-ocr page 1-
1 i
fak72
mfn ^^23^ •■:
-
^an
WARE JUÖITH
EEN BLIK
P II
H
\'
I
i
v
[N DE TOEKOMST,
norm
• :
1
I
C. J. WILLEMS, r. k. p.
\\
»              >"---------VV/VWIJVVAAAA
!
ROTTERDAM,
W. A. HOOGVELD.
.18 7 5.
"*
s*j*r<i**lix*r
^tfB,
299
I
-ocr page 2-
\'•
-
.
-ocr page 3-
)E WARE JITDITH.
f
-ocr page 4-
♦ i
-ocr page 5-
v •; • ?<?
Kr*
DE WARE JÜDITH
OF
een blik:
VAN
Pil
IN DE TOEKOMST.
• • h
UOOll
C, J. WILLEMS, r. k. p.
-------^/vaaaaAAAaaa
ROTTERDAM,
W. A. HOOGVELD.
18 7 5,
L
-ocr page 6-
•Y;V
„Gij zijt de luister van Jerusalem, Gij de blijdschap van Israël,
Gij de roem van ons volk!
Manhaftig hebt Gij U gekweten..... Omdat Gij de kuischheid
hebt liet\' gehad.....daarom heeft de Hand des Heeren U versterkt,
en daarom blijft Gij gezegend in eeuwigheid."
JUDITH XV. 10, 11.
\' - :■:
-ocr page 7-
GELOOFSGENOOTEN
VAN
NEDERLAND
TER OVERWEGING
IN HET
JUBELJAAR 1875,
EERBIEDIG AANGEBODEN.
-ocr page 8-
\'
IMPRIMATUR.
Hagae-Comitis ,                                            J. J. RIOCHE,
9 Fcb. 1875.                                           Can. Libr. censor.
-ocr page 9-
INHOUD.
Bladz.
Voorrede..........................        I
I. DE MAN DER HOPE...............        1
II. DE VOORBEDUIDING...............      21
1.     Wat zij is?..................      21
2.    Judith is type van Maria...........      31
a)    Bewijs uit de Schrift..........      31
b)     Uit de overeenkomst...........      33
c)     Uit de Vaders en de gebeden der Kerk.      34
3.    Die lofspraak heeft een diepen zin.....      40
III.     DE TWEE LEGERS................      54
IV.    DE SATAN.....................      79
1.    De kwaadaardige toeleg onzer vijanden . .      88
2.    De algemeenheid van hun aanval......      91
3.    Hunne geestverwantschap met den satan .      97
V. DE HOPELOOZE TOESTAND..........
    105
VI. DE WARE JUDITH................    133
1.     Judith\'s persoon................    134
2.    Haar goede raad................    142
3.    Haar voorbeeldig gebed............    149
4.    Haar Vaderlandsliefde.............    154
5.    Gods ingeving................,.    163
3. Judith\'s onderneming.............    165
-ocr page 10-
Bladz.
VII. JUDITH\'S HELDENDAAD............    170
- VIII DE ONVERWINNELIJKE MARIA.......    199
1.    Maria\'s werkdadig aandeel in den strijd. .    200
2.    Pius\' blik in de toekomst is op Haar ge
vestigd....................    208
3.    Haar zegepraal werd te Bethulië geschetst.    210
4.    Ook de zegepraal der Kerk zien we daar
afgebeeld..................    218
5.    De lofreden op Judith zijn gericht tot Maria.    226
6 Hare Onbevlekte Ontvangenis verklaart de
reden, waarom Zij de Onverwinnelijke
Maria is...................    233
IX HAAR SLOTFEEST DAT EEUWIG DUURT .    243
1.    Ook hier blijft Judith Vóórbeduiding. . . .    243
2.    Haar feest stelt ons het slotfeest voor der
Ware Judith............... .    247
3.    Dat feest is niet uitsluitend van de zege-
vierende, maar ook van de strijdende
Kerk te verstaan..............    259
4.    Judith s Lied.................    271
Besluit.....................    296
I.    BIJLAGE. DE NIEUWE BALAAM..........     303
a.    De toestand, waarin Pius IX zijn Allocutie
hield.....................    308
b.    De teekening van zijn verheven persoon. .    310
c.     Zijn tegenstrevers zijn door hem niet
overschat . .\'................    311
d.    Het opzet van Pius\' bestokers.......    312
e.    Balaams voorspelling.............    313
II.   BIJLAGE. BALAAMS GERINGERE MEDEBROEDERS.    316
III. BIJLAGE. DE VRIJMETSELARIJ......... .
    319
-ocr page 11-
VOORREDE.
Nu vijf jaren geleden mochten we eenige beschouwingen
in het licht geven onder den titel: Pius IX en zijn
roemrijk leger, of \'s Pausen tijdelijke macht en //.are dappere
verdedigers.
Aangemoedigd door de buitengewone en alge-
meene welwillendheid waarmede dat boeksken ontvangen
is — immers meer dan 3000 exemplaren zweefden weldra
van hand tot hand onder de meest verschillende en altijd
zeer gretige lezers rond — wagen wij het nogmaals op
dezelfde zaak terug te komen in deze Verhandeling;
ofschoon ietwat meer wetenschappelijk, gaat zij nogthans
van dezelfde beginselen uit en streeft zij naar hetzelfde
doel. Mogen deze bladzijden door Gods zegen een ge-
l\'yken bijval 1) vinden en zoo mogelijk nog uitgebreider
nut stichten!
1) Voor de zoo gunstige beoordeelingen zij hier aan Nederlands
Katholieke tijdschriften onze oprechte dank gebracht. Maasbode, 3
-ocr page 12-
TT
lu ons eerste werkje stelden wij de beginselen der
tijdelijke macht van den Paus op hechte gronden vast; en,
terwijl we den roem van Pius\' legerschare in eenige, en
maar al te flauwe trekken schetsten, gaven we tevens een
ieder de middelen aan de hand, om de zaak van Pius te
helpen verdedigen; én ten opzichte van zijne tijdelijke
macht, en onafhaukelijkheid, én ten opzichte van zijngees-
telijk gezag. In de Verhandeling welke we thans ter
lezing brengen, wenden we wederom het oog naar den
Paus-Koning en zijne krijgshaftige legerhoofden, doch slechts
met een enkelen opslag, om onmiddellijk mét hen, onzen
blik hooger, naar het louter bovennatuurlijke van \'s Pausen
pleit te richten en dien uitsluitend dan te vestigen op
eene andere heldinne, eene hemelsche strijderes, de ware
judith.
De feiten en beginselen destijds door ons meegedeeld en
uiteengezet, staan nog even onwrikbaar; zelfs zijn zij door
de latere gebeurtenissen al sterker en sterker, en thans
meestal zoo klaar bevestigd, dat onze vijanden zelf ze niet
meer kunnen ontveinzen. Zoo zal de graaf von Arnim
na zijne oude en nieuwe onthullingen, met ons 1) vol-
komen instemmen, dat: »De aanval der revolutie niet
Juni \'69. Huisgezin. Tijd, 17 Juni. Gelderlander. Kerkelijke
Courant,
14 Augustus. De Katholiek, Januari \'70, enz. enz. Tervrijl
de Katholiek zijn vrij breedvoerige analyse, met ingenomenheid ge-
schreven , besluit met het werkje „zonder voorbehoud aau te prijzen en
in veler handen te wenschen", noemde het de Tijd: „Ken juweel van
degelijkheid, van logica, een samengreep van ware beginselen, dat tot
ernstig nadenken dwingt en grondig onderricht", de lectuur eveneens
aanprijzend aan vurige, zwakke, misleide Katholieken en aan ieder oube-
v ooroordeeld mensch.
1) Pius IX en ziju roemrijk leger. Bladz, 50 en Bladz. 60.
-ocr page 13-
rn
slechts tegen de tijdelijke macht, la partie vulnéraMe, het
toen nog kwetsbaar gedeelte der Kerk; maar volstrekt
tegen het hoofd der Kerk was gericht; en dat haar toeleg
is: Jesus Christus te doen verloochenen." Staat in dit uur
datzelfde gezag en diezelfde machtgever, God, niet zonne-
klaar tot mikpunt aller vijandige pijlen ? De aanval is dezelfde
maar heftiger en openlijker.
Andere waarheden, terzelfder tyd door ons verdedigd,
al dwingen zij nog niet de algemeene erkenning af, traden
evenwel, door de ontwikkeling der feiten al verder en ver-
der in het licht. Zoo ontvouwde sinds dien tijd de be-
kende Dr. Urquhardt, door de actuëele toestanden der
maatschappij aangedreven, ook voor de niet met ons
geloovende lezers zijner politic Review meermalen onze
stelling: »De staatkundige onafhankelijkheid van het
hoofd der Kerk, of, de Paus-Koning is een noodzakelijk
vereischte voor het welzijn 1) jder menschelijke maat-
schappij."
In verband met dit begrip: Be maatscliappelijke noodzakelijk-
heid van den Paus-Koning
, gaven we nog twee hoofdstukken
ten beste onder het opschrift: »Het aandeel en de plicht
der vorsten in de zaak des Pausen 2). De vervulling van
dezen plicht is tevens hun hechte steun."\' Die bladzijden
leverden de bewijzen, dat slechts de monsterachtige samen-
koppeling van een geregeld goevernement met de geheime
genootschappen, eenige duurzame kracht verschaffen konde
aan het voortwoekeren der revolutie; tevens legden we de
gronden bloot, waarom de benarde toestand van de zaak
des Pausen op rekening moest worden gesteld der goever-
1)   Bladz. 71 en 77.
2)   Ibid. Bladz. 103 en 111.
-ocr page 14-
TV
nementen. Toen nog bestond er hoop voor de Mogend-
heden om recht te kunnen doen; de weg om hun gezag te doen
gelden, lag hun op nieuw geopend door den onversaagden
heldenmoed en de schitterende overwinningen van het
Pauselijk leger. Maar helaas! zij hebben dit niet gewild
of niet gedurfd! Halfslachtigheid hield aan, en weldra gin-
gen de Vorsten, of laten we nu liever zeggen de Staten
roekeloos, ofschoon nog bevend, met rassche schreden voort
op hetzelfde dwaalspoor. Zij sloegen de handen ineen om
ook de volken langs die ongebaande wegen naar een onbe-
kenden toestand Andremo al fondo te geleiden. Niets duchtten
zij zoo zeer als de lichtfakkel van het Vaticaan en zij zonnen
steeds op alle middelen om die te dooven. Zij voerden de
menschheid zoo verre in duisternis, dat het begrip van gezag
bij zeer velen verloren ging. Déze ramp alleen ware genoeg
om de waarheid onzer vroeger geuite ideeën te staven;
maar ook vele andere rampen, die uit de eerste voort-
spruiten en die wij onder den naam van, hetzij openbare hetzij
geheime, maar altijd roode internationale hier slechts heb-
ben aan te duiden, bevestigden sinds niet weinig de juist-
heid onzer inzichten.
Dit weinige ten bewijze dat wij geen enkel punt, vroe-
ger door ons vastgesteld, nu behoeven los te laten en
op de grondslagen toen gelegd, gerustelijk kunnen voort-
bouwen.
Of diezelfde beginselen, hoe onverwrikt zij daar ook
staan, nu niet heftiger dan toen en met klaarblijkelyker
kwade trouw door de revolutie worden bestreden, is eene
andere vraag, welke wij reeds zooeven nopens eenige dier
beginselen, doch hier nog eens nopens allen opzettelyk en
bevestigend beantwoorden.
Daarom juist verbinden we die beide schriften, ten
-ocr page 15-
V
einde onze geachte Lezers te doen inzien, dat uit beide
dezelfde geest ademt en wij door beider uitgave hunne
aandacht willen vestigen op een en denzelfden kamp ,
die door geen der beide strijdkrachten in het minst is
opgegeven, maar op eene andere wijze van beide dezelfde
zijden en wel met die vastberadenheid wordt voortgezet;
dat wy heden, wellicht nadrukkelijker dan toen, de
hoede der ware juditii bij den strijd behoeven aan te
wijzen.
Inderdaad slaan wij de oogen om ons heen, waar ter
wereld bespeuren we lichtpunten aan den gezichteinder?
Heerscht niet alom het kwaad, en naast het kwaad on-
doordringbare duisternis? Hoe die ontstaat, zij in \'t kort
gezegd:
Waarheid immers is het voedsel, het leven der ziel; de
logen, haar git en verderf; de welvaart van dat leven is
het recht, zijn ondergang de ongerechtigheid; doch zal
dat leven krachtig zijn en bloeien, dan behoeft het daaren-
boven eene rijke uitstraling der waarheid, een ruim genot
van dat recht; wat niet anders is dan de vrijheid tot
goede daden. Wordt integendeel de vaart der goede werken
versperd; zetelt het onrecht ten throon, en draagt be-
driegelijke schijn den koningstitel van waarheid en weten-
schap, dan spoedt het menschdom van onheil tot onheil
noodzakelijk der vernietiging te gemoet, dan holt het den
afgrond in.
Nimmer nu — zoo liet de Paus herhaaldelijk hooren —
nimmer bevond zich de maatschappij zoo verre, nimmer in
zoo breede vaart op dit pad ten ondergang als heden; van-
ilaar de benaming van hedendaagsche of moderne maat-
schappij.
                                                  ... ,
De goe vernemen ten vielen der waarheid en hunner roe-
-ocr page 16-
VI
ping alom af, en als aangedreven door een voorgevoel, dat
nu op het volk de bestemming overging, om eenmaal de
regeling der Christelijke maatschappij te bewerken, heeft
hun staatsbestuur de volken verlokt, ja, hen gedwon-
gen zich neer te vlijen buiten de zon des geloofs die
Christus is. De afval geldt als ware hij eene grondwaar-
heid; Christus moest plaats maken voor een onbekenden
staatgod.
Daar tegelijkertijd de zending der Kerk over heel de
wereld 1) voor een ieders oog in onze eeuw krachtiger
uitstraalt dan ooit te voren, daar de Kerk nu al vier
jaren, naar \'t Pauselijk woord 2), »door het Vaticaansch
Concilie een nieuw bewijs blijft geven van hare innerlijke
eenheid en onverstoorbare levenskracJd,"
zoo valt de tegen-
stelling der Kerk en der moderne maatschappij des te
treffender in het oog, zoo staan de beide legers des te
scherper afgeteekend, en neemt de strijd steeds toe in
vinnigheid.
Waar de oorzaak lag, dat ondanks die opmerkelijke
zegening der Kerk het kwaad de overhand behield? W\\j
wezen die reeds aan: zij die het onheil hadden moeten
bezweren, zij gav^n zich daaraan over; zij heulden met
de geheime genootschappen en koesterden aldus den
revolutiegeest.
Iteeds toen, vóór vijf jaren, toonden we voor nadenkenden
vrij duidelijk datgene in het verschiet, wat we thans betreuren.
Wij brengen dit hier met te minder schroom in herinne-
ring, daar het de identiteit of eenzelvigheid van den thans
zoo woedenden strijd met dien aanval aanwijst. Want
1)   lila.lz. 273 on Bladz. 282.
2)  De Bulle der bijeenroeping tot het Concilie.
-ocr page 17-
VII
ofschoon wij op die zoo blijde dagen van November \'67
geen al te zwarte vooruitzichten in de toekomst mochten
openen, toch hielden we onze ernstige wenken niet ver-
holen. Wy hebben ze uitgedrukt met de eigene woorden i)
van den Paus, den 5 Mei ?68 gesproken: »Uwe dapper-
heid heeft de vijanden overwonnen; doch bedenkt wel, dat
zij hunne booze plannen nog niet opgegeven hebben. Zij
smeden integendeel op dit oogenblik nieuwe plannen om
hunne goddelooze en heiligschennende aanslagen te her-
nieuwen." Tot welke getalsterkte die vijandige legers in \'t
geheim sedert zijn gestegen; tot welke verregaande boos-
heid die vermeten plannen intusschen zijn gerijpt, zal ons
de invloedrijkste aanvoerder der Duitsche vrijmetselarij
verklaren en bewijzen, waar we de nieuwe organi-
satie dier samenzwering en haar groot logesbond be-
spreken.
Onze waarschuwingen voor de toekomst onder de bena-
ming van: »Gevaren en plichten" in den steeds voortdu-
renden strijd, vroeger 2) nadrukkelijk blootgelegd; onze
aanmaningen 3) tot »een drievoudig offer: het offer des
gebeds, dat der gift ,< ja, zelfs het offer des bloeds", toen
aan elkeen gericht, voorspelden duidelijk wat we nu zien
gebeuren; zij zijn heden dringender, zij zijn eene noodzake-
1 ijkheid geworden.
De bloedige krijg van \'67, oogenschijnlyk tegen de tijde-
lijke macht van den Paus gericht, was slechts een dekmantel
om voor kortzichtigen een veel breederen aanval te ver-
1)  De noodzakelijkheid huimci volharding. Bladz, 213.
2)    Bladz. 236.
3)    Bladz. 252.
-ocr page 18-
VIII
bergen, welke daarop noodzakelijk volgen moest en voor
elkeen thans zichtbaar is geworden. De tochten der Gari-
baldisten dienden slechts als voorspel en ter inleiding
eener algemeene Kerkvervolging, die we nu in den vollen
zin beleven.
Hoe en met welke wapenen wij in dit nieuwe ge-
wricht van denzelfden kamp, tegen die oude, maar
sterker geworden of althans vaster aaneengesloten bende,
ten strijde behooren te trekken; wat wij van onzen
kant, om den toeleg van dat eedgespan te verijdelen,
moeten bijdragen; zietdaar het pragmatisch voordeel, dat
we in deze brochure wenschen aan te duiden en te be-
reiken.
Is de gedaante van den strijd veranderd, dan doen zich
ook andere tafereelen voor aan onze beschouwing. In
die lichtvolle dagen der Novembermaand \'67 stond de
revolutie ten aanschouwe der gansche wereld aan den
schandpaal; en mag de ware teekening van den actuëelen
toestand, hoe droevig die ook is, niemand ontmoedigen,
toch wijzigt hij natuurlijk de gemoedsbewegingen van
velen. De stemming, die bij het eerste tijdstip de heer-
schende was en uit ons boekwerk zelven sprak, mag
of kan een Christenhart niet bezielen in dezen tijd;
het standpunt der strijdende Kerk in 1874 duldt niet,
dat diezelfde opgewektheid in deze bladzijden den toon
voere.
Toen schreven we onder den indruk eener algemeene
opgetogenheid en in het volle genot der immer meer
en meer schitterende overwinningen, bij Mentana zoo
roemvol bekroond. Heel de wereld hield al die dagen
de blikken gevestigd op de 14,000 Pauselijke vrijwilli-
gers, die tegen een leger van 300,000 man uittrokken
-ocr page 19-
IX
en stand hielden 1). Geen wonder dat, «opwekking van
geloof, wending der politiek ten goede, bevordering der
ware beginselen onder de heerlijke gevolgen van hunnen
moed" door ons werden opgenomen.
Dan, helaas! hoe zijn de toestanden sinds die dagen
veranderd; hoe schijnen de zaken omgekeerd! De over-
winnaarspraal is omgeslagen in pijnenden nood! De won-
derkracht dier heldenschare, in den kampstrijd telken-
male gebleken, eindigde met het neerleggen der wa-
penen.
Doch haasten wij ons hier onverwijld bij te voegen: zij
gehoorzaamden aan hun vorst en vader, namen de krijgs-
mans-eer ongeschonden met zich en hun roem bleef on-
gerept
Nu was de zending van Pius\' roemrijk leger, voorloopig
althans, ten einde toe vervuld. Door overmachl, verraad
en meineed, door de krachteloosheid der diplomatie genoopt,
liet de Paus-Koning juist eene maand na de schorsing van
het Concilie, ook de dappere verdedigers zijner tijdelijke
macht uiteengaan.
Toen derhalve vorderde de beslissende zegepraal bij
Mentana blijde zegezangen; nu past ons om de verlaten-
heid van het Vaticaan, stil nadenken, maar toch ook
om de schutse der ware judith een ongeschokt ver
trouwen.
Welk sterveling, al staat hij in zijne beginselen nog
zoo onwrikbaar vast, kan zijn gevoel onttrekken aan
den indruk zulker omstandigheden? Na eenig bezinnen
echter moet het hem evenzeer blijken, hoe die twee tijd-
stippen slechts verschillende gedaanten van denzelfden
1) Bladz. 220.
v
-ocr page 20-
X
stryd — zoowel heden als toen — tegelijkertijd de ver-
schillende vormen zijn van eenzelfde geneeswijze, onder de
hand van denzelfden heelmeester.
De Goddelijke Heiland der wereld gaat immers met de
menschheid als een volmaakt heelmeester met een zieken te
werk; wij zien het heden en ondervinden het dagelijks. Reeds
voor lang heeft Zijn genezende hand de verderfelijke kwalen
der maatschappij gepeild, in al haar omvang en vertakkingen
wijd genoeg opengelegd; hoe diep zij ook ingekankerd
mogen zijn, Hij zal ze reinigen, heelen en met hare oor-
zaken, zooveel raadzaam is, wegnemen. Een hooze hand
had de kiemen dier kwalen in de menschelijke natuur
zelve neergelegd; vijandige medehelpers hebben heden
hare wijde uitbreiding bevorderd; maar Hij, Hij onder-
nam hare genezing, Hij zal Zijn werk van liefde voltooien
tevens.
Nu verwekt die behandeling wel pijnen en het gevoel
dat zij veroorzaakt, is aan dat van harde slagen gelijk;
bij een weinig nadenken echter blijken Zijne ingrijpingen en
uitzuiveringen de grootste weldaden te zijn; de volkomen
herstelling van den lijder staat Hem steeds voor het oog,
dat doelwit zal Hij wis bereiken. Beproevingen heeten al
de middelen, welke Hij als vlijm hanteert; wij toonden er
eenige 1) in onzen Pins IX en zijn roemrijk leger, wij
bespreken wederom andere in onze ware judith. De
lijder is het menschdom, dat, ofschoon op zedelijk gebied
in twee legers gesplitst, in andere opzichten heden meer
dan ooit onderling vermengd 2) en tot één geheel samengroeit.
Moeten dan niet zij, die met Christus en Zijn Stedehouder
1)     Bladz. 146 enz.
2)     Bladz. 268 enz.
-ocr page 21-
XI
alom eene heilige, onverdeelbare, onafhankelijke of aposto-
lische Kerk vormen, den terugslag gevoelen der onheilen,
die daar buiten rondwaren? Wat al beproevingen moest
dus Pius, aller hoeder en vader niet ondergaan? Wat al
pijnlijke bewerkingen waren noodig ter genezing van dit
geheel, waardoor het gezonde en levenbrengend mensch-
dom smarten leed, ja, gevoeliger zich toonde voor die
pijnen, dan dat menschdom, hetwelk verdoofd en blind,
b\\jna werktuiglijk op \'t rechte spoor moet terugge-
brachtI
Mag dan de verlenging van den krijg vermoeiend heeten,
afmattend en pijnigend; hij staat ook met eene herstelling
die langen duur behoeft, gelijk. Immers de brandpunten
der ziekte zijn hier niet anders dan bedorven beginselen,
welke men in zich opneemt en door slechte daden voedsel
geeft; maar dan volgt het natuurlijk, dat zij ook nog al
eenige tijdruimte noodig hebben, om uit te werken en
hierdoor juist blijkbaar en als open wonden ter genezing
gereed gemaakt te worden.
Geduld, lankmoedigheid zijn intusschen de eenige ver-
zachting die mogelijk is; wat deze zalving vooral kan
aanbrengen is het zéker vooruitzicht op genezing, een
onwrikbaar vertrouwen op den geneesheer; dit derhalve
gaande te houden, het te sterken, uit te breiden, zal bet
streven wezen der negen volgende hoofdstukken.
Intusschen zien we onze Voorrede reeds buiten het
gewoon bestek uitgedijd; wij wisten het vooraf, immers
wij wilden volstrekt én onze tegenwoordige Verhandeling
de vereischte eenheid doen in acht nemen, haar inhoud tot
één onderwerp door den titel aangeduid, bepalen, én tevens
den inhoud van Pint IX en zijn roemrijk leger in herinne
-ocr page 22-
xir
ring brengen. Wij hechtten te veel gewicht aan de samen-
koppeling van beide drukwerken, ten einde voor de
mededeeling onzer gedachten den steun, die zij elkander
onderling bieden, niet te missen. De welwillende Lezer
gelieve op deze gronden die kleine afwijking onzer Voor-
rede te verschoonen.
Ook wenschtten we den toestand der maatschappij, waarin
de Kerk heden strijdend optreedt, vooraf te kenmerken, en
om dien als in één begrip geheel voor te stellen, vonden wij
geen geschikter beeld dan dat eens zieken. Doch men bc-
grype ons wel: dit beeld zij hier slechts als in \'t voorbijgaan
voorgesteld; want niets van al wat we zooeven daarbij op-
merkten, mag in hoe geringe mate ook, als op de Kerk
slaande genomen. Deze is nooit krank. Zij is en blijft niet
bij beeldspraak, maar in werkelijkheid een staand-leger,
wel gewapend en immer strijdvaardig. Nogtans vele harer
kinderen zijn gevoelig voor den drang der harde tijden;
de duisternissen dringen eiken dag meer en meer samen
en doen menigeen zorgvol vragen: wat kunnen wij hopen \'i
wat moeten we weezen?
De vraag naar de toekomst houdt
alle geesten bezig!
Om dan op deze en soortgelijke vragen, zoo dikwerf her-
haald, naar behooren te antwoorden, staat ons de Stedehou-
der des Heeren Paus Pius ten dienste; zijn woorden blijven
immer het richtsnoer onzer gedachten, zijn wenken de
gids onzer gedragingen.
Maar hoe menigwerf gaf Pius zijne verwachting niet te
verstaan, dat de Heer der Kerk aan zijne Bruid een
schitterende zegepraal voor deze tijden had weggelegd?
Zoo dikwijls de H. Vader opwekte tot herleving vau
geloof, zoo dikwijls hij aanmaande tot organisatie van een
nieuw volk, waarvan de hervorming eener nieuwe maat-
-ocr page 23-
XIIT
schappij zoude uitgaan, gaf Z. H. altijd te kennen,
dat hij, indien wij in onze plichten niet te kort schieten,
de hoop dorst voeden op eene bovennatuurlijke ingrijping
Gods.
De beteekenis van zulk eene zichtbare werking
Gods en voorbeelden daarvan hebben we indertijd 1) aan-
gegeven. Wat echter den oogenblikkelijken toestand be-
treft, durven wij gissen, dat de vooruitzichten des
Pausen hier bedoeld, hooger liggen en veel gewichtiger
moeten geacht.
Hoe het zij, voedt Pius zulk eene hoop, dan dienen
ook wij ons zoo veel mogelijk daarvan te doordringen.
Wij kozen daarom een onderwerp voor onze Verhandeling,
dat buitengewoon geschikt is, het vertrouwen, gelijk wij
dit in deze dagen behoeven, te sterken.
Meenen wij daarom, dat er algemeen behoefte heerscht
aan zulk een opwekking? Bespeuren wij onder ons gebrek
1) Pius IX en zijn roemrijk leger, Bladz. 144. Altijd zonder twijfel
geleidt God Zijne Kerk, doch van tijd tot tijd ondervinden we opmerke-
lijkerc teekenen, dat God zich de zaak dor Kerk innig aantrekt. „Door
geringe middelen op zachte wijze aangewend, bezorgt de Algoede, soms op
het onverwachtst, uit een benarden toestand eene gelukkige uitkomst," bij
de blijken dier bovennatuurlijke ingrijping Gods t. a. p. uiteengezet, zouden
we nieuwe feiten ten bewijze kunnen toeroegen. Wie zag er niet duidelijk
de hand der Voorzienigheid in, toen in \'G7 het eeuwfeest van Petru9 zoo
roemwaardig eu plechtig gevierd werd, vóórdat het eerste schot der revo-
lutionairc meute viel? Niet minder duidelijk te-jnde zich de Vinger Gods
tijdens de drie volgende jaren, waarin Z. H. dank der volharding der
Pauselijke Zouavcn het Vaticaansch Concilie rustig konde voorbereiden,
bijeenroepen, beleggen en aau zijne vergaderingen veilig voorzitten.
Alwederom in \'70 mocht de oorlog niet los branden, vóór dat de Paus
de Algemeene Vergadering der Kerk voor tyd en wyle vrijmachtig uiteen
had laten gaan.
-ocr page 24-
XIV
aan hoop en vertrouwen? Geenszins: want naarmate de
Kerkvervolging toeneemt in uitgebreidheid en opzettelijk-
heid, stijgt ook dat vertrouwen in \'t algemeen en wel
zoo zeer dat het een wonder des tijds heeten mag. Toch
zal een ieder met ons instemmen, dat hoe krachtiger
die hoop zich uit, z\\j naar de vaste wet die alle zaken
beheerscht, een des te sterker voedsel én behoeft én
waardig is. Mag het voedsel der hoop heden niet
anders dan uitgelezen en krachtig zijn, dan voldoet aan
deze vereischten eene Verhandeling over de ware judith
uitmuntend. Maar ook op Haar heeft Pius hoopvol zijn
blik in de toekomst geslagen, op Haar aller aandacht
ingeroepen.
\'t Mag dus voor ons een dubbel genot en eene dubbele
waarde hebben, op het voetspoor van Pius IX en zijne
roemrijke legerhoofden O. L. V. onder dezen eeretitel te
bespreken.
Laten we onze gedachten geheel blootleggen. Langs
dien weg vinden we tevens de zoo lang reeds gezochte
en zeer geschikte gelegenheid om aan een sterk ge-
voelden aandrang, om aan eene behoefte van ons hart
voldoening te verschaffen. Ter vereering van al de deug-
den, verdiensten, volmaaktheden en glorie van Haar, die
een volledige schat, een volmaakt afgewerkt toonbeeld,
eene bijeenvoeging is van alle gaven Gods, die buiten
Christus in een schepsel bestaan kunnen, die het meester-
stuk is van Gods Almacht, Wijsheid en Liefde, ver-
langden we eenig liefdeblijk te brengen! Wij wensch-
ten in vereeniging met al de lofzangen en gebeden, die
in den hemel en op aarde tot die Wonderbare Moeder
worden gestierd, Haar ook onze geringe en nietige hulde
te betuigen.
-ocr page 25-
XV
Ȇ verhevene Vrouwe 1), Gij kent mijn hart, Gij weel.
zeer goed, hoe diep het is overtuigd, dat ik gansch
en geheel onwaardig hen over U te spreken of iels
over U te schrijven! Daar mij echter bekend is, hoc
Gij U gewaardigd hebt met een oog van goedwilligheid,
ja, van eene goedwilligheid U alleen eigen, op velen,
die toch aan mij gelijk zijn, neer te zien; zoo ver-
stoutte ik mij, U eveneens een nederig huldeblijk mijner
toewijding, hoezeer het Uwer Verhevenheid onwaardig
is, aan te bieden,., mat den wensch, dat Gij, ook op mij
eenmaal een blik Uwer bekende barmhartigheid zoudt
gelieven te werpen!"
»Welaandan2), o mijne allergenadigste Vrouwe, Maria!
het behage U dit geringe werkje, goedgunstig aan te
nemen! Weiger niet dit offertje te aanvaarden uit de
hand van een armen, die U een minnend harte toe-
draagt! Want met dit onbeduidend geschenkje in de
hand, met deze kleine bespiegeling Uwer groetenis, durf
1)     O Doraina, tu quidem nosti, mentem meam in hnc esse, quod me
omnino indigauin jadico de Te loqui aut quidquam se rib ei e. Sed quo-
niaiu insitae tuae pietatis oculo super multos mei similes scio Te respexisse,
aliquü, lic et Dignitati tuae i;;diguo, meae devotionis obsequio vellein agere
erga Te, quatenus ipso consuctae misericordiae tuae oculo quaodoque
digueris et me respicere." S. Anselm. Lib. de Excell. B. M. V.
Cap. 2.
2)    Eia ergo, benignisaima Loinina mea Maria, illud exiguum muiius,
qnod dat tibi pauper amictis, aciipito placide. Te cuiin cniu hoc niunu-
sculo, Te ctim hoc opusculo salutatiouis tuae saluto; Te geuibus flexis,Te
capite inclinato, Te corde et ore saluto, salutemque dico: Ave gratia
plena
; Dominus Tecum; Benedicta tu in muliebiüus." S. Bonav.
Prolog. Specul. B. V.
-ocr page 26-
XVI
ik U te groeten. U groet ik neergeknield, U groet ik
met diep gebogen hoofd! U groet ik met het hart!
U groet ik met den mond! U breng ik alle heilbede:
Wees gegroet vol van genade, de Heer is met V;
GEZEGEND ZIJT GIJ BOVEN ALLE VROUWEN!"
-ocr page 27-
I.
DE MAN DER HOPE.
Biedt het Vaticaan tot heden den edelen Pius al eene
schuilplaats, toch zeker geen paleis; of is die schuilplaats
tegen gekroond verraad en wettelijk geweld niet veeleer
en reeds lang een kerker te noemen? Daar immers —
dit wil men nog een tijdlang dulden — daar in zijn onbe-
twistbaar eigendom mag de even waardige als miskende
Paus-Koning de laatste jaren zijns vruchtbaren en wónder-
vollen levens slijten, doch deze woning is in eene gevan-
genis verkeerd, die eiken dag enger en enger wordt
beperkt, terwijl Z. H. zelve met allerlei bittere versma-
dingen dagelijks overstelpt wordt.
Wat den boven allen lof verheven Man het diepst
moet grieven, dat juist heeten zijn verwatene be-
stokers het meest welkom; dat juist weten zij den H.
Vader met satanische sluwheid 1) b\\j voorkeur te berokkenen.
1) Nog onlangs, Juni \'74 zagen we deze helsche kwaadwillig-
heid in oefening gebracht. Nauwelijks hadden de Romeinen vrij-
willig, onvoorbereid, in grooten getale een optocht gehouden
naar het Vaticaan bij dag, om hunne gehechtheid aan den Paus
te doen blijken, onder de kreet van: Leve Pius! of een andere
1
-ocr page 28-
1
Ilet kan niet anders ook: de revolutie immers ia de ont-
kenninff der verhouding tuaschen de goddelijke wetten en de
optocht werd tot stand gebracht; doch \'t was eene nachtelijke
vertooning op het Vaticaan met een oorverdoovend gedruisch,
walmende fakkels en onder het geschreeuw: dood aan den Paus.
In zijne toespraak van 26 Jnni \'74 aan de Romeinsche aristocratie
liet Pius deze hatelijkheid niet onopgemerkt. «Uwe verknocht-
heid, dus liet Z. H tevens hooren, is te midden van al die bitter-
lieden onwankelbaar, zij doet mij herinneren aan de vriendschap
tusschen Jonathas en David. Ook deze werd onrechtvaardig
door een koning vervolgd, maar de zoon diens konings, Jona-
thas goot zalvenden troost in \'t hart van David. Terwijl ik
nadacht, zoo vervolgde Pius, over het groot onderscheid dier
twee vertooningen, wat een vreemde samenloop! toen gewerd
mij een schrijven van over de bergen, het aanbod van een uit-
gestrekt landgoed ter veilige woonstede! Wat zoudt gij denken
dat ik hierop moest antwoorden, of liever wat zouden zij, die
Italië thans regeeren, mij raden? Maar neen, ik wil hun de
moeite van het antwoord sparen en uit vrees dat hunne raad-
geving door hunne daden zoude worden tegengesproken, zal ik
zelf maar antwoorden. Ik zou mij dan tot hen zelven richten
en hun zeggen: Geliefde zonen (verdwaalde zonen, maar toch
zonen) bijna vier jaren bevind ik mij vrijwillig opgesloten in
het Vaticaan, doch heden ben ik daar uit noodzakelijkheid en
gedwongen opgesloten; zelfs ben ik daar op dit oogenblik de
droeve getuige van allerlei rampen, welke Rome overdekken,
die roemwaardige Stad, welke men tracht terug te voeren onder
het gebied der dwaling. Ik bleef er tot heden, en zal er blijven
tot dat God zelf Zijn wil en het bevel Zijner Voorzienigheid te
kennen geeft." — Hoe juist dat woord van Pius was; „hunne raad-
geving kwam met hunne daden in tegenspraak," bleek weinige
dagen daarna in Juli — Z. Em. de Kardinaal Aartsbisschop van
Parijs keerde van Rome terug en deelde aan zijne geloofsgenooten
de gewaarwordingen mede, welke hij nu pas in de heilige Stad
had ondervonden. In dit Mandament las men de volgende zin-
snede: ,palais, qui lui sert véritablement de prison, puisqu\'il
-ocr page 29-
3
mensckelijke maatschappij; terwijl de Paus den zichtbaren en
tevens toch bovennatuurlijken schakel vormt, die den hemel
met de aarde verbindt, en dit wel door zijn ambt, door
zijne zending, door zyn recht. Uit haar gansche natuur
dus weerstreeft de revolutie den Paus, en daar zij sinds
achttien eeuwen ondervindt niets tegen hem te vermogen,
zoo slaat hare boosaardigheid, zich onmachtig ziende, over
tot blinde razenij; vandaar die tooneelen van afzichtelijke
bespotting en smaad en hoon.
\'t Is niet te loochenen, de revolutie mag zich verheugen
in menige verovering, de laatste 80 jaren door haar vloek-
gespan behaald; de voornaamste echter van allen in haar
oog is deze, dat zij den Paus als gijzelaar? als een veroor-
deelde in hare macht waant te houden.
Hoe verblind is zij! daar juist ligt het merkteeken harer
dwalingen en zij bevroedt het niet; in de verloochening
van dien schalm door Christus op aarde vastgemaakt, ligt
de cardo harer afwijkingen, en zij bedenkt het niet of wil
n\'en saurait franchir les portes, sans s\'exposer a des insultes ou
a une protection également humiliante, Pius\' paleis dient den
H. Vader in waarheid tot gevangenis: want Z. H. zoude de drem-
pcls niet kunnen overschrijden, zonder zich aan beleedigingen bloot
te stellen of zonder zich zulk eene bescherming te moeten laten
welgevallen welke evenzeer vernederend is." Nauwelijks zijn die
woorden, welke de openbare waarheid zoo trouw mogelijk weer-
geven, vernomen, of daar stuiven de organen der revolutie een-
parig op, als ware er eene hals-zaak gepleegd. De diplomatie
stelt zich te weer als tegen hoog verraad en Mgr. Guibert zal
den Hemel mogen danken, zoo hem geene officiëele terechtwij-
zing wordt beteekend. — Maar de schrikvertoonigen dan der
vorige maand, tot aan de poorten der Vaticaansche gevangenis,
tot onder de vensterramen van Pius\' woonvertrekken I Zijn dat
geene daden met de woorden in tegenspraak?
1*
-ocr page 30-
4
het niet begrijpen. Welk een ijdel zelfbedrog I ijdel in zijn
waan, ijdel in zijn werk, ijdel vooral om de gevolgen!
Omdat gij u diets maakt en anderen wilt doen gelooven,
dat gij met Joannes Mastaï ook Pius en het Pausdom en
het recht en de waarheid hebt gekerkerd, meent gij te
zegepralen!
Omdat gij de verstooting van den Paus uit zijne rechten
en Staten door zoogenaamde waarborgen wettelijk hebt gere-
geld, acht gij uw eigen moedwil boven verdenking gesteld
en gewaarborgd, en tevens de Kerk en hare leer onder de
puinen van het Pausdom bedolven I
Omdat gij uw oogen sluit of afwendt van de st<eds toe-
nemende schittering der edele gestalte, die gij hoont;
omdat gij haar verkleint, haar schijnt te verachten, gelooft
gij u ook groot genoeg geworden om naast haar in aan-
merking te komen! En gij hoort niet eens hoe de betaalde
moordkreten van uwe handlangers door de toejuichingen
beantwoord worden, niet van eenige duizenden, maar van
zoo velen als er in de wereld nog eerbied hebben voor zich
zei ven en voor de waarheid en het recht? IJdel zelfbedrog!
Onzinnige aanbidders van den revolutiegeest! bemerkt gij
dan niet, hoe Pius zelf, als hoofd der Kerk in het open-
baar uwe dwaze verzekeringen wederlegt, het onrechtvaar-
dige en het onhoudbare van het standpunt waarop gij
steunt, ontdekt, verafschuwt, vonnist en op de kaak stelt?
Gij leest zijne rondgaande brieven en offlciëele Allocutiën;
voor u bevatten zij niets dan verwarring en tegenspraak,
doch gij moet wel blind zyn om niet in te zien, hoe de
Paus daardoor, onbeschroomd eene zee van licht over de
wereld uitgiet en, door de kracht van de waarheid en van
het recht, de geesten en harten staalt in hoogere kringen!
Gij leest zijn gemeenzame toespraken, die dagelijksche Allo-
-ocr page 31-
5
cutiën en verneemt tegelijk hoe Pius daarin zich meer naar
de verhoudingen van het gewone leven richtend, zoo recht
vaderlijk, de dicht opeen gedrongen rijen van bezoekers,
altoos met een hernieuwd, ongekend vertrouwen weet te
bezielen, met dat vertrouwen hetwelk noodwendig bij de
beproevingen leven wekt en krachten geeft.
Dit althans staat dan vast ook voor u, dat hoe verre
het onrecht onder algemeene toelating der overheerschende
maatschappij, zijn doodende schreden ook zette, hoe knel-
lend de boeien Pius aangesmeed ook mogen zijn, de Paus
daar evenwel onwrikbaar pal staat als de man der kracht,
een vaste rots gelijk. Al even onbetwistbaar moet het u
zijn, dat die éene, alom verspreide, naar rechtvaardigheid
en deugd gerichte Kerk, rondom hem als haar straalpunt,
niet anders, maar veel wijder en machtiger schittert, dan
toen Petrus voor het eerst te Jerusalem den Christus, die
de vereeniging tusschen God en den mensch terugbracht,
verkondigde. Heeft toen een bovennatuurlijke glans den
kerker verlicht, waarin Petrus geboeid lag doch waaruit
h\\j door een Engel werd bevrijd; heden zijn het uwe ijdele
pogingen zelf, die onder Gods leiding om Pius\' hoofd, hoe
diep thans dan ook gebogen, een nieuwe, een drievoudige
stralen-kroon deden flonkeren. Ondanks al het machts-
vertoon der ontketende boosheid, zet hij daar, door Gods
Voorzienigheid onvermoeid zijn werkzaam en vruchtbaar
leven voort, immer verjongend door een altoos stijgend
vertrouwen, hij, de man der hope! Zonder aanzien
van personen verheft hij onverschrokken zyne stem
en doet een stroom van hoop en vertrouwen door
zijne hoorders en van hen door heel de wereld gaan,
welke alomme nieuwe kracht, sterkte en heldenmoed aan-
kweekt.
-ocr page 32-
«
Erkent dan dwazen en bekent ze, uwe dwaling en uw
verbijstering nog voor dat de straffe Gods u treft!
Wie heden de landen van Europa, van de oude zoo wel
als van de nieuwe wereld doortrekt, hij vrage die milli-
oenen van geloovigen overal: welk is uw hoop in de toe-
komst? Allen antwoorden eenparig: dat de zegepraal der
groot zal zijn en weldra moet naderen. Wonderbaar
schittert dat vertrouwen. De Kerk heeft altoos de gave van
wonderen, zij toont die ook heden in gewonen, maar veel meer
in zedelijken zin. Zoo verre de Kerk zich uitstrekt, zoo
verre reikt tevens dit zedelijk wonder des tijds: Een
volk om de Kerkvervolging zoo algemeen gedrukt en in een
hopeloozen toestand verkeerend, maar dat niets verraadt
van een hopeloozen veel minder nog moedeloozen geest.
Nu, dit vertrouwen, dat tot een volhardend gebed
aanmoedigt, hebben we naast God aan onzen Paus te
danken.
Zij verzacht zonder twijfel, die menigte van getrouwen, die
uit Stad en land, uit heel de wereld toesnelt om den Paus in
zijne verlatenheid te bezoeken, zij lenigt de hardheid van zijne
ballingschap, te midden zijner Staten in eigen woning
verduurd, met zalvenden balsem; zij brengt den H. Vader
waren troost, zooals de liefderijke, dankbare Pius dan ook in
zijne antwoorden nimmer onvermeld laat. Veel overvloediger
echter is de troost, de opbeuring, de vei frisschende moed,
de sterkende geestdrift, die omgekeerd hun van Pius toe-
waait en zich door hen aan heel de Ctiristenwereld meedeelt.
Hetzij zijne door vreemdelingen en zedebedervers ontwijde
en diep gekrenkte Stad, hetzij andere streken der Kerk,
landen, standen, corporatiën, werelddeelen onophoudelijk
hunne afgevaardigden tot Pius IX zenden, altijd schit-
tert hun van den Apostolischen Stoel, als van zijn brand-
i
-ocr page 33-
7
punt, een geest toe van hoop, die onmisbaar eene nieuwe
levenskracht allerwege opwekt.
Met eene dier vele toespraken, zoo bijzonder gestemd
om ook ons vertrouwen een sterkend en verkwikkend
voedsel te verschaffen, zullen we deze Verhandeling inleiden.
Mogen de zoo talrijke toespraken van den Paus der Allo-
culicn
zonder uitzondering als even zoo vele uitstralingen
der hoop, als zoete liederen van heilig vertrouwen gelden;
de toespraak, welke Pius tot den Generaal Kanzler hield,
munt in dit opzicht uit boven velen, schittert boven allen
onmiskenbaar door eene heldere en bemoedigende inzage
in de toekomst; daarom achtten wij ons gerechtigd die
een blik van pius ix in de toekomst te noemen; zij
verschaft ons te tegelijkertijd eene geschikte gelegenheid
om onze herinnering aan Piits IK en zijn roemrijk leger te
ververschen, en om de grootsche beteekenis der woorden;
gezegende boven alle vrouwen wat breeder uiteen te
zetten.
Dat onderdanen hun vorst, dat vooral een veldheer zijn
Koning bij plechtige gelegenheden hunne opwachting maken,
dat de getrouwen dan in grooter getale en opgetogen ten
hove verschijnen, wie zal het wraken? gebruik en plicht
vorderen het. Aldus oordeelden de roemruchtige Kanzler
en de andere hoofdofficieren van het voormalig Pauselijk
leger. In groot uniform verschijnt deze militaire stoet op
het Vaticaan, ten einde op hunne beurt den H. Vader de
oprechtste gelukwenschen aan te bieden. Men vierde den
feestdag van den beminden Leerling, den Apostel Joannes,
doopheiligen van Pius IX.
Zonder wapenen, doch des te meer vast beraden en
met te levendiger bewustheid gehecht aan den eed var»
-ocr page 34-
8
trouw, eenmaal den Paus, hun wettigen vorst gezworen,
treedt de opvolger van Lamoricière aan het hoofd der
edele schare de Consistoriezaal binnen. Hij staat daar, de
tolk van zooveel duizenden, die hunkerend uitzien naar
den dag, waarop zij de wapenen ter verdediging van den
Paus-Koning en van zijn onvervreemdbaar recht, weder
mogen aangespen. Hij gevoelt zich aangegrepen van de
meest verschillende, maar allezins heilige en vurige aan-
doeningen; vonkelend van ijver om zijn wettigen Koning
in \'t volle genot zijner rechten te herstellen en tevens met
gelatenheid onderworpen aan den nooddwang om voor een
wijle tijds nog het onrecht te laten begaan, althans lyde-
ljjk toe te zien. Diep bewogen van eerbied en hoogschatting
voor Pius\' uitstekende gaven, vol van liefde en toewijding
aan zijnen Heer en Vader in Christus, rekent de held
van Mentana en Monte-Libretti het zich een onuitspreke-
1\'yke eer, een onvergelijkelijk zielsgenot, aan de spits dier
uitgelezen mannen, van heinde en verre ter feestviering
toegesneld, tot den H. Vader het Adres van zegewenschen
uit te spreken.
Aan \'t slot zijner kernachtige toespraak genaderd, laat
de veldoverste zijn blikken weiden over de hedendaagsche
wereldmaatschappij, die, zoo als zij daar ligt, door den
zwijmeldrank, dien de revolutiegeest ingiet, bedwelmd en
ook tot straf harer moedwilligheid ten prooi is gegeven
aan allerlei wanorde. Van zelf vloeide van \'sprekers
lippen de menigwerf geuite en herhaaldelijk bewezen opmer-
king: II. Vader! Treffend stijgt heden de zending der
Kerk in gewicht en luister! Zie! De menschheid, van
geloof, van gerechtigheid, van waarheid, van eerbied voor
\'t gezag in onze dagen verstoken, zij spoedt heen
naar een wissen ondergang. Alleen de Kerk is in staat
-ocr page 35-
<>
de maatschappij in die noodlottige vaart te stuiten, haar
van de vernietiging te redden! Daarom zien de volken,
door den revolutiegeest nog niet bedorven, allerwege op-
waarts naar die lichtzuil, den menschen ten geleide op
aarde aangewezen; zij gevoelen het pijnlijke van dien heil-
loozen toestand en richten een hopenden blik naar het
hoofd der Kerk, haar verheven Opperpriester om redding?
Het kon niet anders of Z. H. moest door zulk eene rede
wel diep worden geroerd; tijd en feest, omgeving, per-
sonen en dezer toestanden, alles werkte samen om een
hoopvol, een Pius\'hart te treffen. In antwoord op deze
toespraak hield de verheven feesteling eene Allocutie, die,
zooals altijd naar de omstandigheden juist gepast, voor
een gehoor van militairen berekend, om haren inhoud
boven vele andere gedenkwaardig heeten mag. Een held
op het wereldtooneel was het die sprak; \'t was een held
op het krijgsgebied, tot wien hij zich richtte; nu mag ziju
antwoord ook niet loopen tenzij over heldenbedrij ven; \'t
was dus eene heldinne, nu meer dan 2500 jaren b\\j alle
geslachten als de fiere Judith geroemd, waarop Pius de
aandacht van heel de wereld bijzonderlijk vestigde; en met
hare geschiedenis te vermelden, wees de Paus naar de ware
juditii heen, die maria is.
De Christenwereld vernam elk woord van dit dramatisch
verhaal met eerbied en graagte, en putte nieuwe kracht
uit haar verlevendigd vertrouwen; de ontchristende wereld
kon haar spijt niet verkroppen, toen Pius dat treffend
tafereel had ontrold; zij, het wederbeeld der Assyriers,
op wie Judith zegepraalde, kronkelde zich in allerlei bochten;
zij spuwde vuigen laster tot zelfs in ons Nederland, doch
bevorderde slechts, zonder dit te willen, de wijdere be-
kendmaking der zoo opbeurende foespraak. Van waar
-ocr page 36-
10
deze tweevoudige, volstrekt tegenovergestelde uitwerking ?
Hunne vrees is onze hoop; onze vreugde en bemoediging
blijkt hunne teleurstelling en verbittering.
De vurige wensch om de verlevendiging dier goede in-
drukken te bestendigen was ons ten spoorslag tot het
openbaar maken dezer Verhandelingen daar elke uitdrukking
der Allocutie voor ons doel hare waarde heeft en Den Man
der Hope zoo nauwkeurig kenschetst, geven we het stuk 4)
in zijn geheel hier terug.
»Het tafereel, zoo luidde het bezielend woord des
Pausen tot de krijgshaftige schare, het tafereel der
maatschappij, dat gij zooeven hebt geschetst, is in
al zijn trekken juist; het beantwoordt volkomen aan
de werkelijkheid, \'t Is maar al te waar, dat de sociale
toestand der wereld, verre van zich te verbeteren,
integendeel met den dag schijnt te verergeren; meer
1) Zoo als wij deze Allocutie hier letterlijk meedeelen, werd zij
den 27 December 1872 uitgesproken; doch den 12 Juli 1874bracht
de Paus in eene toespraak over de valsche propheten tot de pro-
fessoren en leerlingen der verschillende Seminariën en Collegiën,
de aandacht op datzelfde onderwerp terug én op hetgene we hier
lezen van David, én op hetgene van Judith wordt gezegd. Wat
de laatste betreft, luidde Pius\' toepassing aldus: „Nimmer komc
van uwe lippen, dat men zich met den oogenblikkelijken stand
van zaken moet verdragen, of dat men de wapenen, die noodig
zijn ter zelfverdediging tegen de aanvallen van de vijanden Gods,
dient neer te leggen, als moest deze toestand van geweld altijd
voortduren I Mochten er zijn die aldus meenen, hun zal niet ik, maar
eene vrouw in mijne plaats, ten antwoord staan. Zij zal hun
dezelfde gedenkwaardige woorden, die zij eertijds tot de pries-
ters en overheden der stad Bethulië sprak, toevoegen: ,En wie
~Vl 9Ü> um den Heer onsen God op de {troef te durven stellen?"
-ocr page 37-
11
en meer gaat elk begrip van het goede te loor, terwijl
men zich telcgelijkertijd onbezonnen overgeeft aan de
misleiding van het kwaad.
Dat de tegenwoordige strekking en stand van zaken
ons verder en verder van het goede verwijdert en ons
dichter en dichter tot het kwaad heeft doen naderen,
wordt wel ontegensprekelijk bewezen door den toestand
zelvcn, waartoe gij heden in mijne tegenwoordig-
heid gebracht zijt. Gij soldaten, aan uwc eer getrouw,
en vast besloten tot het vervullen uwer plichten, gij,
den II. Stoel innig toegewijd, gij moogt nog — het is
zoo — u aan mij voorstellen, doch op voorwaarde,
dat gij ongewapend verschijnt. Deze omstandigheid
levert een luidsprekend bewijs van de droevige tijden,
waarin wij leven.
Gij zeil dus, zooals gij daar voor mij staat, zijt van
die treurige en helaas! algemeene gesteldheid der tijden
een duidelijk blijk. Gij strijders van eer en plicht
tegenover mij, uwen wettigen Koning, gij weinigen
stelt hier die velen voor. Ofschoon het recht van uwc
wapenen te dragen, u onverminderd blijft, staat gij
daar toch ongewapend; nu evenzoo ziet eene verdrukte
menigte volks zich in vele omstandigheden van het
genot en het gebruik harer rechten verstoken; toch
blijven zij aan de waarheid en hunne plichten onwrik-
baar getrouw; en zooals gij hier lichamelijk naar mij
opziet, zoo wenden de volken in den geest het oog
naar Rome, vanwaar het middelpunt des geloofs uit-
straall.
-ocr page 38-
12
O, waarom is \'t mij niet vergund, aan diu stemme
Gods gevolg te geven, welke, eeuwen geleden, lot
ganscli een volk sprak: smeed uwe spaden en ploegen
en landwerktuigen om in lansen en zwaarden en oor-
logsluig: want de vijanden naderen, en er is behoefte
aan vele wapenen; \'t is noodzakelijk een groot aantal
krijgsknechten aan te werven! 0, mocht de God ,
dien we aanbidden en zegenen, tot u zclven deze
waarschuwende stem willen herhalen!........
Doch neen! Hij zwijgt; en, ik Zijn Sledehouder, ik
mag niet anders dan mij schikken naar Zijn wil, Zijn
stilzwijgen opvolgen. Zelfs gevoel ik mij aangedrongen
hier thans bij te voegen, dat ik tot aanwerven van een
grooter tal krijgers, tot wapening op ruimere schaal
niet zoude durven aansporen, ten einde de rampen
der beangstigde volken niet erger nog te verzwaren.
Als Stedehouder van den God des vredes, van dien
God, die op aarde verscheen om ons den vrede te
brengen — moet ik al de rechten der vredes steunen,
van dien vrede, welke het kostbaarste geschenk is,
dat de Hemel den menschen geven kan
Desniettemin, de vijand is daar, en hij omsingelt
ons van alle zijden. De revolutie, die ons aangrijpt,
men moet ze wel breidelen, dit vordert van ons ge-
biedend de dierste plicht. Maar indien gij gecne
wapenen hebt, hoe zult gij dan de revolutie bestrij-
den ? hoe die gezworen vijandin van maatschappij
en orde, die heel de wereld het onderst boven keert,
overwinnen ?........
-ocr page 39-
in
Ik voor mij houd mij overtuigd, dat de revolutie
te niet zal gaan uit zich zelve, uit eigen onmacht in
een zal zinken; dat zij zal omkomen door zelfmoord;
ja, zij zal sneven door haar eigene handen, door haar
eigene wapenen; zij zal overwonnen worden en dan vallen,
en geve God dat zij dan ook begraven worde voor altoos!
Twee herinneringen uit de H. Schrift hebben mij in
deze overtuiging gevestigd; ik wil ze u beide hier
mededeelen : Luistert mijne kinderen !
Een jongman, nauwelijks de jongelingsjaren ont-
wassen, biedt zich aan om zijne krachten te meten
met die van een reus, van een vervaarlijken reus, door
het geheele leger van Israël geducht. Hij spreekt tot
zijn wapenbroeders: heeft dan niemand den moed om
tegen dien Goliath, die den schrik verspreidt onder
de onzen, ten strijde te trekken ! Welnu dan ; ziet!
ik ben bereid dien onverlaat aan te vallen. Inderdaad,
bemoedigd door zijne wapenbroeders en door God,
plaatst hij zich tegenover dien gevaarlijken en ontzag-
wekkenden vijand. Hij slaat hem de doodswond juist
in het trotsche voorhoofd; zoodat het gevaarte ontzield
aan zijne voeten neertuimelt! Hoe kapt David het
hoofd af van Goliath ? Met hetzelfde zwaard, dat dit
monster aan den gordel droeg. Hij buigt zich, zet
de eene knie op de forsche reuzenschouderen, heft
den arm omhoog en in éen oogwenk was het hoofd
van den romp geslagen.
Ontzettender nog is het ander feit, dat de H. Schrift
verhaalt. Eene vrouw, eene zwakke vrouw woonde
-ocr page 40-
u
Ie Bethulië, toen deze stad door tallooze belegeraars
was ingesloten: het vijandelijk leger benauwde de stad
door een streng beleg al meer en meer, en zag
reeds hakend uit naar het oogenblik der overgave,
om zich dan aan plundering, verwoesting en uitmoor-
ding naar hartelust over te gaven.
De vrees had de inwoners zoo zeer overmeesterd,
dat zij nog slechts de middelen beraamden, om zich
bij de overgaaf, eenige toegevendheid, hoe gering dan
ook, te bedingen, voor dat de poorten aan den vijand
werden geopend.
Doch met beradenheid rijst nu op Gods ingeving die
zwakke vrouw, van wie ik spreek, zij staat op, en
voert den verslagen burgers dit woord te gemoet:
wat stelt gij u nu voor te doen? Overhaast u toch
niet, bid ik u, met zoo een schandelijke beraadslaging,
gij kent immers de plannen Gods niet; wacht nog!
En de vrouw kleedt zich in hare prachtigste gewaden
en begeeft zich naar het vijandelijk legerkamp. Men
houdt haar aan en brengt haar voor den aanvoerder
Holofernes, in zijne veldtent. Daar lag die bevelhebber,
toen hij zich aan onmatigheid had overgegeven, op
zijne legerstede uitgestrekt, in een diepen slaap ge-
dompeld!
De vrouw van Bethulië heft nu het oog naar den
Hemel en slaakt de bede : Heer, God van Israël,
zie op mij neer in dezen stond, geef kracht aan mijn
arm en gedenk, dat Gij uwe hulp aan Jerusalcm hebt
verpand!
-ocr page 41-
18
Zij maakt het, eigen zwaard van Hole-ternes los van
den stijl, waaraan het hing; zich nogmaals tot den
eeuwigen God wendend, bad zij nog vuriger om die
sterkte te erlangen, welke zij wist dat haar ontbrak.....
liet zwaard valt, en met dien slag is het hoofd van
den romp gescheiden. Het bloed vloeit bij stroomen
uit het onthoofde lichaam; de dienstmaagd, die haar
terzijde stond, neemt het hoofd en bergt het in den
lederen zak; en de twee vrouwen keeren heimelijk
naar Bethulië terug.
Van dit oogenblik af ontstaat er eene groote ver-
andering in de twee legerkampen. De overmoed der
belegeraars wijkt voor verwarring en schrik; de
verslagenheid der stad verandert in vreugde en zege-
zangen.
Judith verschijnt voor het volk met het hoofd van
den vervaarlijken heirvoerder der Assyriers in de hand.
De menigte omstuwt deze kloeke vrouw en roept
uit: Gezegend en gedankt zij God! Men omringt haar
al juichende; men werpt zich aan hare voeten neder,
men kust die met ootmoed, of wel men drukt zijn
lippen op den sleep haars mantels! De geestvervoe-
ring is algemeen; maar het schijnt niet, dat iemand
haar de hand dorst, kussen; deze terughoudendheid
kan men wellicht aan de vrees toeschrijven, die het
monster nog inboezemde, hetwelk nog zooeven door
die hand was afgemaakt.
Zietdaar, mijne kinderen, naar welke ontknooping
de maatschappij heensnelt in dit uur, waar in we leven.
-ocr page 42-
lfi
De slotsom mijner toespraak is dan deze: De revo-
lutie moet ten onder gebracht, zij moet te niet gaan;
en \'t is het eigen zwaard onzer vijanden dat er ons
van bevrijden zal. Zij zal gedood worden, de revolutie,
door het gemis aan beginselen, door \'t misbruik van
geweld harer kracht, door het onrechtmatige harer
gedragingen, door de bres der Porta pia, door eene
menigte van zaken, welker opsomming hier overbodig
is, bijzonder voor U, die in \'t midden dezer Stad leeft
en dit alles zoo goed weet als ik.
Derhalve, hier mogen wij veilig op steunen: De
revolutie zal ten ondergaan; ten ondergaan door haar
eigene wapenen; door diezelfde wapenen, welke zij
aanwendt en scherpt tegen de waarheid, tegen het
recht en de Kerk; tegen alles wat er op aarde heiligst
bestaat. Doch wanneer en hoe zal die ondergang be-
werkt? Domine Deus Israël respice, Heer, God van
Israël zie op ons neer!
Intusschen moeten wij het voorbeeld van Judith
navolgen, en vóór alles ons tot God wenden; Hem
smeeken, dat Hij tot ons kome met Zijne genade, met
Zijne sterkte; dat Hij afdale om ons te troosten en
onze verwachtingen te bekroonen! Bidden we met
ijver en geloof; bidden we zonder ophouden, en de
zelfmoord der revolutie zal volgen, wanneer wij er het
minst aan denken.
God heeft, zoowel als aan het oude, ook aan het
tegenwoordig Jerusalcm, aan de Stad, die Hem toebe-
-ocr page 43-
17
hoort, aan Rome beloofd, dat Hij, wanneer Zijne
gerechtigheid haren loop heeft gehad, zich ook onder
ons in den glans Zijner barmhartigheid zal vertoonen.
Ziedaar mijne wenschen, doch niet voor mij; want
mij rest slechts weinig tijd te leven; maar ik slaak
die bede voor de Kerk, voor U, voor zoo veel millioenen
zielen, over de oppervlakte des aardbols verspreid, die
het geloof bezitten en de hoop; d. w. z. die met mij
naar den geest vereenigd, op de vervulling dierzelfde
verwachtingen vastelijk hebben vertrouwd.
En nu dale mijn zegen, over uw persoon, over
uwe familie, over uwe ondernemingen. Doch ontvangt
daarenboven eene bijzondere zegebede, waardoor ik
van den Hemel afsmeek, dat Hij U den noodigenmoed
en het vaste vertrouwen schenke, om U nog eens onder
mijn oog te bevinden op eene wijze, die aan mannen
van eer, aan Christenkrijgers voegt, d. i. inuwemon-
leering, toegerust en gewapend met den degen, die uw
roem uitmaakt en in uwe handen dienen moet, om orde
en vrede te herstellen en te handhaven. Benedictio Dei etc."
Hebt gij Pius\' bemoedigende taal gehoord? Of hebt gij
niet veeleer het overmeesterend beeld aanschouwd van den
man der hope? — Want deze is zijn naam. — Bij elk
zijner woorden doortintelt een verkwikkend vertrouwen u
de borst; zijne toespraak deelt u haar bezielende geestdrift
mede in die mate, dat Pius er de waarschuwing nog slechts
had kunnen bijvoegen van de ophanden zijnde zegepraal
toch wijselijk te benuttigen.
Het voorwerp dier verwachtingen, haar omvang of inhoud
2
-ocr page 44-
18
hier nader te omschrijven, achten we overbodig, \'t Zou
ons zelfs voorbarig schijnen, indien iemand bepalingen omtrent
de toekomst, of gissingen wilde maken omtrent den tijd, de
wijze, de middelen en de vormen eener algeheele herstelling der
menschelijke maatschappij. Zoo iemand zoude zijn blikken
daar willen vestigen waar het Gode niet behaagt; hij zou, naar
onze meening, zijn schreden verder willen zetten, dan \'t
hem door God wordt gegeven; het stond gelijk met de
vraag: welke toekomst zal Gods goedheid schenken ? Wie
nu is in staat die vraag volledig te beantwoorden ? Wij
voorzeker niet Maar al te zeer zijn wij immer geneigd,
om naar het oude, om naar vroegere toestanden en ver-
houdingen als de eenig goede te willen terugkeeren. Om-
dat wij onze gedachten niet weten om te zetten, veel
minder uit te breiden, daarom wentelen zich onze vooruit-
zichten gewoonlijk niet anders dan in den bepaalden kring
derzelfde denkbeelden. Vandaar haken wij slechts naar
\'t gene we bij ondervinding als goed en nuttig leerden ken-
nen, en dat ons nu ontnomen is; terwijl God bij machte
blijft ons naar een geheel nieuwen toestand te geleiden,
nieuwe vormen te scheppen, waarvan wij geen denkbeeld
hebben. Gods hand blijkt in onze tijden zoo menigwerf;
Hij kan naar dezelfde eeuwige beginselen — want déze
staan onveranderlijk vast — een geheel nieuwe maat-
schappij doen herleven, van wier samenstelling bij ons tot
heden het begrip niet bestaat, \'t Komt ons derhalve onge-
raadzaam, bekrompen, roekeloos voor, onze verwachtingen
binnen de enge grenzen onzer denkbeelden te omschrijven.
Evenmin zal het noodig zyn te bepalen, in hoeverre
Pius\' denkwijze niet enkel ten voorbeeld en stichting, maar
ook, wat veel meer zegt, tot regelmaat onzer oordeelvel-
ling, tot wet, althans tot norma onzer hoop strekken moet.
-ocr page 45-
19
Doch wat wij hier niet onopgemerkt mogen voorbijgaan,
de toespraak van Pius IX draagt de duidelijkste blijken,
dat de steunsels van \'s Pausen verwachtingen en voorbeel-
dige hoop niet tot buitengewone openbaringen des Hemels,
maar tot de algemeene grondslagen des geloofs behooren*
die voor een ieder bereikbaar en toegangelijk zijn.
Z\\j het ons gegund eene poging te wagen om de be-
weegredenen dier hoop tot een gemeen goed ook onzer
Lezers te maken. Hun troost en voordeel spoorden ons
aan de éene geschiedenis, door Pius in herinnering gebraeht,
die n. 1. der vrouw van Bethulië in hare omstandigheden,
diepen zin en gevolgen uiteen te zetten, ten einde op die
wijze aan den geest van den man der hope meer en
meer deelachtig te worden.
Hoe dit doelwit onzer studie bereikt ? Heeft de H. Vader
met Judiths roemrijke heldendaad te vermelden, daardoor
tevens heen gewezen naar de ware judith , die de toe-
vlucht en de hulp is der Christenen; wij hebben eerst en
vooral die heenwijzing op te helderen en derhalve nadruk-
kelijk te betoogen, waarom en hoe Judith de Voorbe-
duiding van Maria wordt genoemd.
De omstandigheden, waarin de Kerk zich heden bevindt,
zijn van dien aard, dat zij aan elk wel onderricht geloovige
de geschiedenis van Judith onwillekeurig voor den geest
brengen. Dit gezichtspunt zullen we in de drie volgende
paragrafen of hoofdstukken bespreken.
Mocht de Paus m eene toespraak Judiths heldenfeit
slechts met den vinger aanstippen, ons streven — die
voortreffelijke woorden zoo verre mogelijk hunne toepassing
te doen vinden — vordert, dat we het verhaal van dat
feit en wel het best in de eigen kleuren, waarin de H.
Geest het heeft gemaald, in zijn geheel mede deelen, ten
2*
-ocr page 46-
ÜO
einde in de vier laatste hoofdstukken den hoogeren zin
van Judith, als Voorbeduiding der Wonderbare Moeder, op
onze tijdsomstandigheden toe te passen.
Hoe moeilijk het ook moge schijnen iets van de Moeder
des Heeren in \'t midden te brengen, dat het karakter van
nieuwheid draagt, durven we ons evenwel vleien, dat aan
onze Verhandeling in dier voege uitgewerkt, de verdienste
der nieuwheid niet geheel ontbreken zal.
Na de lezing zal een ieder van zelf besluiten, dat niet
eene nieuwe Judith behoeft te worden opgewekt ter onzer
redding. Neen, de ware judith, zij is er, zij bestaat, zij
leeft en zal ten bekwamen tijde haar zegepraal blijken doen.
„Ja, \'t uur is aangebroken,
Het uur der redding slaat; hoe \'t heidendom ook woedt,
De doods t nip is \'t, waarin het monster sterven moet.
Weldra zal d\' Onbevlekte 1), verzeld van al haar dapperen,
Haar blijde zegevaan ons over \'t hoofd doen wapperen,
En ge in haar schaauw Gods Kerk voor altijd rusten zien;
Hoe kon zelfs deze krijg dan op Gods wil geschiên?"
1) Mgr. Broere\'s Constantijn. Eerste zang. Voorspelling van
Lucius aan Flavia. De Katholiek. LXIII. p. 350. „Weldra zal
Constantyn
.......zijn......
-ocr page 47-
II.
DE VOORBEDUIDING.
1. Wat zü is?
Hg, voor Wiens oog alles tegenwoordig staat, Wien \'t
nimmer gister noch morgen, maar altoos heden is, Hij
gaf Zijne tolken, den Propheten, eeuwen te voren te zien,
wat later gebeuren zoude, en, als de tijd is aangebroken ,
waarop, hetgeen zij voorspelden, in vervulling moet gaan,
dan laat Hij, Wiens Voorzienigheid van\'t eene einde tot het
andere reikt, op krachtige wijze alles medewerken tot volvoe-
ring van Zijn alvermogenden wil. Wenscht gij de diepte en
den omvang van dit eerbiedwekkend geheim op te sporen,
klim dan op met deu Dichter 1) tot zijn eerste oorzaak,
dring hooger en hooger door, tot voor Gods throon! Hg
immers is de oorsprong, Hg de verklaring,
,.......die zoo hoogh gezeten,
Zoo diep in \'t grondelooze licht,
Van tijt noch eeuwigheit gemeten,
Noch ronden, zonder tegenwight,
1) Vondel. — Lucifer. I. 281.
-ocr page 48-
\\
22
By zich bestoet, geen steun van bniten
Ontleent, maer op zich zelven rust,
En in zijn wezen kan besluiten
Wat om en in Hem, onbewust
Van wancken, draeit], en wort gedreven,
Om \'t een en eenigh middelpunt;
Der zonnen zon, de geest, het leven;
De ziel van alles wat ghy kunt
Bevroên, of nimmermeer bevroeden;
Het hart, de bronaêr, d\'oceaen
En oirsprong van zoo vele goeden
Als uit Hem vloeien, en bestaen
By Zijn genade, en alvermogen,
En wijsheit, die hun \'t wezen schonck
Uit niet........
Dat \'s Godt, Oneindigh ecuwigh Wezen
Van alle ding, dat wezen heeft."
Diezelfde God, Wiens wil tot elk bestaan wordt ver-
eisclit, Wiens leiding en medewerking tot alles noodzakelijk
is, zonder Wiens toelating er niets geschiedt, en onder
Wiens hand al wat geschiedt, plaats heeft; Hij, Wiengeen
ruimte noch tijd beperken, deelt den nietigen mensch van
tijd tot tyd? neen, zeer dikwijls en in overvloed van de
kennis en de wijsheid mede, die Hij in oneindige mate
bezit. Hij maakt den stervelingen Zijne raadsbesluiten, eeuwen
voordat zij voltooid worden, kenbaar, als of Hem Zijne
eigene goedheid belette de plannen Zijner liefde voor den
mensch verborgen te houden.
Daarom wordt hij, voor wien God den sluier der
toekomende eeuwen opheft, of dien Hij als het ware tot
voorbij de aanstaande tijden heenvoert, of, hoe dan ook,
in \'t ver verwijderd verschiet de toekomst deed aanschou-
wen, Ziener genoemd; en zij, die kennis dragen van de
-ocr page 49-
23
geheimen en beloften aan dien Gods gezant geopenbaard,
zij verbeiden in geduld en blijde hope, den tgd door God
bestemd, terwijl zij hetzelfde vertrouwen, in hunne harten
verwekt, al verder en verder aan vele anderen 1) mededeelen.
„Die klaerder door het loof der duistre profecye
Het afgebeelde zagh,___
Bejegent hem aldus: laet vaeren uw mistrouwen,
En twijfelmoedigheit: wy zullen haest aanschouwen
Den blancken dageraet, veele eeuwen ons belooft."
Nu eens spreekt de Eeuwige die uitgelezen mannen toe
door woorden, dan weer leert Hij hen door teekenen; maar
zoo dikwijls Hij hun te verstaan geeft, wat later zal ge-
schieden, laat Hij immer duidelijke sporen achter, waaruit
de redelijke mensch klaarblijkelijk kan erkennen, dat Hij
het is, die sprak. Niet minder schenkt hij altoos
blgken, welke, als even zoo vele borgen, voor de toekom-
stige geslachten bewijzen kunnen, dat Hij het is, die ge-
openbaard heeft. Boven alle vertoogen dwingt de trouwe
overeenkomst der vervulling mét de voorspelling — in tijd,
plaats, omstandigheden — van den weerbarstigen zelven
de eigene hulde af der waarheid verschuldigd.
»De profecyen gaen, op een vasten voet,
Door merrecktekens den genaeckende in \'t gemoed t,
Op datghe onfaelbaer Hem kunt kennen in \'t genaecken.
Zy overtuigen u zoo klaer, als ofze spraecken." 2)
Gelijk natuur en kunst, die gaven Gods, er maar trups-
gewijze toe komen om een meesterstuk te voltooien; zoo
werkt ook de genade langzaam voort om haar toppunt te
1)    Vondel. Joannes de Boetgezant. I. 366.
2)   Ibid. II. 199.
-ocr page 50-
24
bereiken; even zoo pleegt God te handelen. Hij zelf, de
Oneindige spoedt zich langzaam, Hij laat, naar \'t schijnt,
Zijne Almacht ougebruikt; zonder overhaasting legt Hij als
het ware meermalen de hand aan Zijn werk, alvorens Hij
het voltooit;
„Gelijck een tekenaer het voorgenomen beelt 1)
Volvoert, tot dat het werck van \'t leven niet verscheelt."
Het groote werk, \'t eenig werk Gods, althans Zijn,
Werk
genoemd, is de Menschwording van Zijn Eengeboren
Zoon, de verschijning des Heeren in ons midden op aarde.
Dat staat der eeuwige Majesteit, bij alle zorgen, die Zijne
goedheid, Zijne rechtvaardigheid, Zyne wijsheid, aan dit
aardrijk en zyn bewoners hesteedt, bij alles wat en hoe
dan ook de Eeuwige buiten zijn Goddelük wezen verricht,
onophoudelijk voor oogen. Noemen wij deze lietdebeschik-
king Gods Zijn eenig werk, omdat al het overige daarbij
vergeleken als wegzinkt, dan volgen wij in deze benaming
niet eene persoonlijke opvatting; neen, deze spreekwijze vinden
we gewettigd door \'t gebruik der H. Schrift zelve, waarin
we de Menschwording met den naam van Zijn Wei-k, van de
werkelijkheid, de waarheid, de vervulling, de volheid des tijds
zien aangeteekend; terwijl alles wat de persoonlijke Open-
baring Gods voorafging, hoe grootsch en wonderbaar ook,
als de schijn, de afschaduwing, de teekening, de belofte,
De Voorbeduiding, de beeltenis staat geboekt. 2)
«Naerdien de morgenstar, de voorbo van de zon,
\'t Waerachtigh heillicht, en der hemellichten bron,
Eerst rijzen most: gelyck de verreziende helden\',
Gedreven van den Geest, zoo menige eeuwen spelden
1)    Ibid. I. 80.
2)    Ibid. 71.
-ocr page 51-
25
Den vadren, koningen, en priesterlijcken stam,
Verlangende, elck om strijt, dat Hy te voorschijn quam,
Om profecy, belofte, en wet, in steen geschreven,
In kracht te zetten, en haer rechte verf te geven."
Hoe dikwijls heeft God den menschen niet van dat
Godswerk gesproken vóór dat het vervuld is geworden?
Hoe tallooze omstandigheden er van vooraf kenbaar gemaakt?
Duizende punten van het éene tafereel — dat ons \'sHeeren
verschijning en vertoeving op aarde, het Gods-Rijk hier
door Hem gesticht, Zijn zegepraal op de vijanden hier be-
neden behaald en in eeuwigheid plechtig gevierd, afmaait —
worden in den loop der voorafgaande en even zeer voor-
bereidende eeuwen vastgesteld. In duizend schakeeringen
wordt Zijne komst, Zijn strijd, Zijn zegepraal door den
Vinger Gods geschilderd. De geheele geschiedenis van het
menschdom gedurende 4000 jaren, vormt éen panorama,
waarvan het immer meer en meer voorbereid en eindelijk
geopend, laatste en eeuige lichtpunt is: Jesus Christus,
God van God, nu ook mensch uit Maria geboren.
„Zoo veele beelden als voor Godt Messias stappen,
Gelijck in monstering, zien op Zijne eigenschappen,
Of arapt en diensten, elck beelde iet byzonders af,
Het welck u troosten kan, en stutten, als een staf,
Om vast te gaen, wanneer ghy \'t spoor volght van Zijn leven,
En ga slaet tot wat endt, van liefde alleen gedreven,
De Vader U beschenckt met Zijn onschatbaer pant,
Den eerstgeboren Zoon." 1)
Doch blijft het einddoel van al de werken Gods buiten
Zijn Goddelijk Wezen, en derhalve het middelpunt van al
Zijn openbaringen niet anders dan Zijn Zoon Mensch ge-
1) Ibid. II. 114.
-ocr page 52-
26
worden uit 1) de beloofde Vrouwe Zijne Moeder; is Hij dus
met Haar zoo onmiddellijk, op het innigst en voortdurend
vereenigd; dan kan het niemand verwondering baren, dat
dezelfde mededeelingen Gods ook Maria, hetzij afzonderlijk,
hetzij in verband met Haren Zoon, meermalen als onder-
werp betreffen en voorstellen. O, dan begrypen wij, waarom
naar den geest en de verklaring der Kerk, ook Zijne H.
Moeder, die levende Zetel der eeuwige Wijsheid, bij heel
Zijn scheppings- en verlossingswerk, Hem 2) spelend, juichend
voor den geest zweeft.
Of de openbaringen, door leekenen geschied, veelvuldig
zijn? Naar Paulus leer 3) en de belijdenis van elk Christen
heeft God gansch een volk — dat van Israël — bij de hand
genomen, van zijn eersten stam-vader Abraham af, en het zóo
geleid 2000 jaren lang, dat zijne geheele geschiedenis pro-
phetisch blijkt. Dit al wederom gaf 4) de dichter te kennen:
„Uit Moses aenschijn blonck voorheene een flaeuwe klaerheit
Maer anders blinckt de glans en uitstrael van dees wacrheit,
Een zon, die \'t minste stof ontdeckt, en, schuw van vleck,
Het hart komt zuiveren van allerley gebreck."
Staat dit nu vast omtrent eene gansche natie, zoo lang
zij als volk bestond, en heeft de wereldgeschiedenis der 4000
jaren vóór Christus, met zich 5) in haren algemeenen loop
1)    Gal. IV. 4
2)    Spreuken. VIII. 30,31. Liturgia B. M. V. assumptae.
3)    I. Cor. X. 6. Rom. VI. 17. ullaec au tem in figura facto,
sunt nostri
ïitu i^St iynu^n/ai, zij zijn a/druksels geworden van
om, die hunne tegenbeelden zijn."
Zoo is Adam volgens Rom.
V.
14. 1. Cor. XV. 22 45—49. de type van Christus, zoo Eva en
cene reeks van vrouwen typen van Maria.
4)    Vondel. Ihid. 445.
5)    Bossuet- Discours sur l\'Hist. Univ.
-ocr page 53-
27
om dat volk te wentelen gelijk de manen om een ster-
renbeeld, dit bevestigd; hoeveel te lichter bevroedt een
ieder, dat God menigwerf en des te nadrukkelijker een
enkelen hoogstvoornamen persoon onder zulke omstandigheden
en in zulke lotgevallen heeft doen optreden, dat geheel die
verschijning daardoor een prophetisch karakter verkrijgt, en
in Gods plannen strekken moet om lang vooraf een anderen
persoon van veel hoogere waarde at te beelden, om vooral
den Menschgeworden God of Haar tot Wie Hij in noodza-
kelijke betrekking staat, Zijne H. Moeder te schetsen? De
geschiedenis van zulk een voorafgaande persoon dient dan
om de toekomstige gebeurtenissen van oneindig hoogere
waarde lang te voren af te malen, ja, met levendige en
schitterende kleuren, in menschelijke vormen en voor een
ieder tastbaar voor te stellen. Zulk een voorstelling nu of
afbeelding der toekomst wordt 1) de type, de voorafbeel-
ding, Be Voorbeduiding daarvan genoemd, omdat het in waar-
heid een afdruksel, eene afschetsing daarvan is, door Gods
hand bewerkt; terwijl de latere gebeurtenis, de werkel\'yk-
heid, onder den naam van antitype, tegenbeeld wordt vermeld.
Al wie nu met een rechtgeloovig hart en waren
Godsdienstzin de H. Schrift beoefent, ontmoet daar dan
ook tallooze typen van Christus, tallooze van Zijne H.
Moeder, tallooze van Zijne Kerk. Bij de Katholieke, met
de typologie vertrouwde schrijvers, vindt men die onge-
kunsteld voorgesteld en zeer nuttig te pas gebracht. Nemen
we uit de velen 2) een voorbeeld, dat ter verduidelijking
onzer gedachte tevens strekken kan.
1)    tuiroc slag, stempelmerk, afschetsing.
2)   R. P. Michaöl Pexcn-Feldcr. S. J. Allocutio XLIX. Snrama
aurea. III, p. 568.
-ocr page 54-
\'28
«Heeft Abigail Oavid gestemd tot zachtzinnigheid, en
aldus den ondergang harer huisgenooten afgeweerd, zoo
heeft Maria door \'t eene woord: fiat, het doodvonnis, dat
over heel het menschelijk geslacht, als over één hoofd,
was uitgesproken, in den regenboog van goedertierenheid
en genade veranderd. In Haar is de afbeelding der moedige
Debbora vervuld geworden; Debbora dreef door hare
wgsheid en door hare voorspellingen de gewapende mannen
en de geheele vijandelijke legerbende op de vlucht; Maria
heeft op Hare beurt eene \\eel gewichtigere nederlaag
voorzegd, toen Z\\j 1) zong: nFecit potentiam etc. Hij heeft
kracht gedaan door Zijnen arm; verstrooid heeft Hij die
hoogmoedig zijn in den waan huns harten. Machtigen
heeft Hij van den throon gestort en geringen verheven."
Roem vol is de lofspraak over Haar: y>Cunctas Iiaereses etc.
Gij alleen hebt alle ketterijen te niet gedaan." In Haar
wordt Judith met het afgehouwen hoofd van Holofernes
herkend, en Esther met den Konings-schepter van As-
suërus in de hand. De eerste was eene voorbeduiding der
overwinning, welke Maria behaald heeft over de slang, die
Zy den kop vertrad; Esther geeft te kennen, van hoeveel
belang het is, aan den Koning te behagen. Beide hebben
haar vaderland en stamgenooten aan een volkomen ondergang
ontrukt."
\'t Valt niet moeilijk in te zien, dat de invloed van
Esther op Assuërus en de zegepraal van Judith op Holo-
fernes door Gods hand zoo zijn geleid en met zulk een
karakter gestempeld, dat men er als van zelf het merk,
den autitypus of het tegenbeeld, dat moest worden voorbeduid,
in erkent, te weten: Maria\'s krachtige voorspraak by God,
1) Luc. I. 11.
-ocr page 55-
29
en Hare zegevierende strijdkracht tegenover ons aller vijand
den satan. Daar Zij echter in aanzien en waardigheid on-
noemlijk verre Haar voorafbeeldingen overtreft, mag ook
hier gelden: 1)
,i......Och, de waerheit en de schijn,
Wat scheelen ze by een, \'t beteekende en het teekenI
Hoe byster komen ze op elckandere af te steeken 1"
Dat er tusschen de werkelijkheid of waarheid en hare
afschaduwing of den schijn, evenals tusschen het sternpel-
beeld en wat het voorstelt, altijd onderscheid moet bestaan,
zal een ieder uit den aard der zaak gemakkelijk begrijpen.
De hoofdtrekken der werkelijkheid moeten door de afbeelding
weergegeven, zoodat men gene bij hare verschijning, in déze
lichtelijk terug vindt en herkent; doch volkomen gelijk-
vormig, volkomen dezelfde of identiek kunnen zij niet zijn.
De bijkomende omstandigheden van tijd en plaats, in
welke de type optreedt d. i. door Gods hand getoond wordt,
de geschiedenis m. e. w. waarin zij leeft en zweeft, hebben
noodzakelijk haar invloed. Uit den hoogen ouderdom
bijvoorbeeld welke Judith bereikte, volgt in geenen deele,
dat ook Maria dit jarental hier beneden moest doorbrengen;
en omgekeerd, is men evenmin door de ongerepte vlekkeloosheid
der Moeder-Maagd gerechtigd, aan Judith eene volmaaktheid
toe te schrijven, welke haar niet toekomt. Het beoogde
doel, de toekomstige werkelijkheid door de verschijning
der type te verduidelijken, laten we zeggen, te belichamen
moet bereikt; maar de tegenwoordige tijd en de vele bij-
zonderheden, den persoon of zaak, die type is, onmiddelijk
en individueel betreffende, kunnen en zullen altijd ver-
1) Vondel. 1. c 8L.
-ocr page 56-
30
schillen van die, welke de antitype of het tegenbeeld om-
geven. In die bijzondere toestanden echter kunnen nog veel
of weinig punten van overeenkomst aangetroffen worden;
en hoe talrijker en duidelijker deze punten van aanraking
in het oog springen; hoe meer gelijkend op het beeld,
hoe sierlijker en rijker de type is. Dit heeft op eene
bijzondere wijze plaats met Judith. De algemeene over-
eenkomst loopt van zelven in het oog; zoo verbeeldt de
zegepraal van Judith onmiskenbaar, die andere welke
Maria op den satan heeft behaald. Doch in de omstandig-
heden van Judith\'s persoon, in de wijze waarop zij hare
heldendaad verricht, in geheel hare geschiedenis, omkleeden
zoo vele bijzaken het hoofdfeit, en ook deze dragen eene
zoo treffende overeenstemming met al wat Gods Moeder
eigen is, dat zij Judith immer duidelijker tot Maria\'s
sprekend gelijkende voorafbeelding stempelen. Wy wilden
onze Lezers met deze aanmerking voorkomen, om later
deze veelvuldige overeenkomst opzettelijk te toonen en de
toepassing op onze tijdsomstandigheden gevolge! gk daaruit
af te leiden.
Dit zij hier genoeg over den aard en het doel der voor-
afbeeldingen. Ook het bestaan van typen in \'t algemeen,
mogen we bij onze Lezers als aangenomen veronderstellen;
trouwens dat God door zulke teekenen heeft geopenbaard, staat
vast bij al wat Christen heet; men kan het overigens in de
Studiën 1) voor zooverre noodig, grondig bewezen zien.
Twee vragen moeten wij in dit hoofdstuk nog beant-
woorden:
1«. Is het wetenschappelijk uitgemaakt, dat Judith in
strengen zin eene Voorheduidiny is der Moeder Gods en wü
1) Jaargang \'72. V. door den Eerw. P. A. van Gestel, S.J.
-ocr page 57-
31
dus Maria met den eerenaam van de ware judith mocht-
ten betitelen? daarna:
2°. Welken diepen zin bevat die eeretitel? Beide punten
dienen we in \'t kort, doch grondig en volkomen op te
lossen.
2. Judith Is type Tan Maria.
Ter beantwoording onzer eersto vraag, mogen we veilig
de regelen volgen, welke de diep geleerde en niet minder
uiterst nauwkeurige schriftverklaarder, F. X. Patrizi als
bewijzen aan de hand geeft 4) om te bepalen of een per-
soon, zaak of gebeurtenis ontwijfelbaar eene voorbeduidende
beteekenis heeft.
Deze regelen of kenteekenen zijn drieërlei; de degelijke
schrijver onderscheidt een bewijsvoering steunende of op
de Schriftuur, of op de analogie dat is: de overeenkomst,
de gelijkenis, of op du uitlegging en toepassing door de
H.H. Vaders en leeraars der Kerk; die elk afzonderlijk
een hechten, en te zamen vereenigd, een onomstootbaren
grondslag geven aan de voorafbeeldende beteekenis van
Judiths lotgevallen.
a) Mogen de gewijde schrijvers van het N. T. al niet
nadrukkelijk Judith tot type van Maria aanwijzen, zooals
zij van Melchisedech ten opzichte van Christus hunne ver-
klaring aflegden; toch ontbreekt het bewijs uit de Schrift
getrokken in geenen deele. Immers volgens Patrizi blijft
het schriftuurlijk bewijs even krachtig, indien diezelfde ge-
wijde schrijvers gezegden enz. op Maria toepassen, welke
in het O. T. niet onmiddelijk op Haar doch wel op Judith
sloegen; want zóó geven zij onbewimpeld te kennen, dat het
1) De interpretatione Scripturarum. Lib. I. Cap. XI. Q. 1. Quo-
modo typi innotescant. N. 327.
-ocr page 58-
32
hier niet eenvoudig een symbool 1) geldt, maar eene type
in waren zin. Op dit beginsel nu gronden zeer achtbare
Schriftverklaarders, als de Z. Petrus Canisius, Natalis
Alexander, met wien Huëtius en Smits het hier eens zijn,
hunne scripluristische bewijsvoering. Zoo lezen we den zege -
wensch door Ozias tot Judith (XIII. 23) onmiddelijk uitgespro-
ken, én door den Aartsengel Gabriël én door de H. Elisabeth
bij Luc. I. 28, 42 overgebracht op Maria. Evenmin zouden
wij het durven afkeuren, indien iemand de uitspraak van
Paulus Hebr XI. 34. 7>De propJieten, die door het geloof ont-
vloden zijn /iet scherp des zwaards
, gekrachtigd zijn van zwak-
heid, machtig zijn geworden in den oorlog, heit\'legers der vreem-
den tot wijken hebben gebracht"
voor eene duidelijke toespeling
hield op Judiths 2) zegepraal, en bijgevolg oordeelde, dat
hare overwinning hier staat aangeteekend als eene afscha-
duwing van de zegepraal, die het geloof der Kerk en dus
wel bij uitnemendheid het geloof der Moeder-Maagd —
waarvan we lezen zalig gij die geloofd hebt — op degeeste-
lijke vijanden behalen zal, y>opdal (1. c. 40) God voor ons
1)   Een eenvoudig syrribolum is ook wel een zichtbaar teeken,
door God ingesteld en tot kennis van iets geestelijks geleidend;
doch naar Patrizi 1. c. Cap. IX. N. 297- slechts ter herinnering,
ter opheldering van hetgeen tegenwoordig is, of waar de zin
en de kracht door de omstandigheden reeds duidelijk wordt be-
paald, niet echter om eene toekomst te voorspellen. B. v. De
offers voor de zonden gaven de werkelijke vergeving te kennen.
De slang, tot wie God zich richtte sprekende tot den satan. De
wolken in den tempel bij het inwijdingsfeest onder Salomon. Het
paaschlam was beide te zamen: ter herinnering aan Egypte, een
symbool; door zijne Voorbeduiding van Christus tevens eene type.
2)   Die door den H. Ephrem, Sermo de 2°. Adv. eene prophetes;
door den H. Clem. Alex. Strom 4 Cap. 6 en door OriginesHom.
!). in Judices: de overwinnares door het geloof wordt genoemd.
-ocr page 59-
33
iets beters hebbende voorzien, zij {de vooraf beeldingen des O. P.)
niet zonder ons zouden worden voleindigd."
b) De bewijsvoering uit de analogie tusschen Judith en
Maria genomen, blijkt alles afdoende. Het gevoelen van
den H. Hieronymus: »Het wordt duidelijk aangetoond dat
alles wat met het Israëlitische volk plaats had, als eene
afschaduwing, type en beeldtenis voorafging", laten we 1)
onaangeroerd, maar ook in zijn volle waarde; dit althans
mogen en moeten we als uitgemaakt vooronderstellen, dat
geheel het O. T. in \'t algemeen, eene Voorbeduiding was
van het N. T. en derhalve dat aan zijn voorname personen en
gebeurtenissan het prophetisch karakter niet mag worden
ontkend. Of Judith en hare daad onder deze gewichtige
personen en voorvallen moet gerekend worden, zal wel
niemand vragen; wij vragen veeleer of er buiten enkelen,
door God met openbaar gezag bekleed, in de oude geschie-
denis een merkwaardiger persoonlijkheid voorkomt? Wat
met en door haar gebeurde, vormt een volstrekt eigenaardig
tijdsgewricht der Israëlitische lotgevallen, zoodat een afzon-
derlijk Boek op ingeven des H. Geestes daaraan is gewijd.
Het voor immer staan of vallen der natie hangt met hare
onderneming samen. Geheel Israël schaart zich om haar
als om een middelpunt; zij is de aanvoerster van het volk,
dat hare zegetocht en daarin zijne bevrijding geruimen tijd
zeer feestelijk herdenkt! Bygevolg treedt het analogisch
bewijs van Patrizi 2) hier met al zijn kracht en waarde in het
licht. Wie twijfelt er aan, of de zondenbok de type droeg van
Christus, maar even helder prijkt in Judith het typisch ken-
1)    Perspicue demonstratur omnia illius populi in umbra et
typo et imagine praecessisse. Ad Dardan. Ep. CXXIX.
2)   Ibid. N. 327.
3
-ocr page 60-
:u
merk van Maria, gelijk ons later uit de veelvuldige punten
van overeenkomst met alle klaarheid zal toeschitteren.
c) Wanneer de Vaders uit diezelfde overeenkomst een-
parig besluiten, dat een persoon van het O. T. als type
eens anderen in het N. T. moet genomen, dan vormt hun
gezag, zooals iedereen weet, een nieuw en afzonderlijk be-
wijs. Maar kan men ditzelfde niet zeggen van het alom
gebruikelijk en wettig erkend liturgisch gebed der Kerk?
Hetzij men dit bewijs afzonderlijk het liturgische noeme,
hetzij men het met het patristisch bewijs verbonden achte,
het blijkt in elk geval van afdoende bewijskracht. Al
mogen nu de Vaders in \'t algemeen de lotgevallen van
Judith, naar wij meenen, spaarzaam bespreken en bijge-
volg hare typische beteekenis niet zoo eenparig vermelden,
ofschoon zij die ook in geen enkel opzicht tegenspreken; dan
treedt toch in hunne plaats des te nadrukkelijker het algemeen
gevoelen der Kerk als getuigenis op; daar zij bij verschil-
lende feesten, alles wat van Judith onmiddelijk geschreven
staat — hetzij dit betrekking hebbe op haar leven en daden,
hetzij op de woorden tót haar of dóór haar geuit — voort-
durend en plechtig op Maria overbrengt en toepast. Ook
dit patristisch en nog meer liturgisch betoog zal ons weldra
in al zijn helderheid blijken.
En hiermede houden we voldoende bewezen, dat Judith
in hare heldendaad eene Voorbeduiding is van de Machtige
Maagd Maria.
Maar is het eenmaal uitgemaakt, dat Judith in \'t alge-
meen , als Voorbeduiding moet genomen, dan — zoo voegen
we met denzelfden Schriftuurvorseher hier nog bij — dan
kunnen gevolgehjk, mits voorzichtiglijk 1), ook alle bijzon-
1) Zie boven blz. 89.
-ocr page 61-
as
derheden omtrent de personen van het Boek Judith, als
typisch gehouden en verklaard worden.
Eene andere gevolgtrekking, niet minder van \'t grootste ge-
wicht, dient hier aangeduid en gestaafd: blijkt de eerbielwaar-
dige Judith de zinrgke type of voorafschaduwing te zijn van
Maria; Maria op hare beurt draagt en vertoont in zich
de type of het toonbeeld der Kerk en bggevolg mag
Judith eveneens als Voorbeduiding worden beschouwd der
Kerk
en van elk harer ledematen. De merkwaardige Vrouw
van Bethulie is Voorbeduiding van Maria; maar ook die-
zelfde Vrouw met het leger van Israël, is te gelijkertijd
Voorbeduiding van Maria met de Kerk.
Staven we den grond dezer belangrijke waarheid door het
gezag van den grooten Augustinus, die ze tevens helder
uiteenzet. «Niemand, zoo luidt de verzekering van dien
lofredenaar der Moeder Gods 1), niemand uwer bleef on-
kundig, dat de draak, door Joannes gezien, den duivel, en de
Vrouwe, die hem strijdend overwint, de Maagd Maria beteekent.
Zij, die onbevlekte, heeft immers ons onbevlekt Hoofd
gebaard, zij ook draagt en vertoont in zich de afbeelding der
Kerk:
want gelijk Maria haren Zoon heeft gebaard en toch
Maagd is gebleven, zóó moet de Kerk ten allen tijd*
\'s Heeren ledematen voortbrengen tot het bovennatuurlijk
leven der genade en hare maagdelijkheid niet verliezen."
Een breeder zin ligt in het woord van Augustinus opge-
sloten; niet enkel toch is Maria de figuur en de vorm der
1) Draconem diabolum esse nullus vestrüm ignorat; mulierem
Ulam, Virginem Mariam significasse, quae caput nostrum integra
integrum peperit, quae etiam ipsa flguram in se S. Ecclesiae de-
monstravit; ut quomodo Filium purions, Virgo permansit; ita et
haec omni tempore membra Eius pariat et virginitatcm non aiuittat.
S. Aug. Tract. de Symb. ad Catech. Lib. IV. C. 1. t. 9.
3*
-ocr page 62-
y«>
Kerk in \'t algemeen, omdat gelijk het Hoofd uit Haar,
zoo al Zijne ledematen door boven natuurlijke geboorte van
de Kerk zijn voortgesproten; maar Zij is ook de gestalte
waarnaar al de ledematen der Kerk gebeeld moeten worden.
»Dat Maria de allermaatschappelijkste persoon is dien God
heeft geschapen: dat ieder geloovige op Haar gelijkt: dat
eindelijk de geheele Kerk op Haar gelijkt: zijn drie stel-
lingen van zoo diepe waarheid en met elkander in zoo
nauw verband, dat uit ieder derzelve de beide andere met
noodzakelijkheid volgen." Zij dus is het voorbeeld, dat al
de strijders der Kerk volgen moeten, Zij het toonbeeld
waarnaar allen zich dienen te richten. Zij is die ééne uit-
verkorene in de Kerk naar "Wie al de ledematen van Chris-
tus, al de kinderen der Kerk moeten gevormd, op Wie
allen hun blik als op aller grondbeeld moeten vestigen.
In Maria heeft de genade haar werk op onnavolgbare
wijze reeds voltooid, dat met de leden der Kerk, naar
Haren vorm, eerst zal voltrokken zijn, wanneer allen te
zamen staan bij den ingang der zalige eeuwigheid. Wat
in Christus van nature en noodzakelijk was, dat vindt plaats
door de genade van Gods liefde in Maria, en moet daarna
in ons worden voortgezet; terwyl we met diezelfde vijanden
te strijden hebben, die Maria overwon, en die nu, omdat Zij
den satan neervelde, door ons verwonnen kunnen worden.
B\'(j luttel nadenken bevroedt gij nu ook, in welken zin
en in hoe verre elk lid der strijdende Kerk naar waarheid,
echter met schroomvollen eerbied, in Judith zijne beeltenis
aanschouwen mag.
1) Mgr. Broere. De Katholiek, XXVII. 269. Waar breedvoerig
en op voortreffelijke wijze wordt aangetoond dat: „Maria de
type is der toegepaste genade."
-ocr page 63-
37
By de betrachting dezer troostvolle waarheid geraakte
de Aartsbisschop van Mentz en Abt van Fulda, de door
velen zalig geprezen Rabanus Maurus in geestvervoering;
naar zijne uitlegging en 1) onder zijne behandeling wordt
de geheele geschiedenis van Judith eene afbeelding van die
der Kerk; wij zullen ter onzer aanpiïkkeling en bernoe-
diging menigwerf zjjne verklaringen volgen, die allen , breed
opgevat, en met onvoorwaardelijke zekerheid door hein zijn
opgesteld.
Hij had aldus geredeneerd en de sluitrede voorbereid:
Judith is type van Maria, maar geldt hetzelfde wat ten
opzichte van Maria is opgemerkt, ook van de geloovigen,
dan is Judith ook de type der Kerk en van elk harer lede-
maten, en wij mogen deze gedachte tot in de geringste
bijzonderheden op ons zelven toepassen.
»Dat Judith 1) eene Voorbeduiding is der Kerk, dat zij het
afdruksel der Kerk in zich draagt, heeft de overlevering
der geloofsleeraars, die onze meesters zijn, duidelijk aange-
toond. Haar naam zelfs bevat een diepen zin; hij betee-
kent: zij die God \'prijst; en zij is de dochter van Merari
d. w. z. van bitterheid, omdat elke zalige ziel of elk kind der
Kerk niet dan door de kwellingen en de bitterheden van dit
leven, binnen moet gaan in de toekomstige vreugde, daar
waar de reine, heilige ziel (later) ook met het nu nog ster-
felijk hulsel des lichaams omgeven en vereend, God in
eeuwigheid loven zal."
1)   6. Rabani Mauri Expositio in Librum Judith. Migne.
Vol.
109.
2)    Judith ergo quod Ecclesiae typum hubeat, magistrorum
traditio manifestat. Intcrpretatur confitcns etc. Rabanus in Jn-
dith. VIII.
-ocr page 64-
:J8
Deze zelfde gevolgtrekking deed den H. Hieronymus zonder
aarzelen schryven 4): »Judith en Esther hebben als zinne-
beelden of voorteekenen der Kerk én de vijandr n gedood,
én Israël, op het punt van te vergaan, uit het gevaar gered."
Hoe treffend blijkt nu reeds uit dit alles, dat Pius IX met va»
Judith te gewagen, tevens heeft heen gewezen naar Maria!
Niet anders, riep hij den 27 December aan het slot zijner
toespraak uit, niet anders zal het gaan met den Holofernes
van onzen tijd. De revolutie, die, omdat zij in haar waan-
zinnigen hoogmoed meent in zich zelve alles te bezitten,
zich onafhankelijk verklaart van Hem, die alleen recht heeft
van te gebieden, die daarom ook aan de Kerk, wetgeefster door
en onder God op aarde, alle onderdanigheid weigert, die de
Kerk nog veel vinniger bestrijdt, omdat hare leer, hare terecht-
wijzing, berispingen veroordeeling zich voortdurend verzetten
tegen iedere inbreuk op Gods eeuwige rechten, —die hier
met listen en lagen, daar met woest geweld diezelfde Kerk
verderven en vernietigen wil, die revolutie zal vallen, zij
zal te niet gaan door zich zelve, door hare eigene wapenen
worden gedood. Dat wil zeggen: door dezelfde middelen,
welke zij aanwendt tegen de Kerk, als daar zijn: onrecht,
roof, meineed enz. enz. daardoor juist zal z\\j zelve om-
komen !
Immers gelijk er een gezag noodig is, opdat de mensche-
lijke maatschappij blijve wat zij zijn moet volgens den wil
Gods; zoo is er ook afhankelijkheid en eerbiedige erken-
ning noodig voor dat gezag. De revolutie weigert die
afhankelijkheid, loochent dat gezag, doch terzelfder tijd
vordert zij , dat men haar wil, hare wetten zal eerbiedigen
en nakomen.
1) Prologus in Sophoniam.
-ocr page 65-
:j!)
Wat wonder dat de eenmaal vrij verklaarde nensch haar
op zijne beurt verloochent? Wat wonder dat hij spottend
haar eigen wapen tegen haar keert? Wat wonder dat hij
niet gehoorzaamt aan haar, die oproerig werd tegen God
zei ven? Luther stond op tegen God en Zijn plaatsbekleeder
en gaf daardoor aan ieder protestant het recht van zich
in onafhankelijkheid hem tegenover te stellen. En hoe ruim
men van dat recht gebruik maakte, zeggen ons die honderde
verbrokkelingen van wat nu nog protestantisme heet.
De oud-Katholieken of nieuw-protestanten ? \'t Is genoeg
hen te noemen, om de gevolgen dier onafhankelijkheid in
werking te zien.
Wanneer en waarom ontstond de commune ? En was zij
niet de natuurlijke dood en de noodzakelijke ondergang der
revolutie? Welnu zoo zal het altijd en ook heden zyn!
Iedere opstand vergaat door zichzelven, God en Zyn werk
zal blijven! Hij en ZijneH. Moeder waken over ons: Hij door
Zijne kracht houdt alles in stand, Zij bespoedigt Zijne tusscheu-
komst. Maria is het, die in Gods plannen door de kloeke
Judith werd afgebeeld; Zij, die beloofde overwinnares van
den satan met zijn trawanten, die, gelijk de historische
Judith van het O. V. den Assyrischen, zóo den helschen
Holofernes den kop verbryzelen en al zijn aanhang, de
vervolgers der Kerk, op de vlucht moet jagen.
Uit dien hoofde juist sloegen Pius\' vyanden over in woede
toen hij ons op Maria wees; zelfs het dier gevoelt bij instinct
zijn doodsvijand, hoeveel te meer ontwaren de aanhangers van
satan, zijn Overwinnares? Toch wekte de Paus door den Geest
Gods geleid tot niets anders op, dan waartoe dezelfde H.
Geest al de ledematen der Kerk onafgebroken aanspoort.
Met den blik op Judith te vestigen , herinnert de Paus
niet enkel aan eene stichtende gebeurtenis, ten bewijze hoe
-ocr page 66-
40
de Voorzienigheid Gods waakt over de zijnen , doch meteen
verwijst hij naar de Godsdienstige gronden der Christelijke
hoop. Wijl toch in den strijd tusschen goed en kwaad,
Maria als onze toevlucht moet beschouwd worden, en Hare
werkdadige hulp in de verdediging der Kerk tegen hare
vervolgers, die de satan immer aanstookt en opruit, door
Judith\'s treffende handeling zoo schoon is voorbeduid; blijkt
het alreeds, dat Pius niet eene loutere gebeurtenis, hoe
providentieel dan ook, en die om hare blijkbare leiding der
Voorzienigheid van zelve vertrouwen inboezemt, op het oog
had, maar ook de zuiver Godsdienstige gronden onzer hoop
aangaf, dat is: den altijddurenden bijstand der Moeder Gods;
en al wat Katholiek is, stemt met hem overeen.
Tot maria, de ware JUDiTH richt de Paus zijn hoopvolle
blikken en met hem ziet geheel de strijdende Kerk, zien alle
standen en leeftijden meer dan ooit in vertrouwen op, naar
Christus en Zijne onbevlekte Moeder. Wij weten het: de
volkomen zegepraal zal de vrucht zijn van hun gemeen-
schappelijk gebed.
3. Die lofspraak heeft een diepen sin.
Niet zelden bieden voorspelling en vóórafbeelding elkander
de behulpzame hand, om wat God eerst met korte woorden
door voorspelling had beloofd, later met levendige kleuren
in de type als in een beeld of teeken te doen schitteren.
Het onderwerp onzer beschouwing geeft hiervan een uit-
muntend voorbeeld, en hieruit alleen zou men de gewich-
tige beteekenis, welke onze Voorbeduiding in zich besluit,
reeds kunnen vermoeden. Wil men echter den zin van dien lof-
titel: de ware juditii, in al z\'yn wijde uitgestrektheid meten,
en met den omvang de diepte tevens zyner beteekenis be-
vatten ; dan dient men het verband dezer geloofswaarheid met
-ocr page 67-
il
andere openbaringen na te gaan. Wij zullen dien samen-
hang althans even, hier aanraken, ten einde ons tweede
voorname punt boven aangeduid, in zijn behoorlijk lichtte
stellen.
Wien is zij onbekend, de eerste Openbaring na den
zondenval, de groote belofte in het Paradijs door God ge-
daan? de toezegging van den nieuwen Adam, die de over-
treding des eersten herstellen, het menschelijk geslacht van
zijn ondergang redden zou? Maar niet altijd merkt een
ieder op, hoe de voorspelling der nieuwe Eva, der onbe-
vlekte ontvangene, die de wereld door Haren Zoon tot de
genade zoude terugvoeren, met dit zaligmakend besluit ge-
paard, ja, in de Godspraak ordelijk daaraan voorafgaat.
Nog minder wellicht denkt men er aan, dat in dit eerste 1)
of oorspronkelijke Evangelie de ware judith als aller-
eerste heilsbelofte tot troost en vertrouwen van het ge-
vallen menschdom is toegezegd.
Gelijk de zonde eerst in Eva had gezegevierd, en daarna,
door haar invloed ook door Adam bedreven, van hem op
allen overging, zoo volgt God in de belofte der genade
dezelfde orde en gang. Vóórdat Hij den nieuwen Adam belooft,
kondigt Hij in het eerste lid Zijner Openbaring de komst
der nieuwe Eva, van Maria. Het werk der genade, eerstin
Haar gevestigd, en daarna in Hem, Dien Zij gebaard heeft,
zelfstandig en tot een onuitputtelijke heilbron geopend,
gaat op allen over, die van Adam zijn voortgesproten.
Tegen den ondergang door twee, eene vrouw en een man,
1) Boek der Schepping. III. 15. Om de in het oog loopendc
overeenstemming der Paradijsbelot\'te met hare blijde vervulling,
door den Aarts-Engel geboodschapt, pleegt men die Mocdcrbc-
lofte proto-Evangelium, het eerste Evangelie te noemen.
-ocr page 68-
42
veroorzaakt, staat de redding door twee, eene vrouw en
een man, bewerkt, lijnrecht in elke bijzonderheid over; doch
het aandeel, dat in dit werk van bevrijding uit de macht des
vijands, aan Maria blijft toegewezen, treedt er onder die
lichtstralen op den voorgrond, dat wij in die beloofde strij-
deres het ware tegenbeeld van Judith bewonderen.
»Het griefde den Schepper, dat Zijn evenbeeld, de
mensch, door den duivel was misleid en onder zijn juk ge-
bracht; als uit naijver tegen den satan besluit Hij al dezelfde
middelen te bezigen tot de herstelling, welke de vijand
had aangewend tot den val. Vandaar, zoo gaat Tertul-
liaan 1) voort, moest het menschdom door hetzelfde vrou-
welijk geslacht tot de zaligheid worden teruggevoerd, waar-
door het ten ondergang was gekomen."
Het staat dus als een beginsel vast: »Door eene vrouw
kwam de dood 2) over allen, door eene vrouw ontstond
ook het leven voor allen; door Eva de ondergang, door
Maria de zaligheid." In welke mate en in welken zin ol
wijze deze medewerking moet genomen, bleef ons niet on-
bekend; een der oudste Vaders 3) verklaarde ze reeds: »Voor
zoo verre het menschelijk geslacht der zonde en den dood on-
derworpen was door eene maagd, voor zoo verre en op diezelfde
wijze wordt het ook door eene maagd ter redding gebracht."
1)    Deus imaginem suam a diabolo captam, aemula operationc
recuperavit; ut quod per eiusmodi sexum abierat in perditionem ,
per eumdem sexum redigeretur in salatem. Tertul. De Carne
Christi. N.
17.
2)    Per foeminam mors, per foeminam vita; per Evam interitus,
per Mariam salus. S. Auij. De symb. ad Catech. Serm. III. Cap. IV.
3)    Quemadmodum morti adstrictum est genus humanum per
virginem, salvatur per virgincm. 8. lrenaem. Contra Haercs.
Vb. V. Cap. XIX. N.
316.
-ocr page 69-
to
Wil iemand breedvoerig bewezen ziert, hoe innig met de
eerste heilsvoorspelling tegelijk en wel op de schitterendste
wijze het aandeel van Maria in den strijd en in de zege-
praal Haars Zoons is geopenbaard; wil hjj de overtuiging
der Christelijke oudheid kennen omtrent de werkdadige
deelneming der ware judith aan den voortdurenden strijd
tegen de oude slang, nog vóór de verbanning uit het Paradijs
aan \'t zondig menschenpaar aangewezen; hij leze de H.
Vaders van de eerste tijden af, door alle eeuwen heen.
Wij laten slechts nog een enkelen 1) dier vele getuigen
dat Goddelijk liefdeplan hier blootleggen: «Christus heeft
den duivel ten ondergebracht met dezelfde middelen en het
eigen wapen, waarmede deze ons had aangevallen. Hoe dit
geschiedde? Luister: Eene maagd, een boom en de dood zijn de
drie symbolen van onzen nederlaag.....Zie nu ook, hoe
diezelfde kenteekenen in Zijne hand de oorzaak worden onzer
overwinning. In de plaats van Eva, treedt Maria op; voor
den boom der kennis van goed en kwaad, rijst de boom
des Kruises; voor de dood van Adam, komt de dood van
Christus."
Al de HH. Vaders stemmen overeen in deze beschouwing,
dat Maria denzelfden vijand bestrijden en neerstorten zal,
voor wien Eva was bezweken en dien Christus moest komen
ten onderbrengen. Zij voeren de vergelijking tusschen Eva de
zonden- en Maria de heilaanbrengende maagd tot in al hare
1) Per quae diabolus nos expugnavit, per ea Christus ipsum
superavit. Ea ipsa arma accepit ac per eadem ipsum prostravit.
Quomodo autem, audi: Virgo, lignum et mors nostrae cladis
symbola erant.... Jam vide quomodo eadem ipsa nobis victoriae
causa sint. Pro Eva, Maria; pro ligno scientiae boni et mali,
lignum Orucis; pro mortc Adami, mors Christi. S. Chrysost.
Hora. in Pascha.
-ocr page 70-
44
bijzonderheden door. Was de nijd en het boos opzet van
satan het eerste begin van den val; de aandrang van Gods
goedheid en erbarming beweegt Hem Maria uit te kiezen,
te vrijwaren van de erfsmet, en daardoor in strijd voerende
vijandschap te stellen met satan. Heeft de vgand door mis-
leiding
, waaraan de vrouw lichtvaardig geloof sloeg, over Eva
gezegevierd en zoo haar nageslacht ah buit veroverd; Maria
zal omgekeerd, door aan een goeden Engel voorzichtig geloof
te schenken, op den satan zegepralen en voor diezelfde
geredde menschheid Moeder zijn der genade.
Heeft Eva door vrije keuze en eigen daad bijgedragen tot
den val en door Adam te verleiden, ons allen met zich zelve
ter slavernij der helle meegesleept; dan is \'t bij de Vaders
uitgemaakt: ook Maria moet door vrije toestemming en eigen
toedoen een werkdadig deel nemen aan den strijd en de zege-
praal van Christus. Eva bracht zich zelve en door Adam ons
allen ten dood; Maria heeft zich zelve in de oorspronkelijke
genade, Haar geschonken, bewaard en ons allen door Christus
tot het leven teruggebracht, en medebewerkt dat wij
verlost zijn.
Dezelfde vijand is het, dien én Christus én Maria bestry-
den; Zij beoogen hetzelfde doelwit: satan en zijn aanhang
te fnuiken in zijne macht, zijne krachten te verbreken,
hem den kop te verpletteren. Zij bewegen zich in hetzelfde
strijdperk, zij hanteeren dezelfde wapenen; dezelfde o ver-
winning en dezelfde buit zal de uitkomst zijn.
»Hoe kan het dan, zoo vraagt onze Z. Petrus Canisius 1),
1) De Deipara. Lab. V. Cap. IX. De Gelukzalige schrijver
doelt hier op het bekende bezwaar, hetwelk eertijds uit de
Hebreeuwsche lezing: uu zal u den kop verpletteren, werd ge-
opperd; dat het echter voor niets beduidend kan doorgaan, laat
-ocr page 71-
45
hoe kan het derhalve verwondering baren, indien Jietzelfde
van Maria wordt gezegd wordt (gelijk van Christus), dat
Zij den kop der slang verpletterd heeft; wel niet door Hare
eigen kracht, zooals Christus, maar door die buitengewone
kracht van Hem, Dien Zij ontvangen en gebaard heeft;
door die kracht, welke Haar geleidde, qua duce, en waar-
door Zij zich als eene tweede onverwinnelijke Judith, heeft
gekweten en den verwoedsten vijand van Gods volk, Holo-
fernes, allerlofwaardigst heeft overwonnen.... Des te voor-
zichtiger en te gelukkiger heeft deze manhaftige heldinne,
Virago, zjjn giftige pijlen afgeweerd, naarmate de eerste
vrouw in den eersten kamp met den vijand, roekeloozer en
schandelijker was bezweken, en zich zelve met haar nageslacht
den satan ter slavernij en ter bespotting had prijs gegeven.
Daarom echter stellen w\\j Maria met Christus niet op de-
zelfde lijn; wij geven aan Christus des te grooter eer, daar
Hy niet enkel in zich zelven, maar ook in Zijne moeder en
daarna in vele anderen (in al de ledematen der gansche
Kerk) tegen de slang gestreden en gezegevierd heeft."
Dit alles volgt uit den breeden zin der eerste Open-
baring dien wij nu kortelijks samen vatten.
Naar den eersten oorsprong der zonde ordelijk opklim-
mend, sprak de Heer, nog vóór dat Hij onze stamouders
de welverdiende straf oplegde, het vonnis over den verleider
uit: Hebt gij — zoo schijnt Gods barmhartige handelwijze
ten onzen opzichte tot den duivel te spreken — hebt gij
in uwe onderwinding door eene vrouw geslaagd en door
hare medewerking de zonde op de wereld gebracht; hebt
gy in zoo verre op eene vrouw en door eene vrouw geze-
Canisius tevens duidelijk gevoelen, dewijl de zin op hetzelfde
neerkomt.
-ocr page 72-
46
gevierd; Mijn liefdeplan zult gij daarom niet verijdelen; dat
zal hervat, en nog voortreffelijker hersteld worden ter uwer
schande; door eene vrouw zult gjj op uwe beurt overwon-
nen worden ook. Ik zal vijandschap stellen — er zal dus
str\\jd zijn — tusschen u en die gezegende Vrouwe. Ik, het
vrije beginsel der genade, zal door eene Vrouw de genade
op de wereld terug brengen: want Ik, door eigen keuze,
zal die Vrouw niet enkel buiten uw leger en strijdmacht,
buiten het gebied der zonde, dus onbevlekt, ja, daar legen-
over strijd voerend
aan Mijne zijde stellen, en met zulk een
verheven bestemming doen ontvangen en geboren worden;
maar ook Zij zal door eigen toeleg mét Christus een en
denzelfden kamp tegen u voeren en zegepralend volstrijden.
Nadrukkelijk geeft God dit te kennen met ordelijk te laten
volgen: want Ik wil dat dezelfde vijandschap, dezelfden
strijd tusschen uw zaad of aanhang en haar zaad of Haren
Zoon gevoerd wordt.
Zij bekampt den helschen Holofernes niet alleen door
onbevlekt te zijn en vrij van alles wat tot zijn rijk behoort,
als de zonde, de driften, de inwendige weerstand aan de
genade enz, maar ook al den tijd Haars levens brengt Zij
dienzelfden vijand en zijne navolgers, in en door Hare ge-
meenschap met Christus Haren Zoon, de gevoeligste slagen toe.
De overwinning is reeds vooraf beslist,die blijft aan Hare zijde:
Zi) zal u den kop verpletteren, en gij, kruipend aan Haren
maagdelijken voet, zult vruchteloos haar den hiel belagen.
Deze beloofde overwinnares bleef voor Adam en Eva de
eenige troost, die zij voor zich en hunne nakomelingen in
de ballingschap der gevloekte wereld met zich namen; zij
bleef de eenige hoop van Noach en de Patriarchen. Zooals
de reiziger bij nacht de morgenstar als voorbode der zon,
-ocr page 73-
47
en den dageraad, die het volle licht aankondigt, hopend
verbeidt, zoo zagen zij allen, eeuwen lang, reikhalzend uit
naar die genadevolle, naar die heilaan brengende, naar die
Onbevlekte, die den Redder voorafgaan , den Verlosser baren
zou. Vol eerbied en heilige vreugde komt eindelijk de
gezant des Hemels de vervulling der Moederbelofte bood-
schappen en begroet die genadevolle Vrouwe met diepen
eerbied en ontzag.
Intusschen evenwel had God niet opgehouden aan die heilige
verlangens voortdurend een bevredigend voedsel en op-
wekking te schenken. Dat licht door die eerste Open-
baring in het Paradijs ontstoken, kreeg door latere open-
baringen en teekenen een schitterender glans en breeder
omvang; vooral echter door Judiths verschijning zou het
naar Gods bedoeling in al zijn kleurenpracht der gansche
wereld in het oog stralen.
Hoe dit gebeurde? Hoe God, door Judith als teeken te
stellen zijn oorspronkelijke voorspelling met nieuwen luister
omgaf? Mocht iemand in de omschrijving der voorspelde
strijderes de afteekening der ware judith nog niet erkennen,
zoo herinnere hij zich het kort begrip van Judiths geschie-
denis, gelijk Pius IX die met weinige woorden terug gaf,
en dan vragen wij: Is deze gebeurtenis slechts historie of
is zij tevens prophetie? Zij is beide; zij is geschiedenis
en eene treffende geschiedenis, door den Paus-Koning zeer
juist gekozen, daar zjj voor een ieder, zelfs voor de vijanden
der Kerk, tastbaar maakt, welk lot de verwaten Kerk-
vervolgers wacht. Zij is echter veel meer voor die ge-
looven; zij is in hoogeren zin eene Voorbeduiding van
Maria\'s zegepraal op den satan behaald en in het Paradijs
vast toegezegd.
Judiths geschiedenis toont het; immers zij schittert door
-ocr page 74-
48
die vele punten van overeenkomst met de beloofde Maria.
Al hetgene met Judith zooveel eeuwen te voren plaats had,
blijkt eene figuurlijke voorstelling, eene prophetische schil-
dering der hoogverheven bestemming, welke aan Maria
in het Paradijs is toegewezen en welke zij in waarheid
heeft vervuld.
Is Judith ten gruwzamen dood verwezen met al hare
stadgenooten, ja, met geheel haar volk, en zouden zij en
allen dien hebben ondergaan, zoo niet God, door Judith
als middelares ter verheerlijking Zijner even zorgvolle als
machtige liefde, op te wekken en als met de hand te leiden,
ware tusschenbeide gekomen; niet minder algemeen en
onherroepelijk luidde de uitspraak der rechtvaardigheid,
waardoor onze eerste voorouders en in hen al hunne
afstammelingen den dood en den eeuwigen dood onder-
worpen werden, zoo niet dezelfde God voor Maria op
de wet van vervloeking eene uitzondering hadde gemaakt,
Haar om \'s Heeren verdiensten met genade hadde voor-
komen , door een voorrecht onbevlekt ontvangen en geboren
doen worden; zoo niet Maria aan hare hooge bestemming
hadde beantwoord.
„Zoo trekt me uw glans het oog, ó zaligste, ooit geborcnl
Maria, van uw God tot Moeder uitverkoren I 1).
Volzuivre! Hemelbloem, door Goddelijke hand
Uit Edens paradij3 op \'saardrijks hei\' geplant,
Van aardsche bron besproeid noch aardstofzwangre regen,
Maar ongeschapen licht, in uwen schoot gezegen,
En mensch geworden in dit heiligdom van stof!"
Deze voorbeschikking is eene daad Gods, die, door den
satan gevoeld, hem althans zonder twijfel bekend, het begin
1) Bilderdijk. Aan de Moeder-Maagd. V. 144. Uitgave van 1857.
-ocr page 75-
49
stelt zijner nederlaag en, gelijk we naderhand zullen toonen,
die reeks van overwinningen opent, in den loop der volgende
eeuwen op hem behaald.
Het vonnis is in beide gevallen algemeen en onherroe-
pelijk; de uitzondering daarop wordt gemaakt voor ééne
door den rechter zelven; voor Maria door den rechtvaar-
digen God, voor Judith door den on rechtvaardigen Holofemes.
Gelijk Judith met allerlei gaven verrijkt, Gods inspraken
trouw opvolgt en aldus de redding bewerkt; zoo ook, doch
oneindig volmaakter, beantwoordt Maria aan Gods genade
en voorbeschikking en bewerkt aldus de herstelling. Door
beide wordt het heil op al de anderen overgebracht Beide
verslaan den gezworen vijand Gods, den verderver van
Zijn volk; beide treffen dien vijand aan het hoofd. Beide
bewerken de overwinning op eene wijze, die den groot-
sten heldenmoed vereischt; beide heldinnen voltrekken
de overwinning op den vijand voor goed: Judith voor
zoo lang zij leefde, even zoo Maria en dus voor eeuwig.
Door de aanwijzingen van eik dier heldinnen te volgen,
zegepraalt haar volk op denzelfden vijand met heel zijn
aanhang. Naar beide richtten zich alter blik, leus en
strijdkracht en krijgsbedrijf.
De gezant Gods, die \'t volle Evangelie aan zijn begin kwam
vastknoopen, en in die gezegende Vrouwe, de ware judith
begroeten, hij konde kort zijn in z\\jne bewoordingen; rijk
was zijne Boodschap in beteekenis: Ave gratia plena,
benedicta TU IN MULIERIBUS, Wees gegroet volvan genade,
GEZEGEND ZIJT GIJ BOVEN ALLE VROUWEN!
Ofschoon het den nieuwen Adam toekomt de zonden-
schuld des ouden Adams persoonlijk door eigen kracht en
waarde te delgen, moet desniettemin naar Gods liefelijke
erbarming, ook de nieuwe Eva het hare ter verlossing bij-
4
-ocr page 76-
rf!
dragen; Zij moet door eene offerdaad, eenig in hare soort,
de schuld der oude Eva goed maken, en als de ware
iudith den helschen Holofemes openlijk verpletteren.
Doch waar vooral legt de Moeder-Maagd haar fleren helden-
moed aan den dag? wanneer heeft Zij Haar eeretitel van
de ware judith doen gelden ? De geheele wereld heeft dat
tooneel aanschouwd; dagelijks zien wij de voorstelling van
dat plechtig oogenblik in de meeste onzer kerken; zelfs op
den protestant had het krachtigen invloed.
„Die Zoon, zoo teer geliefd, zoo vurig aangebeden,
Wordt, Moeder, voor uw oog, hier weggesleept ter dood!
Wat dolken voelt gij tkands door \'t krimpend hart gestoten!
Wat schokken lijdt uw ziel, uw moederlijk gemoedI
Geen tranen vloeien er by zulke harteslagen!
Der tranen weibron heeft geen vocht voor zulk een smart,
Die met geheel de ziel zich opsluit in het hart.
Wie schetst al \'t geen gij leedt en doorstondt op dien dag?"
Daar treedt die hoog-edele heldinne, daar treedt Zij op
om aan het helsch serpent den doodslag te geven! Met
meer dan mannenmoed dringt Zij, gelijk Judith door de
Assyrische legers, zoo door die bende van Godverzakers
en van Godmoordenaars heen naar Calvarië! Zij staat
daar onder het Kruis. Nu alle mannen zijn weggevlucht,
nu elke verdediging verre schijnt heengevloden, nu de uur
der duisternis is geslagen, nu verschijnt de zwakke Moeder-
Maagd, doch machtige heldinne in \'t openbaar op het
1) Bilden lijk. Aan de Moeder Maagd. Ibid. 149.
-ocr page 77-
54
lijdenstooneel. Zij bevindt zich zoo nabij mogelijk bij Haren
Zoon, éen met Hem in hart en daad.
Terwijl de vijandige macht der slang voor goed verbroken
wordt, door den dood des Heeren, die den schuldbrief der
zonden aan \'t Kruis nagelt, het doodvonnis vernietigt en
al het volk vrijmaakt, nü, in dien plechtigen stond brengt
ook Maria Haar driewerf heilig Offer. Zij, de priesteres bij
uitnemendheid, Zij draagt ter vrijmaking van het mensch-
dom Haren Zoon, Haar eigendom aan den Hemelschen Vader
op. Dit hoog heilig dienstwerk is eene waarachtige ofler-
daad, die eenig als die van Christus, voor geen schepsel,
behalve Gods Moeder als mogelijk kan gedacht; zij is van
oneindige waarde om het Offer zelven, dat Maria opdraagt en
dat Haar toebehoort; z\\j is ten volle aanneembaar en God
welgevallig, om de persoonlijke vlekkeloosheid der Offeraar-
ster en de alles te bovengaande liefde van Haar offervaar-
dig Hart.
In dat plechtig uur stoot Christus Zijn Kruis op den
kop der slang; Maria zet daarop den maagdelij ken voet.
Toen, onder het Kruis, nam de eindzegepraal der ware
judith op den helschen Holofernes een aanvang en nimmer
zal die ophouden in eeuwigheid.
Des Heeren Testament terzelfder ure van het Kruis
afgekondigd, wijst aan Maria de gansche menschheid toe
als prijs Harer heldhaftigheid. O machtige, zoo luidt het,
o machtige overwinnares, Gij de voorspelde, de gezegende
Vrouwe, zie, daar in Joannes, elk een der stervelingen U
tot kind geworden, ziedaar Uwen Zoon!
                                X,
Zoo luidt de heilwensch des Hoogen Priesters in eeuwig-
heid; zoo wordt Haar naast God de redding dank geweten
door Oud en Nieuw Verbond.
Waar is, o dood uwe overwinning 1 Waar is, o dood we
4*
-ocr page 78-
52
angel? Verslonden it de dood in de overwinning I" 1) Met
welk wapen, o satan, heeft onze Judith den strijd beslist;
heeft Zij niet met uw eigen zwaard u den kop verbrijzeld,
uwe macht verpletterd? Van eene trouw kwam het begin
der zonde, en ter wille dier vrouw stierven
2) allen weg. Den
Zoon echter der nieuwe, der gezegende Vrouwe had gij
boven alle anderen, den schandelijksten dood 3) toegedacht,
den dood des Kruises; ten einde Hem, den Rechtvaardige
en Zijne zaak onder den smaad des Kruises te verpletteren.
Nu echter heeft die Opperleidsman onzer zaligheid den geweld-
hebbende des doods, den duivel vernietigd
4) door den dood,
met vrijmachtig die straf der zonde tot zich te laten naderen.
Zoo heeft Hij u, die het gebied des doods voerdet, uw
giftigen 5) angel ontrukt, d. i. de zonden gedelgd. Hij
heeft dit volbracht door den Kruisdood uit vrije keuze te
ondergaan.
Doch Maria droeg dienzelfden dood van Haren Zoon aan
den Vader op; Zij zelve, de Koninginne der Martelaren
ondervond tevens de smarten des doods door Hare droef-
heid; en zoo blijkt bet hoe Maria de ware judith den
vijand met zijn eigen wapen, dat hij tegen allen, veel
meer boosaardig en opzettelijk tegen Christus aanwendde,
in mystieken zin heeft neergeveld!
Hoovaardij verblindt; zij is het hoofdkenmerk des duivels;
door deze verbijstering beheerscht, wilde de vorst der hel
de Godheid van Christus in al dat lijden en geduld maar
1)   I Cor. XV. 54, 55.
2)   Eccus XXV. 33.
3)   Sap. II. 20.
4)   Héb. II. 14.
5)   I Cor. XV. 54.
-ocr page 79-
53
niet erkennen, evenmin, ja, veel minder nog de alles over-
treffende waardigheid der Moeder Gods beseffen. Aldus
gebeurde het, dat hij door verwaandheid, gelijkHolofernes
door dronkenschap, bedwelmd, zelf tot zijnen ondergang
heeft bijgedragen. Te dieper vernederd ligt hij thans, van
zijne macht beroofd, uit zijn rijk uitgebannen, kruipend
aan Maria\'s voeten en sidderend voor het Kruis!
Zal de verachtelijke Haar nog den hiel belagen, waar-
mede de Vrouw van den Apocalipsis 1) de aarde raakt, zal
hij zijn verbroken macht nog aanwenden tot voortzetting
van den hopeloozen strijd, dan zal hij slechts medewerken
aan de voltooing van Gods heilvol wereldplan.
Sluiten wij hier, met de woorden van den Z. Canisius, 2)
onzen landgenoot, die in zijn heerlijk werk over deonverge-
lykelijke Maagd en Moeder Gods Maria
een zoo prachtig
gedenkstuk ter harer verheerlijking oprichtte:
»Zy, de Moeder des Heeren, is de heilige, door alle
eeuwen heen roemwaardige Judith, die met een van hemel-
sche schoonheid waarlijk schitterend gelaat te voorschijn
treedt, het trotsche hoofd van Holofernes af houwt;
en zoo voor Gods volk de wanhoop van een gewissen
ondergang wegneemt door de plotselinge redding en zege-
praal die Zij aanbrengt. Zij die Hebreeuwsche Vrouw, van wie
gij met recht en juistheid en eigenlijk zeggen moet, wat
het erkentelijk opgetogen volk Gods, uit dankbaarheid, van
die wondervolle overwinnares juichend verkondigde: geze-
GEND ZUT gij, o Dochter, van den Allerhoogsten Heer en God,
BOVEN ALLE vrouwen der aarde / Gij zijt de roem, van Jeru-
salem , Gij de vreugde van Israël
, Gij zijt de eer van ons volk."
1)    Openb. XII.
2)   De Deipara. lab. I. Cap. II.
-ocr page 80-
III.
DE TWEE LEGERS.
Twee legers stonden gewapend tegenover elkander, toen
Judith meer dan 650 jaren 1) voor Christus\' geboorte, door
1) Wij durven het jaartal niet nauwkeuriger bepalen; doch al-
wie ook maar een weinig bekend is met de chronologische onzeker-
heden van Judith\'s geschiedenis, zal verre van deze onbepaaldheid te
wraken, veeleer onze voorzichtigheid huldigen. Onmooglijk toch
kan het ons streven hier zijn, om het juiste tijdvak dier gebeur-
tenis te ontdekken veel minder het met zekerheid aan te duiden;
dit punt alléén vereischte eene afzonderlijke studie. „Tempus
historiarum Judithae res est, ut verum fateamur, omnium obscuris-
sima; om recht uit te spreken, moeten we zeggen, dat het tijdvak
van Judiths geschiedenis een van de allerduisterste vraagstukken is."
Aldus Danko Hist. Rev. VI. p. 432. Deze onzekerheid is een nood-
zakelijk gevolg van het nevelachtig duister, dat de geheele
Assyrische geschiedenis van dat tijdvak beheerscht. Hierheen
immers verwijst het Boek Judith en zelfs laat het slechts blijken,
dat er destijds geen koning, feitelijk althans, over Judaea re-
geerdc. Verdere opheldering en eindoplossing moeten we afwachten,
tot dat het nu begonnen, maar nog niet ontwikkeld verstaan
van het spijkerschrift al die nevelen zal hebben weggevaagd.
De oudere schrijvers, als Eusebius, Augustinus enz. plaatsen de
geschiedenis van Judith na de Babylonische gevangenschap. Doch
-ocr page 81-
55
God ter redding van Zijn volk werd opgewekt; twee v\\jan-
(lelijkc legers staan ook nu strijdvaardig tegenover elkander,
nu Pius IX de hoop verlevendigt, door heen te wijzen
naar de zegepraal, eertijds door Judiths zwakke hand be-
werkt. In beide tijdvakken zijn die twee legers zeer ongelijk
in strijdkrachten; nog meer verschillen ze door het doel,
dat zij beoogen; door den geest die hen bezielt, door de
algemeen houdt men heden dat Judith vóór dien tijd heeft ge-
leefd; en zij, die het in zooverre ééns zijn, splitsen zich wederom
in drie verschillende meeningen; de meest gevolgde van deze
drie, die van Bellarminus, laat Judith hare heldendaad verrichten
onder de minderjarigheid van Koning Manasses, of toen deze in
ballingschap zuchtte, of wel daaruit teruggekeerd, de teugels van
het bewind nog niet had hervat. Wij gaan in onzen tekst uit van
het gevoelen, dat Bethulië\'s belegering tehuis wijst in \'t begin
der minderjarigheid van Manasses, bijna 700 voor Christus. Er
is er heden, die geneigd zijn, het heldenfeit nog veel vroeger te
stellen en wel tijdens het tusschenrijk, na Amasias en vóór
Azarias, dus ongeveer 100 jaren vóórdat de Assyrische Senna-
cherib onder de muren van Jerusalem zijne 185,000 zag gedood
door den Engel, en derhalve omstreeks 800 jaren vóór Christus.
Aldus Bible de Glaire. Deze meening beveelt zich aan door hare
gemakkelijkheid, wijl alle bezwaren tegen de andere gevoelens,
ophouden; doch bij een weinig nadenken ziet men in deze ver-
onderstelling veel gewichtigere moeielijkheden oprijzen. De As-
syriërs toch moeten volgens het Boek Judith destijds nog in vollen
bloei en de Meders reeds machtig zijn geweest. Hieruit besluit
op vrij wat hechteren grond Dr. Hanenberg dat Judiths zegepraal
niet vroeger dan 700 en ook niet later dan 65J6 jaren vóór Christus
mag gesteld.
Vele andere betwistbare punten nopens het Boek Judith gaan
we eveneens voorbij; waar ze echter met onze quaestie in betrek-
king komen, zullen we onze meening voor zooverre noodig is,
rechtvaardigen.
-ocr page 82-
56
strekking, die ze volgen, door de wetten hunner krijgs-
kunde, welke geheel uiteenloopen. Van den eenen kant
woedt geweld, van den anderen kant staat het recht;
ginds heerscht de logen en zoekt men heil in allerlei be-
drog; hier schittert de waarheid en poogt men op alle
wjjze de oprechtheid te doen huldigen; ginds is afval de
leus, en dient geloofsverzaking ten teeken der partij; hier
ligt Godsdienstzin, niet door ijdel vertoon of opgeblazenheid
der valsche wetenschap, maar door goede daden gekon-
merkt, aan alles ten grondslag.
De vijandelijke houding, welke het eeiie leger tegen het
andere, de wereld tegen Rome in onze dagen aannam, zijn
van algemeene bekendheid, en we achten het niet noodig
het onmetelijke onderscheid der legers van heden en het
onverzoenbare van beider standpunt voor \'t oogenblik ver-
der uiteen te zetten. Dit alleen kunnen we hier met een
enkel woord -bijvoegen, om er later op terug te komen,
dat de strijd tegen de Kerk, thans meer dan ooit over
■heel de wereld uitgestrekt, in waarheid algemeen mag
heeten; dat h\\j tegen het beste deel der Kerk bij voorkeur
is gericht; dat Inj met een eigenaardig overleg, met zekere
hardnekkigheid, trotschheid en verwatenheid gepaard gaat,
en dus om al deze redenen te zamen klaarder dan ooit
het kenmerk draagt, van ook meer dan ooit door den
satan verwekt en aangehitst te zijn.
Doch hebben we voor \'t oogenblik over de strijdende legers
van iieden al niet breedvoeriger uit te weiden, des te
naauwkeuriger dienen we de tijden aan te geven, de omstan-
digheden te omschrijven, waarin de wakende Voorzienigheid
Gods die edele Joodsehe vrouwe de zege liet behalen. De beide
legers van dat tijdperk moeten we aan onze lezers te binnen
brengen, ten einde de vele punten van overeenkomst tus-
-ocr page 83-
57
schen den toestand van Bethulië en dien der Kerk, tussclien
de onderlinge verhouding der legers van toen en van nu,
tusschen Holofemes en satan, tusschen Judith en Maria des
te juister in het oog te doen vatten. Zoo kunnen we later
des te treffender doen uitkomen, dat Judith de zinrijkste
voorbeduiding van Maria, haar zegepraal een onmiskenbaar
voorteeken is der overwinning, welke Pius IX van den
altijddurenden bijstand der Moeder Gods zoo vastelijk durft
verwachten.
Ziet men in onze eeuw eene véél omvattende en zeer
diep ingrijpende omwenteling in de menschelijke maat-
schappij plaats hebben; ook toen gingen aan de glansrijke
gebeurtenis, die we bespreken, gewichtige omkeeringen
vooraf, en zij stelden, door het misbruik dat de mensche-
lyke geest daarvan maakte, even als nu, eene eerste aan-
leiding tot den strijd, zoo hachelijk begonnen als hij zegerijk
besloten werd.
Heden poogt een vierde stand zich met reuzenkrachten
op te beuren? neen! zich alom in grooten getale boven
alle standen en Staten te verheffen; heden stijgt een schrik-
barende weelde ten top, waar voor de bronnen van maat-
schappelijke welvaart, hoe ruim die stroomen, geen toe-
reikend, veel minder een bevredigend voedsel verschaffen
kunnen. Ontzachelijke ondernemingen doen onmetelijke
fortuinen in enkele handen vloeien, doch drukken tevens
eene buiten alle vergelijking talrijker massa naar beneden
tot uitbreiding van het p&uperisi/ie. De edele metalen en
papieren, het vertegenwoordigend kapitaal genoemd, gaan
op ontzettende verte de reële, werkelijke waarde, die zij
heeten voor te stellen, te boven.
In korten tyd st\\jgen dynastiën door kunstmiddelen en
-ocr page 84-
.58
door bijvoeging van Rijken in aanzien en macht; maar
veel plotselinger dalen ze tot niets en verdwijnen spoorloos.
Oorlogen op breede schaal en met schrikbarende wapenen —
liever moordtuigen — óf gevoerd, óf in aantocht, immer
voorbereid, vernietigen en beletten de heilvruchten des
vredes in de landen en laten allerlei ontbindende begin-
selen ontkiemen, opschieten en welig groeien.
Naarmate er wetgevers, alom in grooten getale werk-
zaam, nieuwe wetten op nieuwe wetten stapelen, gaat de
eerbied voor de wet te loor. Ongestraft worden de be-
zworen verdragen verscheurd, de onderlinge rechten der
volken vergeten. Terwijl elk gezag daar ligt, ondermijnd
en ter nedergeworpen, beschikt slechts de overmacht van
het geweld over alles naar willekeur. Vandaar wordt de
grond van waarheid en recht, van geloof en traditie onder
de maatschappij weggebroken, om ze in de diepte te doen
wegzinken. Zoo kwam men eindelijk in de laatste dagen
tot den onbegrijpelijken stap, om officieel en vrij algemeen
een goevernement te erkennen, dat niet bestaat, of beter
gezegd, om een man aan \'t hoofd van een volk te plaatsen,
die niet in staat was, tot zulk eene terugstootende onder-
scheiding een enkelen rechtstitel te vertoonen. Deze
onwaardige en even onverstandige daad stelt vorsten en
volken gelijkelijk aan de diepste verachting bloot, doch
boven alles verlaagt zij alle gezag en geeft elk rechtsbegrip
prijs aan bespotting en smaad.
Ongetwijfeld een gevaarvol tijdsgewricht! En toch verre
van de handen ineen te slaan om uit zulk een onnatuur-
lijken toestand — men noeme dien verwarring of een over-
gang, naar verkiezing — weer te keeren naar waarheid,
recht en geluk; maakt men integendeel van al die ontzet-
tingbarende beroeringen gebruik, om een algemeenen strijd
-ocr page 85-
59
tegen God voor te bereiden en tegen Zgne Kerk, die nog-
thans door Z\\jn Eengeboren Zoon, menschgeworden, tot
vraagbaak der menschheid is gesteld en ten eeuwigen dage
de lichtzuil der waarheid voor de wereld blijven zal.
Maar ook het tijdvak, waarin Judith schitterde, was r\'yk
aan gewichtige gebeurtenissen. Nog niet lang waren de
eerste grondslagen van Rome gevestigd; pas had Alba na
het tweegevecht der Horatiërs en Curiatiërs, voor Rome
moeten onderdoen, toen in het reeds eeuwen beschaafde,
rgke, en bevolkte Oosten een gewichtige ouimekeer
plaats vond.
De dubbele krijgstocht door Sennacherib tegen Egypte
en tegen Judea met groote verliezen gevoerd, opende den
Mediërs de gelegenheid om zich van het Assyrische Rijk
(712) los te maken. Zij waagden de kans, en (Arbaces of
liever) Dejoces hun aanvoerder vormde een eigen koning-
rijk. Dit Rijk bloeide op zijne beurt en bracht vele volken
onder zijn gebied. Zijn vorst in de Schrift 1) Arphaxad
geheeten. bouwde of vergrootte zijn hoofdstad Ecbatanis,
om met Babyion en Ninive in macht en pracht te wed-
ijveren en liet zich alles voorstaan om de uitgestrektheid
zijner legermacht.
Ondanks deze vermindering van rijksgebied wisten Senna-
cherib en zijne opvolgers het Assyrische Rijk, met Ninive
als middelpunt, in welstand te doen toenemen, en de laatste
jaren in die mate te ontwikkelen, dat zij ook Babyion,
toen het naar onafhankelijkheid hunkerde, ten onder brachten.
Een volgend koning, in het Boek Judith Nabuchodonosor
genoemd, slaagt er in, de macht der Mediërs te breken,
hun koning Arphaxad (Arbaces) met zijne legerscharen in
1) Boek Judith I. 1—6.
-ocr page 86-
60
het open veld Ragau ten onder te brengen, hem zelven,
naar men meent, met pijlen te doorschieten.
Door deze nieuwe en glansrijke overwinning steeg het
Assyrische Rijk al wederom hooger in macht en invloed.
Nabuchodonosor, door den roem opgeblazen 1) en als buiten
zich zelven, beraamt nu het plan om alle landen te overwel-
digen tot aan Ethiopië. »Tot deze allen zendt Nabucho-
donosor, koning van Assyrië boden" om het gebied op te
eisenen. Zijn gezanten worden afgewezen en over deze
weigering, «verontwaardigd zwoer hij bij zijn throon en zijn
Rjjk, dat hij zich 2) op al deze Rijken zoude wreken."
Wat een trots! TtOmnem ter ram, de omnibus regionibus
kis, al deze landen, op al die Rijken
/" De voorspoed be-
derft de beste harten, gelijk de weelde en overdaad de
sterkste gestellen sloopt; wat voor snoode plannen zal dan
niet het krijgsgeluk in een hart als dat van Nabuchodonosor
en Holofernes doen ontkiemen? Maar nu worden dieonge-
rechte voornemens nog door gemeenschappelijk overleg der
rijksgrooten goedgekeurd en aldus spoedig tot volle rijpheid
en onwankelbare vastheid gebracht.
Nabuchodonosor beraadslaagt eerst in \'t geheim met zijne
landsgrooten en veldoversten over zijn besluit, dat door
allen wordt 3) bijgestemd, en hij belast den opperbevel-
hebber Holofernes met de uitvoering: »Trek uit tegen al
deze Rijken van het Westen! dat uw oog »(noch uit mede-
lijden, noch uit winzucht) Ȏen dier landen spare; maar
gij zult ze allen en al hunne versterkte steden 4) brengen
onder myne macht."
1)   Judith I. 7.
2)   Ibid. I. 12.
3; Ibid. II. 2-4.
é) Ibid. II. 6.
-ocr page 87-
61
Vol van den geest zyns meesters, brengt Holofemes de
voor die tijden geduchte krijgsmacht van 120,000 uitgelezene
voetknechten met 12,000 ruiters bijeen, gevolgd door eene
talrijke kudde slachtvee, eene macht van kameelen met
graan en goud beladen. Hij trekt den Euphraat over, he-
meestert de steden op zijnen weg; »hij doodt die hem
tegenstonden met 1) het zwaard, verbrandt de korenvelden
en bosschen, hakt de wijngaarden omver en verspreidt alom
schrik en angst."
De bestierders dier landschappen zenden nu boden tot
Holofemes: »Laat uwe verbolgenheid tegen ons ophoudenI
Wij onderwerpen ons aan den grooten Nabuchodonosor;
al het onze zij onder uwe macht, wij en onze kinderen 2)
uwe slaven." Holofemes neemt het alles in bezit, vergroot
nog zijne legerscharen, door al de kloeke en strijdbare man-
nen dier streken bij zijn heir in te lijven.
Weldra had zulk eene vrees allen overmeesterd, dat de
vorsten dier landen aan het hoofd der scharen, den heirvoerder
inhaalden met bloemkransen, fakkellicht, muzijk en dans.
Dan, wat zij ook beproefden, zij vermochten nogthans de
de wreedheid zyns harte niet te vermurwen 3) niet eens te
matigen: »Want hij verwoestte desniettemin hunne steden,
liet al hunne gewijde lustbosschen omhakken. Nabucho-
donosor immers had hem bevolen al de godheden des kinds
uit te roeien, opdat hij alléén God van al die volken
zoude 4) genoemd worden."
1) Ibid. II. 16.
8) Ibid. in. 5.
3)   Ibid. HL 11. Nee tarnen itta facientes, ferocitatem eius pe*
ctoris mitigare potuerunt.
4)    Ibid. ML 13.
-ocr page 88-
H2
Hoeveel edeler hadden die volken gehandeld, indien zij
met gezamelijke kracht weerstand hadden geboden; doch
zij trachtten slechts naar een voorbijvliegend welzijn, en
ook dit is hun ontgaan. Niet beter, zoo bemerkt de H.
Bernardus 1), gelukt het den boozen: zij zoeken hetaardsch
genot, werpen zich zelven in de klauwen des duivels en
worden door dien gezworen vijand harder bejegend, dan
de goeden, die hem in vertrouwen op God moedig weer-
staan.
Langs zulk een triomftocht is dit steeds aangroeiend
leger tot nabij de grenzen van Judea, niet verre van de
stad Bethulië genaderd. Daar zal de zegevierende legerschare
van het overmachtige Assyrië haar schoonste zegepraal
gaan behalen; maar ook haar Godverzaking tot de grootste
onbeschaamdheid opvoeren. Haar monarch immers is nu
niet door een koning van Israël ter hulp geroepen, zooals
vroeger was geschied, toen hij de hem eigene trouwloos-
heid en verraad deed blijken; evenmin bestaat nu het plan
om door geregelde, vooraf beraamde krijgsverrichtingen het
land schatplichtig te maken, neen, het te verpletteren, tot
niets te brengen is haar streven, het volk tevens tot afval
van God te dwingen, is haar doelwit.
Holofernes besluit hier 30 dagen te vertoeven, om in-
tusschen zijne legermacht, min ot meer verstrooid, te
hereenigen, ze daar eerst op nieuw te ordenen en dan met
versche krachten zijn voorgenomen zegepraal aan te vangen.
Voor we een blik werpen op de geringe macht van
Juda\'s leger, mogen we ter verpozing onzer Lezers wel eerst
aanstippen, hoe menigvuldige trekken van overeenkomst er
1) Lib. De modo bene vivendi. De tentatione. LXII. 156.
-ocr page 89-
63
bestaan tusschen de vanen van Holofernes en de uitgebreide
strijdmacht der revolutie, welke ons heden zoo grimmig
aangrijnst.
Had de revolutie van 1789 zich weldra gekenmerkt door
woede en vernieling en op die wijze haar waren aard
bloot gegeven; dien weg van geweldenarijen, van moord
en brand, geruimen tijd te achtervolgen, vermocht zü niet;
te grooten afschuw had zij al aanstonds der menschheid
algemeen ingeboezemd.
Hierom echter onthield zij zich geen oogenblik van op
zedelijk gebied haar vernielzucht bot te vieren; haar prooi
eenmaal aangegrepen, liet zij niet meer los, en zettede
hare veroveringen in deze eeuw nog hardnekkiger voort.
Hare verderflgke beginselen bleven onveranderd dezelfde;
wel zijn ze steeds dieper ingedacht, verder ontwikkeld,
algemeener toegepast. Zg zijn op dit oogenblik aan vele
natiën als wetten opgelegd en zullen weldra, indien God
het niet verhoedt, als moesten zij de gansche wereld be-
heerschen, worden afgekondigd.
Wij stellen het vijandelijke leger van heden met zijne
beginselen en met al zijn streven hier voor onder debena-
ming van de revolutie. Die naam is voorzeker niet nieuw,
hier echter zeer gepast en van actueel gebruik; daar hij even-
wel de grondslag is onzer redeneeringen, dienen we de be-
teekenis er van hier met een enkel woord toe te lichten en het
gebruik te rechtvaardigen. Zij derhalve den geachten Lezer
een woord uit Pius\' toespraak in \'t geheugen geroepen:
Be revolutie, die ons aangrijnst. De revolutie is immers de
ontkenning der banden tusschen God en de maatschappij;
deze banden zijn velerlei; zg zijn enger of losser; veler-
hande zijn ook de wendingen der revolutie; dieper en
heftiger haar verzet, één echter is haar punt van uitgang.
-ocr page 90-
64
Dit nu met al zijne gevolgtrekkingen heeft de Paus op
het oog, en zijn gezegde doelt niet op déze of dié revolutie,
maar op de revolutie. Dezelfde strekking nu is het eigen-
aardig kenmerk van gansch het uitgebreid leger, dat het
Rijk Gods op aarde in onzen tijd aanvalt en bestormt; zoo
blijft dezelfde revolutie die vijandin, die het doelwit van
haar streven al dien tijd nimmer uit het oog verloor, en
wier vernielingstocht we bij die van Holofernes vergelijken.
Kunnen wij met dit weinige volstaan om de benaming,
op Pius\' voorbeeld gebruikt, te verklaren en te billijken;
om het leger zei ven, tegen ons in slagorde geschaard;
meer van nabij te beschouwen, wordt meer vereischt. Het
noodige licht straalt ons al wederom toe uit een ander
veel gewichtiger stuk van Pius IX.
Nadat de Paus in de Circulaire Etsi multa luctuosa van
21 November \'73, de hardnekkige vervolging der Kerk in
deze dagen uit wereldkundige feiten heeft aangetoond, en
de verschillende wendingen van de hoofddwaling des tijds
in duidelijke trekken geschetst, gaat hij verder de oorzaken
opsporen »waarom de oorlog, die in onzen tijd aan de
Katholieke Kerk is verklaard, zich zoo verre uitstrekt."
Na dit merkwaardig stuk, mag het voor niemand een
geheim blijven «waaraan het karakter, het systeem en
de uitgebreidheid dier samenzwering, welke van alle
kanten de Kerk aanvalt, moeten toegeschreven? Aan de
listen en geheime aanslagen dier secten — zij mogen vrjj-
metselaars heeten of een anderen naam dragen. — wier
gelijkend karakter, hartstochten en plannen genoeg bekend
zijn. In haar, zoo lezen we daar verder, in haar is het,
dat de synagoge van satan, die zijne troepen tegen de
Kerk van Jesus Christus wapent, zijne banieren ontplooit
en den strijd levert, hare krachten vindt. Van den beginne
-ocr page 91-
65
af hebben Onze Voorgangers aan de koningen en volkeren
die verfoeielijke secten aangewezen; vervolgens hebben zij
de eene na de andere met hunne veroordeelingen getroffen.
Wij zelven hebben dezen plicht niet onvervuld gelaten.
En gave God dat naar de opperste Herders der Kerk
beter geluisterd ware door hen, die zulk eene verderfelijke
pest hadden kunnen afweren.
»Muur zij, die langs kronkelpaden sluipt en er zich
zonder ophouden op toelegt, de groote menigte door trouwe-
looze listen te bedriegen, is eindelijk zoo verre gekomen,
dat zij uit hare schuilhoeken te voorschijn gesprongen is
en zich aan de wereld voorstelt, als ware zij van nu af
almachtig en meesteres. Nu het getal van hen, die op
deze wijze verleid werden, aanmerkelijk is geworden,
gelooven deze noodlottige genootschappen, dat hunne
wenschen vervuld zullen worden en zij weldra het doel
zullen bereiken, dat zij zich voorstellen maar nog niet
bereikt hebben.
»Nadat ze eindelijk verkregen hebben, wat zij zoo lang
hadden gewenscht, van n. 1. op verschillende plaatsen aan
het hoofd des bestuurs te staan, hebben zij stoutmoedig
hunne krachten verzameld, en alle middelen, die het gezag
hun kan verschaffen, aangewend om Gods Kerk (even
als de Assyrièrs het oude Jerusalem) tot de hardste
slavernij te brengen....... haar te doen wankelen , en ,
ware dit mogelijk, van het aanschijn der aarde uit
te roeien."
Ziedaar het strategisch standpunt van het vijandelijke
leger van heden, ter vergelijking met dat van Nabucho-
donosor officieel aan alle Katholieken bekendgemaakt. Met
eene in het oog loopende naauwkeurigheid beschrijft de
Pauselijke Circulaire de aanwerving, de plannen voor de
5
-ocr page 92-
m
toekomst, de richting en de beginselen van dat leger.
Evenmin worden daar de menigvuldige veroveringen ver-
zwegeu, welke het, in verband met de vrijmetselarij reeds
heeft gemaakt. Wij wilden de aanhaling uit dit roem-
waardig stuk van onzen aanvoerder Pius niet onderbreken,
noch door onze opmerkingen, noch door bewijzen; ofschoon
wij die in overvloed uit de eigen woorden van hen zei ven,
die in de Circulaire besproken worden, zouden kunnen
afleiden. Dewijl echter het Apostolisch schrijven voor onze
Lezers niet behoeft gestaafd en zij uit de bekentenissen onzer
tegenstanders hier weinig voordeel zouden trekken, znllen we
aan de getuigen uit het vijandelijke leger het woord liever afzon-
derlijk geven in eene Bijlage. Trouwens zij bevestigen de
Pauselijke Circulaire van woord tot woord; zij gaan zelfs
verder dan de verzekeringen van den Paus reiken; zoodat
een ieder uit hunne getuigenissen vele andere bijzonderheden be-
sluiten, en lichtelijk begrijpen kan, waarheen die mannen,
daar in \'t geheim gevormd en van dien kant onophoudelijk
aangestookt, èn de verschillende landen waar zij het roer der
openbare zaken geen oogenblik los laten, én de maatschappij
in \'t algemeen, met beradenheid zullen richten.
Of de overeenkomst tusschen dit leger en datgene waar
tegen de historische Judith zegevierde, duidelijk spreekt ? De
Lezer voorkomt ons reeds. De samenzwering, waaraan
wij heden tegenover staan, die wij af te weren en te
overwinnen hebben, heeft evenals Nabuchodonosor, hare
eedgenooten naar alle streken heen gezonden; haar vast-
besloten plan is eveneens, heel het aardrijk aan haredenk-
wijze en geweld te onderwerpen, en alomme heeft zij reeds,
gelijk het leger van Holofernes, vernieling aangebracht.
Ook heden hebben de regeerders der beschaafde wereld,
uit vrees voor de bedreigingen der revolutie, en misleid
-ocr page 93-
67
door haar valschgenaamd liberalisme, sedert de laatste 25
jaren den vijandiger) veroveraar plechtig binnen gehaald,
den Holofernes dezer eeuw het bewind hunner Staten
overgelaten, hun goed recht verbeurd, hem eenparig toe-
geroepen: »Wij zijn u onderworpen. 1) Zij al het onze onder
uwen invloed; wij en onze zonen uwe slaven." Maar zoo
min als die oude stammen, met zich buit te geven aan
den Assyriër, zijn verwoedheid vermochten te temmen, oi
waren welstand van hem genoten hebben, evenmin hebben
de vorsten, die zich der revolutie dienstbaar 2) stelden,
iets anders dan distelen voor vijgen ingezameld.
Nu ook heeft het eedgespan den Staat als Godheid
uitgeroepen en vast besloten alles voor den Staat-God te
doen bukken, hem alleen te doen aanbidden. In \'t ver
verleden zie ik de Assyriërs, daar aan de grenzen van
Judea alle verdedigingsmiddelen van Israël verre overtreffen ;
maar in de dichte nabijheid en om mij heen, zie ik met
ontzetting, hoe de vijandelijke bent van heden de stoffelijke
macht, of het geweld der pers, der wet, der wapenen, der
gouden en ijzeren boeien ten haren dienste heeft. Ook
zij meent zich alles te mogen veroorlooven: laster, spot,
plundering, gevangenneming, verbanning.
Eén doel flikkert er zoowel heden als vroeger aan beide
vijandelijke legerscharen in \'t oog: de Staat-God. Indien er
onderscheid kan gedacht, bestaat dit wederom hierin,
dat Holofernes dit doel meer blindelings nastaart, terwijl
1)    Subditi simus tibi: sint onmia nostra sub lege tua. Nos et
filii nostri servi tui sumus. Judith 111. 4, 5.
2)    Verg. Plus IX en zijn roemrijk leger. BI. 103. 122. #Het
aandeel en de plicht der vorsten in de zaak des Pausen. De
vervulling van dezen plicht is tevens hun hechte steun."
5*
-ocr page 94-
68
de Assyriërs van dezen tijd beraden en stelselmatig tegen
God zijn gekeerd, en hun Godtergend stelsel met koud
overleg doorvoeren.
Moet de overeenkomst tusschen de hedendaagsche en de
toenmalige Assyriërs een ieder in het oog loopen, veel
grooter nog zal zij blijken tusschen de twee legers der
goeden, en tusschen hunne wijze van strijd voeren.
Inderdaad! Wat vermocht de geringe macht van Israël tegen
zulk een leger? Met den eenvoud maar ook met de juistheid, der
11. Schrift eigen, vervolgt het Boek 1) Judith: »Als de kinderen
van Israël, die in het land van Juda woonden, deze dingen
hoorden, wierden zij voor Holofernes zeer vervaard." Zij
kenden de Assyriërs bij ondervinding, niet minder wij
het drijven der revolutie. Reeds zuchtten de tien stammen,
door hen verwonnen , in ballingschap, en wat van deze
stammen nog overbleef, bewoonde het land alom verspreid;
en wij vernemen eiken dag, hoe onze bisschoppen geker-
kerd en onze medebroeders in vele landen van have en vrijheid
beroofd worden. Even als nu slechs éen onwankelbaar pal
staat: de man der hope, en slechts éen volk dat den Paus
als hoofd der Kerk huldigt en het vertrouwen deelt van Pius
IX, voortdurend weerstand biedt; zoo hielden de Joden
alléén — en zij wisten dit — nadat alle naburige volken
door geweld, of door list overmeesterd waren, en deAssy-
riërs alle stellingen hadden ingenomen, vast aan hunne
wet en hun recht. »IIun gemoed is evenwel daarom het
meest met schrik en siddering vervuld, dat Holofernes
met Jerusalem 2) en den tempel des Heeren zal doen,
1) IV. 1.
S) IV. 2.
-ocr page 95-
m
gelijk hij met de andere steden en dezer tempelen gedaan
heeft."
Deze alles overheerschende bezorgdheid bleef te midden
van den knellenden toestand, steeds een vaste grondslag
op den bodem hunner harten; heerlijk schittert diezelfde
gemoedsstemming by de meeste hunner beraadslagingen
door, en mag wel met een krachtvol gebed voor God
gelijk gesteld. Niet minder zien wij de strijders van het
tegenwoordige leger, naar Pius\' voorbeeld, door diezelfde
voortreffelijke gevoelens bezield; ook uit hunne harten stg-
gen de smeekingen opwaarts, vóór alles en boven alles ten
gunste der hoogere belangen van den Godsdienst, eerst
daarna en geheel anders, voor hetgene in dit bovenna-
tuurlijk pleit, tijdelijk of voorbijgaande heeten mag. Hoorden
wij boven niet dienzelfden grondtoon in de volheid van
geluiden door Pius aangeheven? Nog leeft de moed dier
Pauselijke legerschare in honderdduizend borsten voort,
nog staan haar hoofdaanvoerders in dezelfde trouw om
Pius\' throon; wij ontmoetten hen bij een plechtig oogen-
blik 1 Doch Pius sprak lieflijk en schoon: Onwrikbaar
pal voor het Huis Gods, Zyne Kerk, »zoude ik tot
wapening op ruimer schaal, voor mijne tijdelijke macht niet
durven aansporen."
Even gelaten zien zijne ambtsbroeders in Duitschland het
weinige, dat zij bezitten, onder den naam van boete weg-
voeren; in hunne geestelijke bediening echtee dulden zij
niet de geringste vermindering.
Ook hunne voorname zorgen derhalve zyn vóór alles, aan het
nieuwe Jerusalem en den eeuwigen Tempel des Heeren gewijd.
De Israëlieten wendden al de middelen ter versterking
aan, die in hunne macht stonden, en zij verwachtten,
onder vasten en bidden, den uitslag van God. Zoo
-ocr page 96-
70
veel de tgd slechts toelaat, versterken ze hun grens-
steden en burchten; stellen wachters uit op de ber-
gen, naar de bevelen van den Hoogen Priester Eliachim;
zij zenden boden langs al de grenzen tot Jericho
toe; brengen graan en levensvoorraad bijeen zooveel
ze vermogen. Vooral bezetten ze den engen doortocht
tusschen twee bergen, den eenigsten open weg, waar-
langs Holofernes van die zijde Judea konde binnenvallen; en
op dien weg was Bethulië gelegen.
Eliachim doet een aanschrijving geworden aan alle plaat-
sen, waar de inval van het land mogelijk was; zelf trekt
hij rond, om allen tot vertrouwen op God aan te manen:
»weet, zoo sprak hij de zijnen toe, dat de Heer uwe ge-
beden verhooren zal, indien gij volhardt met vasten en
smeeken voor Zijn aanschijn. Herinnert u hoe Moses, de
dienaar Gods, over de macht van Amalec heeft gezege-
praald? Nogthans heeft hij hen 1) niet door te vechten
met wapenen van staal gesmeed, maar door heilige ge-
beden, neergeveld."
Maar de Hooge Priester die het leger van het ware
Israël heden aanvoert, spreekt dezelfde taal, gaat naar
den zelfden geest te werk. Geen middelen die toegan-
kelijk waren, liet hij ongebruikt en hield daarmede de
Italiaansche revolutie tot in \'70 in bedwang; zelfs drukte
hij haar pogen in \'67 een onuitwischbaar schandmerk op
\'t voorhoof!; terwijl hij zijn 2) staatsbestuur overlaadde met
onsterfelyken roem; zijn woord toog rond door Circulaires
en toespraken over de gansche wereld. Ook hij waar-
schuwt: Aan zulk een leger, als de revolutie thans aan-
1)   IV. 9-13
2)    Pius IX en zijn roemrijk leger. Bladz. 71-
-ocr page 97-
71
voert, kan niet eene kracht tegenovergesteld worde», ten
zij de ootmoed en het smeekgebed van gansch een volk;
niet een maar allen moeten bidden.
En in plaats van te bukken met de andere volken, voor
Holofernes\' overmacht, buigen de Christenen zich nederig
onder de machtige hand Gods en weenen. De Eliachim
der 19e eeuw, hij, de Paus der Allocubiën overreedt de zijnen,
dat het niet genoeg is te beginnen, maar dat zij noodza-
kelijk moeten voortgaan met zich te vernederen voor God,
ten einde toe. God geleidt de zaken aldus; want werden
we aanstonds verhoord, zouden we de gekregene hulp
minder hoog schatten. De overtuiging moet gesterkt, de
blijken holder schitteren, dat de ware judith haar volk
verlost. Heeft Pius niet eveneens gelast de hoogten te
versterken; heeft hij niet herhaaldelijk aangemaand, dat
hooger geplaatste personen al hun invloed ten goede, en
wel vooral in het openbaar leven, moeten doen gelden ? Heeft
hg de twee bergen van hecht en eenstemmig geloof niet
steeds gewapend; met aan te manen, dat een ieder in zich
zelven het geloof door goede daden versterken moet, maar
het ook met dat van anderen doen samenwerken, ten einde
door solied en solidair geloof den vijand verre van ons ver-
wijderd te houden? Heett hij op die wijze den toegang
der valsche wetenschap, die met rede en geloof gelijkelijk
in strijd is, niet van de Kerk afgeweerd?
In beide strijdperken zijn dus de krijgsoefeningen onder-
ling zeer gelijk, en op denzelfden grond geheel anders
dan gewoonlijk te beschouwen: want het geldt een boven-
natuurlijk pleit, het is een strijd Gods. De bazuin zijn de
voorbeelden der heiligen, de wapenen het gebed, de kr\'ygs-
list is de ware ootmoed, de nederlagen den vijand aange-
daan, zyn de boetewerken. De Assyriërs hadden er den
-ocr page 98-
72
draak mede gestoken, zooals heden ook de liberalistische
of revolutionaire pers met onzen toeleg den spot wil drijven;
ofschoon zij dien veel meer duchten, dan Holofernes voor
de Israëlieten bevreesd was.
De mare, dus bemerkt het Boek Judith 1) opzettelijk,
kwam Holofernes boodschappen, dat Israël weerstand wilde
bieden en zich ter verwering had toegerust. Op deze
tijding, van woede vervoerd, roept hij al de vorsten van
Moab en de krijgshoofden der Ammonieten — naburen
van Judea — bijeen. Door zijne verwatenheid verblind 2)
vraagt hij, als kende hij niets van de Israëlieten, met
diepe versmading: »zegt mij eens, welk is dat volk,
dat de berghoogten bezet houdt, welke steden hebben ze,
hoe groot is hunne strijdmacht, en wie is het opperhoofd
hunner legers? Die onzinnigen! Op welken grond durven
zü alleen 3) van allen die het Oosten bewonen, mij ver-
smaden en komen zij den veldoverste van Nabuchodonosor
niet te gemoet om hem in vrede te ontvangen!"
Welke mag de reden zijn, dat die uitvoerder der geheime
samenzweringen er aan Eliachim nog niet heeft bijgevoegd:
«Gaarne hoop ik dat gij, eenmaal van den waren staat van
1)   V. 1.
2)   V. 2-4.
3)   Wat Holofernes, die als knaap of jongeling met Sennacherib
nog moet geleefd hebben, hier slechts spottenderwijze schijnt na
te vragen, wordt heden door de raddraaiers der loge in allen
ernst en met zorg nagespoord. Men wete dat niet zeldzaam dier-
gelijke controle niet enkel van voorname leeken, maar nog meer
van de bisschoppen genomen wordt; zoo ook van den waren
ijver der kloosters, van de standvastigheid, de deugd en de
kennissen der priesterschap eener streek.
-ocr page 99-
7i{
zaken onderricht, uw gezag zult willen aanwenden, om een
einde te maken aan de koortsige beweging, die onder zulk
een betreurenswaardige verminking der waarheid en onder
misbruik van het priesterlijk gezag, wordt doorgedreven"?
Hoe heel anders luidde de verzekering van keizer Wilhelm
bij een eigenhandig schrijven aan Z. H. Pius IX, door zijn
minister, den graaf von Arnim, einde \'67, overgebracht! Zonder
omwegen getuigde hij: «Nimmer zal ik mij leenen tot
eenig overleg, waarin de vernietiging of de vermindering
der tijdelijke macht van den H. Stoel wordt bekrachtigd;
en dit wel omdat het behoud dier onafhankelijkheid mij
noodzakelijk schijnt voor de vrije uitoefening der geestelijke
Oppermacht van het hoofd der Kerk, en voor de Gods-
dienst-vr\'yheid der Katholieken in Pruisen."
Om de vraag van Holofernes te beantwoorden, brengt
Achior — heden tellen we vele Achiors — de voornaamste
der Ammonieten daar bijeengeroepen, alles aan Holofernes
onder het oog, dat hem tot nadenken had moeten brengen;
dan integendeel het deed zijn razernij nog toenemen.
»Wilt gij mij aanhooren, genadig Heerl geen onwaar-
achtig woord zal mg van de lippen vloeien: Dat volk, van
Chaldeeuwschen oorsprong, verliet zijn land en het veel-
godendom, om den éenen God des Hemels te dienen. Toen
hongersnood de landen teisterde, vestigden zij zich met ter
woon in Egypte en toefden daar 400 jaren. Ontelbaar
vermenigvuldigd en door den Pharao mishandeld, toog dit-
zelfde volk uit Egypte. Hun God opende hun de roode
zee, zoodat zij droogvoets over den bodem der zee wan-
delden; Hij geleidde hen 40 jaren door de woestijn, waar
anders geen sterveling leven kan. 1) Zij namen deze land-
1) V. 5-25.
-ocr page 100-
74
streken in, zonder boog of pijl en zonder schild of degen;
hun God streed voor hen en bevocht de zegepraal. Niemand
heeft ooit dit volk ten onder gebracht, zoo het niet om
zijne ongerechtigheid van zijn God, die de ongerechtigheid
haat, was verlaten. Wanneer ze echter vreemde godheden aan-
baden, werden ze telkenmale overgeleverd ter plundering
en bespotting; pleegden ze deswege op nieuw boetvaardig-
heid, dan gaf hun de God des Hemels ook de kracht
om weerstand te bieden terug.
»Mocht ik U raden, machtig Heer! ik zou U smeeken,
eerst een onderzoek in te steilen, of zij op heden hun God
hebben beleedigd? Zoo ja, trekken we gerustelijk tegen
hen op; zoo niet, ons pogen zal vruchteloos zijn en der
algemeene bespotting worden prijs gegeven."
Terwijl de Ammoniet aldus sprak, zwoeren al de Grooten
daar aanwezig, hem den dood; toch was zijn over-
tuiging over God zijn eenige misdaad. Zij wilden hem op
staande voet ter dood brengen, opdat alle volkeren zouden
weten dat Nabuchodonosor de God is der aarde, en er geen
andere God dan hij bestaat. De diep gekrenkte, maar
nog dieper ziende Holofernes 1) duwde hem toe:" spreekt
gij waarheid naar uw oordeel, welnu, dat uw gelaat dan
niet verbleke, van dit uur zult gij het lot van dit volk
deelen; nadat allen in het zwaard den dood zullen gevonden
hebben, zult ook gij mijne wraak ondergaan."
Niet ongelijk luiden de afschuwelijke bedreigingen en ook
doodvonnissen in de geheime genootschappen geveld.
Holofernes\' dienaren voeren Achior weg tot dicht onder
de stad; zij laten hem daar, handen en voeten gebonden,
aan zijn lot over, tot dat de Bethuliërs hem los maken, en
1) VI. 1 -9.
-ocr page 101-
75
tot nieuwe ontsteltenis in de volle vergadering der oversten
uit zijn mond vernemen, hoe vastberaden Holofernes tot
hunne verdelging besloten is. Toch volharden zij 1) zonder
te wankelen in een nederig en onvoorwaardelijk vertrou-
wen. Al het volk werpt zich ter aanbidding ter aarde;
zoo versterken zij hunne hoop door het haar eigen voedsel,
het gebed.
Wij willen de punten van overeenkomst tusschen deze
twee legers, tusschen Jerusalem en Rome niet uitvoeriger
aanwijzen; zij zijn te onmiskenbaar voor een ieder, die —
zij het slechts oppervlakkig — heeft opgemerkt, hoe
dezelfde groote strijd heden wordt gevoerd: van den eenen
kant door het ruw geweld met helsche list aangewend, en
van . den anderen kant door de zedelijke kracht van het
geloof. Wij hoorden het in Pius\' toespraak: »de beloften
Gods zijn niet minder aan Rome dan aan Jerusalem ge-
schonken;" dus zal de kracht van het geloof zegepralen,
Liever sluiten we hier met eene kleine opmerking, door
te wijzen op een meer schijnbaar dan werkelijk onderscheid
tusschen de moderne Holofernessen, die velen zijn, en
den machtigen dien Judith overwon. Deze was bloeddorstig,
genen schijnen dat niet te zijn. Kan dit onderscheid voor
gewichtig gehouden, zal het blijvend zijn?
Bij onstuimige vergadering uitte menigwerf de onbewaakte
hartstocht zijn bloedkreet:
//Verdelg 2) het vloekgespan, dat Rome\'s muur omsluit,
En blusch in Christen bloed des hemels wraakvuur uit!"
1)    VI. 15.
2)    Constantijn. 1. De Katholiek. Ibid. BI 3 37.
-ocr page 102-
7»;
Doch al ging dit besluit reeds bij wijlen in vervulling,
veelal toch werd die wensch gestuit om de doelloosheid
van den maatregel:
„Dan 1) wat al jamm\'ren ook, wat gruw\'len, die geen tong
Kan melden, aarde en hel op \'sHeeren volk begong,
Het bleef \'t onsterflijk zaad, het was niet uit te rukken;
Het wies nog hooger op door lijden en verdrukken.
Nauw viel een martelaar, of and\'ren, and\'ren weer
Verrezen in zijn plaats en wreekten \'s hemels eer.
Zoo heeft de geschiedenis der vorige achttien eeuwen het
antwoord van Maxentius 2) op zulk een taal der Andro-
geons, te sterk bevestigd:
„Heb ik.......mijn ijver niet bewezen ?
De Christ\'nen niet vervolgd, en staat het in mijn magt,
Te doen wat eeuwen tijds door niemand is volbragt?"
Bloedige vervolging baat dus niet, tenzij om de Chris-
tenen te louteren en te vermenigvuldigen; met des te
vuriger ijver is men besloten langs andere wegen te geraken
tot het voorgestelde doel.
Wij lezen bij denzelfden dichter den raad, door den
duivel der list, Nahasson, tegen de Christenen der IVe
eeuw gegeven; dezen raad schijnt men ook thans te willen
volgen.
„Hal Gods 3) besluiten ook... zal ik... dit spelt mijn haat,
Konmsii*l vernielen;... maar van \'t doel hen 4) af te leiden,
Hen te bederven, \'t gif der hel er in te spreiden,
Is veil\'ger en tot nu al onze zegepraal!..."
1)   Ibid. BI. 342.
2)   Ibid. BI. 337.
3)    Zijn. Constantijn. V. Katholiek LXV. BI. 288.
4)   de Christenen.
-ocr page 103-
77
Welke middelen tot dat doel in \'t werk worden gelegd,
zagen we reeds en is overbekend: stukken werden gewis-
seld in diplomatieke vormen gehuld; ministeriëele raadsver-
gaderingen belegd; de schijn van rijp overleg veel beter
dan door Holofernes, in acht genomen. Aan de wetgevende
kamers worden voortdurend wetsontwerpen meegedeeld,
daar besproken voor en tegen , om toch den glimp van
wettigheid niet te missen; en zoo zien wij listig beraamde
plannen weldra als wetten ingevoerd, dan, wetten waar-
mede het leven der Kerk menschelijkerwijze onbestaanbaar is.
Moeten de Katholieken, naar zulk eene Balaiimsraadgeving,
eerst van hun geloof en Godsdienstzin ontdaan worden,
om ten ondergang te kunnen worden gebracht; welnu, zoo
werd besloten: wij zullen ze bederven, wij zullen de rechtzin-
nigheid en de kracht van hun geloof ontzenuwen , daarom
bedevaarten en alle geloofsbronnen tegenwerken, het be-
stier der Kerk dwarsboomen, hunne priesteropleiding ver-
hinderen, slechte princiepen door een sluwe pers onge-
merkt ingang bezorgen, de jeugd doen opvoeden en op-
groeien zonder God.
Ten gevolge van dit radicaal besluit, door de hoofden van
het vijandelijk leger vastgesteld, wordt er nu niet meer
in besloten loge, maar in de ministeriëele en wetgevende
vergaderingen, vooral in de liberale pers op aangedrongen:
Wij willen geen geweld, wij verfoeien willekeurige uitban-
ningen, wij willen eerst eene wet, waaruit die volgen, wij
handhaven de wetten, wij zijn verdraagzaam, wij laten
den Godsdienst aan een ieder vrij, wij raken zelfs niet
eens aan eigenlijk Godsdienstige zaken!
Al deze maatregelen zijn vast in werking en de uitslag
is gering; een renegaat Reinkens met zijn verlaagde troep,
ziedaar alles wat men veroverde. Zal men nu het kunstmatig
-ocr page 104-
78
en geveinsd geduld zoo lang rekken, en niet eerder door
overmaat van de losgelaten hartstochten, als door eigen
zwaard, zich zelven ten ondergang richten?
Of na het mislukken dier pogen van het geweld der
wet, het geweld der moordtuigen — banvonnis en kerker-
straf niet eens medegerekend — niet van zelven wederom
aan de beurt komt, moet ons de tijd nog leeren.
-ocr page 105-
IV.
DE SATAN.
Hebt gij zooeven het leger der Assyriërs in zijne ver-
vaarlijkheid aanschouwd en het vergeleken met de benden,
die heden een gelijk werk voortzetten; ziet nu den over-
moedigen, die als oppermachtig aanvoerder aan liet hoofd
staat van zulk een leger; hij is de duivel in het vleesch!
Neen, het behoeft nu niet op nieuw gestaafd; wij zagen
het reeds; Holofernes blijkt de kwelduivel zijner eeuw; uit
zijne daden spreekt de geest der helle u luide toe:
«Hier geldt 1) alleen gewelt, en kracht, en wraeck, en dwanck!"
Is het beeld niet juist? zonder eenig wettig gezag of
recht gebiedt hij; hij dwingt en pleegt geweld, op eene
wijze gelijk het den boozen geest eigen is. Zij zelfs die
zich onder zijn schepter van ijzer en bloed als slaven schik-
ken, zijn niet vrij van zijne slagen; zij juist duchten hem
het meest en worden met bloedige striemen overdekt.
\'t Is als of de H. Ignatius 2) het oog op Holofernes had,
1)    Vondel. Lucifer I 1057.
2)   Exerc. Spirit. Keg. Discret. Spir. I. 1.
-ocr page 106-
80
toen hij de zucht van satan om kwaad te doen, aanwees:
begiftigt satan de zijnen met aardsche goederen, als ware
hij de vorst dezer wereld, doet hij ze overwinningen op
overwinningen behalen, \'t is slechts voor korten tijd en
met het snoode doel om hen, zijne volgelingen, verder en
verder op het spoor des verderfs voort te lokken, niet om
hun rust te verschaffen; ook hen tyranniseert en knevelt
hij. Die niet hun lusten, maar hun geweten ten offer
brengen, ondergaan van dien vijand der rnenschheid eene
harde en tevens zeer noodlottige behandeling; terwijl zij,
die zich verloochenen, door zijn bekoringen eerder worden
gebaat, daar deze hun dienen 1) tot onderrichting, en wat de
satan in beweging had gezet tot hun ondergang, door God
wordt gekeerd tot hun vooruitgang. Vandaar, aldus leert
de H. Bernardus, vreezen de 2) boozen den satan als een
leeuw, terwijl de Godvreezenden hem verachting toedra-
gen, gelijk hier Eliachim Holofernes deed, en zoo van zijn
gevoeligste slagen bevrijd blijven; in werkelijkheid schaadt
de duivel alleen de zijnen, met den wil benadeelt hij allen.
Niet anders is de gesehiedenis van Holofernes. Grimmig
geweld is heel zijn persoon; haat, nijd, bloeddorst en ver-
nielingszucht bezoedelen al zijn schreden; zijne daden
1)   Quando diabolus servos Dei tentat, eorum utilitatibus ser-
vit; cum eos per tentationes suas non decipit sed erudit. Saepe
tentationes quas diabolus commovet ad interitum hominum, Deus
convertit eas ad profectum eorum. Liber de modo bene vivendi.
LXVII. Inter opera S. Bern.
2)   Diabolus in oculis saecularium hominum terribilis est, sed
in oculis electorum Dei vilis est. Increduli diabolum timent
quasi leonem; illi vero qui in fide fortes sunt, diabolum despici-
unt quasi vermiculum et cum eum viderint, contemnunt. Liber
de mido bene vivendi. LXVII. 150. De tentatione. Idem. Jbid.
-ocr page 107-
81
doen in hem de type onderscheiden van den booze in
persoon.
Kan hij dit alles bestaan zonder Gods toedoen? Voor-
zeker niet; doch al worden de plagerijen en kwellingen van
den satan door God niet slechts toegelaten, maar zelfs be-
schikt ter beproeving der Zijnen of ter bestraffing Zijner
tegenstrevers, de wil van den boozen geest 1) is altoos ten
kwade gericht, zijn doel nimmer rechtvaardig. Evenzoo is
de toeleg, de bediening van Holofernes, den trouwen knecht
des duivels. Geen beginselen zijn hem meer ten richtsnoer,
wel tot mikpunt zijner schichten; mits hij zijn doel bereike ,
verstoort en versmaadt hij aller rechten, zelfs en wel het
meest die van God. Ziedaar even zoo vele eigenschappen,
welke ook die des duivels zijn.
Het hoofddoel van zijn streven vooral, kenmerkt hem als een
trouw gelijkend beeld der helleslang. Waarlijk, bespeurt gij
nog iets redelijks in al zijn streven? Letterlijk niets, niet eens
in schijn of als voorwendsel: want hij voert krijg, nu niet
meer ter uitbreiding van staatsgebied, noch om eene ge-
leden nederlaag te herstellen, noch om wraak te nemen;
zijn oog is onophoudelijk op dat één en hetzelfde wit
gevestigd: zijn koning tot God te maken. Alles moet
zwichten, alles verwoest worden ter verwezenlijking van
dat ééne droombeeld. Hij sticht niets tenzij het satanisch
geweld van Nabuchodonosor; steeds onbevredigd en onvol-
daan zwoegt hij blindelings om diens snood bevel, door even
snoode middelen ten uitvoer te brengen; dat is om hem,
den Assyrischen oppergebieder als eenigen God te doen
1) Umie et omnis voluntas diaboli semper est injusta; sed tarnen
permittente Deo, justa est potestas eius. Idem Md. 156.
6
-ocr page 108-
8C2
aanbidden, en gelijk eens de hellevorst op trotschen toon 1)
der wereld te laten toeroepen:
,Ik ben die Jupiter, in wien gij hebt geloofd I"
Toch zal geheel zijn toeleg, al zijn machtsvertooning
dienstbaar worden gemaakt ter verheerlijking van de kracht
Gods, die door de zwakke hand eener vrouw zijn pogen
breken, zijn streven verijdelen zal. Nu vast versmaadt hem
die vrouw, en haar volk draagt hem verachting toe.
Hoe duidelijker dan ook de geest der hel door zijne daden
spreekt, hoe minder zijn werk slagen zal; want 2) satans
toeleg is vooraf gevonnisd.
vZoudt ghy met wapenen den hemel dan beroeren?
Die zijn u niet betrout om tegeris God te voeren.
Misbruicktghe uw maght, zoo vreest des Allerhooghsten maght.
Ghy terght den blixemstrael, en onverzoenbren toren:
Volhardtghe, wat een ramp en val is u beschoren I"
Doch kwetsen wü de billijkheid niet, met een mensch
al tracht hij ook nog zoo hardnekkig, door al zijn leven
en streven een ongerechtig \\erlangen na te jagen, bij den
satan te vergelijken of hem een zichtbaren duivel te noemen ?
Neen, want wij hechten dien naam hier onmiddellijk aan Ho-
lofernes en aan niemand anders in persoon; nu, gehjk Judith
de type is van Maria, zoo ook wijzen wij in den verwonneling
der eerste, het beeld aan van den hclschen vijand, dien Maria
heeft neergeveld 3). Wij stellen deze gevolgtrekking, waarvoor
1)    Constantijn V. De Katholiek. LXV. BI. 275.
2)   Vondel. 1. c. III. 1154, 1170.
3)   Cfr. Bladz. 47.
••
-ocr page 109-
83
de grond boven reeds werd aangegeven, te liever in het
licht, ten einde in het moderne streven, de werking
van den boozen geest des te gemakkelijker tastbaar te
maken. Niemand toch zal het ons euvel duiden, niemand
ons van dwaling beschuldigen, wanneer wij aannemen, dat
de kwade geest zich in de slechte beginselen openbaart;
en bygevolg dat hij, die zulke beginselen met al de macht
die hem ten dienste staat, verspreidt en ontwikkelt, meteen
geincarneerden satan gelijk mag worden gesteld; doch dat de
beginselen, die de hedendaagsche wereld beheerschen dezelfde
zijn als die van Holofernes, toonen we nader.
Mocht evenwel iemand het opschrift boven aan dit Hoofd-
stuk geplaatst, al te stout oordeelen, of zou onze ver-
gelyking nog aan iemand overdreven voorkomen, wel nu,
hg hoore een paar verdedigers onzer opvatting, die zeer
zeker van partijzucht ten onzen gunste niet kunnen ver-
dacht: Martinus Luther en Huig de Groot.
De eerste gevoelde zich zoo diep getroffen door de sym-
bolische beteekenis van Judiths lotgevallen, en wel in \'t
b\'yzonder door de overeenkomst van Holofernes met den
vader aller Kerkvervolgers, den satan; dat hij, om deze te
handhaven, bijna in tegenspraak met zich zei ven d. i. met
zijne eigene hoofd-idéen, verviel. Hoe dit te verstaan?
Ofschoon Luther ten gevolge van zijn dwaalsysteem 1)
1) Daar Luther het gezag der Kerk had verlaten, konde hij
zoo min als iemand ter wereld de canoniciteit der Boeken van
de H. Schrift als woord Gods bewijzen; de schijngronden en
partiëele bewijzen waartoe men, zoodra aan het door Christus
gesteld, zichtbaar en wettig gezag vaarwel is gezegd, altijd zijn
toevlucht neemt, faalden hem ten eenenmale. «Uit andere ge-
ijkte schrijvers, zegde hij, kan men Judiths heldendaden niet
bewijzen, dus moeten ze verworpen worden III Anders ware dit
6*
-ocr page 110-
84
én de canoniciteit van het Boek Judith, én de historische
waarheid van hetgene daarin verhaald wordt, ontkent,
schenkt hij evenwel allen lof aan dit Schriftuurdeel en houdt
het voor »een nuttig, voortreffelijk boekl), schoon, heilig,
waardig om onder de H. Schrift gerangschikt, door ons Chris-
tenen met aandacht te worden gelezen: want de woorden, die
de personen daar spreken, moeten verstaan worden als sprak er
een heilige dichter of propheet op ingeven van den H. Geest;
die deze personen op Zijn tooneel doet optreden en ons
door hen Zijne lessen en onderrichtingen geeft." Wat den
verdwaalde zoo krachtig aantrok tot hoogschatting van
Judith? Welke rol hij aan Holofernes in \'t bijzonder toe-
dacht? Hem trof de geheimzinnige, wij mogen ze noemen,
de typische kracht van dit drama; zyn hoofdgebeurtenis,
de typische daad van Judith schitterde hem toe als een
brandpunt van licht, om te doen zien welk lot aan alle
zonen van satan, de vervolgers der Kerk , op de hielen
volgt. Vandaar lezen we in Luthers tafelgesprekken 2):
boek waardig om als ingegeven te worden gerekend. Liber sane esset
nobilis, et dignus qui in Bibliis esse deberet." Praef. in Judith, vol-
gens opgave van Smits. Proleg. Art. III. 2V. 14,22. en van Serrarius.
Prolegom. IV.
Toch had Luther dienen te weten, dat Tertulianus, de
Gonst. Ap. en reeds Clemens I het Boek Judith aanhalen, en dat
het, toen Hiëronymus leefde, onder de gewijde schriften door de
Joden gerekend werd.
1)   Est liber hic pulcher, bonus, sanctus, utilis, a nobis
Christianis bene legend us. Verba enim quae hic personae loquuntur
intelligenda simt tamquam quae loquatur sanctus poeta vel
prophetaex Spiritu S. qui eiusmodi personas in theatro suo pro-
ponit, per easque nobis concionatur. Praef. in Judith, volgens
opgave van Serrarius. Prolegom. IV.
2)   Historiam non esse, sed poeticum quoddam commentum
Homerico et Virgiliano simile. Idcirco mini videtur Judith esse
-ocr page 111-
85
»Mij komt het Boek Judith voor, niet alseenegeschiedenis,
maar als een dichterlijk verhaal, aan dat van Homerus en
Virgilius gelijk, waardoor op tragische wijze getoond wordt
welk uiteinde de tyrannen overal te wachten hebben 1)."
Ditzelfde voetspoor volgende treedt onze Huig de Groot 2)
in alle bijzonderheden; legt ze een voor een zinnebeeldig
uit. Hoe verre wij zijn eindbesluit ook verwerpen, schijnen
ons zijne uitleggingen waarheid te bevatten, van verdienste
niet verstoken. Judith, zegt Hugo Grotius beteekent in
tragoedia, in qua ostendatur quem tyranni exitum ubique terra-
rum sortiantur." In symposiacis. Cap. 59.
1) Wij geven deze plaats in de noot vollediger aan onze Le-
zers ten beste; zij mag wel onder de curiosa worden gerekend,
en is genomen uit het Werk (folio) tot titel voerende: Colloquia
oder Tischreden D. Mart. Luthers etc. und itzt Auffs newe corri-
gieret. Johan. am
6. Samlet die ubrigen Broeken, Auff das nichts
unbkome. Eisleben.
Gewoonlijk vindt men deze uitgave der Tisch-
reden afzonderlijk bij de Editio princeps van Luthers Werken,
gedruckt durch Hans Lufft 1551. Zij luidt als volgt:
„Also ist auch dis Poema und Geticht gemacht von einem
fromen man, Auff das er lerete, Das frome, Gottfürchtige Leute,
unter welchen Judith, Das ist, das Kónigreich der Jüden, in
welchem man Gott bekandte, dem Holoferne obsiegete, uber-
wunden, Das ist, Alle Reich der Welt, Und das alle Tyrannen
ein soch ende bekemen, Und gehet jnen, wie Holofernes, nem-
lich, Das sie von einem Weibe erwürget werden, und umbkomen.
Und hat der Meister solchs Buchs Judith nur gewolt, das es ein
Figur und Bedeutung sein solle. Darumb dünckt mich, Judith
sey ein Tragedia und Spiel, darinnen beschrieben und ange-
zeiget wird, Was für ein Ende die Tyrannen nemen. Tobias
aber ein Comedia, in der von Weibern geredet wird, Dicse ist ein
Exempel des Haus Regiments, jene aber des Weltlichen, In welchem
angezeiget wird, Wie es in einem Regiment pfleget zu zugehen."\'
2) Praef. in Judith. item VIII. 1. XVI. 3, 31. Volgens Smits.
Proleg. Art. III. N. 16.
-ocr page 112-
86
\'t hebreeuwsch rVI^T Je hudith, zij stelt het joodsche volk
voor en wordt als weduwe opgegeven om de oogenblikke-
ljjke verlatenheid van het volk. Bethulië wil zeggen |Th NrV3
Beth El Jak Huis van God den Heer, de tempel. Het
zwaard van Judith geeft de gebeden der heiligen te kennen.
Nabuchodonosor stelt hier als elders bij de Joden, den
satan voor; terwijl door de Assyriesche legertroepen de
helsche hoovaardij wordt verstaan. Holofernes in \'t He-
breeuwsch t^rOTS/D Hattopher nahascli beduidt lictor
serpenlis,
den gerechtsdienaar, den beulsknecht van satan.
Eliachim eindelijk moet niet anders te kennen geven dan
God zal opstaan; want deze hoop, welke de hooge priester
altijd levendig moet houden, verbindt de menschheid
met God.
Mag het na zulke getuigen nog onbillijk schijnen, IIolo-
fernes een zichtbaren duivel te noemen, of z\'yn de redenen
daartoe nu veeleer duidelijk gebleken? Wij meenen dat
zelfs de voorafbeelding van Maria door Judith in de ge-
dachte van Hugo Grotius ligt opgesloten. Judith toch
stelt volgens hem het Joodsche volk voor, dit wederom,
wat Grotius van den H. Paulus gewis aannam, is eene voor-
beduiding van Christus\' Kerk en aan dezer spits als aller
toonbeeld prijkt Maria, die bijgevolg door Judith hier moet
zjjn voorgesteld.
Wat de Katholieke schrijvers betreft, zg houden de
historische persoonlijkheid van Holofernes buiten kijf en
zijn zoo diep doordrongen van Judiths typischen zin, dat zij
onze vergelijking tusschen Holofernes en den satan stilzwijgend
veronderstellen en onmiddellijk tot de toepassing van dit oor-
deel overgaan, met de helsche slang, die Maria ten onder-
bracht , Holofernes te noemen. Geen wonder ook, daar de
H. Schrift zelve, (Isaias XIV. 13.) den koning van Babyion
-ocr page 113-
87
met den aanvoerder der duivelen, als beeldtenis alter zon-
daren en verdoemden, verwisselt. Wij nemen de woorden
van een hunner ter verklaring onzer gedachten:" Wees
verheugd, o Maagd Maria! Gij hebt over alle ketterijen ge-
zegevierd, toen Gij den Godmensch hebt ontvangen 1). Gij
zijt die uitverkorene redster, die, zooals door Judith was
afgebeeld, met den helschen Holofernes den kop af te hou-
wen, al de Assyriërs des afgronds op de vlucht hebt ge-
dreven."
Denkt en bidt elk geloovig hart in dienzelfden zin,
Maria ter eere; dan gevoelt het zich, in onze tijden vooral,
door die gedachte tevens gelukkig, aangemoedigd en door
vertrouwen opgebeurd: want hoe zichtbaarder de booze
geest zijne trawanten heden aanvoert tot den strijd; hoe
ontwijfelbaarder het den geloovigen wordt, hoe gemakke-
lijker hij zich overtuigt, dat Maria, volgens hare bestem-
ming, tusschenbeide moet treden en haren slag weldra slaan
zal ook.
Is die zaak duidelijk? Is het dan waarlijk zoo? Zou de
vijandige geest der menschheid thans meer dan ooit de
aanvoerder zijn van het leger, tegen Pius IX in slagorde
geschaard? Zijn er blijken voorhanden waaruit satans wer-
king op zijne trawanten, het streven van hem als aansto-
ker kan worden gekend; is met een woord heden meer
dan anders de satan zichtbaar?
Onder velen, willen we slechts drie karaktertrekken van
den duivel opnoemen: den haat tegen Christus en dus tegen
alles wat aan Christus meer bijzonder behoort; zijn woede
om als engel des verderfs, een ieder tot het kwaad aan
te zetten; eindelijk de verstokte hoovaardij. Wy meenen
1) Summa aurea. de Laudibus. B. M. V. Vol. III. Col. 200.
-ocr page 114-
d
88
deze drie strekkingen in het vijandelijke leger zoo bepaal-
delijk te ontwaren, dat zij, zooals we boven in \'t voorbij-
gaan reeds aanstipten, gelijk zoo vele kenteekenen, den
gemeenschappelijken vijand der menschheid onmiskenbaar
aantoonen.
Letten we maar eens op de eigendommelijke boosaardigheid
van hun opzet; een satanische haat alleen kan die verklaren;
op de algemeenheid van hun aanval, en op het eigenaardig
karakter van den geest der hoovaardy, die hen allen
gelijkelijk bezielt.
1. De kwaadaardige toeleg onzer Tüanden.
De overheerschende richting waardoor de moderne maat-
schappij wordt aangedreven en onteerd, laten we liever
zeggen, de tijdgeest moge er heden sterk op uit z\\jn, alle
Godsdiensten terzijde te laten, door onbruik in vergetel-
heid te brengen en zóo te doen ophouden, ten einde de
humaniteit
boven alles te verheffen; hij moge derhalve met
Holofernes naar eenzelfde doelwit streven, toch, even als
in het ontembaar gemoed van het historisch schrikbeeld
der Bethuliërs, bruischen de maatschappelijke driften van
ons tijdsgewricht veel heviger en opzettelijker tegen den
waren Godsdienst, door Christus op aarde gebracht. Diezelfde
geest, welke de hedendaagsche maatschappij doet leven en
in beweging brengt, belaagt den oprechtgeloovigen nu
heimelijk, dè.n openlijk; ginds verleidt hij de zwakkeren
door sch\'ynwetenschap; hier bekoort hij met zijn schoone
uiterlijke vormen; daar wederom sleept hij mede in den
stroom; doch overal waar hij tegenstand ontmoet, valt
hij woedend op zijn prooi.
Een geduchte vijand is die tijdgeest: lees zijne organen en
-ocr page 115-
89
onder verschillende, maar altoos van de hatelijkste benamingen,
ontmoet gij immer en onveranderlijk hetzelfde voorwerp van
zijn afkeer en haat. Dan heet het katholicisme, dan obscuran-
tisme, dan jesuitisme, dan ultramontanisme, papisme enz.
enz., doch die woorden beteekenen allen dezelfde zaak die
men van de aarde wil verbannen zien. In dezen aan allen
ingescherpten en zeer verbitterden afkeer, in dien onver-
zoenlijken haat, ligt een sprekend teeken van den geest des
kwaads.
Zoo wij derhalve op dien hoofdaanvoerder onzer vijanden
wijzen, dan doelen wij niet — ten einde het onnoozele volk
vrees aan te jagen — gelijk de meest gevierde schrijvers
der vrijmetselarij 1) het willen laten doorgaan, op eene
vervaarlijke verschijning in de nachtelijke bijeenkomsten
der loge, neen, wij verwijzen ter overreding naar hen
zelven, die in al hunne beslissingen aan de strekking
der hel een vormelijke gestalte, een lichaam geven van
vleesch en been; wij doelen op hen zelven die het eerste
offer zijn aan satan gewijd. Zoo dikwijls wij dus zeggen,
dat satan daar voorzit, dan doelen wij nimmer ter bang-
making op eenige afzichtelijke gedaante, dat ware bespot-
telijk, maar in veel degelijker zin op den geest, die uit al
hun beginselen ademt.
Dat het vijandelijke leger van heden, in de Assyriërs
voorafgebeeld, om de boosheid van zijn toeleg door den
satan blijkt samengeroepen, dit is niet ónze opvatting,
maar het oordeel van Pius IX. In zgn antwoord aan de
generale oversten der religieuse orden gaf Z. H. de eigen-
1) Onder anderen Oliver: Wezen en strekking der vrijmetselarij,
nog onlangs voor Nederland op nieuw bewerkt.
-ocr page 116-
90
aardige onredelijkheid der revolutie als grond aan van zijn
oordeel, dat de geest die hunne aanslagen bezielt, hunne
plannen beheerscht, uit al hun daden u toewaait, geen
andere zijn kan dan de geest der hel.
Juist de onschuldigsten het eerst en het meest, het
gevoeligst en het diepst, hen die zich dichter aansluiten
onder Christus\' vaandel, vóór allenen boven allen te treffen,
dat is geen menschelijk, maar een duivelsch bestaan;
en wij mogen het den scherpzinnigen Pius nazeggen:
»Het schijnt dat wij inderdaad thans slechts de woorden te
herhalen hebben: Haeo est hora nestra, dit is nu uw uur,
het uur van de macht der duisternissen. Inderdaad, van
waar anders komt die wreedaardige woede voort, waarmede
onschuldige personen worden aangevallen, tenzij van den
vorst der duisternis en van hen die hij ingeeft. Van waar
anders die haat, welke diezelfde mannen aanspoort om den
H. Stoel te berooven. Van waar anders dan van den satan
zelven met zijn satellieten, die in den eenen mensch gevaren,
in den anderen het geloof wil ontwortelen?"
Dit opmerkelijk en zeer merkbaar verschijnsel, zulk eene
terugstootende ongerechtigheid, is door geen menschelijke
hartstocht, hoe zondig dan ook, volledig te verklaren,
maar alleen door den haat tegen God, door den nijd tegen
hetgene aan Christus behoort. De revolutie erkenne in
Holofernes haar actieven en stouten voorganger; wat hij
wilde in korten tijd, dat wil zij ook, doch beradener
koelbloediger, opzettelijker. Het streven des gemeenschap-
pelijken vijands kenmerkt zeer duidelijk den aanvoerder;
diens streven wordt klaarder dan ooit door het hunne
uitgedrukt.
-ocr page 117-
91
2. De Algemeenheid Tan hun aanval.
,Hoe talrijck is het heir? waarin bestaet ons maght?
Die groeit alle oogenblick, en bruist uit alle transen
Ons toe, gelijck een zee van vier en heldre glansen."
Zoo vraagt Lucifer bij Vondel 1) en zoo antwoordt hem
Beëlzebub, toen zij op het punt waren van hun opstand
in volle kracht door te zetten, doch ook te gelijkertijd ten
eeuwigen ondergang werden verwezen. Niet anders schijnt
deszelfs oproeping ten strijde in onze dagen te luiden; in
de algemeenheid althans van zijn aanval merken we de
zichtbare sporen van zijn inwerking; en wij meenen met den-
zelfden Pius 2) dat de schok dier aaneengesloten bende niet
dan door de eenheid te breken is: »Geve God ons de
kracht en den moed om altijd vereenigd te blijven, en
verwijderd van elk denkbeeld eener zoodanige verzoening,
als men tusschen Christus en Belial brengen wil. Dat God
mij sterke, en dat Hij U bemoedige om den schok der
helsche phalanx te weerstaan."
Wanneer, gedurende de achttien verloopen eeuwen van
strijd een of ander dwaalleeraar krijg tegen de Kerk
voerde, of een dwingeland haar in hare rechten te kort deed,
dan was steeds de persoonlijke willekeur van dien afge-
dwaalden of vervolger de groote oorzaak des opstands; de
verantwoordelijkheid van het kwaad viel op éenen, hoogstens
op enkelen, die men konde aanwijzen, terug; hun persoon-
lijk belang en drijven, zij het ook door louter hoovaardij
aangeprikkeld , bleek het begin en de groote drijfveer der
Kerkvervolging. Nu echter zyn de aanslagen zoo menig-
1)   Lucifer. IV. 1407.
2)   Allocutie tot de Kardinalen. 21 Juni. \'73.
-ocr page 118-
92
vuldig en, ofschoon naar de omstandigheden verschillend ,
toch in de hooftrekken zoodanig éen, en dus in zooverre
algemeen verspreid, dat de verantwoordelijk van de meeste
hoofden der tegenstrijders voor een goed deel in algemeene
toestanden schijnt op te gaan, of zich achter medever-
volgers, die, schoon minder bereikbaar, toch den hefboom
in handen hebben, of achter wetten bij meerderheid van
stemmen goedgekeurd, te kunnen verschuilen; terwijl des-
niettemin éen geest allen bezielt; welke geest niet anders
zijn kan tenzij de satanische geest, die hen allen gelijkelijk
aanvuurt en zijne zucht om een ieder tot kwaad te verlokken
en aan te sporen, in dubbele mate botviert.
Wat den raad der helle aanzette om zich zoo bedrijvig
te toonen, en als eene laatste poging uit al zijn kracht te
wagen? De geniale Mgr. Broere geeft in zijn Constantijn 1)
eene schildering, die op deze vraag eene oplossing aanbiedt;
welke niet slechts verlicht maar ook verzacht. De dichter
laat satan, in het voorgevoel, dat door Constantijns be-
keering zijn afgodisch Rijk een einde zoude nemen , be-
raadslagen, wat hem nog te doen staat.
„Niet ver van Rome....
Daar ligt een zwart moeras....
Het aardrijk lag in nacht en diepen slaap bedolven,
Toen zich die poel bewoog en uit de onreine golven
De vorst der hel verrees en steigerde in de lucht.
Hij wendde \'t somber oog naar Rome\'s hooge daken;
,0 stad" zucht hij, »die ik me op aard\' ten troon mogt maken,
1) Kath. LXUI. UI. 326. Constantijn I.
-ocr page 119-
93
Hoe schoon zit ge op een zee van wereldvolk\'ren neer!
U schonk ik \'t koningsgoud en purper; de offereer,
Die \'k d\'Eeuwige betwist, heb ik aan u doen geven;
Mijn dochter 1 mijn boelinl....
En thans, o Rome! welk een maar komt mij ter oorP
Wat faam klinkt uit uw muur mijn diepen afgrond door?
Gij zult mijn altaars, gij mijn tempels nederstooten?
De Christenen, wier bloed, drie eeuwen lang vergoten,
Uw gronden overstroomt, zij zullen mij ten spot
U bukken doen in \'t stof voor hun gekruisten God?
Reeds, zegt men, is het heer eens redders opgetogen,
Die \'t Christendom, zoo lang in ketens neergebogen,
De vrijheid schenken zal en \'t heffen op dien troon
Waarvan hun aller dood der wereld werd geboón.
Wat wilt gij, hemelgod! me ook hier voor U doen zwichten,
En in dit Kanaan een nieuw Jerus\'slem stichten?"
Soortgelijke vooruitzichten kwelden wellicht den boozen
geest ook in dezen tijd en vandaar zijn ongelooflijke voort-
varendheid. Wij verklaren onze gedachte. Reeds voorlang
scheen de tijd zwanger te gaan van groote gebeurtenissen;
het vertrouwen der geloovigen meende de schoonste voor-
teekenen in het verschiet te bespeuren. De dogmaverkla-
ring der Onbevlekte Ontvangenis versterkte niet weinig die
hoopvolle verwachtingen en wel te recht: want de groote
Pius IX had in de Bulle der dogmaverklaring van de ware
judith gezegd: »Wij koesteren tevens de zekere hoop en
bezitten het vaste vertrouwen, dat van Haren kant de
gelukzalige Maagd, Zij die geheel schoon is en onbevlekt,
en den giftige kop des wreeden serpents verplet en der
wereld heil gebracht heeft; 1).... nu ook welbehagen er
1) Certissima spe et om ui prorsus fiducia nitimur f ore, ut
-ocr page 120-
94
aan vinden zal, om door Hare vermogende begunstiging Onze
Heilige Moeder de Katholieke Kerk, met wegruiming van
alle belemmeringen en tenietdoening van alle dwalingen;
ter aller plaatse en bij alle volkeren dagelijks te doen toe-
nemen in kracht en in bloei, en haar te doen regeeren van
de zee tot de zee, en van den vloed tot aan het uiteinde
der aarde, en haar te doen genieten allen vrede en rusten
vrijheid, opdat zoodoende de schuldigen vergiffenis, de
kranken genezing, de kleinmoedigen sterkte, de neerslachtigen
vertroosting, de bedroefden hulp erlangen mogen, en alle
dwalenden van verduistering des geestes verlost tot het
pad der waarheid en der gerechtigheid wederkeeren, en
het worde eene schaapskooi en een herder."
Mag het nog verwondering baren, dat de geloovigen na
zulk een taal, een grenzeloos vertrouwen op den voor-
spoed der Kerk in de negentiende eeuw dorsten koesteren?
"Wanneer kenmerkten zich de streving der maatschappij naar
eenheid, de vergemakkelijking der eenheid, de veelvuldige
middelen tot eenheid zoo nadrukkelijk als heden? Vroeger
hebben wij dit denkbeeld uiteengezet. 1) Voeg daarbij, dat de
Kerk onder Pius\' Pontificaat zoo schitterend door eenheid en
zoo algemeen verspreid, alomme met verdubbelden ijver haar
zaligenden werkkring voortzet; dit alles zijn gronden, waaruit
ipsa B. Virgo.... velit validissimo suo patrocinio efficere ut
sancta Mater catkolica Ecclesia, cunctis amotis difficultatibus,
cunctisque profligatis erroribus, ubicumque gentium, ubicumque
locorum quotidie magis vigeat, floreat ac regnet a mari usque ad
mare .... omnique pace, tranquillitate, ac libertate fruatur, ut
rei vcniam .... obtineant, et omnes errantes, discussa mentis
caligine ad veritatis ac justitiae semitam redeant ac fiat unum
ovile, et unus pastor. Bulla. Ineffabüis Deus.
1) Pius IX en zijn roemrijk leger. XXIV. BI. 268 etp.
-ocr page 121-
95
•wij ons waarlijk alle goeds mogen voorspellen. Vast geruimen
tijd mochten en moesten wij 1) de vraag opperen: »Is de tijd
aanstaande dat de wereld in haar geheelen omvang, zich aan
den krachtigen invloed en de hewerking der Kerk overgeeft?
Staat ons een nieuwe eenheid der geesten door en in de
Kerk
te wachten?"
Maar ongetwijfeld heeft de groote bespieder en misleider
dat alles nog veel vroeger bespeurd dan wij Op hem
echter, den verderf-engel, moesten diezelfde verschijnselen
een geheel anderen indruk maken, onmogelijk van hoop,
maar van ontsteltenis voor de toekomst.
.... „Ah! die gedachte 2) baart hem schrik:
Zijn diepe geest doorziet op \'t eigen oogenblik
Alwat zij in zich vat aan kansen en gevaren,
En geen Charybdis voert met tuimelende baren
De kiel zoo woedend \'t diep van haren afgrond in,
Als satan ze aangrijpt en haar wentelt door zijn zin."
Dan welk plan zal hij beramen? gevoelde hij in \'t begin
der vierde eeuw den naderenden ondergang van het oude
heidendom, dwong hem toen de nood een laatste poging
te beproeven, ook nu. Toen was zijn eerste voorslag de
bloedige vervolging te doen hervatten; doch nu? Een
nieuwe ketterij schijnt niet meer mogelijk; de laatste, die
de revolutie op het geloofsgebied overbracht, ligt uiteenge-
spat en verbrokkeld tot ongeloof. Kan satan het onheil af-
weren ? Hij zal het beproeven en al die brokstukken
trachten samen te voegen om een algemeen ongeloof, zijn
vorig heidendom, te doen herrijzen. Zou de ongeloovig-
1)    Ibid. BI. 283.
2)    De Katholiek. LX1II. BJ, 23».
-ocr page 122-
96
heid nog zóo algemeen te maken zijn als vóórdat de Kerk
bestond, zou het heidendom nog zijn terug te voeren?
De Kerk moet dan met verwoedheid aangetast, verbannen
worden, al zijne mededuivelen moeten hem dan ijverig
bijstaan.
,Zijn plan staat vast, en ijlings in de winden
Geeft hij zich op en gaat de trouwe geesten vinden,
Die \'t wank\'lend 1) ongeloof in ieder luchtgewest
Beschermen en het kwaad als ongeziene pest
Verspreiden om zich heen door helschen list en logen.
Wat nu, wat gaat er om op aarde en in den hoogen?
Hij zelf, hij snelt van daar op \'t eigen oogenblik,
Gelijk een stormwind, voort; hij wil dat leger tellen 1"
In dezen vorm uitte zich de dichterlijke vinding; maar
hoe weinig verschilt de fictie van de werkelijkheid, hoe
nabij komt zij bij de ware schildering van onzen tijd?
Niemand derhalve verwondere zich, als hij de Katholiciteit
door de algemeenheid der dwaling, haar satanische na-
bootsing, heden ziet aangerand: indien hij alles en
allen vermengd ziet in den strijd. Wij beschouwen dit
verschijnsel als een ken teeken, dat ons zijn bewerker, den
satan ontdekt.
Beseft men op die gronden het buitengemeen streven
van den verderf-engel om allen aan zijn opstand tegen God
medeplichtig te maken, zij doen ons ook de oorzaken inzien,
waarom zijne dienstknechten heden hun werk met zoo veel
spoed 2) willen doorzetten.
1)  „Godendom" Constantijn. I. De Kath. LXIH. BI. 330.
2)  Een enkel voorbeeld ter opheldering, dat wij nog onlartgs
van een der herauten vernamen, de N. D. Allg. Z. in de lente\' 74.
*Men zal het in ieder geval mogen betwijfelen of de heden nog
-ocr page 123-
97
3. Hunne geestverwantschap met den satan.
Ons derde en hoogste blijk, dat satan heden duidelijker
dan ooit zijn laatste krachten inspant, een derde kenteeken
van den hellegeest, in de hedendaagsche woelingen te
zichtbaar om zijn oorsprong niet aanstonds te ontdekken,
bestaat in het eigen hoofdkarakter van Lucifer, de hoovaardij,
die hij altoos en onmisbaar zijne volgelingen ingeeft en
tegelijk met zekere hardgevoeligheid, met eene zichtbare
onrust, aan hoovaardigheid noodzakelijk verbonden, aanblaast.
Niet zelden ziet men het den raddraaiers aan; dezelfde
Broere 1) heeft hunne type zeer juist geteekend.
„Wie slechts, wie siddert niet voor \'t albedreigend leed
En draagt het hoofd zoo hoog, terwijl hij voorwaarts treedt ?
Zijn list en loosheid staan in \'t draajend oog te lezen,
Dat fonkelt bij den lach van zijn vermagerd wezen."
Wat een chaos van strjjdige opiniën over de wereld
uitgestort I Wat een onrust, het onmiskenbaar teeken der
duisternis, het onvermijdelijk gevolg van de hoovaardij!
Maar de tijdgeest is voor dat alles blind en z\\jn offeraars
schenen er ongevoelig voor.
rustig voortwerkende ontwikkeling van het Duitsche Rijk en
de werkingen der Pruisische kerkelijke politiek aan het Duitsch
ultramontanisme den tijd zullen laten, om het verval van Oos-
tenrijk en de alsdan onvermijdelijke inlijving zijner Duitsche
provinciën, rustig af te wachten. Zulke eene gebeurtenis is op
zich zelve problematisch genoeg; zou zij evenwel plaats grijpen,
dan zal zij zekerlijk te laat komen, om het ultramontanisme van
Duitschland te redden." Uit dezelfde oorzaken zijn de drukte
die daar ginds blijkbaar is, en de beteekenis der algemeene
loges-vergaderingen, einde Mei, te \'s Hage, te Rome, te Berlijn
enz. te verklaren.
1) Md. BI. 333..
7
-ocr page 124-
98
Is die hoovaardij kenmerkend? Dat is zy, en tevens
werkzaam. Naar de wijze van Holofernes is zij opgevoerd
zoo hoog het in den mensch maar denkbaar is, die van
den gevallen engel schier gelijk.
Wij zagen het, een streven bezielde of liever voerde
Holofernes. Zonder dat hij het inzag, was hem de zwaarst
mogelijke ramp wedervaren: de voorspoed en de lof der
volken; hieronder, als in een warnet door satan verstrikt,
ligt die machtige leeuw krachteloos gevangen en wordt
nu door satan heengesleurd, waar hij hem voeren wil.
»Hij voert krijg niet alleen tegen alle landen 1) maar tegen
alle Godsdiensten." Ook de afgodsbeelden werpt hij van
hunne voetstukken en altaren, doch om er zich zelven,
dat is, zijn idéé ter aanbidding voor in de plaats te stellen.
Eene geringe natie weerstaat hem, dit 2) ontvlamt zijn
hoovaardij nog sterker, en doet ze in woede en razernij
overslaan; niets minder dan een steenen beeld zal hij nu ook
den levenden God van de aarde verbannen om den Staat-God
Nabuchodonosor, te doen aanbidden. Voorzeker Holofernes
meende daarom niet in ernst, dat Nabuchodonosor waarlijk
God was d. i. een onafhankelijk, oneindig Wezen; doch
hij wilde geen tegenspraak dulden; hij verduurde het niet,
dat men hem van eene hoogere macht Gods, van een
oppergezag boven hem kwam gewagen, dat men met ontzag
van een Wezen, oneindig boven hem verheven repte, dit
liet zijn trots niet toe.
Die zich verheft, zal vernederd worden, is eene wet
wier toepassing niemand ontgaat. Nu reeds belet hem
1)    Heil um inferebat non regionibus tantum sed et religionibus.
Bellarminus.
2)   Judith V. 2.
-ocr page 125-
99
zijn trots Achior te do oden. Deze, ofschoon vreemde,
toch moedige prediker van Gods Almacht wordt be-
waard, om later tegen hem te getuigen. Dezelfde
hoovaardij weerhoudt hem Judea onverwijld met de
wapenen aan te vallen. Maar hij zal dieper nog ver-
nederd worden; dat geringe volk, en onder dat volk
eene vrouw, een eenzame weduwe, zal zijn schande be-
werken ten eeuwigen dage.
Treedt dezelfde geest heden minder zichtbaar in \'t open-
baar? Veel zichtbaarder dan toen, en in bepaalder
teekenen.
Waarheen Holofernes als instinctmatig werd heen ge-
dreven, wat hij in zijn onstuimigheid beoogde tot werke-
1\'ykheid te brengen; datzelfde wordt heden door den
tijdgeest der eeuw zoo stelselmatig beleden, ten doel ge-
steld, ingevoerd, dat elke mogelijkheid van twijfelen, of
dezelfde geest die Holofernes aanblies, ook zijne nazaten
heden voortstuwt, heeft opgehouden.
Trouwens op welken grond steunt heden het vijandelijke
leger, of liever welk is het voorwendsel dat dit leger als grondslag
aanhaalt? Reeds den 9 Juni \'62 heeft Z. H. Pius IXin zijne
Allocutie Maxima quidem dien grond ontdekt en op nieuw
in den Syllabus onder N°. 39. § VI; gebrandmerkt; deze
Godslasterende logen luidt aldus:
»Wijl de Staat (Nabuchodonosor) het beginsel en de bron
is van alle rechten, bezit hij een recht, dat door geene
grenzen omsloten of omschreven wordt." Ziedaar hun voor-
wendsel, hun grond-idée in al zijn naaktheid en hardheid; het
is de revolutie als beginsel gesteld; het is het letterlijk
streven van Holofernes, of van satan zoo heden als toen.
Van wien anders had Holofernes geleerd onder den dek-
mantel van recht te bedriegen? De oorlogskreet, dien de
7*
-ocr page 126-
100
Luciferisten, om hun boozen toeleg te bedekken 4) aan-
hieven tegen Michaël, is overbekend.
»Wy steunen op ons Recht: Rechtvaerdigheit is stout!"
De eenige oorsprong der wetten is de menschelijke wil.
Maar de uitsluiting van God is dan ook de vergoding van
den mensen. De Staat is God; die Staat-God is belichaamd
in het beeld des Cesars; voor dien God moet een ieder
de knieën buigen, ja, zijn verstand en oordeel doen bukken.
De revolutie maakt van den Staat eene Godheid; zij
schrijft den Staat een gezag toe, dat niet slechts geen
hoogere macht boven zich erkent, maar ook zelfs geen
gelijken naast zich duldt, een onbegrensd en algemeen gezag.
In het ééne recht van den Staat zijn alle rechten samen-
gevat: want hij is van alle rechten de eenige bron; hij is
het recht in zich zelven en uit zich zelven, dus God. Geen
rechten kan hij kwetsen, daar hij over elk recht beschikt,
daar niemand eenig recht bezit, hetwelk niet aan den
Staat is ontleend en daaruit voortgevloeid en van hem
afhankelijk blijft.
De intellectuëele vrijmetselarij speelt hier haar loorname
rol; zooals gedurig wordt opgemerkt, mag men de rituëele
vrijmetselarij als onbeduidend beschouwen; terwijl de prin-
cipiëele, die zich op verstandelijk gebied ontwikkelt en
onverdroten hare slechte princiepen op allerlei wijze door-
voert, de groote bewerkster is van deze zedelijke afgoderij.
Daar in dit revolutiestelsel de Staat alleen rechter
blijft van hetgene geoorloofd is of niet, zoo kan en mag
hij zich alles toestaan, zich alles toe eigenen, alles veroor-
1) Lucifer. IIL 1129.
-ocr page 127-
101
loven wat hij verkiest; hij alleen behoort alles te ordenen,
elk bevel of verbod moet van hem alleen uitgaan. De
wetten, die hij uitvaardigt, zijn heilige regels, voor een
ieder gelijkelijk verplichtend, hoe veranderlijk dan ook
naar de luimen en grillen van den Staat-God of van het
orgaan, waarvan hij zich bedient. Voor de majesteit dier
wetten moet elke wil, elk oordeel en verstand onderdoen,
zich neerbuigen. Wee hem, die zich verstout ze af te keuren,
of meent ze in geweten niet te mogen volgen; hij is een
staatsgevaarlijke, een rijksvijandige , een vaderlandloozelj
Nu verheft er slechts één welberaden zijne stem en
verwerpt die staatsalmacht, de grijze Pius IX; nu
verzet zich tegen haar dat eenige volk, wat met Pius is.
Welk eene dwaasheid? door een overgroote gramschap en 1)
toorn ontstoken riep Holofernes de vorsten bij zic/i. Hoe,
nu wil de Kerk, als immer, eene volkomen gemeente, een
onafhankelijke Staat, zijn en blijven, Haren Stichter gelgk,
die door eigen krachten leeft, van eigen organisme voor-
zien, naar een onafhankelijk bovennatuurlijk doel streeft,
de haren geleidt, het geluk der menschheid bevordert.
Instinctmatig gevoelt het de tijdgeest met elk vriend en
vijand: waar Christus heerscht, kan geen cesarisme bestaan;
gehoorzaamheid aan de Kerk is vrijheid 2) en \'t is vrijheid,
omdat de Kerk niet dwalen kan, noch de volken misleiden.
Neen, Neen! roept het Staatsalvermogen of liever de
willekeur zijner aanbidders tot de Kerk: Gij zijt eene
onderdanige, eene dienstbare, eene slavin; onder mijne
voogdijschap zal ik u nemen, gelijk elk andere vereeniging
1)   Judith IV. 2.
2)   Men vergelijke de voortreffelijke verhandeling van Mgr.
Manning. Het Cesarisme. De Tijd Het Huisgezin. Januari \'74.
-ocr page 128-
102
van handel, nijverheid, ontginning, en gij zult van het
openbaar leven slechts gebruik maken en genieten naar
mijn welgevallen. Mocht zelfs iemand der aanvoerders,
gelijk Lucifer 1) aarselen, zal het choor der Luciferisten
hem toeschreeuwen:
«Geen mensch zal onze kroon, Godts kroon, met voeten treên!"
Dit beginsel van de Staatsalmacht gaat niet alleen; het
vloeit uit pantheisme voort, en heeft de volkssoevereiniteit
met eene menigte van andere dwaalbegrippen voor onmid-
dellijk gevolg.
Ten einde deze afzichtelijkheid onder bedriegelijke vormen
zoo als dat gebruikelijk is, ingang te doen vinden, heeft
men die sinds eenigen tijd humaniteit gaan noemen.
Eene definitie zoo officieel mogelijk van die humaniteit 2)
luidt aldus: »Het ideaal der vrijmetselarij is de humaniteit;
verstaan hierdoor de harmonische ontwikkeling van de
Kracht der (zondige?) menschelijke natuur, om zich (zonder de
hulp der genade) tot den hoogsten graad van volmaking te
verheffen, zoo zij (niet door God geleid maar) door wijsheid
bewaard en door schoonheid gesierd wordt." Zoo werd
er vast een begin gemaakt met den Staat-God niet meer
in het beeld van een Nabuchodonosor ot Cesar te
belichamen, maar in het beeld der humaniteit d. w. z.
der menschheid die niet meer aan God onderworpen, zich
niet gedraagt volgens gestelde wetten, maar heet zich te
ontwikkelen in alles naar willekeur en welgevallen, door
1)    Lucifer. III. 1241.
2)    Bulletin van het Ned. gr. Oosten. Vierde jaargang 3e Afl.
BI. 194. Vergelijking der Jesuïten-Orde met het vrijmetselaarsbond,
door Bluntschli.
-ocr page 129-
103
eigen kracht. Kan de eigenaardige hoovaardij van den
satan nadrukkelijker blijken, zijn inwerking op den tijd-
geest duidelijker zijn?
Intusschen heeft dit heidensch koninkschap heden zulke
vorderingen gemaakt, dat de meeste Grondwetten naar
dien geest zijn ingericht, de meeste wetten op dienzelfden
leest geschoeid; dat de maatschappelijke toestand van (Hen-
zelfden geest doordrongen, zich in die vormen voordoet en
op het gebied der zedelijkheid niet weinig veroveringen
heeft gemaakt.
Wij sluiten met de opmerking, dat voor zooverre onze her-
innering reikt, wij in het O. V. niet een kennen, die den
satan zoo sprekend voorstelt, als Holofernes, zijne hoe-
danigheden, strevingen, omstandigheden enz. in acht ge-
nomen. Ook aan niemand is die gelijkheid ontgaan; een ieder
zag in hem de tijpe des satans en in zijn uiteinde eeneles
voor alle Kerkvervolgers.
Niet minder helder bevroeden we, dat het vijandelijke
leger van heden van beginselen uitgaat, strevingen aan
den dag legt, een geest verraadt, die allen het karakter
dragen van dezelfde helleslang. Bedwelmd door zijn
hoovaardij, en heden meer in het bijzonder, door eene
laatste wanhoop aangedreven, 1) schijnt satan de Godheid
uit te tarten.
0Almagtige 1" sprak hij, ;/die mij het licht onttoog,
Moest Oij, om Uwen troon en Godheid te bewijzen,
Mij vangen in deez\' nacht? Wat eer kan voor U rijzen
Uit \'t weig\'ren van een strijd, dien ik U aan durf biênP
Hoe! satan daagt U uit en Gij zoudt hem ontvliên?
1) Constantijn. V. De Katholiek. LXV. BI. 295.
-ocr page 130-
104
Vertoon mij uwen dag en \'k zal ü tegentreden.
Nog eenmaal! o nog eens! beslissen wij op heden,
Beslissen wij voor \'t oog van hemel en van aard\',
Wie beider de oppermagt en voor altoos aanvaardt!"
Wjj noemen Holofernes in persoon een zichtbaren
duivel naar \'t voorbeeld van anderen; maar wij voegden
van het onze daarbij, dat ook heden de duivel zichtbaar
is, niet in dezen ot dien persoon, maar in de strekking door
velen aangekleefd. Niet weinig helpen deze denkbeel-
den, om ons vertrouwen in de toekomst te sterken;
zoolang echter de ware judith den geest des oproers
nog laat begaan, en Haar gebied op de slang nog niet op
nieuwe wijze doet schitteren; schijnt ons de toestand tot
die hoogte geklommen, welke het oproer der geesten aan \'t
einde van Vondels derde bedrijf had bereikt. Het slot-
choor 1) door de Engelen, die inzien en voorspellen hoe
staatzucht de ziel des oproers is, daar ter waarschuwing
toegezongen, blijkt dan ook heden van toepassing:
„Is dit krijghsvier niet te smooren,
Door een maght van hooger hant,
Wat wil blijven in zijn stantP
Staetzucht zal alle Orden stooren:
Hemel, aerde, zee, en strant
Zullen staen in lichten brant.
Staetzucht, eens door triomfeeren
Als gewettight, zal verwoet
Godt en alle maght braveeren.
Staetzucht kent noch Oodt, noch bloet."
1) Lucifer. III. 1320.
-ocr page 131-
V.
DE HOPELOOZE TOESTAND.
Ontzettend is de toestand eener stad, welke op het punt
staat van door bandelooze, woeste vijanden te worden in-
genomen! Onbeschrijfelijke angst, algemeene gedruktheid
der gemoederen, verwarring in alle zaken heerschen alom.
De diepe, radelooze droefheid der burgers bij \'t voorzien
en \'t berekenen van den naderenden ondergang, plunde-
ring, brand en dood, is niet te malen. Zoo, ja, erger
was de toestand der grens-stad Bethulië; zóó bang waren
de inwoners te moede, toen het leger door Holofernes
aangevoerd, hunne stad al dichter van nabij omsingelde,
en het opperhoofd der Ammonieten, Achior nu nog kwam
mededeelen, wat een wrok zich van Holofernes\' hard-
vochtige ziel had meester gemaakt.
-ocr page 132-
106
Te dien tijde waren aldaar Ozias 1), uit den stam van
1) Vondel geeft in zijn Lucifer, V. 2155 den naam van Ozias,
Hosjdh in \'t Hebreeuwsch, sterkte Gods, aan den Engel
,Ozias, aen wiens vuist de Godtheit zelf vereerde
Den zwaren hamer van gekloncken diamant."
Hij moest de gevallen geesten „vangen, uit de lucht wegvagen
en ketenen met kracht." — Een tweeden Engel, die den eersten
volgt en ter zijde staat, noemt de dichter Azarias Hhazarjah,
auxilium Dei, hulpe Gods:
„Dees sleutel van den put des afgronts, en zijn holen,
Wort, Azarias, u en uwe zorgh bevolen.
Ga hene, sluit in \'t hol al wat ons maght bestrijt."
Zoo als ieder weet, hebben de eigennamen in \'t Hebreeuwsch
altijd hunne zakelijke beteekenis; hoe oordeelkundig noemt dus
Vondel wederom een derden Engel:
„Maceda, neem dees torts, die vlam is u gewijt:
Ontsteeck den zwavelpoel, in \'t middelpunt der aerde,
En pijnigh Lucifer, die zoo veel gruwlen baerde,
In \'t eeuwighbrandend vier,..."
Want Maceda, Mazzaa beteekent incendium, brand.
Terwijl deze nauwkeurige en zinrijke benamingen de voor-
treffelijke gedachten van den vorst der Nederlandsche dichtkunst
aanmerkelijk verhoogen, en daar aan \'t slot van zijn Lucifer, als
kostbaar edelgesteente schitteren, voegt Jacob van I.ennep aan
deze plaats, de volgende aanmerking toe: „ Ozias, Azarias, Maceda:
ik geloof niet, dat er een andere grond bestaat, waarom Vondel aan
de drie Engelen, welke Michaèl hier toespreekt, by voorkeur deze
namen gegeven heeft, dan alleen om dat zy nog al Oostersch
klinken en in de maat goed te pas komen." In welke mate die
vereerder van Vondel zich ook hier, tegen hem bezondigt, laten
we den geachten Lezer ter beslissing over. Wij veroorloofden ons
deze noot zonder vrees van ons aan voorbarigheid schuldig te maken:
want hoewel onze aanmerking buiten ons bestek schijnt te liggen,
-ocr page 133-
107
Simeon, en Charmi de opperhoofden van het bestuur. Voor
hen en al de machthebbers en voor al het volk verschijnt
Achior en verhaalt hun, wat hem van Holofernes was
wedervaren, hoe zijne raadslieden hem onverwijld ter dood
hadden willen brengen, en met welk plan Holofernes zelf
hem had overgeleverd; met het vast besluit namelijk, van
hem na den nederlaag en den dood der Israëlieten, door
allerlei kwellingen te doen sterven; en dit wel enkel en
alleen omdat hij getuigd had: de God des hemels is hun
beschermer. »Wij zullen zoo had de opperbevelhebber 4)
gesproken, wij zullen hunne bergen dronken maken van
hun bloed en hunne velden met hunne lijken bedekken."
»Na dit verhaal vielen 2) allen op hun aangezicht ter aarde
om God eenparig te aanbidden, Hem met algemeen gekerm
en geween te smeeken: Heer, God van hemel en aarde
laat uw blik nederdalen op de trotschheid onzer vijanden, en
sla uw oog goedgunstig op onze nederigheid. Geef, bidden
wij U, geef toch acht op het aanschijn Uwer heiligen, en
doe blijken dat Gij degenen, die op U vertrouwen, niet
verlaat; maar dat Gij hen, die op zich zelven steunen en
op hunne sterkte roemen, vernedert."
Indien het vertrouwen op God als loon van Hem erlangt,
dat het gebed wordt verhoord — zoo redeneeren zij — dan
gaf ons het woord Ozias daartoe toch aanleiding. Ozias, wien, gelijk
zijn naam aanduidt, al zijn sterkte van God kwam, hij, de overste
der stad Bethulië, de aanvoerder der Israëlitische macht, had toch
zooals reeds bleek, volstrekt noodig door Judith bemoedigd, ge-
steund, ja, door hare raadgevingen geleid te worden; want op die
wijze alleen vermocht hij te zegepralen, en Judeas velden rein te
vagen van de Assyrische jacht.
1)    VI. 3. Naar de uitdrukking van den Griekschen tekst.
2)   VI. U.
-ocr page 134-
408
kunnen we hopen; doch dan ook alleen: want dit ver-
trouwen is het eenigste bolwerk, dat ons rest.
»Met zóo te bidden en te weenen brachten ze den ge-
heelen dag 1) door. Zij beurden Achior insgelijks op tot
vertrouwen, en tegen den avond nam Ozias hem — zeer
wijselijk — ten zijnent, deed hem met de voornaamsten
der stad bij een plechtig avondmaal aanzitten; waarna al
het volk wederom bijeen geroepen wierd. Ter vergadering
gekomen heiligden zij den gansenen nacht door een gemeen-
schappelijk gebed, om den God van Israël om hulp te smeeken."
Dienzelfden nacht, welken zij doorbrachten met aldus
te bidden en zich voor God te vernederen, deed Holofernes
de wapens scherpen en legde de laatste hand aan zijn be-
legeringsplan. Des morgens 2) geeft hij zijne legers bevel
tegen Bethulië op te rukken. Zijn heir telde nu 3) 120,000
man voetvolk en 22,000 ruiters, behalve de menigte dier
mannen, die hij uit de jongelingschap van al de veroverde
Rijken en steden had meegevoerd. Dat gansche leger stelt
zich op eens in beweging en begint de omliggende hoogten
te beklimmen.
«Nauwelijks bespeuren de Bethuliërs die ontelbare drom-
men in de verte, of zij werpen zich ter aarde neder; zij
bestrooien hunne hoofden met asch len teeken van boete
en rouw4), en eenparig bidden ze, dat de God van Israël
toch erbarming mocht toonen met zijn volk." Hunne ge-
loofsovertuiging staat pal 5) en uit zich standvastig:
»Het bidden kan een hart van diamantsteen breecken."
1)    VI. 16 21.
2)    VIL 1.
3)    VIL 2, 3.
4)    VIL 4.
5)    Lucifer. IV. 1677.
-ocr page 135-
109
De ongeloovige noemt het geestkracht, wanneer men
voor niets beducht is; terwijl de geloovige mensch van zijn
eigen nietigheid bewust, wel vreest; maar evenzeer van
Gods goedheid en macht overtuigd, op den Almachtigen
steunt. En zoo ligt juist in die vrees, naar Paulus
leert 1), zijne kracht, wijl zij hem op God doet hopen,
die de nederigen altijd te gemoet komt.
Verre van te gelijken op diegenen, wier schijnbare moed
slechts bestaat in het gevaar te ontveinzen, beseffen de
Joden hun nood volkomen, en stellen vastberaden al da
middelen in het werk, die in hun bereik liggen. Zij be-
zetten de enge voetpaden tusschen het gebergte met
gewapende mannen en hielden er de wacht, den ganschen
dag en den ganschen nacht.
Ook heden kunnen niet zij, die \'t gevaar der geloovigen
licht voorstellen, als manmoedigen worden geacht, maar
zij, die met Pius IX overtuigd zijn 2) dat: »de vijand daar
is en ons van alle zijden omgeeft, en dat de algemeene
toestand der maatschappij niet verbetert maar verslimmert,"
zij zijn in staat den moed des Pausen te schatten; op
nieuwe slagen voorbereid, zullen zij nimmer insluimeren,
doch uit den ijver der slechten, steeds waakzaamheidleeren,
en door daden hunne overtuiging aan den dag leggen.
\'t Voorbeeld der Bethuliërs is hier overredend. »Spoort
de helsche Holofernes 3), die gezworen vijand van Gods
1)   II. Cor. XII. 10.
2)   Alloc. Bladz. 12.
3)    Hortatur milites suos spiritualis Holofernes et hostis certis-
simus populi Dei, ut ascendant contra Bethuliam, hoc est, contra
Ecclesiam Catholicam, quae est domus Dei; quatenus quoscumque
possint inde auferant et dolo perimant. Sed illi unanimiter cla-
mant ad Dotninum... Rabanus. In Judith. VIL
-ocr page 136-
110
volk, zijne krijgers aan om tegen Bethulië, dat is tegen de
Katholieke Kerk op te treden, ten einde zoo velen zij maar
kunnen van haar los te maken, te verwijderen en door
hunne bedriegerijen te bederven, welke is dan de plicht
der geloovigen? Dat zij eenparig den Heer smeeken om
erbarming, hunne wapenen, dat is de zorg voor heilige deug-
den ter hand nemen, en den vijand eiken toegang tot hun
hart zorgvuldig afsluiten."
Holofernes beproeft al het mogelijke om zijn boos opzet
ten einde door te voeren; hij kan van zijn kant niet be-
drijviger zijn om zijn snood doelwit te bereiken. »Hij zelf
doet de ronde en 1) ontdekt weldra, dat de groote bron-
wel die van den zuiderkant in hunne waterleidingen stroomt,
buiten de stad haren loop nam, en hij beveelt onverwijld deze
hoofdwaterleiding af te snijden. Nu bleven slechts eenige
kleinere hulpbronnen, dicht onder de muren der stad, waar
hij bespeurt, dat de Joden ter sluiks water scheppen, ech-
ter meer om zich te verfrisschen, dan om te drinken."
Wij mogen de mystieke verklaring dezer gebeurtenis van
drie voorname mannen niet stilzwijgend voorbijgaan; elk
hunner ziet nadrukkelijk in deze daad van den Assyrischen
opperbevelhebber, eene werking van satan afgebeeld. Vol-
gens de toepassing van de H.H. Augustinus 2) en Gre-
gorius snijdt de duivel de hoofdbron der genade af, en
berokkent soortgelijk nadeel aan de zielen, «wanneer hij
er in slaagt om ons zorgeloos en afkeerig te maken van
het gebed, dat als het kanaal is der genade Gods." Rabanus
1)    Judith. VIL 6.
2)    Diabolus incidit cum nos ab oratione avertit, quae quasi
canalis est gratiae. & Augustinus Psalm 73. S. Greg. Cant. IV.
-ocr page 137-
111
Maurus 1) geeft eene andere uitlegging aan deze bijzon-
derheid. »Deze gewichtige, meest beslissende handeling
van Holofernes bij de belegering van Bethulië, beeldt
naar Rabanus\' verklaring, op treffende wijze datgene af,
waar de duivel met alle krachts-inspanning naar tracht. Hij
beproeft door zijn dienstkechten de grondslagen der leer
en de wapenen der deugd, aan de Kerk te ontnemen, ten
einde alzoo in den ondergang der dienaren Gods, zijn boozen
wil voldoening te geven. Hetzelfde lezen we van de hei-
densche keizers, met name van Juliaan den afvallige, dat
zij den Christenen niet alleen de Godsdienstige weten-
schap, maar ook de menschelijke kennissen door hunne
wetten ontoegankelijk maakten. Des ondanks evenwel
heeft de kracht Gods, die bij de genade van den H. Geest
niet enkel door woorden, maar ook en veel meer door de
inwendige ingeving hare uitverkoornen leert, nimmer diegenen
verlaten, die op Hem betrouwen; doch naar het woord van
den Psalmist, zal Hij de zielen zijner dienaren vrij maken
en niet een van allen, die op Hem hopen, ooit verlaten."
Deze verklaringen zooeven door drie HH. Vaders voorop-
gesteld, geleiden tot onze uitlegging of liever worden er
geheel in opgenomen.
1) Hoc est quod diabolus maximo conamine studet, ut per
ministros suos doctrinae elementa et virtutum arma ab Ecclesia
auferat, ut sic nequitiam suam in interitu servorum Dei expleat.
Legitur etiam in historiis quod gentium principes, et maxime
Julianus apostata non solum divinam, verum etiam humanam,
Christianis interdicendo denegarit philosophiam. Sed tarnen
virtus Dei, quae per Spiritus S. gratiam non solum per verba,
quin etiam per internam aspirationem electos suos docet, non
derelinquit fiduciam habentes in se, juxta illud Psalmistae: ,Re-
dimet animas servorum suorum, et non derelinquet omnes qui
sperant in se." Rabanus. In Juditk. VII.
-ocr page 138-
H2
Jaren lang heeft men alles in het werk gesteld om de
hoofdbron des geloofs en der genade af te snijden, het
hoofd der Kerk te verhinderen in zijn geestelijk bestuur;
ziedaar het hoofdstreven der hedendaagsche Assyriërs bij
de belegering der nieuwe Stad Gods. Gaat men al hunne
politieke strevingen in deze eeuw met een weinig oplettend-
heid na, dan blijkt dit hun hoofddoel vóór alles en boven
alles zonneklaar.
Eerst heette het: Eene vrije Kerk in een vrijen Staat.
Dit ondoordacht woord van den toen liberaal gezinden
Montalembert bewees der partij uitstekende diensten, om
tot in de beste geesten duisternis te verspreiden. Door
Cavour met gretigheid opgevangen, gold die spreuk weldra
voor leuze in \'t vijandelijk kamp, en beduidde niet anders
dan: de onderwerping der Kerk aan den Staat; onderwerping
van haar gezag aan zijn willekeur.
Weldra luidde het: geene tijdelijke macht dus voor den
Paus, — ofschoon hij door Goddelijk recht van eiken Staat
onafhankelijk is — maar een zuiver Pausdom — door een
sluw en zwak ministerie van een rooverstaat, in zijne
geestelijke macht gehandhaafd.
Nu ook kon het idee: De eenheid van .Italië, geen
onoverkomelijke weerstand meer ontmoeten; dit idéé bracht
den aanval mede en de bestrijding der tijdelijke macht van
den Paus; maar, zoo loog men opzettelijk, de Kerk bleef
en werd meer vrij.
Pas echter is de Paus-Koning van zijn Rijk, de Kerk van
hare Staten beroofd, of weldra doet men een reuzen-stap
nader tot zijn doel; men loochent zijne geestelijke onaf han-
kelijkheid en macht; men legt die aan banden door ze bg
schyn waar borgen, onder den vorm eener wet te ver-
gunnen. Terzelfder tijd men de Concordaten, met den
-ocr page 139-
113
Paus gesloten, wederrechtelijk verscheurt, wil men, dat
aan die waarborgen de trouw en de kracht eener wet
worde toegekend; ook dit bedrog konde men niet lang
volhouden.
Nog traden deze willekeurige knevelarijen niet in werking,
of men heeft ze rechtstreeks tegengesproken en vernietigd
door de befaamde kloosterwet, welke den Paus op eens
van zijne geestelijke lijfwacht berooft, hem de noodzakelijke
hulpmiddelen voor zijn wijd uitgestrekt geestelijk bestuur
ontneemt en dit op den duur onmogelijk maakt.
Tot heden hield men niet op tot zelfs het eigendomsrecht
der Kerk, aan geen sterveling geweigerd, te verkrachten;
met alle rechten van personen, mits zy der R. K. Kerk
zijn toegewijd, den spot te drijven.
Geve de Heer der Kerk den providentiëelen Pius IX den
triomfdag der Kerk te aanschouwen, schenke Hij hem nog
jaren levens: want in den toestand der Kerk, zooals die
heden is, zal de eerst mogelijke Pauskeuze het sein wezen
van een nieuwen aanval op den zedelijken invloed des
Pausen, op de zekerheid 1) van zijn persoon, op geheel zijn
ambt, op al zijne rechten en vrijheid. Bedriegelijke verzeke-
ringen, allerlei bedreigingen, valsch opgemaakte Bullen, alles
is te wachten, voor niets deinst men terug. Nu vast klinkt
het: geen vrije Pauskeuze, noch wat de wezenlijke vrijheid der
kiezing, noch wat de plaats, tijd, wijze, vormen betreft.
Geen geestelijk recht hoegenaamd zij den nieuw gekozen
Paus, tenzij naar de willekeur zijner overmachtige en ge-
zworen vijanden.
Maar wat anders büjkt dan steeds het doelwit van al
dat rusteloos streven, tenzij de hoofdbron van het Kerkelijk
1) Cmiler. Studiën. III. Jaargang. Afl. II. Bladz. 30.
8
-ocr page 140-
iu
en Godsdienstig leven tegen te gaan, den Paus van hen
allen, die zijn invloed wenschen en behoeven, af te
scheiden ?
Wat deed intusschen de Eliachim onzer dagen? Even
onschuldig als hij, die in Judiths tijd het hoogepriesterschap
in Jerusalem waarnam, verdedigde hij steeds zijn onver-
vreembare rechten; zijne waakzaamheid is \'t eenig verwijt
dat men hem kan toevoegen.
Doch zie hoe nog zoo veel meer in het werk is gesteld,
om die weibron van het geloofsleven af te sluiten; wij
leeren er tevens door, hoe onberispelijk daarentegen het
hoofd der Kerk bij alles wat tegen hem beproefd werd,
met kracht en waardigheid is te werk gegaan.
Niet enkel kantte de Staat zich aan tegen de rechten
der Kerk en haar eigen vrij bestier, omdat hij zich los
waande van God; maar ook vermeende hij, als eenige bron
van alle rechten, zonder naar het nieuw gezag, in het
hooid der Kerk door Christus op aarde vastgesteld, om
te zien, vrijmachtig te kunnen voorthollen in zijn wille-
keurig regeeren..
Hij ging reeds veel verder en had alom een aanvang
gemaakt, met zich op te werpen als leermeester der
volken, zich nu wetenschap noemend in den zin van
vijandin des geloofs, dan openbaar onderwijs of school-
plichtigheid als tegen elke Godsdienstige belijdenis gekeerd.
Deze zending matigde hij zich overal aan, legde die, als
op een ordewoord, vast in wetten, bij meerderheid van
stemmen door de handlangers na ruggespraak, al even
trouwloos opgemaakt en goedgekeurd.
Wat blijkt nu uit de opzettelijkheid, en eenstemmigheid
dier verordeningen, door zedelyk geweld alom doorgedreven?
"Wat anders dan dat de moderne Staat, gelijk Holofernes
-ocr page 141-
U5
spreekt: «geheel het aardrijk zij onder mijn rijksstaf, aan
de voeten van mijn altaar, neergebogen."
Men besluite tevens uit dit alles waarom de waarachtige
leeraar der volken met den vinger nu moest aangewezen.
Zoo gebeurde dan ook; veel meer door «Ie leiding van
boven, dan door eigen keuze van den Paus op zelfverde-
diging bedacht, werd, nadat het Vaticaansch Concilie was
bijeengekomen en zijne even gewichtige als heilige werk-
zaamheden reeds had begonnen, de noodzakelijkheid der
zelfverdediging blijkbaar. De onfeilbaarheid van hem,
dien Christus in Zijne plaats tot leeraar der wereld heeft
aangesteld, werd tot leerstuk verklaard. Dit dogma toch is
niets anders dan eene meer bepaalde aanwijzing van het
leerambt der Kerk.
Welke gevolgen riep nu de plechtige, de nieuwe verklaring
der oude, door Christus meermalen en duidelijk verkon-
digde leer, bij het vijandelijke legerkamp in het leven?
Letterlijk dezelfde die voor 1000 jaren 1) door Rabanus
Maurus zijn aangeduid: »De aankondiging aan Holofernes,
dat Israël zich tegen zijne Goddeloosheid verzette en de
bergpassen gesloten hield, was eene vóorbeduidenis; omdat
aan al de vervolgers der Kerk, die aan den wil van satan
als ledematen aan hun hoofd gehoorzamen, immer blijk-
baar worden zal, dat de Christen geloovigen besloten zijn,
I) Nuntiatur Holoferni typice, quod filii Israël praeparent se
ad resistendum ac montium itinera concludant, quia hoc innote-
scit S. Ecclesiae persecutoribus universis, qui parent voluntati
diaboli, ceu membra capiti, quod credentes Christo Domino
deliberant repugnare malis animo fido, etomnem superbiam dete-
stentur, per quam maxime adversarii irrumpere et vincere student.
Hinc hostis sciscitatur: unde eis tanta sit mentis conatantia etc.
Rabanus. In Judith. V.
«*
-ocr page 142-
416
met een trouw hart aan de kwaden te weerstaan en alle
hoovaardij verfoeien, omdat de vijanden juist door dien geest
van onafhankelijkheid, in ons legerkamp zoeken binnen te
dringen en te overwinnen. Daarom stuift de vijand op en vraagt
als met verwondering: vanwaar den Christenen zulk eene
standvastigheid komt, hoe sterk wel eene verdediging hun
geloof is, wie hun aanvoerder en hoofd, welk hunnestrijd-
kracht, of hiertegen dan niemand bestand of vermogendis."
Even dus als Holofernes op die tijding van woede ver-
voerd, al zijn krachten verzamelt, en naarmate de Israë-
lieten de belegering uithouden, zijne macht en opzet nog
versterkt; evenzoo oordeelen thans zijne nazaten bij den
weerstand der Kerk ten Algemeen Concilie vergaderd; hun
v ervolgingswoede brak met nieuwe krachten los.
»Een 1) nieuw bevel gaat uit, en de afgrond die het hoort,
Herhaalt en galmt den kreet door al zijn holen voort."
Even als hun voorzaat tijdens Judith, vragen ze: Wie
is die R. K. Kerk! Zij meent alleen de waarheid te be-
zitten; zij wil den Staat niet aanbidden, maar ook Gode
d. i. aan Christus geven wat Hem toekomt! Doch gelijk
het besluit van Holofernes reeds was genomen en nu in
zijn toorn slechts bekrachtigd werd; niet minder, al is de
bitterheid der Kerkvervolgers, na de dogmaverklaring der
onfeilbaarheid toegenomen, stond hun plan toch te voren
vast. De onveranderlijke beschikking van het Vaticaan
gaf, vooral door haar zegerijken uitslag en heerlijke vruchten,
nieuw voedsel aan hun wrok en haat.
Iets anders ging er om in hun boosaardig hart, iets
anders toonden zij in *t openbaar; voor een ieders oog
1) Katholiek LXJII. BI. 339. Constantijn I.
-ocr page 143-
H7
verschenen diep doordachte wetten; maar in het gemoed
werkte er hartstocht op eene wijze, aan \'t gene Vondel 1)
beschrijft, niet ongelijk:
,D\' Aertsvyant van Godts naem, hardneckigh, onbewogen,
En trotser op dat woort, hervat in aller yl
Den slagh, tot driewerf toe, om met zijn oorloghsbijl
Den diamanten schilt, met een Gods naem, te kloven:
Maer wie den hemel terght gevoelt de wraeck van boven
De heirbijl klinckt en springt op \'t heiligh diamant
Aen stucken... ."
Wat dit hart voor een ieder zien liet? vervolgingswetten
die evenwel slechts eene scherpere uitvoering zijn van
lang beraamde plannen En welke de voorname inhoud
dier wetten is? Zij zijn door geheel de wereld bekend;
wat meer is, ze staan reeds opgeteekend in het Boek
Judith; daar lezen we inderdaad het ontstaan, de wording
en den inhoud dier wetten! ïDaar geven de naburige
Ammonieten en Moabieten wederom kwaden raad; vleiend
naderen ze Holofernes en zeggen: De Israëlieten betrouwen
niet op spiezen of pijlen; de bergen zijn hunne beschutting
en de steile heuvelen hunne sterkte. Wilt gij ze zonder
slag of stoot veroveren 2), stel wachters bij de bronnen
en gij behoeft het zwaard niet eens uit de schede te
nemen; de dorst zal hen, van dien geringeren toevoer
verstoken, weldr* ten onder brengen. Deze raadgeving
draagt Holofernes\' goedkeuring weg; hij stelt 100 man-
schappen bij elke fontein rondom de stad gelegen."
Voor wien kan het noodig zijn in dit belegeringsplan, de
strekking en den hoofdinhoud der vervolgingswetten aan te
1)    Lucifer V. 1907.
2)    Judith. VIL 8 ■ 10.
-ocr page 144-
118
duiden? Zeer zeker voor niemand: want eenieder roept uit:
Gelijk toen, zoo heeft men ook nu besloten, liever door zedelijke
dan door bloedige aanslagen, de Kerk te vervolgen; daarom
heeft men, met den Paus te gijzelen, de hoofdbron des geloofs
afgesloten; en thans heeft men ook bij de kleinere bronnen
wachters gesteld. Vast zuchten de bisschoppen onder een
samenweefsel van in elkander grijpende wetten, zoodat zij
bij eiken stap ter uitvoering van hun bisschoppelijk ambt,
op allerlei beletselen stuiten en ook met de meest mogelijke
inspanning, de overtreding van alle vrijheid en recht
kwetsende wetten, niet vermijden kunnen. Op geldboete
volgt geldboete; op kerkerstraf, interneering; banvonnis is
alree veler deel geworden; terwijl meer dan 1200 priesters,
hunne medearbeiders, even willekeurig gekerkerd en in boeien
geslagen, hunne geloovigen prijs moeten laten aan sluw
berekende misleiding, welke met volslagen gemis aan opwek -
king van de zijde der Kerk gepaard, allergevaarlijkst is.
Overal blijkt de bepaalde toeleg om de geloovigen van hunne
priesters afkeerig te maken; het geloof der eersten, den
heilzamen invloed der laatsten te verzwakken; het gezag
en de rechten der bisschoppen op beide te ontzenuwen,
geheel het organisme der Kerk aldus te ontwrichten en
uiteen te rukken.
Hooren we hier de snedige beschrijving van dien toestand
in 834 door den aartsbisschop van Mentz gegeven, én
om hare juistheid én omdat een zoo trouwe echo dier
woorden nog onlangs klonk in den mond van zijn
Hoogwaardigen opvolger, met de overige leden van Duitsch-
lands Episcopaat. »Wat geeft die daad van Holofernes
hier te verstaan ? Dat de vervolgers der geloovigen er steeds
op uit zijn, om hun de leer van het Evangelie te onthouden.
Die leer vloeit van de levende bron, den H. Geest helder
-ocr page 145-
119
voort, en wordt door den mond van de leeraren der Kerk, als
door even zoo vele leidingen en beken in de Stad der H. Kerk
ingevoerd. Met dieleeraren tesperren,ie verbannen enmetdood-
straf te bedreigen, trachten de vervolgers, door gebrek aan
levenden drank, de zielen van dorst te doen versmachten, ten
einde ze daarna, door middel van gewelddadige mishandeling,
ten eenenmale te vernietigen. Toch zal de kracht Gods
de Zijnen die op Hem vertrouwen 1) niet verlaten; de H.
Geest heeft geen stemmen noodig, maar kan door inwendige
ingeving Zijn uitverkoornen verlichten."
Dit bemoedigend woord van den roemwaardigen abt van
Fulda noopt ons, hier opzettelijk nog te herinneren aan het zoo
gewichtig 2) Memorandum of gedenkschrift, in hetzelfde
Fulda, dat Rabanus door zijn luister deed schitteren, door
de eenparige samenwerking der Duitsche bisschoppen op-
gemaakt.
Eene enkele zinsnede van dit uitgebreid stuk zal ons
het kwaadaardige en hopelooze van den actuëelen toe-
stand duidelijk genoeg schetsen: „De toekomst schijnt
zich, helaas! voor ons nog droeviger voor te doen.
Dezelfde stemmen, die zich met zooveel succes voor
de tot nu toe genomen maatregelen deden gelden,
eischen nu dat de geheele verhouding van den Staat
tot de Katholieke Kerk..... alleen door de wetgeving
1)   Quid est quod Holofernes aquaeductum praecipit incidi,
nisi quod persecutores fidelium doctrinam Evangelii, quam ex
fonte vivo procedentem sancti doctores gratia Spiritus S. illuminati
per oris sui fistulam in civitatem introducunt Ecclesiae, pro-
hibendo ac mortem minando jubent aufcrre, quatenus indigentia
potiis vitalis prius in animabus suis sitim sustineant, et sici\'un-
ditus eos poenis inflictis evertant etc. Rabanus. VII.
2)    Confer. Maasbode. October \'72.
-ocr page 146-
120
van den Staat, op nieuw geregeld worde, en wel.... door
alle mogelijke uitsluiting van Kerk en Godsdienst uit de
school en het leven en door een stelsel van voogdijschap
van den Staat over de Kerk in al hare werkzaamheden ,
in de opleiding en aanstelling harer dienaren, de uitoefe-
ning der zielzorg en de leiding van het Godsdienstig leven."
Doch keeren we naar Bethulië terug.
In dien stand van zaken duurde de belegering 1) nu
reeds 20 dagen; al de waterputten en vergaarbakken der
ingezetenen van Bethulië waren geledigd, zoodat de voorraad
van drinkwater in de stad niet toereikend was om zelfs
voor éen dag den dorst te lesschen; wat er nog voorhan-
den was, werd bij teugen en spaarzaam eiken dag uitgedeeld.
Niets, gelijk ook alle, zoo oude als nieuwe geschied-
schrijvers opmerken, niets is den mensch zoo ondragelijk
als de dorst, niets dat bij de belegering eener stad
krachtiger tot overgave aanspoort. In Bethulië, zooals de
Grieksche text verhaalt (VIL 22) was de nood zoo hoog
geklommen, dat skinderen en vrouwen neervielen, j on-
gelingen bezweken van den dorst; zij lagen op de straten
der stad en voor de dorpels der deuren, bij den ingang
der poorten en niemand bezat meer eenige veerkracht!"
»Door den dors.t als uitgedroogd, verdord en ontmoedigd 2)
komen voor Ozias nu bijeen al de mannen, de vrouwen,
de jongelingen en kleinen; en allen met ééne stem roepen
zy hem toe: Ziet, gij wildet niet buigen voor de Assyriërs
en nu heeft God ons in hunne macht overgeleverd. Vallen
1)   VIL 11. De Grieksche vertaler zegt: 34 dagen, terwijl da
Ethiopische tot over de twee maanden opklimt.
2)  VIL 12-16.
-ocr page 147-
421
we ook van «machtenden dorst neder en vergaan we
bij groote menigte, niemand is er om ons te helpen.
Laten we nu allen die in de stad zijn, samenroepen, en
ons vrijwillig aan de krijgers van Holofernes overleveren.
»Is \'t niet dragelijker te leven — zij het ook in een kerker —
en God te dienen, dan te sterven, met algemeenen spot
beladen, nadat we onze vrouwen en kinderen voor onze
oogen hebben zien vergaan.
»Wij nemen op heden hemel en aarde tot getuigen, wij
bezweren U bij den God onzer vaderen, die ons volgens
onze misdaden straft, dat gij de stad op staande voet aan
de krijgsbende van Holofernes hebt over te geven; opdat
onze dood door het zwaard worde verhaast en niet in
brandenden dorst nog langer gerekt. Een hartverscheurend
gehuil volgde op dien eed en verscheidene uren hield het
geschrei en gejammer aan."
Intusschen ontwaken zachtere gevoelens in hun wanhopig
gemoed en tegelijk beginnen zij te smeeken: »Wij hebben
gezondigd 1) zoo wel als onze voorvaders, wij hebben
onrecht gepleegd en boosheid bedreven! Doch Gij, o God,
die goedertieren zijt, heb medelijden met ons! Of neem
Gij Zélf wraak over onze boosheden, met Uw eigen gees-
sel; maar wil degenen, die U belijden, niet ter bestraffing
overlaten aan een volk, dat U niet kent; opdat onder de
volken niet worde gezegd: Waar is nu hun God?"
De tegenspraak of de verwarring van gedachten, waarin
deze schare hier vervalt, kan lichtelijk worden veront-
schuldigd; misschien pleit zij in haar voordeel. Gevangen-
schap is eerst hun wensch, dan wederom een spoedige,
1) Judüh. VIL 20.
-ocr page 148-
122
gewelddadige dood eene uitkomst; drukt hen de verhittende
dorst, slaan zij tot morren tegen Ozias en zijne medege-
bieders over; bij \'t aanschouwen der overmacht van Holo-
fernes, den vyand Gods, geeft de gemoedelijke overtuiging,
dat zij geen hoop mochten voeden tenzij in de hulp des
Heeren, zich aanstonds wederom lucht; maar ootmoed
voor God en onderwerping en ijver voor de eer van Zijn
Naam behouden de overhand.
Menig Christen doet heden insgelijks. Zoolang de ge-
varen slechts van verre dreigen, of zich nog buiten \'s lands
vertoonen , of maar van buiten aandringen, blijven zij vol
van vertrouwen; zoodra echter de rampspoeden hen on-
middellijk raken, of de gevoelige slagen der Kerk ver volgers
hen van nabij treffen, vergeten zij somwijlen, dat toch God
dat alles toelaat, dat Hij aldus handelt om ons te louteren, en
Zijne Kerk te beproeven. Lichtelijk uiten zij dan den wensch
naar eene andere soort van kwelling, of naar eene van
korteren duur, maar altijd naar andere beschikkingen.
Tengevolge onzer zwakheid is het noodig, ons de wijze
raadgeving van den H. Chrysostomus 1) dikwijls te her-
inneren: Laat de goudkeurder het kostbaar metaal in de
vuurproef, totdat h.j de zuivering heeft bemerkt, zoo ook
God. Hierbij, aldus vervolgt dezelfde Leeeraar, gaat de
Algoede niet meedoogenloos te werk, neen, met de omzichtig-
heid van den harpspeler let hij nauwkeurig op onze krachten.
De harpenaar immers zal de snaren van zijn geliefd speel-
tuig niet te straf spannen om ze niet te doen springen ;
doch ook niet te los laten hangen, om de harmonie der
toonen niet te verstoren; zoo wederom God Hij duldt
niet dat de beproeving te hoog stijge, nog te lang aan-
1) Hom. IV. Ad Populum.
-ocr page 149-
123
houde; maar ook mag de duur, dat wij van tegen-
heden ontheven zijn, niet te lang worden gerekt, ten
einde onze ziel niet verslappe in de liefde Gods. Wij
moeten derhalve den tijd en de wijze der bevrijding aan
God overlaten.
Bij deze wenken van een heilige, die ze door ondervin-
ding zich had eigen gemaakt, mogen we, om den nood
waarin de Bethuliërs verkeerden, te waardeeren, wellicht
nog deze algemeene bemerking voegen. Zeldzaam zendt
God een blijkbare hulp, zooals hier wordt vereischt,
aan hem, die niet eerst gevoelt hoezeer hij daaraan
behoefte heeft, en die niet innig is doordrongen, dat
de hulpe Gods hem in vollen zin, dat is volstrekt onont-
beerlijk is.
Zoo en niet anders was de toestand, waarin wij de
Israëlieten hier beschouwen, hij was volstrekt hopeloos.
Met eigen oog zagen zij al dichter hun verwoede en zoo
talrijke vijanden naderen; van alle zijden, en nu nog op
nieuw uit den mond van het opperhoofd der Ammonieten
vernamen zij, hoe alle volken zonder eenige uitzondering,
de nederlaag hadden moeten ondergaan voor het Assyrisch
geweld, hoe alwie een wijle tegenstand dorsten te bieden,
voor hunne overmacht hadden moeten zwichten; maar dan
lag ook de gevolgtrekking voor de hand: zij konden onmo-
gelijk den dood ontspringen, het gevaar ontwijken.
De Voorzienigheid moest een wonder wrochten ten hunnen
gunste; en daar de immer gestegen oneveuredigheid der
vijandelijke legerbende met hun geringe krachten het toppunt
bereikt had, werd er wel een groot wonder vereischt; en aan-
gezien beider beginselen recht tegenover elkander stonden,
en de Israëlieten zich met het idéé van Holoferues nimmer
konden of mochten vereenigen, scheen het een meer dan
-ocr page 150-
124
onwaarschijnlijk, ja, een bijna onmogelijk wonder. Op deze
gronden hebben we hun toestand hopeloos genoemd, en dat
was hij.
Maar is de actuüele toestand der Kerk tegenover hare
vijanden niet evenzeer hopeloos te noemen ?
Opmerkelijk moet een ieder de veelvuldige en allezins
gelijkende overeenkomst wel in het oog loopen, die er
heden tusschen den toestand der R. K. Kerk en dien van
Judea, door Holofernes belegerd, bestaat. Wij laten het
echter de\' oplettenden Lezer over, zelf na te gaan, hoe
elke bijzonderheid van deze tijden op een andere van toen
beantwoordt; met op een algemeene gelijkheid te wijzen,
kunnen wij hier volstaan. Sinds de staatkunde eigenmach-
tig op het Godsdienstig gebied is getreden, en zich daar
willekeurig beweegt, zijn de politieke afwijkingen, in \'t
algemeen, Godsdienst-dwalingen geworden; en de strijd,
zoo ten tijde van Judith als thans, voor het oog op poli-
tiek terrein gevoerd, houdt niet op, nadeelen toe te brengen
aan het geloof en schadelijke gevolgen te veroorzaken voor
de eeuwigen belangen der zielen. Dit even te herinneren,
zij ons hier voldoende; wat wy, om aan het opschrift van
dit Hootdstuk te beantwoorden, in het licht dienen te
stellen, is het hopelooze van den toestand.
Ook heden is de toestand hopeloos te noemen.
Wij zagen de bestrijders, beter gezegd de vervolgers der
Kerk in actie; wij aanschouwden ze alom handelend op-
treden, onvermoeid hun werk voortzetten, zonder dat zij
nog eenig blijk lieten doorschemeren, van hun belege-
ringswerk te willen staken; integendeel zullen wij in eene
Bijlage zien dat veralgemeening der noodlottige dwang-
middelen volgen moet.
-ocr page 151-
125
Veeleer schijnen de Holofernessen van heden, met eene
wanhoop , den boozen geest 1) eigen, besloten:
»Het ga zoo \'t wil: volhardt groothartigh, onverdrietigh:
Geen almaght heeft de maght dat zy geheel vernietigh\'
Het wezen, dat ghij eens voor eeuwighlijck ontfingt.
Indienghe fel en fora met uwe heirspits dringt
In \'t hart van \'svijants heir, en komt te triomfeeren,
Zoo zal de tiranny der hemelen verkeeren
In eenen vryen Staet, en Adams zoon, en bloet,
Gekroont in top van eere, en met een aertschen stoet
Omcingelt, uwen hals niet boeien aen de keten
Van slaefsche diejistbaerheit," ....
Nu dus rijst alleen de vraag: welke middelen staan daar
tegenover? Eene macht die in verhouding tot de vijande-
lijke sterker of zwakker is, dan die van Israël tegenover As-
syrië was, toen Judith leefde? BethuliC\', Jerusalem,geheel
Judea zag uit naar hulp, doch van waar moest die komen ?
En van waar kan die heden opdagen ? Van de Staten ? Zij
zijn all n van de Kerk afkeerig, en reeds lang gaf Pius IX
en reeds meermalen te kennen: van dien kant is geen hulp
te verwachten! Daarheen wend ik mijn blik in de toekomst
niet meer!
Van hunne wetten? Maar deze zijn meestal doordrongen
van grondbeginselen die onbillijk, wederrechtelijk zijn!
Van de legers? Zij staan onder bevelen, die eveneens
geleid worden van hooger en kwader hand. En al mocht
er ook hier of daar een leger met edelen moed, als dat in
\'70 tegen de Commune, de wapenen voeren, al mocht er
ook eene wet den Godsdienst voor tijd en wijl in bescher-
ming nemen, of een enkele Staat zich de rechten der Kerk
1) Vondel. Lucifer IV. 1436.
-ocr page 152-
126
aantrekken, zich daarvoor zelfs in de bres stellen, wat nog
zou dit alles baten tegen den algemeenen aanval, zooals
die heden tegen de Kerk wordt volgehouden? Een voor-
naam lid der Fransche loge schreef onlangs, van dezen
toestand zeer helder bewust: 1) » Keert de Katholieke
Kerk ook ditmaal zegevierend uit den strijd dien
wij tegen haar zoo in de Oude als in de Nieuwe Wereld
voeren, bezwijkt zij niet onder de knellingen van
het netwerk, waarmee we haar met het doel om ze
te verstikken, hebben omvlochten, dan zal ik haar Godde-
lijken oorsprong aannemen; ik zal mij bekeeren en geloo-
vig katholiek worden."
Kunnen we wellicht een hoopvollen blik in de toekomst
slaan op de vorming van een nieuw geslacht ? Dit vooruit-
zicht te benemen, was juist de voorname toeleg van het
vijandelijk leger; reuzenkracht zoude noodig zijn om dien toe-
leg te verijdelen. Laat men aan de Godsdienstige opleiding
van het opkomend geslacht alles wat slechts mogelijk is,
ten koste leggen; wat nog zal het in vele streken baten
tenzij om den strijd te verlengen, als men bedenkt hoe
laag onze moderne maatschappij het peil der zedelijkheid
bij de massa des volks in \'t algemeen heeft doen dalen ?
Wij beleven stoffelijke welvaart; dit is zoo weinig te
ontkennen dat wij Gode, den gever van alle goed, daar-
voor dank schuldig zijn; echter overdrijft men den stand
dier welvaart; en men heeft er eene behoefte naar weelde
1) Si 1\'Eglise Catholique sort cette fois triomphante de la
guerre, que nous lui faisons dans 1\'Ancien et dans Ie Nouveau
Monde, si elle ne succombe pas dans les étreintes du réseauavec
lequel nous 1\'entourons pour 1\'étouffer, je croirai è sa divini-
té et je me ferai Catholique croyant; je me convertirai. Le
Monde. Aout. \'74
-ocr page 153-
127
uit weten te vormen, terwijl men de kennis en het bezit
dier weelde beschaving noemt. Doch eene maatschappij
in weelde bedolven, wie zal ze tot gezonder doorzicht,
rijper oordeel, onbedorven hart, met een woord, van het
vijandelijk leger onder het vaandel van Christus den ge-
kruisten terug brengen ?
Een zedelijke ommekeer van den algeheelen toestand is
daartoe noodzakelijk; eene partiëele verandering mag on-
toereikend heeten; want hoeveel tijd wordt er niet gevorderd,
om zooveel individuen tot inkeer te brengen, dat de terug-
keer er door algemeen wordt ? hoe bezwaarlijk dit te ver-
wachten, hoe langwijlig dit te bewerken?
Mag de Kerk wellicht, of mogen hare verdedigers heil zoeken,
heil meenen te vinden in een toegeven aan onze vijanden?
Maar welke krijgstaktiek heeft ooit zulk denkbeeld onder hare
regelen of wetten opgenomen ? Van geven en nemen,
van een partiëelen wapenstilstand mag geen sprake meer
zijn; laten we dezulke, die van zoo iets droomen, rond-
weg zeggen: dan stiet de Paus toch uw plan omver, die
weet van geen transigeeren, maar staat voor \'t volle recht,
WAARLIJK HIJ IS DE MAN DER HOPE.
Zoolang men derhalve slechts de natuurlijke redmiddelen
nagaat, kent niemand de uitkomst van den strijd der twee
legers van heden; niemand is in staat, den uitslag uit natuur-
lijke gegevens ook slechts bij benadering op te maken; niemand
weet te bepalen van waar, of hoe, of wanneer er ontzet
komen, op welke wijze, langs welken weg de verlossing zal
aanbreken. Op louter bovennatuurlijke middelen is Pius
dan ook bedacht; zijn blik is voor de toekomst op de ware
judith gevestigd, deze zal Hare roeping getrouw zijn,
Hare macht weldra doen gevoelen.
Wij zien intusschen de vervolging eiken dag toenemen
-ocr page 154-
128
in felheid en uitgebreidheid, haar voorlang beraamde aan-
slagen met blinde voortvarendheid doorvoeren. Allen buiten
de Kerk, geven zich kamp aan het ongeloof. Duizenden
van slechte bladen roepen ons toe eiken dag, als of in
waarheid 1) alle hoop voor ons ware verloren:
„Voorbij hun rijk, voorbij hun werelddroomen;
Een nieuwe tijd is met zijn kroost gekomen,
Aan ons behoort der naadrende eeuwen lot!
Zoo dreunt het rond; en duizend, duizend stroomen
Naar \'t Kapitool; daar kroont het volk van Bomen
Den Caesar en de Caesar \'t volk tot God."
Zy die buiten de Stad Gods gelegerd liggen, die
niets zien van hetgene daar binnen de muren plaatsvindt,
hoe daar de Katholieke eenheid glansrijker schittert dan
ooit; zij die hun oog slechts gevestigd houden op hunne
kracht en booze beraadslagingen, zij moeten wel aldus
spreken in hunnen overmoed.
Doch wij, die de onfeilbaarheid van \'s Heeren belofte
leerden waardeeren: de krachten der hel zullen tegen de Kerk
niet vermogen,
wij die uit de geschiedenis weten, hoe harde
slagen de Kerk zonder te wankelen reeds doorstond; wij
die den man der hope aan onze spits, een vasten buk in
de toekomst zien vestigen op de ware judith, ook wy
bidden met oog en hart naar God gekeerd:
„Ons blijft het licht, dat we in de stormen schouwen,
Ons blijft de rots, waarop we onwrikbaar bouwen
1) Confer. Onze Wachter. 1.
-ocr page 155-
129
Ons blijft de kracht in harden ster ven snood;
Geen klagen dan, geen tragen, geen verflauwen,
Maar heldenmoed, maar koninklijk vertrouwen,
De Christus heerscht, het kruis verwon den doodl
Dat was uw woord, o Piusl \'t Konings woord,
Door hooger geest, U, Petrus ingegeven I"
t
Verre zy tevens van ons, dat vertrouwen door werkeloos-
heid ijdel te maken; gaan we voort met het voorbeeld en
de wenken van Judith, naar Pius\' waarschuwing, op te
volgen: »De voorschritten van Christus dienen den Christenen
tot wapentuig; en de vreeze Gods 1) verdrijft uit hun hart
de vrees voor de vijanden. De wapenen ons eigen, waarvan
de Zaligmaker ons voorzag, zij zijn de werken van Gods-
vrucht, van barmhartigheid en van boete. Het vasten
beveiligt beter dan een muur; wat gij wegschenkt uit
medelijden, zal uwe vrijheid bevorder 1 ijker zijn, dan het-
gene gij van een ander zoudet wegrooven. Het gebed
eindelijk draagt verder dan pijlen; want eene pijl kan
slechts den vijand treffen, dien gij nabij u ziet, terwijl het
gebed uwen vijand treft, die ver van u is verwijderd."
Op deze wapenen die Holofernes verachtte, als waren ze
van stroo geweest, hadden de Israëlieten hun vertrouwen
gevestigd, en zij zijn ook niet beschaamd geworden.
1) Praecepta Christi arma sunt Christianis et divinus timor
terrorem a nobis expellit hostilem. Arma autem nostra sunt,
quibus nos Salvator instruxit: oratio, misericordia atquejejunium.
Jejunium melius quam murus tuetur; misericordia facilius
liberat quam rapina; oratio longius vulnerat quam sagitta.
Sagitta enim non nisi proxime conspectum percutit adversarium;
oratio autem longius positum vulnerat inimicum." S. Awbroxius.
Sermo.
86.
9
-ocr page 156-
130
»Weot, had Eliachim 1) hun vóór de belegering gezegd,
dat, indien gij standvastig volhardt met vasten en bidden
voor \'s Heeren aanschijn, Hij uwe smeekingen zal ver-
hooren." Zoo zegt de Eliachim van heden, als hij op de
plichten der Christenen in deze vervolging wyst: 2)
«Bajtoeren we ons om de Goddelijke gramschap te bevre-
digen, treden we den Koning des vredes te gemoet, en
bewandelen we steeds den weg van de hernieuwing des
levens." En wat Eliachim ten tijde van Judith voorspelde, dat
mocht de Paus in hetzelfde stuk reeds getuigen: «Troostvol
voor ons is het schouwspel, dat de wonderbare standvas-
tigheid en de ijver van het Katholieke Episcopaat, zoo in de
streken, waar de Kerkvervolging heerscht, als in andere
landen, der wereld aanbiedt...... Innig aan Onzen Stoel
van den H. Petrus verknocht, vreezen z\\j geene gevaren;
onvermoeid arbeiden en strijden zij manmoedig voor de
heilige rechten der Kerk." Het feit waarop Pius hier
verwyst, is zoo wereldkundig, dat zelfs de met den Paus niet
bevriende organen 3) dit niet meer trachten te verhelen,
maar het openlijk erkennen: »Nooit is sinds de 16e eeuw
de Roomsche macht ook maar van verre zoo indrukwek-
kend opgetreden, als in onze eeuw, wier geest van het
revolutiebeginsel doortrokken is. Dit feit is notoir."
Wij echter durven veel verder te gaan in onze vooruitzichten
en verzekeringen: wy houden zonder aarzelen, dat het
welzijn en de zegepraal der Kerk voor het behoud der
menschelyke maatschappij noodzakelijk, ja, de voorwaarde
zyn van haar bestaan. Om het Rijk van Ohristus op
1)  IV. 12.
2)  Allocatie van 23 December. \'72.
3)    Standaard. Augustus. \'74.
-ocr page 157-
131
aarde uit te bTeiden, worden de tijden geschapen, en zijn
de eeuwen daar. "Wat ons intusschen voor \'t oogenblik
te doen doen staat, zien we te Bethulië, en zien we om
ons heen gebeuren.
De boete van enkelen was in zulk een zware en alge-
meene verdrukking niet genoegzaam; allen behooi e^ten
strijde te trekken, allen van dezelfde wapenen voorzien.
Hebt gij de krygsklaroenen niet gehoord ? Zij zijn de
verzuchtingen, de tranen en gebeden der onschuldigen, der
zuiveren van harte. Zak en asch zijn hun ter hoofdbe-
schutting; boetgewaad is het schild; \'t gemeenschappelijk
gebed het slagzwaard. De Assyriërs snoeven en spotten —
zij vernederen zich voor God. De Assyriërs schateren — zij
weenen. Ginds hoort men getier, Godslastering, hoonge-
laeh — binnen de Kerk beradenheid, fierheid. Die met
den vijand zijn, knielen neder aan zijn voet; alleen de
Kerk niet, zij is te fier, te edel om voor een Godloochenaar
te buigen en zij alleen zegeviert!
Hadde God de Bethuliërs aanstonds verhoord, zouden zij
Zijne hulp niet gewaardeerd, de weldaad niet naar ver-
diensten geschat hebben. Ook van ons wil Hij dat we
onveranderlijk, onbezweken voortgaan met roepen en aan-
kloppen; te treffender zal de zegepraal, te warmer onze
dankbaarheid zijn.
Noch hun noch ons gaf God, zooals Pius duidelijk
sprak, voor \'t oogenblik wapenen • an staal in handen ter
verdediging, maar veel meer den geest en het hart, boven
alles het vertrouwen naar Pius\' voorbeeld.
De ingrijping Gods in de laatste jaren reeds meermalen
gebleken, zal en moet nog schitterender zijn.
Hadde Ozias aanstonds met der daad toegegeven aan
den wensch der ontmoedigden, wat ellende ware gevolgd?
9\'
-ocr page 158-
132
Israël ware spoorloos verloren geweest! Toch schijnt hij
een misslag te begaan met toe te stemmen; zich in tranen
badend, 1) kan hij slechts vijf dagen uitstel bedingen, om
erbarming van den Heer af te wachten; zoo bezwijkt hij
min of meer, door tnededelijden vervoerd. Maar ook door
JudUi opgebeurd, verheft hij zich aanstonds wederom op
de hoogte van het ware, onvoorwaardelijke vertrouwen,
dat hij uit voor een ieder, en bij allen opwekt; en dit
vertrouwen heeft geleid tot de zegepraal; zijn woord werd
na Judiths tusschenkomst, de voorspelling der toekomstige
bevrijding.
1) Judith. VII. 28—25.
-ocr page 159-
VI.
DE WARE JUDITH.
Wij bieden hier onzen Lezers een schouwspel aan, welks
heldin de geschiedenis der wereld sinds meer dan 2500
jaren met den eerenaam van de fiere Judith begroet. In
deze even heilige als sterke vrouwe, moeten we tevens
de voorafschaduwing onderscheiden van Haar, aan Wie
God van Zijn eerste Openbaring af, de gewichtigste aller
overwinningen heeft toegeschreven.
Dat deze heldin eene Vóorbeduiding der H. Maagd, en
daarom ook die van de Kerk en van elk harer ledematen was,
hebben we boven nauwkeurig aangetoond. Onze Lezers
begrijpen daaruit van zei ven, hoe dan ook in \'t algemeen
alles, wat we van Judith lezen, in Maria, in de Kerk,
in een ieder van ons moet worden vervuld, en als over
Maria, over de Kerk, over ons geschreven, moet worden
verstaan. Den overvloed dier overeenkomsten of toe-
passingen dienen we thans in het licht te stellen. Wat
is dit anders, tenzij den rijken schat onzer type in al
zjjne waarde doen gevoelen?
-ocr page 160-
134
1. Jndiths persoon.
Juditli was in den volsten zin eene kloeke, zij was eene
heilige vrouw, eene ware Vóorbeduiding van Maria en eene
waardige ook; dit blijkt uit hare fiere onderneming, hare
beslissende heldendaad en uit de w\'yze, waarop zij hare
gewichtige zending heeft vervuld.
Om dit tooneel te beschrijven, geven wij — de reden is
licht te bevroeden — liever eene, genoegzaam letterlijke,
vertaling der Schrift, dan welk ander verhaal dier gebeur-
tenissen ook; daar niemand voorzeker zoo treffend de waar-
heid, niemand zoo nauwkeurig haar juiste trekken en
schakeeringen kan teruggeven, als de H. Geest, door den
gewijden schrijver, hetzij tijd- en deelgenoot dier geschie-
denis of niet, dit heeft gedaan. Te meer schenken w\\j de
voorkeur aan het verhaal, zooals de H. Schrift het in
eenvoudigen vorm, doch hier en daar met dramatische
kleuren getint, aanbiedt; daar wy op die wüze de meeste
bezwaren, welke de geschiedenis van Judith doet opperen,
óf wel voorkomen, óf zonder dorre twistredenen, zooveel
ons noodig is, oplossen.
Vóór dat we het echter wagen, dat treffend, en, om z\\jn
diepen zin in het oog des geloofs, zoo veel omvattend en leerrjjk
schouwtooneel te openen, slaan we nog een blik op het hope-
looze van den toestand, waarin de gebeurtenis plaats grijpt.
Niets blijft meer voor Judiths vaderstad over, niets voor
haar volk, niets waarop zij met eenigen grond hunne
hoop vestigen kunnen; tenzij de mogelijkheid van eene
wonderbare, bovennatuurlijke, ja, zichtbare hulpe Gods.
Hun volslagen ondergang is onvermijdelijk, hun eind-
vonnis onherroepelijk geveld; eene harde, gruwzame en elk
oogenblik met rasse schreden naderende dood wacht hen
-ocr page 161-
/
135
allen. Niemand bespeurt, waar ook, eenige uitkomst; allen
z\\jn even diep gedrukt en der vertwijfeling nabij. Daarbij
komt nog, dat allen versmachten van een brandenden dorst;
en helaas! in dien hulpeloozen toestand, hebben zij zelven
het wanhopig besluit nu genomen, van hunne reddelooze
toekomst, door eigen daad na vijf dagen nog te verhaasten.
Zoo hadden zij hun laatsten steun door eigen toedoen
aan het wankelen gebracht, zoo den eenigen toeverlaat die
overbleef, den Algoeden God in zijn welgekende rechten
tekort gedaan Zij stieten Zijn vaderlijke hand, ter redding
vast uitgestrekt, door hun aarzelend veitrouwen, terug,
weerden Zijne hulp van zich af. Of is het niet Gods onaf•
hankelijke Voorzienigheid krenken, wanneer de menschden
tijd bepaalt, waarop hij wil geholpen worden? Vergt het
schepsel dan niet dat Gods grootheid zich voege naar zijne
verlangens ? Beperkt en miskent het daardoor of Gods goed-
heid of Zijne almacht niet? Maar dan ook beleedigt het
Gods oneindige Majesteit, en ontneemt door die beleediging
zich zelven dien troost en steun, die een rein en alleen op
God betrouwend geweten eigen is!
O wij hebben haar wellicht ondervonden die ontevreden-
heid met ons zelven, toen ons vertrouwen door onze schuld
wankelde en onze hoop kwijnend wegzonk! Zoo had dat
noodlottig voornemen, in een onbewaakt uur beraadslaagd
en als goedgevonden, nu ook veler gemoederen tot een
deerniswaardigen toestand doen vervallen.
Nu dan alles verloren scheen, nu eerst treedt Judith
op. Prijkte haar naam bij al haar stadgenooten in on-
gerepten luister, en was haar persoon bij allen ten guns-
tigste bekend; de rodding, de onverwachte hulp, welke zij
kwam aanbieden, konde niemand vermoeden. Op het on-
voorzienst voor een ieder, ja, voor haar zelve, buiten en
-ocr page 162-
136
tegen hare eigene berekening in, daagt zij ter redding
op voor hare ten ondergang verwezene vaderstad.
Allen kenden haar ais het uitgelezen puik der vrouwen;
niemand in Bethulië wist eenig kwaad tegen haar; zelfs 1)
de scherpzinnigste nijd en afgunst schoten hier te kort, en
waren niet bij machte iets berispenswaardigs in haar te
ontdekken of tegen haar uit te vinden. Onder elk opzicht
was haar naam en faam bij elkeen met roem bekend.
Doch indien Judiths faam zoo volstrekt onbeneveld is, zoo
hoog boven elke verdenking verheven staat, zoo verre in het
rond een weldadigen glans verspreidt; erkent gij dan niet in
haar de Onbevlekte? dus roept 2) de H Bonaventura ons toe:
»Zie, o Maria! hoe de Heer van zulk eeu roem en kracht
met U is, en omdat de Heer van zulk een naam en faam
op zoo uitstekende wijze één is met U; daarom ook deelt
Gij den geur dier vermaardheid en invloedrijkheid met
Hem. Zeer goed derhalve, mijne Broeders is Maria voor-
beduid door die vrouw van een roemruchtigsten naam,
door Judith, van wie er geschreven staat: Zij stond bij
allen in een allerlof waar digsten naam en niemand wist eeniq
kwaad tegen haar."
Ten einde de hoofdpersoon van het verheven drama
waar wij onze Lezers heen geleiden, en het middelpunt,
waar om onze geschiedenis zich wentelt, in haar gansche
I
1)    Et erat hoec in omnibus famosissima, quoniam timebat
Dominum valde; nee erat qui loqueretur de illa verbum malum.
Judith. VIII. 8.
2)   Quia Dominus nominatissimus sive famosissimus famosissime
est tecum; ideo et Tu famosissima et nominatissima es secum.
Maria ergo, fratres, optime signata est per illam t\'amosissimi
nominis foeminam, Judith, de qua seriptum est: Haec erat m
omnilnix etc. Spectdum D. M. V. Lectio. IX.
-ocr page 163-
137
persoonlijke waardigheid vooraf wel te kennen en juist
te waardeeren; gevoelen we ons gedrongen de wending der
gedachten, hier door den H. Bonaventura met eene enkele
losse opmerking aangeduid, een oogenblik aan te houden.
Niets vinden we in het geschiedverhaal zelven, gelijk het
in het Boek Judith in al zijne geringste bij zonderheden is
opgemaakt, zoo opmerkelijk , als den kennelyken toeleg van
den H. Geest, om de persoon van Judith opzettelijk aan te
prijzen, lofwaardig voor te stellen in al haar doen en laten,
hare vlekkelooze kuischheid boven alles te doen schitteren.
Al aanstonds omhangt Hij onze heldin met een mantel van
licht, waarvan de vormen en plooien -van zelven Haar voor
den geest brengen, die Hare vaderstad, maar veel meer,
alle geslachten zalig roemen. Doch niet enkel ter inleiding
of bij den ainvang Zijns verbaals, maar in geheel harege
schiedenis blijft de H. Geest haar verdediger en lofredenaar.
Geen wonder dat, de lichtstar van Bu\'dschlanden het hoofd
der Godgeleerden,
Rabanus Maurus en zoo veel anderen
met hem, de oorspronkelijke kracht van het woord Judith
niet eens onopgemerkt 2) voorbijgaan: want inderdaad de
loftuiting door de H. Schrift aan Judith toegekend, is niet
gering, maar wel waardig in hare oorzaken te worden
opgespoord.
Merken we tevens op met 3) den H. Hiëronymüs »hoe
teergevoelige zaak in eene vrouw de roem is en de naam
der kuischheid, hoe die naam als een fijne, uitgelezene,
prachtige, doch tevens teedere bloem zoo lichtelijk en zoo
1)    Fulgens Germaniae sidus, thcologorum vcrtcx. Daronius.
Acque doctus ac pius. Bellarminus.
2)  Zie boven BI. 37.
3)    Ad Salvinam.
-ocr page 164-
138
spoedig door den geringsten tocht verwelkt en verslenst,
of door opstijgende dampen ontsierd, bedorven wordt,
vooral wanneer de jaren met de hartstochten overeen
stemmen en het gezag eens mans, wiens schaduwe de be-
schutting is der echtgenoote, ontbreekt," dan zal men
met nog meer verwondering vragen: Wat mag den H. Geest
toch hebben bewogen om den goeden geur der vermaard-
heid van Judith zoo nadrukkelijk te vermelden? En dit niet
enkel, doch als wilde Hij een afgewerkt beeld schetsen eener
heilige, sterke, uitgelezene vrouw, legt Hij er Zich op
toe om alle bijzonderheden op te tellen, welke haar aan-
bevelenswaardig maken kunnen en boven allen lof verheffen;
H\\j spreekt als een bruidegom, die al het voortreffelijke zijner
bruid wenscht te doen uitkomen. Zeker zal wel overal
dezelfde oorzaak ten gronde liggen, ook wanneer Hij wat
verder hare gaven en schatten, en hoedanigheden zoo
uitbundig optelt en aanbeveelt.
Wij wagen niets met op Bonaventura\'s voorbeeld de
reden te geven; immers welke andere reden kan hier
bestaan, tenzij om haar die eene ware Vóorbeduiding
is, ook als eene waardige Vóorbeduiding te doen ken-
nen, en in de schaduwe, die Judith is, Zijne Bruid te
prijzen, en reeds vooraf den zin te bepalen der lofspraak,
die Haar bij de aanstaande vervulling do r den Engel zoude
worden toegevoegd: vol van genade Doch betrachten
we eerst verder de teekening der waardige type.
Haar- voortreffelijke man, Manasses, was voor drie en
een half jaar 1) door den dood van haar weggenomen; hij
had haar groote schatten, een talrijk gezin van onderge-
1) Judith. VIII. 2.
-ocr page 165-
139
schikten, uitgestrekte landerijen met talrijke kudden van
ossen en schapen, vele andere bezittingen, alles in overvloed
achter gelaten.
Na het afsterven van haren echtgenoot, had Judith zich
aan allen omgang onttrokken; zij leefde voor God alleen
en lot geluk en stichting van al haar huisgenooten. Zij liet
op het platte dak van haar huis — zooals de Oostersche
bouwtrant dat toeliet — een afgezonderd vertrek bouwen
en tot bidkamer inrichten; daar, gescheiden van de wereld,
woonde zij met eenige dienstmaagden in de stille eenzaam-
heid, en bleef ook later in dat verborgen leven tot aan haar
dood volharden.
De heilige vrouw droeg voortdurend een boetgewaad
onder hare kleederen, vastte al de dagen, den sabbath en
de feesten slechts 1) uitgezonderd; dan daalde zij af van
haar bid vertrek in het huisgezin, om haar geluk en vrede
met de haren te deelen.
Een bijzondere zegening scheen wel aan alles, wat Judith
aanging, verbonden; zij zelve bereikte een meer dan honderd-
jarigen ouderdom en nu, volgens de berekening der Schrift-
verklaarders ongeveer 66 jaren tellende, had zy defrischheid
van den jeugdigen leeftijd nog in geenen deele2) verloren.
Voortreffeiyk zien we hier het leven afgebeeld, ja, zoo
trouw dit in het Oude Verbond mogel\'yk was, de bestem-
ming aangeduid én der Kerk in \'t algemeen 3) én van Haar
in \'t bijzonder, die tot aller toonbeeld en kroon is gesteld.
1)    Judith. VIII. XVI. 27.
2)    Judith. XII. 12.
3)    Judith hic eignificat Ecclcsiam a mundi illecebris «lestitutam,
SS. Trinitatis (idem, et bonorum operum habere perfectiones etc.
Rdbanus. VUL
-ocr page 166-
140
Zichtbaar immers heeft Maria tot gids verstrekt der
eerste Christenen en ons allen zulk een volmaakt voorbeeld
van alle deugden achtergelaten, »dat de Kerk , terwijl zij
als vreemdelinge op aarde hare bestemming in den loop
der eeuwen vervult, in heilige beschouwing en boetvaar-
digheid, en in afgetrokkenheid van de wereldsche verma-
ken, het oog onveranderlijk op Maria gevestigd houdt; en
naar dit grondbeeld zich op de beoefening der goede wer-
ken , met steeds verjongen !e kracht toelegt."
Judith was bovendien 4) rijk bedeeld met allerlei gaven van
geest, en hare uitstekende talenten en manieren werden nog
door eene buitengewone schoonheid van gelaat en gestalte op -
geluisterd; voorwaar wel de meest sprekende voorstelling
van Haar, die de Aartsengel als vol van genade heeft gegroet.
Zoo stond dan haar persoon in de hoogste achting
bg al haar stad- en landgenooten; doch hoe grootscher
haar naam prijkte in een stralenkrans gehuld ; te minder
kon bij iemand, ook zelfs de gedachte opkomen , dat in
haar zwakke hand de redding van stad en volk was gesteld.
Veel minder nog zag iemand in de ware judith, de
beloofde redster van het menschelijk geslacht; zelfs Hare
H. Ouders, zoolang zij hunne dochter met zorgen en liefde
omgaven, vermoedden "niet eens van Maria, dat zij in Haar
dat uitverkoren vat mochten vereeren, dat aller leven
in zich besloot. Neen, het tegenbeeld heeft altijd iets
vóór bij de afbeelding; dat uitstekend vat was Hem alleen
bekend, Wien het bleef toegewijd
Wie ter wereld zoude verder op het denkbeeld komen,
dat eene weduwe als Judith, zich in de openbare zaken
mengen mocht ? Zulks ware boven haar of althans zooverre
1) VIII. 7.
-ocr page 167-
141
buiten den kring harer gedachten en bemoeiingen en tevens
voor hare zedigheid zoo weinig gepast; dat dit vooral
in dien laatsten, hac.helijken en algemeenen nood niet eens
als mogelijk konde gedacht worden.
Zij verschijnt dan ook aanvankelijk niet in het openbaar;
hoezeer in staat de menigte te roeren en tot vertrouwen
te stemmen, zal zij zich vóór den strijd niet eens bij de
menigte vervoegen; zij richt zich tot de hoofden.
Toen zij vernam dat Ozias aan het volk had toegezegd:
na vijf dagen zullen we onze vesting aan den vijand over-
leveren; gevoelde zich Judith in haar nederig vertrouwen
op God diep gekrenkt, in hare heilige verwachtingen ge-
schokt.
Met alle bescheidenheid zendt zij 1) eene vertrouwelinge
tot de hoofden der regeering, en smeekt twee der Joodsche
overheden, Chamri en Chabri, ten harent te willen komen.
Ook deze dachten er toen niet eens aan, dat Judith, hoe
uitmuntend eene vrouw zij ook was, der stad verlossing van
den nijpenden nood, het volk de verlangde redding zoude
aanbrengen.
\'t Was immers God, die haar onmiddelijk het zoo held-
haftig besluit had ingegeven. Door haar zwakken arm wilde II ij
Zijn volk redden, met hare medewerking Zijn belofte gestand
*doen; want door haar wilde Hij eene andere Vrouwe vooraf
te kennen geven, die niet eene bepaalde natie, maar geheel
de menschheid ter hulp snellen en mede verlossen zou.
Alwederom overeenkomst tusschen de vóorbeduiding en
de vervulling. Toen reeds de bigde boodschap aan de
gezegende onder de vbouwen van Gods wege werd
medegedeeld, leefde Z\\j daar eenzaam en onbekend te
1) VIII 9.
-ocr page 168-
142
Nazareth in heilige afzondering. Daarom was zij aan haren
kuischen Bruidegom verloofd, opdat het geheim van
\'s Heeren Menschwording ook aan den vijandigen geest
verborgen blijven zoude, ja, zelfs deze Bruidegom droeg
toen nog geen kennis van de verhevene bestemming der
WARE JUDITH.
Vele andere punten van overeenkomst, waaruit de rijkheid
der type op schitterende wijze in\'t oog valt; laten we stilzwijgend
aan de opmerkzaamheid van den Lezer over: want terwijl de
historie der vrouw van Bethulië ordelijk voortloopt, speelt
de typologische onafgebroken als een plechtig drama, doch
hier en daar met buitengewone pracht en luister, voort.
2. Haar goede raad.
De beide achtbare mannen, bij wie Ozias zelf zich weldra
had aangesloten, vervoegen 1) zich bij de edele vrouw.
Vol ootmoed en zedigheid, van vreeze Gods doordrongen,
wendt zich Judith tot deze hoofden der stad, en spreekt
hen toe wegens hun al te gering vertrouwen op God,
den Almachtigen, Algoeden redder en hoeder van zijn volk.
Wat Judith of wel als plicht, of als goeden raad hier aan-
beveelt, hetzij voor die hoofdmannen des volks in persoonr
hetzij door hunne bemiddeling voor het algemeen, is als uit
Pius\' hart gesproken. Immers de man der hope ont-
boezemt in zijn menigvuldige toespraken niet anders -zijn
vertrouwvol hart; waarin steeds dezelfde gevoelens blijken
te heerschen, als in \'t gemoed van Judith. Vergelijkt alles
wat Judith hier of later zal spreken, met de taal van het
hoofd of het spreekorgaan der Kerk, en gij zult bevinden,
dat dezelfde gevoelens, in het Boeit Judith op ingeving van
1; VIll 10.
-ocr page 169-
143
den H. geest geschreven , ook heden bij alle gelegenheden
ons op het hart worden gedrukt; de Kerk voert door Pius\'
mond dezelfde taal, welke Judith den Israëlieten toevoegt;
de overeenstemming is onloochenbaar.
Wien echter kan dit bevreemden, als hij zich herinnert,
dat Judith hier optreedt als handelende type of vooraf-
beelding der Kerk ? Dan moet zij immers, al wat zij zal
spreken, of verrichten, zeggen en volbrengen als Vóor-
beduiding; en de opwekkingen onzer heldinne moeten,
als waren ze voor onze tijdsomstandigheden geschreven, zijn
ingericht. Wat we zoo aanstonds uit Judiths mond verne-
men zullen, datzelfde behartigt de Kerk heden vooral,
datzelfde is haar voorname zorg en toeleg: den geest namelijk
van hoop in de harten der geloovigen te doen leven, het
vertrouwen, dat krachten meedeelt, maar ook zelf leeft van
geduld, te bestendigen. De hoofden der Kerk moeten de
gemoederen van het volk door vertrouwen stalen; dit
kunnen ze niet, tenzij door \'t geduld en hiervan bygevolg
moeten zij het eerste voorbeeld geven.
Dan, het dient herinnerd; Judith is type der Kerk,
omdat zy type is van Maria. Dezelfde gedachten sprak dit
verheven tegenbeeld — en \'t was toen nog dringender
noodig dan thans — tot de eerste Christenen; dezelfde
gedachten verspreidt Zij ook thans in de harten der geloo-
vigen, door de inspraken der genade, door de mededeeling
van bovennatuurlijk vertrouwen, hetwelk Zij v;in den H.
Geest, door Hare machtige bemiddelling voor ons erlangt.
Judith is de type der Kerk, omdat zij de type is
van Maria, het pronkjuweel der Kerk. De eigen gevoelens des
harten door Judith hier uitgedrukt, staan bijgevolg, maar
v eel hooger gestemd, verhevener uitgewerkt in de ontboe-
zeming, die wij van de ware judith lezen. Overweegt al
-ocr page 170-
144
de woorden, door Maria volgens de H. Schrift gesproken,
en inzonderheid Haren lofzang bij Elisabeth, dien wij een
lied van vertrouwen mogen noemen, en overal zult gij
den toon hooren aangeven, welken de historische Judith
bezielt, als zij de hoofden van Bethulië toespreekt Men
denke of noeme bij geheel dit vertoog voor de mannen
des volks, den naam van Maria in plaats van Judith, tot
ons sprekend, of den naam des Pausen, en gij zult de
gewone taal van Pius vernemen, den man der hope.
Luisterend en eerbiedig staan daar de drie bestuurders.
»tot wie judith: Hoe durft gij, zoo luidt haar smeekend
woord 1) hoe verstout gij u, aan God een tijd voor te schrijven
om te zeggen: binnen vijf dagen, niet langer. .! En Ozias
heeft dat woord bijgestemd! Maar zijn dan al de heiligen en
vrienden Gods niet beproefd geworden? Verbreedt liever
uwe gedachten, verheft uwe harten hooger! Zóó te spreken,
wekt den Heer niet tot erbarming, maar veeleer tot gram-
schap en tot verbnlgenheid. Hoe, gij hebt u vermeten den
tijd 2) te bepalen van Gods ontferming en Hem naar uw
willekeur, den dag der redding vastgesteld! Daar echter
de Heer lankmoedig is, laten wij ook over dezen misslag
zelven boete plegen, en Hem met tranen Zijne genade
afsmeeken: want God bedreigt niet gelijk een mensch, noch
wordt Hjj, als een sterveling door gramschap ontstoken,"
om die aanstonds te volvoeren, doch Hij wacht, of men
1)    VIII. 10-20.
2)    Ook in onzen tegenwoordigen toestand gevoelt Pius noodig,
ons te waarschuwen, van aan geen ijdele voorspellingen te hech-
ten, geen tijdsbepalingen voor den geest te brengen. Zie bladz.
16 en 19. „ Wannéér.... Domine Deus respice"
-ocr page 171-
145
ook terugkeere van z\\jn roekeloozen stap — vreest Hem
intusschen meer dan Holofernes!
«Daarom laten we ons voor God vernederen, en Hem
in ootmoed des harten dienend, al weenende en smeekende
den Heer aibidden, dat Hij ons Zijne barmhartigheid doe
blijken naar Zijn goedvinden; opdat, zooals ons gemoed
ontsteld is door de hoovaardij onzer vijanden, onze oot-
moed ook de aanleiding worde, de medewerkende oorzaak
van onzen roem en verheerlijking.
»Wij zijn immers niet afgeweken gelijk onze Vaderen; zij
hadden hunnen God verlaten, voor vreemde goden de
knieën gebogen; en voor die misdaad zijn zij ook aan hunne
vijanden ten dood, ter plundering, ter berooving en ter
bespotting overgeleverd geworden. Maar wij, wij erkennen
geen anderen God dan Hem alléén.
» Wachten we dus nederig de vertroosting des Hemels
af! God zal ons uit de verdrukkingen onzer vijanden ver-
lossen. Hij zal al de volken, die tegen ons zijn opgestaan,
vernederen; de Heer onze God zal ze te schande stellen."
Mochten we niet zeggen dat Judith vooraf de taal
spreekt, welke Maria heeft gesproken? Wij hebben slechts
te herinneren hoe de ware judith de voortzetting dier-
zelfde belofte, bijna eensluidend vermeldt: Hij heeft kracïit
gedaan door Zijnen arm; verstrooid heeft Hij, die hoogmoedig
zijn in den waan huns harten. Machtigen heeft Hij van den
troon gestort, en geringen verheven!
Na de vermaningen, welke der overheden pasten, geeft Judith
nu andere wenken, die aan \'t volk dienen overgebracht; zoo
leert zij allen en niet minder ons, wat in deze tijden te doen staat.
»En nu, Broeders, daar gij de voornaamsten zyt 1)
1) VIII. 21-27.
10
-ocr page 172-
446
onder het volk, en hun levenswandel (oordeel) van u af-
hangt, bemoedigt hunne harten door uwe toespraak; opdat
ze gedenken, hoe ook onze Vaderen op de proef zijn gesteld,
of zij hunnen God in waarheid dienden; hoe Abraham,
door vele verdrukkingen gelouterd, in Gods vriendschap is
gestegen, zoo Isaak, zoo Jacob, zoo allen, die Gode welge-
vallig waren, vele tegenheden moesten zij doorworstelen."
Het volk zal op uwe vertogen troost putten uit de groote
figuren, die als beelden van vertrouwen in onze geschie-
denis prijken, maar ook als toonbeelden van geduld.
Judiths leer strekt hier tot nut voor alle tijden en open-
baart waarom de mensch onder Gods leiding wordt geteis-
terd; en wat voor individuen geldt, geldt even zoo voor de
Kerk. Om drie oorzaken laat God de kwellingen toe:
tot straf der zonden, neem die weg door boete! — tot
onderrichting
van onze nietige kracht; we leeren kennen
wat we zijn uit ons zelven: Onbeduidend; niets! herken
die waarheid, verootmoedig u! — tot loutering der deugd,
en om den aanwas van verdiensten te bevorderen; verman
u in betrouwen op God!
Hare gevoelens moeten immer, doch heden vooral onze
gevoelens, hare gebeden onze gebeden zijn, anders dreigt
ons zwaarder straf:
»Doch zij, die de beproevingen niet gemoedelijk hebben
aangenomen in de vreeze Gods, die hun ongeduld getoond
en met verwijtingen tegen den Heer gemord hebben, zij
zijn door den 1) verderver verdelgd en door de slangen
1) Judüh. VIII. 25. Exterminati sunt ab exterminatore et a
serpentibus perierunt. Er kan geen twijfel bestaan of Paulus
heeft op deze plaats het oog, als hij 1. Cor. X. 9. zegt: „Verzoe-
ken wij ook Christus niet, zooals sommigen van hen (onder
-ocr page 173-
147
omgekomen. Laten wg dan niet ongeduldig noch wraak-
zuchtig worden over hetgene we te lijden hebben; doch
overtuigd, dat deze rampen al te geringe geesselslagen zijn
voor onze zonden, laten we oordeelen, dat wij als dienaren
Gods worden gekastijd en dit wel ter verbetering en niet
ten verderve."
Noemden wij boven Judith eene heilige, sterke vrouw,
dan spraken wij niet anders dan de taal der H. Schrift
zelve, die hare deugden zoo wel als hare uiterlijke schoon-
heid uitdrukkelijk aanprijst en meermalen verheft. Ook Ozias
in zijn antwoord, noemt haar eene heilige; echter zullen
we hare deugd reeds genoeg hebben aangetoond, om het
gezag van Ozias niet verder te behoeven. Niet minder
zullen uit geheel het verhaal de blijken ons toevloeien hoe
waar Ozias getuigt, en Judith zelve weet, dat hare ingeving
van God komt. Of zij hare zending in alles, wat de wijze
van uitvoering betreft, loffelijk vervuld hebbe, doet eigenlijk
niets ter zake, maar kan evenmin aan twijfel onderhevig zijn.
Zulk eene taal van zulk eene vrouw vond gereedelijk
weerklank bij den bevelhebber der stad Ozias, en bij zijn
geleide. Peinzend, zooals de omstandigheden en de plech-
tigheid dier ontmoeting van zelven met zich brachten,
Moses) verzocht hebben, en door de slangen zijn omgekomen.
Mort ook niet, zooals sommigen van hen hebben gemord, en
verdelgd zijn door den verderver. Dit nu alles is hun weder-
varen in vóorbeelding en is geschreven tot vermaning van ons,
op wie de einden der eeuwen gekomen zijn." Paulus bedoelt
hier overal zijn pleit uit de H. Schrift te bewijzen, doch hetgene
hij hier aanhaalt, is nergens te vinden, tenzij bij Judith, en zoo
geeft de Apostel duidelijk te kennen, dat dit Boek in waarheid
een gedeelte is der H. Schriftuur. — Ook laat Paulus vrij duidelijk
10*
-ocr page 174-
448
antwoordt hij: »AUes wat gij hebt gesproken, is waarheid 1),
en geen uwer woorden is berisping waardig. Bid dan voor
ons; want gij zijt eene heilige en eene Godvreezende vrouwI"
»En judith spreekt: Gelijk gij inziet, dat hetgene ik
zeggen mocht, van God komt; bemerkt en keurt zoo ook
goed, dat hetgene ik voornemens ben te doen, uit God is;
en bidt dat God mijn voornemen gelieve krachtig te maken."
»Als ik dezen nacht met mijne dienstmaagd naar buiten
ga; weest gij dan aan de stadspoorten, en blijft bidden, dat
de Heer, naar gij gewenscht hebt, binnen vijf dagen op
zijn volk Israël genadig neerzie!
»Echter verlang ik niet, dat gij een onderzoek instelt
naar hetgene ik van plan ben; en laat er, totdat ik u
t\\jding breng, niets gedaan worden, dan dat men den Heer
onzen God voor mij bidde."
Blijkbaar heeft Judith de tijdsruimte van vijf dagen ter
volvoering van haar plan berekend. Het volk verkeerde
in den waan, dat de akelige toestand na dit tijdsverloop
eene verandering zou ondergaan, en het was niet dan zeer
bezwaarlijk tot andere gedachten te brengen. Toch moeten
de gemoederen van ■■ allen naar zachter gevoelens en Gods-
dienstiger stemming keeren. Judiths vertrouwen op God
gevoelen, dat zijn inhoud prophetisch, zijn geschiedverhaal typisch
moet verstaan worden. Daar hij toch zooeven v. 6. de lotge-
vallen van Israël in \'t algemeen, typen heeft genoemd, en nu,
na aan het Boek Judith even herinnerd te hebben, nog eens her-
haalt, dat hun dit alles is wedervaren in vóorbeelding, laat Paulus van
zelf denken, dat ook de gewichtige gebeurtenis met Judith op
ingeving geboekt, eene typische kracht bezit, en wel zeer bepaal-
delijk als zoodanig door ons dient aangemerkt. Vergelijk boven
BI. 32.
1) VIII. 28-33.
-ocr page 175-
149
gaat intusschen zoo verre, dat zij door gemeenschappelijk
gebed, den ommekeer van Ozias\' onvoorzichtig woord in
eene voorspelling, zeker meent te verkrijgen.
Maar dit tijdsbestek blijft ook het eenigste, dat zij van
haar plan laat doorschemeren. Welke Godsdienstige mannen
daar voor haar staan, Judith maakt hun, zeer wijselijk, van
haar voornemen niets bekend. Ofschoon van hare even
grootsche en gewichtige, als gevaarvolle onderneming diep
doordrongen, bezit zij zich volkomen, en verzwijgt die
voor een ieder: want lichtelijk konde er iets van ruchtbaar
worden bij het volk en naar buiten uitlekken.
Hare geheimhouding heeft evenwel een hoogere beweegreden;
zij wil dat niets aan haar toegeschreven, en Gode alleen
de eer der bevrijding worde gebracht. Haar bestemming
moest vervuld, daarom niet ruchtbaar gemaakt. In haar
boezem trilt de snaar, die eenmaal haar geluiden met volle
kracht geven zoude; toen reeds klonk de echo van het
gezang, dat heden eiken dag millioenen malen ruischt en
aanvangt met de woorden: Mijne ziel verliejt den Heer. De
hand eener vrouw zal redding brengen, doch gespierd en
sterk geworden door de gebeden van allen, en door God
zelven geleid en gesteund; in den strijd van heden geldt
hetzelfde wapen; blijft dezelfde God tot steun.
Ozias, de overste van Juda had met de twee andere
mannen de verhevene inwerking Gods genoegzaam be-
grepen, in overeenstemming niet hen, antwoordt hij: »ga
in vrede 1) en de Heer zij met U ter wraakneming over
onze vijanden! Hiermede namen zij afscheid."
3. Haar voorbeeldig gebed.
Judith bewijst haar vertrouwen op God door de daad.
1) VIII. 34.
-ocr page 176-
150
De Goddelijke inspraak is nu door het raenschelijk opper-
gezag goedgekeurd; de rechten en wetten des tij ds ver-
oorlooven haar besluit te volvoeren. Wien rijst hier niet
voor den geest het tweegevecht, (669 v. C.) der drieling-
broeders, de Horatiërs en de Curiatiërs, die voor Alba
tegen Rome en uit naam van Rome tegen Alba streden?
Of wie oordeelt hier niet met den grooten Chrysostomus : 1)
»dat Judith haar volk met goed recht d. w. z. in naam
van het openbaar gezag gaat verdedigen ?" Uit rechtskundig
opzicht immers kan de historische onderneming der vrouw
vin Bethulië, naar \'t gebruik dier tijden als een tweege-
vecht worden beschouwd, dat met krijgslist wordt aange- *
gaan. Het is hier voorzeker met vele en groote gevaren
verbonden; doch ook wordt het in uitersten nood, met
goedkeuring der gestelde macht, en tegen volslagen onrecht
ondernomen. Hier aan een moord te denken, of van eene
daad te gewagen, welke slechts om de ingeving van den
Heer van leven en dood kau gebillijkt, ware bespottelijk:
zelfs mag hare daad aan geen afkeuring hoegenaamd, slechts
tot loftuiging gelegenheid geven.
»Nauwlijks zijn de drie achtbare mannen heen gegaan,
of Judith 2) sluit zich op in hare bidkamer; zij
werpt zich in haar boetgewaad, het hoofd met asch
bestrooid, voor den Almachtigen neder, en bidt: Heer,
God mijns 3) Vaders Simeon, die hem het zwaard in
1)  Debbora, Judith et alire multee Imperator um probe functsc
sunt officio. Debbora, Judith en zooveel andere vrouwen hebben
liet ambt en de plicht harer vorsten met eere gekweten. Hom.
01. N- 4. In loan.
2)  IX. 1—3.
3)   Ruben boven VIII. 1. als stamvader van Judith genoemd,
was niet de aartsvader van dien naam; tot de Patriarchen op-
-ocr page 177-
151
handen gaaft, om de onschuld eener maagd te wreken ...
ik bid U, kom ook mij, weduwe ter hulp!"
Ziet gij Judith daar neergebogen, hoort gij haar smeeken?
Wat ziet, wat verneemt gij anders dan de vernederingen
der Kerk en de zuchten welke zij heden slaakt ? Wat hoort
gij, tenzij de beden, welke Maria, de ware judith aan-
biedt voor \'s Heeren troon! »Wat beduidt dit tooneel,
laat de even geleerde als godvruchtige Aartsbisschop van
Mentz 1) hier volgen, zoo niet de bezorgdheid van de
Heiligen der Kerk, om na krachtig te hebben aangespoord
tot vertrouwen, zich in \'t geheim des harten over te geven
aan een vlekkeloos gebed?"
Strekt derhalve het voorbeeld van Judith ons tot les,
klimmende komt men tot Simeon; die met Levi, volgens het
Boek der Schepping XXXIV. op eigen gezag en bedriegelijke
wijze, de door geweld en met verkrachting ontroofde onschuld
van Dina hunne zuster op Sichem, \'s Konings zoon heeft ge-
wroken. Het zij echter verre dat Judith hier de euveldaden
prijst, waarmede Simeon en Levi hunnen ijver en wraak-
oefening bezoedeld hebben. Desniettemin kan zij hen met den
titel van dienstknechten Gods ter wraakneming zeer goed
bestempelen, daar zelfs Nabuchodonosor door God aldus genoemd
wordt bij Jer. XXV. 9. en Ezech. XXIV. 19. Sichem immers zoo-
als Judith hier tevens te kennen geeft, was zeer strafwaardig.
Let men nauwkeurig op haar gezegden, dan blijkt het aanstonds,
dat zij niet aan Simeons persoonlijke daad, niet eens aan zijn
ijver, maar aan God den lof geeft der rechtvaardige bestraffing,
die aan Simeon het zwaard, de sterkte en de krachten schonk, en
ook haar heden die geven moet, om op vlekkelooze wijze Zijn
wil te volbrengen.
1) Quid est, Judith ingressa oratorium, nisi quod sollicitudo
sanctorum post expletum fortis praedicationis obsequium, intror-
sus ad cordis sui redit secretum, utibi expleat munda conscientia
pura! orationis officium. Rabanus. IX
-ocr page 178-
152
moeten hare gebeden heden de onze zijn, en hare ge-
voelens onze harten in dezen tijd bezielen, welnu, gaan
we dan nauwkeurig in alle bijzonderheden na, wat en hoe
zij bidt, ten einde on* de stemming harer ziel eigen te-
maken.
»Gij toch, o Heer! zijt het, die vroeger 1) zoo
menig wonder hebt gewrocht; het eene na het andere
hebt goedgevonden, en wat gij wildet, dat gebeurde ook.
»Want al Uwe wegen zijn gebaand en wat Gij eenmaal
besloten hebt, laat gij volgen naar Uwe Voorzienigheid!
»Zie thans op het leger der Assyriërs, zooals Gij U
voorheen gewaardigd hebt neer te zien op dat der Egyp-
tenaren, toen zij Uwe dienaren achtervolgden en op hunne
strijdwagens, ruiterij en menigte van krijgsknechten ver-
trouwden. Maar Gij sloegt toen Uw oog op hun leger;
en meteen versperden duisternissen hunne vaart, de
afgrond omknelde hun voet en de wateren overstelpten hen.
»Evenzoo o Heer, zullen deze onze vijanden varen! Ook
zij bogen op hun getalsterkte, ook zij roemen op hunne
wagens, schichten, schilden, pijlen en spiezen! En zy
willen niet erkennen, dat Gij onze God zijt, dat Gjj
van de vroegste tijden de legers verplettert, welke niet
beladen willen, dat Uw Naam is de Heer."
Op dezelfde wijze houden onze vijanden heden verwaten
staande: mijn wil zij de hoogste wet! mijn Staatsgezag
zij onafhankelijk van dat des Heeren!
»Hef op dan Uwen arm, als eertijds! Verbrijzel hunne
kracht door Uwe kracht; laat den overmoed van hen, die
gezworen hebben Uw heiligdom te schenden, de woning
1) IX. 4-12.
-ocr page 179-
153
Uws Naams te o riteeren, en de heerlijkheid van Uw altaar
met hun zwaard omver te slaan, laat hun overmoed weg-
zinken voor Uwe verbolgenheid! Maak Heer, dat de
trotschheid van Holofernes door zijn eigen zwaard worde
afgehouwen."
\'t Mag hier de plaats schijnen, deze zelfde uitdrukking
van Pius\' toespraak in herinnering te brengen; die toe te
lichten of te rechtvaardigen, achten we overbodig. Wij
gevoelen ons veel meer aangedrongen, de treffende over-
eenstemming van Judiths ontboezeming met de verzuch-
tingen der Kerk ten tijde der vervolging geslaakt, hier op
te merken.
»God zij onze toevlucht 1) en onze kracht! Hij onze hulp
te midden der kwellingen! Behoed Heer! uwe dienaren
Mijn God, die op U vertrouwen! Heilige God, sterke God,
onsterfelijke God, erbarm U over ons! Help ons, Gij, die
onze hoop zijt en bevrijd ons, Heer! ter eere van Uw
Naam. Wij bidden U, o Heer, zie genadig neer op onze
kwelling; en wil Uwe verbolgenheid en Uwe verontwaar-
diging, welke wij verdiend hebben, goedgunstig van ons
afkeeren."
Wij aarzelen niet met Rabanus het gebed van Judith
voor een hemelsche ingeving te beschouwen. »Een ieder toch
begrijpt, dat hier geen wraakgierige uiting, maar nadruk-
kelijke voorspellingen der toekomst verkondigd worden.
1) Deus refugium nostrum et virtusl Adjutor in tribulationibusl
Salvos fac servos tuos, Domine, Deus meus, sperantes in Te I
Sanctus Deus, Sanctus fortis, Sanctus immortalis! miserere nobis.
Adjuva nos Deus salutaris noster; et propter gloriam Nominis
tui, Domine, libera Sbs! Tribulationem nostram, quaesumus
Domine, propitius respice, et iram indignationis, quam juste
meremur, avertel Pontificale Romanum.
-ocr page 180-
154 •
Want de H. Geest heeft door den mond dier heilige vrouw dit
vooraf willen aantoonen, dat een ieder, die door valsche leer
of slecht voorbeeld de Kerk tracht te bederven, door zijne
persoonlijke hoovaardy, 4) als door zijn eigen zwaard, het
hoofd, d. i. de booze wil, ingevolge het vonnis van den
rechtvaardigen rechter, zal worden afgekapt."
Boven hebben we reeds vermeld, hoe Lnther zelf geen
ander denkbeeld had over het vonnis, op alle Kerkvervolgers
door God gedrukt. Geen andere beteekenis kan ook
geleend aan Pius\' woorden, dan, dat de revolutie door
eigen wapenen zal te niet gaan.
4. Haar Vaderlandsliefde.
Wat Judith in haar gebed, na haar heldenfeit en zijne
beteekenis zoo treffend en juist te hebben vermeld, nu
verder wegens de middelen, daartoe in \'t werk te leggen,
beraamt en overlegt met den Onsterfelijke, heeft niet
zelden, meer nog dan het hoofdfeit aan stervelingen, aan
menschen stof geleverd tot spitsvondigheden. Onverklaar-
baar, ja, onverdedigbaar schenen aan sommigen de
meeste handelingen, welke de heilige heldinne nu gaat
overleggen, en die naar onzo bescheiden meening, haar allen
door den Geest Gods zijn ingegeven; doch ook al wordt dit niet
verondersteld, zoo komen ons al de bezwaren van elders
geopperd, wel bezien, zeer licht voor in werkelijkheid.
De overlegging van Judith is niet anders, dan als krijgs-
1) Non sunt maledictiones intelligendse, sed de venturis prae-
conia prophetise. Hoc enim Spiritus S. per os sanctee t\'oeminse
voluit prsemonstrare, quod omnis ... qui Eoclesiam pravo dogmate
sive perverso exemplo corruropere voluerit, proprio superbiso
suae gladio, caput voluntatis iniquse per sententiam justi judicis
umputabitur. Rabanm. IX.
-ocr page 181-
455
list te beschouwen. In een rechtvaardigen oorlog, hoe
veel te meer bij plichtmatige zelfverdediging tegen een
onrechtvaardigen aanval, zijn hinderlagen, door de kr\'ygs-
wetten zoowel gerechtvaardigd en geregeld, en dus ook ge-
oorloofd, als de strijd in \'t open veld. Om in haar voor-
genomen tweegevecht de overwinning aan hare zijde te
brengen, moet zij de wapenen ter hand nemen, die haar
ten dienste staan; nu bezit zij geene andere, dan hare
schoonheid en haar geoefend spreektalent. Zij vermocht
niet, gelijk de Horatiërs en Curiatiërs, én gelijke kracht tegen
gelijke kracht over te stellen, én tevens list aan te wenden;
tot krijgslist moet zij zich, als zwakke vrouw, bijna uitsluitend
bepalen, die althans hoofdzakelijk bezigen. Natuurlijk dient
zij den geweldenaar te binden, onmachtig te maken, daarom
zich in zijn vertrouwen in te dringen. Haar toeleg zal dus
zijn, Holofernes\' welwillendheid voor zich te winnen, en de
mogelijkheid te bewerken van dikwijls tot hem te kunnen
naderen; ten einde zóo de goede gelegenheid af te wachten,
en die met heldenmoed te benuttigen tot haar tweegevecht.
Bezingt de Psalmist 1) het uiteinde der goddeloozen niet,
in denzelfden zin bewerkt? Zoo hoog laat God hun toe,
dat zy zich door aardsch geluk verheffen, dat zij in het
hart der goeden afgunst gaande maken, zich zei ven tevens
verblinden, en dan door God van hun voetstuk worden
afgeworpen. Als hadde God hen door bedrog zoo hoog
gevoerd, en toen ze hoog waren, diep neergesmakt.
Zal Holofernes haar op zondige wijze begeeren, dit
moge hij niet haar, maar zich zei ven wyten; voorzeker
1) Ps. LXXII. 18. Verumtamen propter dolos posuisti eis;
dejecisti eos dum allevarentur. Als door bedrog hebt gij hun
al die grootheid gesteld; en toen zij zich bovenmatig verhieven,
hebt gij ze afgeworpen.
-ocr page 182-
•ise
bedoelt Judith niet zijne gemalin te worden, doch veel minder
nog hem tot zonde te verlokken. Overigens heeft God, die
geen medewerker tot zonden zijn kan, en Judith (X. 4) onder
Zijn hoede genomen heeft, haar pleit tegen Calmets harde en
nu reeds verouderde beoordeelingen, voldongen. Zal Holofernes
zich laten verschalken, hij wijte dit zijn eigen verwatenheid.
Heeft niet de satan zich aan Jesus zei ven vergrepen, met
niet willen te gelooven dat Hij de Zoon Gods en nog minder dat
Maria Zijne waarachtige Moeder, en dus Moeder Gods was?
Zijn satellieten zijn heden al evenzeer en om dezelfde
redenen verblind en vergapen zich niet zelden aan de
schijnbare zwakheid en de zachtzinnigheid der Kerk! \'■ Zij
willen maar niet begrijpen dat de Kerk, als de ware
bruid, met haren Goddelijken Bruidegom denzelfden Geest
deelende, ootmoedig en zaeldmoeAig van harte, en daarom in
hun oog, hulpeloos moet zijn en blijven. Zij, die slechts
zinnen op geweld, beseffen niet den invloed des geloofs;
terwijl de Kerk juist door die inwendige kracht, hoe weerloozer
zij schijnt, hoe machtiger, evenals Judith, zij in waarheid is.
Men dringt het bezwaar aan van een andere zijde, en
ik hoor de vraag opperen: waagt Judith niet roekeloos
haar zelven, hare onschuld en haar leven? Zeg liever:
bracht Judith uit liefde voor haar volk, haar persoon niet
ten offer? want zonder hare tusschenkomst ging leven en
onschuld voor allen verloren. Zij waagt ongetwijfeld haar
leven, maar dit niet roekeloos. Het algemeen welzijn des
vaderlands, het behoud van den Godsdienst, het heil der
natie, niet meer anders te redden, daarbij de kansen van
in hare onderneming ongehinderd te slagen — gelijk eene
Judith zich die terecht beloven mocht — overtroffen dat per-
soonlijk gevaar verre in gewicht; zoodat van roekeloosheid hier
geen sprake kan zijn. Maar nu komt nog het vertrouwen
-ocr page 183-
157
op God en doet de schaal der voorzichtigheid, zoo verre
mogelijk naar de heldhaftige beslissing overslaan; haar leven
immers en met nog meer aandrang, hare onschuld, had zij
onder Gods hoede gesteld en God heeft hare bede ten eenen-
male \\erhoord.
Twee voorname mannen der vroegste Christenheid treden
hier als lofredenaars op, om Judiths Vaderlandsliefde en
haar geost van zelfopoffering te prijzen; een heilige en de
zoon van een heilige, de leermeester en de leerling; zij
mogen ons borg blijven voor hetgene aan de school van
Alexandrië, waar de Evangelieleer het eerst, nog onder
het heidendom, het openbaar onderwijs bestraalde, niet
enkel door die hoofden, maar in \'t algemeen omtrent onze
heldin werd voorgesteld.
De H. Clemens is er zooverre van verwijderd, van met
alle zijne scherpzinnigheid in Judith eenige feil te bespeuren,
dat hij haar integendeel onder de toonbeelden van volmaakte
en heilige vrouwen eene eerste eereplaats inruimt, en de karak-
tertrek, dien hij in Judith, als voornaam bewijs zijner lofprij-
zing aanduidt, is haar groote liefde voor haar volk: »Maar
ook 1) Judith, dat volmaakte toonbeeld der vrouwen, gaat,
toen haar vaderstad omsingeld was, met goedvinden der
bestierders naar het legerkamp der heidenen; door liefde
voor haar vaderland aangedreven kent zij geen gevaar. Zij
waagt zich onder de vijanden, sterk door haar g loof en
door haar vertrouwen op God. En de belooning van haar
1) Sed etiam Judith, quae consummata fuit inter mulieres,
cum esset urbs circumsessa, praecata seniores, ingreditur quidem
castra alienigenarum, omnc periculum contemnens pro patria,
seipsam tradens hostibus in flde Dei: proemia autem fldei mox
accepit muiier, cum in hostem fidei se praeclare gesserit et potita
capite Holofernia. S, Clem. Alex. Stromatum. Lib. IV. Cap XIX.
-ocr page 184-
158
geloovig vertrouwen bleef niet uit, zij ontving die onmid-
dellijk, toen zij, ofschoon eene vrouw, tegen den bestrijder
van het geloof zich roemrijk heeft gekweten en het hoofd
van Holofernes is machtig geworden."
De leerling overtreft zijn meester in breedvoerigheid.
Origenes 1) somt de verschillende lichtzijden op vanJudiths
heldendaad, zonder in haar gedrag eenig schaduwpunt aan
te merken. Als hij Gideon bespreekt en Debbora heeft
vermeld, laat hij aldus 2) zijne lofspraak omtrent Judith
hooren: »Wat zal ik die roemruchtige en die edelste aller
vrouwen, Judith, vermelden? Toen alles als verloren was,
heeft zij niet geaarzeld, om alléén in dien hopeloozen toe-
1)     Sommige der afschrijvers zijner menigvuldige werken
meenden hnn meester te eeren door hier en daar zijn stijl te
wijzigen, doch zoo hebben zij sommige zijner schriften misvormd.
Origenes zelf, de zoon van den Martelaar Leonidas, beklaagde
zich reeds deswege, ofschoon hij de bewerkers dier schending
om hun goede trouw verontschuldigde. Zoo wordt het duidelijk,
hoe de eene bisschop de rechtzinnigheid zijner leer, nog in zijn
leven, met kracht handhaafde, terwijl de andere van den, door
vreemde handen gepleegden misslag onbewust diezelfde recht-
zinnigheid met schijnbaren grond verdacht en aanklaagde; dus
blijkt ook waarom elk min gunstig of tereehtwijzend oordeel over
de schriften geveld, op den schrijver zei ven niet mag worden
overgebracht.
2)    Quid ego illam magniflcam et omnium foeminarum nobi-
lissimam memorem Judith? quae jam perditis pene rebus non dubi-
tavit sola succurrere, seque suumque caput immanissimi Holo-
i\'emis neci sola subjicere, et processit ad bellum non in armis,
neque in equis bellicis, aut in subsidiis militaribus freta, sed
virtute animi, et confidentia fidei, consilio simul et audacia
hostem perimit: et quam viri perdiderant, foemina reddidit
libertatem patriae. Origenes. In Librum Judicum. Hom. IX.
-ocr page 185-
159
stand ter hulp te snellen. Gansch alléén heeft zij en haar
zelve en haar hoofd aan de moordende handen van den
onmensch Holofernes blootgesteld. Zij Irekt uit ten strijde
niet met wapenen, noch met strijdrossen, noch op de hulp
van krijgers steunende; maar, door grootmoedigheid van
ziel, en door het vertrouwen des geloofs, tevens door beleid
en heldhaftigheid heeft zij den vijand neergeveld! Zij, eene
vrouwe, heeft de vrijheid des vaderlands, die de mannen
te loor hadden laten gaan, allerlofwaardigst teruggeschonken."
Luisteren we, hoe Judith zelve zich dit gunstig oordeel
waardig maakt; volgen we verder haar gebed.
»Laat dan Holofernes, als hij zijne blikken op mij
vestigen zal, door zijn eigen oogen, als door een valstrik
gevangen worden! En verwin hem 1) door de lieftalligheid
mijner woorden. Schenk mijn hart standvastigheid om
hem te versmaden; schenk het sterkte, opdat ik hem
versla. Dit toch zal tot een gedenkteeken van Uw Naam
verstrekken, dat de hand eener vrouw hem heeft neergeveld.
»Neen 1 Neen ! niet in de menigte, o Heer! bestaat Uwe
macht, niet in de sterkte der paarden is Uw welgevallen !
Noch vermochten de hoovaardigen ooit U te behagen, maar
in het gebed der neder igen en der zachtmóedigen hebt Gij
altijd Uw welbehagen genomen."
Hoe diep doordrongen Judiths gemoed hier blijke van
de heiligste gevoelens, die wij bij den Koninklijken Propheet
ontmoeten, en hoe volkomen overeenstemmend zij ook zijn
met die we lezen van Maria; toch veel eenvoudiger en
verhevener ontboezemt de ware juditii deze zelfde gevoelens
in haar onovertrefbaren 2) lofzang. »Hij Heeft kracht
1)    De Grieksche tekst luidt: door <te listigheid mijner lippen;
-tV..T t in plaats van: iyi-*».
2)    Luc. II. 51.
-ocr page 186-
160
gedaan door Zijnen arm; verstrooid heeft Hij die hoogmoedig
zijn in den waan huns harten. Machtigen heeft Mij van den
troon gestort en geringen verheven?\'
Waren alle Christenen met Judiths geest bezield, waren
zij doordrongen van diezelfde verachting welke Judith tegen
Holofernes\' bedoelingen in zich opwekt, waren zij voorzien van
dien strijdlust, van welken zij hier gewaagt en gelijk
Judith tot elk offer bcreidvaardig; geen twijfel, of wei-
dra bleek de hoop van Pius IX in werkelijkheid ver-
anderd. Laat de maat van ellende tot aan den rand vol
zijn en meer, indien het vertrouwen hen maar niet ver-
laat, en zij den vijand onder de oogen durven zien, zullen
ze weldra hem overwinnen en meer rust genieten. God
toch is even trouw en goed als] Hij machtig is. Wie dan
kan Hem weerstaan ?
»God der Hemelen, Schepper der wateren 1) en Heer
aller schepselen, verhoor mij, ellendige, die U smeek en
mij op Uwe barmhartigheid verlaat! Wees Heer, o wees
Uw verbond 2) indachtig; leg mij hetgene ik zeggen moet,
leg mij de woorden in den mond en versterk het voor-
nemen mijns harten, opdat Uw Huis U toegeheiligd blijve,
en alle volkeren weten dat Gij God zijt en geen ander
buiten U."
Niet onopgemerkt mogen we dit slot voorbijgaan, waar-
mede Judith haar einddoel in dier voege omschrijft, dat het
lijnrecht tegenover staat aan dat, wat Holofernes beoogt.
1)   IX. 17-19.
2)   Volgens hetwelk gij verzekerd hebt: , Op die steenrots zal ik
mijne Kerk bouwen en de krachten der hel zullen tegen haar
niet vermogen. — En ik zal met U zijn tot aan het einde der
eeuwen! — De H. Geest zal u alles leeren, en u alles indachtig
maken, hatgeen ik tot u gesproken heb!"
-ocr page 187-
•161
Had hg in overleg met de Ryksgrooten vastgesteld, niets
ongeoorloofd te achten, niets onbeproefd te laten, dat
dienen konde om Nabuchodonosor als eenigen machthebber,
als God te doen gelden; Judiths beslissing, nu zij haar
fiere onderneming met God overlegd, en al de middelen
daartoe den Almachtigen aanbevolen heeft, moet alleen
strekken om den eenig waren God te doen erkennen,
loven en aanbidden, Hem, die Zijne woning te Jerusalem
gevestigd heeft, door allen te doen dienen.
Is dat niet dezelfde strijd als die zich thans ontwikkelt?
Wedijveren de twee legers van heden niet eveneens, om
hetzelfde mikpunt te treffen, waarop de twee legers ten
tijde van Judith het oog onveranderlijk vestigden? Strijden
zij niet óf vóór óf tégen Christus en Zijn Kerk? Hier ziet
gij Jesus aan de spits, daar satan; hier de Kerk met
Petrus\' opvolger tot aanvoerder en door zijn belijdenis:
Gij zi/jt de Christus, de Zoon van den levenden God, steeds
innig vereend; ginds treft gij de zondige wereld met al
haar ongerechtigheden. Rome het nieuwe Jerusalem, zoo
tuigde Pius en bewijzen de eeuwen, heeft dezelfde beloften.
Der revolutie, den tijdgeest, der vrijmetselarij bedreigt
dezelfde vloek Gods.
Hooger en hooger stijgt in onze schatting de waardige
persoon van Judith om de uitstekende heiligheid, waarvan
zij blijken geeft. Meer en meer schittert de glans die zij
afwerpt en eene terugkaatsing blijkt van het vlekkelooze
licht, in haar tegenbeeld ontstoken! De gelijkheid der
afbeelding of type, met de werkelijkheid van het oorspron-
kelijk beeld, de anti-type, treedt al helderder in \'t oog
van ieder, door alles wat haar omgeeft, en wat met of
door haar geschiedt.
Wat een volslagene berusting in Gods heiligen wil! Welk
11
-ocr page 188-
1G2
een vastberadenheid om daaraan in alles te beantwoorden!
Wat reine en verhevene inzichten bezielen al haar doen
en laten 1 Hoe diep gaan hare gedachten, hoe juist loopen
hare redeneeringen. Zoo aanstonds zullen we haar zien
in het bijzijn van Holofernes, tegen alle moeielijkheden en
listen bestand.
Een ware en waardige type! Hare gebeden en hare
voorbeelden dringen zich om het zeerst ter onzer navolging
op; het leven dier heilige vrouwe van Bethulië verdient in
onze tijden meer dan ooit te worden overwogen.
Het verwondert ons niets, dat de H. Hiëronymusl) getuigt
de vertaling van het Boek Judith uit het Chaldeeuwsch
te hebben ondernomen om aan den wensch en den aan-
drang van vele bisschoppen te voldoen, die meenden dat
Judith niet enkel voor vrouwen; maar evenzeer voor mannen
een sticJttend toonbeeld
is van allerlei deugden. Elders heeft
dezelfde Leeraar der Kerk 2) hiervan deze bijzondere reden
ontvouwd: »Want God, zegt hij, met hare kuischheid zoo
uitmuntend te beloonen, heeft haar niet slechts voor
vrouwen, maar ook voor mannen tot een navolgenswaardig
toonbeeld gesteld. Hij schonk haar zulk eene kracht, dat
zij over den vijand, dien allen te zamen niet bij machte
waren ten onder te brengen, zegenpraalde, ja, den onver-
winnelijke overwon."
Met het oog op ons hoofddoel mogen we vragen:
Wat wonder? Zij moest immers Haar voorafbeelden,
die den vyand en overwinnaar aller menschen, den na
1)    Epistola 11.
2)    Non enim solum foeminis, sed et viris imitabilem dedit,
qui castitatis eius remunerator est, virtutem ei talem tribuit, ut
invictum omnibus hominibus vinceret et insuperabilem supe-
raret. Prolegom. in Tobiam.
-ocr page 189-
1H3
den zondeval waarachtig onverwinnelijken heerscher ten
onder brengen, hem voorat den kop verpletteren zou; die
terecht in volledigen zin als de Machtige Maagd wordt be-
groet, en met den eeretitel prykt van Davids toren-
burcht.
5. Gods ingeving.
\'t Moge onnoodig zijn aan te toonen dat Judiths onder-
neming op Gods bevel geschiedt; eenige opheldering van
denkbeelden kan hier echter nuttig wezen.
Hare bestemming en roeping om als Voorbeduiding der
Machtige Maagd op te treden, hebben we boven bewezen;
en meteen bleek tevens door de vervulling zelve, dat
Judith aan die roeping beantwoord heeft. Iets geheel
anders is de ingeving. Of Judith, ook zonder van hare
hooge bestemming, en van de leiding Gods daartoe nood-
zakelijk, kennis te dragen, nu toch de bewustheid heeft van
bovennatuurlijke ingeving? Of haar, nu de maat van
ellende voor haar volk ten boorde gevuld is en overliep,
en zij door Gods genade, in haar vertrouwen op God nu
evenwel niet wankelde, of haar thans door ingeving Gods
was meegedeeld wat zij te doen had?
Zij zelve geeft vrij duidelijk te kennen dat haar voornemen
haar door God is ingestort. Ook Ozias vermoedt dit niet
enkel, msar veronderstelt het als buiten twijfel, én om
har» verzekering deswege geuit, én om hare mannelijke
deugdzaamheid. Wie gevoelt niet dat in hunne samenspraak
alles rustig, alles heilig, alles recht manhaftig voortgaat,
(alles wederkeerig moed ademt en den geest van heilig
gebed? Later geeft Ozias een afdoende reden der boven-
natuurlijke inwerking door uaar de stoutheid der daad te
verwijzen, die voor eene vrouw onmogelyk is om op te
11*
-ocr page 190-
164
vatten of te volbrengen, maar daarom een bovenrnenschelijk
heldenfeit wordt.
Ook Eliachim, Judiths eigen oordeel ten volle beamende,
zag in al de bijzonderheden van hare daad, zulk eene
leiding van de hand Gods, dat zij niet dan op aan-
drijving Gods kon zijn geschied. Wat meer? de gansche
loop der gebeurtenis, zooals de H. Geest die verhalen
doet, toont het ontegenzeggelijk. Deze brengt zelfs mede
dat men de ingeesting uitstrekke tot elke voorname bij-
zonderheid harer daden; en daar de ingeving op daden
betrekking heeft, kan men die ter onderscheiding zending
noemen. Vandaar mocht Judith onder meer in waarheid
aan Holofernes getuigen: Deus muit me, God heeft mi/ tot
U gezonden.
Heeft nu Judith aan die zending ten volle en in alle
bijzonderheden beantwoord? Zoo niet, men noeme dan
de geringste bijzonderheid, welke zij niet zoude hebben
vervuld! Heeft zij wellicht in de wijze waarop zij die
zending Gods volbracht, in de uitvoering daarvan, iets
van het hare gemengd? iets menschelijks, iets onvolmaakts,
iets zondigs? Ofschoon dit iHet het wezenlijke der zaak,
de Vóorbeduiding betreft, en slechts dient tot een uitge-
\'ezen sieraad onzer type, meenen wij zonder aarzelen ont-
kennend te moeten antwoorden; daar van het tegendeel
niets is gebleken, daar de H. Geest, haar lofredenaar, al
haar daden onder het gunstigste licht in zijn verhaal voorstelt,
en de Vóorbeduiding der ware judith des te hooger
schittert.
Haar bestemming intusschen, hare roeping, leiding, inge-
ving en zending mochten en dienden onbekend te blijven tot
dat het feit was volvoerd; bijna op gelijke wijze als wij van
de Menschwording van Gods Zoon in de ware judith
-ocr page 191-
165
gelooven; en van Haar zegepraal op den helschen Holo-
fernes boven hebben staande gehouden.
Zoo geven wij derhalve met den H. Ephrem aan Judith
den eeretitel van prophetes, niet slechts in \'t algemeen
om de typische beteekenis van haar persoon; maar ook
om al haar daden, eindelijk om hare waarachtige voor-
spellingen , waar wij nader op terug komen.
Vestigen we met te meer eerbied de aandacht op onze
heldin.
6. Judiths onderneming.
»Eindelijk staakte Judith 1) haar bidden en roepen tot
den Heer; zij staat nu op van de plaats, waar zij voor
Hem lag neergebogen. Zij roept hare dienstmaagd en
gaat naar berieden in haar huis.
»Na het haren kleed, als op de feestdagen, en het treur-
gewaad der ernstige weduwe afgelegd te hebben, wiesch
en zalfde zij zich met kostbaren balsem; het gevlochten
haar werd in een rijken en sierlijken haarband gevangen.
Zij kleedde zich met hare vreugdegewaden, bond pronk-
sandalen onder de voeten; deed kostbare armbanden aan;
nam gouden spangen en knoppen in den vorm van leliën,
oorsiersels en vingerringen en tooide zich met al hare
kleinodiën en kostbaarheden.
»De Heer schonk haar daarbij eene ongewone glansrijkheid:
want die zorg voor haar tooi kwam niet voort uit ijdele
dartelheid; maar ontsproot uit innige deugd, en daarom
vermeerderde God in haar die schoonheid zoo zeer, dat zij voor
een ieders oog met eene bevalligheid en waardigheid zonder
weerga verscheen."
Waarlijk Judiths handelwyze te verdedigen, ware nutteloos;
1) Judith X. 1-4.
-ocr page 192-
im
wat zouden wij dit nog beproeven, ah God zelf zóó nadruk -
keiijk voor haar optreedt. Immers Gods Geest keurt
het goed, dat Judith zoo prachtig uitgedost voor Holofernes
verschijnt; door bovennatuurlijke werking verhoogt Hij
hare bevalligheid, en versterkt den indruk, dien zij teweeg
bracht, door nieuwe schittering van bovennatuurl\\jken oor-
sprong, doch met natuurlijke werking op de zintuigen
van den steeds vrij blij venden Holofernes.
Dit zij genoeg over de zichtbare, of liever over de per-
soonl\'yke waardigheid eti schoonheid onzer type; hetgene
we zeiden, wekt ons op tot hoogere verheffing des geestes.
Klimmen we hooger in onze beschouwing; de rijk begaafde
leidsman, dien we zoo vaak hier volgden, wijst ons den
weg daarheen; ook hem schijnt de vraag, reeds boven
geopperd, herhaaldelijk voor den geest te rijzen. Wat den
H. Geest toch bewoog Judith in die mate te loven, te prijzen,
als bekoorlijk voor te stellen? Het schijnt ons onverklaar-
baar, zoo Hij niet het oog hield op haar tegenbeeld, Maria,
Wier trekken Hij ons Zelf wilde aanwijzen in Hare af-
schetsing; indien Hij tevens zijn blik niet vestigde op de strij-
dende Kerk, die in den loop der tijden zich steeds er op toelegt,
aan Maria gelijkvormig te worden, "t Is dan ook geen
mystieke toepassing, maar een ware typologische uitlegging,
welke Rabanus 1) hier geeft: »Wat we hier lezen
van Judith, dat heeft alles plaats met de Kerk, die
zich met al deze sieraden tooit, als zij zich als
om strijd beijvert, om met den glans van allerlei
1) His ergo omnibus ornamentis so S. Ecclesia ornat, quae
omnium virtutum decore se illustrare certat. Et ideo Dominus
hanc in illa pulchritudinem ampliavit, quia valde justum est,
ut qni dilectionis perfectae Dei i\'ervct amore, omnium dignus
ha beat ur honore. Rabanus in h. /,.
-ocr page 193-
167
deugden te schitteren. En daarom doet de Heer deze
schoonheid in haar meer en meer hare stralen uitbreiden;
omdat het zeer billijk is, dat al wie van volmaakte liefde tot
God gloeit, ook aller eerbied en hulde waardig worde gekeurd."
Herinneren we ons, dat wij de aandacht niet slechts op
de strijdende Kerk, door Judith afgebeeld, moeten vestigen;
doch veel meer op haar grondbeeld, de ware judith ;
dan zweven onze gedachten van zelven naar die andere
Dochter van Jerusalem heen: tot wie de Kerk 1) bidt in
denzelfden zin: »De Heer, o Dochter van Jerusalem heeft
U met alle kostbaarheden versierd , en Zijn welbehagen in
U genomen! Toen de dochters van Sion U aanschouwden,
hebben zij U allerzaligst geprezen en riepen uit: Uw Naam
verspreidt zijn geuren als uitgegoten balsem!"
«Judith gaf aan hare dienstmaagd 2) eenigen voorraad
te dragen: een lederen flesch met wijn, eene andere met
olie gevuld; meel van gerooste gerst, vijgenkoeken, brood
en kaas, en ging op weg."
Het behoeft na de gemaakte opmerkingen 3) geen
nieuwe verklaring, dat de typologische beteekenis van
Judith, naar welke zij eene Vóorbeduiding is der Moeder
Gods en daarom ook van de Kerk onze Moeder, te
gelijkertijd zich uitstrekt tot talrijke bijzonderheden, beide
betreffende. Zeer ge volgelij k derhalve geven zelfs de nietigste
bijzaken, aan den grooten abt van Fulda, den leermeester
1)    Ornatam monilibus filiam Jerusalem Dominus concupivit:
et videntes eam filiae Sion beatissimam praedicaverant, dicentes:
unguentum effusum est nomen tuum. Liturg. B. M. V. Isai. LXI. 10
Cant. I. 2.
2)    Judith. X. 5.
3)    Zie boven. BI. 34, 36.
-ocr page 194-
168
van zoo veel geleerde mannen, als Hij gevormd heeft, stof
tot toepassingen. »Wat beduidt hetgene Judith hier!) aan
hare dienstmaagd te dragen geeft? De tijdelijke hulp van
sommige aardsche zaken en van de wereldrijke machten, waar-
van de Kerk zich, wanneer zij ten strijde uitgaat, tegen hare
vijanden bedient. En indien deze machthebbers trouw hieraan
beantwoorden, zullen zij de ware vrijheid erlangen kunnen."
Mocht het ons gegeven zijn een blik te werpen op de
inwendige voortreffelijkheid en behagelijkheid van Judiths ziel!
Velen hebben dezen wensch geuit; en de kunst kwam
dit verlangen eenigermate te gemoet, door ons de gedachte,
welke het geloof hier van zelven voorhoudt, in beeld te brengen.
Hunne voorstelling van Judith tot hare heldhaftige onder-
neming gereed, leert ons tevens haar meer met het oog
des geloofs te beschouwen. Zoo is de afbeelding der
Hebreeuwsche Judith trouw, als men haar strijdvaardig
uitgaande voorstelt, door Engelen omgeven: de eene Engel
houdt haar het schild voor de borst; de andere biedt haar
het zwaard; een derde geleidt hare schreden als wegwijzer;
andere beschermgeesten zweven boven haar ter beschutting
en voeren het hoofd van Holofernes met zich in de lucht;
terwijl nog andere hemelboden haren roem door \'t heelal gaan
verkondigen, hare kuischheid roemen , en naar God ver-
wijzen als hare sterkte Zij zelve wandelt daar voort
met de blijken van een kalm vertrouwen op het gelaat en
den blanken leliëntak, het beeld harer ziele reinheid in de hand.
Door geestverrukking opgetogen, maalt ons de Kerk dat
beeld nog veel nadrukkelijker, als zij ons de ware judith
1) Quid est quod imposuit ad portandum ... nisi quod S.
Ecclesia certare properans, quorumdam carnalium adversus hostes
suos praesenti utitur ministerio, qui si fideliter istud peregerint,
poterunt ad veram libertatem venire. Rabanus. X.
-ocr page 195-
169
toont en in vervoering van Maria zingt: »Mijne uitver-
koorne is als een sterke toren van David i) die met borst-
weringen is ombouwd; duizende schilden hangen daaraan,
eene volkomenne wapenrusting der sterken."
Zóó naderde Maria den helschen Holofernes, zoo gaat
Hare afschaduwing den Assyrischen dwingeland te gemoet.
»Aan de stadspoorten 2) vinden zij Ozias en de be-
stuurderen der Stad om haar af te wachten. Ook deze,
als ze haar zagen, stonden ten uiterste verwonderd over
hare schoonheid." Niet zij , maar de inspraak der genade
riep toen 3) in \'t diepst van hun gevoelig gemoed. »Iloe
heerlijk schoon is Zij, der blanke maan gelijk, uitver-
koren als de zon, geducht als een welgeordend heirleger".
»Zij lieten haar nochthans voorbijgaan, zonder haar iets
te vragen en voegden haar slechts den heilwensch toe:
De God onzer vaderen blijve U begunstigen! Hij ver-
sterke door Zijne kracht al de voornemens uws harten
opdat Jerusalem op U riemen moge, en opdat uw naam
ouder het getal zij der Heiligen en der rechtvaardigen.
En allen die daar stonden antwoordden met eenparige
bede: dit geschiede , dit geschiede ! \'
1)    Sicut turris David collum tuiim, quae aediflcata est cum
propugnaculis: mille clypei pendent ex ea, omnis armatura
fortium. Liturg. B. M. V. Cant. IV. 4.
2)    X 6-9.
3)    Pulchra ut luna, electa ut sol! terribilis ut castrorum ucies
ordinata. Liturg. R. M. V. Cant. VI. 2.
-ocr page 196-
VIL
JÜDITHS HELDENDAAD.
»A1 biddende 1) verlaat Judith met hare dienstmaagd
de stad."
»Daar treedt de kuischheid op 2) om de wellust te
bestrijden; daar stapt de heilige ootmoed voort ter ver-
nietiging van den hoogmoed! De vijand zal strijd voeren
met wapenen van staal, zij met vasten; hij in dronkenschap,
zij in gebed; en wat een geheel volk niet vermocht, dat
zal eene heilige weduwe door de deugd van kuischheid
voltooien. Die ééne vrouw zal den aanvoerder van een
zoo machtig leger onthalzen; zij zal aan Gods volk zyne
reddeloos verloren vrijheid, terugschenken."
1)    Judith. X. 10.
2)    Egrerlitur castitas, o;>pugnatura lasciviam; et ad interitum
superbiae bumilitas sancta procedit. Me pugnabat arrais, ista
jejuniis, ilie ebrietate ista oratione. Igitur qaod omnis Israëli-
tarum populus i\'aceic non potuit, sancta vidua castitatis virtute
perfecit. Obtmncavit una muiier tanti agminis diicem, et inspe-
ratam Dei populo rcddidUlibertatem. S. Fulgentim. Epist.2. CU.
-ocr page 197-
171
»Zij daalt den berg af; en bij het krieken van den dag 1)
komen de bespieders der Assyriërs haar in het dal te
gemoet. Zij houden haar staande en vragen: Van waar
komt gij en waarheen richt gij uwe schreden?
»Ik ben eene dochter der Hebreërs," vangt ze aan,
»ik ben van hen weggevlucht, omdat ik voorzag, dat zij u
ten buit zouden worden, aangezien zij u versmaad en zich
niet gewillig overgegeven hebben, om aldus in uw oog
meedoogendheid te ondervinden" Overtuigd dat zij, als
edele vrouwe, door de vijandelijke wachtposten niet belee-
digd, doch met onderscheiding, althans met toegeeflijkheid
zal bejegend worden, gaat zij vrijmoedig voort. »Daarom
overlegde en sprak ik bij mij zelve: ik ga mij tot den opper-
bevelhebber Holofernes begeven, ten einde aan hem hunne
geheimen te openbaren en hem aan te wijzen, langs welken
toegang hij ze kan bemachtigen, zonder één man van zijn
krijgsvolk te verliezen."
»Terwijl zij zoo sprak, vestigden de bespieders onbewe-
gelijk het oog op haar gelaat, en hunne oogen bleven ver-
rukt van verwondering over hare schoonheid.
»Gij hebt uw leven gered, zoo luidt het antwoord, met
dit besluit te nemen en tot onzen bevelhebber te naderen.
Houd u hier van verzekerd, dat, als gij voor den groot-
machtige verschijnen en hem uw plan voordragen zult,
hij u wèl en goed bejegenen zal, en dat gij hem uitermate
behagen zult.
»Onder een geleide van honderd uitgekozene mannen 2)
brachten zij haar en hare gezellin naar de tent van Holo-
fernes en dienden haar aan. Judiths aankomst gaf\' een
1)    Judith X. 11—18.
2)    Deze kleine wijziging uit den Griekschcn vertaler.
-ocr page 198-
•17\'2
oploop door geheel het legerkamp; haar lof verspreidde
zich van tent tot tent. 1) Allen omstuwden haar, terwijl
zij daar toefde voor het verblijf van den veldheer."
«Nauwelijks treedt Judith voor het aanschijn van Holo-
fernes, of hij wordt door zijne blikken gevangen."
Al is het ook, dat de Assyriër haar tot eene allezins
geoorloofd huwelijk wenscht, toch blijft de uitspraak van
Augustinus 2) hier gelden: »Met zijn blik te werpen op
Judith verloor Holofernes zijn zinnen; ook zijn leven met
zijn hoofd zal hij verliezen. Daar ligt hij, de schande der
jongelingen, door \'t gelaat eener vrouw geboeid; toch was
het der vrouw geoorloofd de jongelingen te ontwapenen en
de overwinnaars te bestrijden, de veege stad te verdedigen
en den barbaarschen krijgvoerder ten onder te brengen.
Zij, de oprechte heeft hem, den bedorvene bedrogen, de
kuische heeft den bevlekte verschalkt, de eerbare heeft den
overspeler gedood, de matige den dronkaard onthalsd."
De zijnen stooten hem al verder in zijn ongeluk, »want
Judith 3) had die zoo barbaarsche gemoederen door de toover-
kracht van haar bekoorlijk gelaat bedwelmd, ten einde
Holofernes door verschillende, kunstiglijk ingekleede vertel-
1)    Item
2)    Quam cum vidisset Holofernes, solutus est sensibus, animam
cum capite perditurus. Jacuit enim dedecus juvenum mulie-
ris vultu captivus; Heult mulieri exarmare juvenes, et debellare
victores; sollicitr.m delendere civitatem et barbarum subvertere
bellatorem. Decepit sincera corruptum; fefellit casta pollutum;
pudica peiïrait adulterum, sobrla jugulat ebriosum. 5. Auffu-
stinus. Sermo.
278.
3)    lila enim tam barbaros animos insidiosi sui vultüs fraude
confuderat, ut eum ligaret multarum arte fabularum, ut red-
deret inter exercitus victum; et inter arma captivum. Idem. Ibid.
-ocr page 199-
173
sels te binden en hem te midden zijner legers in een ver-
wonneling, te midden der wapenen in een gevangene te
veranderen." »Die der lijfwacht, evenzeer verblind 1),
zeiden hem: wie zou het Hebreeuwsche volk kunnen min-
achten, daar het zóó voortreffelijke vrouwen heeft, dat wij
alleen daarom reden hebben om het te bestrijden ?
»Judith zag Holofernes onder een hemei zitten, uit pur-
per en goud geweven en bezaaid met smaragden en andere
kostbare steenen. Met vreeze naar hem opziende boog
zij zich — naar Oostersch gebruik uit hoffelijkheid —
eerbiedig ter aarde; doch op bevel van hunnen veldheer
richtten zijne dienaren haar ijlings op."
Kan er éen levend beeld den prins der wereld trouwer
voor den geest brengen, dan de geweldenaar, daar op zijn
prachtigen zetel? Door zilveren luchters voorafgegaan en
omgeven 2), schatten en kostbaarheden, weelde en macht
ten toon spreidend, schijnt hij volkomen in staat tot zich
te \\erlokken; dan nauwelijks opent hij den mond, of hij uit
bare onwaarheid en opzettelijk bedrog. Te krachtiger pleit
het algemeen rechtsbeginsel, dat volgens de leer van
den H. Thomas 3) den krijgslist wettigt, ten gunste van
Judith »Mag 4) de ondernomen strijd rechtvaardig heeten,
dan doet het ter rechtvaardigheid verder niets af. of men
in het open veld of door hinderlagen ter overwinning
komt." List zal Judith aanwenden, geen bedrog. Zoo
1)    Judith. X. 18 20.
2)    Aldus de Grieksehe vertaler.
3)     Summa. II. II. Q. XL. a. ï.
ii Cum justum bellum susceperit, utrum apertü pugna,
utrum insidiis vincat, nihil ad justitiam interest. Augustinus.
Liber Quaest. Q.
A*. super Josue.
-ocr page 200-
474
edelmoedig zelfs zal zij te werk gaan, dat zij noch in hare
gedragingen, noch in hare woorden de waarheid schade
toebrengt. »Beschuldig die zedige vrouw niet van onwaar-
heid! waarschuwt de H. Augustinus 1), want begrepen
Holofernes en de zijnen hare gezegden niet, zij heeft metter-
daad vervuld, wat ze had toegezegd." En de II. Thomas 2)
stemt hiermede volkomen in," omdat hare woorden
waarheid te kennen geven , volgens hunne hoogere mystieke
opvatting."
Zoo blijkt derhalve de opmerking van Rabanus 3) gegrond:
»dat onze heldin zonder vrees te kennen, slechts de regels der
wellevendheid streng nakomt. Hij bevestigt dat evenzeer in
al haar woorden de waarheid wordt geëerbiedigd en geene
vleierij heerscht; maar eerbiedwaardige geheimen der toe-
komst door onze Prophetes verkondigd worden. Zij voor-
spelt immers wat den Joden van de Romeinen later weder-
varen zou."
Wijs overleg en diep beleid, veel meer dan lieftalligheid
spreekt in haar welgekozen woord; tevens heeft Judith
door die uiterst beschaafde manieren, door die edele hou-
ding met ongewoone bevalligheid gepaard, den tyran be-
dwongen, en zij noodzaakt hem op zijne beurt de hoffelijkheid,
1)    Non decuit pudicam mentiri, non intelligentibus dixit,
perfeoit actibus, quod promisit. Regi alto scrmone, imaginariis
verbis blandita est. Augustinus. Sermo. 229.
2)    Quamvis etiam dici possit quod verba eius veritatem habent
secundum aliquem mysticum intellectum. Summa. II. II. Q. 110.
a. 3. ad. 3.
3)    Quod Judith adorat Holofernem, non est perturbatio timo-
ris sed conservatio ordinis. Similiter quae loquitur verba, non
sunt adulationis proi\'ana mendacia, sed l\'uturae prophetiae vene-
randa mysteria. Pracdixit enim quae a Romanis futura erant.
Rabanus in h. I.
-ocr page 201-
175
in acht te nemen; laten wij eerbiedig luisteren en haar in
dat verhoor bewonderen.
»Holofernes opent het: Wees wel te moede en ontstel
u niet, want nooit heb ik iemand leed gedaan 1), die den
koning Nabuchodonosor wilde dienen; ook niet tegen uwe
natie, hadde zij mij niet gehoond, zou ik myne spies hebben
opgeheven .. .. Welaan , zeg mij, om welke redenen z\'y\'t
gij van hen weggegaan, met welk doel besloot gij bij ons
te komen."
»En judith antwoordt : Wil de woorden uwer dienaresse
goedgunstig aanhooren! Want indien gij de raadgevingen uwer
dienaresse opvolgt, zal de Heer uwe zaak tot een goed en
volkomen einde brengen. Zoo waar 2) Nabuchodonosor,
de koning der aarde, leeft; zoo waar zijn macht leeft, die
in u is, om aller hart en geest, die van het rechte spoor
zijn afgedwaald, te bestraffen — zelfs satan in persoon
dient als tuchtroeile in Gods hand — zoo waar zijn hem
niet alleen de menschen door u gehoorzaam, maar zelfs de
dieren des velds zijn hem onderworpen.
«Immers de wijsheid van uw verstand en uwe schran-
1)    Judith. XI. 1 7.
2)    Niemand schrijve aan deze woorden de kracht toe van
een eed; zij kunnen naar Oostersche spreekwijze een blijk van
eerbied voor den vorst afleggen, maar roepen God niet in, als
getuige der waarheid. Buitendien is hetgene zij zegt, zuiver
waarheid: want velen, en zelfs de dieren waren door Holoi\'ernes\'
toedoen aan Nabuchodonosor onderworpen, in den zin, waarin
Jeremias XXVII. 6 dit van een anderen Nabuchodonosor getuigt:
Ik heb al deze landen in dé hand van Nabuchodonosor, den Koning
van Babyion, mijn dienstknecht gesteld; ook schonk Ik hem de dieren
des velds, opdat ze hem dienen zouden.
Aldus Dionysius de Kar-
thuizer, die in Judiths woorden een waren eed meende te zien.
-ocr page 202-
176
derheid zijn bij alle volken beroemd; \'t is der gansche
wereld bekend, hoe gij, een man van hoog talent en wijde
wetenschap, boven allen uitmunt door goedaardigheid en
macht, goedheid en bekwaamheid in geheel zijn Rijk Uw
krijgsbeleid wordt door alle landstreken verkondigd. Ook
weet men hoe Achior heeft gesproken; evenmin bleef men
onkundig van het lot, dat hem, volgens uw bevel, zal
overkomen."
Met zeer veel overleg\'^knoopt Judith hare ver ogen hier
vast aan hetgene Achior nopens datzelfde punt gezegd had;
wellicht wist Holofernes nog niet eens, hoe of wat Achior
was wedervaren, de herinnering aan hem was in staat
zijne nieuwsgierigheid gaande te maken en te bevredigen.
Wat Judith hier zoo aanstonds zal verzekeren, dat het
volk gezondigd heeft enz. is natuurlijk zeer waar; ofschoon
zij elders even goed getuigen kan : wij zijn niet afgeweken
gelijk ome vaderen. Ook hier voor Holofernes vernoemt zij
geene zonden; slechts gewaagt zij van voornemens, en dit wel
met zoo onbepaalde bewoordingen, dat het alles slechts
loopende geruchten kunnen zijn. Zooveel is zeker, dat
hetgeen Judith hier aanvoert, zeer geschikt was voor haar
doel, ten einde Holofernes te doen meenen , dat haar vele
geheimen bekend waren.
ïDit derhalve 1) staat vast: onze God is zoozeer over de
zonde gebelgd, dat Hij het volk, gelijk Hij hun door
de orakel-taal Zijner Propheten liet aankondigen, aan
zijne zonde zal overlaten. En daar de Israëlieten zich
bewust zijn van hunnen God beleedigd te hebben, is de
vrees voor u over hen gekomen.
1) Judith. XI. 8 17.
-ocr page 203-
177
«Daarenboven heeft hongersnood hen aangegrepen, en
om het gemis aan drinkwater, worden zij vast onder de
dooden gerekend; nu zijn zij voornemens hun vee te
dooden en het bloed te drinken.
»Zij besloten, het den Heer geheiligde, tegen Zijn nadruk-
kel\'y\'k bevel, dat is, het Hem geofferde koren , den wyn
en olie, zelf te gebruiken. Zij willen dus datgene nuttigen,
wat zij niet eens mogen aanroeren: daarom is het ontwy-
felbaar zeker, dat zij der vernietiging zullen prijs gegeven.
»Ik nu, uwe dienaresse, daar ik van dit alles kennis
droeg, heb hen verlaten; en de Heer heeft m\\j gezonden
om het u alles mede te deelen: want ik, uwe dienares,
dien God, ook nu terwijl ik hier bij u ben; daarom zal
uwe dienstmaagd steeds naar buiten gaan en God bidden.
Hij zal mij den tijd bekend maken, wanneer Hij hunne
boosheid zal straffen en ik zal het u komen boodschappen.
«Midden door Jerusalem zal ik u dan geleiden en al het
Israëlitische volk zal onder uwen rijkstaf zich krommen, als
schapen die geen herder hebben; zonder dat zelfs een hond
u vijandig zal aanblaffen Want dit is mij door Gods
Voorzienigheid medegedeeld; en dewijl God tegen hen ver-
bolgen is, ben ik gezonden om u dit bekend te maken."
De toestand, welken Judith hier als wenschelyk, aan Holo-
fernes in \'t verschiet voorspiegelt, is oneindig zachter dan
dien hij hun had toegezworen. En dat zy aldus mocht
spreken, en inderdaad bij deze eerste ontmoeting reeds,
een zoo aanmerkelijke schrede nader tot haar doel heeft
gezet, bevestigt niet e.ikel hare veronderstelling, maar ook
de toon van Holofernes\' antwoord. Hierin toch maakt hy
in zeer betamelijke en voor hem vrij eerbiedige bewoordingen
gewag van den waren God.
12
«
-ocr page 204-
178
Wij gevoelen ons geneigd hier te zeggen: Heeft de
ware judith eenige jaren in Egypte doorgebracht, en da&r,
door haar heiligen invloed de afgodsbeelden doen tuimelen;
de Bethulische Judith toeft eenige dagen te midden der on-
geloovigen, maar bracht intusschen hun ongeloof aan \'t
wankelen. De ware judith had een zichtbaren be-
schermer naast zich, haren kuischen bruidegom; de vrouw
van Bethulië, zooals zij ons later getuigen zal, mocht een
bijzonderen Wacht-Engel Gods aan hare zijde hebben.
»Niet "slechts waren 1) Holofernes en zijne omgeving
ingenomen met deze rede van Judith; maar zelfs stonden
zij verbaasd over hare wijsheid, en zeiden tot elkander: zulk
eene vrouw bestaat er op den aardbodem niet in gelaats-
trekken en schoonheid, in schranderheid van taal en reden.
«Holofernes hernam en verzekerde haar: uw God heeft
zeer wel gedaan, met u aan uw volk vooruit te zenden, opdat
gij hen in onze handen zoudet leveren; en vermits uwe
belofte goed is, zal uw God, indien Hij zulks voor mij
volvoert, ook mijn God zijn. En gij zult in groot aanzien
blijven aan het hof van Nabuchodonosor en uw naam zal
vermaard worden door het gansche land."
«Onverwijld gaf Holofernes bevel, haar in zijne schatkamer te
geleiden; daar, zoo wilde hij, zou Judith haar verblijf nemen —
om haar door rijkdom te verlokken? — Ook gelastte hij hoe en
welke gerechten haar van z\\jne tafel zouden worden voorgediend.
»Maar Judith sprak : Verschoon mij! ik mag nu niet
eten van hetgeen mij naar uw bevel wordt voorgezet,
opdat Gods wraak over mij niet afdale; maar ik zal
gebruiken van hetgene ik voor mij heb meegebracht.
1) Judith. XI. 18-XII. 1-9.
-ocr page 205-
479
»Holofernes: En als hetgeen gij bij u hebt, zal zijn op-
geteerd, hoe zullen we het dan met u stellen?
»Judith: Zoo waar gij leeft, heer, uwe dienares zal dat
alles niet hebben verbruikt, of God zal door mijne hand
volvoeren, wat ik in mijn binnenste besloten heb.
»Daarop brachten haar de dienaren in de praaltent, welke
de bevelhebber had aangewezen Terwijl Judith daar binnen
trad, verzocht z\\j de vrijheid van des nachts, en voor het
aanbreken van den dag te mogen uitgaan, om haar gebed
te doen en den Heer naar Joodsche gebruiken te gaan
aanroepen. Onmiddellijk gebood de veldheer aan zijne
lijfwacht, dat zij haar drie dagen lang, naar haar welge-
vallen, zouden laten uit- en ingaan, om haar gebed te
verrichten.
»Judith begaf zich dan ook met hare dienstmaagd, eiken
nacht naar het dal van Bethulië; zij waschte zich bij eene
waterbron naar Israëlitisch gebruik, en daarna stortte
zjj haar gebed. Zij smeekte den Heer, God van Israël:
dat Hij zich gewaardigen zou, haren weg te bestieren ter
bevrijding van Zijn volk! Later in haar woontent terug-
gekeerd, bleef zij daar (van eiken heidenschen omgang
afgezonderd) rein, in gebed verzonken, totdat zij eerst des
avonds hare spijze nam."
De vermaning van den Paus in zijne toespraak: »men
moet intusschen het voorbeeld van Judith volgen enz."
komt hier zeer te stade en vindt hare duideljjke opheldering.
Hadde Pius dienzelden dag de uitlegging gelezen van Ra-
banus Maurus, de overeenstemming zijner gedachten met
die der glorie-zon van Duitschlands bisschoppen zou niet
treffender hebben kunnen zijn:
AVat Judith ook verricht: bidden, reinigen, vasten,
12\'
-ocr page 206-
180
dat doet de Kerk wier type Judith draagt 4). De vóor-
beduidende Judith blijft wonen bij de rijke schatten van
Assyrië, omdat de H. Kerk gedurig bij hen blijft,
die den schat van een oprecht hart bezitten. Noodigt
Holofernes haar uit tot andere spijzen; dat geschiedt omdat
ongeloovige bestierders der wereld de sterkte en den troost,
welke de H. Godsdienst schenkt, minachten en zijne be-
lijders tot een ander voedsel, dat der wereldsche wellusten
trachten over te halen. Doch dan bereiden zich de zonen,
de ledematen der Kerk tot de overwinning op hunnen vijand,
door standvastigheid in het gebed, door waken, tranen
en vasten; en op deze wijze spreken zij het vonnis uit
over hem, die dood en duisternis deed ontstaan en door
eigen boosheid is verblind; zij doemen hem ter eeuwige straf.
»Op diezelfde wijze is het, dat onze Moeder de Kerk hare
onschuldige kinderen van elke vervolging en onrechtvaar-
dige verdrukking met de genadehulp Gods vrij maakt;
en na de zegepraal over den boozen vijand, keert zij tot
de burgeren des Rijks in triomf terug."
De Kerk immers gaat onveranderlijk voort met het werk
van Christus, doch naar Maria\'s voorbeeld te voltooien.
Maar ook zij, die De Ware Judith is in persoon, Zij heeft
aldus gedaan, Zij gaf den eersten stoot tot zulk een heilig
1) Ibi ubi thesauri repositi, Judith typica manet, quiaSancta
Ecclesia stabiliter permanet. Cum apud Gentilium principes
aliquando despectus et vilis videtur cultus Christianee religionis,
et executores eius student ad immunditiam idolorum, ad illecebras
carnalium voluptatum pertrahere. Sed illi fldo animo insistunt
precibus, sicque victoriam sibi de hoste praeparant.— Et ita Mater
Ecclesia innocentes ab aliqua persecutione et injusta oppressione,
gratia Dei opitulante, liberat, ac triumphum de hoste nefando,
ad cives suos rediens, gloriosissime sec una reportat. Rabanus. XII.
-ocr page 207-
181
leven door haar invloed op de eerste Christenen en door
haar voortdurende werking op de geloovigen der Kerk.
»Den vierden dag 1) liet Holofernes zijn dienaren een
avondmaal aanrichten. Hij beval zijn vertrouwdsten kamer-
ling: ga en overreed de Hebreeuwsche vrouw, dat zij ge-
willig toestemme om met mij te wonen: want de Assy-
riërs houden het voor eene schande, indien eene vrouw
den spot drijft met een man en een uitvlucht weet te vin-
den, om van hem weg te gaan, zonder zijn verlangen
te hebben voldaan.
«Daarop vervoegt zich de kamerdienaar bij Judith en
spreekt: wees niet beschroomd voortreffelijke jonkvrouw,
bij mijnen meester binnen te gaan, om in zijne tegen-
woordigheid huldeblijken te ontvangen, om met hem te
gastmalen en wijn te drinken in vrolijkheid!
»Wie ben ik, is Judiths antwoord, dat ik mijnen heer
zou tegenspreken? Al wat in zijn oog goed en best is, zal
ik doen; en al wat hem believen zal, zij mijn grootste
genot al de dagen mijns levens."
Moge de kamerling hier bedoelingen hebben gekoesterd,
welke hemelsbreed van Judiths inzichten verwijderd zijn;
haar woord zal ook slaan op eene veel kuischer en edelere
duiding zijner gezegden.
»Heeft de heiden 2) het oog, hetzij op een gewettigd
1)   Judith XII. 10-14.
2)  Quae Vagao Judith persuadet, ad illicitas pertinent volu-
ptates; quae au torn Judith respondit, boni animi ostendit virtutes;
ille provocat ad libidinis luxum, illa se paratam test at ur ad
coelestis iiuperii jussum. Ornat se suis vestimentis, quia cultum
xhibet verae pietatis. Rabanus. Xll.
-ocr page 208-
182
huwelijk, hetzij op ongeoorloofde wellusten, Judiths scherp-
zinnige taal levert een helder blijk der goede gesteltenis
van haar deugdzaam hart. Hij noodigt uit tot ontucht,
Judith getuigt hare bereidvaardigheid om het bevel van
den Hemelschen Koning op te volgen. Zij tooit zich met
hare kleederen, omdat zij het plechtige der ware Godsvrucht
wil doen gevoelen."
Even als de ware judith: of liever op haar voetspoor,
de Kerk, te midden eener bedorven wereld zal leven,
zonder zich ooit met hare drijfveren in te laten, of hare
beginselen te huldigen; zoo «verschijnt Judith voor Holofernes
en zit onbevlekt aan zijn disch; doch haar eerbaarheid 1)
waarschuwt den machthebber, van toch de ontzettende straf
der goddeloosheid te ontgaan. En zoekt hij, in plaats van
het licht harer kuischheid, de duisternis des kwaads,
wil hij niet ten goede; hij en elkeen die zijn voorbeeld volgt,
w\'gte dit zich zelven; wijl de kwaadwilligen, naar Rabanus\'
opmerking, zelfs aan Christus en Zijne leer zich geërgerd
hebben en Paulus bevestigt: »Gode zij dank, Die ten allen
tigde ons doet triomferen in Jesus Christus
, en den geur van
Zijne kennis door ons in iedere plaatse verspreidt. Want wy
zijn. Gode een welriekende geur van C/trislus in hen, die be-
Iiouden worden en in hen die verloren gaan: Ben eenen wel
een geur des doods
, ten doode; den anderen echter een geur
des levens, ten leven."
De ongehinderde vryheid van Judith, om door de ryen-
tenten heen, telken dag te gaan bidden, als ook het
1) Stat ante faciem principis, quia cniu refugere hortatur a
ruina impietatis. Sed vae illi, qui bonarum rerum iisum pcssimum
habei-c appetit, qui ad exemplum Holofernis virtutes spirituaks
ad carnales reflectere vult concupisccntias. Deo autem gratias
etc. 11. Oor. II,
15. Rabanus. XII.
-ocr page 209-
183
bevel aan Vagao of den kamerling hier gegeven, om haar
slechts door overreding ten huwelijk te erlangen, bewijzen
zoo niet ten gunste der zedelijkheid van leger en leger-
hoofd in \'t algemeen; voor het minst den grooten eer-
bied , dien Judith aan allen had ingeboezemd. Deze vrijheid en
bescherming mochten haar ook ten borg gelden om, daar de
vijf dagen nu ten einde spoedden, geen gelegenheid voor de uit-
voering van haar besluit voorbij te laten gaan, en dus plech-
tig uitgenoodigd, in de Assyrische hoftent te verschijnen.
»Judith stond ijlings op 1), tooide zich met haar ge-
waad, en de veldheerstent binnen gaande, stelt zij zich
voor aan Holofernes.
»Zoodra Judith voor hem trad, werd zijn hart ontroerd
en van wellust voor haar ontstoken.
»Drink nu, sprak hij, en zet u met vreugde aan den
disch, want gij hebt genade gevonden voor mijn oogenl
»En Judith: Ik zal drinken, heer! want mij valt heden
grooter eer te beurt, dan ik in al mijne dagen genoten
heb. Zij nam en at en dronk in zijne tegenwoordigheid,
van hetgene hare dienstmaagd voor haar had toebereid.
Terwijl Holofernes vrolijk om harentwil * uitermate veel
wijn dronk, meer dan ooit in z\\jn leven."
Zoo lag ook satan als door overmoed bedwelmd op het
oogenblik, dat hij door den Zoon der ware judith aan
het Kruis werd overwonnen, en door Maria\'s maagdelijken
voet den kop verpletterd.
»\'t Was reeds laat 2) en de dienaren haastten zich naar
hunne veldtenten; ook de kamerling sloot de buitendeuren
1)    XII. 15—20.
2)    XIII. 1—18. i ■
-ocr page 210-
184
der slaapkamer en ging heen; allen immers waren bezwaard
van den wijn.
»Judith bevond zich nu alleen in het vertrek (door
lampen verlicht); Holoternes lag daar, door overmatigen
drank in diepen slaap, op zijne legerstede neergezegen.
»Judith geeft hare dienstmaagd, (aan hare plannen on-
kundig gebleven) een teeken om buiten het vertrek te
toeven en de wacht te houden." — Zij neemt alle verant-
woordelijkheid voor zich alleen.
»Nu trad zij voor het rustbed; en met tranen smeekend
en biddende lippen sprak zij stil: Heer God van Israël
versterk mij! Zie ter dezer ure op hetgene mijne hand
gaat voltrekken, opdat Gij Uwe Stad Jerusalem volgens
Uwe belofte gewaardigt op te beuren, te troosten en te
verheffen, en ik volvoeren mag, wat ik heb voorgenomen en
vertrouwd dat door U geschieden kan !
»Zoo sprak zij, en naderde tot bij den pilaar aan het hoofd-
einde der legerstede; zij maakt den degen los, die daar-
aan hing vastgebonden, trok het zwaard uit de schede,
grypt Holofernes bij het hoofdhaar, bidt nogmaals: Ver-
sterk mg Heer God in dezen stond! en houwt hem met twee
slagen in den hals het hoofd af. Daarop neemt zij het
bed behangsel van de stijlen, en wentelt het onthoofde
lichaam op den grond.
»K(iii oogenblik daarna trad Judith uit de tent, reikt
het hoofd van Holofernes over aan hare dienstmaagd, en
gelast haar het in een zak te bergen en met zich te
nemen.
«Beiden begeven zich naar buiten, als gingen zij uit naar
gewoonte om te bidden; zij trekken de legerplaats door;
en langs het dal afdraaiende kwamen ze aan de stadspoort
»Van verre roept Judith tot de wachters, die op de muren
-ocr page 211-
485
post hadden: opent de poorten, want God is met ons; Hjj
heeft Zijne kracht in Israël getoond 1
»Nauwlijks hadden die mannen hare stem gehoord, of
Ülings riepen zij de overheden der stad. En al het volk
\'iep te hoop; immers duchtte men, dat Judith niet meer
zoude terugkeeren. Zij ontsteken toortsen en staan allen
rondom haar.
»De fiere heldinne beklimt een hoogere plaats, beveelt
allen te zwijgen; en zoodra er stilte heerschte, ontboezemt
zij haar vreugdegevoel: Looft den Heer onzen God! zietl
Hij heeft hen, die op Hem hoopten, niet verlaten! Zijne
ontferming, welke Hij aan het Huis van Israël had toegezegd,
heeft Hij door mij, Zijne dienstmaagd vervuld 1 Hedennacht
heeft Hij den vgand Zijns volks door mijne hand doen sneven!"
Hoe gaarne stemmen w\\j met haar danklied in! »Met
eigen oog zien en ondervinden wij 1) de trouw en de liefde
van Hein, "Wiens kracht den ouden vijand heeft geveld
door de hand dier Vrouwe, van Wie de Heer in den be-
ginne tot het sluwe serpent had gesproken: Zig zal u den
kop verpletteren.
Nog meer! heeft de persoonlijke Waarheid
zelve in het Evangelie niet verzekerd: Ziet, Ik heb u de
macht gegeven om op slangen en scorpioenen te treden en
over al de kracht des vyands
, en niets zal u schaden ?"
Wij staan daar onder dat volk, we zien dat treffend
1) (Juid est Judith in eminentiorem locum ascendere, nisi San-
ctam Eculesiam ud superna et eoelestia dogmata sermonem convertere,
ut illuc animos nostros sustollat et ad laudandum Deum... tor-
pen tes provocet, cuius virtus hos tem antiquum interfecit in ma-
nu illius foeminae, de qua ad callidum serpentem Dominus in
primordio ait: Ipsa conteret. Et cum ipsa Veritas in Evangelio
ait: Ecca Ego dabo oobis potestatem calcandi etc. Rabanus. XIII.
-ocr page 212-
186
drama te Bethulië, en kunnen eenigermate de vreugde
afmeten en de vervoering gissen, welke de onmiddellijke
toeschouwers bezielt; maar hooger verheffen wij onzen geest
tot Hem, die dat alles zóo gebeuren laat, om ons des te
tastbaarder de vervulling en de waarheid te leeren kennen;
zeer bepaaldelijk onderscheiden wij daar onze eigene lotsbe-
schikkingen. De kamp waarvan we heden deelgenooten zijn,
is daar afgebeeld naar Pius\' woord; onze vijanden zijn
daar geschetst. »Die stijl, zegt Rabanus, 1) om de reinheid
van zeden door Alcuinus zijn leermeester, Maurus bijge-
genaamd, die stijl daar bij de legerstee beteekent de hard-
vochtigheid van het bedorven hart, hetwelk de onzinnigheid
voortbrengt van eene ongegronde en kwalijk bedachte
gerustheid. Het zwaard geeft de boosheid der goddelooze
inzichten te kennen. De lange haren, naar Persisch gebruik,
op Holofernes\' hoofd, zijn de opgeblazenheid van het hoo-
vaardige hart. Zijn hals beduidt de hardnekkigheid der
slechte daden. Het bedgordijn, dat was een vliegennet,
stelt de listen voor, waarop het bedrog steeds zint.
»Waarom alverder geeft Judith het hoofd van Holofernes
Ban hare dienstmaagd, tenzij omdat de Kerk niet wil, dat
de herinnering van den voldongen strijd en van de zegepraal
door De Ware Judith behaald, in vergetelheid kome, maar
1) Columna quae erat ad ca put lectuli Holofernis, signifiaat
duritiam pravi cordis et errorem gcnuit malefidae securitatis
Gladius malitia est iniquae intentionis. Coma capitis est elatio
superbae mentis. Cervix vero contumacia iniquae actionis. Et
conopeum, hoc est, rete muscarum, insidias significat dolosae
cogitationis. Quid est quod Judith ancillae tradidit caput Holo-
lernis, nisi quod Ecclesia auditoribus suis recordationem confecti
belli non vult labi e cogitatione mentis, sed sollicite servari in
memoria cordis. Babatius. XIII.
-ocr page 213-
187
door hare hoorders met een dankbaar hart worde her-
dacht?"
»Ziet gij niet, vervolgt dezelfde 1) Rabanus, hoe, gelijk
Judith voor de stadspoort, zóo de Kerk daar voortdurend staat
aan de poorten der eeuwige Stad, en de hulp der Heiligen
inroept om in het hemelsch Vaderland te worden binnen
gelaten ?"
Klim hooger nog, richt verder uwen blik! Ziet gij Judith,
gij aanschouwt Maria! hoort gij de vrouw van Bethulië,
gy verneemt de stemme der Vrouwe van Nazarethl
»De ontferming aan Israël 2) toegezegd!" is de kreet
der overwinning van Judith. »Hij heeft Israël, Zijn dienst-
knecht aangenomen, indachtig Zijner 3) barmhartigheid!"
dus uit zich het dankgevoel van Maria!
»Die op Hem 4) vertrouwden, verliet Hg niet!" — »Nede-
rigen 5) heeft Hij verheven! Hongerigen heeft Hg met
goederen vervuld."
»Hy heeft door mg Zijne dienstmaagd, door mijne hand 6)
den vijand doen sneven." — »Hij zag 7) neder op de gering-
heid Zijner Dienstmaagd, en heeft kracht gedaan door
Zijnen arm."
«Looft derhalve den 8) Heer" — »Mjjne ziel maakt groot den
1)    Sic Ecclesia postulat, [ut per suffragia Sanctorum sibi
supernae patriae pandatur introïtus. Idem. Ibid.
2)    Judith XIII. 18.
3)    Luc. I. 54.
4)    Judith XIII. 17.
5)    Luc. I. 52.
6)    Judith XIII. 18,
7)    Luc. I. 48, 51.
8)    Judith XIII. 17.
-ocr page 214-
188
Heer 1) en verheugd heeft zich Mijn geest in God Mijnen
Zaligmaker!"
Wat Maria heeft voltooid en omdat z\\j het heeft voltooid,
dat bewerkstelligen de kinderen van Maria, die de kinderen
zijn der Kerk, op onvolmaakte wijze nog voortdurend ; en
ook hunne overwinning werd te Bethulië in Judith
voorafgebeeld.
Aanschouwen we verder de zegepraal harer heldendaad.
»Judith brengt dan 2) het hoofd van den verslagenen
uit zijn omwindsel te voorschijn, toont het hun allen en
roept uit: Zietdaar het hoofd van Holofernes, den aan-
voerder der Assyrische krijgsmacht 1 Ziet hier het voor-
hangsel zijner legerstede; daar onder lag h\'(j in zijne dronkeu-
schap, toen de Heer onze God hem door de hand eener
vrouw verslagen heeft."
Opmerkelijk is de eed welke hier volgt; opmerkelijk
tevens schittert daar uit de overeenkomst tusschen het
beeld en zijn tegenbeeld, de Onbevlekte Moeder-Maagd.
»Zoo waarachtig 3) God leeft, zoo w.iar heeft Zijn Engel
mij bewaard, toen ik van hier weg trok, terwijl ik daar
was en nu ik naar hier weerkeerde; en de Heer heeft
niet toegelaten, dat Zijne dienstmaagd besmeurd werd!
Neen, Hij heeft mjj zonder eenige zondesmet wederom
bij u gebracht! Drie redenen vervullen mijn hart
met vreugde; hoort: Ik ben verblijd 4) om Zijn zegepraal,
1)    Luc. I. 46, 47.
2)    XIII. 19
3)    XIII. 20-22.
4)    Revocavk me vobis, guadentern in victoria sua, in evasione
mea, et in liberatione veslra. XIII.
20.
-ocr page 215-
m
over mijne ontkoming en over uwe bevrijding. Looft Hem
dan allen te zamen: want Hij is goed, want Zijne barm-
hartigheid zal eeuwig duren!\'
„Allen stortten eenparig hunne harten uit door een ge-
meenschappelijk gebed. Allen aanbaden eenparig den Heer
en zeiden tot Judith: De Heer heeft u met Zijne kracht
gezegend, want door u heeft Hij onze vijanden ver-
nietigdl"
Zoo luidt reeds hun zegezang, nog vóór dat de overwin-
ning op het leger was begonnen; maar hun vertrouwen
is nu gesterkt, de vrees is geweken I En nu de zege-
praal der ware judith voltrokken, nu de overwinning op
den vijand verzekerd is, zouden wij nu met de Kerk, diezelfde
woorden tot Judith geuit, Maria niet toezingen en met een
volkomen vertrouwen de uitkomst verbeiden van den strijd
onzer dagen?
Is het noodig hier op te merken, dat gelijk die heilbede
der Israëlieten tot Judith, de heilbede is geworden der
Christenen tot Maria, en duizend, duizend malen ieder
jare letterlijk aan de ware judith wordt toege-
voegd: »De Heer heeft U met Zijne kracht gezegend 1)
want door U heeft Hij onze vijanden vernietigd!" dat zoo
ook de belijdenis, door Judith hier geuit, door de Kerk
ter zelfder tijd in de mond wordt gelegd van Maria? Van
den stond Mijner Onbevlekte Ontvangenis af aan, toen ik
naar Gods liefdevolle plannen uitging tegen den vijand, tot
dat ik weerkeerde tot den Vader ter eeuwige glorie, »heeft
1) Benedixit te Dominus in virtute sua, quia per te ad nihi-
lum redegit inimicos nostros. Judith. XIII. 22. Offïc. liturg.
B. M. V.
-ocr page 216-
190
de almachtige God 1) Mij met kracht omgord en Mijn
levensweg onbevlekt bewaard!"
»Daaraan erken ik, 2) dat Gij Mij hebt lief gehad, daaruit
blijkt boven alles Uwe liefde voor Mij, dat zich Mijn vijand in
niets over Mij verheugen kan." »Ik zal U dan ook ver-
heffen, o Heer, 3) daar Gij Mij hebt opgenomen; Gij hebt
aan Mijne vijanden geene voldoening over Mij gegund 1"
Zijn dat niet allen even zoovele ontboezemingen als die
welke we daar aanstonds van Judith vernamen?
Nu ook begrijpen we ten volle, hoe en waarom de
H. Geest de kuischheid van Judith zoo nadrukkelijk ver-
zekerde, zoo hoog roemde. Hij wilde immers Zijne heldin
niet enkel als eene ware, maar ook als eene waardige
type der Onbevlekt Ontvangene doen schitteren, Wier
vlekkelooze schoonheid zoo luide wordt verkondigd, vooral door
den reinen leliënkrans, die Haar maagdelijk hoofd versiert.
Daarom weegt hij ons tegen alle spitsvondigheden en ver-
moedens, ten opzichte van Judiths gedragingen geopperd,
ruimschoots het dankbaar woord op van Judith, waarin
zij hare ongerepte smetteloosheid betuigt. — Een woord,
dat, wel verre van door Gods Geest weersproken, veeleer
in Zijne Schrift bevestigd wordt.
De H. Ambrosius — wiens kostbaar gebeente, onlangs ont-
dekt, op bevel van Pius IX plechtig is verplaatst — houdt in
zijn Boek der Plichten 4) eene uitbundige lofrede op de H. Judith
1)   Deus Omnipotens praecinxit me virtute et posuit immacu-
latam viam meam. Ps. XVII. 33. Off. Imm. Conc.
2)   In hoc cognovi quoniam voluisti, quoniam non gaudebit
inimicus meus super me. Ps. XL. 12. Off. Imm. Conc.
3)    Exaltabo te, Domine, quoniam suscepisti me; nee delectasti
inimicos meos super me. Ps. XXIX. 2. Off. Imm. Conc.
i) Ecce tibi Judith se offert mirabilis, quae formidatum
-ocr page 217-
191
doch schenkt de eerste eer aan de overwinning harer
kuischheid: «Beschouwt dat wonderbeeld van edelaardigheid,
Judithl daar te midden van gevaren. Zij begeeft zich naar
Holofernes, dien man, door alle volken gevreesd, terwijl
hij door een zegevierend leger van Assyriërs is omgeven.
Eerst treft zij hem door de bevalligheid harer gestalte en
door de schoonheid van gelaat, daarna bindt zij hem door
de sierlijkheid der spraak. Haar eerste zegepraal was, dat zij de
kostbare gave der kuischheid ongeschonden van \'svijands
woontent heeft teruggebracht; op de tweede plaats komt, dat
zij, eene vrouw, op een man de overwinning behaalde, en
door haar goed beleid gansche volkeren op de vlucht heeft
gedreven. De Persen schrikten op om hare stoutmoedig-
heid: want inderdaad (wat men in die twee Pythagoriërs
bewondert) zij heeft voor den dood geen vrees getoond,
ja, zelfs voor \'t gevaar der kuischheid, die voor eene vrouw
dierbaarder is dan het leven, niet teruggedeinsd. Echter
had zij de moordpijlen, niet van een enkelen beul, maar
van gansch een leger te duchten; toch vreesde zij niet,
populis virum Holophernem adit, Assyriorum triumphali septum
caterva. Quem primo formae gratia et vulttis decore perculit,
deinde sermonis circumscripsit elegantia. Primus triumphus
eius fuit, quod integrum pudorem de tabernaculo hostis
revexit. Secundus, quod foemina de viro reportavit victo-
riam, fugavit populos consilio suo. Horruerunt Persae au-
daciam eiiis. Utiquec (quod in illis Pythagoreis duobus mirantur)
non expavit mortis periculum, sed nee pudoris quod est
gravius bonum foeminis; non unius ictum carnifleis, sed nee
totius exercitüs tela trepidavit. Stetit inter cuneos bellatorum
foemina, inter victricia arma, secura mortis. Quantum ad molem
spectat periculi, moritura processit; quantum ad fidem], dimica-
tura. Honestatem igitur secuta est Judith, et dum eam iiise-
quitur, utilitatem etiam invenit. S. Ambr, Lib. IJl. Off. Cap. 13.
-ocr page 218-
192
maar stond daar pal te midden van strijdhaftige troepen,
te midden van overwinnende vaandels en wapenen, zij, eene
vrouw, zij stond daar zonder vrees voor den dood."
Wel te recht: want zij moest de ware judith vóorbe-
duiden, die stond onder het Kruis; te midden der dood-
vijanden van Haren Zoon!
»Beschouwt men de uitgestrektheid van het gevaar, ging
zij als naar een wissen dood; ziet men echter op haar ge-
loof en vertrouwen, trok zij ten strijde uit. Judith der-
halve volgde de adel harer ziel, en heeft ook de voordee-
len harer heldendaad niet gemist, maar die ten volle bereikt."
Immers is de ingeving welke wij verdedigden, niet
van dien aard, dat zij alle vrees en zeer zeker niet de
persoonlijke inspanning en offervaardigheid doet ophouden,
en dus ook het loon der heldhaftige deugd in zijn geheel laat.
Dezelfde lofredenaar geeft verder 1) een verklaring van
hetgene hij door die edele gevoelens van Judith verstaat:
»Haar edel hart was het, dat niet konde dulden, dat het
volk Gods zich aan vreemdelingen zoude overleveren, dat
het de vaderlandsche gebruiken en Godsdienstgeheimen veil
geven zou aan heidenen; het duldde niet dat heilige maag-
den, deftige weduwen, eerzame vrouwen aan de wellust
van barbaren zouden worden overgelaten; dat zij
1) Honestatis enim fuit prohibere, ne populus Dei profanis
se dederet, ne ritus patrios et sacramenta proderet, ne sacras vir-
gines, viduas graves, pudicas matronas barbarieae subjiceret
impuritati, ne obsidionem deditione solveret. Honestatis fuit se
malle pro omnibus periclitari, ut omnes eximeret periculo. Quanta
honestatis auctoritas, ut consilium de summis rebus foemina sibi
vindicaret, nee principibus populi committeretl Quanta hone-
statis auctoritas, ut Deum adjutorempraesumeret 1 Quantagratia,
ut inveniret I Idem. Ibid.
-ocr page 219-
193
het beleg door een overgaaf zouden doen eindigen. Was
het niet hoog edel van Judith, liever zich zelve voor allen aan
\'t gevaar bloot te stellen en daardoor allen van het gevaar
te behoeden? Welk een gezag verwierf die edelmoedigheid aan
onze heldin, dat zij over het hoog bestier der openbare zaken
beschikken, dat zij, eene vrouw, de leiding daarvan" zich
toeeigenen mocht, en dit aan de oversten des volks niet in
handen behoefde te laten. Welk een gezag, dat Judith
de hulp Gods als zéker mocht veronderstellen; welk een
genade Gods, dat zij die hulp ondervinden mocht ook!!"
Zou de H. Ambrosius, terwijl hij aldus aan Judith het
wierook toezwaaide, zich in den geest niet hebben gericht naar
de ware judith ? Ons althans treden telken male met her-
nieuwden glans de schitterendste overeenkomsten voor den
geest. Zoo behoort het gezag aan Judith hier toevertrouwd,
bij haar tegenbeeld, in hoogeren zin te berusten. Daarom
sprak de H. Bernardinus 1) zeer juist: »De waarachtige
heerschappij is aan geene hoogere onderdanig; zoo is der-
halve de H. Maagd aan niet een louter schepsel onderworpen.
De Moeder van den Heer aller schepselen, is lot beheer-
scheres aller schepselen gesteld. Ja, mogen wij aldus spre-
ken, Zij is niet enkel de Heerscheres van alle schepselen,
maar ook van den Schepper zelven. Voorzeker toch is het veel
hooger, dat Zij de Moeder Gods is, dan dat Zij deBeheer-
1) Dominatio est vera, quae nulli praelationi obnoxia est;
sic B. V. nullins purae creaturae praelationi obnoxia est. Mater
üomini omnis creaturae effecta est Domina omnis creaturae.
Immo si las est dicere, non tantum facta est Domina omnis crea-
turae, verum etiam ipsius Creatoris. Minus est quod ipsa sit
Mater Dei, quam quod sit Domina creaturarum Dei: hoc enim
dependet ab illo, sicut ramus k radice sua. S. Bernard Sen.
Sermo.
3 de Nat. B. V.
13
-ocr page 220-
194
scheres is van al de schepselen Gods: want dit laatste
spruit uit het eerste voort, gelijk een tak uit zijn
wortel.\'\'
Hooren we Judith, ook door de Assyriërs toevoe-
gen: 1) »Zulk eene vrouw is op den aardbodem niet enz."
we denken aanstonds aan die menigerlei lofprijzingen welke
de Kerk richt tot Maria: »De lieftalligheid 2) vloeit U van
de lippen! Hoe verrukkelijk schoon en liefzyt Gij, o Heilige
Moeder Gods onder de dochteren der menschen! Geheel
schoon z\'yt Gij, mijne beminde en geen vlek van erfzonde
is in U te bespeuren."
Zulke gevoelens, doch vooral het vertrouwen, beoogde
Pius op te wekken; hiertoe behulpzaam te zijn, bleef in
deze bladzijden ons eenig streven.
Nog twee korte aanmerkingen en wij sluiten onze be-
schouwing van judiths heldendaad.
Boven hebben we gezegd, dat de ware judith plechtig
en openbaar hare taak volbracht, toen zij onder het Kruis
het zwaard van droefheid in Hare Ziel gevoelde en met het
wapen des Kruises den satan neervelde.
Dat heeft ons de Kerk geleerd; zij doet dit gevoelen
met op de plechtige viering der zeven smarten, voor
Epistelles de woorden, hier door Ozias plechtig tot Ju-
dith uitgesproken, letterlijk en geheel over te nemen, als
golden zij onmiddellijk De Ware Judith daar onder
het Kruis.
1)    XI. 19.
2)    Diffusa est gratia in labiis tuis, et speciosa apparuit inter
filias hominum — Tota pulchra es amica mea et macula originalis
non est in te — Diffusa est gratia in labiis tuis: speciosa et suavis
facta es in deliciis tnis Sancta Dei Genitrhcl Off. Imm Conc.
-ocr page 221-
195
»Ozias de overste van het volk sprak haar toe in dezer
voege: Gezegend zijt Gij, o Dochter, van den Heer, den
AUerhoogsten God boven alle vrouwen der aarde! Geze-
oend zu de Heer, die hemel en aarde geschapen heeft, en
die ook u bestierde bij uwe koene daad, om het hoofd
van den aanvoerder onzer vijanden af te slaan! Voorwaar
heden heeft Hij uw naam zoo hoog verheerlijkt, dat uw
lof in eeuwigheid niet wijken z.il van de lippen der men-
schen, die de macht des Heeren zullen gedenken. Om
hunnent wil hebt gij uw eigen leven niet gespaard! Gjj
aanschouwdet de benauwdheid en den druk van uw volk,
en voor het aanschijn des Heeren hebt gij u ten offer aan-
geboden, om hun ondergang af te weren.
»A1 het volk beaamde deze lofrede; eenparig riepen zjj
toe: hetz\'y zoo, hetzij zoo!"
\'t Is echter niet genoeg, dat Maria\'s zege over den satan bigke
aan de burgers der Stad Gods, aan de kinderen der Kerk;
maar ook vreemdelingen moeten inzien, hoe de hoop op
De Ware Judith nimmer beschaamd wordt, en de Kerk door
Haar medehulp dezelfde zegepraal op dezelfde vijanden blijft be-
halen. Deze bijzondere uitkomst, Maria ter eere, verbeidt
Pius in zijn allocutie en zeer zeker niet zonder grond:
want zeer voorzichtig had Judith het hoofd van den ver-
slagene en zijn kostbaar behangsel ten bewijze der waarheid
met zich genomen; in Achior vindt zij bovendien een
trouwen, geloofbaren, onwraakbaren getuige.
»Achior wordt ontboden 2). Hg verschgnt en Judith
richt hare stem tot den Ammonietischen vorst: De God
1)   Judith. XIII. 23—27.
2)   Judith. XIII. 27—31.
13*
-ocr page 222-
196
van Israël, van "Wien gij getuigenis hebt afgelegd, dat Hij
bij machte is Zich op Zijne vijanden te wreken, Hij Zelf
heeft den overmachtigen 1) aanvoerder van al de onge-
loovigen, dezen nacht door mijne hand onthoofd! Zie,
opdat gij zoudt bevestigen, dat het zóo is, zie hier het
hoofd van Holofernes, van hem, die den God van Israël
zyn verwatene en onbeschaamde trotschheid dorst
smaden, die u den dood toezegde: wanneer Israël gevangen
zal zijn genomen, zal ik uwe zijden met een zwaard doen
doorsteken.
»Bij \'t zien van dat hoofd, zonk Achior, door huivering
aangegrepen, op zijn aangezicht ter aarde neder; hij lag
buiten zich zeken. Toen hij, later zijne krachten hernomen
had, wierp hij zich vol vreugde uit eerbied voor Judiths
voeten, met den kreet: Gezegend zijt G\\j van uwen God
in al de woontenten van Jacob; want bij alle volkeren, die
uwen naam zullen vernemen, zal de God van Israël om
uwent "wil verheerlijkt worden."
En zouden wij, indachtig hoe Gods oneindige liefde en
Maria\'s edelmoedige medewerking ons van den eeuwigen
dood verlosten, niet veel dieper nog van eerbied voor
Haar en van innige dankbaarheid doordrongen zijn ?
«Plechtig wendt Judith zich nu 2) tot al het volk: Luis-
tert naar mij, Broeders! Steekt dit hoofd uit op onze
muren; en zoodra de zon opkomt, neme elkeen zijne
wapenen. Trekt dan uit met gedruisch, niet dat gij met-
terdaad tot bij den vijand moet afdalen, maar gaat te werk
alsof gij op hem wildet aanvallen.
1)    Deus Israël Ipse caput omnium incredulorum incidit iiac
nocte in manu meal XIII. 27.
2)    XIV. 1-5.
-ocr page 223-
197
»Van zelven zullen de voorposten naar hun opperhoofd
ijlen om hem ten strijde wakker te maken. Gaan hun
aanvoerders de veldtent va;i Holofernes dan binnen, en
vinden zij hem zonder hoofd, in zijn bloed liggen, dan zal
schrik en angst hen overmeesteren.
«Bespeurt gij dat zij de vlucht nemen, achtervolgt hen
dan onbeschroomd: want de Heer zal ze onder uwe voeten
verpletteren."
Moeten wij naar Pius\' woord, de gebeden, de boetewerken
en andere deugden van Judith navolgen, vooral de reinheid
der ziel; ook de raadgevingen, den Israëlieten door haar
verstrekt, komen heden niet minder te stade. Zoo verklaart
Rabanus in het breede hoe wij te strijden hebben. Gjj
steekt 1) den verpletterden kop van satan, dat is zy\'n boozen
toeleg en macht ten spot, van de tinne der Stad Gods,
indien gij, overtuigd dat zijne macht is verbroken, zijn
nederlaag verkondigt. Indien gij de volkomen wapenrusting
Gods aandoende, niet traag doch moedig, de gelederen des
vijands doorbreekt, al zijn listen en bedriegerijen veracht,
om al uw vreeze in veiligheid te bewaren voor Hem die
waardig is gevreesd, bemind en gediend te worden.
Dezelfde wenken heeft Pius IX honderd malen tot ons
gericht: van niet rustig te huis te blijven; maar uit te
trekken met de wapenrusting des geloofs ; den vijand tot in
zijn laatste verschanzingen te achtervolgen; onvermoeid
zyn drogredenen aan het licht te brengen, onverpoosd zyn
dwaalbegrippen te wederleggen, onafgebroken de ware begin-
selen te verkondigen en voor te staan, niet vijf dagen maar
1) Docet Ecclesia materno affectu atque magistrali anctoritate
filios suos, qualitcr hostem spiritalcm inscquanturctc. Rabanus. XIV.
-ocr page 224-
198 ,
vijf jaren, den tijd der zogeviering overlatende aan Gods
beschikking.
Den persoon van onze vijanden moeten we sparen, niet
hun legerkamp, niet de onrechtvaardige buit, die zij zich
aanmatigen, niet het terrein dat ze zonder recht veroverden,
tot dat God het geven zal, dat ook hun persoon, niet in
natuurlijken of stoffelijke», maar in zedelijken zin worde
neergeveld; en hij met ons De Ware Judith huidige,
met ons erkenne: »Geen voorzichtigheid, geen wysheid 1),
geen goede raad kan baten tegen den Heer."
1) Kon est prudentia, non est sapientia, non est consilium
contra Dominum. Spreuken. XXI. 30.
-ocr page 225-
VIII.
DE ONVERWINNELÏJKE MARIA.
Wy hebben »de vrouw van Bethulië," zooals onze H. Va-
der haar noemde, bij hare fiere onderneming en koene
heldendaad beschouwd, en mochten reeds een vluchtigen
blik werpen op de vruchten van hare zegepraal. Nu is
tevens de volle zin van Pius\' toespeling niet enkel tegen
de dwaze aanvallers gewroken en van alle omsluiering ont-
daan, maar nu straalt zij ook in den vollen glans harer diepe
beteekenis.
Als bloote geschiedenis immers wijst Judiths heldendaad
elk onbevooroordeeld gemoed naar den Hemel, van waar
in drukkenden nood de hulp komen moet, en brengt dit
schitterend feit den vasten regel, dien de Voorzienigheid
volgens Chrysostomus 1) pleegt te volgen, levendig voor
den geest: «Wanneer alles reddeloos verloren schjjnt, dan
1) Cum prope deploratae sint res, tune quorsum vult, dirigït
omnia; neque aliquid difficultntis in medio est, qune impedire
queut. Hom. 32. In Gen.
-ocr page 226-
200
bestuurt Gods hand de zaken nog waarheen Hij wil, zon-
der dat eenige moeielijkheid Hem dit verhinderen kunne."
Maar dezelfde gebeurtenis uit een eenigszins meer Gods-
dienstig oogpunt beschouwd, teekent zoo krachtig Gods
waakzaamheid voor Zijne Kerk, dat én Grotius, die zich,
althans niet openlijk aan de Kerk verbond, én zelfs
Luther, die haar bestreed, getuigden: Al behelst de
dichterlijke voorstelling der heldin geen historische waar-
heid, toch leert zij ontegensprekelijk eene veel gewich-
tigere, zedelijke grondwaarheid; zij toont n. 1. dat God
Zijne Kerk tegen hare vervolgers behoedt en hun de wel
verdiende straf ten bekwamen tijde niet laat ontbreken.
Moest ook de wijze, waarop dat werk Gods hier werd
volvoerd, naar het oordeel dier beiden , heilig en stich-
tend heeten; hoeveel te meer moeten wij dan, die niet
twijfelen kunnen of het drama aldus verhaald, tot de
werkelijke geschiedenis behoort, onmiddellijk besluiten: De
providentiëele roeping van Judith was: het wakend oog
van God niet slechts over elk noodlijdende, maar meer eigen-
lijk ten gunste der Kerk te doen kennen, dan vooral wan-
neer zij vervolgd wordt. Zoo moest zij leeren dat, is de nood
der Kerk ten top gestegen, dan ook is de hulpe Gods —
zij kome nog zoo onverwachts — het dichtste nabij.
1. Maria\'s werkdadig: aaudeel in den strijd.
Echter dan eerst vatten we den vollen zin der Pauselijke
herinnering, indien we dit gedeelte der H. Schrift, waarop
Z. H. doelde, met den grooten Pius en heel de Kerk, als
een prophetisch boek aannemen. Dan immers heeft hetgene
de H. Vader deswege in \'t midden bracht, noodzakelijk
deze beteekenis: Door Judith is de Kerk in \'t algemeen,
doch meer bepaaldelijk, ja, ten volle en persoonlijk Maria,
-ocr page 227-
201
de Moeder van den Heer der Kerk, afgebeeld en vóorbeduid.
De hulp door de eerste, de historische Judith, aan Gods
volk geboden, de strijd door haar tegen Holofernes gevoerd,
de zegepraal op de Assyrische macht behaald, brengen ons
de machtige hulp voor den geest, die Maria leent aan de
strijdende Kerk op aarde, den strijd dien Zij voerde en
voeren blijft tegen den satan; Judiths overwinning wijst op
de geestelijke zegepraal, welke Maria hier beneden aan de
ledematen der Kerk op hunne bestokers, satans dienst-
knechten bezorgt.
Die zegevierende strijd der ware judith is zonneklaaar
bewezen en honderdmaal ondervonden; die blijkt voortdurend
en zal ten eeuwigen dage en ook heden in die mate uitschit-
teren, dat niemand Haar dit huldeblijk mag onthouden, maar
een ieder Haar met ons als de onverwinnelijke ma.ru
begroeten moet. En al wat we in het Boek Judith ter be-
vrijding en ten gunste van Israël zien gebeuren, is niet
anders dan de korte voorstelling der geschiedenis zelve,
waarin we leven, der geschiedenis van de Kirk over heel
de wereld verspreid.
Het Boek der Openbaring van den H. Joannes is ons
ten overvloede als borg gesteld; in den strijd der Kerk
tegen de machten der hel, stelt hij Maria voor, als de
groote strijderesse, die den helschen draak overwint
door de kracht van Christus Haren Zoon. We vin-
den in dat historisch boek der toekomst den onafge-
broken voortgang van dien strijd, of de immer toenemende
vervulling en toepassing dier zegepraal omschreven; en, wat
we daar lezen, is niet een spel der verbeelding, noch
een geschiedverhaal slechts van hetgeen voorbij is, maar
de beschryving van het tegenwoordig drijven der hel; we zien
daar den zegevierende krijg der strijdende Kerk, onder ge-
-ocr page 228-
202
leide van Maria tegen den satan en zijne volgelingen met
de levendigste kleuren gemaald. De werkdadige, hulpvaar-
dige verhouding van Maria tot de Kerk, gelijk die immer
bestond en bestaat, wordt daar op treffende wijze getoond.
En op eene ondervinding van achttien eeuwen steunend, bidt
de Kerk voortdurend, vol van blijdschap en heilig vertrou-
wen: »Wees verheugd, Maria Maagd! Gij alléén hebt alle
dwalingen over heel de wereld steeds tot zwijgen gebracht;
gij hebt ze allen te niet gedaan 1)."
Geen geheim van geringen omvang of weinig diepte is
die strijd te achten! De gansche wereld is heden daarin
gemengd, ja, wat meer is, de hel zelf neemt daaraan een
werkdadig deel van de eene zijde, de Hemel eveneens an
de andere zijde; en God zelf blijft als het ware rustig toe-
schouwer.
Hoe die wereldstrijd immer voortduurt nu heviger, dan
minder; hoe de samenrotting tegen de Kerk rijst, en daalt;
hoe de vervolging nu blijkbaarder, dan bedekter, dan weer
wreedaardiger of listiger door den satan wordt aangestookt,
doch nimmer hier beneden geheel ophoudt, toonda ons Pius
IX in zijne toespraak; ai thans om dit geheim van den
wereldstrijd open te sluiten, gaf hij ons den sleutel in de
hand.
Jesus de Zoon Gods, Mensch geworden uit Maria, is het
eeuwig en eenig hoofd der zegevierende Kerk in de glorie;
doch niet minder is Hij het eenig levendmakend hoofd
der strijdende Kerk op aarde en van elk harer ledematen.
Door Zijne genade altoos, en dikwijls Zelf in persoon is Hij
1) Gaude Maria Vïrgol cunctus lmereacs solo intercmisti in
universo mundo. Off. B. Al. V.
-ocr page 229-
203
met de Christenen vereenigd, gelijk het hoofd één is met
de ledematen eenszelfden lichaams.
En toch, ofschoon Hij, onze almachtige voorspreker en
verdediger bij den Vader, in waarheid sprak: Ik heb de
wereld overwonnen;
en niet minder in waarheid getuigde:
Ik zag satan als een bliksemstraal van den hemel vallen,
hem in zijn eeuwigen ondergang en krachteloosheid
zwichten voor Mijne macht; ofschoon Hij in persoon vol-
gens Zijne belofte, deel neemt aan onzen strijd; toch houdt
die strijd niet op, toch neemt die twist geen einde, toch
wordt die kamp niet besloten. In Zijn eeuwige wijsheid
en liefde laat God dien begaan en stijgen tot zekere hoogte,
en vergeldt ons, Zijne medestrijders, ons nietige stervelingen
des te ryker en overvloediger, naar mate we blijken van
moed en schranderheid hebben afgelegd; met éen woord,
zoo beschikte de Heer, opdat naarmate wij deelden in den
strijd, wij ook deel zouden hebben in den buit en de glorie.
Zoo dan de eindzegepraal, ondanks \'s Heeren voltogen
strijd, niet onmiddellijk volgt, zoo de Heer der Kerk,
hoewel Hij Zijn persoonlijken en zichtbaren strijd op aarde
triomfantelijk besloot, toch Zelf nog immer het worstel-
perk betreedt; zoo Hij slechts de enkelen of afzonderlijke
personen het strijdperk met de onvergankelijke glorie laat
verwisselen, maar Zijn strijdend leger op aarde steeds doet
voortgaan, met Zijne rechten tegen de boozen te hand-
haven; hoeveel te klaarder moet het zijn, dat Maria
Zijne Moeder, in en door Hem, den kop der helleslang reeds
heeft vertreden, en toch den stryd niet staakt, Hare kin-
deren of \'s Heeren medebroeders in de hitte van \'t gevecht
niet verlaat, ofschoon Zij aan velen hunner, aan allen die
willen, de persoonlijke overwinning bezorgt? Tevens be-
grijpt men lichtelijk, dat ook Zij bij wijlen treffender dan
-ocr page 230-
204
gewoonlijk, de gezamenlijke Kerk over het kwaad doet
zegevieren.
De eerste wijsgeer uit het heidendom tot Christus be-
keerd en voor Diens rechten plechtig optredende, 1) de H.
Justinus vat deze wereldbeschouwing in korte woorden
samen: »Uit Maria is Hij geboren, door Wien God de
slang en al de geesten en de menschen, die aan de slang
gelijk worden, bestrijdt en overwint." Nadrukkelijker nog of
vollediger voor ons doel, roept de even geleerde als God-
vruchtige Rupertus 2) in waarheid ons allen toe: «Die-
zelfde Maagd, als voorspelde overwinnares van onzen vijand,
vertreedt niet eenmaal, maar nog immer den kop der
slang; en geschiedt dit niet altoos onmiddellijk door schit-
terende daden of door eigen persoon, \'t is immer door
de macht, welke zij bezit, meedeelt en uitoefent."
Ten einde voor een ieder duidelijk te zijn, moeten we
hier eene stelling uiten, die voor sommigen wellicht bij
\'t eerste gehoor, vreemd zal klinken; toch bevat zij eene
gewichtige waarheid: Nd de zonde bleef in Gods wereld-
plan de satan steeds een werkzaam bestanddeel; en God
toonde hierdoor Zijne wijsheid en Zijne liefde voor ons op
uitstekende wijze. Zoodat, wie Gods Voorzienigheid of Gods
wereldbestuur trouw wil betrachten, den boozen toeleg,
het sluwe streven des duivels voortdurend in \'t oog dient
te houden.
Zijne macht is zonder eenigen tw\\jfel, gelijk we boven
1)  Per liane Mariam Ille genitus est, per quem Deus serpentem
eique assimilalos angelos et homines profligat. S. Justinus Mart.
Dial. cum Tryphone. N.
100.
2)    Haec enim Virgo etsi non semper actu, semper tarnen
potestate quadam conterit caput illius serpentis. Rupertus Tuit.
De Trinit. et oper. eius in Gen. L. III. C.
20.
-ocr page 231-
\'205
aantoonden, den satan voor lang door Maria ontnomen,
zijne kracht is door Haar gefnuikt; desniettemin laat God
toe, dat hij pogingen in het werk stelt om weer tekeeren
in het huis, waarvan hij is uitgeworpen, en heen gaat om 1)
krijg te voeren tegen de overige kinderen der vrouw, In zoo-
verre zal de verachtelijke nog den hiel belagen, waarmede
de vrouw van den Apocalypsis de aarde raakt. Maar
blijft hij zijn verbrokene macht nog aanwenden tot
voortzetting van den hopeloozen strijd, dan zal hij slechts
medewerken aan de voltooiing van Gods heilvol wereldplan.
Geheel dat plan heeft in den ganschen omvang van alle eeuwen
en van alle volkeren slechts éen doel, de verheerlijking
Zijner Kerk, die strijdend en verwinnend als Hij, na den
inwendigen tegenstand der gevallen natuur bekainpt te
hebben, ook den uitwendigen vijand, den satan met zyne
trawanten het hoofd bieden en overwinnen moet. Dit
vordert Gods even aanbiddelijk als beminnelijk raads-
besluit, ten einde wij gelijk Hij, ons levendmakend hoofd
en gelijk Maria de ware Moeder aller levenden door strij-
den tot zegepralen, en wel door het bestrijden van dezelfde
vijanden, tot de onvergankelijke verheerlijking geraken.
En even als Christus immer voortgaat met strijden en
zegepralen, zoo ook neemt Maria, trouwe deelgenoote van
Haren Zoon, eene voorname plaats in, bij dien strijd,
welken satan steeds aanstookt. Zoo werkdadig blijft de
beloofde vrouw daarin vermengd, dat de belofte immer in
vervulling blijft gaan: Zij zal u den kop verpletteren.
Zietdaar den wereldstrijd.
Het is de strijd, van goed en kwaad, die, op het gebied
der openbare wereld overgebracht en gemeenschappelijk
1) Openb. XII. 17.
-ocr page 232-
206
gevoerd, zeer juist den naam draagt van strijd tegen de
Kerk. Doch nooit werd hij zoo breed opgevat, nimmer
bleek hij zoo duidelijk eene helsche onderneming van satan
zelven als heden; nimmer dan ook vorderde, als het ware,
de roem der ware judith zoo gebiedend als nu, dat Zij
dan ook krachtig optrede tegen Haren vijand, den helschen
Holofernes met zijn aanhangers, die de Kerk van Haren
Zoon ten uiterste vervolgen. Beproeft de oude draak
heden den kop hoog op te steken, Zij zal hem neerdrukken,
hem en zijn aanhang verpletteren Dit te staven zou eene her-
haling zijn van hetgene we reeds onder het opschrift:
Hopelooze toestand in \'t midden brachten; dathopelooze
echter bood daarom den man der hope een nieuwe be-
weegreden voor zijn vertrouwen.
Dat is het, wat Pius blikkend in de toekomst voor-
spelde: heftig is heden de strijd, te heerlijker zegepraal
wacht U! De vervolging der Kerk, ja, hare vernietiging
is plechtig aangezegd; reeds is men er ijverig mede bezig,
maar daarom juist moet ook de overwinning nabij zijn.
De ware judith kan of mag Hare roeping niet ver-
loochenen.
Hebben al de Engelen en Hemelingen onveranderlijk
een deelnemend oog op dien kamp gevestigd, aanschouwen
zij in volle klaarheid de zegepraal der genade , die in het
hart van eiken strijder, zelfs onder het vijandelijke vaandel
overwint en begint te heerschen; zien zij in dien strijd
een inwendig tafereel, dat het uitwendige verre in waarde
en schoonheid overtreft en voor \'s menschen oog verborgen,
zelfs voor het begrip, ja, voor de eigen bewustheid van
hem, in wiens hart het geloof zegeviert, nog een geheim
en een raadsel blijlt; hoeveel te meer zal Maria dat heen
en weer dringen der legervanen van het Kruis met zorgvol
-ocr page 233-
207
oog waarnemen, de verrichtingen der strijders zegenend
nagaan, hen door Haar gebed ter hulp komen 1
»Hier bespoedigt 4) Maria de zegepraal, door alle hin-
nissen uit de weg te ruimen en dan Hare keurbende langs
effen wegen te geleiden. Ginds neemt Z\'g de Haren onder
eene bijzondere hoede, en weert den aanval des vijands
af. Wederom elders verkrijgt Zij door Hare alvermogende
bemiddeling bij Haren Zoon den verkwikkenden dauw der
genade en doet dien over Hare gunstelingen in ruime mate
afdalen, opdat ze daardoor gesterkt, met vaardigheid en
heldhattigen moed den heetsten str\\jd doorworstelen, tot-
dat zij de zegepalm behalen".
Zoo strijdt Maria om ons, voor ons, door ons, in ons
en bewerkt de gunstigste uitkomsten.
Maria, als overwinnares der helsche slang, in \'t Paradijs
door God aangeduid; in Judith als in de beeldtenis eener fiere
heldinne vooraf aan de wereld getoond? Maria, die als vorstelijke
heerscheres,als de Moeder van den Koning, aan Wiens Rijk noch
einde noch grenzen zijn, door den Aarts-Engel begroet, door
de Evangeliën en de Apostelen aan de wereld gepredikt werd;
Maria, neen, Zij is niet verre van den strijd, die tegen de ware
kinderen Gods door den satan en zijn aanhangers wordt
geleverd, neen, Zij staat aan de spits dier strijders. Daarom
kon de Kerk deze troostvolle waarheid niet nadrukkelijker
verkondigen, dan met den lof der Bethuliërs aan Judith ge-
geven , op Maria toe te passen : »De Heer heeft U met
Zijne kracht gezegend 2): want door U heeft Hij onze vij-
anden vernietigd V\'
1)   Dirigit expediendo viam; protegit repellendo pugnam;
irrigat impetraado gratiam. S. Bern. Sen. Serm de Assump.
2)   Universi autem adorantes Dominum, dixerunt ad eam:
-ocr page 234-
208
2. Plus\' blik in de toekomst is op Haar gevestigd.
Paus Pius gaf dit alles met weinige woorden te kennen;
de geschiedenis van Judith vermeldend, wees Z. H. van
zelven heen naar Maria, de ware judith. Weldra
breekt eene straal van hoop door den stikdonkeren nacht
die ons thans omringt, weldra daagt onze verlossing I
Niet anders, riep Hij ons toe aan \'t slot zijner toe-
spraak, niet anders zal, kan of moet het heden gaan met
den Holofernes van onzen tijd, de revolutie, die meer en
meer overmoedig geworden, op haar eigene krachten steunt!
Zij zal vallen, te niet gaan, door hare eigene wapenen
worden gedood. Dat wil zeggen door dezelfde middelen
te niet gaan, welke zij aanwendt tegen de Kerk, als daar
zijn: onrecht, roof, meineed enz. enz., daardoor juist zal
zij zelve omkomen.
En wie zal dat heil bewerken, wie zijn vervulling be-
spoedigen ? Zij, Wier Voorbeduiding in Gods plannen, de
kloeke Judith was; Zij, de beloofde overwinnares van den
satan met zijn volgelingen, die, gelijk de historische Judith
van het Oud Verbond den Assyrischen, zóo den helschen
Holofernes den kop verbrijzelen en al zijn aanhang, de
vervolgers der Kerk op de vlucht moet jagen
Dezelfde God, die van den beginne Haar beloofde in de
toekomst; die Haar verschijnen deed onder het zoo gelij-
kend beeld van de kloeke Judith; diezelfde God openbaart
bij Joannes tot aan de laatste vervulling en voortzetting
dier belofte, de zegepraal der Kerk met Maria aan de spits
op de machten der hel.
Benedixit te Dorninus in virtute sua, quia per te ad nihilum
redegit inimicos nostros. Judith. XIII. 22. Off. hnm. Conc.
-ocr page 235-
2(H)
Om die zegevierende tusschenkomst der ware judith
voor onze tijden eens recht in te denken, keeren we, met
den man der hope , naar het schouwspel, eenig in de
geschiedenis der wereld, keeren we onze blikken naar Be-
thulië terug. Wij kennen in het Oud Verbond geen tafe-
reel, dat voor ons, in den tegenwoordigen toestand der
Kerk zoo bemoedigend, zoo treffend is, als datgene wat
we daar gebeuren zien.
Nemen we die groote overeenkomst der beide legers, de
meer dan anders zichtbare inwerking van satan, nemen we
het hopelooze van den tegenwoordigen toestand in aanmer-
king, dan schijnt het Boek Judith juist voor onze dagen te
zijn geschreven: zijn doel toch is: Maria als onverwinnelijke
strijderes, dus ook de Kerk als zeker overwinnend te
schetsen. Dat de zichtbare tegenstrevers of de vervolgers der
Kerk door den onzichtbaren vijand heden vooral zijn aan-
gestookt en door hem als bezield worden, toonden we boven.
En dat Maria gelijkelijk krijg voert tegen den satan en tegen
zijn aanhang, welke Christus met den naam van kinderen
des duivels
bestempelde, leerde ons de vroegste Openbaring.
Nu Judith den opperbevelhebber heeft onthalsd d. w. z.
nu Maria den helschen draak den kop met Haren maagde-
lijken voet heeft vertreden, nu zijn de Israëlieten opgebeurd
en vol moed; nu vluchten de Assyriërs weg, nu nemen de
duivelen en hunne dienstknechten de wijk; nu stryden de
kinderen der Kerk met gerustheid
De eerste voorspelling luidde: Zij zal met haren voet u
den kop verpletteren;
Judith\'s voorspelling aan haar volk,
luidt insgelijks: Be Heer zal hen onder uwe voeten verpletteren.
Door de zegeviering der Israëlieten is die der Christenen
afgebeeld. Even als toen de Bethuliërs, zjjn thans deleden
der Kerk in staat, juist omdat Maria den aanvoerder over-
14
-ocr page 236-
2iÖ
wonnen en doodelijk heeft getroffen, hunne vyanden te
verslaan, al waren zij nog zoo talrijk, al gingen hun ge-
weld, list, toeleg, stoffelijke wapenen en samenspanning
onze bemoeiingen en inspanning nog verder te boven, dan
de overmacht van het Assyrische wereldrijk de geringe
krachten van Judea overtrof. "Wat we daar gebeuren zien
op de heuvelen en de velden rondom Judith\'s vaderstad,
dat ondervonden we vast meermalen, dat is de geschiedenis
der wereld rondom de Kerk, over heel de aarde verspreid.
Dat ook zal de laatste uitkomst zijn van den strijd, dien
we beleven. Zooals de wereldgeschiedenis der oude tijden
zich wentelde om die van Isra 1 als om haar middelpunt;
zoo neemt door Gods Voorzienigheid de nieuwe geschiedenis
haren loop voortdurend om de Kerk. Zoo maakt de schutee
van Maria, in die van Judith afgeteekend, dat zij genoemd
wordt en blijkt de onverwinnelijke maria; en naarmate
de leden der Kerk hunne heldin, hun grootsch genadebeeld
op den voet volgen, overwinnen zij steeds en behalen
den buit.
Toch is er groot verschil tusschen Juda en de Kerk;
was het tooneel aldaar voorbijgaande, hier bleek het reeds
achttien eeuwen voort te duren en steeds houdt het stand.
Eerst ziet gij Maria met Joannes onder het Kruis, door
eenige vrienden verzeld! hoa klein, hoe ontzettend klein
was toen de aanvang der Kerk! hoe gedrukt ten doode
toel Maar van het oogenblik af, dat Christus den Geest gaf,
en de lans Zijn H. Hart doorboorde, breidde zij zich uit
over heel de wereld! En heden is het heidendom wegge-
vaagd, alle ketterijen zijn te niet gegaan.
3. Haar zegepraal werd te Bethnllë geschetst.
Raadplegen we ter onzer beschouwing by voorkeur we-
-ocr page 237-
\'211
derom de letter der Schrift: het verhaal der overwinning,
daar geboekt, zij ten grondslag onzer bemerkingen.
De Bethuliërs vervullen nauwkeurig, ja, letterlyk de
aanwijzingen van Judith; in het vijandelijke legerkamp
worden al hare vooruitzichten ten volle bewaarheid, als
strenge voorspellingen, die in vervulling gaan.
»Bij \'t opkomen der zon 1) hingen zij het hoofd van
Holofernes aan een langen staak boven op de muren;
elkeen neemt zijne wapenen ter hand, en allen rennen met
groot gedruisch en gehuil naar buiten. Op het gezicht van
dien uittocht, haasten zich de bespieders naar de woon-
tent van Holofernes. Zij, die zich daarin bevonden, ma-
ken geraas voor de deur zijner kamer, voorbedachtelyk om
hem van zelven te doen ontwaken. Intusschen verschynen
de A.ssyrische hoplieden en krijgsoversten en verdringen
elkander rondom de veldheerstent. Deze nopen de lyf-
wacht daar binnen te gaan en Holofernes te wekken, want
»de muizen zijn uit hun holen gekropen en durven ons tot
een gevecht uitdagen."
k>Nu waagt het de kamerling tot voor de vorstelijke
legerstede te naderen; hij klapt in de handen; en daar
hy den slapende zich niet eens hoorde verroeren, treedt
hij naderbij, beurt het voorhangsel op; en op eens aan-
sclvmwt . hij «har den dooden romp van Holofernes die
bebloed ter aarde ligt....
»11 ij stoot een angstkreet uit en scheurt jammerend zijn
kleed.... Nog ziet hij rond in de tent van Judith, en
daar hij haar niet bespeurt, springt hij naar buiten en
roept allen toe: Eene eenige Hebreeuwsche heeft den stam
van koning Nabuchodonosor tot schande gebracht: want
1) Judith. XIV. 7 18.
14*
-ocr page 238-
212
ziet, Holofernes ligt verslagen ter aarde en zijn hoofd is
niet meer daarl
«Ook de oversten der Assyriërs werden bij \'t hooren dier
gebeurtenis, door droefheid overmeesterd; van spytscheur-
den zij hunne kleederen. Een onuitstaanbare vreeze en
siddering greep hen aan, verbijstering maakte zich van
hunne zinnen meester. Door gansch de legerplaats schalde
een vervaarlijk geschreeuw.
»De mare 1) dat de opperbevelhebber lag onthoofd,
vloog door heel het kamp; zij verspreidde zich pijlsnel van
mond tot mond, en meteen vlood hoofd en zinnen en alle
overleg verre van hen weg; slechts huivering en vreeze
dreven hen voort; slechts in de vlucht zoeken ze heul, zoo
dat niet éen den anderen meer een woord toesprak; maar
allen snellen heen hals over kop, lieten alles in den steek,
om de Hebreërs, die zij met hunne wapenen hen hoorden
nazetten, zoo haastig mogelijk langs de wegen der velden
en de paden der heuvelen te ontvluchten."
Daar spoedt het nu heen dat overwinnende leger vanden
machtigen Nabuchodonosor I zonder slag of stoot gewaagd
te hebben; dat leger zoo talrijk en van alles in overvloed
voorzien; en het vlucht voor zoo weinigen, die uitgemer-
geld en verdord, om hunne machtelooze nietigheid bjj
muizen vergeleken werden. Dat is nu dat machtige en
prachtige, dat onverwinnelijk leger, de vrees aller landen,
de trots van zyn aanvoerder, voor niets beducht, tot
alles in staat! Zy vertrappelen elkander in de vlucht langs
diezelfde velden, die zij zouden doorweeken met het bloed
der Israëlieten!
1) Juditk XV. 1 - 8.
-ocr page 239-
213
Met een bijzonder genot herinneren we hier het vader-
lijk woord van Pius: »Van dit oogenblik af ontstaat er
eene groote verandering in de twee legerkampen; de over-
moed der belegeraars wijkt voor verwarring en schrik;
de verslagenheid der stad verandert in vreugde en zege-
zangen !"
Hij, Holofernes, zou hen allen dooden als één man; en
nu vluchten al zijn legervanen bij duizende manschappen
als één man, uit schrik voor éene vrouw.
Zichtbaar heelt God hen met vreeze geslagen; hun
eigen hoovaardij was het slagzwaard: want daardoor ver-
blind bedenken ze niet eens, dat slechts één is gesneuveld
en hun een machtig leger overblijft. Zoo schittert de groot-
heid Gods, zoo blijkt de nietigheid van den mensch! Zoo
moest de rechtvaardige straf, die naar Luthers gezegde
alle Kerkvervolgers bedreigt, op tragische wyze worden
geopenbaard!
Hij, Holofernes, zoude toonen dat niet één God is,
tenzij Nabuchodonosor; nu heeft de eenige ware God ge-
toond, dat hij, Holofernes, en zijn vorst, die een nietig
sterveling is, het beeld in zich dragen van den satan!
De zichtbare voorstelling van dien geest erkennen we in
hen beide; en dat wegvluchtend leger is het beeld van de
volgelingen des duivels!
Te gemakkelijk had satan op Adam, den rijken koning
der aarde, gezegevierd; »Nu de beheerscher en het hoofd
van alle slechten geworden, poogt hij, hier door geheime
listen, daar door openbare vervolgingen te bewerken, dat
alle gedachten, alle doen en laten der stervelingen tot
zijnen dienst worden gekeerd en hij over allen zoude
heerschen. ..
»Doch met schaamte overladen, moethjj voor Christus en
-ocr page 240-
214
Zijne Moeder wijken 1),.. ja, ook op ons heeft hij den
overheerschende invloed zijner macht verloren, want ons
hoofd is onze overwinning," en Maria aan de spits Zijner
strijders is onze zegepraal. Gij verneemt het uit den
mond Harer vyanden zelven.
Een eenige Hebreeuwsche vrouw maakte dat trotsche
vorstenhuis te schande! Een eenige Moeder-Maagd gaf al
de machten der hel prijs aan eeuwigen smaad ! nu niet eens
meer voor de kleinen verborgen, blijkt hun verachtelijke
nederlaag zichtbaar in die der Assyriërs.
Hun schrik is een afgedwongen lied de wabe judith
ter eere; hun angst en vervaardheid roepen het luide
door de geschiedenis : »Wie is die Vrouwe, die daar te
voorschijn trad
2) als het aanbreiend morgenrood, blank als de
maan; uitvtrkoren gelijk de zon,
doch voor ons vervaarlijk
gelijk een leger in slagorde gesc/iaard!"
»Toen de Israëlieten 3) zagen dat de vijand aldus de
vlucht nam, achtervolgden zij hem; zy daalden onder
trompetgeschal de hoogten af en schreeuwden de vijanden
achter na.
1)    Quia ipse diabolus, qui rector et caput omnium est ini-
quorum, hoc per occultas insidias molitur, hocque per apertas
persecutiones machinatur, ut sensus et labor terrestrium uni-
versus in suum cultum commutetur, et ipse omnium domi-
netur ... Sed confusus ab Eo reccessit... imo potestatis suae
dominationem in nobis amisit, quia victoria nostra caput est
nostrum.... Rabanus. III.
2)    Quae est ista quae progreditnr quasi aurora consurgens;
pulchra ut luna, electa ut sol, terribilis ut castrorum acies ordinata ?
Cant. VI. 9. Liturg. B. M. V.
3)    Judith. XV. 3- é.
-ocr page 241-
215
»En daar de Assyriërs om den spoed zich in het voort-
vluchten niet vereenigd hielden, maar de wijk namen waar
ze slechts konden, sloten de Israëlieten zich integendeel
tot een geheel aan bij elkander en bleven hen ordelijk
nazetten. Zoo hebben zij allen, die zij konden aantreden,
ter neer geveld."
Wel te recht mogen we hier de schranderheid onzer
heldinne bewonderen! Eerst zoo verordent zij, moet
de dood van Holofernes bij den vijand bekend worden,
maar ook, nauwelijks heeft die ijzingwekkende tijding bij
hen haar natuurlijk uitwerksel voortgebracht, of zij moeten
overvallen. Voorzichtiger dan Annibal, die na de over-
winning bij Canne, draalde met Rome te overvallen en
hierdoor zijn zegepraal haar voordeel deed missen, paart
Judith beide te zamen, én heldenmoed én wijsheid. Zij ver-
dient derhalve de nieuwe lofspraak van den grooten
Ambrosius. »Het heldenbedrijf, dat wij hier bewonderen,
is niet slechts het werk van Judith\'s krachtigen arm,
maar veel meer nog de schitterende zegepraal harer wys-
1)    Maharbal, wiens wijzen raad hij verwaarloosde, voegde
hem bij Livius. 22. toe: Vincere scis, Annibal, sed victoria nescis
uti.
Gij weet uw partij te overwinnen, Annibal, maar van de
overwinning partij trekken, kent ge niet.
2)    Nee dexterae tantum hoc opus, sed majora trophaea sapien-
tiae Nam manu solum Holofernem vicit, consilio autem omnem
hostium vicit exercitum. Suspenso enim Holofernis capite, quod
virorum non potuit excogitari consilio, suorum erexit animos,
hostium fregit; suos pudore excitans, hostes quoque terrore
percellens, eoque caësi sunt et fugati. Ha unius viduae tem-
perantia atque sobrietas non solum naturam suam vicit, sed,
quod est amplius, fecit vïros etiam fortiores. S Amlrrosius. Lil/,
de Viduis.
-ocr page 242-
\'216
beid. Want met haar hand heeft zij alleen Holofernes
overwonnen, door hare schranderheid echter het geheele
leger der vijanden. Zij deed het hoofd van Holofernes op de
muren uitsteken, en — wat de mannen in hunne beraad-
slaging niet zouden hebben bedacht — hierdoor beurde zij
den moed op van haar volk en deed dien den vijanden
ontzinken; hierdoor prikkelde zij de haren door eergierige
schaamte, en sloeg de vijanden met schrik, zoodat zij of sneu-
velden of verdreven werden. Zoo heeft de matigheid en
spaarzaamheid van ééne weduwe, niet slechts de zwakheid
harer kunne overtroffen, maar, wat veel meer is, ook de
mannen sterker gemaakt."
Mogen wij niet zeggen: onze fiere heldin laat de voor-
naamste veldheeren der geschiedenis verre achter zich?
Wat echter te oordeelen van hare vijanden?
Meenden de Assyriërs in hun verwarde vlucht, dat een
machtig leger hen achtervolgde? Het blijve een ieder vrij naar
hunne gedachten te gissen; wij voor ons, hoe vreemd die
vlucht ook schijne, gelooven het niet. Dit voorzeker blijkt
duidelijk, dat zij de wijk slechts namen door schrik getroffen
voor eene eenige vrouw, in wie bovendien niets vervaarlijks
maar alles aantrekkelijk was. Hoe konden zij oordeelen
dat er in eens uit Bethulië, door een zoo vasten ring
omsloten, een machtig leger opstond? Wij begrijpen
niet, hoe zij op het denkbeeld konden komen van een
leger, dat ook in de verste verte mocht opwegen tegen
hunne strijdmacht, van de meest uitgelezene mannen vaa
zoo vele volken samengevoegd! Men zegge niet: wellicht
gold het bg de Assyriërs, gelijk later bij de Romeinen,
voor een vast gebruik, van zonder bevelhebber geen slag te
leveren ? \'t blijkt immers duidelijk, dat hier geen overleg,
geen poging om een anderen aanvoerder te kiezen , geen
-ocr page 243-
217
krijgsbeginsel hoegenaamd heeft geleid! Slechts vrees dreef
hen voort; zij gunnen zich niet eens den tijd, om iets
mee te nemen van al hun rijke schatten, en zou daar be-
raadslaging denkbaar zijn? Neen slechts vreeze en wel
eene vrees die, zonder bovennatuurtjjken invloed niet valt
te verklaren!
Maar dan kunnen de Assyriërs onzer eeuw veel lichter
door gelijke, even bovennatuurlijke vrees bevangen, weldra
de wijk nemen!
"Wat echter in onze dagen gebeuren moge, reeds
nu zingen we met blijde harten ons gebed tot Maria:
«Voortreffelijk schoon 1) zijt Gij, mijne vriendin! lieflijk en
sierlijk als het hemelsch Jerusalem, waarvan Gij de luister
zijt! Voor Uwe en tevens onze vijanden blijft Gij vervaarlijk
als een leger in slagorde geschaard!"
Moet toch door Maria bewaarheid worden wat we in
Judith zien vóorbeduid, dan kan het niet uitblijven of
weldra moet, daar de toestand der Kerk heden even hope-
loos schijnt als die van Bethuliö, die wonderdadige hulp
van Maria en wel onverwachts ophanden zijn; zij moet
dan — onze trouwe hoop vordert deze overtuiging —
aanmerkelijker blijken dan ooit, voor vriend en vijand. Ja
de zegepraal der Kerk uit deze vervolging gered, zal schit-
terend zijn: de ware judith is de onverwinneujke
maria; en door Haar is ook de Kerk onverwinnelijk: dit
wel in \'t bijzonder moet ons uit de zooeven gemelde gebeur-
tenis blijken. — \'t Is immers niet meer Judith in persoon die
onmiddellijk de Assyriërs achtervolgt en neervelt; neen,
\'t is haar zedelijke kracht, haar volk; maar dit volk verricht
1) Pulehra es amica mea, suavis et decora sicut Jerusalem I
terribilis ut castrorum acies ordinata. Cant. VI 3. Off. B M. V.
-ocr page 244-
•218
dat werk op hare raadgeving, door haren invloed, na hare
zegepraal.
4. Ook de zegepraal der Kerk zien we daar afgebeeld.
Hervatten we nog eens de geschiedtafereelen van Bethulië
ten einde dieper te betrachten en ordelijk na te gaan, hoe
die der Kerk al eveneens daarin te lezen zijn.
Judith verslaat Holofernes, Maria vertreedt onder \'t Kruis
den satan; daarna overwinnen de Israëlieten, en zegevieren
nu 18 eeuwen de Christenen.
Hoe dit grootste aller wonderen geschiedde? Wij heb-
ben het zooeven aanschouwd: »Gij zaagt Judith 1) een
verhevener plaats beklimmen, gij zaagt toen, hoe eerst
Maria zelve door Haar voorbeeld en lessen; hoe daarop de
heilige Kerk door hare prediking der hoogste en heiligste
leer, de gemoederen der menschen verhief tot innigen dank
voor de weldaden aan het ware Israël bewezen; hoe zij ook de
tragen opwekte tot vurige aanbidding van Hem, Wiens kracht
den ouden vijand heeft geveld door de hand dier Vrouw, van
Wie de Heer in den beginne tot de slang getuigde: Zij zal u den
kop verpletteren.
Gij zaagt toen de Kerk hare kinderen ver-
manen tot vertrouwen op Hem, die zelf de waarheid is in
1) Quid est Judith in eminentiorem locum ascendere, nisi
Sanctam Ecclesiam ad superna et coelestia dogmata sermonem
convertere, ut illnc animos nostros sustollat et ad laudandum
Deum pro universis beneficiis, quae misericorditer vero impendit
Israël, torpentes provocct, cuius virtus hostem antiquum inter-
fecit in manu illius foeminae, de qua ad callidum serpentem
Dominus in priraordio ait: Ipsa conteret caput eius. Et cum ipsa
Veritas in Evangelio ait: Ecce Ego dabo vobi.i potestatem calcandi
super serpentes et scorpiones et super omnem virtutem inimici. Ra-
banus. XUL
— Vergelijk boven Bladz. 185.
-ocr page 245-
2 ia
persoon, en in het Evangelie beloofde: Ziet ik gal u de
macht geven, om op slangen en scorpioenen den, voet te zetten
en over al de macht uwer vijanden te zegevieren"
»Judith toonde 1) én het hoofd van Holofernes én het
gordijn zijner legerstede; want de ware judith verklaart
aan al het geloovige volk den hoovaardigen geest van aller
vijand, zij legt zijn bedriegelijke listen en lagen voor hen
bloot, opdat ze hem ontvluchten, maar Gode getrouw
zouden bijblijven. En weldra leerden de dwalende, of
heidenen of ketters, als Achior 2) de nederlaag kennen
van den helschen Holofernes, en verre van te vreezen
verachtten zij hem.
«Weldra liet de Kerk 3) van uit de hoogte, maar altijd
met de liefde eener moeder en met het gezag eener leer-
meesteres, hare kinderen en ook hare vervolgers zien, hoe
die machtig gewaande vijand door de Onbevlekte Maagd in
zijn toeleg gefnuikt, met verbrijzelden kop aan hare voeten
wegkrimpt.
«Terwijl hare kinderen hunne geestelijke wapenrusting
aandeden, zochten de vijandelijke legervanen heul bij
hunnen aanvoerder, in afgodsbeelden voorgesteld; maar
ook die bevonden zij van alle kracht beroofd, met alle
euveldaden bezoedeld, en zij weken voor het leger der
ware judith, gelijk de duisternis voor den dageraad."
1)    Profert Judith caput Holofernis et conopeum, cum Ecclesia
mentem superbam antiqui hostis fidelibus lucido sermone exponit
et dolum illius illis aperte revelat ut etc Rabauw. XIII.
2)   Idem. Ibidem.
3)   Suspcnditc caput... mox contritam superbiam hostis anti-
qui patelacite et induti armis coelestibus ibrtiter inimicomm
cuneura persequantur. Adversi exeroitus idola sua inveniunt
omni robore destituta___ Idem. Cap. XII.
-ocr page 246-
2-20
Dat grootste aller wonderen, nu reeds 18 eeuwen onaf-
gebroken voortgaande, heeft Pius met een enkelen trek
aangeduid, toen hij ons naar Bethulië\'s schouwtooneel 1)
nadrukkelijk verwees, tevens vermanend, dat wij zouden
doen, wat Judith deed en voorschreef.
»Daar spoedden de Israëlieten gewapend naar buiten met
groot gedruis en trompetgeschal; doch wat stelden zij voor ?...
Zoo drijven de voortreffelijke zonen van Maria, de predikers van
het Evangelie, den vijand, wel niet door stoffelijke wapenen,
maar met de bazuin van het Evangelie op de vlucht 2); en
al hunne tegenstrevers, hetzij heiden, ketter, of goddeloos
geheeten, zijn door zooveel verschil en tegenstrijdigheid
hunner duizenderlei dwaalbegrippen verdeeld, dat zij ver-
strooid geraken, en den kamp aan de eenheid des geloofs
gewonnen geven."
Zoo alwederom zyn het naar Pius woord hunne eigene
middelen, die hen te niet doen.
»De bevelhebber, de vertegenwoordiger van het gezag,
Ozias, zendt tevens renboden uit naar alle steden en ge-
westen van Judea 3). Deze wapenen hunne uitgelezene
jongelingen, die den vijand met het zwaard in de vuist
vervolgden, tot dat ze op het uiterste hunner grenzen waren
gekomen."
1)   Judith. XIV. 7.
2)    Praedicatores sancti non armis carnalibus, sed tuba evan-
gelica hostium 1\'ugant exercituni, et victoriam sumere certant
de inimicis suis Populus autem Dei et veri confessores Christi
unoagmine, hoc est, uno fidei tenore, veritatis tramitem pergunt
et certam victoriam de persecutoribus capiunt. Rabauw Cap. XV,
3)    Judith. XV 5, 6.
-ocr page 247-
221
»Wat is dit anders 4) dan het zendingswerk der Kerk ?
Met immer verjongde kracht vaardigt zij hare mannen af
naar de uiteinden der aarde, die overal door rechtzinnig
geloof en heiligen levenswandel, de bewerkers van het kwaad
met hun aanhangers beschamen en wegdrijven 2) en zich
geen rust schenken, voor dat de vijand alom verdwenen is,
zijn dwaalbegrippen en slechte zedeleer tot aan de uiterste
grenspalen hebben opgehouden."
Ziet gij hier niet de wapenen, ons door Pius in handen
gegeven, met de heerlijkste zege bekroond worden? Vindt
gij niet, dat zijne vermaning: leert van Judith krijg voe-
ren, hier op treffende wijze wordt bevestigd?
»Doch ook de overige Bethuliërs, die in de stad geble-
ven waren, begeven zich naar de legerplaats der Assyriërs;
zij verzamelden den buit, door hen achter gelaten; en zwaar
beladen droegen ze dien weg; 3) terwijl hunne zegevierende
medebroeders van hunnen tocht weerkeerende het hunne
mede bij brachten, zoodat hun vee, lastdieren, al hun
roerende goederen niet te tellen waren; en allen van
den geringsten tot den meesten door hun buit wierden
verrijkt."
1)   Ozias, robur Domini ... strenuitas sanctorum praedicato-
rum... incitat contra hostes Christianac religionis, ut recte
credendo et bene operando inimicorum studeant prostituere
multitudinem. Electa juventus, quia ex omnibus provinciis pro-
batae personae ... Rabanus. Cap. XV.
2)   Ad cxtremum iinium ... quia non cito Christi miles debet
securus esse, hoste intra pat nam man en te; sed toto nisu laborare
ut expellat de finibus conversationis suae, cogitationum scilicet..,
Idem. lbid.
3)   Judith. XV. 7, 8.
-ocr page 248-
\'222
Het waren immers de schatten, niet van de Assyriërs
alleen, maar ook die zij van andere veroverde volken
hadden geplunderd; en ook nog die de voornamen der
overwonnen Staten bij Holofernes\' leger ingelyfd, met
zich voerden.
De eensgezindheid en samenwerking, maar niet minder
de gelijke verdeeling van den buit tusschen de Bethuliërs
en tusschen al de Israëlieten, hier, zooals het krijgsrecht
bij buitverdeeling voorschrijit, aan den dag gelegd, blijft
niet zonder verwezenlijking in de geschiedenis der Kerk,
waarin de ledematen, als strijders van één leger, zeer ver-
schillenden arbeid te verrichten hebben, schoon aan allen
één wit ten doel ligt.
»Hoe verschillend de strijders van Christus ook zijn 1)
hoe verschillend hun arbeid en inspanning; één echter is
hun hart, éen hunne ziel, één het doel van hun streven.
Eén is Hij aan Wien zij zich hebben gewijd, hun Hoofd
en aanvoerder." Zij vormen van den eersten tot den
laatsten, door alle tijden en over alle plaatsen één leger
met de hoogverhevene heldinne de ware judith aan de
spits. »De buit? het goud der wijsheid, het zilver der
welsprekendheid, de paarlen van deugd en zeden, de
menschen zelven met zinnelijke lusten behept.... alles
met een woord, wat de trotsche Assyriër, en de vorst
dezer wereld, satan, na den zondeval van den eersten en
1) Quia licet multiplex labor sit militum Christi, una tarnen
debet esse intentio et eadem devotio, ut quidquid de hostium
iniqua possessione eripere possint.... hoc est aurum sapientiae,
argentum eloquentiae, gemmas moralitatis ac virtutum, nee non
et homines carnali sensui deditos.... orania, quae superbus
Assyrius et princeps mundi huius injuste poesidebat, per bella-
Xores Christi referantur ad honestatem divini cultus. RalianusXV.
-ocr page 249-
223
de herstelling van den tweeden Adam, onrechtvaardig in
bezit hield, wordt door de strijders van Christus, als buit
behaald, den satan ontwrongen en teruggebracht tot luister
en voorspoed van den dienst Gods."
Eén toon klinkt in het zegelied hunner werken, hij is
de aanhef 1) van Maria\'s lofzang, toen zij als de ware
judith voor het eerst in het openbaar is opgetreden:
Mijne Ziel verheft den Heer en verheugd heeft zich Mijn Geest
in God Mijnen Zaligmaker.
»In dertig dagen 2) hadden de Israëlieten den buit nog
niet geheel ingezameld; en brachten nu bij Judith alles wat
bleek aan Holofernes behoord te hebben van goud, van
zilver, van gewaden, van edelge teente en allerhande huis-
raad; dat alles werd door het volk der heldinne aangeboden
en heel de natie vierde feest, al de vrouwen en dochters
en jongelingen zongen bij harpen en allerlei speeltuig."
Welk eene bittere vernedering zou het voor Holofernes
geweest zijn, indien hij al dat kostbare wat hem eerst be-
hoorde, in \'t bezit had moeten zien van Judith, aan wie
hij bovendien zijn nederlaag had toe te schrijven? Voor
dit grievend en smaadvol gevoelen bleef hij natuurlijk ge-
spaard; doch den satan, wiens beeltenis hij droeg, viel die
onteerende verlaging in ruime mate ten deel; hij moet in
DE ware judith beschouwen, en zal grijnzend ten eeuwi-
gen dage in Haar bewonderen die schoonheid, die ver-
hevenheid, al die voortreffelijke en hemelsche hoedanigheden,
welke hij bezat, maar door zijn zonde verloren heeft.
3>Indien gij nauwlettend acht slaat, zoo spreekt de
1)   Lucas. I. 46.
2)    Judith. XV. 13-lfi.
-ocr page 250-
224
H. Hieronymus 1), er is niets geen deugd, niets geen
luister, niet eene genade, niet eene helderheid, of gij ziet
die in alle volmaaktheid schitteren in de glorievolle Maagd."
Maar onder dien on berekenbaren schat van voortreffelyk-
heden, der Moeder Gods eigen, beschouwen voorname
Schrijvers 2) eenige als buit, van den gevallen engel op
de Ware Judith overgebracht.
Wat ons betreft, die daar te Bethulië door het Israëlieti-
sche volk zijn voorgesteld? Gelijk zij door de edelmoedig-
heid hunner heldin van den ondergang behouden, en nu
bovendien nog allen, door haar rijk zijn geworden, zoo
erlangen ook wij van den buit, geheel en al der ware
judith verschuldigd, ons aandeel. Daarom zij het ons ten
plicht, uit een dankvol hart met den H. Bernardus 3) te
belijden: »Van den rijken, vollen overvloed der ware
judith erlangen en genieten allen hun aandeel. De ge-
vangene verkrijgt van Haar verlossing, de zieke genezing,
de droevige troost, de zondaar vergiffenis, ja, de Engelen
zien door Maria hun vreugde en blijdschap toenemen. Klim
1)   Si diligenter attendas, nihil est virtutis, nihil splendoris,
nihil gratiae et nihil candoris, quod non resplendeat in Virgine
gloriosa. Inter opera S. Hieronymi. Sermo in Assumptione.
2)    Zooals Didacus de Celada. S. J. Lugduni 1637, die in zijn
Judith illustris perpetuo commentario Literali et Morali, cum tractatu
appendice de Judith figuratd, id est, de Virginis JJeiparae Laudibus,
fol. 697, het lichaam der Moeder Gods op dien grond noemt:
angelificata caro; een lichaam der Engelen natuur en voortrejfelijk-
heid gelijk.
En de Kerk, nemen hare ledematen de zetels niet
in, waarvan de geesten zijn uitgeworpen P%
3)DeplenitudineMariaeaccipiuntuniversi.Captivusredemptionem,
aeger curationem, tristi sconsolationem, peccator veniam, Angeli
laetitiam. Denique tota Trinitasgloriam. Filiipersonacarnishuma-
nae substantiam, ut non sit qui se abscondat a calore eius. Sermo 98.
-ocr page 251-
225
veel hooger! zelfs gewordt der H. Drievuldigheid door
Maria\'s zegepraal, glorie en verheerlijking. En in het
bijzonder God de Zoon ontving van Haar Zijne menschelijke
natuur, de zelfstandigheid van Zijn Goddelijk Lichaam. Zoo-
dat er niemand van den liefdevollen invloed dier weldadige
zon verstoken blijft."
Dit zij genoeg om uit het geen verleden maar niet miu-
der altijd tegenwoordig is, te besluiten wat het typische
karakter van Judith, ook voor de toekomst der Kerk over-
tuigend met zich brengt.
Met de zegepraal van Judith te verhalen, hebben we de
overwinning der beloofde Vrouw in het Paradijs, de be-
stemming van Maria omschreven, en tegelijk de geschiedenis
der Kerk geschetst. Nadat de H. Maagd den vijand over-
won , houdt de Kerk niet op, met volgens Haar voorbeeld,
denzelfden vijand te bestrijden; en, gelijk Zij, in dien
bovennatuurlijken strijd, op satans aanhang te zegepralen.
En zoo blijft de Kerkgeschiedenis immer een altijd voort-
spelend drama, dat in het Boek JuditJi is vóorbeduid.
Dat Maria tevens niet ophoudt deel te nemen aan dien
strijd, dat Zij daarin steeds onverwinnelijk blijft, leerde
ons de inzage des geloofs, en wordt door de typische voor-
stelling van Judith en den loop der geheele Kerkgeschie-
denis helder bevestigd.
De rijke, wonderbaar rijke buit versterkt den indruk
van het drama, en doet Maria\'s aandeel in den geestelijken
strijd, in het bovennatuurlijk pleit van Pius IX, met
nog meer luister schitteren.
De gelukwenschingen tot Judith gesproken, moeten dan
ook op Maria \'slaan, en als tot de ware judith gericht,
begrepen worden. Zij vormen, die lofspraken van voor-
name mannen, van gansch een volk, een welluidend koor,
15
-ocr page 252-
226
dat als een voorspel mag worden gerekend, der ontelbare
lofgezangen, welke de Kerk op aarde en veel heerlijker nog
in den hemel tot de ware judith opzendt.
5. De lofreden op Judith zijn gericht tot Maria.
Zonder eenig voorbehoud brengen we die lofgezangen ter
eere van Judith of door haar zelve gehouden, ea de geluk-
wenschingen tot haar gesproken, met de Kerk over op
Maria; en dit te gretiger heden vooral, wijl we met Paus
Pius een blij verschiet, de oplossing van den tegenwoordigen
strijd, zij het ook door nog bangere gedruktheid, maar
met rasse schreden te gemoet gaan. Het gezang van
Judith zelve luidt dan, als ware het een strijdlied der
ophanden zijnde uitkomst en bevrijding; daaraan echter
geven we nog verder in een afzonderlijk hoofdstuk een
veel hoogeren zin.
Die het eerst de lof bazuin steekt ter eere van Judith, is
de bevelhebber der stad, Ozias. Met al de inwoners van
Bethulië begroet hij de heldin, toen zij des nachts, onmid-
dellijk na haar heldenfeit, het hoofd van Holofernes toonde.
Hij begroet haar met diezelfde woorden, die én de Aarts-
Engel en de H. Elisabeth tot Maria hebben gesproken,
Haar door de gansche Kerk plechtig worden toegezongen,
en ook in typischen zin, dus naar de letter gelijk het daar
luidt, op Maria, en op Haar alléén van volle toepassing zijn.
Aan het hoofd der schare, zoo op eens van de dood tot het
leven verrezen, staat Ozias. Had hij zonder het te weten,
de bevrijding binnen vijf dagen voorspeld; nu ziet hij
zonder bewustheid terug naar de Moederbelofte, naar de
Vrouwe van het Paradijs, en voorkomt de blijde boodschap,
die er de vervulling van zoude zijn. Geljjk Gabriel voor
-ocr page 253-
227
Maria, zoo buigt hij zich eerbiedig voor hunne bevrijdster, 4)
zich tot Judith wendend: ^Gezegend zijt gij o dochter!
van den Heer, den hoogverheven God, boven alle vrouwen
der aarde!
»En gezegend zij de Heer, 2) die hemel en aarde ge-
schapen heeft en die u bestierde, terwijl gij het hoofd van
den aanvoerder onzer vijanden hebt afgeslaan."
Die heldenmoed, zoo verre boven de eigen kracht eener vrouw
verheven, toont zonneklaar, dat Hij u bestierde, dus ingaf,
geleidde en sterkte! Kan Ozias de verzekering van Judith,
dat God haar alles had ingegeven, niet duidelijker beamen,
ook kan hij niet sterker de verbinding te kennen geven,
welke er bestaat tusschen deze gebeurtenis en die door de
Paradijsbelofte is toegezegd.
Door zijn heilbede tot Judith en zgn dankgevoel tot God,
zoo onmiddelijk samen te voegen, gelijk wij in ons gebed
op het voetspoor des Aarts-Engels en der H. Elisabeth 3)
gewoon zijn te doen, laat Ozias tevens gevoelen, hoe
overeenstemmend, eensgezind, ja, éen de heer is met
MARIA.
Dezelfde band is opmerkelijk in de lofspraak van het
volk, welke Ozias volkomen goedkeurt: »A1 de Bethuliërs
aanbaden God en riepen Judith toe: De Heer heeft u ge-
1)    Benedicta es tn Virgo Maria a Domino Deo excelso prae
omnibus mulieribus super terram. Judith. XIII. 23. Antiph. 4.
Off. Imm. Conc.
2)  Nadat Gabriël, de tolk der raadsbesluiten Gods, de vervulling
aan de gezegende onder de vrouwen had voorgesteld en meegedeeld,
verbond Elisabeth door den H. Geest vervuld (Luc. I. 41) even-
eens deze twee zegespraken: , Gezegend zijt gij onder de vrouwen
en gezegend is de vrucht uws lichaams,
Jesus onze Heer.
3)    Luc. I. 42.
15*
-ocr page 254-
22»
zegend door Zijne kracht; want door u heeft Hij onze
vijanden ten eenenmale te niet gedaan."
Hetgene Judith verrichtte met heldenmoed en zelfop-
offering, heet en is in waarheid het werk Gods. Doch
het Werk Gods bij uitnemendheid 1), waardoor de vijanden
onzer eeuwige belangen zijn verslagen, aan Wier bemiddeling
moet het toegeschreven? tenzij aan de medewerking van
Haar, Wier vrije en offervaardige toestemming, naar Gods
raadsbesluiten voor de Menschwording van Christus werd
vereischt. Om op waardige wijze deelgenoote aan het
Verlossingswerk te kunnen zijn, heeft dezelfde God De
Ware Judith met Zijne kracht gezegend en met alle
genade vervuld.
Niet een der woorden dan ook, of door Ozias of door
Eliachim, of door het volk tot lof van Judith hier uitge-
sproken, dat de Kerk in hare gebeden niet herhaaldelijk
richt tot Maria. Even zoo dikwijls bezingt zij Maria\'s
heldendaad en viert Haar zegepraal. Even zoo dikwijls drukt
zy door de wet van bidden, de wet van gelooven ons op
het hart eu doet aan de geheele wereld gevoelen: mabia ,
DE WARE JUDITH, ZIJ IS DE ONVERW1NNELIJKE MARIA.
»Maar volgens Rabanus doelt de Godsspraak tevens 2)
op de Kerk, die door de kracht Gods eveneens verrijkt
en gezegend wordt. Want de Heer gaat voort met
door haar de macht des duivels te verpletteren. Zij, die
dochter des Hemels, die reine maagd en tevens vruchtbare
1)   Hab. III. 2.
2)    Benedicta est Ecclesia in virtute Domini, quia per ipsam
Dominus contrivit potestatem diaboli; et benedicta est illa prae
omnibus nmlieribus super terram, quia fidei eius confessio et
divini cultus vera religio in toto orbe retinet principatum.
Rabanus. XIII.
-ocr page 255-
229
moeder, ook zij is gezegend boven alle vrouwen der aarde,
omdat de belijdenis van haar geloof en de oprechte viering
harer Godsvereering over heel de wereld de kroon spant."
Gaan Maria\'s bestemming om te overwinnen en die der
Kerk zoo innig samen, dan mag het heidendom ook van
dezen tijd op zijn ondergang rekenen, en weldra op zijne
vlucht bedacht zijn.
Gij, Heil\'ge Moeder, 1) die een God het leven,
En ons, in Jesus, alles hebt gegeven;
De steun der Kerk, wen haar gevaren dreigen,
Grondzuilen neigen I
Al woeden ook vol spijt de helsche magten,
Die Jesus\' erfdeel te overrompelen trachten,
Den sterv\'ling onder rozen, netten spreiden
Eng\'len verleiden!
Gij strijdt met ons, wat zou uw dierbren schaden?
Gij, altoos goed, Gij, Moeder van genaden,
Gij staat ons bij, Gij helpt Uw lieve kind\'ren;
Niets zal hen hind\'renl
Ozias, judith\'s heldendaad vierende 2) voorspelt verder:
»Waarlijk heden heeft God uw naam zoo verheerlijkt,
dat uw lof in eeuwigheid niet wijken zal van den mond
der menschen en volken, die de macht des Heeren zullen
indachtig zijn; voor hun bestwil immers 3) hebt gij, met
het oog op den druk en de benauwdheid van uw volk, uw
eigen leven niet gespaard; maar gij hebt voor het aan-
schijn van onzen God, hunnen ondergang voorkomen. En
1)   Gezangen. Amsterdam. 1861. 61. 15.
2)   Judith. XIII. 25, 26. Liturg. B. M. V.
3)   s(v3-5f om rede gij.
-ocr page 256-
230
gansch het volk beaamde deze loftuiting en riep plecht-
statig uit: het zij zoo! het zij zoo!"
Moge de lofspraak, die Ozias hier ontboezemt, al niet
overdreven zijn, zoolang men haar van Judith alléén ver-
staat ; zooveel is echter zeker, dat zij, laat men haar op Maria
terug slaan, een schitterend licht van de vervulling erlangt.
Wy hebben over het dankgevoel, dat alle men-
schen en volken, die de macht des Heereti erkennen,
jegens de ware judith bezielt, hier niet uit te weiden;
het stort zich onuitputtelijk door lofgezangen uit, om den
Naam der onverwinneluke maria te verheffen.
»Maria, zoo mag als tolk van alle ware kinderen der
Kerk de H. Antoninus 1) belijden, Zij is die heilige Judith,
die om Hare groote barmhartigheid en Haar groot mede-
lijden met Haar volk, met veel voorzichtigheid, sterkte en
onverzaagden moed den wreedaardigen d. w. z. den helschen
duivel, heeft gedood, toen hij het volk Gods belegerde,
het wilde in boeien slaan en uitroeien. O, hoeveel von-
nissen en ontzettende straffen, welke de wereld door de
zonde had verdiend, heeft deze erbarmingvolle Maagd niet
doen herroepen!"
Een tweede gelukwensching veel plechtiger dan de eerste,
nu niet meer van den Staat, maar ook van de Kerk; niet
meer alleen van de aarde, maar van den hemel; wordt
aan Judith toegebracht 2) na de inzameling van den buit.
»Daar trekt Joachim 3) de Hooge Priester," die ook het
1)    S. Antoninus. Part UI. Tit. 31. Cap. i
2)    XV. 9 Liturg. B. M. V.
3)    Joakim en Eliachim zijn twee namen derzelfde bc teek en is:
\'s Heeren opstanding, zij worden elders, gelijk hier, verwisseld
en geven denzelfden persoon te kennen.
-ocr page 257-
231
bestuur des lands voor tijd en wijl in handen had, »met
geheel de mosaische priesterschap uit Jerusalem naar Be-
thulië, om ten aanschouwe van al het volk zijne opwach-
ting aan Judith te maken. En terwijl Judith hem te ge-
moet komt, zingen zij met eenparige stemmen haren lof:
GIJ ZIJT DE LUISTER VAN JERUSALEM , GIJ ZIJT DE VREUGDE
VAN ISRAëL, GIJ DE ROEM VAN ONS VOLK! HELDHAFTIG
hebt giju gekweten; hoe sterk een borst getoond 1 Omdat
gij de kuischheid hebt lief gehad, en na uw eersten
bruidegom geen anderen hebt gekend, daarom heeft de
hand des Heeren u ook vi rsterkt, daarom zult gij geze-
gend blijven in eeuwigheid! Al het volk beaamde deze
lofspraak en antwoordde eenparig: het zij zoo! het zij zoo!"
Wie zal na zulk een getuigenis, door \'t hoogst gezag
afgelegd, en met bijstemming van alle tijdgenooten, onder
uitbundige goedkeuring van gansch een volk, toen het feit voor
ieder open lag, met geestvervoering en plechtig uitgesproken,
nog twijfel durven opperen over de rechtvaardigheid,
rechtschapenheid en lofwaardigheid der daad van de histori-
sche Judith? Wie de blankheid harer inzichten en bedoe-
lingeu in het minst verdenken, wie de wijze waarop zij
haar heldenfeit voltrok, durven gispen ?
Wie zal niet veeleer een hoogere vlucht aan zijn ge-
dachten geven, en zijn blikken onverdeeld hier vestigen op
de ware judith. Dit voorzeker leert de Kerk door haar
voorbeeld , met voortdurend en plechtig al deze heilwen-
schen Maria toe te zingen. Zij schijnt te willen, dat wij
niet verder meer aan Judith denken, maar alles onmid-
del\'yk terugbrengen tot de Moeder Gods.
Om Harentwil moest Judith in die hooge mate door allerlei
gaven uitmunten, om Haar de kuischheid gelden als oor-
-ocr page 258-
232
zaak der schitterende zegepraal! «Beschouwt dan Judith als
toonbeeld 1) der kuischheid; prijst haar openlijk door uit-
bundige loftuiting, verkondigt haar door eeuwige zege-
zangen! Maar boven alles drukt haar uit in uwen wandel!
Want God zelf heeft haar aan ons allen, aan de vrouwen
niet alleen, maar ook aan de mannen, als voorbeeld
aangewezen. Om hare kuischheid te beloonen, heeft
Hij haar zulk een kracht medegedeeld, dal zij, dien allen
te zamen niet eens dorsten te bestrijden, veel minder
konden overwinnen; dat zij alleen den vijand ten onder
bracht, tegen wien niemand was opgewassen."
Wel eene waardige type der nederige Moeder Maagd
blijkt hier Judith. »Door al dien voorspoed liet zij zich
niet verhoovaardigen 2;, ofschoon \'t haar zonder twijfel
geoorloofd was, vol vreugde te zijn en zich blijde te toonen.
Onderbrak zij voor deze buitengewone omstandigheden
hare aangenomene levenswijze, toch volhardde zij in haar
teruggetrokken en ingetogen gedrag. Standvastig weigerde
zij de hand der hoogsten en voornaainsten van haar volk ;
het feestgewaad werd wederom afgelegd, voor het treurkleed
1)  Accipite Judith viduam castitatis exemplum; et triumphali
laude perpetuis eam praeconiis declarate! Hanc enim non solum
tbeminis, sed et viris imitabilem dedit, qui castitatis eiusremu-
nerator, virtutem ei talem tribuit, ut invictum omnibus homini-
bus vinceret et insuperabilem superaret." \'s Hiero>i. Praef. in
Judith
2)   Nee his tarnen elata successibus, cui utique gaudere et
exsultare licebat jure victoriae, viduitatis reliquit officium : sed
contemptis omnibus qui eius nuptias ambiebant, vestemjucundi-
tatis deposuit, viduitatis resumpsit: nee triumphorum suorum
amavit ornatus, illos existimans esse meliores, quibus vitia cor-
poris, quam quibus hostium arraa vincuntur. S. Amlrros. Lid.
ik Viduis. Cap. VII. N.
42.
-ocr page 259-
233
der weduwe, dat zij tot aan haar dood toe droeg. Zelfs
voor de gedachtenissen harer overwinning betoonde zij
geene voorliefde, noch aan de geschonken sieraden eenige
gehechtheid; zij oordeelde dié sieraden, waardoor de
neigingen van het vleesch worden bedwongen, hooger dan
die dienen ter overwinning van vijandelijke wapenen."
6. Hare Onbevlekte Ontvangenis verklaart de reden,
waarom Zjj De Onvervriunelijke Maria is.
Boden kuischheid en ootmoed elkander de hand om
Judith op waardige wijze ter zegepraal te geleiden, ook
de ware judith 1) behaagde aan God boven allen om Hare
nederigheid, en Zij trok Zijne liefde door Hare kuischheid met
zulk een kracht tot zich, dat Gods Zoon in Haar is Mensch
geworden.
Voortreffelijk toont de II. Fulbertus Carnotensis hoe
Zij om diezelfde redenen de onverwinnelijke maria is:
»Maria heeft den kop der slang verpletterd, door de
maagdelijke reinheid en den ootmoed ongeschonden te be-
waren: want door Haren ootmoed verwijderde Zij van Haren
geest elke zelfverheffing en door de kuischheid hield Zij
elke begeerlijkheid des vleesches verre van zich af. Zij
verpletterde de macht van satan door den Zoon, Dien Zij
1) Humilitate placuit, puritate concepit. Inter opera S. Aug.
2 Contiïvit Maria serpentis cayut, servando virginitatem et
humilitatem; quia et liac extinxit mentis superbiam, et illa
camis concupisceritiam. Contrivit potentiam satanae per Filium
quem genuit, spoliando illum dominio suo. Contrivit astutiam
eius nempe sapientiam terrenam, per panpertatem spiritus.
Unde de Illa dici potest Una Muiier Hébraea f\'ecit confusionem
in domo Nabuchodonosor. Apud B. Canisium. De Maria incomparabili.
Lib. V. C. IX Vgl. Migne. Vol.
141.
-ocr page 260-
•234
gebaard heeft, want hierdoor beroofde Zij hem van al zijn
heerschappij. Zij \\erpletterde zijne listigheid d. w. z. alle
aardsche wijsheid, door de nederigheid, de armoede van
geest. Zoodat van Haar kan gezegd: Eéne HebreewscJie Vrouwe
heeft het huis van Nabuchodonosor te schande gemaakt.
"
Vestigen wij het oog nu niet meer op de zoo hoog ge-
roemde kuischheid van Judith, maar op die der onver-
winneujke maria, op Hare maagdelijke reinheid in den
volsten zin en in al de kracht van het woord; dan zien
we hier de Onbevlekte Ontvangenis der H. Maagd als de
eerste zegepraal op satan, en als den grondslag van al de
volgende en met die eerste verbonden overwinningen over de
hel, op schitterende wijze aangeduid. Zij is ook, gelijk
we boven aanmerkten, in de Moederbelofte op den voor-
grond geplaatst en inderdaad de eerste oorzaak van satans
nederlaag.
Knoopen wij onze gedachte ten gerieve van den Lezer,
hier aan onze vorige denkbeelden samen.
In dier voege beteekent de Heer zijn vonnis aan satan,
dat Hij hem, tot zijn straf, eene eerste daad, door God
zelven te stellen, gevoelen doet. Die eerste daad is,
dat Hg Maria Onbevlekt zal doen ontvangen worden.
Maar, is er ééne buiten satans macht, dan is in\' zyn
burcht eene bres, eene opening gemaakt; het netwerk,
waaronder hij allen gevangen hield, is verscheurd; de
boeien, het menschdom aangesmeed, zijn verbroken en los-
gemaakt; wel nog slechts in ééne, door echter die ééne
van zondesmet vrij te houden, blijkt satans eerste en voor-
name overwinning, — de zonde van Adam op allen overge-
gaan en in hen erfzonde genoemd — die overwinning blijkt
afgeweerd, hem ontwrongen.
Zoo is derhalve de Onbevlekte Ontvangenis het begin én
-ocr page 261-
235
van den grooten strijd én van de zegepraal. Voorzeker
van den strijd: daar immers het goede na den zondeval
nu niet meer in vrede heerschen, doch alleen door te
strijden tegen het kwaad en zijn gevolgen, zich vestigen
en handhaven kan; daar ons het zwaard nu moest aan-
gebracht en door het zwaard de vrede; zoo blijkt uit die
eerste én volmaakte zegepraal Gods in Maria over satan,
waarom Maria door de Paradijsbelofte niet slechts als rein,
maar ook als strijdend tegen den satan, wordt voorge-
steld, en waarom derhalve die eerste strijderesse den grooten
strijd voor goed opent.
\'t Is God, die in Maria den strijd aanvangt, om dien
niet meer te staken. Dan niet slechts den strijd, Hij be-
gint ook de zegepraal, om die niet meer te doen ophouden,
en ook de reeks van overwinningen wortelt in Maria\'s
Onbevlekte Ontvangenis.
Wij verklaren ons:
Ofschoon nu die beloofde Vrouw, de gezegende onder
de vrouwen is, daar de erfzonde, — in den mensch de
gif bron of de grondslag van alle kwaad — Haar niet
aankleeft, en ofschoon Zij, in Wie de genade Gods haar
zetelplaats vestigt, daarom reeds zeer goed kan gezegd wor-
den, den kop, d. i. de voorname kracht van den vijand ver-
pletterd of ten eenenmale overwonnen te hebben; toch duldt
de plechtige belofte der onverwinnelijke maria in geenen
deele, dat wij haar ge/ieel tusschen zoo enge uitleggingen
zouden mogen begrenzen; alsof daar slechts de Onbevlekt
Ontvangene, en niet Haar strijd en zegepraal, ten einde
toe voortgaande, tevens waren geopenbaard.
Slechts dan zoude men hier door den slangenkop de erfzonde
uitsluitend kunnen verstaan, indien men dat oorspronkelijk
kwaad met al zyne gevolgen daaronder begrypt. Op
-ocr page 262-
23G
gelijke wijze als de Boetgezant 1) van Christus getuigt:
»H\'y, het Lam Gods, neemt de zonde weg;" terwijl de
Kerk 2) tot Hem bidt: »Lam Gods, dat de zonden,
wegneemt". Christus immers kwam de oorspronkelijke zonde
van den eersten Adam vernietigen met al de gevol-
gen, die er uit zijn voortgevloeid.
Dit alles blijkt ten helderste uit de Openbaring, die wij
reeds boven 3) verklaarde.
Daar immers zien we het beeld van den kop der slang
eerst verder; zoo men wil, eerst in de derde plaats, door God
voorgesteld. Na eerst de vijandelijke houding der gezegende
Vrouw tegen den satan, en na vervolgens den aanval mét
Haren Zoon tegen satan en zijn trawanten te hebben ver-
meld; gaat de Openbaring in de derde plaats over tot het
besluit: Zij zal, niet alleen uw pogen afweren, u in den
geestelijken strijd overwinnen, maar u den kop verpletteren!
Wat de kop is in eene slang; dat zal bij het helsch serpent
door Maria verpletterd worden; maar wat is de kop voor eene
slang? niet slechts eene kracht maar al haar kracht; niet slechts
haar kwetsend lichaamsdeel, maar de levenszetel. Zoo geeft dan
ook hier de kop van het helsch serpent al zijn kracht en toeleg
te kennen, zoowel van den satan in persoon als van al zijn
volgelingen. En deze uitdrukking is eensluidend of althans van
gelijke waarde en beteekenis met die van het Evangelie, waar
Christus zegt: De poorten of de krachten der hel zullen
tegen de Kerk
aan wier spits DE ware judith prijkt, niet
vermogen.
De invloed dezer kracht nu wordt in het Boek
JuditJi
op treffende wyze door de vluchtende benden der
Assyriërs afgebeeld.
1)    Joannes. I. 29.
2)   Liturgia. Canon Mixsae.
3)    Jiladz. 40.
-ocr page 263-
237
Dezelfde volgorde van gedachten en dezelfde band, welke
in het Eerste Evangelie uitschitteren, gaan even ordelijk en
verbonden in vervulling, toen de Volheid des tij ds daar was
om het historisch Evangelie tot werkelijkheid te maken.
De overwinning op satan, die in de Onbevlekte Ont-
vangenis bestaat, is voorzeker de volmaakste en eerste o ver-
winning, maar tevens het begin van alle zegepralen op de
helsche machten, die nog volgen moeten en volgen zullen; doch
al die overwinningen zijn reeds van den beginne af eveneens
aangeduid, en met de eerste van allen innig verbonden. De
strijd, die in Maria en door Maria én aanvangt én zege-
vierend besloten wordt, moet, of mag, of kan niet ophou-
den, vóór dat hij in de eeuwige, volkomene en hemelsche
zegepraal uitloopt en eindigt.
Daarom hebben wij, die het bovennatuurlijke van Pius\'
pleit behandelen, de ware judith in dit hoofdstuk met
de lofspraak van de onverwinnelijke maria begroet.
Wij veroorloofden ons deze uitweiding ter volledige recht-
vaardiging van ons opschrift, en dit wel hier ter plaatse,
ten einde tevens den diepen zin toe te lichten, welke in de
lofspraken van Judiths kuischheid, als oorzaak harer zege-
praal, gelegen is.
Keeren we nu om de volgorde onzer gedachten wederom
op te vatten, terug naar het blijd tooneel van Bethulië.
»Wien anders stelt daar Joachim voor 1) tenzij Christus, die
1) Quid per Joachim.... nisi Redemptor noster intelligitur ?
qui factus Pontifex in aeternum, venit ex Jerusalem in Bethu-
liam, cum de coelis descendit in uterum Virginis, ex qua
carnem assumens homo factus est pro nobis..... ut videret
Judith, ut probaret scilicet Ecclesiae suae fidem et confessionem.
Hahanus. XV.
-ocr page 264-
238
tot onze Hoogepriester in eeuwigheid bestemd, van Jerusalem
naar Bethulië overkwam, toen Hij van den hemel is afge-
daald in den schoot der Maagd, uit Wie Hij het Vleesch
aannam en om onzent wil Mensch werd." Hij komt Judith
bewonderen om ons te doen verstaan, dat de heldinne van
Bethulië de onverwinnelijke maria vóorbeduidt, en »dat
Christus het geloof en de prediking der Kerk goedkeurt,"
en die ter gelijke zegepraal geleiden zal.
Gelijk de Kerk, zoo dikwijls zij deze lofrede tot Maria
zingt, én belijdt én ons leert, is Maria hier door de type
persoonlijk voorgesteld. Zij is in waren en vollen zin de
luister van het hooger Jerusalem, van de heilige Stad,
van de Stad Gods, van den Hemel.
Zij is de vreugde van Israël, daar samenwonend als
één volk Gods; de vreugde van al de gelukzaligen en
Engelen, die Haar allen als hunne koningin groeten, eeren
en dienen.
Zij is de eer en de roem van ons volk, waar dan ook
ter wereld verspreid, rnaar nog strijdend op aarde.
Niet alleen brengen Pius IX. en al de Opperpriesters der
Kerk, zijne voorgangers en opvolgers, met Oud en Nieuw Ver-
bond dien lof en offerbede aan de onverwinnelijke maria;
maar Christus zelf trok plechtig uit, en kwam Haar te gemoet,
toen Zij opsteeg uit dit leven, om Haar, met rijken buit
beladen, met kostbare paarlen gesierd, onder de zegewenschen
van alle hemelingen, de eenige teergeliefde Dochter van het
eeuwige Jerusalem, de wellust des Heeren te verwelle-
komen, en als Zijne Dochter, Moeder en Bruid tekroonen,
te doen zegepralen en te doen heerschen in eeuwigheid.
1) üinatf.m monilibus filiam Jerusalem Dominus concupivit.
Liturg. Assumpt. B, M. V.
-ocr page 265-
\'239
Dat deze zelfde toepassing met gelijk recht op de Kerk
mag worden overgebracht, behoeft niet meer gezegd;
en ook dan is zij niet maar symbolisch, en hoe zeer
stichtend, toch min of meer willekeurig; neen, streng
typisch en dus prophetisch prijkt hier te gelijk de lof der
Kerk, welke Paus Pius IX als zichtbaar hoofd alom en
zoo glansrijk bestiert!
Ook zij is de luister van Jerusalem. Aan elk strijder dier
Kerk, indien hij slechts met Paulus een goeden strijd ge-
streden heeft, houdt de eeuwige Opperpriester eene woon-
stede in het Huis Zijns Vaders voorbereid; Hij wacht hen
daar af en zal hen 1) met zich zelven doen neerzitten op
den troon des Vaders.
Zij is de vreugde van Israël: want niet alleen gaan zij,
die uit haar opstijgen, de hemelen vullen en daar vreugde
brengen; doch reeds in \'t barnen van den strijd, is hun
trouw, aan Christus gezworen en door allerlei beproevingen
gelouterd, het welbehagen der zegevierende Kerk en de
blijdschap van haren Bruidegom Christus, die haar daarom
ook met de schilden van sterkte omhangt, met alle kost-
baarheden van deugden begiftigt.
Zij is de eer en de roem van Gods volk, van het Gods
Rijk op aarde. De kracht van Gods genade blijkt door
haar. Zijne kracht zegeviert in de zwakheid. Zijne macht
en gezag prijken in den mensch Zijn Stedehouder; het
eeuwige wordt in het vergankelijke belichaamd; 2) zij is
de roem der eeuwen en tijden- die zij trotseert.
1)    Openbaring. III. 21.
2)    Benedixit ergo Ecclesiam suom Dominus, cuni eam gratia-
rum suarum ubertate replet, et omnibus laudabilem esse de-
monstrat. fiabanus XV.
-ocr page 266-
240
Hoe bemoedigend voor ons vertrouwen in den strijd
onzer dagen, hoe opbeurend ter opgetogenheid aanschouwen
we hier de strijdende Kerk der negentiende eeuw in leven-
dige kleuren voorgesteld!
Heldhaftig heett zij zich gekweten, hoe sterk een borst
getoond! Zij zwicht niet voor den Holofernes der valsche
Staatsmacht, zij weigert manmoedig die gewaande Godheid
te aanbidden 1).
Zij weigert standvastig elk aanbod en wil geen tweeden
Bruidegom; éénen slechts mint zij, Christus, die zich voor
haar ten beste gaf 2) om haar immer jeugdig en zonder
vlek den Vader voor te stellen.
Zij heeft de kuischheid 3) lief en streeft in al haar leer,
in hare bediening, en in een ontzachelijk ledental naar een
vlekkeloozen levenswandel en ware heiligheid. «Ongeschonden
bewaart zij den schat des geloofs ten koste van haar bloed.
En hoe edelmoediger en standvastiger zij aldus ijvert, hoe
krachtiger de Heer der Kerk, haar plannen bevordert,
haar sterk maakt en Onverwinnelijk voor al de krachten
der hel"
Nu reeds prijkt zij als overwinnares; maar aan het einde
van den strijd, op den laatsten dag, zal haar zegepraal
schitteren.
Nu reeds verwekt z\\j schrik bij de helsche macht; maar
dan zal zy het vonnis over haar plechtig uitspreken.
Waarom zij nu reeds verwint, en zoo veel ontzag bij
1)  Ecclesia fecit viriliter, contra mundi confligens principatnm,
contemnendo minas et persecutiones hoslium. Idem. Ibid.
2)  Ephes. V. 27.
3)   Castitatem amavit quia sinceritatcm fidei servavit, per
quam miniem fldelium multitudinem Apostolus se coelesti regi
desponsosse gloriabatur, dicens. Il Cor. XI. Idem. Ibid.
-ocr page 267-
241
hare tegenstrevers, zulk eene vreeze inboezemt bij haar
gezworen vyand? Omdat de naam der onverwinnelijke
MARiA haar tot schild verstrekt: »De vrees, welke een
talr\\jk welgeordend leger aan zichtbare vijanden inboezemt 1)
is niet zoo groot als die, waarmede de macht der helsche
geesten terugschrikt voor den Naam van Maria, voor
Hare bescherming, voor Haar voorbeeld. Gelijk was
voor \'t vuur, vloeien zij uiteen en vergaan overal, waar
zij strijders ontmoeten, die den Naam van Maria dikwijls
gedenken, waar zij op Christenen stuiten, die Haar devoot
aanroepen, waar zij tegenover mannen staan, die Haar
vlijtig navolgen."
Doch, wanneer ooit heeft de Kerk de onverwinnelijke
maria ijveriger aangeroepen dan heden? Met haar aan-
voerder Pius IX, den grooten vereerder der Onbevlekte
Moedermaagd, richt zij haar smeekingen, als één koor-
gezang naar boven. Vooral na de dogmaverklaring der
Onbevlekte Ontvangenis verzucht zij zonder ophouden: »Zie
genadig neer, 2) o Maria, van uit Uwe heilige woonstede,
naar deze vereeniging van een uitmuntend getrouw, aller-
getrouwst volk! Het acht zich gelukkig U tot Vrouwe, tot
1)  Non sic timent hostes visibiles quasi castrorum aciem copio-
sam, sicut aëreae potestates Mariae vocabulum, patrocinium
et exemplum I Fluimt et pereunt sicut cera a facie ignis, ubi-
cumque inveniunt crebram huius Nominis recordationem,
devotam invocationem, sollicitam imitationem. S. Bern. apud
S. Bonav. Speculum. B. M. V. Cap.
9.
2)    Respice de sancto habitaculo tuo hanc te circumstantis
fidelissimi populi coronam, quae Te Dominam, et Patronam, Heram-
que sortita est; quae ad tuas ex animo laudes celebrandas
convenit, O Dei Genibrix, divinaque tua inspectione eam visitans,
ab omni aerumna erue, omni gratia adimple. & Germanus, Sermo
de Zona B. M. V.
16
-ocr page 268-
•242
Beschermster en tot Gebiedster te bezitten! Met een nieuwen
geest bezield, komt het plechtig ter vergadering bij een,
om Uwen lof en Uw voorrecht te vieren! O Moeder Gods!
Kom ook tot ons, om Uwen Goddelijken genadeblik op ons
te vestigen, dien goedgunstig op ons te laten rusten,
red ons uit alle kwellingen, vervul ons met alle genade!"
Elk krijger der strijdende Kerk staat heden op, en bidt
op Pius\' voorbeeld: »Onder 4) uwe bestiering, hoogverhevene
Vrouwe! wil ik voortaan dienen en gaan strijden; ik geef mij
gansch en geheel aan Uwe heerschappij over, en smeek
U dringend, dat Gij mij ten eenenmale gelieft te geleiden
en te bestieren. Laat mij toch, bid ik U, niet over aan
m\\j zelven: want te goed ben ik van mijne onbekwaamheid
overtuigd."
»U, voortreflelijke 2) en hoogverhevene Vrouwe! U wil
mijn hart beminnen, U wenscht mijn mond te prijzen, U
verlangt mijn gemoed eerbied en hulde te brengen; U tracht
mijne ziel op alle wijzen te smeeken: want geheel mijne
zelfstandigheid, alles wat in mij is, alles wat ik ben, be-
veelt zich dringend aan Uwe bescherming en stelt zich
onder Uwe hoede en schutse, o onverwinnelijke maria."
Il Tub tuo regimine, Domina, de caetero volo militare;me totaliter
dominationi tuae committo, ut me plenarie regas et gubernes.
Kon me permittas raihi, quia sum mihi ipsi conscius nimis
& Anselm. Meel. super: Salve R.
2) Te Domina magna, et valde magna, Te vult cor meum
amarc, Te cupit os meum laudare, Te desiderat venerari mens
mea. Te affectat exorare anima |mea, qnia tuitioni tuae se
coramendat tota substantia mea. S. Anselmus. lbid.
-ocr page 269-
IX.
HAAR SLOTFEEST, DAT EEUWIG
DUURT.
Na de inzameling van den buit en de plechtige geluk-
wenschingen, viert geheel Israël feest, en zingt Judith zelve
haar lied.
Onze beschouwing strekt zich in dit Hoofdstuk uit over
beiden; wij moeten dat feest, eenig in de geschiedenis,
trouw nagaan; wij moeten nog veel nauwkeuriger Judiths
zegezang in overweging nemen: ten einde het eeuwig slot-
feest der ware judith of de eindzegepraal der onver-
winnelijke maria daaruit op te maken, en door een ieder
duidelijk te doen zien.
Om de aandacht onzer Lezers op dit laatste doch
roemvol gedeelte van Judith\'s leven te vergemakkelijken,
zullen wij den zoo gewichtigen inhoud en diens ge-
volgtrekkingen onder afzonderlijke opschriften bespreken.
1. Ook hier bluft Judith Yóórbeduiding.
Het lijdt geen twijfel, of, bij de behandeling der vorige
16*
-ocr page 270-
244
Hoofdstukken, moet de analogie tusschen de type en de
antitype, door haar rijken overvloed noodzakelijk onze ver-
wondering hebben opgewekt; en niemand onzer Lezers, of
hij zal ook bij andere nevenonistandigheden, die wg stil-
zwijgend voorbijgingen, in de vrouw van Bethulië de ware
judith zonder eenige moeite onderscheiden.
Dan, hoe levendiger de menigvuldige overeenkomst tus-
schen het beeld en zijn tegenbeeld ons mocht treffen, hoe
gemakkelijker wij zullen begrijpen, dat, nu de strijd en de
volslagen zegepraal door al de deelgenooten gevierd en
door de heldin zelve bezongen wordt, de vóórbeduidende
beteekenis van Judith in waarde en gewicht stijgen moet.
Neen, hetzij verre, wij mogen de prophetische bestemming
onzer heldin met de verwijdering der Assyriërs niet voor afge-
sloten houden. Haar overwinning op Holofernes en op zijn
leger moet ook door plechtige feestviering ruchtbaar ver-
kondigd, ja, vereeuwigd worden; ten einde tevens de ver-
reikende beteekenis dier volledige zegepraal duidelijker dan
door al het voorgaande, te doen zien.
De vorige beschouwingen stellen ons nog niet in staat,
de breede gevolgen van hare heldendaad naar waarde te
schatten. Judith zelve moet ons, op bijzondere ingeving
Gods, de hoogere en innige beteekenis harer roeping ver-
klaren en ons bevestigen, dat haar zegepraal wel op aarde,
maar veel meer nog in de eeuwigheid, de grootheid Gods
verkondigt. De geheele geschiedenis waarin we Judith als
Voorbeduiding der onverwinnelijke maria zagen optre-
den, moet in haar diepen zin plechtstatig herdacht, Gods-
dienstig voorgesteld en feestelijk gevierd worden.
Mag dit gedeelte van Judiths leven dan niet zeer belang-
rjjk heeten voor ons doel?
De hechte bewijsvoering van den nauwkeurigen Patrizi
-ocr page 271-
245
toont aan, dat Judith ook bij deze voorname gebeurtenis
haars levens, niet minder als Vóorbeduiding moet worden
genomen. Immers zagen we in de vorige beschouwingen
het typisch karakter onzer heldinne, door eindlooze overeen-
komsten tot in alle bijzonderheden doorgevoerd; en waarom
zouden ook nu niet, bij de plechtige viering harer helden-
daad , èn haar persoon, èn de veelvuldige maar altijd
buitengewone omstandigheden dier gebeurtenis, èn detref-
fende ontboezemingen van haar lied, den typischen zin be-
houden en dus allen op Maria van toepassing zijn ?
Deze hoogere beteekenis der feiten blijft ook hier het
voorname, dat wij te betrachten hebben ; hun typische
zin toch is het eigenlijk, die tot onze zaak behoort; ter-
wijl de historische , oudheidkundige of welke andere be-
langrijke quaestiën ook, buiten den omtrek onzer be-
schouwingen liggen.
Wij gaan verder : niet slechts blijft de vrouw van Bethulië
ook hier, naar de aangegevene wetenschappelijke gronden
de ware judith voorafschaduwen; maar het gewicht dier
bestemming stijgt bij dit feestgetij tot een ongekende
hoogte.
Inderdaad: verschillende Vaders, zooals als we van
den heiligen Ephrem reeds opmerkten, geven aan de
heilige Judith eene eereplaats onder de Propheten; en dit
niet enkel om haar persoon als Vóorbeduiding, maar ook
in den nauwsten zin, in de etymologische of meest be-
paalde beteekenis van het woord: d. w. z. zij houden, dat
de H. Geest aan de kuische Judith de gave van voorzeg-
ging had geschonken; en het bewys voor dit oordeel, is
haar zegezang; dat deze haar door God was ingegeven,
wordt door niemand betwyfeld.
De zoo verdienstelijke en zaakkundige bewerker van
-ocr page 272-
246
Sions Gezangen 1) vergelijkt het lied van Judith met de
vroegere prophetische dichtstukken, en acht het niets
minder dan deze in staat, om getuigenis te geven, dat nog
dezelfde God der heilige dichtkunst leeft. »De Heer van
Israël laat het hoofddoel Zijner heilige poëzij bijna op de-
zelfde wijze uitkomen aan het einde en bij Israëls verstrooiing,
als Hij dit van den beginne af en bij Israëls vorming
vertoonde. In Tobias immers vinden wij Jacob, in Judith
Debbora weder. Wat de Thabor van Debbora hoorde,
verneemt de tegenover liggende hoogte van Bethuliëns
zegezangster des Heeren. In Judith vindt Debbora haar
nagalm; zooals wij die nog eens, maar dan voor de laatste
maal, zullen aantreffen bij den dageraad van het Nieuw
Verbond, in Simeon den Propheet, en in Maria, de Moeder
van Jesus »bij Haar Magnificat.
En welk dit hoofddoel is, dat God beoogt bij de hoogere
ingeving Zijner Prophetesse? Waar derhalve hare voor-
spellingen heenwüzen ? »De heldhaftige vrouw 2) wil Jehova
zingen; zjj verwijst op de grootheid Gods én in Zijne wer-
ken én in Zijne strafTen." Wy stemmen volkomen in met
hetgene de geleerde schrijver in zijne Cantica Sion, daar
verder aan toevoegt: „In Judith ontmoeten we 3) Debbora
weder; de heldhaftige vrouw van Bethulië zingt den triomf
des Heeren,
zooals die nu bestaat, maar ook altijd bestaan
zal, over al Zijne vijanden, zoowel in deze ah in de toe-
kom tige eeuwen"
Moet echter de feestzang van Judith prophetisch verstaan
worden, dan kan ook de feestelijkheid niet anders dan met
1)   Cantica Sion. Beschouwd in hun verband met etc. door
R. J. Pierik. S. J. Deel II. Bladz. 364.
2)   Ibid. 3) Ibid.
-ocr page 273-
247
typische beteekenis verklaard worden; en omgekeerd; beiden
immers vormen één geheel. Zij herdenken de heldendaad
gelijk ze is, en vieren de zegepraal in haar wijde en waar-
achtige beteekenis; het lied vertolkt de feestelijkheid, en
deze is één met de zegepraal over den vijand.
Uit deze breede, doch ware opvatting dier feestviering
in \'t algemeen, volgt van zelven, dat beide als van elkander
onafscheidbare gedeelten, én hoogtijd én zegelied, in typi-
schen zin, of als Vóorbeduiding moeten genomen. Wat
Judith onmiddel ijk bezingt, is de zegepraal die zij zelve
als Vóorbeduiding heeft behaald, en wier blijde gevolgen
al het volk geniet; haar lied is \'t voorname deel, het
hoogste punt der feestelijkheid en als de ontboezeming van
aller vreugde; het is de trouwst mogelijke leekening van
het feest zelven.
Wy hebben dan niet voorbarig gesproken met te zeg-
gen: Judith big ft Voorafbeelding der onverwinnelijkf.
maria én in haar feestgetij én in haar gezang; bij hetgene
zij verricht en bij hetgene zij verkondigt.
Op het voetspoor van denzelfden Schriftverklaarder nemen
wy voor de feestbeschry\'ving de Grieksche overzetting tot
leiddraad; om Judiths lied te betrachten, zullen we de
eigen vertaling van den talentvollen schrijver overnemen.
2. Haar feest stelt ons het slotfeest voor der Ware Judith.
Blijft Judith eene typische voorstelling der Moeder Maagd,
eene afschaduwing der onverwinnelijke maria tot in
alle bijzondere overeenkomsten, dan rijst hier van zelve de
vraag: Wat te oordeelen van dien rustigen, onverstoorden,
plechtigen en algemeenen zegetocht van Judith, na den
strijd en de inzameling van den buit, door gansch Israël
gevolgd en deelnemend gevierd? Wat heeft dit slotfeest
-ocr page 274-
248
daarna jaarlijks herdacht, vóór te beduiden, zoo niet de
eindzegepraal der ware judith , welke voorzeker nu reeds
begonnen is, dan echter eerst volkomen gevierd wordt,
wanneer bij de vervulling der tijden, aan het einde der
eeuwen, de inzameling van den geestelijken buit in werke-
lijkheid is geëindigd; en vooral, wanneer gansch Israël,
d. w z. de gansche Kerk vreugdevol deel zal nemen aan
Maria\'s verheerlijking? Op deze typische, zeggen we liever
prophetische gebeurtenis te Bethulië en te Jerusalem, be-
autwoordt geen feestgetij der onverwinnelijke maria
volkomen, tenzij datgene, wat al de verlosten mét Haar,
op aarde en in den hemel, als eenzelfde feestelijkheid met
den Verlosser zullen medevieren.
Uiten we hier geheel onze gedachte met korte woorden.
Wy mogen dit feestgetij beschouwen als eene Vóorbe-
duiding der zegepraal, die op den Grooten dag des Heeren,
tot al de kinderen Gods, de ware Israëlieten, zal worden
uitgestrekt. En wij mogen Judith\'s zegelied als het vóór-
spel rekenen van den lofzang, dien de ware judith aan
het einde der dagen, wanneer de strijdende Kerk voor
eeuwig in de zegevierende is overgegaan, zal doen klinken.
Wat echter de gronden onzer meening betreft, zij mogen
ons nog zoo hecht en overredend schijnen, en werkelijk
onwrikbaar zijn; toch willen wij liever een hooger gezag,
dat zulk eene verantwoordelijkheid torschen kan en op al
onzen eerbied aanspraak heeft, dat van den grooten bis-
schop van Maintz daarvoor laten gelden.
»Het geheele Christenvolk, zoo zegt hij, 1) zal dan
1) Omr.is populus Dei de percepta victoria gaudet, cum uni-
versa membra Christi, in fine mundi, de triumpho antiqui hostis
pleniter exsultant. Tuncquc in organis et citharis Dei land es
-ocr page 275-
249
eerst onverdeeld van vreugde zijn opgetogen over de nu
behaalde overwinning, wanneer al de ledematen van Chris-
tus, aan het einde der wereld, over de zegepraal op den
ouden vijand, in vollen zin feest vieren. En dan zullen
de lofgezangen Gods, met citers en ander speeltuig bege-
leid, plechtstatig ruischen, wanneer wij allen te zamen én
met jubelende stemmen, én door een volmaakt zalig leven
als tot een accoord samen smelten, om den Almachtigen
Heer voor eeuwig lof te brengen in de gelukzaligheid."
Zal echter aan het einde der dagen het groote jubel-
feest des Heeren aanvangen, nu reeds wordt het, dan
meer dan minder, door Godsdienstige vreugdeblijken aan-
geduid en voorafgegaan. Zoo ook zal dan eerst de onver-
winnelijke maria met Christus volkomen zegepralen; maar
nu reeds doet ook Zij bijwijlen op treffende wijze Haar
overmacht op het kwaad gevoelen, de vast behaalde over-
winning op den vtfand luisterlijk blijken.
»Dan ook eerst zal onze Judith," 4) de ware judith in
persoon, en die Zij voorstelt, de Kerk," den Heer een
nieuw lied zingen, wanneer Zij van de vijanden, satan en
zijn aanhang, noch misleiding, noch hindernis voor iemand
meer te duchten heeft, \'t Is van Haar bijgevolg, dat hier
geschreven staat: loen zong Judit/i haar lied."
En dit lied, én het feestgetij verdienen derhalve door
ons met eerbied en vlijt te worden overwogen.
Vóór dat we echter haar lied, dat nog heden zoo duidelijk in
resonant, quando et voce j abilationis et concordi modulatione
perfectae vitae Omnipotenti Domino laudes perpetualiter decan-
tant. Rabanus. XV.
1) Tune et Judith nostra Caaticum novum cantat Domino,
quando de corruptione vel laesione hostium nihil ultra veretur,
de qua consequenter scribitur : lunc cantavit... Rabanus XV.
-ocr page 276-
250
Maria\'s lofzang weergalmt, doen spreken, moeten we eerst
het feestgetij zelven in overweging nemen. Van welken
aard blijkt het naar de beschrijving der geschiedenis te
wezen ? Hoe en door wien is het ingericht; met welke
plechtigheid en algemeenheid wordt het gevierd? Al deze
vragen dienen in het kort opgelost, ten einde de toepas-
sing van het feest of de beteekenis gemakkelijker te doen
gevoelen.
Het laatste Hoofdstuk van het Boek Judith met het slot
van het voorlaatste, mag als het derde gedeelte van dat
Boek genomen. Mét het lied lezen we daar den gedenk-
waardigen vierdag, in weinige trekken aldus omschreven.
Nadat Eliachim en de Joodsche priesterschap Judith te
Bethulië hadden gehuldigd, gelijk nog nimmer aan eene
vrouw, zelfs niet aan Esther, was te beurt gevallen, nadat
al het volk met deze zegewenschen had ingestemd; nadat
de inzameling en ook de verdeeling van den buit ten einde
was, vierde gansch 1) Israël feest. »A1 de mannen, de
vrouwen, de maagden en jongelingen, waren van vreugde
uitgestort en zongen met citers en ander speeltuig."
Of zooals de Grieksche vertaler2) wat breedvoeriger opgeeft.
»A1 de vrouwen van Israël komen te zamen naar Be-
thulië om Judith te zien; zij wenschten haar geluk en richtten
ter harer eere een rijendans aan. En Judith nam een
boomtwijg, als zegeteeken in de hand, en deelde er ook
rond aan de vrouwen, die haar omringden. Zij zelve en
die haar vergezelden, bekransten zich met olijftakken. Maar
zij ging aan al het volk, tot ééne feeststaatsie geschaard
vooruit, en geleidde het vrouwenkoor.
1)    Judith. XV. 15.
2)    Judith. XV. 10-13. XVI. Vgl. Canlica Sion. Bladz. 365
-ocr page 277-
251
»En alle mannen van Israël volgden gewapend, met
kransen versierd en lofliederen zingend.
»En nu hief Judith dit danklied aan, te midden van
geheel Israël; en het geheele volk zong dit loflied na,
(steeds antwoordende bij het geklank van rinkelbommen
en cymbalen op) hetgeen Judith zong."
»Tot zoo verre de Grieksche tekst. Het was dus 4) een
beurtzang, óf bij beurten gezongen, óf zóó , dat Judith met
de vrouwen het lied zong, terwijl het mannenkoor gedurig
het eerste vers herhaalde."
Op grond van dit verhaal kunnen we nu ons oordeel
over de feestviering vormen, en de zooeven gestelde vragen
oplossen.
Het feest wordt bijgewoond door al het volk, d. i. door
allen van Juda, en ook door allen van Israël, die daar
verspreid woonden of van elders aankwamen; het heeft
plaats onder goedkeuring van het hoogste gezag, thans
door Eliachim uitgeoefend, die, als Hooge Priester, Christus
voorstelt.
De inrichting der feestelijkheid ontsproot van zelve aan
de biyde, opgetogen geestes-stemming van het volk; overi-
gens werd de regeling door den Hoogen Priester aan
Judith overgelaten.
\'t Is eene Godsdienstige plechtigheid van dankzegging
aan den Heer, en van gelukwensching aan haar, die de
Heer, ter Zijner verheerlijking had uitgekozen, ingegeven
en geleid, en die nu voor altoos zegeviert tot haar laatste
einde toe. Zelfs vele jaren na Judiths afsterven, in den
Sions gezangen. Bladz. 366. 1).
-ocr page 278-
252
gezegenden leeftijd van 105 jaren 1) bleef Judea onverstoord
een vollen vrede genieten.
De feeststaatsie 2) neemt haar uittocht van Bethulië, en
trekt naar Jerusalem, om in den Tempel, de afbeelding
des hemels, het eigenlijke feestgetij door gemeenschappelijke
aanbidding, door brandoffers en vrijwillige giften, door op
te dragen wat zij beloofd hadden, zoo plechtig en grootsch
mogelijk te vieren. Dit feestbedrijf heeft drie volle maanden
geduurd, en werd daarna telken jare onder de benaming
van Juditfisdag op gelijke wijze gevierd, om na de Baby-
Ionische gevangenschap samen te smelten, naar we meenen,
met het feest der Kerkwijding van den tweeden Tempel;
die in uitwendige praal en stoffelijke kostbaarheden bij
den eersten Tempel ver achterstond, doch als Huis Gods
en afschaduwing des hemels dien eersten verre overtrof:
omdat de Heer, in het Vleesch verschenen, op de handen
Zijner Moeder, de ware judith, 3) persoonlijk daar is
opgedragen.
Judith moet haar lied, dat zij aan allen had rondge-
deeld, wel hebben aangevangen bij \'t begin van den op-
tocht, en zeer zeker te Jerusalem hebben hervat. Terwijl
het geheele volk op aanwijzing van den Hoogen Priester
naar Jerusalem getogen, daar zijn offers plengde; wijdde
Judith 4) al de rijke schatten en velerlei kostbaarheden
van Holofernes, die het volk haar had toegewezen, en wel
in \'t bijzonder zijn oorlogsgetuig met het prachtgordijn,
1)   Judith. XVI. 28. De geschillen over de Chaldeeuwsche
lezing van dit jaartal, liggen buiten ons bestek.
2)  Judith. XVI. 22, 31.
3)  Malachias. III. 1.
4)  Judith. XVI. 23.
-ocr page 279-
253
\'t welk zij van zijn legerstede had meegenomen, in
navolging van David, tot een gedenkgift aan den
Heer. En deze gift was niet van geringe waarde noch
van weinig omvang; om het alles te vervoeren, had
men Judith\'s lastwagens en muilezels 1) daar mede
moeten beladen. Na afloop der feestelijkheden nam
Judith\'s aanzien 2) te Bethulië en hare vermaardheid door
\'t gansche land dagelijks toe. Bij de feesten verscheen zij
met grooten luister; grootmoedigheid en kuischheid ble-
ven immer in haar gepaard. Zij schonk hare dienst-
maagd de vrijheid, liet haar uitgestrekte goederen aan
hare verwanten als erfenis, en bij haar afsterven werd
zij zeven dagen — het plechtig treurgetal — door Israël
beweend.
Ziedaar in \'t kort wat ons de geschiedenis van het feest
vermeldt. Doch kan het onwaarschijnlijk heeten, dat
gedurende zulk een feestgetij van 100 dagen, de priester-
schaar haar zegebede meer dan eens tot Judith heeft
hervat: »Gij zijt de luister van Jerusalem, de vreugde van
Israël, de roem van ons volk," terwijl de feestvierende natie
deze en meer andere prophetische aanduidingen der ware
judith plechtig nazong?
Indien ooit, dan voorzeker bij zulk een feest hadden de
Joden wel reden en overvloedig aanleiding, om gevoelens
te koesteren en die ook te uiten, als die Zacharias \'•>) later
ontboezemde:
1)  De Grieksche vertaler. XV. 11.
2)   Judith. XVI. 26.
3)  Luc. I. 68.
-ocr page 280-
254
«Gezegend zij de Heere, de God van Israël:
Want Hij heeft Zijn volk bezocht en verlossing te weeg gebraeht.
Gelijk Hij sprak door Zijner heiligen mond,
Zijn Propheten, die van eeuwen herwaarts ziju!
Redding van onze vijanden,
En uit de hand van allen, die ons haten."
Zonder volle bewustheid beleden zg dan, dat de over-
winning thans gevierd, tot vóórteeken dienen moest. In
werkelijkheid immers verheugden zij zich met de toezegging
en den schijn dierzelfde zegepraal, wier vervulling en
waarheid Zacharias aanschouwde.
Kan het gewaagd schijnen , indien w\\j in de gemoe-
deren van velen, van de Godsdienstigsten vooral, gevoe-
lens meenen te lezen, als die wij zoo menigwerf in de
hun bekende Psalmen en in andere prophetische Schriften
ontmoeten?
Hun toch waren de zoogenaamde 1) Trap-Psalmen, of
bedevaartzangen bij den optocht naar de hooge feesten te
Jerusalem, door gebruik eigen geworden; dit mag althans
ongetwijfeld gelden nopens het derde 2) Lied der optochten:
,01 ik verheug me, als men mij zegt:
Wij gaan naar \'t huis des Heerenl
1)    Volgens Lowth, Michaëlis en anderen zijn die 15 Psalmen
van 119 -133, Graduales genoemd, omdat ze onder het beklim-
men der 15 trappen naar den tempel, op de plechtige feestdagen
gezongen werden. Calmet meende, zij heeten het Lied der op\'
tochten,
als hadde het volk deze Psalmen aangeheven bij den
terugkeer van Baby Ion, of die gebeden, om de verlossing uit de
ballingschap af te smeeken. Anderen, doch met nog minder
grond, leiden de benaming af van het hooger klimmen van toon.
2)   Psalm. CXXI. Laetatus sum in his, quae dicta sunt niilii etc.
-ocr page 281-
ü65
Ja I onze voeten stonden
In uwe poorten, o Jerusaleml
Jerusaleml gij schoon gebouwdel
Als stad, waar alles samenhangt!
Waarheen de stammen opgaan, \'s Hoeren stammen,
Getuigenissen voor [ons] Israël,
Om \'s Heeren Naam te loven."
Verheft de Christen bij \'t bidden van dien Psalm, dien
de Kerk op al de Maria-feesten in hare gebeden opnam,
van zelven zijne hoop naar het hemelsch Sion, werpt hij
dan zijn blikken op die schoone muren »uit diamant
gehouwen" en wenscht hij dan zoo vurig naar die «woningen
des Vaders," waar God zegeviert; dan zullen zin en toon
van datzelfde gezang ook de Israëlieten, gestemd als ze
waren door zulk een feest, wel tot hoogere gedachten heb-
ben opgevoerd.
Zoo natuurlijk althans moest in hun hart een voorgevoel
der blijde toekomst rijzen. Neen, \'t is niet voorbarig te
zeggen: toen schemerde hun in de verte het licht reeds
toe, dat later ontstoken, Isaias in geestvervoering bracht:
»Dan ziet, 1) Ik schep een nieuwen hemel en een nieuwe
aarde; en aan de vorigen zal men niet meer denken;
het vroegere zal in de herinnering niet meer opkomen.
Maar gij zult vreugde vieren en in blijdschap zijn uitge-
stort en dat voor eeuwig over hetgene Ik schep," wan-
neer Ik bij Mijn tweede komst, naar U afdaal:" want ziet
Ik schep een nieuw Jerusalem tot jubel, een nieuw volk
tot vreugde. Ik Zelf wil feest houden in Jerusalem en vreugde
vieren met Myn volk," en van dat slotfeest af »zal er geen
weenende stem, geen klagende meer worden gehoord 1"
1) Isaï. LXV. 17.
-ocr page 282-
256
De genade immers sprak zoo helder bij dit Godsdienstig
hoogtijd, zij sprak krachtig in hunne zielen: «Verheug U uiter-
mate, dochter van Sion! 1) Jubel, dochter van Jerusalem! Zie
Uw Koning komt!" Hij, de rechtvaardige, toonde zich reeds
door den vijand op zoo wonderbare wyze te doen sneven!
Ons alwederom, die de vervulling der zooeven genoemde
voorspelling van Isaias aanschouwen, die »de H. Stad 2)
het nieuwe Jerusalem, uit God van den hemel zagen af-
dalen;" ons, voor wie de schaduwe door de waarheid is
opgehelderd, ons kan het niet bezwaarlijk zijn, in het
oude Jerusalem, nu in ééne en zóó plechtige feestviering
omgeschapen, de afbeelding des hemels te zien.
»Wij, die zijn toegetreden 3) tot den berg Sion en tot
de Stad van den levenden God, het hemelsch Jerusalem, en
tot de feestvergadering der vele duizendtallen van Engelen;
en tot de Kerk der eerstgeborenen," wij zien in dit heu-
chelijk feest van Judith, de duidelijke afschaduwing van
dat der ware judith aan het einde der eeuwen.
Wanneer dan al de gelukzalige zielen, die elk met haar
lichaam zullen vereenigd zijn, wanneer allen die afgewasschen
zijn in het bloed van het Lam, daar ter rechter zijn geschaard,
heffen zij een choor aan, Maria ter eere : »De Heer heeft U
gezegend door Zijne kracht: want door U heeft Hij onze
vijanden vernietigd!"
Dan neemt Maria Haar Rijksschepter — den boomtwijg
van Judith — in de hand en deelt aan allen, 4) die vol
blijdschap haar omringen, de zegepalmen rond.
1)  Zach. IX. 9.
2)  Openbaring XXI. 10.
3)    Hebr. XII. 42.
4)    Openb. VII. 9.
-ocr page 283-
257
De ware judith Zelve en die Haar vergezellen, be-
kroonen zich met olijftakken des eeuwigen vredes. Eenig
voorbeeld in het Oud Testament, dat vrouwen zich aldus
omkransen met olijftakken; nu bij Judiths feest zijn zij
allen daarmede versierd; want zij treden allen samen en
zingen 1) ter eere der ware judith hun lied, dat niemand
anders zingen kan tenzij die uitverkorenen.
Het aantal feestelingen blijft onbekend: want het is
ontelbaar.
Zij vormen één beurtzang: want allen z\\jn gelijkelyk
opgetogen.
Zoo trekt de stoet van Bethulië, de Kerk hier beneden,
naar Jerusalem, het Jerusalem van boven, dat volmaakten
voor immer zegeviert.
Vóór dat echter het feest in al zijn plechtigheid daar boven
aanvangt, moeten wij, zooals 2) te Bethulië geschiedde, op de
stem van den Hoogen Priester, die Zijne Moeder in het open-
baar heeft verwelkomd en alle glorie toegezegd, moeten wij,
vrijgekochten, rein- gewasschen in Zijn Bloed, eerst Maria
toejuichenI Hoe! — mag men vragen — moeten? Omdat
het Zijn wil is, die over alles gebiedt; ofschoon allen, die
daar zijn, volgaarne zich wenden en veel dankbaarder tot
hunne Koningin, Maria, dan de Bethuli rs naar Judith.
»A1 de dochters van Sion3; —al de gelukzaligen — hebben
het oog op Maria gevestigd; allen roemen Haar zalig; zij
die als koninginnen boven anderen uitsteken , wedijveren
om het zeerst Maria te prijzen."
1)    Openbaring. XIV. 3.
2)    Judith. XV. 12.
3)    Viderunt Eam filiae Sion; et Beatam dixerunt, et reginae
laudaverunt Eam. Off. Asmmpt.
17
-ocr page 284-
258
Haar bleef, zoolang de tijd van strijden aanhield, de
schat Zijner verdiensten en genaden ter beschikking; nu
ook laat de eeuwige Eliachim Haar vrij, den feestelijken
optocht te regelen: want geen schepsel is in staat de lietde
te beseffen, awaarmede Hij, de Heer, Zijne Moeder, de
luister en de eerste dochter van Jerusalem, 1) met alle kost-
baarheden van deugd en gaven versierd, daar aanschouwt
en verheerlijken wil."
De feeststaatsie, welke de ware judith hier te regelen
heeft, en aan wier hoofd Zij zich bevindt, is de gezamen-
l\\jke optocht van alle gelukzaligen, zoo Engelen als men-
schen, die na het oordeel ten hemel opstijgen. Allen, daar
ten feèstrei geschaard, roepen Haar eenparig toe: »Wij
allen, o Moeder Gods, wij allen zijn verrukt van blijd-
schap, nu wij bezit gaan nemen van de Stad Gods, maar
in U, als het toppunt dier heerlijkheid te beschouwen,
zullen wij een nieuwen hemel genieten."
Wij weten het allen, nu reeds zegepraalt de ware
judith , naar ziel en lichaam ten hemel opgenomen; nu
reeds aanschouwen we in Haar het werk der genade vol-
tooid,inons echter zal die triomf niet voor dien plechtigen
dag voltrokken zijn. Maar van het oogenblik at, dat Maria
dat toppunt van heerlijkheid besteeg, tot dat al Hare kin-
deren naar lichaam en ziel met Haar opstijgen , zal Haar
zegepraal steeds toenemen.
»Dan echter 3) zal ook in de Kerk — die na en óm
1)    Ornatam monilibus Dominus concupivit Off. Ass.
2)   Sicut laetantium omnium nostrüm habitatio est in Te, S.
Dei Genitrix. Psalm LXXXVI. 7. Off. Ass.
3)    Judith, hoc est confitens et laudans, tune Canticum canit
Domino, quando S. Ecclesia, sponsa videlicet summi Regis post
peractum bellum praesentis vitae, quo contra diabolum atque
-ocr page 285-
2Sg
Maria, door Judith is afgebeeld — datgene, wat we hier
lezen, worden vervuld; dan zal zij, als de Bruid deshoogsten
Konings haar eeuwig loflied aanheffen, wanneer zij den strijd
van dit leven, dien zij tegen den duivel en de geestelijke
vijanden ondernam, zal hebben voltrokken. Dan zal zij
voor de overwinning en hare bevrijding, den Heer waar-
dige dankoffers aanbieden, dan de vervulling harer plicht
zonder eenige hindernis doen blijken; en niets zal er meer
tegen haar opstaan; maar eeuwig bluft zij vreugde vieren."
Intusschen richten wij met met Pius onze blikken naar
boven, »waar de deuren des hemels 1) reeds geopend zyn
door Haar, die daar met de Engelen zegeviert." Ons hart
verzuchte steeds, op de uitnoodiging der Kerk: »weestver-
heugd: "2* want de Maagd Maria, die reeds ten hemel op-
klom, heerscht nu met Christus in eeuwigheid."
3. J)at feest is niet uitsluitend van de zegevierende,
maar ook van de strijdende Kerk te verstaan.
M ar leert die feestvergadering ons anders niets, dan
den laatsten triomf der ware judith? Schildert de plecht-
statige triomftocht van Bethulië naar Jerusalem slechts den
laatsten en algemeenen overgang der strijdende Kerk op
aarde naar die in \'themelsch Jerusalem eeuwig zegeviert?
Het lied van Judith, dat als een trouwe tolk, den zin
hostes spirituales confligebat, pro triumplio atque ereptione soa
Domino grates condignas exsolvit, atque officii sui sine aliquo
impediinento pleniter Ipsi exhibet ministerium; nee aliquid ei
oberit etc. Rabanus XVI.
1)    Paradisi portae per Te nobis apertae sunt, quae hodie glo-
riosa cum Angelis triumphas. Off. Ass.
2)  Hodie Maria Virgo coelos ascendit I gaudete quia cum Christo
regn.it in aeternuml Off". Ass.
iV
-ocr page 286-
260
en de beteekenis van het geheele feest weergeeft, is
het uitsluitend voorspelling van den grooten dag des
Heeren? »Zij verwijst immers, gelijk P. Pierik-1) zegt, op Gods
gerigt en op het eeuwig vuur, even als Mozes op de eind-
looze straffen wees van een rechtvaardiglijk vertoornden
God." Voorzeker is het eene voorspelling van dien
grooten dag des Heeren, en dus ook van den dag der
groote Vrouwe, Zijne Moeder; die met Hem, den Koning
der glorie Haar Zoon, zal afdalen om te oordeelen; en
daarna met allen, die aan Haar gelijk zijn geworden,
voor eeuwig zal opstijgen ten hemel. Doch bespreekt
dat prophetisch lied niets anders dan dien dag, of de
groote gebeurtenis van dien dag, het slotfeest der
onverwinnelijke maria? Wij twijfelen er niet aan, of
het doelt zeer zeker ook op de zegepralen, die de groote
zegepraal noodzakelijk vooraf gaan; en het beschrijft ook
den tijd, dien we thans beleven.
Inderdaad: men heeft slechts den inhoud van het gezang
te raadplegen om overtuigend in te zien, dat het veel meer,
en wel byzonder de tegenwoordige dingen bespreekt, waarop
de wetten van Gods Voorzienigheid, door Judith vermeld,
van zelven toepasselijk zijn.
Wij hoorden het reeds uit den mond des Schrijvers over
Sions Gezangen: »Zij zingt den triomf des Heeren over
al Zijne vijanden, zooals die nu bestaat, zoowel in deze
eeuw als in de toekomstige." Dit kan zoo weinig betwij-
feld worden, dat wij er niet langer bij stil staan; wij
wilden dit slechts vooraf in herinnering brengen, ten einde
een ander bezwaar in te leiden, eene andere zeer gewich-
tige vraag over den aard dier zegepraal nu te stellen.
1) Cantica sion. II. Bladz. 368.
-ocr page 287-
261
Van welke zegepraal kan in Judith\'s lied sprake zijn?
Met deze vraag raken wij eene hoofdquaestie, de grond-
vraag aan onzer Verhandeling! de blik in de toekomst
door pius geworpen, rust hij op een slechts inwendige en
louter bovennatuurlijke zegepraal des geloofs, of is ons
in de wake judith ook hoop geschonken op een uitwen-
dige verlossing?
Wij ontmoeten hier op onzen weg mannen, wien \'t aan
groot vertrouwen in geenen deele ontbreekt, die al onze
stellingen, tot heden geuit, gaarne toegeven en met ons
in \'t verschiet op de blijde toekomst staren van het slot-
feest der onverwinnelijke maria, doch in de naaste,
zelfs niet in de verste toekomst geen zegepraal verwachten,
tenzij op louter inwendig gebied. De Kerk schittert,
zeggen zij, door haar voorbeeldelooze eenheid; zij zal nog
meer glinsteren door de kracht van haar geloof; zij zal
uitmunten in reinheid, recht en heiligheid; zoodat een
ieder haar den lof geven moet, dien we van Judith lazen:
Mr was niemand die eenig kwaad wist tegen haar.
Wat Pius voorspelde, dat de Kerk in de negentiende eeuw,
vooral na het Vaticaansch Concilie 1), nieuwe blijken harer
innerlijke eenheid en onverstoorbare levenskracht zal aan
den dag leggen, deze voorspelling zal volgens hen op het
inwendig gebied des geloofs, ten volle bewaarheid worden.
Doch maatschappelijken invloed uitoefenen, dat is de
maatschappij, waardoo\' zij is uitgeworpen, op nieuw door-
dringen, dat durven zij niet meer verwachten.
De reeks dier mannen begint voor onze eeuw met Donoso
Cortes, dien althans ontmoeten wij het eerst als schrijver;
zij telt mannen, die aanspraak hebben op eerbied en
1) Vgl Studiën. II. Jaargang. Het Vaticaansch Concilie Bladz 15.
-ocr page 288-
262
hoogschatting. De een steunt op dezen, de ander op
genen grond; doch allen komen tot het eindbesluit: geen
zegepraal rest meer der Kerk, tenzij in louter geeste-
lijken zin.
De dusgenaamde liberaal-katholieken zijn in \'t algemeen
deze ontmoedigende richting toegedaan. Hun ontbreekt
het juist begrip en nog meer het waar gevoel over dezen-
ding en de rechten der Kerk en van haar hoofd; zoodat
wij de bezwaren, van geheel anderen aard, en de schijn-
gronden, die zij aanvoeren, hier niet eens bespreken willen.
Van geheel ander gehalte z\'yn diegenen, op wie we hier
het oog hebben.
Donoso Cortes, die als schrijver verdient opgemerkt,
scheen te meenen, dat nieuwe heihniddelen werden vereischt,
voor de negentiendeeeuwsche maatschappij te genezen; en
omdat hij deze niet konde verwachten, blikte hij op
de laatste ingrijping Gods, het algemeen oordeel. Zulk
eene meening echter kan toch niet wel stand houden, wijl
haar grond noodzakelijk faalt. De Stichter der Kerk heeft haar
immers van heilmiddelen ruimschoots voorzien, om de
wereld op het rechte spoor te brengen en te houden; aan
die middelen der Kerk eigen, ontbreekt het niet; zelfs blijkt
hunne kracht heden meer dan ooit.
Anderen, en zjj zijn de meesten, staven hun minder be-
moedigend voorgevoel niet zoo nauwkeurig, en wenden
alles, wat wij onder het opschrift: de iiopelooze toestand
in \'t midden brachten, als bewijzen aan, dat er op geene
ingrijping Gods te hopen valt! althans geen zegepraal der
Kerk te verwachten is, tenzij in geestelijken zin
Zoo dan — om hun gevoelen, of om den omvang hunner
opvatting, zoo veel we kunnen, te formuleeren, en
daardoor reeds te ontzenuwen — zoo dan zou de Paus ,
-ocr page 289-
263
die in zijn ambt, in zijne bediening en in zijn persoon
door een Goddelijk recht, van alle staatsmachten
der wereld 1) onafhankelijk is, zijn zal en big ven
moet, hij zoude zijn zending, die ook de zending is der
Kerk, niet meer zien geëerbiedigd, niet eens eikend, tenzij
door individuen maar niet door vertegenwoordigers der niaat-
scWappij? Dus ook zou de gansche Kerk in haar hoofd nim-
mer meer den grond harer rechten genieten kunnen? En
diu wederrechtelijke toestand van het Christendom zou, als
in de drie eerste eeuwen, nu voor goed zijn teruggekeerd ?
Voor zooven e het bezwaar aldus wordt geopperd, ant-
woordden wij reeds met Pius 2) of liever met Judith:
En wie zijt //ij, om den Heer omen God op de proef te
durven stellen?
Zulk een toestand, zegt men verder, duurde drie eeuwen,
en toch zegende de Heer de Kerk in die mate, dat z\'u\'
al>m zegevierde? Maar ook was de toestand van dien aard
dat de voortdurende strijd der overheerschende maatschappy
met de rechten van Gods Stedehouder, den heilige Schr\'y-
vers van dien tijd het idéé van \'t laatste oordeel steeds
voor den geest bracht. Bovendien mag zulk een verscholen
leven der Kerk, zelfs in die tijden, niet te algemeen wor-
dcn gedacht; de bloeiende Kerken van Egypte wederleggen
dit denkbeeld; ook was de samenhang der wereldmaat-
schappij geheel anders ingericht dan heden.
Al verder — want dat wij dus vragen, brengt de om-
vang hunner opvatting mede — de Evangeliewet, bestemd
om de individuen, maar niet minder de vereenigingen van
1)    Vgl. Pius IX en zijn roemrijk leger. III. De noodzakelijk-
heid der tijdelijke macht.
Bladz. 33.
2)    Vgl. Bladz 10. 1)                                      .•........
-ocr page 290-
264
individuen, de maatschappij te verplichten, te beheerschen,
de wet des geioofs, der hoop, der liefde; in. e. \\v. het Gods-
rijk op aarde, dat heel de wereld omvatten moet, zou dan
van zijn recht, en in zooverre van zijn doel en streven,
verstoken bl\'yven?
Zij antwoorden: ook nu betreuren wij het toch, dat het
grootste gedeelte der menschheid, aan ongeloof is prijs ge-
geven ; en zij die gelooven, hoe weinig overeenkomstig met het
geloof blijkt vaak hun levenswandel? Doch dit bewijs pleit juist
voor het tegendeel; daar het Rijk Gods, hetwelk Judith
bezingt, zich tot aan de uiterste grenzen der aarde uitbreiden
moet. Niet in naam en titel alleen, doch in waren en vollen
zin; niet slechts bij vrome wenschen: 1) »Dat alle volkeren
U prijzen, o Heer, en alle uiteinden der aarde U vreezen 1"
neen, in werkelijkheid moet Hij heerschen, Hij, die lijdende
bad en 2) aan \'t einde van zijn gebed verzekerde: »AUe
uiteinden der aarde zullen zich van de vroegste openbarin-
gen af herinneren en tot God terugkeeren; en al de ge-
slachten der heidenen zullen voor Hem verschijnen om
Hem te aanbidden." En de Heer Zelf, Wien dat Rijk be-
hoort, verklaart ons daar tevens nader, dat die terugkeer
niet van eene gedwongen aanbidding bij mama\'s slotfeest,
maar van eene nederige Godsvereering in deze eeuw moet
verstaan worden.
Het staat dan onwrikbaar vast: »H\'y, Wiens macht
Judith verkondigt, zal, Menschgeworden, heerschen van de
eene zee tot aan de andere 3), ja, van den vloed tot aan
de grenzen des aardbodems."
1)    Psalm. LXVI. 8.
2)    Psalm. XXI. 28.
3)    Psalm. LXXI. 8.
-ocr page 291-
265
Maar zulk Ryk heeft de Heer der Kerk, volgeus de opwer-
ping zelve, nog niet aanschouwd, toch moet het verwezeu-
lijkt worden; de genademiddelen daartoe noodig zijn zonder
eenigen twijfel in de Kerk voorhanden; maar ook de uitwen-
dige hulpmiddelen tot hetzelfde doel moeten wij verwachten.
Zal het door Gods Voorzienigheid der Staatsmacht worden
gegund die hulp te bieden? Dan zal haar, onder welken
vorm zij ook optrede, voor dit dienstbewijs, gelijk aan
Judiths dienstmaagd 1) de ware vrijheid of de zegening
des geloofs tot loon geschonken worden.
De streving der maatschappij naar eenheid, 2) kenmerkt
zich reeds lang, en al sterker en sterker; toch op zich
zelve genomen is zij ijdel; — daar naast schittert de
streving der Kerk naar eenheid meer dan ooit, en dat
streven zal zijn doel niet missen. Ziedaar feiten door ons
vroeger aangeduid en uiteengezet. Hoe dit hier voor ons doel
van pas komt? Slechts ter wederlegging; en vermits we
nu toch eenmaal het gebied der veronderstellingen betra-
den, zij dan de mogelijkheid eens als werkelijkheid gedacht:
Heel de wereld leeft onder één vorst of onder één bestuur;
ook dan moet de tijdelijke macht, naar de begrippen der
Kerk en de Leer des geloofs, van de geestelijke macht
onderscheiden blijven; maar hoe gemakkelijk — indien we
dit woord hier gebruiken mogen — kan God zulk een
toestand aanwenden tot herstelling van al de rechten der
Kerk!
God bediende zich van de wereldmacht der Romeinsche
republiek, hoe weerstre\\ ig ook in hare bestuurders, om
het geloof te verspreiden, en het alom aanzienlijk en achtbaar
1)  Vgl. boven. Bladz. 168.
2)  Vgl. boven Bladz. 94,95.
-ocr page 292-
266
te maken; maar ligt ia onze hypothesis dezelfde weg niet
open? Hoe dit geschieden zal, zij Gode overgelaten.
Lomiue Deus respice.
In zjjne Nederlaudsche gedachten, uitte de heer Groen
onlangs deze opinie: slechts een der twee oplossingen van
de maatschappelijke verwikkelingen dezes tijds, schijnt
heden denkbaar; het socialisme of het ultramontanisnoel
Laat ZEd. die voor het navorschen der laatste gronden
schijnt terug te schrikken, de hoop willen voeden, dat er
een middel weg van elders zal worden geopend, met zijn
protestantsche denkbeelden meer strookend; ons komt de
middel weg voor den geest: dóór het socialisme naar het
ultramontanisme — alle wegen immers geleiden naar Rome !
Zij ook, wien het aan die breedere hoop mangelt, zij moeten
wel tot de eindoplossing komen: weldra volgt de vernietiging
der wereld. Hoe zich toch eene maatschappij zonder Christus
of Evangelie, den Schepper nu niet alleen als vroeger,maar
ook den Verlosser ondankbaar, voor te stellen? Nu aan al
de heilmiddelen der Kerk, meer dan 18 eeuwen in oefening
gebracht, en door hun bewezen invloed in aanspraak en
gezag gestegen, tegenstrevend, moet zij in korten tijd
noodzakelijk vervallen tot een bijeenvoeging van menschen
die aan dieren gelyk geworden, door geen geweld te breidelen
zijn. Neen eene maatschappij als die van heden, door \'t
Christendom verfijnd en zich daar tegen aankantend ,
zij kan, diep bedorven als ze is, geen stand houden.
Mag eindelijk de aanstaande overwinning der Kerk, door
Pius zoo vertrouwvol aangeduid, slechts eene inwendige
en niet eene maatschappelijke zegepraal zijn — volgens de-
zelfde opwerping — dan zullen niet slechts de rechten
Gods niet meer worden erkend; maar de openbare, ge-
meensehappelyke Godsdienstvieriug, elke aanbidding zal
-ocr page 293-
267
verdwynen, en gelijk nu reeds voor een goed deel, eindelyk
geheel ophouden, zelfs door wetten zyn verboden. Alle
Christelijke ideën gaan dan verloren; het overheerschend
heidendom spant de kroon.
Van al deze gevolgen hunner veronderstelling schrikken
niet alleen wh, maar ook zy, die ze opwierpen, terug; en
toch moeten wij tot zulk besluit komen, zoo niet een
volledige triomf, door de bemiddeling dek ware judith
met rasse schreden nadert. Geen stilstaan is hier denkbaar;
meer dan ooit gaan heden de beginselen met snelheid tot
hunne laatste toepassingen over.
Wij sluiten deze lange uitweiding; niet aldus de man
der hope. Zyn Speriamo 1) zijne hoop is krachtiger, staat
vaster, is breed en omvattend, tegen alles bestand Hij erkent
het hopelooze van den toestand, en toch, dit juist sterkt
zyn vertrouwen: dan immers past het der ware judith
een volledige zegepraal der Kerk te bewerken, en wel een
zegepraal, naar Pius\' gronddenkbeeld, tegenover de revolutie,
die de banden tusschen God en de menschheid poogt los te
maken. Een zegepraal derhalve wordt door den Paus verwacht,
ja, als toegezegd, een zegepraal van Gods rechten op de
menschelijke maatschappij. De revolutie zal te niet gaan, zoo
luidde het, maar zoodra de revolutie ophoudt, treden de
rechten van God en Christus in hun volle werking wederom
te voorschy\'n, en dit niet slechts op het bijzonder gebied
des geloofs, maar veel eigenlyker op het openbaar gebied
der maatschappij; volstrekt zooals dezelfde Pius IX den
wensch in \'54 te kennen gaf. Niet mag dit aardrijk in een
Eden omgeschapen, niet de Kerk hier beneden ophouden een
strijdend leger te zyn; doch ook vrede. — vrede vooral met
1) De Wachter. Mei \'73. Uit de gevangenis van het Vatkaan.
-ocr page 294-
268
de aardsche machten — door haar immer afgebeden, moet
haar geschonken worden.
"Wat wij derhalve tot hiertoe in \'t midden brachten, om
het vertrouwen naar Pius\' voorbeeld te sterken, dat alles
geldt de hoop op eene zegeviering, niet in eng afgebakenden
maar in den volsten zin genomen; zooals de zegezang van
Judith ons verder bevestigen zal.
Luisteren we met des te vaster beradenheid naar de ver-
maningen, welke Rabanus Maurus ons in dienzelfden geest
aanbiedt.
Opmerkelijk en stichtend is de aandrang, waarmede
die leeraar van Duitschland ons op \'t harte drukt, den
zegezang van Judith goed te overwegen. En waarom?
Omdat we daaruit leeren kunnen, welke orde in den strijd
dient gevolgd, met welken geest wij moeten bezield zijn
en door welken heldenmoed we tot die zegepraal ongetwij-
feld geraken kunnen; dit alles toont het lied, dat we zoo
aanstonds uiteenzetten, zonneklaar.
«Meermalen, dus spreekt Rabanus 1) hebben we reeds
gewaarschuwd, dat hetgene we hier van Judith\'s lied en
van de begeleidende muziekwerktuigen lezen, in mystieken
zin moet worden opgevat, en geschreven is om onze ge-
wichtigste handelingen te regelen."
»Wij moeten nl. nagaan, hoe 1) onze zangster ons gebiedt
1)    Quod saepe diximus, ad actus nostros probatissimos per-
tinere. Ac inde intuendum nobis etc. Rabanus XVI.
2)   Intuendum nobis est, qualiter cantrix nostra jubeat nos
Domino laudes canere, hoc est: incipere Dli in tympanis, dein-
de cantare in cymbalis. Scilicet studeamus Ei corde et ore atque
bona operatione consonas laudes dicere. Idem Ibid,
-ocr page 295-
269
den Heer lof te zingen, eerst met rinkelbom, dan met cym-
balen. Wij verklaren ons. Met hart en mond, met volle
borst moeten wij er ons op toeleggen, om vooral door
goede daden een welgevallig loflied Hem aan te bieden,
aan allen Zijn lof te verkondigen."
\'t Was dan zeer verstandig van den Paus, ons naar de
lessen van Judith, naar haar voorbeeld te verwijzen, om
daarnaar onzen toeleg en ons leven te regelen.
Blijft Judiths gezang het voorspel van Maria\'s glorie
op Haar grooten dag; niet minder wijst het ons aan, en
waarschuwt het ons, nu vast te doen, wat daar geschiedt; nu
reeds Ie werk te gaan, gelijk daar wordt voorgehouden,
ten einde persoonlijk te zegevieren, en dus ook de zaak,
die we verdedigen te doen zegepralen, en zoo veel in ons
is, den geestelyken buit meester te worden.
Zoo lang we in den geestelyken strijd des levens, onder
de hoede blijven der Kerk en ingevolge onder die der
onverwinnelijke maria, zoo lang ook zal Haar Bruidegom,
die tevens de Bruidegom is der Kerk, en door Wien al
haar ledematen, in alle tijden en op alle plaatsen worden
bezield, onze zielen vruchtbaar maken tot goede daden,
ons sterken ter overwinning op eiken vijand; terwijl de
immer levende en steeds verheerlijkte ware judith ge-
machtigd blijft de zegepraal ook nu reeds te leiden, welke
Zij met alle strijders te zamen eenmaal volkomen vie-
ren zal.
Zoo diep gevoelt de gevierde schrijver zich van dit alles
doordrongen, dat h\\j t. a. p. tegelijk volgen laat: «Loven
we derhalve, 1) in den geest der Kerk en naar Maria\'s
1) Laudemus ergo devotione qua possumus. Quid enim feli-
uius, quam modo exercere, quod te speras in futura beatitudine
-ocr page 296-
270
vingerwijzing, zoo veel we vermogen, nu reeds den HeerT
Want wat is. er gelukkiger, dan zich nu reeds te oefenen
in hetgene gij hoopt in de toekomstige zaligheid te kunnen
voltrekken. In de hoop immers zijn wij zalig geworden.
Zijn wij nu vast kinderen Gods, wat en hoe wij eenmaal zijn
zullen, mocht hier beneden nog niet openbaar tyn. Dan echter,
wanneer Christus, uw leven
, openbaar worden zal — op den
grooten dag der ware judith — dan zult ook gij met Hem
openbaar worden in heerlijkheid.
— Dewijl wij derhalve nu
reeds het begin dier groote eindzegepraal moeten zien en
ondervinden, volgt er in Judith\'s lied: Be Heer vernietigt
den strijd,
.Hij doet bijwijlen Zijne lievigheid ophouden."
In de hoofdzaak dus blijven het prophetisch lied onzer heldin
en de feestviering, waarvan het de uitdrukking is, als Vóór-
beduiding gelden van de eeuwige eindzegepraal of van het
slotfeest der Moeder Gods en der Kerk, en ook dit hoofdidée
der voorspelling is uiterst geschikt om ons vertrouwen
te sterken.
Maar die algeheele overwinning, aan het einde van den
strijd zoo luisterlijk gevierd, is niet denkbaar, of de ge-
deeltelijke overwinning moet hier beneden voorafgaan.
Alles verraadt, dat eene nieuwe zegeviering der goeden
weldra moet volgen, dat een voorspel dier eeuwige zege-
praal ophanden is.
Dit vertrouwen bezielt den grooten Pius IX, ons aller
voorbeeld en aanvoerder. Hij gaf de hoop te kennen, dat
betere dagen, niet slechts voor het inwendige geloofsleven —
deze toch schitteren reeds lang in vollen glans — maar ook
posse peragere. Spe enim salvi facti sumus, sed nondum apparuit
quid erimus; cum enim Ckristus apparuerit, vita vestra, tune et
ipsi cum Eo apparebimvs in gloria.
Ünde et sequitur: Dominus
conterens bella. Rdbamis. XVI.
-ocr page 297-
271
voor het uitwendige, kerkelijke en dus maatschappelijke leven
zullen aanbreken.
Incipite Domino. Een nieuw accoord stemme dan uw
lied! een nieuw vertrouwen beziele uw haft! een nieuwe
melodie begeleide uwe daden!
4. Jndith\'s Lied.
Verplaatsen we ons in den geest, nu niet meer door de
herinnering aan \'t verledene te Bethulië; maar liever
door de kracht van \'t geloof, in de verre toekomst, daar,
voor de poorten van het hemelsch Jerusalem, op den blijden
stond, dat de oneindige Majesteit tot de ware judith
spreekt. De Heer immers richt zich in het lied op de lief de \\)
tot Haar: i>Gij heldhaftige omgord op nieuw uw zwaard; Uwe
voortreffelijkheid en schoonheid öeyinm
thans te schitteren
met nieuwen luister! vaar voort in uw geluk te midden van
allen, die Uwe kinderen zijn, en heerech" gelijk het der Moe-
der behoort van den grooten Koning!
En zoodra Zij te voorschijn treedt, »getooid met 2) een
glinsterend prachtgewaad, dat onschatbare geuren verspreidt
verre in het rond, ontluiken eeuwig blijvende lontedagen!
Zij is omgeven van al de gelukzaligen, als van bloeiende
rozen en keurige leliën van de dalen."
\'t Is geen spel der verbeelding wat we bier beschrijven,
neen, de inzage des geloofs heeft het geleerd. Toekent
het geloof ons de ware judith niet, aan \'t hoofd van al
1)  Accingere gladio tuo super tcmur tiuim, potentissime; specie
tua et pulchritudine tua intende, prospere procédé et regna.
Psalm. XL1V. 4, 5. Offic. B. M. V. Sions Gezangen. I.
BI. 315.
2)   Cuius inaestimabilis odor unit iiimis in vesthuoiiüs uius:
-ocr page 298-
272
de gelukzaligen als gebiedster en vorstin geplaatst door
Gods hand? Niet anders is Haar beeld, dat de Kerk,
door hare gebeden bij de openbare Godsdienstoefeningen
ons voorhoudt: »Toen gaf de Schepper aller dingen een
bevel en sprak tot Mij; Hij die m\\j schiep en onder mijne
tent heeft gerust, Hij zegde mij: woon in Jacob, neem uw
erfdeel in Israël en sla uw wortels uit onder mijne uitver-
korenen.
»Zoo dan, door dit bevel, bekwam ik een vaste woning
op Sion, en gelijkelijk eene rustplaats in de heilige Stad,
en zoo heerschte ik in het hemelsch Jerusalem."
»En ik schoot wortel te midden van het verheerlijkte
volk, wiens erfenis in het aandeel is van mijnen God en ik
had mijne woonstede onder de menigte der heiligen."
Nu dan ook heft Zij, gelijk Haar Vóorbeduiding dit vooraf-
schaduwde, plechtig Haar danklied aan, bij zacht ruischende
en luid dreunende cymbalen, bij helderen kinnor en het
geluid van de doffe rinkelbommen, gehanteerd en bespeeld
niet door menschenvingeren, maar door choren der En-
gelen. En terwijl 2) »die ontelbare geesten vol vreugde
aan Hare voeten God lof zingen" begint Zij te midden aller
gelukzaligen Haar lied:
et sicut dies verni circundabant eam flores rosarum et lilia
convallium. Offic. Ass. B. M. V.
1)  Tune praeecpit et dizit mihi creator omnium: etquicreavit
me, requievit in tabernaculo meo et dizit mihi: In Jacob inhabita,
et in Israël haereditare, et in electis meis mitte radices. Et sic
in Sion flrmata sum, et in civitate sanctifleata similiter requievi,
et in Jerusalem potestas mea. Et radicavi in populo honorifi-
cato, et in parte Dei mei haereditas illius, et in plenitudine
sanctorum detentio mea Eccl. XXIV. 12-16. Liturg. Assumpt.
2)  Gaudent Angeli, laudantes benedicunt Dominum. Off. Ass.
-ocr page 299-
273
»Begint den Heer 1) met trommelen te loven,
Zingt bij \'t geklank der cymbalen den Heer!
Heft aan een nieuwen psalm,
Verheft Zijn Naam! en roept (Hem) aan."!
Wie erkent in dit vreugdegejuich, daar aan den
ingang der gelukzalige eeuwigheid, de hartetaal niet van
Haar, die 2) aan den drempel van Elisabeth\'s heilige woning
uitriep:
„Mijne ziel verheft den Heer,
Mijn geest springt op van vreugd in God, mijn Zaligmaker.\'\'
Hoe verrukkelijk ook het lied van Judith voor Israël
klonk te Jerusalem, toch geeft het slechts flauwe tonen
te hooren, indien het vergeleken wordt bij het feestgezang
van haar tegenbeeld.
Willen wij, gelijk we dit in \'t aardsch Jerusalem ge-
beuren zien, hij de intrede des hemels met dat onver-
gelijkelijk gezang instemmen, dan dienen we ook nu reeds,
ofschoon nog lijdend en strijdend op aarde, zorgvuldig toe
te zien, hoe en naar welke orde onze Zangster beveelt, dat
wij den Heer lof zingen, ten einde nu te beginnen, waar-
mede we in de toekomstige zaligheid zullen voortgaan.
Hiertoe vermaande ons dringend de welluidende stem uit
Fulda en de reden werd er bijgevoegd: »Elke goede daad
welke de mensch verricht, heeft aanspraak op vergelding;
opdat wij ons in den vermoeienden strijd troosten zouden
1)  Incipite Deo meo in tympanis: cantate Domino meo in
eymbillis: modulamini Ei psalmum novum: exultate et invocate
Nomen Eius. Judith. XVI. 2. Cantica Sjon. II. IJl. 36^.
2)    Luc. I. 46.
18
-ocr page 300-
274
door de hoop op die belooning. Doch als wij den
Heer lof zingen, vinden we in het werk zelven reeds
ons loon; ja, wat nu oefening heet, zal dan belooning zijn."
De strijd onzer dagen is hoofdzakelijk tégen of vóór den
Heer, die Christus is, en naar Wien het lied der ware
judith ons heen wijst. Zijn Stedehouder Pius IX heeft
voor Hem reeds lang en bovenmatig uitgehard met
allen moed en trouw; vast menige overwinning heeft
de Paus behaald en de eindzegepraal zoo dicht doen
naderen, dat hij in \'t barnen van den strijd, van die
eindoverwinning dorst gewagen. De leemte, welke de
H. Vader in zijne toespraak scheen te laten: hoe den
geestelijken buit te benuttigen, leerden we reeds met de
gedachte aan te vullen.
Wat wjj voor alsnog te behartigen hebben? Zingt den
Heer met blijd geschal, uit een zuiver hart, met vlekke-
looze lippen, dit is de waarschuwing van Judith en ook
van de Kerk door Pius\' mond; hoort de redenen van
dit vertrouwen, zij zijn zoo krachtig!
»De Heer verplettert legerscharen,
Heer — is Zijn Naam!
Hij heeft Zijn heir geplaatst in \'t midden van Zijn volk,
Om ons uit aller haat\'ren macht te redden."
Hem, voor Wien Maria sprak: »Zie! de dienstmaagd des
Heeren!" Hem geeft Zij ook b\\j Haar Slotfeest den
1) Omnis opera humana mercedem sibi postulat debere retri-
bui; ut quod laboriose peragimus, spe propositi muneris consolemur.
In laudationibus vero Domini actus ipse habet praemium suum,
quando ipsa erit retributio, quae nunc est exercitatio. Ra-
banu*. XVI.
-ocr page 301-
275
eersten lof der overwinning. »Hij toch 1), de Verlosser,
heeft door aan \'t Kruis Zijn Bloed te geven, den wreed-
aardigen duivel verpletterd en de wereld bij Zijn Rijk
ingelijfd."
Wat Hij begon, datzelfde moet worden voortgezet.
»Ten hemel wederom opklimmend, liet Hij denzelfden
strijd, dien Hij voerde, en waardoor de wereld aan Zijn
gebied immer moet onderworpen worden, steeds voortduren;
daarom heeft Hij, dien allen Onzen Heer belijden, 2) Zijn
leger opgeslagen, dat is, Hij vestigde Zijne Kerk te midden
der volkeren. Maar ook Hij zelf, Hij blijft steeds met
haar, en eiken dag bevrijdt Hij velen Zijner uitverkorenen,
op Maria\'s voorbede, uit de handen der vijanden; terwijl
Hij hun aan het einde der wereld de volledige zegepraal
met Maria aan de spits zal schenken."
Was het immer waarheid wat Judith hier zegt, hoeveel
te meer blijft de Zoon Gods, Menschgeworden, naar Zijn
belofte Zijn volk als een vaste burcht, ja, ten legermacht 3)
verstrekken? En daar Zijn volk nu niet meer door lands-
grenzen is ompaald, maar over het aardrijk als Katholieke
of Algemeene Kerk verspreid, verblijft Hij op die nieuwe wyze
1) Redemptor noster per Sanguinem Crucis contrivit saevitiam
diaboli, et mundum subjecit suae ditioni. Rabanus. lbid.
.
2) Castra posuit, cum Ecclesiam suam in medio nationum
constituit, in qua semper manens, quotidie electos suos de
manibus inimicorum liberatj, sed in fine mundi perfectam libe-
rationem eis praestabit. Rabanus l. c.
3) De Grieksche vertaler las u\'< niet &•« ir*ii/ufit>K*c. God Zelf
dient Zijn volk tot legermacht. Anderen verstaan onder het
woord van Judith: castra, de heirscharen der Engelen, ter ver-
dedlging van Zijn volk afgedaald en door de heldin, gelijk
eertijds door Elisaeus zichtbaar aanschouwd.
48*
-ocr page 302-
i>76
ook Zelf te midden der volkeren. Van toen af ving ook
de hoede en schutse aan der ware judith.
Drie maanden had Zacharias onder Hare zegerijke be-
scherming doorgebracht, toen hij, met bijna letterlijk te
herhalen, wat Judith had gezegd, dezelfde waarheid komt
bevestigen; en zoo blijkt zijn gezang 1) eene ware voorspelling
met die van Judith op het nauwst verbonden:
«Gezegend zij de Heere, de God van Israël
Want Hij heeft Zijn volk bezocht, en verlossing te weeg gebracht.
Redding van onze vijanden,
En uit de hand van allen, die ons haten I"
Had Zacharias zijne voorspelling wellicht van Maria ver-
nomen of daarbij op Haar zijn blik gevestigd? Althans wat
Judith in de verte, hij in de naaste toekomst voorzag,
dat zullen op den grooten dag der Groote Vrouwe alle geluk-
zaligen zien en genieten. Terugblikkende naar den nu
voltogen strijd, zullen zij, bij dat plechtig feestgetij, met
Maria de bange tijden, de duistere verwikkelingen, de
onzekere uren, de daden van opoffering opsommen, den
langen worstelstrijd met blijdschap overzien en Gode dank
brengen voor de wgze, waarop die kamp door de zegepraal
besloten werd.
Voorwaar reeds nu zien wij de uitkomst er van, te Jeru-
salem afgebeeld in Maria\'s Vóórbeduiding:
ïAssur "kwam aan, van \'t Noorden, uit de bergen,
Met zijne groote magt;
Wier menigte de beken heeft verstopt,
Wier paarden de valleijen overdekten.
1) Lucas. I. 68, 71.
-ocr page 303-
277
Hij sprak: dat hij mijn\' landen zou verbranden,
Mijn jongelingen dooden met het zwaard,
Mijn kindertjes ten roof zou geven,
En mijne maagden, ter gevangenschap."
Zóó is dus de strijd, dan voor immer zegevierend be-
sloten, zóó is zijn loop geweest: zijn vaart ging niet uit
van God — ook niet in onze dagen nam de aanval zijn
begin van de Kerk — maar van Assur, van de zonde,
nam hij zijn aanvang.
Assyrië bleef den Joden immer het zinnebeeld van vijan-
delijkheid, veel meer dan eenig ander der wereldrijken;
noch de Mediërs, noch de Persen, noch de Grieken of de
Romeinen waren hun ooit zulk een gehaatte en vervaarlijke
macht.
»Assur 1) dien Isaias de roede van Gods toorn en den
staf Zijner verontwaardiging noemt, duidt in mystiekeii
zin op den duivel, die van de bergen d. i. van de hooge
streken zijner hoovaardij, en van het noorden d. w. z. van
het koude ongeloof komende, den krijg aanbindt tegen het
volk Gods. Zoo dikwijls hij door zijn dienstknechten, dat
is: door onreine geesten of door menschen, heidenen, joden,
ketters enz. geheeten, verschillende vervolgingen tegen de
Kerk opruide, verstopte hij de beken der genade en joeg
1) Assur, quem Isaias (X. 5.) virgam furoris Dei et baculum
indignationis appellat, mystice significat |di;ibolum, qui per
ministros suos, hoc est, immundos spiritus, vel homines.......
veniens ex montibus i. e. superbiae tractibus et ab aquilone, hoc
est ab infidelitatis frigore dispo6uit bellum contra populum Dei
cum varias excitavit persecutiones. Cuius arrogantia plausit sibi
tines Ecclesiae devastaturura. Rabanus. Ihid.
-ocr page 304-
•278
den hulpeloozen en nederige» door \'t vertoon van uit-
wendig geweld, vreeze aan."
Zeer juist gepast en zeer historisch is hier de teekening der
boozen, die ook als geesel Gods, als werktuig in Zijn hand
om Zijne wraak uit te voeren, toch de afbeelding hierin
blijven van den helschen geest, wiens eigen wil, gelijk
we reeds zagen 1). al volbrengt hij ook de rechtvaardige
straf Gods, boos is en strafwaardig.
Judiths lied bezingt dus blijkbaar de zegepraal der strij-
dende Kerk hier beneden; het verklaart tevens den geheelen
gang onzer gedachte.
Maar wie gewaagt hier van: mijne landen, mijne jongelingen
mijne kinderen en maagden?
zoo niet DE ware judith,
aan Wie, als Moeder des Scheppers, het Rijk Haars Zoons
geschonken is? Zij, de Moeder aller levenden 2), geeft Hare
moederlijke liefde voor hen allen, door de teergevoeligste
en meewarigste beelden hier te kennen. Die liefde deed
den gi\'ooten Augustinus 3) uitroepen: »0 Moeder van
liefde! wie is in staat Uwen lof naar waarde te verkon-
digen ? wie zal U de schuldige dankbaarheid volgens behooren
uitbetalen? aan U, die door Uwe wondervolle toestemming
aan het woord des Engels te geven, der wereld, die
verloren was, zijt ter hulp gesneld. Gewaardig U dan
imju dankbetuiging aan te nemen, al is zij nog zoo nietig,
1)  Vgl. Bladz. 81.
2)  Schepping. III 20.
3i O. B. Maria, quis tibi digne valeat jura gratiarum ac laudum
praeconia rependere, quae singulari tuo assensu mundo succur-
risti perdito? Accipe igitur ■qu.ascunique exiles, quasuuuique
meritis tuis impares gratiarum actiones, et cuiu susceperis vota
culpus nostrus o rund o excusa. S. Aug. De Nalio. B. M. V.
-ocr page 305-
27t
nog zoo weinig overeenkomstig aan Uwe verdiensten en waar-
digheid; en neemt Gij onze heilwenschen goedgunstig aan, o
verschoon dan ook onze misslagen door Uw gebed bij God!"
Zeker de historische Judith mocht zich niet letterlijk
aldus uitdrukken, doch wel de type der ware judith;
als zoodanig echter hebben wij haar slechts te beschouwen;
en dan vooral spreekt zij als beeld van Maria, wanneer
zij van God wordt ingegeven.
Vóórdat wij judith\'s lied verder nagaan, willen we
hier een oogenblik te midden van al die feestelingen te
Jerusalem verpoozen; ten einde de gemoedstemming, die
daar heerscht, op nieuw in ons op te wekken en de Gods-
spraak van Judith, door wier mond Maria zich tot ons
richt, dieper te begrijpen.
Zij prijkt als middelpunt van alles wat daar gedacht
en gezegd, als de heldinne der geschiedenis, welke daar
zoo uitbundig bezongen en gevierd wordt.
Is er wel een feestgetij der geschiedenis in staat om
ons het begin der eeuwige vreugde beter voor te stellen
of ons de onverwinnelijke maria bij Haar triomf en
slotfeest levendiger af te beelden?
Hoe vurig het lied der Prophetesse door elk der feeste-
lingen ook worde beaamd, hoe grootsch en onovertreffelijk
de uitwendige vreugdeblijken daar ook schitteren, zij
kunnen niet vergeleken worden bij de inwendige opgeto-
genheid en zielevreugde van het Israëlitische volk; de
blijdschap, die allen in hun hart koesteren, is niet te schetsen.
Nog zoo kort te voren een wissen dood overgeleverd en
nu op eens van alle gevaren verlost, ja, met schatten
overladen! Zij doorloopen in de gedachte die weken der
bezetting, hoe etig Bethulië werd ingesloten, hoe nabij
-ocr page 306-
tM>
de val der stad was en de overmeestering van het geheele
land niet meer te weren. Zij herinneren zich die dagen en
nachten van versmachtenden dorst, nu niet meer om te
morren, maar om zonder grenzen dankbaar en zonder
mate blijde te zijn.
En o zoo luttel hadden zij zelf tot de zegepraal bijge-
dragen! Éene slechts, de reeds zoo lofwaardige Judith
had al dat goede bewerkt, aan haar moest alles toege-
schreven! Zij hadden slechts het geringe volbracht, dat
Judith hun had aangewezen en zoo Waren zij op eens van
een hopeloozen toestand tot zulk een slotfeest over-
gebracht.
Die ééne, aan wie alles moet dank geweten, zij is daar;
gelijk zij de spits innam bij het strijden, zoo bevindt zij
zich nu ook aan \'t hoofd bij het verblijden. En zoo wijs,
zoo schrander, zoo heldhaftig, zoo offervaardig heeft zij
hare heldendaad verricht; zoo liefdevol, zoo edel en zoo
waardig de zaken geleid!
Nu zien zij alles in; zij begrijpen hetgene tevoren zoo
duister scheen. Aan het vertrouwen schakelt zich de
gansche loop der treffende gebeurtenis vast; dat vertrouwen
bezat Judith ui de hoogste mate; dat had zij van Ozias
en van allen gevorderd, dat ook had nu de zegepraal
bewerkt, dat hen allen gelukkig gemaakt.
Aller oog is op Judith gevestigd, aller oor naar
haar gericht, aller hand uitgestrekt om de heldin aan te
wijzen. Al de mannen in rij geschaard, voegen zingend
haar toe: 1) »een hemelsche behagelijkheid vloeide U van de
lippen; daarom heeft de Heer U gezegend in eeuwigheid!"
En het vrouwenchoor, aangetrokken door haar uitstekende
1) Psalm. XLIV. 3. Ofte. Liturg. Ë. itf. 7.Diffusa estgratia etc.
-ocr page 307-
•281
deugden, i) galmt uit: » de geur uwer heiligheid bekoort
ons, wij zullen Uwe schreden volgen; de maagdenreien
zijn U van liefde toegewgd."
Luisteren ook wij, nm niet meer naar de vreugdekreten
der menigte, maar naar de uitlegging van het feest door
Judith zelve, met eerbied; aanschouwen we het beeld bij
het licht, dat uitstraalt van het tegenbeeld. Wij toch
verkeeren niet meer in de schaduw, maar genieten het
volle licht der waarheid; zonder moeite onderscheiden we
het vóórteeken, geholpen als we worden door de vervulling.
Immers de ware judith spelde ons in het Evangelie
tot aan de laatste uitkomsten dier gewichtige feestelijkheid.
„Kracht heeft God 2, uitgeoefend door Zijn arm,
Verstoord, die trotschaards in den waan huns harten zijn.
(Ja) Machtigen heeft Hij van den throon gestooten,
En ned\'rigen heeft Hij verheven."
Gij aanschouwt, dus luidt de lofzang der ware judith
in persoon, gij aanschouwt de uitkomst nu voor eeuwig
bevestigd, zooals Hij tot Onze Vaderen gesproken had,
doch hoort tevens van de Vóórbeduiding hoe de eeuwige
wijsheid dit werk voltrok.
»Maar zie! de Heer, de Almagtige heeft hem verhinderd,
En hem geleverd in de handen eener vrouw,
Die hem door slak.
Want niet door jonge lieden viel hun magtigc;
Geen Thans zonen hebhen hem verslagen,
1)  Hoogl. I. 2, 3. Off. B. M. V. Curremus in odorem etc.
2)  Luc. I. 5i, 52.
-ocr page 308-
282
Geen groote reuzen zich (ten strijde) tegen hem gesteld;
Maar Judith (eene vrouw), de dochter van Merari,
Versloeg hem door de schoonheid haars gelaats."
De letterlijke of historische zin dezer woorden vordert
geen verklaring hoegenaamd; en dat de wapenen en de
krijgslist, door Judith aangewend, prijzenswaardig zijn, blijkt
evenzeer en zal zoo aanstonds op nieuw herhaald worden.
Veel gewichtiger en verhevener is en loopt hier in \'t oog
de treffende overeenkomst tusschen de voorspelling en hare
vervulling. De zegepraal der onverwinnelijke maria op
den duivel wordt hier zoo duidelijk in hare oorzaken aan-
gewezen, dat wij niet twijfelen kunnen, of de H. Geest
heeft bij \'t ingeven van dit lied zeer kennelijk bedoeld, in
den persoon van Judith, dien der ware judith aan te
duiden.
»Zoo hoog had satan 1) de eischen gesteld van zyn
boozen wil, verblind als hij was en uitzinnig door zijn
trotsch zelfbehagen, dat hij menigwerf meende, even als zij
die hem navolgen, en trotschaards 2) in den waan huns har-
ten zijn, de grenspalen der Kerk te kunnen verzetten, hare
rechten te verkorten, die te ontrooven; doch de loop der zaken
was hem niet mede, door een bewonderenswaardig raads-
besluit van God ligt zijn hoovaardij nu te schande gemaakt
en verbrijzeld."
Hoe in dat wonder vol raadsbesluit én Judith als Vóór-
beduiding, én Maria als Vervulling en hoofdpersoon op-
treden, dienen we een weinig op te helderen.
1)   Sed licet ipse caeca stultitia tantum sibi plauserit, non
tinnen secundum votum eius, reruin ordo illi cessit, sed mirabili
consilio Dei superbin eins rlestructn est. Rabauw. XVI.
2)   Luc. I 50.
-ocr page 309-
•283
Had satan, door de zonde op aarde te brengen, Gods
oorspronkelijk liefdeplan verstoord—wijl de mensch om de
zonde den dood schuldig was geworden, en dien, zonder nog
nakomelingschap achter te laten, moest ondergaan, zoodat
het menschelijk geslacht met het eerste paar bleef uitge-
doofd — dat plan van God te vernietigen vermocht de vijand
niet, het werd integendeel met nog meer blijken van Gods
oneindige goedheid hervat en volvoerd.
Een heilig schrijver verklaart dat bewonderenswaardig
raadsbesluit, en wijst op de ware judith, als opdevoor-
name beweegreden: »\'t Is uitgemaakt, dat Adam en Eva
de straf hadden verdiend van te worden vernietigd; doch
Gods oog rustte 1) met welgevallen op Haar, die in
dat plan als Moeder van Zijnen Zoon, met alle genaden
moest zijn versierd; en uit liefde voor Haar, om Haar te
kunnen scheppen en naar Zijn besluit met alle gaven
te verrijken, spaarde Hij ook het zondige eerste menschen-
paar, en liet hen in het leven, en alles wat God in Zijn
wereldbestuur nog verrichtte, deed Hij om Harent wil."
Wat belet, u de hoovaardij van den hellegeest als
een verzet te denken tegen Gods eerste raadsbesluit?
Daarin immers lag opgenomen dat hij, ofschoon louter geest,
de menschelijke natuur in Christus moest aanbidden, zich
voor een afstammeling van Adam buigen. En zeer gepast
legt de Dichter 2) hem de woorden tot zijn medestrijders
in den mond:
1)  Oonstat quod Adam et Eva exterminium meruerunt. Sed
propter praecipuam reverentiam et singularissimam dilectionem,
quam habebat ad U. Virginem, praeservavit primo et principa-
liter Adam .et Evam et totam eorum posteritatem etc. S. Bern.
Sen. Sermo de Nat. B. M. V.
2)   Vondel. Lucifer. III 1219 Vgl. boven Bladz. 125,
-ocr page 310-
284
,Is na Zijn hart en zin op Adam juist gevallen,
En lust het Hem den mensch, in volle heerschappy,
Te zetten boven aen, en, boven u en my,
Te kroonen..."
Ziedaar de hoovaardigheid der slang, welke God op die
wondervolle wijze te schande heeft gemaakt, met hem te
onderwerpen nu niet enkel aan den Godmensch, maar ook
aan een mensch, en wel aan eene vrouw.
Terzelfder plaats laat de Dichter een rot van Luciferisten
hun aanvoerder antwoorden:
„Geen mensch zal onze kroon, Godts kroon, met voeten treên."
En nu heeft die Vrouw niet slechts hunne kroon vertreden,
maar hun den kop met haren voet verpletterd.
»De Heer 1)heeft hem gesteld in de handen eener Vrouw,
die, zooals hem zijn vonnis, in \'t Boek der Schepping betee-
kend werd, den kop der slang verpletterd heeft en hem, na
zijn macht verbrijzeld te hebben, nu zelfs bindt door
Hare dienstmaagden, d. i. door reine zielen, die God
nederig en standvastig dienen. Hij, die door verwaandheid
vervoerd, zich had voorgespiegeld, gelijk aan God te zijn,
hij is afgeworpen van zijn throon en tot in de diepte der
hel verwezen."
Kan zijn hoovaardij dieper vernederd, zijn ondergang
bespottelijker zijn? Toch houdt zijn bittere teleurstelling
daarmede niet op, ook in zijne handlangers, zijn nazaten ,
1) Dominus eum tradidit in manus foeminae, quae caput
serpentis conterere in Genesi olim descripta est, etconfudit eum,
ligans eum videlicet ancillis suis, quae.... atque ita ipse qui per
superbiam sibi similitudinem Dei promiserat, detractus ad inferos
etc. Idem. lbid.
-ocr page 311-
285
moet hij op gelijke w\\jze die schandelijke nederlaag onder-
gaan.
»De gruwelijkheid der Kerkvervolgers 1), die allen, even
als hun eerste voorganger Holofernes, onder de nazaten
der slang behooren, wordt niet door jongelieden d. w. z.
niet door den sterken arm van menschelijke kracht ver-
broken; noch heeft geslepenheid van menschelijk overleg
of stoffelijk geweld der tijdelijke macht van een aardscb.
Rijk hen ten onder kunnen brengen. Maar de kracht Gods
heeft door den ootmoed en den eenvoud Zijner geloovigen,
de vijandige bent steeds overwonnen, neergeveld en ver-
strooid. Altijd bleef de schoonheid en de heldere glans
van allerlei deugden, welke van de woorden onzer Judith
en niet minder van hare daden uitstraalden, — en waar-
door zij de Onbevlekt Ontvangene vóórboduidde — de
oorzaak voor onze vijanden van hun diepe nederlaag."
Met hoeveel recht dit liefdevol raadsbesluit der Godde-
lijke Majesteit bewonderenswaardig moet genoemd, hoe daarin
aan Judith en aan den geur harer heiligheid het aandeel van
Voorafschaduwing, aan de Moeder des Heeren dat der vol-
tooiing blijkt toebedeeld; hoeverre vooral het hersteld liefde-
plan zich boven hetgene als oorspronkelijk wierd gedacht, in
aantrekkelijkheid en liefdeblijken verheft; hoe eindelijk zoo-
veel andere denkbeelden zich hier aan vroeger uiteenge-
1) Non enim immanitas persecutorum S. Ecclesiae ajuvenibus,
hoc est, ex robore carnis superatur; nee sagacitas humani in-
genii aut fortitudo imperii terreni necem illis inferre potuit;
serï virtus divina per humilitatem et simplicitatem fideliuni
suorum inimicam cohortem superavit, contrivit, dissipavit.
Species enim ac claritas omnium virtutum, quae lucebat in sermone
nostrae Judith, similiter et opere, causa (\'uit hostibus maximae
ruinae. Rabanus. XVI.
-ocr page 312-
286
zette beschouwingen vastknoopen, hebben we der aandacht
onzer Lezers niet voor te leggen.
Ongetwijfeld zal hun ook de bittere bespotting van den
vijand niet ontgaan zijn, welke b\'g elk van Judiths woorden
scherp uitsteekt; en hebben zij diezelfde uitdrukkingen ver-
geleken met de woorden, zooeven uit Maria\'s lofzang aan-
gehaald, moet hun de oneindig hoogere waardigheid der
ware judith, tot zelfs in Hare uitdrukkingen, op treffende
wijze zijn gebleken.
Keeren wij van deze bespiegelingen door een meer prac-
tische beschouwing naar het ons bekend tooneel terug.
Gelijk hier Judith, zoo zal ook de onverwinnelijkb
maria bij haar slotfeest »als Koningin aan de rechterhand
des Konings 1) staan, in het gulden prachtgewaad der
liefde, met de meeste verscheidenheid van kleuren, of al-
lerlei zedelijke deugden, versierd." Zij ook zal dan den weg
aanwijzen, waar langs wij tot die eindzegepraal geraakten, en
die derhalve nu reeds de leiddraad zijn moet van onzen levens-
wandel, het richtsnoer onzer daden bij den geestelijken strijd.
Hoe diep ook neergedrukt en in al hun rechten verkort,
mogen de geloovigen, de leden der strijdende Kerk, toch
niet wankelen in hun vertrouwen: want, naar de aanwij-
zing der onverwinnelijke maria strijdend, zijn wij van
de zegepraal verzekerd. Wy mogen niet te huis blijven
maar moeten uittrekken, den vijand achtervolgen, niet
rusten voor dat hij tot aan de laatste grenzen verdreven
zij. In dien strijd moeten wij de wapenen hier aangeduid,
bezigen: nederigheid, eenvoud, gebed.
»De schoonheid van gelaat 2), de bevalligheid, die Haar
1)    Psalm. XLIV. 10. Liturg. B. M. V. Astitit regina a dex-
tris etc.
2)    Psalm. Idem. 3. Propterea benedixit Te Deus in aeternuai.
-ocr page 313-
\'287
van de lippen vloeide, waren in Maria de eerste grondslag
Harer overwinning; hierom toch zegende God Haar in
eeuwigheid." De eerste uitvoering van Gods hervat liefde-
plan, was de Onbevlekte Ontvangenis Zijner H. Moeder; de
eerste en voorname zorg Harer kinderen moet dan ook zijn,
hun geweten rein te bewaren, een onbevlekt leven te leiden.
Blijven we steeds indachtig dat Judiths triomflied haar
van God den H. Geest is ingegeven. Hij Zelf, die den ver-
haler van het feest, den gewijden Schrijver ingaf en ge-
leidde, om ook het lied te boeken, had reeds te voren aan
Judith de woorden in den mond gelegd. Terwijl zij daar
aan de spits van al het volk Gods, aan \'t hoofd eener
tallooze beurtrei den lof van God bezingt, wordt zij aange-
dreven van den Geest Gods; zij gewaagt van haar eigene
daden, doch nu begint zij verhalen derwijze van haar zelve
te spreken als van een anderen, derden persoon :
»Zij immers trok haar weduwlijke kleed\'ren uit,
En trok een feestkleed aan,
Tot blijdschap van de kind\'ren Israëls.
Zij zalfde haar gelaat met zalve,
Bond haar lokken met een haarband op,
En nam een nieuw gewaad, slechts om hem te bedriegen.
Haar (pracht) sandalen hebben hem verblind,
Haar schoonheid nam zijn hart gevangen;
En met een zwaard sloeg zij het hoofd hem af!"
Op nieuw al wederom de zoo vaak herhaalde verzeke-
ring, dat feestgewaden, wrongkroon en sieraden niet anders
dan als geoorloofd wapentuig beschouwd, dat zij als wet-
-ocr page 314-
\'288
tige krijgslist, tot een rechtvaardige zelfverdediging aange-
wend, geoordeeld moeten worden.
De prophetische zin over Maria en over de Kerk is veel
belangrijker.
In ééne, in de ware judith, legde de Kerk haar treur-
gewaad af. Zij, die ééne, uitverkoorne der gansche Kerk 1)
werd, van dat Zij ten strijde uittoog, dat is onbevlekt ontvangen
werd, met het prachtgewaad der heiligmakende genade om-
gord. Was Zij te voren immer de hoop der wereld, bleven aller
blikken in de toekomst op Haar als op den dageraad, de voor-
bode van den dag des heils, gevestigd; nu Hy, die machtig is,
groote dingen aan Haar had gedaan, nu werd Zij de vreugde
van Israël. Nu aanstonds verscheen Zjj aan Joannes, 2) dochby
Haar slotfeest toont Zij zich aan allen »met de lichtstralen
der zon schitterend, de maan aan Hare voeten en om
Haar hoofd eene kroon met twaalf sterren."
Slechts een luttel tijds nadat Zij den vijand met het
Kruis, als met een zwaard, versloeg en hem prijs gaf aan eeu-
wigen smaad en bespotting, treedt ook de Kerk, wier
grondbeeld Zij was, triomfantelijk te voorschijn.
»Zij, de ware Bruid des Heeren, heeft, zoodra de Brui-
degom opdaagde, zich van haar weduwkleed, van de werken
des ouden Adams, 3) ontdaan en door den Doop een nieuw
1)    Hoogl. VI. 8. Una est perfecta mea, una est matris suae.
2)    Openbaring. XII. 1.
3)    Ex uit se Ecclesia vestimento viduidatis, cum veteris hominis
actus, pro quibus meruit deseri, in aqua baptismatis abluit, et
novi hominis conversationem induit, qui renovatur de die in
diem ad imaginem Eius... Unxit faciem suam unguento ; quando
unctionem sacri crismatis accepit in vultu. Concinnavit cincinnos
mitni, cum fluctuantes motus cogitationum suarum divino timore
constrinxit. Sandalia.... quibus calceata i\'ui t in praeparatione
-ocr page 315-
280
kleed aangetrokken, een nieuwen levenswandel begonnen,
die eiken dag in luister toeneemt naar het voorbeeld van
den Bruidegom. Hare kinderen worden steeds op het
voorhoofd gezalfd met het heilig Chrisma en zij binden door
de vreeze Gods — gelijk de haren door een hoofdwrong —
de warrelende bewegingen der hartstochten. Het schoeisel,
of de schreden der Evangeliepredikers, staken den vijand in
het oog en de schoonheid der deugd. of der heiligheid in
de Kerk, maakte zijn geest krachteloos.
»En zoo werd voltrokken, dat ook de Kerk, \'sHeeren
Bruid, door de ware judith nu eenmaal boven satans
macht verheven, hem eveneens met zijn eigen zwaard den
nek doorstak, hem met zijn eigen hardnekkigheid doodelijk
heeft getroffen."-
Al wat derhalve bij Judith over de zegepraal der on-
verwinnelijke maria geschreven staat, dat geldt ook van
de Kerk en mag op haar worden overgebracht; en al
wat we lezen over de genade en de overwinning der
Kerk, vond nu reeds zijn volleiige vervulling in Maria
»De Persen stonden nu verschrikt om haren moed,
De Meders om haar onverschrokkenheid.
Toen huilde daar het leger der Assyriërs,
Als mijne ellendigen, van dorst versmacht, verschenen;
Der meisjes zonen hebben hem doorstoken,
Gedood — als kinderen aan \'t vlugten.
Zij kwamen om in het gevecht
Voor \'t oog des Heeren, mijnen God!"
Evangelii pacis punxerunt oculos inimici, et pulchritudo virtutum
illiüs impotentem fecit animam eius. Unde evenit, quod superior
facta, propriae nequitiae pugione damnando jugulavit cervicem
contumaciae eius. Rabanus XVI.
19
-ocr page 316-
290
»De Persen, wat vertaald kan worden 1) de bekoorders
en de Mediërs, dat wil zeggen, de bevreesden geven zeer
goed de legers van den duivel, te kennen, daar zij altijd
gereed staan om de dienaren Gods te bekoren en te mis-
leiden." En daar de slang, hoe boos ook van wil, zwak
werd in krachten en daarom bevreesd; tracht zy nu 2)
door list en bedrog in hare onderwindingen te slagen.
»Zij zijn verschrikt, die helsche machten, door Maria\'s
heldhaftigen moed en onverschrokkenheid, zoo goed door
die van Judith afgebeeld. Door Haar 3), de in de diepste
diepte, de bij uitstek verloste, door Maria neergeveld,
zooals Holofernes door Judith, 4) deinzen de benden van den
duivel, zijn trawanten n.1. op aarde, terug voor de standvas-
tigheid en de stoutmoedigheid der Kerk; want zij erkennen,
dat aan de Kerk door Christus de macht is gegeven op slangen
en scorpioenen te treden, en over al de kracht des vijands te
zegevieren.
Ook ondervinden zij nu vast zooveel eeuwen,
dat de Kerk gebouwd is op de steenrots en de krachten
der hel tegen haar nimmer vermogen zullend
Die zegepraal der strijdende Kerk werd door een klein
doch levendig tooneel daar in de velden van Bethulië
1)  In Persis, qui interpretantur tentantes et Medis qui resonant
metuentes, exercitus diaboli.... possunt intelligi, qui tentare ac
decipere servos Dei semper sunt parati Rabanus. XVI.
2)   H. Ignatius. Exerciüa Spir. Reg 12 r.iscret. Spir.
3)   Mgr. Broere De Katholiek XXVII Blz. 210. „Elle est plus
rachetée que Ie reste des hommes. S. Francais de Sales. Sermon
sur 1\'Assomption.
4> Horrent phalariges diaboli constantiam et audaciam Ec-
clesiae, quia agnoscunt il 1 i a Chritto potestatem datam culcandi----
super omnem virtutem inimici. Et quia fundata est suprapctram,
nee porlae inferi praevslebunt advemis eam. Idem Jhid.
-ocr page 317-
\'201
prophetisch getoond; de geheele loop der Kerkgeschiedenis
stemt hiermede overeen.
Hoe dieper de geloovigen zich vernederen, al worden zij
door de booze wereld voor ellendigen aangezien; hoe meer
hun leven door de verloochening als dor schijnt te zijn,
hoe spoediger en wanhopiger de vijand met zijne aanhan-
gers onder gehuil de vlucht nemen.
»Geen hoovaardij, geen moedwil 1) of woestheid kan bij
die van satan vergeleken worden, zoolang hij den aard van
zijn gemoed kan aan den dag leggen; maar ook niets is er
zwakker dan hij, zoodra de dienaren van Christus hem
met goddelijke macht moedig tegentreden.\'\'
j>Dan wedijveren eenvoudige geloovigen, der Kerk kin-
derlijk onderdanig, om den helschen vijand, nu beschroomd
en als onbekwaam tot den strijd geworden, te vertrap-
pelen. 2) Ofschoon zij", wat hun eigen krachten betreft,
met kinderen van jeugdige vrouwen, die derhalve zelf nog
machteloos zijn, gelijk staan, toch ontnemen zij aan de
vijanden den moed om te strijden. En zij voltooien de
zegepraal niet met metale maar met geestelijke wapenen,
met het zwaard des woords."
De oorzaak van dit voortdurend wonder werd boven uit-
eengezet toen wij den machtigen invloed der onverwin-
nelijke maria hebben omschreven. De laatste oorzaak is
1)    Nihil superbius et ferocius illo est, cum animi suiostendere
permittitur qualitatem; sed nihil eo inflrmius, quando per servos
Christi divina conteritur potestate. Rabanus XVI.
2)   Filii puellarum sunt filü Ecclesiarum Christi, qui hostes
suos veluti pavidos et inhabiles ad pugnandum, gladio verbi
oecidunt, cum ab audacia pugnandi eos deponunt. Non ergo
armis corporalibus sed spiritualibus, hoc est saéris virtutibus
superare contendunt. Rabanus. Ibid,
49*
-ocr page 318-
\'292
de Heer zelf; Hij immers kan niet doof zijn voor de smeekingen
Zijner Heilige Moeder, die boven alle choren der Engelen
verheven, met Hem heerscht in eeuwigheid. Hij bezielt
den strijd en geeft den Zijnen kracht, zoodat de vijandelijke
machten voor Zijn aanschijn neerstorten.
«Laat ons (dan nu) den Heer een loflied zingen!
Laat ons aan onzen God een nieuwen lofzang zingen!"
Dat alle lof en eer tot God worden herleid, was de
hartewensch der ware judith hier op aarde. In Judiths
Lied alle verlosten toesprekende verlangt Zij van ons, dat
niet minder wij diezelfde gevoelens koesteren. Ook bij Haar
Slotfeest blijft ditzelfde Haar leven, nu niet meer door
genade van geloof, hoop en liefde, maar door glorie
en liefde alleen; aldus bezield, richt Zij zich tot Hem:
»Adonaï! o Heer! groot zijt Gij, en uitmuntend in Uw kracht!
Dien niemand overtreffen kan!"
En daar Hg, die zoo machtig is, Mij tot Zijne Moeder
heeft bestemd, heeft Hy ook aan Mij groote dingen gedaan.
Hij gaf Mij eene kracht, waardoor Ik De Onv*rwinnelijke
bleef, ook voor u in de eeuw des strijds, en nu in uw
midden bij het slotfeest de onvergelijkelijke in luister.
Zingen we derhalve voor eeuwig den Drieëenigen God:
»Dat al Uw schepselen U dienen!
Dewijl Gij spraak t, en zij gemaakt,
Gij Uwen Geest uitzond, en zij geschapen waren;
En niemand Uwe stem kan weerstaan!"
Hoe treffend wordt hier melding gemaakt van de H.
-ocr page 319-
293
Drieëenheid: van den Vader, die schiep; van het Woord,
door Wien Hij schiep en zonder Wien er niets gemaakt is 1)
en in het bijzonder van God den H. Geest, die immer de
ziel, het leven, de sterkte was der Kerk, het beginsel der
genade en der eeuwige zegepraal, de bewerker der nieuwe
schepping, waardoor de menschheid nu leeft voor alle
eeuwigheid.
Opmerkelijk is tevens de wijze, waarop het einde aan het
begin hier wordt vastgeknoopt De ware judith brengt
het eerste liefdeplan van God in herinnering. Zjj verplaatst
zich tot voor de stoornis door den zondeval, om dan op
eens, als met één blik, samen te vatten wat de zonde
veroorzaakte, en Gods liefde met woeker herstelde. Zoo
wil Zij den gelukzaligen de groote weldaad der Paradijs-
belofte en het onmetelijke van hun geluk, door het onder-
scheid met de verworpelingen des te beter doen beseffen.
»De bergen sidderen van af hunne fondamenten, als
(ook de wateren!
De rotsen smelten voor Uw\' blik, als was;
Zij echter, die U vreezen, zijn, in alles, groot bij U!"
»Tot in de diepste diepte wordt de hoovaardij der Kerk-
vervolgers 2), der weerspannigen aan de genade, geschokt;
niet gewillig, maar uit nooddwang staakten zij, de trotschen,
hun booze plannen. Nu echter het oordeel is aangebroken,
staat hun overleg beschaamd. Hoe hardnekkig zij, aan
rotssteen gelijk, hun opzet vol hielden, het smelt weg voor
het oog van God, als was voor \'t vuur."
1)  Joannes I. 3. Cfr. Rabanus XVI.
2)   Per montes superbia demonstratur persecutorum, qui a
fundamentis moventur .... quando ab iniquis consiliis desistunt,
non voluntate tarnen sed neecssitate. Rabanus Ibid.
-ocr page 320-
294
Letten wij op den prophetischen zin dier woorden, dan
werpt de ware judith een vluchtigen blik op hen, die
ter linker zijn geschaard en wanhopig uitschreeuwen:
»Wij dwazen 4), wij hielden het leven der aan God ge-
trouwen voor onzin en hun uiteinde voor smaadvol. —
En ziet, nu wordon zij voor eeuwig geteld onder de kinderen
Gods, en zij genieten hun erfdeel onder de heiligen. —
Wij derhalve, wij waren van het pad der waarheid afgedwaald.
Wat baat nu onze trotschheid? wat geeft ons het ijdel
vertoon van aardsche schatten, dat alles is nu voorbij
gevloden."
«Wee (dus) der natie, die (ooit) opstaat tegen mijn volk!
Aan hen toch zal de lieer, de Almagtige, zich wreken,
En hen bezoeken op den dag van het gerigt.
Ja, vuur en wormen zendt Hij in hun vleesch,
Opdat zij branden, en het eeuwig voelen!"
Alles dan wat in den loop der eeuwen is geschied,
werd door Gods leiding geregeld om Zijn volk, ten gunste
Zijner Kerk. »Ook de boozen verloor Hij nimmer uit het
oog; 2) ook hen heeft Hij bezocht, doch niet om hen,
naar Zacharias\' voorspelling, met de Heiligen in de hemelsche
vergelding te kroonen, maar om hen met den duivel en zijn
engelen, met een eeuwige straf te tuchtigen in de hel."
Zoo zien we het vonnis, in het Paradijs over den satan
en zijn zaad uitgesproken en in Judiths geschiedenis aan-
1)   Wijsheid. V. G.
2)  Visitabit utique illos, non ut superna cum sanctis niercede
coronet, sed ut cum diabolo et angclis eius perpetuis poenis
cxcrucict in inferno. Rabanus X VI.
-ocr page 321-
295
schouwelijk voorgesteld, eindelijk voltrokken; het vonnis
en zijn volvoering stemmen volkomen.
Ook de strijderesse, door de Paradijsbelofte als vijandig, en
kr\'y\'gvoerend en overwinnend toegezegd, staat hier tegen-
over dien vijand met de levende blijken van Haar volledige
zegepraal omgeven. Het begin en het einde sluiten in een.
Wanneer de warrjudith Haar zegelied aanvangt, vaart
satan met al zijn aanhang ter helle. Aan de vijande-
lijke stad wordt niet meer gebouwd, zij blijft verwoest;
terwijl de Stad Gods schittert in eeuwigheid.
De beloofde Vrouwe van het Paradijs" drong 1) het huis des
vijands binnen, bond den machtige en roofde zijn huisraad »d. i.
de zielen om ze den Heer toe te wijden. Zij, de zegevierende
over den draak 2), stijgt nu opwaarts met al die zielen ten
hemel. De ware judith treedt met al die feestelingen
het eeuwige Jerusalem binnen, »die Stad, waar zulk een
groote en voortreffelijke klaarheid door Gods mildheid
schitteren zal, dat geen sporen van veroudering meer over-
blijven. Dan immers zullen de lichamen niet meer aan bederf
onderhevig zijn, maar veradeld door een hemelsche kracht;
dan worden de zielen gevoed door de aanschouwing van
den eeuwigen Koning. Geen dood zal er dan meer zijn,
geen smart, geen droefheid, geen geween: want dat alles
was vroeger, maar is nu voorbij. Nu door \'t laatste oor-
1)    Mare. III. 27.
2)    Openbaring. XII. 9.
3)    Tanta illius civitatis et tam celsa de Dei munere claritas
apparebit, ut nulla reraaneant vestigia vetustatis. Tune siqui-
dem corpora eoslestis corruptio sub limabit et mentes aeterni Regis
pascet intuitus. Et mors ultra non erit.... cum sancta civitnte
novissimo judieio glorificata, dolor, luctus et mortalitas tantum
in gehenna remanebunt. Idem lbid
-ocr page 322-
- \'296
deel de heilige Stad verheerlijkt is, blijven smart, droef-
heid, lijden en dood verbannen naar de hel." Maar al het
volk Gods zal Hem behagelijk zijn en feesthouden ten
allen tijde.
Bidden we echter dat zulk een eindlot aan onze vervolgers,
die nog in leven zijn, niet overkome: maar dat ze liever
van hun dwaalspoor teruggekeerd, mét ons de herinnering
van Maria\'s zegepraal gemeenschappelijk vieren !
Mochten zij allen zoo gelukkig worden, van de plechtig0
belijdenis van Haar uitstekend voorrecht, de Onbevlekte
Ontvangenis, en de erkenning Harer intrede in de glorie
met ons te deelen, dan zal de Moeder der lietde hen zeer
zeker nader geleiden tot den Zoon.
Wij intusschen in het vertrouwen gesterkt, staan we des
te vaster in het geloof; in dat geloof, hetwelk den naam van
een hecht en gemeenschappelijk werkend geloof verdient.
\'t Is eigen aan het geloof, zoo diep mogelijk in vasten
grond te wortelen ter eigene sterkte, en eveneens zijn in-
vloed, door \'t verspreiden van goede en hechte beginselen,
zoo wijd het kan, te doen gelden.
Wij, door het Sacrament des Doopsels ingelijfd bij dat
leger, hetwelk te Bethulië zwoegend en strijdend, te Jeru-
salem echter verblijdend en zegepralend werd afgebeeld,
wij zijn deelgenooten aan het bovennatuurlijk pleit van
den Paus; wij werden plechtig tot zijn medestrijders Beves-
tigd en gesteld onder de hoede der onverwinnelijke maria.
Naar onze zwakke krachten legden wij er ons in deze
bladzijden op toe, om aan het vertrouwen onzer mede-
krijgers een sterkend voedsel aan te bieden; daarom hebben
wij, gelijk de ernst der zaak bovendien medebrengt, het
-ocr page 323-
297
nuttige immer op den voorgrond gesteld, het aangename
der lezing slechts spaarzaam in \'t oog gehouden.
Ten einde hun vertrouwen nog steviger en breeder
zijne krachten uitspreide, en om den machtigen invloed van
het vertrouwen en zijne waarde aan allen te doen kennen,
overschouwden we met een vluchtigen blik de twee
legers; wij ontwaarden met den Paus-Koning, alom den
aanstoker, satan, aan zijn kennelijke werking, en wij
hebben zoo min als Pius IX, den hopelozen toestand
der Kerk ontveinsd: want juist omdat de natuurlijke hulp-
middelen verdwijnen, vestigt de man der hope des te
vertrouwelijker zijn blik in de toekomst op de bovenna-
tuurl\'yke hulp Gods, die nimmer der Kerk falen kan, doch
in het nu geopend Jubeljaar, nog in ruimere mate dan
ooit, toevloeien zal, Hoe en van waar ook de uitwendige
zegepraal der Kerk het spoedigst kan verwacht?
Meermalen verwees Z. H. naar de ware judith.
Onder al de Bijbelsche Vrouwen, die als toonbeelden schit-
teren, munt Judith verre boven alle andere uit, door een
wonderbaren samenloop van uitstekende hoedanigheden en
deugden.
Zij persoonlijk, zij alléén, zonder raad of hulp van
iemand, zij door eigen daad heeft al het volk gered, toen
het hopeloos verloren was. De hoogschatting en hulde,
haar door landzaat en vreemden bewezen; haar invloed en
gezag door een ieder toegestemd en bemind; haar roem
en vermaardheid bij de menschen, gepaard met eene bijzon-
dere roeping en zegening Gods, vormen haar tot eene type
zonder gelijke.
Aardsche schatten, verstandelijke ontwikkeling, hoof-
sche vormen, gaven des lichaams, gaven naar den geest,
-ocr page 324-
298
die van voorzegging niet uitgezonderd, sieren haar zon-
der weerga. Zij is doorkneed in de kennis der Schrift
en der geschiedenis van haar volk, legt een doorzicht
en schranderheid aan den dag om eiken man te be-
schamen; menschenkennis, bespraaktheid, immer jeugdige
frischheid en geestkracht en allerlei talenten zijn haar ge-
ringste hoedanigheden
Liever herinneren we aan hare deugden. Hier munten
hare manhaftigheid uit, en hare edelmoedigheid en de
grootmoedigste zelfopoffering, daar de vastberadenheid,
fierheid, minzaamheid; boven alles schittert eene uitge-
lezene en beproefde kuischheid, opgeluisterd en ondersteund
door den geest van gebed en boetvaardigheid; terwijl de
geest van geloof en van vertrouwen op God, ook wanneer
geen hoop meer overblijft, de drijfveren van haar doen
en laten en de bezieling zijn haars levens.
Al dat goede en verhevene en nog veel meer verhaalt
ons de Bijbel van Judith, zonder van eenig gebrek in haar
te gewagen of zelfs het vermoeden van eenige smet op haar
toe te laten. En ten einde haar als een volmaakt toon-
beeld en type af te malen, wijde de H. Geest een afzon-
derlijk deel der H. Schrift toe aan hare treffende geschiedenis.
Maar nog veel glansrijker schittert onze verhevene heldin,
zoodra wij in aanmerking nemen, dat de vrouw van Bethulië
kennelijk eene Voorbeduiding is der nieuwe Eva. Wy hebben
daarom deze typische beteekenis wetenschappelijk aangetoond.
Door dit hooger licht bestraald doorliepen we judith\'s
geschiedenis; wij aanschouwden hare fiere onderneming en
heldendaad, en voortdurend trad in dat alles het treffend
en verrukkelijk tegenbeeld, de ware judith, ons sprekend
en handelend voor den geest.
Lang nog kunt gij de duizend punten van overeeakomst
-ocr page 325-
299
tusschen het beeld en zijn tegenbeeld overwegen zonder
een einde te vinden aan uwe beschouwing, en altijd zult
gij tegelijk bespeuren hoe de jgeschiedenis der Kerk, die
trouwe nabootsing der onverwinnelijke maria, daar is
voorgespiegeld. Veelal bespraken wij dan ook de toepassing
op Maria afzonderlijk, nimmer uitsluitend; altijd hebben
we die tevens overgebracht op de Kerk
Of ook heden de Kerk bevrijd zal worden van haar ver
volgers, of zij zegevieren zal over de machten der hel? Dit is
zoo ontwijfelbaar, dat hiervan geen sprake behoeft te zijn;
maar dat die redding spoediger, glansrijker plaats hebbe,
dus luidde de wensch en de toezegging van den man der hope.
Tot denzelfdea Kanzler met de andere militaire oversten
en vele adelijke mannen uit de verschillende landen van
Europa, tot een gehoor van ongeveer 2000 personen
sprak Pius IX nog onlangs , den 27 December, dezelfde
verwachting uit: »Wij ook, Wij zijn in afwachting
van de groote gebeurtenis onzer dagen: de zegepraal der
Kerk. Op welke wijze zal God haar bewerkstelligen ? Dat
weten Wij niet; maar wat Wij wel weten, is, dat de
minst verwachte, meest verborgene middelen in Zijne almach-
tige handen gelijkelijk goed zijn. Zoo ook zal Hij, indien Hij
wil, zich kunnen bedienen van de eerzucht zelve dergenen, die
de Kerk vervolgen, opdat de triomf der Kerk kome op den
door Hem vastgestelden tijd. Onze hoop mag dan niet
verflauwen: haar grondslag zijn de onfeilbare waarheden
des geloofs."
Eene dier waarheden, door Pius ter overweging aange-
prezen, de alvermogende voorbede des beloofde Vrouwe ,
gingen wij omslachtig na; en hoe meer overeenkomst wij
opmerkten tusschen den toestand van het oude Jerusalem,
ten tijde der historische Judith, met dien van het nieuwe
-ocr page 326-
300
Jerusalem, met dien van Rome; hoe meer gepast en aller-
geschikst de beschouwing blijft der ware juditii Wij
mogen ons derhalve dat beeld en de vereering der onver-
winneluke maria, vooral in dit plechtige jaar van hemel-
sche zegeningen, door niemand laten ontrukken.
Wellicht wordt er slechts weinig meer geëischt om de
losgelaten vervolging te breidelen. Smeekt dan met aan-
drang tot Haar, die de beeldtenis der Kerk in zich draagt!
Smeekt met ootmoed den Heer der Kerk.
„Wanneer, wanneer? 1) En duizend, duizend kreten
Zij bidden meê: „wanneer, o God, wanneer
Wanneer verrijst de dag door u geweten!"
En op den adem Zijns monds zal Hij nieuwe krachten
doen ontwaken en oprijzen tegelijk in volle werking! Hg
zal den trawanten der hel gebieden: tot hiertoe, maar
niet verder! en hun booze hartstochten hebben uitgewoed!
Hij zal »die edele mannen 2) Hem toegewijd, die Zijn geloof
met Godsdienstigen heldenmoed getuigden, door de inwendige
taal Zijner genade toespreken: De kerker, waarin men u
opsloot, de boeien die men u aansmeedde, zijn uw kost-
baarste sieraad geworden; neen, de kluisters der Christenen
brengen hun geen smaad noch schande, integendeel, zij
veredelen hen, en veranderen in eene kroon van heerlijkheid."
En tot de gansche Kerk, gelijk eertijds tot geheel Israël
zal Hg zeggen: Verrgs, en heersch, jubel en vier feest in
vrede!
Il Onze Wachter 75. Bladz. 11.
2) Dicatis tarnen Deo hominibus et fidem suam religiosa vir-
tute testantibus, ornamenta sunt ista, non vineuia; necChristia-
norum pedes ad infamiam copulant, sed clarificant ad coronam.
S. Cyprianus. Ej>ist. 77.
-ocr page 327-
301
Om tot de laatste sporen van bittere gewaarwordingen
weg te nemen, éene vraag: kan men ook de vervolgers
niet alleen, maar ook de vervolging liefhebben? Liefde
verzoet elke bitterheid; liefde leert een heilig gebruik te
maken van de kwellingen, hoelang ze ook aanhouden.
Niet aan \'t werk van satan, maar aan de toelating Gods
kan ik mijn hulde doen blijken, Hem daarin als aanbidden.
Hoe veel te meer zal dan het werk Gods eerbied en liefde
waardig zijn, daar het van Godswege immer uit zorgvolle
liefde voortkomt?
God immers laat toe en wil bijwijlen dat velen, ja, elkeen, en
dus ook het geheel der Kerk, door tegenheden en vervol-
ging worde bezocht, om een dezer drie redenen: ter bestraf-
Jing
der lauwheid en zonde. Bevond zich ook Judas niet,
naar de opmerking van den H. Amlrosius, in het scheep-
jen, toen de golven van het meer dat slingerden? Maar
in zooverre zal het geloof ons aanzetten tot genoegdoening
om de Goddelijke gramschap te bevredigen.
Naar eene tweede oorzaak van beproevingen wijst de
B. Chrysostomus heen, als hij vraagt: moesten niet Petrus
zelf en al de Apostelen door die stormen gestaald worden
in het vertrouwen, tegen den tijd hunner latere moeitevolle
ondernemingen? Zoo dienen de rampen ter loutering der
deugden; ook in dit opzicht zal een hecht geloof nood-
zakelijk leeren, meer gelouterde liefde aan den dag te
leggen, meer naar den Beminde te trachten dan naar Zijn
gaven.
Hoe zeer eindelijk het scheepjen werd geteisterd door
de baren, toch bleef Christus daar, aldus bemerkt Origenes,
evenzoo in de Kerk: want Hij wil de Zijnen doen zien en
gevoelen, tot hoe luttel zy uit zichzelven in staat zijn,
en hoe dringend Zijne genadehulp noodig is tot het ware
-ocr page 328-
302
goed. Ter onderrichting derhalve laat Hg het aldus gebeu-
ren en al wederom zal de geest van hecht geloof tot die
zelfkennis voorlichten en die bespoedigen.
Het degelijkste geloof echter mag in eene vervolging gelijk
die van heden, niet als toereikend worden beschouwd;
maar het is noodzakelijk, dat de een zijn geloof doe samen-
werken met dat des anderen; opdat zóó een gemeenschappelijk
werkend geloof, zich als een waarachtig recht, van God ge-
geven, doe gelden tot wedergeboorte der wereldmaatschappij.
-ocr page 329-
I.
BIJLAGE.
(Zie bladzijde i24.)
DE NIEUWE BALAAM.
Wie hoorde niet eens van Balaam gewagen? Maar niet iedereen
zal hebben gade geslagen, hoe de tot zes of zeven maal in heer-
lijkheid stijgende Voorzeggingen van dien Mesopotamiër tot de
volmaking van Israëls vertrouwen en tot de voorbereiding van
liet Rijk zijns eeuwigen Konings, ook onder de vreemde volken,
krachtig moesten bijdragen! Nog minder zullen velen hebben opge-
merkt, dat do soort Balaiims met het Christendom herleefde om
niet meer uit te sterven: elke eeuw heeft de hare gezien.
Deze Balaiim of volksverderver 1) liet zich door de geschenken van
1). Toen Israël, onder geleide van Mozus, naar het beloofde land toog, trok het
door een deel ran Edom, veroverde Basan en het Rijk van Sihon, die hun den
doortocht versperde; nu bedreigde het ook Moab, wiens macht niet toereikend was,
om weerstand te bieden. Balac nam daarom zijn toevlucht tot waarzeggerij, hg
deed deu ziener van de boorden des Euphraats door gezanten verzoeken, ora over
den naderenden vijand zyn vervloekingen te komen uitspreken ; maar in een
nachtgezicht verbood God aan Balaiim die mannen te volgen.
Een plechtiger gezantschap met rijkere giften bood zich aan ; hierdoor bekoord,
geraakt Balniim aan het wankelen en waagt het, God op de proef te stellen; nu
liet God hem toe, zich naar Moab te begeven ; doch onder voorbehoud van alles
te doen, wat hem van Godswege zou worden gelast.
Op weg weerstaat hem een Engel met uitgetrokken zwaarde en God laat hem, ook,
door \'ilc stomme ezelin, die hij bereed, (II. Pet. II. 16.) op nieuw waarschuwen
van Zjjne bevelen trouwer op te volgen.
-ocr page 330-
304
Balac, koning vanMoab, overhalen, om het volk van Israël met zijn vloek
te willen beladen; dan, in welke bochten hij zich ook kronkelde,
en op welke hoogere en hoogere bergtoppen, hij, der genade Gods
weerbarstig geworden, zijne zeven Altaren ook oprichtte, de Geest Gods
noodzaaktejhem de mildste zegening 1) over Gods volk uit te spreken:
«Hoe kan ik vloeken, hem, dien God niet vloekt?
Hoe ik verwenschen,\' wien Jehova niet verwenscht ?
God is\'geen mensch, die liegt,
Geen menschenkind, dien het berouwt!
Of zou Hij zeggen, en \'t niet doen?
Beloven, — on\'_niet gevenj? —
Hij zegent; ik, ik kan \'t niet keeren.
Zie! \'t volk staat op, als een leeuwin,
En als een leeuw verheft het zich;
En \'t legt zich niet weer neer, eer het zijn prooi verslonden
..........heeft.
In Moab aangekomen richt de wichelaar op verschillende hoogten, van waar hg
de legerplaats der Israëlieten zien konde, tot driemalen toe, zeven altaren op; slacht
op die altaren zjjn offerdieren ; doch telken male opent God hem den mond, om
Israël overvloediger en overvloediger te zegenen. Nog twee of driemalen gevoelt
hij zich door God aangedreven, nog ruimere zegespreuken te uiten. Getallen.
xxn. xxrn.
Toch sluit de verworpeling, met Balac aan te raden i hij zonde de Joden tot de
zonde van ontucht en zoo tot afgoderij misleiden, ten einde hen langs dien weg
Gods beschutting onwaardig en aldus tot krachtigen tegenstand onbekwaam te maken.
Men kent de straf, welke om die zonde heeft gewoed/totdat"de£yver van Phinecs
Gods gramschap bevredigde.
Intusschen geleidde God deze zonderlinge gebeurtenis tot sterking van het ver-
trouwen der Joden en niet minder tot een voorlichting van het geloof der heidenen.
Ons blijft zy een eeuwig blijk Zijner zorgen voor het ware Israël, de Christen Kerk:
want op haar doelen al de zegespreuken des zieners.
1). Getallen. XXIII. Cantica Sion. II. Bladz. «I.
-ocr page 331-
305
Hoe schoon zijn uwe tenten, Jacobl
Hoc heerlijk, o Israël, uwe woningen!
Als dalen breiden zij zich uit,
Als lustwaranden langs rivieren.
Hij die u zegent, zal gezegend zijn!
Hij, die u vloekt, gerekend tor vervloeking!
Ik zie Hem, ja; toch nu niet (daar)!
\'k Aanschouw Hem, ja; maar niet nabij!
(Want zie:) een ster treedt (eens) uit Jacob voort,
Een schepter komt uit Israël op."
Hebben deze voorspellingen de traditie der heidenen over den
aanstaanden Verlosser gevestigd on hun later tot spoorslag gediend,
om naar den Koning der Joden te haken. Hem van verre (Matth.
II. 2) te komen aanbidden; schonken zij tevens aan de leiders der
Joden een krachtige beweegreden, om dat volk tot dankbaarheid en
tot een onwrikbaar vertrouwen (Mich. VI. 5) aan te zetten; niet
minder hebben ook de nieuwe Balaiims het hunne er toe bijgcdra-
gen, dat do kracht dor Kerk bij hare vijanden gewaardeerd werd,
en hot vertrouwen harer kinderen hooger steeg.
Voor zooverre we weten, stond er slechts oen Bileam aan Israël
ter zijde; ten gunste echter der Kerk zagen we niet één, maar
meerdere van die schrijvers optreden, die, als wij de neiging huns
harten, en vooral die hunner partij raadplegen, der Kerk zeer vijandig
zijn, en toch, ik weet niet door welk een geest aangedreven worden,
om openlijk voor haar getuigenis af te leggen. En die schrijvers,
ofschoon buiten de Kerk staande en tegen haar gericht, waren
meestal personen van stand, hooger geschatte mannen, en onder
een of ander opzicht, van voornaamheid, gezag, kennis, talenten
en invloed niet verstoken.
Voor onze dagen, en bepaaldelijk voor ons bijzonder doel, hebben
wij het oog hier gericht, nu niet zoo zeer op de, door waarheid en
recht ontwrongen belijdenis der vijandige pers in *t algemeen,
doch slechts op éénen dier getuigen; gelijk dan ook ons opschrift ge-
noegzaam aanduidt, dat op zijne voorspellingen alloen betrekking heeft.
20
-ocr page 332-
30ti
Vast meermalen waagde het de »Time$", als een nieuwe Balaam,
voorspellingen, ten onzen opzichte zeer gunstige voorspellingen te
uiten; en zouden we den ouden Balaam, die Israël wilde vloeken,
doch genoodzaakt werd het te zegenen, niet mogen betwisten,
dat hij, toen althans, door den Geest Gods was ingegeven; van
den nieuwen Balaam zouden we evenmin durven beweren, dat hij
niet naar innige overtuiging zijn orakelspreuken daar neer schrijft.
O, de waarheid spreekt zoo luide, en zoo diep schiet zij haar
lichtstralen in \'t donker hart; zij noopte het bewuste blad, ons,
ondanks het hardnekkig streven zijner partij, een heldere, eene
gelukkige toekomst aan te kondigen.
Gewoonlijk strekken de reële feiten en bekende gebeurtenissen 1)
tot aanleiding, om beschouwingen te openen wegens aanstaande
uitkomsten.
Zoo bood de ongesteldheid van Pius IX in den voorlaatsten zomer de
gelegenheid aan de hand, dat het Engelsch dagblad eenige van die
beschouwingen aan zijn honderdduizende lezers ten beste gaf,
waarin veelal dezelfde gedachten, welke Pius\' in zijn antwoord aan
Kanzler eenige maanden vroeger uitsprak, voorkomen. Wij hebben die
toespraak van den Paus in haar geheel meegedeeld; verder evenwel daar-
van bijna niets meer aangeroerd, tenzij die zinsneden, welke op Judith
betrekking hebben; en ofschoon geheel die Allocutie onder geen
opzicht, noch verdediging, noch verklaring noodig heeft, toch zal
haar waarde en verre reikende zin niet weinig worden verhoogd,
door de omstandigheden na te gaan, waarin ze, volgens Pius\'
tegenstrevers zelven, is uitgesproken. En hoe ruimer de verwach-
1) Dat bijvoorbeeld de bedragen van den St. Picters-penning, door de Timea
zeer overdreven, dit berucht blad der moderne beschaving diep en levendig treffen,
zal wel natuurlijk zijn; hierbij immers is slechts sprake van geld; en geld trekt
en boeit de aandacht dier lieden. Wat echter het blad eer aandoet, is, dat het
ook de toenemende bedevaarten, niet uit het oog verliest, maar zich voor dat
wonder der histoire contemporaine — dat zijn zij immers? — verbaasd
toont. Hierdoor in geestvervoering geraakt begint de nieuwe Balaüm te spellen i
„Die ongehoorde bedevaarten van Fourvières, Lourdcs, Paray Ie monial etc, zij
zijn slechts een begin; zij zullen in \'74 toenemen, om den geestdrift in het jubel-
jaar \'76 ten top te voeren. Het jubilé sinds \'25 niet gevierd , voerde toen 876,000
bedevaartgangers naar Rome, nu zul het cjjfcr stijgen."
-ocr page 333-
"J07
tingen van Pius IX door zijn vijanden zei ven worden gedeeld, hoe
helderder de luisterkroon van den man der hope schitteren moet.
Voor enkele onzer Lezers kan het noodzakelijk, voor allen zal het
nuttig zijn, hier het oordeel van de Times omtrent de hoofdge-
dachten, in Pius* toespraak uitgedrukt, eens na te gaan; als een
nieuwe Balaam, door de baarblijkelijkheid der toestanden en de
ervaring der geschiedenis gedwongen, zegt zij juist hetzelfde als
de Paus.
Die hoofdgedachten gelden voornamelijk het beeld van Pius , in
zijne toespraak zelve afgesehaduwd, en dit wordt in de Thncs wel
door eene ongeschikte en onbekwame hand, toch met oprecht-
heid en vrij juist teruggegeven. Die hoofdideën zijn verder
eene teekening des toestands, eene omschrijving van het boosaardig
opzet, dat Pius\' tegenstrevens bezielt; de macht zijner vijanden ,
hun moedwillig vertreden van alle rechten; de voorspelling of liever
de verwachting oener gelukkige toekomst en eindelijk de middelen
waardoor die zal verwezenlijkt worden. Nopens al deze punten ,
het allerlaatste misschien uitgezonderd, bespeuren wij in de Allocutie
des Pausen en in de beschouwing van genoemd dagblad eene -tref-
fende overeenkomst.
Al ware het slechts om dien aanvoerder van het hedendaagsch
heidendom, dagelijks in beide halfronden door zoovele honderd-
duizenden gelezen, tegenover te stellen aan zoovele tolken, gelijk
het dan heet, der openbare opinie, bepaaldelijk wanneer ze deze
Pauselijke Allocutie bespraken, zoude het nagaan van dit oordeel
niet van gewicht ontbloot zijn. In allen geval is het voor het eigen
doel onzer Verhandeling niet van nut verstoken, met de verwach-
tingen van den Paus, dat de judith van het nieuwe testament ,
misschien nog tijdens zijn leven, alles herstellen zal, het voorspel-
lend oordeel te vergelijken der vijandelijke pers, onder wier hoofd-
organen aan de Times een eerste plaats geschonken wordt. Uit dit
alles meenen we te mogen besluiten, dat de opgave dier denkbeel-
den, in plaats van aan ons eigenlijk onderwerp vreemd te zijn,
integendeel onder menigerlei opzicht en onmiddelijk tot ons hoofd-
doel geleidt.
Welken uitslag de zaak des Pausen, die we zijn bovennatuurlijk
pi.eit hebben genoemd, te gemoet snelt? ziedaaar onze quaestie;
20\'
-ocr page 334-
308
Je Times gaf hiervan hare oplossing meer dan eens te kennen.
Bij voorkeur nemen we haar Mei-artikel ter hand. Waarom? Op
een oogenblik, dat over leven en dood schijnt te beslissen, vooral van oen
persoon wiens bestaan en daden een machtigen invloed op den loop
der gebeurtenissen hebben uitgeoefend, op zulk een plechtig oogen-
blik, is het van het allerhoogste gewicht, het oordeel over zulk een
persoon van de lippen zijner vijanden te vernemen. De diepste over-
tuiging spreekt zich daarin uit; zij doomt haat en vooroordeel tot
zwijgen en nadert te dichter tot de volle waarheid.
Hooren we nu, en bcoordeelen we tegelijkertijd, de uitspraken
van het wcreldblad :
a. De toestand, waarin Pius IX zijn Allocutie hield.
»Pius IX heeft gedurende zijn langdurig Pontificaat prophetiën en
propheton, geregelde en wisselvallige tijdsgewrichten, gewichtige ge-
beurtenissen, omwentelingen, machtige Rijken van koningen en
keizers voor zijn oog zien voorbij trekken; hij zag meer dan honderd
kardinalen voor zich wegsterven; velen, die bestemd waren om hem
op te volgen, heeft hij overleeft; en na dat alles bevindt zich Pius,
voor \'t oogenblik, in een gezondheidstoestand, welke wij niet uit
allerlei gissende veronderstellingen, maar uit de talrijke telegrammen,
lastgevingen , adviezen en voorbereidselen van allerlei aard moeten
loeren waardeeren. Do laatste tijdingen luiden gunstiger; maar
nochthans, al is er hoop op herstel, do mogelijkheid van dit afsterven
kenmerkt zich genoegzaam en doet zich in zoó scherpe trekken ge-
voelen , dat Europa voor do gevolgen van de dood des Pausen, in
allen ernst op zijne hoede dient te zijn."
Wolk Europa bedoelt de groote raadgever der moderne wereld?
Totwien richtte hij zijn wenken, van toch krachtige maatregelen te
beramen, en tegen welke gevolgen dier zoolang verbeide dood, waar-
schuwt hij, dat zij moeten worden voorkomen ?
Wie de richting en don zin dier waarschuwing toen niet onmid-
delijk had beseft, erlangde woldra hare verduidelijking door de
feiten. Terzelfder tijd immers deed Visconti Venosta 10,000 man
troepen in aller ijl naar Rome oprukken; want — zoo gaf hij aan
Victor Emmanuël te kennen — een kapitaal belang, ja, eeno drin-
gende noodzakelijkheid vorderde gebiedend, «lat het aanstaande
-ocr page 335-
300
Conclaaf ter Pauskeuze, niet anders dan te Rome gehouden werd.
Tegelijkertijd verzocht hij aan verschillende Hoven, hun diplomaten
te Rome onafgebroken op hun post te houden; daar de Paus, mis-
schien nu aan de betere hand, toch September of October niet
halen konde.
Dat Europa is derhalve door de Times toegesproken, hetwelk der
Kerk en der keuze van haar hoofd een vrijheid toedenkt, die men
onder een gewelf, door de bajonetten van sluwe en gezworen vijanden
gevormd, wel raden kan. Datzelfde Europa, toen vast in die rich-
ting werkzaam — want de Times is in den regel zeer vroeg en zeer
goed ingelicht — in zijn zwarte kabinetten te Berlijn, te Florence
enz. om voor de toekomst den weg af te bakenen, die bij de keuze van
een nieuwen Paus moest worden gevolgd; datzelfde Europa opende kort
daarna den mond en sprak of legde openlijk de verklaring af: Wij zullen
— oogenschijnlijk — geen invloed op eene gematigde Pauskeuze uit-
oefenen; doch wel na de kiezing toezien of zij regelmatig — naar
uwe maszreglen t — en volkomen wettig heeft plaats gehad! Daarna
misschien tot eene andere keuze dwingen ? De wettigheid van het
gezag achter, twijfel verbergen en aldus zijn invloed verkrachten?
Een onzekerheidstoostand 1) doen geboren worden? Dat^alles, ten
einde ons te vergewissen, of en welke rechten de nieuwe Paus in
Duitschland genieten moge.
De confidentiële circulaire over de Pauskeuze bij Von Amim\'s
proces openbaar geworden, mag bewijzen, hoe juist de Times was
ingelicht van hetgene er, toen reeds gaande was; de bepaalde plan-
nen echter bevat zij niet. Het actueel en hoog belang onzer be-
schouwing intusschen moet hier voor een ieder wel duidelijk blijken;
daar wij door al die waarschuwingen nu weten, op welke gewelde-
narijen on hinderlagen, de Katholieken zich voor de toekomst
dienen voor te bereiden.
Toen al deze echt Moabitische bezorgdheden voor de vrijheid der
Kerk door Pius\' providentiële gezondheid te schande werden, ver-
hief hetzelfde Europa bij keizerlijke pennostreek, het Europa van
de Times, zijn vastbesloten wil tot wet, tot hoogste wet en geopen-
baavden wille Gods,
volgens welke men beslist is, de Kerk, van
1) Cfr. Studiën. Terugblik oji do Concilicn vau het Westeu. II. bl. 80.
-ocr page 336-
:JI0
revolutionaire woelingen en openbaar verzet beschuldigd, in haar
hoofd en bestierders naar verdiensten te stralTen.
Nauwelijks was de echtheid dezer officiële oorlogsverklaring van 3
September, algemeen gebleken, of de Times besprak in December
de Godsdienst-politiek van üuitschland; »zij schrikte daarvan terug en
beschouwde den kulturkatnpf, of strijd voor de beschaving (f), als
eene poging van onmetelijk gewicht en die do grootste gevolgen
ook voor de naburige Staten in zich besluit." Terwijl hij toch niets
meer of niets minder is, dan de duidelijk verklaarde wil van dat-
zelfde Europa, hetwelk de Times tot krachtig en gemeenschappelijk
handelen zes maanden te voren had aangespoord.
Verkeert dat machtig Europa, enkel bij de mogelijkheid van Plus\'
afsterven, in gespannen verwachting om de dingen die dan ge-
beuren kunnen: dan gevoele het andere Europa, in geest en hart
mot Pius éen, zich door den Balaam des tijds aangemaand, om met
verdubbeld vertrouwen naar de ware juuith op te zien, en niet op
te houden met bedevaarten en bedestonden; het blijve zich wel
bewust en overtuigd, dat, mocht Pius in den tegenwoordigen toe-
stand zijn loon hierboven gaan genieten, dan alles, wat nu slechts
als een spiegelgevecht uit bekommering werd beproefd, dan in volle
werkelijkheid in oefening zoude worden gebracht en de trouwlooste
vervolging ons te wachten staat.
Intusschen blijkt uit dit alles voor do duizendste maal hoe de
man der hope, ofschoon op het Vaticaan gegijzeld, heel de wereld
in spanning houdt, hoe des twee en tachtigjarige Hoogepriesters toe-
stand , woorden en daden op vriend en vijand om het even, een on-
miskenbaren invloed uitoefenen.
Do oordeelvellingen van de Times geven dit vorder te kennen.
b. De teekening van zijn vertieren persoon.
»Wat het zedelijk karakter van Pius IX betreft, erkennen we dat
er nimmer een Paus was, hem gelijk."
De reeks der Pausen staat u dus als achtenswaardig voor den
geest\'! Allen zijn in uw oog prijsbaar ?
»*t Is niet mogelijk zich een zuiverdei geloof door de verbeelding
te scheppen , eene ruimere gematigdheid uit te denken, een leven
voller dan dat van dien man, die sinds meer dan een kwart
-ocr page 337-
311
eeuw, door heel de wereld heeft doen aannemen, dat hij de heer en
meester der wereld is. Ware zulk een eisch zijnerzijds niet eene
dwaasheid, dan zouden we ons genoopt achten, Pius IX te bewon-
deren, hem te aanbidden, hein onze onderwerping toe te zeggen."
De eisch van zulk een lofwaardig man en grijsaard, verdient dan
minstens aangehoord, overwogen, getoetst, in zijn rechtsgronden
onderzocht te worden! Wij echter, omdat die eisch ons als Godde-
lijk recht grondig is bewezen, gehoorzamen den Paus,maar ofschoon
we in hom Dengene huldigen, Wiens Stedehouder hij is, aanbidden
we hem nochthans in geenen deele.
»De Paus heeft alles gedaan, wat zijne geloofsgcnooten maar
konden wenscheu; hij verduurde alles, wat de wereld hem vermocht
aan te doen. Hij erlangde een onbeperkte macht op den mensche-
lijken geest, juist terwijl hij tegelijk tot het geringste splintertjen
zijner tijdelijke macht verloor."
De Pauselijke macht is niet onbeperkt, doch naar waarheid en
recht omschreven door Hem, die ze meedeelde t. w. door Christus
zelven. — Genoeg: kunnen de lezers van de Times Pius IX andei\'s
noemen dan wij: den man der hope?
e. Zijn tegenstrevers zijn door hem niet overschat.
»Iti zijne woonkamer ziet Pius de gansche wereld aan zijne voeten;
echter kan hij zijn blik niet werpen buiten zijne vertrekken of zijn
oog ontwaart de wereld tegen hem gewapend!" — Dus moeten we
hem een gevangene noemen; dus is de toestand waarin Pius leeft,
en de toekomst waar voor hij staat, naar alle menschelijke bereke-
s ningen, in Pius\' toespraak niet te scherp noch te zwart geteekend;
de nieuwe Balaam verzekert verder:
«Terwijl Pins IX met eene zedelijke kracht, gelijk er nimmer eene
zoo duidelijk uitstak als heden, over de wereld heerscht, zijn be-
velen geeft aan de menschheid, on Conciliën rondom zijn throon ver-
gadert; heeft de wereld plotseling (V ?) eene richting genomen.
Inderdaad hoe hooger hij zijne stem verhief, des te vorder hebben
de volken zich van hem verwijderd; hoe krachtiger zijn bestier zich
toont, hoe wanhopiger hun tegenstand zich verweert."
De Times staaft hier onwillekeurig het onwrikbaar vertrouwen
des Pausen en zou daar heden de Encycliek van 21 November \'73
-ocr page 338-
:ii2
ten bewijze nog kunnen bijvoegen. Gaat zij vervolgens over, om den
oorsprong van Pius\' macht en invloed op te sporen? Neen, zij tast liever
in \'t duister rond; haar faalt het noodige licht en zij verliest den
draad harer nasporingen. Het leven en de regeeringsdaden van
Pius zijn immers openbaar ; een ieder kan nagaan wat voor mid-
delen hij gebruikte; elk zijner opvolgers zal dezelfde blijven aan-
wenden en steeds hetzelfde doelwit bereiken, \'t Kan bijna niet
anders of het groot orgaan van het liberalisme spreekt hier opzet-
telijk onwaa.ib.eid ; reeds lang toch vóór Pius\' regeering waren de
volken door het liberalisme of de revolutie op het dwaalspoor gezet,
en op datzelfde spoor, niet plotseling maar sluw en bedriegelijk ,
voortgestoten; de duidelijkste stukken van Pius\' voorganger Grego-
rius XVI getuigen het. Twee beelden trachtte de Times in een te doen
loopen: dat van de geloovige wereld, die alom éen is, en hoe ge-
drukt ook, den Paus steeds trouwer en trouwer aanhangt, met dat
der ongeloovige wereld, die onder veel misbaar, aan hem als Paus,
of liever aan God dien hij vertegenwoordigt, weerstreeft. Die twee
werelden evenwel verschillen onderling niet minder, dan de inwoners
van Moab onder Balac met de Israëlieten onder Mozes.
Zoo als de oude Bileam zijne kwaadwilligheid vermengde met de
klare openbaring Gods, en daarom tot heden een alleronbegrijpelijkst
raadsel bleef van zonderlinge tegenspraak; eveneens de nieuwe
Balaam; ondanks zich zelven gevoelt hij den nooddwang der waar-
heid van den eenen kant en voegt daarbij opzettelijke vervalsching
van den anderen kant; maai- even als eertijds, zal ook in hem de
kracht der waarheid zegepralen. Intusschen bevestigt hier de Times
dat Pius de macht zijner tegenstrevers niet te hoog heeft opgevat
en zij verzekert tevens volkomen, al wat we zegden over de twee
legeus. Wij lezen dien tweestrijd, waarvan de Times vruchteloos .
den oorsprong zoekt, verder omschreven:
d. Het opzet van Pius\' bestokers.
»Duitschland is het, dat zich heden het bestier der wereld heeft
toegeëigend; en wat Duitschland vóór deed , zullen de naburige Staten
weldra verplicht zijn op hunne beurt na te volgen. Maar Duitsch-
land randt Rome aan op haar eigen gebied." — Wie dan schreef
waarheid, de Paus aan Wilhelm of de keizer aan Pius ? —
-ocr page 339-
313
«Rome ompaalt zijne geestelijke macht, ten einde alles te brengen
onder het bewind en de heerschappij van zijn opperhoofd; Duitsch-
land integendeel verscherpt en regelt de rechten van den Staat
»De maatregelen, welke in Duitschland tot wet zijn verheven,
hebben ten doel: de organisatie of vorming der Kerk te wijzigen,
hare samenstelling tot eene burgerlijke inrichting te doen afdalen:
en dit alles wel in diervoege, dat den Paus niet een enkele ziel,
niet éene plaats, niet éon uurtjen worden gelaten, dat hij het zijne
noemen kan. Van stonde af aan kan niet een priester, of bisschop,
of kardinaal, of professor eenige openbare daad in Duitschland ver-
richten, tot eenige bestraffing of tot wat en hoe gering het ook
zijn moge, iets bijdragen, zelfs tot welzijn van wien ook hoegenaamd
iets aanbrengen , zonder de machtiging, het zegel of de willekeur
van den Staat."
Wederom besprak het blad zes maanden later, in December \'7\'5
datzelfde opzet. «Men vordert, aldus de Times, van het Duitsch
Episcopaat den eed op wetten, die door den Paus reeds gevonnisd
zijn, men vordert derhalve eene onmogelijkheid. -1101 vooruitzicht
van zulk een toestand is ontzettend. De eene bisschopszetel voor,
de ander na zal ledig blijven. Soortgelijke wetten den Anglikanen
opgelegd-, waren in staat, geheel Engeland binnen acht dagen in
vuur en vlam te zetten. Zal het Katholieke volk van Duitsch-
land zich van de Kerk laten afscheuren of niet\'.\'" De Times wist
toen niet beslissend hierop te antwoorden; wat zij voor het waar-
schijnlijkste hield, is bij ons volle overtuiging. De geloofsgeost van
de Katholieken in Duitschland blijft ons voor hunne volhai ding borg.
Het Europa van de Times stemt derhalve krachtig in met haren
waarschuwende noodkreet; wij achten het onnoodig de vijandige
pogingen tegen de Kerk scherper af te tcokenen, noch het iiope-
loo?.e van den toestand klaarder uiteen te zetten; toch baten al
die maatregelen niets; Balaain spelt het ons:
e. Balaüms voorspelling.
Ȇat niettegenstaande dit alles, Rome nog langen tijd de goleidster
blijft der gewetens, de beschermster en de bewaarstcr der traditie,
dat valt niet te betwijfelen; Rome zal Rome zijn, tol aan het einde
van hel kapittel.
-ocr page 340-
3H
»De wereld maat schappij is eene phase van vervorming binnen ge-
treden; in het tijdvak, dat we beleven, veranderen de gedachten,
de gevoelens, de levenswijze in die mate, dat we dien ommekeer
zien on tasten. Alles is genoopt zich naar die wijziging te schikken
en te plooien.
»De massa dus zal moeten herwonnen worden; indien dit uitvoerbaar
is, ziet Rome zich genoodzaakt do mogelijkheid er van aan te nemen.
»De zaak komt hierop neer, dat Rome deze herovering door die
middelen bewerkstelligt, welke ter harer beschikking zijn overgc-
laten, als de overreding en de vreedzaamheid; middelen overigens,
welke Rome zoowel weet aan te wenden als de rest der wereld.
Rome is bestemd haar werk te voltooien; en daar het niet meer
bedreigen kan met waardigheid, zal het zich tevreden moeten stellen
met te overreden en te overtuigen door de logica."
Wij nemen deze voorzegging van den Engelschen Balaam gaarne
voor onze rekening; zij is eensluidend met die van Pius: slechts
wat de middelen betreft, waardoor ze in vervulling gaan zal, bestaat
een hemelsbreed onderscheid. De wereld, welke in verzet kwam,
en zoo hardnekkig als onbeschaamd en wreedaardig, thans het ware
Bethulië belegort, moet en zal door den zedelijken invloed van
\'s Heeren Stedehouder, nu onfeilbaar in zijne leer verklaard, over-
wonnen worden. Doch de Kerk zal die zegepraal behalen, niet door
ook maar een duim breed van hare waarheid en rechten toe te
geven, — wat de Times der Kerk schijnt te willen aanraden — doch
door geduld en smarten: door den dood der Martelaren en het ver-
storven leven der Evangeliepredikers, door het schitterend voorbeeld
der Beleiders en de reinheid der Maagden, door de werkzaamheid
eener wakkere priesterschap en den buitengewonen openbaren
werkkring van voortreffelijke leeken; kortom de Kerk aan wier spits
de ware jüdith strijdt als geleidster, beschermster en toonbeeld, zij
zal zegevieren en wel met dat middel aan te wenden, hetwelk Grc-
gorius XVI aan den Christen wijsgeer Rosmini aanduidde: »Dc wereld
moet thans naar het geloof weerkoeren door een billijk gebruik der
rede." Zeer krachtig zullen hiertoe ook bijdragen de geloofsijver .
de boetewerken en de hernieuwde Godsvrucht in dit Jubeljaar.
Wij stuiten met de volgende opmerkingen: De Paus, wij zagen
-ocr page 341-
315
het, koestert voor de toekomst de heerlijkste verwachtingen ; en
ofschoon hij — naar eigen bevestiging — niet voor Propheet wil
gelden, verzekert hij ons telkens van de aanstaande zegepraal der
Kerk; al de zijnen houden aan dat heilspellend woord, zij deelen in
dat vertrouwen. Doch ook bij hen, die den Paus vijandig zijn en
Rome op alle wijze bestrijden, is men van voorspellingen niet ver-
stoken; zelfs de vaandrager van het moderne ongeloof kan zich niet
weerhouden van gunstige voorzeggingen te doen. Bij eene meer gewich-
tige gelegenheid geraakte de Times in geestvervoering en tuigt het luide
voor heel de wereld: toch zal Home zegepralen. Moest de partij in
wier dienst het blad zoo werkzaam is, het aanzetten: Rome te
vloeken;" door de baarblijkelijkheid der toestanden en de ervaring
der geschiedenis gedwongen, spreekt het zijne zegeningen over
Rome uit; \'t is in waarheid een nieuwe Balaam.
Pius, hij de man der hope verwacht die zegepraal van de hand
des Algoeden; de Times schijnt aan politiek overleg, aan menschclijke
berekeningen te hechten; en wat zij overreding noemde, is wellicht
niets anders dan verderilijke toegevendheid.
Zij kan noch wil bevroeden, dat in het Pausschap iets mensche-
lijks, maar ook iets Goddelijks bestaat; zoodat de werking van den
Paus op de menschheid iets deelt van beiden, van God en van den
mensch. Zij kent den grondslag zelven des Pausschaps niet: Jesus
Christus, Zoon van God, mensch geworden uit Maria. Vandaar
beseft zij de kracht niet eener Godsdienstige overtuiging, noch do
vastheid van een Christelijk geweten.
Nog meer. Volgens het wereldblad is er een wederrechtelijke,
dus revolutionaire aanval togen de rechten der Kerk op touw gezet;
en die aanval, die op het eigen gebied der Kerk treedt, wordt alge-
meen. Pius noemde derhalve dien aanval met alle recht: de revolutie ;
en Z H. heeft den actuëlen toestand niet te donker afgeteekend.
De beginselen zijn altoos de moorddolk der vervolgers geweest;
heden stemmen hunne beginselen volkomen overeen met die, welke
de onwisse grondslagen zijn der revolutie; vandaar is deze, hoe vcr-
woestend van nature zij ook zijn moge, thans plechtig in die landen
binnen gehaald; wie vermag de bloedtooneelen, waar die beginselen
meestal op uitloopen, van de volken nog af te weren?
-ocr page 342-
II.
BIJLAGE.
(Zie bladzijde 9).
BALAAMS GERINGERE MEDEBROEDERS.
Waarom toch heeft \'s Pausen Allocutie over Judith de geheele
liberale wereld in beweging gezet? Vreemdsoortig contrast! Eone
mondelinge, korte, recht vaderlijke en tevens een recht kinder-
lijk vertrouwen ademende toespraak die in Ralië en elders zoo veel
bloed aan het koken bracht, dat alom , zelfs in ons Nederland de
bruising is gevoeld! De Italiaansche bladen spuwden hun gal
in Januari, terwijl de Time*- over dezelfde idéën vier maanden latei-
haar vonnis streek.
Waarom juist déze Allocutie veel meer opspraak en ontsteltenis
bij het liberale legerkamp verwekte dan vele anderen? Waarom
de zinsnede over Judith in "t bijzonder, den polsslag van hot libc-
lisme alom koortsachtig bonzen deed?
Pius had een greep gedaan in de hartader van het liberalisme;
hij had zijn levensbeginsel niet slechts aangeroerd maar hevig ge-
troffen : want met het bovennatuurlijke hangt het zijn of niet zijn
van het liberalisme en der revolutie samen.
Eone siddering ging hun door de leden; zij voelden den schok door
den angst, die hen aangreep bij hét hooren van dat bovennatuurlijk
vertrouwen op de vare judith.
De mare der bovennatuurlijke hoop op Maria klinkt zoo tceder en
gevoelig bij het volk; hare trillingen tot in liet vijandig hart zijn
niet te loochenen. Merkt zelfs het dier bij instinct zijn naderenden
-ocr page 343-
:m
vijand niet? en zou dan de mensch, lichtschuw omdat zijn werken
boos zijn, niet opschrikken als hij het licht voelt naderen? Zij ge-
voelen zich dan vernederd en verpletterd door een ongekende
bovenmenschelijkc kracht, die hen overmeestert, en zoo zeer in
verwarring brengt, dat zij de klaarblijkelijkste tegenspraak in hun
vertogen niet eens opmerken.
Bij dien verlagenden strijd tegen Pius\' uitmuntende toespraak
figureerde ten onzent, als gewoonlijk, in zeer onedele houding de
redactie der Nieuwe Rotterdamsche.
Hebben die hoeren de beschouwing van de Times later gelezen, en
daarmede het lage schelden en de achterbuurttaai van hun blad ver-
geleken, dan begrijpen wij niet, hoe zij, hun eigenwaarde indachtig,
niet met schaamrood zijn overdekt! Hoe? Zij lieten hun zooge-
naamde correspondent verzekeren, dat Pius\' Allocutie in Italië niet
was besproken en in dezelfde kolom laten ze hem vijfgroote bladen
van Italië deswege aanhalen! Daarin wordt gebazeld, als liadde de
Paus Goliath en Holofernes door zelfmoord laten omkomen! Daar
wordt onbeschaamd gelasterd, als vergoelijkte Pius IX den konings-
moord. Die Allocutie heette daar afschuw- en walging wekkende
taal. Die correspondent kende reeds het meisjen, dat als nieuwe Ju-
dith tegen Victor Emmanuël zoude optreden! Hij had de draden in
handen [houdt ze zeker nu nog vast] eener uitgebreide samenzwe-
ring, waarvan Pius IX de bewerker en hoofdman zoude zijn!
Foei, mijnheer, zijt gij Israëliet, dan kent gij de zedelijkheid en
de stichting van Judith\'s heldenbedrijf; haar lof moest u lief zijn;
hoe veroorlooft gij zulk schrijven in uw blad? Niet minder onver-
klaarbaar blijven uwe gedragingen, indien gij ook als protestant
eenige studiën hebt gevolgd; zijn u zelfs de namen ontgaan van
Mutius Scaevola, van Horatius Cocles en Regulus? Laten we u dan
herinneren hoe de eerste van dit drietal, toen hij als Toskaan verkleed
den geheimschrijver in plaats van den koning had gedood, zijn hand
tot straf dier vergissing in do gloeiende kolen stak. Porcenna door
zulk eene onversaagdheid getroffen; schenkt hem zijn degen in zijn
linker hand terug. Verneem den nieuwen krijgslist van den Romein:
Hij veinst dankbaarheid en verklaart, dat hij uit 300 eedgonooten
door het lot was aangewezen; doch al de overigen nog bereid
staan, denzelfden aanslag te beproeven. Wat Mutius beoogd had,
-ocr page 344-
MH
gebeurde: de koning van Toskanen haastte zich om af te trekken.
Weet nu ook, dat het beste Epigramma van Martialis: Cum peteret
regent
én de heldendaad van Mutius, nu Scaevola geworden, én zijn
krijgslist als lofwaardig voorstelt. Velen uwer lezers althans zullen
zich herinneren dat aan dien linkschen Mutius in de Romeinsche
geschiedenis geregeld alle lof wordt toegezwaaid; en toch niets
van alles wat wij op zijne daad en listen zouden mogen of willen
afdingen, kan tegen Judith worden ingebracht.
De H. Ambrosius sprak van twee Pythagoreërs (bl. 191); wellicht
doelde hij op dien afstammeling van een der dricling broeders, Horatius
Cocles; ook deze immers heeft zich terzelfder tijd, 507 jaren voor
Christus, tegen den koning Porconna, een naam verworven in de
geschiedenis, door zijn moedig versmaden van den dood uit liefde
voor zijn vaderstad. Tot dat de brug over den Tiber achter hem
was afgebroken, verdedigde hij den toegang door eigen lijf. Wij
vragen nu, hoe durft gij in Judith smaden, wat een ieder in een
heiden bewondert?
                     
Zeg mij eens, waarom nog eene derde celebriteit der geschiedenis
stof gaf aan Horatius voor zijne ode: Coelo tonantem en aan ver-
schillende treurspeldichters een onderwerp om met lof ten tooneelo
te worden gevoerd, Marcus Atilius Regulus, 267 voor Christus ? terwijl
de vermelding van Judiths heldenfeit door Pius IX, hoe onbesmet
het ook prijkt, in uw oog, maar geen genade konde vinden en on-
voorwaardelijk aan bittere spot en smaad moest prijs gegeven?
Wilt gij dan volstrekt behooren onder de kleine doch valsche
propheten, luistert dan beter naar den Balaam; deze nog kan figu-
reeren als propheet uitliet vijandelijke legerkamp, en als tegenhanger
van Pius IX getuigenis afleggen.
-ocr page 345-
III.
BIJLAGE
(Zie bladzijde 66.J
DE VRIJMETSELARIJ.
Dat het vijandelijke leger, heden tegen de Kerk onder de wapenen
geroepen, samengaat met de vrijmetselarij, dat zijn beginselen niet
verschillen van do leer van het maconisme, en dat het in de loges
zijn werfdépóts heeft, kan met doorslaande bewijzen, uit de schriften
der vrijmetselaars zelven, worden aangetoond.
Men antwoordt hierop meestal: dat is het getuigenis" van één,
en \'t geldt dus niet verder dan zijn persoon. Een tijdschrift echter
der partij en onder hare leden eenigen tijd verspreid, strekt zijn
bewijskracht verder uit; wij nemen daarom ten betoge onzer gezegden
het Bulletin van het Nederlandse/i Groot- Oosten, vierden jaar-
gang. 5873
—74. Derde en vierde aflevering. Haag. Gebr.
Giunta d\'Albani.
De verzamelaars 1) van dit Bulletin, dat in
den handel natuurlijk volstrekt onbekend blijft, laten ons door
de verscheidenheid der hoofden en des inhouds onder elk hoofd
geplaatst, duidelijk genoeg besluiten, welke richting de vrijmetselarij
voor \'t oogenblik vertoont; \'t zijn immers de jongste uitingen dier
1) De Commissie van Bedactie:* J. J. F. Noordzlek, Voorzitter. J. C. Estor, Jr.
penningmeester. J. Boudew$nse, S. H. Hertzveld, B. L. Basch, J. Schouten Jr.,
J. P. VaiUant en J. Westpalm van Hoorn van Bnrgh. — Medewerkers. Corres-
pondenten: B. L. Vcrwejj. te Znrich. J. G. Findel. te Leipzig, J. 6. 1. Th Mera-
dorff te Oldenburg.
-ocr page 346-
320
corporatie; zij laten op elke bladzijde tevens doorschemeren waar on
in hoeverre zij deel heeft aan de openbare pogingen togen de Kerki
Het verhaal bijvoorbeeld, in de derde allevering, onder het op-
schrift: Brasitië, van den strijd daar gevoerd en van de gevangen-
neming van Z. D. H. den bisschop van Pernambueo, dat verhaal
alléén zou in staat zijn, dit aan te toonen. Men komt daarop terug
in de vierde aflevering BI. 329 en men haalt het Bulletin van Brasilië
aan, waar al de br.\\ doel nemen aan den strijd: «Maar de broe-
derschap der vrijmetselaars toont volharding en moed en houdt
waardiglijk de vaan van waarheid en vrijheid omhoog." — Daar
gaat de strijd tegen de Kerk samen mot — of liever gaat uit van de
vrijmetselarij ; daar heerscht voorspoed voor do loges, dus openbare
vervolging van de Kerk.
De mededeelingen door de Bulletins vermeld, doen de organisatie
gevoelen, de ontwikkeling van gedachten kennen en de hoogte, die
do verderfelijke idëen bij do partijgenooten hebben bereikt.
Welken indruk anders geeft hetgeno we daar in de vierde afle-
vering bladz. 2G1 lezen: «Wij kunnen in de maatschappij, waarin
we leven, zoo veel doen door de beginselen der broederschap toe
te passen; do individuele invloed der leden, die eendrachtig sainen-
worken tot éen doel en oenen , hoewel voor het profane oog onzicht-
baren, maar daarom zooveel te sterkeren keten vormen, kan voel
tot stand brengen.
»Hun invloed op den gang der zaken vermag zooveel te meer,
omdat ieder zeker is, de hulp en steun bij zijn medebroeders te
vinden, dio mot hem deel uitmaken van dien onzichtbaren keten.
«Wanneer do loges zelven (niet als zedelijk lichaam erkend en openlijk
werkzaam) zich strikt onthouden van elke openlijke inmenging in
den maatschappelijken toestand, kan do kracht der broederschap
er slechts bij winnen: want de vijand (de Katholieke Kerk, het
geestelijk leger van Pius IX.) kent de kracht niet; hij weet niet,
al gevoelt hij het somtijds, dat de aanval komt van don kant der
door hem gevloekte, maar toch ook gevreesde vrijmetselarij."
Maar kunnen de verzekeringen des Pausen in do Circulaire van
21 Nov. 73 sterker bevestigd worden? en dit geschiedt nog wel in
oen artikel, dat tot titel voert: De Encycliek (21 Nov. \'73) van
den Paus en de vrijmetselarij.
-ocr page 347-
321
Wij lazen dit opstel, uit Breda Januari 1874, met nieuwsgierigheid,
doch werden deerlijk teleurgesteld, wijl er na eenige banale scheld-
taal, niets van de Panselijke Circulaire wordt gezegd.
De heirschare van Pius IX echter wordt er niet stilzwijgend
(bladz. 257) voorbijgegaan: Want «heeft het Rijk der duisternis
eene kracht ontwikkeld (in Nederland?) die verbazend is, en praalt
het thans met eene macht die doet duizelen, aan den anderen kant
heeft het, dank zij den O.-. B.\\ H.\\ een groot nut teweeg gebracht."
Wellicht door aan velen de oogen te openen, ze des te schrapper te
doen staan? God dank! zoo scheidt zich het koren van het kaf;zoo
splitsen de legers meer en meerl en blijken de werfdépöts door
Pius aangewozen.
Ook wordt er bladz. 259. eene schaduwzijde van het vijandelijk leger
even aangestipt: «Langzamerhand heeft zich een zeker soort van
lieden in de orde gedrongen, die er nimmer een voet hadden moeten
zetten, die de vrijmetselarij dienstbaar maken tot andere doel-
einden." Het ware en eigen doeleinde? dat gaf Pius duidelijk te kennen.
Wilt gij meer bewijzen, van waaruit de schok der helsche
phalanx tegen de Kerk wordt gericht, en hoe de strijd van strekking
en van beginselen naar *s Pausen Circulaire op den voorgrond staat?
In dezelfde vierde aflevering lezen we bladz. 317, uit Zwitserland,
hoe vrijmetselarij en Ultramontanisme onbestaanbaar blijken, tenzij
vuur en water één zijn; »het bestaan van het een sluit\'noodzakeüjk
den ondergang van het ander in." Een citaat uit Bluntschli (bl.
119) bevestigt hetzelfde: »Nooit zal er verzoening mogelijk zijn
tusschen Ultramontanisme en vrijmetselarij, tusschen twee vereeni-
gingen door beginselen en doel verschillend."
En dan wordt het der Kerk nog euvel geduid, wanneer zij hare
kinderen van zulk genootschap verwijderd tracht te houden I en dan
zal er nog twijfel worden geopperd nopens den strijd tusschen beide
legermachten op leven of dood! Kan hetgene de Paus in zijne
Circulaire getuigde, door de vijanden zelven duidelijker gestaafd?
Zoo hoog derhalve is hunne macht in hun oog reeds gerezen, dat
ze zich met de Kerk vergelijken, hunne kracht met die der Kerk
meten durven.
Het geheel der Bulletins, zoo als ze daar liggen, kan als een
21
-ocr page 348-
322
maatstaf worden beschouwd om de krechtsontwikkeling, ook der
intellectucele vrijmetselarij te schatten. Wat in Zweden, wat op
Sint Domingo, in Portugal, in Amerika enz. plaats heeft; wie hier
en daar in de loge aan het bestuur zijn enz. De opschriften:
«Bijzonderheden betreffende de orde in \'t algemeen — in Neder-
land — in het buitenland;" het Fransche Bulletin pour Vétranger
en de wederkeerige uitwisseling der Bulletins met die van anderen
landen, hebben evenzeer hunne beteekenis.
Wij dienen in \'t bespreken der werkzaamheid van de vrijmetso-
larij en der leer van het maconisme spaarzaam te zijn, niet slechts
kortheidshalve, maar ook omdat zij algemeen genoeg bekend zijn;
daar wij echter van de jongste bewijzen voor ons hebben , zij nog
een enkele aanduiding.
Zoo moet het voorstel om de Jesuïten na te doen door de keuze
van een generalen oversten, volgens bladz. 189 zijn uitgegaan van
de Nederlandsche loge acacia. Het voornaamste dierzelfde aflevering
is een uitgewerkt opstel van den grootmeester der plaatselijke loge
zur sonne te Baireuth in Beieren, Gaspar Bluntschli: Het heeft
tot opschrift: Vergelijking der Jesuïtenorde met het vrijmetselaars-
bond.
Het onderwerp is eigenlijk het verschil aan te toonen tus-
schen de Jesuïtenorde en het vrijmetselaarsbond: tegenovergesteld
doelwit, grondgedachte, ideaal, stelsel, middelen, vorming der leden,
strekking, getalsterkte, werkzaamheid. De grondgedachte der Jesuï-
tenleer, zoo wordt onder de hatelijkste termen aangeduid, is: de
banden tusschen God en de maatschappij te sterken; terwijl de
loge naar het omgekeerde tracht: dien band dus te verzwakken; en
daar gezegd wordt »ook in Katholieke landen te winnen, zoodra
de Staat zijne zelfstandigheid tegenover de Hiërarchie" (lees: zijne
onafhankelijkheid van Godsbeschikkingen) «heeft teruggewonnen."
Maar zoo draagt dit stuk de duidelijkste bewijzen van de overeen-
stemming tusschen de maconnieke leer en die der revolutie.
Waar Bluntschli de macht der zijnen vergelijkt met diederJesuï-
ten, schat hij de eersten, zoo wij ons wel herinneren, op een half
millioen, tenvijl hij de getalsterkte der laatsten, niet hooger neemt
dan ÏLOOO. Genen vinnen het dus in getalsterkte verre van dezen.
Doch, zoo lezen we onmiddellijk daarop, „de Jesuïten zijn oneindig
krachtiger dan wij in macht en uitwendige werkzaamheid."
De
-ocr page 349-
.323
invloed der Jesuïten wordt vervolgens opgehelderd op ecne wijze
waarom elk Jesuït wel hartelijk lachen zal en de schouders ophalen.
Wat die hoofdman onzer vijanden dan verder laat volgen, is veel
gewichtiger. De aanvallen der Hiërarchie — de zwarte internatio-
nale boven genoemd — die den geest wil rooven en die van het
communisme — de roode internationale boven geheeten — die het
bezit zich wil toeeigeuen, deze aanvallen, zegt Bluntschli, worden
7.00 menigvuldig en geducht, dat zij heden van iie vrumetsela.ru.— zij
dus is het vijandelijk leger— meer uitwendige werkzaamheid vorderen.
Mag de loge zijns inziens haar aangenomen standpunt van officiële
onthouding niet uit het oog verliezen, toch «moet zij meer werken,
door kruchtigeren invloed uit te oefenen op de aigemcene rjrond-
denkbeelden en de werkzaamheid der leden."
— Wat derhalve te
verwachten van die leden, als zij aan het bestuur zijn der openbare
zaken? wat van de pers, die van de loge het ordewoord krijgt en
van daar steeds wordt ingegeven? wat van het onderwijs en op-
voeding aan den leiband dierzelfde mannen?
De laatst verschenen aflevering van het Bulletin beveelt bl. 261,
datzelfde standpunt op openbaar gebied, wat Bluntschli verdedigt,
niet te verlaten: «Vooral moeten wij trachten de orde te houden
buiten alle staatkundige of Godsdienstige geschillen."
Wij dienen deze waarschuwing een weinig voor onze Lezers op
te helderen, ten einde de verzekeringen der Pauselijke Circulaire
er door bevestigd worden: en onze opheldering moet aan getuigen
van het vijandelijke leger zelven worden ontleend.
In diezelfde vierde aflevering wordt de wenk gegeven: «Wij leven in
een tijd, die bewogen door geheel tegenovergestelde machten, zich tot
iets nieuws wil vormen, waarin het bovenal eene noodzakelijkheid
is, de in beweging gebrachte krachten tot een goed doel te leiden."
Dat doel is overbekend; de middelen om de zaken daar heen te^leiden,
zijn daar even aangeduid; hoeverre die worden doorgezet, moge blijken
uit het middel bladz. 321 aan de hand gegeven: «Bij eene grondwets-
herziening de daarbij Voorkomende quaesties in de loges te overwegen,
tot voorlichting, geenszins om officieel en collectief oen directen invloed
op de beraadslagingen der volksvertegenwoordiging uit te oefenen."
Voor de vorderingen van hot kwaad verwijzen wij naar de
-ocr page 350-
324
laatste nummers van de Kerkelijke Courant, K. N. S. van Januari
\'74. Daar vindt men die aangestipt onder het opschrift: » Vergadering
der Grootmeesters van de Duitsche Vrijmetselaars. Gehouden te
Baireuth, op Pinxterdag, den i Juni iH13."
De voorbereiding
tot die vergadering, hare werkzaamheden en gevolgen worden er
besproken. Voor onze Lezers die geen kennis namen van deze
opgaven, zullen etteüjke inlichtingen nopens den aanwas van het
vijandelijk leger in de laatste jaren niet van onpas zijn.
De zucht der vrijmetselarij om zich nationaal voor gansch Duitsch-
land te organiseeren
deed zich na de overwinnning bij Sadowa met
hernieuwde kracht gelden. Dientengevolge kwam den 31 Mei \'68 te
Berlijn de eerste jaarlijkscho vergadering van de grootmeesters bijeen;
elk hunner moest door twee afgevaardigden uit iedere grootloge
worden vergezeld. Bij de zesdo dier vergaderingen zien we het
groote werk iieen eenigen Duitsche grootlogesbond"te stichten,
eindelijk, den 1 Juni \'73 te Bayreuth in Beieren voltrokken, onder
voorzitterschap van Gaspar Bluntschli, grootmeester der plaatselijke
loge Zur Sonne. Dit bond omvat nu 30 tot 36,000 leden, en heeft
het recht om met buitenlandsche grootloges relaties te onderhouden.
Eene levensquaestie was dit maconnieke werk voorafgegaan.
Velen n. 1. hadden den wensch geuit: de vrijmetselarij zoude,
zoowel als de Jesuiten, een generaal, een Moltke voor het leger
der Duitsche loges,
aan \'t hoofd hebben, en genoemde Bluntschli
werd door hen als de rechte man daarvoor aangewezen; an-
deren begrepen, dat de aard der vrijmetselarij niet toelaat aan één
hoofd onderworpen te zijn. Bluntschli zelf deelde deze meening, en
schreef aan Br.-. Aug. Ficke te Freiburg in B. zijn officieel rapport
in dienzelfden geest. Hij stemt toe, »dat de Duitsche vrijmetselarij,
die thans een gemeenschappelijk orgaan in den grootlogesdag ge-
gelukkig gevonden heeft, verplicht is, hare werkkracht in het leven,
krachtdadiger dan voorheen te doen gevoelen, en dat zij, om
haar doel te bereiken, zich niet onzijdig mag houden in de
groote ondernemingen en strijden die in onze dagen enz."
Van
den andere kant echter meent hij »dat do loges, als loges, de uit-
wendige daden, in den regel, aan ieder broeder in het bijzonder
moeten overlaten, en dat zij als loges in de politieke en Kerkelijke
partijtwisten niot handelend moeten optreden, maar slechts in zooverre
-ocr page 351-
325
zich openlijk mogen uitspreken en naar buiten werkzaam zijn, als dat
noodig is, om de vruchtbare ideën uit te strooien, en de humane
grondbeginselen te belijden."
De particuliere geheime genootschappen, waar de revolutie haar
levenskrachten ging putten en aan wie zij wederkeerig leven schonk,
hielden in 1717 veelal op; en de vrijmetselarij werd toen algemeen
geconstitueerd. Het vrijmetselaarsbond, zegt Bluntschli in gemeld
stuk: Vergelijking bladz. 194, dagteekent van het begin der acht-
tiende eeuw. Dit bond wil zijn overleg met de mannen van het
schrikbewind maar niet erkennen , evenmin als zijn openlijke ver-
broedering met de communards van \'70. Deze feiten echter, ofschoon
door anderen gestaafd, behooren hier niet onmiddellijk tot onze
zaak ; dat de princiepen dezelfde zijn en tot dezelfde uitkomsten
geleiden moeten, kan of zal het verbond niet loochenen; het draagt
daarop zelfs roem evenals op zijn ledental
Staafde Bluntschli alles, wat we boven uit de Pauselijke Circu-
laire omtrent de vorderingen van het kwaad aanhaalden, niet min-
der bevestigt hij hetgene de Paus daar zegt, dat die verderflijke
pest zich heden openlijk aan de wereld voorstelt. Hij noemt t. z. p.
bl. 189 de vroegere gebruiken en ritussen »smakelooze fopperjjen nu
bijna alomme verdwenen."
Hij beklaagt er zich over, dat wij, des ondanks, de geheimhouding
der vrijmetselarij als misdaad aanrekenen, daar de namen der loges
de plaatsen etc. etc. nu toch wereldkundig zijn. Dan nauwelijks
heeft hij dit getuigd, of hij haast zich daaraan toe te voegen: de
geheimhouding bleef slechts voor twee zaken; de eene, als \'t ware
de bolster zijn eenige uiterlijke vormen en teekenen; de andere van
veel meer gewicht, noemt hij de kern, en is »de vertrouwelijke
uiting van?meening en de zedelijke invloed in de loge." In waren zin
zijn dus de sluiers van geheimzinnigheid volstrekt niet weggeworpen.
Wij veroorloven ons ter dezer gelegenheid een vonnis te vellen,
dat van de gezonde rede voortvloeit en door niet een logeman zal
wederlegd worden: Het is immoreel onder eede geheimhouding
te beloven, aan personen niet ten volle bekend, omtrent zaken,
die niet allerduidelijkst omschreven zijn.
Voor de blijken, dat de vrijmetselaren heden minder lichtschuw
te werk gaat, bepalen we ons bij eenige bijzonderheden uit het-
-ocr page 352-
326
zelfde Bulletin. Onder de rubriek: S. Domingo lezen we bl. 214.
Geheimzinnigheid moet uit zijn. De adoptie-loges van moeders en doch-
ters blijven sterk aanbevolen. De aanneming en doop worden vermeld
van verscheiden loeftons. — De loge Cuna de America benoemde oene
commissie ter bevordering van lager onderwijs, dat ook den Godsdiens
en zedekunde zal omvatten. Onder het opschrift: Brasilië: Een
broeder bij de laatste zitting naar de criinineele rechtbank gaande .
worde vergezeld door een broeder; toch is de plichtige van eene
vervolging voor de maconnieke rechtbank daarom niet ontheven.
In Zweden is de vrijmetselarij aangezien als staatsinstelling, des-
niettemin door de geestelijken daar als overal tegengewerkt, enz.
Hiermede zouden wij kunnen eindigen, daar het overvloedig is
gebleken, hoe elke bijzonderheid in de Pauselijke Circulaire omtrent
het vijandelijke leger te kennen gegeven, door getuigen uit dat
leger zelven wordt gestaafd. Nog slechts een enkele aanhaling
uit dezelfde Bulletins, ten einde onze geachte Lezers te doen gevoelen,
hoe onverholen men onderling in dat legerkamp in zijn beramingen
en wederkeerige gedachtewisseling te werk gaat.
Behooren volgens bladz. 261, de volksontwikkeling en het onder-
wijs te dienen als wapen; bladz. 301 spreekt van »de scholen en
de leeraars en de leeraarsters ontvankelijk te maken voor de begin-
selen der vrijmetselarij, zooveel mogelijk hen te bewegen voor de
toetreding tot den bond."
Ditzelfde blijkt verder uit een huisselijk feest der biv. in de
derde afl. bl. 180 vermeld. Von Messerschmidt vierde den 24 Juni
1873, zijn 25jarig grootmeesterschap der loge: zu dem drei welt-
kugeln
te Berlijn, en met eene feestrede door Albrecht begroet,
ontving hij een eigenhandig schrijven van den keizer, een telegram
van den prins van Pruisen, ook nog een teekenpl.\'. van prins Fre-
derik der Nederlanden.
Wat den Pruissischen kroonprins betreft, hij legde wat later, den
7 Maart \'74 zijn grootmeesterschap neder, om welke reden? Wij
kunnen het lezen in de vierde all. bl. 304. »Tot groote blijdschap
der loges van Duitschland, omdat hij de hooge graden — bl. 207
zwendelarij genoemd — met de tijdsomstandigheden niet overeeu-
komstig oordeelt en dezer ouderdom niet bewezen vindt. Wel wil
hij aan de gezamelijko vrijmctselaarsbond behooren.
-ocr page 353-
*
327
Do Rheinischer Herold van 25 Oct. \'73 verklapte in een onbe-
waakt oogenblik zijne geheimste gedachte en schreef, gelijk bekend
is\', voor een ieder: »Ons doel is, de aandacht te vestigen op het
wereldgericht, dat heden aan de Ultramontaansche stichting vol-
trokken wordt, het wereldgericht, waar in de geest der vrijmelse-
larij als rechter zitting heeft gehad.
Wij gelooven met recht te
kunnen beweren, dat het de geest der vrijmetselarij is, die in den eeuwig
gedenkwaardigen brief onzes keizers aan den Paus, zijn oordeel
heeft uitgesproken in het wereldgericht, dat aan het Ultramonta-
nisme in vervulling gaat."
Werd deze schrijver, mogen wij hem niet klikspaan noemen? aange-
dreven door overmoed, misschien meer nog door pocherij; veel ver-
ti\'ouwelijker stelt ons het Bulletin, vierde afl. bl. 308 in kennis met
den brief, dien Frederico Campanella te Modica in Italië aan keizer
Wilhelm schreef over diezelfde briefwisseling met den Paus,
waaruit blijkt »dat de slag, die aan het Ultramontaansch verzet
(lees plichtbetrachting) is toegebracht, niet is een misschien voorbij-
gaande maatregel uwer ministers, maar eene duurzame wel be-
raamde beslissing der wetgeving van het machtige Rijk van dezen tijd."
Toch zal elke toeleg tot hunne schande keeren! Toch hun geweld
niet bestand zijn tegen de wapenen des geloofs: het gemeenschap-
pelijk gebed en boete in dit Jubeljaar! En wij kunnen niet beter
sluiten, dan met het zoo bemoedigend vooruitzicht van »Onze
Wachter"
Nov. 74; met een jongste voorspelling uit »De Keizers-
klok"
in herinnering te brengen:
«Verdwenen is de logen
Voor \'t machtig waarheidswoord ,
Als wolken weggedreven
Voor \'t stormen uit het Noord.
Hoe klept de Keizersklokke
Den trotschen toren af,
Zoo hol, zoo dof zoo somber
Als klepte ze over \'t graf, —
Wat jammerklanken varen
Uit haar metalen schoot,
Straks klepte zij victorie, —
Nu klept zij: dood!"
-ocr page 354-
iJ-krCJrt.^^_\'X\'jA__
Bladz.
reg.
van
staat
lees :
6
7
boven
zegepraal der
z. der Kerk
8
6
onder
geuite
geuite
30
5
boven
Maria
Maria 1)
41
6
0
zon den val
zondeval
II
11
tt
onbevlekte
onbevlekt
102
tf
onder
verstaan
zij verstaan
\'
157
8
boven
geost
geest
196
7
n
zijn
in zijn
198
4
»
de onrechtvaardige
den onrechtv
die
di
299
16
»
December
December jl.
i<
-ocr page 355-
T
I
■/—-—j
J\\ üpii Uitgeve* W. A. HOOGVELD te Rotterdam, is \\4ischenen:
NON POSSUMUS,,
"WIJ" K:X7IsT3MEKr NIET TOEQ-E\'N.T.BISr-
EENE < ÏDT1KK DER PRUISISCHE MEIWEÏTEM,
.Int jaiifij\'ïiMK dier Kallmlicke leerstellingen, «aanwip die wclten in wijd zijn.
INHOUD.
Zegeningen van ilén vrede.
, De Pruisische Katliolieken hebben
dien niet verstoord.
; De C\'eiitriunsfractio hooft geen schuld
1 aan don twist.
: Wio schuldig is moet toegeven.
Wij strijden met heilige middelen voor
do hoogste goederen.
Dit wordt bewezen uit hetgeen Kalk
mei\' don strijd togen Rome gezegd
heeft.
Hetzelfde gotnigon do geestelijkheid
en \'liet volk.
Dit getuigenis kan niet wederlogd
worden,
liet is hier niet enkel om eene
beleefdheid jegens den Opperpre-
sident te doen.
Maar om liet heil en het leven der
Kerk.
\' s moet bewezen worden.
de- Kerk steunt op Gods
is bijgevolg van
\' ïhjk.
fkelijkheid volgt
ik.\'
Lire verhouding
school, en daarvoor /.utliii zij strij
den en overwinnen. \'Militarisme
De Meiwetten belettei de vrije Ujt
oefening tier kerkeluie bedienin
Het
Vaticaansch Conciie.
De Bisschop van Ermelilnd.
De*Kerk van den il. Paiitaleon.
Afkondiging der excommunicatie.
Weigering iler absolutie.
.
Suspensies.
(let koninklijk gerechtsrof over ker
kelijke /aken.
De kanselparagraaf en de vrijheii
om te prediken.
.Maatregelen tegen het
,;even vai
den Catechismus.
Vereemgingen, religieuzi orden, -v
De kameel dei\' wet tegen de.Iezuïeteïj
Algemeen verbod van Falk om mis i
lezen en te absol veeren.
Meiwetten.
Interdict van den Opperp esident.
Hardheid jegens stervenden.
Protest der gewetens.
De Meiwetten zijn in tegenspraa
met de Grondwet.
I.ogeh. Eenzijdige handelwijze.
Non PoKsumus.
De Mei wetten strijden tegen h<
gronddogma.
Het beroep en het gerei htshof zij
in tegenspraak met d* Kerk.
De Meiwetten strijden t\'gen dog.
loofsleer over den Pai s.
De Paus te Derlijn.
De Meiwetten kwetsen d > gelool\'sle
over de macht der Bis schoppen..
Vernietiging der constitutie der Kei
De verkiezingen door ih gemeente
De Meiwitten ondeimijnen hef Hij
llrengen liet geweten in de Mti\',
Mb« betrekking tot de S.ie.ramovj
iedwongm toestand, waartoe\'.\' ;
Ie Kerk zal overwinnen en de aft
scheidenen inharenscfn ritonncmi
moeten deze
----------.—