. Het behelst eene
dubbele oitspraak: Barrabbas worde vrij gelaten;
Jesus ter kruisiging uitgeleid. Ecu daverend gejuich
-ocr page 529-
511
gaat eensklaps op in de straten van Jerusalem. Aan
alle zijden, van de hooge bron Gion af tot aan liet
dal Cedron toe, stroomen nieuwe volksscharen aan,
gelijk aan de rollende golven eener tloor woeste
winden opgezweepte zee. „Naar Golgotha! Naar
Golgotlia!" klinkt het woord; en het gepeupel door
de Overpriesters en Schriftgeleerden opgeruid geeft
de verklaring: „want de groote raad der Joden heeft
het proces gewonnen; de oprocnnaker van üalilea
is door Pilatua veroordeeld; de sinds lang gezochte
en ter dood bestemde valsche propheet van Nazareth
zal eerlang aan het krnis worden geslagen."
üe onschuldige Jesus omhelst intussehen zijn
dierbaar kruis. Want van uu af kan Hij met het
volste regt herhalen, wat Hij ons bij voorbaat had
toegeroepen: „Die zijn kruis niet opneemt en Mij
niet navolgt, is mijner niet waardig."
De stoet is middelcrwijl aan de stadpoort gcko-
men, en stroomt vóór en achter Jetus bergwaarts
op. Digt bij de poort ligt de zoogenaamde Calva-
rieplaats of schedelberg, cene plaats aan den open-
baren weg, en alzoo best geschikt voor de teregt-
stelling en kruisiging van boosdoeners. Daar voert
men Jeum heen.
Honderden en veelligt duizenden, zoowel van de
Jerusalemmers als van de bij hen voor het Paaschfeest
wonende vreemden, volgen den stoet. Dezen op-
gewekt door de overpriesters en oversten des volks,
om deel te nemen aan den Godsmoord; anderen
uit louter nieuwsgierigheid on om eens af te zien,
wat er geworden zal van den grooten wonderdoener
van Galilea, van wien ze zooveel goeds hebben ge-
hoord, of zelfs zooveel groots hebben gezien. \\Vei-
-ocr page 530-
512
nigeri slechts zijn or, zeer weinigen, «lic Hem uit
getrouwheid vergezellen en zooveel mogelijk tot
troost willen verstrekken. Met Maria, de vrome
vrouwen en Jo.iimes, zijn :illen, voor zoo verre wij
weten, genoemd.
Opmerkelijk is liet nog, hoc ook het sterkste
onder alle harten, waar do Almagtige de natuur
alleen laat werken, voor Jcsus niet beletten kan tot drie
maal toe onder het zware kruis te vallen. Wonder
is het niet. Want den vorigen avond heeft Hij
bloed gezweet van angst, den gansenen nacht geen
oogenblik rust genoten, nu zelfs den goheelen weg
als met zijn bloed geverwd, terwijl do geeseling,
krooning met doornen en andere versmadingen Hem
ganschelijk hebben uitgeput. En Zoo valt Hij dus,
en valt llij driemaal met eer onder den zwareu
last onzer zouden, om echter ook voor ons tevens
cen toonbeeld te zijn, indien wij somtijds onder ons
kruis worden gebogen.
Intusschen klimt men Golgotha op en spreidt al
de gereedschappen voor de teregtstelling op de
sterfplaats uit. De eerste moordenaar wordt aan
zijn kruis vastgehecht en dit ter linkerzijde in den
grond vastgezet; dan insgelijks de tweede, ont-
kleed, geboeid, en op het sehandhout verheven.
Schuldigen als zij waren, verdienden zij geen beter
lot. Maar nu komt de beurt aan den derde, aan
onzen homiunelijken Jam». Is ook Hij schuldig? —
Ja; omdat Hij onze schuld op zich heeft genomen;
en daarom zal Hij ook thans met de moordenaars
gelijk gesteld en zelfs te midden van hen, als ware
Hij de Koning der boosheid, gekruisigd worden, —
opdat aldus ook de sekri/tuurplaalt vervuld worde;
-ocr page 531-
518
„Hij is met de boosdoeners gerekend 1)," on opdat gij,
o, Golgotha! tot nu toe ecnc plaats van vloek,
van nu af eeno plaats van zegening voor ons aardrijk
zoudt zijn! —
De aan de wonden en striemen vastgekleefde klec-
deren rukt men nu ruw weg van Jesus\' schouderen
af. Het schuldelooze Lam strekt zich zelf op liet
slagthout uit. Een gespierde l)eulsliand grijpt den
dikken nagel, een ander den regtorarm van Jesus
vast; en nu boort straks de scherpe punt in het
heilig vleesch, terwijl de hamer nog eens, en nog
eens van over het hoofd des wrecden beulsknechts
vliegt, en een herhaald aantal ploffende slagen de
Hand die het heelal bestuurt aan het kruishout
vastklinkt. Drup aan drup vloeit nu het goddelijk
purper langs de van pijn gekromde vingeren , den
blooten arm, en ver naar beneden tot op het stom
en noestig kruis.
Nu grijpt oen derde den linkerarm dos lijders
aan, rukt dien met kracht tot aan de plaats waar
de nagel inoet komen, wringt de van smart in een
gekrompen vingeren los, duwt den roestigen spijker
in vleesch en aderen in en slaat dien met vernieuwde
slagen aan het gevloekte kruishout vast. O Maria!
Maria! welk een ijsselijken weerklank hebben die
klinkende hamerslagen in uw moederlijk hart gehad!
De voeten alleen blijven nu nog over, — de
voeten van Hem , die op de bomende hoogten der
zeeën treedt, die op de Cherubijnen troont, wiens
voetschabel ons geheel aardrijk is. Woest, wreed ,
1) Isaias. 53.
-ocr page 532-
614
ijsselijk ruw en schaamteloos grijpen nn ook de
ontmenschten deze heilige voeten aan en trekken
ze verre met koorden tot op de plaatse, waar ze
vastgenageld zullen wolden"; en terwijl eenige ze
verre uitrekken en vasthouden, klinken anderen twee
puntige nagelen door de heilige ledematen heen.
l)och ook nu nog vliegt het ijzeren slag-werktuig
meer dan eens op en neer. En de ijzeren spijker
wringt, scheurt, en boort, als met tegenzin, door
de pcezen en heenderen van den Heilige Israéls.
De goddelijke liijder krimpt intusschen van smart
in een, zijn hoofd vindt geen rust dan op de pun-
tige doornen ; het hart gevoelt de weêrpijn en vooral
den smaad van al hetgeen het ligchaam lijdt; en
terwijl dit ligchaam nog geheel doorkerfd en nu
tevens blootgesteld is aan de sehaamtelooze blikken
tier ruwe soldaten, begint het bloed van alle zijden
te stroomen en bij eiken hamerslag, als uit een ver-
sche bron, te vloeijen. Eindelijk klinkt de laatste,
die als rollende wegsterft in de valleien van Gion
en Josaphat. En nu ligt daar vóór u, op het ge-
vloekte kruishout, — „want gevloekt heet hij, die
op het hout moet hangen," —• nu ligt daar vóór
u, tusseheu twee moordenaars, op de sehandplaats
Golgotha, in de naamloosste smarten, uw God en
Verlosser, — volgens de verheven taal der heilige
Evangelisten het best uitgedrukt met drie woorden :
et ibi crucifixerunt eum ; en aldaar kruisigden zij Hem,
Gij, Christen! die ons volgt bij het overwegen
dezer geheimen, gij moogt nu zelf zeggen, of wij hier
niet allengs, naar mate wij den top van Golgotha
beklimmen, tot den hoogsten trap van alle liefde-
benijzen van het Hart Gods opstijgen.
-ocr page 533-
515
Wij hebben vroeger gevraagd , of er nog meer
liefde to betoonen was, dan door liet aanbiddelijk
Geheim der Menschwording Gods, en door het be-
minnelijk geschenk in het Sacrament der liefde ge-
geven \'i Kn nn zouden wij willen uitroepen: O ja;
en zulks is ongetwijfeld op het gezegend kruis!
Want „grootere liefde heeft niemand, dan hij, dio
zijn leven geeft voor zijne vrienden," en die liefde
kan alleen groeijen, indien de smarten groeijen;
die liefde wordt in eiken zin des woords goddelijk,
zoodra alle smarten te zamen dien beminnende doen
sterven, en doen sterven tussehen hemel en aarde,
als ware Hij van beiden , God en de menschen, ver-
laten en verstooten.
Doch wc zijn thans op Golgotha, en hebben niets
anders te doen, dan dit derde geheim des harten
wat nader te beschouwen aan den voet zelven van
Jesus\' kruis. Zie! daar staat Hij thans verheven,
gelijk de propheet voorspeld had, — tn signum
populorum
, — ten teeken voor alle volken I Daar
hangt Hij, met datzelfde Hart, dat in Bethlehcms
kribbe klopte, dat in de 1\'aaschzaal zich tot spijze
heeft gegeven, dat in Gethsemane Gods bloed deed
vloeijen; en Hij hangt daar, om nu alles te ver-
vullen, wat Hij van Bethlehem af tot in Gethsemane
beloofd heeft; Hij hangt daar als één en hetzelfde
offer, één en dezelfde offeraar, onze Hoogepriester
en onze spijze, maar om nu binnen te gaan in hot
Heilig der heiligen, door het voorhangsel, zijn eigen
ligchaam, om onze harten te zuiveren door zijn
eigen goddelijk bloed , om zijn Hart geheel aan het
onze te schenken en het daarmede op het naauwst
te verecnigen door zijn lijden en door zijnen dood.
-ocr page 534-
516
en door hot offer on diens spijze, dat or de blij
vendc herinnering van wezen zal. Kortom, tot 111
toe, zelfs in Gethscraane, was zijn Hart niot gebvokei
onder den last des lijdens, juist omdat dit lic
Hart (iods was, dat zeegen kon: „Niemand ontneem
mij mijn leven." Maar thans begint het (e breken
en zal het werkelijk bezwijken om diezelfde reden,
zooals er geschreven staat: „Hij is opgeofferd, oiiidai
Hij zelf het wilde."
Ik zelf geef mijn leven vooi
mijne schapen."
Doch wat is het noodig ook hier wederom aan
te tooncn, dat wij voor een uitmuntend geheim des
harten staan ? Vertoef slechts eenige oogenblikkeu
op Golgotha, hef de oogen op, cu uw hart zal het
gevoelen.
De dag immers verandert nu eensklaps als \'t
ware in den nacht; en om die ongekende duister-
nis op don vollen middag geraakt alles rondom
Calvarië in ecne diepe en plegtige stilte. Vele vij-
anden van Jesus, cu zij vooral, die Hem bespotten,
verlaten allengs, door angst gedreven, het tooneel
hunner misdaad. De kruisigers zelven zijn volstrekt
niet van harte gerust. De Phariseën en Schriftge-
leerden zijn ontroerd, niet wetende wat hun zal
overkomen, (\'aiphas, Annas, Herodes, Pilatus,
allen staan verbaasd en begrijpen in \'t geheel niets
van deze geheimzinnige donkerheid. Jcrusalem zelve
beeft; en de gansche stad is in bange verwachting,
teil dcclc zeker om de magt van dat woord in (ïeth-
seraane gesproken: Ik ben hel; ten deele om het
bloed van dien regtvaardige, hetwelk was afgcroe-
pen over zijne vijanden en over hunne kinderen.
Intusschen zijn die geheimzinnige stilte, dat
-ocr page 535-
517
treuren der natuur, die indruk op de nieuwsgierige
of ongeloovigc en halfgeloovige achare, door den
Godmensch zelven veroorzaakt. Hij wil toonen:
dat Hij zelf de Heer der natuur is. Hij wenscht
de laatste indrukken en gevoelens van Zijn Hart op
de plegtigste wijze bekend te maken aan liet onze;
en in alles tot voorbeeld strekkende, begeert Hij
tevens zijne laatste woorden en als \'t ware zijn
heilig testament geheel in een bovennatuurlijk licht
te doen aanschouwen, om ze op die wijze onuit-
wischbaar in elk menschenhart te prenten. Voor
elk geloovig en verstandig hart is dit dan ook al-
lezins geschied. Want het hart dat niet gelooft
is reeds op aarde rampzalig; en het hart dat wèl
gelooft, maar niet gevoelen zou, mag den naam van
verstandig niet dragon.
Werp zelf uwe blikken op den Gekruiste, — gij,
o Christen! die dit misschien zoo zelden en met
zoo weinig aandacht pleegt te doen! — en leer
aldaar, van het Hart Gods zelf, wat gij denken en ge-
voelen moet.
Het is waar: de aardache zon is , om zoo te spre-
ken, beschaamd, en schuilt, als ware zij verlegen ,
weg, wegens de snoode ondankbaarheid van de
harten der menschen; maar de Zon der geregtigheid
schittert des te helderder, en vertoont eerst al
hare stralen aan den schandpaal des kruises, en in
do geheimnisvolle donkerheid van dezen wónder-
vollen nacht. De harten, die den Godmensch om-
geven, — een paar slechts uitgezonderd, — bo<--
spotten veeleer dan zij beklagen de benaauwdheid
des Lijders; maar het Hart Gods strijdt des te
moediger, on blijft onbezweken ook in dezen laatsten
44
-ocr page 536-
518
kamp en met de volle zekerheid, dat Het toch een-
maal zal overwinnen.
De ure van dien laatsten strijd is intusschen ge-
naderd; de bitterste heffe des kelks moet derhalve
thans gedronken worden, het Hart van den God-
mensch, in den volsten zin, zoowel met ziels- als
met ligchaams-smarten worden verzadigd, — „satura-
bitur."
O ziet dan ook nu, gij allen, die een hart
hebt, hoe de Veroveraar der harten als een waarlijk
goddelijk kampvechter strijdt! Gij kent de zeven
woorden, die van de hoogte des kruises uit den
mond van uwen gezegenden Verlosser vloeiden.
Voegt er nu bij een zevenvoudigen blik door den
Godmensen zoowel in het Hart zijns hemelschen
Vaders als in de harten aller menschen geworpen,
en gij zult er de gedachten en gevoelens zijns Harten
zoo klaar mogelijk in uitgedrukt zien. Want ook
hier toont het oog van den Godmensch de gewaar-
wordingen zijns Harten en zijn er de liefelijke
woorden de duidelijkste tolken van geworden.
Do.ch waarheen zal Hij zijn oog wenden om troost
te kunnen vinden? Hij ziet om zich heen, over
Golgotha en de ondankbare stad, en Hij vindt bijna
niets anders dan zwakke vrienden of wreede vijan-
den en beulen. „Mijn hart, — had Hij dan ook
reeds bij den propheet gezegd, — mijn hart ver-
wachtte niets anders, dan versmading en ellende. En
ik zocht teel een trooster
, maar ik vond er geen,
iemand, die medelijden met mij hebben zou, maar er
tcas er geen
1)." Integendeel; nu men Hem niet
1\'/ Ps. fis.
-ocr page 537-
519
gruwzamer in zijn ligchanni folteren kan, nu ver-
scheurt men nog zijne ziel door beschimping eu
spotternij. En wat zal dan nu zijn hart voortbren-
gen tegen hen, die Hem bespotten? Welke straf
zal Hij afbidden over hen, die Hem folteren? —
„Vader! zoo luidt zijn eerste woord, — en hoe
liefelijk klinkt hier die zoete naam van Vader,
waarmede Hij ook ons tot God leerde bidden, —
„Vader! vergeef het hun; want zij Keten niet wat zij
doen."
— O waarachtig goddelijk Hart, hetwelk op
zulk eene wijze zijne vijanden weet lief te hebben.
Maar is het dan nu ook nog te verwonderen,
dat Hij met bijzondere aandacht denkt aan zijne
vrienden ? Zeker neen! Ofschoon ook dit nog moest
aangetoond worden, dat een enkele verzuchting van
een bcrouwhebbenden zondaar voldoende wezen zou,
om het Hart van den eeuwigen Itegter te verbid-
den. „Heer! — verzucht dus de goede moorde-
naar, na Jesus te hebben verdedigd, — gedenk
mijner als gij in uw rijk zult gekomen zijn."
En
het antwoord luidt: „Heden nog zult gij met mij in
het 1\'arudijs zijn!" •
En voor de lievelingen zijns harten, voor hen,
die Hem alleen en Hem geheel willen zoeken ?
„Vrouw! zegt Hij tot Maria, — ziedaar uwen Zoon\\
Zoon!
spreekt Hij tot Joannes, en in hem tot al
de zijnen: ziedaar uwe Moeder! Zoodat wij hier
wederom vrij mogen uitroepen: o wezenlijk en
waarachtig goddelijk Hart, dat op die wijze, te
midden der grievendste smarten, zich zelf kan ver-
geten, om zoo liefderijk eu van ganscher harte aan
zijne vrienden te denken!
Maar is dan ook hierin geen wezenlijke troost
-ocr page 538-
520
voor Jesus\' Hart gelegen? Ongetwijfeld. Dan he-
laas! hoe gering is voortdurend, en vooral thans, het
getal zijner dankbare kinderen! Kn zijne Moeder?
O zij troost Hem zonder twijfel; doeli liet was toeh
insgelijks van Haar voorspeld: „ook mee ziel, ook
uw hart, zal een zicaard van droefheid doorboren,
opdat de, gedachten van vele harten openbaar mogen
worden,"
en geen schieht wordtin het hart van .Maria
gestooten, die niet tevens een folterende priem in
het Hart van Jesns zonde zijn.
Waarheen zal Hij dan zijne oogen wenden? Ten
hemel? Ja; maar dien vindt Hij, om onzentwil
gesloten. En terwijl Hij zijn weenend oog, gevuld
met bloed, naar den Vader, die daarboven woont,
opheft, ontmoet Hij in Hem den Itegtvaardigen
llegter, en blijft aan zijn geprangd Harte niets an-
ders over, dan de hartroerendste en hartversehcn-
rendste zacht: „Mijn God! Mijn God! waarom hebt
(ook) Gij mij verlaten!
Wat blijft nog over? — Te zien op zieh zelven,
en oj) al die naumlooze smarten, die Hij om on-
zentwil verduurt. Maar och! bij dezen blik rijzen
die eigen smarten teu hoogsten top, begint het
Hart (iods onder den last der pijnen te breken,
en vult het harde woord: „alleen, alleen de wijn-
pers treden,"
zijn hangen, bevonden mond. Over
zijne lippen vloeit het toeh niet. Maar des te meer
kwelt liet in \'t afgematte ligchaam.
Het eerste gevoel is dan ook als \'t ware een al-
gemeeu verlies van krachten: „als water, — zegt
Hij bij den propheet, — ben ik uitgestort 1)."
1) Ps. 31.
-ocr page 539-
521
Hierop volgt hot doordringend gevoel v;m de ont-
wrichting en uiteenrukking aller beenderen: „al
mijne beenderen zijn van een gescheiden
1)." Dan
komt het hart zelf; en dat hart, het volmaakste en
fijngevoeligste dat ooit bestond, „liet is gelijk ge-
tcorden aan icas, smeltend in zijnen boezem
2)." En
bevreemden kan ons dit niet. Immers; door de
geweldige uitrekking en verwonding der uiterste
ligehaainsdeelen, door de uitspanning en doorboring
zijner handen en voeten, wordt het bloed in zijn
gewonen loop belemmerd, het hoofd onder ijsselijk
lijden daarmee opgevuld, de borst tot benaauwens
en verstikkens toe overladen. Van daar die brau-
dende dorst, welke de krniselingen foltert, en, als
ware het, eene opdrooging van al hunne levenssappen
bewerkt; van daar de klagte: „Mijne kracht (en
levensvocht) is als een potscherf verdroogd; mijne tong
kleeft aan mijn gehemelte vast; reeds legt ge mij neder
in het slof des doods
3)."
En hier zijn we dan ook tot het toppunt van
Jesns\' lijden gekomen. Het kan niet hooger, of
het Hart moet breken. En deze oogenblik is niet
verre verwijderd.
Eén blik heeft echter do Godmcnsch nog te slaan
o]) alle harten, dien wij bij uitstek een harteblik,
één woord nog te spreken voor alle harten, dat wij
het liefst een hartewoord zouden noemen, voor-
aleer Hij ons aller harten verlaat. Ik heb dorst,
roept Hij, — om aan te toonen met wat ijsselijke,
ook natuurlijke smarten, zijn Hart wordt gepijnigd;
Ik heb dorst, — om to bewijzen, hoezeer Hij ook
1) Ps. 21, 15. 2) I\'s. 21. 15. 3) I\'s. 21, 16.
-ocr page 540-
522
nu nog, ja nu vooral, naar het bezit onzer harten
dorst; Ik heb dorst, volgens de menschelijke natuur
waarin het Hart alles lijdt, wat de liefde lijden
kan; Ik heb don/, volgens mijne goddelijke natuur, —
naar uwe zielen, naar uwe harten, o mcnschen!
waarom alleen ik ga sterven en onder zulke naam*
looze smarten den geest zal geven.
Weiger Hem, o Christen menseh! Weiger Hem,
zoo gij moed hebt, uw hart, en durf dan nog zeg-
gen, dat gij uwen God bemint!.. . .
Het Hart Gods heeft dan ook hiermede zijn
goddelijk werk volbragt. Er is slechts nog éénc
zaak die overblijft. Het is: een blik te werpen
van het hooge kruis af tot aan het Paradijs-gebergte
toe, en wij mogen meer zeggen, tot in de eeuwigheid,
die vooraf gaat, en waarin de raadsbesluiten des
Eeuwigen genomen zijn ; en een blik in de eeuwig*
heid der toekomst, op het eeuwig rijk, dat nu
beginnen zal bij den Vader; en ook elk dezer
blikken door een hartewoord te beteekenen.
Wat het verledene betreft, — het is volbragt,
roept Hij; alles is volbragt. De belofte, de pro-
phetiën, de voorbereiding, de vervulling: alles is
volbragt! Ja, alles, wat het hart des menschen ka7i
verwachten, alles wat het Hart Gods om den menseh
had versproken, alles wat hetzelfde Hart Gods voor
het mensehenhart zou doen, — alles is volbragt:
conswiimulum est, het is volbhagt!
Eu voor de toekomst? — Het zal voltooid wor-
den. „Vader in mee handen beveel ik mijnen geest."
Eu hierbij klopt zijn goddelijk Hart nog eenmaal
voor het laatst, hierbij voegt het nog eens den voor
de zooveel duizcnd- en milliocnste maal voor ons
-ocr page 541-
523
hart geslaakten boezemzucht: ik bemin u: en hel
breekt ...............
Christelijke harten! Veel konden wij ongetwijfeld
van het eindeloos minnend Hart onzes Scheppers
verwachten. Maar zóó veel —• wie had het ge-
durfd? —
Jesus, onze goede Jemis heeft Voor ons en om
onzentwil, en zelfs door ons toedoen geleden. Je-
sus, onze goede .Tesus heeft zoo ijsselijk een lijden
en om onze zonden en dus door onze schuld on-
derstaan. Jesus, onze goede Jesus, is eindelijk voor
ons zelven, om ons hart te winnen, en om het ge-
heel en alleen te bezitten , maar bovendien wegens de
ondankbaarheid van ons eigen hart, gestorven. Het
is te veel; ik voor mij kan het met woorden niet be-
schrijven; gij zelven kunt het eveumin genoegzaam met
uwen geest beseften of overwegen, \'t Is werkelijk een
geheim des harten; ja een geheim der geheimen; en
een geheim doorgrondt men niet. Ik beken dan
ook gaarne, dat hier alle woorden, alle uitdruk*
kingen te kort schieten. Maar dit blijft zeker: met
en door Jesus\' dood is Gods Hart volkomen gesehon-
ken. Hoor het breken van dit Hart Gods op het
kruis is ons de grootste liefde betoond, die God
ons betoonen kon. Het is de leer der Apostelen,
van al de Apostelen, uitgedrukt in het woord van
Joannes: „Daaraan hebben wij de liefde Gods erkend,
dat Hij zijn leven voor ons gegeven heeft
1)"; uit-
gedrukt in het woord van Jesus zelven : „Eenegroo-
1)1 Jo. 3, Iti.
-ocr page 542-
524
tere liefde dan deze heeft niemand, dat hij zijn leven
geeft vuur zijne vrienden
1)." — En wij, wij waren
zijne vijanden! —
Is het noodig hier op nieuw bij te voegen, dat
dns ook het lijden en vooral de dood van Jesns
ons wijzen op zijn nanbiddelijk Hart?-—• Wie heeft
er behoefte aan, die maar een weinig „in zich zel-
ven gevoelt, icat in Jemtx Christus is?"
Wie kan het
betwijfelen, die inaar een oogenblik zijne daden
overweegt? Wèl zal hij zeggen moeten: die liefde
is niet te begrijpen, dat geheim nooit te doorgrou-
den; maar toch uitroepen met 1\'aulus: ja voorzeker!
Hij heeft mij bemind en zich zetten voou mij orer-
gclevcrd en opgeofferd."
Ja, Hij heeft ons bemind,—
dat bleeke, bebloede, aan het kruis uitgerekte lig-
chaam zegt het ons, — wet geheel zijn hart. Hij
heeft ons bemind, — die bron des Levens, in zijn
eigen nanbiddelijk bloed vloeijend op onze altaren
herinnert het ons, — uit geheel zijn verstand. Hij
heeft ons bemind, — geheel zijn goddelijk leven
en lijden en sterven getuigt het ons, — uil al zijne
krachten.
Meer kon Hij niet doen, oneindig als
Hij is, almagtig en alwetend.
Maar de menseh, die voor zooveel liefde, die voor
alle liefde , die voor de eindelooze Liefde zelve gcenc
wederliefde overheeft, die het teedermiunend Hart
(iods in zulke daden niet herkent, die zijn eigen
hart, na zulke liefdebewijzen Ie hebben ontvangen,
blijft weigeren; o hij is den naam van Christen ,
van menseh zelfs, niet meer waardig! — „Hu
III\'.KIT GEEN HAKT." —
I) Ju. 15, 13.
-ocr page 543-
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Het Hart Gods doorboord op liet kruis aller-
duidelijitt tot ons hart sprekend.
AYas God niet eeuwig eii zijne magt niet oneindig,
(hui konden wij vcelligt denken, dat althans niet
Jesus\' dood èn de nieuwe bewijzen zijner liefde èn
de altoosdurende voortzetting der eerste liefdebe-
wijzen een einde zouden nemen. Nu is liet geheel
anders.
Toen de Godmensch ons verlaten, en, zoo als Hij
zelf zeide, om zijnent- en om onzentwil tot zijn
hemelseheu Vader moest wederkeeren, toen mat Hij,
om zoo te spreken, met zijn alweteuden blik, den
afstand tussehen hemel en aarde, en vond dien
afstand te groot. Wèl ging Hij ons eene plaats
bereiden, en zou Hij ons eerlang bij zich opnemen
in zijn rijk; maar een Hart als het zijne, en dat,
ons zóó goddelijk lief had, kon ook zulk eene ver-
wijdering van zijne lievelingen niet verdragen. Hij
stelde dus, zooals we overwogen hebben, hetSacra-
ment zijns Harten in. Uien Sacrament, waarin zijn
Hart zoo digt mogelijk bij het onze blijft, waardoor
liet onverpoosd zich op nieuw met het onze vereenigt,
waarin ons hart door zijn bijzijn en zijne kracht,
-ocr page 544-
526
ja door zijne inwoning in hetzelve, zooveel mogelijk
den hemel op aarde vindt.
Meer dan dit was door zijne Almagt niet uit te
werken; iets wondervollers door zijne Alwetendheid
niet te vinden. Maar wèl iets anders, wèl iets
nieuws wist nog desondanks zijne altijd vindingrijke
liefde. En indien wij nu zeggen moeten: waar en
Wanneer ons de devotie tot het aanbiddelijk Hart
üods wel op de klaarste en indrukwekkendste wijze
is voorgehouden door Jesus zelven? dan durven wij
antwoorden: bij de doorboring van Jesus\' Hart op
het kruis. En dit is geen wonder. De duidelijkste
prophetie in het Oude Verbond was deze: „Zij zullen
opzien lol Hem
, dien zij doorsloken hebben;" en deze
prophetie wordt nu vervuld. De klaarste aandui-
ding voor een hart vinden wij altijd in het hart
zelf; en hier is het nu het Hart üods zelf, dat tot
ons hart spreekt. De geschiedenis getuige.
„De Joden, — verhaalt de leerling dien Jesus
„lief had, Joannes, — dewijl het de dag der Voor-
„bereiding (dat is Vrijdag) was, opdat de ligchamen
„niet aan het kruis zonden blijven op den Sabbath
„(want deze die nu volgde, —was een groote Sab-
„bathdag), verzochten 1\'ilatus, dat hun de beencu
„gebroken en zij afgenomen mogten worden. De
„krijgsknechten kwamen dan en braken de boenen
„van den eersten en van den anderen, die met Hem
„gekruisigd waren; doch tot Jesits gekomen, en
„ziende dat Hij alreeds gestorven was, braken zij
„Hem de beenen niet; maar één der krijgslieden
„opende zijne zijde met eene speer en terstond kwam
„daar bloed en water uit."
„Kn die het gezien heeft, heeft het getuigd; en
-ocr page 545-
527
„zijne getuigenis is waarachtig; en hij weet dat hij
„waarheid zegt, opdat ook gij zondt gelooven. Want
„deze dingen zijn geschied ten einde de Schrift
„zou vervuld worden: „Gy zult geen been van hem
„breken." En wederom ecne andere Schriftuurplaats
„zegt: „Zij zullen hunne oogen slaan op Hem, dien
„zij doorstoken hebben 1)."
Het kon niet treffender. Het Hart van den God-
mensch is voor ons gebroken op het kruis; maar
ook gestorven wil het ons toonen, hoe het wel de-
gelijk voor ons gebroken is, en spreekt derhalve
ook nog na zijnen dood zijn getuigenis uit: de-
fmic/us adhuc loqnitiir.
Het Hart van Jesus heeft
zijn goddelijk bloed uit al de andere wonden doen
vloeijen; het wil nu ook, na zijn verscheiden, zijn eigen,
en wel diens laatste druppelen, die betere dingen
voor ons dan het bloed van Abel spreken, vergieten.
Het Hart van den Verlosser heeft onverpoosd, door
zijne woorden, door zijne wonderen en door zijne
werken, zijne onuitputtelijke liefde voor het men-
schelijk hart getoond; het wil ook nu , nu het niet
meer kan spreken, en nu nog duidelijker dan ooit
op zich zelf wijzen, en ons de bron ontzcgeld
en geopend toonen, waaruit alles, ja alles is ge-
vloeid.
Heerlijk schouwspel! En wie bewondert hier niet
de magt zoowel als de cindelooze wijsheid der
goddelijke Liefde? Men wil de beenderen van Jesus
breken; maar er stond geschreven: „dat zal niet
\'.ijn, en dat zal niet bestaan;" want „geen been zal
1) .To. XIX, .",1— 37.
-ocr page 546-
528
at Hem gel/roken worden.\'\'\' Men denkt er weinig
imn het Hart Gods, om welke reden of op welke
wijze dun ook, te doorboren; doch het woord Gods
lag daar: „zij zullen opzien lot Hem, dien zij door-
stoken hebben."
Zoo zegepraalt altijd de Heer, en
zoo zal insgelijks van nu aan liet Hart Gods de
zege behalen.
En hier is het dan ook ongetwijfeld de tijd, om
nog eenmaal een vlugtigen blik op de voornaamste
der voorafgegane voorspellingen te slaan. Herinner
u dus het Paradijs; en aanschouw thans den tweeden
Adam, in zijn geheimzinnigen slaap en met geopende
zijde aan den boom des levens hangend. Zie! ook
aan Hem heeft de Vader een zigtbaar hart gegeven,
ook uit zijne zijde brengt Hij zijne bruid te voor-
schijn , en insgelijks op Hem en op Haar, even als
op den eersten Adam en zijne wederhelft, houdt
Hij zijn oog gerigt: „posuit ocnlum mum super corda
eorum."
J)enk aan Noë en de zijnen, uit de watoren van
den zondvloed gered; want op gelijke wijze, zegt
Petrus, zijn ook wij behouden door de wateren des
doopsels, afgebeeld door het geheimzinnig water,
dat uit de goddelijke zijde vloeit.
Herinner u èn Abraham, èn Isaak, èn Jacob;
want als zij de vrienden van God mogten heeten,
God zclven als zigtbaar aanschouwen; veel inniger
zullen wij worden vereenigd met het nu volkomen
geschonken Hart Gods, op nog veel verhevener wijze
zijne, vrienden worden. En brengt gij u ook David
en Salomon, en geheel Israël voor den geest?
Ongetwijfeld, zij hebben het Hart Gods zien werken,
zien lijden zelfs, in de voorafbeeldingen en figuren ;
-ocr page 547-
520
maar hoeveel duidelijker bobben wij het niet en in
werkelijkheid zien geschieden, en zien wij liet vooral
thans, nu wij Joannes hooren uitroepen, mot don
vinger op de boekrol van don propheet: „videbuut
in rjueiu tranafixerunt!"
Nn, nu is dit geschied:
„zij zullen opzien tut Heul, dien zij l/ebben doorboord."
En wat zullen /.ij zien ? — Zij allen, — zoo-
wol de kwaden als de goeden? —Bloed, en water.
Doch daaronder, als de wezenlijke bron van beide,
een Hart, en dit Mart geopend on vloeijend, tot
dat er de laatste druppelen uit vergoten zijn. Bij
gevolg, cene licmolscho fontein, en eene wezenlijk
goddelijke bron, waaruit luin werkelijk alle goed
in de zoetste hemelstroonion komt toevloeijen!
En wat zal hun hoofdzakelijk, ofschoon op zeer
geheimzinnige wijze, hierdoor worden aangeduid?
De Bruid zelve van .losus zingt het ons jubelend
te gomoct, — onder anderen aldus sprekend tot
liet gelukkig werktuig, waarmede dezo bron werd
geopend.
Kn IJ, o zaalge Lans, wie zal naar eisch u zingen ,
()f wio geeft danks genoeg voor uw verheven werk ?
Daar gij de levensbron, de zij\' mogt openwringen,
Die Moedor is der Kerk.
•Ja, de andere Kva, weer des mannes zijde ontnomen,
Terwijl Hij rustend ligt en sluimert ongestoord,
Einar brengt uit wellend Hart, in bloed-en water*
(stroomen,
Een andere Adam voort 1).
Hij sliep, — zoo wil dus do, Bruid zelve te
I) Off. Eonl U-r. 0. pont. Dom. 1. Qnadr.
V,
-ocr page 548-
530
kennen geven, — op het heilig kruis, even als de
eerste Adam in zijn jeugdig Paradijs; en terwijl TT ij
sluimerde werd zijne zijde en zijn Hart geopend,
en uit die zijde vloeide, bloed en water, om op zin-
nebeeldige wijze het II. doopsel (of ook èn het
Sacrament des doopsels èn het II. Sacrament des
Altaars) te beteekenen, en aldus alle Sacramenten en
weder hierdoor de II. Kerk zelve af te beelden, —
de Kerk, die, even als Eva uit de zijde van Adam, uit
de zijde en uit het Hart van Christus genomen is.
Kn hierin ligt dan ook een der eerste redenen, —
door de II. II. Vaderen zoo dikwijls aangetoond, —
waarom het Hart Gods zieh op het kruis doorboren
liet. Hij wist immers, —de eindeloos Wijze,—
dat er harten komen zouden, ja, dat er toen reeds
bestonden, die aan de overmaat zijner al te grootc
liefde, — nimiam eharitatem, —twijfelen durfden.
Hij wist, dat er anderen komen zouden, die aan
het bestaan zijner zigtbare Kerk op aarde, of aan
de kracht der H. II. Sacramenten , of aan de ver-
diensten van Jesus-Christus, of aan de vele andere
daarmee samenhangende waarheden niet zouden ge-
loovcu. — Om dus in de eerste plaats aan te toonen
dat wel degelijk door den Oneindige zelvcn een
menschelijk ligchaam was aangenomen; om te be-
wijzen dat Hij een Hart had, gelijk aan het onze,
liet Hij dit Hart met eene lans openstootcn, zijn
ligchaam doonvonden, bloed en water uit die wonde
vloeijen, en het aldus geschieden, dat er „drie
dingen zijn die getuigenis daarvoor geven op aarde:
de geest, het water en het Hoed
1); de geest, dien
1) I. Jo.V. 8.
-ocr page 549-
531
Hij met een sterk geroep in de handen des Vaders
aanbeval, en die aldus getuigde, dat Hij eene ziel had
aan de onze gelijk; het bloed en het water, die de
getuigenis waren voor de waarachtigheid van zijn
mensehelijk ligehaam 1). Eindelijk, om te verdui-
dclijken en ook op zinnebeeldige wijze aan liet
menschenhart te verkondigen, dat Hij eene Bruid
op aarde, in de door Hom gestichte Kerk, als
uit zijn Hart had voortgebragt, laat Hij de zijde
openen, en in ware hartetaal zijn Hart zelf tot
het hart dor mcnschen spreken.
„Waarom toch, zegt de H. Ambrosius, geschiedt
„dit uit do zijde? Omdat, van waar de schuld
„kwam, ook de genade zou komen. De schuld
„kwam door de vrouw, de genade door onzen Hoer
„.Tesus Christus." En waarom water? waarom bloed?
„Het water om te reinigen, liet bloed om te ver-
„lossen 2)." —• Er moest namelijk beteekend zijn;
dat do Kerk door het bloed van Jesus gesticht on
rein gewassehen zoude worden. En beide geschiedt
door het H. Sacrament des doopsels. —• Of ook:
het water betoekent den H. Hoop, het bloed het
aanbiddelijk Sacrament des altaars. En daar nu
het doopsel het begin en de deur, de Eucharistie
een doel en de voleinding der Sacramenten is,
zoo worden onder deze twee mede al de overige
begrepen. En hierom zeggen de H. H. Vaders:
dat uit de zijde van Christus al de II. II. Soera*
menten zijn voortgevloeid 3); dat bij dio gelegen-
1) Zie. Suarcz. De Inc. S. 41, üispt. i\'i, S. 1.
2; De Sacr. 1,. 5. C. 1. 3) Smircz. l.e.
-ocr page 550-
ÖU
luid de volle krocht gegeven is aan do mngt derweder-
geboorte, als nit die zijde het bloed der verlossing
en liet water des doopsels vloeiden 1); dat hier do
dood gevonden wordt, waardoor de dooden herleven,
terwijl niets zuiverder dan dit bloed, niets heilzamer
dan de/.e woud kan zijn 2); kort, „dat uit dit on-
verdorven maar gestorven ligeliaam, aller leven is
voortgekomen, — door het water, dat reinigt, en
door het bloed, dat verlost 3)."
Maar indien dit waar is, indien op die wijze
door de wond van Jesus\' zijde de geheele vorming
en opvoeding en heiliging zijner heilige bruid is
afgebeeld; is het dan tevens gcene waarheid, dat
ons de goddelijke Meester zelf door deze (icheim-
ziunige opening op cenc bijzondere manier op zijn
aanbiddelijk Hart heeft gewezen? Mag men het
betwijfelen, of Hij uitdrukkelijk dat Hart heeft
aangetoond, als de bron van al zijne genaden ?
Hebben niet de oudste Leeraars zolven, door ons
aldus te onderrigton, den weg tot dit goddelijk
Heiligdom geopend en aangewezen?
Dan, indien de bewijzen van de waarachtigheid
van Jesus\' ligchaam, en de mystieke voorstelling van
de vorming van zijn geheimzinnig ligchaam, twee
hoofdredenen geweest zijn, waarom de Godmensen
zijn Hart liet doorboren; de Benige en geheel al-
kenstaaude zijn ze toch niet. Menige andere reden
is ons door de H. II. Vaders, door de bevoorregte
zielen van Jesus\' Hart, door Jesus zelveu aange-
1)   11. Leo. Ep. I. o. (i.
2)  II. Aiig, In Jonn. ür. 15 ru 120. 3) Aiubr. in Jjiic.
-ocr page 551-
533
wegen. En ook vit deze kunnen wij opmaken, hoe
duidelijk de Zaligmaker zelf, door de opening zijner
11. zijde, ons de devotie tot zijn beminnelijk Hart
heeft geleerd. Willen wij ze in het kort zamen-
vatten, dan kunnen ze gevoegelijk tot drie worden
terug gebragt. De eerste is: de wil van het Hart
Gods en de wenseh ons altoos meer en zoo gevoelig
mogelijk de onpeilbaarheid zijner grcnzelooze liefde
te bewijzen. De tweede: zijn brandend verlangen,
om voor ons eene schuilplaats te openen, waarin
wij te allen tijde veilig zouden rusten. De derde
eindelijk, zoowel zijn eigeii triomf, waarvan deze
opening een blijvend zegeteeken wezen zon, als zijne
vurige begeerte om aan ons hart een onwrikbaar
vertrouwen te schenken, door de gedachte, dat deze
bron van alle heil en genaden onophoudelijk voor
ons geopend zou blijven.
Het eerste loert ons de II. Kerk zelve, als de
geheimzinnige Bruid van Jesus, zoo geheel ingewijd
iuzijne geheimen, wanneer zij zingt: „dat de zigtbare
wonde in Jesus\' zijde en Hart ons de onzigtbare
wond der liefde van datzelfde Hart voor den geest
brengt l)."„En hoe kon Hij ons inderdaad, —
zegt de godvruchtige schrijver over het lijden van
Jesus 2), — hoe kon Hij ons krachtiger de vurig -
heid zijner liefde betoonen, dan door te willen,
dat niet alleen zijn ligchaam, maar ook zijn Hart
door eene lans gewond zonde worden? En wie zou
aan een Hart, dat zoovele wonden (zoowel zigtbare
als onzigtbare) ontvangen heeft, zijne liefde kunnen
1) In off. s. Cunl. 2) (Oi>». S. Bom.) ds Pass. c. 3;
15
-ocr page 552-
534
weigeren?" — Ju, — zegt de H. Bernardus, over
eene plaats uit het Hooglied sprekend 1),—„het staal
heeft zijne ziel doorboord en is tot zijn Hart door-
godrongen. En aldus is werkelijk, door de wonde
in het ligchaam , het geheim van dit aanbiddelijk
Hart geopenbaard, dit groote Geheim van Gods-
vrueht voor ons ontdekt, en zijn de ingewanden
der Barmhartigheid voor ons geopend." — Van daar
dat ook de H. Thomas de reeds boven aangehaalde
woorden van den H. Joannes aldus verklaart: „Brie
dingen f/even getuigenis op aarde: De geest, het water
en het bloed.
Dat is: de geest, dien Hij overgaf
in de handen zijns Vaders bij het scheiden van zijn
H. Ligchaam, het water, flat uit zijne zijde vloeide ,
en het bloed, dat Hij uit het, Hart vergoot, het
zijn drie getuigen van eene zeer vurige en bran-
dende liefde 2)." Doch laat ons liever dan vele
andere verklaringen, het getuigenis van onzen God-
delijken Meester zelven aanvoeren. Hij heeft het
gegeven aan do H. Catharina van Senen, en heeft niet
zelden, ook tot andere heiligen, op dergelijke ma-
nier gesproken.
Deze heilige had namelijk in haar vertrouwelijke
liefde den beminnelijken Zaligmaker durven vragen:
waarom Hij toch, zelfs na zijnen dood, zijne zijde
had laten openen en door eene lans doorboren? en
het antwoord luidde : „Omdat ik aan de menschen
de geheimenis mijns harten openbaren wilde, ten
einde zij zonden begrijpen, dat mijne liefde nog
grootcr is, dan de blijken die ik hun daarvan geef,
1) In Cirnt. S. i\\. 2) Opusc. f.VIII. chap. 27.
-ocr page 553-
535
dewijl ik, eindige smarten lijdende, hen met eeue
oneindige liefde bemin 1)." —
„Naderen we dns, — zegt een godvruchtig schrij~
ver, — met liefde tot dit geheimzinnig boek, waarvan
de dood het zegel verbroken heeft. Want Jesus heeft
gewild , dat het voor ons geopend zon zijn, opdat
wij allen daarin de bewijzen zonden lezen van zijne
teederheid en zouden zien, in hoe hooge mate Hij
ons lief gehad heeft." Leeren wij er verder, —•
gelijk de II. Frauciscus van Sales dit heeft uitge-
drukt, — hoe de goede Jesus ons niet alleen met
de nagelen in zijne handen, maar bovendien als
met de scherpe speer in zijn Hart heeft geschreven.
Oordeel, in één woord, zelf, o christelijk hart,
hoe de oneindig AVijze van Harte u op zijn Hart
heeft gewezen, dat Hij om zulk cene reden voor
n liet openen.
En was het alleen, opdat gij daarin zijne liefde
lezen, on zijne eindelooze goedheid erkennen ssondt?
O neen; het was insgelijks, om u en allen, die
zulks willen, eene veilige schuilplaats aan te bieden.
Het was, — zegt dezelfde schrijver over het lijden van
Jesm, — opdat wij er onze woonplaats in vinden
zoudon. Het was, voegt er do godvruchtige Blosins
bij, om eene geheime rustplaats te bereiden, waarin
de reine bruiden van Jesus konden wonen, volgens
de woorden der H. Schrift: „kom, mijne zuster, in
de openingen van de steenrots;
mijn Hart staat voor
u open. Nader, en ik zal u van den nieuwen wijn
te drinken geven, welke geen andere is dan het
1) Vic. ch IX. p, 812.
-ocr page 554-
536
*
kostbaar Woed, dat uit mijn Harte vloeit." — Aran
«laar, dat liet geopend Hart van Jesus door de Va-
doren met de Arke van Noé\' vergeleken wordt. Van
daar, dat de heiligen er op uit waren, gelijk de
bevoorregte Maria Margareta, om in dit Hart hun
verblijf te zoeken. Van daar dat zij baden, gelijk
de H. üertrudis: „O Jesus! mijne zoete hoop 1 dat
uw goddelijk Hart, zoo doorboord uit liefde, tot
mij, en onverpoosd voor alle zondaars openstaande,
het eerste toevlngtsoord voor mijne ziel zij, bij
hot verlaten van hoor ligehaain." Van daar, om
kort te gaan, dat zij ons toeroepen: „Een ieder
zie wel toe! Want de poorte staat open, en een
[fgelijk, die niet ingaat in dit wezenlijk Paradijs,
heeft het slechts aan zich zelven te wijten 1)."
1\'hi dit is nog alles niet. ])e geopende zijde met
het doorboorde Hart van Jesus is niet alleen een
nieuw bewijs zijner grenzelooze liefde, niet enkel
een schniloord voor elk hart der menschen; het is
bovendien een blijvend teeken, vooreerst ja van
Jesus\' triomf, maar vervolgens van het voortdurend
openstaan der eeuwig vloeijende genadebron, waar-
uit ons alle heil moet geworden.
Hierom, zoo als wij reeds vernomen hebben, leeren
ons de II. II. Vaders, dat de geheele H. Kerk uit
Jesus\' zijde gevormd is en als \'t ware nog onop-
houdelijk gevoed en gevormd moet worden. Hierom
spreken de godvruchtige schrijvers van het door-
wonde Hart van Jesus als van cenc Ware bron van
levend water 2); van die bron, tot welke wij allen
1) H. üonav. Z) G. II. Susu.
-ocr page 555-
5:37
mouten naderen, om er ovcrvloediglijk en om niet
het heilrijk water nit te putten; van die bron,
waarvan Jesns zelf gezegd heeft: „Hij die t/ursl
heeft home lot mij;"
en die, ontspringende in liet
uiiddcn van het Paradijs, do gehecle aarde met haar
gezegend vocht besproeit 1). Hierom eindelijk 1100-
digen ons de Heiligen, — zoo als li. v. de II.
Joannes Chrysostomus, — ons dikwerf, en vooral
bij het ontvangen van Jesns\' ligchaam en bloed,
te gedragen, als of wij dronken uit de zijde
zelve van Jesns: en hebbeu ook werkelijk de door
(iod uitverkozen zielen, zooals de II. Catharina van
Scncn en anderen, uit die eigen zijde van Jesus
zijn H. Bloed mogen ontvangen. O waarlijk god-
dclijk gesehenk! Maar ook krachtig getuigenis voor
de liefde van Jesns! Ook zonneklaar bewijs, dat
Hij zelf, door zijn Hart te laten openen, onze
eerste Leermeester, met betrekking tot de devotie
jegens datzelfde Hart, heeft willen zijn.
En o]i welke wijze zou ons ook wezenlijk de be-
ïninnelijke Zaligmaker of met meer kracht, of met
duidelijker .tale, op zijn aanbiddelijk Hart hebben
kunnen wijzen? — Hoor er van te spreken? Hij
heeft het gedaan; maar wat zegt hel bloote woord
bij de werkelijkheid vergeleken?—Door zijne won-
deren? Hij heeft het gedaan; maar wat kost ecu
wonder aan den almagtigcu f iod? — Door zijn
Hart aan ons te schenken? Hij heeft het gedaan;
maar het bewijs daarvoor zelf is in deze wonde te
lezen. — Door zijne daden ein
2
delijk, zijn lijden,
1) \'J\'luiilcnis.
-ocr page 556-
538
en zijnen dood P Ook dit heeft Hij gedaan. Haar
hoe duidelijk is dit alles, als in een kort begrip
samengevat in deze ééne doorboring, die ons tevens
do bron aanwijst, waaruit alles is voortgevloeid.
Is liet wonder , dat wij dan ook aanstonds en
zonneklaar, zoodra wij naar dit Hart opzien, dat
alles wedervinden? — Zie! Zien wij op naar die
doorkerfde borst, en daarin naar die geopende zijde,
omzoomd met striemen, verwondingen en bloed;
wij erkennen onverwijld onzen „Welbeminde, die
blank en rood is, en uitverkoren boven duizon-
rlen 1)," — zoo als Hij om onzeutwil heeft willen
worden. Zien wij door in die geopende wonde,
wij vinden terstond „de geheimzinnige spelonk, de
mijstieke klove in de steenrots, en in den muur,"
waarin Hij immers onverpoosd zijne \\\\elbemin-
de uitnoodigt ter ruste. Letten wij maar even
op de laatste druppelen (want het zijn jnist de
laatste, de eeuige, die Jesus anders niet vergoten
zou hebben) 2), op de laatste druppelen van zijn
goddelijk bloed, wel niet gemengd, maar toch uit-
vlocijond met water, wij bewonderen onmiddellijk
en de schoonheid „dier liefelijke roze," der harte-
wond met bloed en water geverwd, èn de kracht
dier Laatste bewijzen eeucr waarlijk hemelsche,
eeuer meer dan hemelsche, cener goddelijke liefde.
Dringen wij nog verder door in dien goddelijken
boezem, niet slechts geopend , maar zelfs doorboord;
«ij staan nog meer verbaasd om de ondoorgronde-
lijke liefdeblijken vaneen geslagtolferden Godmensen,
1) Iluogl. V. 10.
2) Zie Suarcz. 1. e.
-ocr page 557-
539
ilio o)i zulk eonc wijze oenen mensch bemint. Gann
wij eindelijk voort tot in het Hart zelf, tot in dit
hart, ook geopend en ook doorboord, en gewond
om onze zonden, — o! wie zal dan nog zeggen ,
wat wij moesten gevoelen, en wat Hij zolfgevoelde,
die God der eindeloozc Liefde, toen Hij zijn Hart
aldus liet doorboren op het kruis? —
Dan, wat vragen we nog, wie het ons zeggen
zal? — Jesus alleen kan het ons zeggen; en Hij,
„die in den schoot des Vader is, heeft het vcr-
klaard 1)." — Het is waar: Hij is nu gestorven;
maar de onsterfelijke Godheid woont hier nog immer
in die geopende klove. Zijne tong, zijn oog zelfs,
als do tolken van zijn Hart, zwijgen; maar dat
zwijgen zelf is spreken, het trekt des te meer onze
aandacht uitsluitend op zijn geopend Hart, en dit
doorboorde Hart op het kruis spreekt krachtiger
dan al zijne woorden: „zie toe, o mensch! hoezeer
ik n bemin!"
Zoo wordt dus werkelijk dit gezegend Hart, dat
daar zigtbaar is in die breedc wonde, een eerste
spoorslag die ons aandrijft om het lief te hebben
en te verecren. Zoo slaakt het, den sterksten kreet,
die ons oproept tot eene bijzondere devotie jegens
het Hart van het mensehgeworden Woord. Zoo
trekt het krachtig tot eene geheel eigene vereeni-
ging van ons hart met het Hart des Scheppers. Ja,
wij moeten nog meer zeggen, als wij met oplct-
tendheid èn die liefdewonde, èn dien ingang, èn
die opening waardoor ons de genadebron toevloeit,
1) Jo. 7.
-ocr page 558-
540
beschouwen. Wij moeten gevoelen, welk een zoeten
en tevens krachtigen invloed dit beminnelijk Hult
op het onze moet hebben. Dit Hart, hetwelk het
eerste volkomen heilig en volmaakt teeder Hart
wezen zou, waardoor aan ons allen het steeneu hart
ontnomen en een niet ongelijk hart van vleeseh
gegeven zou worden. Dit Hart, hetwelk de parel
is aan de kroon des lijders, het zegel aan het tes-
tament der liefde, het middelpunt waarvan alles is
uitgegaan, en waarheen alles moet wederkeeren,—
volgens de woorden : „ridebiml in quem transjixerunt,
zij zullen alleu opzien lot Hem
, dien zij doorstoken
hebben."
Kortom, dit geopend Hart Gods, het aan-
schouwelijkst beeld van het Hart Gods op aarde,
het duidelijkst herinneringsteeken zijner eindelooze
liefde, het blijvend en sprekendst monument zoowel
van onze ondankbaarheid , als van zijne waarach-
tig goddelijke liefde.
O waarlijk! wie zou dan nog krachtiger aanbe-
veling voor de devotie tot Jesus\' Hart verlangen
kunnen? Op welke wijze zou Jesus zelf die kunnen
doen? Hoor welk middel die krachtiger bevorderen?
Christelijke Lezer! wij laten nu weder aan u Bel-
ven , aan uw eigen hart, de beantwoording dezer
vragen over. Wij willen u niet eens wijzen op de
woorden en voorbeelden der heiligen, die wij anders
ten overvloede konden aanvoeren, — daar wij vree-
zeu u van de hoofdzaak af te leiden. Plaats dus
u zelven in den geest op Golgotha; beschouw daar
dv,>\\ op het kruis hungenden Godmensen, terwijl
alles rondom u in diepe stilte verzonken is; zie op
tot zijn heilig en voor u geopend Hart; bemerk,
hoe het zoo even de laatste druppelen bloecis voor
-ocr page 559-
541
ii, vergiet, en door do uitgespannen armen, de
vastgekluisterde voeten en liet voorover geneigd
hoofd, u sohijnt uit re nooden tot in zijn binnenste
uwe toevlugt te nemen. Bedenk hierbij, hoe dit
alles om urn hart te veroveren plaats gehad heeft;
hoe de Heer des levens en de Meester aller harten
nu degelijk over den dood en, ten minste voor
zooverre het Hem aanbelangt, over alle harten ge-
triomfeercl heeft; hoe derhalve het Hart Cods is
geschonken, het uwe wordt gevraagd ; — en oordeel
dan /.elf, wat gij doen wilt, wat gij doen moet,
zoo gij waarachtig wijs en gelukkig wilt zijn. —
16
-ocr page 560-
ACHTSTE HOOFDSTUK.
l)e triomf van het Hart Gods door en na
de verrijzenis van Jetus.
„Ah ik van de aarde zal ver/teven zijn, — had
Jesus gezegd , — diïn zal ik alles tot mij trekken\'\'
Hierin zelf lag ecne wezenlijke voorspelling van zijne
toekomstige zegepraal uitgedrukt. Om de harten
aller mcnsclien tot liet liefhebben van het Hart Gods
te trekken was Hij op deze aarde gekomen. Daar-
om alleen wilde Hij ook het hooge kruis beklimmen,
en om zoo te spreken, tussehen hemel en aarde
geplaatst , ons den weg aanwijzen naar het Hart
des Scheppers, en door zijn eigen voor ons op Gol-
gothii geopend Hart ons dringen, door eene overmaat
van liefde , dien weg te betreden. Van zijnen kant,
en wat de werking en uitstorting zijner genaden-
stroomen aanbelangt, heeft Hij dit ook werkelijk
vervuld. Kr blijft sleehts over, dat nu „de aedach\'
ten veler harten openbaar mogen worden,"
dat alle
harten „opzien lot, Hem, dien zij hebben doorstoken,"
en dat de vereeniging tussehen Gods Hart en het
onze, door het open kanaal van Jesus\'boezem, nu
veliuaaktelijk tot stand moge komen. Die ure is
nabij , en de eerste getuigen van dezen eindelijken
-ocr page 561-
548
triomf van het Hart dos Ilcoren zijn onder het kruis
zelf te vinden.
Getuigen immers zijn de bergen, die sidderen
op hunne grondslagen, als Jesus den geest geeft.
Getuigen de rotsen, die scheuren tot in het hart;
getuigen de dooden, die uit het graf opstaan; ge-
tuige het voorhangsel des Tempels, dat vanboven
tot beneden openscheurt, en het Heilig der Hoi-
ligen, — een beeld van (iods Hart en van den
hemel, — voor aller blikken opent. En ook onder
de menschen zelvcn ontbreekt het aan getuigen
niet. Getuigen zijn de o verpriesters, schriftgeleer-
den en I\'hariseën, die opzien naar den Doorboorde
en allengs wegdruipen van angst van do kruinen
van Golgotha; getuigen de nieuwsgierige toeschou-
wers, misschien halfgcloovigen, dio nu vol leedwezen
op hunne borsten kloppen; getuigen vooral en in
de eerste plaats Maria, de .Moeder des Heercn, de
vrome vrouwen en Joannes, de eerste bloemen van
Jesus\' kerk, geboren, ja, cu met tranen besproeid ,
maar ook groeijend en gelukkig blooijend onder het
gezegend kruis, en opziende naar Hem, die voor
Haar doorstoken is. Wat konden wij meer en dui-
delijkcr verlangen?
Doch neen! Laten wij niet zeggen, dat wij niets
anders en niets duidclijkers verwachten konden.
„De liefde is sterker dan de dood" en ceno einde-
looze Liefde is nooit met hare liefdobewijzen ton
einde. Wij mogen dus nog nieuwe verwachten, en
mogen ons dus niet verwonderen die onverwijld èn
in de Verrijzenis van Jesus zelveu èn wederom in
zijne eigen woorden en werken aan te treilen.
Kn waarom zou het ons ook verwonderen? Hel
-ocr page 562-
514
heilig kruis is wèl ecu wezenlijke zegen voor ons on
aarde, maar voor de eeuwigheid is het toch ;ds zoo-
danig onze bestemming niet. Het was zulks ook
niet voor Jesus. AVel wilde Hij daaraan bloeden en
zich daarop laten doorboren uit liefde tot ons,
maar dan ook werkelijk om het eenmaal to doen
schitteren op zijn eigeu Hart als teeken der over-
winning, te doen prijken op elk hart der zijnen,
ten bewijze dat het zijn zegeroof was geworden,
te doen stralen in volle glorie op de wolkon des
hemels, als cenu goddelijke beeldspraak van de daar-
door bewerkte vereeuiging van (Jods Hart en aller
menschen harten. Dit is zijn triomf.
Vandaal die zinrijke redenen , door de II. II. Va-
deren opgegeven, waarom de goddelijke Heiland ,
ook na zijne verrijzenis, de lidteckens zijner wonden,
en inzonderheid die des harten, in zijn verheerlijkt
ligchaam heeft bewaard. Doorloop ze allen of althans
de voornaamste, gij zult overal, zoowel den triomf
van Jesus zei ven als de kracht waarmede Hij uw
hart trekt, er in uitgedrukt vinden. Herinner u
slechts Jesus\' doel bij al hetgeen Hij voor a gedaan
en geleden heeft. Volg Hein, waar Hij zich glo-
ricvol of aan zijne dierbare .Moeder, of aan zijne
leerlingen, öf aan de bevoorregto vrouwen, of aan
velen zijner discipelen te gelijk vertoont. Aanschouw
nu die heerlijke wonden, stralende als sterren des
hemels en een zachten glans van hemelheerlijkheid
rondom zich verspreidende. Dring door in die ge-
licimzinnige diepte, welke gij ter regterzijdo , on tot
in zijn Hart toe, in uwen goddel ijken Meester on t-
dekt. Ka vraagt gij: waarom? Waarom aldus ge-
wond in het huis van hen, die mij moesten licf-
-ocr page 563-
545
hebben? — Het is in de eerste plaats voor Christus
zelven, en wel daarom, opdat het ligchaam uws
Meesters, behalve de eigenlijke en goddelijke glorie,
ook eene bijkomende en toevallige heerlijkheid zoude
bezitten, opdat het da teekonen zijner overwinning
en van zijn triomf onverpoosd in zich zelf zou dra-
gen 1). Het is in de tweede plaats voor ons allen,
en zulks, zoowel om ons geloof als om onze hoop
en onze liefde te versterken ; ons geloof, door het
treffend bewijs dat èn de eigensehappen der god-
heid èn die der meuschheid onvermengd zijn geble-
vcn 2), en dat Hij, die in glorie verschijnt, nog
hetzelfde ligchaam draagt, dat op het kruis is
gefolterd 3); onze hoop, door de zoete gedachte,
dat Hij deze zegeteekenen ten hemel heeft willen
binnenvoeren, om aan den Vader onverpoosd., — niet
om Gods- maar om onzentwil, —- den prijs onzer
bevrijding te vertoonen 4); onze liefde eindelijk
door ons voortdurend te herinneren hetgeen Hij
voor ons heeft gedaan, ons aansporende om met
Hem to strijden, en onze wonden, gelijk de Heilige
Leeraars 5) dit uitdrukken , niet te achten en als
niet te gevoelen, ten einde aan ons goddelijk Hoofd
zooveel mogelijk gelijkvormig te worden. — Het
is eindelijk voor de boozen, of laat ons liever zeg-
gen, tegen de vijanden van Jesns, ten dage des
jongsten gerigts, wanneer zij, althans eenmaal,
helaas te laat! zullen moeten opzien tot Hem, dien
1) Thom. Aug. Bccla. 2) H. Leo. S. 1 de Resur.
:i) H. Cyr. Alcx. c. 16. 4) II. Ambros. in Luc. 1. X.
5. II. II. Bern. en Gre^. Cnul.
46
-ocr page 564-
546
zij zoo wrcedelijk en op dubbele wijze door hunne
zonden doorstoken hebben 1).
Wat dunkt u van al deze redenen? Roepen, wij-
zen, trekken zij ons niet allen naar het Hart van
den Godmensch? Toonen zij niet zonneklaar, hoe
Hij werkelijk overwinnen wil, en van zijnen kant
reeds wezenlijk de overwinning heeft behaald? —
Daarom zingt Hij nu zelf vol blijdschap, hetgeen
door David voorspeld was: „Den Heer had ik altijd
„voor oogen; want Hij is aan mijn regterhand,
„opdat ik niet wankele. Daarom verblijdt zich mijn
„hart,
en juicht mijne tong, en ook mijn vlecsch
„zal in hoop rusten; omdat Gij mijne ziel niet in
„de onderwereld zult laten, noch toelaten dat uw
„Heilige het verderf aanschouwe 2)."
Doch wat behoeven wij de Leeraars en uitleggers
der H. Schrift te ondervragen, waar de Heer der
Schrift zelf zoo overduidelijk gesproken heeft, waar
Hij zoo zonneklaar op zijn Hart heeft gewezen en
het ontegensprekelijk als een herinneringstceken van
alles wat Hij gedaan en als een zegeteeken al zijner
overwinnigen voorgesteld heeft? Hooren wij den
H. Joannes.
Toen het dan laat geworden was, — „zegt hij,—
„op dien eigen dag, zijnde de eerste dag der week,
„en terwijl de deuren gesloten waren, ter plaatse
„waar de leerlingen waren vergaderd uit vreezo
„voor de joden, toen kwam (eensklaps) Jesus, en
„stond Hij in hun midden, en sprak: vrede zij
1)  Hippol. cu and. zie Suarcz.
2)  Hand. 11: 25 os 27 uit Pwilin XV.
-ocr page 565-
547
„u! Kn toen Hij dit gezegd had, toonde Hij hun
„zijne handen en zijne zijde 1)."
liet kon niet schooner! Het is de eerste maal,
dat Jesus aan al zijne leerlingen te zamen verseliijnt.
Hen vrede, zijnen vrede had Hij hun zoo plegtig
versproken, en ecnen vrede, welke de wereld noeh
geven noch ooit uit hunne harten wegnemen zou
kunnen. Kn daar staat Hij nu in hun aller midden,
en zijn eerste woord is: vrede; en als uit zijne zijde,
en als uit zijn Hart zelf, door de geopende wonde,
vloeit zijn liofdegroct: Vrede, waarbij nog dit is
op te merken, dat gedurig, volgens de wijze van
spreken der H. Schrift, door het éénc woord
vrede, — daar toch niets den vrede des harten te
boven gaat, — alle heil te gelijk wordt beteekend.
En wat volgt nu terstond op deze liefelijke woor-
den? Het wijzen op zijne wonden on op zijn Hart:
„en toen Hij dit gezegd had, —schrijft Joannes,—
loonde Hij de handen en de zijde. Op welke wijze?
wij weten het niet. Doch daar de handen reeds
van zelve zigtbaar zijn, kunnen wij ons ligt voor-
stellen, dat het geschieden kon op die wijze,
waarop wij ook nu dikwerf onzen goddelijken Hei-
land in de afbeeldingen zijn Hart zien vertoonen,
door er met de hand op te wijzen. Dit blijft zc-
ker: Hij toont hun de zijde; Hij toont zo, na zijn
liefdci\'ijksten groet, on Hij toont ze aldus, dat Hem
zijne leerlingen bij uitstek daaraan, en daaraan
zonder den minsten twijfel herkennen, zoo als ook
volgt: En de leerlingen waren verblijd van den Heer
1) Ju. 20, 19, \'.\'O.
-ocr page 566-
548
Ie :ien, zij wisten, dat het niemand anders was
dan Hij.
AVij kunnen ons gemakkelijk voorstellen, hoe groot
die blijdschap moet geweest zijn, en wat er verder
in liet hart der leerlingen is omgegaan bij het zien
van zulk een verteederend schouwspel. Jesus toont
hnu de handen, niet om de handen zelven onge-
twijfeld, maar om de wonden, die zij behielden;
en zij denken dus noodzakelijk aan zijn lijden, zijn
kruis en zijnen dood. Maar Hij toont hun boven-»
dien de zijde, — niet de voeten, maar de zijde, —
zoo digt bij het Hart, wijzend op zijn Hart, en
zoo tevens do bron aantoonend, en de schatkamer
van den gooden schat des harten, waarvan Hij
hun vroeger gesproken had en waaruit allo good
is gevlooid en genomen. Welk een tooneol! Daar,
in dien verheerlijkten boezen, daar klopt nu weer
datzelfde Hart, dat zoo duidelijk getoond heeft tot
aan den laatsten druppel van zijn goddelijk bloed
voor hen over te hebben. Daar staat nu die wond,
welke voor alle eeuwigheid een sprekende getuige
van de eindelooze liefde en goedheid van het Hart
Gods wezen zal. Daar zien zij nu, — want op die
wijze kunnen wij alles zamenvatten, — het door
het Hart Gods aangenomen kenmerkend onderschei-
dingsteeken, waardoor van nu aan het Hart van
den Godmensen onder al de harten van de kinderen
der mensehen zal te kennen zijn; de open liefde-
wond, waarin aanschouwelijk is afgebeeld hoc god-
delijk Hij ons bemint; de open ingang van alle
harten, die tot het Hart Gods willen komen; de
open uitgang voor alle genaden, die over de ge-
heele wereld zullen uitgestort worden, Het vrede
-ocr page 567-
549
zij met U! is er het eerste bewijs en <le waarborg
voor. Het vloeit als uit zijn Harte wond voort; het
staat met schitterend purper op zijn Hart te lezen;
het wordt onmiddellijk opgevolgd door het wijzen op
de zijde, en heeft tot gevolg de vreugde (ffavisi mint),
een begin der eeuwige blijdschap, die het gezigt
van deze heerlijke Wonde in het hemelsehe Sion
veroorzaken zal.
En wilt ge nu een nog duidelijker bewijs van
den heerlijken triomf van Jesus door middel van zijne
liartowoud behaald f Wilt gij u tevens nog meer
overtuigen van de door ons uitgesproken waarheid,
dat Jesus zelf ons de devotie tot zijn aanbiddelijk
Hart heeft geleerd ? Volg dan venier de gesehie-
denis door den H. Joannes verhaald; wij zullen er
niets bij behoeven te voegen.
De leerlingen hebben de Wonden gezien; zij zijn
verheugd, en geloovcn. Thomas alleen, een der
Twaalve heeft ze niet gezien; hij is nog niet ver-
hcugd , noch geloovig. Ziedaar wederom een nieuw
beeld van ons mensehelijk hart, indien het buiten
of zonder het Hart van Jesus zijne vreugde zou
willen zoeken! Tc vreezen hebben wij echter niet,
zoo wij slechts werkelijk van goeden wil zijn. Het
Hart Gods wordt zoo ligt niet van wel te doen
vermoeid; en de triomf van Jesus\' Hart moet vol-
komen zijn, en ook den ongeloovigsto doen geloovcn.
„De lieer, — zoo hebben ongetwijfeld de reeds
verblijde Apostelen tot hunnen eerst afwezigen med-
ge/.el gesproken, — de lieer is ons verschenen,
heeft ons den vrede toegewenscht, en daarbij èn op
de wonden zijner handen, èn vooral op die zijner
zijde gewezen. Ku wij allen zijn verblijd geweest,
-ocr page 568-
550
van Jesus te zien en te hooven." — Thomas is
niet verblijd; maar hij is ook nog niet geloovig.
En toch had hij het kunnen, en had hij liet moeten
zijn, bij zoovele getuigen. Wat doet hij integen-
deel? Hij komt openlijk met zijn ongeloof voor
den dag, ja, even ligtzinnig als roekeloos waagt
hij de bewering: Ik geloof niet, en „tenzij ik zelf
in zijne handen de opening der nagelen gezien zal
hebben; tenzij ik mijnen vinger steke in de plaats
der nagelen; en mijne hand leg\'ge in zijne zijde,
zal ik niet gelooven 1),"
Vermetele leerling! hoc durft gij het wagen aldus
te spreken? liet zal il gezegd zijn, wij begrijpen
liet, hoe Jesus in zijn verheerlijkt ligchaam de won-
den behouden had, welke Hij bij de kruisiging
had ontvangen; u moet gesproken zijn van Jesus\'
zijde, welke ook na de verrijzenis voor u stond ge-
opend; maar was het u deswege vergund den wensch
uit te drukken, met uwe vingeren die gedenkteeke-
nen zijner liefde te mogen aanraken? Mogt gij
vergen, en uw geloof zelfs laten afhangen, van de
hand te leggen in dat Heiligdom, dat alleen bleek
vertoond te zijn ter vereering en aanbidding? —
Ach! wij willen het gaarne gelooven, de goede
en anders moedige Thomas dacht zoo verre niet.
Hij had ook immers het geopend Hart van Jesus
nog niet gezien; hij had er de verwonderlijke kracht
nog niet van ondervonden. Laat hem zien, en hij
zal gelooven; en hij zal getuigen , —~ even ais Jo-
annes getuigde toen hij gezien had, dat er bloed
en water uit Jesus\' zijde vloeide, — hij zal getuigen,
1) Jo. t. p. 20, 25.
-ocr page 569-
3.->l
vrat Jestis\' Hart. vcruiag, en ook ons leeron, hoe wel
degelijk de verrezen (iodmensch op zijn Hart heeft
gewezen, opdat wij liet insgelijks zonden vereeren.
Zie! daar staat, reeds de beminnelijke en in good-
lieid onuitputtelijke Meester, acht dagen later, in
het midden zijner bevoorregte Twaalre. Na is Tho-
mas met hen, en zal hij insgelijks zien en zich ver-
blijden : Vrede zij met ui klinkt het wcêr tot allen,
uit Jesus\' mond, die steeds spreekt uit de volheid
des harten. Maar terstond wendt zich de Heer
tot Thomas en spreekt hem toe zonder het minste
verwijt: Kom nu, o Thomas! „en breng uwen vinger
hier, en zie mijne handen, en breng uwe hand
nabij, en leg haar in mijne zijde; maar wees dan
ook niet meer ongeloovig, doch geloovig 1)."
„Mijn Heer! en mijn God!" roept Thomas uit;
en wie zon het niet met hem uitgeroepen hebben
bij het bewonderen van zulk cene liefde? alsof hij
zeggen wilde: nu onderwerp ik mij gansch, nu
geloof ik vastclijk, nu zie ik voor goed den weg
voor mijn hart geopend, en wil niets meer dan uw
Hart zoeken. Of Thomas werkelijk stout noedig gc-
noeg, volgens sommige schrijvers, Jesus\' wonden
betast hebbc, of dat hij, zoo als anderen mecnen, vol
eerbied zal hebben verbaasd gestaan, dit doet hier
minder ter zake; maar dit blijft zeker, dat Jesus
op zijne wonden, op zijne opene zijde heeft gewe-
zen, en dus daardoor vooral èn ons geloof èn ons
vertrouwen, èn, als natuurlijk gevolg, al onze liefde
heeft willen opwekken.
.Maar is er (fan nog te vragen of Jesus, na zijne
1) Jo. 20, 27.
-ocr page 570-
552
verrijzenis den weg tot deze devotie liecft aango-
wezen? Kan iemand betwijfelen, of het Hart Gods
bij uitnemendheid door Jesns\' Hartewond heeft ge-
zegepraald? — Ach! waarom moeten er dan nog
harten gevonden worden, die aan zulk eenenaandrang
weerstand bieden? Waarom blijft er nog één hart
over, dat aan al die getuigen niet gelooft, welke
toch zoo overduidelijk gesproken en den triomf van
het Hart Gods zoo openlijk verkondigd hebben?
Zie! zegt een heilige Vader „hoe al de elementen
het getuigenis hebben afgelegd, dat God werkelijk
gekomen is, en hoe allen llem wezenlijk hebben
erkend. De Hemelen hebben Hem gekend, daar
zij onverwijld eene ster hebben gezonden. J)e zee
heeft Hem gekend, als zij zich onder zijne voeten
bevond en zich begaanbaar maakte onder zijne schre-
den. De aarde heeft Hem gekend; dewijl zij beefde,
toon Hij stierf. De zon heeft Hem gekend ; omdat
zij do stralen van haar licht verborg. Do rotsen
en muren hebben Hem gekend, daar zij, ten tijde
van zijn afsterven, scheurden. De hel zelf, de on-
derwereld, heeft Hom erkend , dewijl zij de dooden
die reeds haar prooi waren, terug hoeft geschonken.
En toch, Dienzelfdon, dien alle levenlooze olemen-
ten als hun Heer hebben erkend en gevoeld, Hem
hebben de harten der ongeloovigo Joden nog gecns-
zins als God herkend, en, harder dan rotsen, laten
zij zich niet scheuren, door boete en rouw 1)."
Zou hierin ook uw beeld geteekend zijn, lcer-
ling van Christus? — De hemel verhoede het!
Maar wie zal ontkennen, dat er nog altijd gevon-
1) 11. Grcg. Hom. X iu Evang.
-ocr page 571-
553
don worden, die ongeloovig als Thomas, moer dan
Tlioinas, liet Hart (iods niet zoeken, eu, zeer
zeker, dit geopend Hart volstrekt niet als hun
cenig heil en de bron van al hun goed erkennen?
O mogten zij van Thomas leeren tot hartelijker ge-
zindheid en hetere gevoelens terug te komen! Mogt
ook op hen het doorboorde Hart van Jesns een
eindelijken en volkomen zegepraal behalen! Wel
luidde het tot Thomas: „omdat gij gezien hebt,
hebt gij geloofd," en zijt gij gelukkig; maar terstond
is er bij gevoegd: „zalig insgelijks zijn zij, die niet
gezien hebben , en toch hebben geloofd!" Ku hoe
groot is niet het aantal van dezen in de H. Kerk
van Jesus geworden!
Doch het zou weinig zijn voor den triomf van
liet Hart Gods, dat velen slechts geloofd en dit
Hart huns eigenen Meesters als zoodanig erkend
zouden hebben; er moeten mede van het begin af
en voortdurend vele harten gevonden zijn, die met
eene bijzondere warmte voor dit goddelijk geschenk
?reklopt hebben, om dien zegepraal volkomen te mogen
heetcn. J;i, voor dien volmaakten triomf is ook dit
noodig, dat het Hart van Jesns op eene bijzondere
wijze alles tot zich treil; dat uit dit Hart zelf do
stroomen uitgaan, die als een levenwekkend vocht de
schoonste bloemen in zijne Kerk doen bloeijen; dat
inzonderheid de naauwe en lang voorspelde vereeni-
ging tussehen Gods Hart eu het onze mede op zeer
bijzondere wijze door Jesus\' Hart voltooid worde.
Ook dit alles en inzonderheid dit laatste heeft wcrkc-
bjk plaats gevonden; hetgeen we nu nog in een laatste
hoofdstuk zoo kort mogelijk hebben aan te toonen.
17
-ocr page 572-
NEGENDE HOOFDSTUK.
l)e volkomen trionif van liet Hart Gods in
Jcsvs\' Kerlc in en (hor het Hart
van fesus.
Indien wij den blik wei\'pen op de geschriften dea
Ouden Yerbonds, om te zien wat er eenmaal met
liet Hart Gods en het onze plaats zal hebben, dan
vinden wij , zoo als dikwerf herinnerd is, een aantal
plaatsen, waarin ons duidelijk de toekomende triomf
van het Hart Gods is verkondigd. Op den XX""1
en XXI""1 der Psalmen te wijzen zij Voor den oogen*
blik voldoende.
„Wat Hem aangaat, — zingt daar David, —
den Grooten Koning van wien hij zelf de vooraf*
beelding was, — Gij, o God, hebt Hem geschonken
„wat
zijn hart begeerde; en Hem niet onthouden
„den wensch zijner lippen. Want Gij voorkwaamt
„Hem met alle zegeningen vol zoetigheid; en hebt
„hem cene kroon van het kostbaarst gesteente op
„het hoofd geplaatst. Hij vroeg van u het leven;
„en Gij hebt hem lengte van dagen geschonken in
„eeuwigheid, en in alle eeuwen der eeuwen. Groot
„is dan ook zijne glorie in uw heil; glorie en eene
„groote heerlijkheid stort Gij over Hem uit. Want
-ocr page 573-
555
„Gij geeft Hem ten zegen voor allo eeuwen der
„eeuwen, en verblijdt Hem mot vreugde in het ge-
„not van uw aanschijn."
Ziedaar werkelijk den grooten triomf van het
Hart des Messias, voor zoo verre het Hem /.elven
betreft, allerduidelijkst geteekend. Wat ons aangaat
zal spoedig volgen. „En de armen, — zegt hij, —
zullen eten, en zij zullen verzadigd worden; en zij
zullen den lieer loven
, allen die Hem zoeken; en hunne
harten zullen leven in alle eeuwen der eeuwen 1)."
Het kon niet krachtiger, noch duidelijker worden
uitgedrukt. Leven en doen leven , ziedaar het groote
werk van het Hart Gods op aarde. Hij zelf vroeg
leven, en liet eeuwig, onveranderlijk en glorievol
hemelleven is Hem volop geschonken. Onze harten
wilde Hij doen leven, „opdat zij het leven hebben en
overvloediger hebben,"
gelijk Hij zelf dit hoeft uit-
gedrnkt, —- en dit leven geeft Hij, mode aau ons,
gelijk Hij het zolf geniet, voor alle eeuwen der eeuwen.
Gewis! zalig was die begeerte van zijn heilig\' en
goddelijk Hart, waaraan nu ook ton volle vol-
daan zal worden! Gelukkig echter is ook de dag
van de blijdschap zijns harten
, waarop Hij beginnen
kan ook aan do begeerten van ons hart geheel te
voldoen. Willen wij weten: op welke wijze, dan
kunnen wij gevoegelijk tot vier hoofdpunten do gan-
sche werkzaamheid van Josns\' Hart, en wat Hij
doet om zijn triomf to voltooijen, terugbrengen.
Immers: zoolang Hij zelf op aarde verkeert, —wij
hebben het gehoord, —laat Hij onophoudelijk zijn
eigen Hart ook op tastbare wijze on zulks modo
1) Ps. 21, 27.
-ocr page 574-
550
ommkldellijk op de harten der zijnen werken. Is
Hij heengegaan tnt den Vader, dan doet Hij liet
in de eerste plaats door een anderen Vertrooster,
uitgestort in onze harten; maar toeh insgelijks door
zich zelven, en inzonderheid in zijn aanbiddelijk
Sacrament, eindelijk werkt Hij nog in geheel zijne
II. Iverk en vooral op zijne heiligen op vele en
velerlei wijzen, en voltooit aldus zijnen triomf op
aarde, om dien voor eeuwig voort te zetten en te
genieten in den hemel. Ken woord over elk dezer
werkingen zal ons nog inniger overtuigen.
I. Veertig dagen bleef onze goddelijke Verlosser
na zijne heerlijke verrijzenis op aarde. Al die veertig
dagen besteedde Hij om zich nn en dan aan zijne
leerlingen te vertoonen, met hen te spreken over
liet Itijk Gods (zijac Kerk) en hun meer en meer
te bewijzen, dat Hij dezelfde was, die voor hen
luid geleden en was gestorven, waarom Hij ook
ongetwijfeld, — zoo als wij zagen,—• van het begin
af hen wees „op zijne handen, op zijne voeten en
op zijne zijde."
Het hart der leerlingen werd dan ook geenszins
vergeten. Tot de discipelen van Emmaüs luidde
het krachtig: „dat zij traag en onverstandig van harte
leuren
, om, te. gelooven hetgeen geschreven stond,
cu in al/es, wat de propheleu hadden gesproken 1)."
Tot al de Elve heeft Hij, nog zeer laat en als Hij
hen reeds stond te verlaten, het verwijt te rigten,
en Hij doet liet werkelijk: dat zij ongeloovig en ver-
steend van harte zijn
2). De eindelooze liefde zal
het echter bij een verwijt niet laten. i)o eerst go-
1) Luc. 24, 25. 2) More. 16, 14.
-ocr page 575-
557
noemden gevoelden weldra, hoe hunne harten brand\'
den in hunnen boezem,
bij de woorden, die Jesus tot
hen rig\'tto, en door de verklaring der H. II. Schriften,
welke Hij hun voorhield 1). En al de leerlingen
mogten spoedig ondervinden hoe Jesus waarheid had
gesproken in de voorspelling : „me hart is nu bedroefd;
maar het zal verblijd worden
, en mee vreugde zal
volkomen zijn
2)." Hoe die blijdschap juist toen ont-
stond, toen Jesus zijne handen en zijne zijde vertoond
had, hebben wij onlangs vernomen; en hoe overgroot
zelfs bij een Thomas die vreugde bij het zien van
Jesus\' hartewond is geworden, hebben wij veeleer
bewonderd dan begrepen. Zoolang dus de godde-
lijke Meester onder de zijnen verkeerde, werkte Hij
onophoudelijk op dezelfde wijze voort, en, als we
dit aldus eens mogen uitdrukken, sprak Hij geheel
onmiddellijk met hen, van Hart tot hart. Eu hierin
zelf zien wij een eerste bewijs van zijne eindelijke
zegepraal over ons. Hij spreekt tot het hart, wijst
er op, als het versteend of ongevoelig mogt blijven,
doet het branden in ons binnenste, en toont aldus,
dat zijn Hart, welks wonde Hij evenzeer onophou-
delijk voorstelt, naar het onze zoekt, en er den
triomf over wil behalen.
II. Hoe daarna het beminnelijk Hart van Jesus
werkte en eerst over zijne Apostelen, vervolgens
over al de zijnen een wezenlijken triomf behaalde
door de zending van den II. Geest, behoeven wij
thans in het breede niet te betoogon. Wat is be-
kendcr, dan het feit, dat juist hierdoor een gcheele
ommekeer in de harten der Apostelen te weeg ge-
1) Loc. 24, 32. 2) Jo. 15.
\'7
-ocr page 576-
558
brogt is? dat ook nu nog onophoudelijk, doov den
II. Geest, de harten der menschen gnnsch wórden
veranderd? — Ja, de heilige Vaders hebben het
reeds van ouds en als in één woord uitgedrukt,
wat anders bijna niet uit te drukken is , wegens de
innige verbinding tusschen Gods Hart en het onze
door middel van den Geest des Heeren, als zij zeg-
gen: „Op het Pinksterfeest heeft de Heer aan zijne
Kerk als \'t ware het hart geschonken, en dit Hart
is de H. Geest."
Niet of dit weer een ander Hart
ware, dan het Hart Gods zelf, •—• dit is onmoge-
lijk; maar het zigtbaar Hart van Jesus niet altijd
met ons kunnende blijven op eene tastbare wijze ,
heeft viel ons, neen ia ons, zijnen en des Vaders
Geest gelaten, ten einde door Hem de volmaakte
vereeniging van Gods Hart met het onze, en te
gelijkertijd zijn eigene volkomen zegepraal te bewer-
ken. Daarom heet het.- „dat de liefde Gods is uil-
gestort in onze harten door den H. Geest, die ons
is geschonken
2); dat „Hij; die ons (te zamen) in
Chiisliis
(den Gezalfde) bevestigt, ons ook gezalfd
heeft, onze God, die ons ook heeft verzegeld en hel
onderpand dos Geesfes in onze harten heeft gegeven \'S)
;"
ja, dat Hij ons tot kinderen heeft gemaakt, en
„omdat tcij zijne kinderen zijn, den. Geest, zijns Zoons
in onze harten heeft gezonden, die daar roept: Abbal
Vader
4)/"
Dat nu deze Geest Gods, die goede Geest door
1)  „Spirilmn snnctum Ecclesia: quasi Cora Deo fuissc da-
tam in I\'cntecostc." Z. A. Lap. in Ezccli. p. 248.
2)  Kom. V. 5. 3) II Cor. 1, 21, 22. i) Gal. 4, G.
-ocr page 577-
559
Jesus beloofd, ons ook werkelijk door Jesns\' Hort
geschonken is; dat deze derde Persoon der aanbid*
delijke Drievuldigheid het werk der Schepping en
der Verlossing, en dus inzonderheid het hart der
menschen, tot zijne volmaaktheid inoet opvoeren;
dat derhalve door dien Geest het Hart Gods moet
zegepralen over alle harten; dit heeft verder geen
bewijs noodig, en is overduidelijk voor een ieder,
die maar dien Geest der heiligheid in zijn hart op-
neemt en bewaart. I)e liefde, ziedaar in één woord
de afschildering van het Hart. En de Geest Gods
is de Geest der Liefde; Hij is de liefde zelve; en
dns de Geest des harten, van Gods Hart zoowel
als van het onze, elk in eigen zin; en Hij bewerkt
derhalve op eigenaardige wijze Jesus\' triomf over
ons hart, de zegepraal van het Hart Gods OTOT het
hart der menschen.
IEL Laten wij nu echter niet meenen, dat het
hierbij blijven zal; te meer, daar wij ook reeds vroe-
ger het tegengestelde vernomen hebben. De liefde
van Jesus is te groot om van eene scheiding to
wülen weten. En hoezeer ook ons leven op deze
aarde geestelijk, en dus onze vereeniging met God
even geestelijk wezen moet, de triomf van het Hart
Gods eischt mede in dit opzigt gevoeliger, tastbaar*
der bewijzen. Wij hebben die in het aanbiddelijk
Sacrament des Altaars. Hier immers wederom, kun-
nen wij zeggen, heeft de oneindige Goedheid zijne
liefde vleesch en bloed doen aannemen onder ge-
heimzinnige gedaanten, ten einde wij, door het zien
der zigtbaro Godheid, tot de liefde des Onzigtbaren
gedrongen, voertgerukt zouden worden. Hier blijft
het Hart Gods , dat reeds cene ruenschelijke gestalte
-ocr page 578-
560
hooft aangenomen om ons mensehelijk hart te ver-
overen, zoo veel mogelijk voor ons zigtbaar en
voelbaar, opdat wij te duidelijker wezenlijketeederheid
en wezenlijk medelijdende liefde in het Hart des
Oneindigen zien wonen. Hierin eindelijk heeft Hij
het middel gevonden , — zeker eene der heerlijkste
uitvindingen der goddelijke liefde, — om ten hc-
mcl weer te kecren zonder ons te verlaten, en zijn
goddelijk verheerlijkt Hart daar aehter te laten,
waar Hij het om onzentwil had aangenomen en gc-
offerd. Ja, nog meer. Want niet alleen op ééue
plaats zal Hij blijven; maar overal, waar het men-
schelijk hart dit noodig kan hebben; en niet bloot
op alle altaren, maar zelfs in elk hart, dat Hem
met liefde wil ontvangen ; terwijl Hij daarenboven
te gelijker tijd aan de regterhand des Vaders hcerseht
en aldaar, in liet eenwig Paradijs, de lief de wond
vertoont, welk:; Hij in ons verwoest en verloren
Eden heeft ontvangen, en, door ons toedoen, in
zijn Godraenschelijken boezem gevoelt.
Doch wij hebben reeds elders dit geheim over-
wogen. Ku te bewijzen , dat hierin de triomf zijner
liefde beslaat, dat hierdoor het Hart Gods over
het hart der mensehen, voor zooveel van God af-
hangt, zegepraalt, is geheel overbodig. Het zou
ons in elk geval te dezer plaatse te verre voeren
en geen einde doen vinden.
IV. Kr zou dus voor den oogenblik niets anders
overblijven, dan aan te toonen, hoe nu ook wer-
kelijk allo goede harten tot het Hart van Jesus
getrokken zijn geworden; hoe Christus zelf niet alleen
het Hoofd maar ook het hart dor mensehheid ge-
uoerad, en dus mede zijn goddelijk Hart als het
-ocr page 579-
561
goddelijk hart van eiken Christen geworden is 1);
want „dit Hart, — zegt de Schrijver over hot Lijden
van Jesus 2), — ik durf het zeggen, — is het
mijne; immers indien Jesus Christus inijn hoofd is,
moet ook alles wat aan mijn Hoofd toebehoort
het mijne zijn;" — hoe, in een woord, de devotie
tot het Allerheiligst 1 lart van Jesus onder het kruis
begonnen, als ceno allerprachtigste bloem in Jesus\'
Kerk onophoudelijk hoeft gebloeid , en in de laatste
tijden, meer openbaar en algemeen geworden, de
heerlijkste vrachten voortgebragt, en alle Godlic-
vende harten tot zich heeft getrokken. De behan-
deling dezer uitgebreide stoil\'e zou ons echter te
verre voeren, en valt ook niet in liet door ons op-
genomen plan.
Maar hebben wij ook in diegenen, van wie wij
onlangs gesproken hebben, en die mode tot de
H. Schrift kunnen gezegd worden te behooren,
geene genoegzame toonbeelden voor allen, die zullen
volgen? Is niet de triomf van Gods Hart over de
harten met het onbevlekte hart zijner gezegende
Moeder begonnen? Kan er ooit roemrijker zegeroof
voor het Hart Gods gevonden worden, dan zij?
En Magdalena, en Joanncs, en de vrome vrouwen,
die daar stonden onder het heilig kruis, en de
wond zagen openen, welke het groote bewijs van
Jesus\' liefde voor alle nakomelingen zonde zijn,
zullen zij niet van den aanvang af zoowel die ge-
heiligde wonde, als het Hart, dat daaronder lag,
1) \'/Aa hierover don Message!- du S, Cccur. II. p. 5.
ü) T. do jiass, e. III.
-ocr page 580-
562
met alle aandacht vereerd hebben ? Hetzelfde geld
voor Joseph van Arimathea en Nicodemus, die d
wonde konden peilen, toen zij haar afwaschten ei
balsemden. Hetzelfde van Thomas en van al di
leerlingen, die immers de zijde aanschouwd hebben
door Jesns zelven hun aangewezen. Hetzelfde vai
hen allen, die Jesus\' geopend Hart in zijn verheer
lijkt ligchaam hebben gezien, en zelfs van diegenen
welke onmiddellijk uit den mond der Apostelen de
levendige beschrijving van Jesus\' hartewond hebben
vernomen; want „te dien einde, — merkt immers on-
der anderen de II. Joannes op, — is het geschre-
ven, en het getuigenis daarvan afgelegd, opdat
ook gij zoudt gclooven." — Het is ons niet mo-
gelijk te zeggen, met welke hartelijke liefde die
eerste geloovigeu de wonde en het Hart van den
gezegenden Verlosser herdacht zullen hebben; maar
dat zij het vereerden en van ganscher harte ver-
eerden, dit leert ons de geschiedenis der II. Kerk
te over, daarvoor zijn de heiligen met hunne vurige
devotie getuigen. Dit verder na te gaan ligt, zoo
als wij opmerkten, niet in ons bestek, en zou een
afzonderlijk boekdeel, over het Hart Gods in Jesus\'
Kerk, vereischen. Hieromtrent echter bestaan reeds
meerdere werken, die althans, in verspreide gedeel"
ten, deze hoofd waarheid behandelen. Mogten wij
ze eens tot een geheel vereenigen, en als een ver-
volg op het tot nu toe beschouwde aan de Chris-
telijke lezers kunnen aanbieden, hoe gelukkig zouden
wij ons achten! —
-ocr page 581-
GEBEDEN EN OVERWEGINGEN
ONDER DE H. MIS.
Als do Priester den juich/psalm bidt
aan. don voet van liet altaar.
„Ik zal ingaan tot liet altaar van God, tot
God, die mijne jeugd verblijdt."
In den Naam des Vaders en des Zoons en des
II. Geestes. Amen.
Dat is: in de magt, onder aanroeping en ter
eere van Hem, die ons zijn eenigett Zoon heeft ge-
schonken en Hem zulk een heilig en hoogheerlijk
Hart heeft doen aannemen voor ons; in den Naam
des Zoons, die zulk een hart, aan het onze gelijk,
voor ons heeft willen aannemen nit de onbevlekte
Maagd Maria; in den Naam des II. Geestes, dio
niets anders wenseht, dan dat ook onze harten aan
het Hart van Jcsus gelijkvormig mogen worden.
In dien Naam wil ook ik binnengaan in het Hei»
-ocr page 582-
564
ligdom des 1loeren , on mot allen ernst en allo
aandacht het hooghocrlijk geheim bijwonen en ovcr-
wegen.
Is het ook nn niet de plegtigste onzaligste ure,
die telken dage, door Gods goedheid, ons wordt
verleend op deze aarde ?
Eens, voor meer dan achttien eeuwen, begon voor
goed dit groot Geheim, en werd het voor de eerste
maal op bloedige wijze voltrokken , in het kleine
Palaestina, en op Jerusalems schandhenvel Golgotha.
Te midden van een barbaarschc groep beulen, in
het bijzijn zijner dierbare Hoeder, werd daar een
lieveling van God en alle goede menschen op het
kruishout geklonken.
Het was Jesns, .Maria\'s zoon, maar ook de Zoon
des Almagtigcn, en uit liefde tot den mensch met
een nieiisehelijk hart voorzien. —
Dertig lange jaren had hij in armoe doorgebragt;
dertig jaren, naar den uiterlijken schijn, als een
gewoon mensch gewerkt en gezwoegd op onze aarde,
en bij dat alles niet anders dan overal en altijd
wel gedaan; drie jaren had hij Polaestina doorkruist,
het woord God verkondigend on wonderen van
liefde doende, waar Hij maar kon voor gewillige
on geloovcndo harten; eindelijk is hij nu door zijn
gezworen vijanden geboeid, met roeden gegecscld,
mot doornen gekroond , bespot, bespuwd, gekruist —
en zoo hangt Hij daar nu, tusschen hemel en aarde,
als het zoenoffer voor onze zonden, ons rantsoen
en onze losprijs bij zijn te regt om onze misdaden
vertoornden Vader.
Welk een schouwspel! O, was ik er werkelijk bij
tegenwoordig geweest, wat zoude ik gedacht, wat
-ocr page 583-
505
gevoeld hebben voor een God , die mij zoozeer be-
raintP Doeh ziet nu! dat bloedig offer wordt nog
dagelijks hernieuwd opeene onbloedige wijze. „Van
den opgang der zon tot aan diens ondergang is de
naam des lleeren groot onder de volken;"
onophou-
delijk wordt Hij nu verheerlijkt, volgens het woord
van den propheet, door dit reine en Gode welge-
vallig offer; en ook hier in mijne tegenwoordigheid
zal het heden worden opgedragen, en mag ik dus
daarbij, als ware het op nieuw op Golgotha, te-
genwoordig zijn.
Welk een geluk! En op wat waardige wijze zal
ik er mijne dankbaarheid voor toonen kannen?
Confiteor.
Jestts\' Hart, in Gethsemane, tol sterven»
toe bedroefd.
Gewis, o beminnelijk Hart van mijn God! het
is niet noodig u mijne zonden bekend te maken,
daar U alles en dus ook mijn binnenste volkomen
bekend is. Ik belijd nogthans voor den troon uwer
barmhartigheid dat ik zeer gezondigd hel) door ge-
dachten, woorden en werken. Ik belijd het voor
do Koningin dor Engelen, mijne Moeder Maria,
voor den II. Aartsengel Miehaél, en al de heilige
Engelen van uw hemclscli hof, voor den II. Joannos
den Dooper en alle heiligen des ouden verbonds,
voor de TUT. 1\'etrus en Panlus, en al uwe heilige
Apostelen , martelaren, belijders en maagden; in-
zonderheid ook voor mijne heilige patronen en pa-
18
-ocr page 584-
56G
temenen; omdat zij allen van uit tien hemel dit
onbegrijpelijk geheim, <Lit nu plaats zul hebben,
met verwondering volgen, en omdat zij allen voor
mij, armen zondaar, allerkrachtigst tot U bidden.
Ik zelf bid tot U, opdat Gij medelijden met mij
hebt. Gedenk derhalve hoe Gij ter neder laagt in
Gethsemanc. Gedenk hoe daar uw aanbiddelijk
Hart klopte, neergebogen als (jij waart onderden
last onzer zonden. Gedenk, hoe Gij toen aan mij
dacht, gelijk ik mi aan U denk, en hoe Gij water
en bloed gezweet hebt om mij rein te wasschen
van alle vlekken, en mij eenc liefde te bctoonen
zoo als alleen een goddelijk Hart voor mij hebben
kon. Mijne zonden verfoei ik; tot uw Hart vlugt
ik. Ontferm u mijner, Heer! ontferm U mijner,
om do drie uren, die Gij in den hof der Olijven
in het gebed hebt doorgebragt.
Do priester beklimt liet altaar
en kust liet,
Jesits\' Hart, lij den hts van Judas,
allersmartelijkst lijdend.
Oneindige God! wat moet uw Hart gevoeld hebben
bij het ontvangen van zulk eenen kus! En ach!
mogt het althans waar zijn, dat Gij nooit weer
zeggen moest: „Vriend, waartoe zijt gij gekomen;
verraadt gij alzoo den Zoon des menschen door eenen
kus!" Neen, nooit zal ik dit doen, o Hart mijns
Gods! Altijd wil ik U voortaan liefhebben en ver-
ceren. Voortdurend wil ik denken aan de grie-
-ocr page 585-
507
vendu smarten, U ook nu nog onophoudelijk (\'oor
zoo velo ondankbare harten aangedaan.
De Introïtus of Ing\'an.g\'.
Jesus\' Hmi, terwijl Hij geboeid is voor om,
aan ons denkende.
Ja, — liet is wel to regt geschreven en wordt
met reden gebeden in den aanvang dezer II. Mis
van bet II. Hart: Ja, de Heer zal zich ontfermen
volgens de grootte zijner barmhartigheid en liefde;
want het is niet van harte (niet zonder gedwongen
te zijn) dat Hij de kinderen der menschen ver-
nedert en ben verwerpt (Thrcn. 3, 33). De lieer
is goed voor hen, die op Hem hopen, voor de ziel
die Hem zoekt. Alleluja! Alleluja ! — Ik zal dus
de barmhartigheden des Heeren voor alle eeuwig-
beid zingen; in alle geslacht en geslacht. Glorie
zij den Vader en den Zoon en den II. Geest, gelijk
het was van het begin, nu en altoos en in alle
eeuwen der eeuwen. Amen. 1).
]?emiunelijke Meester, ik hoor uwc woorden; ik
geloof die, en ik dank u voor uwe overgroote liefde.
Ik weet wel dat U alles bekend is; want (iij waart
bij mij van mijne geboorte af, en uw Engel telde
al mijne schreden. Geen haar viel van mijn hoofd
zonder uwen uitdrukkelijken wil, en al mijne wegen
zijn voor uw aanschijn open, gelijk de aarde voor
de zon. Maar ik zie mijn Jesus in mijne plaats
1) Introïtus der Mis van \'t II. Hart van Jcstis.
-ocr page 586-
568
geboeid, en zijn Hart roept mij toe: „l)c lieer is
goed voor hen, die op Hem hopen." Arrces niet!
Zie mijne handen! „Ik zal uwe ziel redden van het
zinken in den kuil. Ik heb een rantsoen gevon-
den." (Job. 31, 24).
Ik zal dus de barmhartigheid des Ilceren in alle
eeuwigheid zingen, en bidden om die cindeloozo
ontfermingen Gods.
Kyrie oleïson.
Jesus\' Hart bij de versmading zijner vijanden, terwijl
Hij naar Anna» en Ca\'ipJtas geleid, en door
Petrus driemalen verloochend wordt,
O waarlijk, als ik U zie voortgesleurd naarden
Sion, beminnelijke Verlosser! dan zie ik eerst voor
goed, hoe waar het woord van uwen geliefden lecr-
ling is: „God is grootcr dan ons hart." (1 Jo. 3).
Ik bid dan ook zonder vreeze: Almagtige, eeuwige
Vader! ontferm u onzer! Christus, dat is: Gezalfde, —
Verlosser, Iloogepriester en Koning, ontferm u on-
zer! God, Heilige Geest, ontferm u onzer! Driewerf
heilige God! doe met ons volgens de grootte uwer
barmhartigheden, en red ons, — en leer ons Jesus
volgen op den weg des lijdens en der liefde, en
zalig worden door zijn Hart en door zijn kruis. —
-ocr page 587-
569
G-loria in excolsis.
Jent» Hart bij de vi\'eeselijke bespotting in het
huis van Caïph/is.
Wie zal zoggen, beminnelijke Meester! wat gij
geleden hebt in dien akeligcn naoht, waarin men
U ter dood veroordeeld en aan de heffe des volks
ter bespotting overgeleverd heeft? „Uw aangezigt
wendt Gij niet af van hen, die u bespnwen, uw
ligchaam geeft Ge prijs aan de slagen en mishan-
delingen uwer beulen." En wat doet uw Hart?
„O het zoekt naar iemand, die met U lijdt; en
waar is hij? het zoekt naar iemand, die U vertroost
en het vindt er geen." De Apostelen zijn gcvlugt.
Petrus verloochent U Uwc dierbare Moeder zit in
eenzaamheid te woencn. En ik?... Ach! ik wil
althans met uw heinelsch hof hot lied der Engelen
zingen, en U loven, o Hart van God!
Glorie zij dus aan God in den Ilooge, onvrede
op aarde den menschen, die van goeden wille zijn ! —
Eore zij aau U, o God, die de hel, de zonde en
den dood hebt overwonnen 1 Eere zij U, o Minnaar
mijner ziel, U, Beminde van mijn hart! Eere zij
U, die de zon, de maan en de sterren hebt ge-
schapen! U, die hemel en aarde en al wat er in
is uit niets hebt voortgebragt! Eere zij U, o aller-
heiligste Drieèenhcid, Vader, Zoon en Heilige Geest!
U, goddelijke Liefde! verteerend Licfdcvuur! Hart
van ons hart! — Ach! wat kan ik zeggen, of wat
kan ik doen voor zooveel, voor cene oneindige Liefde!
O als ik ginds eenmaal mei IJ zal zijn, boven do
48
-ocr page 588-
570
zon en boren de sterren, dan hoop ik U te kunnen
loven met inccr reinheid, met meer liefde. Maar
laat ook nu toe, dat ik IJ lofzinge, dat ik U dankc
en prijze, dat ik U verheerlijke door mijne woorden.
Ik vereenig mij dus met den Priester, en met allen,
die hier tegenwoordig zijn, om tot IJ te bidden.
Kn wij allen, wij loven U, wij zegenen U, wij
aanbidden U, wij verheffen U, wij danken U voor
uwe overgroote heerlijkheid! U — Heer, onze God!
hemelsche Koning! U, God, Almagtige Vadsr! U,
Heer, Jesus Christus, eeniggeboren Zoon! Heer God!
Lam Gods! Zoon des Vaders. Gij dns, die weg-
neemt de zonde der wereld, ontvang onze smeek-
gebeden. Gij, die gezeten zijt aan de regterhand
uws Vaders, ontferm IJ onzer!
Want Gij alleen zijl heilig! Gij alleen zijt de Heer!
(üj alleen zijt de Allerhoogste! Gij, o Jesus Christus,
niet den Heiligen Geest in de glorie van God den
Vader. Amen.
J3e Priester kust het altaar en
wondt zicli tot lxet volk.
Jesui wendt zich tot Petrus en zijn goddelijk
Hart stort, viel een blik van zijn oog, de
genade der bekeering in hem uit.
Zie ook mij aan, o beminnelijke Verlosser! en
doe mij tranen wcenen van berouw, en wiseh mijne
zonden uit. O mogt ik, als Petrus, kunnen wcenen!
Alogt ik, als hij, U mijn berouw en mijne liefde
in \'t vervolg kunnen betuigen! Dit is ten minste
-ocr page 589-
571
mijne begeerte, o liefderijk Hart van Jesus; en
terwijl (jij U tot mij wendt, wend ik mij tot U,
om in uw heilig oog de liefderijkste gevoelens van
uw goddelijk Kart te lezen.
Collecte of G-ebed over de verg-aderiiig".
Jesus icurdt naar Pilatm gesleurd en gevoelt in
zijn H. Hart al kei grievende der vahclie
beschuldigingen van zijn ondankbaar vulk.
Ik bid tot U, o mijn God, met den Priester
aan uw altaar:
„Verleen, bidden wij U, o Almagtigc God! dat
wij allen , die roemen in het allerheiligst Hart van
uwen welbeminden Zoon, en de grootste weldaden
zijner liefde jegens ons godvruchtig herdenken,
door derzelver werkingen en vruchten tevens ver-
kwikt mogen worden. Door denzelfden Jesus Christus,
uwen Zoon, onzen Heer, die met U leeft en heerseht,
in de eenheid des H. Geestes, God in alle eeuwen
der eeuwen. Amen."
Ja; Amen! o allerdierbaarstc Meester! Want alle
beschuldigingen tegen U aitgebragt zijn valseh,
en Gij hebt nooit anders dan wèl gedaan. Amen,
zeg ik dus op het gebed der 11. Kerk. Dat het
zoo zij! en dat allen, ook uwe vijanden, ook de
mijnen, de hemelsche zoetheid van uw uanbiddelijk
Hart mogen ondervinden, en juichen om liet woord
door U gesproken: „Komt allen tot Mij, die belast
en beladen zijl; en ik zal II verkwikken."
Dat wij
allen de zoete vruchten genieten, die uw beminnelijk
-ocr page 590-
572
Hart, aan den waren Hoorn des 1\'aradijzes geklou*
ken, heeft voortgebragt. Dat wij allen dat bemin*
nelijk Hart steeds beter mogen leeren kennen, en
eens voor eenwig in den hemel in zijne glorie aan-
sehouwen. Amen.
Epistel.
Jesits\' Hart verduurt den koon en de betpottmg
Hem aangedaan door Herodes en zijn hof.
floe meer men U bespot, o eeuwige "Wijsheid
des Vaders! des te meer loof en prijs ik U te mid-
den uwer heiligen. Ja, ik wil met de propheten
en de Apostelen U loven, en U dus zogenen met
uwe eigen woorden: „Ik loof U, o Heer, omdat
Gij vertoornd waart op raij, want uw toorn is ver-
anderd en (iij hebt mij vertroost, /ie, God is mijn
Zaligmaker, ik zal handelen met vertrouwen, en
niet vreezen, omdat de Heer mijne kracht en mijn
lof is; en Hij is mij tot heil geworden. Gij zult
wateren putten met vreugde uit de bronnen des
Zaligmakers, en zeggen te dien dage: Looft den
Heer en roept zijn Naam aan: gedenkt dat zijn
Naam hoog verheven is. Zingt den Heer, omdat
Hij heerlijke dingen gedaan heeft: verkondigt dit
over de gehecle aarde! Spring op van blijdschap
en loof, o Sions bewoner! wijl Hij groot is in uw
midden, de Heilige Israëls." (Is. Xll) 1).
)) Epistel der II. Mis van Jusiis\' Hart.
-ocr page 591-
573
Mogo U dan de wereld miskennen, o beminnelijk
Hart! Mogen zij, die dwaas zijn door de zonde,
uwc liefde niet inzien; — ik voor mij wil roepen
met uwe heiligen, en met uwc dienaars juichen,
in uwen Naam! Ik wil uw aanbidrtclijk Hart vcr-
ceren, als de Bron van alle kennis, U zelven als
de eeuwige Wijsheid dos eeuwigen Vaders.
Graduale of Trapg-ezaiïg\\
Diepe droefheid tan Jesi\'i\' Hert, ah Hij mei
een wit spot/deed omhangen wordt.
Gewis! o beminnelijkst Hart onder alle harten
der menschen-kinderen! het is nu reeds bewaarheid
wat Ge mij toeroept, door den mond uwer prophe*
ten en Apostelen: „0 gij uilen, die langs den weg
voorbij gaat, lel op en ziet of er eene smart is, gelijk
aan de mijne!"
En wederom: „Terwijl Hij de zijnen
bemind heeft, die in de wereld waren, heeft Hij hen
ten einde toe lief gehad."
Ook ik wil dns antwoor-
den van ganscher harte: Alleluja! Alleluja! —
Eu ik wil luisteren naar uwe woorden, o eeuwige
Wijsheid: „Leert van wij, omdat ik zachtmoedig en
nederig van harte beu; en gij zult rust voor mee zielen
vinden.
Alleluja!"
-ocr page 592-
574
Kvangelie.
Gevoelen» van Jestu? Hart, ah Ilij wordt teruggeleid
naar Filatus, en voor hem zijne godheid en de
waarachtigheid zijner leer betuigt.
Minnelijke Zaligmaker! als ik u zie rondgaan door
Judca, en mij in den geest verplaats in de Syna-
gogen, in de velden, op de bergen of bij de wate-
ren, «aar Gij uwc heilige leer aan deeenvondigen
van harte hebt verkondigd; dan wordt mijne ziel
innig geroerd wegens het wonen van U, o Emma-
nuël, God met ons, onder ons mensehen. Als ik
hierbij uwc wonderen beschouw, uwe tallooze lief-
dewerken overweeg, uwe lessen overdenk, en be-
peins wat ons allen onverpoosd in de Heilige Evan-
geliën wordt voorgehouden, en U dan nog zoo
weinig zie gevolgd, bemind, en door zoovclon met
ondank vergolden; ach! dan wordt mijn hart be-
klemd en waarlijk verontwaardigd over mijn eigene
zoowel als over anderer gevoelloosheid of laauwheid.
Maar wat moet ik dan niet denken, niet gevoelen,
als ik U ter dood zie veroordeeld, om mijnentwil,
door onregtvaardige regters; als ik u daarbij hoor
betuigen: „Ik bon Koning , en daartoe ben ik in
de wereld g"ekomen, om getuigenis voor de waarheid
te geven." Uw rijk is dus een rijk van waarheid
voor het verstand, gelijk het een rijk van liefde is
voor het hart. En waar is mijn geloof, — mijne
hoop, — mijne liefde?
„Gij zult uwen God beminnen boven alles, —
zegt gij, — on zulks uit geheet uw hart, met geheel
-ocr page 593-
575
nw verstand, met al uwe krachten." — En ik? o
(Jij weet het, — ik kan nog naauwelijks één uur
met U waken in het gebed. En wat beu ik nog
koud met betrekking tot uwe cindclooze liefde,—
tot uw Hart!
„Gij zult meen naaste beminnen gelijk u zelve»,"—
vervolgt Gij, — en gij stelt U zelvcn, Uw eigen
goddelijk Hart tot toonbeeld, — „gelijk Ik u heb
lief gehad;
— en ik? ach! waar is mijne liefde,—
en wanneer en waar doe ik iets voor den minste
der uwen met de gedachte als ware het aan U
/.elven gedaan? — Spreek desniettemin, o bemin-
nelijksto der Harten! en onderligt mij door de lessen
van uw heilig Evangelie. Maar geef tevens do
genade om er ware, hemelschc vruchten van te
plukken. Met verrukking hoor ik hoc de propheet
reeds eeuwen te voren de opening der hemelsche
bron had voorspeld. Nu zie ik, dat zulks op het.
kruis heeft plaats gehad, terwijl Ge daar als\'t ware
sliept, gelijk eenmaal Adam in zijn jeugdig paradijs,
toen Eva gevormd werd. Ik bemerk dus met eer-
bicdige verwondering hoe waarlijk uit uwc heilige
zijde, door den stoot der lans, uwe Bruid, de II.
Kerk, is voortgekomen; hoe zij is afgebeeld in het
water en het bloed, die uit uw aanbiddelijk Hart
vloeijen; hoe het II. Doopsel en de II. Communie
daardoor zijn beteekend: hoe wij dus al liet heilige,
wat wij genieten, aan dit aanbiddelijk Heiligdom
verschuldigd zijn. Wees gegroet dus, o Hart van
mijn God! Wees gegroet. Ook ik wil voortaan alles
verlaten en U alleen als uwc bruid aanhangen. Ik
wil in u rusten, en mijn hart onafscheidelijk aan u
hechten.
-ocr page 594-
576
Credo.
T)e onschuld van Jeans\' Hart door Pilalus
verscheidene malen openlijk betuigd.
Ja, Ileor, dit geloof ik zoo vastelijk als ik iets
geloof, dat Gij onschuldig zijt aan welk kwaad dan
ook, en dat me Hart vcin is van alle vlekken. —
Kn toch zijt gij des doods schuldig, in de oogen
nws hemelschen Vaders; — maar het is—om onze
zonden. O, was het getuigenis van den llomcin-
sehen Landvoogd die uwe onsehuid verkondigde,
U aangenaam, dewijl het waarheid bevatte; dat U
ook ons getuigenis thans welkom zij! Gewis! Gij zijt
onschuldig; maar door uwc onschuld red ons! Gij
zijt rein; maar door uwe reinheid maak ons zuiver.
(Üj zijt het vlekkelooze Lam, dat nu zal geofferd
worden aan den hemelschen Vader; ja, lieer, ik
geloof; ik geloof het levendig; maar verlevendig
nog mijn geloof, en laat mijn hart van uw onbevlekt
Hart de reinheid leeren.
Offerande.
HEKSTE HOOFDDEEL I)Elt II. JUS.
De Priester wendt zieJt tot liet volk met den r/roet:
Do Heer zij inct U. — Pilalus gaat tot liet
volk, en Jesnx\' Hart wordt bedroejd, daar
Hij met Barabbas wordt gelijk gesteld.
Hoe grievend achten wij die beleediging, welke
-ocr page 595-
577
urn uw goddelijk Hart op die wijze wordt aange*
laan , o allerliefderijkste Verlosser! — En tocli, —
ivat doen wij zelven ids wij uw beminnelijk Hort
icrgeten, en voor aardschc beuzclingen prijs geven ?
De Priester bidt liet Offertormm.
[Hetwelk ia voor het feest van II. Hart). „Zegen
mijne ziel den Heer, en vergeet toch al zijne ge-
nadegaven niet; terwijl Hij met goederen uwe
ziel vervult." Alleluja). Jemis\' Hart icordl
wreedelijk gepijnigd door dun kreet van hel
ondankbaar volk: Laat Barabbas los!
kruisig Hem! kruisig Hem!
Wat uw hart op zulk een oogenblik gevoelen
moest, o allerheiligste Zaligmaker! wie zal het be-
grijpen? — Duizenden, milliocncn weldaden hebt
gïj aan uw volk bewezen; duizenden jaren hebt gij
hen verzorgd als uw lieveling; onlangs nog hebt
gij al de schatten uwer genaden aan hen getoond
en geschonken ; ja, uw geheel Hart hebt Gij voor
hen opgeoll\'erd, hun geschonken; en nu, nu vcr-
stooten zij al uwe gaven, U zelven, en hebben niets
voor U over als smarten en folteringen, en het
schandelijk kruis. ,,0 ondankbaar volk!" roepen
wij uit. Maar zijn wij zelven niet ondankbaarder,
als wij op nieuw ditzelfde offer op eene onbloedi-
ge wijze vernieuwend, ons geheel» hart voor uw
Hart niet schenken? Ontvang dan mijn hart, o
goedertierenste Jcsus! Neem het, en vercenig het
49
-ocr page 596-
57S
met lint uwe tot een heilig en (iode welgevallig
offer. —
Do priester ontdekt den kelk on
ofFert de liostie.
Jexits wordt van zijne Herderen beroofd, en
zijn II. Hart lijdt deswege de ijerodvjste
smarten.
Almngtige, eeuwige God! zie neder, op dit II.
offer, dat wij U thans aanbieden, en dat werkelijk
alleen, maar ook volkomen aan uwe geregtigheid
voldoening kan schenken. Het strekke om U te
aanbidden en te loven, om U te voldoen voor
onze zonden en U met ons te verzoenen, om U te
bedanken en U op nieuw te smeeken voor levenden
en dooden, om ons hart door het Hart van Jcsus
aan U alleraangenaamst te maken. O zie dan neder
op het vlekkelooze bloed van dit onschuldig Lam;
zie vooral op zijn beminnelijk Hart, en op de smar-
ten zijner ziel, en let niet op ons, die vervuld zijn
met zonden, maar op Hem, wiens offer u altijd
aangenaam moet zijn. In Jesns\' Hart sluiten wij
al onze harten op. Met het zijne offeren wij het
onze. Gedenk dat dit het Hart vnn uw cenigge-
boren Zoon is, in wicn (iij uw welbehagen hebt! —
-ocr page 597-
57!)
De priester xnengt den wijn met een
weinig1 water, en draagt den kelk
aan God op.
Jesus wordt gegeeseld; en zijn H. Hart klopt sneller
bij het vloeijen van :iju goddelijk bloed.
Wat zal ik zeegen, o raiju Jesus! als ik u aldus
aan ilo wreede kolom zie staan? De wijn en het
water herrinneren mij reeds het water en het bloed
dat uit uwe H. zijde /.al vloeijen. J)ocli ook nu
reeds zie ik uw heilig bloed stroomen, eer (jij nog
verheven zijt op het kruis. O wat moet zulk een
offer kracht hebben bij den hemelseheu Vader, wat
zal dat bloed betere dingen dan het bloed van Abel
voor ons spreken! Wat kan ik beters offeren aan
U, o Almagtige God! on op welke wijze krachti-
ger bidden, dan door dit goddelijk bloed aan IJ
aan te bieden, en te smeeken om Jesus\' wil mijne
stem te verhooren?
De kelk wordt ontdekt.
Jesus tcordl met een purperen mantel bekleed, en
met doornen gekroond; Zijn II. Hart lijdt
vreeselijkv smarten.
Dit is do kroon, die gij ons eens, om ui
goddelijk Hart geslingerd, zoudt vertoonen, o bc
minnelijke. Jesus! Dit is do kroon uit de doorne
onzer zouden vervaardigd, en die wij, wij allee
-ocr page 598-
580
hadden verdiend. Wat zullen wij u wedergeven,
goddelijke Leeraar! voor zoovele bewijzen uwer
teederste liefde? Ontvang mijn hart en mijn hoofd,
mijn verstand en mijnen wil. Ik wil voortaan go-
hee! de uwe zijn, en uw dierbaar Hart nooit weer
bedroeven. Want onder zulk een hoofd met door-
nen gekroond, wat moet ik anders dan een mede-
lijdend lidmaat, wat anders dan nederig en oot-
moedig van harte zijn?
De priester wasclvt de lianden.
Filalus roept tot het volk: ziet den mensch! wasoht
de handen en levert Jesus over aan zijne vijanden,
terwijl hij Hem nogmaals onschuldig ver-
klaart. Het H. Hart van Jesus bereidt
zich voor tot den laatslen strijd.
Ja onschuldig zijt gij, o alleronschuldigste der
harten! en niemand kan u schuldig verklaren.
Maar ik, o mogt ik met waarheid zeggen: „Ik
ben onschuldig aan het bloed van dezen regtvaar-
digc." Maar ach! wie durft het? — Integendeel.
Ik hoor mij toeroepen: \'Liet den mensch! En ik
durf naauwelijks de oogen opslaan tot Li, o mijn
God! Ik zio U geverwd met bloed, met doornen
gekroond, met een rietstok in de plaats van uw
eeuwigen Schepter versierd, met een ouden solda-
tenmantel omhangen, U, die bekleed zijt met het.
licht als met een gewaad. Eu ik weet het, gij
zijt mensch, ja; maar gij zijt (iod-mensch: Gij zijt
-ocr page 599-
5S1
God, voor ons mensch geworden uit louter liefde;
en nu, — nu zijt gij „geen mensch meer, maar
een worm gelijk," zoo als Gij zelf, bij uwe pro-
pheten, zegt; en ik, ik ben de oorzaak daarvan.
O goddelijk Hart! wat moet gij dan nu in uw
binnenste gevoelen! Hoe duidelijk spreken uwc
oogen ook tot mijn liart, als ik u zoozeer versmaad
en vernederd aanschouwI Wat zal ik doen voor
een Hart, dat mij aldus bemint ? Wat aan U we-
deigeven voor zooveel liefde ?
De priester bidt met jrebog-en
]aoofd: Suscipe.
Jeans\' Hart wordt op liet wreedst gefolterd door den
kreet zijns volks: „Zijn bloed kome over ons en
over onze kinderen;" en Jesiis omhelst
met gelogen hoofd zijn kr/iis.
Grootc God! welk een tooneel! U, den Heer
van hemel en aarde, den Koning van Israël on-
der uw volk te zien komen, en door de uwen
niet ontvangen! Als Isaak, gaat Gij nu voort on-
der uw kruis. Uw hart juicht omdat (Jij ons kunt
verlossen; en met dubbel regt roept (Jij ons nu
toe: „Die zijn kruis niet opneemt en Mij niet navolgt
is mijner niet Kaurdig."
Maai nu begrijp ik dan ook,
waarom uw hart met een kruis zal gekroond zijn.
Nu roep ik ook tot dat beminnend Hart uit al
mijne krachten: Uw bloed, ja, uw bloed kome over
mij. — maar niet lot straf, doch alleen tot heil,
49
-ocr page 600-
582
on om mij waardig te maken met IJ mijn kruis
te mogen dragen. Goddelijk Hart! tecken mij met
uw II. kruis, het zegel der liefde!
Orate ITratres.
Jenics wendt zich lot zijne dierbare Moeder op den
kruhnceg, en later lol de vrouwen van Jerusalem,
terwijl zijn Hart van droef]/eid kwijnt wegens
het hartverselteurend lijden der eerste,
en liet vruchlelooze medelijden van
velen, die Krl tranen storten,
maar toch zondigen.
Gelijk Maria, uwc dierbare Moeder, wil ik U
volgen, o allerbominnelijkst Hart van mijn Vcrlos-
ser. Ik zie uw kruis op den grond stooten, uwe
heilige schouderen diep gewond, uw goddelijk bloed
den weg verwen; hoe zou ik niet denken aan uw
Hart, dat zeer zeker ook nu wederom aan mij denkt,
en veelligt ook tot mij spreekt als tot die wee-
nendc vrouwen: „Weent niet over Mij, maar over
u en uwe zonden". Ik beween ze dan ook van
harte, allerliefderijkste Zaligmaker! en ik wil voor-
al toonen door mijnen moed om mijn kruis met
u te dragen, dat ik geen ijdele tranen schrei, maar
uw Hart van harte bemin. Hart van Jesus! door
het onbevlekt hart uwer dierbare Moeder, maak
mij zalig!
-ocr page 601-
583
G-elieim of stil gebed.
Jesus\' Hart treurt om /iet klein getal vnn tcare
vrienden
, die met Hem tcil\'en lijden.
Mijn wil is goed, beminnelijke Jesus ! maar wat
kan ik zonder U? Uw hart zoekt een trooster, —
zegt Gij, — en het vindt er geen. Neem mij dan,
bid ik U, oin met U te lijden en U te troosten.
Te dien einde smeek ik met het gebed der H.
Kerk en in vereeniging met den Priester en met
allen die hier tegenwoordig zijn: „Bescherm ons,
o Heer, die uwe brandoffers opdrageu; en, opdat
onze harten met des te meer ijver daartoe voor-
bereid worden, ontvonk ze met de vlammen uwer
goddelijke liefde, — Gij, die leeft en heerscht met
den Vader in de eenheid des H. Geestes in alle eeu-
wigheid. Amen."
3?rf©fatie, of Inleiding tot de weldra vol-
gendo Canon of stille mis. De Sanc-
tu» of liet driewerf Heilig.
Jesus\' Hart onder liet H. Kruis is een schouwspel
voor de Engelen des hemels. Jesus ralt
driemaal onder hef kruis.
Ook ik vereenig mij met al de zalige geesten
en met al de heiligen des hemels om uw Hart, o
beminnelijke Jesus! op den kruisweg te volgen.
Ook wil ik mij voorbereiden om met alle aandacht
-ocr page 602-
584
liet ondoorgrondelijk geheim uwer kruisiging hij te
wonen. Deswege vereer ik thiins op bijzondere wijze
uw goddelijk Hart, om die smarten, welke Gij
met het kruishout beladen hebt doorgestaan. 0 hoe
moet het gezucht hebben, als uw kruis U zóó zwaar
drukte, dat Gij magteloos er onder nedervieltl
Welk eenen moed heeft het echter getoond door
tot driemaal toe de nl te zware kruisbalken weer
op te heden. Hoc aangenaam zal U dan ook des-
wege geweest zijn de moed en het medelijden van
Yeroniea, de hulpvaardigheid van Simon van Gyrene,
althans de goede wil der Jcrusalemsche vrouwen.
O Hart van mijn al te goeden God ! Het is billijk
en regtvaardig, dat wij U bedanken, dat wij ons
hart ten hemel verheffen, dat wij ons vereenigen
met do millioenen stemmen van heiligen, en zalige
geesten, die U loven, en dat wij werkelijk, ook
zoo lang wij op den kruisweg voortgaan, U lofprij-
zen en zonder ophouden zingen:
Heilig, Heilig, Heilig de Heer, de God der Heer-
scharen ! Hemel on aarde zijn vol van uwe glorie.
Hosanna in den hooge! Gezegend Hij die komt in
den Naam des Ilecrcn! Hosanna in den hooge!—
Gezegend in alle eeuwigheid zulk een minnend Hart
van God! Hosanna in den hooge!
-ocr page 603-
585
Canon of Ileili^o handeling.
(Stille :Mis) Mysteria.
])K PRIESTER MAAKT DR1K KRUISEN OVER DEN\'
KELK EN DE HOSTIE.
Gevoelens van Jesus\' Ilurl ah Hij met scherpe nagelen
aan het kruis wordt geklonken.
Neen, o mijn goedertierenste Jesus! nooit zul
ik begrijpen wat UW heilig Hart heeft gevoeld toen
men U van uwe kleederen beroofde, op het kruis
uitstrekte, en met drie of vier puntige spijkers uwe
heilige handen en voeten aan do kruisbalken vast-
hechtte. O mij dunkt, ik zie het nu voor oogen.
Ik bemerk hoe elke hamerslag uw Hart deed trillen.
Ik gevoel hoe hij als een tweede maal op uw hart
terugwerkt, zoodra hij eerst, en telkens wieeder,
in de ooien uwer gezegende Moeder heeft wcêrklon-
ken. Ik zie hoe uw leden in een krimpen van smart,
hoe het goddelijk bloed langs het heilig hout be-
gint te vloeijen, hoe uw oog, als zoeht het tever-
geefs het oog uwer beminde leerlingen, op mij
nederziet, en mij de gevoelens van uw lijdend Hart
in bloedige tranen laat lezen. — Wat zal ik zeggen?
Wat doen, o mijn minnelijke Verlosser? O ik wil
althans mijn oog op uw oog gevestigd houden; ik
wil lezen in uw beminnend Hart zooveel ik vermag ;
ik wil op uwe heilige wonden met allen eerbied
mijne lippen drukken; ik wil ten minste in eene
heilige verstomming voor uw kruis nederknielen,
en bidden: „neen, zoo heeft nooit iemand zijnen
vriend bemind; zoo kan alleen een oneindige God
zijnen vijand liefhebben!" —
-ocr page 604-
586
Memento, of gedachtenis der levenden.
DR PBIE8TKB BIDT VOOR DE LEVENDEN, DIE HEM
DIERBAAR ZIJN, EN INZONDERHEID VOOR HEN,
DIE HET H. OFFER BIJWONEN.
Jesus\' Hart denkt aan al de uitverkorenen.
üok aan mij hebt gij gedacht, beminnelijk Hart,
toen gij zoo zeer gefolterd werd op het kruis. Maar
ach I waarom ? Was ik niet een van diegenen, van
wie gij klaagdet bij de propheten: dat zij u folte-
ren, en niet troosten? Voortaan wil ik wijzer zijn,
allerdierbaarstc Verlosser, en daarom bid ik u niet
slechts voor mij, maar ook voor al mijne vrienden,
inzonderheid voor N. N. en allen, die hier tcgen-
woonlig zijn, opdat wij allen u meer en meer mogen
kennen en uit de bronnen, hier geopend, steeds
zaliger mogen drinken, en U alleen liefhebben, o
goddelijk Hartl
Conim.imican.tes.
Jesnx\' Hart gedenkt zijne vijanden en, bidt voor
lien, die hem kruisigen.
Ik verecnig insgelijks mijn gebed met het uwe,
beminnelijke Zaligmaker, oin voor al mijne vijanden
te bidden. Eu om het des te aangenamer aan nw
goddelijk Hart te doen zijn, vereenig ik het ook
met de gebeden der allerzaligste Maagd Maria,
der H. II. Apostelen en Martelaren en van alle
-ocr page 605-
587
Heiligen, en vraag U, dat gij genade geeft aan
hen , «lic u niet kennen; want zij weten waarlijk
niet wat zij doen. Hoe velen zijn ei niet, in dit
land, in deze stad, op deze plaats, die ook mi
nog uw goddelijk Hart miskennen! Vergeef het hun !
vergeef het hun, o Heer! want neen, o neen! zij
weten niet wat zij doen!
De priester logt de lianden op het brood
en den wijn. en maakt daarover eenige
malen het kruisteeken.
Jent-i\' Hart gevoelt vreeselijke smarten om de wreede
uitspanning van. handen en roeten, en wegens de
bespotting welke de menigte Hein aandoet.
O allerminnelijkst Hart van mijn Verlosser! hoo
meer men U versmaadt, verguist en hoont, des te
vuriger wil ik u liefhebben. Kom nu, kom ook
hier op dit altaar tegenwoordig, opdat ik u mijne
liefde betuige. Ik geloof in TJ, ik hoop op U, ik
bemin U. En als ik bedenk, hoe er ook nu nog
velen zijn, die, even als de overpriesters en schrift-
geleerden, als de voorbijgangers en nieuwsgierigen,
als de krijgslieden en zelfs een uwer medegekruis-
ten U bespotten en miskennen, dan bemin ik U
nog meer, en wensch van liefde voor U te sterven.
-ocr page 606-
588
De Consecratie.
TWEEDE HOOFDDEEL DER IT. MIS.
De priester spreekt do woorden, der Con-
secratie uit, krachtens welke liet waar-
achtig ligchaam van Jesus Christus te-
genwoordig komt onder de gedaante
van brood, — en hij heft de H. Hostie
op ter aanbidding1.
Jesus wordt aan hel kruis omhoog geheven, en zijn
aanbiddelijk Hart. voelt den schok, waarmede men
het nederstort in de groeve, en begint nu alles lot
zich te trekken.
Trek ook mijn hart tot U, o goddelijke Meester!
U immers wensch ik. U begeer ik. Aan U wil
ik zijn in leven en in sterven. Ook ik klop nu op
mijne borst, gclyk zoovelen van hen, die Ü op het
kruis aanschouwden, gedaan hebben. En U nu
tegenwoordig ziende, verberg ik mij in uw heilig
Hart als in een hemelsch heiligdom en aanbid ik
U als al de Liefde mijner ziel.
De priester ontdekt den Kelk, verandert
denwijnin Jesus\' aanbiddelijk bloed, en
beft den kelk omhoog1 ter aanbidding.
Jesus hangt van alles ontbloot aan het kruis. Zijn
H. Hart kwijnt weg in zijn binnenste, terwijl zijne
heilige wonden wijder openscheuren en stroomen
bloeds langs het kruishout nederdalen.
Dit zie ik, o mijn aanbiddelijke Jesus! En ik
-ocr page 607-
589
zie dit onk op eenn onbloedige wijze, vernieuwd in
dit TI. offer, (ielijk immers nw bloed uit uw H< lig*
cluuun vloeide, zoo wordt ook hier, wel niet in
werkelijkheid, maai toeh op geheimzinnige wijze, het
bloed van het ligchaam gescheiden. En de liefde,
welke nu in uw Hart is, is dezelfde die het op
fiolgotha deed kloppen. O onbegrijpelijk Hart van
mijn onbegrijpelijken God! U loof ik, U dank ik;
en met juichenden boezem zal ook ik drinken uit
de bronnen des hcils, die Gij voor mij uit uwe
heilige wonden laat stroomen.
IDe priester bidt niet uitgestrekte ar-
men, maakt eenige kruisen, over de
H. Hostie en den H. Kelk, buigt
diep neder en kust het altaar.
Jemi hangt niet de armen tot u uitgestrekt aan
het kruis, buigt het hoofd tot u neder, en
zijn H. Hart biedt u den vredehis aan.
Wel schaam ik mij, om tot U te naderen, o al»
lerliefderijkste Jesus! Maar gedwongen door de
overmaat uwer liefde, kom ik toch tot Ü. God! welk
eene gedachte U te mogen omhelzen op uw H. kruis 1
Maar is het niet nog meer, wat Gij mij toezegt,
als Gij IJ geheel aan mij wilt schenken in de H. Com-
munie? Kom dan, O Welbeminde! Kom, God van
liefde! Kom, leven van mijn leven, en Hart van
mijn hart. Laat mij liever duizendmaal sterven,
dan op nieuw van U gescheiden worden.
60
-ocr page 608-
590
Memento of gedachtenis der overledenen.
Jeans\' Hart vind/ een oogenblik vertroosting als Hij den
goeden moordenaar het Paradijs kan beloven.
Neem ook heden nog de afgestorvene geloovigen
op in dat Paradijs, o beminnelijke Meester! Gedenk
vooral mijne vrienden, inzonderheid N. N. en allen,
die n toch eenmaal lief hadden op deze aarde. Nu
zijt Gij heerschend in uw eeuwig rijk. Nu zoekt
uw Hart immers niets liever dan zielen, die U voor
voor eeuwig verheerlijken in den hemel. O open
dan dat Hart voor de smeokingen van ons die nog
leven, en laat hen, die ons zijn voorgegaan, zoo
spoedig mogelijk uw minnelijk Hart aanschouwen.
Gelukkige (lag, waarop zij U zullen zien, en dan
ook wij vcelligt op onze beurt door hunne voorbede
zullen geholpen worden!
De priester klopt op de borst en vorcenigt
nogmaals zijn gebed met de martelaren
en Heiligen, en maakt veelmalen liet
kruisteeken over de H. offerande.
Jesus\' Hart voelt de. vreeselij/este verlatenheid van den
kant zijns hemelscheu Vaders, de pijuigendste smart
wegens de. bespottingen zijns volks, «ene koude rilling
door hel bloedverlies en de dikke duisternis, die van
XII tol III ure. duurt en Hem zelfs den aanblik
zijner H. Moeder, van den H. Joaunes en de. vrome
vrouwen onttrekt.
Hoe meer Gij U verlaten ziet, beminnelijke Leeraar,
-ocr page 609-
591
des te meer wil ik bij U blijven en U vertroosten.
Doch wat zal ik doen? Uw allergevoeligst Hart be-
gint in uw binnenste te smelten van smart. Uwe
II. H. Wonden veroorzaken U schrijnende pijnen door
de ontsteking. Uwe tong versmacht van dorst, en
uwe levenssappen zijn gansch verdroogd, gelijk Gij
zelf klaagt bij den propheet. Jin waar heb ik het
water der II. liefde om U te lessehen en te ver-
kwikken? Waar vind ik de bron, die de heiligen
vonden, ora er U, mijn God! mede te laven? O ik
vind ze in uw beminnelijk Hart zelf. Ik bid U:
gedenk waarom Gij lijdt; waarom Gij ook nu nog
op dit altaar tegenwoordig komt, — o mijn Ver-
losser en mijn God! Gewis! Dit zal U tot troost
verstrekken; en uw eigen Hart zal antwoorden voor
ons, en de bron wijzen, waaruit wij allen putten
moeten.
COMMUNIE.
DERUE HOOFDDEEL DEK II. JUS.
De priester bidt lLot Oiisse Vader, begint
liet Bid-offer on do Libera.
Jeans\' Hart toont hoe het voor on* bult en wat het
(tentet
, door de zeven, woorden, die Jesus uitsprak
aan het krui». Inzonderheid
1. bidt hij voor zijne
beulen.
2. beveelt Hij Maria aan den II. Joamies,
en ons aan Haar.
3. geeft Hij zijnen geest in de
handen zijns hemelschen Vaders.
Ym ik, I\' aldus ziende handelen, o mijn Jcsus,
-ocr page 610-
592
ik geef ook mijnen geest in uwe handen over.\' Ge-
wis ! (iij hebt nw geheele Hart in <lat tcebotl, liet-
welk (iij ons geleerd hebt, uitgestort, (iij hebt ons
geleerd dat gebed nog krachtiger te maken, door
onze bede te offeren door de handen uwer dierbare
.Moeder. Gedenk, o Hart vol liefde! wat gij al
voor or.s geleerd, gedaan en geleden hebt. Gedenk
uwe laatste oogenblikken, toen uw boezem zoo
hijgde, uw Hart zoo zeer beklemd begon te worden.
Gedenk, hoe Gij nu op nieuw, al is het op oubloe-
dige wijze, hetzelfde otter van Golgotha vernieuwt!
Yai zie dan, of (Jij weigeren nioogt wat wij van U
vragen: voor U, met U, in U te leven en te sterven.
De priester breekt de H. Hostie aan
drie stukken, en laat er een van
in den H. Kelk nedervallen.
<ƒ<?*«*\' Hart breekt op het kruis. De Godmenseh duit
de ooffe/i
, neigt liet hoofd, geeft den geest, en zijne
zalige ziel daalt veder in het roorgeborgte der helle
om de H. II. Oiulcaders te vertroosten.
Zoo is dan het edelste Hart, dat maar ooit be-
staan kon, gebroken. Zoo zijt (iij, o goddelijk of-
ferlam, vastgeraakt in onze doornen. Ik ben nu
geheel buiten mij zelven van verwondering, — en
wèl, — om mijne traagheid. Ach! wanneer een
mensch voor een menseh sterft, dan acht men dit
een wonder. Ken Godmensen sterft voor zijne vij-
auden, om hen weer tot vrienden te maken; en
wio denkt er aan? Hoevelcu durven nog ondankbaar
-ocr page 611-
593
blijven! O Hart van mijn God! ik wil althans zulk
een onverlaat niet zijn. Ik wil voortaan U lief
hebben, zoo veel ik kan. Ik bemin U. Zie hier
mijn hart! Leg het in hot uwe, en maak daarvan
al wat gij vermoogt.
Agiius Dei.
Jesus\' Hart is liet hart van hel ware Lam Gods, dat
ons den drievoudigen vrede heeft venoorven, met
God, met den naaste en met ons zelven. Zijn heilig
ligchaam op het kruis uitgestrekt toont er de spre-
Icendsle bewijzen van.
Reinig dan ook mijn hart, o allerbeminnolijkste
Verlosser! Neem alle zonden weg, o heilig geslagt-
offerd Lam Gods! Gij hebt ze op U genomen, en
uwe striemen hebben ons genezen. Houd ons nu
ook rein van alle zonden voor de toekomst, en
geef ons uwen vrede, zoo als gij gezegd hebt:
„Mijn last is ligt en mijn juk is zoet. Neem het
op Ü; en gij zult rust hebben voor uwe zielen."
HOMINE NON SUM DIGNUS.
Hernieuwde voorbereiding1 tot de we-
zenlijke of geestelijke Coinxnunie.
Jesus\' Hart wacht geduldig af, dal men zijn, II. Ug-
chaam van het kruis kome nemen.
Ik wil mij vcreonigen met de II. II. Nicodeinus
50
-ocr page 612-
594
en Joseph vmi Arimathia, en mijn hart voorbereiden
om liet uwe te ontvangen, o goddelijk Hart! Waardig
ben ik niet. Maar wie kan hot zijn ? Maak gij al-
thans, o vuurgloed der eindelooze Liefde, dat mijn
hart niet onwaardig zij. Ontvonk, ontgloei, verteer
het door uwe liefde, en kom dan, o goddelijke
Bruidegom, kom!
JOe Communie.
Jestcs\' Hart wordt met eene lans doorboord; en er
vloeit water en Hoed uit, het beeld der H. Kerk,
die Jesus rein wascht en voedt met zijn aanbiddelijk
bloed.
Daar uwe heiligen liet mij aanraden, o allerdier-
baarste Zaligmaker! durf ik naderen tot uwe II. Zijde,
en aan die geheimzinnige bron mijne dorst lesschen.
Uwe liefde en liefdegaven te begrijpen is ook een
Seraphijn te hoog. Het moest waarlijk een Hart
Gods zijn, dat zulke liefdeblijken schenken kon.
Onze harten dienden Engelen-harten te worden,
om ten minste niet onwaardig te blijven. Dan,
wat vermogen wij ? Ons te werpen in de zee uwer
genaden. Te hopen op den Oceaan uwer ontfor-
mingen. Ons te verliezen in uwe eindelooze liefde.
Te genieten, te zwijgen en te aanbidden. Eén
woord moet ik U toch zeggen, Heer! Blijf bij mij ;
want het wordt avond. En laat uw Dart aan liet
mijne geven wat het mijne U anders volstrekt niet
schenken kan: waarachtige, eeuwige, brandende
liefde,
-ocr page 613-
595
Gebed, Communie genaamd.
Jesiis\' Hart in de armen zijner droevige Moeder.
„Mijn hart verwachtte smaad en ellende, en ik
zocht iemand, die met mij medcdoogen hebben zou,
en er was niemand; een, die mij zou vertroosten,
en ik vond er geen." —
Is dit dan de dank, die de mensch U wedergeeft?
Ach! ondankbaren als wij zijn. Maar neen; be-
mirinelijkste der Harten; wij vereenigen ons met
uwe H. Moeder. En als ook uw II. ligchaam iu
het graf wordt nodcrgelegd, ons hart zal daar met
IJ zijn, en wij zullen U niet vergeten. Hier, in
mijn nietig hart, waar ik U, o God van hemel en
aarde! thans (door de II. Communie) bezit, hier
zult (iij blijven leven, en nooit, neen nimmer zal
U die rustplaats wederom ontnomen worden. Schenk
mij slechts uwe genade, opdat ik getrouw moge
blijven.
IPost communie.
Jesns\' Hart in onze harten levend.
De priester bidt: „Gevoed met de vrcdebrongende
zoetste spijzen en heilzame Sacramenten, bidden
wij U smeekende, o lieer, onze God! dat (iij, die
zachtmoedig en nederig van harte zijt, ons zuivert
van de smet onzer zonden en des te krachtiger de
trotsche ijdelheden der wereld doet verfoeijen. Die
leeft en heerscht met God den Vader in de eenheid
des II. Geestes in alle eeuwen der eeuwen. Amen."—
-ocr page 614-
596
Zoo bid ik nu ook, o allerbeminnclijkst Hart van
Jcsus! (Jij, die U zclvcn gaaft, geef ook uwe gc-
nade.
De priester bidt o\\y nieuw om verliooring
aller g-eboden, xegent liet volk en bidt
bet laatste H. Evarag-elie.
Jezus\' Hart zegent U van het allaar, en blijft in
het uwe iconen door zij/te hemebsehe lessen engena-
dcii, om me hart geheel tot zijn eigendom te maken.
Dien zegen vraag ik, o allorzcgenrijkst Hart van
mijn goddelijken Leeraar! Om uwen zogen bid ik,
naar uwen zegen zucht ik. Eu als ik dien verkregen
heb, vooral uu, nu ik op nieuw het ondoorgron-
delijkst geheim heb overwogen, dan ben ik rijk
genoeg, en heb ik niets meer te wenschen, dewijl
ik U bezit. — „Zij zulten opzien lot Mij, dien zij
doorstoken hebben"
hadt Gij door uwen propheet
gezegd; — ik heb het gedaan, o liefderijkste Ver-
losser ! Laat het mij dan nu ook tot heil vorstrek-
ken; laat mijn hart van nu af met het uwe vereenigd
blijven; laten wij één zijn in liefde, gelijk Gij één
zijt mot den Vader en den II. Geest, — tot dat
ik u eenmaal zien mag in de glorie, en voor eeuwig
de aanschouwing van uw verheerlijkt Hart mag
genieten. Amen. —
-ocr page 615-
pin of meer verklaarde Schriftuurplaatsen.
I. OVER \'T HAKT GODS.
BLADZ.
35 3G
Gen. 6, 4, 5.
Smart van Gods Hart .
180
Gen. 8, 21.
God spreekt in zijn Hart
(denkt).....
185
lKon. 2, 35.
Een priester volgens Gods
Hart......
251
1 Kon. 13,14.
Een man naar Gods Hart.
249 250
2 Kon. 7, 21.
Gods werk volgens Gods
319
3 Kon. 9, 3.
Gods Hart is in den
311
Job 7,17.
Gods Hart is gesteld op
den mensch....
204
Job. 9, 4..
God is wijs van harte .
46 176 204
Job. 34, 14.
1
Vgl. den Hebr. tekst.
„Indien God zijn hart
op zich zelven rigttc."
slechts op zichlette.enz.
h. 32,11.
De gedachten van Gods
Hart blijven eenwig.
189
Bpr. 23, 15.
Vreugde van Gods Hart.
172 332
Bpr. 27,11.
Blijdschap.vgl.Jcr.3240.
102 333
-ocr page 616-
600
Dus; der wrake is in Goi
Hart.....
Herders volgens Gods
Hart......
Gedachten van Gods Hart.
Wat niet opkomt in Gods
Hart......
Blijdschap in Gods Hart.
God bemint ons uit ge-
heel zijn Hart. . . .
God vernedert niet van
harte......
Vgl. vs. 17 en 31, 10
Trotschheid wil gelijk
doen zijn aan Gods Hart.
Droefheid van Gods Hart.
I1I.AÜZ.
370 374
tsaias. 03, 4.
Jer. 3, 15. 16
17.
Jer. 23, 20.
Jer. 32, 3fi.
Jer. 32,40.
Jer. 32, 41.
251
160
122 367
141166 229
367
121225
Thren. 3, 33.
Ex. 28, 2—6
302
122 367 487
Oseas 31, 8
II. HET HART VAN JESUS, DEN MESSIAS
Psalm. 15, 9.
Ps. 20, 8.
Ps. 21, 15.
Ps. 30,13.
Ps. 39, 9.
Ps. 39, 13.
Ps. 54, 5.
Ps. 68, 21.
Ps. 108, 22.
64 277
277
64 90 372
521
90 503
241 268
495
275 497 500
04 90 275
498
122 275 497
503 518
Blijdschap van zijn Hart
Begeerten van zijn Hart
Smart en lijden . . .
De Messias uit elk hart
vergeten.....
Gods wet in zijn hart.
Droefheid zijns harten. .
Droefheid zijns harten. .
-ocr page 617-
C01
BLADZ
Hoogl.3,11.
Dag van do blijdschap
zijns harten ....
320
Hoogl. 4, 9.
Zijn Hart door liefde gc-
wond......
40 (33 325
Zach. XII. 10.
Zijn Hart doorboord op
64 90
Matth.XI.29.
Zijn zachtmoedig en oot-
moedig Hart . . .
65 442
Jo. XIX. 36.
Jesus\' geopende zijde. .
527
Jo. XX. 20.
Jesus\' zijde getoond na
zijne verrijzenis. . .
550
Jo. XX. 27.
551
85
Luc. 2, 35.
Maria\'s hart , . . .
67 427
67 427
III. HET MENSCHELIJK HART.
../. Zinnebeelden en vergelijkingen.
Volgens de II. H. Vader
is het hart eene zee,
een akker-, voerman-,
altuar-, reukaltaar
Gods
een hemel; troon van
32 37
Pa. 44, 2.
Ecoli. 11,32.
\'t Hart is een fontein .
44
Luc. 24, 32.
Judith.12,6.
„een fornuis ....
44
Eccli. 21, 17.
44
Ps. 21,15.
„als was smeltend . .
44
•los. 7, 5.
„als water uitgestort .
44
Ex. 4,21.
„als cene rots versteend.
45
n
-ocr page 618-
602
BXADZ,
15 45\'J 490
45S
Lue. O, 45. |„een schatkamer
Ml. 15,18.19 . .....
JJ. Hel hart Lezchomcd in zijne betrekking
Vele teksten.
lol hel leven . . . .
a.  des ligchaams . . .
b.  der ziel (willen, govoc-
lon, denken)
e. op zedelijk gebied
Het hart versterken is:
den gansenen inenseh
versterken . . . .
120
121
124
(Jen. 18, 5.
120
C. Eigenschappen van liet hart.
Job
, 23
, 1G.
Ecc
li. 16, 23.
Ps.
37,
9.
Ps.
50,
19.
Ps.
33,
19.
I\'s.
38,
4. 5.
Ps.
4,
3.
Ps.
31,
11.
Spr
5,
20.
Abdias vs. 34.
Ezcch. 28,0.8.
Is.
40,
12.
Ex.
4,
21.
Is.
29,
15.
Jer.
17
, 9.
Spr
25
, 3.
Week hart.....
Klein hart.....
Verslagen hart enz. . .
Vermorzeld hart . . .
Gebroken hart.
Gloeijend hart. . . .
Zwaar hart.....
Geregt hart . . . .
Boos hart.....
Trotsch hart . . . .
                    ......
Versteend hart . . .
),                    i» • •
Diep, ondoorgrondelijk
hart......
Diep, ondoorgrondelijk
hart......
„ Vgl. Job. 5,9; 37,5.
101
290
244
122 245
245
244
244
245
135 355
181
183
358
45
358
45 190
4S 339 357
-ocr page 619-
603
Tot het kwaad geneigd
hart......
Van de jeugd af. . .
BLADZ.
101 179 185
161
Gen. 6, 5.
Gen. 8, 21.
D. Deugden en ondeugden des harten 121.
Het is, waar zijn schat is. 458 565
Het grootc gebod der lief-
Luc. 6, 54.
Dt. 30,11-14.
Hgl. 5, 2. 8,6.
Lev. 19. 17.
Gen. 20, 5. ö.
de aan \'t hart gegeven.
l)e liefde is in het hart.
De haat......
Eenvoudigheid des harten
bewaart voor zonde .
216 217
46 47
121
202
Wij moeten met een een-
voudiff
hart ....
Spreken ......
Beminnen.....
Wandelen (d.i. handelen).
Offers aan God brengen.
God zoeken ....
Eten.......
Verkeeren in deze wereld.
en Col. 3,22 gehoorzamen.
Job. 33, 3.
1 Petr. 1, 22.
3 Kon. 9, 4.
1  Par. 29,17.
Wijsh. 1,1.
Hand. 2, 46.
2  Cor. 1, 12.
Eph. 6, 5.
440
Hier tegenover slaat
Het dubbel hart . . .
Wee dat dubbel hart! —
liet moet gezuiverd wor-
den......
Voorzigtig hart . . .
Do reinheid.....
Deloijshe\'ul. Vgl.Ex.81,6;
15, 34; 36, 8 . . .
Eccli. 1
, 36.
Eccli. 2
, 14.
Jao. 1, 8
4,8.
Spr. IS,
15.
Spr. 22,
11.
Ex. 28,
3.
356 440
337
123
-ocr page 620-
&04
Waaraan een wijs hart
gekend wordt . . .
Dat zich van zonde ont-
hondt......
Door God wordt gegeven.
13 lij ft in \'s wijzen regter
hand.....
Den mond leert spreken.
De droefheid niet vreest.
De geboden onderhoudt.
De onderrigting zoekt
De tong in het hart heeft.
Zonder hart zijn is dus
integendeel zonder ver
stand zijn . . .
t Hart is \'t dat van God
afwijkt.....
t Hart is \'t dat van God
afwijkt.....
De vreugde is in \'t Hart.
Vgl. Deut. 28, 47 Is.
30, 29. Jer. 15, 26.
Act. 14, 17 ...
Voor de regtvaardigen .
Valscho vreugde door de
dwazen gezocht . .
Vreugde des harten in
\'t N. T......
Droefheid des harten .
\'t Geheugen is in \'t hart.
Het nadenken ....
En denken.....
BLADZ.
Eccli. 3, 31
tiecli. 3, 32
3 Kon. 3, 12
Eccli. 10, 2
Spr. 16, 23.
Eccli. 7, 5.
Spr. 10, 8.
Spr. 15, 14.
Eccli. 21, 29,
Os. 7, 11.
107
341
159
337
337
46 68 3E
169 356
223 352
Eccli. 10, 14,
Jer. 17, 5 enz.
Ex. 4, 16.
121 156
Ps. 4,7.96,11
Ps. 36, 4.
Eccli. 7, 5.
Is. 66, 14.
Spr. 25, 20.
Dt. 8, 5. 4, 9.
Dt. 4,89; 8,5.
Eccli. 17, 5.
244
229
493
123
123
118
-ocr page 621-
605
BLADZ.
Gen. 17 , 17
;|
37, 41.
In\'thart zeggen is denken 133
Ps. 10, 6.
|»J )» )) S> "
46
Wij
moeten dus om wil te doen
Spr. 15, 32.
Het hart bezitten. . .
171
Ut. 10, 16.
Het hart besnijden . .
God zoeken uit geheel
216
2 Par. 30, 19.
God dienen met een vol-
175
1 Par. 28, 9.
maakt hart ....
159
E.
Gods werking op liet hart.
Ps. 73, 26.
Hij is de God der harten.
35 159
Ps. 33,15 enz.
God vormt ze een voor
31 131 144
een met zorg .
246
Spr. 15, 11.
God kent de harten. .
48
Spr. 24, 12;
25, 3.
s» )> )» ï)
48
Jer. 17, 9.
45 47
1 Kon. 16,17.
....... .
47
Ps. 7, 10
47
131
Spr. 17, 3.
God beproeft de harten.
171
Ps. 16, 3
241
Eccli. 22, 24.
Steekt liet hart . . .
167
Spr. 10, 13.
Slaat het met de roede.
167
1 Kon. 16,17.
God ziet op liet hart .
139 152
Eccli. 17, 7.
49 129
Os. 2, 14.
Spreekt tot het hart. .
218
Spr, 21, l. 2.
Geleidt het „ . .
336
-ocr page 622-
606
BLADZ.
Spr. 23, 26.
Vraagt het. , . . •
39 155 231
331
Deut. 5, 6.
>» 3» „ •
40
Joel 2, 13.
J, ,, ,, \'
224
Luc. 10, 27.
,, ïï M • •
45
Vraagt het geheel . .
219 220 227
356
Deut. 30, 6.
God besnijdt het hart .
216
Ps. 50, 19.
Aanvaardt en geneest de
Ps. 146.
gebrokenen van harte .
168 122
Ezech. 6, 19.
Breekt het hart . . .
228
2 Cor. 4, 6.
Laat zijn licht er in schij-
nen......
Doorgrondt het ondoor-
49
grondelijk hart . .
357
Ez. 11, 19.
Verandert het steenen
49 228
Hebr. 8, 10.
Schrijft er zijne wet in.
49
Jer. 24, 31.
3» 9>
49
Itom. 5, 5.
Geeft zijn II. Geest in \'t
50
Act. 14, 16.
Schenkt vreugde aan \'t
156
1 Jo. 3, 20.
God is grooter dan ons