-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
•\' \'         \' • -\'
-ocr page 4-
\\m*>
va
-ocr page 5-
J
HANDBOEK
DER
door den Schrijver der Goudkorrels,
vijzondct <%e,i>cn\\%X tot yceAfotijfoc
fo&ina \'Gij* te-biait&>, zcco&tccti&daa&n
en vooxvei^idina dcx, veAAiicwwina
van de \'KM. êeXoften.
VUIJf VERTAALD.
BBED A.,
EDUARD VAN WEES,
Snelpers, Boek* en Muziekdiukkerij.
1884.
-ocr page 6-
IM I» RIIMI A. T XJ DR-
Datum BREDM, 3 Martii 1884.
P. J. GABEIEL,
Oj«. Xïir. Censor.
Snelpersdrnk, Eduard tam Wees, Breda.
-ocr page 7-
Het is altijd met een gevoel van diepen eerbied
dat de priester zich, hetzij mondeling, hetzij schrif-
telijk tot de religieuzen richt. Door het goddelijk
licht bestraald, weet hij wat eene religieuze is.
Eene religieuze is eene uitverkorene onder de
lievelingen van dien Jezus, aan wien zij zich zoo
edelmoedig, zoo geheel heeft opgedragen.
Eene religieuze is eene ziel, die de H. Maagdeene
meer bijzondere liefde toedraagt, omdat zij meer aan
haar gelijkvormig is; eene ziel, die zij gaarne bij
zich ziet als eene geliefde gezellin, tot wie zij, ware
zij daar, op dien liefdevollen toon, waarmede zij
steeds haar goddelijken Zoon aansprak, zou zeggen :
»Mijne dochter, bemin uw Jezus, verblijf gaarne bij
»Hem; dien Hem gelijk ik Hem gediend heb!"
Eene religieuze is eene ziel aan wie Jezus die
inwendige schoonheid geeft, die, onzichtbaar voor
de wereld, de engelen verrukt, ze met eerbied ver-
vult, ja, die zij zouden benijden, indien zij geene
engelen waren.
Eene religieuze is eene ziel die Jezus dicht bij zich
plaatst, opdat zij, door hare liefde en innige veree-
niging
met Hem, Zijn goddelijk Hart zou troosten
over al de ondankbaarheid, de heiligschennis, de
vergetelheid, de onverschilligheid der wereldlingen,—
opdat zij door hare volkomen onderwerping aan zijn
goddelijken Wil,
als een gewillig werktuig in zijne
-ocr page 8-
4
hand, onder leiding liarer oversten, zou medewerken
aan liet heil der zielen, — opdat zij eindelijk, als
Jezus in zijn H. Sacrament, door hare edelmoedigheid
en volkomen onthechting een voortdurend slachtoffer
zou zijn, door vreugdevol te lijden smarten naar
het lichaam, smarten naar deii geest en diepe ver-
nedering gelijk eene religieuze die lijden kan.
Eene ziel eindelijk, voor wie de wereld met al haar
rijkdom, haar praal en pracht niet groot genoeg is ;
die God alleen voldoen kan, die onder een kalm,
zacht en vreedzaam voorkomen eene liefde verbergt,
• •                       •
die geene menschelijke taal kan uitdrukken.
Ziedaar wat het geloofden priester toont, wanneer
hij zich met de religieuzen bezig houdt. Ja, dan
voelt hij zich gelukkig door God gekozen te zijn om
haar te vormen, te louteren, te bemoedigen. — O,
hoe vurig bidt hij dan God hem te verlichten in
hetgeen hij gaat zeggen. Hoe vurig vraagt hij, als
het oogenblik daar is, woorden van licht, woorden
van kracht, woorden van vrede, woorden van troost,
woorden soms van welmeeuende vermaning en vader-
lijke berisping. O Jezns, al die woorden vinden wij
in uw H. Evangelie! Leen ze mij bij het schrijven
van dit werkje!
Moge het geen enkel woord bevatten dat kan wonden,
DO                                                                                                         \'
geen woord dat de vrede verstoort, geen woord dat
de ziel ontmoedigt! Ik wil, mijn Jezus, mijn hart
daarin doen spreken. Laat mij het in het uwe
sluiten, opdat het daarin licht, ijver, voorzichtigheid
en liefde moge putten.
-ocr page 9-
5
HANDBOEK
der GEPROFESTE RELIGIEUZEN.
Volgens den zin, door de IT. Katholieke Kerk
daaraan gehecht, beteekent geprofest zijn : door de
wettige overheid in den religieuzen staat zijn toege-
laten, te weten lid geworden zijn van eene goedge-
keurde vergadering, waarin men de geloften aflegt
van gehoorzaamheid, zuiverheid en armoede, en
waarin men zich verbindt om alles te doen wat in
die vergadering is voorgeschreven om het doel, dat
zij zich voorstelt, te bereiken
Door den religieuzen staat verstaat men dus : eene
levenswijze, door de H. Kerk goedgekeurd, waarin
de geloovigen in vergadering samenleven, zich voor
altijd aan God toewijden en naar de volmaaktheid
streven, door het naleven der drie geloften van ge-
hoorzaamheid, armoede en zuiverheid volgens den
haar opgelegden regel. Ziedaar den staat dien gij
omhelsd hebt. Gij hebt religieuze willen zijn. Ziedaar
dus waartoe gij u verplicht hebt.
Welnu, om u dezen staat te doen kennen, waar-
deeren, hoogschatten en beminnen, om u te helpen
al de plichten die hij u oplegt, nauwkeurig na te
komen, bieden wij u dit boekje aan.
Het bevat drie deelen.
1°. Handelende over de natuur van den religi-
euzen staat.
2°. Over de plichten van den religieuzen staat.
3°. Over de middelen om die plichten te vervullen.
-ocr page 10-
G
EERSTE DEEL.
\'vLai-nm van den $le-tiaie-uz>zn Staat.
Wij geven hier geen volledige verhandeling over
den religieuzen staat. Wij willen slechts op praktische
en tevens eenvoudige wijze de groote schoonheid en
verhevenheid van dien staat voorstellen, — hem doen
beminnen door degenen die hem omhelsd hebben en
de begeerte in haar opwekken met ijver deszelfs
verplichtingen na te komen.
Wij verdeelen dit eerste deel in zeven Hoofdstukken.
1°. Het doel van den reli
ieuzen staat.
\\°
o
2 . Het bestuur.
3°. De personen, welke dien staat omhelsd hebben.
4°. Wat eigenlijk den religieuzen staat uitmaakt.
5°. De voorrechten van den religieuzen staat.
(5°. De moeielijkheden, welke in den religieuzen
staat kunnen voorkomen.
7°. De fouten, welke den religieuzen geest zouden
vernietigen.
iste ieïoofidstttik:.
Het voorname doel van den religieuzen staat is
aan God door de gehoorzaamheid aan zijne bevelen,
en het naleven der Evangelische raden, de grootste
eer te geven
, waartoe een schepsel in staat is.
-ocr page 11-
7
Welnu, God eer bewijzen is zich vrijwillig en "blij—
moedig aan God onderwerpen, zoodanig dat onze
wil volmaaktelijk met den zijnen vereenigd zijnde
door de opoffering, niet van alle genegenheid voor,-
maar van alle gehechtheid aan de schepselen, — God
met ons kan doen wat Hij wil en door wien Hij
het wil, zonder den minsten tegenstand onzerzijds.
De religieuze ziel kan die afhankelijkheid van God
in twee woorden samenvatten. Onthecht en toegewijd.
Onthecht wil zeggen los van alles, afgescheiden
van alles, door niets teruggehouden zijn, en bijgevolg
zonder weerstand verplaatst kunnen worden.
Wij zeggen: een voorwerp staat los, wanneer het
eenvoudig daarneder wordt gezet, zonder door den
geringsten band teruggehouden te zijn, en zeer ge-
makkelijk verplaatst kan worden. Ziedaar den toestand
eener waarlijk onthechte ziel! zij heeft de banden
losgemaakt die haar hart boeiden; zij heeft de stof-
felijke zaken verwijderd, welke om zoo te zeggen,
hare ledematen bezwaarden, zij heeft haar wil gebroken.
God kan haar opnemen zonder den minsten weer-
stand te ontmoeten, haar nederzetten waar Hij wil,
haar gebruiken tot al wat Hij wil.
Die ziel zal onthecht zijn van de zonden, welke
zoo grootelijks strijden tegen Gods heiligen wil, —
daarvan onthecht, ten minste, door den vasten wil
-ocr page 12-
8
om geene enkele fout geheel vrijwillig te bedrijven,
door nooit tegen haar geweten te handelen, en nooit
te zeggen : »Is het anders niets; die kleine fout zal
God mij wel vergeven !"
Nochtans zal zij met dezen
vasten wil nog fouten en. helaas! nog zware fouten
kunnen bedrijven; maar zij zal onmiddelijk daarover
groot berouw gevoelen, — zij zal zich diep verne-
deren, — zij zal spoedig opstaan, — hare fouten
zullen zeldzamer worden en zij zal voorzichtiger,
getrouwer aan hare plichten en meer welwillend jegens
anderen worden.
Onthecht van de gelegenheid tot zondigen. De
religieuze, door God geroepen, heeft nochtans al de
zwakheden der natuur, — al de genegenheden van
haar hart, — al de gewoonten van haar vorig leven
behouden; zij gevoelt levendiger dan ooit hoe licht
zij zou vallen, indien zij niet voorzichtig ware,
daarom waakt zij met eene uiterste oplettendheid over
hare zinnen en haar hart Zij sluit zich in haren
regel, als in een huis, waarin zij hoort noch ziet; zij
omkleedt zich met haren regel als met een kleed,
dat haar behoedt tegen den invloed van kwade voor-
beelden , en het krachtig woord dat haar terughoudt,
als zij zich zwak gevoelt tegenover het gevaar, is:
God wil het niet! het strijdt tegen den regel.
Onthecht van de wereld, — dat wil zeggen , onthecht
van rijkdom, van eer, van genot, van al wat haar
God zou doen vergeten. Voor haar is elke eerepost
een lastpost, dien zij zeker met onderwerping aan-
vaardt, doch slechts beschouwt als een nieuw middel
om hare liefde aan God te toonen.
Onthecht van tijdelijke zaken, — die haar van den
omgang met God zouden aftrekken. Door tijdelijke
zaken verstaat zij ieder werk, dat, door de gehoor-
-ocr page 13-
9
zaamheid niet opgelegd, slechts zou strekken om
haar of hare familie eene welvaart te bezorgen, waaraan
zij, krachtens hare belofte van armoede, verzaakt
heeft. Zij verstaat daardoor alle overdreven zorg,
welke de onverstorvenheid, de zinnelijkheid, de ge-
makzucht inboezemen. Zij geeft haar lichaam slechts
het noodzakelijke en laat gaarne aan anderen de
zorg van haar voedsel, haren slaap, hare rust te regelen.
Onthecht raii de dierbaarste jamiliebanden die haar
zouden beletten geheel aan God te behooren. Neen,
zij heeft de liefde in haar hart niet versmoord: Zij
bemint nog, zij zal altijd b-jminnen , — zij zal wellicht
meer dan ooit beminnen , — maar die liefde verontrust
haar niet, trekt haar van God niet af.
Zij heeft alles verlaten voor den Bruidegom, door
wien zij weet dat zij bemind wordt, aan Hem ver-
trouwt zij nu de zorg voor hare familie te doen
wat zij zelve zou gedaan hebben, en zij leeft tevreden
en gerust, overtuigd dat God hare zorg in alles
overneemt.
Onthecht eindelijk van zichzelve, •— om slechts te
willen, — te zijn, — te doen wat God wil en zich
daarmede volkomen tevreden te stellen.
Toegewijd beteekent uitsluitend bestemd voor eene
zaak of een persoon, welke volstrekte macht heeft
op de toegewijde zaak.
Voor de religieuze ziel beteekent dit eenigermate
gelijk worden aan de gouden en zilveren vazen, die
-ocr page 14-
10
bij het H. Misoffer gebruikt worden, en die , eenmaaal
gewijd, zonder heiligschennis, tot geen onheilig ge-
bruik mogen dienen. Volgens deze overtuiging mag
zij dus in haren geest geene gedachte vrijwillig toelaten,
die niet rechtstreeks of zijdelings tot God gericht zij,
in haar hart geen enkele begeerte die de eer van God
niet ten doel hebbe, geen enkele genegenheid die niet
volgens God zij!
Daarom moet zij haar lichaam rein en onbevlekt
bewaren , het beschouwende als de tempel van den
H. Geest,
waarin Jezus Christus als in zijn eigen
huis woont.
Toegewijd zegt nog veel meer! Het is als een
slachtoffer worden van God, om voortdurend te
aanbidden, te dankeu, te smeeken en te boeten:
even als de Hostie van het H. Misoffer, die voor de
Consecratie slechts een weinig brood was, en die
na de sacramentele worden des Priesters, onder den
schijn van brood, wezenlijk het lichaam van Jezus
Christus is, in het tabernakel tegenwoordig.
Ziedaar het verheven denkbeeld dat de Heiligen
zich van den religieuzen staat gevormd hebben. De
religieuze behoudt, na hare toewijding aan God,
hetzelfde gelaat, dezelfde stem, dezelfde ledematen,
den zelfden wil; doch dit alles is, om zoo te zeggen,
slechts de schijn, het uiterlijk. Zij bezit dat alles
slechts uitwendig, zij is, als de heilige Hostie, het
slachtoffer van God.
Voor God als een offer zijn, zegt Bourdaloue, en
dit zijn krachtens zijn staat, — »is niet meer aan zich
•zelven toebehooreu, — niet moer over zich zelven
beschikken, — op zich zelven geen het minste recht
meer hebben noch willen hebben. — Het is zich
geheel stellen in de macht van God, — niet meer
-ocr page 15-
11
handelen dan volgens zijn heiligen wil, zonder te
vragen door wien of op welke wijze ons die wordt
kenbaar gemaakt. Het is als dood zijn, zich als een
doode laten geleiden, bestieren, plaatsen volgens
den wil dergenen aan wie God ons heeft onderworpen,
zoodanig dat wij met den Apostel zeggen kunnen :
(Rom. VIII, 86.) Heer, om 0 zijn wij den ganschen
dag aan den dood overgeleverd
; men beschouwt ons,
en wij beschouwen ons zelven, uit liefde tot U als
slachtschapen
, die men gaat opdragen."
En, voegt dezelfde schrijver hierbij, hoe krachtig
werkt deze gedachte op de religieuze ziel. »Ik ben
»voor God als een slachtoffer!" Hoe ondersteunt
ze haar in het vervullen harer plichten, hoe moeielijk
die ook mogen zijn , welke krachtsinspanning ze ook
mogen vragen. Waartoe is zij, door deze gedachte
bezield, niet bereid. Moet zij bidden, waken, arbeiden,
zich vernederen, zich versterven,
ten koste van hare
rust, hare gezondheid, hare neigingen , hare innigste
verlangens, niets verwondert haar, niets doet haar
terugdeinzen, want zij denkt steeds dat zij voor God
een slachtoffer geworden is. En hoe dierbaar is haar
die gedachte wanneer zij zoo vele ongelukkige zon-
daars zich ziet verlagen tot slachtoffers hunner
eerzucht, hunner vermaken, tot slachtoffers eener
icereld, die hun hare dwingelandij doet gevoelen en
hen ten verderve richt,
terwijl zij, als slachtoffer
van God en zijner heilige liefde, een offer is voor haren
plicht, een offer voor hare volmaaktheid, een offer
voor hare zaligheid , een offer voor de eeuwige geluk-
zaligheid, waartoe zij is voorbestemd en die zij tracht
te verdienen.
Toegewijd, dat is een werktuig worden in de hand
van God, dat Hij naar goedviuden plaatst en gebruikt
-ocr page 16-
12
volgens het doel dat Hij zich voorstelt, en dat Hij
voor zijn werk bezigt.
Welnu het werk van God is de bevordering van
zijne eer, de heiligmaking der zielen.
De zielen worden geheiligd door de kennis en de
beoefening van Gods wet.
God mag u dus gebruiken
om zijne wetten te bestudeeren of zijne leer te ver-
kondigen , hetzij aan de kinderen, hetzij aan de
Seloovitren door uwe woorden of uwe geschriften.
De zielen worden geheiligd door het aanhoudend
gebed,
dat de goddelijke genade over haar aftrekt.
God mag u dus gebruiken tot het contemplatieve
leven, tot de gedurige aanbidding van Jezus in zijn
heilig Sacrament, tot het verborgen leven van Jezus.
De zielen worden geheiligd door het lijden dat met
liefde voor haar aanvaard en voor haar geleden wordt.
God mag u dus gebruiken om voor Hem te lijden,
Hij mag u smarten overzenden, die u aan het ziekbed
kluisteren; Hij mag van u een onbekend, ongeacht,
verborgen leden vragen als tegenwicht voor de eer-
zucht en de godslasteringen der goddeloozen.
De zielen worden geheiligd door goede voorbeelden,
vooral door het zien van zelfverloochening en zelfop-
offering. God mag u dus, geheel uw leven, aan het bed
van arme zieken plaatsen, u de afzichtelijkste wonden
doen verbinden, arme weezen tot moeder doen ver-
strekken, de dienstmaagd zijn der armen, der ver-
latenen , der ongelukkigen van alle slag en soort.
II.
Het tweede doel van den religieuzen staat is aan
eenige uitverkoren zielen het middel aanbieden om
dien graad van volmaaktheid of heiligheid te bereiken
dien God van haar vraagt en dien zij, in de wereld
blijvende, niet zouden kunnen bereiken.
-ocr page 17-
13
God bemint alle zielen; zij allen zijn zijne schepselen,
Hij heeft ze uit liefde geschapen en bestemt ze voor
de eeuwige zaligheid; maar eenigen bemint hij met
eene bijzondere liefde en bestemt haar tot eene
grootere glorie in zijn paradijs, en verwacht van
haar bijgevolg eene meer volmaakte liefde.
Iedere ziel heeft, gelijk elke bloem, hare schoonheid;
maar er zijn er die schooner zijn dan andere, waarop
het goddelijk oog met meer welbehagen rust, en die
Hij voor zich zelven behoudt.
Elke ziel heeft haar bijzonder nut voor Gods eer;
maar er zijn zielen aan wie God meerheeft gegeven,
opdat zij Hem meer zouden eeren en loven. En die
uitverkoren zielen wenscht Hij innig en geheel aan
zijn Hart gehecht te zien. Hij wil dat zij zich vrij-
willigter zijner beschikking stellen om in zijne hand
te zijn wat een uitgelezen en buigzaam werktuig is
in de hand van den kunstenaar ! Hij zegt het haar,
Hij doet het haar zeggen, Hij roept, Hij toont haar
dat het slechts bij Hem is, in de eenzaamheid, in
dien goddelijken luchtkring die zijn Hart omgeeft
dat zij volmaakt kunnen worden; doch altijd, altijd
laat Hij ze vrij.
En indien die zielen niet tot Hem
komen, verkwijnen zij; zij leven daarheen zonder kracht,
zonder vreugde, zonder vrede, zonder die bijzondere
genaden, welke zij, zwak als zij zijn, noodig hebben;
en wat zal er van haar worden V Wat zullen zij tot
God zeggen als zij voor Hem verschijnen ¥......
Voor de zielen welke naar zijne stem luisteren,
heeft God den religieuzen staat ingesteld. Het is daarin
dat die uitverkoren zielen hare volle kracht ver-
krijgen , waarlijk nuttig zullen werken voor de eer
van God, en trapsgewijze die heiligheid zullen be-
reiken die God van haar vraagt.
-ocr page 18-
14
Dit woord trapsgewijze drukt juist uit wat de
religieuze staat van de ziel eischt. Zij moet lang-
zamerhand
en als trap voor trap tot dien staat van
volmaaktheid en heiligheid opklimmen waarin zij in
staat zal zijn aan God al de eer te geven, waartoe
zij bekwaam is; maar zij moet altijd hooger klimmen ;
als zij vrijwillig blijft staan, als zij niet deugdzamer
wil
worden, als zij daartoe niet alle middelen wil
gebruiken die de regel haar aanbiedt, schiet zij tekort
aan het doel van haren roep, beantwoordt niet aan
de inzichten van barmhartigheid, die God met baar
heeft, en schendt het verbond, op den dag harer
heilige professie met God aangegaan.
Naar de volmaaktheid streven is voor de religieuze
geen enkele raad, maar strenge plicht.
III.
Tot welke ernstige gevolgtrekkingen geven deze
eerste bladzijden reeds aanleiding!
©e &\'\\ci in faefccfohina tot §od.
Daar gij aan God zijt toegewijd en uit deze toe-
wijding voor u de verplichting voortspruit naar heilig-
heid en volmaaktheid te streven, zoo dwaalt gij indien
gij denkt dat zoo gij het ongeluk hadt eene doodzonde
te bedrijven, die zonde voor u niet zwaarder zou
zijn dan voor anderen, daargelaten de heiligschennis
welke elke zware zonde tegen de Gelofte in zich
sluit. Elke doodzonde door u bedreven, draagt een
-ocr page 19-
15
kenmerk van kwaadwilligheid, omdat gij beter weet
wat gij doet, — een kenmerk van ondankbaarheid
omdat gij, door God zoo teeder bemind, zijn Hart
wreeder wonden toebrengt,—een kenmerk van meineed
omdat gij het verbond schendt met God aangegaan
bij het uitspreken uwer H.H. Geloften.
2.     Gij dwaalt indien gij meent dat het genoeg is
in uwe communauteit te doen wat anderen doen, uit
vrees van zonderling te schijnen, wanneer uw ge-
weten u luide toeroept dat wat anderen doen,
niet goed is. Niet de voorbeelden van anderen,
maar het heilig Evangelie en de lessen onzer Oversten
moeten ons tot richtsnoer dienen.
De eerbiedwaardige Pastoor van Ars zegde op zijne
eeuigszius vreemde, doch kracbtvolle wijze: »Om
heilig te worden, moet men dwaas en uitzinnig zijn."
Zeker behoeven wij niet zonderling te zijn, doch
doen wij wat wij verplicht zijn en niet wat anderen
doen.
3.     Gij dwaalt indien gij meent dat het voor u
genoeg is zware zouden te vermijden en dat gij,
zonder uwe zaligheid in gevaar te stellen, vrijwillige
dagelijksche zonden moogt bedrijven, en genegenheid
tot eenige bijzondere dagelijksche zonde moogt blijven
koesteren.
Niet alleen verzwakt die zonde de ziel en
maakt ze gereed tot zwaarderen val, maar zij ia
werkelijk een hinderpaal voor de volmaaktheid,
waarnaar gij moet streven. Daarom vreest zeker
godgeleerde niet te zeggen : »Een religieus zondigt
»zwaar wanneer hij zich niet de minste moeite geeft
»de vrijwillige dagelijksche zonden te vermijden."
4.     Gij dwaalt indien gij gelooft op den weg der
volmaakheid stil te kunnen staan of u eene grenslijn
te kunnen trekken,
want gij weet door ondervinding
-ocr page 20-
16
dat stilstaan, achteruitgaan en vallen is; en dat gij
moet trachten steeds beter te worden. Een zijner
missionarissen vraagde den Pastoor van Ars: »Hoe
moet men tot God gaan ?" » Afijn vriend," antwoordde
deze, i>in volle vaart gelijk de kogel uit een kanon."
Dit krachtig woord toont u uw plcht.
o. Gij dwaalt indien gij meent dat gij u gelven
gonder genoegzame reden
, uit gewoonte of zorgeloosheid
moogt ontslaan van de oefeningen van godsvrucht door
den Regel voorgeschreven
en die ten doel hebben u tot
de volmaaktheid te brengen, zooals de meditatie, het
onderzoek van geweten, de geestelijke lezing, de oefenin-
gen van gehoorzaamheid
, of dat gij u moogt tevreden
stellen om ze voor het oog van anderen te doen, opper-
vlakkig, zonder vlijt, en bijgevolg zonder eenig nut.
6. Gij dwaalt, indient gij vermeent op den weg der
zaligheid te zijn, wanneer gij u tevreden stelt de zware
verplichtingen van uwen staat nateleven, en geen
werk maakt van kleine overtredingen.
Het H. Concilie van Trente zegt nadrukkelijk:
»Dat alle kloosterlingen, hetzij mannen of vrouwen,
hun leven schikken volgens den regel, dien zij omhelsd
hebben; dat zij getrouw alles nakomen wat hen tot
de volmaaktheid van hun staat kan brengen, zooals de
gehoorzaamheid, de armoede en de zuiverheid, de bij-
zondere beloften van hunne orde, en al wat kan
strekken om de regelen ongeschonden te bewaren,
zooals het gemeenschappelijk leven , de matigheid, de
eenvoudigheid der kleederen, enz."
Tess. XXV. Cap. I de regul. et monial.
Dit is eene ernstige vermaning, waarmede men
geen rekening schijnt te houden, wanneer men slechts
die punten van den Regel wil onderhouden, die onder
zware zonde verplichten. Straalt in die voorbedachte,
-ocr page 21-
17
vrijwillige overtreding geen schijn van misachting
der H.H. Regelen door ?
§od in kcfoakhincfr KoK de, &i&t.
Gij hebt u vrijwillig aan God toegewijd. Gij tracht
in alles uwen wil met den zijnen te vereenigen, om
Hem meer te behagen; welnu, die God die zich
nooit in edelmoedigheid liet overtreffen, zal u alles
vergoeden wat gij voor Hem doet. Gij geeft u aan
Hem, Hij zal zich aan u geven. Gij stelt in zijne
handen uwe ziel, uw hart, uw lichaam, uw geheel
bestaan; Hij zal zich, om zoo te zeggen, geheel
ter uwer beschikking stellen. Gij zult het voorwerp
zijn van zijne bijzondere genaden.
1.     Genade van bescherming. God zal over uwe
ziel waken, haar beschermen met de zorg van den
liefderijksten vader ; hij zal de gevoeligste bekoringen
van u verwijderen of verminderen, of wel Hij zal
uwe krachten zoodanig vermeerderen dat gij als
overwinnaar uit den strijd komt. — God zal zorg
voor u dragen, gelijk de priester voor de gouden
en zilveren altaarvazen, die hij voor elke onheilige
aanraking behoedt, — Hij zal met wijze vaderzorg
de beproeving afmeten, die noodig is om u te
louteren en te heiligen.
2.     Genade van bemoediging. God zal tot uwe
ziel woorden spreken van liefde, van kracht, van
vrede, slechts aan het innig verkeer met Hem voor-
behouden. Hij zal oplettend naar uwe gebeden luis-
teren, — u zijne tegenwoordigheid doen gevoelen,—
Hij zal voor u de liefderijkste vader, — de teederste
2.
-ocr page 22-
18
moeder, — de getrouwste vriend zijn, — u troostende
als gij bedroefd zijt, u opbeurende als gij valt, —
met eigen hand uwe wonden verbindende en rondom
u harten plaatsende, aan wie Hij zijne liefde en
genegenheid voor u mededeelt.
3. Genade van leiding. God zal u in het gebed
onderwijzen en u het geluk leeren begrijpen van de
gehoorzaamheid, de vreugde der armoede, de ver-
rukkelijke schoonheid der zuiverheid. Hij zal u
langzamerhand onthechten van alle aardsche zaken,
door u dagelijks meer te doen trachten naar eeue
innige vereeniging met zijnen goddelijken wil, zoodat,
indien gij u laat geleiden en u steeds meer aan Gods
vaderhand vastklemt, uw leven op aarde een hemelsch
leven zal worden en gij in waarheid met den H. Apostel
Paulus zult kunnen zeggen: »Ik leef niet meer,
itmaar Jesus-Christus leeft in mij."
Gal. II, 20.
Sde HOOFDSTUK.
Qwt, het XsviXwwc.
Elke religieuze gemeente wordt, onder toezicht
van den Bisschop, bestuurd door eene Overste, welke
gewoonlijk gekozen wordt door de leden van dezelfde
gemeente onder al de waarborgen, welke de men-
schelijke voorzichtigheid kan aanbieden.
-ocr page 23-
19
I.
Gewaarborgd door de stemgerechtigde leden. Zij
moeten eenige jaren, na hare professie, in de ge-
raeente doorgebracht hebben, — zich stipt onderwerpen
aan hetgeen de Regel omtrent de keuze voorschrijft
en zich door geene mensckelijke beweegredenen laten
geleiden.
II.
Gewaarborgd door de wijze waarop de verkiezing
geschiedt.
Gewoonlijk wordt de keuze voorafgegaan
Joor eenige dagen van retraite, in gebed en ver-
sterving doorgebracht. — Zij geschiedt onder toezicht
van den Bisschop of der hooge geestelijkheid, welke
de keuze moet goedkeuren en bekrachtigen.
III.
Gewaarborgd door de verlcozene zelce. In elke
gemeente is de waardigheid van Overste minder
eene eer dan een last. Men verbergt der Overste
dit woord der H Schrift niet: »Er zal eene zeer
s> strenge rekenschap gevraagd worden van degenen
>die anderen bestuurd hebben.
Sap. VI, 6. Daarom
beijvert zij zich, gedurende de korte jaren van haar
bestuur, hare plichten nauwkeurig te vervullen en den
naam van Moeder te verdienen, dien hare zusters
haar geven en dien zij voor Gods rechterstoel zal
dragen.
De Overste wordt gewoonlijk slechts benoemd voor
zekeren tijd door de Constitutiën bepaald; zij moet
jaarlijks aan de geestelijke Overheid rekenschap geven
omtrent haar beheer der tijdelijke goederen van het
-ocr page 24-
20
huis en omtrent hare zorg voor het tijdelijk en
geestelijk welzijn der zusters. Al deze redenen zullen
haar aanzetten in haar bestuur zorgvuldig en moe-
derlijk te werk te gaan.
IV.
Geioaarborgd door de regelen, die de Overste moet
doen naleven. Zij
mag geene willekeurige bevelen
geven. Zij staat slechts aan het hoofd om de regelen
te doen naleven,
die gewoonlijk door Heiligen zijn
opgesteld, — lang beoefend door personen die zij in
heiligheid en deugd hebben doen toenemen, — lang
bestudeerd en overwogen tot in de kleinste onder-
deelen, — goedgekeurd, eindelijk, door het hoogste
gezag op aarde, den Stedehouder van Jezus-Christus
of althans zeker door den Bisschop.
De Regel is der Religieuzen niet opgedrongen.
Alvorens haar tot deszelfs naleving te verplichten
heeft men haar dien in de kleinste bijzonderheden,
in heel deszelfs omvang en al deszelfs verplichtingen
uitgelegd.
Gedurende haar postulaat en noviciaat heeft men
haar vrijgelaten. Zij beoefende elk der regelen en
kon zich overtuigen of zij, al dan niet, binnen het
bereik harer krachten lagen, — zoodat, wanneer de
religieuze hare Geloften uitspreekt, zij gerust kan
zeggen : »Ik weet wat ik doe; ik verbind mij niet
lichtvaardig !"
Gij ziet dus dat, uit tijdelijk oogpunt beschouwd,
het bestuur van den religieuzen staat gewaarborgd
is door wetenschap, wijsheid en deugd.
Uit goddelijk oogpunt beschouwd deelt dit bestuur
eenigszins in dat der Kerk, die het heeft goedge-
-ocr page 25-
21
keurd en bevestigd en zich de noodige wijzigingen
heeft voorbehouden.
V.
Is het niet waar dat dit bestuur, die Overste, die
Regelen, zelfs alleen uit menschelijk oogpunt be-
schouwd, iets groots, iets verhevens hebben? Alle
gezag komt van God. De H. Paulus zegt: »Gij
tdienaars, gehoorzaamt uwen meesters..... in de een-
»voud, des harten, gelijk aan Christus...... Met welwil-
»lendheid dievende, als den 11 eer e, en niet mensehen"
Eph. VI. 5, 7. In een huis nu , door God? ingeving
gesticht, in een huis, waarin de leden slechts door
(lods hoogere roeping zijn getreden om zich geheel
aan God toetewijden; in een huis waar alleen voor
God gewerkt wordt, — waarin Hij alleen meester
is, — daar heeft het gezag, volgens voormelde voor-
waarden gevestigd, iets goddelijks. Kan God daar
niet zeggen gelijk Hij het van de H. Kerk zegt,
»die u hoort, hoort mij, en die u versmaadt, ver-
»smaadt mijVhvc. X. 16. Ook heeft de religieuze,
niet aan de Overste, maar aan God gelofte van ge-
hoorzaamheid
gedaan, want de Overste is slechts
de plaatsbekleedster van God.
Wij zullen later de verhevenheid en de voordeelen
der gehoorzaamheid, alsook die der H.H. Regelen
uantoonen, alsmede hoe men die moet naleven. Ziehier
wat de Heiligen en godgeleerden zeggen, omtrent
den eerbied en de onderwerping aan de Oversten en
den regel verschuldigd.
-ocr page 26-
22
De H. Bernardus onderscheidt vier trappen in de
zonde van ongehoorzaamheid, door de Religieuzen
bedreven.
1.     De eerste is, datgene wat bevolen wordt en
met den Regel niet in strijd is, niet te doen , hetgeen
in zware gevallen, doodzonde is, wanneer de Overste
het inzicht heeft doen kennen onder zware zonde te
verplichten ; dagelijksche zonde, indien de zaak, die
bevolen wordt, klein is in zich zelve en hare om-
standigheden, of ook wanneer de zaak zwaar is, doch
de Overste het inzicht niet heeft onder zware zonde
te gebieden.
2.     De tweede is, openlijk den Overste te weer-
staan, wanneer hij iets beveelt, hetgeen eene zwaar-
dere overtreding is dan enkele ongehoorzaamheid;
want deze weerstand in kleine zaken kan zware
zonde worden, indien men merkelijk ontbreekt aan
den eerbied, dien men den persoon van den Overste
of zijne waardigheid verschuldigd is, vooral wanneer
dit openlijk verergenis geeft.
3.     De derde is, bij dien weerstand openlijke en
werkelijke verachting te voegen, hetgeen altijd eene
verzwarende omstandigheid is.
4.     De vierde eindelijk is, openlijk en in ernstige
zaken tegenspreken, samenspannen, opstaan tegen
het gezag van den Overste; eene overtreding zoo
zwaar, dat het niet mogelijk is die van doodzonde
vrij te spreken, behalve wanneer het zich zou bepalen
tot morren in kleine zaken, uitspatting van het humeur
enz., fouten die somtijds ontsnappen en geen ernstige
gevolgen na zich sleepen.
-ocr page 27-
23
Om met juistheid te kunnen weten in hoeverre de
Regelen verplichten, moet men twee soorten van
I Regelen onderscheiden.
1.     Die welke als gebod of verbod gegeven worden
[en bijv. deze woorden bevatten: » Wij gebieden, of
\\wij verbieden ten strengste." Die welke de statuten
of constitutiën van eene orde uitmaken als zijn, bijv.
de ziekenverpleging, —de opvoeding der kindereu —
I en die welke betrekking hebben op het onderhouden
der Geloften. Dit zijn als zoovele door de H. Kerk
goedgekeurde wetten, die de Stichtvader der Orde
bijgevolg verplichtend heeft gemaakt. Deze regelen
verplichten onder doodzonde, even als de geboden
der H. Kerk. Nochtans kan de overtreding slechts
eene dagelijksche zonde worden, door kleinheid van
stof of bij gebrek aan vrijen wil.
2.     De regelen, welke niet als gebod, maar als raad
gegeven worden en slechts op de religieuze tucht
betrekking hebben, bijv. van op het eerste teeken
der klok te gehoorzamen
, verplichten niet onder zonde;
doch de H. Thomas zegt, dat eene religieuze die
vrijwillig de regelen overtreedt, bijna altijd zondigt
door lauwheid, nalatigheid of nieuwsgierigheid en
vooral door het slechte voorbeeld dat zij geeft.
Indien God rekenschap zal vragen van elk ijdel woord,
boe zal Hij dan eene overtreding over het hoofd zien
van een punt van den regel, waardoor men eene
wettig gegevene verordening schendt?
2. Wanneer een regel iets bevat, dat betrekking
beeft op de Geloften of dat door Gods gebod ver-
-ocr page 28-
24
boden of geboden wordt, onafhankelijk van den
regel, is men onder straffe van zonde verplicht dien
Regel na te komen, niet krachtens den regel, maar
krachtens de gelofte of het gebod van God; de zonde
zal meer of minder zwaar zijn, naar gelang de
overtreding der geloften of van het gebod meer of
minder zwaar is.
3.     De overtreding van den Regel, al verplicht deze
niet op zonde, zou eene doodzonde kunnen worden,
als die overtreding voortkomt uit opzettelijke ver-
achting
van den Regel; en die opzettelijke verachting
bestaat, volgens den H. Alphonsus, als die overtreding
plaats heeft, omdat men zich niet wil onderwerpen aan
den regel of aan het gezag, of omdat men het als
kleingeestigheid beschouwt, al die kleine punten na
te komen. Geheel anders zou het zijn, als men,
in geval de regel niet op groote zonde verplicht,
slechts uit lichtzinnigheid of drift kleine punten van
den regel overtreedt, of omdat men de naleving
daarvan niet als noodzakelijk ter zaligheid of volstrekt
verplichtend beschouwt. De gewoonte zelfs, in kleine
zaken den regel te overtreden uit zorgeloosheid of
lichtzinnigheid, overschrijdt de grenzen der dagelijksche
zonden niet.
4.     Het kwade voorbeeld kan, zoowel als de op-
zettelijke verachting,
de overtreding van een punt
van den Regel, dat uit zich zei ven klein is, tot
zware zonde maken; en dat kwade voorbeeld is vooral
te vreezen, als die overtreding in gewoonte ontaardt.
De kloosterling is, zooals de H. Alphonsus opmerkt,
op zware zonde verplicht, zijne communauteit geen
aanmerkelijk nadeel te berokkenen, door anderen
door zijn voorbeeld tot verslapping aan te zetten;
hetgeen hij zou doen, indien hij telkens het stil-
-ocr page 29-
25
zwijgen verbreekt, het gebed verzuimt, minder de
zedigheid betracht, de cellen van anderen betreedt
enz., of door andere dergelijke overtredingen.
3\'e HOOFDSTUK.
öve-z d& yicxioncw d\'vz, den ücti<^i-
cw&zn Staat <ym$ve-t$d -f»-e-6/6e-H.
De personen, die den Religieuzen Staat omhelsd
hebben, levende in eene door de H. Kerk goedge-
keurde vergadering, met elkander vereenigd door de
drie Geloften, aan denzelfden Regel onderworpen,
bieden, zoowel onder het oogpunt van de deugd als
van de samenleving, alle waarborgen, die men van
God en van de II. Kerk kan begeeren.
Van den kant van God.
De religieuzen worden door God op eene bijzondere
wijze \'uitverkoren; en die keuze is, — als ik zoo
spreken mag — eene voorzichtige, verstandige, door-
dachte keuze. God, die vrij is om te kiezen, zal
zich bij voorkeur tot die zielen wenden in wie Hij
een vasten en tevens buigzamen wil ziet, gepaard
aan eene vurige begeerte om zich op te offeren, een
gedurig streven naar al wat goed en schoon is.
Mag men twijfelen of God met minder zorg zijne
Bruiden kiest, dan de wereldling, die in zijne keuze
met overleg en voorzichtigheid te werk gaat ?
-ocr page 30-
20
2.     Deze zielen worden door God geroepen, met
eene kieschheid die overdreven schijnt in Hem die
Meester van alles is. »De eer der maagdelijke rein-
»heid wordt slechts aan een zeer klein getal uitver-
»koornen geschonken. Met welke voorzorg deelt
»God haar zijne plannen mede, en met welke zorg
»waakt Hij over hare getrouwheid. Jezus zegt slechts
»eenige woorden in het voorbijgaan, verborgene,
»geheimzinnige mededeeling die Hij met een nog
»geheimzinniger woord besluit ; » Wie het vatten ka?i,
»vatte het" Matïh. XIX. 12.
»Geen enkel voorschrift, geen schaduw van ver-
»plichting ! Die God, die beveelt voor het geloof te
» sterven, zich de hand, den voet aftekappen, zich
»het oog uitterukken, geeft ten opzichte der maag-
»delijke reinheid slechts een bescheiden raad »»IIet
»»is slechts een raad dien ik u geef; ik heb van God
»»geen beval ontvangen."\'\'\'\'
I Coit. VII. 25. (L\'abbé
Doublet). Jezus-Christus wil dat men , door liefde
gedrongen, tot Hem kome. »Deze zielen beminnen
mij, zij zelve zijn tot mij gekomen."
Deze gedachte aan eene goddelijke en geheel bij-
zondere roeping
, en eene liefdevolle beantwoording
•aan de roeping
omgeeft elk der leden eener religieuze
vergadering met een straalkrans die eerbied en ontzag
inboezemt.
3.     Daar God die zielen roept, Hij die steeds de
middelen aan het doel evenaart, zal haar ook
bijzondere genaden geven, welke,— zoo zij getrouw
daaraan beantwoorden, — haar zullen verheffen tot
zooveel slachtoffers voor Godes eer, zoovele apostelen
tot heil der zielen — zooveel heiligen in één woord,
die zich trapsgewijze tot die volmaaktheid zullen
verheffen, welke God van haar vraagt. Zoo geeft
-ocr page 31-
27
God aan de zielen , die Hij in het klooster roept en
bestemt tot de gedurige aanbidding van het R. Sa-
crament en aldus op aarde de plaats der engelen te
bekleeden, een levendig geloof, een bijzonderen smaak
tot het gebed, een onweerstaanbaren trek voor dat
zoet verkeer met God dat, zonder begin noch einde,
nooit verveelt en nooit vermoeit.
Aan die zielen, die God heeft geroepen om aan
zijne rechtvaardigheid te voldoen en, door vrijwillige
boetpleging, voor de misdaden der zondaars te boeten,
geeft God een onpeilbaren schat van edelmoedigheid,
een dorst naar lijden, eene brandende liefde tot den
gekruisten Jesus en het heil der zielen, door hem
vrijgekocht.
Aan de zielen door God geroepen om zijne wet
aan de kinderen of aan de volkeren te verkondigen,
zal God geduld, liefde, moed en behendigheid geven
en den noodigen ijver om desnoods duizendmaal
opnieuw te beginnen.
Aan de zielen, die geroepen zijn om bij arme
weezen de plaats te vervullen der diepbetreurde
moeder, bij de zieken en stervenden de plaats te
bekleeden der zuster, die zij te vergeefs tot zich
roepen, geeft God een bart vol liefde, vol teederheid,
vol wonderdadige kracht.
4. Daar de religieuze staat het meeste zelfopoffering
vraagt, wijl men wat men op aarde dierbaarst
heeft moet verlaten, zijne bloedverwanten, — verzaken
aan hetgeen men persoonlijk bezit, zjjn eigemoil,
en zich geheel aan zijn God en zijn evennaasten
moet toewijden; daar de religieuze staat het meeste
godsvrucht
vraagt, wijl men steeds moet trachten zich
inniger met God te vereenigen, ten einde in zijne
hand te zijn als een werktuig, of beter als een
-ocr page 32-
28
slachtoffer; daar de religieuze staat het meeste kracht
vraagt, omdat men zijn hart, zijn wil, zijne nei-
gingen, zijne zintuigen moet ten onder brengen om
ze aan Gods wil te onderwerpen; — en daar God aan
de zielen die hij roept, die drie krachtige deugden,
zelfopoffering, godsvrucht en kracht geeft: moet men
dan daaruit niet besluiten dat die zielen, zoo zij aan
hare roeping getrouw blijven, de schoonste, de
liefderijkste, de edelste zielen zijn, en dat het aan-
genaam is met haar te leven ?
Lees deze bladzijde , waarin de Heer de Monta-
lambert ons op zielroerende wijze zegt, wat de reli-
gieuze is, wat zij wordt in Godes hand.
»Het is de hand Gods die weder onze haardsteden,
onze bedroefde harten treft, door ons onze dochters,
onze zusters te ontnemen.
» Dagelijks verlaten duizend geliefde wezens kasteelen
zoowel als hutten, paleizen zoowel als werkplaatsen,
om aan God haar hart, hare ziel, hare onschuld,
haar leven te gaan opofferen. Dagelijks, zoo bij ons
als overal elders, — dragen dochters van hooge ge-
boorte en nog hoogere deugd, en andere met een
hart veel grooter dan hare fortuin, zich, reeds in
hare schoonste levensjaren, aan een onsterfelijken
Bruidegom op!
» Het is de bloem van het menschdom, eene bloem
nog beladen met haar eersten dauwdrop, waarin zich
slechts de zonnestraal gespiegeld heeft, en die het
aardsche stof nog niet heeft bezoedeld.
Heerlijke, uitgelezen bloem, die reeds van verre,
zelfs de laagst gezonken wezens, een oogenblik
allhans, door haren geur bekoort. Het is de bloem,
maar ook de vrucht; het is het zuiverste sap, het
rijkste bloed van Adams stam. Want dagelijks be-
-ocr page 33-
29
haleu deze heldinnen, door de moedige pogingen
welke haar boven aardsche genegenheden verheffen,
de schitterendste zegepraal.
»Waar kunnen wij een schouwspel vinden, dat
duidelijker de goddelijke natuur der Kerk openbaart ?
In deze eeuw van verwijfdheid, van algemeene,
moreele ontzenuwing hebben die heldinnen het licht
en de kracht gevonden, — en zwakke vrouwen als
zij zijn, — toonen zij die mannelijke en volhardende
geestkracht, die ons ontbreekt, als wij met stalen
voorhoofd het eigenbelang, de lafhartigheid, de zin-
nelijkheid onzer tijden en aller tijden zouden moeten
bestrijden.
»En met de kracht en het licht hebben zij de
voorzichtigheid, het ware doorzicht. Zij hebben het
leven begrepen alvorens het te hebben gesmaakt.
Wie heeft haar deszelfs treurige geheimen geopenbaard?
aan haar zoo rein! aan haar in een leeftijd,
waarin het hart begint dien onleschbaren dorst naar
liefde en toegenegenheid te gevoelen ? Wie heeft
haar geleerd dat die dorst nooit op deze wereld kan
gelescht worden ? Wie heeft haar de schandelijke
broosheid der aardsche banden doen kennen, van de
edelste, de zoetste, de teederste, de hechtste banden
die men onsterfelijk waande, die de grootste plaats
in het hart besloegen, in diezelfde harten waarin zij
weldra verkwijnden en ten gronde gingen ?
Het kan slechts eene goddelijke inspraak zijn, die
haar vrijmaakte, terwijl zij ons ontrukt werden.
Ja , zij zijn gevrijwaard voor dat droevig ontwaken
der ziel, die teleurstelling, verraad, verachting vindt
op den weg der liefde, en wellicht, na zoo veel streven
en zooveel liefde, de stilte des grafs in de volheid
van het leven. Zij hebben den vijand bespeurd, zij
-ocr page 34-
30
hebben hem afgekeerd, overwonnen ! Zij zijn hem
voor immer ontsnapt!
»Zij brengen aan God in deszelfs volle frischheid
geheel haar hart, al de schatten der innigste liefde
en van dat volle vertrouwen dat zij den sterveling
weigeren. Zij gaan alles verbergen , alles slachtofferen
onder het kleed der zelfverloochening, in de schaduw
van het heiligdom!"
»En wanneer zij alles volbracht hebben, wanneer
zij zich zelve ten offer gebracht hebben, verzekeren
zij ons dat zij vrede èn vreugde èn de volheid der
liefde gevonden hebben! Zij hebben haar hart trouw
bewaard voor Hem, die nooit verandert, nooit bedriegt!
En in zijn dienst smaken zij een troost, ten volle
den prijs waardig, dien zij er voor betaald hebben,
vreugden — somtijds beneveld, om niet zonder ver-
diensten te zijn, maar welker geur en zoetheid blijft
voortduren tot aan gene zijde van het graf!
Is dit een droom ? Een verdichtsel ? Is het ge-
schiedenis? de geschiedenis van een onherroepbaar
verleden ? Neen, duizendmaal neen, het is datgene
wat dagelijks onder onze oogen geschiedt.
» Maar wie is dan die onzichtbare Bruidegom, achttien
eeuwen geleden op een schandhout gestorven, die
aldus jeugd en schoonheid en liefde tot zich trekt,
die aan deze zielen verschijnt met een glans en eene
bekoorlijkheid waaraan zij niet kunnen wederstaan,
die zich plotseling op haar werpt, haar tot zijne
prooi maakt ? Wie neemt aldus het vleesch van ons
vleesch, wie lescht zijn dorst aan ons zuiverst harte-
bloedV Is het eenmensch? Neen, het is een God !
Ziedaar het groot geheim, de oplossing van dit groot
en treffend vraagstuk. Slechts een God kan zulk eene
zegepraal behalen en zulk een offer waardig zijn!
-ocr page 35-
31
II.
^Van den foant dez %. die>z>&.
De H. Kerk omringt de religieuze met de teederste
en oplettendste zorg, ten einde haar wel te kennen,
te vormen en te beschermen.
De H. Kerk eischt 1°. voor de persoon die in
eene gemeente wil ontvangen worden, een korteren
of laiigeren tijd van postulaat, gedurende welken tijd
men zich kan bekend maken met hare gezondheid,
haar natuurlijken aanleg, haar humeur en karakter,
de beweegreden harer begeerte, de moeielijkheden
van den kant harer familie, enz.
2. Den leeftijd van minstens 16 jaren, met wis-
kunstige nauwgezetheid berekend.
(Nota.) De post van meesteres der novicen is zeer gewichtig en zeer
moeilijk te vervullen. Men kan zeggen dat de toekomst der Congre-
gatie bijna geheel van haar afhangt. Het is hier de plaats niet al
de deugden op te sommen, die zij moet bezitten, noch de gedragslijn
welke zij omtrent hare novicen te volgen heeft. Wij willen hier slechts,
om de zorg die aan de vorming der religieuze gewijd wordt, aan te
toouen, de punteu aanstippen waarop zij in hare dagelyksche onder-
richting wijzen moet.
De ziel en het karakter moeten zoowel als de geest gevormd
worden, door nauwkeurige, geduldig uitgelegde, dikwijls herhaalde
onderrichtingen en door dagelijksche oefeningen, welke daarmede in
verband staan.
-ocr page 36-
32
3.    Ten minste één vol jaar noviciaat (verscheidene
•communauteiten eischen twee jaren). Gedurende dezen
tjjd draagt de aspirante liet religieuze kleed en leeft,
van de geprofeste zusters zelfs afgezonderd, onder
ioezicht der novicemeesteres, die haar nooit uit het
oog verliest en wier plicht het is, haar met meer
nauwkeurigheid dan gedurende haar postulaat gade
te slaan, — haar karakter en hare deugd te beproe-
ven, — haar te oefenen\'in de gehoorzaamheid, — de
armoede, — de zelfverloochening, — den inwendigen
geest, — haar karakter en wil te leiden, gelijk een
bekwaam meester een beminden leerling voor zijn
werk vormt.
4.     De H. Kerk eischt de toestemming der ge-
meente, waarin de novice hare noviciaat volbracht
heeft, en haar handel en wandel gezien heeft.
1.     De novicemeesteres moet hare novice de rreeze Gods inboezemen,
waardoor deze haar plicht zal betrachten, ook wanueer zij alleen is,
en haar met zorg de gelegenheid tot zonden doen vermijden.
De nederigheid, die haar de gehoorzaamheid doet betrachten en haar
leert zich te laten verbeteren en besturen ; haar elke tegenspraak en
eiken inwendigen opstand doet versmoren, en baar vooral buigzaam
maakt in de hand Gods, die haar, hetzij rechtstreeks, hetzij door
de Oversten, beproeft
De liefde Gods, die haar aanzet tot het gebed, tot den eerbied
in de Kerk, tot liefde voor Jezus in zijn H. Sacrament, tot zorg
om zich waardig tot de H. Communie te bereiden.
Beliefde tot den evennaasten, die ham\' zachtmoedig, voorkomend,
zelfopofferend, verdraagzaam zal maken. Deze deugden vormen de
Christen en men moet Christen zijn alvorens Religieuze te kunnen
worden. Het inwendig leven kan slechts gevestigd worden op den
grondslag van het christelijk leven en de godvruchtige en geestelijke
lezingen zullen slechts in zooverre de ziel nut aanbrengen als deze
daartoe voorbereid is door ecne, wel begrepen en wel doorgronde
studie van den Catechismus.
2.     De novicemeesteres moet vooral drukken op de kenteekenen
eener goddelijke roeping door te leeren, dat men slechts in het klooster
moet treden om God en God alleen te zoeken, — zich slechts ééne
zaak voorstellende, te weten : zich aan God te geven om Hem te dienen
-ocr page 37-
33
5.     Een onderzoek, waardoor de Bisschop of
Kerkoverste zich overtuigt omtrent de gesteltenis der
novice, omtrent de beweegredenen, die haar aangezet
hebben in het klooster te treden, en zich vooral
vergewist, dat zij hare Professie met volle vrijheid doet.
6.     Een uitwendig teeken, te weten de formule
der H.H. Geloften, in tegenwoordigheid van den
Bisschop of zij ti plaatsvervanger uitgesproken, in het
midden der geheele communauteit, welke aldaar
vergaderd is om getuige te zijn van hare toewijding.
Wat zou men nu nog meer kunnen eischen om zich
omtrent de gesteltenis eener aspirante te overtuigen ?
En mag men niet vertrouwen, dat iemand die aldus
beproefd en aldus onderzocht is, alle deugden zal bezit-
ten, die in een gezin vrede en vreugde doen heerschen ?
op de wijze waarop Hij door ous gediend wil worden;—om zijne
zonden te boeten, — om zijne ziel te behoeden voor de gevaren
waaraan zij in de wereld blootgesteld was, — en zoo den Hemel te
winnen. Zij moet dikwijls herhalen.dat elk bijooginerk of mensehe-
lijke beweegreden de novice levenslang ongelukkig zon knnnen maken,
en dat voor haar, die geen oprechten teil zou hebben om geheel voor
God te leven en geen nederigheid genoeg om zich te laten besturen,
het verkiezelijk is in de wereld terug te keeren
Zij moet zeker gaarne de voordeelen van het religieuze leven voor-
houden , doch zij mag ook de moeielijkheden niet verzwijgen. Zij moet
niet verbergen dat hevige bekoringen de religieuze zulleu bestormen,
dat walging en verveling haar hart zullen bezwaren, maar zij zal tevens
tooneu waar kracht en troost te putten is: bij Jezus-Christus voor
wien zij alleen in het klooster getreden is, en zij zal als onfeilbaar
middel voor alle bekoringen en alle vermoeienis aanwijzen : Het
gebed aan den voel van het tabernakel, en eene kinderlijke ui/sfor-
ting des harten in hel hart harer Overaten.
Gedurende het proefjaar moet de novicemeesteres dikwijls de Overste
mededeelen wat zij in de novice opgemerkt heeft. De novice, van
haren kant, bestudeert deu regel, neemt er om zoo te zeggen de proef
van, onderzoekt of de gemeente voor haar geschikt is en of de bezigheden
niet boven hare krachten zijn.
3.
-ocr page 38-
34
©Ia 3e eïzofeteie.
Wanneer de novice geprofest is, blijft de H. Kerk
over haar waken met nog meer zorgvuldigheid dan
te voren, omdat zij Haar meer bijzonder toebehoort,
en door Haar beschouwd wordt voor hetgeen zij
waarlijk is, de Bruid van Jezus Christus, voor wien
de H. Kerk haar rein en onbevlekt moet bewaren.
1.     De H. Kerk wil, dat in de Conimunauteit het
H. Sacrament ruste, zoodat de religieuze in alle
waarheid zeggen kan, dat zij het huis van haren
Bruidegom bewoont, dat zij onder zijne oogen leeft
en werkt, en dat elk harer daden door Hem gezien
en geschat wordt. De dagorde brengt haar dikwijls
aan den voet van het tabernakel; doch meermalen
door den dag zet haar hart haar aan, in het voor-
bijgaan, tot haren Jezus woorden van eerbied en liefde
te richten. O wie kan de schatten van vrede, van
liefde, van kracht en vreugde tellen, welke deze
bijna voortdurende nabijheid van Jezus geeft!
2.     De H. Kerk kiest haar, onder de bekwaamste
priesters, een biechtvader, welke, voor hare leiding
bijzondere macht bezit en bijzondere studiën moet
maken, — en, tot meerdere vrijheid, wordt haar een
buitengewone biechtvader toegevoegd, bij wien zij
zich drie of vier maal \'s jaars moet aanbieden, —
en in bijzondere gevallen staat de H. Kerk haar nog
andere biechtvaders toe.
3.    Zij wil, dat de religieuze verscheidene malen in de
week communiceere; en begeert dat, zoo zij bijzonder
werk maakt om in deugd toetenemen, de biechtvader
haar langzamerhand de dagelijksche Communie toesta.
-ocr page 39-
35
4.     Zij wil, dat de Bisschop of zijn plaatsvervanger
geregeld elke gemeente bezoeke, elke religieuze
afzonderlijk spreke, en haar ondervrage omtrent alles
wat haar bijzonder betreft; omtrent hare gezondheid ,
den toestand harer ziel, den post dien zij bekleedt, —
Weit zij leest, — hoe zij met God omgaat,— aldus
wakende over haar welzijn naar ziel en lichaam.
5.     De H. Kerk wil, dat jaarlijks, of minstens
om de twee jaren, eene retraite van eeitige dagen in
elke gemeente gegeven worde, ten einde die religi-
euzen, die van haar plicht mochten afgeweken zijn,
terug te brengen, en degenen, die daaraan getrouw
gebleven zijn, in het goede te versterken.
6.     En zoowel als de H. Kerk zorg draagt voor
de ziel der religieuze, zoo zorgt zij ook voor haar
verstand. Zij weet, dat, hoe hooger de geest stijgt,
hoe .meer de ziel bekwaam wordt om God te kennen
en te beminnen; daarom wordt de Overste verplicht
te zorgen voor veelvuldige onderrichtingen en wel-
gekozen lezingen. Zij wil, dat elk huis, volgens
deszelfs bijzondere bestemming, eene bibliotheek
bezitte, wel voorzien van goede , leerrijke boeken,
die den geest verlichten en verheffen. Zij wil, dat,
zoowel als er uren aan het gebed gewijd worden,
ook menig uur voor de studie bestemd zij, vooral
ia die huizen welke zich het onderwijs der jeugd ten
doel stellen. In de wereld maakt men zich geen
denkbeeld tot welk een hoogen graad van keunis,
van talent, van poëzie zelfs, zich vaak die god-
vruchtige zielen verheffen, die onder het oog van
God met een geest, vrij van de aardsche beslom-
meriugen, dagelijks slechts één uur aan ernstige
studie wijden. De kloosterlijke stilte bevordert het
werken der gedachten krachtig en de dubbele inge-
-ocr page 40-
36
keerdheid ran het hart in God en den geest in de
studie
geeft het verstand eene wonderbare kracht.
7. De H. Kerk zorgt voor het hart der religieuze.
Zij wenscht dat elke gemeente slechts één gezin
vorme, en dat goedheid, toegevendheid, zachtmoedig-
heid en verdraagzaamheid de heerschende geest in
de kloosters zij: zij wil dat degene die aan het
hoofd staat en buiten bekend is onder den naam
van Overste, binnen slechts Moeder genoemd worde,
en dat zij allen, die aan hare zorg toevertrouwd zijn,
mijne hinderen, mijne Dochters noeine, dat de reli-
gieuzen elkander zuster noemen; dat, om den geest
van eigenbelang en eigendom geheel te vernietigen
al de voorwerpen van het huis aan allen en aan
niemand in het bijzonder toebehooren, door het
woord mijn te doen vervangen door dat zoo chris-
telijk woord, dat Jezus koos voor het eerste woord
van het gebed dat Hij ons gaf: Onze.
Mogen wij nu niet zonder overdrijving zeggen,
dat de zielen die tot den religieuzen staat geroepen
zijn en getrouw blijven aan hare roeping, zielen op
deze wijze gevormd en beschermd door de liefderijkste
zorgen , de schoonste en heiligste zielen zijn, en dus het
beste deel op aarde is, in haar midden te mogen leven\'?
Zeker zijn alle religieuzen niet zonder gebreken,
zeker zijn allen niet volmaakt, maar allen—zoo zij
niet aan hare roeping tekort willen blijven — moeten
trachten hare fouten te verminderen en volmaakt
te worden, en die pogingen zelfs die zij aanwenden
onder Gods oog en Gods hulp, geven aan haar
karakter over het algemeen en bijgevolg aan de
geheele gemeente iets liefelijks, iets aanlokkelijks,
dat men in de wereld slechts hier en daar verspreid
aantreft.
-ocr page 41-
37
III.
Ziehier het kort begrip der eigenschappen eeuer
goede religieuze. Het is het ideaal, dat zij steeds
voor oogen moet hebben. Zoo zij zich dagelijks
doordringt van de gedachte dat God dit van haar
vraagt, zal ontwijfelbaar haar karakter langzamerhand
buigzamer, haar wil krachtiger en haar gedrag meer
gelijkvormig aan haar toonbeeld worden.
êe-n-e qoe-dc cRe-Cig ie-i^c \\$
Bezig met het gebed, het werk , de vereeniging
met God.
Ajkeerig van verstrooiende gedachten , kwellende
begeerten, eerambten, die het geweten bezwaren.
Verstorven in hare zinnen, hare neigingen , haar
humeur en karakter.
Oplettend om niemand te krenken, te beleedigen,
van niemand kwaad te denken noch te zeggen.
CIO
Zedig in hare kleediug, in hare houding, in hare
woorden, in haren gang, zonder stijfheid, gemaakt-
heid, zonderlingheid.
Geduldig in ziekten , kwellingen , tegenheden ,
dagelijksche kruisjes.
Medelijdend in de behoeften harer zusters, in
derzelver ziekten, vermoeienissen, gebreken , afwij-
kingen zelfs.
Belangeloos, niets zoekende dan de eer van God,
het welzijn harer gemeente, de zaligheid der zielen,
het geluk harer zusters, zelfs ten koste van het hare.
-ocr page 42-
38
Bereid alles te lijden, alles te doen, alles te
vergeven, alles te vergeten.
Toetjenegen aan hare Oversten, in wie zij God
erkent, aan wie zij in alles gehoorzaamt, die zij
immer eerbiedigt, — die zij tegen alles verdedigt; —
aan hare medezusters, voor wie zij zich gedraagt
als ware zij hare dienstmaagd; -— aan hare bediening,
die zij immer blijmoedig, nauwkeurig vervult zelfs
dan als het haar te ge n staat; — aan God vooral tot
wien zij eenvoudig gaat in de biecht en H. Communie,
slechts éene begeerte voedende: zich te zuiveren
om meer met God vereenigd te zijn
Onthecht van hare familie, die zij altijd bemint,
die zij teeder bemint, dech waarmede zij zich niet
bekommert, wel wetende, dat God hare plaats vervult;
onthedd vooral van zich zelven, van haar gemak,
hare luimen, hare grillen.
IJverig om het kwaad te beletten, te herstellen,
te doen vergeten, — om \'t goede te doen bij
allen door haar voorbeeld, haar woord, haar gebed,
have minzaamheid, allen tot zich trachtende te trekken,
om allen tot Jezus te voeren.
Verborgen — het stil, verborgen, nederig werk zoe-
kende,zicb gelukkig gevoelende in hare cel. aan den
voet van het tabernakel en het altaar der H. Maagd,
hare teedere en geliefde Moeder.
Nederig zonder gemaaktheid, meer in gevoelens
dan in woorden, — zich dankbaar gevoelende in de
gemeente ontvangen te zijn, — zich dankbaar toonende
voor den kleinsten liefdedieust en nimmer morrende
over een schijnbaar verzuim of onverschilligheid.
Vreedzaam en opgeruimd eindelijk. Steeds tevreden
te doen wat God wil, te zijn waar God wil, niets
verlangende dan wat God wil; niet meer gezondheid,
-ocr page 43-
39
uiet meer vurigheid, niet meer talent, geen andere
Oversten, geen anderen biechtvader, geen andere
zusters, geen ander huis, geen andere bediening.
Zij neemt alles uit Gods hand aan ; zij is overtuigd
dat God haar nooit zal verlaten, en terwijl zij zich
geheel aan God geeft, verwacht zij ook vertrouwvol,
dat God zich in alle eeuwigheid geheel aan haar zal
geven.
4le hooifidstttik:.
^l£?at den ehcVvxxiw&zw Staat aj-itmaa&t.
Wij hebben reeds gezegd dat de Religieuze Staat
is: eene levenswijze door de II. Kerk goedgekeurd,
waarin de geloovigen, in vergadering levende, zich aan
God toeioijden en naar de volmaaktheid streven door
het naleven der drie geloften van gehoorzaamheid,
zuiverheid en armoede
, volgens den opgelegden regel.
Hieruit volgt, dat het afleggen der drie geloften van
gehoorzaamheid, zuiverheid en armoede in eene com-
munauteit eigenlijk den Religieuzen Staat daarstelt.
Zij die afzonderlijk deze drie geloften zou afleggen,
zou geen religieuze zijn.
Zij die in eene gemeente zou leven zonder deze
geloften af te leggen, zou het evenmin zijn.
-ocr page 44-
40
I.
övci 9e %i,iotKüA\\ i-H fiat atycmcen.
Wat is eene gelofte ? Tsene belofte, vrijwillig aan
God gedaan, om eene betere daad te volbrengen met
het inzicht zich op sonde te verbinden.
Deze belofte is eene werkelijke verbintenis, een
wezenlijk contract tusschen God en de ziel gesloten.
Vrijwillig ; dat is, met volle kennis, volkomen
toestemming en volledige vrijheid.
Aan God gedaan; zij wordt daardoor eene oefening
van godsdienst, de uitmuntendste der zedelijke deugden,
aan God gedaan, dus onherroepelijk. De Paus alleen
kan ontslaan van do groote kloostergeloften. Elke
Bisschop kan in zijn bisdom ontslaan van de enkele
gelolten, behalve van de gelofte van zuiverheid, het-
geeu steeds aan den Stedehouder van Christus blijft
voorbehouden.
Zij wordt gedaan om iets beters te volbrengen. Dit
beteekent, dat de gelofte bij eene daad die goed is in
zich zelve, iets beters voegt.
Zi] wordt gedaan met het inzicht zich op zonde te ver-
binden
, en hierin bestaat het onderscheid tusschen de
gelofte en het eenvoudig besluit, in den vorm van
belofte uitgedrukt om des te getrouwer aan God te zijn.
Wordt eene goede daad uit kracht der gelofte
beter, dan wordt ook elke overtreding zwaarder,
doch kan, door kleinheid van stof en gebrek aan
genoegzame kennis en vrijen wil, slechts eene dage-
lijksche zonde of zelfs geene zonde zijn.
-ocr page 45-
41
II.
Men noemt kloostergeloften die welke de verbin-
tenis in zich sluiten van de Evangelische Raden te
betrachten door het naleven der geloften van gehoor-
zaamheid, zuiverheid en armoede.
Ziehier in welke woorden Jezus Christus, de raden
welke de kloosterlijke geloften uitmaken, heeft uit-
gedrukt.
»Indien gij volmaakt wilt zijn, zoo ga, verkoop
»al wat gij hebt, en geef het den armen, en gij
»zult een schat in den hemel hebben.
(Matth. XIX. 21,Marci. X. 21, Lucse XVII. 22.)
»Hij die niet verzaakt aan alles wat hij bezit, kan
»mijn leerling niet wezen. (Lucae XIX. 33.)
»Indien iemand na mij wil komen, dat hij zich
»zelven verzake, en zijn kruis opneme, en mij volge.
(Matth. XVI. 24, Marci VIII. 24, LucseIX. 23.)
»lk ben een zwaard op de wereld komen brengen,
»ik ben den zoon van den vader, de dochter van de
» moeder, komen scheiden. (Matth. X. 34, 35,
Lucas XIT. 51, 53.)
>Hij die zijn vader of zijne moeder niet haat, kan
»mijn leerling niet zijn." (Lucas XIX. 25.)
»Hij die zijn vader of zijne moeder meer bemint
dan mij, is mijner niet waardig. (Matth. X. 37.)
>A1 wie voor mij zijn huis of zijne broeders of
zijn vader of zijne moeder of zijne kinderen of zijne
goederen zal verlaten hebben, zal het honderdvoud
erlangen en het eeuwige leven bezitten.
(Matth. XIX. 29.)
-ocr page 46-
42
Er zijn eenigea die gedwongen maagd blijven,
doch er zijn ook anderen die vrijwillig dezen staat
kiezen om gemakkelijker in het rijk der hemelen te
komen. En Jesus Christus die te voren gezegd had:
» Niet allen vatten dit, maar alleen zij aan wie het
gegeven is"
: voegt er bij : » Die het vatten kan,
vatte het."
(Matth. XIX. 11, 12.)
I. De geloften zijn voor de religieuze een krachtig
middel om het doel harer roeping te bereiken.
Het doel van den religieuzen staat is God te
verheerlijken, en naar de volmaaktheid te trachten.
Niets is beter geschikt om dit einde te bereiken dan
het afleggen der drie geloften.
1.     De geloften verwijderen de drie groote hin-
derpalen welke het rijk der liefde en der deugd in
de harten belemmeren; de gelofte van armoede ver-
wijdert de begeerte naar rijkdom, — de gelofte van
zuiverheid de liefde der zinnelijke genoegens, — de
gelofte van gehoorzaamheid de ongeregelde liefde voor
eigenioil en eigenzin.
2.     De geloften ontnemen aan de religieuze ziel
drie groote bekommeringen, welke, terwijl zij den
geest vervullen, dien bijna altijd van de gedachte
aan God aftrekkeu: bekommering om aardsche goe-
deren te verkrijgen of te behouden,
bekommering
voor huisgezin en bloedverwanten
, — bekommering
eindelijk veroorzaakt door de aficijking van den eigen
wil, die wil of niet ivil en niet loeet of icat hij xed
volgens God is.
3.     Deze geloften zijn door zich zelven eene akte
en vervolgens eene oefening van volmaakte liefde,
zoodat de religieuze ziel zich met recht mag beschouwen
als een voortdurend slachtoffer tot Gods eer. Zij
geeft Hem inderdaad alles wat zij heeft of hebben
-ocr page 47-
43
kan i de stoffelijke goederen der fortuia door de ge-
lofte van armoede
, — het persoonlijk bezit van haar
lichaam door de zuiverheid,
de innigste goederen der
ziel door de gehoorzaamheid.
— En daar hare geloften
eeuwigdurend zijn, verbindt zij zich tot de voortdu-
rende gift van al wat zij heeft.
Het is dus de volkomenste offerande die eene ziel
doen kan. Het is de verhevenste akte van liefde,
die zij uitspreken kan. Het is de schoonste hulde
die zij aan Gods opperheerschappij brengen kan. —
Het is alles wat een schepsel doen kan om God te
verheerlijken, daar God zich gewaardigt zijne glorie
te vinden in de vrijwillige opdracht die de schepselen
van zich zelven doen.
4. De geloften stellen de ziel in een staat van
volkomene afhankelijkheid van God.
Zij wordt een-
zelfde geest met God. Gelijk Jezus is zij niet meer
in de wereld om haren wil, maar om den wil te
doen van Hem, aan wien zij zich heeft opgedragen.
Dit is haar voedsel van elk oogenblik.
God kan van haar maken wat Hij wil. Zij is
eene getromee vriendin aan wie God alles vragen mag,
eene ijverige medehelpster, die Hij kan gebruiken om
al de plannen zijner Voorzienigheid uittewerken , hoe
en wanneer Hij wil, — die Hij in afzondering kan
plaatsen en tot het gebed gebruiken, —die Hij naar
de zieken kan zenden om ze te verzorgen, — naar
de kinderen om ze te onderwijzen, — naar de zondaars
om ze terug te brengen, — en naar de uiteinden der
wereld om het geloof voortteplanten.
II. De geloften stellen de ziel werkelijk in een
staat van slachtoffer; de religieuze ziel
is door hare
Professie een slachtoffer van God geworden. Zij is
dus in Gods hand als een doode.
-ocr page 48-
44
Dood aan de wereld, of door de afzondering,
waarin haar leven verborgen is, of door de kloos-
termuren die haar verbergen aan de oogen en het
gewoel der wereld, — of wel door de gewoonlijk grove
rouwkleederen, die aan aller oog luide verkondigen
dat er eene scheiding bestaat tusschen de persoon
die ze draagt, en de vreugde, het verkeer en de ge-
negenheden der wereld.
Dood aan de wereld door het leren in de gemeente,
welke haar tot eene nieuwe familie wordt, waarvoor
zij zich opoffert gelijk zij het eertijds voor haar eigen
gezin deed, — waarin zij gelijk eertijds kan zeggen :
mijne moeder, mijne zusters ; — waarin zij alles vindt
wat haar noodig is voor hart en ziel en lichaam.
Zij kan dus in waarheid zeggen: de wereld is mij
niets meer, — mijne wereld is dit huis van God
waarin ik mij heb opgesloten.
Dood aan de goederen der wereld, door de gelofte
van armoede
: wijl zij niets meer in eigendom kan
bezitten en dat hare Overste haar desverkiezende alles
mag ontnemen, wat zij in gebruik heeft, — hare
kleederen tegen slechtere mag ruilen, — uit hare cel
alle meubelen mag verwijderen die zij er in gevonden
heeft, — haar van cel doen veranderen zonder dat
zij recht hebbe zich te beklagen, — haar mag ver-
bieden iets te geven of te ontvangen, enz.
Dood aan haar eigen wil door de gelojte van ge-
hoorzaamheid,
die haar geheel afhankelijk maakt van
den regel dien zij omhelsd heeft, en van de Overste,
die haar gebiedt al wat zij tot het nakomen van
den regel noodzakelijk acht, — eene gehoorzaamheid
waartegen zij niet mag morren, — eene gehoorzaam-
heid waardoor zij volgens den H. Franciscus van
Sales, niet de hoedanigheden van de Overste betracht,
-ocr page 49-
45
niet vraagt waarom deze of gene zaak bevolen wordt,
noch zich bekommert door welk middel zij zal kunnen
doen wat geboden wordt, doch zich overtuigd houdt,
dat God haar ter hulp zal komen, indien zij slechts
eenvoudig gehoorzaamt.
Dood aan het zingenot door de gelofte van zuiver-
heid.
Zij leeft in een gedurigen staat van versterving,
alle overdrijving schuwende en zich zonder verlof
aan geeiie bijzonderheden overgevende, doch haren
zinnen slechts toestaande wat zij meent noodzakelijk
te zijn, en dit zelfs nog zonder te groote bekom-
niering ; immer indachtig zijnde dat haar lichaam
aan God toebehoort, — dat het slechte, lage, bedorven
lusten heeft, — dat het over.il misbruik van wil
maken, — en dat zij met de zorg belast is het in
groote zuiverheid en versterving te bewaren.
III. De Geloften zijn voor de ziel eene bron van
kostbare en overvloedige genaden.
1. Het afleggen der kloostergeloften is voor de
oo                                           ra
ziel een tweede docpsel. Dit is de leer van den
H. Bernardus en den H. Thomas; en de reden, die zij
opgeven, is, dat daardoor de zonden vergeven worden
gelijk in het H. Doopsel. Men mag met recht denken,
zegt de H. Thomas, dat men door de religieuze
Professie vergiffenis krijgt van al zijne zonden, zoodat
eene religieuze die onmiddelijk na hare professie zou
sterven, recht naar den Hemel zou gaan, zonder in
het vagevuur te moeten lijden.
Deze vergiffenis der zonden is niet onverdiend gelijk
in het Doopsel; zij is de vrucht der liefde, waardoor
de ziel edelmoedig al wat zij bezit, aan God geeft.(*)
(,*) Mij dunkt, voegt P. Cotcl hierbij, dat eene vurige vernieuwing
der geloften eenigszius aan de verdiensten der Professie deel geeft en
dat ieder, volgens de gesteltenissen, waarmede hij zijne geloften
Hernieuwt, mag hopen meer of minder hieraan deel te hebben.
-ocr page 50-
46
Even als door het H. Doopsel, wordt de ziel ver-
nieuwd door het afleggen der H.H. Geloften. Immers
de ziel sterft aan de wereld en al wat der wereld zij.
Zij ontvangt een nieuw leven, het leven der enge-
leu, het leven van Jezus Christus, nieuwe gedachten,
nieuwe werken, nieuwe meeningen; en men mag in
waarheid van haar zeggen, wat het H. Concilie van
ïrente zegt van de nieuwgedoopte.
»Zij wandelt niet meer volgens het vleesch, maar
»van den ouden mensch ontdaan, is zij thans ou-
»schuldig, onbesmet, zuiver, zonder vlek en door
»God bemind."
2. Het afleggen der H.H. Geloften herstelt even als
het martelaarschap de ziel in den staat van onschuld.
Is de marteldood het grootste bewijs van liefde dat
de mensch God geven kan, en mag men zeggen dat
het religieuze leven met eene langdurige marteling
kan vergeleken worden, — door het groote offer dat de
religieuze brengt bij het verlaten harer familie, hare
volkomen onthechting van aardsche goederen, haar
voortdurend verzaken aan eijjenwil en zingenot, —zoo
mag men ook met reden zeggen, dat, zoo zij haar
bloed al niet voor Jezus stort, hare ontelbare akten
van liefde door het getal aanvullen wat de marteldood
verhevener heeft.
De marteldood duurt slechts kort; een oogenblik
van edelmoedig besluit is genoeg om de kroon te
winnen: het martelaarschap der religieuze professie
duurt levenslang; want gedurende het geheele leven
doet de zinnelijkheid hare rechten gelden, dwingt de
wil om onafhankelijkheid, haakt de begeerlijkheid
naar bezit, en, levenslang en op alle uren van den
dag, moet men die zinnen, dien wil, die begeerlijkheid
breidelen. Het religieuze leven vult dus, door den
-ocr page 51-
47
langen duur, datgene aan wat de marteldood wreeders
en hevigere heeft.
Daar dit alles slechts waarschijnlijk is, voegen wij
hier met den H. Thomas bij, 2.00 moeten wij om
volkomen zekerheid te erlangen slechts letten op den
vollen aflaat aan de religieuze verleend bij hare
Kleeding en H. Professie. Daarenboven oefent de
religieuze, door de H. Absolutie gezuiverd en zich
met de grootste edelmoedigheid aan God opdragende,
zulk eene groote akte van liefde dat zij in volle
waarheid mag zeggen.
»Ik weet, mijn God, dat Gij mij mijne zonden
» vergeven hebt! "
IV. De Geloften zijn een krachtig middel voor
de religieuze ziel om in hare heilige roeping te
volharden en aldus hare zaligheid te verzekeren.
De wijze waarop de H.H. Geloften afgelegd worden,
toont dat de gelofte een vrijwillig contract is, ge-
sloten tusschen God van de eene, de ziel van de
andere zijde; een contract dat wederzijdsche ver-
plichting en wederzijdsche voordeden in zich sluit:
een contract dat niet wettig verbroken kan worden
dan bij wederzijdsche toestemming; wie het schendt,
maakt zich aan eene misdaad schuldig.
Zoo nu God, die u tot het religieuze leven heeft
geroepen, God aan wien gij u geheel geschonken hebt,
en die uw offer heeft aangenomen, eischt dat dit
contract tusschen u en Hem door het zegel der
II.H. Geloften
bekrachtigd worde, zoo is dit omdat
Hij, de menschelijke onstandvastigheid kennende, u
heeft willen terughouden door de grootheid der
misdaad die gij zoudt bedrijven door het schenden
uwer Geloften: eene heiligschennis.
Wanneer er nu van die uren komen, waarop het
-ocr page 52-
48
juk des Heeren, hoewel altijd zoet en licht, u zwaar
mocht vallen door uwe natuurlijke onstandvastigheid of
verflauwing, zoo kniel voor uw kruisbeeld, hernieuw
uwe Geloften en zeg tot u zelven:
nik moet mijne Geloften bewaren en naleven, onidat
het aan God is dat ik trouw gezworen heb.
»Aan God, niet aan een sterveling. — Eerste
gevolgtrekking: mijne gelofte mag dus niet afhangen
van het gedrag der menschen jegens mij. Het ver-
meende onrecht mijner Overste of medezusters ten
mijlien opzichte ontslaat mij niet van hetgeen ik aan
God beloofd heb; het vermindert de kracht van
mijn eed niet.
*Aan God, niet aan een. sterveling. — Tweede
gevolgtrekking: indien ik mijn woord terug wil
nemen, moet God het zijne terug nemen, zoo
niet, dan schend ik een plechtige belofte, ik word
meineedig, want nooit zal God het zijne terugroepen.
» Aan God, niet aan een sterveling. — Derde gevolg-
trekking : vrij moge ik zeer sterke, zeer overtuigende
beweegredenen aanvoeren om mijne geloften te breken.
Zij staan in onuitwischbare letteren in Gods ge-
dachtenis geschreven. Na mijn dood zal ik ze daar
in duidelijke en juiste woorden geschreven zien ! Wat
zal ik aan God, aan mijn geweten antwoorden?
*lk moet mijne Geloften bewaren en naleven, omdat
ik, in tegenwoordigheid mijner medezusters en met
voorkennis der geheele gemeente, die geloften heb
afgelegd.
»0 ja, nooit zal ik dien gedenkwaardigen dag
vergeten waarop ik, voor het altaar geknield, in
tegenwoordigheid mijner medezusters, mijner overste,
den Bisschop, met luide en verstaanbare stem mijne
Geloften beb uitgesproken! Welk eene ergernis voor
-ocr page 53-
49
allen, indien ik ongelukkig genoeg ware mijne Ge-
loften te schenden, hoe zou dit het hart mijner
Oversten verscheuren ! — welk onberekenbaar nadeel
zou ik doen aan die jonge zusters, aan die novicen,
die mijn voorbeeld zou doen wankelen, zou ontmoe-
digen. wellicht zou medesleepen! — welke helsche
vreugde voor de goddeloozen en wereldlingen !
Deze overwegingen zullen gewis de bekoring die
u kwelt, doen verdwijnen en die hernieuwing uwer
Geloften, welke gij wellicht eerst onverschillig uit-
spraakt, zult ge nu herzeggen met zulk een gevoel
van liefde, dat God uwe lauwhartigheid van daar
straks zal vergeten!
5de HOOFDSTUK.
^VcozdceXcn van dc-n fllciiaicuze-n Staat.
Al wie voor mij zijn huis, of zijne broeders of
zijne zusters, of zijn vader, of zijne moeder, of zijn
erfdeel zal verlaten hebben, zal het honderdvoud erlangen
en het eeuwig leven bezitten.
(Matth. XIX: 29.)
Dat zijn de eigen woorden van Jezus "Christus.
Zij zijn dus volkomen waar, waar in derzelver volle
beteekenis. Deze woorden zijn door God bevestigd,
en God, de opperste waarheid, heeft ons niet willen
bedriegen. Het H. Concilie van Trente zegt uit-
drukkelijk :
4.
-ocr page 54-
50
Indien iemand durft ontkennen dat de maagdelijke
staat beter en gelukkiger is, dat hij vervloekt zij !
De wereld, wjj weten het, verbeeldt zich dat het
religieuze leven een zwaar offer is, en beschouwt de
religieuze professie als een dood.
Er zijn zelfs ouders, die gezegd hebben, dat zij
hunne kinderen even lief, ja liever ten grave zouden
zien dragen, dan in een klooster treden; en men moet
b3kennen, dat er eene treffende overeenkomst bestaat
tusschen de bruiloft van het Lam en eene begrafenis
plechtigheid.
Bij het zien van het lijkkleed waarmede men, in
sommige kloosters, de jonge dochter bedekt die
zich aan God gaat opdragen, schreien hare ouders
en viïenden als bij een graf; en de Kerk zelve schijnt
een oogenblik te treuren, wanneer zij over deze
maagd, die voorbeschikt is om de Bruid van Jezus
te zijn, de treurzangen des doods: De Profundis
clamavi ad te, Dne,
aanheft. Maar zij stort trauen van
hoop, van geluk, van zaligheid; want zij weet,
dat deze dood de verlossing, het ware leven is. Zij
herhaalt onophoudelijk op dezen dag der verloving:
Kostbaar is de dood der heiligen, in de oogen van
God.
— Ps. CXV. 15. Gelukkig de dood en, die in
den Heer sterven !
Apoc. XIV. 13. Gij zijt dood,
en uw leven is verborgen in God met Christus.
(Coloss. III. 3.)
Ja, zij sterven, die Bruiden van Jezus , zij sterven
met Jezus op het kruis en worden met Hem begraven;
dit is de geest der Geloften, die haar met Jezus aan
het geheimzinnig schandhout hechten! De armoede
ontbloot haar van alles en laat haar slechts dien
zwarten sluier als doodskleed. De zuiverheid treft
het hart en verplicht het zich voor alle gedachten
-ocr page 55-
51
van aardsche genegenheid te sluiten ; voortaan zal
dat hart slechts voor God kloppen, voor God ademen.
Het zwaard der gehoorzaamheid treft de ziel nog
dieper en doodt haar zoo geheel dat zij voortaan
slechts door den wil van anderen zal leven.
Zij is dood de religieuze, zoo dood dat zij voor
liet menschelijk oog is als een lijk dat men plaatst
waar men wil, zonder dat het zich tracht te verzetten.
Maar dat alles vernietigt geenszins het woord van
Jezus Christus. Wij zullen trachten het te bewijzen.
§ctnh van dan 8lc\'\'ticfricwzc/n Staat, u\\X
acfree-C mcwscnciifó ooapunt vescwonwd.
Wat ons aan de wereld hecht, is voor de eenen
Eerbetoon en Waardigheid, voor anderen Rijkdom,
voor sommigen weder Genoegen. De religieuze Staat
biedt dat alles aan, doch op eene vreedzamer, over-
vloediger, vreugdevoller en veiliger wijze.
êefèetoon en wacwdiy-hcid.
Eene eervolle verbintenis, een eervollen *tand, een
vervollen naam,
dit alles geeft het religieuze leven.
Religieuze zijn, is God verkiezen boven een sterveling.
Liever een sluier dan een diadeem. Stelt u een
aardsch echtgenoot voor, bekleed met de schoonste
-ocr page 56-
52
hoedanigheden naar ziel en lichaam, naar hart en
geest; omringt hem met al den glans dien de aarde
geven kan. Hij zij groot door zijne waardigheid,
koning, zoo gij wilt, — groot door zijne geboorte,
geef hem den schoonsteu naam, het schoonste ge-
slachtswapen, den oudsten adel, — groot door zijn
verstand, hij zij bekend, beroemd, -- groot door zijn
karakter, verheven boven al wat naar laagheid of\'
oneerlijkheid zweemt, — groot door zijne persoonlijke
hoedanigheden,
hij zij de goedheid en minzaamheid
in persoon,—groot door zijne uiterlijke vormen.....;
laat eenige jaren voorbijgaan... door hare verbintenis
zal de jeugdige echtgenoot bewonderd, gevleid worden,
zij zal de zinsbedwelming der grootheid gevoeld
hebben; maar het is een teit door de ondervinding
gestaafd, dat door de gewoonte, die zinsbedwelming
ophoudt, de vleitaal eentonig wordt; eerst vermoeit
en dan verveelt zij.
Eu wij beschouwen hier alles van de gunstigste
zijde en veronderstellen het behoud van dien rang
waardoor men schittert, van de gezondheid waardoor
men geniet, van de fortuin, die de waardigheid
ondersteunt, van de achting die zoo licht in jaloersch-
heid ontaardt, van de standvastigheid in het karakter
en de liefde der echtgenooten, de vrijwaring van den
dood eindelijk, die alles komt verbreken en vernietigen...
Welk eene reeks van beproeving, van smart, van
vreeselijke teleurstelling, van hartverscheurende
droefheid ligt er tusschen de kerk, waar het echtpaar,
het Christelijk echtpaar zelfs, langs een met bloemen
bestrooiden weg, aan den voet des altaars elkander
eeuwige trouw zwoer, en dezelfde kerk wellicht, waaruit
zij ten grave gevoerd worden.
En nu vraag ik u, Religieuzen, gjj die twintig, dertig,
-ocr page 57-
58
vijftig jaren geleden uw verbond met Jezus Christus
sloot, zijt gij Jezus moede?
Waren zijne beloften niet oprecht?
Gevoelt gij een walg van uwen staat ?
Hebt gij onvolmaaktheden bespeurd in den uit-
verkoorne uwer ziel ?
Hebben de gebeurtenissen van daarbuiten de ge-
trouwheid van uw Bruidegom doen wankelen of Zijne
waardigheid gekrenkt?
Heeft de dood zich tusschen u en Hem geworpen
om uw hart te verscheuren en te breken ?
Wordt gij niet veel meer geëerbiedigd dan de
echtgenoote van den hoogstgepiaatsten magistraat?
Geëerbiedigd door diegenen, die geloof bezitten en in
u meer zien dan eene vorstin, de Bruid van Jezus-
Chri.itus
; — geëerbiedigd door degenen, die den
moed niet hebben u na te volgen
en die totu, eertijds
hare gezellin en haars gelijke, thans komen als tot
iemand die haar raad kan geven; — geëerbiedigd zelfs
door de goddeloozen, die, al spreken zij kwaad van u,
in uwe tegenwoordigheid slechts gevoelens vinden,
waarover zij zei ven verbaasd staan. Behalve eenige
heethoofden, heeft niemand ooit de handen aan de
religieuzen geslagen; en men heeft dan vaak de sol-
daten, die plichtshalve moesten gehoorzamen, het
hoofd zien buigen en tranen storten. Ja, bespeurt gij
in u zelven geen gevoel van grootheid, dat u adelt en
verheft ?
Waarlijk, het is eervoller religieuze dan koningin
te zijn!
-ocr page 58-
54
§ocdczen en flüikdommcn.
De rijkdom, dat wil zeggen, liet bezit, het genot
van een overvloed van goederen is zeker boven
armoede, dat is boven het gebrek aan het noodza-
kelijke te verkiezen
De armoede doet lijden, de rijkdom belet veel
lijden; maar tussehen gebrek en overvloed ligt een
midden, dat bestaat in het noodzakelijke te hebbeu, het
aangename
van tijd tot tijd, opdat het aangenaam
blijve en niet noodzakelijk worde, en tevens verzekerd
te mogen zijn dat dit noodzakelijke en aangename
nooit zullen ontbreken. Deze staat is duizendmaal te
verkiezen boven overvloed en grooten rijkdom.
Als men rijk is, wordt men den overvloed moede;
men vindt het genieten eentonig; men gevoelt altijd
nieuwe behoeften, welke ten laatste niet meer voldaan
kunnen worden; men vreest altijd dien rijkdom, thans
onmisbaar geworden, te verliezen, en men moet
voortdurend op zijne hoede zijn, opdat er niets van
verloren ga!
Welnu, de staat waarin men altijd het noodzake-
lijke
en somtijds het aangename vindt, waar men
geen vrees behoeft te koesteren ooit gebrek te lijden,
is de Religieuze Staat!
Men heeft slechts eene cel, maar zij is licht
groot genoeg; men leeft daarin tevreden; zij wordt
ons dierbaar; zij is eenvoudig versierd en beant-
woordt aan den smaak dergene, die ze bewoont.
Men heeft niet veel kleederen , doch als die versleten
zijn, wordt er in voorzien; en die eenvoudige, zin-
delijke kleederen behoeft men noch te veranderen,
-ocr page 59-
55
noch op te smukken, noch behoeft men bij de
vergelijking met anderen te treuren!
Men bezit geene landgoederen, en dit spaait ons
de moeite ze te bebouwen en te doen gedijen, —
doch men heeft een wel onderhouden tuin met
bloemen, die men gaarne ziet, met geliefkoosde zit-
plaatsen, enz.
Men blijft zeker niet gespaard voor ziekten en
gebreken, maar men wordt even goed verzorgd
als of men schatrijk ware; dezelfde dokter, dezelfde
geneesmiddelen, en veel hartelijker, nauwkeuriger,
ja, moederlijke zorg!
Men heeft slechts een zeer eenvoudig leger, doch
liet is goed en men slaapt daarop zoo kalm en
vreedzaam, dat de rijkste dame ons zou benijden.
Men heeft geen uitgezochte spijzen, doch waartoe
zouden zij dienen, daar men met die, welke men ons
opdischt, tevreden is! zij worden ons in ruime mate
voorgezet en bevredigen een eetlust, welke door
geen specerijen behoeft opgewekt te worden.
Is men niet rijk wanneer men dit alles heeft?
êenot en êettoecj-m.
Ziehier het groot bezwaar: Men lijdt veel in
de kloosters, vooral in gesloten kloosters, door het
gebrek aan vrijheid en het soms zware werk.
— Zij
die zoo spreken, hebben nimmer in een klooster
geleefd.
Wilt ge daarmede zeggen, dat men niet mag
uitgaan als men teil f
doch wil men uitgaan V
-ocr page 60-
56
Neen, omdat men zich uit vrijen wil heeft inge-
sloten; en hoevele vrouwen zijn "iet evenzeer
opgesloten als de Religieuzen en gaan even weinig
uit, hetzij uit eigen verkiezing of uit noodzakelijkheid:
misschien willen zij, doch kunnen niet!
1.     In de kloosters is de gehoorzaamliehl, die de
vrijheid aan banden legt, het gevolg van den regel,
die volgens omstandigheden gewijzigd kan worden,
lang beoefend is alvorens geschreven te worden, en
dus de menschelijke kracht niet overtreft. Zij is
onderworpen aan eeue Overste, welke door strenge
wetten en vooral door haar geweten verplicht is
nimmer uit luim te bevelen, het gebod wel te wikken
en te wegen, en altijd en alleen het welzijn, harer
onderhoorigen in het oog te houden.
Gehoorzaamt, in de wereld, de vrouw niet aan
haar man , aan de mode, aan den dwang der samen-
leving, aan lastige bezoeken, aan hare naaisters,
aan hare dienstboden en helaas ! aan hartstochten,
die wellicht hare sterkste dwingelanden zijn!
Welk een onderscheid!
2.     In het klooster veranderen de bevelen weinig ;
wat men gisteren gedaan heeft, moet men morgen
doen. Men weet bijna tevoren wat men te doen zal
hebben, en door de gewoonte wordt datgene wat de
gehoorzaamheid pijnlijks heeft, zoet of ten minste
dragelijk.
3.     In de kloosters wordt de gehoorzaamheid lichter
door de gedachte dat men aan God gehoorzaamt en
dat zelfs onze kleinste daad, met dit inzicht gedaan,
niet onbeloond zal blijven.
Er is in het klooster eene deugd, welke de macht
heeft alle zaken van natuur te doen veranderen, alles
te veredelen, alles om zoo te zeggen te vergodde-
-ocr page 61-
57
lijken: het is de geest des Geloofs, in de wereld
zoo weinig gekend! De ziel, welke het geluk heeft
die deugd te bezitten (welke God gaarne geeft aan
wie ze Hem vraagt), ziet in haar werk, in hare
moeielijkheden, in hare vreugde, in die duizend
kleine dagelijksche voorvallen slechts een middel om
(jrod te behagen en rijk voor den Hemel te worden.
Wat maakt het haar of zij zich bezig moet houden
met lezen, schrijven, onderricht geven, aan een ziek-
bed te waken, zich te vermaken zelfs als men het haar
beveelt, aan den voet des altaars te knielen of ziek
te bed te liggen! Zij weet dat elke minuut, aldus
door de gehoorzaamheid geheiligd, haar een schat in
den hemel bereidt!
Dringen wij nog dieper in dit onderwerp.
Wat noemt men genoegen? Al datgeen wat eene
aangename gewaarwording doet ontstaan;
doch voe-
gen wij hierbij: en iaat niet door vermoeienis of
wroeging gevolgd ivordt.
Deze genoegens kan men vinden:
1. In het verstand; deze vindt men meer in de
kloosters dan elders daarbuiten.
Het verstand vindt genoegen in de studie, in het
lezen; welnu, in het klooster heeft men vastgestelde
uren voor de studie. Men vindt er verstandige en
liefderijke onderwijzers, altijd gereed datgene wat zij
weten mede te deeleu, ervaren en veilige beoordee-
laars,
wie men zijn werk kan toonen zonder eene
scherpe en bitse critiek te moeten vreezen, welwil-
lende vrienden die ons helpen. Het klooster bezit
uitmuntende boeken in grooter getal en van grooter
waarde dan men ooit voor zich zei ven zou bezitten,
ware men alleen.
Het verstand vindt genoegen in een gezellig
-ocr page 62-
58
onderhoud. In het klooster zijn de gesprekken zeker
even geestig als in de wereld; de geest is daar niet
boosaardig, maar even boeiend, even levendig en
gewoonlijk meer verheven en kiesch.
De gesprekken worden er steeds opgevroolijkt door
eene openhartige, edelmoedige liefde, die niet licht
boos wordt, die zoekt te behagen, niet voor zich-
zelven, maar slechts om anderen genoegen te doen
en ze tot God te leiden. Die gesprekken vermoeien
niet, want de tijd is beperkt; zij mishagen niet, omdat
de welvoegelijkheid ze bestuurt. Men redetwist,
doch twist niet; men kan levendig, opgewekt zijn,
doch zonder driftig of toornig te worden.
2. In het hart. Het hart heeft levendiger ge-
noegens, omdat het reiner en godvruchtiger is.
De armoede maakt het kiesch.
De godsvrucht maakt het gevoelig.
De vreugde des harten in de wereld bestaat in ver-
trouwelijken omgang met zijne ouders en de zoete ban-
den der vriendschap. In het klooster vindt men iets
dat men elders te vergeefs zoekt. De moeder en het kind
op eiken leeftijd en gedurende het geheele leven.
Tusschen de Overste en de religieuze bestaat niet
alleen één hart, maar ééne ziel. De ééne blijft
steeds het eenvoudige, goede, vertrouwelijke kind,
de andere de moeder die haar kind lief heeft, ver-
betert en ten hemel leidt.
En het genoegen der vriendschap! 0 hoe zalig
is die in het klooster; de toegenegenheid is daar
oprechter, inniger en vooral meer bovennatuurlijk.
Men heeft daar vele vriendinnen en het laat zich
begrijpen. Men is zich vrijwillig in hetzelfde klooster
onder denzelfden regel komen plaatsen; dit is een
bewijs dat men dezelfde neigingen, dezelfde gevoelens,
-ocr page 63-
59
denzelfden godsdienstzin koestert, en dit geeft reeds
toenadering. In het noviciaat wordt men, om zoo te
zeggen, in denzelfden vorm gegoten; men leert elkander
beminnen, en men begrijpt vooral dat men, door
elkander lief te hebben aan God behaagt.
En de vreugde der ziel voor het H. Tabernakel,
waar Jezus dag en nacht voor ons verblijft; Jezus
voor wien men gekomen is, Jezus, dien men met
vurige liefde bemint, Jezus, voor wiens liefde men
eiken anderen liefdeband verzaakt heeft!
O wie kan het geluk, den vrede, de verrukking
der ziel bevatten; eene inwendige vreugde, wel is
waar, doch die zich soms zelfs aan het lichaam
mededeelt, als Jezus tot haar nadert.
En de vreugde die op de religieuze nederstraalt
van het liefelijk beeld der H. Maagd, hare Moeder,
waar zij dagelijks haar hart komt uitstorten !
In liet lichaam. Wie zou durven beweren, dat
de genoegens van het lichaam bestaan in het zondig
en zinnelijk genot dat walging wekt en wroeging
na zich sleept. Neen, voor het lichaam bestaat
hooger genot, besloten in dit enkele woord Welzijn;
en dit welzijn, het gevolg van gezondheid, vrede,
rust
en inwendig genoegen vindt men meer in de
kloosters dan elders.
De geest, vrij van kommer, is steeds gelijk van
humeur. Het zalig kruidje van berusting in Gods
Voorzienigheid teelt hier weliger en prent een voort-
durenden glimlach op het gelaat.
Wel geregelde ontspanningsuren doen dagelijks
de volle beteekenis van hun naam gevoelen, — zij
ontspannen in den volsten zin des woords, — zij
doen herleven en verjeugdigen het gemoed. Eene
beuzeling vermaakt, een enkel woord wekt de vro-
-ocr page 64-
60
lijkheid op! Hier wordt het woord van den H.
Paulus waarheid wanneer hij zegt. »Dat al wat
>waar is, wat eerbaar, wat rechtvaardig, wat heilig,
»wat heminnenswaardig, wat stichtend, wat deugd-
»zaam, wat loffelijk is, het onderhoud uwer gedachten
zij." (Philip. IV. 8.)
III.
êcfu-ft van 4et 8latiaicuz>e, te-v&n n-it tieX
ac&\'ikciïik
ooapim-t vetcfiouwd.
Heerlijke bladzijden zouden wij hier kunnen schrijven
door gevoelens weder te geven, welke eenige reli-
gieuzen uit haar hart hebben laten ontsnappen, wanneer
zij het geluk schetsten dat zij gevoelden zich
Bruiden van Jezus te mogen noemen. Maar alle
religieuzen gevoelen dit niet op dezelfde wijze; en bet
lezen van gevoelens, welke zij nooit gesmaakt hebben,
zou sommigen wellicht ontmoedigen. Wij zullen dan
slechts de reden aantoonen, die voor elke religieuze
kunnen bewijzen, dat zij, met Jezus tot haar Bruidegom
te verkiezen, den veiligsten en besten weg ter zaligheid
gekozen heeft.
»De roep tot het Religieuze leven," zegt de H.
Laurentius Justinianus, »is, na het doopsel, de grootste
»genade, die God eene ziel geven kan; het is een
»teeken van voorbeschikking."
»De religieuze staat," zegt de H. Magdaleua van
Pazzi, »is een aardsch paradijs, waarin de ziel,
-ocr page 65-
61
»nauwer aan God verbonden zijnde, meer overvloedig
»deel heeft aan de schatten der H. Kerk, — een voort-
» durenden vrede smaakt, — God zooveel eer bewijst als
»het een menschelijk wezen doen kan! De religieuze
»staat is de kortste, de gemakkelijkste, de veiligste
»weg ten heinel."
1. Hoor, wat Massillon zegt, in de kloosters gezien
te hebben.
»De onschuld en den vrede des harten, die de
wereld niet kent; de vreugde van een goed geweten,
de eenige bron van waar genoegen. Plichten waar-
voor men contant betaald wordt, door den troost
welke derzelver vervulling gemakkelijk maakt.
Eene heilige vergadering, waarvan de liefde den
band, de vrede den troost uitmaakt; waar men niets
benijdt, omdat alles ons, zoowel als onze medezusters
toebehoort; waar men niets vreest, omdat men de-
zelfde goederen te hopen, — dezelfde rampen te
duchten heeft, — waar het verschil van belangen de
harten niet verdeelt, omdat hetzelfde belang ze
samensnoert; -- waar al het verdriet, dat het mensche-
lijk leven vergalt, onbekend is, omdat de harts-
tochten, die het veroorzaken, verbannen worden;
waar wij hulpbronnen vinden in al onze moeielijk-
heden, — voorzorgen tegen onze zwakheden, — onder-
steuning in onze moedeloosheid, — aanmoediging tot
het vervullen onzer plichten.
Een kalm, onschuldig leven, vervuld met goede
werken, waarin de onverschilligste zaken deugden
worden en ons verdiensten voor den hemel vergaderen.
Een troostvollen dood eindelijk; zonder kommer over
hetgeen men in de wereld achterlaat, wijl men niets
bezit; — zonder gewetensangst omtrent de zaken waar-
mede men zich bemoeid heeft, want onze zaligheid
-ocr page 66-
62
was onze eenige zaak; — zonder wroeging omtrent
oneerlijk: verkregen goed, wijl men zelfs opgeofferd
heeft wat men wettig bezitten kon ; — zonder gewe-
tensangst omtrent de bedieningen die wij bekleedden,
daar wij sterven waar de gehoorzaamheid ons geplaatst
had ; in één woord, een zachten, vreedzamen dood,
een troostend voorteeken der eeuwigheid; want daar de
wereld ons vaderland niet is, moeten wij volgens de
beloften van Jezus Christus, het in den hemel vinden."
2. Ziehier wat de H. Bernardus de vruchten van
het religieuze leven noemt.
In den religieuzen staat, leeft de ziel zuiverder.
» »            »            » valt zij zeldzamer.
» »             »            » staat zij sneller op.
» »             »            » wandelt zij voorzichtiger.
» »            »            » wordt zij met meer gena-
den begunstigd.
» »            »            » geniet zij meer vrede.
» »            »            » sterft zij met meer ver-
trouwen.
» »            »            » heeft zij korter vagevuur.
» »            »            » wint zij schooner kroon.
Laat ons één voor één deze schoone woorden
overwegen, om de rijke schatten te ontdekken, welke
daarin besloten zijn.
2)e eR.£\'fiaie\'U<;&e foeXt tne-fc mcci, &uivzx>n&id
en
met wee-t vead\\e>m>te-n.
Alles wat zij doet, geschiedt bij God, met God,
voor God.
Als dienstmaagd des Heeren is het aan Hem dat
-ocr page 67-
63
zij gehoorzaamt. Aan God verbonden door de Ge-
loften van gehoorzaamheid, armoede, zuiverheid, werkt,
bidt, rust zij zonder zich van God te scheiden. In
haar leven is er gedurende geen enkel oogenblik
een werk dat God niet voorschrijft en dat zij
niet aan Hem moet opdragen! Dit weet zij, en deze
gedachte, haar in haar werk en hare moeielijk-
heden ondersteunende, verplicht haar tevens met eene
zuiverheid van inzicht en eene zuiverheid van liefde
te werken, die aan al hare daden onberekenbare
waarde geven! Voeg hierbij de verdiensten, die
zij door hare Geloften verkrijgt; en zie welken rijkdom
zij vergadert en hoeveel eer zij God geeft! »O hoe
groot, hoe verdienstelijk zijn zelfs de kleinste werken
eener religieuze ," roept een godvruchtig schrijver uit ;
de diadeem eener vorstin heeft minder waarde dan
de eenvoudige bezem , welken regel of gehoorzaamheid
der religieuze in de hand geeft.
Door de muren die haar van de wereld scheiden, —
den regel die al hare oogenblikken van dag en nacht
inneemt, — de blikken harer Oversten die haar steeds
met liefde volgen, — de gedachte aan Gods tegen-
woordigheid welke haar zelden verlaat, — de bijna
voortdurende bezigheden, die al hare uren innemen, —
dit alles verwijdert de gelegenheden tot zondigen.
Wat is men gelukkig, als men verplicht is, zedig
en geregeld te leven ! Wat zijn wij gelukkig, wanneer
onze ledematen steeds werkzaam, onze geest steeds
-ocr page 68-
G4
bezig, onze wil steeds geneigd is om zich tot
God te richten!
»0 muren, o teederbemiude muren," riep de
H. Magdalena van Pazzi uit, »voor hoeveel gevaar
behoedt gij mij!"
©e fllztia \\a\\vbc- staat $neMex> ov>.
Omdat zij door liefderijke zorg en krachtige hulp
omgeven is.
Het gebed, de biecht, de raadgevingen, de gees-
telijke lezingen, de goede voorbeelden. de heilige
inspraken, de knaging van het geweten, dit alles
komt haar elk oogenblik aanzetten, vermanen, helpen,
troosten, versterken en tot het goede terugvoeren.
Eene religieuze, die een enkele dag van God ver-
wijderd kan blijven, moet wel zeer boosaardig zijn !
Ten allen stonde kan zij immers opstaan door
het gebed en eene oefening van liefde of gehoorzaam-
lieid,
welke haar tot eene goede biecht bereiden.
Ten allen tijde, alle dagen althans kan zij tot
hare Overste gaan om bij haar «en goeden raad of\'
eene bemoediging te zoeken !
En wordt zij niet dagelijks versterkt door de
genaden, welke de goede religieuzen, die de gemeente
vormen, over haar afsmeeken !
Als eene religieuze valt, zegt een Kerkvader, snelt
Goi toe en strekt de hand uit om haar op te richten.
-ocr page 69-
65
Omdat zij beter hare plichten begrijpt, — hare
zwakheid gevoelt, — hare onschuld waardeert, — het
sjewicht harer Geloften kent, en vooral beter de
smart gevoelt, die men Jezus door eene vrijwillige fout
aandoet. Daarom waakt zij met zorg, doch zonder
angst, zonder dwang over hare oogen, hare verbeel-
iling, hare woorden; daarom beveelt zij zich meer-
malen aan haren H. Engelbewaarder, over wiens
tegenwoordigheid zij zich verheugt. Daarom maakt
zij \'s morgens bij hare meditatie een overzicht van
den dag, ten einde met zorg de gelegenheid tot
zonde te vermijden.
©e §leXi<^iC\'\'U&e- &i&t ontvangt
Omdat zij noodzakelijk meer met God veréénigd
leeft. God is de vuurgloed, waaruit onophoudelijk
ontelbare genaden ontsnappen. Alle schepselen hebben
deel aan die genaden; maar zij die zich het dichtst
ij het vuur bevinden ontvangen natuurlijk het
overvloedigste deel.
De religieuze woont in het huis van God, — met
Jezus onder hetzelfde dak; — zij nadert bijna dagelijks
tot de H. Tafel, zij knielt zoo dikwijls neer aan den
voet des Tabernakels, om daar Jezus te loven, te
aanbidden, te bedanken, te smeeken; haar werk zelfs
verwijdert haar niet van God, omdat zij voor God,
onder Gods oog werkt. Hoe zou zij niet door Gods
genade overladen worden?
5.
-ocr page 70-
G6
S)c ${e,<ti<frie>uz>& &ie>t geniet \\nee,t vta.de.
Wat kan eene religieuze ontstellen ? Leeft zij niet
met God en behoort zij niet aan God ? Ziekten
kunnen haar de gezondheid ontnemen, — laster kan
haren goeden naam aanranden, — gebreken kunnen
haar overvallen,—de duivel kan haar geest met de
afschuwelijkste voorstellingen, met vrees en angst
vervullen, — door eene toelating van God kan zij
haren Oversten en Zusters tot last worden; indien zij
volgens hare zwakke krachten getrouw is aan hare
plichten, indien hare ziel en haar wil aan God
verknocht blijven, dan zelfs als het haar voorkomt
dat alles verloren is, kan zij altijd zeggen: Ik be-
hoor aan God, en Hij
, neen Hij zal mij nooit verlaten !
Heeft men, bij deze gedachten, niet altijd vrede
in de ziel ?
©e flleXiyie-wzc sterft met
meeA, v&tfoouwcn.
Heilig sterven blijft de grootste zaak. Op de
deur van elk religieus gesticht zou men deze
woorden kunnen schrijven, geplaatst aan den ingang
van het klooster der Trappisten: Valt het leven hier
hard
, het sterven valt hier zacht! Ja het is zoet,
in het klooster te sterven, omdat men er heiliger
geleefd heeft dan in de wereld; —men heeft zich
meer verloochend, — men heeft geduldiger geleden, —
-ocr page 71-
G7
men heeft vuriger bemind, — men heeft vlijtiger
gearbeid, — men heeft godvruchtiger de HH. Sa-
cramenten ontvangen.
» Waarom zou ik niet tevreden sterven?" vraagde
eene religieuze, met den glimlach op de stervende
lippen; »de Heer heeft den hemel beloofd aan degenen
die alles voor Hem verlaten; welnu, ik heb ter
zijner liefde aan alles vaarwel gezegd, en God zal
getrouw zijn aan zijne belofte.
Ik xoist niet, dat het zoo zoet was te sterven!"
Deze woorden van een kloosterling zal elke reli-
gieuze, indien zij getrouw aan haar plicht geweest
is, op haar sterfbed kunnen zeggen!
Omdat volgens de Godgeleerden de religieuze bij
hare professie vergiffenis krijgt der tijdelijke straffen
van al de zonden, die zij in de wereld bedreven
heeft, zoodat zij op dien dag indien zij goed gestemd
is (en welke religieuze is het niet op dien dag ?) —
eene genade van vergeving harer zonden verkrijgt,
die haar den hemel zou openen, indien zij kwame
te sterven.
Wat nu de dagelijksche zonden na de Professie
bedreven betreft, zoo worden die gemakkelijk uit-
gewischt door de gebeden, de verstervingen, de
HH. Communiën, de goede werken van eiken dag en
de talrijke aflaten toegevoegd aan bijna al de oefenin-
gen der gemeente. Ook worden, na den dood van
elke zuster, talrijke gebeden verricht voor de rust
harer ziel door al hare medezusters, en ook worden
tot dit einde vele HH. Missen gedaan.
-ocr page 72-
68
©e flletityicuze ziet v&zw&ift e-ene
Omdat de schoonheid der hemelsche kroon geëven-
redigd is aan de liefde der ziel tot God en de offers
die zij Hem gebracht heeft. En wie heeft God meer
bemind dan eene religieuze ? Zij heeft ter zijner
liefde alles verlaten wat zij lief had. Vader, moeder,
zusters en broeders! — alles wat zij op aarde ver-
wachten of hopen kon van aardsche vreugde, stoffelijke
goederen, eer en aanzien. — Zij heeft Hem haar
lichaam en haar hart gegeven door de gelofte van
zuiverheid; hare goederen, haar tijd, haar werk
door de gelofte van armoede; haar geheel bestaan
door de gelofte van gehoorzaamheid.
III.
Wij hebben thans op eenvoudige wijze de voor-
deelen van den religieuzen staat aangetoond, en
vragen nu aan ieder die oprecht zijn wil, of men meer
kan wenschen en of men niet bekennen moet dat die
voordeden werkelijk bestaan.
Wij weten wel, dat er enkele religieuzen zijn, die
deze voorrechte!) ontkennen; doch zegt de H. Liguori,
dit zijn geen goede religieuzen, want eene goede
religieuze
is eene gelukkige religieuze! Het geluk en
de volmaaktheid eener religieuze bestaan in eene
nauwe vereeniging van haren wil met den wil van
God; en zoodra zij zich van God afscheidt, is zij niet
meer op hare plaats: zij lijdt......
Eene religieuze heeft reeds hier op aarde haren
Hemel of hare Hel!
-ocr page 73-
69
Wat is de Hemel ? — Het is eene verwijdering
van alle aardsche rampen en kwalen; — het is met
de heiligen leven en omgaan, — en hunne zoete
toegenegenheid genieten; het is eindelijk met God
vereenigd zijn, geen anderen wil hebben dan den
zijnen, en in deze vereeniging een onverstoorbare»
vrede genieten. Is dit niet het leven der getrouwe
religieuze ?
Wat is de Hel ? Eene verzameling van alle on-
gelukken en rampen, waarvan die der aarde slechts
eene zwakke afbeelding zijn; — het is wonen te midden
van slechte, afschuwelijke, hatelijke wezens; —- het
is nooit zijn wil kunnen doen, —opgesloten zijn in
een huis waaruit men nooit kan ontsnappen; — het
is van God verwijderd leven en van Hem verstooten
worden. Is dit niet het leven der ontrouwe religieuze ?...
Het is voor haar even onmogelijk, gelukkig te leven
met eene ziel overdekt met fouten, als gezond te zijn
met een lichaam door wonden bedekt.
De brave religieuzen hebben zeker ook hare be-
proevingen, maar een gerust geweten is een balsem
die derzelver bitterheid verzacht.
De overtuiging, dat de tegenheden en moeielijkheden
ons tot eene overgroote zaligheid zullen doen geraken,
is zeker voldoende om elke klacht, elk gemor op
onze lippen te smoren. En God beloont de brave
zielen van tijd tot tijd door inwendigen troost; haar
die, onderworpen en gelaten, met geduld en liefde lijden!
Hieruit volgt dat religieuzen die menschelijken
troost zoeken, altijd ontevreden zijn, terwijl andere
die vreedzaam aannemen wat God haar overzendt,
steeds overvloeien van vreugde.
Wilt gij het geluk, religieuze te zijn, begrijpen en
gevoelen ? Wees dan wel overtuigd, dat God alleen
-ocr page 74-
70
uw geluk uit kan maken , en dat de ziel die God
heeft gevonden in Hem alles gevonden heeft.
Indien men in de wereld de vreugde, den Trede,
de voldoening, de tevredenheid kende die het deel
der religieuzen is, zou het heelal een uitgestrekt
klooster worden; en, zegt de H. Magdalena de Pazzi,
men zou onze muren met ladders beklimmen. De
H. Laurentius Just. meent, dat God met voordacht
aan de wereld het geluk van den religieuzen staat
verbergt, omdat, kon men er zich een denkbeeld van
maken, alle mensehen kloosterlingen zouden willen
worden.
De H. Aloysius van Gonzaga verwonderde zich
ook dat alle menschen niet naar het klooster gingen;
DO1
zooveel geluk had hij in het Gezelschap van Jezus
gevonden. —
O vreugde des kloosters, heilige zielevreugde,
alleen gesmaakt door degenen die Jezus bezitten en
beminnen ! Vreugde van boetvaardigheid, vreugde
van zelfverloochening, vreugde duizendmaal zoeter
dan al de vreugde, al de genoegens der aarde ! Wat
zijn zij ongelukkig die U miskennen en U verzaken
omdat zij Ü niet begrijpen !
Dit leven der ziel is voor de meeste menschen eene
onbekende wereld.
De wereldling beklaagt de religieuze
die eene schitterende toekomst, eene vrijheid, die haar
zooveel aangenaams aanbood, eene zoo zoete gene-
genheid
opoffert om den hals te krommen onder een
juk dat zwaar valt, om zich binnen vier muren op
tesluiten, om aan alle familiebanden te verzaken.
Wanneer een doove het heerlijkst Concert bijwoont,
zal hij ongevoelig blijven, en de schouders ophalen,
als hij U van aandoening ziet weenen. Hij ziet slechts
den wijd geopenden mond des zangers, en armen
-ocr page 75-
71
die op vreemdsoortige instrumenten slaan. Spreek
een blinde over de heerlijkheid van den sterrenhemel,
over de pracht der zon wanneer zij achter de bergen
verdwijnt, over de heerlijke ineensmelting der kleuren
eener schilderij en over de gewaarwordingen die deze
op uwen geest teweegbrengt, hij zal U bedaard aan-
hooren, doch inwendig zeggen: die man is dicaas,
hij spreekt van zaken die onmogelijk bestaan kunnen;
en ... . hij zal U beklagen !
Wie is de dwaas ? ... wie is te beklagen ?.....
6de KCOOF3DSTXJI2:.
Ovez de, moeietijfaneden die mew in
den ^eii<^iews>en
Staat kan aant^e^fen.
Alvorens de religieuze dit hoofdstuk begint te lezen,
verzoeken wij haar aandachtig het opschrift te lezen:
moeielijkheden die in den religieuzen staat kunnen
voorkomen.
Die moeielijkheden kunnen er, wel is waar, in voor-
komen , doch vloeien er niet uit voort gelijk de voor-
deelen
, waarvan wij gesproken hebben. Men ontmoet
ze er somtijds, doch zij worden meer of minder
gevoeld volgens de gesteltenis der ziel.
-ocr page 76-
72
Het is vooral de toestand der religieuze die haar
deze moeielijkheden doet zien en gevoelen; en wellicht
zullen verscheidene religieuzen dit hoofdstuk over-
dreven vinden; zij zullen noch in — noch rondom
zich iets dergelijks gehoord of gezien hebben.
De menschelijke natuur, door de erfzonde bedorven,
tracht naar onafhankelijkheid, laat zich moeielijk
onder het juk brengen , hecht zich aan alles wat de
zinnen streelt, haat allen dwang en vindt overal te
klagen, te morren, zich te verzetten. De mensche-
lijke natuur vergezelt ons overal, zij ook dringt door
in de kloosters; maar door den invloed der goede
voorbeelden, door de kracht van onzen goeden wil
en vooral door het dikwijls en godvruchtig ontvangen
der HH. Sacramenten verandert zij langzamerhand;
zij verkrijgt kracht en buigzaamheid en, hoewel zij
gevoelt dat Gods geboden en de Evangelische raden
een juk zijn, kan zij in waarheid zeggen: TJw juk,
o Heer ! is zoet en uw last is licht. Matth. XI. 30.
Wij ontleenen het overzicht der moeielijkheden, welke
de religieuze staat op kan leveren, aan de Brieven
van 1\'Abbé Bautain (De Christin onzer dagen).
Deze brief is gericht aan eene jonge dame, vóór het
intreden in het klooster, en kan nuttig zijn voor
degenen, welke reeds eenige jaren daarin hebben
doorgebracht, door haar te toonen wat zij te lijden
kunnen hebben, als zij zich niet met God vereenigd
houden.
»Daar de religieuze staat zich ten doel stelt, God
en den evennaasten te dienen, zoo is de zelfver-
loochening een eerste vereischte. Dat hij die mij
volgen wil, zijn kruis opneme,
het dagelijks drage
en na mij kome", zegt Jesus (Matth. XVI. 24,
Marci VIII. 34, Lucse IX. 23).
-ocr page 77-
73
» Om die zelfverloochening, de moeielijkste zaak die
men der menschelijke natuur vergen kan, in oefening
te brengen, stelt de H. Kerk diegenen die een vol-
maakter leven zoeken, die evangelische raden voor,
en laat hen na behoorlijken proeftijd toe tot het
afleggen der HH. Geloften, waardoor zij zich voor
zekeren tijd of voor altijd verbinden, hunnen Oversten
te gehoorzamen, in onthouding te leven, en zich
met het noodzakelijke tevreden te stellen. Dit zijn
de drie Geloften van gehoorzaamheid, zuiverheid en
armoede."
r.
De eerste is zeker de moeielijkste; want meer
kost het den mensen te verzaken aan zijne zooge-
naamde onafhankelijkheid van verstand en wil, dan
aan de genoegens der zinnen of het genot van te
bezitten. Niets ligt ons nader aan het hart dan
onze eigenwil. Ik is en blijft de eerste persoon — en
de gehoorzaamheid moet hem onder eens anders wil
doen buigen, hetgeen onzen hoogmoed aan eene
zware proef onderwerpt. — En weet wel, mijn dier-
baar kind, dat men in het klooster in geweten en
in alles moet gehoorzamen. Men opent voor U een
regel, die alle bewegingen bepaalt; en daarenboven
hoort men het bevel der Overste, welke den regel
moet toepassen en wijzigen.
Het gaat er niet zoo als in het huis uwer ouderst
waar gij meestal of ten halve of in het geheel niet
gehoorzaamt, alle listen uitdenkende om te vermijden
wat U onaangenaam is, en waarvan ge U gewoonlijk
weet te doen ontslaan ; waar ge datgene wat U wordt
doorgeschreven, door redeneering, door uitvluchten,
-ocr page 78-
74
desuoods door liefkozingen en tranen weet te ont-
duiken of te doen uitstellen, zoodat ge gewoonlijk niet
alleen doet wat gij gaarne doet, maar daarenboven
uw wil nog weet te doen volbrengen door al degenen
die U omgeven.
In het klooster, mijn kind, valt er niet meer te
redeneeren, te redetwisten, te ontduiken; en wanneer
gij zelfs uitwendig zoudt doen wat U wordt voor-
geschreven, zoudt gij U nog eenigszins schuldig
maken, wanneer gij slechts volgens de letter gehoor-
zaamt, zonder uw geheelen wil er mede te vereenigen.
Gij zoudt althans niet vorderen op den weg der
religieuze volmaaktheid, die bijzonder bestaat in het
verzaken aan eigen zienswijze en eigenwil.
Dan zult gij in het klooster nog Oversten vinden,
tusschen God en U, tusschen den Regel en U. Hoe
wijs zij ook mogen zijn of gij het moogt worden,
blijft gij mensch van weerszijde — bijgevolg zal er
toegenegenheid of afgekeerdheid bestaan. Zoo er
afgekeerdheid bestaat, zult gij zeer veel moeite hebben,
U te onderwerpen, en het offer zal wellicht uwe
krachten te boven gaan. Duizend redenen zult gij
vinden om te weerstaan of te ontduiken; en zoo U
dit onmogelijk wordt, zoo oordeel zelve, wat men
moet lijden onder een juk dat men verfoeit. Het is
de hel in het huis des Heeren. Bestaat er toegene-
genheid, dan zult gij gevaar loopen, uit natuurlijke
beweegredenen te gehoorzamen voor uw eigen ge-
noegen, en behalve dat gij de verdiensten verliest,
brengt gij in de gemeente eene oorzaak van twee-
dracht ; want de natuurlijke genegenheid veroorzaakt
bijzondere vriendschapsbetrekkingen, geheime vriend-
schapsbetuigingen, die schadelijk zijn voor de zuster-
lijke liefde, omdat men daarin zich zelven en niet
I
-ocr page 79-
75
het welzijn der gemeente zoekt. Het is uit deze
vertrouwelijkheden (geesel der religieuze huizen, die
men tot eiken prijs daaruit moet weren, wil men ze
in den geest hunner instelling zuiver bewaren), dat
te groote gemeenzaamheid , jaloerschheid, verdeeldheid
en ten laatste tweedracht ontspruiten...
Vlei U dus niet met de begoocheling, dat het ge-
makkelijk valt te gehoorzamen. Vele personen, die
in het klooster wenschten te treden, hebben mij
geraadpleegd; en ik heb altijd opgemerkt, dat zij
wie de gehoorzaamheid zoo gemakkelijk toescheen
alvorens zij die beoefend hadden, die hard en onver-
dragelijk gevonden hebben; terwijl andere die,
alvorens in het klooster te treden , de gehoorzaamheid
als de groote struikelblok beschouwden, zich moedig
aan den strijd tegen haren natuurlijken weerzin ge-
waagd en het juk zoet en licht bevonden hebben,
nadat zij het gedragen hadden. Ja, mijn dierbaar
kind, niets is moeielijker, niets is zeldzamer zelfs,
dan te kunnen gehoorzamen in geest en in waarheid,
vooral wanneer men moet gehoorzamen zonder op-
houden, zonder belooning, zonder loftuiting, zonder
zegepalmen, zonder roem, doch alleen uit plicht
en geweten.
De oude schrijvers zeggen, dat de schoonste zege-
praal die is welke men op z,-ch zelven behaalt; en
om te gehoorzamen, gelijk men doen moet door de
gelofte van gehoorzaamheid, moet men zich onop-
houdelijk overwinnen. Dit eerste punt zij U ter
overweging aangeboden.
II.
Het tweede zal U wellicht minder moeielijk schijnen;
want uw onschuldig hart heeft de aanlokselen der
-ocr page 80-
70
aardsche liefde nog niet gevoeld. Dit is nochthans
meer de onschuld der onwetenheid dan die der deugd.
Door uw jeugdigen leeftijd zijt gij nog niet ernstig
aangevallen, te meer daar gij weinig in de wereld
geleefd hebt. Het weinige dat gij er van gezien hebt,
heeft de begeerte niet in U opgewekt om er meer
van te ondervinden; want gij vondt er geen genoegen
in en vreesdet het gevaar. Uw hart is nog niet
beproefd geworden; doch wellicht bemint het zich
zelven en anderen om zich zelven. Dit is geen
bewijs dat de liefde tot God alleen in uwe ziel heerscht.
Denk, dat in het klooster alle bijzondere vriendschap
verboden is en dat de religieuzen elkander met de
zuiverste zusterlijke liefde moeten beminnen. In het
klooster heeft men geene vriendinnen, men heeft
slechts zusters; en gelijk in eene aardsche echtver-
eeniging het hart eener echtgenoot geheel aan den-
genen behoort wien zij trouw gezworen heeft, zoo
behoort het hart der religieuze geheel aan haar
goddelijken Bruidegom, en het is eene ongetrouwheid
zich aan wie ook te hechten. Zelfs moogt gij uwe
Ouders niet meer beminnen gelijk gij het tot dusverre
gedaan hebt.
Gij zult hen wellicht niet zoo dikwijls zien als gij
zoudt verlangen; en indien hun bezoek uwe ziel
kon storen, zoudt gij er geheel aan moeten verzaken;
want Jezus-Christus heeft gezegd : »Hij die zijn
vader of moeder meer bemint dan mij, is mijner
niel waardig." Matth. X. 37.
III.
Nu blijft ons nog over, van de belofte van armoede
te spreken, welke bestaat, niet juist in niets te be-
-ocr page 81-
77
zitten, want dit is onmogelijk, maar in niets te
hebben, noch te gebruiken zonder verlof der Overste;
op de eenvoudigst mogelijke wijze te leven en met
het volstrekt noodzakelijke tevreden te zijn; en dit
heeft men in de strenge orders zelfs niet.
Gij zult met grove stof gekleed worden — armoedige,
soms versleten kleederen moeten dragen. Men kan
u laten vasten en u verstervingen van allen aard
voorschrijven. Gij zult eene kleine, donkere cel be-
wonen, op stroo, misschien op de planken, slapen.
Grij zult koude en hitte zonder morren moeten ver-
dragen; en geen enkel voorwerp zult gij het uwe
mogen noemen, noch uitsluitend tot uw gebruik
mogen houden. Indien gij u ergens aanhecht, zal
men het u ontnemen, ware het slechts om u in
zelfverloochening te oefenen; en uw wil, die nu zoo
gaarne zijn schepter zwaait over personen en zaken,
zal voortdurend onderdrukt worden.
Dit alles schijnt U gemakkelijk, omdat gij, naar
gij zegt, beproefd hebt. Die beproeving was vrij-
willig en het stond in uwe macht die te doen op-
houden. Wanneer gij eenmaal verbonden zijt, zullen
die ontberingen U moeielijker, die opofferingen U
zwaarder vallen, en dan is het voor immer.....
IV.
Wanneer gij eindelijk uw noviciaat volbracht en
uwe Geloften uitgesproken hebt, zal men U bedie-
ningen geven, die U tegenstaan.
Gij wilt gaarne zieken oppassen, en men plaatst U
in de scholen. Gij hebt smaak en talent voor het
onderwijs, en men zendt U naar een gasthuis of eene
gevangenis. Gij gevoelt neiging voor het beschou»
-ocr page 82-
78
wende leven, men overlaadt u met werkzaamheden, —
en zoo gij hieraan den voorkeur geeft, zal men U
aan het tegenovergestelde binden. In één woord,
men zal beschikken over uw persoon, uwe vermogens,
uwen tijd, uw werk, uwe krachten, niet op eene
onredelijke wijze, maar voor het welzijn der gemeente,
dat wil zeggen voor de eer van God, voor het
welzijn van den evennaaste, hetgeen het doel harer
instelling uitmaakt. Alles zal gedaan worden zonder
U te raadplegen, zonder dat men zich om uw gaarne
of liever bekommert, al ware het slechts om uwe
gehoorzaamheid, uwe zelfopoffering op de proef te
stellen. Gij zijt als de soldaat onder de wapenen; —
men beveelt hem te gaan en te komen, en hij gaat
en komt; op de stem van zijn Overste moet hij
voortgaan of wijken, zelfs al gaat hij den dood te
gemoet.
»Ziedaar, mijn kind, wat gij vrijwillig moet
aannemen."
7*> HOOFDSTUK.
övz-t* de. ae-bie-he-n die den $,eii<%ie.\\w>e.\\v
î-iX bunnen vevnieïiae-n.
Na al hetgeen wij reeds gezegd hebben, komen we
gemakkelijk tot het besluit, dat de levensgeest van
den religieuzen Staat een geest van opoffering en
een geest van vrede is.
-ocr page 83-
79
Opoffering en vrede! Ziedaar het kenmerk der
zielen die God heeft geroepen en die zich vreugdevol
aan Hem gehecht hebben door de Geloften van ge-
lioorzaamheid, zuiverheid en armoede.
Opoffering die alles geeft, die zich geheel geeft,
altijd gereed te werken, te lijden, te sterven, voor
Hem die de ziel haar Meester en haar Vader noemt!
Niets behoort U meer toe, o Religieuzen, alles is
in de handen van uw Opperheer overgegaan, verkocht
en geleverd! Gij zijt in het bezit van God over-
gegaan ; gelijk Jezus, leeft gij voor God en voor
Hem alleen om Hem te loven, te aanbidden, te
vereeren, Hem al den lof te geven die zijne aan-
biddelijke volmaaktheden vereischen.. Gij leeft om
Hem te bedanken, te troosten, te beminnen, — te
dienen door te werken , — te dienen door te lijden, —
te dienen door U op te offeren.
Gij leeft vooral om Hem toe te behooren. En dit
onkel woord besluit eene wereld van leven, van
heiligheid, van glorie en zaligheid.
Vrede, waardoor zich de religieuze over niets
bekommert, noch over den dag van morgen, noch over
het volgend uur; om zoo te zeggen, van minuut totmi-
nuut levende onder de vaderlijke bescherming van Hem,
wien zij zoo gaarne den zoeten naam van Vader geeft,—
slechts vraagt wat zij noodig heeft en met liefde
verwacht wat zij vraagt, vertrouwende dat alles op
zijn tijd zal komen.
Vrede, die steeds den glimlach op de lippen doet
zweven, zelfs dan als ziels- of lichaamsleed tranen doet
vloeien, overtuigd als zij is dat dit lijden noodzakelijk
is ter harer zaligheid en ter verheerlijking van God.
Vrede eindelijk die haar zelfs de begeerte ontneemt
tot leven of tot sterven, doch alleen die zoo zoete
-ocr page 84-
80
en troostende begeerte in het hart laat, in alles den
wil des Vaders te volbrengen.
O hoe schoon, hoe goed is die geest welke in alle
religieuze huizen heerscht, zich dringt in de zielen
van al degenen die daarin wonen, en ze bezielt en
verlevendigt!
II.
Deze goede geest kan door zekere fouten vernietigd
worden welke, even als verpestende dampen, dien in
de zielen komen bederven.
Dit zijn niet zoo zeer de zware misslagen, die,
enkele malen bedreven, de ziel diep vernederen, doch
welke, dank aan een oprecht berouw en het H. Sa-
crament der biecht, geene sporen in de ziel achterlaten.
Het zijn ook niet die vrijwillige dagelijksche zonden
uit gewoonte bedreven, welke de ziel in een staat
van lauwheid brengen, die langzamerhand den geest
van geloof uitdoven, haar ongevoelig laten voor de
inspraken der genade, de vermaningen harer Oversten,
en God verplichten haar deze woorden toetevoegen :
»Omdat gij lauw zijt,.... zal ik U uit mijn mond
uitspuwen."
(Apoc III, 16). Deze lauwheid zal die
arme ziel langzamerhand ten verderve voeren; maar
de lauwheid van eene enkele religieuze, hoe schadelijk
ook voor de gemeente, kan haar den algemeenen
goeden geest niet ontnemen. Dit geschiedt door
kleine, persoonlijke overtredingen, eerst onbemerkbaar,
doch die langzamerhand algemeen worden, en in
eene gemeente doen wat eene spleet doet in een
schip ; het water komt er met druppels door en doet
ten laatste het schip zinken.
Die onbeduidende zinnelijkheid, die veelvoudige
-ocr page 85-
81
kleine zaken die men zich ongevraagd toestaat, bren-
gen in de religieuze gemeenten dien toestand, door
het woord verslapping zoo wel uitgedrukt.
Verslappen is bijna onmerkbaar overgaan van het
goede tot het minder volmaakte. — Het is van een
klein verzuim tot een grooter, van eene onvolmaaktheid
tot een gebrek, van eene fout tot eene kwade ge-
woonte vervallen. Dan schijnt ons die eertijds zoo
zachte en aangename regel zwaar en ondragelijk.
Dan kan men geen de minste opoflering, versterving
noch vermaning verdragen en meent die niet te ver-
dienen,— en niet noodig te hebben. Dan ontslaat
men zich eenvoudig van alles wat hindert, kwelt of
verveelt.
Ziet gij niet hoe eene gemeente waarin derge-
lijke verslapping zou dringen, langzamerhand uit,
elkander
moet vallen, en alle zelfopoffering en vrede
moet verliezen.
Ziehier eene eenvoudige opsomming der fouten die
verslapping in de zielen en in de religieuze gemeenten
veroorzaken.
§fLatatiyfa&id \\n de, êodvvwvktiyc
oefeningen.
Eene religieuze die het gebed veronachtzaamt, is
in groot gevaar. Eene gemeente waarin de gods-
dienstige oefeningen niet geregeld en godvruchtig
geschieden, gaat ten gronde.
Zeker ontbreekt het nooit aan uitvluchten, om
het gebed achter te laten, — te laat in de getijden
6.
-ocr page 86-
82
te komen, — den rozenkrans niet te bidden enz.;
eene slapeloosheid van eenige uren, — de benauwdheid
der kapel toaarin men geen adem kan halen ,
eene
tochtende deur of venster
, — een werk dat spoed ver~
eischt en dat men gaarne doet
, — eene les die voor-
bereiding vraagt
enz.....
En gij verwijdert U van God, arme zuster, en
gij gaat geene kracht putten voor uwe ziel; het gebed
dat gij heden achterlaat, zal U morgen zwaarder
vallen, en dat gebed is eene schuld die gij aan God
betalen moet. Wanneer zult gij dat doen ?
Laat ons zonder overdrijving spreken: als men
werkelijk niet kan bidden
, moet men zijne ziel aan
God openleggen en Hem zeggen als tot onzen goe-
den Vader: zie, zij die gij lief hebt, is ziek. (Joan. XI, 3);
en de ziel blijft gerust, en ons geweten zegt ons
spoedig, of wij gerust mogen zijn.
Later zullen wij zeggen, hoe men moet bidden.
Thans herhalen wij: Md, bid, laat uit onacht-
zaamheid of traagheid geen enkel gebed achter. Laat
U slechts bij uiterste noodzakelijkheid ontslaan van
de gebeden der gemeente, en zijt gij er van ont-
slagen, en moet gij eenzaam in uwe cel, op uwe
legerstede blijven, veréénig U dan nog in den geest
met uwe biddende zusters.
êe-Gté\'fr aan ®LauwkewL\\an&id.
Nauwkeurigheid is de getrouwheid om zich op tijd
tot de oefeningen te begeven, — getrouwheid om
te zwijgen zoodra het teeken gegeven wordt, dat
de recreatie geëindigd is, — om de kapel te verlaten
-ocr page 87-
83
als deze of gene oefening volbracht is, — op tijd op
te staan en zich ter ruste te begeven. —
Niets onderhoudt beter de orde in een huis, dan
die getrouwe nauwkeurigheid. Niets bewijst beter
aan God dat men Hem bemint en Hem genoegen
wil doen. Is de klok het teeken niet dat God ons
doet geven ? God roept mij! ik snel tot Hem.
Ziedaar de kreet der beminnende ziel!
Het gebrek aan nauwkeurigheid vertraagt en stoort
de oefeningen, veroorzaakt tijdverlies, maakt onre-
ijelmatighe\'ul
tot regel, en veroorzaakt weldra eene
algemeene wanorde. Een punt is werkelijk slechts
een punt, doch het eene ondersteunt het andere; en
vervalt het eene, zoo sleept het een tweede mede en
veroorzaakt een geheele instorting. Veronachtzaamt
geene minuten; zij zijn noodig om de deugd te
ondersteunen.
§£-6-t£& aan vooz&omend-fae.id
en &eXeeAd\'fae>id.
Dit schijnt van weinig belang, maar de gewoonte
van weinig voorkomend en onbeleefd te zijn, verkoelt
langzamerhand de liefde en dooft ze ten laatste uit.
Eerst sluit zij het hart, maakt het dan koel, pruilziek,
stroef, afkeerig; zij verscheurt menig hart dat zich
zoo gaarne zou uitstorten en nu lijdt en zwijgt!
Het is een stroef antwoord, — een stuursch gelaat, —
eene bepaalde weigering om een liefdedienst te be-
wijzen, omdat men geen tijd heeft,— het is eene
spotternij zonder einde, waarvan men den droevigen
indruk bespeurt.
-ocr page 88-
84
Later zullen wij over de zusterlijke liefde spreken,
en zeggen nu slechts, dat niets zoo teeder is als deze
deugd.
In eene gemeente waar men gelukkig leven
wil, is het niet genoeg elkander te beminnen ; men
moet nog eene teedere toegenegenheid voor allen
hebben; men moet voorkomend, hartelijk, toege-
negen zijn.
Men moet medelijden met elkander hebben; in één
woord, men moet elkander als ware zusters beminnen.
Zijt gij door de zorgen van Jezus niet bijeen verga-
derd, opdat gij één hart en één wil zoudt vormen.
Het is droevig te moeten zeggen, dat er gemeenten
zijn waarin vele harten onuitsprekelijk geleden heb-
ben : men beminde elkander niet!
§e-&ze,fa acw stilzwijgenS\'lWiS
en \\nachce<%d$\\c\\d.
Eene gemeente waar het stilzioijgen goed wordt
onderhouden, is gewoonlijk eene vurige gemeente.
Wanneer men zich bij het doorloopen der klooster-
gangen als doordrongen gevoelt door eene gewaar-
wording van vrede en rust, wanneer men de reli-
gieuzen stil en zedig naar haar werk ziet gaan, mag
men vrij besluiten, dat in deze gemeente de gehoor-
zaamheid gemakkelijk valt, dat de zusterlijke liefde
er heerscht, en dat Jezus daar waarlijk troont als
Heer en Meester.
Eene uitgestorte gemeente is geen huis van God.
Wij noemen uitgestort die gemeente, waar iedereen
-ocr page 89-
85
zich haast en spoedt, waar niets geschiedt niet kalmte,
waar men altijd gedruisch hoort in de gangen, omdat
men zich niet toelegt om bedaard en stil te gaan,
waar men nooit eene vraag of antwoord op zochten
toon geelt.
In die huizen wordt de geest des gebeds eene
onmogelijkheid, —de zoetheid der liefde Gods is er
onbekend,—de omgang der zusters onder elkander
mist vriendelijkheid en minzaamheid, — de gehoor-
zaamheid vooral valt er zwaar, — oppervlakkig ge-
sproken kan men zeggen: er heerscht geen orde.
Het is niet in de recreatie, maar aan de deuren
der cellen of in de cellen zelfs, dat men elkander
opruit, dat men samenspant, en dit bederft zoo
spoedig den goeden geest eener gemeente. Mochten
wij der Oversten eenen goeden raad geven, wij zouden
haar zeggen: Zorgt voor het stilzwijgen, voor de
ingetogenheid in woorden en in handelingen. Geeft
het voorbeeld van een grooten eerbied voor het stil-
zwijgen ; dat men in U nimmer haast noch drukte
bespeure
; spreekt liever te zacht dan te luid!
öva,i2te/o&n &oza voot de yezondtvcid.
Sommige religieuzen zijn zoo bang voor hare
gezondheid dat alles haar verontrust. Vandaag hebben
zij slecht geslapen, morgen hebben zij hoofdpijn, zij
kunnen onmogelijk de getijden zingen of lezen, zij
kunnen het in de kapel niet uithouden. Hare cel
ligt in het Noorden of het Zuiden, het is er te
koud of te warm. Die ingebeelde ziekten houden
-ocr page 90-
86
haar terug, zij zullen nimmer de volmaaktheid van
haren staat bereiken. Zij zijn ongelukkig voor zich
zelven, en voor hare omgeving. Zij doen niets, wat
den Meester waardig is, wien zij toebehooren. De
lauwheid, waaraan zij zich overgeven, belet haar
het goede te doen, dat God voor haar beschikt had,
en langzamerhand worden die ingebeelde kwalen,
werkelijke kwalen.
Overdrijven wij niet. De Overste moet eene tee-
dere moeder zijn voor de zieken, de gebrekkigen,
de zwakken. Haar plicht is, niets te ontzien om
hare lijdende kinderen te genezen, te ondersteunen,
te verzorgen; zij moet zelfs de goedheid zoover
drijven dat zij werkelijk medelijden hehbe met de
ingebeelde kwalen, en trachten ze te genezen door
eene dubbele goedheid (hetgeen vaak het eenigste
geneesmiddel is). Doch, dat de religieuzen van haren
kant wel weten dat zij die kleine ongesteldheden
moedig moeten verdragen, die gewoonlijk des te
eer genezen zijn als men er minder werk van maakt.
Dat zij zich vooral niet bekommeren over ziekten die
zij kunnen krijgen
; dat zij eenige slapelooze uren
niet beschouwen als een voorteeken van ziekte ; dat
zij met eenvoudigheid, als kinderen aan hare moeder,
de Overste bekend maken met hare vermoeienis, hare
kleine ougesteldheden ; dat zij die middelen aannemen
welke men haar tot genezing aanbiedt; — en heeft
men voor haar niet dat liefdevol medelijden, dat zij
mocht verwachten, welnu, dat zij het aan God zeggen,
doch aan God alleen, die als Vader voor haar zal
zorgen.
-ocr page 91-
87
Dit is eene ware bron van wanorde en verdeeldheid
in eene gemeente. Wanneer zal men de religieuzen
kunnen doen begrijpen, dat alle heiligheid, hare
persoonlijke heiligheid besloten ligt in het naleven
van haren regel ? Alles, maar niets minder, niets meer.
Deze devotie wordt dan vooral het schadelijkst
wanneer zij eene partij vormt die zich beter waant
dan de overige leden der gemeente. Men vermeent
door God tot iets grooters geroepen te zijn, — men
vermenigvuldigt de oefeningen van godsvrucht buiten
den regel, — men blijft langer dan de anderen in
kerk, kapel of bidplaats, — men vindt dat er veel
verslapping in de gemeente geslopen is, men neemt
een stijf, gemaakt ootmoedig, stroef uiterlijk\'aan,—
men werpt eenige woorden van afkeuring in het
midden ten opzichte der Overste die eene buiten-
gewoue Communie weigert, — men vraagt met aan-
drang nieuwe oefeningen van godsvrucht, — men mort
tegen den biechtvader die ons in de nederigheid houdt.
Hoor wat de H. Franciscus van Sales zegt: Mij
dunkt dat, ware ik religieuze, ik aldus zou handelen:
ik zou niet vragen om meer dan de gemeente te
communiceeren; ik zou niet vragen om haren
kleederen noch ijzeren gordels te dragen, bijzondere
vastendagen te houden noch iets van dat alles; ik
zou mij tevreden stellen in alles en altijd de gemeente
te volgen. Ware ik sterk, dan zou ik geen vier-
maal daags eten; — doch beval men mij dit te doen,
zoo zou ik het doen zonder iets te zeggen. Ware
ik zwak en gaf men mij maar eenmaal daags te
eten, zou ik slechts eenmaal eten, zonder te vragen,
-ocr page 92-
88
of ik zwak ware al dan niet. Ik wil zeer weinig, en wat ik
wil, wil ik nog weinig. Ik heb zeer weinig begeerten, en
kon ik opnieuw geboren worden, zou ik er in het geheel
geen hebben. Als God tot mij kwam, zou ik tot Hem
gaan, en indien God tot mij niet wilde komen, zou ik blij-
ven waar ik was, zonder tot Hem te gaan. Ik zeg dan:
Vraag niets, en weiger niets; maar houd U tusschen
de armen der goddelijke Voorzienigheid, zonder U
met eene enkele begeerte bezig te houden, dan alleen
met die van te doen wat God wil.
Dit zij ook uw gedragsregel, en bedenk, dat de
gewone weg de veiligste weg is.
©e bijzondere* tyzie-ndsckaipfen.
Zij schaden de ziel, omdat zij langzamerhand tot
de zinnelijkheid voeren; zij schaden de gemeente,
omdat zij beleedigend zijn voor de andere zusters
die men schijnt te misachten, daar men ze ter zijde
laat; zij vernietigen de zusterlijke liefde, wekken
jaloerschheid op, en zijn voor de zusters welke aldus
vereenigd zijn, eene bron van vele fouten. Men ont-
breekt aan de stilzwijgendheid
— hoe kan men anders
doen dan elkander spreken en in het geheim spreken ?
men ontbreekt aan de gehoorzaamheid — het is haar
verboden elkander te zoeken, en zij reikhalzen naar
gelegenheid om zich aftezonderen; men ontbreekt
aan de armoede
— hoe kunnen zij anders doen dan
elkander kleine geschenken geven en in \'t geheim
voor elkander werken? men ontbreekt aan den
eerbied der Overste
— zij immers moeten elkander
mededeelen, wat haar verboden wordt, wat zij on-
rechtraardig en onbillijk vinden, wat hare medezusters
-ocr page 93-
89
volgens haar oordeel hebben overgebracht; men
ontbreekt aan den inwendigen geest — want God ver-
blijft niet in de harten, welke datgene wat slechts
hartstocht is, als zusterlijke liefde beschouwen.
ömyany met 9e wzze-td en •6ecJee^te
tvacw nieuwstijdinazn.
Wanneer de wereldling eene religieuze prijzen wil,
zegt hij : men ziet haar zelden in de spreekkamer;
wil men de weinige achting toonen welke men voor
een klooster heeft, zegt men: De spreekkamers zijn
er altijd vol.
Welke religieuze heeft, na een uur in de spreek-
kamer doorgebracht, met de hand op het hart kunnen
zeggen, Ik ben er heiliger geworden ?
De spreekkamer doet tijd verliezen, — verstrooit
den geest, — voert den geest der wereld in het
klooster en verzwakt den religieuzen roep.... De
spreekkamer is eene bron van bekoringen.....
De begeerte om nieuwstijdingen te hooren veroorzaakt
ook een groot nadeel aan den geest eener gemeente.
Lees geene couranten, maandschriften noch licht-
zinnige boeken. Lees niets zonder verlof en vraag
dit slechts zelden.
0 indien gij liefde tot uwe bediening hadt, wat
zouden al uwe gedachten, al uwe lezingen strekken
om U in staat te stellen, die beter te vervullen!
III.
Weet gij wat de foxden die wij hebben opgesomd,
ten laatste in eene gemeente teweeg brengen ?
-ocr page 94-
90
De duivel brengt eene reeks kwade geesten, die de
plaats innemen van dien goeden geest van opoffering
en vrede. Dat de opsomming U tot spiegel diene
om de minste vlek te betreuren welke zicb in uwe ziel
zou vertoonen, die met Gods hulp door het gebed te
doen verdwijnen, en U des te meer aan de vervulling
uwer plichten te hechten.
fyV&tke yccst kan i&ic-fV in de
Een geest van eerzucht, die een hoogere bediening
zoekt te bekleeden, en daarom de Overste vleit,
hare medezusters behendig zoekt ter zijde te schuiven,
alle mogelijke middelen aanwendt om hare talenten
te toonen.
Een geest van praatzucht, die overal en van alles
spreekt, die alles weet, zich met alles bemoeit en
gewoonlijk het huis door het geluid harer nimmer
gematigde stem doet weergalmen.
Een geest van lichtgeraaktheid, die bij de minste
aanmerking een of twee dagen loopt zonder te spreken,
ieder een stroef en afgetrokken gelaat vertoont en
soms zoover gaat van te weigeren voedsel te nemen.
Een geest van bedilzucht, die alles bespreekt en
meent verstand en doorzicht te toonen met alles af
te keuren. Hare Oversten zelfs worden door hare
kwaadsprekende tong niet gespaard, — hare mede-
zusters vreezen en vluchten haar. Zij is ontevre-
den met alles, — dan eens is het voedsel, dan
het huis afschuwelijk, — dan zijn hare medezusters
ruw en lomp, — dan weder is hare bediening te
-ocr page 95-
01
zwaar, — dan moet de geheele gemeente hervormd
worden, enz.
Een geest van grilligheid, die nooit twee dagen
in denzelfden toestand kan blijven, die met eene
verwonderlijke snelheid overslaat van liefde tot on-
verschilligheid, van onverschilligheid tot haat, die met
aandrang eene bediening vraagt en ééne maand later
liet niet meer uit kan houden en weigert ze te blijven
vervullen.
Een geest van nieuwsgierigheid en onbescheidenheid,
die alles wil weten en, om tot haar doel te komen
eene menigte oukieschheden begaat, bespiedt, be-
luistert, ondervraagt, zelfs een aan haar niet gerichten
brief leest, en vervolgens alles op hare wijze uitlegt
en overbrengt.
Een geest van uitgestortheid, die met alles en altijd
lacht, die zich overal zoekt te vermaken, tot zelfs
in de kapel, die spot met de ernstigste zaken, altijd
verstrooid is en alle gebeden steeds te lang vindt.
Een geest van overdrijving, die dweept met alles
wat zich met eenigen glans vertoont. Het nieuwe,
liet buitengewone bekoort haar onmiddelijk — eene
nieuwe devotie is voor haar eene geliefkoosde devotie,
waarvoor zij gaarne de oefeningen der gemeente zou
opofferen. Zij wordt vooral getrokken door het boven-
natuurlijke, als openbaringen, wonderdadige zaken.
Zij neemt alles zonder nadenken aan. De dagelijksche
lezingen, de gewone onderrichtingen laten haar koel
en koud. Zij moet iets nieuws hebben!
Een geest van onstandvastigheid , wien alles weldra
verveelt, die nooit leeft in het tegenwoordig oogenblik,
maar altijd in de toekomst. De eentonigheid van
tien regel maakt haar ziek, en mocht zij niet denken
dat weldra alles anders zal worden, zou zij het niet
-ocr page 96-
92
kunnen uithouden. Zij droomt voortdurend van een
ander huis, eene andere Overste, eene andere bediening.
Een geest van onafhankelijkheid, voortvloeiend uit
een grooten hoogmoed, altijd geneigd tot morren,
die zich, wel is waar, uitwendig onderwerpt, doch
inwendig de personen misacht die haar gebieden of
met haar werken, zij kan zich nauwelijks aan haren
biechtvader onderwerpen.
Een geest van lauwheid en traagheid, die niets
zoozeer zoekt dan gemak. Voor haar de kleine op-
merkzaamheden. kleine voorkomendheden, de meer dan
moederlijke zorg.... en zoodra men haar iets dergelijks
onthoudt of niet dadelijk bewijst, slaakt zij luide kreten.
Hare leus is, hoe minder hoe liever ; en elke eenigzins
lastige bezigheid doet haar onophoudelijk klagen en
stenen.
Een geest van onoprechtheid en dubbelhartigheid,
die nimmer recht door zee gaat in haar vragen noch
antwoorden. Zij is altijd bang, dat men hare ziel
te zeer doorvorscht. Zou zij iets te verbergen hebben V
Zij kan nooit eenvoudig ja of neen zeggen, en denkt
altijd, dat men niet oprecht met haar omgaat.
Een geest van zinnelijkheid en onverstorvenheid, die
haren smaak, hare zinnen, hare neigingen, hare
nieuwsgierigheid zoekt te bevredigen, die den minsten
dwang verafschuwt, — die bang is voor eene toch-
tende deur of venster, — altijd iets op het voedsel
weet aan te merken, — geen gedruiscb kan verdragen,
overal de beste plaatsen, de beste kleederen, de
vriendelijkste woorden moet hebben.
Een geest van zin-r en weerzin — altijd overdreven
in zijne toegenegenheid en afkeerigheid, die, zonder
rede en alleen door het gevoel gedreven, bemint of
verafschuwt: hieruit volgen natuurlijke vriendschap)
-ocr page 97-
03
dwaze voorkomendheid, terugstooting, bitse woorden.
Daaruit volgen nog plotselinge veranderingen: men
bemint, men bemint nog, men bemint niet meer,
men verfoeit wat men bemind heeft. Welk eene
voortdurende wanorde in de ziel!
Een geest van wereldgezindheid, die zoekt te be-
hagen door de kleeding, de spraak, den gang; de
behaagzucht kruipt nog onder de religieuze kleederen
uit; zij is gemaakt, beleefd in het spreken, zij wil
weten wat er buiten omgaat; zij spreekt gaarne van
rijke en vermogende personen, die haar met hunne
vriendschap willen vereeren.
Een geest van angstvalligheid, eindelijk de gewone
straf harer traagheid, harer lauwheid, harer weinige
toegevendheid voor anderen. Altijd ongerust, wil zij
elke gedachte, elke beweging, elke neiging tellen,
nieten, wegen. Er bestaat slechts een middel om
dit knellend juk aftewerpen, de Gehoorzaamheid; maar
zij kan niet gehoorzamen, zegt zij, en zij leeft in
kwelling en dwang, verzuimt hare conimuniën en
leeft zich zelven, anderen, allen tot last. Arme
religieuze ziel, die zich vrijwillig van God verwijderd
Heeft, van wie God zich op zijne beurt verwijderd
houdt en welke Hij aan zichzelve overlaat. God zal te-
rugkeeren! doch eerst dan als zij zich diep vernederd
zal hebben, en zij wel overtuigd zal zijn dat zij
\'dets iveet, voor niets deugt, niets kan, dat zij aller
\'jebeden, aller raad, aller liefdevol geduld
noodig heeft.
Daartoe moet gij allen komen, religieuze zielen,
als gij wilt werken tot Godes eer en de volmaakt-
heid wilt bereiken waartoe God ü roept, en aldus
zult gij uwe eeuwige zaligheid bewerken.
-ocr page 98-
94
TWEEDE DEEL.
<3Vc-zip(icntin<^&n van den §lctiai&uz>&n
Staat.
Het doel, dat wij ons in dit tweede deel voor-
stsllen, is bijzonder :
1.     Den wil op te wekken tot liefde voor plichts-
vervulling.
2.     Het karakter te hagen om het de leiding der
Oversten te doen volgen.
3.     De ziel te versterken tegen de bekoringen,
bet hart en den geest tegen zinsbegoocheling.
I
Een enkel woord bevat al de verplichtingen welke
de Religieuze Staat oplegt; die staat zoo verheven,
dat allen, die daartoe geroepen zijn, om zoo te
zeggen, het eigendom van God zijn geworden, en door
de H. Kerk worden aangeduid met hetzelfde woord
als de gouden altaarvazen — aan God toegewijd.
Dit woord is : Beminnen.
Ja, God beminnen, en om God, voor God, met
God, door God, zoodanig en zooveel God wil, zijn
evennaasten beminnen
bevat al de verplichtingen van
den religieuzen staat,
omdat het slechts is door God
-ocr page 99-
95
te beminnen uit geheel haar hart, uit geheel hare
ziel, uit al hare krachten, dat de religieuze in waarheid
mag zeggen, dat zij God toebehoort, Hem toegewijd is.
Het is de liefde tot God, welke de ziel heeft aan-
gespoord, het religieuze leven te omhelzen; en wel
moest die liefde sterk zijn, om haar in den bloei
harer jeugd aan te zetten der wereld vaarwel te zeggen,
aan hare vrijheid te verzaken, en vooral hare ouders
te verlaten.
Het is de liefde tot God welke haar die Geloften
heeft doen uitspreken, zoo vreeselijk voor de natuur,
maar zoo zoet voor het minnend hart, en die ze haar
jaarlijks met vuur doet vernieuwen. Het is de liefde
tot God die haar ondersteunt, bezielt, aanspoort om
zich immer op te offeren. Neem de liefde weg, en het
religieuze leven verliest alle bekoorlijkheid, alle vreugde,
en wordt weldra ondragelijk. Behoud ze in volle
kracht, dan wordt alles rust, geluk en zoetheid.
De religieuze ziel, die God bemint, is met God
vereenigd en God met haar, haar wil is niet van
Gods wil gescheiden. Wat Hij bemint, bemint zij,
wat Hij beveelt, volbrengt zij, wat Hij verbiedt,
verstoot zij; wat Hij toelaat, omhelst zij met vreugde.
De religieuzen, aldus met God vereenigd, beminnen
elkander, omdat zij in elkander kinderen van God
zien; en die gedachte verwekt bij allen een gevoel
van eerbied, van liefde, van medelijden, van toege-
negeuheid.
Dit is het rijk Gods op aarde, dit is Gods wil op
aarde volbracht, gelijk in den Hemel.
Beminnen is dus de eerste verplichting der reli-
gieuze, en de kloosterlijke Geloften strekken alleen
om de ziel als te dwingen, God en haar evennaasten
te beminnen.
-ocr page 100-
OG
De kern der christelijke volmaaktheid, zegt de
H. Thomas, bestaat in de liefde tot God en vervolgens
in de liefde tot den. evennaasten.
Het doel van den religieuzen staat, voegt dezelfde
leeraar hierbij, is de volmaaktheid der liefde.
Ik hoor slechts spreken van volmaaktheid, zegt
de H. Franciscus van Sales, en ik zie zoo weinig
personen die haar in oefening brengen. De eene
zoekt ze in de gestrengheid der kleederen, in de
gestrengheid in het vasten ; anderen in het ontvangen
der HH. Sacramenten, in een soort van beschouwend
leven en bovennatuurlijke genaden; en zij allen be-
driegen zich, want zij nemen de uitwerkselen of de
middelen voor de oorzaak. Ik voor mij ken geen
andere volmaaktheid dan God te beminnen uit geheel
zijn hart en zijn evennaasten gelijk zich zeloen
; elke
andere is eene valsche volmaaktheid!...
Geheel het geheim om tot die liefde te komen, is
te beminnen; want even als men leert studeeren
door de studie, leert spreken door te spreken, leert
loopen door te loopen, zoo leert men God en zijn
evennaasten beminnen door hen te beminnen;
en al
wie een anderen weg bewandelt, bedriegt zich !
Wij wenschen en vragen het ootmoedig aan onzen
Heer Jezus-Christus, bron van alle licht en alle liefde,
aan Onzen Heer Jezus Christ is, den goddelijken
Bruidegom der Hem toegewijde zielen, dat elk dezer
bladzijden aan ieder die ze lezen zal, een weinig licht,
kracht
en sterkte moge mededeelen.
-ocr page 101-
97
êet^te tye-tipticfitincfr dat ^ti<^\\cuz>c.
beminnen
De eerste verplichting der aan God toegewijde
ziel, die waaruit al de andere voertvloeien, — die,
ware zij wel begrepen en in oefening gebracht, —
voldoende zou zijn elke religieuze gemeente tot een
Hemel te herscheppen, — die elke religieuze krachtig
in zich gevoelt en waartoe zij zich door hare Geloften
verbonden heeft, is — de verplichting van God te,
beminnen.
God beminnen is zich geheel aan God alleen
geven en vervolgens door Gods bevel, op die wijze
en in die mate als God wil, zich aan den evennaaste
toewijden.
God beminnen is afstand doen van zijn wil om te
doen wat God wil; van zijne vrijheid om zich door
God te laten leiden; van zijne kracht, die men geheel
tot Gods beschikking stelt.
Deze verplichting om God te beminnen, welke de
Geloften beter hebben doen verstaan, doch niet
hebben daargesteld, wordt duidelijk uitgedrukt door
de woorden van Jezus-Christus: Gij zult den Heer
uwen God beminnen uit geheel uw hart, uit geheel
uwe ziel, uit geheel uw verstand. Dit is het grootste
en eerste gebod. En het tweede is hieraan gelijk :
Gij zult uwen evennaasten beminnen gelijk U zelven
Matth. XXII. 37, 38, 39. Marci XII. 30, 31.
Ten eerste God beminnen om Hem zelven , om zijne
schoonheid, goedheid en oneindige volmaaktheid.
God, van wien wij alles ontvangen hebben en aan
wien wij alles zonder voorbehoud moeten teruggeven.
7.
-ocr page 102-
98
Vervolgens onzen evennaaste, omdat God dit beveelt;
omdat hij het beeld van God, het kind van God is;
omdat wij God genoegen doen met hem te beminnen,
maar bemind om God, voor God, in God; zoodat,
indien die liefde tot onzen naasten ons een oogenblik
God zou doen uit het oog verliezen en vrijwillig een
gebod van God zou doen overtreden, zij eene schul-
dige, ongeoorloofde liefde zou icorden.
Dit gebod is gegeven aan alle christenen aan iedereen
zonder uitzondering. Ten allen tijde moet de leerling
van Jezus-Christus kunnen zeggen : Mijn God, ik
bemin U uit geheel mijn hart, uit geheel mijne ziel,
uit al mijne krachten , en hoven alle dingen.
Maar hoeveel moeielijkheden vinden zij die in de
wereld leven, in het vervullen van dien plicht van
God bovenal te beminnen,
zelfs in datgene wat strenge
verplichting is.
Het is omdat gij beter de moeielijkheden begrepen
hebt die voortkomen uit de aanlokking der wereld
en uit uwe eigene zwakheid, dat gij, edelmoediger,
doch ook meer door God beminde zielen, de wereld hebt
verlaten en u in de eenzaamheid hebt opgesloten, en
dat gij om het u onmogelijk te maken ooit een schepsel
meer dan God te beminnen
, u door de sterkste banden,
door de BH. Geloften aan Hem verbonden hebt.
Om u in al deszelfs verhevenheid, grootheid en schoon-
heid dezen plicht van God boven alles te beminnen,
voor te stellen , gaan wij, ootmoedig voor een beeld van
Jezus uit liefde voor ons aan het kruis gehecht, voor u
deze regelen schrijven, welke wij aldus verdeelen.
i. Beweegreden der liefde tot God en den evennaaste.
2. Kenmerken »»»»»»
           »
\'ó. Oefening          »>»»»»           »
4. Belooningen »»»»»»           »
-ocr page 103-
09
1ste HOOFDSTUK.
©e c&ctiaiew&C\' moe-t êo3 •Getninnen.
o&cwce
dei txctde, Koï êo3.
De Religieuze moet God beminnen :
1°. Omdat God het door zichzelven verdient.
2". Omdat God goed voor haar geweest is.
3°. Omdat zij religieuze is.
êo3 vexdi&nt dat aij Item bemint.
God verdient dat gij Hem bemint, omdat Hij het
opperste goed is.
Het opperste goed, dat wil zeggen, dat Hij alle
volmaaktheden in den hoogstengraad bezit, dat Hij
die bezit van en door zich zelven en dat deze vol-
maaktheden oneindig zijn in getal, onbegrensd in
uitgestrektheid, onuitputbaar in derzelver toepassing
Opperste goed! een oneindig, onmeetbaar, eeuwig
wezen ; oneindig verheven boven alle volmaaktheid,
-ocr page 104-
100
alle grootheid, alle uitmuntendheid die een geschapen
geest zich denken kan, — verheven boven alle macht,
alle wijsheid, alle licht, alle schoonheid, alle heilig-
heid, alle rechtvaardigheid, alle goedheid, alle geluk-
zaligheid, alle glorie, in dier voege dat God, om zoo
te zeggen, niets van dat alles is, maar oneindig veel
<pooter, veel verhevener, veel sehooner, veel uitmun-
tender dan dit alles.
Het opperste goed — alles bezittende door zich zelven,
zoodat er noch in den hemel, noch op aarde, noch
in eenigen engel, noch in eenig mensch, noch in
eenig schepsel, hoe verheven het ook zij, ja zelfs in
de H. Maagd, eenig goed bestaat dat niet van God
kome; — wat ik dus goed noem in de schepselen, is
slechts eene genade van God ; wat ik goedheid noem,
is slechts een straal uit Gods hart; wat ik schoonheid
noem, is slechts een weerschijn van Gods glorie; wat
ik heiligheid noem, is slechts een flauw afbeeldsel van
Gods heiligheid.
liet opperste goed; dit is een onuitputtelijke en
oneindige schat van alle goed, die zich voortdurend
verspreidt, zonder ooit te verminderen; die behoefte
heeft om zich mede te deelen, alom hetleven, de
kracht, de schoonheid, de barmhartigheid, het licht
•verspreidende, even als eene bron, die alom hare
heldere wateren verspreidt, zonder ooit uittedrogen,
dit alles verspreidende op zijne eigene schepselen
volgeus hunne behoeften, doch somtijds niet zulk een
overvloed over die zielen, die zich met een zuiver
hart door hel gebed dicht bij Jezus stellen, dat zij
schijnen slechts een met Hem te zijn.
Geef de vrije vlucht aan uw verstand, uwe ver-
beelding , uw hart. Al wat gij schoons en groots
zult uitgedacht hebben, al wat gij edels en zuivers
-ocr page 105-
101
zult liefhebben, al wat gij goeds, medelijdende,
toegenegens, barmhartigs zult begeeren, — onthecht
dat alles van alle onvolmaaktheid, verhef het ver,
ver boven de aarde tot aan het oneindige, en gij zult
beginnen te begrijpen wat God is.
O konden wij hier die schoone bladzijden afschrijven
welke de heiligen over het bestaan van God, zijne
grootheid, zijne heiligheid, zijne goddelijke barmhar-
tigheid hebben geschreven, konden wij n doen ge-
voelen wat zij gevoeld hebben , u doen zien wat zij
gezien hebben! Neen, wij zeggen eenvoudig tot u,
religieuzen , die, omdat gij religieuzen zijt, door Gods
liefde zijt getrokken en bijzonder licht hebt ontvangen
om te begrijpen wat God is : Gaat nederknielen voor
het H. Sacrament en herhaalt daar geknield deze
schoone woorden van het Gloria in e.vcehis: Tu
•solus Deun! tu solus Dominiis, tu solus altissimus!
Laudamus te! Benedicimus te! Adoramus te:
Glorificamus te ! Grafici.? agimus tibi propfer magnam
gloriam tuam !
En wat gij dan gevoelt, zal u beter
dan menschelijke woorden zeggen, wat God in zich-
zelveu is.
Het is onmogelijk van dien zoo grooten, zoo ver-
heven, zoo goeden God te spreken zonder zich getrok-
ken te gevoelen Hem te beminnen. Worden geest
en hart niet met geweld getrokken tot al wat schoon
en goed is ?
Om God te beminnen is het genoeg aan Hem te
denken en een enkel straaltje zijner grootheid te
aanschouwen.
-ocr page 106-
102
II.
®e yocdneid van êo3 zi-scwt dat
<jij- 3Cem v&miwneX.
God verdient dat gij Hem bemint, omdat Hij goed,
oneindig goed voor u geweest is.
Wij wijzen liier alleen op de bewijzen zijner goed-
heid in uwen roep tot het religieuze leven , en zeggen :
God moet het voorwerp uwer liejde zijn, omdat Hij
u tot het religieuze lenen geroepen heeft
, en hiervoor
wonderen van oneindige goedheid heeft moeten doen.
Goedheid om u te kiezen onder zoovele personen
uwer kennis, wellicht deugdzamer dan gij. Waarom
gij meer dan eene andere ? Wat schoons, wat groots
had gij verricht V Waartoe kunt gij meer dan anderen
God nuttig zijn ?
Goedheid om u te roepen. Gij verstondt de stem
des Heeren niet, gij weigerdet wellicht daarnaar te
luisteren en vondt het eene lastige stem; wellicht
heeft de strijd tusschen Gods liefde en uwen weer-
stand jaren geduurd; om te overwinnen moest God
wonderen doen. Denk eens na of, in uw jeugdig
leven, er geene bijzondere gebeurtenissen zijn voor-
gevallen, die alleen u konden doen besluiten uwe
ouders en bloedverwanten te verlaten !....
Goedheid om u toe te vertrouwen aan een ijverig,
godvruchtig priester, dien God wellicht alleen om
uwentwil gezonden heeft; dien gij wellicht zoo vaak
door uwen wederstand ontmoedigd hebt, maar dien
God door bijzondere genade ondersteunde.
Goedheid om u te wachten. God werd niet moede,
-ocr page 107-
103
en, als wilde Hij uwe vrijheid niet belemmeren, heeft
Hij gewacht totdat gij ten laatste, door de genade
overwonnen, uitriept: Ik geef mij aan u over; hier
ben ik, Heer!
Goedheid om u te vergeven. Wellicht hebt gij
meer zonden bedreven dan de meesten uwer gezel-
linnen , die God niet geroepen heeft. — Wie weet of
gij in uw weerstand aan de genadestem, die u riep,
u niet juist daarom aan het gevaar blootsteldet, om
die stem in uw hart te versmoren. Dat alles heeft
God u vergeven !
Goedheid om uwe onschuld te bewaren, te midden
van al de gevaren, die u konden verderven.
Herinnert gij u thans nog die gevaren die u toen
zoo weinig vrees aanjoegen? — Gevaren in die
vriendschap die u had kunnen boeien, in de gesprekken
die u konden bederven, — gevaren in de gelegenheden
die u zouden hebben doen wankelen, in de voorbeelden
die u zouden hebben medegesleept, gevaren in de
pracht die u zou hebben ontzenuwd, in de schomo-
spelen
die u zouden bekoren, in de vermaken, die u
konden bezoedelen.
O is het niet waar dat God zeer goed voor u
geweest is vóór uw intreden in het klooster en dat
gij meer dan anderen verplicht zijt Hem te beminnen ?
En werp dan een vluchtigen blik over de genaden
waarmede God u zoo overvloedig bedeeld heeft sedert
gij in zijn huis getreden zijt.
Genade van licht, die u de verhevenheid en de
zoetheid van uwe plichten doen zien, — de belooning
die God u voorbehoudt voor de offers ter zijner liefde
gebracht, — de vaderlijke goedheid, die God u elk
oogenblik bewijst.
Genade van raad — die God bijzonder voor u op
-ocr page 108-
104
de lippen uwer Oversten plaatst, wanneer gij u tot
haar begeeft, — op de lippen uwer medezusters, dan
zelfs wanneer zij slechts een onverschillig woord
zeggen zonder u in het minste een verwijt te willen
doen, — op de lippen vooral van uwen zielbestierder
aan wien God zelf de zorg voor uwe ziel heeft
toevertrouwd en wien Hij des te meer licht verleent
als gij met een meer levendig geloof tot Hem nadert.
O hoe kostbaar is die genade ; wist gij haar wel te
begrijpen, dan zoudt gij, wanneer gij u tot uwe
Overste of uw biechtvader begeeft, steeds zeggen :
God gaat tot mij spreken !...
Genade van ingekeerdheid, die u verdedigt tegen
de verstrooing der wereld en u het geluk doen be-
grijpen van het gebed, — de meditatie, de H. Commu-
nie, — de gedachte aan de tegenwoordigheid van God.
Genade van waakzaamheid, die u elk uur van den
dag waarschuwt, dat God bij u tegenwoordig is, dat
de klok het teeken is dat Hij u geeft, dat het bevel
uwer Overste zijn bevel is, — dat een dergelijk woord
u tot verstrooing zou strekken, — dat eene dergelijke
toegenegenheid uwe ziel zou bezoedelen.
Genade van goede voorbeelden die u ondersteunen,
u bemoedigen, u medesleepen, u vooral terughouden.
Wanneer gij uwe oude, zwakke medezusters zoo vurig
ziet in het gebed, zoo nauwkeurig op het eerste
teeken der klok, hoe durft gij traag zijn ? Als gij
zusters, die veel zwakker van gezondheid dan gij,
nooit over het voedsel of de armoede harer cel hoort
klagen, hoe durft gij u het minste ontevreden woord
laten ontsnappen ? Wanneer gij eindelijk oude Oversten
ootmoedig verlof hoort vragen voor de kleinste zaken,
hoe durft gij u dan aan de gehoorzaamheid onttrekken ?
Genade van gewetenswroeging eindelijk, de nuttigste
-ocr page 109-
105
aller genaden, die u nooit, straffeloos, een oogenblik
van God verwijderd laat, die u vervolgt zoodra gij
u van den goeden weg afkeert, en die u, — tenzij
gij door langdurige ongetrouwheid uw geweten tot
zwijgen hebt gebracht, — ten laatste berouwvol aan
de voeten uwer Oversten doet knielen en zeggen, Ik
wil wederom trachten Iieilif/ te worden.
Is het niet waar dat God goed, zeer goed voor
u is en dat gij Hem moet beminnen uit geheel uwe
ziel, uit geheel uw hart, uit al uwe krachten?
Want wat ons moet verwonderen, zegt P. Faber,
is niet dat God zijne liefde voor ons zoover gedre-
ven heeft, doch dat God ons bemind heeft.
Indien wij beschouwen wat Hij is en wat wij zijn,
zullen we ons geen recht op zijne liefde aanmatigen.
Wat is minder beminnelijk, minder edelmoedig,
ondankbarer dan wij, en nochthans bemint God ons,
en bemint ons bovenmate. Hij stapelt de weldaden
op onze hoofden, zoodat wij er als gebukt onder
gaan.
Eiken morgen toont Hij ons nieuwe teederheid,
nieuwe barmhartigheid en na deze aardsche weldaden
bereidt Hij ons in den hemel eene belooning, zoo-
groot als het oog nooit gezien, het oor nooit
gehoord, het hart nooit gesmaakt heeft. O mijn God,
hoe ondankbaar, hoe slecht, hoe ontaard zouden wij
zijd, zoo wij u niet beminden!
-ocr page 110-
106
III.
^Uu? V\\Xc{ van %>e,Vi<yw,wz>e, vczipticfot
u §od ie vzminncn.
God verdient dat gij Hem bemint omdat gij reli-
gieuze zijt.
Religieuze zijn, beteekent aan God door een nieuwen
band verbonden.
Wat nu twee redelijke wezens aan elkander ver-
bindt is het woord dat zij elkander geven.
Dit woord vormt een contract, eene verbintenis en
vormt den band, die hen samensnoert.
De eerste band tusschen God en de ziel werd
gevormd in het Doopsel door die heilige woorden
in onzen naam uitgesproken, die wij later met zooveel
liefde herhaalden: Ik verzaak aan den duivel en geef
mij aan God voor altijd.
Daar deze band eene zekere vrijheid liet, waarvan
het gemakkelijk zou zijn misbruik te maken, hebben
eenige uitverkoren zielen gemeend, zich naar den
raad van Jezus-Christus opnieuw aan Hem te moeten
verbinden , en zij hebben met God een nieuw verbond
gesloten, dat nog iets bij het eerste voegt en
haar dwingt geheel aan God toe te belmoren; die
woorden, — gedicteerd door de H. Kerk, die den
wil van Jezus-Christus vertolkt en zijne beloften
waarborgt,—- zijn de drie Geloften.
Niets is duidelijker, niets is juister dan de woorden
van dit contract — zij drukken woordelijk uit wat
de ziel wenscht: aan God behooren, God dienen,
God loven,
en dat voor altijd. Er is niets dubbel»
-ocr page 111-
107
zinnigs in deze eenvoudige formule: Ik beloof
gehoorzaamheid, armoede, zuiverheid.
Niets is vrijwilliger dan dit contract. Men gaat het
aan op een leeftijd, waarop het verstand genoegzaam
ontwikkeld is om er al het gewicht van te begrijpen. —
het geschiedt na rijp beraad, — nadat men wel
overwogen heeft hoezeer, hoeeer, hoelang de verplichting
strekt, — na een proeftijd van minstens een jaar, ge-
durende welken tijd men die verplichtingen heeft
nageleefd, — te midden van personen, die onder de-
zelfde verplichting stonden, — en die belast waren,
niet alleen ons in derzelver nakoming te geleiden,
maar ook ze ons niet te doen aangaan, indien zij
in ons overdrijving van verbeelding, lafheid van
wil of menschelijke beweegreden in onze begeerten
mochten opmerken.
Niets vollediger dan de overgave van ons zelven
door dit contract: — door de zuiverheid wordeu
hart en de zinnen onthecht van al hetgeen derzelver
reinlieid in het minst kan bezoedelen en ze minder
aangenaam aan God maken; — door de gehoorzaamheid
wordt de wil onthecht van dien eigenzin, waardoor
hij de noodige buigzaamheid zou missen, zich aan de
Oversten in alles wat zij dienstig oordeelen voor de
eer van God, te onderwerpea; — door de armoede
wordt de geest onthecht van alle aardsche zorgen,
ten einde zich vrijer aan de zaken van God te
kunnen toewijden.
En kan men nu zich op dergelijke wijze aan
iemand verbinden, zonder Hem te beminnen? en is
zulk een verbond niet eene onherroepelijke verbin-
tenis om dengenen te beminnen met wien men dit
gesloten heeft?
En mocht het gevoel dat ons aanzette, ons geheel
-ocr page 112-
108
aan God te geven, langzamerhand in onze ziel ver-
zwakken , is het dan niet genoeg, ons het verhond,
dat wij onmogelijk verbreken kunnen, te herinneren
om tot ons zei ren te zeggen. Maar ik moet God
beminnen
, of wel ik word eene meineedige !
Van zijnen kant heeft God zich verbonden, niet
slechts evenals voor eiken getrouwen christen, na
het Doopsel, niet toe te laten dat wij boven onze
krachten beproefd worden , — ons ter hulp te snellen
als wij tot Hem zouden roepen, — ons te vergeven
zoo dikwijls wij Hem oprecht vergiffenis zouden
vragen, — ons het dagelijksch brood te geven.. ..
God heeft verplichtingen jegens ons aangegaan over-
eenkomstig ons verbond.
Wij hebben niets teruggehouden, God houdt niets
terug; wij hebben ons geheel aan Hem gegeven, Hij
geeft zich geheel aan ons.
Zie, in deze wereld is dit het honderdvoud van
wat wij verlaten hebben. Wij hebben de vreugde
des harten opgeofferd: God laat ze ons terugvinden
in eene tweede familie, waar wij nogmaals kunnen
zeggen, Mijne moeder, mijne zusters;— God laat
ze ons terugvinden aan den voet van het tabernakel,
waar Jezus voor ons meer teederheid, meer liefde,
meer toegankelijkheid heeft, — God laat ze ons zelfs
vinden in het lijden, waarvan Hij ons de waarde
doet begrijpen, dat wij met liefde omhelzen, omdat
het ons aan onzen meester gelijk maakt en dat wij
soms zoover gaan te begeeren.
Wij hebben tijdelijke goederen verlaten en zonder
onrust, zonder kommer laat God ons rijkelijk het
nooddruft vinden, dat meer welzijn verschaft dan de
overvloed, die zoo spoedig tot last wordt. En dan
daarboven ! in den Hemel! O indien er eene belooning
-ocr page 113-
109
is die liet hart van den getrouwen christen met hoop
vervult, hoe moet dan het hart der religieuze kloppen,
als zij denkt aan den Hemel! Ja, de Hemel behoort
haar, haar die vader, moeder, zusters en broeders en
erfdeel verleden heeft om Jezus te volgen,
haar aan
wie het eeuwige leven plechtig beloofd is.
Nog eene bemerking.
Dit verbond mei God gesloten is geheel in het
voordeel der religieuze,
want God heeft geen zijner
schepselen noodig. Vraagt nu die vaderlijke goed-
heid van God, die u riep om Hem te dienen en u tot
de H. H. Geloften toeliet, niet uwe volle dankbaarheid
en liefde ? En gevoelt gij niet dat, zoo gij God niet
bemint, op u deze krachtige vervloeking van den
H. Paulus zou vallen om u gedurende de geheele
eeuwigheid te verpletteren, zoo iemand onzen Heer
Jezus-Christus niet bemint, hij zij vervloekt!
I Cor. XVI, 22.
Sde HOOFDSTUK.
Een enkel woord kan het ware kenmerk uitdrukken
der liefde welke de religieuze aan God verschuldigd
is: buigzaamheid; — een woord dat krachtiger en
doelmatiger het denkbeeld van het woord toewijding
teruggeeft.
-ocr page 114-
110
De religieuze heeft zich geheel aan God gegeven;
dus God is eigenaar van geheel haar bestaan.
Indien God eigenaar is kan Hij haar gebruiken en
doen dienen tot zijne eer, volgens zijn goddelijk
goedvinden.
Zal God zich van de ziel, die zich aan Hem ge-
geven heeft, bedienen, dan moet die ziel een werktuig
zijn, dat zich gemakkelijk laat gebruiken, dat zich
verleent tot wat de meester wil, dat zich vouwt,
zich buigt, beweegt, rustig blijft liggen, zich laat
verplaatsen, zonder den minsten weerstand te bieden.
Zie nu welk een uitgestrekt veld zich hier voor
u opent, voor u God toegewijde zielen !
God is meester en mag u alles vragen wat Hij
nuttig acht voor zijne glorie.
Gij, de dienst/Haagden, zijt verplicht Hem altijd te
gehoorzamen, de bediening te aanvaarden die Hij u
beschikt, die te verlaten, die te hernemen volgens
zijn wil, zelfs te sterven als de bediening uwe kracht
overtreft!
God is de kunstenaar die het recht heeft door u
en met u te doen wat hij wil.
Gij zijt het werktuig en gij zijt verplicht nooit
weerstand te bieden, noch voor den tijd wanneer
noch voor het werk zelve, noch voor de wijze waarop,
noch voor de plaats waar; gij moet u laten gebruiken
tot de laatste minuut van uw leven.
God is eigenaar en heeft recht op geheel uw bestaan.
Gij aan Hem overgeleverd zijt verplicht u te laten
behandelen gelijk Hij nuttig oordeelt voor zijne
plannen. God kan bijvoorbeeld willen dat eenige
zielen boeten voor andere. Hij kan van u dus een
slachtoffer maken door uw hart te verscheuren en
gij, die Hem toebehoort, gij moet dit lijden in stilte
-ocr page 115-
111
aannemen en met vreugde dragen. Zeker zou het
eene verschrikkelijke dienstbaarheid zijn, indien zij
ons niet onderwierp aan een wijzen en goeden God;
maar ia de handen van den God, dien gij bemint
en door wien gij bemind wordt, wat hebt gij te
vreezen ?
Eerst zullen wij zeggen, wat die goede Meester
gewoonlijk eischt. en dan, hoe Hij dit gemakkelijk maakt.
I.
1.     God wil, dat wij ons niet zoo zeer aan de nit-
wendige zaken overgeven
, dat wij uit het oog verliezen
dat Hij meester is van de gebeurtenissen en van ons
hart in het bijzonder. Stellen wij ons verstand, onze
werkzaamheid, ons talent op alle zaken , die de regel
der gemeente en de ons toevertrouwde bediening van
ons vorderen ; vervullen wij die getrouw, nauwkeurig,
zoo goed als wij maar immer kunnen; openen wij
daarbij ons hart voor gevoelens van liefde, dankbaar-
lieid, medelijden; — maar nooit moeten wij dien liefde-
vollen blik dien God voortdurend op ons vestigt uit
liet oog verliezen. Aldus onder Gods oog wandelen
valt niet moeielijk als men God bemint. De morgen
meditatie, getrouw en vurig verricht, geleidt ons zoetjes
tot die ingekeerdheid.
2.     God wil, dat wij nooit aan de genaden weerstaan,
wanneer deze ons aanzet tot het oefenen van een
liefdedienst of een werk van gehoorzaamheid , tot het
ootmoedig aannemen van een hard woord of eene
moeielijke zaak, tot het vermijden van eene zonde
of eene gelegenheid tot zondigen.
3.     God wil, dat wij, onze ziel in vrede bezittende,
den toestand aannemen waarin Hij ons plaatst, in
-ocr page 116-
112
een staat van ziekte, in een staat van vernedering,
in een staat van tegenspoed of een staat vaji vergetelheid.
Hij wil, dat wij uitwendig doen wat redelijk is om
ons te verlichten of te rechtvaardigen; doch hij wil,
dat wij Hem loven, zelfs dan als onze pogingen
vruchteloos zijn, en dat wij Hem altijd beminnen.
4.     God wil, dat wij getrouw zijn in Hem te dienen
volgens onze krachten, eenvoudig onze plichten ver-
vullende van uur tot uur, zonder kommer voor het
uur dat moet volgen, zonder onrust omtrent het
verloopen uur. Hij wil vooral, dat wij op zijne
oneindige barmhartigheid rekenen om ons te vergeven
en ons te helpen, en dat wij nooit in onrust leven.
5.     God wil, dat wij geene grenzen stellen aan onze
zelfsverloochening.
Zeggen wij dus nooit inwendig :
Nooit zou ik zulk een offer kunnen brengen ! nooit
zou ik die bediening kunnen aanvaarden !
nooit zou
ik mijzelve zoo kunnen opofferen !
Het is slechts eene
ziel zonder moed en zonder liefde die zoo spreekt!
G. God wil, dat wij, alvorens onzen zin, onzen
srnaak, onze bijzondere devotie te raadplegen, het bevel
onzer Overste volbrengen.
Aldus moeten wij een be-
gonnen gebed staken, de kapel verlaten voor een
werk, dat men ons oplegt, al zou het ons tegenstaan;
het uur onzer meditatie verzetten of verkorten, den
dag onzer Communie veranderen, ja, de H. Communie
zelfs achterlaten, wanneer onze Overste meent dit te
moeten vorderen. En, zoo een ontevreden woord of
eene klacht onzen lippen ontsnapt, mogen wij zeggen
dat wij nog niet buigzaam zijn.
7. God wil, dat wij in zijne goddelijke handen,
of liever in de handen onzer Oversten aan wie Hij
zijn gezag heeft toevertrouwd, volgens de woorden
der Heiligen zijn gelijk lammeren , die blindelings den
-ocr page 117-
113
lierJer volgen, — zich laten geleiden zonder zich te
bekommeren waarheen, — die voortgaan of stilstaan
zonder te vragen waarom. Gelijk een levenloos lichaam,
dat niet meer begeert, dat zich niet meer beklaagt,
dat in vrede blijft liggen waar men het brengt.
Gelijk een stok, die zich laat dragen waar men wil,
zich laat gebruiken tot wat men wil. Met dit on-
derscheid dat, zoo het lam, het lijk, de stok rede-
looze schepselen zijn, gij, die begrijpt, die deukt,
die ziet, die gevoelt, uw oordeel en uwe zienswijze
geheel moet onderwerpen aan degenen die over u
gesteld zijn.
Lees de volgende bladzijden geschreven door eene
ziel. gelijk gij, aan God toegewijd. Op het eerste
gezicht zullen zij u toeschijnen als slechts geschreven
voor die uren van vurigheid, waarin het liefdevol
hart niets onmogelijk toeschijnt, maar langzaam over-
wogen gedurende de meditatie, zullen zij u toe-
schijnen als de plicht eener door de liefde aan God
gewijde ziel, die zich zelve niet meer toebehoort
en zich buigt onder de vaderlijke hand van haren
meester. Zij zijn ook slechts de uitbreiding van het
woord van Jezus-Christus tot zijn Vader: Zie ik
kom om meen wil, o God, te volbrengen.
Hebr. X. 7, 9.
Het is eene samenspraak tusschen Jezus en de ziel:
»Geeft gij mij, zonder voorbehoud en voor altijd,
uw hart, uwe ziel, uwen geest, uwen wil, uw lichaam,
geheel uw bestaan en al uwe vermogens om er als
Opperheer over te beschikken, zonder dat gij eenig
recht behoudt op u zelven?"
»Ja, Heer, door uwe genade, wil ik dit."
»Wilt gij u zoodanig aan mijn wil onderwerpen
dat niets op aarde in staat zij u terug te houden
8.
-ocr page 118-
114
dien te vervullen, van de kleinste zaken at\' tot
de rnoeielijkste toe, altijd verondersteld dat uwe
Oversten hiermede instemmen?"
»Ja, Heer, ik stem hierin toe, uit geheel mijn hart;
maar geef mij de genade van getrouw te zijn aan
uwen wil.
»Wilt gij alle smarten lijden die ik wil dat gij,
hetzij in uw hart, uwen geest of uw lichaam lijden zult ?"
» Ja, Heer, ik stem hierin toe; doch ik wacht van uwe
barmhartigheid de kracht, die ik daartoe noodig heb."
»Wilt gij alle inwendige smarten voor mij lijden:
bekoringen van allerlei aard, droefheid, walging,
verveling, troosteloosheid des harten, bedroefdheid
des geestes, vrees, angst, onrust, verlatenheid, dor-
heid, duisternis, opstand der natuur, zaken die u zoo
zeer verschrikken en die gij zoo moeielijk kunt ver-
dragen V Zeg mij, mijne dochter, wilt gij dat alles
voor mij lijden ?"
»Ja Heer, niettegenstaande den angst, dien mijn
hart gevoelt, wanneer ik er slechts aan denk; ja
Heer, ik stem er in toe en stel in u al mijne hoop."
»Wilt gij voor mij veracht, verstooten, beschimpt,
versmaad, geschandvlekt en als het uitvaagsel van
het menschdom beschouwd worden ?"
»Ja, Heer, aan ganscher hart wil ik dit."
»Wilt gij voor mij oneer, beleediging, besehimping,
mishandeling, ondergaan door uwe beste vrienden, en
voor wie gij het meeste doet en het meeste lijdt ?"
»Ja, Heer, van ganscher hart."
» Wilt gij uwe heiligste ondernemingen en loffelijkste
begeerten als dwaasheid en uitzinnigheid hooren
bespotten?"
Ja, Heer, ik wil het, doch moge de misachting
alleen op mij en niet op u nedervallen.
-ocr page 119-
115
» Wilt gij uw uitwendig en inwendig gedrag, hoewel
door mij geregeld en bestuurd, zien veroordeelen\'
afkeuren, belasteren, en door afgunst en kwaad-
willigheid met een waas van hatelijkheid overdekt zien ?
»Ja, Heer, mits ik onderworpen blijve aan mijne
Oversten; meer vraag ik niet."
»Wilt gij toestemmen u verlaten te zien door uwe
beste vrienden en door diegenen op wier steun en
trouw gij meendet zoo vast te kunnen rekenen ?"
»Gij, die de geheimste vouwen mijns harten kent,
gij, mijn goede Meester, ziet wat het op dit oogenblik
lijdt; — nochthans, zoo dit uw wil is, zoo gij verlangt
dat ik dit uit liefde tot u lijde, o, dan stem ik toe
uit ganscher hart. Al wat ik u durf vragen, o Heer,
is mij altijd een geest van eerbied te doen behouden
voor mijne Oversten, een geest van liefde voor degenen
die mij niet liefhebben, en een geest van ootmoed om
mijn eigen denkbeelden te wantrouwen."
» Wilt gij die ondernemingen, die geheel tegenstrijdig
zijn aan de uwe, met een schitterend gevolg bekroond
zien, terwijl de uwe worden afgekeurd en veracht,
hoewel zij door Mij zijn ingegeven V"
»Ja, Heer, ook daarin stem ik toe, indien dit uw
aanbiddelijke wil is."
»Wilt gij voortdurend, hetzij lichaams — hetzij,
zieleleed, hetzij droefheid des geestes, of wellicht
dit alles samen verdragen?"
»Ja Heer, ik stem hierin toe."
»Wilt gij te midden van al die smarten, die ik u
heb opgenoemd, nog overladen worden met arbeid en
vermoeienis, van rust en voedsel, van troost en
gevoelige ondersteuning beroofd ? In één woord, wilt
gij alle genoegen, alle vermaak, alle uitwendige en
gevoelige troost ten offer brengen ?"
-ocr page 120-
116
»0 als ik U bezit, mijn Jezus, als ik in mij gevoel
en uitwendig toon, dat ik volkomen onderworpen ben
aan de leering der H. Kerk en het woord mijner
Oversten, wat behoef ik dan nog meer? Ja, ik wil
gaarne al het overige verliezen. » Zijt gij daarenboven
niet mijn Meester, en behoeft gij mijne toestemming
te vragen. En indien ik zoo gulhartig toestem in
alles wat gij vraagt is dit niet omdat ik weet dat
gij mijn Vader zijt, en dat een Vader, zelfs dan
als Hij kastijdt, steeds goed is !"
Ziedaar de gesteltenis eener ziel, die God bemint
en buigzaam is in zijne hand, van eene ziel die
zonder geestvervoering in de eenvoud van haar hart
zeggen kan met den H. Paulus : » Wie zal ons scheiden
van de liefde van Christus ? verdrukking \'i of angst
?
of honger ? of ontbering ? of gevaren ? of vervolging ?
of kwaad ?.... Ik ben verzekerd, dat noch dood, noch
leven , noch engelen , noch heerschappijen., noch machten,
noch tegenwoordige noch toekomende zaken, noch sterkte,
noch al wed hoogst of diepst is , noch eenig ander schepsel
ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in
Jezns-Christus onzen Heer
/" Rom. VIII. 35, 38, 39.
II.
Indien God uw meester is en u voor zijne
dienstmaagden heeft uitgekozen, wil Hij zich van u
bedienen.
Indien God zich van u wil bedienen, is Hij
verplicht, u alles te bezorgen wat noodig is tot het
werk waartoe Hij u bestemt, en voor zoolang Hij
dit van u verlangt: verstand om het te begrijpen , —
sterkte om de vermoeienis, de verveling, den tegenzin
-ocr page 121-
117
te kunnen weerstaan, — geestkracht om tot liet einde
te volharden, — geduld om den goeden uitslag eener
zaak te kunnen afwachten en U niet te bedroeven
over een kwaden uitslag, — geest van geloof, die alles
tot God terugvoert, enz.
Indien God zich van u bedienen wil, is Hij
verplicht, te zorgen voor uwe gezondheid en voor uwe
ziel, beiden in dien staat te stellen, die het nuttigst
is voor zijne glorie, en u zijne hulp nooit te weigeren.
Deze eenvoudige gedachte, godvruchtig overwogen
voor het H. Sacrament, vervult de ziel met vrede en
gerustheid, en boezemt haar een groot vertrouwen in.
Meent gij dan dat, zoo God zag dat gij een dergelijk
werk niet kunt doen, Hij toe zou laten dat het u
werd opgelegd ?
Meent gij dat, zoo God zag dat dergelijke bediening
schadelijk ware voor uwe zaligheid , Hij toe zou laten
dat men u daarmede bekleedde ?
O zoo gij wist, hoezeer God uwen Oversten gebiedt,
u te beminnen, u te beschermen , u niet te overladen,
te waken dat u niets ontbreekt naar lichaam
noch ziel! en hoe Hij zelf door bijzondere genaden
datgene aanvult wat uwe Oversten verzuimen voor
u te doen !
Wees wel overtuigd, dat de wil Gods alles mogelijk
maakt wat Hij verlangt, omdat Hij, bij het bevel, steeds
de middelen voegt om het te volbrengen.
God zou onrechtvaardig zijn indien Hij iets zou
eischen, waarbij Hij de middelen niet zou voegen,
om het te volbrengen.
Verontrust u dus niet, wanneer gij eenige held-
haftige daden der heiligen leest, en zeg niet lafhartig:
i>Ik zou dit niet kunnen!" Zoo God zeu vraagde, zou Hij
u dezelfde kracht geven als eertijds aan die heiligen.
-ocr page 122-
118
Meent gij dat zij van eene andere natuur waren
tlan gij V Zij waren inniger met God rereeniyd en
gavi\'.n zich met meer vertrouwen aan Hem over.

Ziedaar alles. —
Verontrust u niet, wanneer gij door eene zware
ziekte bedreigd wordt, of eene zware vernedering
of eene andere smart voorziet. Indien God die
ziekte, die vernedering, die ramp toelaat, zal Hij
u de kracht geven om ze te verdragen, en, wat nog
beter is, de genade om u daardoor te heiligen. Indien
God, in zijne oneindige wijsheid, niet hadde voorzien
dat die beproeving u noodzakelijk ware, meent gij
dat Hij ze u zou hebben overgezonden? Blijf dan
in vrede onder zijne vaderhand, en laat God in u,
rond u, voor u werken gelijk het Hem behaagt.
3de üOOFIDSTTJIS:.
De oefening der liefde, die wij God verschuldigd
zijn, is niets anders dan het naleven der woorden van
Jezus Christus (Matth. XXII. 37, Marci XII. 30):
God beminnen uit geheel zijne ziel, uit geheel zijn
hart uit al zijne krachten
, en boven alle dingen.
Deze woorden hebben eene zeer uitgestrekte be-
teekenis. Zij verplichten ons om God te erkennen
-ocr page 123-
lift
ala Opperheer van ons geheel bestaan, van al de
vermogens onzer ziel, van al wat deze vermogens in
en buiten ons kunnen voortbrengen, Hem altijd de
eerste plaats te geven boven al de genegenheden
waartoe ons hart bekwaam is. Wij zullen trachten
aantetooneu, wat wij voor dien God, aan wien wij
alles verschuldigd zijn, moeten doen.
I.
êo3 beminnen is aan §od denken.
Aan God denken is de gedachte aan God immer voor
den geest of, beter, in ons hart hebben, niet in zooverre
dat er geene andere gedachten in onzen geest zijn,
maar dat de gedachte aan God steeds de andere
gedachten beheersche, gelijk in het hart der moeder
de gedachte aan haar kind.
Op welk uur gij ook aan eene moeder zoudt vragen :
aan wie denkt gij? zou zij u onmiddelijk en als
instinktmatig antwoorden: aan mijn kind.
O de heiligen hadden slechts ééne gedachte: God,
God, en altijd God ! — Hoelang blijft gij zonder aan
God te denken
? vraagde de H. van Chantal eens in
kinderlijken eenvoud aan den H. Franciscus van Sales.
Bijna een kwartier, antwoordde de Heilige met nog
grooteren eenvoud.
1. Deze gedachte aan God bezielt ons, wekt ons
op, bemoedigt ons, verheft ons boven het stof!
God ziet mij, fluistert het hart; — en het werk gaat
beter van de hand, en het lijden wordt dragelijker.
-ocr page 124-
120
God ziet mij: — en de gehoorzaamheid valt minder
zwaar, de armoede is minder pijnlijk, de bekoring
wordt moediger bestreden.
God ziet mij: — en de zelfopoffering, die begon te
vernauwen, herneemt haar vuur, en de lichaamskracht
zelfs schijnt nieuwe sterkte te verkrijgen.
Onder het oog van dien teederbeminden Vader
wien men genoegen wil doen, van den Vader zoo
medelijdend met onze zwakheden en onze misslagen,
van den zoo toegenegen Vader, die zoo edelmoedig
het minste vergeldt wat wij voor Hem doen, en het
kleinste lijden dat wij als uit zijne hand aannemen : —
hoe zou men zich door deze gedachte niet bemoedigd
en opgewekt gevoelen ?
Op die wijze wordt onze meening zuiverder, en
nemen onze verdiensten aanmerkelijk toe.
Is datgene wat waarde geeft aan onze handelingen,
niet die voortdurende meening om aan God te ge-
hoorzamen, Hem te behagen, Hem te verheerlijken ?
en wil de ziel, die aan God denkt, dit alles niet ?
Hoe meer de gedachte aan Gods tegenwoordigheid
levendig is op aarde, zegt de H. Bonaventura, hoe
grooter onze vreugde in den hemel zal zijn.
En kan men aan God denken zonder dikwijls akten
van liefde
te verwekken ?
En is elke akte van liefde geene vermeerdering
van Gods glorie, • - een gevoel van geluk dat den
hemel doorstroomt, — eene vermeerdering van genade
in ons en rondom ons, — eene vermindering der
smarten van de zielen in het vagevuur, — een terug-
houden van den arm Gods, gereed om de zondaars
te straffen ?
2. Deze gedachte aan God geeft rust en vrede
aan onze ziel. Zij toont ons God altoos als Vader,
-ocr page 125-
121
altoos goed, altoos medelijdend, altoos barmhartig,
altoos toegenegen. Zij toont ons God in onze be-
proeving,
die Hij afmeet naar onze kracht, — in de
droefheid, om onzen moed op te beuren, — in de
beslommering der aardsche zaken, om onzen drift te
matigen en ons zijne hulp zelfs voor tijdelijke zaken
te verleenen, ons troostende als onze pogingen mis-
lukken,
— ons de hand toereikende als wij vallen.
O zoete, o krachtige, o beminnelijke gedachte
aan God!
En om er zich nog meer van te doordringen, ver-
menigvuldigt de religieuze rondom zich den naam
van God
en het beeld van den gekruisten Jezus,
opdat deze naam en dit beeld hare blikken dikwijls
mogen trekken en haar aan God mogen doen denken.
Zij sluit een verbond met haren Engel-Bewaarder,
opdat hij haar, zoo vaak de klok slaat, kome zeggen:
Bemin uw God, die u zoo zeer bemint!
3. Die gedachte aan God door de gewoonte, en
beter nog door de genade in de ziel geprent, zet
haar aan, in alle gevaren tot Hem te vluchten.
Het is niet die natuurlijke kreet, mijn God! die
eene ziel ontsnapt bij verrassing of angst, maar de
overtuiging dat zij werkelijk door God verdedigd en
beschermd wordt.
De religieuze spreekt met God over alles wat haar
overkomt: zij is en blijft als het kind in het huis
haars vaders Zij deelt Hem het verdriet mede, dat
men haar heeft aangedaan,
de vergetelheid, waarin
men haar laat,
de plannen, die haar geest door-
kruisen.
— Wacht een oogenblik, zegde een Heilige,
wanneer men hem een raad vraagde, ik zal gaan
raadplegen; en hij knielde voor het H. Sacrament
neder, alvorens antwoord te geven.
-ocr page 126-
122
Tusschen Jezus en de religieuze ziel moet eene
zoete en eerbiedige vertrouwelijkheid heersclien. Zij
is immers een lid van Gods huisgezin.
4. Die gedachte aan God zou de religieuze altijd
voor oogeu willen hebbeu, gelijk de engelen en de
Heiligen in den Hemel; maar zij weet, dat dit zonder
eene gansch bijzondere genade onmogelijk is; en daarom
heeft zij met God eene overeenkomst gesloten, welke
zij wekelijks, wellicht dagelijks, vernieuwt door vol-
gende woorden.
»Mij 11 God, ik maak de meening om, zoo dikwijls
als ik deze week of dezen dag zal ademen, zooveel
akten van liefde te verwekken als de engelen en
Heiligen samen, en vooral als de H. Maagd Maria,
verwekt hebben."
»Ik maak de meening om, zoo dikwijls als ik de
kapel zal binnentreden of mijne oogen een beeld
van den gekruisigden Jezus zullen ontmoeten, zooveel
akten van aanbidding en liefde te verwekken als de
engelen, die rond het H. Tabernakel zweven, over
geheel de uitgestrektheid der aarde, samen verwekken."
»Ik maak de meening om, zoo dikwijls ik eenige
oefening van gehoorzaamheid zal doen, mij te ver-
eenigen met de akten van onderwerping, welke Jezus
gedurende zijn sterfelijk leven gedaan heeft en nog
doet in het H. Sacrament."
»Ik maak de meening om, zoo dikwijls rnij eenig
verdriet of tegenspoed overkomt, mij te vereenigen
met de smarten, voor Jezus en zijne H. Moeder ge-
leden; en mocht een ontevreden woord of klacht
mijnen lippen ontsnappen of zich slechts in mijn hart
verheffen, zoo verzaak ik daaraan reeds volkomen."
»Ik maak de meening, alles wat mij zal overkomen,
aantenemeu als komende van uwe hand, en neem als
-ocr page 127-
123
rechtvaardig, heilig en goed al de kruisjes aan, die het u
zal beliageu mij over te zenden."
»Tk maak eindelijk de meening, o mijn God, om
van elk oogenblik van mijn leven eene akte te maken
van eerboete, van dankbetuiging en van eene zoo
volmaakte liefde als mij slechts mogelijk is."
II.
God beminnen is dikwijls tot God spreken.
Men moet tot God spreken door het mondgebed,
tot Hem spreken en naar Hem luisteren door het
inwendig gebed of de meditatie.
De liefde is niet tevreden met de tegenwoordigheid
van degenen dien men liefheeft, maar wil er zich
ook mede onderhouden.
1. Verwek dan dikwijls verzuchtingen van eerbied,
van vertrouwen, van liefde en van vreugde!....
Doe de gebeden, welke de regel u voorschrijft, met
ernst en eerbied, doordrongen als gij zijt door de
tegenwoordigheid van God. Zeg ze langzaam, om
derzelver zoetheid te kunnen smaken. 0 hoeveel
troost, hoeveel vreugde, hoeveel kracht brengen een
langzaam gebeden Onze Vader, Akte van Hoop,
Akte van Liejde,
in de ziel!
Maak het teeken van het heilig kruin, met de
gedachte dat gij een slagboom opwerpt tegen de
bekoringen des duivels.
Begin zelfs het kleinste gebed niet, alvorens een
paar seconden in u zelven te keeren, en u te zeggen:
Ik ga tot God spreken.
Deze uitwendige middelen oefenen grooten invloed
op de ziel uit. Zij behouden hare levenswarmte, en
vormen rond haar gelijk een weefsel, dat de gods-
-ocr page 128-
1?4
vrucht en den vrede der heilige gemeenschap in haar
houdt opgesloten.
De Heiligen namen gedurende het gebed steeds
eene stichtende en ernstige houding aan.
De H. Tlieresia zegde tot den H. Johannes van
het Kruis, dat zij de gave van den eerbied voor God
en voor de zaken van God ontvangen had,
en dat zij
geen altaar of geen kruis kon zien zonder in zich
een onbeschrijfelijk gevoel van vrede en uitwendige
kalmte te ontwaren, die geheel hare ziel vervulden.
O, zegde de Heilige haar, bedank er God voor; het
is eene der grootste genaden die Hij u doen kort.
2.     Doordring; u wel van de gedachte dat. zoo vaak
gij dit woord »mijn God" uitspreekt, — dat als een
noodkreet is der ziel, — God u antwoordt: Uier ben
ik, mijn kind.\'
en indien gij stil ingetogen zijt, zult
gij op eenige wijze die goddelijke tegenwoordigheid
gewaar worden.
Verhef, op gezette oogenblikken gedurende het koor-
gebed, uw hart tot God,u herinnerende dat gij voor
Hem staat, tot Hem spreekt; doe dit bijv. zoo dikwijls gij
het Deus in adjutorium meum intende —Gloria Patri
Per Dominum nostrum Jesurn. Christum — zegt; zoo
dikwijls gij het woord »Deus" ontmoet, enz.
3.     Heb vooral liefde voor het inwendig gebed. Dit
is een der voornaamste bronnen van heiligheid voor
eene religieuze.
Al degenen die harer roeping ontrouw zijn ge-
worden, hebben begonnen met het inwendig gebed
te verwaarloozen. Alle lauwe zielen maken geen het
minste werk om hare meditatie wel te doen. Zielbe-
stierders van ondervinding zeggen met volle overtuiging
eenparig, dat zij iedereen uitdagen, eene goede religieuze
aan te wijzen, die geen meditatie doet, of iemand die
-ocr page 129-
4
125
werk maakt van de meditatie en geen goede reli-
gieuze is.
Ik heb er de treurige ervaring van opgedaan, zegt
de H. Theresia. Nadat ik het inwendig gebed eenigen
tijd verwaarloosd had, verviel ik in eene menigte
misslagen en zonden, waarvan ik mij niet kon ont-
maken !... Zij waren, wel is waar, geen zware zonden ;
maar ik werd dagelijks minder christelijk, en zou
zeker verloren gegaan zijn, indien ik het inwendig
gebed niet hervat hadde.
Eene heilige Overste had de gewoonte, wanneer zij
eenige verslapping in eene zuster bemerkte, haar te
vragen: Hoe doet gij uwe meditatie ? en zij had
bemerkt, dat verslapping in het inwendig gebed steeds
verslapping in het gedrag ten gevolge had
Het inwendig gebed, — ik zeg niet goed gedaan,
maar getrouw en vlijtig gedaan, — met eenige po-
gingen om het van dag tot dag beter te doen, hoewel
niet vrij van traagheid, zal wel niet alle zware Jouten
doen vermijden, maar zal ten minste beletten dat
men iii staat van doodzonde verbiijve.
»De overweging en de zonde kunnen niet tegelijk
»in eene ziel huisvesten," zegt de H. Philippus Nerius.
Een wel verricht inwendig gebed, voorbereid door
een dag, doorgebracht in Gods tegenwoordigheid,
een dag, Avaarop men zijn hart bewaard heeft voor
elke zinnelijke gehechtheid, zijn geest voor elk
lichtvaardig oordeel, zijne zinnen voor elk verboden
genot, zijne tong voor elk woord van spotternij, van
bedilling, van ontevredenheid; een inwendig gebed
voorbereid door nauwkeurigheid in het opstaan en
een vurig morgengebed, een inwendig gebed, waarin
men zich voorstelt — heilig te worden en alle middelen
daartoe te zoeken
, — niets aan God te weigeren, —
-ocr page 130-
126
zijn wil steeds inniger met Gods ioiI vereenigd te
houden: zulk een gebed heiligt de ziel, geeft glorie
aan God, en toont duidelijk aan, dat de religieuze
welke op die wijze haar gebed verricht, veel liefde
heeft voor God. Van zulk een gebed sprekende, zegde
de H. Theresia: Eene ziel die dagelijks een kwartier
meditatie doet, kan niet verloren gaan.
Van zulk een gebed sprak de H. Ignathis, toen
hij, ondervraagd zijnde omtrent hetgeen hij zou doen,
indien zijne Sociëteit ontbonden werd, antwoordde:
Ik zou een kwartier uurs gaan bidden, en er niet
meer aan denken.
Indien men de levens der Heiligen van allen staat
en stand nagaat, zal men veel verscheidenheid daarin
vinden in vele punten; in één punt komen zij «allen
overeen : — de liefde tot het gebed.
III.
§od "Ge-minnen* i* van Jiem s-pte-ken.
Indien ons hart vol ware van God, gelijk het zijn
moet, geheel vervuld met het gedenken zijner wei-
daden en zijner liefde tot ons, wat zouden wij gaarne
van God spreken!
1. Men moet van God spreken tot het kind, opdat
het God leere kennen en beminnen.
Hoeveel eer kan men God niet doen bewijzen door
Hem door die kleinen te doen prijzen en loven!
Zoo menig boosaardige legt er zich op toe om die
arme kleine wezens godslasteringen en slechte taal
-ocr page 131-
127
te leeren, ten einde eerst kunne lipjes te bezoedelen
en later hun hart te bederven. Wij, die leden zijn
van de familie van God, wij moeten trachten, door
hetzelfde middel de beleediging te herstellen onzen
goddelijken Vader aangedaan, door aan kleine kin-
deren, al zouden zij het nog niet begrijpen, dikwijls
te doen stamelen: Mijn God, ik bemin U, omdat
Gij zoo goed zijt.
2.     Men moet van God spreken tot de armen,
opdat zij niet morren; en mogen we eens esne aal-
moes uitreiken, zoo geschiede dit nooit zonder den-
genen die ze ontvangt, aan te bevelen, God te
bedanken. De armen en ongelukkigen komen in
menigte naar de religieuze gestichten; hoewel ons
soms niet toegenegen, weten zij zeer wel, dat zy
nergens meer hulp vinden dan bij de religieuzen.
Trekken wij er voordeel uit, wanneer zij tot ons
komen, om God door hen te doen kennen en beminnen.
3.     Men moet van God spreken tot den zieke, ten
einde hem de hand Gods te toonen, die zijne ziel
geneest door zijn lichaam te doen lijden. Veelal kost
dit groote moeite, want er bestaat zooveel onkunde,
zooveel vooroordeel en vooral zooveel afschrik voor
lijden en zooveel zinnelijkheid; maar de religieuze,
wier hart waarlijk vol van God is, zal zoetjes kier
en daar een woordje plaatsen, dat de verbittering der
ziel bedaart, en ten minste voor een oogenblik ket
oog ten Hemel doet keeren.
O gij, religieuzen, die geroepen zijt of om kinderen
op te voeden, of zieken ter dood te bereiden door
ze in kunne ziekten op te passen, — bemint tock uwe
bediening; laat u niet ontmoedigen door de nioeielijkke-
den, de eentonigheid, de langdurigheid van het werk ;
denkt dat gij God doet beminnen en dat gij Hem bemint.
-ocr page 132-
128
Laat u niet afschrikken, noch door de koelheid,
noch de onverschilligheid van degenen voor wie gij
u opoffert, noch door hunne ondankbaarheid, noch
door de weinige ondersteuning of bemoediging die
ge in uwe omgeving vindt, noch door de vergetelheid
waarin gij leeft; denkt dat gij God doet beminnen
en dat gij Hem bemint.
4. Gij moet onder elkander van God spreken.
Eene zaak, welke dikwijls het hart der Heiligen
treft. is dat men zelfs in de religieuze gemeenten zoo
weinig van God en de goddelijke zaken spreekt gedu-
rende de uren der recreatie en in den gemeenschap-
pelijk omgang. Zeker behoeft de gedachte aan Gods
tegenwoordigheid ons niet koud en stroef voor onze
omgeving te maken. God, die den vogel zijn welluidend
gezang, der bloem hare schoonheid, der vrucht het
heerlijkst sap, en de glimlach aan s\'menschen lippen
heeft gegeven, God verbiedt noch een vroolijk gesprek,
noch een aangenaam verhaal, noch een vriendelijk
woord; maar Hij wil niet buiten dat alles gesloten,
noch als een onaangenaam indringer in een hoek ver-
stooten worden. God wil steeds deel hebben aan het
gesprek, zich daarin vertoonen en zich er in mengen,
door op zijne beurt te spreken.
In sommige gemeenten is eene der leden belast,
gedurende de recreatie, door een enkel woord, aan
Gods tegenwoordighed te herinneren. Zij gaat
zachtjes rond en laat alleen dit woord hooren : Sur-
sum corda ! Het hart omhoog !
Wanneer men God oprecht bemint, gevoelt men zich
gelukkig, altijd bij Hem te zijn, tot Hem te spreken,
dikwijls van Hem te spreken, en nooit wordt God
ons tot last!
-ocr page 133-
129
IV.
êo3 "Gewinnen. i$ aüe* vermijden wat
Kern
4an miofmaen.
Welke religieuze wil koelbloedig iets doen dat zij
weet aan God te •mishagen?
Een vriend waakt op zijne woorden, op zijne
handelingen, op zijn gelaat zelfs, ten einde alles te
vermijden wat zijn vriend niet alleen kan beleedigen,
maar zelfs krenken. Ik wil dus, o mijn God, waken
over mijn kart, mijnen wil, mijne neigingen en vraag
u slechts dat Gij mij waarschuwet.
Waarschuio mij, als ik op het punt sta, dit licht-
zinnig boek in handen te nemen, waardoor ik mijn
tijd verlies, — of dat dagblad, waardoor ik aan mijne
plichten zou ontbreken.
Waarschuio mij, wanneer ik mij geneigd gevoel,
eene medezuster te zoeken met wie ik gesprekken
voer strijdig tegen de zusterlijke liefde, — wie ik
mijne klachten en ontevredenheid mededeel.
Waarschuw mij, als ik op het punt sta, aan de
stilzwijgendheid, de ingekeerdheid, de zedigheid te
ontbreken.
Waarschuw mij, als ik om mij aan de verveling
te onttrekken, het gezelschap van wereldsche personen
wil opzoeken, — met opoffering mijner gebeden langer
dan noodig is, in de spreekkamer wil verblijven, of
mijn geest bezig houd met ijdele hersenschimmen.
Het is in het vluchten dezer zaken, dikwijls on-
schuldig in zich zelven, doch die het hart van Jezus
9.
-ocr page 134-
130
kwetsen, dat zich de liefde toont; — en de religieuze
die getrouw wil blijven aan de beloften die zij aan
God gedaan heeft, neemt tot levensregel deze woorden:
Nooit zal ik met vrijen wil de minste dagelijksche
zonde bedrijven.
Nooit zal ik ophouden te strijden tegen de driften
der natuur, wanneer deze mij aanzetten iets te doen,
dat strijdt tegen Gods wil.
Dit vluchten van al hetgeen God kan mishagen,
heet werkdadige liefde en heeft drie trappen of graden.
De eerste welke noodig is ter zaligheid, bestaat in
liever alles te willen lijden dan God doodelijk te
vergrammen. De tweede, welker beoefening nood-
zakelijk is voor degenen welke, gelijk de religieuzen,
krachtens haren staat, verplicht zijn naar de volmaakt-
heid te streven, bestaat in elke voldoening op te offeren
welke eene dagelijksche zonde ten gevolge kan hebben.
De derde graad, welke die religieuzen trachten te
bereiken, die de liefde begrijpen welke God haar
heeft bewezen door haar uit de wereld te roepen,
bestaat in zelfs de onverschilligste zaken uit zuivere
liefde tot God te verrichten, of wel datgene te doen
wat haar tegenstaat, om daardoor aan God een bewijs
van liefde te geven.
Zoo handelen oprecht brave religieuzen alle uren
van den dag, als zij, hoewel wetende, dat haar
regel niet op zonde verplicht, het minste punt niet
vrijwillig overtreden.
Om u tot dezen derden graad te doen stijgen bieden
wij u eenige bemerkingen aan:
1.     Omtrent de gevolgen der dagelijksche zonde.
2.     Omtrent die fouten waarin de religieuzen lich-
telijk vervallen.
-ocr page 135-
131
1.
Gevolgen dek dagelijksche zonden.
Gij, zielen zoo dierbaar aan Jezus Christus, die
wellicht de dagelijksche zonden zoo weinig vreest,
doordringt u wel van de volgende waarheden.
1.     Gedurende uw leoen berooft eene dagelijksche
zonde u niet van de goddelijke liefde, — dit kan alleen
de doodzonde, — maar zij berooft uwe ziel:
Van eene genade die God haar bereidde en haar
heeft moeten onttrekken; van eene genade, welke
wellicht de eerste schakel was van eene aanéénscha-
keling van gunsten, welke God uwer edelmoedigheid
had voorbestemd.
Van een graad glorie te meer voor de eeuwigheid,
thans voor altijd verloren.
Van een graad liefde te meer, waarmede het hart
van Jezus haar wilde begunstigen en heeft moeten
terughouden.
Van eene kracht, die zij zou verkregen hebben om
eene nieuwe bekoring te wederstaan, — en welke zij
nu zal missen, wanneer die nieuwe en sterkere
bekoring haar aan zal vallen.
Verschrikt u dit alles niet?.... Wanneer ik nu ver-
schillende malen per dag dagelijksche zonden bedrijf,
wanneer ik verscheidene malen per dag van al die
genaden beroofd word, o mijne ziel, hoe zwak zult
gij dan zijn als het avond wordt, hoe arm en ellendig
staat gij dan voor Gods oog?....
2.    Na mo leven zal elke dagelijksche zonde die
gij niet uitgewischt hebt door uw berouw, die gij
niet hersteld hebt, door oprechte boetvaardigheid
-ocr page 136-
132
wellicht voor langen tijd het geluk dat gij in
Gods tegenwoordigheid zoudt genieten, vertragen. Zij
zal u in het Vagevuur eene smart doen lijden welke
geene menschelijke taal kan uitdrukken, de smart
der liefde, die hare vlucht tot God neemt en door
Hem wordt terujjgcstooten,
v-v •
O indien in de hel, daar waar God gehaat wordt,
de berooving van God de ondragelijkste der smarten
is, wat moet dan in het vagevuur de ziel lijden, die
God bemint, naar God verlangt en smacht! Haar
lijden is niet de kwelling der wanhoop, maar wij
gelooven dat hare smart gevoeliger zal zijn.
3. En gedurende de eeuwigheid\'?... neen, die dage-
lijksche zonde, in het vagevuur geboet en voor altijd
vergeven, bestaat niet meer, maar hare gevolgen
zullen zich eeuwig doen gevoelen.
Zie die minuut, waarin gij gedurende uw leven
eene dagelijksche zonde bedreeft, hadt gij kunnen
heiligen door eene akte van liefde, de genade zette
u aan om weerstand aan de bekoring te bieden: en
die weerstand uit liefde, o hoe aangenaam ware die
geweest aan Gods hart!
Die akte van liefde zou u gedurende de geheele
eeuwigheid
eene vreugde verschaft hebben, die ge
nooit, nooit zult gevoelen; die akte van liefde zou
u voor alle eeuwigheid, eene uilstorting van Gods
teederheid verkregen hebben ; en dat bewijs van tee-
derheid, waarvan de minste uitstraling de engelen
verrukt, nooit, nooit zult ge dit gevoelen. Is het
niet waar, dat deze eenvoudige bemerkingen omtrent
de gevolgen der dagelijksche zonde een diepen indruk
maken ? Wij noemen die zonde licht in vergelijking
met de doodzonde; doch zij strijdt zoodanig tegen
Gods heiligheid, dat de godgeleerden niet aarzelen
-ocr page 137-
133
te zeggen, dat, wanneer wij voor immer de hel
zouden kunnen sluiten, — al de zieltjes uit het vage-
vuur zouden kunnen verlossen, — al de menschen die
op aarde leven zoo heilig konden maken als de
HH. Apostelen Petrus en Faulus — door den minsten
leugen — wij dit niet zouden mogen doen, want de
glorie van God zou meer lijden door dezen leugen,
dan zij zou winnen door al het goede dat wij zouden
kunnen doen.
Moge dit ons aanzetten om niet alleen de dage-
Hjksche zonden te vermijden, en die welke wij bedreven
hebben, te boeten, maar ook om die treurige oogen-
blikken waarin wij ze bedreven hebben, te herwinnen
door eene vermeerdering van liefde tot God en toe-
wijding tot onzen evennaasten, waardoor wij in den
hemel al het geluk en de liefde zullen mogen weder-
vinden door God voor ons weggelegd.
»Neen, zegt de H. Theresia, ik zou door geen
enkele vrijwillige fout den minsten graad van Gods
bezit gedurende de eeuwigheid, willen verliezen.
2.
Voornaamst*; fouten waaraan ue Religieuzen
zich gemakkelijk overgeven.
1. De traagheid in de godsdienstoefeningen.
Deze traagheid is oorzaak dat wij onze godsdienst-
plichten nalaten, verkorten , met slordigheid, met
verveling, met verstrooidheid, zonder vurigheid, in
-ocr page 138-
134
eene achtelooze, soms onpassende houding verrichten.
Deze fout is ernstiger dan men denkt, niet omdat
deze traagheid in zichzelve eene doodzonde is, — maar
omdat zij ons berooft van eene werkelijke genade,
zonder welke wij krachteloos zijn wanneer het er
op aankomt den duivel weerstand te bieden en onze
plichten te vervullen. Wee der religieuze, die hare
traagheid niet weet te overwinnen, wanneer het teeken
voor de geestelijke oefeningen wordt gegeven!
2.     De zinnelijke genegenheid.
Deze fout is zeer algemeen en wordt nauwelijks
als eene fout beschouwd. Eene religieuze moet gereed
zijn om, op het eerste bevel en zonder inwendigen
strijd, personen, die zij bemint, te verlaten, en zich
van deze te verwijderen, zonder de ontroering die zij
gevoelt, te laten zien. Indien zij niet in deze ge-
steltenis is, zijn hare genegenheden nog niet zuiver
en hebben zelfs iets ongeregelds. O, welk een nadeel
berokkent aan eene religieuze de minste zinnelijke
genegenheid! De H. Theresia zag eens de plaats
die zij in de hel gekregen zou hebben, hadde zij
niet volkomen gebroken met eene ongeregelde vriend-
schap voor personen in de wereld.
3.     De drift en het ongeduld.
Vrijwillig lang ontevreden blijven, — lang nadenken
over eene beleediging, die men ontvangen heeft,
daarbij gevoelens van verontwaardiging en toom
koesteren, de ontroering der ziel toonen door een
verstoord gelaat, door bittere en scherpe woorden,—
door een vrijwillig gekoesterd gevoel van afgekeerd-
heid, het ontmoeten van deze of gene zuster ver-
mijden , — driftig eene medezuster terugzenden die
-ocr page 139-
135
tot ons komt, omdat deze ons niet bevalt, — niet
kunnen dulden dat eene zuster langzaam is in hare
handelingen, — dat eene andere niet dadelijk doet
wat wij zeggen: ziedaar zaken die God mishagen,
omdat wij tegen Jezus-Christus zelven doen wat wg
tegen onzen naasten misdoen.
4. Gemakzucht en zinnelijkheid.
Er zijn religieuzen die, overal en in alles, haar
gemak zoeken en zich in niets willen versterven.
Cel, kleederen, voedsel, alles moet zijn gelijk zij het
wenschen,
en zij wenschen die in alles gelijkvormig
aan hare eigenliefde en zinnelijkheid. Geeft men
haren grillen, die zij als wezenlijke behoeften voor-
stellen, niet toe, dan morren en klagen zij of blijven
stilzwijgend, treurig en ontevreden zitten. Dergelijke
zusters zijn een kruis voor de gemeente en de kwel-
geesten harer Overste. Neen, zoolang zij zich niet
leeren opofferen, zullen zij nooit God beminnen gelijk
het behoort.
5. De spotternij en kleine kwaadsprekendheden.
De eigenliefde maakt ons spotziek, — doet ons de
fouten, de gebreken, de belachelijkheden, het moeie-
lijk karakter, de ruwe manieren van anderen be-
spreken, — lokt bittere aanmerkingen uit, — haalt
een woord op dat anderen ontsnapt, — en spaart zelfs
hare bedoelingen niet. De religieuze die aldus handelt,
mag gerust aan den vrede des harten en de inge-
keerdheid verzaken.
6. De praatzucht.
Er zgn weinig religieuzen, welke deze fout niet
meer of minder te betreuren hebben. Zij welke in
-ocr page 140-
136
groote mate daaraan onderhevig zijn, zijn des te
meer te beklagen, omdat zij zich daaraan niet schuldig
wanen. De religieuze, welke hare tong niet weet te
.breidelen, mag vrij verzaken aan den geest des geheds
en de liefde Gods.
Zij verzamelt al wat zij hoort zeggen, — al wat
zij ziet, al wat zij hoort. Zij vertelt aan deze wat
gene van haar gezegd heeft. Zij heeft wellicht geen
kwade bedoeling en wil slechts de behoefte tot praten
voldoen, — maar hoeveel kwaad doet zij zonder er
slechts aantedenken! Zij verwekt argwaan, — ver-
bittert de harten, — doet afgekeerdheid ontstaan, —
vernietigt langzamerhand den geest van eendracht en
liefde, — maakt zich gewoon alles verkeerd uitteleg-
gen, — spaart zelfs hare Oversten niet, — bereidt
zich zware straffen voor de eeuwigheid.
7. De ijdelheid en hoogmoed.
Deze zonde wordt op ontelbare wijzen bedreven.
Dan is het ijdel zelfbehagen, waardoor wij ons gaarne
met ons zelven bezig houden en uren verliezen met
in onzen geest, datgene wat wij onze verdiensten
gelieven te noemen, te overdenken. Dan is het de
overtuiging van eigenwaarde die ons minachting in-
boezemt voor anderen, en ons doet meenen dat,
hadden wy hare bediening, wij oneindig beter zouden
doen. Diezelfde overtuiging doet ons eene aanmer-
king van onze Overste of onzen biechtvader kwalijk
nemen, in de valsche veronderstelling dat zij ons
niet begrijpen. Dan weder is het een verlangen om
geacht en gewaardeerd te worden
, dat ons den lof
der menschen doet zoeken, ons gelukkig maakt als
wij gevleid, — treurig als wij vermeenen vergeten
te worden, — en zelfs zoo ver gaat van goedkeuring
-ocr page 141-
137
te bedelen. Deze zoude is genoeg om de vrije uit-
storting van Gods genade terug te houden, — en
God te verplichten zich terug te trekken : want » Hij
geeft zijne genade aan de ootmoedigen, en weerstaat
den hoovaardigen."
I Petbi V. 4.
V.
§od &e-minne>n is aitijd doen wat
Jt&m üafoaayt.
Ik zal trachten God niet te mishagen: ziedaar het
besluit eener ziel welke meer vrees dan liefde heeft.
Ik zal trachten God in alles te behagen: ziedaar het
besluit eener godminnende ziel.
God behagen is, met al de volmaaktheid, waartoe
men in staat is, datgene doen wat God gebiedt, wat
God aanraadt, wat God gaarne heeft.
Het is den geheelen dag goede werken verrichten, dat
wil zeggen, werken verrichten op voorgeschreven tijd,
volgens voorgeschrevene wijze, met het inzicht om God te
verheer-lijken.
Dit zijn of onze dagelijksche, gewone
werken, die iedereen verricht, zooals de maaltijden,
de uitspanningsuren, de slaap, de arbeid enz., — of
wel de werken door de dagorde, den regel, een
bijzonder bevel van onze Overste of door de liefde
voorgeschreven, — of nog die welke wij volbrengen
in de eenzaamheid onzer cel met God alleen tot ge-
tuige, — of die, welke de orde en de zindelijkheid in
huis vorderen, waarvan ieder voordeel trekt, doch
waarvoor niemand ons ooit dank zal wijten.
-ocr page 142-
138
God behagen is nooit aarzelen wanneer zich de
gelegenheid aanbiedt God te verheerlijken of onzen
evennaasten te helpen. Laten wij God beminnen,
zegt de H. Vincentius van Paulo, maar ten koste
van onzen arbeid, in het zweet des aanschijns.
Sommigen vergenoegen zich met de gevoelens van
liefde in zich op te wekken; doch als er sprake
is voor God te werken, te lijden, zich te versterven,
de armen te onderwijzen, het verloren schaap te
gaan opsporen, de armoede te beoefenen, ziekte of
vernedering met liefde te aanvaarden.... dan is er
niemand meer !
.....
Aan God behagen is al zijne werken eenvoudig,
big moedig, zonder kwelling des geestes, en zonder
die gedurige vrees verrichten: ik doe niet wat ik zou
kunnen doen
, — wat ik doe valt nooit goed uit, ik
kan nooit iemand tevreden stellen
.....
Eene ziel, die aan God zoekt te behagen, is altijd
tevreden, niet uit eigenliefde, maar door de liefde
tot God, die in haar hart woont. Zij weet dat God
al hare inzichten, hare pogingen, hare zwakheden,
haren strijd, hare geringe bekwaamheid, hare zorg
om zich nuttiger te maken, ziet... en zij zet haar
werk stil en bedaard voort, dan zelfs als zij er niet
•de minste voldoening van heeft.
God behagen is God niets weigeren, — dit bestaat
niet in het opvolgen der ingevingen die wij zoo schit-
terend en dringend in ons meenen te ontwaren en
die veelal slechts zinsbegoochelingen zijn, — maar in
te doen al wat ons gevraagd wordt door onzen Regel,
onze Overste, onze bediening, de liefde of de ge-
dienstigheid; alles wat ons meer buigzaam maakt in
de handen onzer Oversten, lieftalliger jegens onze
medezusters, nuttiger tot het doel onzer instelling.
-ocr page 143-
139
De religieuze, die aldus aan God zoekt te behagen,
zal nochthans menige moeielijkkeid ondervinden, —
vermoeienis der ledematen, verzwakking in hare
geestvermogens, — onmacht om langer te arbeiden,
de vernedering niet meer nuttig te kunnen zijn; —
maar wijl zij nooit heeft overdreven, noch in haar
gedrag noch in haar werk, wijl zij gedaan heeft wat
men haar bevolen heeft, verontrust zij zich niet. Zij
weet dat alles door God beloond zal worden; en al
zou haar eenig onbillijk verwijt toegevoegd worden,
toch houdt zij hare ziel in vrede zonder te morrea,
noch te klagen.
VI.
êo3 ^ern-M-we-H. -b 6ij- an^eten vetmetiaen
wat men weet aan §od te mi^naaen..
Het is vooral de zonde die aan God mishaagt, en
de godminnende ziel verlangt vurig dat er nooit eene
enkele zonde bedreven worde. »A1 degenen welke
God oprecht beminnen, zegt de H. Alphonsus, bidden
en werken onophoudelijk voor de arme zondaars;
want, hoe is het mogelijk God te beminnen en de
liefde te zien welke Hij der zielen toedraagt, — te
overwegen wat Christus voor haar geleden heeft en
de begeerte die Hij heeft om haar zalig te maken, —
en onverschillig te blijven bij het zien van zooveel
ongelukkigen die verloren gaan?"
»Ik gevoel, zegt de H. Theresia, dat ik gereed zou
zijn duizendmaal het offer van mijn leven te brengen
-ocr page 144-
140
om eene enkele ziel te verlossen van de zonde oi
van de eeuwige verdoemenis, waarin de zonde haar
gestort heeft."
»Indien de Heer mij, zooals aan den H. Thomas
van Aquine, vraagde welke belooning ik van zijne
goedheid vraag, schreef de H. Magdalena van Pazzi,
zou ik antwoorden: Heer, dat men U niet meer
beleedige."
Hieruit ontstaat de ijver voor de zaligheid der
zielen.
Dit is om zoo te zeggen de grondslag der
religieuze deugd. »God heeft mij die dorst naar de
zaligheid der zielen gegeven zegt de H. Theresia,
en wanneer ik de levens der heiligen lees en de
verhalen van den Apostolischen arbeid van diegenen
welke aan God nieuwe aanbidders verkregen en den
hemel met uitverkoornen verrijkt hebben, gevoel ik
meer aandoening en meer naijver dan wanneer ik
al de pijnigingen lees der martelaren."
Volgens mijn inzien hecht Onze Heer meer waarde
aan eene ziel, die wij voor hem gewonnen hebben,
door onze gebeden en onze pogingen, vereenigd met
zijne barmhartigheid, — dan aan alle diensten, die
wij Hem zouden kunnen bewijzen.
Een ijver die bidt om genade van bekeering voor
de arme zondaars, om volharding voor de brave
zielen. Denkt er wel aan, vrome en heilige reli-
gieuzen: terwijl gij bidt, terwijl gij onbewegelijk in
uwe overweging zit, wederhoudt gij den straffenden
arm van Gods rechtvaardigheid — gij trekt uit Gods
hart genaden van barmhartigheid — gij verkrijgt dat
iemand, op het punt eene doodzonde te bedrijven,
tot inkeer komt, — gij verkrijgt voor een stervende
de genade van berouw en hoop. Indien wjj, zegt
de Eerw. P. Faber, eiken avond alvorens ons ter
-ocr page 145-
141
ruste te begeven, de H. Maagd bidden, het dierbaar
bloed van haren goddelijken Zoon aan God op te
offeren, ten einde daardoor eene doodzonde, gedurende
dien nacht te beletten, — indien wij ditzelfde gebed
\'s morgens herhaalden voor alle uren van den dag,
zou zulk eene offerande, door zulke handen gedaan,
zeker God behagen, en de verlangde genade verwer-
ven; — en hoeveel doodzonden zouden wij op die
wijze, gedurende een jaar niet beletten!...
Veronderstellen wij eens, dat duizend religieuzen
deze offerande vernieuwen en daarin twintig jaar
volharden, welk een onnoemelijk getal doodzonden
zouden zij belet hebben, welke vreugde zouden zij
het Hart van Jezus bereiden, zonder nog te spreken
van hare eigene verdiensten!
Een ijver die de brave zielen behoedt — vooral de
zielen der kinderen — tegen de verleiding der ydel-
heid, der pracht, der lichtzinnigheid — der ongods-
dienstigheid, der slechte boeken, der zinnelijke liefde.
Ziehier een gebed van een kloosterling belast met
het onderwijs der jeugd. Moge dit ook het gebed
van elke religieuze zijn.
»Ik dorst, o mijn God, ik dorst naar zielen ter
uwer liefde. Ik ben gereed alles te geven, alles op
te offeren, alles te lijden, om zielen voor u te winnen.
»0 gij teederbeminde zielen, door het bloed van
mijn Zaligmaker vrijgekocht, komt en geeft u aan
mijn brandend verlangen over. Komt dien gekrui-
sigden God omarmen, dien ik aanbid en bemin ! Komt
en schaart u allen onder de banier van zijn heilig kruis !
»Om dit geluk voor u te verkrijgen heb ik mijn
vaderland, mijnen bloedverwanten, alles wat mij op
aarde dierbaarst was, vaarwel gezegd; doch als ik
uwe zielen kan winnen en die met mij ten hemel
-ocr page 146-
142
mag voeren, dan heb ik niets geleden, niets gegeven,
dan tel ik al mijn lijden niet, en al mijne opofferingen
worden mij tot eene bron van vreugde en geluk !
»Dan is het heelal mijn vaderland, omdat het heelal
het rijk der liefde is.
> Als ik slechts zielen voor Jezus kan winnen, dan
ken ik geen ballingschap meer!
>Heer, ontneem mij alles, doch geef mij zielen!"
Een ijver die rust, tijd, kracht, alles opoffert om
eene arme ziel ter hulp te komen, die zich van God
verwijdert. De H. Ignatius, eens met P. Lainez
sprekende, vraagde hem:" Wat zoudt gij doen als men
u op dit oogenblik kwam zeggen: »Indien gij nu wilt
sterven, schenk ik u den Hemel; maar wilt gij blijven
leven om nog langer voor mij te werken, verzeker
ik u uwe zaligheid niet,
doch zal u dan oordeelen
volgens den staat waarin gij u bevindt.»Wat zoudt
ge kiezen ?" » Mijn Vader, antwoordde Lainez, ik beken
dat ik den zekersten weg zou kiezen en ik zou vragen
om te sterven."— »Dat zou ik niet doen, hernam
de H. Ignatius; zoo ik meende de glorie van God
in iets te kunnen bevorderen, zou ik vragen om
nog langer te leven; — zou ik kunnen vreezen ver-
worpen te worden, omdat ik de belangen van God
meer dan de mijne bevorderd heb ? Laat anderen
denken wat zij willen, nooit zal ik iets dergelijks
gelooven van een zoo goeden, zoo getrouwen, zoo
edelmoedigen meester."
Een ijver, die zich als slachtoffer aanbiedt voor
de zaligheid van anderen. »Lijden, werken, bekeer en,
ziedaar al wat ik begeer," schreef een heilig missi-
onaris. Dit is ook de begeerte van elke religieuze
ziel. Er is geene gedachte zoo troostend en opwek-
kend als deze: »Hoe ellendig, hoe gering ik ook
-ocr page 147-
143
ben, kan ik, dank aan mijne H. Professie die mij
meer met Jezus Christus vereenigt en mij deelachtig
maakt aan de verdiensten van zijn H. Lijden, door
mijne gebeden, mijne gehoorzaamheid, het ge-
iluldig verdragen van de moeielijkheden des levens,
eene doodzonde beletten! Door deze gedachte bezield,
gehoorzaamt, lijdt, werkt, bidt, offert en zwijgt de
godminnende ziel; zij begrijpt dat zij, aldus hare
levensdagen verterende, in het midden eener bedorven
wereld staat, gelijk eene vaas, waaruit onophoudelijk
de geurigste wierook opstijgt die de verpeste lucht
zuivert.
VIL
beminnen \\$ nxiKb witten
dan
wat êo3 wit, en fovx&d&n zijn
•met atta> wat §o3 toetaai.
Wanneer men iemand teederlijk bemint, twijfelt
men nooit aan zijn woord. Al wat hij zegt, wordt
zonder achterdocht aangenomen; al wat hij doet, wordt
zonder voorbehoud goedgekeurd.
Ziedaar de staat waarin de religieuze leeft, die
God bemint. Zij weet met volkomen zekerheid dat
haar vertrouwen in de wijsheid, de macht, de goed-
lieid van dien God aan wien zij zich gegeven heeft,
niet beschaamd kan worden ; en daarom zegt zij met
de geestdrift der Heiligen: Al zou God mij dooden,
nog zou ik Hem beminnen.
Al zou ik niets begrijpen
-ocr page 148-
144
van Gods handelingen, al zou mijn kortzichtig verstand
mij eene onbillijkheid doen zien in wat God toelaat,
altijd zal ik zeggen: wat God doet, is goed, rechtvaardig,
volmaakt, en altijd voor mijzelve het nuttigst.
O welk eene bron van vrede en vreugde is die
volkomen overgeving in den heiligen wil van God!
1.     Willen wat God wil is niet alleen zich zonder
tegenzin, maar zelfs met liefde, blijmoedig aan al
de gebeurtenissen des levens onderwerpen, aan voor-
of tegenspoed, aan gezondheid of ziekte, aan eer of
verachting, aan overvloed of armoede, aan de liefde
der schepselen of de verachting onzer vrienden, aan
een smartvol, vergeten, onbekend leven of den dood!
al deze dingen heeft God aldus voorbereid en beschikt,
hetzij om in ons een gebrek uit te roeien of eene
deugd aan te kweeken, in één woord om ons te heiligen.
Dit wil niet zeggen dat wij in onze daden de werk-
zaamheid en voorzichtigheid uit het oog moeten ver-
liezen , maar wij moeten ze nooit afscheiden van den
wil van God
en Hem den uitslag toevertrouwen.
2.     Willen wat God wil is ons gelukkig gevoelen
bij die personen, waarbij de Voorzienigheid ons geplaatst
heeft. Haar karakter, hare opvoeding, hare hoedanig-
heden, hare gebreken, hare denkwijze, hare wijze
van handelen, van zich te gedragen, van te spreken,
van te doen, dit alles moge ons tegenstaan, wij moeten
toch immer denken dat God dit alles wist toen Hij
ons daar geplaatst heeft, en dat Hij dit gedaan heeft
om ons het geduld, de nederigheid, de liefde te doen
beoefenen. Het zij ons genoeg te lijden, te zwijgen,
ten minste met den wil degenen lief te hebben die
ons beproeven, haar niet te toonen hoeveel zij ons
doen lijden, en God te loven; hierdoor zullen wij
groote schatten voor de eeuwigheid vergaderen.
-ocr page 149-
145
3.     Willen wat God wil, is stil werkzaam blijven,
in de bediening die ons is toevertrouwd, en in bet
huis waarin de Voorzienigheid ons geplaatst heeft.
God weet wel, waar wij zijn; en wijl Hij ons daar
geplaatst heeft, zal Hij ons geven wat noodig is om
onszelven of anderen te heiligen; als wij onze zending-
volbracht hebben, zal Hij ons van onze bediening ont-
slaan en ons elders zenden. Blijven wij dus op onzen
post, de eenige plaats op dit oogenblik waar wij den
Hemel kunnen verdienen; blijven wij daar in vrede en
met vertrouwen, dan zelfs als het ons toeschijnt dat
ons werk volkomen nutteloos is.
Zetten wij dit werk voort, ons door de gehoor-
zaamheid opgelegd, hoe zwaar, hoe tegenstrijdig ook
aan onze natuur. De engelen des Hemels, die bij
God zulk een groot geluk genieten, zouden gaarne
dat werk dat ons zoo tegenstaat, komen verrichten,
indien zij wisten, dat dit de wil van God is; zij
zouden met liefde komen en zoolang blijven als God
het zou wenschen. Doen dit ook onze Engelbewaarders
niet ? Blijven zij niet jaren en jaren bij onwetende,
ruwe, slechte menschen ? Blijven zij niet bij gods-
lasteraars ? O indien zij slechts naar hun verlangen
luisterden, met welken snellen wiekenslag zouden zij
tot u wederkeeren, o mijn God! maar Gij wilt dat
zij daar blijven, en zij zullen daar blijven zoolang Gij
het zult willen.
4.     Willen wat God wil, is zich aan geen enkele
ongerustheid overgeven, noch omtrent het verleden,
noch omtrent de toekomst. — Het verleden is thans
in Gods hand; het is er, helaas! wellicht met al
deszelfs fouten, verzuimenissen en traagheid; maar
wij kunnen dagelijks aan God onze moeielijkhedeu
en beproevingen, onze onderwerping, en vooral onze
10.
-ocr page 150-
146
liefde opdragen, opdat het zijne oneindige barmhar-
tigheid behage, daarmede goed te maken wat het
verleden gebrekkigs heeft. Eenmaal zullen wij dan
dat treurig verleden gezuiverd en schitterend terug-
vinden , dank aan de verdiensten van Jezus-Christus,
die God aan onze boetvaardigheid heeft toegevoegd.
De toekomst... wellicht zal er voor ons geen toekomst
meer zijn, waarom ons er over bekommeren ? laat
God die voor ons bereiden; weest niet bekommerd
roor den dag van morgen.
Matth. VI. 34. Genieten
we in vrede het tegenwoordig uur, dat God ons
geeft; gebruiken wij het zoo goed mogelijk in rust,
in vrede, in liefde.
Willen wat God wil, is in onze godvruchtige oefe-
ningen noch de zoetigheden, noch de vertroostingen,
noch de voldoening des harten zoeken, doch rustig
ons gebed, onze meditatie, onze Communiën verrichten
in dien staat waarin het God behaagt ons te laten.
Waarom iets anders willen dan het vervullen van
onzen plicht ? Waarom ons verontrusten en ons ver-
bitteren, als deze plicht ons moeielijk valt? Wordt
hij juist dan niet met meer liefde vervuld en zal hij
dan later niet rijker beloond worden?
Willen wat God wil, is altijd, in alles, voor alles
dit zoo eenvoudig woord herhalen : » God zij geloofd."
Dit zeggen uit den grond des harten, somtijds ook
met den mond. De H. Franciscus van Sales heeft
dit woord gekozen tot leus der religieuzen der Visi-
tatie. Men vindt het aan het hoofd van eiken brief
dien zij schrijven, op eiken muur van haar klooster.
Men hoort het op de spreekkamer, zoodra eene reli-
gieuze het gesprek begint, en haar welkomstgroet
is dit zoete woord » God zij geloofd /"
Moge het ook het lievelingswoord zijn van elke
-ocr page 151-
147
religieuze! het is een kreet der dankbare ziel, die
(lod voor alle genaden, doch vooral voor die harer
heilige roeping dankt; — het is een goedkeuren van
ui wat God toelaat, van alles wat God overzendt; —
liet is een aannemen van den toestand waarin God
haar laat, van de vreugde die Hij overzendt, van
liet verdriet dat Hij toelaat; — het is het stamelen
van hetzelfde woord dat zij in alle eeuwigheid zal
uitgalmen : » God zij geloofd !"
VIII.
op 3£&m vezttouwen.
Wanneer men bemint en bemind wordt, leeft men
in vrede onder de bescherming van degenen. die
men bemint.
En gij, religieuze ziel, gevoelt gij u niet bemind,
bemind door dien God wiens almacht, goedheid en
wijsheid u bekend zijn?
Wie werd meer dan gij door God bemind ? Herlees
nog eens wat wij gezegd hebben van zijne goedheid
om u te roepen, u af te wachten, u te zoeken, u te
vergeven,
u in zijne armen te ontvangen, — eene
goedheid waarvan gij dagelijks de bewijzen ontvangt,
daar Hij u bij zich behoudt, u met zorgvuldigheid
beivaakt,
u met licht en genade omringt, zich aan u
geeft in de H. Communie en u zijne goddelijke tegen-
woordigheid doet gevoelen!
Waarom zoudt gij niet altijd juichen, beschermd
als gij zijt door het beminnend hart eens Vaders ?
-ocr page 152-
148
Zeker hebt gij Hem met altijd gehoorzaamd, zeker
hebt gij Hem beleedigd; doch gij weet wel, dat Hij
u vergeven heeft!
«Wanneer de duivel, om mij vrees aan te jagen
en mij te ontmoedigen het ontelbaar getal mijner
misslagen voor oogen komt stellen," schreef eene
religieuze, »dan zeg ik: Het is waar, ik ben zeer
schuldig geweest; maar God is nog veel barmhartiger
geweest, en Hij heeft mij alles vergeven, omdat Hij
het oprechte berouw gezien heeft, dat ik over mijne
zonden had, toen ik ze aan den priester beleden heb.
»Wanneer de duivel mij komt kwellen met de
vrees dat ik slecht gebiecht heb, zeg ik : Neen, dat
zou God niet toegelaten hebben, ik meende het te
oprecht."
» Wanneer de duivel mij vrees aan komt jagen, door
de gedachte dat ik verloren zal gaan, zeg ik : Neen,
dat is niet mogelijk; dan zou ik God moeten haten,
en ik gevoel dat ik Hem bemin en Hem altijd zal
beminnen."
Ja, God toegewijde ziel, gij zult altijd uw God
beminnen ! Wees gerust op uwe zaligheid.
Hij is niet ontrouw aan zijn woord, Hij die u het
honderdvoud hier beneden, en hiernamaals het eeuwig-
leven beloofd heeft.
Hij is niet ondankbaar, Hij aan wien gij u geheel
gegeven hebt.
Hij is niet ongevoelig, Hij voor wien gij vader
en moeder verlaten hebt, die u zoo teeder lief hadden.
Hij is geen dwingeland, Hij voor wien gij van
den morgen tot den avond werkt, met opoffering uwer
vrijheid om zijnen wil te volbrengen, met opoffering
uwer krachten om Hem te doen kennen en beminnen.
Vertrouw dan op Hem, wanneer gij ziek zijt.
-ocr page 153-
149
Hij zal kracht naar kruis geven, en uwe ziel
zuiveren door de smarten van uw lichaam.
Vertrouw op Hem, wanneer gij u gedrukt, bedroefd
verlaten,
wanneer gij u eenzaam zult gevoelen als
in eene woestijn! Hij zal bij u zijn, om u door
zijne genade te ondersteunen, in uwe worsteling tegen
bekoring en moedeloosheid; Hij zal uwe kracht ver-
dubbelen en uwe kroon bereiden.
Vertrouw op Hem in alles en altijd. Eene moeder
kan haar kind vergeten, maar ik, uw Heer en God,
ik zweer dat ik nooit eene getrouwe ziel verlaten zal.
Wanneer de ziel zich wel doordrongen heeft van
het denkbeeld dat God haar Vader is, zegt P. Faber,
Jan neemt het leven een geheel ander uitzicht aan.
Als wij werken, is het onder het oog van onzen
vader, — als wij ons vermaken; bemoedigt ons zijn
glimlach,—dan gaat er geen dag voorbij ; waarop
wij geen trek zijner vaderlijke goedheid ontwaren ,
welke ons tot dusverre ontsnapte. Onze gebeden
worden vuriger, de HH. Sacramenten brengen vruchten
van zaligheid voort, onze plichten worden voorrechten,
onze boetplegingen schijnen ons genoegens, de beproe-
vingen verteedereu het hart, en de smarten schijnen
ons bijna even zoovele liefdegiften des Hemels. O
hoe zoet wordt ons de gedachte, dat wij door God
bemind en beschermd worden! Het minste voorwerp
dat onze blikken, — het minste geluid dat onze ooren
treft, doet ons van vreugde trillen, alsof God ons
zijne stem gaat doen hooren of zich aan ons vertoonen.
Gelukkig de zielen welke God zoo gaarne Vader
noemen en Hem een oprecht kinderlijk hart kunnen
aanbieden!
-ocr page 154-
150
IX.
êo3 \'Gemim-ien i$ ve-vtan<%e>n om met
Verlangen om met Godvereenigd te zijn, is verlangen
om met den H. Paulus te kunnen zeggen: Ik leef
niet meer, maar Jezus-Christus leeft in mij !
Gal. II. 20.
Dit is de vervulling verhaasten van de belofte van
Christus in deze woorden uitgedrukt: Indien iemand
mij bemint
, zal mijn Vader hein beminnen ; wij zullen
tot Hem komen en in hem onze woning vestigen."
Joa. XIV. 23. O wie kan uitdrukken hoe innig God
zich vereenigt met de ziel die Hem bemint, hoe Hij
die verwijdt om er zich vrij in te bewegen en van
daar al hare krachten, al hare werkingen te bezielen!
Blijft in mij (Joa. XV. 4), zegde Jezus Christus tot
diegenen welke Hij beminde en wier liefde Hij verlangde,
blijft in mij en ik blijf in u. Eerst zullen wij aan-
toonen, waarin die vereeniging met Jezas-Christus
bestaat
, welke zeker door alle God toegewijde personen
niet op volkomene wijze bereikt wordt, doch waar-
naar echter allen moeten trachten; en daarna zullen
wij de fouten aantoonen, welke een beletsel zijn voor
die vereeniging met God.
1.
Verlangen om met God veréénigd te zijn, is zoodanig
verzaken aan zijne denkbeelden en begeerten, dat
men slechts de denkbeelden, de gedachten, de begeerten
van God raadpleegt; — dit is trouwens eigen aan de
liefde;
— en was het dit niet, wat gij u voorsteldet
-ocr page 155-
151
bij het uitspreken uwer HH. Geloften ? Hebben
deze u niet onherroepelijk aan Jezus, en bijgevolg
aan zijn wil gekluisterd? Hebt gij niet, op de
meest volstrekte wijze, uwe vrijheid in zijne handen
gesteld ? Wie beter dan gij kan zeggen, dat zij
één is met Jezus Christus ? De H. Kerk begrijpt dit
zoo wel, dat zij u dien naam geeft, welke het best de
vereeniging van twee wezens uitdrukt, Bruid van
Jezus- Christus.
Daarom kent de ware religieuze slechts ééne vrees,
die van aan het liefdevol hart van haren Bruidegom
te mishagen; — hieruit volgen — mistrouwen van zich
zelven , voortdurende waakzaamheid, kalme bedaard-
heid in hare handelingen, groote voorzichtigheid,
vrij van onrust en verwarring in haren omgang met
de menschen, een voortdurend gebed en groote zorg
om al wat haar zondig toeschijnt, te vermijden.
Zij heeft slechts ééne gedachte; de gedachte aan
haren gekruisigden Bruidegom, wiens beeld zij immer
voor oogen heeft; — daaruit volgt eene gewoonte van
ingekeerdheid en de geest des gebeds, zuiverheid van
meening ; herhaalde verzuchtingen van onderwerping,
van aanbidding, van liefde, groote opmerkzaamheid
voor de stem der genade, die haar meer kalmte,
meer ootmoed, meer zelfverloochening vraagt.
Zij bezit slechts ééne wetenschap, de wetenschap
van Jezus-Christus. Hare school is het Tabernakel,
waar zij zoo dikwijls mogelijk gaat nederknielen, en
zooveel bidt als zij kan; haar boek is het kruisbeeld,
dat zij dikwijls onder het gebed is handen neemt
wanneer zij alleen is; — hieruit vloeit voort: eene
volkomen onthechting van hare wijze van te zien,
te oordeelen, te denken, om slechts te zien, te
denken, te oordeelen gelijk Jezus-Christus; — hieruit
-ocr page 156-
152
vloeit voort: eene volkomen onverschilligheid voor
de bedieningen en bezigheden, die zij eenvoudig
aanneemt, daar God verplicht is haar te helpen. Zij
heeft slechts ééne begeerte, die van aan Jezus, haar
Bruidegom, te behagen; — daarom vraagt zij zich
dikwijls : Zou Jezus-Christus aldus gehandeld heb-
hen f Zou Hij zoo gedacht hebben ? Wat zou Jezus,
in deze omstandigheid, in mijne plaats, gedaan hebben?
Hieruit vloeit voort: eene voortdurende neiging om
arm en vernederd te leven, om zachtmoedig en
liefderijk in hare woorden, toegevend in hare ge-
dachten, voorkomend en toegenegen in hare hande-
lingen, medelijdend in haar oordeel te zijn: Jezus
Christus zou aldus gehandeld hebben.
Zij heeft slechts ééne bezigheid, te weten aan
Jezus-Christus te behagen; — daaruit vloeit voort :
eene groote zorg om haar hart rein en vrij van
zonde te bewaren en het dikwijls door het H. Sa-
crament der biecht te zuiveren, onthechting van al
hetgeen haar hart kan belemmeren om geheel aan
God te behooren, en vooral eene voortdurende be-
geerte zich inniger met Hem te veréénigen door eene
groote gelijkvormigheid met zijn H. Wil, welke zij
gaarne erkent als altijd heilig, altijd rechtvaardig,
altijd beminnelijk; hieruit vloeit voort: een aanhoudend
streven om geen anderen geest te hebben dan den
geest van Jezus-Christus, — van de wereld te denken
wat Hij er van dacht, — de vernedering, het verborgen
leven te beminnen.
Zij heeft slechts één doel: zich op te offeren met
haar Bruidegom. Zij weet, dat de Bruid niet beter
is dan de Bruidegom, dat waarheen Hij gaat, zij
Hem moet velgen, dat in hetgeen Hij doet, zij moet
helpen; daarom wil zij zich, even als Jezus-Christus,
-ocr page 157-
153
slachtofferen voor de zaligheid der wereld; als Hij,
wil zij gehoorzaam zijn, en gehoorzaam tot den dood,—
arm om niets in eigendom te bezitten, — zuiver tot
zich elke voldoening der zinnen te weigeren, en haar
lichaam tot onderwerping te brengen, — ootmoedig
tot de verachting te beminnen en zich gelukkig te
achten, miskend en misacht te worden, — liefderijk
en toegenegen tot zelfs hare rust, hare gezondheid,
haar leven op te offeren, gelijk Jezus Christus, zoodra
zij den evennaasten naar ziel of lichaam behulpzaam
kan zijn.
Eene met God veréénigde ziel is dus eene ziel,
welke aan God een zoo volledige macht op haar
eigenwil heeft gegeven en in eene zoo volstrekte
afhankelijkheid van den wil van God leeft, dat God
in haar leeft, als de ziel van al hare daden en al hare
verlangens.
Het is eene ziel, waarin God beveelt als Meester,
in het volle bewustzijn dat Hij in alles zal gehoorzaamd
worden; eene ziel, die met zooveel getrouwheid ge-
hoorzaamt, dat God niet alleen nooit den minsten
Aveerstand ontmoet, maar in haar een vasten wil vindt
om nimmer te handelen dan volgens zijne inspraken.
Eene ziel, waarvan God zoodanig bezit heeft genomen,
dat zij slechts handelt door zijnen geest, en die, even
eenvoudig als de H. Paulus, mag zeggen : »/£ leef niet
meer, maar Jezus-Christus leeft in mij."
Gal. II. 20.
Is deze vereeniging niet het doel uwer wenschen ?
O bidt, bidt, religieuzen, den God van alle barm-
hartigheid, die u zoo zeer bemint, u langzamerhand
door de onderwerping, de onthechting en de zelfver-
loochening
te brengen tot die vereeniging, welke, gij
begrijpt dit nu, het doel is waarom Hij u tot het
religieuze leven heeft geroepen.
-ocr page 158-
154
2.
Ziehier nu, welke fouten meestal een beletsel stellen
voor onze vereeniging met God. Wij spreken hier niet
van fouten, maar van onze gebreken, van die gelief-
koosde
gebreken die somtijds, helaas, de oorzaak
worden van vele fouten.
A. Het koesteren van eenige bijzondere gehechtheid.
Er is hier geen sprake van die lage gehechtheid
aan de goederen der wereld, aan de ijdelheid .en het
zingenot, waaraan gij door uwe HH. Geloften verzaakt
hebt, en die u door Gods genade veeleer afschuw in-
boezemen , maar wij wijzen hier op die meer innige ge-
hechtheid aan personen of zaken, die volgens uwe eigene
oprechte meening u veiliger tot God zouden geleiden.
Het is de gehechtheid aan een godvruchtig en
toegenegen biechtvader
, die zoo goed is voor uwe ziel!
Het is de gehechtheid aan zekere gebeden, verster-
vingen en zelfs aan de Heilige Communie.
Ja, deze
gehechtheid kan goed zijn in zichzelve; maar, omdat
gij teveel denkt aan het voorwerp dezer gehechtheid,
omdat gij u te zeer verheugt in het bezit, u te veel
kwelt om weder in deszelfs bezit te komen, omdat
gjj er bijna altijd over spreekt, belet deze genegenheid
u, geheel aan God te behooren, verstrooit u in het
gebed, beneemt u de rust des harten, maakt u
minder vaardig in het gehoorzamen.
a. Hij brengt u tot God, die godvruchtige en toe-
genegen zielbestierder
; — ga dan rechtstreeks tot God
en laat u door hem niet terughouden. Eerbiedig hem,
waardeer hem, bedank hem, doch bedank vooral God,
die u hem gegeven heeft; maar indien God, die u
hem gaf, hem u ontneemt,
blijf dan bedaard ; mor
niet, al zijt ge bedroefd, bid veel voor hem, en ga
-ocr page 159-
155
eenvoudig tot dengenen dien God in zijne plaats zendt.
0 kleine van geloof, wie moet u ten hemel voeren,
God of uw biechtvader ? Wie heeft licht en goedheid
gegeven aan hem dien gij beweent ? Is het God niet ?
AVie neemt hem weg ? Is dit ook God niet \'i En durft
gij dan denken, dat God aan een ander niet alles zal
geven tvat noodig is om u ten hemel te geleiden \'i
b. De gedachten en verlangens om dikioijls te
communieeeren en u te versterven
zijn uitmuntend,
maar bedenk dat het uwe gedachten, uwe meeningen
zijn, wellicht zijn het niet die van God. Hij doet
zijn wil kennen door uwe Oversten ; en zoodra deze
gesproken hebben, moet gij u onderwerpen en alles
verlaten wat het uwe is, u niet versterven op die
manier welke gij verkiest, niet gaan bidden op den tijd
die u gelegen komt, niet de H. Communie ontvangen
als gij het goed vindt. Misschien hebben andere
Oversten het u op andere tijden toegestaan; waarom,
vraagt gij, is datgene wat gisteren goed was, het heden
niet meer ?
Zwijg toch, goede ziel, wat gisteren goed
voor u was, is nog goed in zichzelve, doch is het
niet meer voor u. Gij ziet het niet, maar God ziet
het en handelt naar zijn goedvinden.
Ware het alleen de meerdere eer van God, die gij
zoekt, dan zoudt gij u blindelings onderwerpen; doch
het is de teleurstelling, die gij ondervindt, die u doet
morren, en daarin is meer eigenliefde dan spijt.
B. Men schuwt de vrijwilliqe overtredingen
niet genoeg.
Om vere\'e\'nigd te bljjven moet men op elkander
gelijken.
God, de reinheid bij uitnemendheid, kan
slechts in een zuiver hart wonen. — Gij bemint de
zonde, zelfs de kleinste zonde niet; en zoo, alvorens
-ocr page 160-
156
aan de stilzwijgendheid te ontbreken, — alvorens te
morren, — alvorens u aan die oneerbiedigheid en ver-
strooidheid in het gebed over te geven, gij tot u
zelven zegdet, Ik ga iets doen dat God mishaagt!
o neen, gewis, gij zoudt het niet doen.
Maar al die overtredingen, door lichtzinnigheid,
onbedachtheid of gewoonte begaan, betreurt ge te
weinig, en ge neemt te weinig voorzorg om ze te
vermijden. Bedenk wel — voorzorg is beter dan een
goed voornemen. Ziedaar wat uwe vereeniging met
God
in den weg staat. Indien gij God oprecht beniindet,
zoudt gij zeker die kleine fouten nog bedrijven, doch
hoe zoudt gij u er over vernederen, hoe zoudt ge
ze betreuren en vooral hoe zoudt ge ze door meerdere
getrouwheid trachten te herstellen ! O blijf toch nooit
van God verwijderd! Verwek spoedig een akte van
berouw, eene akte van liefde, met een kalm, doch
oprecht gemoed. De zonde, hoe klein ook, verduistert
het licht der genade en belet altijd min of meer het
gevoel van Gods tegenwoordigheid.
C. Men verontrust zich te zeer over zijne foiden
en ongetrouivheden.
God is de vrede; om met God vereenigd te blijven
moet men den vrede bezitten, den vrede beminnen,
den vrede zoeken; en zij heeft dien vrede niet, die
ziel die zich verontrust over hare ongetrouwheden en
fouten,—die zich ontmoedigt bij de kleinste overtreding,
die verwonderd is dat zij zoo zwak is, — die zich
ontevreden maakt en God niet meer durft te naderen,—
die uren lang nadenkt over de oorzaak harer verge-
telheid en juist daardoor intusschen haar plicht verzuimt
of met zeer veel nalatigheid vervult.
Zoo handelden de Heiligen niet. »Wanneer gij in
-ocr page 161-
157
eene fout gevallen zijt," zegt de H. Franciscus van
Sales, »verneder u voor God en bewaar den vrede."
Men moet leeren, niet alleen de gebreken van
anderen, maar ook zijne eigene te verdragen. Als
een reiziger op zijn wegvalt, wat zou liet hem baten,
te treuren en te roepen : wat hen ik ongelukkig! wal
moet ik beginnen ! waartoe
zouden hem deze klachten
dienen ? Moet hij niet spoedig opstaan en zijne reis
voortzetten, gewapend met meer voorzichtigheid en
ondervinding, maar ook met meer moed? *Ik heb
eene fout bedreven," zegt de met God veréénigde ziel
eenvoudig, en slaat een blik op het kruisbeeld ; » welnu,
ik ga die herstellen door datgene wat ik nu doen moet,
godvruchtig en zoo volmaakt mogelijk te verrichten."
D. Men heejt geene orde in hetgeen men doet.
God is de orde bij uitnemendheid ; Hij werkt zachtjes
en onafgebroken voort naar die richting, welke Hij
zich voorstelt. Wilt gij met Hem vereenigd worden ?
Zoo bemin de orde, bemin den regel. Geen uur komt
er voor waarin gij kunt zeggen : Ik weet niet wat
ik doen moet.
Doe datgene wat u aangewezen wordt,
doe het zachtjes, doch ga op het doel af.
Haast u niet, wil niet alles te gelijk doen, uit
vreeze van niet goed genoeg te doen wat gij doet.
Handel niet gelijk die goede Martha tot wie Jezus-
Christus zegde: Martha, Martha, gij zijt bezorgd
en bekommerd over vele zaken; ééne alleen is nood-
sakelijk.
Lucse X. 41.
Begin uw werk, zet het voort, onderbreek het
wanneer een ander werk u wordt opgelegd, doch
zonder ontsteltenis, en dan zal God met u werken.
Dit zelfde geldt voor uwe godvruchtige oefeningen ;
blijf niet langer in de kapel dan uw regel toelaat,
-ocr page 162-
158
laat uw gebed daar, wanneer uwe Overste u roept.
Leef in alles dag aan dag, beter nog uur voor uur.
0, mocht gij door Gods genade toch eens wel het
geluk begrijpen, dat ge hebt in het klooster te leven,
van waar uwe ziel zoetjes, zonder hevige schokken
te ondervinden, naar de eeuwigheid kan wandelen,
terwijl zij voortdurend aan weerszijden van haren weg
bloemen plukt om hare kroon te vormen !
E. Men moet zich niet met de zaken van
anderen bemoeien.
Dit is een algemeen gebrek, dat des te meer te
vreezen is, omdat het geen gebrek schijnt te zijn.
Men mag zich zeker met anderen bemoeien om haar
nuttig te zijn, haar vermoeienis te sparen, maar niet
om zich het hoofd te vervullen met wat zij zeggen
en denken.
Zet u geheel tot uw werk. Zet er u met God, en
uw geest zal zich niet met anderen bezig houden.
Een groot geheim om tot de verééniging met God
te geraken en er zich in te vestigen, — is zich niet
verder met de zaken van anderen in te laten dan
noodzakelijkheid of liefde van ons vergen. Wat kan
het u schelen, wat uwe Overste of zusters doen ?
Waarom bekommert gij u over die kleine gebeurtenis
die morgen vergeten zal zijn ? Blijf, o blijf veel liever
bij God, met God.
-ocr page 163-
159
X
<So3 facminmn is 3e>z>w$ in neX
SafaczMafiet %>cminne-n.
Het H. Sacrament des Altaars is Jezus-Christus,
is God zelf; God, die door eene onbegrijpelijke goed-
Leid, welke zijne liefde tot ons alleen kan verklaren,
een lichaam en eene ziel gelijk aan de onze heeft
aangenomen. Om onder ons te kunnen wonen heeft
Hij zich, door een nog grooter mirakel van liefde dan dat
der Menschwording, tot 07is voedsel gemaakt onder
den schijn van brood, ten einde altijd met ons te
kunnen verblijven.
Het H. Sacrament des Altaars is, vooral voor de
religieuze, het middel of beter de gelukkige nood-
zakelijkkeid om God op eenigszins stoffelijke wijze
hare liefde en dankbaarheid te kunnen bewijzen.
Zij kan aan God die zorgen bewijzen, die zij haren
ouders bewijzen zou, indien zij die bij zich hadde.
Zij kan zorg dragen voor het Heiligdom, waarin Jezus
verblijft, gelijk zij zorg zou dragen voor de ouderlijke
woning; — zij kan het altaar, waarop Hij rust,
versieren, — de bloemen aankweeken, die haren geur
aldaar verspreiden, — eene schitterende witheid geven,
aan het lijnwaad, waarop Jezus* komt rusten. Zij
weet, dat zij Jezus op eene bepaalde plaats vinden
kan; — zij ziet Hem om zoo te zeggen van aangezicht
tot aangezicht onder den schijn van brood.
Zij leeft met Jezus onder één dak; — zij zorgt
voor het Godslampje, dat voor het Tabernakel brandt,
-ocr page 164-
160
en dat aan den Heer Olier deze woorden ontlokte:
»0 lampen van het Heiligdom, hoe gelukkig zijt gij,
»voor Gods meerdere eer te mogen verteren! O mocht
»ik deel hebben aan de hoedanigheden van dien olie,
»om mij ook geheel voor Jezus te kunnen verteren !"
Het H. Sacrament des Altaars is voor elke ziel,
doch vooral voor de religieuze ziel het middenpunt,
het leven, het einde van alle zaligheid.
Het is Jezus die ons toebehoort, zich ter onzer
beschikking stelt, Jezus die zich zei ven en zijne
verdiensten aan ons mededeelt.
De verdiensten van Jezus mogen de onze genoemd
worden, zoowel als de zijne.
Zijne voldoeningen zijn minder zijne schatten dan
de onze. Hij helpt ons in onze boetvaardigheid,
vertroost ons in onze moeielijkhedeu, ondersteunt ons
in onze beproevingen. Al wat goed, wat heilig, wat
schoon, wat aangenaam is, vinden zijne dienaars in Hem.
Waarom zou men arm blijven, daar men Jezus
kan bezitten, zoo men maar wil ?
Waarom zou men zich aan droefheid overgeven,
daar Jezus de vreugde des Hemels is en zoo gaarne
...                     
zijn intrek neemt in bedroefde harten?
Vele zaken kan men overdrijven, doch nooit zullen wij
de verplichting overdrijven die wij hebben om Jezus te
beminnen en zijne liefde en barmhartigheid te loven.
Bemin dan Jezus in het Tabernakel; want Hij is
het die u geroepen heeft tot het heilig leven dat gij
leidt. Het was aan den voet des Altaars, dat gij het
eerst de stem hoordet, die u zegde : » Verlaat het huis
uwer ouders en komt tot mij."
Het was het veelvoudig ontvangen der H. Communie,
waardoor gij de kracht hadt om u aan alles te ont-
rukken wat u dierbaar was.
-ocr page 165-
161
Bemin dan Jezus in zijn H. Sacrament.
Heb voor Jezus, die alles voor u is, die de plaats
bekleedt van vader, moeder, van al wat u dierbaar
was, eene vurige liefde; bemin Hem met al de tee-
derheid waarmede men op aarde elkander beminnen
kan, doch bemin om bovennatuurlijke beweegredenen.
Zeg mij, is er niemand op aarde die gij zeer bemint ?
Bemint gij uwe ouders, uwe zusters niet innig?
Welnu, breng die liefde over op uwen hemelschen
Bruidegom, die liefde die uvan vreugde doet trillen,
als ge ze na eene lange afwezigheid wederziet, die
u met aandoening vervult, waaneer gij hun naam
slechts hoort noemen.
Vraag aan Jezus de genade, Hem aldus, altijd meer
te beminnen, en Hij zal u die geven.
Die liefde tot Jezus moet geen voorbijgaand gevoel
zijn, dat het hart een oogenblik doordringt en ver-
warmt; die liefde moet even eeuwigdurend zijn als
de liefde van Jezus in het H. Sacrament tot ons; en
daarom moeten wij die liefde door uitwendige oefe-
ningen onderhouden, gelijk men de vlam der godslamp
slechts onderhoudt door den ^lie, dien men er voort-
durend bijgiet.
Die liefde moet eeuwigdurend zijn, gelijk Jezus liefde
voor ons blijft voortduren in het H. Sacrament.
Zij moet werkdadig zijn gelijk de liefde van Jezus in
het H. Sacrament, en zich doen kennen door oefeningen
van eerbied en toewijding jegens onzen Verlosser.
Zij moet trachten, Jezus te behagen en Hem na te volgen
in hetgeen Hij zou doen, ware Hij in onze plaats.
Ziehier eenige uitwendige oefeningen, welke de in-
wendige liefde in ons moeten onderhouden.
1. Verzuim nooit de kniebuiging wanneer gij de
Kapel binnentreedt of het H. Tabernakel voorbij gaat.
11.
-ocr page 166-
162
Doe ze niet uit gewoonte, maar langzaam en eer-
biedig, in verééniging met uwe ziel, die zich voor
haren God vernedert en Hem aanbidt.
Men moet de knie buigen zoo dikwijls men zich
voor Jezus in het tabernakel vertoont, of voorbij gaat.
Deze regel duldt geene uitzondering, noch voor de
priesters, noch voor de leeken, noch voor de kinderen,
noch voor de volwassenen. Niets is klein ten opzichte
van het H. Sacrament. Daarom ziet men in de Levens
der Heiligen, met welke groote nauwkeurigheid zij
alle voorschriften nakwamen, welke den eerbied ?oor
het Allerheiligste betroffen.
De H. Carolus Borr, de H. Ignatius, de H. Fran-
ciscus van Sales, de H. Vincentius van Paulo duldden
niet de minste overtreding dezer kerkelijke voor-
schriften.
Het is vooral, wanneer het H. Sacrament ter aan-
bidding is uitgesteld, dat gij meer dan ooit getrouw
moet zijn in het vervullen dezer voorschriften. Dan
moet gij u niet met eene enkele kniebuiging tevreden
stellen, maar op twee knieën nederknielen en diep het
hoofd buigen. Dit voorschrift is geen godsdienstige raad-
geving, zooals sommigen wellicht zouden meenen;
het is eene kerkelijke wet, waaraan men zich moet
onderwerpen en welke trouwens even schoon als
passend is. Al deze uitwendige oefeningen hebben
grooten invloed op den geest des geloofs en de ware
godsvrucht jegens het H. Sacrament des Altaars. Het
is het hulsel dat de vrucht omgeeft en haar behoedt
voor het bederf. Hier past het woord des Evangelies
»Hij die in het kleinste getrouw is, zal ook in het
grootere getrouw zijn."
Lucae XVI. 10.
2. Daar Jezus wel met u onder één dak wil
•wonen, en zich aan uwe zorgen wil toevertrouwen,
-ocr page 167-
163
moet gij in den volsten zin des woords de dienstmaagd
van Jezw-Christw icezen.
Het Tabernakel, het Altaar, de Kapel moeten blinken
van zindelijkheid.
De geheele Kapel moet stilte en ingetogenheid
inboezemen, door de orde en den goeden smaak die
er heerschen. Geen kamer in het huis mag beter
versierd worden dan de Kapel. Zij immers is de
woonplaats van den dierbaren Vader, van den goeden
Meester, wien gij u hebt toegewijd, van den Bruidegom,
met wien gij beloofd hebt, tot uw laatsten snik te
zullen leven. En welk kind, welke liefdevolle dienares,
welke bruid zal niet met het schoonste wat zij heeft,
de kamer versieren van haar vader, haar meester,
haar echtgenoot ?
3. Hoe gelukkig zijn die religieuzen, welke God,
door eene liefde waarvan zij nooit de uitgestrektheid
zullen begrijpen, heeft uitgekozen om Zusters van het
II. Sacrament, van de gedurige Aanbidding
, van de
Eerewacht van zijn heilig Lichaam te zijn
, die, dag
en nacht voor het Tabernakel doen wat de engelen
onzichtbaar doen en zullen doen tot het einde der
eeuwen!
Alle engelen hebben niet dezelfde zending, en alle
religieuzen hebben niet dezelfde roeping; doch allen
moeten trachten, Jezus gedurig te aanbidden door hare
gedachten dikwijls te vestigen op dien goeden Meester
die bij haar woont. Ziehier eenige oefeningen, welke
een godvruchtig schrijver aan wereldsche personen
aanraadde.
»Gij hebt dezen morgen gecommuniceerd en uw
Jezus met u genomen. O prijs Hem, loof Hem door
den lofzang uwer liefde ; en moge uwe ingetogenheid
en uwe godsvrucht Hem nooit uit het oog verliezen !"
-ocr page 168-
1G4
»Gij zit naast iemand die ditzelfde geluk genoten
heeft, wellicht juist de Communiebank heeft verlaten ;
aanbid Jezus in die ziel, haar eerbiedig groetende;
en gij zult haar veel meer liefhebben, wanneer gij in
haar een levend tabernakel van God ziet, dat de
engelen omringen om hunnen God een hofstoet te
vormen. O wat zou de liefde aangroeien door deze
eenvoudige oefening van Jezus te aanbidden in het
hart van onzen evennaasten !"
»Gij gaat de Kerk of Kapel voorbij, waar het
Allerheiligste rust; ge mist den tijd, er u op te houden.
Welnu, dat uw hart de muren doordringe door eene
oefening van geloof, een woord van liefde; en God,
die daar gevangen en opgesloten is in het Tabernakel,
zal u in uw eigen hart een woord van erkentenis
en zegening doen hooren."
»Gij hoort de klok slaan ; herinner u dan dat, op
dit oogenblik, op verren afstand wellicht, eene H. Mis
wordt opgedragen. Voor u bestaat die afstand niet, wijl
gij in den geest kunt gaan nederknielen voor het
Altaar, waar gij weet dat het goddelijk lam wordt
geslachtofferd, als een zoenoffer van vrede en liefde
voor alle arme zondaars."
»Uw blik valt op een kruisbeeld. Geef de vrije
vlucht aan uw geloof en ga u in den geest nederwerpen
op den berg van Calvarie, voor dat eerste Altaar
waarop het goddelijk Bloed den losprijs betaald heeit
voor alle zielen en voor de uwe in het bijzonder."
»Wanneer gij een Priester ontmoet, zoo zie in hem
niet den mensen, maar den offeraar ; en denk aan al
de HH. Missen, die door zijne hand opgedragen zijn
en nog opgedragen zullen worden, en vereenig u
daarmede tot grooter voordeel uwer ziel."
-ocr page 169-
165
êo3 beminnen i$ \'SftLavia %>&w\\\\nnnn.
Men kan God niet beminnen zonder Jezus-Christus
te beminnen; men kan Jezus-Christus niet beminnen
zonder Maria, zijne heilige Moeder, lief te hebben.
Maria is zoo innig verbonden met Jezus dat, indien
wij voor haar geen bijzonderen eerbied en liefde
zouden koesteren, wij Jezus zouden mishagen en Hem,
om zoo te zeggen, zouden beleedigeu.
Tusschen den zoon en de moeder bestaat zulk een
innige liefdeband dat, wanneer men ze scheidt in de
hulde van eerbied en achting, die men een hunner,
met uitsluiting van den andere zou brengen, men
beiden zou beleedigen. Zeker bestaat hierin een
onderscheid, want de waardigheid van Moeder van
God is Maria door God zelf gegeven, en God
heeft ook gewild dat dit voorrecht door hemel en
aarde, door engelen en menschen gekend zou zijn,
en dat alle schepselen zich voor hare uitstekende
grootheid zouden nederbuigen en vernederen, gelijk
onderdanen voor hunne koningin , gelijk dienaars voor
hunne meesteres.
Maria dienen, eeren en beminnen is den goddelijken
wil vervullen.
Gij weet dit wel, religieuze zielen, en gij begrijpt
ook dat, na het hart des priesters, het hart der religieuze
voor de moeder van Jezus de teederste, de innigste,
de kinderlijkste liefde moet koesteren.
I.
Toen de religieuze zich aan God heeft toegewijd,
toen zij de Bruid van Christus is geworden, is zjj
-ocr page 170-
166
in de familie van Jezus-Christus getreden, en Jezus
Moeder is dubbel de hare geworden.
In de wereld noemt de vrouw »Moeder" degene
die haren echtgenoot het leven geschonken heeft. Noem
dan Maria uwe Moeder, want zij is dit nog meer
voor u dan voor andere Christenen, en zij zal zich
nog meer voor u dan voor anderen eene moeder toonen.
Ziehier welke rechten uw titel van religieuze u op
hare liefde geeft.
1.     Gij bemint haren zoon meer dan anderen, daar
gij uit liefde tot Hem verzaakt hebt aan alles wat u op
aarde toelachte, aan alles wat uwe zinnen kon streelen.
Hoe zou Maria u dan niet beminnen, hoe zou zij
geene bijzondere genaden over u afsmeeken om uwe
ziel te versieren, ten einde gij uwen Bruidegom,
haren Zoon, meer tot eer zoudt verstrekken, zij,
de Schatbewaarster zijner genaden ? Is het ook geene
eer voor Maria, wanneer Jezus Bruid heiliger, god-
vruchtiger, geduldiger is dan alle andere schepselen?
2.     Gij leeft in het huis van haren Zoon,—in het
gezelschap van haren Zoon, — gij bewijst haren Zoon
al de stoffelijke diensten die gij aan Hem in zijn
heilig Tabernakel bewijzen kunt. Hoe zou Maria u
niet dankbaar zijn, hoe zou zij niet gereed zijn, u
alles te verwerven wat gij vraagt, aan u die niets
aan haren Zoon weigert. En zijt gij, uit menschelijke
zwakheid, verslapt, leeft gij in lauwheid, moet zij
dan niet, uit eerbied voor haren Zoon, alles doen
wat haar mogelijk is om u uit dien staat te trekken V
En gevoelt gij niet dat, als gij slechts uwen goeden
wil toont, het u gemakkelijk zal zijn, op het goede
pad terug te keeren en vorderingen te maken in de
deugd, door de hulp van haar, die de H. Kerk de
smeekende Almacht noemt.
-ocr page 171-
167
3. Gij "werkt rechtstreeks voor haren Zoon Jezus.
Werkt gij aan de opvoeding van kinderen, zoo is
dit om hun Jezus-Christus te doen kennen; — zorg
gij voor weezen, dan is het om hen Jezus-Christus
te doen beminnen; — past gij zieken op, het is om
hen te bereiden tot Jezus-Christus te gaan; — indien
uw leven geheel aan het gebed is gewijd, zoo is dit om
Jezus-Christus te aanbidden; — zoo gij boete pleegt, is
het om de beleedigingen Jezus aangedaan te boeten: —
hoe zou dan Maria niet geneigd zijn, u in alles te
helpen, u te verrijken, te beschermen, te bemoe-
digen, voor u de minzaamste , de teederste, de meest
toegenegene moeder te zijn.
Verzamel al de bladzijden waarop de Heiligen de
barmhartigheid van Maria voor de zondaars, haar
medelijden met de ongelukkigen, hare goedheid voor
de rechtvaardigen, hare liefde voor alle menschen
hebben beschreven en geprezen; en wanneer gij geene
woorden meer kunt vinden om alles uit te drukken
wat uw geest in het hart dier goede moeder kan
uitdenken , zeg dan : Maria is voor mij barmhartiger,
meer liefdevol, meer toegenegen dan alles wat men
uitdenken kan !
1.
Gij zult haar dus liefhebben, die Moeder van Jezus
en uwe Moeder, met al de teederheid waartoe uw
hart in staat is.
Gij zult haar nog meer beminnen, omdat zij be-
halve den schoonen titel van haar kind, dien gij met
alle christenen gemeen hebt, u nog een anderen naam
toevoegt: dien van hare vriendin.
Jezus zegde tot zijne Apostelen: Ik zal u niet
meer mijne dienaars, maar mijne vrienden noemen
,
-ocr page 172-
168
(Joa. XV. 15); en de medelijdende Moeder des Ver-
lossers gewaardigt zich ook, ons hare vriendinnen te
noemen, — ons die in eene heilige gemeenzaamheid
met Jezus mogen leven, en dit leven aan zijnen
dienst hebben toegewijd; — zij gedraagt zich jegens
ons als de oprechtste, de liefderijkste, de getrouwste
aller vriendinnen. Bijstand, troost, hulp, kiesche
opmerkzaamheid, minzame voorkomendheid, voort-
durende toegevendheid, zelfs na onze gedurige ondank-
baarheid, dit alles heeft zij voor ons. O Maria, wie
zal ooit de onbegrijpelijke goedheid van uw hart kennen
voor de zielen die uwen goddelijken zoon zijn toe-
gewijd ! Gij zijt hare trouwe gezellin al de dagen
van haar leven. Gij ondersteunt haar, wanneer zij
vermoeid zijn; gij brengt haar op den goeden weg
terug, wanneer zij verdwaald zijn; gij troost haar
in hare droefheid, gij versterkt • haar in hare moede-
loosheid , gij verdedigt baar als men haar beschuldigt.
De heiligste vriendschap der menschen kan nimmer
de vriendschap onzer heilige Moeder evenaren.
Dat uwe leus dan zij: Alles voor Maria om Jezus,
alles voor Jezus om Maria!
Dat uw doel zij, olies
met Maria, in Maria, door Maria, voor Maria te
doen, ten einde alles volmaakt te doen met Jezus
, in
Jezus
, door Jezus, voor Jezus, ons laatste einde.
Dat uw geliefkoosd gebed deze verzuchting zij, welke
de H. Kerk met aflaten heeft verrijkt.
Wees gegroet, enz. O mijne vorstin! o mijne
moeder! ik offer mij geheel aan u, en om u mijne
verkleefdheid te bewijzen, wijd ik u heden mijne oogen
toe, mijne ooren, mijnen mond, mijn hart, oprecht
geheel mijzelve; daar ik dus de uwe ben, o mijne
goede moeder, zoo bewaar mij, verdedig mij als uw
eigendom en bezitting. O mijne Vorstin! o mijne
-ocr page 173-
1B9
moeder ! gedenk dat ik uwe ben : bewaar mij, verdedig
mij als uw eigendom en bezitting.
Gelukkig de religieuzen, die om tot Jezus te gaan
en toe te nemen in de liefde tot Maria, alles doen
onder de oogen van Maria, alles aan God opofferen
door de handen van Maria; want zij zullen veilig en
snel den trap van volmaaktheid bereiken, dien God
van haar vraagt.
4de HOOFDSTUK.
a&cAooninq de/c twlde, Koï §od.
God is niet ondankbaar; en zooals wij bereids ge-
zegd hebben, beloont Hij, zelfs op aarde honderdvoud
wat men voor Hem doet.
De religieuze, welke getracht heeft, God hare liefde
te bewijzen door de verschillende oefeningen, welke
wij hebben aangetoond, kan, helaas! zeker nog fouten
bedrijven. Haar goede wil vrijwaart haar niet tegen
de menschelijke zwakheid, maar die goede wil, die
zich toelegt aan God te denken, van God te spreken,
tot God te spreken
, te willen wat God wil, Jezus en
Maria te
beminnen, treft natuurlijk het hart van God,
en dat Hart begunstigt haar met bijzondere genaden,
als belooning voor de liefde aan Jezus betoond.
Onder deze belooningen kiezen wij er slechts twee,
die God gewoonlijk geeft: den vrede en de zacht-
moedigheid van karakter.
Wij zeggen gewoonlijk; want
God heeft in zijne schatten nog veel inniger beloo-
ningen, waarvan wij hier niet spreken.
-ocr page 174-
170
L
In vrede leven is zich beveiligd gevoelen tegen
elk gevaar.
Het is leven zonder zorg voor den dag van morgen,
daar wij overtuigd zijn, dat de dag van morgen,
zoowel als de dag van gisteren, ons alles zal geven
wat ons noodig is. Het is zich vertrouwelijk verlaten
op eene veilige bescherming, op eene standvastige
genegenheid, op een altijd gereedstaande hulp. Het
is, in één woord, leven gelijk een kind dat door
zijne moeder bewaakt, verzorgd, bemind wordt, zonder
andere bekommering dan zijne moeder te gehoorzamen.
Ziedaar den toestand der religieuze, die God bemint
«n door Hem bemind wordt.
Jezus slapende in het scheepje, dobberend op eene
onstuimige zee en door een hevigen storm geslingerd,
ziedaar het beeld dat de religieuze zich voor oogen
stelt, wanneer eenig gevaar haar dreigt of eenige
vrees haar beklemt. Jezus is met mij, zegt zij, en
zij stelt zich gerust.
Hoe vaak heeft zij reeds die zoete woorden gehoord
van den Meester, welken zij dient: Vrees niet, ik
hen het!
(Matth. XIV. 27; Marci VI. 50 ; Joa. VI. i0.)
Heeft zij reeds niet verscheidene malen, wanneer zij
vreesde door de bruischende baren verzwolgen te
worden, de kalmte rondom zich zien terugkeeren?
Daarom blijft hare ziel in vrede, wanneer zij van
buiten geslingerd wordt. Zij bidt en zet zoo goed
-ocr page 175-
171
mogelijk de haar opgelegde taak voort, en verwacht
de hulp van God, op Wien zij in alles vertrouwt.
Hare eenige zorg is, Jezus meer en meer te beminnen
en hare liefde door groote getrouwheid te betoonen.
En in die ziel die Hem bemint en waarin Hij woont, —
is God de Vader, die in alles voorziet en zijnen schep-
selen beveelt haar het noodige te verschaffen, — een
Vader, wien zij alles mag vragen, bij wien zij zich mag
gaan beklagen, — een Vader, dien zij altijd goed,
altijd medelijdend, altijd edelmoedig zal vinden.
God is een Vriend, die altijd van haar datgene
zoekt te verwijderen wat haar onnoodig zou veront-
rusten, bedroeven, hare onschuld zou bezoedelen, —
een toegenegen Vriend , — die haar zeker somtijds ge-
drukt laat onder het gewicht eener beproeving om haar
te versterken, doch die van tijd tot tijd deze schijnbare
verlatenheid door den zoetsten troost doet opvolgen.
God is een Meester, die haar met wijsheid en
zachtmoedigheid bestiert, — een machtige Meester,
zonder wiens toelaten niets haar kan deren, die de
kwaadwilligheid der schepselen kan beletten, en haar
slechts die mate van beproeving, van angst, van
kommer, van ziekte toedient, die Hij weet, haar
noodzakelijk te zijn.
God is een Geneesheer, die met eene liefdevolle
zorgvuldigheid de ziel, die zich aan Hem heeft toe-
gewijd , verzorgt; die arme ziel heeft door haar omgang
met de wereld ziekten en gebreken overgeërfd welke
eene smartvolle behandeling en pijnlijke ontberingen
noodzakelijk maken, — maar dit geschiedt met zooveel
kieschheid, zulk eene wijze voorzorg, dat de ziel te
midden van haar smartvol lijden haar goddelijkeu
Geneesheer glimlachend aanziet, Hem bedankt en
nog meer bemint.
-ocr page 176-
172
Hoe zou eene religieuze, met deze gedachten welke
haar door eene bgzondere genade tot eene gewoonte
worden, niet in vrede leven, lijden en sterven ?
God is haar Alles. — De schepselen zijn ten haren
opzichte slechts werktuigen in \'s Heeren hand en zij
draagt in zich de overtuiging, dat God steeds alles
ten beste schikt voor zijne vrienden tot zelfs het
lijden, dat de kwaadwillige schepselen haar berokkenen.
Wat kan het haar dus in den loop des levens maken,
dat men haar achte of misachte, — dat men haar
prijze of lake, — dat men haar verheffe of vernedere,—
dat men haar verongelijke of recht doe wedervaren ?
Zij ziet daarin slechts s\' werelds loop. Het ware,
het eenige voor haar is God en zijn heiligen wil.
Niets zijn, groot zijn, weinig zijn; bevelen, ge-
hoorzamen, gehoorzamen aan dezen of genen; vernederd
worden, vergeten worden; gebrek lijden of overvloed
hebben; zich vervelen in werkeloosheid of met werk
overladen worden; alleenzijn of met anderen leven,
leven met wie ook, zijn levensweg duidelijk ge-
bakend zien of dien slechts zoover zien als noodig
is om den eenen voet voor den anderen te kunnen
zetten, vertroosting genieten of dorheid en bekoring
ondervinden; gezond zijn, ziek zijn, of jaren lang
moeten kwijnen; krachteloos en een last voor de
gemeente worden, die men tot steun zou moeten
zijn; lang leven, spoedig sterven, dadelijk sterven: —
alles is haar goed, omdat zij weet dat alles gezonden,
toegelaten, aldus beschikt wordt door haar hemelschen
Vader, door den God dien zij bemint, op wien zij
een onwankelbaar vertrouwen gevestigd heeft.
Zeker is zij niet ongevoelig voor de smarten die
zij lijdt in lichaam of ziel, doch daar hare liefde
tot God alles overtreft en hare zelfverloochening de
-ocr page 177-
173
vrucht is dezer liefde, keert zij zich vertrouwelijk
tot God, wanneer zij iets te lijden, heeft onderzoekt
of zij zich door hare ougetrouwheid niet van Hem
verwijderd heeft, keert tot Hem door eene oefening
van liefde terug en zegt Hem, zelfs met een bloedend
hart: » Uw wil, o Heer, en niet de mijnel" Eu dan
beneemt God haar de slaafsche vrees, verwijdt haar
het hart, geeft haar een grooter vertrouwen en eene
altijd grootere liefde.
Hierdoor leeft zij zoodanig in vrede dat, indien
God haar de keuze liet, gelijk aan sommige Heiligen,
tusschen ziekte of gezondheid, tusschen grootheid of
vernedering, zij eenvoudig tot God zou zeggen : Vraag
mij niet, wat ik wil; zorg Gij voor mij, mijn God,
dit zal voor mij veel beter zijn.
II.
©e &acntmoediane>id van invotst.
De tweede belooning der liefde tot God is zacht-
moedigheid in woorden
, in daden, in karakter.
Wij nemen onwillekeurig iets aan van het karakter
der personen die wij liefhebben en met wie wij ge-
meenzaam omgaan; en hoe inniger onze betrekkingen
zijn, hoe meer wij elkander onze gedachten, onze
meeningen, onze manieren mededeelen.
Om deze rede neemt de ziel, die met Jezus ver-
éénigd leeft, door hare liefde, het gebed, de meditatie,
de volkomen onderwerping aan den wil Gods, lang-
zamerhand iets over van de zachtmoedigheid en de
nederigheid van Jezus.
-ocr page 178-
174
Dit is vooral opmerkelijk in de zielen die leven
in vereeniging met Maria, al hare daden verrichten
met en door Maria.
Eene religieuze die zich aldus met al de kracht
van haren wil met de H. Maagd vereenigt om Jezus
meer te beminnen, te dienen en te behagen, al ware
haar inborst eenigszins ruw en driftig, — wordt
langzamerhand geduldig, zachtmoedig, welwillend
en goedaardig; en deze goedheid en welwillendheid
zal toenemen, naarmate zij zich inniger veréérrigt met
Jezus en Maria.
Het gaat met haar gelijk met wrange, zure vruchten,
die zoet worden naarmate zij rijper worden; of gelijk
met die vruchten die men in suiker legt, welke zich
zoodanig daarmede doordringen, dat zij zelfs geheel
tot suiker overgaan.
Zij voelt zich niet beleedigd noch vertoornd door
die kleine tegenheden, welke haar vroeger het leven
zoo onaangenaam maakten; hare omgeving verwon-
dert zich, haar zoo kalm en opgeruimd te zien, haar
minzamer te hooren spreken, haar eenvoudiger te
zien handelen.
Zij is vol medelijden en welwillendheid voor de
zwakheid van anderen; en moet zij, uit plicht, gestreng
zijn, dan mengt zij hare berisping met zooveel voor-
zichtigheid en zachtmoedigheid, dat men gevoelt dat
God waarlijk in haar woont, door haar spreekt, door
haar handelt.
Dit staat zoo vast dat, wanneer gij godvruchtige
personen ziet wier humeur onaangenaam is en die
zich vertoornen bij de kleinste beleediging of bij de
kleinste fout die zij in anderen bespeuren, gij niet
moet denken dat zij niet op den weg der volmaakt-
heid zijn, maar dat zij nog niet genoeg met God
-ocr page 179-
175
vereenigd zijn en dat zij de II. Maagd nog niet genoeg
beminnen.
De ziel, die innig met God veréénigd is, kan
zwaar beproefd en wreedelijk gepijnigd worden; doch
wat haar ook moge kwellen, en wie haar dit lijden
ook moge aandoen, nooit verliest zij den inwendigen
vrede, noch zelfs de uitwendige kalmte en opge-
ruimdheid van gelaat.
»0 hoe goed is het C4od te beminnen," roept de
H. Franciscus van Sales uit, » slechts in God te leven,
in God te werken, zich in God te verheugen, niets
te doen dan voor Gods meerdere eer en glorie!"
Daaruit spruiten in het hart het vergeten van alle
schepselen en van zichzelven, het verbannen van
elke zonde, de begeerte naar de volmaaktheid.
Daaruit spruiten zedigheid in houding, zachtaardigheid
in het spreken, minzaamheid in den omgang, hel-
derheid van gelaat.
Daaruit spruiten eenvoudigheid des harten, geduld
in beleedigingen, nederigheid bij loftuiging, gelatenheid
in tegenspoed, geduld bij het werk, tevredenheid in
ziekte, vurigheid in het gebed, blijdschap in het lijden
den vrede in alle zaken.
O hoe waar is dit woord der Heiligen: wie God
bemint bezit God, wie God, bezit bezit alles.
-ocr page 180-
176
TWEEDE HOOFDDEEL.
lste KCOOFIDSTTJiC.
e&cwce-<frz&de>n d&i nactefontie.fêe\'.
De religieuze moet haar evennaasten liefhebben
omdat:
1°. God het gebiedt.
2°. De evennaaste het verdient.
3°. De titel van religieuze het vordert.
4°. De straffen voor hen die dit gebod overtreden,
vreeselij ie zullen zijn.
êo3 wit dat wij den cv&nn<x<x$fon
fominnzn.
Het gebod, ons door Jezus goddelijken mond ge-
geven, zegt uitdrukkelijk: Gij zidt uwen evennaasten
als
tl zelven beminnen.
-ocr page 181-
177
God wil het! moet dit woord alleen niet voldoende
zijn ? Als wij God beminnen, moeten wij dan niet
willen wat Hij wil ? Moeten wij niet alles doen wat
Hij verlangt ?
Het gebod is duidelijk, in juiste woorden vervat,
yoor geene dubbelzinnigheid vatbaar. Men moet het
woordelijk nemen, en het willen uitleggen zou het
minder sterk maken!
Het gebod is eenvoudig; het beantwoordt zoo
volkomen aan die behoefte om te beminnen door
God in ons hart gelegd; maar in de uitoefening van
het gebod vindt het, door de erfzonde, in ons hart
dikwijls hinderpalen die men menschelijker wijze
onoverkomelijk mag noemen; daarom doet Jezus-
Christus voor dit gebod wat Hij voor geen ander
doet. Hij herhaalt het met nadruk; — Hij wil dat
zijne Apostelen er op aandringen, en de natuur en
kenmerken dezer liefde zeer omstandiglijk doen ken-
nen; — Hij haalt menigvuldige redenen aan om ons
aan te zetten, onzen naasten te beminnen; — Hij
belooft de zoetste belooniugen aan hen, die zich aan
die zoete liefdewet willen onderwerpen.
Wij laten hier eenige texten der H. Schrift volgen over
de naastenliefde; niets is beter bekwaam om indruk te
maken op onzen geest en ons aan te zetten, onzen naasten
te beminnen, zooals Jezus-Christus het vraagt door den
mond van den H. Johannes, niet alleen in woorden ,
maar in werken en in waarheid.
I Joa. III. 18.
Jezus-Christus geeft ten eerste het gebod der naas-
tenliefde als zijn gebod. Dit is mijn gebod, zegt
Hij, (Joa. XV. 12.) het mijne, — dat is het gebod,
dat mij het meeste aan het hart ligt, aan welks
naleving ik het meeste hecht, het gebod dat ik bij-
zonder op aarde ben komen brengen, en dat ik op
12.
-ocr page 182-
178
zulke wijze beoefend heb, dat ik zeggen kan : Bemint
elkander gelijk ik u bemind heb."
Joa. XIII. 34, XV. 12.
Jezus maakt daarvan de voltrekking van het groote
gebod van God te beminnen en maakt het daarvan
onafscheidbaar : »Het is daaraan gelijk: zegt Hij."
(Matth. XXII 39, Marci XII. 31.)
Jezus maakt daarvan het herkenningsteeken zijner
leerlingen. Allen zullen hieraan kennen dat gij mijne
leerlingen zijt, als gij elkander bemint.
(Joa. XIII. 35.)
Zijn Apostel noemt het de gewichtigste aller plich-
ten: Voor alle dingen hebt liefde voor elkander
(Coloss. III. 14), en Jezus zelf zegt, dat de liefde die
ons goed en barmhartig maakt, grooter is dan alle
brand- of zoenoffers.
(Marci Xlt. 33.)
Hij verklaart, dat op den dag des oordeels het
vooral onze naastenliefde zal zijn die Hem over ons
een vonnis van zaligheid of van verdoemenis zal doen
uitspreken. — Wilt gij dan niet geoordeeld of veroordeeld,
worden, zoo oordeel of veroordeel niet. O gij, die
zooveel zonden hebt bedreven, uwe vrijspraak is in
uwe eigene handen; wat gij doen zult ten opzichte dier
zuster, wier gedrag, wier woorden, wier handelwijze
u mishaagd hebben, zal God ten uwen opzichte doen.
Indien gij vergeet, zal God vergeten; indien gij
vergeeft, zal God vergeven; indien gij haar de plaats
die zij in uw hart moet bekleeden, terug geeft, zal God
u de plaats geven, die Hij u in zijn hart beloofd heeft.
Jezus zal u niet zeggen: Kom, gezegende mijns
Vaders, omdat gij lange gebeden gesproken hebt,
omdat gij streng gevast hebt, omdat gij schitterende
mirakelen gedaan hebt; maar Hij zal zeggen: Kom.
gezegende mijns Vaders, gij die uit liefde tot 7>iij moen
evennaasten hebt bemind, met geduld hebt verdragen
met goedheid hebt geholpen.
-ocr page 183-
179
Jezus belooft zijne genaden in evenredigheid der
liefde, die wij voor onzen naasten zullen betoonen.
» Met de maat, waarmede gij meet, zult gij uitgemeten
worden."
Matth. VII, 2; Marci IV. 24; Luca? VI. 38.
Die goede, barmhartige meester gaat nog verder.
Hij stelt zich in de plaats van onzen evennaasten.
Voor zooveel gij den minste der mijnen zult gedaan hebben,
zegt Hy, hebt gij het mij gedaan. Matth. XXV. 40.
God verzekert ons, dat wij zijn oogappel toonden,
wanneer wij de liefde schenden.
Zach. II. 8.
Kan men dringender, krachtiger beweegreden
vinden om den naasten te beminnen.
Luister nog verder. De naastenliefde is de bijzondere
genade, die Jezus voor zijn dood aan zijn Goddelijken
Vader voor de zijnen vraagt. Mogen zij allen gelijk
xoij slechts één zijn,
zegt Hij in het zielroerend gebed
bij het laatste avondmaal. Joa. XVII. 22.
Het is het kort begrip der christelijke wet; zoodat,
zegt de H. Paulus in naam van Jezus-Christus, hij
die de liefde bewaart, de geheele wet bewaart; en,
voegt de H. Johannes er bij: Indien iemand zegt, Ik
bemin God, en zijn broeder haat, hij is een leugenaar.
I Joa. TV. 20.
Het is eindelijk het zegel en het kenmerk der
kinderen Gods, want haat en tweedracht zijn het
kenmerk der kinderen des duivels; hij die zijn broeder
haat, is niet van God.
Voor alles hebt wederzijds, zegt de H. Petrus,
bestendige liefde jegens elkander (I Petri IV. 8).
Wij zoeken zoo angstig zielbestierders om ons in het
geestelijk leven te geleiden; wij zijn altijd begeerig
naar godvruchtige oefeningen, wij leggen ons dan
op deze, dan op gene deugd toe! Och zoeken wij
zooveel niet, vragen wij zooveel niet, maar laat ons
-ocr page 184-
180
beminnen. Want, zegt de H. Petrus, de liefde be-
dekt eene menigte zonden,
(I Petri IV. 8) : dat wil
zeggen, verbergt ze in de oogen van God, zooiafc
op den dag des oordeels, als wij onzen naasten om
God en voor God bemind hebben, onze zonden noch
nageteld nocli gestraft zullen worden, zij zullen niet
meer bestaan ; de liefde zal over ons zulke groote
genaden hebben getrokken, dat onze wil onze zonden
zal verfoeid en God die volkomen vergeven zal hebban.
Hoe troostend is deze leer. O gij die uw leven
doorbrengt in angstige vrees voor uwe zaligheid,
overdenk deze zoete woorden: Om zalig te wordm
is het genoeg de geboden Gods te vervullen;
welnu
al die geboden bestaan in God en zijn evennaasten
te beminnen;
geen duidelijker teeken is er dat men
God bemint, dan wanneer men zijn naasten bemint
uit liefde tot God.
Meer is niet noodig ter zaligheid. Wat kan ge-
makkelijker zijn? Ja zou men niet moeten zeggen,
o mijn God, dat gij den weg ter zaligheid te gemakkelijk
hebt gemaakt ?
Beminnen wij dan, beminnen wij vooral; want,
zegt de H. Paulus, »al deelde ik al wat ik bezit,
tot sp\'js voor de armen uit, al leverde ik mijn lichaam
om het te doen verbranden, als ik de liefde niet heb,
dient het mij tot niets
(I Cor. XIII. 3); al sprak ik
de taal der mensehen en der engelen, wanneer ik de
liefde niet heli
, ben ik als een klinkend, metaal." (Ib. 1.)
Ziet men niet dagelijks religieuzen, die zich voor
haren regel opofferen en niet de minste liefde toouen
voor degenen die het ongeluk hebben in hare oii\'^e-
nade te vallen? O zeggen wij dan tot ons zelvuu :
Al zou ik mijzelve ten slachtoffer aanbieden, al zou
ik alle mogelijke gestrengheden oefenen, al zou ik
-ocr page 185-
181
geheel mijn leven in het gebed doorbrengen , zonder
de liefde,
zullen al mijne godvruchtige oefeningen,
al mijne goede werken, al mijne gebeden mij niet
baten ter zaligheid.
II.
3)e evennaaste vezdient dat \\nen
fient venxxnne.
1. Onze evennaaste verdient dit wegens zijn oor-
sprong.
Hg is een kind van God; en wanneer men
hem bemint, veroorzaakt men aan God dezelfde vreugde,
die een vader op aarde gevoelt, wanneer hij ziet dat men
zijn kind liefkoost, prijst, beschermt, helpt of bemint.
Als kind van God, is hij ook het beeld van God;
en zij die rein van harte zijn en God beminnen, zien
door het karakter, de gebreken, de fouten zelfs heen,
en ontdekken het beeld dat haar dien God herinnert;
en zij voelen zich geneigd, den evennaaste te eerbie-
digen, en te zoeken, hem nuttig te zijn. Wanneer
ik treurig ben, zegde de H. Theresia, word ik getroost,
als ik iemand ontmoet, daar die persoon, als even-
beeld van God, mij aan Hem doet denken. Indien
wij dezelfde gevoelens niet ontwaren, bijzonder als
wij onze medezusters zien, zou dit niet komen, omdat
wij, helaas, dengoeden God niet genoeg beminnen?
2. Wij moeten onzen evennaaste beminnen wegens
-ocr page 186-
182
zijne natuur. Hij is onze broeder. Hij noemt God
zijn vader,
gelijk wij. Hij is herboren in de wateren
des Doopsels, gelijk wij; verlost door het dierbaar
bloed van Jezus-Christus, gelijk wij; met genaden
overladen, gelijk wij; misschien meer door God bemind
dan wij, omdat hij heiliger is; dikwijls zit hij, even
als wij, aan Jezus liefdedisch, en brengt wellicht
een ootmoediger en liefdevoller hart mede dan wij.
En is die evennaaste eene onzer zusters, dan wordt
die zuster geheel bijzonder door God bemind; want
gelijk wij, is zij tot bruid van Jezus verkozen!
Hoe groot maakt haar die titel in de oogen der
Engelen, hoe dierbaar vooral maakt hij haar aan
Jezus-Christus ! Wanneer men denkt aan het geheim
van liefde, dat omgegaan is tusschen de ziel en Jezus
op den dag harer H. Professie, aan de waardigheid,
waartoe Hij een arm, nietig schepsel verheven heeft,
dan verwondert men zich, zegt zeker schrijver, dat
de religieuzen in den geest niet diep voor elkander
buigen in een gevoel van diepen eerbied en dat zij
y.ich niet aan elkanders voeten werpen.
3. De evennaaste verdient onze liefde wegens
zijne bestemming. Op aarde moet hij God eeren,
en hierom heeft God hem bijzondere genaden ge-
schonken, die hem aangenaam maken in zijne oogen,
en hem de middelen geven om voor Hem te werken.
Elke christen is bestemd om voor God te werken, en
als zoodanig heeft hij recht op den eerbied der
menschen. Elke religieuze draagt uitwendig het teeken
harer vereenigiug met Jezus, haar kleed zelfs vordert
«erbied. Ik heb u in mijne handen geschreven,
(Isaise XLIX, 10) zegt God van alle geloovigeu
sprekende, doch de religieuze zielen zijn in het H. Hart
van Jezus
gegiift.
-ocr page 187-
183
Waaneer dan, roept de H. Franciscus van Sales
uit, zullen wij de zielen onzer zusters beschouwen
als opgeschreven in het goddelijk Hart!
Hiernamaals is onze evennaaste bestemd om een
heilige in den Hemel te zijn! Wellicht zal hij naast
ons aan de voeten van God geplaatst worden! welke
schande, zoo wij hem op aarde niet bemind hebben!
III.
ty£w K\\Xet van zetiaiew&e vezipticnt
m,
www evennaaste te veminnen.
Onder den naam van evennaaste verstaat men alle
schepselen, die bestemd zjjn om God op aarde te
kennen, te dienen en te eeren. Allen hebben recht
op onze liefdadigheid, maar sommigen bestaan ons
nader volgens hart en ziel en dezen moeten voor
ons het voorwerp eener bijzondere liefde en toege-
negenheid zijn. Dit zijn, voor ieder onzer, onze ouders,
onze vrienden, onze weldoeners; voor u religieuzen,
zijn dit daarenboven de leden der familie die gij u
gekozen hebt, die u heeft aangenomen, in wier
midden gij u te huis gevoelt, even zoo goed als gij
u vroeger te huis gevoeldet bij die zoo teederbeminde
bloedverwanten die gij vader, moeder, broeders en
zusters noemdet.
Deze familie der ziel, die thans ook de fa-
milie van uw hart is, moet gij even teeder be-
minnen, omdat, volgens den H. Franciscus van Sales, zjj
-ocr page 188-
184
uw te huis, uw vaderland, het scheepje waarin God
u ten hemel wil zien varen, geworden is.
Uw titel van religieuze voegt bij den naam van
christen eene krachtige beweegreden om u op te offeren
voor de ondersteuning, de verlichting, de zaligheid
uws naasten: doch door dezen titel wordt gij meer
bijzonder verplicht, u op te offeren voor het welzijn
uwer medezusters.
Het is van deze liefde voor de uwen, — zoo te recht
zusterlijke liefde genoemd, — dat wij bijzonder spreken.
1. Elke religieuze communauteit is een gezin; zij
stelt die groote familie der eerste christenen ten tijde
der Apostelen voor. Zij gaven elkander den naam
van broeders en zusters: — ziedaar hoe gij elkander
noemt; — zij leefden in gemeenschap van goederen:
ziedaar wat gij doet; — zij hadden slechts één hart
en ééne ziel: ziedaar wat gij moet hebbeu; — men
zegde van hen: zie hoe zij elkander beminnen: zie-
daar wat de engelen moeten zeggen, wat de vreem-
delingen die in uwe huizen binnentreden, moeten
denken, ziedaar ook wat gijzelve moet zeggen: O hoe
beminnen wij elkander!
Indien dit alles bij u zoo niet is, zult gij eene
vereéniging vormen, doch geen gezin van religieuze
zielen,
die God tot vader hebben; want Hij heeft
gezegd, dat men diegenen voor de zijnen sou erkennen
die elkander liefhebben.
Joa. XIII. 35.
2. Elke religieuze communauteit is een gezin dat
onder het oog van God eene bijzondere zending te
vervullen heeft; eene zending welke een zelfde
streven naar hetzelfde doel in alle leden van het
gezin vraagt; dit kan niet plaats hebben, zoolang de
leden, niet tevreden met die algemeene liefde waardoor
men eenvoudig vermijdt elkander te hinderen, —
-ocr page 189-
185
elkander niet met eene bijzondere liefde beminnen,
waardoor zij trachten elkander op alle mogelijke wijzen
te voorkomen , — niet alleen die liefde waardoor men
elkander verdraagt, — maar die liefde, waardoor men
elkander versterkt, ondersteunt, de verkregen talenten
mededeelt, waardoor men zichzelven vergeet voor
het algemeen welzijn, die liefde in één woord die
noch eigen voordeel noch persoonlijke voldoening
zoekt, maar alleen het belang en de eer der com-
munauteit.
3.     Elke religieuze gemeente is een gezin waarvan
de leden noch door de banden des bloeds, noch
door die van eigenbelang veréénigd zijn, maar door
de onderlinge liefde; — neem die liefde weg, en elk
der leden, veelal van verschillende landen en met
verschillende karakters, zal zijne denkbeelden voor-
staan, zijn smaak zoeken te voldoen, zijn eigenbelang
bevorderen; en de gemeente zal gelijk zijn aan een
waggelend gebouw; de tweedracht zal er binnensluipen,
de krachten zuLen elkander weerstand bieden; onmacht,
lijden, wanorde zullen slechts de voorboden zijn
van volkomen ondergang, volgens deze woorden van
Jezus-Christus : Elk huis dat verdeeld is tegen zich-
zelven, zal ten ondergaan.
Matth. XII. 25, Marci III, 25.
4.     Elke religieuze gemeente is een gezin waarin
de beloften van Jezus-Christus moeten verwezenlijkt
worden voor hen die ter zijner liefde vader, moeder
en erfgoed verlaten hebben. Behalve het honderdvoud
op aarde en het eeuwige leven, zijn dit — het gevoelen
van het zoete en zachte van het juk des IJeeren
(Matth. XI. 30), — en de openbaring zijner tegeuwoor-
digheid in het midden dergenen die in zijnen naam
vereenigd bidden
(Matth. XVIII. 20). Elke gemeente
moet, daargelaten de moeielijkheden welke onafscheid-
-ocr page 190-
186
baar zijn aan de menschelijke natuur, een weerschijn
van het Paradijs schijnen
en zijn.
Wat de vreugde des hemels uitmaakt, is de liefde,
en de liefde alleen kan het geluk eener gemeente
uitmaken. Zonder haar lijdt men en lijdt men veel,
men lijdt onophoudelijk, men lijdt zonder troost en
zonder verdiensten
; — en, tot overmaat van smart,
geeft dit gebrek aan liefde, dat weldra buiten het
klooster bekend wordt, een schandelijk crediet aan
de boosaardige gezegden der vijanden van het reli-
gieuze leven, gezegden die wij met het schaamrood
op het gelaat nederschrijven, doch die het u nuttig
is te kennen : In de religieuze huizen veréénigt men
zich zonder elkander te beminnen ,
sterft men zonder
alkander te betreuren!
.....
Het is de liefde vooral die in de kloosters heerscht,
welke tot aanbeveling strekt aau de wereldlingen.
Heerscht er liefde ? ziedaar de eerste vraag; en datgene
wat de postulanten in een klooster trekt, is zeker om
op de eerste plaats hare zaligheid te bevorderen, doch
het is ook de overtuiging dat men in het klooster
elkander bemint, voorkomt, ondersteunt, verschoont,
dat men wezenlijk als ware zusters leeft.
Gevoelt gij de kracht van al deze beweegredenen ?
en begrijpt gij nu, hoezeer uw titel van religieuze u
verplicht, uw evennaaste lief te hebben?
-ocr page 191-
187
IV.
&vy bcdidyd worden, dia fact cpe-$o3 dct
tieAdz ov&zfozdcn.
Wij ontleenen aan Bourdaloue de ontwikkeling
dezer gedachte: Indien ik mijn broeder niet zoo
volmaakt bemin als Jezus-Christus mij dit beveelt:"
1.     Dan leert mij het geloof, dat ik het leven der
genade niet heb: Hij die niet bemint, blijjt in een
staat van dood.
I Joa. III. 14.
2.     Dan leert mij het geloof, dat ik in de grootste
verblindheid leef\': Hij die zijn broeder haat, wandelt
in de duisternis.
I Joa. II. 11.
3.     Dan leert mij het geloof, dat ik mij eenigzins
aan een moord schuldig maak; A l wie zijn broeder
haat, is een doodslager.
I Joa. III. 15.
Ziehier de uitlegging dezer woorden.
I. Indien ik mijn broeder niet bemin, ben ik in
een staat van dood,
dat wil zeggen van doodzonde,
want zij alleen kan de ziel dooden. Welnu, die
doodzonde, welke het gemakkelijkst door religieuzen
en godvruchtige personen bedreven kan worden, is
de zonde tegen de liefde, omdat een geheim gevoel
van haat of wraak, vrijwillig opgevat en onderhouden,
reeds een zware zonde is. Het is eene zonde, die
zich zoo spoedig meester maakt van ons hart dat,
indien wij geen groote voorzorg gebruiken, het zeer
Moeilijk wordt, het kwaad te stuiten. — Eene zonde
die zeer licht tot gewoonte wordt, en waarin men
-ocr page 192-
188
soms geheele uren doorbrengt. Er zijn omstandig-
heden welke ons tegen andere zonden, zooals eerzucht,
gierigheid, onzuiverheid, vrijwaren; maar er bestaat
geen levensstaat waarin men tegen deze zonde be-
veiligd is. Dikwijls heerscht in den heiligsten staat
deze zonde vrij en ongestraft.
II.     Indien ik mijn broeder niet bemin, wandel
ik in duisternis.
Waarom benevelt deze zonde meer
het verstand dan andere? Omdat men in deze zonde
het grootste gevaar loopt, zich eene valsche conscientie
te vormen, eene weinig nauwkeurige conscientie,
volgjns onze inzichten, onze plannen, onzen zin en
weerzin; en niets is meer onderhevig aan begoocheling
dan onze e:gen meening, onze algekeerdheid, onze
bedorven neigingen. Op het gebied der liefde vleit
men zich zelven het meest, vindt men vergezochte
verontschuldigingen, om zich, hoe schuldig men ook
zij, vrij te spreken. Dagelijks verheft men tot deugd
de daden, de gevoelens, de woorden die tastbaar de
liefde kwetsen. Men noemt den schandelijksten, den
vuigsten laster ijver voor de eer van God, ijver voor
de zaligheid der zielen, ijver voor de waarheid, ijver
voor den godsdienst; —en in plaats van ze met
bloedige tranen te beschreien, maakt men zich daarvan
eene verdienste voor God en de menschen!
III.    Indien ik mijn broeder niet bemin, ben ik een
doodslager.
Van wie ? van mijzelven, van de liefde en
van den evennaaste. Van mijzelve, omdat ik mijne ziel
dood door eene der bloedigste wonden die ik haar kan
toebrengen. Van de liefde, omdat ik, zooveel mij doen-
baar is, de vonk uitdoof der menschelijke, der christe-
lijke,der religieuze samenleving. Van den evennaaste,
omdat ik hern, om zoo te zeggen, dood in mijn eigen hart,
waarin hij moest leven, waarin ik hem moest dragen.
-ocr page 193-
189
Al wie deze waarheden ernstig doorgrondt, zal zich
schuldig erkennen voor het aanschijn van God,
oorsprong van alle liefde, wier rechten Hij moet
oordeelen en wier belangen Hij zal wreken.
Se HOOFDSTUK.
De kenmerken der liefde tot God kan men uit-
drukken door het enkele woord buigzaamheid; de
kenmerken der naastenliefde kan men ook in één
woord samenvatten, te weten in het woord: toewijding.
I.
QflabU\'M dav toewijzing.
De toewijding is het offer van zichzelven voor het
welzijn en het nut van anderen.
Dit gevoel ontlokte aan den H. Paulus deze woorden:
Zeer gaarne zal ik alles icat ik heb en al icat
ik ben, roor uwe zielen opofferen.
II Cor. XII. 15.
Wie is er zwak zonder dat ik het ben. II Cor. XI. 29.
Ik heb mij dienstbaar voor allen gemaakt, om meerderen
^ winnen.
I Cor. IX. 19.
-ocr page 194-
190
De toewijding brengt ieder oogenblik dit woord
van Jezus in oefening: De Zoon des menschen is
niet gekomen om, qediend te worden, maar om te
dienen.
Matth. XX. 28, Marci X. 45.
Het is, gelijk Jezus in het Tabernakel, zich elk uur
van den dag en den nacht ter beschikking stellen
van iedereen.
Het is, als Hij, verlangen naar het oogenblik waarop
Hij zijn leven voor anderen zal mogen opofferen; en
in afwachting van dat uur, dat zoo zeldzaam voor
ons aanbreekt, is het, binnen de grenzen van den
ons opgelegden plicht, ons verstand, onzen tijd,
onzen invloed, onze talenten, onze gezondheid, ons
geheel bestaan ten offer brengen.
De toewijding, zegt P. Lacordaire, is het offer van
zichzelven brengen; en wie zoover niet gaat, bemint niet. ,
Het gevolg der liefde is de zelfopoffering.
Ziedaar het denkbeeld dat elke christen, elke
religieuze zich van de liefde maakt; maar om zich
zoodanig, niet voor dezen of genen, niet in deze of
gene omstandigheid
, maar voor allen , in alles en altijd
ten offer te brengen, gevoelt men dat men eene bijzon-
dere genade
noodig heeft.
Deze genade heeft God in alle zielen gestort; want
aan allen geeft Hij het gebod: Gij zult uwen even-
naasten beminnen\',
en God beveelt niets of Hij geeft
de noodige middelen om te volbrengen wat Hij ge-
biedt ; — maar men mag zeggen, dat diegenen, die
zich door de HH. Geloften aan God hebben aangeboden
om, in zijne hand, de werktuigen te zijn van zijne
onuitputbare goedheid voor de menschen, in ruimer
mate de genade der naastenliefde hebben ontvangen,
zij die Hij bestemd heeft om Hem te helpen en zijne
plaats te vervangen !
-ocr page 195-
191
Daarom is de liefde als de dampkring, die de reli-
gieuze huizen omgeeft; daar treedt men in door het
verlangen, zich geheel aan God en den evennaaste
toe te wijden: daar geschiedt alles in dien geest van
liefde, daar wordt alle lijden door de liefde dragelijk.
Zij ondersteunt het lijden der ziel, zij verlicht de
lichamelijke smarten, zij geeft geduld in alle lijdeu.
Eene religieuze gemeente, waarin men God en
den evennaasten niet bemint, waarin de zusterlijke
liefde vooral niet op bijzondere wijze heerscht, is niet
denkbaar in de oogen des geloofs.
II.
5W-C, fow&eaz&d&n, maat de& naastcn\'tie^dc.
1. Het voorwerp onzer liefde is elk schepsel, dat
in staat is God te kennen, te dienen, te eeren en
eeuwig te verheerlijken in den Hemel; de liefde zoekt
vooral de ziel. De zorgen die men wijdt aan de ont-
wikkeling van geest en hart, strekken slechts tot dit
eenig doel, om langs dezen weg tot de ziel te
geraken. »Zoodra wij beminnen ," zegt P. Lacordaire,
»trachten wij de ziel te redden van dengenen dien
wij liefhebben, en hem zelfs ten koste van ons leven
te verschaffen: De loaarheid in het geloof, de deugd
in de genade, de vrede in de verlossing
; in één woord:
(*od gekend, God bemind, God gediend."
Dit is het algemeene doel der liefde; maar de
toegenegenheid der religieuze heeft een bijzonder doel:
nare gemeente, hare medezusters.
0! voor hare gemeente brengt de religieuze
-ocr page 196-
192
hare werkkracht, haar verstand, hare talenten, hare
gezondheid, alles ten offer.
O! om hare medezusters te ondersteunen, om
haar te heiligen brengt zij al de schatten ten offer,
die God in haar hart heeft nedergelegd.
2. Het doel en het einde dezer liefde is God,
altyd God. Zeker, zegt de H. Franciscus van Sales,
mogen wij iemand beminnen omdat hij goed voor
ons is of omdat wij edele hoedanigheden in hem
ontdekken; doch hoe minder wij hem om zichzelven
en hoe meer wij hem om God beminnen, hoe reiner,
hoe heiliger onze liefde zal zijn.
De maat der liefde wordt door Jezus-Christus
aangewezen ; Gij zult uwen evennaaste beminnen gelijk
u gelven.
Matth. XXII. 39, Marci XII. 31.
Welnu, wij willen dat men medelijden gevoele
met ons lijden, — dat men onze fouten verdrage, —
dat men ons helpe, als wij vermoeid zijn, — dat men
ons minzaam ontvange, — dat men ons vriendelijk
toespreke.....
Wij hebben gaarne dat men ons achte en beminne. —
dat men aan ons denke, — dat men zich met ons
bezig houde,— dat men dankbaar en liefderijk voor
ons zij, — dat men onze gebreken bedekke en vur-
ontschuldige, — dat men voor onze ziel bidde.....
Ziedaar de maat onzer liefde voor den evennaasten !
Wij zouden zeer veel leed gevoelen, zoo men ons
vervolgde, beleedigde, verachtte, — zoo menkwaa l van
ons sprak, — zoo men onze handelingen ten slechtste
uitlegde, — zoo men ons in de achting van anderen
benadeelde, — zoo men ons vemat en ons miskende.
Ziedaar wat wij ons dus nooit jegens anderen mogen
veroorlooven.
Maar ons gedrag jegens anderen moet nog, om
-ocr page 197-
193
verdienstelijk te zjjn, ingeboezemd worden door de
liefde die wij God toedragen, God wien wij ge-
hoorzamen door aldus te beminnen, God wien wij
aldus onze liefde het best kunnen toonen.
Jezus-Christus geeft ons eene andere maat voor
onze naastenliefde: »Bemint elkander, zegt Hij,
gelijk ik u bemind heb." Joa. XIII. 34; XV. 12.
Indien deze woorden gericht worden tot alle geloo»
vigen, moeten zij dan niet bijzonder ter harte ge-
nomen worden door de religieuzen, die uitgekozen
zijn om de leden uit te maken van de familie van
Jezus-Christus, die geroepen zijn om Hem te doen
kennen en eenigszins zijne plaats te vervangen ?
Beschouwen wij eertt de eigenschappen der liefde
van Jezus tot ons; daarna zullen wij zeggen hoe
wij moeten beminnen om te beminnen gelijk Hij.
De liefde van Jezus was vooral edelmoedig, Hij heeft
alles gegeven tot den laatsten druppel van zijn bloed.
Zij was algemeen, zich uitstrekkende over de ge-
heele wereld, over al zijne schepselen; en scheen zij
soms bijzonder uit, dan was het bij de armsten, de
ongelukkigsten, de schuldigsten.
Zij was geduldig, Hij leed zonder de minste klacht
de onbescliaafdheid zijner Apostelen, het verraad van
Judas, de verloochening van Petrus, de vervolging
der Phariseën.
Zij was zachtaardig en welwillend, iedereen met
goedheid ontvangende, zelfs den naam van vriend
gevende aan den verrader die Hem aan zijne beulen
overleverde.
Beschouw den glimlach van Jezus, de zoetaardige
uitdrukking van zijn gelaat.... Luister naar zjjne
woorden eu het geluid zijner stem;... beschouw zjjne
13.
-ocr page 198-
194
houding, geheel zijn persoon :... kan men zich iets
liefelijkere, iets aangenaniers, iets zachtzinnigere
voorstellen ?
Die zelfde liefde bezit nog Jezus in het Tabernakel;
bestudeeren wij dan Jezus Hart om te beminnen
gelijk Hij. ;;
III.
Jto&danicfrfae\'dcn dix, tiende.
Het doel der toewijding is : de ziel van onzen even-
naaste wel te doen;
dit woord is onbepaald ; het zegt
veel en het zegt niets, het heeft naderen uitleg en
toepassing noodig; daarom heeft God door zijn Apostel,
den H. Paulus, ons op eene bewonderingswaardige wijze
de eigenschappen der liefde voorgehouden. Ziehier
de woorden des Apostels.
De liefde is geduldig, — zij is goedertieren, zij
is niet afgunstig
, — zij handelt niet lichtvaardig, —
zij is niet opgeblazen, zij is niet eerzuchtig, zij
zoekt haar eigen belang niet
, — zij vertoornt zich
niet,
zij denkt geen kwaad, zij verheugt ziek
niet over de ongerechtigheid,
zij verheugt zich met
de waarheid,
zij duldt alles, zij gelooft alles,
zij hoopt alles, zij verduurt alles. I Cor. XIII. 4, 7.
De heilige Joanna Francisca van Chantal had
deze woorden op de muren van haar klooster doen
schrijven; en als eene harer zusters in hare tegen-
woordigheid aan de liefde ontbrak, zond zij haar weg
-ocr page 199-
195
om deze woorden te gaan lezen, welke zij den
spier/el des kloosters
noemde.
Wel is bet een spiegel die ons allen en in elke
omstandigheid leert, hoe wij ons jegens onzen even-
naaste moeten gedragen.
Door onze zwakke gezondheid, door de afzondering
waarin wij leven, door het verval onzer krachten, door
het inwending lijden van \'ons hart zijn wij wellicht
onbekwaam om onzen evennaaste te dienen, hem
aalmoezen te geven enz.; doch wie en wat belet ons,
hem met zachtmoedigheid toe te spreken, — geduldig
te
verdragen, — zijne gebreken en zijne ruwheid te
lijden,
zich te verheugen over zijn geluk, — onze
gebeden, ons lijden voor hem op te dragen, — ons
te veréénigen met het goed dat hij verricht V
O hoe goed is God, van binnen ons bereik de
middelen te plaatsen, waardoor wij op alle uren van
den dag het gebod van liefde kunnen vervullen !
-ocr page 200-
196
3*> hcoofidstxtk:.
BEOEFENING der NAASTENLIEFDE.
I.\': !:V./.\'.^\'.".^\'"
©en evennaaste veminnen is aeen
daa voovviy iaten aaan &onde,z 4ew
eeniaen dienst te vewij&én.
Indien wij de waarde kenden welke de kleinste
liefdewerken in de oogen yan God hebben, hoe zouden
wij de gelegenheid opzoeken om ze te beoefenen!
Wij zouden die niet alleen vreugdevol aannemen, wij
zouden ze zoeken en uitlokken op elk uur van den
dag en den nacht.
Even als een koopman, die met groote zorg de
klanten opspoort, zouden wij, zoo dikwijls wij eene
zuster tot ons zien komen, tot ons zelven zeggen:
Ziedaar eene gelegenheid om iets voor den hemel te
verdienen
; en wij zouden trachten baar eenigeu dienst
te bewijzen. Is die dienst slechts klein, de koopman
veracht het kleinste gewin niet. Hij weet dat men
door centen tot millioeuen komt.
O indien een glas water, in den naam van God
aan den arme gegeven, ons eene belooning in den
hemel doet hopen, vergeten wij dan niet, dat God
van alles rekening houdt, zelfs van nog mindere
-ocr page 201-
197
waarde: een goeden raad, — een voorwerp dat wij
elkander leenen, — een gebed voor dezen of genen
gesproken, — eene kleine onaangenaamheid, geduldig
verdragen, — eene fout of verzuim van een ander, dat
men buiten zijn weten herstelt, — God vergeet niets.
En in zijne goedheid en zijne begeerte om ons
eenmaal schitterend te kunnen beloonen, vermenig-
vuldigt God rondom ons de gelegenheden om ons
nuttig te kunnen maken.
Verzuimen wij die gelegenheden niet. Dat er geen
enkele dag voorbijga, waarop wij niet eenig goed
bewijzen aan de zusters met wie wij leven, — aan
de kinderen of de armen die ons zijn toevertrouwd, —
aan de personen welke in de spreekkamer ons eenige
minuten tijd komen roven.
1.      Weiger nooit, een dienst te bewijzen, wanneer
dit niet strijdt tegen de inzichten der Overste noch
tegen een bepaald gebod aandruischt; bij voorbeeld:
een oogenblik eene zuster vervangen in de bediening
of bezigheid haar opgelegd, — haar de middelen
mededeelen, die de ondervinding ons geleerd heeft
eu die haar kunnen helpen om beter of gemakkelijker
te slagen, — zich gaarne leenen tot het vervullen
van datgene wat anderen lastig zou vallen, — dadelijk
een boek of een ander voorwerp leenen, — zelfs niet
wachten totdat ons een dienst gevraagd wordt, doch
immer gereed zijn, zoodra men denkt, dat dit nuttig
of aangenaam is voor eene medezuster.
2.     Stellen wij ons geheel ten dienste der gemeente,
nemen wij zonder ijdel vertoon alle lastposten, waar-
voor de Overste dikwijls niemand weet te vinden, op
ons, en trachten wij alle kleine misslagen van anderen,
die wij bemerken, te verbeteren. De religieuze, die
aldus de liefdewerken weet te vermenigvuldigen, mag
-ocr page 202-
198
gerust zeggen, dat zij eene goudmijn gevonden heeft,
waaruit zij de grootste schatten kan putten.
8. Beschouwen wij onszelven als de dienstmaagd
onzer medezusters; en als wij driemaal daags het
Angelus bidden, bedenken wij dan, dat wij ons vrij-
willig tot dienstmaagd des Heeren gemaakt hebben
door deze woorden der H Maagd: Zie de dienstmagd
des Heeren
(Lucae I. 38). Vrees die schijnbare
onderwerping niet. Het woord dienstmaagd klinkt
niet vervaarlijk, wanneer het de liefde is die het
ingeeft. Is het geen kind van God dat gij dient V
Is het niet aan eene Bruid van Jezus dat gij moeite
spaart of eenige verlichting aanbiedt V Hoe rijk zal
God in den Hemel eiken dienst vergelden ! Zie dan
God in uwe zuster, en beschouw de belooning die u
in den Hemel wacht!
II.
©en evennaaste -6eminnen i* vooz 2e
i&a-Cianeid zij-nat &\'\\eA en net wefeijn
van &ijn iicnaam <xtlzi> opo^eten
•wat men neelt.
Eene religieuze bezit zeer weinig, en dit weinige
mag zij noch weggeven, noch afstaan, omdat zij
door hare gelofte vau armoede slechts het gebruik
heeft der zaken, welke hare Overste haar in handen
geeft; doch zoo men weinig stoffelijke zaken kan
-ocr page 203-
199
«reven of leenen, zoo heeft men andere schatten, die
Godin zijne goedheid ons ter beschikking stelt, altijd
binnen de grenslijn door zijne hand getrokken.
1.
Tot deze schatten behoort ons hart, ons hart dat
altijd moet beminnen, ons hart dat de godsdienst
niet moet inkrimpen, maar dat zij steeds gevoeliger,
steeds liefderijker, doch tevens sterker maakt en
veredelt, — en het is dit hart, dat wij veil moeten
hebben voor onze gemeente en voor elk derzelver leden.
1.     Ome gemeente moet voor ons de dierbaarste
aller gemeenten zijn; wij mogen haar met andere
vergelijken, wij mogen ze alle prijzen, maar wij
moeten altijd en in alles den voorkeur geven aan die
gemeente waarin God ons geroepen heeft. — Het is
onze familie, de wieg van ons religieuze leven, daar
zijn wij opgegroeid, omringd door tijdelijke en gees-
telijke zorgen; het is daar dat wij moeten sterven. —
Zij moet in ons hart deelen iu de liefde die wij
toedragen aan onze eigene familie, welke wij voor haar
ten offer brachten; zij moet meer bemind, hooger
geschat worden. En wanneer wij lezen of spreken
van de deugd en de vreugde die in andere commu-
nauteiten heerscht en ons hart zegt: hoe goed moet
het daar zijn ;
zoo moet het aanstonds er bijvoegen,
»doch hier is het beter!"
2.     Onze zusters moeten het voorwerp zijn der
toegenegenheid van ons hart. Niet dat wij bij hare
ontmoeting eene bijzondere aandoening ontwaren;
maar wij moeten haar voorspoed toewenschen in
al wat zij voor Gods glorie ondernemen, — dage-
lijks voor haar aan God de noodige deugd vragen
-ocr page 204-
200
om veel en verdienstelijk voor den Hemel te mogen
werken, — en gevoelens van godsvrucht die haar het
leven aangenaam maken en haar in hare moeielyk-
heden ondersteunen.
Het zou zeer ongelukkig zijn, indien gij voor
vreemde personen meer liefde gevoeldet dan voor uwe
zusters die thans uwe familie uitmaken. Voor gene
moet gij blijven binnen de grenzen uwer zending,
doch voor deze moet gij geheel de uitgestrektheid
uwer liefde ten beste geven.
3. Maar; daar ontsnapt de kreet des harten
Hoe mijn vader en mijne moeder! moet ik hen
dan niet beminnen f
Bemin niet minder, maar bemin beter al degenen
die gij bemint. Bemin ze met dezelfde teederheid,
doch dat uwe liefde bovennatuurlijk zij.
Heb medelijden met hun lijden, maar dat dit
medelijden uwen moed niet verzwakke.
Ween met hen, doch keer uwe betraande oogen
steeds ten hemel.
Troost hen liefderijker dan ooit te voren, doch
dat deze liefde en deze troost niet laf noch aardsch zij.
Denk aan hen, doch dat deze gedachte u nimmer
belette, aan God te denken.
Als gij de wereld verlaat om in het religieuze leven
te treden, zegt een godvruchtig schrijver, vernietig dan
uwe wettige toegenegenheid niet, maar heilig die. Gij
bemindet uwe ouders zooals men op aarde bemint;
bemin ze voortaan gelijk men in den hemel bemint. God
heeft tot u gelijk tot Abraham gezegd: Verlaat uw land,
en uwe bloedverwanten, en uw vaders huis.
Gen. XII. 1.
Hjj heeft tot u gezegd gelijk tot de H. Maagd:
Hoor, o dochter, en zie, en neig uw oor: vergeet
uw volk en het huis uws vaders.
Psalm XLIV. 11.
-ocr page 205-
201
Hij heeft u nog gezegd: Kom, gij zult gekroond
worden.
Cant. IV. 8. Zoo riep Hij u tot het Paradijs
zijner genade
, en met deze zelfde woorden had Hij
u tot het Paradijs zijner glorie kunnen roepen.
Welnu, zoo gij nu in den hemel waart, zou er tusschen
uwe ouders en u eene afscheiding bestaan die gij niet
zondt kunnen overschrijden ; elk zichtbaar, gevoelig
verkeer zou ophouden; uwe hand zou de hunne niet
meer kunnen drukken, uw oog zou hun dierbaren
blik niet meer ontmoeten, geene uitstorting des harten,
geen vertrouwelijke mededeelingen, geene gesprekken,
geene brieven meer! De scheiding zou regel zijn, dat
stilzwijgen zou regel en vaste regel zijn, zelfs d.in
als het treurende hart dien regel niet vrijwillig zou
omhelzen !...
Maar zoudt gij die dierbare ouders minder be-
minnen, omdat gij ze niet meer zoudt zien?
O hoezeer zoudt gij nog belang stellen in alles wat
hen betrof, zelfs aan gene zijde des grafs! hoe zou
uwe ziel, innig veréénigd met God, zich bezig houden
met de zaligheid hunner ziel! hoe zoudt gij God bidden,
hen te heiligen en ze bij u in den Hemel te voeren!
En zoo God u toestond, somtijds uwe menschelijke
gedaante weder aan te nemen, hoe zouden dan uwe
woorden vol minzaamheid, vol teederheid en liefde,
hen tot God geleiden ! Hoe zoudt gij hun de ijdelheid
der aardsche zaken doen zien! Hoe zoudt ge hen
troosten ia hunne kwellingen! Hoe zoudt gij voor
hen, in alles, een Engelbewaarder zijn!
Ziedaar wat gij, als religieuze, voor uwe ouders
moet zijn ! Zoo dikwijls men u in de spreekkamer
roept of dat gij hun schrijft, moet gij u beschouwen
als of gij door God rechtstreeks uit den Hemel tot
hen gezonden werdt.
-ocr page 206-
202
4. Onder de zusters uwer omgeving, die thans
uwe familie vormen , is er eene wie gij eene bijzondere
toegenegenheid moet toedragen, die gij meer dan de
anderen moet beminnen, te weten, haar die God
een deel van zijn gezag over u heeft gegeven om
u ten Hemel te leiden, en wie gij den zoeten naam
Tan Moeder geeft.
Later spreken wij over de gehoorzaamheid en den
«erbied dien gij haar verschuldigd zijt; nu zeggen
wij slechts: vraag dagelijks aan God, u de gevoelens
te geven van een kind voor hare moeder; hoe meer
gij haar bemint, hoe vrijer gij tot haar zult gaan,
hoe nuttiger zij voor uwe zaligheid kan werken.
Eene kinderlijke liefde voor de Overste is eene kost-
bare genade,
eene zeldzame genade, omdat men ze
bijna nooit aan God vraagt of slechts terloops vraagt,
en omdat men niet nederig en onderdanig genoeg is.
2.
Een andere schat waarover wij kunnen beschikken,
is ons verstand, hetgeen wij vooral moeten gebruiken
om werkelijk al onze zusters hoog te schatten.
Wel is het niet moeielijk om eene ziel te achten
die werkelijk deugd bezit en door God geacht wordt.
Indien wij vrijwillig eene gedachte van misachting
tegen eene onzer zusters ingang in ons hart verleenen,
zouden wij ons behooren te schamen en ons voor
God vernederen; en alvorens die gevoelens in ons
hart te doen wortel schieten, moeten wij voor God
den naam der zuster gaan uitspreken
, en al de
reeds aangegeven beweegredenen herlezen, welke ons
aantoonen, waarom onze evennaasten verdient bemind
te worden.
-ocr page 207-
203
3.
Een derde schat waarover wij kunnen beschikken,
is onze woorden, ons gelaat, ome manieren.
Indien ons uiterlijk welwillend, vriendelijk, min-
zaani is, zoo trekt het de vreesachtige, bedroefde
zielen tot ons; zij zullen ons hare kwellingen en
smarten mededeelen en ons daardoor gelegenheid geven,
haar te verlichten en te versterken in navolging van
Jezus. Hoe zoet is het voor het hart te kunnen
zeggen, Ik heb iemand wel gedaan, en tot God te
kunnen zeggen, Ik heb heden gedaan, wat gij altijd
doet, o mijn God!
Hoeveel goed kan in eene gemeente, vooral eene
eenigxzins bejaarde zuster
doen, indien zij in haar
uiterlijk, in hare manieren , in heel haar wezen iets
hemels, iets aanlokkends heeft, dat uit de goedheid
des harten voortvloeit en aan ieder schijnt te zeggen,
Kom tot mijl Ja, zij zou tot haar komen, die vrees-
achtige zuster, die nauwelijks in de recreatie durft
te spreken, die bang is zelfs voor hare medezusters
en wier roeping daardoor zou wankelen; zij zou haar
langzamerhand gewoon maken, zij zou haar in hare
goede voornemens versterken.
Zij zou tot haar komen, die angstige ziel, die altijd
vreest God te vergrammen,\' en niet gerust tot hare
Overste, haren biechtvader durft gaan. Zij zou haar
geruststellen, haar vormen, haar zoetjes tot de Overste
voeren, en haar leeren bidden.
O welk eene groote genade doet God aan eene
religieuze, door de gave van vertrouwen te kunnen
inboezemen!
Onze woorden, zoo zij zoetaardig en minzaam zijn,
zullen steeds de kracht hebben om, ten minste voor
-ocr page 208-
204
het oogenblik, de wonden der ziel en des harten te
helen. O begrepen wij eens wel de waarde van een
woord vol goedheid en vriendelijkheid!
»Het bezit," zegt P. Faber, »eene bovennatuurlijke
kracht. Het is als de stem eens engels, die op aarde
verdwaald is, wiens hemelsche stem de harten treft
en daarin iets engelachtigs achterlaat. Het is alsof
dit woord datgene vermag wat Tlod alleen kan doen,
te weten de harten te verteederen en te bedaren.
Hoe vele nedergedrukte zielen worden door één woord
van goedheid opgericht! Hoevele ontmoedigde zielen
hebben de haar ontbrekende kracht wedergevonden,
om veel goeds uittewerken, door een enkel goed woord,
dat haar verhief in haar eigen oog! Hoe menige
wankelende roeping is versterkt geworden door de
welwillende en hartelijke woorden eener eenvoudige
medezuster!
III.
Den naasten beminnen is trachten zich de zooge-
genaamde kleine deugden eigen te maken
, om hem
het lenen aangenamer te maken.
Uit de verééniging van een liefdevol hart, een
welwillende geest en minzaamheid in tooorden ontstaat
die heerlijken verzameling van kleine deugden, welke
de vreugde en het geluk eener gemeente uitmaken,
er de welvaart en den vrede onderhouden, de wonden
genezen, welke de gedurige wrijving van verschillende
karakters noodzakelijk teweeg brengt, en waarlijk in
die gemeente waar zij heersenen, een weerschijn van
het Paradijs
doen stralen.
Wie weet, helaas! niet, dat één lastig karakter
genoeg is om een geheel huis te doeu lijden ?
-ocr page 209-
205
Wie weet niet, dat eene gemeente godvruchtig,
braaf, deugdzaam kan zijn, en nochthans zuchten kan
onder een algemeenen druk, die de harten met on-
bepaalde onrust vervult en ze bijna ongelukkig maakt ?
Men bemint God, men bemint elkander, maar eene
nietigheid is genoeg om ontevredenheid te veroorzaken.
Welnu in die coiumunauteit worden de kleine deugden
niet genoeg beoefend.
Deze kleine deugden, welke wij hier aangeven,
zouden bijzonder kunnen dienen tot stof van bijzonder
onderzoek;
en het zou tot een wezenlijk voordeel der
gemeente strekken, zoo iedere zuster dagelijks trachtte,
eene dezer deugden in oefening te brengen.
1. De toegevendheid.
Dit is de deugd eener waarlijk groote ziel, die
hooger en beter ziet dan anderen; zij ontveinst de
fouten niet, maar zij ontdekt dadelijk, wat ze kan
verminderen, of ze ten goede kan doen uitleggen. —
Toegevend zijn, ziedaar de eigenschap van een ver-
standig mensch, die zichzelven, en de menschelijke
zwakheid kent. Daarom onttrekt zij hare achting
aan de schuldige niet, en ontvangt haar met goedheid,
zoodra zij berouw toont. In eene gemeente is het
de toegevendheid, die de banden der liefde vaster
samensnoert. Zij verdedigt de schuldige, beschermt
haar, biedt haar een toevlucht, toont langzamerhand
den weg om de misslagen te herstellen, en hoe men,
om zoo te zeggen, grooter kan zijn na eene fout.
O hoe menigmaal zou een weinig toegevendheid een
zwaarder hervallen iii eene eerste fout belet hebben !
»Nooit heb ik," zegt een godvruchtig schrijver,
»een weldenkend en bescheiden persoon de handelingen
van anderen zien beknibbelen, daarover nadenken,
-ocr page 210-
206
er naar vragen, of trachten die te doorgronden. Nooit
heb ik iemand ontmoet die, in ingekeerdheid en
verééniging met God levende, in alkeuren en ver-
oordeelen behagen schiep. Die zoo oordeelen, hebben
of geen verstand of geen deugd, of wel zij missen
beide; het hoofd heeft geen hart, of het hart heeft
geen liefde. »Indien eene zaak," zegt de H. Franciscus
van Sales, » op honderd wijzen kan uitgelegd worden,
moet men altijd de beste wijze kiezen. Indien de
zaak zoo zwaar is, dat zij voor geene verschooning
vatbaar is, zoo verschoon de meening; en als de
meening zelfs niet vrij te spreken is, wijs dan op
de hevigheid der bekoring, de onwetendheid, de
onbedachtheid, de meuschelijke zwakheid."
2. Het liefderijk ontveinzen der fouten van anderen.
Door deze deugd schijnt men de fouten, de belee-
digingen, het ongelijk niet op te merken, vooral
indien het ons eigen persoon betreft. Men stapt over
een onaangenaam woord, een stuursche handeling
heen, en men blijft vriendelijk jegens degene die
ons in het openbaar beleedigt, als verstond men dit
niet. Zoo volgt men letterlijk deze woorden van den
H. Paulus: Verdraagt en vergeeft elkander, als de
een tegen den ander eenige Machte heeft.
Coloss. III. 13.
Waarom zegt de Apostel niet vermaant, berispt,
bestraft,
maar verdraagt f Het is omdat wij, een-
voudige religieuzen, hiertoe de opdracht niet hebben.
Het is de plicht der Oversten, — onze plicht is te
verdragen; te verdragen wat ons rechtstreeks betreft,
niet te vragen naar hetgeen ons niet betreft.
Hoe vele religieuzen, met een lichtzinnig karakter,
doch met een goed hart, worden diep vernederd en
dikwijls ontmoedigd bij de gedachte dat de minste
-ocr page 211-
207
fouten die haar ontsnappen, gekend, geteld, geoordeeld
worden! Zou de liefde, welke slechts rekening zou
houden met de pogingen welke deze zuster tot hare
verbetering aanwendt, haar niet veel nuttiger zijn
voor haren geestelijken vooruitgang?
3. De opgeruimdheid.
Deze deugd trekt de harten; de glimlach die bijna
voortdurend op het gelaat zetelt, maakt iedereen den
toegang gemakkelijk. De waarlijk liefderijke ziel weet,
dat men door vriendelijkheid tot God moet geleiden\',
daarom doet zij, zelfs dan als zij zelve treurig is,
haar verdriet niet op anderen drukken. Van haar
gaat men getroost en opgebeurd heen, en vraagt altijd
nog, loanneer mag ik terug komen f Zij heeft voor
leus dit woord van den H. Paulus: Weest vrolijk in
den Heer.
Philipp. IV. 4.
Gelukkig de zusters, wier vroolijk en opgeruimd
karakter steeds zoekt hare medezusters in de uren
van uitspanning te vermaken, en daardoor hare goede
stemming aan anderen mede te deelen. Veel zullen
zij daardoor bij God verdienen ; velen stichten zij in
hare gemeente, want een huis waarin eene zoete vreugde
heerscht is een huis waar God wel gediend wordt.
4. De buigzaamheid van geest.
Zij die dezedeugd bezit, dringt nooit, zonder groote
noodzakelijkheid, aan anderen hare meeningen op,
maar zij neemt zonder weerzin al het goede en billijke
der denkbeelden van anderen aan, en offert gaarne
hare zienswijze op voor den vrede, zonder ongeduld
of lastigheid te toonen. Zij prijst oprecht het goede
door hare medezusters gezegd. Zij gehoorzaamt aan
de woorden vanden H. Geest: Twist niet. II Tim. II. 14.
-ocr page 212-
208
Maar, zal iemand mij zeegen, ik heb gelijk, ik kan
de dwaasheden en domheden mijner zusters niet. ver-
dragen ; wat zij zeggen, druischt tegen het gezond
verstand aan.
Herinner u dit woord der Heiligen :
Een ons liefde is beter dan honderd pond gelijk. Zeg
uw gevoelen om het gesprek gaande te houden, maar
strijd dan niet hardnekkig om het te verdedigen.
Is het niet beter, zachtjes de vlag te strijken, dan zich
driftig en toornig te maken en andereu te vernederen?
5. De minzaamheid.
Dit is de deugd die bijzonder door den H. Franciscus
van Sales en den H. Vincentius beoefend werd; het
is de deugd die ons het meeste aan Onzen Heer
Jezus-Christus gelijkvormig maakt.
Ziehier het portret, dat de H. Joanna Francisca
van Chantal ons van den H. Franciscus van Sales
schetst. Hij ontving zonder onderscheid iedereen met
een minzaam gelaat, hoorde iedereen, zoolang men
wilde, aandachtig aan. Men zou gezegd hebben, dat
hij niets anders te doen had en ieder ging zoo voldaan
en tevreden van hem weg, dat men blij was, eenige
zaken met hem te bespreken te hebbeu, om de zoetheid
te ondervinden, die hij in het hart van degenen die
tot hem kwamen, wist over te storten. Hierdoor
wist hij allen tot een volkomen vertrouwen aan te
zetten, vooral wanneer de mededeelingen de ziel
betroffen; want zijn groot genoegen was, over de
godsvrucht te spreken, en ieder, volgens staat en
roeping, aan te zetten tot het beoefenen derzelve.
Zijne manier van spreken was zeer deftig en ernstig,
maar tevens de zoetste, de nederigste, de eenvoudigste
die men ooit kon ontmoeten; want hij was onge-
kunsteld, ongeveinsd en ongedwongen. Nooit hoorden
-ocr page 213-
209
men hem iets zeggen dat ongepast was of naar
lichtzinnigheid zweemde. Hij sprak zacht, ernstig,
bedaard, en verstandig, zonder gemaaktheid of uit-
gezochte woorden; ik heb dikwijls bemerkt, dat hij
uoch te veel noch te weinig zegde, maar juist wat
noodig was. Somtijds verhaalde hij kleine aardigheden,
doch hij sprak altijd met zooveel bescheidenheid, dat
zijne aanhoorders steeds gesticht en opgebeurd werden."
Vindt gij deze beschrijving niet verrukkelijk schoon
in hare eenvoudigheid ? Och, tracht dan een weinhj
Jen H. Franciscus van Sales na te volgen.
Ziehier nog eenige trekken uit het leven van den
H. Vincentius, want de voorbeelden van minzaamheid
kan men nooit te veel ter navolging voorstellen.
» Men heeft hem een ernstig gesprek met aanzienlijke
personen zien afbreken, om vijf maal dezelfde zaak
te herhalen aan iemand, die hem niet begreep, en
de laatste maal even bedaard als de eerste.
»Men heeft hem zonder eene schaduw van ongeduld
zien luisteren naar arme menschen, die lange en
vervelende gesprekken voerden.
»Men heeft hem, terwijl hij met zaken van aan-
belang overladen was, dertigmaal daags zien lastig-
vallen door vreesachtige zielen, die hem dezelfde
zaak op verschillende wijze kwamen voorstellen , ze
tot het laatste toe met een bewonderenswaardig
geduld zien aauhooren, zelfs voor hen opschrijven
wat hij hun gezegd had, en het hun zoolang uit-
leggen tot zij het goed begrepen."
6. De inschikkelijkheid.
Ziehier hoe de beminnelijke Franciscus van Sales
deze deugd uitlegt. »Inschikkelijkheid is zich voegen
"aar iedereen, voor zooverre Gods gebod eu het
14.
-ocr page 214-
210
gezond verstand zulks toelaten, — het is evenals een
wassen bal zich voegen naar alle vormen, mits zij
goed zijn, — niet zijn belang, maar het belang van
den evennaasten en de eer van God zoeken. —
De inschikkelijkheid is de dochter der liefde, en
men mag ze niet verwarren met eene zekere zwakheid
van karakter, die ons belet de fouten van onzen
evenmensch te berispen, als men daartoe verplicht is;
dit zou niet alleen geene deugd zijn, doch men zou
daardoor deelen in de zonden van anderen.
Inschikkelijkheid is, om zoo te zeggen, zijn wil
schikken naast dien van anderen; zijne eigene ziens-
wijze, denkwijze, handelwijze opofferen om te zien, te
denken, te handelen volgens degenen die met ons leven.
Inschikkelijk zijn is een lastig mensch aanhooren, —
beleefd antwoorden op eene nietswaardige zaak, —
een dienst bewijzen die iemand meent noodig te
hebben, hoewel wij weten dat er geen nut in bestaat;
eene oude zuster in de meening laten dat haar werk
zeer nuttig is....
O hoe vele twistredenen, die soms om eene beuzeling
eene gemeente ontstellen, zou deze deugd beletten!
Hoezeer zou zij den vrede der ziel en de wederzij dsche
tevredenheid bevorderen!
7. De beleefdheid.
De beleefdheid, welke wij bij de kleine deugden
rangschikken, omdat wij veronderstellen, dat de reli-
gieuzen haar heiligen door een bovennatuurlijk inzicht,
is eene louter menschelijke deugd, maar eene deugd
welke noodzakelijk is voor de samenleving. Het is l
wellicht omdat de religieuzen haar te zeer als eene
menschelijke deugd beschouwen, dat zij die onder
elkander vaak vergeten. De beleefdheid is echter
-ocr page 215-
211
nergens misplaatst, en men kan haar het kleed der
liefde
noemen.
De beleefdheid is eene begeerte om te behagen aan
Je personen met wie wij leven, en zoodanig te han-
delen dat ieder tevreden over ons zij: — onze Oversten
over onzen eerbied,—ome gelijken over onze achting,—
ome ondergeschikten over onze goedheid. Zij bestaat
ia tot ieder te zeggen wat passend is, en te doen
wat hem genoogen kan doen.
Voorkomt elkander door bewijzen van eer en van
achting,
zegt de H. Paulus, Rom. XII. 10. Dit be-
wijzen van eer en van achting, ziedaar wat wij
beleefdheid noemen.
Daarom worden in de communauteiten waar de
christelijke, bovennatuurlijke beleefdheid heerscht, in
de gesprekken
geene onbeschaafde woorden gehoord;
daar worden de onwelvoegelijke toespelingen verban-
nen, daar valt men elkander niet in de rede, daar
hoort men geen luide kreten, geen schaterlachen; in
de kleeding
worden onzindelijkheid en slordigheid
vermeden, — in het gaan en komen, een driftige
gang, een haastige tred het stooten en hinderen van
elkander.
Nog eene opmerking tot slot dezer opsomming
der kleine deugden.
Elk liefdewerk dat niet op eene aangename wijze
gedaan wordt, is zoo goed als verloren. Een dienst
die men iemand bewijst met een norsch gelaat,
terwijl men toont dat men zich slechts ongaarne
daartoe verleent, mist deszelfs uitwerksel, zoo niet
geheel, dan toch ten halve, zoo bij God als bij de
menschen. Het gaat daarin met ons even als met
(ïod,die in de H. Schriftuur bevestigt, dat Hij den
vrolijken gever bemint.
II Cor. IX. 7. Maar om onze
-ocr page 216-
212
daden te doordringen door den geest van minzaam-
heid, van inschikkelijkheid, van welwillende toege-
vendheid, moet men zich eene groote macht over zich
zelven eigen gemaakt hebben. Aarzelen wij niet,
waken wij over ons zelven, bestrijden wij moedig
onze neiging tot baatzucht, tot zinnelijkheid, tot
hoogmoed. Het geldt hier de liefde. Het geldt dus God.
Geene deugd brengt beter reeds hier beneden hare
belooning mede; en de H. Geest wil dat wij er aan-
denken, hij die, wanneer hij de menschen der oude
wet prijst, van hen zegt, dat zij bij God en de menschen
behoge\'lijk waren.
Tob. XIV. 17, Eccli. XLV. 1.
IV.
$)en evennaasten veminnen is aediUdia
&ijne aevwken vezdzaaen.
Wij hebben reeds over de verdraagzaamheid ge-
sproken ; wij willen deze deugd nog eenigszins breed-
voeriger behandelen, en vooral de reden aangeven
waarom wij die deugd behooren te beoefenen.
Het verdragen van anderen, ziedaar het groote
kruis der gemeenten; en God zal dat kruis daar
altijd in laten om aan elke religieuze de gelegenheid
te verschaffen van goedaardig, geduldig, medelijdend
te zijn, de gelegenheid, in één woord, om heilig te
worden, en te kunnen zien, dat zij voortgang maakt.
op den weg der heiligheid.
Het leven in eene communauteit heeft door zichzelre
zoevcel voorrechten, het ontneemt aan den geest
-ocr page 217-
213
zooveel kommer, het geeft zelfs zooveel lichamelijk
welzijn, dat, als God er de noodzakelijkheid van elkander
te verdragen niet geplaatst had, men zeer moeielijk
de christelijke versterving zou kunnen oefenen, zonder
welke nochtans wij den hemel niet bekomen kunnen.
Elke vereeniging van menscheu, zelfs van hetzelfde
cjezin, vormt een soort van hospitaal, waarin ieder
zijne ziekte medebrengt. Daar vindt men personen
met een somber en droevig karakter; dezen zijn
onachtzaam, vervelend, terugstootend, zij morren
nltijd en beklagen zich over alles; genen zijn onbe-
stendig, zij zijn nergens tevreden en vinden heden
slecht wat hen gisteren in verrukking bracht; anderen
zijn ruw in hare manieren en woorden, anderen zijn
driftig, toornig, hoovaardig, anderen zijn nieuwsgierig,
vleiend, eerzuchtig, veeleischeud, en anderen weder zijn
achterdochtig, lichtgeraakt en verdienen ten volle
den naam van: Kruidje roer me niet!
Lang zou zij wezen, de lijst der ziekten van de ziel!
De godsvrucht verzacht ze, maar geneest ze niet
geheel; zij springen minder in het oog, doch worden
niet uitgeroeid, de godsvrucht bedekt ze door de
liefde doch zij kan niet beletten dat ze soms gevoeld
worden... Ja, zoodra wij in eene gemeente treden,
zij het de heiligste, de regelmatigste gemeente, moeten
M\'|j een grooten voorraad van geduld, kracht, vrede,
goedheid en medelijden medebrengen. Doordringen wij
°ns vooral van de twee volgende gedachten, die wij
dikwijls voor het H. Sacrament moeten overwegen.
1. Ik heb ook mijne gebreken; gebreken die ik
•wet zie of als lichte gebreken beschouw, en die op
mijne medezusters deuzelfden indruk maken als hare
gebreken op mij. Ben ik zeker, dat ik die zuster op
Wjjne beurt niet hinder, die mij krenkt door hare
-ocr page 218-
214
manieren of hare houding ? Ik heb zeker mijnt,
eigenaardigheden, gelijk zij de hare en het komt
omdat die zuster sterker en deugdzamer is dan ik,
dat zij mij niet doet gevoelen wat zij van mij te
lijden heeft. Waarom zou ik dan over haar klagen?
Waarom moet ik minder geduld toonen dan zij ?
Waarom moet ik mijzelve volmaakt gelooven en in
haar zooveel onvolmaaktheid opsporen V
2.     Ik kwel en beklaag mij, omdat deze of gene
medezuster met wie ik moet leven, mij verveelt en
mij lastig maakt. Is mijne ontevredenheid, zijn mijne
kladden gegrond? Wat zij doet, doet zij het uit
boosaardigheid
? — Weet zij, dat het mij hindert ?
Kan zij anders handelen t Heb ik haar verzocht
anders te doen ?
En is hetgeen zij doet, wel erg ?
Als eene andere zuster, die ik meer bemin, hetzelfde
deed, zou het mij dan evenzeer hinderen f
— Ben ik
niet kleingeestig, teergevoelig, zeer weinig in de
deugd gevorderd om mij over zulke kleinigheden te
kwellen ? Zou ik niet veel beter doen met het vaste
besluit te maken, my naar die zuster te voegen? Ik
zou den vrede bewaren, en God zou verheerlijkt
worden. Deze overweging zou voldoende zijn om
onze kwellingen te verdry ven, vooral als wij daarbij
een nederig gebed voegden, alsook eene oefening van
goedheid, van voorkomendheid jegens die zuster. Hoe
spoedig zouden wij dan het kleingeestige onzer ein-
delooze klachten begrijpen!
3.    Indien wij onze zusters moeten verdragen,
moeten wij haar vooral dan ook niet vergeven?
Later zullen wij spreken over de afgekeerdheid die
men vrijwillig voedt. Hier vragen wij slechts aan
de religieuze, hoe zij zich des avonds ter ruste durft
begeven met gevoelens van afkeer jegens eene harer
-ocr page 219-
215
austers, na het woord van den Apostel, waardoor Hg
ons het bevel geeft: * Dat de zon niet op uwe
gramschap onderga"
(Eph. IV. 26); hoe zij vooral
tot de H. Tafel durft — naderen na dit uitdrukkelijk
gebod: Wanneer gij, op het punt staande uw offer op
te dragen, bedenkt, dat uw broeder iets tegen u heeft,
laat uw offer daar; ga u eerst met uwen broeder verzoe-
nen en kom dan uw offer opdragen?
(Matth. V. 23, 24.)
V.
2)c.n evmnacote -6e-m.i-Hne.-H io n>ijn
Hier is niets uitwendigs. Alles blijft in het heiligdom
der ziel. Het is een schat die men in stilte, onder
Gods oog vergadert, een schat die hoog gewaardeerd
zal worden in den hemel en de bron zal zijn van al
de uitwendige liefdewerken, welke het leven der reli-
gieuze met zoetheid zal vervullen. Deze oefening
bestaat in zich oprecht, in het diepste der ziel, te
verheugen over al de natuurlijke en bovennatuurlijke
gaven, die God aan al de leden der gemeente geeft;
gaven waardoor onze zusters nuttiger dan wij, meer
geacht dan wij, meer gewaardeerd dan wij, heiliger
dan wij zullen zijn. De natuurlijke gaven zijn: de
gezondheid des lichaams,
de minzaamheid der
manieren,
eene helder oordeel, een schitterend
verstand,
een groote schat van wetenschappen,
««« algemeene aanleg om in alle zaken wel te slagen.
-ocr page 220-
216
De bovennatuurlijke gaven zijn: eene zachte en
beminnelijke godsvrucht
, — een brandende ijver voor
het heil der zielen
, — de vrede des harten die op het
gelaat staat te lezen
, — de gave van overreding om
<le zielen tot God terug te voeren.
Verheug u over élk dezer gaven aan uwe zusters
verleend, alsof gij die zelve had ontvangen; bedank
God, ze haar gegeven te hebben; bid Hem, dat Hij
haar die gaven moge laten behouden en die in haar
vermeerdere zelfs in grooter mate dan in u, indien zij
er een beter gebruik van zouden maken. Indien gij
in uw hart eenig gevoel van nijd of afgunst ontwaart,
werp u dan voor uw kruisbeeld neder, of neem het
slechts in de hand, kus het en zegt: Geef, geef, o
Heer, liever aan mijne medezusters dan aan mij; zij
zijn het meer waardig!
Door dit gevoelen gedreven, dat langzamerhand
door Gods genade diepen wortel in uw hart zal
schieten, moet gij, zoo gij het ongemerkt doen kunt,
steeds het beste voor anderen laten. Bid God, dat
Hij u wel doe begrijpen, dat gij dan de liefde in
hare volle zuiverheid en kracht beoefent, wanneer
ge met een vreedzaam en tevreden hart anderen
geëerd, geacht, bemind, —• en u zelve veracht en
miskend ziet, — wanneer gij ziet dat men den raad
van anderen volgt en den uwen verwerpt, — dat men
anderen geeft wat zij verlangen en het u weigert,—
dat men anderen het beste voedsel, de beste kleederen,
de beste cel geeft en dat het geringste steeds voor
u goed genoeg is, — dat men de hoogste bedieningen
aan anderen geeft en u steeds in de nederigste plaatst,
omdat men meent dat gij onbekwaam voor andere
zijt, — dat men veel beter voor anderen zorgt als zij
ziek zijn, — dat men anderen zoekt en u vermijdt!... •
-ocr page 221-
217
Ja, verheug u over al het goede dat aan uwe mede-
zusters ten deel valt; en indien uwe teergevoeligheid en
eigenliefde zich gekrenkt gevoelen, lees dan deze
bladzijde en maak er u een gebed van, om op die
wijze uwen wil te dwingen, zich volkomen te onder-
werpen aan alles wat God toelaat!
VI.
$)en evennaaste veminnen is
mede-tijden
met de tijdenden gevoelen.
Wat is medelijden? Lijden met een ander; zijn
hart plaatsen bij het hart dat lijdt, een deel van
dat lijden in zijn hart opnemen en het daarin behou-
den om het lijden van zijn naasten te verlichten. In
alle communauteiteu is eene zuster belast met de
verpleging der lichamelijke zieken; waarom zouden
wij ons niet gaarne belasten met de verpleging der
ziekten van het hart en den geest.
De Overste kan,
wel is waar, eene dergelijke bediening niet geven;
maar geeft God ze niet? zegt de II. Paulus in naam
van Jezus Christus niet tot alle geioovigen: Weent
met de weenenden?
»De rechtvaardigen zijn medelijdend en erbarmen
zich,"
zegt de H. Schrift, Prov. XIII. 13 ; zij kunnen
met Job XXXI. 18 zeggen: »Ilet medelijden is met
mij opgegroeid."
Ik heb altijd mijn geluk gevonden in de smarten te
verzachten van degenen die bedroefd eu ziek waren,—
de droevigen te troosten, — de harten op te beuren,
die moedeloos waren.
-ocr page 222-
218
Ziedaar wat elke religieuze aan God moet kunnen
zeggen, wauneer Hij haar rekenschap zal vragen van
hare betrekkingen met hare medezusters. Immers
hartverscheurende droefheid, in- en uitwendige smart
en moedeloosheid vinden haar weg zoowel in de
kloosters als in de wereld, en worden er wellicht
scherper gevoeld, omdat de harten daar gevoeliger
zijn en er minder afleiding vinden.
Laat dan geene uwer zusters in droefheid zonder
haar een woord van deelneming toe te voegen, een
paar woorden uit het hart, die tot het hart spreken
en er altijd eenige opbeuring instorten. Gevoelt gij
niet, dat gij dit altijd doen kunt?
Wij spreken hier niet van de zieken, van de ge-
brekkelijken, die zeker stoffelijke, doch nog meer
geestelijke hulp en minzame woorden noodig hebben.
Denk van uwe zieke zusters, wat de H. Franciscus
van Sales aan eene zieke schreef: Zoolang ik weet
dat gij aan het ziekbed gekluisterd zijt, gevoel ik
mij verplicht u een bijzonderen eerbied te bewijzen,
als aan een schepsel dat God beproeft en met zijne
eigene liverei bekleedt, en zal ik u, als aan zijne Bruid,
de grootste achting bewijzen."
$en evennaaste veminnen is neK
wetaiyn ziynei z>xet vevozdezen.
Dit is, gelijk wig reeds zegden, het doel der liefde;
en daarom moeten wij ten opzichte onzer zusters:
1. Dikwijls in het gebed aan hare ziel denken, —
-ocr page 223-
219
dagelijks voor haar den geest van godsvrucht, deu
geest van zelfopoffering vragen. Eene religieuze die
dagelijks geen deel harer gebeden voor hare gemeente
opoffert, ontbreekt aan de liefde, en zij zal ook slechts
een klein deel ontvangen van de genaden, die God
over de gemeente uitstort.
-. Elke zuster moet zich verplicht beschouwen,
de onderlinge liefde, de onderwerping aan de Overste
en de getrouwheid aait de regeltucht te bevorderen.
1. Het goede voorbeeld.
Het goede voorbeeld is een plicht voor alle geloovigen.
Tot allen heeft Jezus-Christus gezegd: Dat uw licht,
uwe deugd, voor de menschen schitttre, opdat zij uwe
goede werken zien, en uwen Vader, die in den Hemel
is, verheerlijken.
Matth. V. 16. Betracht het goede,
zegt de H. Paulus, niet alleen voor God, maar ook
voor alle menschen.
Rom. XII. 17.
Het goede voorbeeld is voor de religieuze een nog
strengere plicht dan voor andere christenen. Zij moet
overal den goeden geur van Christus verspreiden.
Overal herinnert haar kleed aan haarzelve en aan
anderen die haar zien, dat zij aan God toegewijd is
en het werk van God moet verrichten. Zou uwe
roeping u geheel van de wereld scheiden, dan leeft
gij toch met uwe zusters, welke dagelijks getuige
zijn van al uwe daden, — van uwe godsvrucht in het
gebed, — van uwe zedigheid in handel en wandel, —
van uwe zoetaardigheid en minzaamheid in het
spreken, — van uwe naarstigheid in uwe bediening; —
gevoelt gij niet, dat de H. Paulus tot u zegt gelijk
tot Timotheus, wees den geloovigen ten voorbeeld?
I Tim. IV. 12.
Wees een voorbeeld, omdat het goede voorbeeld
-ocr page 224-
220
eene gedurige predikatie is; nooit zullen uwe ver-
maningen zooveel goed doen als uw voorbeeld. Wees
een voorbeeld, omdat het voor u eene bron van ver-
diensten
is. Eene religieuze, vooral eene eenigszins
bejaarde zuster, kan door een stichtenden levenswandel
zeer veel goed doen; en zoo door haar voorbeeld
een gebed beter verricht, de regel beter onderhouden,
de liefde beter betracht wordt, o hoe gelukkig voor
haar! De Apostel Jacobus zegt: Hij die een en zondaar
van zijnen, dwaalweg bekeert, zal deszelfs ziel van den
dood redden, en eene menigte van zonden bedekken."
(Jac. V. 20)
»Betoon u zelven in alles een voorbeeld van goede
u-erken, in de leer, in oprechtheid, in waardigheid."
(Tit. II. 7.) Wees een voorbeeld altijd en overal.
Overal en altijd zijt gij onder het oog van God en
dat uwer medezusters.
Wees een voorbeeld, zegt elders de H. Panlus
(I Tim. IV. 12), door uwe gesprekken, de spotternij,
de ijdelheid, de kwaadsprekendheid vermijdende; —
door uwen omgang met de evennaasten, zorg dragende
in alles den afschuw voor het kwade, de achting der
deugd, de liefde voor God en godsdienst in te boeze-
men; — door uwe liefde, u steeds gereed toonende
dienst te bewijzen, in het belang uwer medezusters
te spreken en te handelen, deel te nemen in alles
wat haar betreft; — door uw geloof, immer bereid
de leer van Jezus-Christus, de leerstellingen der
H. Kerk, het woord van den Opperherder en Stede-
houder van J.-C., de bevelen der Oversten, voor te
staan; — door uwe kaischheid, immer wakende over
uwe zintuigen en getrouw alle regelen nakomende,
welke u gegeven zijn omtrent de manier van te
gaan, u te kleeden, u te gedragen. De H. Paulus
-ocr page 225-
221
zegde: Zoolang ik Apostel der heidenen ben , zal ik
mijne bediening doen vereeren
(Rom. XI. 13); dat
ieder uwer luide zegge: Zoolang ik religieuze zal zijn,
zal ik mijne roeping door een voorbeeldig leven doen eeren.
2. De Zusterlijke berisping.
Er is hier geen sprake vau eene openbare berisping,
doch slechts van eene geheime, liefderijke vermaning
aan eene medezuster die haar plicht verzuimt of
vergeet. Wij kennen geen grooter blijk van toege-
negenheid, noch een verdienstelijker liefdewerk, noch,
buiten de HH. Sacramenten, een krachtiger niiddel
om heilig te worden.
Wanneer twee Zusters, welke elkander eene oprechte
belangstelling toedragen, elke week met elkander
afspreken, hoe zij beter den Regel zullen onderhouden,
hoe zij godvruchtiger zullen leven, wanneer zij eik-
ander waarschuwen, als zij fouten bedrijven, en voor
elkander bidden, zoo zullen zij ongetwijfeld weldra
stichtende religieuzen worden.
1.     Deze waarschuwing moet gegeven worden met
een geest van geloof en eene bovennatuurlijke toege-
negenheid;
zij moet door de gehoorzaamheid worden
goedgekeurd, wil zij niet gevaarlijk worden. Zij
moet met voorzichtigheid geschieden; men moet
rekening houden met het karakter der personen die
men waarschuwt of berispt. Zij moet vooral met
goedheid
gedaan worden. Men moet haar, die men
berispt, innig liefhebben, veel belang stellen in hare
ziel, en nooit tot haar gaan, alvorens haar aan God
te hebben aanbevolen.
2.     De waarschuwing of berisping moet nederig,
eerbiedig
en dankbaar worden aangenomen.
Veel zouden wij kunnen zeggen, doch als wij ons
-ocr page 226-
222
niet edelmoedig willen beteren, zijn alle woorden
overbodig. Zij moet nog zonder morren, zonder
tegenspreken, zonder pruilen
worden aangenomen.
Hij die de berispingen haat, is een dwaas, zegt
Salomo (Prov. XII. 1). Gij zijt dus dioaas, mijne
Zuster, wanneer gij u zoo gevoelig toont bij de
minste opmerking, gij die de reden wilt weten
waarom men u die maakt, die driftig wordt, het
feit loochent..... O vraag aan God eene zuster, die
u genoeg bemint om u te willen waarschuwen, en
u voor haar zooveel genegenheid te geven, dat gij
haar nooit van u verstoot, of haar met koelheid
bejegent.
2.
Oorzaak der fouten tegen dk zusterlijke liefde.
De liefde is zoo bekoorlijk in zichzelve, — zij is
zoo zoet voor het hart, — zoo verdienstelijk voor de
ziel, — zoo noodzakelijk om in den hemel te komen, —
zoo gemakkelijk voor iedereen en op alle tijden, —
zij maakt het leven in eene gemeente zoo aangenaam,
dat men zich verwondert, dat men die niet met
geestdrift zoekt en met al de kracht der ziel tracht
in oefening te brengen.
En nochtans kan men alle klachten der kloosters
samenvatten in deze ééne klacht: wij beminnen elkander
niet genoeg !
Dit komt omdat de oefening der liefde zelfver-
loochening, opoffering, toegenegenheid vraagt.
Zij vraagt een hevigen, pijnlijken, onophoudelijken
strijd tegen de kwade neigingen onzer natuur, welke
door de zonde bedorven is. Uit deze neigingen ont-
spruiten :
-ocr page 227-
223
De onverschilligheid, die ons onze medezusters doet
veronachtzamen of verachten.
De baatzucht,welke ons aanzet,slechts voor ons zelveu
te zorgen, — ons afgunstig, kwaadsprekend maakt,
en ons verlaagt tot overbrengsters.
De geest van eigendom, die ons hart inkrimpt, de
grootmoedigheid, die Jezus van ons vraagt, uitdroogt.
De zinnelijkheid, die ons aan eene of andere mede-
zuster hecht met eene gansch natuurlijke liefde,
waardoor wij al onze genegenheid op haar stellen en
voor de andereu slechts koel en onverschillig zijn.
Dit zijn even zoovele oorzaken, die in ons de
zusterlijke liefde verflauwen en vernietigen.
I.
©e onv&zscfavtiiafi&id.
De onverschilligheid ontstaat, in eene religieuze,
door de verslapping van den geest van godsvrucht.
Zij verzuimt hare gebeden, zij doet hare meditatie
slecht; zij leeft niet meer in verééniging met God.
Langzamerhand beschouwt zij hare zusters niet meer
in het hart van God, hare gemeente is hare familie
niet meer, hare medezusters zijn hare ware zusters
niet meer en langzamerhand denkt zij: Wat maakt
mij die zuster ? Tusschen haar en my bestaat geen band
noch van bloedverwantschap, noch van vriendschap.
Ik hoop zeker dat het haar goed mag gaan, ik wensch
haar zelfs allen voorspoed, maar daarmede is het
-ocr page 228-
224
wel. Wat maakt het mij, of zij big of treurig is ?
Is zij tevreden, des te beter. Is zij het niet, ik kan
het niet helpen. Zij heeft haar werk en ik heb het mijne.
Zij heeft hare moeielijkheden, en ik heb de mijne___
Wij overdrijven niet, en menige religieuze wier
godsvrucht verflauwd is, zal hierin de gedachten terug
vinden, die menigmaal haar hart ontsteld hebben.
Nu gij hier voor God diezelfde gedachten leest, vindt
gij die uu der Bruid van Jezus waardig?
Onverschillig! Hoe, die gezellin wie gij den zoetsten
naam geeft, die op aarde na den naam van moeder
bestaat, den naam van zuster, met wie gij dagelijks
bidt, naast wie gij iu de H. Communie denzelfden
God ontvangt, die u beiden zijne kinderen noemt!
Zij is u onverschillig, die oudere zuster, die u in
de gemeente heeft ontvangen, — die u heeft ingelijfd
in het religieuze leven, die zooveel belang getoond
heeft iu uw welzijn!
Zij is u onverschillig, die zuster waarmede gij uw
noviciaat gedaan hebt, dié u oprecht bemind heeft
en nog bemint, die u zoo dikwijls ondersteund heeft
in uwe tegenheden, en die gij nu door uw stuursch
gelaat en uw stroef stilzwijgen bedroeft!
Zij zijn u onverschillig, die medezusters voor wie
God zoovele wonderen van goedheid gedaan heeft,
die Hij zoozeer bemiut, doar wie Hij zoo bemind
wordt; die zusters zoo heilig en goed, niettegenstaande
alles wat uwe inbeelding zeggen moge, — die zusters
wier gebeden wellicht Gods straffenden arm van u
afwenden, —; die zusters aan wie God alvorens u den
hemel te openen zal vragen: Heeft zij u allen bemind?
Ziet gij niet dat die onverschilligheid thans reeds
schuldig is in zichzelve, omdat zij u ondankbaar en
onbillijk maakt, u langzamerhand tot afkeer en haat
-ocr page 229-
225
kan voeren en uwe ziel in een voortdurenden staat
van zonde kan stellen? Lees met aandacht de twee
volgende bemerkingen.
1.     De H. Professie, die in u de beloften van het
H. Doopsel heeft vernieuwd, versterkt en voltrokken,
heeft u leden van een nieuw gezin gemaakt, waardoor
gij leden van hetzelfde lichaam geworden zijt; en
wilt gij niet aan eene strenge verplichting ontbreken,
zoo zijt gij genoodzaakt elkander te ondersteunen, te
beschermen en te dienen; want, zegt de H. Paulus ;
Eet oog kan niet zeggen tot de hand: Ik heb uwe
hulp niet noodig
; of wederom het hoofd tot de voeten:
Gij zijt mij niet noodzakelijk.
I Oor. XII. 21.
2.     De H. Professie heeft u allen tot zielen gemaakt
die door God bijzonder bemind worden, zielen aan
wie God zich bijzonder mededeelt, en die allen een
kenmerk of zegel zichtbaar aan de oogen des geloofs
ia zich dragen, daarin gedrukt door God wien zij
toebehooren en in wiens naam zij handelen.
Vraag eens aan dien koopman, waarom hij aau
een onbekende zijne schatten opent, waarom hij hem.
zonder aarzelen eene aanzienlijke somme gelds ter
hand stelt. Het is noch zijn bloedverwant, noch
zijn vriend, noch zijn weldoener, hij verwacht van
liem noch belooning, noch zelfs dankbetuiging.
Waarom zulk een bewijs van vertrouwen aan een
vreemdeling, aan iemand dien hij wellicht nooit
weder zal zien? Die vreemdeling bracht hem of een
wissel
dien hij geaccepteerd heeft, of wel een schuldbrief,
behoorlijk door een vriend onderteekend. Ziedaar hoe
het tusschen ons moet gaan. Is elke zuster niet gelast,
°ns een wissel te vertoonen dien Jezus-Christus op ons
trekt ?
Die wissel luidt aldus: » Voor zooveel gij den minsten
15
-ocr page 230-
226
der mijnen gedaan hebt, hebt gij het aan mij gedaan"
(Matth. XXV. 40). En die wissel is onderteekend en
bezegeld met het dierbaar bloed van Jezus-Christus.
Schijnt elke zuster die niet op haar voorhoofd gedrukt
te dragen? Hebt gij dien wissel niet geaccepteerd,
toen gij Christen werdt ? en hebt gij die verplichting
niet hernieuwd en bevestigd bij uwe heilige Professie ?
Onder uwe medezusters zijn er die meer bijzonder
dat goddelijk zegel dragen. Het zijn de zieken, de
zwakken, de oude zusters, waarvan wij reeds gesproken
hebben.
Deze hebben alle recht op uwen eerbied en hoog-
achting, op de nauwkeurigste en oplettendste voor-
komendheid.
De oude zusters, ja, eerbiedig ze, die oude dienst-
niaagden des Heeren, die in zijn dienst vergrijsd zijn
en aan wie gij grootendeels de welvaart die gij geniet,
verschuldigd zijt. Ga veertig, vijftig jaar terug, en
vraag haar eens, welke moeielijkheden zij doorleefd
hebben, hoe zij hebben moeten werken en zwoegen
om het huis te doen bloeien, en gij zult verwonderd
zijn over hetgeen zij tot stand gebracht hebben.
Thans kunnen zij niet meer werken, doch zij zijn
nog de steunpilaren van het huis; hare enkele tegen-
woordigheid sticht, waarschuwt, beveelt, belet vele
fouten en vele verslapping.
Zij zijn de bewaarsters van den regel, de gedurige
raadgeefsters der jongere zusters, die eene groote
leemte rondom zich zullen gevoelen, als zij allen zullen
heengaan, die stichtende ouderlingen!
En die zieke waarop de hand des Heeren verzwaard
schijnt, o door hare gelatenheid, haar geduld, hare
nederigheid, — want geloof dat er veel ootmoed
noodig is om, vooral als men nog jong is en werken
-ocr page 231-
227
wil, de gemeente tot last te zijn ,—boeten zij voor
uwe zonden, — sparen u de welverdiende straffen, —
verwijderen van u bekoringen, waaronder gij zoudt
bezwijken.
Wees vooral voor die oude en zieke zusters niet
onverschillig; bewijs haar alle mogelijke zorg; zij
zijn zoo gevoelig en dankbaar voor de kleinste op-
iettendheid. Luister aandachtig en toon u niet moede,
wanneer zij u dikwijls hetzelfde verhalen; — houd
haar dikwijls gezelschap, en wacht u wel, haar te doen
hooren, dat zij moeiten veroorzaken en onnuttig zijn
in de gemeente!
Wees ook niet onverschillig voor elkander. Bid
dagelijks voor uwe medezusters, opdat zij heilig mogen
worden, en de onderlinge liefde steeds onder u ver-
meerdere. — Neem eenvoudig en ter goedertrouw
een dienst aan, en stel u ter dienstbetooning. — Leen
de hulp uwer ondervinding en behendigheid aan ande-
ren, zonder uwe eigene bediening te veronachtzamen.
Heb steeds voor uwe medezusters die kleine voor-
komendheden, die het leven zoo aangenaam maken.
Bewijs elkander die duizend kleine diensten die nooit
degene die ze bewijst, verarmen, doch haar zeer verrijken
voor den hemel; en mocht het u al eens iets kosten,
zoo denk : Een weinig opoffering is niets in vergelijking
oan den grooten troost, dien men anderen verschaft.
-ocr page 232-
228
II.
De baatzucht , die overdreven liefde tot zichzelven ,
is de verklaarde vijandin der naastenliefde. Zichzelvc
makende tot middenpunt vau alles, tot doel en einde
van alles, tot regel en maat van alles, vervult de baat-
zucht
zoodanig het hart, dat er geen stroobreed plaats
blijft voor den evennaaste. De baatzuchtige blijft
vreemd aan alle genegenheid waarvan zij het voorwerp
niet is, en wordt ten laatste tot last aan zichzelven en
bijgevolg diep ongelukkig. Men schaamt zich, te
bekennen, dat men aan dit gebrek lijdt; doch wanneer
men met een weinig zorg de fouten opspoort tegen
den naasten, zal men zien, dat zij bijna alle uit deze
ongelukkige bron voortkomen.
1. Is bijvoorbeeld de afgunst, dat droevig gevoel.
dat als een worm het hart doorknaagt, geen vrucht
der baatzucht?
Een voorkeur aan anderen gegeven schijnt ons een e
onbillijkheid, en neemt ons in tegen haar die eenigeu
voorkeur toont en tegen haar die er het voorwerp
van is : baatzucht, afgunst.
Een voordeel dat eene onzer medezusters ten deel
valt, den voorrang dien zij boven ons behaalt,
maakt ons ontevreden jegens haar, doet ons wellicht
kwaad spreken: baatzucht, afgunst.
Eene oplettendheid welke onze Oversten aan eenige
zuster bewijzen, eene bediening die men haar geeft
en die wij gaarne hadden, doet ons gelooven, dat
men haar meer bemint, meer acht, dan ons, en
vervult ons hart met een onaangenaam gevoel, dat
-ocr page 233-
229
zich bij de eerste gelegenheid lucht zal geven door
morren, pruilen en klagen: baatzucht, afgunst.
Eene goedkeuring in ons bijzijn aan onze mede-
zusters gegeven krenkt en verbittert ons, het is als
eene onrechtvaardigheid jegens ons: baatzucht, afgunst.
Een raad, dien men ons geeft, eene opmerking die
men ons maakt, is in onzen geest slechts eene voor-
ingenomenheid, die men tegen ons heeft, en een
gebrek aan liefde voor ons: baatzucht, afgunst.
De liefde kan niet wonen in een hart dat zoo
verwoest wordt door de afgunst. O gij, arme ziel,
die al die gevoelens in u gewaar wordt, u er zoo
over schaamt en zoo innig begeert, er van verlost te
worden, ga, kniel neder voor het H. Sacrament en
bid met vuur: Jezus, zachtmoedig en ootmoedig van
harte, maak mijn hart gelijkvormig aan het mee\',—
Jezus, veracht en vergeten , leer mij mijzelven verachten
en vergeten
; — Jezus, gij die u tot dienaar van allen
gemaakt hebt, maak dat ik de dienstmaagd van allen moge
worden\',
Jezus, bron van goedheid, bron van liefde,
geef dat ik goed en liefderijk voor allen zij, gelijk gij.
2. Nog komt uit de baatzucht die zonde voort
welke belaas, zoo licht bedreven wordt in alle klassen
der maatschappij, en — schaamrood voegen wij er
bij, — die zelfs door godvruchtige personen bedreven
wordt: het kwaadspreken.
De H. Schrift noemt de kwaadsprekendheid een
afschuwelijk kwaad (Rom. I. 30). Haar gewoon
gevolg is, de liefde geheel uit te dooven; want:
De liefde vereen igt hart en ziel, — de kwaadspre-
kenhheid
scheidt ze.
De liefde verdraagt en verbergt de zwakheden en
fouten, — de kwaadsprekendheid plaatst al het kwade,
dat zij ziet, in het volle daglicht.
-ocr page 234-
230
De liefde geneest de wonden van hart en ziel, —
de kwaadsprekendheid scheurt ze open.
De liefde ademt slechts vrede, — de kwaadspre-
kendheid
zwaait alom den fakkel der tweedracht.
De liefde bevordert de onderwerping en den eerbied
voor \'t gezag, de kwaadsprekendheid rukt langzamerhand
den straalkrans af, die het hoofd der Oversten omgeeft.
En dat alles is het gevolg van één baatzuchtig
hart! Waarom toch zoekt die zuster alle mogelijke
gelegenheden op om hare medezusters zwart te maken
en al wat zij doen, in het somberste daglicht te stellen V
Waarom bespiedt zij alles? waarom brengt zij alles
over?— Omdat zij niet lijden kan, dat iemand in
huis deugdzamer, godvruchtiger, meer geacht, meer
bemind wordt dan zij, omdat zij meent zich meer te
verheffen, naarmate zij anderen verkleint en vernedert,
omdat zij meent dat men haar ontneemt, wat men
anderen geeft.
De kwaadsprekendheid wordt rechtstreeks bedreven,
wanneer men den evennaasten eene misdaad toeschrijft,
waaraan hij niet schuldig is; — (dan is het laster,
eene zonde, die God zij dank, zeer zelden in de
kloosters bedreven wordt); — wanneer men eene fout
vergroot, — zonder noodzakelijkheid eene fout die
niet bekend is, ontdekt; — wanneer men eene zaak
ten kwade uitlegt, als iedereen die voor eene goede
zaak beschouwt of zij werkelijk goed is.
De kwaadsprekendheid wordt, alhoewel niet recht-
streeks,
bedreven, wanneer men het goed door anderen
gedaan loochent, — verkleint, — een beleedigend
zwijgen bewaart wanneer men moest prijzen of de
goedkeuring bevestigen, — wanneer men het goede
van den evennaasten zoo koel prijst, dat men daardoor
de achting die hij verdient, vermindert.
-ocr page 235-
231
Nog hatelijker wordt de kwaadsprekendheid, wanneer
men ze bedekt met den mantel der schijnheiligheid.
Somtijds neemt zij nederige manieren , — een zedig
voorkomen, eene stem vol medelijden enteederheid aan,
en zegt: »Het spijt mij zeer, dat mijne arme zuster
»zich zoo vergeet, zoover afdwaalt; het spijt mij, dat
»ik moet zeggen, hoe zij doet, maar iedereen weet
»het. Zij is toch zoo goed, en zie eens, hoe diep zij
«gevallen is enz."
Nog een woord over het vermetel liefdeloos oordcel,
hetgeen een in het hart voorbereid kwaadspreken is.
Gij weet, dat God het verbiedt. Gewoonlijk is het
onrechtvaardig, omdat het op enkelen schijn berust,
het is de vrucht van nijd, afgunst, van liefdeloosheid
en baatzucht, het stelt u bloot door God onbarm-
hartig geoordeeld te worden. Volg dan den wijzen
regel van den H. Franciscus van Sales, wanneer hij
zegt: Als eene zaak honderd zijden had, zou ik ze
altijd langs de gunstige zijde beschouwen.
Denk dat
die zuster, die gij nu zoo onbarmhartig oordeelt,
aan God veel aangenamer is dan gij. Er zijn
vele zaken, zegt de H. Bonaventura, die men als
slecht beschouwt, omdat men ze niet begrijpt, of ze
eenzijdig beschouwt; doch wanneer men ze eens be-
grepen heeft, komen zij ons billijk en redelijk voor
en doen ons blozen over onze lichtzinnigheid.
3. Zie ten slotte eens, ol het de baatzucht niet is
welke zoovele onvoorzichtige oorblazerij veroorzaakt,
waardoor men in eene gemeente, evenals op een veld
met kwistige hand het onkruid zaait. Weet ge wat
het voort zal brengen?
Eerst koelheid, dan achterdocht, dan tweedracht,
en ten laatste vijandschap.... men kan elkander
niet meer dulden. Somtijds is het uit licht-
-ocr page 236-
232
zinnigheid, dat eene zuster iets overbrengt, doch vaak
uit boosaardigheid, uit afgunst vooral, en altijd met
deze gedachte: Ik zou zoo niet doen, ik zou zoo
niet spreken, ik zou zoo niet handelen , ik weet alles
wat er omgaat: baatzucht, afgunst, hoovaardigheid.
O hoe verfoeielijk is, vooral in kloosters, waar
men elkander niet vermijden kan, deze ondeugd, zoo
te recht de bijzondere ondeugd des duivels genoemd!
Het kwaad, dat zij daar aanricht, is onberekenbaar,
ea eenige maanden zijn voldoende om eene gemeente
waarin de duivel ééne kwaadsprekende tong, ééne
enkele overdraagster heelt weten te dringen, het
onderst boven te keeren.
Zes dingen, zegt de H. Geest, zijn er welke de
H>;er haat, en het zevende verafschuwt Hij;... hem, die
tweedracht tusschen broeders zaait.
(Prov. VI. 16, 19.)
Zij die zonder eenige noodzakelijkheid overbrengen,
zegt de H. Thomas, zijn veel schuldiger dan de
kwaadsprekers. Eene zonde, zegt hij, is des te zwaarder,
naarmate zij meer schade en nadeel aan den even-
naasten berokkent. Dit nadeel wordt grooter naar
mate dat hetgeen men den naasten ontneemt kost-
baarder is; de kwaadspreker ontneemt den evennaas-
ten zijn goeden naam, zijne eer; doch de onvoorzich-
tige oorblazer ontneemt hem den vriend, die hem
beminde; hij verbreekt wellicht voor iro mer de banden
van vriendschap die hem het leven zoo zoet en
aangenaam maakten ; immers God zelf heeft gezegd:
Niets is te vergelijken bij een getrouwen vriend.
Eccli. VI. 15.
Denk dus, arme zuster, die u gedreven gevoelt
om over te brengen alles wat gij ziet en al wat gij
hoort, denk aan dit ernstig woord: de duivel bedient
zich van u,
als van een vergiftigd speeltuig, dat hij
-ocr page 237-
233
nu hier, dan daar werpt. Hij komt op uwe tong
nederzitten, door u verspreid hij alom de tweedracht,
en wanneer des avonds twee of meer harten gekrenkt,
bedroefd, verdeeld zijn, komt de duivel u bedanken
en zegt u: gij hebt u bij mij zeer verdienstelijk gemaakt ï
4. Intusschen zijn er gevallen waarin eene reli-
gieuze zou zondigen, indien zij de fouten harer
medezusters kennende, die niet zou bekend maken.
Zij zou hiertoe verplicht zijn:
Wanneer zij genoegzaam verzekerd is, dat daardoor
het geestelijk of tijdelijk welzijn harer medezusters
wordt bevorderd, dat de schuldige zal verbeterd of
weerhouden worden.
Wanneer zij genoegzaam verzekerd is, dat hierdoor
het tij delijk of eeuwig welzijn der personen bevorderd
wordt, aan wie zij deze fout doet kennen, ten einde
nij maatregelen kunnen nemen, om het leed , dat hen
bedreigt, te ontgaan.
Wanneer de wettige overheid haar gebiedt deze
zaak te openbaren.
Wanneer zij door deze mededeeling eene publieke
wanorde of ergernis kan beletten.
De voorzorgen dïe men hierbij te nemen heeft zijn deze:
Wanneer de bedreven fout ons onder het zegel
der geheimhouding bekend is, moet men eerst de
schuldige in het geheim daarover spreken, opdat zij
hare fout erkenne, zich verbetere en haar misslag
herstelle; het is slechts dan wanneer zij onze ver-
maning kwalijk opneemt en zich niet wil verbeteren t
\'lat men er de Oversten over spreken moet.
Nooit mag men uit liefdelooze oogmerken eene fout
openbaren, — het kwaad overdrijven, — datgene wat
voor verschooning vatbaar is, ten kwade uitleggen, —
floch datgene wat twijfelachtig is, voor zekerheid
-ocr page 238-
234
aannemen. Eene religieuze die twijfelt of zij eenige
fout harer medezusters al of niet moet openbaren,
zal best doen, daaromtrent raad aan haren biechtvader
te vragen; in alle geval moet zij eerst God bidden
om wijsheid en voorzichtigheid.
III.
3)e cj-eest van eiy&ndom.
De geest van eigendom is ook eene der groote oor-
zaken van de verslapping der naastenliefde, eene
oorzaak die des gevaarlijker is, omdat men dien geest
als zeer rechtmatig beschouwt.
In eene gemeente is eigenlijk niets ons eigendom,
maar ons is de zorg opgedragen voor de voorwerpen
welke behooren tot de ons toevertrouwde bediening.
Het is de linnenkast, de sacristie, — eene school,
de bibliotheek, de ziekekamer enz.
Deze soms overdreven zorg verwekt ten laatste eene
gehechtheid èn aan de bediening èn aan al derzelver
toebehooren, en door deze gehechtheid ontstaat een
gebrek dat men niet bi) zijn waren naam durft noemen,
maar dat....gierigheid heet, en de gierigheid doodt
de liefde.
Indien eene zuster God alleen zoekt in hare zorg
van de haar toevertrouwde zaken te doen blinken
van zindelijkheid en keurige ordelijkheid, indien haar
eenig doel is God te toonen welk eene groote eer
zij eraan hecht door Hem met die bediening belast
te zijn, indien het geluk aan God te behooren elk
-ocr page 239-
235
andere persoonlijk gevoel beheerscht, zoo zal de liefde
in haar hart blijven wonen, en als eene zuster haar
iets komt vragen, dat zij in gebruik heeft, zal zij
het gaarne leeuen. Doch i3 deze zuster aan hare
bediening slechts gehecht uit eigenliefde en omdat
deze naar haren smaak is, spreekt zij van mijne school,
mijne sacristie
, mijne bibliotheek, mijne kast, mijne
leerlingen
enz., helaas! dan is het de liefde niet meer
die spreekt, maar de geest van eigendom, van gierigheid.
Pas op, dat ge nergens aanraakt, waarover zij haar
schepter zwaait, maak haar geene opmerking, zelfs
de kleinste niet, en vraag haar toch nooit het minste
voorwerp ten gebruike. Gij zoudt slecht ontvangen,
teruggezonden worden, zij zou u beschuldigen altijd
alles in wanorde te brengen, nooit iets terug te geven,
van niets verstand te hebben...
En nochtans helpt de liefde zoo gaarne iedereen,
en stelt zoo gaarne alles ter beschikking van haren
evennaasten!
IV.
©e ainneXiihtvcid ot &iiz>ondcze
Door zinnelijkheid verstaan wij hier dat gevoel dat
ons aanzet, ons op geheel natuurlijke wijze te hechten
aan eene gezellin, die ons behaagt. In het eerst
veronderstellen wij hierin niet het minste kwaad; het
is eenvoudige neiging des harten, — eene overeen-
-ocr page 240-
236
komst van denkbeelden , die onze harten veréénigt, —
eene vriendschap of plotseling of wel langzamerhand
gevormd, die God niet uitsloot, doch Hem op de
tweede plaats stelde, en geen ander doel had dan
de behoefte des harten te voldoen.
Ziedaar wat men bijzondere vriendschap noemt,
waarvan het gewoon uitwerksel is, de onderlinge liefde,
die al de zusters aan elkander hecht, te vernietigen, —
de orde in de gemeente te storen, — de anderen te
ontstichten
, — aan de gehoorzaamheid te ontbreken, —
in het geheim te handelen, — de ziel te beletten, de
volmaaktheid van haren staat te bereiken — het hart
uit te drogen voor de zaken die God en zijne H. Liefde
betreffen, — aan eene menigte hevige bekoringen bloot
te stellen
, — somtijds en maar al te dikwijls tot zwaren
en vernederenden val tebrenqen.
»Ik kan wel zeggen,"
schrijft een prelaat, » hoe deze soort van vriendschap
begint; ik kan, ik mag niet zeggen, hoe zij dikwijls
geëindigd is". Maar als eene religieuze begint, aldus
te beminnen of zich te laten beminnen, dat zij wel
wete, dat zij reeds begint te sterven aan de ware
liefde. Zij verlaat den zuiveren en vreedzamen hemel
der liefde om in eene luchtstreek van storm en onweder
af te dalen. Zij vergiftigt zichzelve, en of zij het
wille of niet, zij vergiftigt anderen. Satan mag gerust
eene gemeente verlaten waar dergelijke vriendschap bestaat
en geduld wordt
, ook zonder hem zal zijn werk gedijen.
Wij zullen hier nog eenige bladzijden aanhalen van
een oud schrijver, welke zeer geRchikt zijn om de
ziel omtrent dit belangrijk punt te verlichten.
1. Al de genegenheid, welke men te veel heeft
voor ééne zuster, ontneemt men natuurlijk aan de
anderen. Het hart dat vervuld, verzadigd is door
deze liefde, vraagt niets meer. Het gevoelt geene
-ocr page 241-
237
behoefte, de overige zusters te beminnen en door haar
bemind te worden. Hoe meer deze genegenheid zich
in één punt samentrekt, hoe sterker zij is; hoe meer
voldoening zij de ziel schenkt, hoe meer deze zich
bijgevolg vastkleeft; zij leeft geheel in één voorwerp,
en ziedaar wat men hartstocht noemt. Alles behaagt
wat tot dit ééne voorwerp terug voert; alles wat er
van verwijdert, wordt tot last.
Wanneer de twee vriendinnen bij elkander zijn,
laat het zich gemakkelijk begrijpen, hoe welkom degene
zal zijn die haar komt storen. Weldra worden de
gedachten, de neigingen, de afkeer, de grieven,
de klachten, de gebreken der ééne die der andere.
Wij moeten in allen ootmoed erkennen, dat, wanneer
wij ons te zeer met anderen vereenzelvigen, vooral
als dit strijdt tegen Gods bevel, wij veel gemakkelijker
hunne gebreken dan hunne deugden aannemen. Men
maakt blindelings de belangen dergenen, met wie men
zich aldus verbindt, tot de zijne. Nooit hebben zij
ongelijk, — nooit kunnen hunne tegenstanders gelijk
hebben. Helaas! nu reeds hebben wij zooveel moeite
onzen evennaasten het ongelijk, jegens ons bedreven,
te vergeven. Wat zal het zijn als wij nog gemeene
zaak meteene vriendin maken? Wat men men haar
misdoet, beschouwen wij als tegen ons misdaan en aldus
zullen wij onze bekoringen tegen de liefde zien verdub-
helen , en of wij zullen dubbele kracht tot weerstand
moeten bieden of onze fouten tegen deze groote de
ugd zullen ook verdubbelen. En zonder dat deze neiging
"og eene bepaald gevestigde bijzondere vriendschap is,
zal dit nochtans het gevolg zijn van elke te natuurlijke
neiging die wij voor iemand zullen gevoelen.
2. Is het niet in die vertrouwelijke gesprekken
die deze twee vriendinnen dagelijks weten te voeren,
-ocr page 242-
238
dat men in alle vrijheid over den evennaasten spreekt?
dat men gaarne zegt wat men weet of denkt? dat
men de maat van achting of misachting bepaalt, die
men hem toekent? dat men niet alleen zijn uitwendig
gedrag, maar tot zijne geheimste meeningen oordeelt?
Is het daar niet, dat men met lichtzinnigheid, om
het zachtste woord te gebruiken, het gedrag der
Overste en biechtvader hekelt? dat men hunne ver-
maningen en handelingen ten kwaadste uitlegt? dat
men ongunstige vergelijkingen maakt, waaruit de
geest van opstand, van aanmatiging, van partijzucht
met deszelfs treurige gevolgen ontstaan ?
Men spaart daar ook den regel niet, waarvan men
sommige punten kleingeestig, lastig vindt; hieruitvolgen
verachting der regelen, verslapping en dikwijls on-
getrouwheid aan onzen heilige roeping. Ook de
wereld vindt vaak haar deel in deze vertrouwelijke
gesprekken. Men vertelt zoo gaarne, wat men in de
wereld ondervonden heeft, welke kennissen, welke
vrienden men er had, welk een gemakkelijk, aangenaam
leven men daar kon leiden, de aangename bezigheden,
de schoone vooruitzichten, die ons een schitterende
toekomst voorspelden. Behalve dat deze gesprekken
onze eigene, dierbare persoonlijkheid vleien, en de
eigenliefde, die wij toch zoo moeielijk kunnen onder-
drukken, meer opwekken, zullen zij ons ongevoeliglijk
de wereld doen beminnen, betreuren, opzoeken en
ons daardoor walging voor den religieuzen staat
inboezemen.
3. Er is nog meer. Voor zijne vriendin verbergt
men niets, men wil zelfs zijne conscientie voor
haar bloot leggen. Het vertrouwen is zoo zoet!
Daarom vertrouwt men haar zoo gaarne deu afkeer,
de moeielijkheden, de neigingen, ja zelfs de bekoringen
-ocr page 243-
239
en de diepste geheimen van liet geweten; en daar
Je vriendschap van beide kanten dezelfde moet zijn,
worden weldra de denk- de ziens- de handelwijze
der ééne ook die der andere, en weldra worden de
inwendige gevoelens, de fouten en gebreken gemeen-
schappelijk kwaad. Indien men daarbij, zooals het
gewoonlijk gaat elkander de vermaningen zijner Over-
sten mededeelt, maakt men die geheel nutteloos voor
zichzelven. O welk een verlies, welk een misbruik
der genade! Het goede zaad, dat God in onze harten
strooit, moet, om vruchten te kunnen dragen, door
de aarde bedekt worden. Indien wij, door onze on-
bescheiden mededeeling dat zaad bloot langs den weg
leggen, kan het geen wortel schieten, geene vruchten
voortbrengen. Door onze ongelukkige vertrouwelijkheid
zullen wij er niet meer door getroffen worden, wij
zullen er ons niet meer om bekommeren, en zij aan
wie wij dit alles hebben medegedeeld, zal het zich
tot plicht rekenen, haar gevoelen er over te zeggen,
het te bespreken, te wijzigen. Zoo houdt men in
de bron zelve reeds de genaden terug, die God
bestemd had om ons te geleiden tot de volmaaktheid,
welke steeds het doel van ons streven moet zijn.
4. Er is nog een valstrik, waarvoor de zusters
die zoo geneigd zijn haar hart weg te schenken, op
hare hoede moeten zijn.
Het is mogelijk, dat er gevaar voor haar bestaat
zelfs in de betrekkingen, welke zij met hare Oversten
hebben, en dat zij, in plaats van uit haar omgang
met hen, vruchten van zaligheid te trekken, in plaats
van aangemoedigd te worden tot voortgang in de
deugd, zich laten medesiepen door hare neiging tot
zinnelijke vriendschap, in de geestelijke leiding slechts
het zoete genot van het vertrouwen, de teederheid
-ocr page 244-
240
cbr vriendschap, het vermaak van belangstelling
te toonen en in te boezemen zoeken en op die wijze
de bron vergiftigen van die hulp, welke God haar
had beschikt. Dat een weinig ernst en gestrengheid
in degenen die u bestieren, u dus niet afschrikke;
hierin ligt uwe veiligheid!
Helaas! onze zwakheid is zoo groot dat wij zoowel
schipbreuk kunnen lijden op de klippen van het
vertrouwen als op die der vooringenomenheid!
Zij dus die de volmaaktheid van haren staat be-
hartigen, moeten met de grootste zorg haar hart
bewaren voor alle meuschelijke gehechtheid en alle
bijzondere vriendschap, die de liefde welke Jezus
ons gebiedt, volkomen vernietigen. Nimmer mogen
zij vergeten, dat de meesters van het geestelijk leven
deze aangekleefdheden steeds met den naam van de
pest der Communauteilen
bestempeld hebben . ..
V.
De deugd wordt nooit beter geleerd, zeggen de
Heiligen, dan in de beoefening, doch men verkrijgt
de deugd slechts naarmate de begeerte om ze te
verkrijgen groot is in ons hart.
Deze begeerte naar de deugd bestaat dan slechts
als wij haar beminnen, en men bemint de deugd
slechts naarmate men haar acht.
Wat wij tot dusverre gezegd hebben, is ons erachteus,
-ocr page 245-
241
wel in staat, ons de naastenliefde te doen achten en
| beoefenen; doch ziehier nog eenige gedachten, welke
de goede voornemens zullen bevestigen, die God n
zeker heeft ingeboezemd.
1.  Onthoud wel, dut het zonder liefde onmogelijk is, God
te behagen.
Het gebod van liefde is het gebod van
Jezus-Christus zelf.
Er bestaan graden in de deugd der naastenliefde:
eenige zijn slechts aangeraden, zooals: onzen naasten
den voorkeur boven ons seinen te geven; nooit te weigeren,
iets voor den evennaasten te doen of te lijden;
zijn
leven desnoods veil te hebben voor het leven van zijn
evennaasten.
Een graad van liefde is volstrekt noodzakelijk;
deze graad is zijn evennaasten als ziehzelven beminnen.
Bemint gjj uw evennaasten gelijk u zelven, dan
voldoet gij aan uw plicht; indien gij aldus niet bemint,
ontbreekt gij aan de wet der liefde.
2.  Elke hetzij goddelijke of zedelijke deugd dient
om ons de liefde te doen verkrijgen, en het is in
de liefde, zegt de H. Thomas, dat de volmaaktheid
van het christelijk leven
gelegen is. Pas dus wel op.
gij die u een gewetensbezwaar maakt, soms in uauw-
gezetheid te ontbreken, — zelfs voor een liefdewerk
een deel uwer gebeden achter te laten, —die zoo
ijverig zijt uwe zusters voor eene kleine overtre-
ding te berispen, — die zoo hardnekkig eene u noo-
dige dispensatie weigert, — die zoo vasthoudt aan
kleinigheden, — maar die wetens en willens streng
zijt in uw oordeel, — halstarrig in uwe verbolgenheid
jegens eene zuster, die u eenigszins gekreukt heeft, —
die stuursch uwe waardigheid verdedigt, — gebiedend
«we rechten doet gelden, — die met minachting neder-
16.
-ocr page 246-
242
ziet op degenen die minder talent dan gij hebben,
en afgunstig zijt jegens degenen wier pogingen beter
slagen, — die gaarne de fouten en gebreken van
anderen doet uitkomen; — pas op en zie wel toe, of
gij datgene wat slechts raad is, niet stelt boren datgene
wat een streng gebod is.
3. Het gebod der liefde moet geschreven staan
in ons hart; en evenals men nooit kan zeggen, dat
men God te veel bemint, wat men ook moge doen,
zoo kan men evenmin ooit zeggen, dat men zijn
evennaasten te veel bemint, want de liefde heeft
geene grenzen. Wel kan men te ver gaan in uiterlijke
liefdebetooning, doch nooit zal men te ver gaan in
de liefde zelve, welke innig verknocht is aan de wel-
willendheid des harten. Beminnen wij dus onzen even-
naasten, zooveel het ons slechts mogelijk is; nooit
zullen wij de grenzen van het gebod overschrijden;
doch wij zullen altijd moeten zeggen: Wij hebben
slechts gedaan wat wij verschuldigd waren.
LucneXVIT. 10.
Wij herhalen nog wat wij gezegd hebbei; omtrent
de noodzakelijkheid van onze liefde tot eene boven-
natuurlijke liefde te verheffen, hetgeen vooi-al van
belang is voor die zielen, die een gevoelig en toe-
genegen hart hebben, zich zeer gemakkelijk hechten,
en voor wie zich opofferen, minzaam zijn en gene-
genheid betuigen
eene tweede natuur geworden zijn.
Het is niet juist de liefde van loutere toegenegenheid
des harten, die de wet des Evangelies ons gebiedt,
maar de echte naastenliefde, die God tot doel heeft, die
den evennaasten slechts door en in God bemint,
omdat hij door zijn naasten te beminnen aan God
gehoorzaamt. Men moge de menschen op natuurlijke
wijze beminnen, zooveel men wil; zonder God dient
deze liefde niet ter zaligheid.
-ocr page 247-
243
De liefde die ten Hemel voert, is eene werking
van den H. Geest, waardoor onze wil zich uit liefde
tot God aan den dienst van den evennaasten wijdt.
Deze liefde is eene gave Gods, en , zegt de H. Augus-
tinus, men moet die met aandrang aan den Heer
vragen. Indien wij onzen naasten niet beminnen
gelijk het behoort, zoo komt dit omdat wij bijna
nooit aan God de genade vragen van te mogen be-
minnen gelijk Hij wil dat wij beminnen.
4de HOOFDSTUK.
ê&ztoonina dcx, wacotenlielde.
Mijn God, zegde een Heilige, waarom beminnen
wij elkander niet gelijk Gij het o?is gebiedt f ach,
voegde
hij er na een oogenblik nadenkens bij, het zou al te
schoon zijn; ivij zonden den hemel niets meer te be-
nijden hebben.
Elkander beminnen, zooals Jezus-Christus wil, is
voor elkander zijn wat eene moeder is voor haar kind,
vol oplettendheid voor alles wat het nuttig of aan-
genaam kan zijn, levende door zijn leven, lijdende
door zijne smarten, genietende door zijne vreugde!
Elkander beminnen zooals Jezus-Christus wil, is
voor elkander die teedere zorg hebben, welke eene
-ocr page 248-
244
brave en liefdevolle docliter voor hare zieke of lijdende
moeder heeft, des nachts bij haar wakende, op den
dag haar niet verlatende, door een blik of eeu wenk
hare behoeften radende; en al zou zij zelis er bij
nedervallen, nooit zal zij zeggen, Ik ben moede.
Elkander beminnen zooals Jezus-Christus wil, is
elkander de genegenheid toedragen die twee zusters
voor elkander hebben, die met vreugde alle lief en
leed, en al wat zij bezitten, met elkander deelen.
Elkander beminnen gelijk Jezus-Christus wil, is
voor de ziel van anderen zijn wat de missionaris is
voor de ziel van een vreemdeling; hij verlaat alles
om die ziel te onderwijzen, te zuiveren, te heiligen;
wat de II. Viticentius van Paulo was voor de weezen,
de zondaars, de verlatenen ; wat de liefdezuster is voor
al degenen tot wie de gehoorzaamheid haar zendt; —
wat Jezus-Christus geweest is, die zijn leven en zijn
bloed voor ons heeft gegeven; wat die goddelijke
Zaligmaker nog voor ons is, die, terwijl wij Hem
vergeten en ons van zijne weldaden bedienen om
Hem te vergrammen, ons altijd blijft beminnen, ver-
dragen , voorkomen, met weldaden overladen en bij
het eerste teeken van berouw ons zijne vriendschap
en zijne dierbaarste gunsten terugschenkt. O ja, het
zou te schoon zijn!
En zou dit nochtans niet zijn wat God vau ons
vraagt? Zou elk jeugdig meisje dat verlangt in het
klooster te treden, dit alles niet zoo verwachten in
die gemeente waarvan zij lid wil worden? Is het
niet aldus dat zij zich voorstelt te wezen voor de
medezusters, die God haar geven zal ? Aan den voet
des tabernakels heeft zij het religieuze leven bestu-
deerd, zij heeft de leer van Jezus-Christus en der
heiligen overwogen en zij is zoo overtuigd dat de
-ocr page 249-
245
geest van liefde en opoffering de kern van het reli-
gieuze leven is, dat zij er aan zon verzaken als zij
/,ou veronderstellen dat men elkander daar niet bemint
zooals Jezus-Christus voorschrijft.
Het zou zeker ons van tijd tot tijd vermoeienis
veroorzaken, ons altijd voor anderen op te offeren;
het zou arbeid kosten, altijd zijne eigenliefde te onder-
drukken, zich als de dienstmaagd van anderen te
beschouwen en als zoodanig te handelen; doch hoe
rijk is de belooning voor die vermoeienis, voor dien
arbeid wesrtrelejjd!
Weet gij wat God bereidt voor de zielen die zich
geheel voor de naastenliefde opofferen ?
Zij worden goede, gelukkige, innig met elkander
veréénigde zielen.
I.
inaa4t oh> <joe3aar3ic|.
De religieuze welke zich op de naastenliefde toelegt,
wordt oprecht goedaardig, dat wil zeggen dat zij
behoefte gevoelt om goed te doen, dan zelfs als zij
niet de minste belooning daarvoor te wachten heeft, —
om zich op te offeren, — de fouten harer medezusters
te verontschuldigen, — datgene wat haar grieft, op
de minst ongunstige wijze uit te leggen, — gaarne
te vergeven\', — slechts met weerzin te bestraffen , —
in één woord alle deugden te bezitten, die haar op
aarde meest aan God gelijk kunnen maken.
-ocr page 250-
24G
Immers God wordt slechts de goedheid zelve ge-
noemd omdat Hij de liefde bij uitnemendheid is.
Evenzoo is het met Jezus-Christus, met de H. Maagd
Maria, met de Engelen en Heiligen des hemels. Het
is de liefde en de liefde alleen die al de uren van
hun leven zoo verdienstelijk heeft gemaakt.
Toen God het hart van den mensch vormde, zegt
Bossuet, plaatste Hij daarin eerst een grond van
goedheid als het eerste kenmerk der goddelijke natuur.
Deze grond van goedheid, — die onuitputbare mijn
wordt door de naastenliefde bewerkt, en het is daaruit
dat zij elk uur van den dag eene nieuwe oefening
van liefde trekt.
Indien wij gedurende eenigen tijd geen enkel lief-
dewerk weigerden, dat wij kunnen verrichten, zouden
wij ondervinden, dat de goedheid als eene tweede
natuur voor ons zou worden; en wij zouden dit woord
eens wijsgeers begrijpen: Om altijd goed genoeg te
zijn, moet men somwijlen te goed zijn.
II.
2tct &coe-te.n&n de>i, naast&nli&ide, 1-naafU
De religieuze die de naastenliefde beoefent, wordt
gelukkig.
1. Omdat zij, volgens het onfeilbaar woord van
Jezus-Christus, verzekerd is, dat God met haar zal
i/oen gelijk zij met anderen gedaan heeft,
dat God
haar zelfs al datgene geven zal, wat zij oprecht aan
-ocr page 251-
247
hare zusters gewenscht heeft. Zoo zal eene religieuze,
die zich toelegt overal rondom zich wel te doen, te
stichten, dienst te bewijzen, beloond worden voor al
wat zij gedaan heeft, al zouden ook al hare daden en
werken mislukken. Hoe zou zij dan niet in een
voortdurenden vrede, in eene bestendige vreugde leven ?
Zou zij niet hopen, dat hare zonden vergeven zullen
worden, zij die zoo gaarne vergeeft? Zou zij niet
vertrouwen al de genaden te verkrijgen die zij hoopt,
zij die nooit iets weigert? Zou zij vooral niet gerust
sterven bij de gedachte ,dat zij zal geoordeeld worden
door Hem, die beloofd heeft, voor haar te zijn wat
zij voor anderen geweest is?
Zij is vooral gelukkig omdat, indien de overige
zusters door haar voorbeeld aangemoedigd, de naasten-
liefde beoefenen, de gemeente een waar paradij» loordt.
2. De religieuze, die de naastenliefde beoefent, is
gelukkig, al zou zij slechts die deugd betrachten;
want deze bevat in zich eene zoetheid welke men in
geene andere deugdoefening vindt. Het hart is ge-
schapen om te beminnen; en wanneer het bemint en
zich voor anderen opoffert, is het voldaan.
Als men bemint, zegt de H. Augustinus, lijdt men
niet, of als men lijdt, dan bemint men zijn lijden.
Ziedaar, waarom Jezus-Christus zegt: Mijn juk is
zoet en mijn lust is licht
(Matth. XI. 30). De wet
des Heeren is eene wet van liefde, en wat men uit
liefde doet, doet men gaarne.
En dit geluk staat op het gelaat te lezen, — men
leest het in het oog, — men hoort het door de min-
zaamheid der woorden, — men bemerkt het in die
innige vreugde des harten, dat, volgens de schoone
uitdrukking der H. Schrift, leeft als in een vooit-
dnrend feest.
Ps. LXVII. 3.
-ocr page 252-
248
En dat geluk verdrijft de verveling, die het deel
is van harten die altijd aan zich zelven en nooit aati
anderen denken.
Het verdrijft de zwaarmoedigheid, dien treurigen
toestand der ziel, welke, door zwarte wolken omgeven,
door geen zonnestraal verwarmd kan worden, en den
duivel toestaat, in de duisternis zijne zinnelijke ge-
dachten tot het hart te doen doordringen.
Gelukkig zijn is de gewone toestand der ziel, welke
zich weet op te offeren, en een gelukkig hart maakt
zijne omgeving gelukkig.
III.
Jfet 6eoe|Wew d&z, -tic£d& veze-eniyt
Zij doet in eene gemeente dien geest van eensge-
zivdheid
neerseken, die voor degenen die samen
moeten leven, is, wat de lucht is voor onze longen, —
wat de warmte is voor onze ledematen; — de ééns-
gezindheid, die iederéén het leven aangenaam maakt,
waardoor men vrij een dienst vraagt en aanneemt,
een goeden raad durft geven, en zonder hitsheid
eene aanmerking ontvangt.
Die geest leeft door de goede trouw, waarmede men
geeft, ontvangt en vraagt.
Door het vertrouwen, daar men nooit de goede
gezindheid van haar die men moeder of zuster noemt,
in twijfel trekt, en zich verzekert houdt dat, evenmin
als men anderen leed wil doen, anderen ons iets
willen doen lijden.
-ocr page 253-
249
Die geest leeft vooral door de dankbaarheid. Niets
is zoo aangenaam in eene gemeente dan te denken,
dat zij die met ons leven, ons vele weldaden hebben
bewezen en bereid zijn ons nog meer goed te doen;
niets is zoeter dan te denken aan al de liefde, de
goedheid die onze Oversten en zusters ons steeds
bewezen hebben. Ja, het is goed en aangenaam te
leven in een luchtkring van welwillendheid, te midden
van personen die ons dierbaar zijn, die God heeft
uitverkoren, waarop men in alle omstandigheden rekenen
kan en die, om zoo te zeggen, door God gelast zijn,
ons in alles te helpen en ons getrouw te zijn in
leven en dood.
Welnu, religieuzen, het is in dien luchtkring dat
gij leeft!
Leeft dan gelukkig, God en elkander liefhebbende
met al de krachten uwer ziel.
Gebed om goedheid ex zelfopoffering
te verkrijgen.
O Jezus, gij die in ons midden wilt verblijven, in
het H. Sacrament uwer liefde verborgen, Jezus, die
daar wezenlijk en waarachtig tegenwoordig zijt, doch
die door uwe woorden en handelingen de menschen
niet meer gelijk gedurende uw leven uwe goedheid
kunt doen gevoelen, — ik kom mij aanbieden , opdat
gij, door uwe goedheid, mij zoodanig zoudt door-
dringen van uwe liefde voor de stervelingen, dat al
de ledematen mijns lichaams en al de vermogens
-ocr page 254-
250
mijner ziel in uwe hand werktuigen mogen worden
om al het goede op aarde te verspreiden dat Gij de
menschen zoo gaarne deedt gedurende den tijd dat
Gij op aarde hebt rondgewandeld.
*
O Jezus, die van allen verlaten in den hof van
Olijven, door een engel moest versterkt en bemoedigd
worden, Jezus, die weet dat er thans zijn die, even
als Gij, op aarde noch steun, noch troost, noch
bemoediging vinden, zend hun een engel om hun een
weinig troost en vreugde mede te deelen. O ware het
mij gegeven, die engel te zijn!
Mijn Jezus, wat zou ik daarvoor moeten lijden?
O, indien ik door het lijden van eenige inwendige
of uitwendige smart het voorrecht mocht verkrijgen,
al ware het slechts voor korten tijd die vertroostende
engel te zijn, zoo bid ik u, mij dit lijden over te zenden,
o Jezus, hoe bitter het ook mogt zijn!
*                                 *
*
O Jezus, Gij die harten zoekt om aan de zielen
de liefde mede te deelen die gij haar toedraagt, —
harten om aan degenen die verlaten en ver3tooten
worden, te zeggen, dat Gij ze niet verlaat, — aan de
zondaars, dat Gij ze niet veracht, — aan de vrees-
achtigen, dat Gij ze beschermt, — o Jezus, neem
mijn hart en geef mij woorden van kracht, van liefde ,
van welwillendheid, van vergeving. Geef dat ik eiken
dag als verloren beschouwe, dien ik voorbij zou laten
gaan zonder van uwe goedheid te spreken, — zonder
de eeue of andere ziel vertroost of bemoedigd te heb-
ben , - zonder althans uwen heiligen Naam door een
kind te hebbeu doen zegenen en liefdevol uitspreken.
-ocr page 255-
251
O Jezus, zoo geduldig voor degenen die u door
h mi no lastigheid eu hunne onwetendheid vermoeiden, —
Jezus, zoo minzaam en welwillend dezelfde lessen
herhalende, het uur der genade afwachtende, — o Jezus,
maak mij geduldig om te luisteren, geduldig om te
onderwijzen, geduldig om steeds te herhalen , opnieuw
te beginnen, zij het drie, zij het twintig, zij het
honderdmaal.
Geef mij de kracht om steeds minzaam te zijn
wanneer men mij lastig valt; en mocht de natuur
zich een oogenblik vergeten, geef mij dan ootmoed
genoeg om mijne fout door een vriendelijk woord te
herstellen.
*                 *
*
O Jezus, die aan den weg nedergezeteu, met god-
delijke goedheid de gelegenheid bespiedde om wel te
doen, — die eenvoudig een dienst vraagdet om de
ziel der arme Samaritaansche vrouw tot u te trekken,
geef tnij de genade om het lijden te raden dat de
vrees soms verbergt; geef mij eene eenvoudige, heilige,
moedige behendigheid om zielen voor u te winnen,
en olie en wijn te gieten op de wonde, die Gij mij
hebt doen ontdekken.
*                 *
*
ü Jezus, die een getrouwen rentmeester zoekt om
uwe schatten uit te deelen,—geef, geef mij veel,
opdat ik veel moge geven, — neem mijne handen om
uwe aalmoezen uit te reiken, neem ze opdat zij,
gelijk de uwe, toen gij de voeten uwer Apostelen
wiescht, ter beschikking van allen, — werkende voor
allen, — allen tot hulp mogen zijn. Geef dat ik
-ocr page 256-
252
nooit vergete, dat ik, gelijk gij, op aarde ben,
niet om gediend te worden, maar om te dienen. —
Geef dat ik worde gelijk de fontein aan den weg
geplaatst, waar ieder zich kan komen verfrisschen,
als dè boom langs den weg, die niemand toehoort
en die den voorbijganger zijne rijkbeladen takken
aanbiedt, welke ter aarde buigen onder het gewicht
hunner vruchten.
*                         *
*
O Jezus, die de zielen zoo vurig bemint, en zonder
aanzien van uiterlijke vormen van schoonheid of
karakter in haar slechts de teederbeminde kinderen
van God ziet, —o geef mij, dat ik in al degenen
met wie ik omga, steeds hare ziel moge zien, hare
ziel moge beminnen, slechts wel mag doen met het
oog op die ziel, o mijn Jezus, voor welke Gij uw
leven hebt opgeofferd, die U, even als ik, haar Vader
noemt, en met wie ik hoop in alle eeuwigheid in
uw heilig en goddelijk Hart vereenigd te leven.
Amen.
-ocr page 257-
253
TWEEDE DEEL.
tyazipticntinazn vcw dan
êietiaicu&cn
Staat.
TWEEDE GEDEELTE.
STRIJDE!, - LIJDEN, - GEHOORZAMEN, - B1DDEK.
Snve-e-dz vetvticntina van de,
3le-tiai&wb<w. Bfoijdcn.
Beminnen, zegden wij, is de verplichting bij uit-
nemendheid der Religieuze. Het doeleinde van den
religieuzen Staat,
zegt de H. Thomas, is de vol-
maaktheid der liefde.
Beminnen, zegden wij nog, is zich geheel aan God,
aan God alleen geven; vervolgens, door Gods bevel
op die icijze en naar die mate die God loil, zich aan
den evennaaste toewijden.
Beminnen is een voortdurend streven om zijn wil
met den wil van God te veréénigeu, ten einde hier
op aarde zijne getrouwe en toegenegene dienstmaagd
te zijn, zoodat men, zonder de minste aarzeling, wille
-ocr page 258-
254
al wat God wil, — in vrede en met vreugde aanneme
al wat Hij toelaat, — gaarne doe wat Hij ons door
zich zelven of door degenen die Hij over ons stelt,
gebiedt, met het doel om zijne almacht, zijne wijs-
heid. zijne goedheid te erkennen en Hem de grootste
glorie te verschaffen, waartoe een geschapen wezen
hier op aarde bekwaam is.
Die liefde, welke ons met vrijen wil en volle ge-
negenheid onder de afhankelijkheid van God plaatst,
is zeer gemakkelijk voor de Engelen des hemels, voor
de Heiligen, die Gods glorie genieten; zij was ge-
makkelijk voor de allerheiligste Maagd Maria, toen
zij nog op deze wereld leefde; maar voor ons, o,
wat is zij moeielijk!
»Die liefde," zegt Mgr. Gay, »heeft talrijke,
» machtige, onderling verbonden, onverbiddelijke vijan-
»den: De duivel, de wereld, het vleenrh, de sonde
»onder alle namen, onder duizend vormen, met
»verbazende strijdkrachten! Dit alles, onder welk
»kleed het zich ook moge verbergen, is eene werkelijke
«tegenspraak der liefde en is in den grond: de haat.
»De liefde ontmoet dien minder of meer hier beneden,
»doch zij moet dien overal uitdrijven."
De haat, dat wil zeggen, de duivel, want de duivel
is degene die niet bemint, tracht voortdurend ons
streven naar God te weerhouden, te verlammen, af
te wenden; dat streven ons ingestort bij het H. Doopsel,
aan ons vooral, die ons zoo dikwijls mogen voeden
met het vleesch van Jezus-Christus en zoo vurig
verlangen met Hem in den Hemel vereenigd te
worden. — De duivel vermenigvuldigt rond ons hin-
derlagen van allerlei aard:
Hinderlagen voortkomende uit onze door de erfzonde
bedorven natuur, die ons vooral baatzuelitig maakt,
-ocr page 259-
255
hinderlagen voortkomende uit alle, zelfs uit de heiligste
schepselen, waarvoor de duivel in ons genegenheden
opwekt, die ons hart kunnen bezoedelen; of afkeer,
waardoor wij ons van onzen evennaasten en bijgevolg
van God verwijderen.
Om te beminnen, dat wil zeggen, om zich aan
God e/i aan zijn evennaasten om God en volgens God
toe te wijden
, moet men dun strijden en onophoude-
l\'jk strijden.
Het doel des levens is de liefde tot God; welnu,
Jaar het leven een onophoudelijk streven naar het
doeleinde is, en de weg die tot dat doeleinde leidt,
door hinderpalen belemmerd wordt, zoo moeten wij
al onze pogingen aanwenden om die dooreen ernstigen
strijd te overwinnen; — waaruit men mag besluiten,
dat om heilig te icorden men vooral kracht en moed
moet hebben.
Strijden is dus de tweede verplichting der religieuze.
Ons beperkende tot datgene wat deze bijzonder
betreft, gaan wij aantoonen :
1°. De noodzakelijkheid van dezen strijd.
2°. De icijze, waarop men moet strijden.
3°. De vijanden, die men moet bestrijden.
l8te HOOFDSTUK.
Strijden is noodzakelijk voor alle menschen; het
leven des menschen op aarde is een voortdurende strijd.
(Job VII. 1). Hij die niet strijdt, verdient den
onteerenden naam van lafaard, en wordt langzamer»
-ocr page 260-
256
hand da slaaf der zonden, der afschuwelijkste en
wreedste hartstochten.
Wij zeggen dus:
1°. Het is voor alle mensehen noodzakelijk te strijden.
2". Het is vooral voor elke religieuze noodzakelijk
te strijden.
1.
De strijd is noodzakelijk voor alle menschen.
Deze noodzakelijkheid is gegrond :
1°. Op den toestand waarin de zonde onze natuur
gebracht heejt.
God had den raensch geschapen in volmaakten
toestand: zijn verstand, door geene enkele dwaling
verduisterd, kende al wat hij noodig had te kennen; —
zijn wil, door geen enkele kwade begeerte bedorven,
beminde wat hij moest beminnen, en volgde zonder
moeite en zonder weerzin het licht der waarheid; —
zijne zintuigen stonden volkomen onder het bedwang
van zijnen wil, kenden geen weerstand en werden
door geen enkelen hartstocht geslingerd. In dien
toestand zou de mensch natuurlijk altijd God bemind
hebben, en voor en door God zijn evennaasten; hij kon.
gelijk Eva en Adam, tot het kwaad worden verlokt,
doch eene enkele poging van den wil ware voldoende
geweest om de bekoring te overwinnen.
De zonde is dien staat van zaken komen omver-
werpen ; en sedert dien tijd moet \'s menschen verstand,
verduisterd en van zijne schoonste lichtstralen beroofd,
strijden om de waarheid te kennen; — zijn wil, ge-
wikkeld in de ongeregelde liefde der schepselen, en
slaafs onderworpen aan de begeerlijkheid, die hem
bijna ondanks hem zelve, tot het kwaad aanspoort,
-ocr page 261-
257
moet strijden om onderworpen te blijven aan Gods
geboden; — zijne zintuigen, door de verbeelding
en door de drilten, welke tegen de rede waren op-
gestaan , opgewekt, moeten strijden om zich rein en
waardig te bewaren.
Het H. Doopsel heeft zeker den vloek, dien de zonde
op ons getrokken had, doen verdwijnen; doch, hetzij
om onzen hoogmoed neder te drukken, om onze
deugd te beproeven, of ons in eene voortdurende
afhankelijkheid zijner genade te bewaren, heeft God
in ons een wortel van bederf, eene neiging tot het
kwade laten bestaan, als een wreeden en verschrik-
kelijken vijand, waarmede wij een voortdurenden strijd
moeten voeren, hetgeen den H. Paulus met een
gevoel van diepe nederigheid deed zeggen: Ach!
wie zal mij verlossen van dit lichaam des doods ?
(Rom. VII. 24.) Wie zal mij ontdoen van die
schandelijke slavernij en mij de vrijheid schenken,
waarnaar ik verlang? Ik doe het goede niet dat
ik doen toil, en ik doe het kwade dat ik niet loit!
(Rom VII 19.)
Wij allen ondervinden meer of minder, wat de
H. Paulus ondervond. Wij allen hebben, even als
bij, te worstelen tegen dien zoo vernederenden in-
wendigen strijd. Zij die gedoopt zijn, leert ons het
Concilie van Trente, behouden nog in zich den brand
ier begeerlijkheid, waartegen zij voortdurend moeten
ttrijden, en die voor hen eene bron van verdiensten
u>ordt, als zij door de genade van Jtzus-Christus
Goedig weerstaan; want men wordt slechts gekroond
na edelmoedig gestreden te hebben.
(Sess. V. Cau. V).
Deze noodzakelijkheid van te strijden is gegrond:
2°. Op de menigte vijanden die ons aanvallen, en
\'lechts één doel hebben, te weten ons te verdelgen,
17
-ocr page 262-
258
naar het lichaam; ons van ons laatste doeleinde,
de vereeniging met God, af te trekken naar de ziel.
Van buiten zijn wij door vijanden omringd.
Van binnen zijn wij met vijanden vervuld.
I.     Onze lichamelijke vijanden ziju:
Van buiten de koude, de warmte, de verpestende
uitwasemingen, de vergiftigde dampen der lucht.
Van binnen is het de honger, de dorst, al de
ziekten, die uit het Moed voortkomen ...
Indien wij geene voorzorgen nemen, indien wij
niet eiken dag, ja elk oogenblik strijden, indien wij
niet telkens de schade herstellen ons door deze vijanden
toegebracht, gevoelen wij langzamerhand eene alge-
ineene verzwakking, vervolgens eene ware ongesteld-
heid, een lijdenden toestand, de gevoelloosheid en
eindelijk den dood.
II.     Onze geestelijke vijanden zijn:
Van buiten. De H. Paulus leert ons, ons te wape-
nen tegen de belagingen en aanvallen des duivels.
Want wij hebben den strijd, zegt hij, tegen de Over-
heden en Magten, tegen de wereldbeheerschers dezer
duisternis
, tegen de booze geesten in het boven aardsehe.
(Eph. VI. 12.)
Elk schepsel is tengevolge der erfzonde, die op
ieder hunner gelijk op ons drukt, of de verklaarde
vijand
onzer ziel of ten minste een gevaar, en kan
door de begeerlijkheid die in ons verblijft, ons tot
val brengen; zoo kan de schoonheid die bekoort, de
warmte die ontwikkelt
, — de vrucht die voedt, het
kleed dat ons dekt,
voor onze ziel eene oorzaak tot
vallen worden.
Van binnen. Daar vindt men die drievoudige kiem,
door den H. Johannes aangeduid onder de:i naam
van begeerlijkheid, waarvan wij reeds gesproken
-ocr page 263-
259
hebben: de begeerlijkheid der oogen, de gierigheid;
ile begeerlijkheid des vleesches, de zinnelijkheid; de
begeerlijkheid des geestes, de hoogmoed, — een voort-
ilurende vijand welke des te vreeselijker is, omdat
hij zich onder eenen zachten, bekoorlijken vorm
voordoet en zich als onmisbaar doet beschouwen.
Indien wij geene voorzorgen nemen, indien wij
niet eiken dag, ja elk uur strijden, indien wij niet
telkens de schade herstellen ons door die vijanden
toegebracht, gevoelen wij langzamerhand de kracht
onzer ziel verminderen, hare onschuld verdwijnen,
de zonde haar overmeesteren, haar doordringen, haar
den dood toebrengen.
Hebt gij ooit een lijk beschouwd, dat men aan de
vernieling heeft overgelaten?
Van buiten wordt het afgeknaagd door eene menigte
insecten, die het langzaam verslinden.
Van binnen voltooien andere insecten langzaam
hun werk van vernieling.
Ziedaar het beeld eeuer ziel welke niet zou strijden.
Die verslindende insecten die het lijk af knagen, zijn
de hartstochten; wij geven die ook een anderen naam,
die wel is waar zachter klinkt doch even krachtig
is: neigingen.
Eene neiging is eene kracht, die ons trekt naar het
geen ons behaagt en vleit, en ons dit doet voorkomen
als noodzakelijk tot ons welzijn, ja, tot het behoud
van ons leven.
Die neigingen bestaan in ons en zonder ons. Zij
groeien aan, naarmate wij haar laten heerschen, en
langzamerhand overmeesteren zij ons zoodanig dat
zij ons aan de dieren gelijk maken.
De dieren handelen slechts volgens hunne neigingen.
De mensen is met de rede begaafd, om ze te weer-
-ocr page 264-
260
houden, te onderdrukken; maar sedert de zondeval
van onze eerste ouders is onze rede zeer zwak; als
zij niet door de goddelijke hulp versterkt wordt, zal
zij weldra onmachtig worden om den mensch te weer-
houden, die zich door zijne zinnen laat medesiepen
II.
Deze strijd is vooral noodzakelijk voor de religieuze.
Deze noodzakelijkheid is zeker dezelfde voor de
religieuze als voor ieder christen; om dezelfde reden
moet zij strijden tegen hare eigene zinnelijkheid en tegen
de aanlok-?elen der schepselen, die zoeken haar van
God te verwijderen; — maar hare hoedanigheid van
religieuze verplicht haar meer bijzonder tot dezen strjjd,
omdat haar roep haar verplicht tot eene grootere liefde
tot God, welke eene grootere onthechting van zich
zelve vraagt,
en omdat de duivel die haar bijzonder
haat, zijne pogingen, zijne bekoringen en inblazingen
verdubbelt om haar te doen vallen.
De duivel haat God, en die haat toont zich bijzonder
in al hetgeen God meer bijzonder toebehoort.
I. De zonde door eene religieuze begaan, kan,
indien deze hare HH. Gelolt n niet aanrandt, in
zichzelve niet zwaarder zijn dan de zonde door anderen
begaan; maar zij is meer beleedigend voor God, en
kan in de christelijke maatschappij een onherstel-
baren indruk maken.
Is die zonde doodelijk, zoo wordt zij voorafgegaan
door eene grootere kennis, waardoor zij een geheel
bijzonder kenmerk van weerstand, aanneemt;
— zij gaat
vergezeld van eene grootere ondankbaarheid, waardoor
zij een kenmerk van grootere kwaadwilligheid aan-
neemt; — zij wordt gevolgd door eene rechtvaardige
-ocr page 265-
261
verbittering van den kant van Jezus, die recht had,
meer eerbied en gehoorzaamheid te verwachten; —
zij kan de oorzaak worden van eene groote verergenis,
het geloof doen wankelen, de boosaardigen doen
zegevieren en verderf rond zich zaaien.
Daarom woedt de duivel tegen de zielen die God
toegewijd zijn, en bekoort haar meer, en op eene
meer kiesche en aanhoudende wijze dan anderen.
Hij zegepraalt, zoo vaak hij eene religieuze doodelijk
doet zondigen; hij daagt, om zoo te zeggen, God
uit, tot wien hij dan kan zeggen: Zie, na alles wat
Gij voor die ziel gedaan helt, bemint zij mij meer
dan U!
II. Hoewel het, Gode zij dank, slechts zeer zelden
gebeurt, dat de duivel eene religieuze in eene dood-
zon.de doet vallen, bekoort hij haar niettemin hevig,
en heeft hierin ten doel:
1°. Haar de deugd moeielijk, het juk des Heeren
zwaar, drukkend, ondragelijk te maken,
hfiar het
kalme, aangename leven dat zij bij hare familie leidde,
te doen betreuren, en baar ten minste den tijd te
doen verliezen: » Als de duivel bemerkt, dat eene ziel
hem gaat ontsnappen," zegt de H. Franciscus van
Sales, »zoekt hij ten minste, haar te vermoeien, door
bekoringen te kwellen, en den tijd te doen verliezen."
2°. Haar van het gebed af te trekken en haar
hare oefeningen van godsvrucht te doen verzuimen.
Om te kunnen bidden heeft men kalmte en vrede
noodig. Als men door bekoringen gekweld wordt,
als men twijfelt of men God beleedigd heeft, dan
wordt het gebed moeielijk, men durft niet tot God
gaan, men lijdt veel gedurende de godvruchtige
oefeningen, men laat ze achter, en door dit verzuim
doet men de bron der genaden uitdrogen.
-ocr page 266-
262
3". Haar van de H. Communie te venoijderen.
De religieuze, onder den invloed der bekoring,
niet wetende in hoever zij al dan niet heeft toege-
stemd, ontstelt, verontrust, ontmoedigt zich, durft
niet meer tot Jezus naderen en verwijdert zich van
de H. Tafel. De duivel zegeviert, want hij kent de
groote genade, waarvan die arme ziel zich berooft. —
Vooral voor de religieuze geldt het woord: Men kan
</e gevolgen niet berekenen
, welke ééne H. Communie
minder in eene ziel teweeg brengt.
4°. Haar karakter te bederven. Eene bijna voort-
durende bekoring ontstelt, verveelt, verbittert, bedroeft
en verontrust. — Men werkt met moeite, vertoornt
zich oin het minste woord, men kwetst telkens de
liefde, men vernietigt den religieuzen geest in zich
en rondom zich.
5°. Haar geweten te vervalsehen en te bederven,
haar in twijfel en geioetensangst te werpen.
Deze toestand is vreeselijk; hij verblindt het oordeel,
verwijdert van de HU. Sacramenten, verdooft de
vreugde, verwoest den vrede, verwart het verstand,
en geleidt eindelijk tot krankzinnigheid of losbandigheid.
Het doel dat de duivel zich voorstelt, is zwakke
•zielen daarheen te voeren; hij toont haar overal de
zonde, en doet haar geweteusangst als eene deug.1
die hij kieschheid van geweten noemt, beschouwen,
hij doet haar hart uitdrogen, verwijdert haar van de
biecht en H. Communie, onder voorwendsel dat zij
die slecht doet, en maakt zich aldus meester van haar
geheel bnstaan.
ü". Hare krachten te ondermijnen, haar de ge-
zondheid te doen verliezen, haar onnuttig te maken
voor hare Conununauteit.
Dit is een langzaam, doch
onfeilbaar uitwerksel van die gedurige spanning
-ocr page 267-
263
van den geest, van den gewetensangst, van de over-
Jreven vrees, God te mishagen. Men verliest eetlust,
slaap en vroolijkheid, en leeft zich zelven en anderen
tot last.
III. Begrijpt gij nu, waarom de geestelijke strijd
ons zoo dringend wordt aanbevolen ?
1°. Door Jezus-Christus, die, wetende hoe nood-
zakelijk deze strijd voor ons is, ons daartoe aanzet,
ons verzekerende dat de hemel slechts voor hem is
die gestreden zal hebben. — Hij zegt ons, dat wij
moeten waken en bidden om niet te vallen. — Hij
vraagt dengenen die Hem willen volgen, zichzelven
te verzaken. — Hij doet ons door zijne Apostelen
zeggen, den duivel krachtig te weerstaan, hem geen
ingang te geven in onze ziel, —niette leven volgens
het vleesch, uit vreeze den dood te vinden, — ons
te omgorden met al de wapenen van God, om ons
tegen de hinderlagen des duivels te verdedigen.
2°. Door al de Heiligen, die door eigen onder-
vinding geleerd hebben, hoe noodzakelijk het is,
altijd op zijne hoede te zijn om niet verrast, over-
meesterd, vernederd, overwonnen te worden. De
ziel moet het lichaam beheerschen, zegt de H. A1-
phonsns, of wel het lichaam zal de ziel onder de
voeten vertrappen. Wij moeten ons lichaam behan-
delen gelijk een ruiter een driftig paard behandelt,
dat hij met krachtige hand breidelt, uit vrees van
ontzadeld en op den grond geworpen te worden. —
Strijd, want, zegt de H. Franciscus van Sales, » waartoe
dienen halfdoode harten?"
Begrijpt gij nu, waarom de H. Kerk voor u, God
toegewijde zielen, van wie zij zich bijzonder wil
bedienen om God te doen kennen, beminnen en
dienen, begrijpt gij, waarom de H. Kerk binnen uwe
-ocr page 268-
264
gewijde muren de voorzorgen om u aan den invloed
des duivels te onttrekken als vermenigvuldigt, ver-
icijdering van de loereld, van hare geselschappen
,
hare vermaken, hare nieuwstijdingen, — de regel welke
geen enkel oogenblik van den dag vrijlaat voor ledig-
heid noch voor ivillekeur,
middelen in overvloed
om ons tot God te geleiden
, ons tot God terug te
voeren
, ons dicht bij God te plaatsen, gebeden,
HIJ. Sacramenten, godvruchtige lezingen, vermaningen,
goeden raad, moederlijke leiding, algemeene en bijzondere
retraites,
eene diepere kennis uwer verplichtingen, die
u des te dierbaarder worden, naarmate gij derzeloer
wijsheid beter inziet?
Lees dan met opgewekten geest en grooten moed
deze bladzijden; zij zullen u helpen, de listen des
d\'iivels te kennen, de noodige voorzorg tegen de
zelve te nemen en ze krachtig te weerstaan.
J3de HOOFDSTUK.
Moe moet men sti.vj.3eu?
Verschrik toch niet bij het hooren van het woord
strijden. De strijd toch ligt voor u niet in beweging,
gcdruisch, noch aanhoudende vrees.
Wij zullen u
bewijzen, dat hij bestaat in een bedaarden , vertrouw-
vollen , aanhoudenden wederstand.
Daarenboven zult
gij, o zielen die aan God zijt toegewijd en aan God
toebehoort op eene gansch bijzondere wjjze, niet
-ocr page 269-
265
alleen strijden; Jezus, uw Meester, uw Vader, uw
Bruidegom, Jezus zal met en voor u strijden, als gij
Hem slechts getrouw dient, en Jezus-Christus is al-
machtig en overwint altjjd.
Men kan strijden op eene indirecte wijze door voorzor-
gen te nemen,
en op directe wijze\'door te worstelen.
EERSTE AFDEELING.
Voorzorgen nemen.
Voorzorg nemen is maatregelen nemen om deu
vijand alle middelen te ontnemen, die hij zou kunnen
gebruiken, hetzij om tot ons te naderen, hetzij om
ons te bevechten.
Voorzorg nemen is zich voorzien van wapenen om
den vijand te bestrijden; en die wapenen, waarmede
wij verzekerd mogen zijn, dat wij altijd zullen over-
winnen, worden ons door Jezus-Christus zelf aange-
wezen: de waakzaamheid en het gebed.
Welnu, in ons bevinden zich 1°. onze zintuigent
die, ons in aanraking brengende met uitwendige zaken,
den duivel de middelen aan de hand geven om in
onze ziel de verzoeking tot ongehoorzaamheid aan
God, tot weerstand tegen God ingiing te doen vinden.
De duivel begint met onze zinnen op zulk eene
wijze te treffen, dat hij daarin eene aangename ge-
waarwording doet ontstaan; — de zinnen deelen die
gewaarwording mede aan de ziel, welke den indruk
daarvan ontvangt. — Die indruk doet nadenken.
Dit nadenken veroorzaakt het aannemen of verwerpen
van het genot, en zoo dit genot zondig is, wordt
de zonde daardoor begaan meer of minder zwaar,
-ocr page 270-
266
naar gelang zjj meer of minder strijdt tegen de wet
van God.
Hieruit ontstaat de verplichting, onze zinnen te
bewaken
en te versterven, volgens de zoo krachtige
christelijke uitdrukking. Versterven zegt zooveel als
•ze door de gewoonte als ongevoelig maken voor de
uitwendige bekoorlijkheid.
2°. Er zijn in ons, binnen ons die neigingen,
waarvan wij gesproken hebben, en die uit hare natuur
door de erfzonde mede streven om ons af te trekken
van Gods wet, die haar in den weg staat.
Eenige dezer neigingen of hartstochten zetten ons
uit zich zelven aan om God ongehoorzaam te zijn,
zooals de haat, de hoogmoed, de zinnelijkheid, de nijd,
welke de duivel tracht in ons te verwekken; — de
andereu zetten ons uit zich zelven niet aan om God
ongehoorzaam te zijn en kunnen ons zelfs tot Hem
brengen , zooals de begeerte, de vreugde, de droefheid,
de werkzaamheid;
deze tracht de duivel te doen ont-
aarden, te vervalschen, tot zijn doel te gebruiken.
Men neemt gewoonlijk voorzorgen voor de hartstochten
die op directe wijze tot het kwaad voeren; men denkt
er niet genoeg aan, voorzorg te nemen tegen de andere
«n ze te versterven.
Wij zullen aantooneu, hoe de duivel zich van deze
laatste bedient om ons tot het kwaad te doen over-
hellen, benevens de voorzorgen, waarmede men zich
moet omringen.
3°. Er zijn in ons vermogens die ons rechtstreeks
in betrekking stellen met God, waardoor wij Hem
kennen, beminnen eu dienen, —- doch welke ons ook
in aanraking stellen met de schepselen eu ons daardoor
van ons einde zouden kunnen afkeeren.
Tegen deze geestvermogens, het geheugen, de ver-
-ocr page 271-
267
beelding, het oordeel, den wil, moet men ook voor-
zorg gebruikeu.
Ziehier eenige raadgevingen, die wij nuttig achten,
omtrent de wijze van voorzorg te nemen, te weten
door het versterven dev zintuigen, der hartstochten,
der geestvermogen*.
I.
VERSTERVING DER ZINTUIGEN.
In de oogen.
Het is vooral door de oogen dat de duivel en de
dood in de ziel dringen. De uitwendige zaken, door
het gezicht medegedeeld, veroorzaken haar eene zekere
ontroering, verstrooien haar, trekken haar uit hare
ingekeerdheid, en als zij die ontroering behoudt,
wordt zij langzamerhand verleid en overmeesterd.
Een enkele blik op een persoon, op eene plaat, kan
eene bron der hevigste aandoeningen, een begin van
onrust worden voor uw geheele leven. Wat men niet
ziet begeert men niet,
zegt de H. Franciscus van Sales.
Wees dan zeer, zeer zedig, opdat uw Engelbe-
waarder in u eene zijner zusters der aarde erkenne.—
Zedig in de kapel, — zedig in het gebed, — zedig in
de gangen, — zedig in de spreekkamer, — zedig in uwe
cel, — zedig overal; want overal ziet God u.
Hoe meer gij de oogen zult sluiten voor de aardsche
zaken, hoe nauwer gij met God veréénigd zult leven,
hoe meer zijne blikken zich op u zullen vestigen; en
hoe zoet en weldadig zullen die oogslagen zijn!
Oogslagen van welbehagen, waarmede Hij de zuivere
-ocr page 272-
268
zielen vereert, die trachten steeds aan Hem te
denken en Hem te behagen.
Oogslagen van barmhartigheid, waarmede Hij zijne
Bruiden begunstigt om die meer aan zich te hechten
en haar te bewaren, zelfs voor de geringste smet.
Oogslagen van teederhrid, die de kleine offers welke
zij uit liefde voor de zedigheid brengen, duizendvoud
vergoeden.
Oogslagen van heilipinc/ eindelijk, die in hare ziel
overvloedige genaden storten, welke den duivel op
afstand houden.
Gevoelt gij niet eene gewaarwording van vrede,
wanneer gij een jong meisje zedig met nedergeslagen
oog daarheen ziet gaan, en voegt zich daarbij geen
gevoel van liefde? Ziedaar wat Gol voor u gevoelt,
als Hij uwe zedigheid ziet.
VERSTERVING IN WOORDEN.
Wij moeten allen bekennen: Wij spreken te veel;
en die overvloed van woorden, behalve dat hij
een krachtig middel voor den duivel is om ons te
doen- zondigen tegen de liefde , het geduld, de onder-
werping en de ingekeerdheid, belet ons het woord
Gods te hooren in het gebed, de meditatie, de geestelijke
lezing, belet ons vooral het woord Gods te verstaan
en te begrijpen. — Niets droogt zoodanig het hart
en de kracht der ziel uit dan de gewoonte van zonder
wederhouding te spreken.
Praat dan niet voort, gelijk gij het bijna overal
doet, zonder zelfs te denken dat gij in het geheel
niet moest spreken.
De stilzwijgendheid is als het heiligdom der recht-
vaardige ziel, waarin God komt wonen gelijk binnen
-ocr page 273-
269
de muren eener kerk. — Zij bewaart de ziel voor
onrust en ontsteltenis; zij geeft vrede; zij doet twist,
tweedracht, tegenspraak, vijandschap vermijden ; zij
is de steunpilaar, de kolom, de kroon der religieuze
huizen; waar zij heerscht, vindt men vreugde, vurigheid,
liefde.
Wee der gemeente waar het stilzwijgend niet wordt
geëerbiedigd! God woont daar niet.
Wee der religieuze die gemakkelijk dit punt van
haren regel overtreedt! Hare zaligheid is in gevaar.
Wee der Overste die niet de grootste zorg aanwendt
om het stilzwijgen te doen nakomen ! God zal
haar een strenge rekenschap vragen vau de fouten
door die overtredingen berokkend.
De praafzucht, het verbreken der stilzwijgendheid
toont in eene religieuze de wanorde en de armoede
der ziel. Als God een hart bezit, vervult Hij dit
hart; God alleen is dit hart genoeg, en kalm en
tevreden, behoeft het elders geen vreemden troost te
gaan bedelen.
Het verbreken van het stilzwijgen is voor eene
gemeente
de bron der grootste wanorde en is alleen
genoeg om haar ten verderve te voeren.
Het veroorzaakt tijdverlies, vertrouwelijkhe\'den,
ontevredenheid, morren, opstand.
Het kwetst de voorzichtigheid door het onbescheiden
overdragen, — de zedigheid door de verstrooing en
de lichtzinnigheid, — de gehoorzaamheid door het
overtreden en somtijds door het minachten van den
Regel, — de nederigheid door de klachten der eigen-
liefde , — de liefde door de spotternij, de onaangename
of bitse woorden, — de vurigheid door de uitgestort-
heid waardoor men geene enkele goede gedachte kan
vormen in de medidatie, — de orde en regeltucht door
-ocr page 274-
270
de losheid, waarin men leeft, en het kwade voorbeeld,
dat anderen niedesleept.
Spreek dan weinig, en uw hart zal zuiverder, uw
geweten rustiger, uwe liefde grooter en weldadiger zijn,
uw werk beter verricht worden.
Spreek weinig, en uw gewetensonderzoek zal minder
moeielijk, uwe biecht korter, uwe gebeden kalmer,
uwe meditatiën zoeter, uwe Communiën godvruchtiger,
uw geluk in het klooster volkomener zyn.
VERSTERVING VAN DEN SMAAK.
Geene overdrijving ten dezen opzichte. Neem een-
voudig en zonder nadenken, wat u wordt opgedischt;—
stel u tevreden niet datgene wat ieder uwer voorgediend
wordt; — zeg eenvoudig, wat u tegenstaat of slecht
bekomt; — neem zonder overhaasting en met dank-
baarheid, wat u boven het gewone voedsel wordt
gegeven; — spreek nooit over hetgeen u opgedischt
is; — matig uwe haastigheid in het voldoen van uw
eetlust; — neem niets tusschen de maaltijden zonder
nood of zonder verlof. • - Hij die tot de volmaaktheid
wil opstijgen,
zegt een heilig schrijver, moet beginnen met
het versterven van den smaak. Als de gulzigheid over-
wonnen is,
zegt de H. Thomas, komen de andere
zintuigen spoedig onder bedwang.
Zijn de spijzen volgens uwen smaak, zoo bedank
God; zijn zij het niet, zoo neem dit in stilte aan;
en de duivel zal weinig macht hebben op uwen smaak,
welken gij aldus aan den regel onderwerpt.
VERSTERVING VAN DEN REUK.
De duivel schijnt langs dezen weg wel het minste
te bekoren, wijl in de kloosters daartoe minder ge-
-ocr page 275-
271
legenheid bestaat; geef den reuk nochtans niets toe
uit enkele zinnelijkheid. De religieuze, die den geur
der bloemen zou zoeken of gelijk eene wereldsche
vrouw reukwerken tot haar gebruik zou houden, zou
weinig religieuzen geest toonen. Zware fouten, zegt
Bossuet, zijn ontstaan doorliet zinnelijk genot eener
bloem. Geene overdrijving voorzeker, doch ook geene
zinnelijkheid!
VERSTERVING VAN HET GEHOOR.
Het gehoor heeft ook zijne gevaren. Dit weet de
duivel; en daar hij binnen de gewijde kloostermuren
geene zinnelijke woorden en gesprekken kan dringen,
brengt hij daar, onder verschillende voorwendselen,
melodiën, die ontzenuwen, gezangen, die doen mijmeren,
welluidende poe zien, die onttrekkexi aan het eentonig
en werkzaam kloosterleven, om ons in het midden
der wereld terug te voeren.
Wees zeer getrouw aan datgene wat uwe consti-
tutiën voorschrijven, zoo omtrent de gezangen als de
wijze van te zingen, en voer onder voorwendsel van
lessen, die men geven of nemen moet, datgene niet
in wat te zeer naar de mode is. De mode moet
nooit den drempel des kloosters overschrijden.
VERSTERVING IN HET GEVOEL.
Wij zullen nog later hierover spreken bij het aan-
toonen der zinsbegoochelingen ten opzichte der zuiver-
lieid;
en geven nu slechts dezen regel: De zorg voor het
lichaam moet altijd redelijk, nooit zinnelijk zijn. De
religieuze moet hare ziel, dat evenbeeld Gods, over
haar lichaam doen heerschen ; dat zij zich wel wachte,
zegt de II. Bernardus, de Meesteres te dooden om de
dienstmaagd te sparen.
-ocr page 276-
272
VERSTERVING GEDURENDE DE RECREATIE.
Daar heerseht meer vrijheid, waarvan de duivel
gebruik maakt om meer fouteu te doen begaan; —
daar bestaat meer uitstorting van gemoed, waarvan
de duivel gebruik maakt om meer uit ge stort heid te
doen heersenen; — daar gaat men vrijer met elkander
om
, en de duivel maakt er gebruik van om meer de
liefde te kwetsen.
Dat in uwe recreatie geen kinderachtige vroolijkheid
heersche, geene onbetamelijke, lichtzinnige, dubbel-
zinnige woorden, —geene aardigheden, die in platheden
ontaarden. Weerhoud in de recreatie een woord dat
kan kwetsen, of een driftig antwoord dat eene uwer
medezusters zou vernederen; — weerhoud eene gees-
tigheid, waardoor gij lof bejaagt; — zwÜg liever
dan bits, lastig, spotachtig, boosaardig te zijn; —
maar zwijg nooit omdat gij pruilziek, grillig, stuursch,
hoovaardig
of stroef zijt.
VERSTERVING IN DE HOUDING.
De houding eener religieuze moet deftig zijn, en
zij kan dit slechts door eene groote waakzaamheid
en versterving; want de duivel weet maar al te wel,
hoeveel voordeel hij uit eene trage, vadsige, zinnelijke
houding kan trekken.
Hetzij gij zit, staat, knielt of ligt, denk altijd dat
Gods oog op u rust. O als gij uw engelbewaarder
altijd aan uwe zijde kondet zien, wiens blik u
zelfs in de diepste duisternis volgt, hoe zedig zoudt
gij steeds zijn, en nooit zoudt gij behoeven te blozen!
Als men u zocht te verrassen, als gij alleen zijt,
gelijk de vriend van den H. Franciscus van Sales
-ocr page 277-
289
:>jn leven en geheel zijn bestaan. Als men zijne
Professie gedaan heeft,
zegt de H. Basilius, moet men
zich voor God bewaren als eene zaak die Hem toe-
behoort , zoodat hij die iets neemt van hetgeen aldus
aan God toegewijd is, zich schuldig maakt aan eene
heiligschennis.
Ziedaar hoe de religieuze Geloften in hare eenvou-
digheid al de aanbidding, de gehoorzaamheid, de
liefde, de nederigheid bevatten,
die een schepsel aan
7,ijn Schepper brengen kan, door zich zoo nauw
mogelijk met de gevoelens van Jezus-Christus te
vereenigen.
In deze Geloften zijn, even als in de akte van toewijding
waardoor Jezus zich aan zijnen Vader opoffert: 1°. Eene
akte van de diepste aanbidding, eene hulde van den
grootsten eerbied,
aan Gods Oppermajesteit ge-
bracht.— Toen Jezus-Christus, God en mensch te
zamen, zich onder de volstrekte heerschappij zijns
Vaders plaatste, wien Hij als God gelijk was, erkende
Hij Hem toen niet voor het grootste, het Machtigste,
het heiligste Wezen, voor den eenigen Opperheer
aller schepselen?
2°. Eene akte der edelmoedigste gehoorzaamheid aan
den wil zijns Vaders, ondanks alles wat die wil
moeielijks en gestrengs kan hebben.
3°. Eene akte der volmaaktste liefde. Jezus-Christus
wijdt zijn leven aan Hem,van wien Hij het heeft ontvan-
gen. Hij geeft zich over aan zijnen wil, laat Hem vrij,
alles met Hem te doen wat Hij wil. Hoe vurig moet
men iemand beminnen om zich aldus, alleen uit liefde,
geheel onder zijne afhankelijkheid te plaatsen!
4°. Eene akte der diepste nederigheid. Jezus-Christus
stelt zich in den staat van een slachtoffer, dat bestemd
ls om geheel verteerd en door het vuur verslonden
19
-ocr page 278-
290
te worden, zich aldus vrijwillig vernietigende om
zijnen Vader de glorie, die men Hem ontnomen had,
terug te geven, door zich aan zijne rechtvaardigheid
op te offeren, als ware Hij een zondaar, dat wil
zeggen als ware Hij het ellendigste wezen.
5°. Eene akte der grootste naastenliefde. Het is voor
schuldige menschen, dat Jezus-Christus zich opoffert.
Hij stelt zich in hunne plaats, Hij wil lijden wat zij
zouden moeten lijden, om hen uit de hel te verlossen,
om hen in hunne rechten op het hemelsch erfdeel te
herstellen. Ziedaar den religieuzen geest, den geest die
u moet bezielen, sedert gij uwe Geloften hebt uitge-
sproken, en zonder welken Gij slechts religieuze zijt
in naam.
Die geest laat zich samenvatten in deze drie woorden:
Toewijding, afhankelijkheid, verloochening.
Degene die hij doordringt is, boven het aardsche
verheven, — is altijd gereed goederen, vrienden, bloed-
verwanten, vaderland, goeden naam, het leven zelfs
op te ofïeren, zoodra de eer van God dit eischt; —
zij luistert noch volgt, in wat het ook zij, de bedorven
natuur, doch geeft zich geheel over aan den indruk
der genade; zij laat zich door den goddelyken geest
besturen, en gedraagt zich in alles volgens boven-
natuurlijke grondregelen; zij laat aan God met volle
vertrouwen de zorg over van haren levensloop, de hande-
lingen van elk uur van den dag, haren dood en den tijd
en de wijze van haren dood te regelen; zij neemt
reeds vooruit de vernederingen, de teleurstellingen,
de beproevingen, de ziekten aan die God zal gelieven
haar over te zenden, — kust reeds de hand, waarmede
God haar zal slaan,—verleent zich tot alles en aan
allen om het werk te verrichten, dat de Overste
haar zal opleggen, zonder de moeielijkheden te
-ocr page 279-
291
wikken en te wegen; — zij is gereed te helpen wie hare
hulp behoeft, de lasten van anderen te dragen ten koste
van eigen rust om aan allen een straaltje vreugde en
vrede te bezorgen, — om in één woord, elk oogenblik
van haar bestaan tot God en tot degenen die door
God over haar gesteld zijn, door hare daden te zeggen:
Zie hier ben ik om uwen wil te volbrengen.
Zoo leeft, zoo denkt, zoo handelt de religieuze
die doordrongen is door den geest harer roeping, de
religieuze, die de woorden harer professie begrepen
heeft. De geest van Jezus-Christus leeft in haar,
doordringt, bezielt, geleidt haar, en zij werkt in
vrede, in geluk, somtijds zelfs met zielsverrukking!
Doch alvorens zoover te komen, moet zij den goeden
strijd
gestreden hebben, moet zij gezegevierd hebben
over de listige redeneringen des duivels, die zoo ge-
makkelijk den geest verwarren en den moed neder-
drukken.
II.
Beoefening van den religieuzen geest.
Daar de religieuze geest niets anders is dan </*;
[\'eest van Jezus-Christus, zoo is het in de gedachten,
de woorden, de werken van Jezus-Christus, dat wij,
dien in geheel deszelfs volmaaktheid moeten zoeken.
Jezus-Christus is voor allen de weg, die ten hemel
leidt, de waarheid, die den weg des hemels toont,
het leven, dat ons voort doet gaan op den weg des
hemels, — het voorbeeld, dat wij volgen moeten om
ia den Hemel te komen.
En is Jezus-Christus dit alles voor alle cliristenen,
koo is Hij dit op meer bijzondere wijze voor u, reli-
-ocr page 280-
292
gieuzen, die alles verlaten hebt om Hem te volgen en
n aan Hem gehecht hebt om zijne dienstmaagden
te zijn.
Daar Jezus-Christus God is, heeft Hij al zijne daden
verricht met eene volmaaktheid, die wij zeker nooit
zullen bereiken, maar die wij van verre kunnen en
moeten volgen, immer trachtende die nader bij te
komen. De H. Paulus wil, dat wij hem zouden na-
volgen, gelijk hij zelf Jezus-Christus heeft nagevolgd.
(i
Cor. XI. \\.) Hij wil vooral, dat wij in dezelfde
gesteltenissen zijn als Jezus-Christus. (Phil. II. 5.)
Welnu, de gevoelens en gesteltenissen van Jezus-
Christus, die ons tot richtsnoer moeten dienen in
het religieuze leven, zijn deze:
Jezus-Christus heeft nooit zich zelven gezocht; nooit
beoogde Hij zijne persoonlijke belangen, hetzij tijde-
lijke, hetzij geestelijke; — Hij heeft niets gedaan om
slechts den menschen te behagen; Hij heeft nooit eenig
goed werk achtergelaten uit vreeze hun te mishagen; —
God alleen, zijne glorie en zijn wil waren het eenig
doel van zijne gedachten en gevoelens, zijn eenige
gedragsregel. Hij heeft alles zonder voorbehoud aan
de belangen zijns Vaders opgeofferd.
Jezus-Christus deed de godsvrucht bestaan in de
inivendige gesteltenissen ;
niet in ijdele en bedriegelijke
gevoelens, maar in oprechte, krachtdadige, vruchtbare
gevoelens; in de gesteltenis eener volkomen toewijding
aan Cod, eener voortdurende vernedering van zich
zelven, eener grenzetilooze liefde tot de menschen.
Al de oogenblikken zijns levens waren aan God en
de voltrekking dezer drie gesteltenissen toegewijd.
Hij heeft geeue enkele letter der wet verwaarloosd,
doch verklaarde ter zelfder tijd door zijne woorden
en voorbeeld, dat die getrouwheid moest voortkomen
-ocr page 281-
293
uit een inwendig beginsel van liefde en dat het
nakomen der letter slechts slaven, doch geen e kinderen
Gods kon vormen.
Jezus-Christus heeft het leven slechts beschouwd als
een overtocht
, eene reis, een tijd van beproeving,
alleen bestemd om God zijne liefde te betuigen.
Het eeuwige alleen hield Hem bezig. Hij gaf der
natuur het noodzakelijke, doch niets meer. Hoewel
Hij niets bezat en voor alle lichaamsbehoeften slechts
van de Voorzienigheid afhing, heeft Hij zich nooit
bekommerd voor den dag van morgen, en heeft meer
dan eens de gevolgen der armoede ondervonden.
Jezus-Christus heeft datgene voor zijn deel gekozen
wat den menschen het moeielijkst valt,
dat waaraan
zij zich slechts noode onderwerpen als gevolg van
hunnen staat of stand. Hij heeft de rijkdommen niet
volstrekt veroordeeld; doch Hij gaf den voorkeur aan
de armoede. Hij heeft de waardigheden, eerambten
en verheven stand, door God zelven onder de menschen
gevestigd, niet veroordeeld; doch Hij heeft geleerd,
dat een nederig, verborgen leven, van alle eerbewij-
zing ontbloot, aangenamer is aan God en gemakke-
lijker ter zaligheid; Hij heeft geleerd, dat het eene
dwaling, eene bron van vele fouten, is zich boven
anderen verheven te gelooven, omdat men in groot-
heid, in adel, in macht geboren is.— Behalve eenig
natuurlijk vermaak door den Schepper aan som-
mige handelingen verbonden, waarvan het genot
nog door de strengste regelen moet gewijzigd worden,
heeft Hij alle vermaken, die men zoo vurig najaagt,
veracht, eD zich zelfs de onschuldigste ontzegd.
De arbeid, de apostolische tochten, het gebed,
de onderrichting van zijne leerlingen en het volk
hebben al de oogenblikken zijns levens ingenomen.
-ocr page 282-
204
Jezus-Christus is goed voor allen geweest; goed voor
de kleinen, goed voor zijne leerlingen, die Hem meer
dan anderen beminden, goed vooral en vervuld met
een teeder medelijden voor lijdenden en ongelukkigen,
al waren zij dit door eigen schuld; — voor Magdalena.
voor de zondige vrouw, voor de Samaritaansche vrouw
heeft Hij eene bewonderenswaardige goedheid getoond,
Hij is de Vader van den verloren Zoon; Hij is de
goede herder, die het verloren schaap opzoekt; Hij
is de barmhartige Samaritaan, die onze wonden
balsemt.
Jezus-Christus heeft met eene onverstoorbare zacht-
moedigheid de fouten en gebreken zijner Apostelen
verdragen.
Als wij de zaken volgens onze denkwijze
beschouwen, hoeveel moet Hij dan niet geleden hebben
in den omgang met zulke onvolmaakte en onwetende
meuschen? De samenleving is wellicht eene der moeie-
lijkste zaken, die den Heiligen zelfs het meeste kosten.
Hoe meer zij in God verheven zijn, hoe meer nede-
righeid zij moeten hebben om zich te buigen, te
schikken, om in de anderen duizend onvolmaaktheden
te ontveinzen, te verschoonen, die zij veel beter dan
iemand bemerken. Dit komt dagelijks voor, en het
gedrag in deze omstandigheid geleid, maakt de deugd
of beminnelijk of afkeerig.
Jezus-Christus is door zijne vijanden op alle
wijzen vervolgd geworden
, en Hij heeft dit in vrede
geleden.
Toen het uur gekomen was, waarop Hij hun in
handen moest vallen, heeft Hij hunne driften, die
Hij als de werktuigen van de goddelijke rechtvaardigheid
beschouwde, laten werken. Hij zweeg, toen Hij za<;
dat zij hardnekkig waren in hunne boosheid; Hij
zocht zich niet te rechtvaardigen, hoewel dit voor
-ocr page 283-
295
Hem zoo gemakkelijk geweest ware; Hij heeft zich
laten veroordeelen, Hij heeft ze hunne zoogenaamde
zegepraal laten genieten, Hij heeft vergeven, gebedenen
zijn bloed voor hen gestort tot den laatsten druppel!
Zie in deze weinige woorden de oefening van den
religieuzen geest;
zij is niet wat het zinsbedrog ons
als ondoenbaar, ondragelijk, knellend voorstelt, zij
is eenvoudig, bevattelijk, licht uitvoerbaar. Zij bestaat
geheel hierin: Zie en volg dit voorbeeld.
Niets daarin overtreft de menschelijke kracht, door
de goddelijke genade geholpen; en heeft Jezus-Chris-
tus ongehoorde smarten uitgestaan, Hij heeft die niet
gezocht,
, Hij heeft ze aangenomen, en God heeft die
naar zijne goddelijke kracht gemeten. God zal eveneens
voor u handelen, zoo vaak Hij u eene beproeving
zal overzenden. Ja, zij bezitten dien religieuzen geest,
die groote zielen, die zich zoo gelukkig gevoelen in
haar klooster, ver van alle aardsche vermaken, bij
hare zieken, hare armen, hare kinderen, ver van
alle aardsche vreugde en eerbetoon. Luister hoe een
geleerd en godvruchtig bisschop haar beschrijft. Moge
ieder uwer zich in deze bladzijden terugvinden.
»Eene religieuze is eene edele, groote, heldhaftige
ziel, vervuld van liefde en dankbaarheid van door God
gekozen, door haren hemelschen Bruidegom geroepen
te zijn, — die evenals de eerste Apostelen, voor Hem
hare visschersschuiten en netten, hare aardsche be-
langen, haar vaderland, hare familie, hare zoetste
gewoonten verlatende, in het diepste haars harten
niets meer hoort dan de stem die haar bekoord heeft.
»Het is eene ziel, die met de eenvoudigheid der
eerste Christenen aan de voeten van haren goddelijken
Meester niet slechts de broze, vergankelijke goederen
nederlegt, maar het offer brengt van hare dierbaarste
-ocr page 284-
296
genegenheden, van haar hart, haren geest, haren wil,
hare geheele vrijheid, — die zich gelukkig gevoelt in
hare ontblooting en die meer zou willen bezitten,
opdat haar offer schooner zou zijn.
»Het is eene ziel, die, na moedig haar besluit ge-
nomen te hebben, niet meer achterwaarts ziet, zoodra
zij de hand aan den ploeg heeft geslagen; die, eenmaal
buiten het slijk der wereld getreden, er haren voet
niet meer mede wil bezoedelen. — Zij weet, wat het
zeggen wil, een gekruisten Bruidegom te volgen;
maar zij heeft het kruis gewogen, de kroon gepast,
den kelk geproefd, zijne kolom, zijne boeien, de
beleedigingen Hem aangedaan gezien; doch van Calvarië
heeft zij de handen tot den Hemel opgeheven; zij
heeft den troon van het Lam gezien; zij heeft het
gezang der engelen gehoord; de gouden harpen hebben
de tonen van het eeuwig Hosanna tot hare ooren
doen weergalmen; zij heeft de maagden gezien met
hare witte kleederen, de martelaren wier bloed de
aarde gedrenkt heeft, de scharen der gelukzaligen van
eiken leeftijd, eiken stand, die, op denzelfden grond
door dezelfde gevaren omringd, over de wereld en
over zich zelven hebben gezegevierd; en bij dit ge-
zicht heeft haar hart zich bemoedigd, hare ziel heeft
nieuwe hoop en kracht verkregen, en zij roept uit:
>Ja, mijn God, ik behoor u toe, ik ben de uwe,
ik wil u altijd, overal volgen tot aan mijn laatsten
snik; ik zal voortgaan, ik zal tot u vlieden als uwe
goedheid mij slechts ondersteune, mij wapene, mij
drage; ja, ik wil, ik zal volmaakt worden; want
Gy, o mijn Zaligmaker, hebt beloofd, alles te zullen
geven aan die u alles zouden vragen, en ik stel geene
grenzen noch aan mijne begeerten, noch aan mijn
smeeken!\'\' (Mgr. Angebault).
-ocr page 285-
297
Luister niet naar den duivel, wiens bedriegelijke
woorden wij u gaan ontmaskeren. Luister naar Jezus,
volg Jezus; Hij is de weg, de waarheid, het leven.
III.
Hoedanig het zinsbedkog ons den religieuzen
geest vookstelt.
1. Het zinsbedrog stelt ons den religieuzen geënt
met deszelfs opoffering, aj hankelijkheid, volkomen
zelfverloochening voor als onmogelijk voor de mensche~
lijke natuur, daar hij in alles met de menschelijke
natuur in strijd is.
»Zich verloochenen, zegt het zinsbedrog, is niet
meer aan zich zelven toebehooren; is zich afhankelijk
maken, niet van God uit wiens hand men zonder
morren de ziekte, het ongeluk zou aaunemen; maar
van een schepsel, dat, wel is waar, Gods plaats
bekleedt, doch dikwijls even zwak en ellendig is als
wij, van een schepsel, dat ten onzen opzichte soms
met vooroordeel of uit afkeer kan handelen.
»Zich aldus verloochenen is leven in een gedurigen
dwang: — het verstand mag zich niet meer bezig
houden naar welgevallen; — het hart mag zich aan
geen enkel voorwerp hechten; — de zinnen moeten
voortdurend onder bedwang gehouden worden; —
het is de volkomen vernietiging van ons bestaan.
Bedrog!... Neen, de zelfverloochening, door den
religieuzen geest
gevorderd, is noch een dwang, nocli
eene gedurige kwelling. Neen, die geest vernietigt noch
het verstand, noch het hart; hij verwoest, hij dwingt
slechts datgene wat de gaven, ons door God gegeven,
kan bederven.
-ocr page 286-
2f>8
De religieuze geest laat het verstand in vollen glans
schitteren; — hij laat het hart al de kracht van deszelfs
genegenheid behouden; hij laat de zintuigen zich
ontwikkelen binnen de grenzen door Gods wet ge-
trokken ; doch hij geleidt, hij bestuurt, hij zuivert ze.
De zelf o er loochening, door den religieuzen geest
gevorderd, is de dienst van God in geheel deszelfs
omvang: en God dienen is heerschen; — het is de
onderwerping van den leerling aan den meester, dien
hij vereert, van den dienaar aan den vorst, dien hij
hoogacht, van het kind aan den vader, dien het
lief heeft, van den vriend aan den vriend zijns harten!
Maar wil men dit wel begrijpen, dan moet men
zich geheel overgeven, zich zonder voorbehoud
geslachtofferd hebben, zooals Jezus zich heeft opge-
offerd, zooals Maria zich heeft toegewijd, zooals
al die Heiligen die door den mond een hunner tot
God zegden: Gij hebt mij bedrogen, Heer; gij spraakt
van het juk van uwen dienst, en ik vond slechU
vrijheid; gij spraakt mij van lijden, en ik vond
slechts geluk!
Daarenboven, daar Jezus aan allen die Hem willen
volgen, die toewijding, die onderwerping, die zelf-
verloochening voorschrijft, moeten zij wel uitvoerbaar
wezen: Zoo iemand na mij wil komen, zoo verloochent
hij zich zelven
, neme zijn kruis en volge mij
(Matth. XVI. 24). God kan geene onmogelijke zaken
vorderen.— Arme religieuze, die het juk, dat uw
Meester licht en zoet noemt (Matth. XI. 30), zoo
zwaar vindt, zoudt gij het wellicht slechts uit dwang
of schijnheiligheid dragen ? O ja, dan begrijp ik het
treurig woord dat aan uwe lippen ontsnapt.
Die toewijding, die onderwerping, die zelfverloo-
chening moeten wel uitvoerbaar zijn, daar zij den
-ocr page 287-
209
grondslag vormen van de volmaaktheid, naar welke
gij, krachtens uwen staat, streven moet, — den grond-
slag van die liefde tot God boven alles, die gij,
religieuze», gelijk wij dit reeds zegden, meer dan
andere Christenen in oefening moet brengen; —
en ook hierin is datgene wat God beveelt, altijd
mogelijk.
Die toewijding, die onderwerping, die zelfver-
loochening moeten wel uitvoerbaar zijn, daar alle
heiligen, dat wil zeggen alle volmaakte christenen
en getrouwe religieuzen die beoefend hebben en aldus
tot de heiligheid gekomen zijn! Lees hun leven,
en gij zult zien, dat het eerste wat zij deden, toen
zij door Gods genade geraakt werden, geweest is
zich aan God toe te wijden, en dat dien ten gevolge
God bezit van hen heeft genomen en volgens zijn
welbehagen over hen, voor zijne glorie, beschikt
heeft. — De eenen heeft Hij gebruikt tot een aan-
houdend gebed, en ze voor zich behouden door hen
geheel van de schepselen te verwijderen; de anderen
heeft Hij bestemd om zijnen naam over de geheele
aarde te dragen en Hem te doen kennen en beminnen;
aan anderen vertrouwde Hij de zieken, de kleinen,
de stervenden; anderen liet Hij arm, onbekend, ver-
acht ; weder anderen waren gedrukt onder het gewicht
der grootste ellende, eener langdurige ziekte! Maar
allen, allen hebben, om tot de hemelsche glorie te
geraken, vreugdevol in alle omstandigheden des levens
dit woord van Jezus-Christus herhaald: Hier ben
ik
, o Heer, om uwen wil te volbrengen!
II. Het zinsbedrog stelt ons den religieuzen geest
met deszelfs toewijding
, onderwerping en zelfverlooche-
ning voor als onuitvoerbaar wegens den gedurigen dwang,
dien hij oplegt.
-ocr page 288-
300
1°. Maar die dwang was bekend, alvorens men
zich dien oplegde; — men heeft dien vrijwillig, edel-
moedig aangenomen; — men heeft dien lang met
vreugde ondergaan; — hij beantwoordt zelfs aan de
behoefte van het hart dat zich heeft toegewijd.Waar toch
is een waarlijk beminnend hart, dat geene behoefte ge-
voelt, zijne liefde te bewijzen door die toewijding en
onderwerping, door den religieuzen geest gevorderd ?
En zoolang dat hart waarlijk bemint, zal het zich
nooit, nooit beklagen over den dwang, door de liefde
opgelegd!
O, religieuzen die in dit oogenblik luistert naar
de stem des duivels, hebt gij dien religieuzen geest
met zijne onderwerping en volkomen zelfverloochening
ondragelijk gevonden in de eerste jaren van uw reli-
gieuze leven? Toen moest men de vlucht van uw
hart wederhouden, dat slechts vraagde te lijden, veel
te lijden, altijd te lijden; toen moest men u het lezen
verbieden van die boeken, waarin de Heiligen hunne
gloeiende liefdebetuigingen en de heldhaftige daden,
die gij wildet navolgen, hebben nedergeschreven; —
neen, toen vondt gij het juk van Jezus-Christus niet
ondragelijk. Heden is het nog hetzelfde; maar wat
niet dezelfde is, dat is uwe godsvrucht, dat zijt gij
zelve, arme gevallen ziel!
Sla de oogen rondom u, en vraag het aan uwe
zusters, die getrouw zijn gebleven aan hare plichten,
en wier deugd gij acht, hoewel gij u de kracht niet
gevoelt ze na te volgen; vraag haar, of haar leven,
zoo volkomen naar Gods wil ingericht, drukkend en
zwaar is. of zij hare toewijding aan God willen her-
roepen. Vraag haar, of dat leven wat u ondragelijk
schijnt, voor haar geene bron van troost is; of een
enkel bezoek des Heeren haar niet schadeloos stelt
-ocr page 289-
301
voor al haar lijden, of zij dien vrede niet genieten,
Jie volgens den H. Paulus alle ander gevoel overtreft
(Philipp. IV. 7) en een voorsmaak is der eeuwige
genoegens. — Geen enkele religieus heeft van God
ïiiet even groote troost ontvangen als zijne edelraoe-
digheid groot geweest is, — geen enkele heeft de dag
zijner H. Professie niet beschouwd als een geluk waar-
voor hij God nooit genoeg kan danken, geen enkele
die, met den H. Augustiuus, niet betreurd heeft, te
laat te hebben begonnen, God te beminnen en te
dienen.
2°. De religieuze geest met deszelfs toewijding,
onderwerping en zelfvei\'loochening wordt langzamer-
hand werkelijk ondragelijk voor de ziel die gedurig
iets aan God weigert.
Zij is niet zoo vast besloten, getrouw te zijn tot
in de kleinste zaken; zij gaat niet oprecht met God
om; zij geeft Hem eenige zaken en weigert Hem
andere; zij stelt grenzen aan hare toewijding, en
vindt datgene wat zij doet, voldoende; zij houdt
terug, zij zoekt, tot zekeren graad, hare voldoening
te doen strooken met datgene wat de genade haar
vraagt; hoe kan zij het juk, dat zij draagt, anders
dan zwaar vinden, want zij draagt het alleen. Zij
verwijdert zich van God; maar het juk van God,
dat zij op hare schouderen nam bij het uitspreken
liarer Geloften, neemt zij mede, en het wordt zwaar,
omdat Jezus niet meer daar is om het met haar te
dragen. Zij heeft Jezus van zich verwijderd.
Nader dan uwen Jezus weder en plaats u naast
Hem. Houd niets voor Hem terug, en Hij zal voor
u niets terughouden. Toon Hem geene koelheid, en
Hij zal niet koel jegens u zijn. Bemin, o bemin Hem,
en Hij zal u liefhebben. Hn wordt alle arbeid niet
-ocr page 290-
302
zoet, als men werkt voor iemand, dien men liefheeft
en door wien men zich bemind gevoelt?
III. Het zinsbedrog stelt ons den religieuzen geest
met deszelfs toeioijding
, onderwerping en zelfver-
loochening voor als eene slavernij, die geheel het leven
zal duren en met het klimmen der jaren des te meer
zal drukken.
O hoe weinig kent gij Gods goedheid! vreest gij
dan, dat Hij misbruik zal maken van het offer dat
gij Hem van u zelven gebracht hebt, en dat Hij u
als een hardvochtige en onverbiddelijke Meester zal
behandelen? Nog eens, hoe weinig kent gij Gods
goedheid en hoe beleedigend is zulk eene gedachte
voor zijne liefde!
Is God dan een dwingeland? Vindt God dan be-
liagen in het pijnigen van een schepsel, dat zich met
de grootste edelmoedigheid aan Hem heeft opgeofferd ?
Is al wat Hij van ons vraagt, niet voor ons eigen
welzijn? Wat heeft God aan ons en wat nut trekt
Hij van onze toewijding?
Ach! verlaat u veeleer op zijne wijsheid, zijne
macht, zijne goedheid; Hij zal van ons niet meer
/ragen dan wij door zijne genade in staat zijn Hem
te geven.
Wat Hij van ons wil, zal Hij met onzen wil doen
strooken; en is er sprake van eene bijzondere be-
proeving, Hij zal ons langzamerhand zoover brengen
dat wij die gaarne aannemen en vreugdevol verdragen.
God gebruikt geen dwang met de zielen die Hij lief
heeft, en onderwerpt ze slechts door de zoetheid en
de kracht der liefde
En vindt Hij er zijne glorie niet in aldus gediend
te worden? God wil geene gedwongen gehoorzaam-
heid, en juist omdat zij vrij zou zijn, eiseht God
voor alles de toewijding van onzen wil.
-ocr page 291-
303
Vreest gij dan soms, dat God om die algeheele
toewijding
u kruisen zal overzenden, die Hij u anders
gespaard zou hebben?
Maar de kruisen die God u zal overzenden, zijn
door Hem, niet door u gekozen. Hij heeft ze u
bereid en zal ze u overzenden, volgens de inzichten
van heiligmaking, die Hij omtrent uwe ziel heeft
gevormd. Noch uwe vrees, noch uw voorbehoud zal
ze terug houden; en de religieuze geest vraagt u
eenvoudig, het kruis aan te nemen dat God u
overzendt, het te zegenen, het om zichzelven te
beminnen en ahlus dien graad van heiligheid te
bereiken, waartoe gij geroepen zijt.
Gij weet niet, welk kruit God u zal overzenden;
gij weet slechts dat, omdat God het u overzendt,
liet u noodzakelijk is. Zoo gij het niet draagt, loopt
gij gevaar, uwe zaligheid te verliezen, of ten minste
den graad van volmaaktheid niet te bereiken, dien
God van u verwacht; en wordt gij zalig zonder dat
kruis, zoo kan dit slechts zijn door het berouw, dat
gij zult gevoelen van het niet gedragen te hebben.
Door dit kruis te omhelzen, alvorens gij het kent,
raaakt gij u geschikt om het met voordeel voor uwe ziel
te dragen en het drukkende minder te gevoelen, als
het u op de schouders zal gelegd worden.
IV.
Hoe het zinsbedrog dek religieuzen geest verwoest.
Indien het zinsbedrog, dat ons den religieuzen
geest als onuitvoerbaar, ondragelijk en knellend voor-
stelt, niet door het gebed en door het overwegen
van bovenstaande waarheden bestreden wordt, zal
-ocr page 292-
304
de plaats van den religieuzen geest weldra worden
ingenomen door den geest der wereld, waaraan God
ons heeft willen onttrekken door ons tot zich te
roepen door de HH. Geloften van gehoorzaamheid,
armoede en zuiverheid.
Ziehier eenige kenteekenen waaraan men zien kan,
dat die geest der wereld in de ziel eener religieuze
is doorgedrongen.
1°. Zij houdt zich met de wereld bezig.— Zij denkt
aan de wereld, niet ondanks haar zelve en onvrij -
willig, wat zelfs aan de godvruchtigste gebeurt, maar
vrijwillig en voorbedacht; — zij wil alles weten wat
in de familiën en gezelschappen omgaat; — zij zoekt
uit de eerste en de beste bron onderricht te worden,
en werpt zich op elk dagblad, dat haar op de hoogte
kan brengen. De geestelijke lezing verveelt haar,
de levens der Heiligen vallen niet in haren smaak;
zeker wil zij niets lezen dat slecht is, doch vraagt
naar hetgeen haar kan verstrooien.... en dan klaagt
de arme religieuze, dat zij niet kan mediteeren !
2°. Zij spreekt van de wereld. — Dit is een der
teekenen door den H. Joannes gegeven om de geesten,
die uit God niet zijn, te erkennen. Zij zijn van de
wereld
, zegt hij, en zij spreken van de wereld
(I Joa. IV. 5). Valt gedurende de recreatie het gesprek
op geestelijke zaken, dan zwijgt zij stil, zij weet
niets te zeggen, haar geheugen, haar hart zijn ledig;
maar spreekt men van de zaken der wereld, dan
ontwaakt haar geest, hij wordt levendig, flonkert,
schittert,; men gevoelt, dat zij uit de volheid des
harten spreekt. Misschien vermaakt men zich bij haar,
en hoort men haar gaarne spreken; doch als de recreatie
geëindigd is, zijn de zusters die haar aangehoord en
wellicht bewonderd hebben, niet op haar gemak;
-ocr page 293-
305
haar gesprek heeft haar niets medegedeeld, misschien
heeft het haar iets ontnomen....
Zeker behoeft de religieuze, die door den geest
van Jezus bezield wordt, niet altijd van God te spreken;
maar hare vroolijkste woorden, hare gesprekken, die
eene zoete opgeruimdheid verraden, benemen noch
de ingetogenheid, noch den vrede, noch de liefde.
Even als die zachte koelte, welke, over de bloemperken
heenstrijkende, ons iets van haren geur medebrengt,
zoo brengen hare woorden, over eene ziel heenstrijkende,
waarin Jezus-Christus woont, ons iets hemelsch mede.
3.     Zij denkt en oordeelt gelijk de wereld. — Voor
haar vormen fortuin, schoonheid, talent, hooge ge-
boorte en waardigheden, even als voor den wereldling,
de grondslagen van het geluk. — Schoone manieren,
talent, betrekkingen met hooggeplaatste personen
staan op den voorrang. — Volgens haar gaat alles
wel in eene Communauteit, als men er personen van
aanzien en van rijke familiën ontvangt, die door haar
verstand schitteren; daarentegen is die Communauteit
zeer te beklagen, als zich slechts personen van minderen
stand aanbieden, die niets bezitten dan hare godsvrucht.
De godsvrucht is zeker goed, maar zij moet den geest
niet geheel innemen!"
Arme Religieuze, wat zou zij zich ongelukkig gevoeld
hebben in het gezelschap van Jezus, met die arme
ruwe visschers, die de Zaligmaker zich had uitgekozen...
4.     Zij bemint en verfoeit al wat de wereld bemint
en verfoeit.
— Alles wat naar vergetelheid en verne-
dering, zweemt vertoornt haar. — Zij kan niet dulden,
dat men haar de laagste plaats aanwijst of een kleed
s;eeft dat meer afgedragen is dan dat van anderen,
dat men haar iets weigert, dat men haar oordeel
niet waardeert, dat men eene jongere zuster voor-
20.
-ocr page 294-
30G
trekt en boven haar plaatst. — Het zou haar groot
verdriet doen, als men haar niet geestig vond, of
eenvoudig als eene godvruchtige, brave religieuze
achtte. — Als zij naar de spreekkamer gaat, zorgt
zij hare kleederen op te schikken om, helaas, aan
de menschen der wereld te behagen, en van zich
te doen zeggen, dat zij er wel uitziet. — Neen, zij
zal het woord der Navolging van Christus niet be-
grijpen: Wees gaarne onbekend en voor niets geacht.
O indien gij, religieuzen, wie God dit boek in
handen zendt, in deze regelen eenige trekken terugvindt
van hetgeen in u omgaat, knielt spoedig voor uw
kruisbeeld neder, en zegt tot Jezus-Christus met het-
zelfde gevoel als de H. Petrus, toen hij zich in de
golven voelde zinken: Heer, red mij!
Als het kort begrip dezer bladzijden over den reli-
gieuzen geest, geven wij hier een portret geschetst
door een missionaris bij de retraites aan de religieuzen
gegeven.
-ocr page 295-
307
Portret der religieuze geleid door den geest
van God, en der, religieuze geleid door
den geest der wereld.
I.
©e zcfiyiew&e, in naat inwendig leven.
] o. Geest.
De ruereldsche religieuze
denkt en oordeelt met de
wereld, dat het ware geluk
bestaat in rijkdom, ver-
maak , eer, gezondheid,
enz., en het ware ongeluk
in armoede, verdriet, ver-
nedering, lijden, ziekte
enz.
De wereldsche religieuze
houdt zich aan haar eigen
gevoelen en oordeel; zij
veracht den raad van
anderen, en blijft aan den
haren vastgekleefd.
De wereldsche religieuze
onderzoekt, verdenkt en
oordeelt lichtvaardig het
gedrag en de meening
harer medezusters; zij ziet
in alles slechts kwaad,
zelfs onder den schijn van
het goede.
De godvruchtige reli-
gieuze
denkt en oordeelt
met Jezus-Christus, dat
liet ware geluk bestaat in
de armoede, het verdriet,
de vernedering, het lijden
enz., en het ware ongeluk
inde rijkdommen, de ver-
maken , de eer, de groot-
heid, de gezondheid enz.
De godvruchtige reli-
gieuze
wantrouwt steeds
haar eigen verstand en
oordeel; zij voegt zich
naar het gevoel van an-
deren en volgt gaarne
hunnen raad.
De godvruchtige reli-
gieuze
oordeelt en beoor-
deelt harer medezusters
noch in haar gedrag, noch
in hare meening; zij ziet
in alles slechts het goede,
zelfs onder den schijn van
het kwaad.
-ocr page 296-
308
Hart.
De wereldsche religieuze
is vol van de wereld en
van zich zelve; zij is ledig
van God.
De wereldsche religieuze
is vol ongeregelde driften
en genegenheden; zij heeft
altijd nieuwe verlangens,
nieuwe begeerten, en heeft
nooit genoeg.
De wereldsche religieuze
is vaak vol wrok, onte-
vredenheid, bitterheid, af-
keer, haat, en koestert
wraakzuchtige plannen en
gedachten.
De wereldsche religieuze
heeft groote achting voor
haar eigen persoon, vormt
gedachten van ijdelheid
en eigenliefde, vertrouwt
en steunt op zich zelve.
De wereldsche religieuze
is afkeerig vaneenige harer
medezusters en vormt bij-
zondere vriendschap met
anderen.
2°.
De godvruchtige reli-
gieuze
is ledig van de
wereld en van zich zelve ;
zij is vol van God.
De godvruchtige reli-
gieuze
is vrij van alle
ongeregelde aangekleefd"
lieid en genegenheid; zij
is gematigd in hare be-
geerten, zij heeft altijd
genoeg, dikwijls zelfs te
veel.
De godvruchtige reli-
gieuze
kent gal noch bit-
terheid; zij vergeeft alles,
zij vergeet alles, en bemint
zelfs hare vijanden.
De godvruchtige reli-
gieitze
veracht zich zelve,
onderhoudt nederige ge-
voeleus omtrent hare eigen
waarde, wantrouwt zich
zelve en vertrouwt op
Jezus.
De godvruchtige reli-
gieuze
bemint al hare
zusters gelijkelijk in Jezus-
(\'hristus; zij koestert noch
voorliefde noch afkeer.
-ocr page 297-
309
Ziel.
De wereldsche religieuze
is altijd gejaagd, verward,
ongerust,verstrooid,vrees-
achtig, lichtzinnig en
onbestendig.
De toeveldsche religieuze
is öf treurig, somber,
| mijmerend en weerhou-
dend, öf zij is uitgelaten
vroolijk, uitgestort, opge-
wonden, en valt, zoo in
droefheid als blijdschap,
van het eene uiterste in
het andere.
De weteldsche religieuze
is verslaafd aan eene me-
I nigte driften, die haar
beheerschen en inwendig
verscheuren.
De wereldsche religieuze
is slechts gevoelig voor
de zaken dezer aarde; zij
verheugt of bedroeft zich
daarover, naarmate zij
al of niet hare verlangens
verwezenlijken.
3°.
De godvruchtige reli-
gieuze
is altijd dezelfde,
altijd kalm, vrij en tot
alles bereid, altijd in vrede,
altijd vol moed en besten-
digheid.
De godvruchtige reli-
gieuze
is altijd of stil
vroolijk en opgeruimd, of
kalm bedroefd voor God ;
zij blijft zich zelve gelijk,
en matigt hare droefheid
en vreugde.
De godvruchtige reli-
gieuze
is vrij van harts-
tocht of bedwingt die naar
haar best vermogen; alles
is vrij en kalm in het
heiligdom harer ziel.
De godvruchtige reli-
gieuze
is onverschillig voor
de zaken dezer aarde en
denkt slechts aan de
eeuwigheid; al hare vreug-
de, al haar lijden heeft
slechts betrekking op haar
eeuwig lot.
-ocr page 298-
310
4°. Geheugen.
De godvruchtige reli-
gieuze
vergeet al wat het
leven eervols voor haar
had; zij denkt er niet
meer aan. Zij herinnert
zich daarentegen alles wat
bekwaam is om haar voor
God en de menschen te ver-
nederen; zij houdt zich
daarmede inwendig bezig
om aan zich zelven te
sterven, en lijdt geduldig,
dat men haar dit alles
verwij te.
De godvruchtige reli-
gieuze
herinnert zich altijd
de genaden, die God haar
bewezen heeft, de goede
diensten, haar door hare
zusters bewezen, en hare
eigene plichten jegens God
en de menschen.
De wereldsclie religieuze
herdenkt steeds met wei-
behagen al het eervolle
haars leven, en voedt haren
geest daarmede. Zij ver-
werpt de gedachte aan al
wat haar kan vernederen
in de oogen der wereld
en in haar eigen oogen;
en kan volstrekt niet lijden,
dat men haar hieraan
herinnere.
De wereldsche religieuze
vergeet dikwijls en gemak -
kelijk de weldaden waar-
mede God haar heeft over-
laden, de diensten die men
haar heeft bewezen, en
de plichten die zij ten
opzichte van God en hare
evennaasten te vervullen
heeft.
5°. Verbeelding.
De godvruchtige reli-
gieuze
is klein in hare
eigen oogen, gelooft zich
tot niets groots in staat
De wereldsche religieuze
vormt in haren geest voort-
durend duizend hersen-
schimmige plannen van
-ocr page 299-
311
grootheid,eer, verheffing;
zij wil zich toonen en ge-
zien worden; zij prijst zich
zelve inwendig, en be-
wierookt zich zonder op-
houden.
en houdt zich inwendig in
de nederigheid; zij trekt
zich terug, verbergt zich
en houdt zich Toor God
steeds bezig met hare
ellende en onvolmaakt-
heden. Hare verbeelding
vormt slechts plannen van
vernedering.
De godvruchtige reli-
gieuze
volbrengt deze drie
grondregels van het gees-
telijk leven: Roep u voor
uw eigen rechtbank; oor-
deel en veroordeel u zelve;
ga dikwijls in den geest
de plaats beschouwen die
gij vreest in de hel, die
gij hoopt in den hemel te
verkrijgen.
De godvruchtige reli-
gieuze
bezit zich zelve in
vrede; zij overweegt kalm
al hare plannen en doet
alles met eene heilige
vrijheid van geest; zij
onderbreekt hare meest
verstrooiende bezigheden
door het gebed; in één
woord, zij heerscht over al
hare geestvermogens, over
haren wil, haren geest, haar
hart, hare ziel, haar ge-
heugen, hare verbeelding.
De wereldsche religieuze
laat zich door hare wilde
vaart medesleepen en ver-
persoonlijkt deze drie
spreekwoorden: Het hoog-
ste woord voeren; haar
haan koning laten kraaien;
kasteelen in de lucht
bouwen.
De wereldsche religieuze
is nooit zich zelve meester;
zij wordt geheel mede-
gesleept door elk plan
dat zij vormt, of door de
bezigheden die haar be-
hagen en haar van het
gebed aftrekken; in één
woord, geest, hart, ziel,
verbeelding, geheugen,
alles is ingenomen, alles is
in wanorde, alles weerstaat
haar of beter voert haar
mede.
-ocr page 300-
312
II.
©e ictiaicw&c in naat uiiwe-ndia izvcn.
1°. Woorden.
De godvruchtige reli-
gieuze
luistert meer dan
zij spreekt; zij eerbiedigt
het stilzwijgen; zij is die
vrouw » matig en bescheiden
in woorden"
waarvan de
H. Geest spreekt; zij weet
van pas te spreken en te
zwijgen.
De godvruchtige reli-
gieuze
spreekt nooit van
zich zelve, noch van wat
zij doet, van hare plannen,
hare familie; en zij ge-
voelt zich vernederd, als
men haar daarover spreekt.
De godvruchtige reli-
gieuze
is beschaamd, als
men haar prijst; zij vlucht
allen lof, en vermijdt dien,
zooveel zij kan.
De godvruchtige reli-
gieuze
verheugt zich, als
men anderen in hare te-
genwoordigheid prijst; zij
De wereldsche religieuze
spreekt veel meer dan zij
luistert; zij kent geen stil-
zwijgen, zij is die »praat-
zuchtige vrouw," waarvan
de H. Geest spreekt, die
zelfs een geesel is in de
wereld.
De wereldsche religieuze
spreekt altijd van zich
zelve, van wat zij doet
of niet doet, van hare
plannen, hare familie; en
zij hoort daar zeer gaarne
anderen van spreken.
De wereldsche religieuze
zoekt den lof, vindt er
groot behagen in, en gaat
dien, om zoo te zeggen,
opzoeken en bedelen.
De wereldsche religieuze
kan niet lijden, dat men
anderen in hare tegen-
woordigheid prijst; zij
-ocr page 301-
313
I spreekt nooit van de goede
hoedanigheden van ande-
! ren; en als zij dit doet,
j is het om ze te verkleinen.
De wercldsche religieuze
spreekt dikwijls en gaarne
over de gebreken harer
zusters; hare gesprekken
zijn dikwijls even zoovele
lasteringen.
De wereldsche religieuze
spreekt met gezag, ge-
woonlijk met klem en zeer
luid; zij beveelt gaarne
en beveelt met overmoed.
vereenigt zich daarmede,
spreekt gaarne van de
goede hoedanigheden van
anderen en tracht ze te
doen uitkomen.
De godvruchtige reli-
gieuze
spreekt nooit over
de gebreken harer zusters,
en wil er niet van hooren
spreken; in hare gesprek-
ken bespeurt men nooit
laster noch kwaadspre-
kendheid.
De godvruchtige reli-
gieuze
spreekt met eerbied,
zachtzinnigheid en oot-
raoed , met zachte stem;
zij gehoorzaamt gaarne,
beveelt slechts met weer-
zin, doch met goedheid.
De godvruchtige reli-
gieuze
verdraagt gaarne
de tegenspraak; zij is
toegevend en onderwerpt
zich gaarne aan hare me-
dezusters.
De godvruchtige reli-
gieuze
verbergt voor hare
Communauteit het goede
dat zij doet, waarvan zij
geen ander getuige wil
dan God, haar hemelschen
Vader.
De godvruchtige reli-
De icereldsche religieuze
duldt geen tegenspraak
en geeft niemand toe.
De wereldsche religieuze
zoekt het goede dat zij
doet, uit te bazuinen, om
de achting harer Com-
munauteit te verwerven.
De icereldsche religieuze
-ocr page 302-
314
gieuze wordt niet boos;
zij hoort en lijdt alles
zonder zich te onstellen;
zij denkt nooit, dat men
zich met haar bezig houdt,
of dat men haar zoekt te
beleedigen.
De godvruchtige reli-
gieuze
zoekt God alleen
tot getuige Tan haar lijden,
haar verdriet en moeielijk-
heden, en spreekt daar-
van aan niemand.
De godvruchtige reli-
gieuze
versterft zich in
hare begeerte om alles te
weten; zij vraagt naar
niets; zij spreekt met hare
zusters niet over datgene
wat iu de wereld omgaat,
indien zij dit bij toeval
verneemt.
vergramt zich bij het
minste woord; zij toont
zich om \'t kleinste gestoord,
denkt altijd, dat alles wat
gezegd en gedaan wordt,
op haar gemunt is.
De wereldsche religieuze
klaagt voortdurend over
haar lijden, hare smarten,
hare moeielijkheden en
ongelukken.
De wereldsche religieuze
zoekt alles te weten wat
er omgaat; zij vraagt naar
alles, en verspreidt al
wat zij hoort, in de ge-
meente.
2° I
De wereldsche religieuze
zoekt alles wat haar kan
doen schitteren, en heeft
een afschuw van de nede-
rige en kleine bezigheden.
De wereldsche religieuze
is vurig en onvermoeid
De godvruchtige reli-
ffieuze
vlucht al hetgeen
haar eer en aanzien kan
verschaffen, en zoekt ne-
derige verborgen werk-
zaamheden.
De godvruchtige reli-
gieuze
volbrengt met de-
-ocr page 303-
315
zelfde zorg en nauwge-
zetheid het werk dat haar
mishaagt, als dat hetgeen
volgens haren smaak is,
daar zij in alles slechts
den wil van God zoekt.
De godvruchtige reli-
gieuze
doet nooit aan an-
deren wat zij niet wenscht
dat haar gedaan worde;
en doet anderen al het
goede dat zij zich zelve
wenscht.
De godvruchtige reli-
gieuze
volgt in alles den
gewonen weg, en vliedt
al wat zonderling is.
De godvruchtige reli-
gieuze
handelt in alles
voor God en om God.
Haar leven is slechts eene
voortdurende akte van
liefde tot God.
De godvruchtige reli-
gieuze
werkt veel meer
voor God, voor hare ziel,
voor den Hemel en de
eeuivigheid, dan voor de
aarde, voor haar lichaam,
voor de wereld, voor het
tijdelijke.
in de bezigheden harer
keuze, doch traag en lauw
in die welke haar mis-
hagen, omdat zij in alles
slechts zich zelve zoekt.
De wereldsche religieuze
behandelt anderen niet
gelijk zij zelve behandeld
wil worden, en bewijst
hun niet het goede dat
zij zich zelve wenscht.
De wereldsche religieuze
zoekt in alles het zonder-
linge, en kan den ge-
wonen weg niet volgen.
De wereldsche religieuze
handelt in alles voor zich
zelve. Haar leven is slechts
eenevoortdurendeoefening
van eigenbelang.
De wereldsche religieuze
werkt veel meer voor de
wereld, voor haar lichaam,
voor de aarde en het
tijdelijke, dan voor God,
bare ziel, den Hemel en
de
eeuwigheid.
-ocr page 304-
316
3°. Vekzuimenissen.
De wereldsche religieuze
verzuimt uit hoogmoed,
menschelijk opzicht en
gebrek aan versterving
die kleine oefeningen van
gehoorzaamheid, armoede
en nederigheid die in de
gemeente in gebruik zijn.
Zij kent geen nauwkeu-
righeid in het nakomen
harer plichten.
De wereldsche religieuze
verzuimt hare plichten
zeer gemakkelijk, als zij
God alleen tot getuige
heeft en niet door de blik-
ken harer zusters wordt
aangemoedigd.
De wereldsche religieuze
wordt door het mensche-
lijk opzicht beheerscht;
zij durft datgene wat God
of godsdienst van haar
vragen, niet doen , uit
vrees voor de verachting
of bespottingharer zusters.
De wereldsche religieuze
verlaat hare goede werken,
zoodra zij eenigen hinder-
paal ontmoet, en verlaat
De godvruchtige reli-
gieuze
is uit nederigheid
en uit liefde tot Jezus-
Christus zeer getrouw in
alle kleine oefeningen van
gehoorzaamheid, armoede
en nederigheid, die in de
gemeente gebruikelijk zij n;
zij is zeer nauwkeurig in
alles.
De godvruchtige reli-
gieuze
is even getrouw
onder Gods oog alleen
als in het openbaar; de
gedachte God ziet mij is
voor haar genoeg, hetzij
hare medezusters al of
niet tegenwoordig zijn.
De godvruchtige reli-
gieuze
is verheven boven
het menschelijk opzicht;
de begeerte van aan hare
medezusters te behagen
heeft geen invloed op hare
getrouwheid in het nako-
men harer plichten.
De godvruchtige reli-
gieuze
verzaakt niet aan
de goede werken, omdat
deze haar moeielijk vallen;
-ocr page 305-
317
zij verlaat nooit hare oefe-
ningen van godsvrucht,
noch van deugd, dan zelfs
als zij er niet deu minsten
troost in vindt.
hare oefeningen van gods-
vrucht en deugd, zoodra
zij er geen troost in vindt.
I
S)e izticfricu&c in o
De godvruchtige reli-
ijieuze
is in alles zeer
toegevend voor anderen,
zeer gestreng voor zich
zelve.
De godvruchtige reli-
(jieuze
sluit altijd de oogen
voor de gebreken harer
medezusters en houdt ze
open voor hare eigen ge-
breken. Zij sluit de oogen
voor hare eigen deugden
en houdt ze open voor
die harer medezusters.
De godvruchtige reli-
ijieuze
zoekt in alles den
wil en het welbehagen
van God.
De godvruchtige reli-
\'jieuze
verblijft gaarne in
hare cel, in de eenzaam-
heid en afzondering; zij
I.
De wereldsche religieuze
is in alles zeer toegevend
voor zich zelve, zeer ge-
streng voor anderen.
De wereldsche religieuze
sluit de oogen voor eigen
gebreken en opent ze voor
die harer zusters. Zij opent
de oogen voor eigen deugd
en sluit ze voor de deugden
en goede hoedanigheden
van hare medezusters.
De wereldsche religieuze
zoekt in alles de voldoe-
ning van haren wil en
haar vermaak.
De wereldsche religieuze
verveelt zich in hare cel,
in de eenzaamheid en de
afzondering; zij ontvangt
-ocr page 306-
318
ontvangt ongaarne bezoek,
gaat weinig naar de spreek-
kamer, verlaat die zoo
spoedig mogelijk, ont-
vangt weinig brieven en
schrijft er nog minder.
De godvruchtige reli-
gieuze
oordeelt ol veroor-
deelt niets in bare ge-
meente; zij vervult hare
eigene bediening met zorg,
en laat ieder harer zusters
de hare volbrengen.
De godvruchtige reli-
gieuze
tracht alle harten
tot Jezus-Christus te trek-
ken, en offert zich gaarne
voor anderen op.
De godvruchtige reli-
gieuze
zoekt voor zich
zelve steeds het eenvou-
digste en geringste in
voedsel, cel, kleederen enz.
De godvruchtige reli-
gieuze
wandelt steeds in
Gods tegenwoordigheid,
volgt getrouw de inspra-
ken van den H. Geest, én
verzuimt zelfs de kleinste
deugdoefening niet.
De godvruchtige reli-
gieuze
verdraagt alles van
anderen en geeft anderen
niets te verdragen.
gaarne bezoek, verblijft
gaarne in de spreekkamer,
ontvangt en schrijft vele
brieven.
De ivereldsche religieuze
bevit en bespreekt alles
in hare gemeente; zij be-
moeit zich met de bedie-
ning van elke zuster en
veronachtzaamt de hare.
De wereldsche religieuze
tracht aller harten voor
zich zelve en voor haar
eigen voordeel te winnen.
De wereldsche religieuze
zoekt voor zich zelve in
alles het beste, in klee-
deren, huisvesting, voedsel,
boeken enz.
De wereldsche religieuze
leeft in voortdurende uit-
gestortheid, weerstaat aan
de inspraken der genade,
en verzuimt vele kleine
oefeningen van deugd.
De wereldsche religieuze
strekt anderen tot lijden
en last en wil niets van
hare zusters verdragen.
-ocr page 307-
319
De godvruchtige reli-
gieuze
stelt zich in alles
achter anderen en bekom-
mert zichnietoni de achting
en liefde der stervelingen.
De godvruchtige reli-
gieuze
is geduldig, zacht-
zinnig, medelijdend, voor-
komend, minzaam, en
leeft steeds in vrede met
iedereen.
De godvruchtige reli-
gi.euze
verheugt zich over
de gevolgen der armoede.
Zij versterft hare zintuigen
en looft God in hare ont-
beringen.
De godvruchtige reli-
gieuze
hecht zich aan God
alleen; zoekt in Hem
alleen haren troost; zij
vlucht de schepselen, zoekt
de eenzaamheid; is ont-
hecht zelfs van het leven,
en verlangt te sterven om
met God vereenigd te
worden.
De wereldsche religieuze
plaatst zich steeds op den
voorgrond, en zoekt slechts
diegenen die haar achten
en beminnen.
De wereldsche religieuze
is ongeduldig, hardvoch-
tig, onverbiddelijk, en
leeft in voortdurenden
strijd met hare omgeving.
De wereldsche religieuze
beklaagt zich en mort over
de gevolgen der armoede
in voedsel, woning enz.
De wereldsche religieuze
hecht zich aan de schep*
selen en zoekt bij hen
haren troost. Zij jaagt
de ydelhei\'\' in alles na;
zij hecht zich aan het
aardsche en aan het leven,
en vreest te sterven; zij
heeft geen verlangen om
tot God te gaan.
-ocr page 308-
320
TWEEDE ARTIKEL.
Zinsbedrog omtrent de gehoorzaamheid.
Daar wij ia het vijfde hoofdstuk moeten spreken
over de natuur der gehoorzaamheid als deugd en
gelofte en over de genade die zij aan de ziel mededeelt
,
zullen wij hier slechts spreken over:
1°. De hoedanigheden der gehoorzaamheid.
2°. De bron van het zinsbedrog omtrent de ge-
hoorzaamheid.
3°. De verschillende wijzeti waarop dit zinsbedrog
zich voordoet.
4°. De treurige gevolgen der ongehoorzaamheid.
I.
Woerd<xniyfa&id de-t ycfoooz&aamfoeid.
De religieuze gehoorzaamheid is de vereeniging van
den wil eener religieuze met den ivil harer Overste,
die voor haar de plaats van Jezus-Christus bekleedt.
De gehoorzaamheid is dus het gevolg der toewijding,
der onderwerping, der zelfopoffering, welke den
religieuzen geest vormen, waarvan wij gesproken
hebben; en de hoedanigheden, welke zij moet hebben,
en die wij gaan aantoonen, zijn slechts de uitoefening
van diezelfde toewijding, onderwerping en zelfver-
loochening.
-ocr page 309-
321
Er bestaat zeker eene volstrekte gehoorzaamheid,
die genoegzaam zou zijn voor de religieuze, die zich
binnen de palen haver Gelofte zou willen besluiten;
maar, zegt de H. Bernardus, dit is slechts eene
onvolmaakte gehoovzaamheid. De volmaakte gehoor-
zaamheid kent geene wet, voegt de H. Kerkleeraar
hierbij, en laat hare grenzen niet bepalen; gekneld
tusschen de kluisters harer Geloften, zet zij zich door
een beteren wil uit en werpt zich in de zee der liefde.
De regel van den H. Benedictus zegt: Dat de
religieus zich aan zijn Ovevste ondevwevpe in alle
gehoovzaamheid;
wil dit woord in alle gehoorzaamheid
niet zeggen, dat wij ons niet binnen onze Gelofte
moeten besluiten, — dat wij niet tevreden moeten
zijn onze schuld te betalen, — dat wij op onze ver-
bintenis niets moeten afdingen, maar dat wij moedig
onze Gelofte moeten ovevschvijden
en in alles moeten
gehoorzamen ?
De religieuze, die den geest van haven staat, den
waren religieuzen geest bezit,
zal in deze opsomming
der hoedanigheden, welke de gehoorzaamheid moet
hebben, niets anders vinden dan de opsomming van
wat zij doet en wat haar geweten haar voorschrijft
te doen. Zij die zou meenen, hierin overdrijving of
kleingeestigheid te bespeuren, zou doen veronder-
stellen , dat Jezus-Christus niet in haar hart heerscht.
De overweging der hoedanigheden zal u tevens het
zinsbedrog omtrent de gehoovzaamheid doen kennen.
21
-ocr page 310-
322
De religieuze gehoorzaamheid moet zijn:
1°. Vaardig en zonder uitstel.
Zoodra een bevel gegeven wordt, vervult de ge-
hoorzame religieuze dit zonder uitstel: het teeken der
klok, één woord, één wenk, ééne begeerte die zij
raadt, is voor haar een bevel. — Zij laat dadelijk
haar werk daar, zoo zelfs dal zij eeue begonnen
letter onvoltooid laat. — Tusschen het gegeven bevel
en de vervnlling laat zij geene tusschenruimte; zij
volgt eenvoudig de handelwijze van het kind dat
zijne moeder bemint, van de dienstmaagd, die haren
meester zoekt te voldoen; het was de handelwijze
van het Kind Jezus; wie onzer kan het zich anders
dan aldus handelende voorstellen?
2°. Zuiver en gegrond op bovennatuurlijke
beweegredenen.
De gehoorzame religieuze ziet in hare Overste niet
eone harer medezusters, maar God; al wat hare
Overste haar gebiedt, verbiedt, verlangt en zegt,
gebiedt, verbiedt, verlangt en zegt God.
Hare Overste is God, die zich onder deze gedaante
aan haar openbaart; God, die haar al wat zij voor
hem doet, ten goede zal rekenen en die haar ver-
zekert dat in den Hemel haar alles rijkelijk betaald
zal worden. — Voor haar is het dezelfde zaak, of
God haar door eigen mond, of door dien harer
Oversten beveelt;
en mocht er een verschil zijn, zoo
is dit alleen, dat het verdienstelijker is aan Gods
plaatsbekleeder dan aan God zelven te gehoorzamen.
3°. Eenvoudig en blind.
Dit is een gevolg der zuivere gehoorzaamheid; de
-ocr page 311-
323
religieuze die overtuigd is, dat hare Overste de weg
is langs welken Hij haar zijne bevelen mededeelt,
zal zich zonder verder onderzoek onderwerpen aan
alles wat haar gezegd zal worden. Zij zal haar oordeel
onderwerpen;
want hoe zou zij durven vragen,
waarom God het aldus wil ? God heeft gesproken,
dit is genoeg! in dit oogenblik kan zij niets beters,
niets volmaakters doen dan wat haar werd voorge-
schreven. — Zij zal haren wil onderwerpen met
heilige onvoorzichtigheid,
omdat de voorzichtigheid de
Jeugd is van degenen die bevelen, en niet van die
welke gehoorzamen. — Zij moet geene tegenwerpingen
maken, zelfs als dit geoorloofd zou schijnen; hare
gehoorzaamheid is gelijk de gehoorzaamheid van het
kind, van de Heiligen, de gehoorzaamheid die wouderen
uitwerkt.
4". Volledig.
De religieuze moet zich onderwerpen ten allen
tijde, ten allen plaatse, op eiken leeftijd. — Zij
gehoorzaamt met de hand, door alles zoo goed
mogelijk te volbrengen, met het oordeel, door de
blinde onderwerping van den geest, — met den wil
door eene volkomen toestemming des harten in alle
zaken, hetzij die gemakkelijk of moeielijk, groot of
klein, mogelijk of zelfs onmogelijk zijn; de gehoor-
zaamheid bestaat hier niet in te doen, maar in te
willen doen, in te trachten het te doen.
Zij ziet niet
naar de wijze, waarop het bevel gegeven wordt,
met zachtzinnigheid of stuurschheid, of het redelijk
of hoogst onredelijk is. — Zij vraagt zelfs niet, of
het de Overste zelve is, die haar dit gebod geeft, of
dat het haar door een ander in haren naam
gegeven wordt.
-ocr page 312-
324
5°. Edelmoedig
De religieuze, die den wil Gods ziet in het bevel
dat haar gegeven wordt, volbrengt dit zonder uitstel,
omdat uitstellen zooveel is als eerst zijn eigen wil
en dan dien van God doen; — zonder traagheid,
omdat zij verheugd is, God te kunnen dienen en Hem
te gehoorzamen; — zonder morren , omdat elk gemor
haar de vruchten der gehoorzaamheid doet verliezen; —
zonder tegenspraak vooral, omdat zij wel weet, dat
dj het recht niet heeft, een bevel te weerstreven
dat haar van Gods wege , op welke wijze dan ook,
gegeven wordt. De volmaaktheid der gehoorzaam-
heid, zegt de H. Franciscus van Sales, bestaat niet
in den wil van een zachten en minzamen Overste
te volgen, maar van den hals te krommen onder
het juk van een Overste die gebiedend, gestreng,
slecht gehumeurd
is en die zich nooit tevreden toont.
6°. Minzaam en blijmoedig.
De religieuze, die aan God gehoorzaamt, doet dit
blijmoedig, omdat zij God bemint en dat zij weet.
dat God diegenen lief heeft, die aldus zijnen wil
volbrengen. — Zij stelt zich zoo gaarne en zoo
vroolyk ten dienste van ieder, dat men overtuigd is.
dat men haar dienst bewijst met haar de gelegenheid
te bezorgen van eene oefening van gehoorzaamheid
te kunnen verrichten.
De H. Ignatius omvat in drie woorden de hoeda-
nigheden der gehoorzaamheid. Zij moet, zegt hij,
zich vertoonen in drie zaken: In de uitvoering door
vaardig, blijmoedig en nauwkeurig alles wat ons
bevolen wordt, te volbrengen, — in den wil door
slechts datgene te willen wat voorgeschreven is,—in het
oordeel
door goed te keuren wat ons bevolen wordt.
-ocr page 313-
325
Tl.
eBton d&i &ini>&eqooc4ie.-tinacn omtzcnt
de yefiooi&aainfaeid.
De bron van het zinsbedrog dat de gehoorzaam-
heid onder een geheel valsch oogpunt stelt, is de
hoogmoed; de hoogmoed die verwaandheid, aan-
viatiging
, opstand voortbrengt.
1°. De hoogmoed brengt de verwaandheid voort, die
ons zulk eene gunstige gedachte van ons zelven
1 inboezemt, dat zij ons aanzet, ons oordeel te plaatsen
boven dat van anderen, zelfs boven dat onzer Oversten,
door ons te verzekeren dat zij ver beneden ons
staan in talent, in wijsheid en ondervinding. Hoe zou
men, met zulk eene gedachte bezield, de gehoor-
zaamheid kunnen zoeken en beoefenen? De ver-
waande religieuze verbeeldt zich, dat zij veel meer
weet dan hare Oversten, en beknibbelt de bevelen
die haar gegeven worden; zij bevit het verbod dat
baar gedaan wordt, en durft zelfs tegenover hare
medezusters het gedrag der Overste afkeuren, zeggende
dat zoo men haren raad gevraagd hadde, zij veel
wijzere maatregelen, met betrekking op de tijden,
plaatsen en omstandigheden, zou aangeraden hebben.
Als men zoo spreekt, is men niet ver van de
ongehoorzaamheid verwijderd. Hoe kan men vaardig,
bundeling en blijmoedig gehoorzamen aan een bevel
dat men onredelijk en onverstandig durft noemen en
waarvan men één voor één al de onaangenaamheden
opsomt?
-ocr page 314-
326
2°. De hoogmoed brengt de aanmatiging voort,
dat gevoel door de verwaandheid verwekt en dat
zich openbaart door beleedigende woorden en door
minachtende manieren. — Deze minachting vertoont
zich eerst en zoekt zich te toonen; dan volgen
de woorden, eerst slechts tot enkelen gezegd. Meu
maakt het zich tot eene verdienste te durven weder-
staan. — Als de Overste, berigt zijnde, het kwaad
wil weerhouden, durft de ongelukkige antwoorden;
zij heeft een vloed bijtende woorden tot haren dienst
en gaat zegevierend heen, zich beroemende op de
gegeven les!
— O welk een onberekenbaar kwaad in
die arme verblinde ziel!
3°. De hoogmoed brengt den opstand voort. Dit
is een zeldzaam geval in de religieuze gemeenten:
doch het kan gebeuren,en allertreurigst zijn de gevolgen.
Weerstaat eene zuster aan een bevel en blijft dit
tusschen de Overste en de weerspannige zuster, dan
zijn de gevolgen minder noodlottig; misschien heeft
zij zich slechts een oogenblik vergeten, misschien is
het slechts een aanval van hoogmoed; doch als het
in het openbaar plaats heeft gehad, als de Overste
heeft moeten straffen, kan die weerstand het begin
worden van een onverniijdelijken ondergang. Dan
vormen zich bijna altijd twee partijen;
de grootste.
de meerderheid steunt het gezag, de andere verdedigt
de schuldige; en men hoort gemor, men hoort
klachten van onrechtvaardigheid, van te groote ge-
strengheid.... gelukkig zoo die weerstand spoedig
bedaart!.... De religieuze geest kan er geheel door
verdwijnen, en lange jaren uit de gemeente verwijderd
blijven.
Een andere bron van zinsbegoocheling omtrent de
gehoorzaamheid is ons weinig nadenken over de
-ocr page 315-
327
verplichting, welke de Gelofte van gehoorzaamheid
ons oplegt, en op den troost, de vreugde, den vrede,
ons door het nakomen dezer gelofte verschaft. Wjj
zullen dit in het vijfde hoofdstuk aantoonen.
III.
\'SfLatuM de-i &in$bc<%ooc%i<itin<%&vi
omfocnt de ycfiooizaamfvcid.
Het voorwerp der gehoorzaamheid is onbepaald.
Het voorwerp der gehoorzaamheid is in het algemeen
alles wat ons door onze Overste geboden wordt, hetzij
mondeling, hetzij schriftelijk, door eene vaste en
bepaalde wet; doch om dit wel te verstaan, moet
men met de Godgeleerden onderscheid maken tusschen
de verschillende hevelen.
Er kunnen voorkomen:
Geboden tegen den regel.
Geboden boven den regel.
Geboden volgens den regel.
Geboden beneden den regel.
I. Een gebod tegen den regel, waardoor ons dingen
zouden bevolen worden, welke uitdrukkelijk tegen
den regel strijden, zou misdadig en ongeldig zijn;
als bijv. een Overste een Karthuyser monnik zou
bevelen, vleesch te eten. — De macht wordt den
Overste gegeven tot stichting, niet tot vernietiging;
-ocr page 316-
328
en daar hij in dit geval klaarblijkelijk misbruik van
zijne macht zou maken, moeten de onderdanen, wel
verre van hem te gehoorzamen, hem wederstaan.
Maar dergelijke gevallen zijn uiterst zeldzaam, en
bijna als herschenschimmen te beschouwen.
II.     Een bevel boven den regel, dat bijv.
gestrengheden zou voorschrijven die de regel niet
beveelt
, als \'s nachts op te staan, wijn en vleesch
te derven, en andere dergelijke, zijn onrechtvaardig,
onredelijk en verplichten niet in geweten, — ten
ware het eene religieuze als straf voor eenige fout
werd opgelegd. Dat het bevel of het verbod, zegt
de H. Bernardus, nooit de grenzen der Professie
overschrijde, en dat de Overste zich tevreden stelle
tot het volmaakte aan te moedigen, doch hiertoe niet,
dwinge.
III.     Een bevel volgens den regel verplicht in
geweten. Heeft een Overste recht, zich te doen ge-
hoorzamen, zoo is dit zeker dan als zijn bevel
rechtvaardig en billijk is; en wat is redelijker dan
dat wat volgens regel en Constitutie is voorge-
schreven, — wat daarin, hetzij letterlijk, hetzij stil-
zwijgend , wordt geboden, — wat noodig of raadzaam
is voor de goede orde van het huis, en om daarin
de regeltucht en den geest der instelling te bewaren.
Dit alles, zeggen de Kerkleeraars, is in den regel
begrepen
, — is volgens den regel, — behoort tot den
regel.
Zoo heeft een Overste het recht, de schuldigen
te straffen, — een verstrooiend spel te verbieden, —
gebeden te bevelen voor dringende aangelegenheden, —
zijne onderdanen, zelfs op levensgevaar, te verplichten,
de zieken van het klooster te dienen, die door de
pest aangevallen zouden zijn. — Zoo heeft men de reli-
gieuzen verplicht, het slot te bewaren, hoewel zij
-ocr page 317-
329
hiervan geene gelofte gedaan hadden, omdat men
noodig oordeelde, dat zij aldus van de wereld moeten
afgescheiden zijn om reiner te kunnen leven.
IV. Een bevel beneden den regel, dat iets be-
spottelijks,
volkomen onnuttigts, of zelfs onder alle
opzichten onverschillige oplegt, zou uit zich zelven,
niet iu geweten verplichten. — Maar de onderdanen
moeten niet gemakkelijk besluiten, dat hetgeen men
hun gebiedt, onverschillig of onnuttig is; ware het
dit ook uit zich zelven, zoo verheft de Overste, die
zich ten doel stelt, de gehoorzaamheid zijner onderdanen
te beproeven, deze handeling tot een waardig doel.
Maar wanneer verplicht de gehoorzaamheid onder
doodzonde en in welke gevallen zondigen de onderdanen
doodelijk tegen hunne Gelofte f
1.     Wanneer de zaak zwaar is in zich zelve of in
hare omstandigheden, en dat de Overste den wil te
kennen geeft, de onderdanen zoo zeer te verplichten
als hij kan, en zijn gezag ten volle te doen gelden.
2.     Wanneer in kleine zaken, er van de zijde der
onderdanen bepaalde minachting van het gezag
en wederspannigheid bestaat; bijv. de woorden
ik wil niet gehoorzamen, bevatten eene zware mis-
achting van het wettig gezag en slaan terug op God
zelf, die het gezag heeft gevestigd. »De hoogmoed
van een religieus,
zegt de H. Bernardus, die hoewel
slechts kleine bevelen veracht, is eene zware fout, en
verandert in eene werkelijke zonde van ongehoorzaamheid,
eene overtreding welke
, vit hare natuur, slechts eene
kleine onvolmaaktheid zou wezen.
3.     Wanneer men vrijwillig en voortdurend al de
bevelen van een Overste overtreedt, dan zelfs als
geen dezer bevelen onder doodzonde zou verplichten.
Inderdaad, de gesteltenis eener ziel die vrijwillig
-ocr page 318-
330
en bij elke gelegenheid de gehoorzaamheid overtreedt,
is zeer slecht; zij veronderstelt eene voorbedachte
minachting van het gezag, en strijdt niet alleen tegen
de volmaaktheid, maar zelfs tegen de begeerte der
volmaaktheid en den geest van het religieuze leven.
Het is zeer onwaarschijnlijk, zegt Suarez, dat er
geene voorbedachte minachting bestaat bij dengenen
die besloten heeft, nooit den regel na te leven.
TWEEDE ZINSBEGOOCHELING.
S)e zcacX vcvviicfat niet o-p zonde
Het is zeer gemakkelijk, zich omtrent deze woorden,
•die waar zijn in zich zelven, te bedriegen. Wij zullen
•dit nauwkeurig aantoonen.
De regel, in zich zelven, is geen raad, doch voorschrift,
en het nakomen van den regel is geen oververplichting,
maar verplichting; het is een voorschrift uitgegaan
van het wettig gezag, en is altijd beschouwd geworden
als het voorwerp der religieuze gehoorzaamheid
Het Concilie van Trente zegt, dat alle religieuzen,
zoo mannen als vrouwen, hun leven moeten richten
naar het voorschrift van den regel welke zij bij hunne
Professie omhelsd hebben
(Sess. XXV. 1).
De H. Theresia, hare dochters vermanende, steeds
getrouw hare regelen en Constitutiën na te komen,
zegt: Ik leg u niets nieuws op, mijne dochters, ik
-ocr page 319-
331
vraag u slechts die zaken na te komen, waartoe uw
roep en uwe Professie u verplichten
(Weg der
Volmaaktheid Ch. IV).
De regel verplicht; maar waarin bestaat de verplich-
ting ? Is elke overtreding eene zonde en welke zonde ?
Wij hebben deze vragen reeds in het eerste deel
behandeld. Wij herhalen hier in het kort.
1.    De regel in zijn geheel verplicht niet op zonde,
en eene novice, die bij hare Professie zich zou ver-
binden, den regel in zijn geheel op zonde te onder-
houden, zou de grenslijn overschrijden, door de
H. Kerk aan de gehoorzaamheid gesteld, en men
zou hare vermetelheid moeten afkeuren.
2.     De regel verbindt op zonde in alle zaken die
streng geboden worden, bjjv. de geloften en het slot, —
in die zaken die de Statuten, dat is de grondslagen
van de orde, haar doel, hare inrichting
daarstellen.
De overtreding van den regel in deze punten is
zwaar of licht, naarmate de stof zwaar of licht is,
naar de meening die men had bij de overtreding, en
de meer of minder zware gevolgen, door deze over-
treding veroorzaakt.
3.     De regel verplicht niet op zonde in die punten
waarin hij die de wet geeft, de meeniug niet gehad
heeft, aldus te verplichten, noch in die punten welke
hij niet streng geboden heeft, tenzij de persoon die
den regel overtreedt, daarin eene meer of minder
kwade meening had. — Aldus verplichten de regels
omtrent de tucht, de orde en het dagelijksch leven der
gemeente uit zich zei ven niet op zonde; maar de
verplichting bestaat van de straf te volbrengen, door
den Overste voor eenige overtreding opgelegd. —
Niet wegens hare Gelofte van gehoorzaamheid is de
religieuze verplicht, den regel na te leven; want ge-
-ocr page 320-
332
woonlyk beloven de religieuzen niet, aan den regel,
maar volgens den regel te gehoorzamen. Zij zijn
dus hiertoe niet verplicht op zonde, dan in zoover
de Oversten de meening gehad hebben, ze aldus te
verplichten. — Als de regel de natuur der verplich-
ting, die uit de overtreding van een of ander punt
voortvloeit, niet uitdrukt, wordt gewoonlijk aange-
nomen, dat deze verplichting behoort tot de deugd
van gehoorzaamheid,
maar niet tot de Gelofte.
4. Hoewel elke regel uit zich zelven niet op zonde
verplicht, overtreedt men dien zelden vrijwillig zonder
te zondigen.
De verachting van een punt van den regel is eene
zonde en kan eene zware zonde worden; — eene zin-
nelijkheid,
eene nieuwsgierigheid, eene eigenzinnigheid,
die ons zonder andere reden een punt van den regel
doet overtreden, is eene zonde; — eene nalatigheid,
die ons eene zaak, die ons bevolen is, doet achter-
laten voor eene andere die noch goed uit zich zelve,
noch uit haar doel, noch uit hare omstandigheden
is, is eene zonde. Zou men durven beweren, dat
eene religieuze die zonder reden het stilzwijgen ver-
breekt,— die zonder reden in hare cel blijft, als de
regel haar verplicht naar de bidplaats te gaan, — die
de spreekkamer niet verlaat, als de klok haar naar
eene oefening der gemeente roept, zou men durven
zeggen, dat die religieuze eene daad volbrengt die
goed is in zich zelven
, goed in haar doel, goed in
hare omstandigheden, en die God tot einde kan hebben ?
Wederstaat eene religieuze niet aan de goddelijke
inspraak die, wanneer de regel haar een bepaald werk
voorschrijft, dit verzuimt zonder eenige wettige reden?
De zonde is in zich zelve niet groot; maar moet eene
religieuze dan alleen zware zonden vluchten?
-ocr page 321-
333
De verergenis, welke eene zuster geeft, die ten
aanzien harer medezusters een punt van den regel
overtreedt, waartoe men weet dat zij geen reden heeft,
is eene zonde; en zoo deze verergenis zich dikwijls
herhaalt, kan zij eene groote verslapping in de tucht
en goede orde te weeg brengen. De religieuze, zegt
Sanchez, is op zware zonde verplicht, zijne gemeente
geen merkelijk nadeel te berokkenen door anderen
door zijn kwaad voorbeeld mede te sleepen, hetgeen
hg zou doen indien hij telkens het stilzioijgen verbreekt,
het gebed verzuimt
, de zedigheid minder betracht, de
cellen van anderen betreedt
, of door andere dergelijke
overtreding.
5.     Indien de religieuze ook niet zou zondigen en
anderen geen kwaad voorbeeld zou geven door het
overtreden harer regelen, zou zij zich nochtans van
veel genaden beroven.
Wij zullen later, van de ge-
hoor zaamheid
sprekende, aantoonen, dat er groote
genaden verbonden zijn aan de getrouwe naleving
van den regel; deze waarheid wordt ons door de
Kerkvaders geleerd, die ons verzekeren dat, even als
de kracht van Samson in zijn haar lag besloten, in
het haar dat zoo weiuig is in zich zelven, — zoodat
hij onoverwinnelijk was, zoolang hij dit bezat, en
tot speelbal zijner vijanden werd, toen hij het verloor,—
zoo zal ook eene religieuze, vurig, sterk, inwendig,
standvastig in het goede wezen, zoolang zij haren
regel bewaart, doch lauw, traag, uitgestort en den
duivel tot speelbal worden, zoodra zij haren regel verlaat.
6.     Is de overtreding van den regel eene zonde ,
waardoor wij onze ziel verliezen ?
Neen, bij aldien
het niet is door eene zware overtreding van de Geloften
of van een gebod van God ot de H. Kerk, of door
eene gewoonte die ons vrijwillig van de volmaaktheid
-ocr page 322-
334
verwijdert; maar de overtreding maakt ons de genaden
onwaardig, die verbonden zijn aan de trouwe naleving
van den regel;
en daar die genaden ontbreken, omdat
men ze niet heeft willen ontvangen, en men zich vrjj-
willig daarvan berooft, valt men in verslapping, in
lauwheid, in uitgestortheid, in traagheid, en gaat men
nog eene schrede verder.. tot een algemeen verzuim
zijner plichten.
DERDE ZINSBEGOOCHELING.
S)e q&tiooz&aamfaizid id mij met mij/we
Ziehier een der ongelukkigste bekoringen, die wij
met groote zorg gaan bestudeeren.
1°. Zij doet ons het gedrag, de handelwijze, het
uitwendige, de woorden, het karakter onzer Overste
onderzoeken.
Wij zouden hier in het algemeen kunnen zeggen
dat, zoo het Evangelie ons verbiedt te oordeelen,
opdat wij zelven niet strengelijk geoordeeld zouden
worden,
— zoo de H. Paulus niet wil dat men den
dienaar van anderen beoordeele,
— zoo men inbreuk
maakt op het goddelijk gezag als men anderen oordeelt
zonder van God hiertoe de macht ontvangen te
hebben , — zoo de liefde wil dat wij geen kwaad van
anderen denken,
— wij ons voor Gods rechterstoel een
streng vonnis bereiden, als wij op vermetele, onver~
biddelijke
en dikwijls valsche wijze iemand oordeelen
-ocr page 323-
335
die door God gesteld is om ons te oordeelen en van
wien Hij gezegd heeft: Hij die hem aanraakt, raakt
mij in den appel van het oog.
Maar antwoord zelve op deze vragen van het een-
voudig gezond verstand. Is uwe Overste aan uwe
zorg toevertrouwd ? Zijt gij met hare leiding belast ? —
Is u eenig gezag over haar opgedragen? Moet gij
in den jongsten dag, ziel voor ziel, van haar reken-
schap geven, gelijk zij het van u moet doen? —
Wat maakt het u dan, of zij meer of minder aan-
genaam is? Als een bode u de bevelen uws vaders
overbrengt, onderzoekt gij dan, uit spotlust, of die
bode groot of klein, welbespraakt, talentvol is ? —
En is uwe Overste niet de afgezant van God, die
u zijn wil komt mededeelen?
2°. Het zinsbedrog doet ons de onvolmaaktheden
en de fouten, welke de Overste kan begaan, overdrijven
door voor onze reeds vooringenomen blikken hare
lichamelijke of geestelijke gebreken te vergrooten.
Als uwe Overste gebreken heeft, als zij zich schuldig
maakt aan fouteii van ongeduld, van drift, moet gij
haar dan niet meer dan een ander verontschuldigen?
Zij wordt overladen met zooveel werk, blootgesteld
aan zoovele gelegenheden, verstrooid door zoovele
zaken, ten allen tijde gekweld door zooveel personen;—
zij staat bloot aan zooveel tegenspraak, aan zooveel
moeielijkheden, dat het bijna onmogelijk is, ware
zij ook eene heilige, dat zij op hare beurt geene fouten
bedrijft. — Het is dus onbillijk van u, hiermede geen
rekening te houden; gij zijt onrechtvaardig en boos-
aardig, haar onmeedogend te oordeelen; want stondt
gij in hare plaats, hoeveel zwaardere fouten zoudt
gij niet begaan ? — Herinnert gij u dit woord van
den Romeinschen keizer Constantinus, die u zeker
-ocr page 324-
336
overtrof in verstand en oordeel: Als ik een priester
«ene fout zag bedrijven
, zou ik hem met mijn ko-
ninklijken mantel bedekken, om die aan aller oog te
verbergen.
Moet gij aldus niet met uw Overste handelen?
Daarenboven nemen de fouten der Oversten, hoezeer
die ook in het oog mogen springen, niet weg, dat
zij voor ons de plaats van God bekleeden. Toen God
ons aan de menschen onderwierp, wist Hij wel, dat
zij gebreken hadden. Heeft Hij ons de macht ge-
geven om ten koste der gehoorzaamheid den persoon
en de hoedanigheden
af te scheiden van de plaats en
de waardigheid?
Heeft Hij, van de schriftgeleerden
sprekende, niet gezegd, doe naar hunne woorden,
doch niet naar hunne werken ?
En beveelt de H. Petrus
niet, aan de Meesters te gehoorzamen, niet slechts
aan hen die minzaam en toegevend, maar ook aan
degenen die lastig zijn?
En ziehier nog eene belangrijke overweging: De
fouten der Oversten liggen in de plannen van God;
hierdoor wil Hij ons geloof en ons geduld verdienstelijk
maken. Welke verdiensten zou onze gehoorzaamheid
hebben, als zij die ons bevelen geven, altijd goed,
beminnelijk, heilig
waren? Men zou tot een soort
van afgoderij vervallen, zegt de H. Augustinus, men
zou ze te zeer beminnen, en om onze gehoorzaam-
heid bovennatuurlijk en verdienstelijk te maken,
zouden wij pogingen moeten aanwenden, die dikwijls
onze krachten zouden overtreffen.— Het gedrag van God
ten opzichte der gehoorzaamheid is hetzelfde als voor
de andere deugden; het is onder den bedriegelijken
sluier des broods, dat Hij in het H. Sacrament tegen-
woordig wil zijn; het is onder de lompen van den
arme, dat Hij gediend wil worden; het is in den
-ocr page 325-
337
persoon van een vijand, dat Hij bemind wil worden,
en het is ook in den persoon van een Overste, die
mij geene genegenheid noch vertrouwen inboezemt
, dat
God gehoorzaamd wil loorden.
3°. Het zinsbedrog zet ons aan, de deugden van
onze Overste te miskennen
, en maakt ons die verdacht
door eene menigte redenen, ons door hoogmoed, nijd
en jaloersheid ingegeven.
Gij verdenkt hare deugden: gij leent haar verkeerde
bedoelingen in deze verandering, in dit bevel; gij
keurt hare handelwijze ten opzichte van deze of gene
zuster af; maar kent gij hare bedoelingen? Is zij
verplicht u rekening te geven, waarom zij aldus
handelt ? Zou zij, zonder aan de voorzichtigheid en
bescheidenheid te ontbreken, u kunnen zeggen, waarom
zij deze bediening aan die zuster ontneemt? Zou zij,
zonder u te doen blozen, u in het openbaar kunnen
zeggen, waarom zij u die vernederende bezigheid
oplegt? Wees toch nederiger en goelsdienstiger.
4°. Het zinsbedrog zegt ons, dat kuiperij, partij-
zucht of andere menschelijke oogmerken onze Overste
hebben doen verkiezen.
Misschien zou het u moeielijk vallen die beschul-
diging te bewijzen en u zelven van allen partijgeest
vrij te spreken; maar aangenomen dat het waarheid
is wat gij zegt: Wat doet het aan uwe zaligheid?
het is de zaak uwer Overste, niet de uwe; zorg dat
gij eene goede, nauwgezette, gehoorzame, liefdevolle
religieuze zijt; beschouw uwe Overste als de weg
langs welken God u zijne bevelen mededeelt, en houd
u niet bezig noch met haie hoedanigheden, noch
met de wijze waarop zij gekozen is; het zij u genoeg,
•lat het geestelijk gezag hare verkiezing heeft goed-
gekeurd. Wanneer gij eens voor God zult moeten
22
-ocr page 326-
338
verschijnen, zal Godu geen rekenschap vragen omtrent
datgene wat uwe zusters bij de verkiezingen gedaan
hebben, maar van hetgeen gij zelf gedaan hebt, en
van de deugden, die gij beoefend zult hebben ouder
die Overste, die gij niet gekozen hebt.
Ziehier eenige nuttige wenken om u de oefening
der gehoorzaamheid, die altijd min of meer moeielijk
valt, te vergemakkelijken.
1°. Vermijd alle gemeenzame en vertrouwelijke
gesprekken met die uwer medezusters, welke onte-
vreden zijn; wellicht zijn het zwaarmoedige karakters,
die zich gaarne beklagen, scherpe bedilgeesten die
alles afkeuren wat van het gezag uitgaat, of behendige
geesten die zich gemakkelijk in den geest van anderen
weten te dringen om dien in korten tijd aan den
hunnen gelijk te maken.
2°. Verbeeld u somtijds, dat gij zelve Overste
zijt, doch scheid dan de tegenspraak en de moeie-
lijkheden niet af van datgene wat uwe verbeelding
u als eervol en aangenaam voorstelt. Men zegt dat,
om wel te kunnen bevelen, men lang moet hebben
kunnen gehoorzamen; met meer waarheid nog zou
men mogen zeggen, dat om wel te kunnen gehoor-
zanien het, althans voor verstandige menschen, nuttig
zou zijn
, eenigen tijd Overste te zijn geweest.
3°. Maak u gewoon, in den dagelijkschen omgang,
aan al uwe zusters te gehoorzamen, en dat zonder
praalvertoon en slechts in den geest van ootmoed.
Daar het gewoonlijk slechts uit hoogmoed en luim
is, dat wij weerspannig zijn, zal de gewoonte der
zelfbeheersching u de gehoorzaamheid gemakkelijker
maken. Volg liever den wil van anderen dan uw
eigen wil,
zegt de Navolging van Christus; gehoorzaam
liever dan te bevelen; dit is het middel om met iederem
-ocr page 327-
339
in vrede te leven. Wees altijd voorkomend, toegevend
en dienstvaardig, behalve in datgene, waarmede gij
God zoudt beleedigen.
Besluiten wij deze bladzijden over de gehoorzaam-
beid door deze opmerkingen, ontleend aan het Hand-
boek der Novicen.
Aangenomen dat de Oversten de plaats van God
bekleeden, zoo volgt hieruit dat, als de onderdanen
aan den hun verschuldigden eerbied en gehoorzaamheid
te kort blijven, God deze overtreding beschouwt ah
eene beleediging aan zijn perwon.
Daarom zegt Jezus
van de Apostelen en Oversten sprekende: i>Die u
hoort, hoort Mij;" en
voegt als onmiddelijke gevolg-
trekking er bij: »Die u versmaadt, versmaadt Mij"
(Lucae X. 16). En de H. Paulus zegt, nadat hij ons
heeft herinnerd, dat wij onzen Oversten onderdanig
moeten zijn, omdat alle machtvan hen komt... »Hij
die aan de Overheid weerstaat, weerstaat aan Gods
verordening
(Rom. XIII. 2).
De straffen waarmede God zoo dikwijls degenen
getroffen heeft, die tegen hunne Oversten zondigden,
toonen duidelijk dat Hij die overtreding als zich
zelven aangedaan beschouwt.
Maria, de zuster van Mozes, werd met melaatschheid
besmet en moest zeven dagen buiten het kamp van de
kinderen Gods blijven, omdat zij tegen Mozes ge-
mord had. — Toen het volk van Israël insgelijks tegen
Mozes gemord had, bij de terugkomst dergenen die
naar het beloofde land op verkenning waren uitge-
zonden, werden de opstandelingen in tegenwoordig
heid van God ter dood gebracht, en het overige
volk werd veroordeeld 40 jaren in de woestijn te
verblijven. — Coré, Dathan en Abiron, die zich over
Mozes en Aaron beklaagd hadden, als matigden zij
-ocr page 328-
340
zich te veel gezag aan in het bestuur, zagen de aarde
onder hunne voeten openen en werden met hunne
tenten en rijkdommen levend verzwolgen. — Toen
de kinderen Israëls andermaal tegen Mozes morden
wegens hun lijden in de woestijn, zond God slangen,
wier doodelijke beet velen hunner deed sterven.
Wat Mozes tot zijn volk kon zeggen, zeggen wij
tot u, o Religieuzen, die u zoo gemakkelijk laat
verleiden tot het af keureu en bevitten uwer Oversten:
Uio morren is niet tegen onn, maar tegen den Heer
(Exodi XVI. 8).
Ziehier een uittreksel uit het leven der zalige Maria
Margaretha dat ongetwijfeld indruk op u zal maken :
»Ik zag in eenen droom eene onzer zusters, sedert
eenigen tijd overleden. Zij zegde mij dat zij veel
leed ia het vagevuur, maar dat God haar eene smart
had doen gevoelen, die al hare andere pijnen overtrof,
door haar eene harer naaste bloedverwanten te doen
zien, door hare zonden in de hel geworpen. Ik ont-
waakte bij deze woorden, en gevoelde mijn lichaam
zoodanig gefolterd, dat ik mij slechts met moeite kon
bewegen. Daar men aan geene droomen geloof moet
slaan, sloeg ik ook op dezen weinig acht; doch die
religieuze verplichtte er mij ondanks mijzelve toe, daar
zij mij van dat oogenblik af geen rust liet en mij steeds
zegde: »Bid God voor mij; bied Hem uw lijden met de
verdiensten van Jezus-Christus vereenigd aan, om mijn
lijden te verzachten, en geef mij al wat gij zult doen
tot den eersten vrijdag in Mei, waarop gij voor mij zult
communiceeren." Ik deed dit met goedvinden mijner
Overste. Intusschen vermeerderden de pijnen, welke
die lijdende ziel mij mededeelde, zoodanig dat ik er
onder gedrukt ging, zonder verlichting noch rust
te kunnen vinden. Uit gehoorzaamheid trachtte ik die
op mijne legerstede te vinden; doch nauwelijks lag
-ocr page 329-
341
ik daarop uitgestrekt, of ik zag haar bij mij. terwijl
zij mij zegde: »Daar ligt gij op uw gemak te bed;
zie het bed waarop ik rust en de vreeselijkste pijnen
lijd. " Ik zag dit bed, en sidder nog telkens ik er
aan denk. Het onder- en het bovendeel bestonden
uit scherpe gloeiende punten, die in het vleesch
drongen. Zij zegde mij, dat dit de straf was harer
traagheid en onachtzaamheid in het nakomen der
regelen. »Men verscheurt mij het hart en dat pijnigt
mij het meeste,
voegde zij er bij, om de gedachten
van afkeuringen weerspannigheid, die ik tegen mijne
Oversten gevoed heb; mijne tong wordt door ongedierte
v.rteerd; zij wordt mij voortdurend uit den mond
gerukt, om mijne liefdelooze woorden en mijne over-
tredingen van het kloosterlijk stilzwijgen te boeten.
Ach, konden toch alle godgewijde zielen mij in
deze vreeselijke foltering aanschouwen! Koude ik
haar toch laten zien, wat bereid is voor haar die
met nalatigheid haren roep volgen. Zij zouden met
vurigheid hare plichten naleven, en zouden zich wel
wachten voor die fouten, welke mij zooveel doen
lijden. »Ik smolt in tranen bij dit schouwspel.
Intussohen giug de lijdende ziel voort: »Helaas!
één dag van nauwkeurig stilzwijgen der geheele
(\'Ornmunauteit zou mijnen mond genezen; één andere
dag waarop de liefde nauwkeurig betracht werd, zou
mijne tong genezen : een derde waarop geen ontevreden
noch afkeurend woord tegen de Overste zou gesproken,
worden, zou mijn verscheurd hart genezen
, maar niemand
denkt er aan, mij te helpeu." Nadat ik de heilige
Communie volgens haar verzoek voor haar had op-
geofferd , zegde zij mij, dat haar lijden veel verminderd
was, maar dat zij nog lang in het vagevuur die pijnen
moest lijden, die het deel zijn dergenen, die traag
zijn in den dienst van God.
-ocr page 330-
342
Gehoorzaam dan aan uwe Overste; en om gelukkig
te leven, moet gij God bidden, dat gij haar moogt
beminnen.
Er zijn twee personen van wie het geluk der reli-
gieuzen afhangt: om gelukkig te kunnen zijn in uwe
roeping, moet gij met die twee personen op goeden
voet
leven. Het zijn: God en moe Overste. Om met
God op goeden voet te leven zijn twee zaken nood-
zakelijk: de zonde vreezen en ze met zorg vluchten, —
getrouw zijn aan uwe oefeningen van godsvrucht en.
ze met zorg volbrengen.
Om met de Overste op
goeden voet te leven zijn ook twee zaken noodzake-
lijk: volkomen openhartigheid en gewilligheid.
Toon mij eene religieuze, die op goeden voet leetf
met God en hare Overste en niet gelukkig is in
haren staat en hare bediening; ik geloof niet dat
er ééne bestaat. — Toon mij eene religieuze die
weinig omgang met hare Overste zoekt, haar hart
voor haar sluit, hare gebreken, hare zwakheden ver-
bergt, eenigen afkeer jegens haar voedt, —die
zich door haar miskend gelooft, en die gelukkig,
tevreden
en oprecht deugdzaam is; doorzoek de ge-
heele wereld, gij zult er geen enkele vinden.
Voor eene religieuze zijn gehoorzaamheid, geluk en
oprechte deugd, woorden van dezelfde beteekenis; wie
de eerste niet bezit, zal de andere nooit verkrijgen.
-ocr page 331-
343
VIERDE ZINSBEGOOCHELING.
Ja zeker, en het is voorwaar zeer redelijk, te ge-
hoorzamen aan het wettig gezag, aan eene Overste,
die voor ons de plaats van God bekleedt, en ons
niets beveelt dat strijdt tegen de geboden van God
noch tegen den regel.
Het is zeer redelijk, dooreene eenvoudige, vaardige,
geheele onderwerping de goede orde en den vrede
in eene conimunauteit te onderhouden. Zou er geen
verwarring en wanorde in den staat heerschen, als
het ieder onderdaan vrij stond, over de verordeningen
van den vorst te redetwisten en zijne bevelen te
bedillen?
De gehoorzaamheid moet redelijk zijn..... Maar
welken zin hecht gij aan die woorden? Is dit niet
de bevelen, die men u geeft, voor de rechtbank van
uwe rede roepen? — oordeelen, of zij strooken
met uwe denkwijze, — ze dan alleen goedkeuren als
zij zijn zooals gij zelve ze zoudt geven f Maar is het
dan de wil uwer Overste of de uwe, dien gij doet?
En moest gjj, om aldus te handelen, eene gelofte
uitspreken?.....
In plaats eener redelijke gehoorzaamheid wilt gij
eene beredeneerde, neen, eene redeneerende gehoor-
zaamheid.
De gehoorzaamheid moet redelijk zijn. Zult ge
wellicht zeggen, dat men soms dingen beveelt die
tegen het gezond verstand aandruischen, of zult ge
-ocr page 332-
344
wellicht het bevel aanhalen van dagelijks op hetzelfde
uur een droogen stok te begieten?
Dit bevel strijdt niet meer tegen het gezond ver-
stand dan dat van den krijgsoverste. die zijne soldaten
verplicht, dagelijks op eene wijze die bespottelijk in
zich zelve mag heeten, hunne armen en beenen te
bewegen en dat gedurende verscheidene maanden.
Deze oefening, die den oningewijden doet glimlachen,
heeft ten doel de leden buigzaam te maken. De
oefening, door een Overste bevolen, heeft ten doel
den wil buigzaam te maken; en de novice, die der-
gelijke oefening, gedurende zekeren tijd getrouw en
godvruchtig zal volbracht hebben, zal eene nederige,
edelmoedige religieuze worden, aan wie de Overste
de heldhaftigste offers zal kunnen vragen, welke
offers zij vreugdevol zal omhelzen!
VIJFDE ZINSBEGOOCHELING.
©TLe-H &ee|t tnij tviefo %>cvote>n.
Is uw geweten gerust, omdat men u niets opgelegd
heeft ? Ga de beweegreden eens na van dit zwijgen
uwer Overste.
Is het niet omdat uwe Overete ondervindt, dat gij
zoo trotseh zijt, — dat gij steeds zooveel hebt in te
brengen, — dat gij zoo weinig goeden wil toont, dat
zij u niets meer op durft te leggen? Gij hebt zoo
dikwijls haar gebod overtreden, — de gemeente zoo
dikwijls ontsticht, — dat zij zich liever tot anderen
-ocr page 333-
345
wendt. Zult ge eens voor God durven getuigen, da>.
gij gehoorzaamd hebt, als gij uwe Overste dwingt,
zich aan uwe luimen te onderwerpen?
2°. Hebt gij, voorziende dat uwe Overste u iets
zou gebieden of verbieden, haar niet voorkomen door
al de kleine listen die gij kondt bedenken, en het bevel
op een ander doen vallen ? Gij hebt u verborgen,
toen zij iemand zocht, uit vreeze dat zij aan u zou
denken; gij hebt met eene gemaakte onverschilligheid
eene vermoeienis of ongesteldheid voorgewend; gij
hebt de talenten of geschiktheid eener zuster verheven,
omdat zij gebruikt zou worden. — Kunt gij voor God
getuigen, dat gij gehoorzaam zijt, als gij uwe Overste
dwingt, zich aan uwe traagheid te onderwerpen?
3°. Hebt gij geen verlof afgeperst door het op-
geven van redenen, die hoewel niet geheel valsch,
slechts half waar zijn? een verlof verder uitgestrekt
in den tijd of de zaak dan waarvoor het gegeven was, —
door dit verlof volgens uw goedvinden toe te passen
en uit te leggen, — door uwe Overste in de onmo-
gelijkheid te stellen u te weigeren, daar gij het reeds
ten halve gedaan hebt en personen gebruikt aan wie
zij niets kan weigeren? En kunt gij dan voor God
zeggen, dat gij gehoorzaamt, al* gij uwe Overste
dwingt, zich aan uwe dubbelhartigheid\'te onderwerpen?
ZESDE ZINSBEGOOCHELING.
®e a&foooz&aamd&id v&tï mij te swaat.
De gehoorzaamheid valt werkelijk zwaar aan den
hoogmoed, de zinnelijkheid, de onafhankelijkheid;
want zijn wil en zijn oordeel opofferen, niet alleen
-ocr page 334-
346
in handelwijze, maar in denkwijze en oordeel, en
dat niet in onverschillige en kleine zaken, maar in
die welke onze zaligheid en heiligheid ten doel hebben,—
zijn verstand opofferen en zich gedragen naar het goed-
dunken yan anderen, zich zelven niets toestaan zonder
het oorlof van anderen, blindelings doen wat een ander
raadt of beveelt, zonder den minsten, zelfs inwendigen
weerstand, is voor den mensch veel moeielijker dan
ontbering, vasten en gestrenge boetpleging.
Maar wordt dit offer voor God eu aan God gebracht,
dan verliest het grootendeels het moeielijke en wordt
zelfs glorierijk. Hoogmoed, zinnelijkheid en traagheid
vinden slechts voorwendsels tot morren.
1°. Is er sprake van bedieningen :
Uitvlucht van zwakte. Deze bediening is te moeielijk;
zij zal zeker mijne gezondheid schaden en ik zal er
onder bezwijken.
Maar is uwe gezondheid u dierbaarder
dan de wil Gods, of zijt ge voor uwe gezondheid naar
het klooster gekomen? Bedenk dat uwe gezondheid
niet noodzakelijk is, maar uwe zaligheid wel. Uwe
Overste moet rekenschap aan God geven van uwe
gezondheid, en gij van uwe gehoorzaamheid. Neen, zeker
willen wij niet, dat gij zult lijden, maar dat gij uwe
ziel zalig maakt; en zoo God wil dat men u vei-gete.
dat men u zelfs overlade, dat men, nadat gij uwe
zwakte, uwe vermoeienis, uw lijden te kennen hebt
gegeven, niet naar u luistere, u niet geloove, dan
ga den marteldood te gemoet, schreiende, zoo gij
wilt, doch niet morrende.
En gij die vergrijsd zijt onder den last van den
arbeid, sleep u nog voort om den regel te vervullen,
zoolang gij kunt. Laat noch uwe jaren, noch uwen
arbeid, noch de bedieningen die gij bekleed hebt, gel-
den om u zonder verlof van het gewone leven te ontslaan.
-ocr page 335-
347
O welk een onberekenbaar nut zult gij stichten als
men u, onder den last der jaren en ziekelijkheid ge-
bukt, den regel zal zien liefhebben en naleven, zonder
eene enkele oefening te verzuimen!
Uitvlucht van afkeer. Ik zal moeten werken met
eene zuster die mij tegenstaat; hare tegenwoordigheid
zal voor mij eene bron van fouten en onvolmaaktheden
zijn; zij zal mijn iverk belemmeren en mijne zaligheid
in gevaar stellen.
— Al te schoone woorden, waarvan
gij zelve de overdrijving en zelfs het onware gevoelt.
Wie weet, of juist in de plannen der Voorzienigheid
de toenadering tot die zuster voor u geene gelegenheid
zal zijn om uwe verdiensten te vermeerderen en de
liefde op te wekken ? Wie weet of God aan dit offer
geene bijzondere genade, misschien die uwer zalig-
heid, gehecht heeft?
Uitvlucht van onbekwaamheid. Ik mis de noodige
bekwaamheid; ik zal er niet in slagen, en de schande
zal op de Communauteit terug vallen.
— Is dit wel
alles waar ? Vreest gij de schande, de vernedering voor
uw huis of voor u zelve ? En veronderstellende dat
gij de waarheid spreekt, zal God dan uwe onder-
werping niet beloonen door u juist de genade te geven
van wel te slagen, als gij, na uwe bezwaren gezegd
te hebben, het werk met zelfopoffering en edelmoe-
digheid omhelst?
2°. Is er sprake van de oefeningen der gemeente en de
nauwkeurigheid in het bijwonen derzelve ?
Al wederom
uitvluchten. Men kan niet meer; men is uitgeput van
vermoeidheid; het koorgebed prikkelt de zenuwen; de
meditatie verwekt den slaap; de recreatie geeft hoofd-
pijn. » Vandaag," zegt de H. Thersia,» doen wij ons gebed
niet, omdat wij hoofdpijn hebben; morgen, omdat wij
-ocr page 336-
348
gisteren hoofdpijn hadden; overmorgen, uit vreeze
hoofdpijn te zullen krijgen."
Arme zuster, waarom luistert gij naar den duivel,
iu plaats van bi] het teeken der klok tot u zelve
te zeggen »de Meester roept mij"? waarom aarzelt,
waarom talmt gij lafhartig?
Gij laat dat eerste kostbaar oogenblik ontsnappen,
dat eerste oogenblik dat tot God zegt »hier ben ik",
en het Hart van God verheugt: en intusschen be-
rooft gij u van de genade, die God aan de nauw-
keurigheid en vurigheid verleent.
De gehoorzaamheid valt ook moeielijk aan die reli-
gieuzen die eigenzinnig zijn in hare godsvrucht
, over-
ilreven in hare geestelijke oefeningen, en die hare
halsstarrigheid, als nauwgezetheid beschouwen.
— Zij
plagen zich zelve en hare Overste nog meer. — Wil
men haar ontslaan van eenig punt van den regel,
dat men oordeelt dat zij niet kunneu volbrengen,
dan roepen zij uit, dat. zij die verlichting, die men
haar geven wil, niet noodig hebben,
zoo ziek niet
zijn, als men wel meent;
ja, doodzonde er mede
bedrijven zouden, zoo zij haar gebed achterlieten
, zoo
zij niet vastten, zoo zij Zondags de Mis verzuimden,
enz.
»Sedert eenigen tijd, schreef de H. Frauciscus van
tëales, heb ik een weinig koorts. Onze geneesheer wil
mij geen ander geneesmiddel geven dan rust, en ik heb
hem gehoorzaamd. Gij weet, dat de bedaardheid het
geneesmiddel is, dat ik ook altijd voorschrijf, en
dat ik altijd de oveidiaasting verbied. Laat ons de medi-
tatie eenigen tijd uitstellen, als wij hoofdpijn hebben.Wij
kunnen God slechts op de ééne of de andere wijze
dienen." Ziedaar een schoon voorbeeld ter navolging.
Ziehier nog cenige regelen, die voor deze bekrompen
zielen nuttig zullen kunnen zijn, zoodra zij wat
nederiger geworden zijn.
-ocr page 337-
349
1°. Er zijn zaken die eene Overste niet bevelen
mag en waarin de onderdanen niet behoeven te ge-
hoorzamen, te weten, die welke strijden tegen de
geboden Gods en tegen den regel.
2°. Er zijn zaken die, hoewel verboden in het
algemeen , in bijzondere omstandigheden uitzondering
dulden, bijv. het vasten, enz. Wanneer er twijfel
bestaat, beslist het gezag der Overste. In de geboden
der H. Kerk kan de Overste niet dispenseeren, maar
zij kan oordeeleu over den toestand der haar toever-
trouwde religieuze en deze moet zich aan haar oordeel
onderwerpen. Maar vraagt gij, kan de Overste zich
niet bedriegen ?
— Ja zeker, maar de onderdaan
bedriegt zich niet met haar te gehoorzamen.
Wanneer de religieuze openhartig hare bezwaren
heeft medegedeeld, moet zij haar geweten schikken
naar het geweten harer Overste en al hare twijfelingen
en ongerustheden verachten.
Maar mag ik de Overste geene opmerkingen maken ?
Ja gewis, want het religieuze leven is geen slavernij;
maar men moet hierbij de volgende regelen nakomen :
lu. Voor God onderzoeken, of het onze eigen-
liefde, ons eigenbelang, onze traagheid of onze hoovaar-
digheid niet is, die ons opwerpingen doet maken.
2°. Men moet zijne redenen voordragen met dezelfde
openhartigheid waarmede men dit aan Jezus-Christus
zou doen, wiens plaats de Overste bekleedt,—zich
wel wachtende van zich door hartstocht te laten mede-
sleepen, die nooit de aanleiding mag zijn der handeling
eener religieuze, — zich houden binnen de grenzen
der welvoeglijkheid, der zachtzinnigheid, der christe-
lijke minzaamheid.
3°. Men moet zich houden in eene groote onver-
schilligheid omtrent het besluit der Overste, hetzij
-ocr page 338-
350
zij onze redenen aanneemt of verwerpt, en in haar
besluit den wil Gods aanbidden.
4°. Door een langzaam en innig gebed den on-
aangenamen indruk trachten te verzachten, welke
eene weigering in onze ziel heeft gemaakt, en zoo
mogelijk er niemand van spreken.
IV.
De gevolgen der ongehoorzaamheid zjjn zeer be-
droevend! want:
1°. De aanhoudende ongehoorzaamheid maakt het
naleven der Geloften bijna onmogelijk.
»Volgens den H. Thomas," zegt P. Meijnard, »zijn
de Constitutiën voor de Geloften, wat de Geloften
zijn voor de liefde; — de Geloften vormen als een
verdedigingsmuur tegen de drie begeerlijkheden en
behouden in ons de liefde, welke alleen ons den hemel
kan verdienen, terwijl de Constitutiën de bekoringen
verwijderen en het naleven der Geloften mogelijk
maken."
De H. Augustinus noemt de gehoorzaamheid de
moeder, de oorsprong, en de bewaarster aller deugden.
De Gelofte van gehoorzaamheid is de eerste, de grootste
der Geloften, welke, om zoo te zeggen, den geheelen
religieuzen staat daarstelt. — Al leefde men in vrij-
willige armoede en zuiverheid, al zou men gelofte
-ocr page 339-
351
daarvan doen, zou men geen religieuze zijn zonder
de Gelofte van gehoorzaamheid. — Als men dikwijls
de gehoorzaamheid overtreedt, laat men, om zoo te
zeggen, de andere Geloften, waarvan zij de steun
is, inéénzinken. Daarom zegt de H. Bernardus,
dat het voor dengenen, die de kleine regelen overtreedt,
allengs onmogelijk wordt de zwaardere regelen na te
komen, waaraan het naleven der Geloften verbonden is.
2°. De aanhoudende ongehoorzaamheid strijdt tegen
Gods wil, en belet ons bijgevolg, naar de volmaaktheid
te streven.
De volmaaktheid bestaat in te willen wat God ivil;
en leeft de ongehoorzame religieuze niet in strijd met
Gods wil? Bij elke daad die zij buiten den regel
doet, kan zij zeggen: Ik doe wat God niet wil dat
ik doe.
Als zij hieraan toch altijd dacht!!!
Zij zegge niet: Ik overtreed slechts in kleine zaken !
Hoe klein uwe ongehoorzaamheid ook zij, mishaagt
zij aan God, — beneemt zij aan die daad elke verdienste
voor den hemel, — belet al het goed dat deze daad
in de gemeente had kunnen doen, — houdt eene
genade terug, die God u met het oog op deze daad
bereidde.
En als gij dagelijks aldus de gehoorzaamheid over-
treedt, als dit u tot gewoonte is geworden, o welk
eene leemte in de dagen eener religieuze!
De gehoorzaamheid is voor de ziel wat het sap is
voor den boom; het sap geeft aan de bloemen haren
glans, aan de vruchten haren smaak; — neem de
gehoorzaamheid weg, en al wat eene ziel doet, is
zonder waarde voor den hemel.
De regel, zegt Hugo de S. Vittore, is de spiegel
der religieuzen;
hij toont ons, hoe wij zijn, schoon
of afzichtelijk, rechtvaardig of zondig, aangenaam
-ocr page 340-
352
aan God of afschuwelijk in zjjn oog, al nadat ons
leven gelijkvormig of niet is aan al de punten van
den regel, die ons opgelegd zijn. In de kloosters,
zegt Tronen, ziet men onveranderlijk twee zaken:
de eerste, dat niemand ooit heilig geworden is zonder
het nakomen der regelen; de tweede, dat niemand
getrouw den regel naleeft, zonder groote vorderingen
in de volmaaktheid te maken.
3°. De aanhoudende ongehoorzaamheid schaadt de
gemeente grootelijks
door de stoffelijke en zedelijke
wanorde
, welke zij invoert.
1. Eene welgeregelde gemeente vormt één lichaam,
waarin aan elk lid deszelfs bepaalde plaats en bediening
is aangewezen; een lid kan onmogelijk van plaats
veranderen of zijne bediening achterlaten
zonder eene
groote wanorde in het geheel te veroorzaken. — Wordt
een der ledematen door ziekte gedwongen rust te
nemen, dan moet God, de Opperste Meester, God
die de ziekte overzendt, voor het onderhouden der
algemeene orde zorgen, en Hij doet dit steeds op de
eene of andere wijze. De arbeid en de vermoeienis
der overige ledematen zullen er wellicht door ver-
meerderen, maar de vrede wordt niet gestoord.
Eene gemeente is een levend lichaam, zeggen de
Heiligen, de regelen zijn zenuwen die het leven
onderhouden; — zij is een huis, waarvan de regelen
de grondslagen en kolommen zijn, die het dak schragen;
zij is eene stad, waarvan de regelen de wallen en
muren zijn, die haar tegen eiken inval beveiligen.
Den regel voortdurend overtreden is de zenuwen af-
snijden en het lichaam krachteloos en levenloos laten
liggen;—het is de grondslagen ondermijnen; de
kolommen, die het gebouw schragen, verbrijzelen en
het tot een puinhoop maken; — het is de muren der
-ocr page 341-
353
der stad onderwerpen en den vijand vrijen ingang
geven.
2°. Bij deze stoffelijke wanorde in de gemeente
komt eene zedelijke wanorde, welke zoo mogelijk
nog veel droeviger is; de wanorde door de ergernis
voortgebracht.
Helaas! de ergernis, die vreeselijke misdaad in de
wereld, wordt nog veel misdadiger in eene gemeente;
zij treft de zielen, door Jezus het meeste bemind,
voor wie Jezus tallooze genaden ten beste heeft ge-
geven , die Hij tot zijne Bruiden heeft uitgekozen,
die Hij met de grootste zorg bewaart. Ach, als Jezus
uit zijn goddelijk vaderhart die vreeselijke vervloeking
laat ontsnappen tegen hen, die de kleinen zouden
verergeren: Wee, wee aan u! Beter ware het voor
u
, met een molensteen aan den hals in zee geworpen
te worden:
— welke verpletterende woorden zal Hij niet
spreken tot degenen die eene zijner Bruiden van de
getrouwheid, Hem verschuldigd, aftrekken?
4°. De aanhoudende ongehoorzaamheid geleidt ge-
makkelijk tot openlijke verachting der regelen en bij
gevolg tot de doodzonde.
De gewoonte van de Oonstitutiën te overtreden
overschrijdt, wel is waar, de grenzen der dagelijksche
zonde niet; doch, volgens den H. Thomas, kan zij
tot de minachting geleiden. — Wat wij later omtrent
de gevolgen der lauwheid zullen zeggen, vindt hier
zijne plaats, en zeker is die voortdurende overtreding
een duidelijk bewijs van lauwheid. Dit aanhoudend
overtreden geeft ten laatste een walg van den regel; hij
drukt, hij vermoeit wanneer men hem hervat; van den
afkeer komt men tot onverschilligheid, en van de onver-
schilligheid komt men weldra tot de minachting.
Ziehier hoe men, volgens den H. Franciscus van Sales,
23
-ocr page 342-
354
kan erkennen of de ongehoorzaamheid uit minachting
voortspruit:
1.     Als eene religieuze, na eene berisping ont-
vangen te hebben, daarmede den spot drijft en geen
berouw toont over hare fout.
2.     Als zij voortgaat in hare ongehoorzaamheid
zonder zich te willen beteren.
3.     Als zij den regel of het gebod rechtstreeks
aantast, dit oordeelende of veroordeelende.
4.     Als zij tracht anderen in dezelfde fouten mede
te sleepen door de bewering dat zij niets beduidend zijn.
5.     De aanhoudende ongehoorzaamheid stelt de
religieuze bloot aan het verliezen harer roeping.
De roeping verliezen is het grootste ongeluk dat
eene religieuze kan overkomen. De roeping verliezen
is gelijk Judas, vrijwillig het gezin van Jezus-Christus
verlaten, het gezin waarin Hij zelf ons uit liefde had
binnen geleid, waarin Hij ons de teederste zorgen
bewijst. — Gelukkig de religieuze die, na Judas gevolgd
te hebben in zijnen val, hem niet navolgt in zijnen dood.
De roeping verliezen, de gemeente verlaten, of zich
doen wegzenden is een meineed, eene heiligschennis; —
het is eene ontheiliging van die vermogens, welke
den Heer zijn toegewijd; — het is de diefstal in het
brandoffer; — het is den evennaasten op de gruwe-
lijkste wijze verergeren, — het hart der Kerk ver-
scheuren,— verwarring, schrik en droefheid werpen
in de harten dergenen, die wij gisteren nog onze
zusters noemden; het is het huis, waarin men ons
slechts op ons dringend smeeken tot de H. Professie
heeft toegelaten, op zijne grondvesten doen daveren
en ten verderve voeren.
De roeping verliezen is een onverschoonbare mis-
daad, eene afschuwelijke misdaad, gebrandmerkt door
-ocr page 343-
355
al degenen, die nog eenig gevoel van eer behouden; —
het is die zusters in wier midden en voor wie wij
«rezworen hadden te zullen sterven, lafhartig verlaten.
Wee den bedrieg\'dijken mensch, die niet volbrengt icat
hij beloofd heeft!
(Mal. I. 14).
En het verliezen der roeping begint altijd met de
vrijwillige overtreding der regelen, gaat met onze
getrouwheid op en neder en wordt voltrokken, wanneer
de ongehoorzaamheid, tot gewoonte geworden, ons
medesleept tot minachting, aanmatiging en weer-
spannigheid.
Hij, die onachtzaam is in het naleven der regelen,
zoo leest men in het Regelboek der Trappisten, zal
ook weldra een afkeer opvatten voor de wet, die ze
voorschrijft, en als een knellend juk dien onver-
breekbaren band beschouwen die hem onherroepelijk
verbindt aan verplichtingen, die hem tot last zijn
geworden. Te midden van die onvermijdelijke ver-
veling waaraan de rampzalige door eigen schuld ter
prooi is, hoort men somtijds deze en dergelijke
woorden: Als ik nu geprofest moest worden, sou ik
hiertoe niet. overgaan;
had ik kunnen denken, dat
er in onsen staat zooveel te dragen en te verdragen
viel, nooit zou ik mij verbonden hebben!
... . Men
heeft dit te voren geweten , doch men was toen vurig,
men beminde zijnen staat, en de liefde maakte het
offer aangenaam; het zijn nu offers zonder liefde, die
ons allen moed benemen. Een gebouw, dat niet
onderhouden wordt, valt in elkander; de ongetrouw-
heid brengt de onbestendigheid voort!
Bid dan, zeggen wij u met den H. Alphonsus,
bid als gij in het binnenste uws harten voelt, dat
de weerspannigheid u overmeestert; de duivel allee*
kan u de gedachten ingeven, die u thans bezig houden.
-ocr page 344-
356
Den gelukkigen staat, waartoe de goddelijke barmhar-
tiglteïd u geroepen heeft, willen verlaten is .. . verzaken
aan mee zaligheid.
Bid, en hervat de gehoorzaamheid met al de kracht
uwer ziel; de gehoorzaamheid is de eenige vesting.
waarin de duivel niet kan doordringen.
DERDE ARTIKEL.
Zinsbedrog omtrent de armoede.
De Gelofte van armoede is die Gelofte, waarom-
trent men zich het gemakkelijkst kan bedriegen en
zich eene valsche conscientie vormen. De armoede,
zegt een oud schrijver, is het teedere punt der kloosters,
de hoeksteen, waartegen zich gewoonlijk de goede
begeerten der religieuzen verbrijzelen, alsook de ijver
dergenen die aan hare zaligheid werken. Gedurende
eene retraite zullen zij zeer gaarne den man Gods
aanhooren, die haar hare plichten voorhoudt; maar
treedt hij in hare verplichting omtrent de Gelofte
va» armoede, dan beknibbelen zij hem, dan is hij
veel te gestreng en zij luisteren niet meer naar hem.
Daarom zullen wij u met zorg voorhouden:
1°. De natuur der Gelofte van armoede.
20. De natuur der deugd van armoede.
30. Den omvang der Gelofte en der deugd van armoede.
4„. Hoe men tegen de Gelofte van armoede zondigt.
5°. Hoe men tegen de deugd van armoede zondigt.
6o. De bron der zinsbegoochelingen omtrent de armoede.
7°. De verschillende zinsbegoochelingen omtrent de
armoede.
-ocr page 345-
357
I.
QLatuuz dcz \'ècio^Ki van atmoedz.
Men verplicht zich door de Gelofte van armoede,
in het algemeen, slechts in zekere mate van de goederen
dezer wereld gebruik te maken.
De Gelofte van armoede kan eene plechtige of eene
enkele Gelofte zijn; en daar het verschil tusschen
deze zeer groot is, en de plichten die er uit voort-
vloeien, in verscheidene punten, zeer van elkander
verschillen, is het noodzakelijk beider natuur wel te
leeren kennen.
I.     De enkele Gelof\'e van armoede is eene handeling,
waardoor de religieuze zich het beheer harcr goedereu
en de macht om andere te verkrijgeu voorbehoudt,
zich nochtans verbindende, nooit zonder verlof harer
Oversten van haar recht gebruik te maken; —• de
handelingen door haar zonder dit verlof gedaan, zouden
<jeldig, doch ongeoorloofd en bijgevolg zondig zijn.
Als dus eene zuster voor haar intreden in het
klooster niet beschikt had over haar ouderlijk erfdeel
of indien eenige erfenis haar ten deel viel, zou zij
verlof moeten vragen om die goederen te vervreemden,
hetzij onderhands, hetzij per testament; dit verlof
wordt bijna altijd toegestaan, als het gebruik dat
men van zijne goederen wil maken, goed en nuttig is.
II.     De plechtige Gelofte van armoede is eene hande-
ling waardoor de religieuze zich berooft van de macht
om eenig tijdelijk goed te verkrijgen of te bezitten
en te verkrijgen; en alle beschikkingen, welke eene
religieuze, na deze Gelofte, zou doen, zijn ongeldig
en zondig.
-ocr page 346-
358
De religieuze die de plechtige Gelofte van armoede
overtreedt, begaat eene dubbele fout: de eene tegen
de deugd van godsdienst, daar zij eene Gelofte overtreedt,
die haar evenzeer bindt als de Geloften van gehoor-
zaambeid en zuiverheid; de andere fout zou strijden
tegen de rechtvaardigheid, daar zij, zich van alles ont-
daan hebbende, over niets kan beschikken, zonder
zich aan diefstal plichtig te maken.
De religieuze, die de enkele Gelofte van armoede
overtreedt, zondigt niet tegen de rechtvaardigheid
door over de goederen die haar toebehooren, te be-
schikken; doch zij zondigt tegen de deugd van godsdienst
door de Gelofte te schenden die zij gedaan heeft,
over iets zonder verlof te beschikken.
II.
<£)Z,atH\'Ut- van 3e dewad dzi a/imozde.
De deugd van armoede bestaat in de inwendige
onthechting van elke genegenheid voor de tijdelijke
goederen. De Gelofte van armoede heeft de uitwen-
dige
berooving, de werkelijke armoede ten doel. De
deugd
van armoede heeft de inwendige berooving, de
armoede van den geest, de onthechting des harten
ten doel.
De Gelofte vau armoede heeft hare juiste grenzen;
de deugd heeft er om zoo te zeggen geene in haar
verlangen om van alles beroofd te leven. Zij zegt met
den II. Cypriauus: Als men God bezit, heeft men
niets anders noodig; want wie God heeft
, heeft alles. In
-ocr page 347-
359
de ziel die de deugd van armoede bezit, neemt God
de plaats in van alles wat zij ter zijner liefde heeft
opgeofferd.
Niet elke overtreding der deugd van armoede is
overtreding der Gelofte; maar elke overtreding der
Gelofte is tevens eene overtreding der deugd.
Eene religieuze bezit de deugd van armoede, als
zij, hetzij door hare Overste, of door eenig toeval,
beroofd wordende van datgene wat zij in gebruik
had, die berooving verdraagt zonder zich te beklagen,
zonder te morren of den vrede te verliezen, dan zelfs
als deze berooving haar zeer hard valt.
Eene religieuze bezit de deugd van armoede niet,
als zij aan eenige zaak gehecht is, — er gaarne aan
denkt, — die begeerte met te groot verlangen zoekt, —
vreest ze te verliezen, — mort en zich ontstelt,
wanneer zij die verliest.
Het is vooral door aangekleefdheid aan kleine
Kaken, aan beuzelarijen, zooals een kleedingstuk, een
meubel
, een godsdienstig voorwerp, een boek, een
prentje
, dat men doet zien , hoe weinig men in de
deugd der armoede gevestigd is.
De deugd van armoede is de voltrekking der Gelofte
van armoede, waaraan zij hare waarde geeft. »De
armoede op zich zelve, zegt de H. Bernardus, is geene
deugd; maar de liefde tot de armoede is meer dan eene
deugd; het is eene zaligheid en de eerste zaligheid
zelfs. Groote beloften zijn aan de andere zaligheden
gehecht; deze wordt in het bezit van den hemel gezet.
Immers de hemel wordt haar niet slechts beloofd,
maar reeds in deze wereld wordt hij haar gegeven".
-ocr page 348-
360
IIT.
ömvany dzi QziolKz e/n d&i dcwqd
van azmocdc.
De deugd van armoede strekt zich overal en over
alles
uit, en de religieuze die getrouw wil zijn aan
hare roeping, moet geene grenzen stellen aan hare
onthechting aan al de genegenheden en begeerten
van haar hart. Deze gesteldheid zal haar getrouw
en tot groot voordeel harer ziel hare Gelofte tot in
de kleinste punten doen naleven.
De Gelofte van armoede gaat niet verder dan zij
door <le Covntitutiën aangewezen en door de gebruiken
der gemeente bepaald is.
De religieuze moet dus met
zorg zich hierin doen onderwijzen, en nauwkeurig de
levenswijze van het huis, waar zij zich bevindt,
nagaan. Het Concilie van Trente beveelt vooral het
gemeen leven
aan, en door zich daaraan te onttrekken
zou men somtijds, ja dikwijls eene zware zonde kunnen
bedrijven, daar men daardoor anderen ergernis geeft
en de gevolgen der ergernis hoogst noodlottig zijn.
Wees dus arm in uwe cel, en behoud daar slechts
de tafel, de bidbank, het getal stoelen, de voorwerpen
van godsvrucht, door den regel en het gebruik be-
paald. — Behoud daar slechts de boeken, die u zijn
aangewezen, en breng de overige in de bibliotheek,
zoodra ge ze gebruikt hebt. — Geen voorraad van
papier, van pennen, van enveloppen; zoo men u
toestaat eenige postzegels te bewaren, zoo zij dit
slechts in klein getal.— Geen ander linnengoed dan dat-
-ocr page 349-
361
gene wat elke zuster hebben mag. — Vooral geen
gesloten lessenaar of kastje. — De Overste moet
altijd in de cellen alles kunnen nazien.
Wees arm in al wat u ten gebndke wordt gegeven.
Geen gouden horloge, als het gebruik van het huis
u toelaat een horloge te gebruiken, zelfs geen horloge
als de zusters er geen hebben en uwe Overste dit
niet noodzakelijk oordeelt voor het wel vervullen uwer
bediening.— Geene vergulde lijsten in uwe cel, geen
zilveren ketting aan uwe medailles, welke ook slechts
van zilver mogen zijn, als dit uitdrukkelijk toege-
staan is en zij geene bijzondere waarde hebben; —
geene oorringen, zonder bevel van den geneesheer; —
geen zilveren lepel en vork, als het niet voorgeschreven
of althans algemeen toegestaan is; —geene boeken
verguld op snede.
»Mijne dochter," schreef de
H. Joanna Francisca van Chantal aan eene harer
religieuzen, »onthoud dit uw geheele leven: waar
zilver voldoende is, daar neem geen goud; waar blik
voldoet, neem geen zilver; waar lood voldoet, neem
geen blik, want de ware dochter der Visitatie moet
de rijke, schoone, nette voorwerpen niet zoeken, maar
slechts de eenvoudige, de grove, de hechtste, in één
woord het volstrekt noodzakelijke!"
Wees arm in uwe kleederen. — Dat alles éénvormig
zij in stof, in snede, in kleur. — Dat zij eenvoudig
zijn in vorm, zonder nieuwigheden , zonder gemaakt-
heid en ijdelheid. Het gebruik der spiegels is veelal
in de kloosters verboden; leer uwe kleederen zoo-
danig schikken, dat gij ze niet noodig hebt, en
vooral ga niet uit kleingeestige behaagzucht u in
glasruiten of schilderijen spiegelen. — Dat zij zin-
delijk
zijn, want,, zegt de H. Bernardus, zoowel als
de ijdelheid de vrucht van den hoogmoed is, is de
-ocr page 350-
362
onzindelijkheid de vrucht der luiheid. Armoede en
zindelijkheid gaan in eene welgeregelde gemeente
hand aan hand. De armoede houdt op, waar slor-
digheid en onzindelijkheid beginnen.
Wees arm in uw voedsel. — Stel u tevreden met
datgene wat iedereen wordt voorgediend, en vraag
nooit iets bijzonders dan door bijzondere noodzake-
lijkheid gedwongen; uwe Oversten zijn verplicht, ruim
in uwe behoeften te voorzien; wees gij dus voorzichtig
in hetgeen gij vraagt. — Vraag niets op aanmati-
genden toon, vraag gelijk eene arme vraagt; ga vooral
niet langs omwegen, laat niets voor u vragen door
uwe bloedverwanten of uwen geneesheer. — Zoodra
het u, na eene ongesteldheid, mogelijk is het gewoon
leven te volgen, moet gij het hervatten. —• Houd
niets op uwe kamer verborgen; de ziekekamer is de
plaats waar men bijzondere spijzen of andere ver-
verschingen nemen moet. — Men kan in de Com-
munauteiten nooit te goed noch te zorgvuldig voor
de zieken zijn, maar de zieken op hare beurt moeten
ook zeer heilig en deugdzaam zijn.
IV.
2to& z>ond\\<%K \\w,zw te<jen de Q&ïojte
Op tweeërlei wijze. 1°. Door toeeigening. 2°. Door
beschikking zonder verlof der Overste.
-ocr page 351-
363
Zich toeeigenen is zich stellen in het bezit van dat-
gene wat tot de Gelofte behoort. Bijgevolg:
1°. Door iets te nemen dat aan anderen of aan de
gemeente toebehoort, om daiirvau zijn persoonlijk
eigendom te maken of tot volstrekt eigen gebruik te
besteden, al waren het zelfs noodwendige zaken; de
nood geeft ons recht tot vragen, maar niet tot nemen,
tenzij iu uitersten nood. — Zoo er diefstal heeft
plaats gehad, moet er restitutie van persoonlijke
goederen
gedaan worden, zoo men die heeft, of door
schadeloosstelling, bijv. door vermindering van voedsel,
buitengewonen arbeid.... of wat veel eenvoudiger
is en slechts eene vernedering kost, door het be-
kennen van den diefstal en de teruggave door de
Overste gedaan.
2°. Door te ontvangen, wat dan ook, van wie
ook, op welken titel, voor welk doel het ook zij.
Eene religieuze mag niets in bewaring ontvangen,
noch geschenken voor haar eigen persoon aannemen.
Zij mag die wel aannemen voor de gemeente, altijd
het verlof\' der Overste veronderstellende, aan wie zij
alles dadelijk en getrouw ter hand moet stellen. (*)
3°. Door te koopen, te ruilen, te leenen voor
persoonlijk gebruik of voor de gemeente, — zich door
bloedverwanten buiten weten der Overste iets te doen
koopen of leenen. De religieuzen, welke verre van
hare gemeente de zieken oppassen, hebben eene
stilzwijgende toestemming voor al wat zij noodig
(*) Volgens een bijna algemeen verlof mogen in de meeste ge-
meenten de religieuzen elkander prentjes, medaillesi voorwerpen van
geringe waarde
geven. Maar ook dit kan misbruiken veroorzaken,
welke des te meer te vreezen zouden zijn, indien men zonder een
bijna telkens vernieuwd verlof der Overste, aan wereldscbe personen
die kleine geschenken gaf of dergelijke van hen ontving onder titel
van gedachtenissen.
-ocr page 352-
364
mochten hebben, op voorwaarde dat zij bij hare
terugkomst van alles rekenschap geven.
4°. Door zich datgene toe te eigenen wat men
bespaart of verdient. Al wat men haar voor bewezen
diensten geeft, — al wat haar als vrije gift wordt ter
hand gesteld, — al het overbodige dat zij bezit, moet
aan de Overste ter hand worden gesteld.
Bkschikke^.
Beschikken over de goederen die men nog bezit,
is handelen als ware men geheel vrij, terwijl wij
niet mogen vergeten, dat de gelofte van armoede
het gebruik van dit eigendom beperkt heeft. Bijgevolg
zondigt men tegen de Gelofte van armoede:
1°. Door zonder verlof, wat dan ook en aan wie
dan ook, te geven, bijv. door op eigen naam, van
eigen goed aalmoezen te doen, giften, jaarlijksche
toelagen
, vrijlating van rechten te verleenen, — door
te beschikken over spaarpenningen door eigen werk
verdiend, op persoonlijk gebruik of gegeven reisgeld
bespaard, — naar een ander huis mede te nemen
wat men tot zijn gebruik had in het huis dat men
verlaat. De font zou zwaarder zijn, zoo men aan
vreemden gaf dan wel aan de personen van het huis.
2°. Zonder verlof leenen aan eene medezuster zelfs
is eene handeling van eigendom, die eene religieuze
met zorg moet vermijden, tenzij het voorwerp slechts
geringe waarde of eene zuster daaraan dringende
behoefte hebbe; elkander ter loops een blad papier,
eene pen, een draad garen enz. leenen behoort tot
de gewone handelingen des levens, en is eene oefening
van voorkomendheid, waarvan men echter geen mis-
bruik moet maken. — Aan vreemdelingen voorwerpen
-ocr page 353-
365
van grootere waarde, boehen bijv. leenen, is eene
fout, omdat men hierdoor het belang der gemeente
benadeelt.
Reliquiën vormen persoonlijk eigendom der reli-
gieuze die ze bezit, en zij mag die geven, ruilen,
leenen, zoo er geene bezwarende omstandigheden
tegen bestaan. Eene religieuze mag ook de boeken
of geschriften, door haar geschreven, in eigendom
bezitten, doch mag ze zonder verlof harer Oversten
niet doen drukken noch uitgeven.
3°. Zonder verlof, zelfs kosteloos, voor vreemden
werken, — het geld dat men verdient, als aalmoes
geven, de vrucht van zijn arbeid verkoopen, zelfs
al behoorde dit tot de vrije kunsten, als muziek of
schilderkunst.
4°. Door hare schuld datgene wat haar tot ge-
bruike of beheer is aangewezen, laten bederven of
verloren gaan.
De Gelofte van armoede verplicht eene religieuze,
zorgvuldiger te zijn in hare gemeente dan in hare
familie. — Daar had zij het recht, te gebruiken en
eenigermate zelfs te misbruiken zonder iemand te
benadeelen; in het klooster mag zij slechts gebruiken;
want zij zou het huis benadeelen, als zij onachtzaam
ware. — Wees niet minder zorgvuldig in den stof-
felijken dienst van uwen Meester Jezus-Christus, uit
eerbied en liefde, als gij het geweest zoudt zijn bij
een aardschen meester, uit huishoudelijkheid, uit
eigenliefde, uit eigenbelang.
Wij hebben hiermede de voornaamste punten aan-
getoond, die wij tot het oneindige zouden kunnen
uitbreiden. — Dat elke religieuze zich zorgvuldig
toone, iil die kleine zaken gade te slaan, die zich
dagelijks voordoen, hetzij met hare medezusters,
-ocr page 354-
366
voor wie zij eene goede, voorkomende zuster wil zijn, —
hetzij met hare bloedverwanten, die altijd de gelegen-
heid zoeken haar genoegen te doen, — hetzij met vrien-
dinnen
, die vol eerbied, dankbaarheid en welwil-
lendheid steeds gedachtenissen aanbieden en vragen, —
hetzij met de armen, wier lijden haar treft en voor
wie zij zich zelfs gaarne van het noodzakelijke zou
berooven.
Er zijn gevallen, waarin haar christelijk gezond
verstand
haar zal zeggen, dat zij mag handelen,
omdat hare Overste, ware zij daar, haar zeer zeker
zou toestaan te geven of aan te nemen; doch dat
zij dan, zoodra mogelijk, van alles rekenschap geve,
dat zij niets verberge, niets ontveinze; anders zou
zij zich spoedig eene valsch geweten vormen.
V.
Moe &ondiaX m&n Kuchen 9e d&nyd
van <X\'tmocd&
?
Op drie wijzen:
1°. Door vrijwillige gedachten of begeerten tegen
deze deugd.
2°. Door eene ougeregelde gehechtheid aan on-
uoodige zaken. Zoo deze begeerten of gehechtheid
aan aardsche goederen zoover gaan dat wij daardoor
eene merkelijke onrechtvaardigheid of zware overtre-
ding zouden begaan , zou dit zeker doodzonde kunnen
-ocr page 355-
367
worden; doch buiten deze gevallen zijn de fouten
tegen de deugd der armoede dagelijksche zonden.
3°. Door het gebruik van voorwerpen van pracht
of weelde, hetgeen zeker strijdt tegen den waren
religieuzen geest en eeue ernstige fout kan worden ;
liet is zuo gemakkelijk zich aan overbodige zaken te
hechten met een schuldig gevoel van gierigheid,
zinnelijkheid of ijdelheid! Als men de zaken echter
bezit met verlof der Overste, zou men daarin al zeer
ver moeten gaan, alvorens eene doodzonde te bedrijven;
doch er zou altijd eene dagelijksche zonde in gelegen
zijn, daar men nooit tegen den wil der H. Kerk in
dit punt kan ingaan zonder eene ongeregelde gene-
éénheid aan den dag te leggen.
VI.
de. at-mo^Se.
Deze ligt:
I. In ons weinig nadenken omtrent de verplichtingen
ons door de Gelofte van armoede opgelegd.
Deze verplichtingen zijn dezelfde als voor de Geloften
van zuiverheid en gehoorzaamheid. De drie Geloften
bevatten volstrekte verbintenissen, die men niet zonder
zonde overtreedt; men weet dit, doch ten opzichte
der armoede handelt men met eene onbegrijpelijke
lichtzinnigheid. Ten opzichte der Gelofte van zuiverheid
-ocr page 356-
868
bestaat eene kieschheid die niet alleen de zonde, maar
zelfs de schaduw der zonde doet vlieden. Zeker is
dit prijzenswaardig en doet de religieuze ziel eer
aan, maar wat wij hier afkeuren; is de weinige
eerbied die men heeft voor de armoede, zoo als Gelofte
of als deugd beschouwd.
Men maakt zich allengs gewoon, het gemeen
leven als een soort van levenswijze te beschouwen
van weinig belang; men beschuldigt zich van de meer
ot minder zware zonden en geeft eenige reden aan
om de fout te verschoonen, waarover men zeer weinig
berouw heeft; maar men spreekt nauwelijks van de
fout: van in zijne cel zaken te bewaren, die men volstrekt
niet noodig heeft
, — eene ongeregelde gehechtheid te
koesteren voor een voorwerp dat men als eigendom
beschouwt
, dat men ongaarne zou leenen, dat men de
Overste slechts met weerzin en na veel tegenspreken
zou geven
, — een voorwerp te laten bederven, omdat
wij niet rechtstreeks daarmede belast zijn
, — menig
kwartiertje in tijdverkwisting of met beuzelarijen door
te brengen. . ..
Deze fouten kunnen zeer klein zijn. Zij kwetsen
niet altijd de Gelofte van armoede; maar doen zij
den religieuzen geest geen oneer ? Zijn zij de oorzaak
niet van dat ongeregeld leven, dat men u verwijt?
En weet gij niet, dat hij wie de kleine fouten veracht,
allengs in grootere zal vallen ?
Zijt gij krachtens
uwen staat niet verplicht, naar de volmaaktheid te
streven, en ligt de volmaaktheid niet in het vluchten
zelfs der kleinste zonden? Gevoelt gij niet, dat de
geest van eigendom langzamerhand in uwe ziel
dringt? dat gij u ontstelt en bedroeft, als men u
dat voorwerp ontneemt, waaraan gij meendet niet
gehecht te zyn?
-ocr page 357-
369
II. In ons weinig nadenken omtrent de natuur
en de uitwerkselen der armoede.
Gelofte van armoede afleggen is zich verbinden,
aan de armen gelijk te worden.
Welnu 1°. de uitwerkselen der armoede zijn:
Het gebrek aan het noodzakelijke.
De verstooting en verachting der wereldsche men-
schen.
Het werk om zich het noodzakelijke te verschaffen.
De dankbaarheid jegens degenen, die ons dit nood-
zakelijke verschaffen.
Het geduldig en tevreden lijden, wanneer het nood-
zakelyke ons werkelijk ontbreekt.
Het gebed om dit noodzakelijke te verkrijgen.
2°. Het gedrag van een braven arme, van een
arme die naar den hemel wil gaan, moet het uwe
zijn. — Het eenig onderscheid dat tusschen den arme
en u bestaat, is dat de arme gedwongen en gij, reli-
yieuze, vrijwillig
dien staat beleeft, door een geest
van versterving, en dus met meer gelijkvormigheid
aan Jezus-Christus.
De arme ontvangt zonder morren en zonder klacht
het voedsel dat men hem geeft.
De arme zoekt in zijne kleederen slechts het een-
voudigste, en draagt blijde wat hij krijgt.
De arme dient zich zelven en eischt geen hulp
van anderen; hij heeft geene dienstboden.
De arme verdraagt zonder veel te klagen koude
en warmte; hij benijdt het welzijn van anderen niet.
De arme werkt zooveel hij kan, wel overtuigd dat
hij er toe verplicht is. Als de arme iets vraagt, doet
hij dit met bescheidenheid en ootmoed; hij gevoelt,
dat men niet verplicht is, het hem te geven; hij
24.
-ocr page 358-
370
mort niet, als hij met ledige handen wordt wegge-
zonden, en als men hem iets geeft, zegt hij uit den
grond zijns harten een dankbaar: God loone u. Als
de arme ziek is, is hij tevreden met de zorg en de
hulp die men hem bewijst, als hem niet verschuldigd;
hij beklaagt zich niet, als hij moet wachten; hij schikt
zich naar den toon en de manieren dergenen die
hem verzorgen.
De arme is altijd minzaam en dankbaar voor alle
personen, die de goedheid hebben zich met en voor
hem bezig te houden.
O mijne zuster, zoolang gij zoover niet zijt ge-
vorderd, zult ge uwe Gelofte van armoede niet vol-
maakt naleven.
III. In ons weinig nadenken omtrent de waarde
der armoede.
1°. Aan de armoede is de belofte der heerlijkste
belooningen gehecht. Omdat de Apostelen arm ge-
worden zijn ter liefde van Jezus, belooft Hij hun het
honderdvoud der genaden en hemehche vertroostingen
op deze aarde, het recht om bij het einde der eeuwen
de wereld te oordeelen en eene verheven plaats in het
eeuwig Koninkrijk.
Maar om deel te hebben aan deze belooningen,
om in den hemel onder het getal dergenen geplaatst
te worden aan wie God eene ruime schadeloosstelling,
geeft voor hetgeen zij hier op aarde voor Hem hebben
opgeofferd, moet er in werkelijkheid eene oprechte
outblooting in u bestaan en moet gij de ontberingen
en het lijden aan die ontblooting gehecht, gevoeld
hebben; want hoe zult gij anders uw titel van arme
doen gelden ? en wat moet God u eigenlijk teruggeven ?
2°. De armoede heeft voor zich het voorbeeld van
Jezus-Christus, dat haar verheft, veredelt, verheer-
-ocr page 359-
371
lijkt; het voorbeeld van Jezus, die, meester zijnde
van hemel en aarde, alle rijkdommen bezittende, arm
heeft willen worden, opdat wij door zijne armoede
rijk zouden worden
(II Cor. VIII. 9).
Jezus-Christus, wien rijkdom en eer ter beschikking
stonden, wilde in armoede en verachting geboren
loorden.
Jezus-Christus, die in rust en overvloed had kunnen
leven, verkoos de ontblooting en den arbeid.
Jezus-Christus, die tot medegezellen van zijnen
arbeid mannen had kunnen kiezen die groot waren
door hunne geboorte en bunne talenten, koos zijne
medearbeiders, zijne leerlingen, zijne opvolgers onder
de armen, de kleinen, de onwetenden.
Jezus-Christus, die eindelijk had kunnen sterven
omringd door den glans en de weelde, is arm en
van alles ontbloot gestorven te midden der beleedi-
gingen en der verlatenheid, waaraan de armen ter
prooi zijn.
Wie zal na dit voorbeeld van Jezus-Christus zich
nog durveu beklagen?
Wie zal zich niet gelukkig gevoelen, iets uit liefde
tot Jezus te derven, vooral wanneer zij tot zich zelve
mag zeggen, dat deze ontbering van een oogenblik
haar in den hemel een overvloed zal bezorgen, die
al hare begeerten zal overtreffen?
3°. De armoede maakt haar, die ze edelmoedig
omhelst, het kind der Voorzienigheid in den volsten
zin des woords; — zij verplicht God, in hare behoeften
te voorzien, gelijk eene moeder verplicht is, voor haar
kind te zorgen, zoolang het zelf niet in zijne behoeften
kan voorzien. En heeft men in de wereld den braven
arme
nooit het noodzakelijke zien ontbreken, hoe zou
dan de vrijwillige arme, de arme van God, die god-
-ocr page 360-
372
vruchtig en onderworpen is, het noodige niet hebben ? —
Zijt gij het niet die, naar Jezus-Christus luisterende,
als Hij u verbiedt, u omtrent uw voedsel en kleeding
te verontrusten, het voorschrift in oefening brengt,
zoek eerst het Rijk der Hemelen, en dus met alle
recht moogt verwachten, dat het overige u zal toege-
worpen worden f
VU.
omfocnk 3e azmoedc.
1.
Wat de gemeente toebehoort, behoort mij toe.
Neen, wat de gemeente toebehoort, behoort u niet
toe; gij hebt het gebruik van datgene wat de Overste
ter uwe beschikking stelt; maar gij hebt geen recht
tot gebruik, van wat ook; gij moogt uit eigen macht
niets nemen dan bij dringende noodzakelijkheid, —
gij moogt niets gebruiken dan met verlof uwer Overste,—
gij moogt niets aan anderen leenen, — gij hebt
slechts het recht der armen: gij moogt vragen; —
datgene wat u ten gebruike wordt gegeven, zoolang
mogelijk doen dienen, en bovendien gereed zijn om
datgene wat u aldus slechts geleend wordt, weder
te geven, zoodra men het u zal vragen.
-ocr page 361-
373
2.
Wat ik geef, ontvang of gebruik zonder verlof,
is zeer weinig en heeft bijna geene waarde.
Eene slechte verontschuldiging! Moet het dan voor
eene religieuza niet genoeg zijn te weten, dat alle
eigendom haar verboden is, om zich niet het minste
tegen dit verbod toe te staan ? De religieuze die
hierin, zoowel als in andere zaken, onderzoekt, hoe
ver zij gaan mag, alvorens eene zware zonde te
bedrijven , bewijst dat zij nog weinig den geest harer
roeping bezit. En is het niet te vreezen, dat de
begeerlijkheid haar weldra zal medesleepen en haar
zonden die doodzonden kunnen zijn, als dagelij/csche
zonden zal doen beschouwen?
De Gelofte van armoede, al is het slechts enkele
Gelofte, verbindt uit hare natuur onder doodzonde.
De overtreding kan echter door de omstandigheden
slechts eene kleine fout zijn. Doch over welke
hoeveelheid der goederen van de gemeente kan eene
religieuze beschikken, alvorens het eene doodzonde zij ?
De godgeleerden zijn algemeen van gevoelen, dat
dezelfde hoeveelheid die eeue doodzonde is bij diefstal,
ook doodzonde is met betrekking tot de Gelofte.
Eenigen meenen, en hun gevoelen is zeer waarschijn-
lijk juist, dat men den diefstal eener religieuze, ten
nadeele harer gemeente gepleegd, moet beoordeelen
als een diefstal door kinderen aan hunne ouders gedaan,
en dat, alvorens dit doodzonde is, men de dubbele
hoeveelheid moet rekenen van een diefstal ten nadeele
van vreemdelingen gepleegd.
Men kan hierin echter geene juiste grenslijn trekken»
-ocr page 362-
374
daar veel afhangt van de omstandigheden. Het stelen
van geld is ook grootere zonde dan het stelen van
voedsel of andere zaken. Doch wanneer bij het weg-
nemen van kleine zaken zich het kwade voorbeeld
voegt, dat andere religieuzen aanzet, op hare beurt
iets weg te nemen, kan de fout merkelijk worden.
Wee de religieuze, zegt de H. Liguori, die ver-
slapping invoert in de armoede!
Noem niets Mein in de beoefening der armoede
en tracht den geest van uwen staat te bewaren. Als
men spreekt en handelt zooals gij, zou de Gelofte
van armoede niets kosten; en als eene Gelofte geeno
dagelijksche offers vraagt, waar is dan onze verdienste V
3.
Ik neem niets, ik ontvang niets, ik laat niets verloren
gaan , maar ik loerk niet zooveel als ik kan.
Moet ik leven als een huurling?
Dat woord huurling schijnt u te vernederen; be-
antwoordt het niet aan den geest uwer roeping V Heeft
Jezus-Christus geen dertig jaren lang geleefd als een
eenvoudig handwerksman ¥ De H. Paulus, die kon
leven op kosten dergenen aan wie hij het Evangelie
verkondigde, legt hij deze glorievolle getuigenis niet
af\', dat hij niemand tot last heeft verstrekt en dat zijne,
handen voorzien hebben in zijn onderhoud en in dat
dergenen die hem vergezelden f
De religieuze staat, die ons dubbel tot boetvaar-
digheid en armoede verbindt, spreekt ons niet vrij
-ocr page 363-
375
van het vonnis van het brood in het zweet de aanschijns
te moeten verdienen. Eenige geleerde schrijvers hebben
zelfs beweerd, dat de handarbeid tot den geest van
het kloosterlijk leven behoorde; en het is zeker, dat
het ten allen tijde de religieuzen zeer dringend is
aanbevolen. Daar zij niet den geheelen dag kunnen
bidden en niet, gelijk de paters of monniken, tot de
studie verplicht zijn, moeten zij, om de ledigheid
en hare treurige gevolgen te vlieden, haren vrijen
tijd tot den handarbeid gebruiken.
De H. Theresia, met het bestuur van een geheel
orde en met de leiding van twee en dertig door haar
gestichte kloosters belast, hield zich in de enkele
vrije oogenblikken tusschen ziekte, bidden en bezig-
heden met een handwerk bezig, en zij beveelt den
handarbeid op verschillende plaatsen harer geschriften.
Dit werk is noodzakelijk om de bekoringen te
vermijden en zich in de deugd te vestigen; de ledigheid
is immers de moeder aller ondeugden. — Het is
noodzakelijk om in onze roeping te volharden.
»Ik beu overtuigd," zegde een ervaren Overste,
»dat bijna al de jonge kloosterlingen, die naar de
wereld teruggekeerd zijn, hun roep slechts verlaten
hebben, omdat zij zich aan luiheid hebben overgegeven;
niet als rechtstreeksche oorzaak, maar door hen tot
zware zouden te brengen, die na hun de liefde tot
hunnen staat te hebben doen verliezen, hen aangezet
hebben dien te verlaten.... Daarom kan een Overste
een jongen kloosterling geen grooteren dienst bewijzen
dan hem zoodanig met werkzaamheden te overladen
dat hem geen vrij oogenblik overblijve."
Dit werk is noodzakelijk om de goede orde en de
regeltucht in de gemeente te onderhouden.
— De goede
°i\'de, de regeltucht, en bijgevolg de vrede en de liefde
-ocr page 364-
376
kunnen in eene gemeente niet heersenen dan als ieder
zich in geweten kwijt van de haar opgelegde be
diening. De bedieningen in een klooster zijn als
zoovele schakels van een keten; als er een breekt,
wordt de werking van het geheel verstoord.
Dit werk is somtijds noodig om in de behoeften
der gemeente te voorzien;
en in dit geval is zij die
niet doet wat zij kan, oorzaak dat hare zusters moeten
lijden; en komt zij zelve niets te kort, zoo is dit
slechts ten koste harer zusters. — Zoo de gemeente
welgesteld is, zoo is het werk der zusters nuttig voor
aalmoezen, arme kerken, goede werken enz.
Wij spreken hier niet van de studie voor die zusters
welke verplicht zijn onderwijs te geven; dit is zoo
noodzakelijk dat men het niet vrijwillig zal verzuimen.
Wij zouden hier zeker meer te waarschuwen hebben
voor den te grooten ijver voor de studie, indien die
aanzet om datgene te bestudeeren wat voor de ons
toevertrouwde school onnuttig is.
4.
Héb ik al wat meer dan anderen, of vraag ik
iets meer dan anderen, zoo komt dit omdat ik er
behoefte aan heb.
Dit is eene zeer onbepaalde reden en kan zich in
het oneindige uitstrekken. Ja, gewis moet gij uwe
behoefte bloot leggen, maar vraag niet met te sterken
aandrang.
Zijt gij ziek, dan laat de geneesheer
voorschrijven wat hij dienstig oordeelt, en laat aan
de Overste en de ziekenverpleegster de zorg over van
de geneesmiddelen te laten komen en te bereiden.
-ocr page 365-
377
Neem ze met dankbaarheid aan, doch mor niet, als
men ze u niet geeft. Eisch geene verzachtingen, die
gij wellicht in uwe eigene familie niet zoudt kunnen
hebben en die vooral een arme zich niet zou kunnen
verschaffen.
»Er zijn religieuzen, zoo lezen wij in eene oude
verhandeling, die in hare ziekte alle mogelijke middelen,
hoe kostbaar ook, willen beproeven; zij zouden alle
geneesheeren van den omtrek willen raadplegen; zij
zouden het slot willen breken om eene reis te maken
en de baden te gaan gebruiken; de zorgen, die zij
eischen, zijn ontelbaar; zij weten niet wat uitdenken
voor haar voedsel en haar gemak; zij vermoeien de
ziekenverpleegster, brengen wanorde in de gemeente,
en sterven eindelijk gelijk zij geleefd hebben, als
oprechte wereldlingen!"
En in de cellen ? hoevele zaken die men zou kunnen
en moeten missen! Zeker moeten zij zindelijk zijn,
doch tevens armoedig gelijk de kamers der armen;
en dat Gods oog er nimmer iets vinde dan wat de
regel er doet plaatsen. Ziehier nog eene bladzijde
uit de werken der H. Theresia. »Mijne zusters en
ik brachten eenigen tijd door zonder eenig ander
meubelstuk dan onzen stroozak en onze deken, en
op zekeren dag hadden wij niet zooveel hout als
noodig was om het kleinste vischje te braden. Daar
liet zeer koud was, leden wij \'s nachts zeer veel, en
trachtten ons zoo goed mogelijk voor de koude te
beschutten met die deken en onze dikke laken
mantels. Die armoede vervulde ons met zooveel
troost en vreugde, dat ik er niet aan kan denken
zonder de schatten te bewonderen die God in de
deugd houdt opgesloten".
-ocr page 366-
378
5.
Ik gebruik slechts het mij toegestane spaargeld.
Het spaargeld geeft aanleiding tot eene menigte
misbruiken. Ziehier, hoe dit vraagstuk door een
geestelijk schrijver wordt behandeld.
Het spaargeld is niets anders dan eene som geld
door eene religieuze in bewaring gehouden voor tijd
van nood. Gewoonlijk bestaat zij uit familie inkomsten,
door giften van bloedverwanten vermeerderd.
Volgens gevestigde regelen mag eene religieuze die
slechts door enkele beloften verbonden is, dit spaargeld
bezitten, omdat zij geen afstand heeft gedaan van
het recht van bezit, een recht dat zij behoudt, doch
dat zij slechts met verlof harer Overste mag gebruiken.
Dit spaargeld heeft, in zich zelve beschouwd, niets
tegenstrijdigs met de Gelofte van armoede, mits de
religieuze zich getrouw schikke naar de volgende regelen.
1°. Zij mag dit geld niet bewaren, doch moet het
stellen in handen harer Overste, welke met die zorg
belast is.
2°. Dit geld slechts met verlof hare Overste ge-
bruiken.
3°. Zich nauwkeurig voegen naar dit verlof en het
niet te boven noch te buiten gaan.
4°. Zich van dit geld niet bedienen voor zaken
die strijden tegen de armoede.
De bezwaren, ten opzichte van dit spaargeld, zijn
menigvuldig. Het geld dat voor iedereen gevaarlijk
is, is dit des te meer voor degenen die gelofte van
armoede gedaan hebben. Men hecht zich daaraan
met eene ongeloofelijke gemakkelijkheid, en slechts
-ocr page 367-
379
met groote moeite geeft eene zuster welke aan dit
spaargeld gewoon is, dit aan hare Overste, als deze
het haar vraagt.
De voorwendselen om dit spaargeld te rechtvaardigen
zijn even talrijk en hebben slechts een schijn van
waarheid.
1°. Ik bewaar dit geld om eene menigte kleine
onvoorziene noodzakelijke uitgaven te bestrijden.
Die noodzakelijkheid is gewoonlijk eene denkbeeldige
noodzakelijkheid.
Geeft de gemeente u niet alles wat werkelijk nood-
zakelijk is ? Hoe zoudt gij doen, als gij werkelijk
arm waart ?
2°. Ik beivaar dit geld om mijne dankbaarheid door
kleine giften te betuigen.
— En aldus hecht gij uw hart.
De religieuze toont hare dankbaarheid door het gebed.
Men weet buiten uw klooster, dat gij niets hebt,
eii dat uwe gemeente moet bedanken, als er te be-
ilanken valt.
3°. Ik bewaar dit geld om Missen te laten doen. -
Oit is de eenige goede reden, en nog zou het uwe Over-
ste moeten zijn die deze Missen betaalde, en gij niet.
4°. Ik bewaar dit geld, omdat al de anderen
dit doen.
— Dit is een slechte reden; het geld maakt
liaar niet beter, niet godvruchtiger, niet nederiger,
niet meer onthecht. Volg hare deugden na en laat
u door den geest van uwen regel geleiden.
Zie omtrent dit punt nog eenige opmerkingen ge-
trokken uit de Onderrichting der novicen ten gebruike
der Predikheer en.
Hoewel bet gebruik van jaargelden en
spaargelden uit zicli zelve niet verboden noch aan den
regel tegenstrijdig is, daar het klooster daarover het
beheer heeft en de Overste het gebruik regelt, wordt
liet toch voor vele kloosterlingen eene gelegenheid
-ocr page 368-
380
om door de overtreding der armoede hunne ziel in
het verderf te storten. Maar al te licht beschouwen
zij die dit jaargeld genieten, zich als meesters daar-
van, meenen ten minste, daarop meer recht te hebben
dan anderen, vertoornen zich als het gebruikt wordt
voor anderen en niet voor hen alleen, en klagen
bitter in zulk geval, daardoor maar al te zeer toonende,
hoezeer zij aan het geld gehecht zijn en aan de voor-
deelen welke zij zich daardoor kunnen verschaffen.
Daarenboven is het te vreezen, dat zij zelven die
sommen voor ijdele en overtollige zaken zullen bezigen,
ten einde aldus hunne zinnelijkheid en ijdelheid te
voldoen.
In alle geval veroorzaakt dit geld hnn veel be-
kommering en verstrooing; zij denken veel meer aan
hetgeen zij kunnen koopen om in hunne vaak in-
gebeelde behoeften te voorzien, dan aan de plichten
van hunnen staat en aan de wijze waarop zij best God
kunnen dienen en hunne zaligheid bewerken
, hetgeen
nochtans de eenige zaak is waarom God hen op
deze wereld geplaatst en tot het religieuze leven
geroepen heeft.
Het gebruik der jaar- en spaargelden is gevaarlijk,
niet alleen voor elke religieus in het bijzonder, maar
ook voor eene gemeente. Dikwijls wordt daardoor
de regeltucht verbannen en eigen belang, verslapping
en wanorde
ingevoerd. Dit is een punt van groote
waakzaamheid voor de Oversten en Visitators.
-ocr page 369-
381
6.
Ik heb verlof.
Zeker kan dit woord alle onrust des gewetens doen
ophouden, doch dit verlof moet in ernst gegeven en
verkregen worden.
1°. Eene Overste kan geen ander verlof geven dan
voor datgene wat strekt tot het algemeen belang der
gemeente en tot bijzonder belang der religieuze. Zij
kan bijv. geen verlof geven tot het bezitten en ge-
bruiken van overbodige zaken: Dat het verlof dat de
Overste geeft voor het gebruik der religieuzen
, zoodanig
zij dat de zaken die hun worden toegestaan
, overeenkomen
met hun staat van armoede
, en dat er niets overtolligs
zij
(Kerkverg. van Trente Sess. XXV. C. 2.) Zij kan
ook geen onbepaald verlof geven, door bijv. aan eene
religieuze toetestaan, alles te nemen of te geven wat
zij wil, of naar welgevallen over haar jaargeld te
beschikken.
2°. Het stilzwijgen eener Overste, die ziet, doch
niets zegt, moet niet altijd als eene toestemming
beschouwd worden, omdat de vrees voor grootere
afwijking haar verplicht, datgene te ontveinzen wat
zij niet zou kunnen verbeteren zonder te doen morren
en haar gezag te wageu. Wij hebben er in het
Hoofdstuk der gehoorzaamheid reeds op gewezen.
3°. Er is een uitdrukkelijk verlof noodig in eene
zaak van eenig gewicht, als er geene ernstige reden
bestaat die ons belet, ons tot de Overste te wenden.
4°. Eenige godgeleerden veroordeelen rechtstreeks
elk verondersteld verlof, om de misbruiken die zouden
kunnen voortspruiten uit eene te gunstige uitlegging
-ocr page 370-
382
der meening van de Overste. Eeue veronderstelde
toestemming mag echter aangenomen worden voor
zaken van weinig gewicht, als de Overste niet te
spreken is, doch slechts op voorwaarde, dat men haar
daarna alles zegge wat men gedaan heeft, en dat
men kunne denken dat zij hare toestemming niet
zou geweigerd hebben.
5°. Het verlof der Overste moet met vrijen wil
gegeven, en niet door misleiding, door lastig aan-
houden, door bittere klachten of tranen afgeperst
worden; want in dit geval is het eene toegevendheid
en geen verlof; — indien men verlof verkrijgt door
het voorgeven eener reden die niet bestaat, of eene
andere reden die het zou doen weigeren, verzwijgt,
maakt dit het verlof ongeldig.
6°. Eenige religieuzen misleiden zich in de meening.
dat zij geen uitdrukkelijk verlof noodig hebben, onder
deze voorwendsels: 1°. omdat het een gebruik is iii
andere huizen, — 2". omdat verscheidene verstandige
en godvruchtige zusters het ook doen, — 3P. omdat
de Overste toegevend en goedaardig zijnde, gaarne
alles toestaat wat men haar vraagt, — 4°. omdat men
verplicht is, de verdiensten en bewezen diensten te
erkennen van haar, die het verlof neemt, — eindelijk
5°. omdat hetgeen men wil doen, ten voordeele van
het huis strekt.
Men bedriegt zich lichtelijk met aldus te redeueeren,
want alle verordeningen kunnen veranderen volgens
plaatsen, tijden en personen. Wat in het eene klooster
toegelaten is, is het niet altijd in een ander, waarin
de regel der armoede strenger verplicht. — De handel-
wijze van eene brave religieuze kan ook niet altijd
tot richtsnoer dienen voor eene andere. Zij kan
bijzondere reden hebben om te leven gelijk zij doet.
-ocr page 371-
383
Heeft zij er geene, dan handelt zij verkeerd; en hoe
braaf zij tot dusverre ook geleefd hebbe, is zij in dit
punt noch deugdzaam, noch voorbeeldig. — Als eene
Overste toegevend en goedaardig is en de diensten
wil erkennen, die gij aan de gemeente bewijst, mag
zij toch niet toestaan wat zij wil; en men heeft geen
recht om te veronderstellen, dat zij dit nu zou
doen. — Eindelijk al zoekt de Overste het belang
der gemeente, mag zij toch niemand, welke ook
hare verdienstelijke hoedanigheden zijn, naar wille-
keur ontslaan van haren plicht om verlof te vragen,
gelijk dit in den regel is voorgeschreven.
VIERDE ARTIKEL.
Zinsbedrog omtrent de zuiverheid.
Wij zullen in dit zoo gewichtig en teeder punt
spreken over:
1°. De natuur en den omvang der deugd en der
Gelofte van zuiverheid.
2". De schoonheid en de voordeelen der zuiverheid.
3°. De voorzorgen om de zuiverheid te beioaren.
4°. De verschillende zinsbegoochelingen omtrent de
zuiverheid.
-ocr page 372-
384
I.
Natuur en omvang der deugd en der
gelofte van zuiverheid.
1°. De zuiverheid in het algemeen is eene deugd
waardoor- men zich onthoudt van alles wat strijdt
tegen het zesde en negende gebod.
De religieuze zuiverheid is eene deugd waardoor men
uit vrijen wil en doorGelofte verzaakt aan alle vleeschehjk
genoegen in een minder volmaakten staat toegestaan. —
Door deze Gelofte blijft men maagd, en de religieuze
schenkt haar hart aan Jezus-Christus, gelijk eene jonge
dochter zich aan een wereldsch echtgenoot geeft.
Daarom noemt de H. Kerk de religieuzen de Bruiden
van Jezus-Christus.
Eene religieuze kan niet zondigen tegen de deugd
van zuiverheid zonder terzelfder tijd te zondigen tegen
de Gelofte van zuiverheid, omdat het doel der deugd
en der Gelofte hetzelfde is, en omdat de Gelofte nog
eene nieuwe en nauwere verplichting bij de algemeene
wet voegt; — waaruit volgt dat eene religieuze die
de deugd van zuiverheid overtreedt, terzelfder tijd
hare Gelofte schendt en twee zonden bedrijft.
De zonden tegen de zuiverheid welke rechtstreeks
deze deugd kwetsen, bedreven door gedachte, be-
geerte of daad met volkomen kennis en vrijen wil,
zijn volgens het algemeen gevoelen, doodzonden; er
bestaat geen kleinheid van stot, gelijk in andere
zonden. - - De zonden welke niet rechtstreeks de
zuiverheid kwetsen, als te vrije oogslagen, gevaarlijke
lezingen
, bijzondere vriendschappen, te groote gemeen-
zaamheden,
zijn grootere of kleinere zonden, naar-
-ocr page 373-
385
mate zij meer of minder blootstellen aan het gevaar
van in zinnelijke genoegens toe te stemmen.
2°. Door de Gelofte van zuiverheid verbindt zich
de religieuze:
1°. Geen huwelijk aan te gaan.
2°. Elke uitwendige en inwendige daad, reeds door
het zesde en negende gebod verboden, te vermijden.
Bij plechtige Gelofte van zuiverheid is de geprofeste
zuster niet in staat een huwelijk aan te gaan; het
zou in dit geval geheel ongeldig zijn.
Bij enkele Gelofte zou het aangegaan huwelijk geldig,
doch ongeoorloofd zijn, dat wil zeggen, zondig, èn
door de H. Kerk èn de heilige regelen der gemeente
waarin men professie gedaan heeft, verboden. — In
beide gevallen bevat deze zonde eene heiligschennis
e u strekt daarbij tot groote ergernis voor de maat-
schappij. Het is het grootste ongeluk dat eene reli-
gieuze overkomen kan.
»Het is waar", voegt een reeds aangehaald werk
hierbij, »dat de rampzalige, die hare plichten zoover
vergeet, dispensatie vraagt om hare ontrouw te kleuren
en hare wroeging te smoren; doch hoe moeielijk kan
zij genoegzame reden vinden om hare dispensatie te
rechtvaardigen! Deze dispensatie, slechts verleend
om grootere ontstichting te vermijden, zal haar ge-
weten altijd blijven bezwaren; de ongelukkige weet
dit maar al te wel, en de wereld zelfs bedriegt zich
daarin niet. De H. Kerk verleent die steeds met
den grootsten weerzin."
De Gelofte van eeuwige zuiverheid door wereldsche
personen, aangegaan zonder eenige betrekking op het
religieuze leven, is in de oogen der H. Kerk reeds een
zoo eerbiedwaardige en heilige staat, dat de Opperpries-
ters zich het geven dezer dispensatie altijd hebben voorbe-
25
-ocr page 374-
386
houden en haar nooit zonder gewichtige red-in geven;
hoeveel te meer wanneer bij de heiligheid der Gelofte
zich die der plechtige toewijding der professie voegt,
en aldus de ongetrouwheid aan God vergezeld gaat
van eene openbare en schandelijke ongehoorzaamheid
aan de H. Kerk.
Het kan gebeuren dat, door omstandigheden on-
afhankelijk van haren wil, de religieuzen haar klooster
moeten verlaten en van hare Geloften van armoede
en gehoorzaamheid ontslagen worden om de volstrekte
onmogelijkheid, waarin zij zich zouden bevinden, ze
te kunnen naleven; maar zij blijven altijd verplicht
tot het nakomen haver Gelofte van eeuwige zuiverheid,
daar deze niet binnen het bereik ligt der gewone
dispensatën der Geloften, en er is eene bijzondere
dispensatie noodig om een huwelijk aan te gaan; —
zoo groot is de eerbied, dien de H. Kerk voor
deze verbintenis heeft;—zoo naijverig toont de
H. Kerk zich , om voor haren goddelijken Bruidegom
die harten te bewaren, welke zich vrij willig aan Hem
geschonken hebben.
3°. De zuiverheid, zegt Mgr. Gay op eene zijner
schoone bladzijden, is eene gestrenge, sterke, naijve-
rige, kiesche, moeielijke, doch tevens allerzoetste deugd.
Zij is gestreng, omdat wij, om rust en kalmte
te behouden in een lichaam dat de zonde zoo woelig
en ontstuimig maakt, het bepaald moeten overheerschen;
men komt daartoe slechts door het hard te behandelen,
beter gezegd het te mishandelen. Het is eene sterke,
deugd; zij moet het zijn om gestreng te kunnen zijn
en haren zwaren plicht te vervullen. Zij moet dit
te meer zijn om te weerstaan aan de verleiding,
waardoor zij omringd is, want zij heeft dit eigen,
dat men haar slechts door vleierij aantast, en dat
-ocr page 375-
387
het vreeselijkste wapen dat haar vijand gewoonlijk
tegen haar gebruikt, bestaat in teederheid en lief-
kozingen. En daardoor wordi zij eene mannelijke
deugd. Wat de H. Schrift zoo dikwijls aanbeveelt
van als mannen te handelen, vindt hier rechtstreeks
toepassing. Het is nog eene naijverige deugd, naijverig
om God, wiens belangen zij verdedigt, wiens werk
zij doet, wiens gebied zij onderhoudt. Haar oog is
als eene vlam, hare hand als een brandende fakkel;
zij is gelijk aan den Cherubijn die het aardsch paradijs
verdedigde. Terzelfder tijd is zij van eene uiterste
kieschheid. Zij staat gewapend en strijdvaardig; doch
tevens is zij gelijk eene duif, gereed, bij het geritsel
van een voetstap op het dorre blad, de vlucht te
nemen; gelijk eene bloem, die het minste windje
ontroert, die een te sterke zonnestraal het hoofd doet
buigen, en die sterft bij de eerste aanraking van
den winter.
Zij is vreesachtig en bloost lichtelijk; zij zoekt de
schaduw en trekt zich terug; zij leeft in bescheidenheid,
in voorzorg, in matigheid. Daarom zijn hare zuster-
deugden de nederigheid, de versterving, de voor-
zichtigheid. Dit bewijst, dat zij eene zeer moeielijke
deugd is. Want vooreerst is zij eene samengestelde
deugd, die vele andere deugden veronderstelt, wier
hulp zij niet missen, buiten wier kring zij niet leven
kan. Daarenboven verplicht zij den mensch tot een
voortdurenden strijd. Het is eene deugd, die nooit
mag rusten noch sluimeren. De H. Joannes Clim.
noemt haar de schoonste verloochening der natuur, of
liever de zegepraal op de natuur behaald, eene edele
uitdaging door een sterfelijk lichaam toegeworpen aan
de hemelsche geesten, die niet kunnen vallen noch sterven.
Dit alles toont, dat zij niet gemakkelijk is in hare
-ocr page 376-
388
beoefening. Doch niettegenstaande dien arbeid, waarbij
men licht begrijpt, dat het lijden zich dikwijls komt
voegen, is deze deugd nochtans vol zoetheid; want
juist omdat zij de weelde en het genot van hier
beneden doet verstoten en verachten, doet zij óns
die van hierboven verdienen en bereidt zij de ziel om
ze te kunnen smaken.
II.
Schoonheid en voordeelen der zuiverheid.
1°. Iu de oogen zelfs van die wereld, die de
zuiverheid zoo weinig beoefent, omringt deze deugd
degene die haar met zorg bewaart, met een straal-
krans, die eerbied inboezemt.
Het heidensch Rome vereerde de maagden, die daar
eene afzonderlijke klasse vormden, en in wie men
iets goddelijks zag; zij werden belast met het onderhoud
van het heilig vuur; en wanneer de grootste der
Romeinen, ware hij Keizer of veroveraar, eene harer
op straat ontmoette, steeg hij als teeken van eerbied
uit zijn wagen. Als een ter dood veroordeelde mis-
dadiger het geluk had op zijnen weg naar de strafplaats
eene der gewijde maagden te ontmoeten, behoefde
deze hem slechts aan te raken om hem zijne genade
te verkrijgen. — Deze eerbied, zegt een schrijver
der oudheid, ontsproot uit de gedachte der Romeinen,
dat de godheid in de maagden woonde.
2". En hoe groot is dan wel in het oog van het
Katholiek geloof, hoe schitterend van schoonheid en
-ocr page 377-
389
heiligheid die zuiverheid die al haren glans en reinheid
put in den schoot der H. Kerk. — O, roept Salomon
uit, hoe schoon is een rein geslacht! Want deszelfs
nagedachtenis zal eeuwig leven
, omdat het èn bij God
in bij de menschen in aanzien is
(Wijsh. IV. 1).
De christelijke maagd alleen hiedt aan de majesteit
van den driewerf heiligen God het volledig offer van
geheel zich zelven, van hare ziel, haar lichaam, haar
hart, een offer dat zij dagelijks hernieuwt, — een
offer dat zij soms te midden van de vreeselijkste
aanvechtingen voortzet tot haren jongsten snik.
De christelijke maagd is de Bruid van Jezus- Christus,
en geeft Hem uit vrijen wil al wat zij aan een schepsel
had mogen geven : hare gedachten, hare liefde, haar
leven; en om Hem getrouw te blijven trekt zij tusschen
haar zelven en de schepselen een scheidingsmuur op,
die geen menschelijke macht ooit zal omverwerpen.—
En om zich in de gelukkige noodzakelijkheid te stellen,
slechts aan Hem te denken, en slechts niet Hem
bezig te zijn, verlaat zij alles wat haar slechts voor
een oogenblik van zijne liefde kan aftrekken.
De christelijke maagd is de zuster der engelen des
hemels,
door haren wil om rein te zijn gelijk zij, —
door haar streven om haar lichaam te onderdrukken,—
door de bedieningen die zij bekleedt, zijne bevelen
uitvoerende; — en, voegt de H. Bernardus hierbij,
is de zuiverheid der engelen gelukkiger, die der maag-
den
is verdienstelijker.
De christelijke maagd is seker het aangenaamste
aller schepselen op aarde in Gods oog,
omdat zij het
meeste streeft, Hem gelijk te worden; — zij is de
priesteres van God, die Hem een voortdurend offer
plengt; — zij is de tempel Gods, door niets onreins
bezoedeld; — zij is het altaar des Heeren, waarop zij
-ocr page 378-
390
zich zelve slachtoffert; — God op zijne beurt toonde
haar zijne liefde door zijnen Zoon eene maagd tot
moeder
te geven, als het schoonste, het heiligste dat
Hij in zijne liefde voor Hem vinden kon.
De christelijke maagd is de medehelpster der
II. Maagd;
zij is haar teedergeliefd kind, bare bescher-
meling, waarop zij met voorkeur hare gunsten uit-
stort, omdat zij haar gelijkt in datgene wat, buiten
de goddelijke moederschap, haar schoonste sieraad
uitmaakt. — Maria is de eerste die Gelofte heeft
gedaan van volkomen eeuwigdurende zuiverheid;
maagd en moeder, en moeder van den Bruidegom
der maagden, had zij een maagdelijken man tot
echtgenoot, een maagdelijken leerling tot steun in
haar weduwschap en tot aangenomen zoon. De
zuiverheid schijnt bij uitnemendheid het rijk te zijn
waarin Maria heerscht.
III.
Voorzorgen om de zuiverheid te bewaren.
De zuiverheid is eene teedere deugd; — het is een
broos vat,
dat wij in onze hand dragen te midden
eener woelige menigte, die ons van alle zijden dringt
eu door alle middelen tracht het aan onze hand te
doen ontsnappeu om het te breken of althans te
bezoedelen. Wij moeten ons dus met voorzorgen
omringen. — Wij zullen later zien, dat die voorzorg
vooral bestaat in de getrouwe naleving onzer plichten,
-ocr page 379-
391
hetgeen eene onmogelijkheid is zonder eene nauw-
keurige waakzaamheid.
Waakzaamheid in onze gewone gebeden, en bij
het ontvangen der HH. Sacramenten. De zuiverheid
is eene gave des Hemels. Ik heb begrepen, zegt
Salomon, dat de onthouding niet in de macht der
menschen ligt en ik ben die bij den gever aller gaven
wezen vragen. Het H. Sacrament des Altaars is het
Brood der engelen en de Wijn die maagden kweekt. —
De godsvrucht tot Maria is die sterke wal, waartegen
de pijlen des vijands niets vermogen. Het vluchten
der gevaren is noodzakelijk om de zonden tegen de
zuiverheid te vermijden, maar het is niet genoeg; —
de boetvaardigheid is noodzakelijk, maar zij is niet
genoeg; — de genade Gods alleen, zegt de Apostel,
kan ons ontheffen aan de wetten van het vleesch;
en om deze genade te verwerven, moet men ze door
Maria vragen.
Waakzaamheid om ons niet door den duivel der
hoovaardigheid te laten overheerschen, die ons den
mond wil sluiten, opdat wij onzen biechtvader onze
bekoringen zouden verzwijgen, onder voorwendsel
dat wij niet schuldig zijn; zeker behoeft men in de
biecht slechts de zonden te belijden, doch hoe kan
de biechtvader ons helpen, versterken, waarschuwen,
als hij onze neigingen niet kent en wij hem alleen
datgene willen mededeelen, waarover wij de absolutie
vragen ? Zij zij nzelden deugdzaam noch sterk degenen
die zich aldus in zich zelven besluiten, hetzij uit
eigenliefde, hetzij uit gebrek aan vertrouwen, gelijk
zij zeggen. — Eene der grootste genaden, die eene
religieuze welke door bekoringen aangevallen wordt,
aan God zou moeten vragen, zou zijn, openhartig
met haren biechtvader te kunnen omgaan. — Dit is
-ocr page 380-
392
eene genade, welke God gaarne geeft, wanneer men
Hem die vraagt met den oprechten wil van deugd-
zaam en gehoorzaam te zijn.
Waakzaamheid over onze gedachten, om aan geene
enkele gedachte ingang te verleenen die onze onschuld
kan bezoedelen, zelfs geene geheel ijdele gedachte,
geene onbepaalde, losse gedachten, die ons doelloos
medesleepen en ons doen mijmeren.
Waakzaamheid over onze begeerten, om niets te
willen wat den H. Geest, die in ons woont, kan
beleedigen. Wat blijft ons te begeeren, terwijl wij
een vader hebben die in alles voorziet?
Waakzaamheid over onze genegenheden, om niets
onreins noch zelfs iets vreemds te dulden in een hart
dat slechts aan Jezus, onzen Bruidegom, mag toe-
behooren. — Elke genegenheid, ware het ook eene
heilige genegenheid, die ons te zeer bezig houdt, kan
gevaarlijk worden.
Waakzaamheid over onze blikken, om den indruk
der uitwendige zaken en het gevaar der verleiding
te voorkomen. — De zuiverheid woont in onze ziel
als in haar heiligdom; ons lichaam vormt deszelfs
omheining; onze oogen zjjn de deuren dezer om-
heining; passen wij wel op, want de vijand staat
er voor... .
Waakzaamheid omtrent het slot, dat, zoo wij het
slecht bewaren, voor ons eene bron van bekoring
wordt. — Het wordt slecht bewaard bij open vensters,
die uitzicht op de straat geven, bij muren zoo laag
dat de vreemdelingen naar binnen kunnen zien.
Waakzaamheid in de spreekkamers, zelfs met onze
bloedverwanten, uit vreeze dat de nieuwstijdingen die
men ons mededeelt, de vragen die men ons doet,
-ocr page 381-
393
de vertrouwelijkheid die zoo natuurlijk is aan de
genegenheid die wij voor hen koesteren, voor ons
eene oorzaak worden van moeielijke en langdurige
bekoringen. Hoeveel gewetensangst is vaak veroorzaakt
geworden door te lange, te vertrouwelijke, te ijdele
gesprekken !
Waakzaamheid in ons lezen. Lezen wij niets zonder
verlof, zonder werkelijk nut, buiten den gestelden
tijd. — Geene dagbladen, geene samengeraapte stuk-
ken, die wij hier en daar vinden.
Waakzaamheid in de bekoringen, om den drift
tot genoegen door een kalmen, vaardigen, sterken,
edelmoedigen strijd te overwinnen.
Waakzaamheid in de gesprekken, om ons elk woord
dat strijdt tegen de welvoegelijkheid, te ontzeggen, —
elke nieuwsgierige vraag omtrent zaken die wij niet
moeten weten, — elke scherts die den stempel draagt
van wereldgezindheid, behaagzucht, dubbelzinnigheid,
wereldschen geest.
Waakzaamheid op de gevoelens van zelfbehagen
omtrent ons gelaat, onze talenten, onze behendigheid,
onze familie, onze godsvrucht zelfs.... De maag-
delijke zuiverheid der ziel is eene groote gave, zegt
de H. Augustinus; doch hoe kostbaarder zij is, hoe
meer ik voor haar de klip van het ijdel zelfbehagen
vrees. — Het wantrouwen van zich zelven voorkomt
den vernederenden val, waarvan de eenzaamheid
zulke treurige voorbeelden heeft gegeven.
Waakzaamheid in het werk. De ledigheid is de
moeder aller ondeugden, vooral der onzuiverheid.
De arbeid bewaart ons voor het mijmeren, onderdrukt
het lichaam door de onafscheidbare vermoeienis,
verwijdert de bekoringen, of verspreidt die lichtelijk
door het bezig houden van den geest.
-ocr page 382-
394
Waakzaamheid in onze houding, waakzaamheid in
alles, overal, met allen; waakzaamheid met onze Overste,
met onzen biechtvader, onze bloedverwanten; waak-
zaamheid vooral met de personen die wij, krachtens
onzen staat, moeten verzorgen of opvoeden, hetzij
met zieken , kinderen of armen! Het zijn voor ons
bronnen van zaligheid, doch ook bronnen van bekoring.
Naderen wij hen steeds met den eerbied, verschuldigd
aan hunne bewaarengelen, die hen beschutten en
ons beschouwen.
IV.
I.
Men gelooft, de deugd van zuiverheid te bezitten ,
omdat men geene neiging voor het huwelijk gevoelt.
De natuurlijke weerzin tegen het huwelijk is geene
genoegzame beweegreden om eene religieuze omtrent
hare deugd gerust te stellen. — Zonder een dier
wereldsche gedachten, kan zij den eerbied voor zich
zelve verbeten, indien zij deze woorden van den
H. Paulus vergeet: Doe dan de ledematen sterven
van den aardschen mensch
(Col. III. ö) ; en zoekt uwe
zinnelijkheid niet te voldoen door uwe begeerten te
-ocr page 383-
395
vervullen (Rom. XIII. 14). Wij zijn aan het vleesch
niet verschuldigd, volgens liet vleesch te leven
; want
indien gij leeft volgens het vleesch, zidt gij sterven;
maar indien gij de werken van het vleesch doodt door
den geest, zult gij leven
(Rom. VIII. 12, 13). Weet
gij niet
, dat gij de tempel Gods zijt, en dat de
Geest Gods in u woont ? als iemand de tempel Gods
ontheiligt, zal God hem verderven
(I Cor. III. 16, 17).
Welke lichtstralen, welke onderrichtingen in deze
laatste woorden!
Onze lichamen zijn de tempels van God; dus, zegt
Tertulianus, moet de zedigheid de bewaarster zijn en
den ingang steeds bewaken , opdat nimmer eenige ge~
dachte daarin dringe die de majesteit beleedige van
God, die daarin woont, en Hem zou verplichten ze
te verlaten.
Hoor nog eenmaal denzelfden Apostel: niet alleen
zijn onze lichamen de tempel der godheid door de
schepping; door de verlossing zijn zij de ledematen
van Jezus-Christus
geworden (I Cor. VI. 15) ; en door
deze goddelijke vereeniging van het Woord met de
menschelijke natuur hebben zij eeue nieuwe waar-
digheid verkregen, zij hebben zich volgens de natuur
en de genade vereenigd met het lichaam van Jezus-
Christus, en gelijk het zijne vergoddelijkt is, zijn de
onze ook vergoddelijkt. Wie zal dan, zoo vraagt de
Apostel, zijn licbaam durven ontheiligen ? Het is aan
Jezus-Christus zijne eigene ledematen ontnemen en
ze van zuiver en rein, als zij waren, onzuiver en onrein
maken, gelijk die eener vrouw die hare plichten
geschonden heeft.
Deze leer is voor alle christenen gelijk, doch heeft
voor u, religieuze, eene bijzondere kracht, omdat
uw lichaam heiliger is dan dat van de gewone ge-
-ocr page 384-
396
loovigen; want de Gelofte van zuiverheid heeft het
op eene bijzondere wijze voor den dienst van God
bestemd, en het heeft daardoor eene nieuwe toewijding
ontvangen.
Zie dus, welken eerbied gij moet bebben voor uw
eigen lichaam, met welken eerbied en hoogachting
gij het moet behandelen, vooral omdat gij meermalen
moogt aanzitten aan de tafel des Heeren en aldus
eenigermate de levende ciborie van Jezus-Christus
wordt.
De zedigheid moet uwe eerste en geliefkoosde deugd
zijn. Hetzij met uwe medezusters, hetzij alleen in
uwe cel, onder het oog der uienschen of onder het
oog van God, dat u altijd volgt, zoo in licht als
duisternis, in ziekte als in gezondheid, veroorloof
u nooit het minste dat strijdt tegen deze deugd. Laat
u in de wijze van u te Meeden, u zelve of anderen
te verzorgen
steeds geleiden door de grootste voor-
zichtigheid, door de grootste welvoegelijkheid; zij
die deze deugden veronachtzaamt, stelt zich bloot
aan het gevaar van de zuiverheid te verliezen. Zoek
in dit punt niet, voor ruim van geweten door te
gaan: wees eenvoudig, doch voorzichtig, en eerbiedig
uwen engelbewaarder, ten minste zooveel als gij eene
medezuster zoudt eerbiedigen. Een weinig overdreven
zorg in dit punt is niet af te keuren.
Aldus zult gij, volgens de schoone uitdrukking
van den H. Paulus, God verheerlijken, hem in uie
lichaam dragende
(I Cor VI. 20).
-ocr page 385-
397
II.
Men vermeent de deugd van zuiverheid te bezitten,
omdat men geene bekoringen tegen die deugd gevoelt.
Vertrouw die kalmte niet, welke meer oppervlakkig
dan werkelijk is. Er ligt daarin van den kant van
den duivel eene list, waardoor hij reeds menig droevig
slachtoffer gemaakt heeft.
De duivel laat u misschien zes maanden, misschien
een jaar met rust, opdat gij in uwe waakzaamheid
moogt verslappen, opdat gij u een bezoek, eene
lezing, eene lichtzinnigheid zoudt toelaten, die gij
eertijds zoudt vermeden hebben, opdat gij. tevreden
over u zelve, -u aan eene gedachte van hoogmoed
zoudt overgeven en door God verlaten zoudt worden.
Pas op, want de duivel is een listig aanvaller;
dan eens verbergt hij zich of vertoont zich ten halve;
dan komt hij als een dief met afgemeten tred, be-
schut door den slaap, waarin hij u heeft gedompeld;
dan houdt hij zich dood, herrijst, verschijnt plotseling,
en werpt u omver.
De ziel zoowel als het lichaam kan overvalle»
worden door eene zedelijke beroerte en een plotse-
Hngen dood. Wat kan die veroorzaken ? Eene onvoor-
nchtigheid, een woord, eene lezing, een bezoek.

Wij hebben hetzelfde wellicht tien malen gedaan,
gehoord, gezien, zonder dat het ons schaadde... .
Je duivel wachtte. Lang te voren bereidt hij den
Tal eener ziel, vooral eener religieuze . . . Zoo noodig,
werkt hij twee, drie, tien jaren daaraan. Hij voorziet
-ocr page 386-
398
de gebeurtenissen, bespiedt de omstandigheden, ver-
wekt betrekkingen en doet sluimerende genegenheden
ontwaken!....
O, vertrouw noch op uwe vroegere deugd, noch
op uwe tegenwoordige kracht; waak en bid, opdat
gij, door de toestemming van uwen wil, niet in be-
koring valt.
III.
Men vermeent de deugd van. zuiverheid te bezitten,
terwijl men eene te teedere genegenheid voedt
voor eene medezuster.
Reeds hebben wij, van de liefde sprekende, het
gevaar aangetoond dezer vriendschappen, eenvoudig
bijzondere vriendschappen genoemd, doch welke men
veelal zinnelijke vriendschap moet noemen.
In het begin is deze vriendschap voor eene mede-
zuster slechts genegenheid; doch daar zij rust op de
jeugd, schoonheid, lieftalligheid, schitterende talenten,
daar zij zich openbaart door teedere woorden, daar
zij de gedachten bezig houdt gedurende het gebed,
daar zij zich vertoont door veelvuldige oogslagen en
vrijheden, die men zich in tegenwoordigheid van anderen
niet zou durven toestaan, hoewel zij de palen der
welvoegelijkheid niet te buiten gaan, is deze vriend-
schap een hartstocht geworden; het is niet meer de
zuivere christelijke liefde, het is het begin der onheilige,
zinnelijke liefde. Eene eerbiedwaardige Overste der
XVII eeuw zegde, door ervaring geleerd, deze wel
eenigszins ruwe woorden: In het klooster moet men
-ocr page 387-
399
elkander beminnen als engelen en vluchten als duivelen.
Deze gehechtheden des harten duren, als men niet
zorgt ze in het begin met tak en wortel uit te
roeien, soms jaren lang, en zijn voor de zuiverheid
veel gevaarlijker dan men wel meent.
Men ontveinst ze eerst, men wil er niet voor uit-
komen; men doet zijn geweten zwijgen, men verstoot
alle raadgevingen, waarschuwingen, berispingen,
zelfs het verbod eener Overste; en daar men zich
niet ziek gevoelt neemt men noch voorzorgen noch
geneesmiddelen.
Men vergeeft zich die gemakkelijk, omdat men meent
het recht te hebbeu zich die te vergeven, de voor-
wendsels ontbreken nooit: het is eene wettige vriend\'-
schap
, — zij heeft niets zinnelijks, zij geleidt mij
tot het goede,
ik bid beter met en bij die zuster of
wanneer ik aan haar denk,
ik kan die vriendschap
niet missen....
Men knoopt ze dagelijks vaster aan. — Die banden
des harten zijn eerst zijden draden, zeer fijn in het
nog,
doch zeer moeielijk te breken; langzamerhand
worden zij zoo sterk als draden tot een koord samen-
gesnoerd;
en allengs vormen zij die ijzeren ketenen,
waarvan de H. Augustinus spreekt en die hij slechts
met zooveel moeite kon verbreken.
O mijne zuster, keudet gij toch eens voor goed
het geluk, den vrede, de rust der ziel die al hare
banden verbroken heeft en alleeu met God leeft!
Licht, vrijheid, kalmte, tevredenheid, dat alles woont
in haar! God doet zich gevoelen, Hij vertoont zich,
Hij bemint; en het is dan, maar slechts dan alleen,
dat het religieuze leven de weerschijn wordt van den
hemel, en het klooster, hoedanig het zij, het voor-
portaal van het paradijs!
-ocr page 388-
400
Hoor, wat de H. Pranciscus van Sales te dien op-
zichte leert; het is wel bijzonder over de vriendschap
met xoereldsche personen dat hij spreekt, maar hetzelfde
laat zich van de vriendschap onder religieuzen zeggen:
»Dikwijls bedriegt Satan die personen die elkander
liefhebben. Men begint met eene deugdzame liefde;
maar als men niet oppast, wordt het weldra eene
ijdele liefde, vervolgens de zinnelijke en dan de
vleeschelijke liefde! Ja zelfs in de geestelijke liefde is
ditzelfde gevaar te vreezen, als men zich niet met
wantrouwen en waakzaamheid wapent. Als de duivel
de geestelijke liefde wil bederven, tracht hij in het
hart eenige gesteltenissen te dringen, die voor de
zuiverheid niet gunstig zijn. Ik roep luide voor al
wie hooren wil: snoei, snijd en kerj; vermaak u
niet in het tornen en losmaken dezer banden, doch
breng er spoedig het vuur en het staal aan; want
men moet de liefde niet sparen, die strijdt tegen de
liefde van God."
IV.
Men gelooft de deugd van zuiverheid te bezitten , terwijl
men zich wereldsche gemeenzaamheden veroorloojt.
Wij geven hier het woord aan den H. Vincentius
a Paulo, die tot zijne geliefde liefdezusters zegt:
»De minzaamheid is gebrekkig, wanneer men zich
stroef, stuursch, onaangenaam, met een treurig gelaat
vertoont, zoodat men het hart verstijft van al degenen
die men nadert. De minzaamheid is ook gebrekkig,
-ocr page 389-
401
wanneer men ze overdrijft, bijv. als men iemand
aan eene medezuster hoort zeggen, hoe zij ze bemint,
als zij haar met de hand vat, met den arm om het
midden neemt, haar omhelst enz. Dat alles is verkeerd
tusschen de zusters, doch veel erger nog met wereldsche
personen. Gedenkt, mijne dochters, dat de overdreven
liefde, die men iemand betoont, wel minzaamheid,
maar eene verkeerde, misdadige minzaamheid is. In
eene andere Conferentie zegt hij: > Het is goed zich
te vermaken, doch men moet het luidkeels lachen
en de onwelvoegelijke manieren vermijden. DeH. Paulus
leert hetzelfde: Verheug u, doch zoo dat uwe zedigheid
uitschijne,
u wachtende elkander aan te raken. O
mijne dochters, past hier wel op, want de duivel
verbergt daaronder een valstrik, dien gij niet ziet..."
V.
Men gelooft de deugd van zuiverheid te bezitten,
terwijl men zich alle vrijheid in het le^en veroorlooft.
Er ligt voor eene religieuze een groot gevaar in
let lezen, zoo zij dit doet zonder oordeel, zonder
voorzichtigheid, zonder verlof en als in het geheim.
Wij weten wel, dat er in de kloosters geene slechte
Wken zijn, en dat degene die eenig gevaar zouden
aanbieden, als uitsluitend voor de Overste, voor de
ziekenverpleegster enz. bestemd, voorzichtig wegge-
sloten worden; maar langs rechte of slinksche wegen
\'Omen dagbladen in huis, en zelfs in de Katholieke
Waden komen vaak bladzijden voor, die de reinheid
van een aan God toegewijd hart kunnen besmetten.
26
-ocr page 390-
402
Gewetensangsten en bekoringen hebben vaak hun
ontstaan gevonden in de kolommen van een feuilleton
uit eene courant, als pakpapier in het klooster ge-
slopen, en door een nieuwsgieurig oog verslonden.
Wees dus voorzichtig en laat u niet door de
nieuwsgierigheid medesleepen. Zeg niet: Dit alleen
maar!
als de zinnen opgewekt zijn, staat men niet
licht stil, en men is zoo slim om zich het vervolg
van een verhaal, dat ons boeit, te verschaffen.
Uwe schoolboeken, de Geschiedenis vooral, bieden
in die huizen waar onderwijs gegeven wordt, ook
werkelijke gevaren aan, zoo niet voor het hart, dan
voor den geest; vraag dus raad aan de priesters
die u besturen, alvorens voor uwe leerlingen of voor
u nieuwe boeken in te voeren. Het Geloof is even
teeder als de zuiverheid; een enkele zin, strijdig met
de leer der H. Kerk, kan oorzaak worden van be-
koringen tegen het geloof, die zeer moeielijk te
overwinnen zijn.
Vertrouw ook omtrent de boeken, die gij als prijzen
geeft, niet geheel op uwe katholieke uitgevers, die,
zeker zonder eenig kwaad inzicht, dikwijls boeken
uitgeven welke wij noch aan u noch aan uwe kinderen
zouden laten lezen. Wees voorzichtig in het onderzoek
dezer boeken; lees een verhaal dat u hartstochtelijk
voorkomt, niet ten einde. Er is weinig aan gelegen, dat
gij het ter zijde legt; doch er kan oneindig veel aan
gelegen zijn, dat gij het leest en doet lezen.
-ocr page 391-
403
VI.
Men gelooft de deugd van zuiverheid, te bezitten,
zonder dat men de versterving beoefent.
De versterving is het zout, dat het bederven van
het vleesch voorkomt, zij is liet juk, dat de opstand
belet. Daarom zegt de H. Paulus: Ik kastijd mijn
lichaam en houd het in bedwang
(I Cor. IX. 27); als
hij Timotheus den raad voorschrijft dien hij aan de
geloovigen geven moet, beveelt hij hem aan, aan de
weduwen, en bijgevolg aan de maagden, de versterving
te prediken: want, zegt hij, zij die leeft in genot,
is levend dood (I Tim. V. 6), dood voor God, al
moge zij levend schijnen. Als het lichaam niet in
bedwang wordt gehouden, onderwerpt het zich moeie-
lijk aan de goddelijke wet; langzamerhand overmeestert
het de ziel en sleept haar mede.
Zuiver leven zonder zijn lichaam te kastijden, —
zijne neigingen willen bedwingen zonder zich ont-
beiïngen op te leggen, is niet mogelijk. De deugd
van zuiverheid is niet gewoon te leven in een lichaam
dat men vleit.
Zeker doet men in het klooster geene Gelofte van
versterving
, doch men doet Gelofte van zuiverheid;
het een is in het ander opgesloten; de zuiverheid is
het doel, de versterving is het middel. De religieuze
die zou beweren, de zuiverheid te bezitten, doch zich
niet zou versterven, zou eene leugenaarster zijn.
Daar het door middel onzer zintuigen is dat de
duivel ons bekoort, ons zijne indrukken inprent, ons
lokt en onzen wil zoekt mede te sleepen, zijn het
onze zintuigen die het voorwerp moeten zijn van eenen.
-ocr page 392-
404
bijna aauhoudenden strijd. Wij hebben reeds gezegd,
hoe wij ze moeten bestrijden.
Herlees die bladzijden nog eens, en gij zult zien
dat die strijd niets verschrikkelijks heeft, zoo wij
dien onder Gods oog en met zijne hulp volvoeren.
Wij behoeven onze zintuigen niet te vernietigen;
o neen, wij behoeven ze slechts op hunne plaats te
zetten.
Wij vragen orde, geen opstand. God is de
meester der ziel, de ziel is meesteres der zintuigen,
«Ie zintuigen zijn dienaars van God en van de ziel;
zij moeten gehoorzamen.
In elke Communauteit legt de regel eenige licha-
melijke verstervingen op, als: onthouding buiten die
dagen waarop ze door de H. Kerk worden voorge-
schreven, — vasten, — lijfskastijding, — kruisgebeden
enz. Onderwerp u grootmoedig aan deze voorschriften,
doch vermeerder ze niet uit eigen beweging, zonder
uitdrukkelijk verlof; gij zoudt uwe gezondheid kunnen
schaden, en de duivel zou van dien ijver partij trekken
om u gevoelens van hoogmood in te boezemen.
Ziehier eenige verstervingen die noch uw lichaam,
noch uwe nederigheid kunnen schaden. — Versterf
u in het slapen, door bij het eerste teeken op te
staan; schud krachtdadig die dikwijls slecht ingebeelde
vermoeienis af die uwe leden bezwaart; het vraagt
dikwijls meer kracht, het bed te verlaten, dan zich
ten bloede te geeselen.
Men kan zich versterven in het werken, door geene
enkele minuut te verliezen, niettegenstaande de ver-
veling , den weerzin, de weinige kans tot slagen; —
door zich oplettend en als geboeid te houden voor
een werk dat ons niet bevalt en misschien zwaar en
moeielijk is. Het dagelijksch werk, het werk van
den vroegen morgen tot den laten avond, het zware
-ocr page 393-
405
werk dat de krachten des lichaams uitput, het werk
strekkende tot de groote boetvaardigheid, de ver.ster-
ving der zinnen, des harten en des lichaams, ziedaar
wat de heilige zuiverheid bewaart, ziedaar wat de
lelie der onschuld in vollen bloei behoudt.
Men kan zicb versterven in de zucht tot spreken,
die dikwijls zoo groot is, dat deze versterving kan
opwegen tegen het dragen van een haren kleed. Het
is dikwijls zeer moeielijk, doch ook zeer verdienstelijk,
een aardig woord, eene nieuwsgierige vraag, een
geestig antwoord te wederhouden, eene beleediging,
eene spotternij onbeantwoord te laten, of voor ongevoelig
door te gaan.
Men kan zich versterven in het voedsel, door niet
te kiezen, dankbaar aan te nemen wat ons gegeven
wordt, den eetlust te bedwingen, zich te onthouden
van verschillende kleine zaken, die niemand bemerkt,
doch die onze zinnelijkheid streelen.
Men kan zich versterven in de houding en de zucht
naar gemak,
door nooit de zedigheid en welvoege-
lijkheid uit het oog te verliezen, hetgeen veel moeie-
lijker is dan men wel denkt. — Door niet toe te
geven aan die voortdurende zucht naar beweging en
door het matigen van den gang. — Door zich niet
te beklagen over een kleed dat slecht past, over een
schoen die knelt, over een hard bed, over een slecht
gesloten venster of deur.— O hoe kan men, zonder
iets zonderlings te doen, zijne zinnen bedwingen!
-ocr page 394-
406
VII.
Men vreest de zuiverheid verloren te hebben,
ah men hevig bekoord wordt.
Gij wordt bekoord, hevig, onophoudelijk bekoord,
des te beter, zegde een heilige; dit bewijst dat gij
den duivel niet toebehoort! Zij die hem toebehooren,
gaan alleen naar de hel, de duivel behoeft ze er niet
heen te trekken. »Men belegert geene vesting, die
men reeds in zijne macht heeft, zegt de H. Franciscus
van Sales; zoo lang de sti\'ijd duurt, kan men zeker
zijn, dat men niet heeft toegestemd." Er zijn menschen,
voegt deze Heilige er bij, die zich verbeelden dat
alles verloren is, als zij door gedachten van god-
lastering en goddeloosheid worden aangevallen; en
zij verbeelden zich, dat zij geen geloof hebben. Doch
zoolang deze gedachten mishagen, kunnen zij niet
schaden, en die onstuimige wind dient om hare deugd
des te diepere wortels in het Geloof te doen schieten!
Hetzelfde kan men van de bekoringen tegen de zui-
verheid
zeggen.
Het is vernederend,zeer vernederend, zijne verbeelding
vervuld te zien met de onbetamelijkste dingen, zijn
hart getroffen te gevoelen door zaken die men verfoeit,
in zijn lichaam een weerstand te ontmoeten waarover
men bloost; — maar die vernederende toestand moet
ons niet ontstellen. — De ontsteltenis is een kwaad,
en het eene kwaad geneest het andere niet; de ont-
steltenis is eene zwakheid en het uitwerksel der lafheid,
doch niet van de nederigheid; — het uitwerksel der
eigenliefde, doch niet van de liefde tot God en het
-ocr page 395-
407
vertrouwen, in God. Waarom zich ontstellen in de
bekoringen tegen de zuiverheid?
De grootste Heiligen
hebben die ondervonden. De H. Paulus was tot den
derden hemel opgenomen, en voelde nochtans den
prikkel van het vleesch; de geest van Satan deed
hem veel lijden, hij gevoelde de wet zijner ledematen
die aan de wet van den geest weerstond en hem onder
het juk der zonde wilde geboeid houden. De H. fiiero-
nymus had in de woestijn zijn lichaam door het vasten
en waken uitgeput, doch ondervond de meest verne-
derende bekoringen; en te midden der scorpioenen
en wilde dieren, welke zijn eenig gezelschap uitmaakten,
verbeelde hij zich te Rome te zijn te midden der
verleidelijkste vermaken. Was de H. Benedictus, die
groote patriarch van het Westen, niet genoodzaakt
zich in de doornen te wentelen, om het gevoel der
wulpschheid door het gevoel der smart uit te dooven?
Waarom zich ontstellen in de bekoringen tegen de
zuiverheid?
Slechte gedachten zijn geene zonden, eene
bezoedelde verbeelding is geene zonde, eene neiging
tot onzedigheid is geene zonde, de indrukken en de
onvrijwillige gevolgen der bekoring zijn geene zonde;
slechts dan is er zonde als de wil toestemt, en de
geheele hel vermag niets tegen den wil, die door de
genade ondersteund wordt en vast besloten is, zijne
toestemming tot elk zinnelijk genot te weigeren.
Waarom zich ontstellen in de bekoringen tegen de
zuiverheid?
God laat die toe, en wij moeten zijne
inzichten aanbidden; Hij laat ze toe om ons onze
zwakheid te doen kennen en ons aan te zetten, onzen
toevlucht tot Hem te nemen; — Hij laat ze toe om
in ons de tegenovergestelde deugd te bevestigen en
te vermeerderen; Hij laat ze toe om ons de zonden
onzer jeugd te doen boeten, opdat, zegt de H. Augus-
-ocr page 396-
408
tinus, de ziel hare straf vinde daar waar zij haar
genoegen gezocht heeft, en dat zij boetvaardig-
heid doe door dezelfde zaken, die hare vorige zonden
veroorzaakt hebben; Hij laat ze toe, doch hoe hevig
ze ook mogen worden, mogen wij toch vast vertrouwen,
dat Hij de macht van den vijand zal beperken en
dat Hij die getrouw is in zijne beloften, zooals de
H. Palus zegt, niet toe zal laten, dat wij boven onze
krachten bekoord worden.
Waarom zich ontstellen in de bekoringen tegen de
zuiverheid?
De ontsteltenis is de oorzaak der gewe-
tensangsten, die later ontstaan. Angstvallige zielen
vreezen in de bekoring te hebben toegestemd, juist
omdat zij zich ontsteld hebben, en bijgevolg niet
weten wat er in haar hart is omgegaan op het oogenblik
dat zij den vrede verloren; daarenboven verzwakt die
ontsteltenis de krachten der ziel, vermindert de vrijheid
van geest, vermeerdert zelfs de bekoring, even als
een stok, in troebel water bewogen, het hoe langer
hoe vuiler maakt.
Men moet dus in de meest vernederende bekoringen
altijd de bedaardheid, de vrijheid van geest, den vrede
des harten
, het vertrouwen op God behouden. Als
men van zijnen kant gedaan heeft wat men redelijker-
wijze doen kon om niet in de bekoring te vallen,
moet men zich met moed wapenen en den vijand
verachten. De groote H. Antonius verweet den duivel
zijne onmacht, en om zijne broeders tot den strijd
te bemoedigen, zegde hij hun: Gelooft mij, mijne
broeders, de duivel is zwakker dan gij denkt; hij is
bang voor het waken der godvruchtige zielen, voor
hare gebeden, haar vasten, hare vrijwillige armoede,
hare barmhartigheid, hare ootmoedigheid, en vooral
hare vurige en teeder e liefde voor Jezus- Christus. Het
-ocr page 397-
409
teeken van het II. Kruis alleen kan al zijne pogingen
verijdelen en hem op de vlucht jagen.
Ontstel u ook niet in de biecht. — Wees kort en
duidelijk. Na het soort van bekoring genoemd te
hebben, hebt gij slechts een dezer drie dingen te
zeggen: Ik heb zoo dikwijls toegestemd, — of ik heb
niet toegestemd
, of wel ik weet niet of ik toegestemd
heb, en beschuldig mij voor zoover God mij schuldig kent.
Een lang onderzoek voor de biecht om te zien,
in hoever men heeft toegestemd, is zeer gevaarlijk.
Het wekt de verbeelding op, roept de bekoring terug,
en onderhoudt de begeerlijkheid. —
Het vermindert
zelfs allengs den afschuw der doodzonde en doet die
heilige schaamte der ziel verliezen. Indien men de
onzuiverheid zelfs niet mag noemen, hoeveel minder
mag men er aan denken.
VIII.
Men vermeent verplicht te zijn, de bekoringen tegen
de zuiverheid rechtstreeks te bestrijden.
Vele angstvallige zielen vreezen in de bekoring te
hebben toegestemd, als zij die niet rechtstreeks be-
streden
hebben. — Zinsbedrog.... Men stemt in eene
bekoring toe door een vrijwillig behagen; men is
nooit schuldig, als men haar veracht. Dit is zelfs
de verstandigste raad. Eenige Vaders der Woestijn,
vraagden elkander, hoe zij de vreeselijke bekoringen
die hen teisterden, bestreden. — Ik, zegde de eene,
overweeg de afschuwelijkheid der zonde. — Ik, zegde
een andere, roep de bescherming der H. Maagd
Maria in. — Ik, zegde een derde, veracht den duivel
-ocr page 398-
410
en zet mijn werk in de tegenwoordigheid Gods vlijtig
voort. — Dit, zegde de oudste, is de beste oefening ;
zij behoudt u in eene volkomene vrijheid van geest,
vermoeit geen uwer zielsvermogcns en staat altijd in
uwe macht.
Hoewel al de meesters van het geestelijk leven,
en de schrijver van den Geestelijken strijd in het
bijzonder, ons leeren dat men de bekoringen van
hoogmoed of wraakzucht rechtstreeks moet aantasten,
verbieden allen uitdrukkelijk de bekoringen tegen de
zuiverheid te onderzoeken
, en bevelen ons onzen geest
daarvan af te trekken en ons op eenige wijze te ver-
strooien , zelfs als de bekoring te hevig loordt, het werk
waarmede wij ons onledig houden, zoo mogelijk te ver-
wisselen tegen een ander dat onzen geest meer bezig houdt.
Het is door de vlucht en niet door den strijd, dat
men deze bekoringen het beste overwint. Hoe meer
men met deze gedachten worstelt, hoe meer men er
zich mede bezig houdt, hoe meer zij zich in onzen
geest vestigen. Verstrooi u dus, wandel, zing, ga
eenig verlof vragen;..... maar, ik bid u, raak het
slijk niet aan, al is het slechts om het af te borstelen;
het zou u altijd bezoedelen! Zoek ook niet angstig
na, wat de bekoring heeft veroorzaakt, in hoeverre
gij hebt toegestemd; doch als de vrede teruggekeerd
is, dan stel u in Gods tegenwoordigheid, en vraag
Hem eenvoudiglijk: Mijn God, heb ik gezondigd?
God die uw goeden wil gezien heeft, wiens oog u
in den strijd gevolgd heeft, die uw streven heeft
gade geslagen, zal u ook doenkenuen, of gij werkelijk
doodzonde bedreven hebt. — Wanneer er twijfel is
in uwen geest, — daar gij toch niet vrijwillig aan
Jezus wilt mishagen en u met Hem door het gebed
veréénigd houdt, —wanneer gij u herinnert, dat het
-ocr page 399-
411
u leed deed van zoo bekoord te worden, dat gij
gedurende de bekoring Jezus, Maria, uwen Engel-
bewaarder hebt aangeroepen, dan moet gij den vrede
bewaren en gerust tot de H. Communie blijven gaan.
De heilige Kerkleeraars komen allen overeen, dat
eene angstvallige ziel, als zij zich herinnert gedurende
de bekoring Maria te hebben aangeroepen, gerust
moet zijn; want Maria heeft haar voor doodzonde
bewaard. — Vraag dit nog aan uw biechtvader; hij
zal dit besluit goedkeuren.
IX.
Men vermeent de bekoringen tegen de zuiverheid door
bijzondere boetplegingen en vasten te moeten bestrijden.
In den grond bestaat deze verplichting niet; en
zoo eenige Heiligen groote oefeningen van boetvaar-
digheid gedaan hebben, moet hun voorbeeld ons meer
tot stichting dan tot onbescheiden navolging opwekken.
Men moet zich versterven, gelijk wij reeds zegden;
maar men moet hierin, gelijk in alle andere zaken
met voorzichtigheid en beleid te werk gaan. Het is
juist niet in de lichamelijke verstervingen, als boet-
kleeden, vasten enz., dat men een middel moet zoeken
tegen die bekoringen; deze verstervingen zouden,
zoodra zij eenigszins overdreven werden, uwe ge-
zoudheid benadeelen en uwe kracht verminderen, en
beide behooren niet aan u, maar aan God en aan
uwe gemeente, die het recht heeft zich daarvan te
bedienen. Daarenboven kunnen deze verstervingen
-ocr page 400-
412
uw gestel benadeelen en juist een tegenovergesteld
uitwerksel ten gevolge hebben, als wat gij er van
verwacht.
Wat veel gemakkelijker en zonder het minste
gevaar, voor uwe eigenliefde vooral, den opstand uwer
driften
zal onderdrukken, wat moe verhitte verbeelding
zal bedaren ,
is de gewoonte van een welgeregeld leven,
en de verplichting die gij u zelven zult opleggen
, van
zeer getrouw te zijn aan de kleinste punten zelfs van
uwen regel,
— het nauwkeurig nakomen van het
gewone leven, dat volgens de Heiligen de zwaarste
versterving is,—het stilzwijgend verdragen der fouten,
verkeerdheden, grillen en luimen uwer medezusters, —
het stilzwijgen over die duizenden kleinigheden, die
als zooveel speldenprikken u den geheelen dag iets
te lijden geven, — de getrouwheid om u zelve altijd
in eene onverstoorbare gelijkheid van humeur te houden.
Niets is beter in staat om de natuur te onderdrukken,
te buigen, te vormen dan de eentonigheid van een
altijd gelijkvormige levenswijze, waarin men, altijd
naar een zelfde doel strevende, altijd ernstig bezig
is. Het is den dood verklaren aan de gemakzucht,
den dood aan den hoogmoed, den dood aan de over-
haasting, den dood aan de eigenliefde, en te midden
van zulk een algemeen graf staan de zinnen niet
lichtelijk op.
Wat nog op afdoende wijze den opstand der driften
zal bedaren, is de dagelijks hernieuwde toewijding
aan de u toevertrouwde bediening en het kalm en
edelmoedig omhelzen van alle moeielijkheden aan die
bediening verbonden.
— Hoeveel walging moet men
overwinnen, hoeveel tegenzin bestrijden, hoeveel
versterving moet men plegen om tien en meerjaren door
te brengen met kinderen, met armen, met zieken!
-ocr page 401-
413
Met de kinderen door hun weinigen aanleg, kunne
luiheid, verstrooidheid, onleerzaamheid, onbeschaafd\'
leid, somtijds door hunne on zindelijkheid, hun kwaden
wil en ongodsdienstigheid;
— met de armen en zieken
door hunne ruwheid, ondankbaarheid, ongevoeligheid,
ongeduld, ontevredenheid, onwetendheid, hunne walge-
lijke wonden , hunne ziekten van allerlei aard, hun dood
voorafgegaan dikioijls door een vreeselijken doodstrijd.
Ziet gij niet, hoeveel moed, standvastigheid, geloof,
deugd in één woord, er noodig is om al de ver-
moeienis, het lijden, de verveling te verdragen van
uwen roep en dit alles te verdragen met een kalm
en tevreden gelaat ? O nog eens zeg ik u, leg u toe
op uwe plichten;
als de duivel der zinnelijkheid u
aantast, dan leg u nog meer op moe plichten toe;
deze strijd tegen de kieschheid en teergevoeligheid
der natuur overtreft verre, geloof mij vrij, het vasten,
de boetpleging, door uwen regel niet gevraagd.
A^oeg bij dit stoffelijk werk, als ik het zoo noemen
mag, nog die verschillende oefeningen van waak-
zaatnheid,
waarvan wij gesproken hebben, het gebed,
de
ƒƒ. Communie, de godsvrucht tot de H Maagd,
ilc openhartigheid jegens den biechtvader, de nederig-
lieid....
en vertrouw op den God dien gij wilt dienen.
In het uur van uwen dood zult gij met den profeet
kunnen zingen: Gezegend zij de Heer, mijn God,
mijne handen tot den strijd gewapend en mijn arm
lot den krijg geoefend heeft
(Psalm CXL1II).
-ocr page 402-
414
X.
Men meent zich geene enkele genegenheid te mogen
veroorloven en zich zelfs niet aan zijne
Communauteit te mogen hechten.
Deze begoocheling is de vrucht van een zwakken,
benarden, onverstandigen geest. Gelukkig komt zij
zelden voor, doch men vindt licht in eenegemeente
twee of drie zusters onder dien verderfelijken invloed
kwijnende. Zij maakt haar ongelukkig, want zij plaatst
haar in een toestand van gedwongenheid en vult
haren geest met onbillijke gedachten en lichtvaardige
oordeelvellingen; zij is schadelijk voor de gemeente,
omdat zij de onderlinge genegenheid der zusters terug
houdt, en onder voorwendsel eener denkbeeldige vol-
maaktheid
haar het hart sluit, haar aanzet zich van
hare medezusters en Overste af te zonderen, en zich
bijna als vreemdelingen in de gemeente te beschouwen.
Die nauwhartigheid, zoo tegenstrijdig aan den
religieuzen geest, kan zeker uit andere oorzaken
voortspruiten, bijv. uit gekrenkte ijdelheid, uit de
overdreven hoogschatting van eigen talent en ver-
bittering , omdat men niet gebruikt wordt zooals men
zou willen; maar de groote oorzaak die haar vaak
ongeneesbaar maakt, is de overdrijving. In een klein-
geestig gemoed is niets zoo vasthoudend als de valsche
denkbeelden van godsvrucht.
De Stichter der Petits Frères de Marie, zijne
broeders willende bewaren voor die vervreemding
der belangen der Communauteit en die nauwhartigheid
die zoo baatzuchtig maakt, gaf hun de volgende
vermaningen.
-ocr page 403-
415
»0m in eene gemeente gelukkig te leven, moet
men er in treden en er in blijven als kind van den
huize.
De H. Schrift leert ons, dat de man vader
en moeder moet verlaten om zich aan zijne vrouw
te hechten. Welnu zoo moet ook de religieus, als
hij in zijn heiligen staat tevreden wil zijn, als hij
al den troost van dea godsdienst wil smaken, zijn
vader, zijne moeder, zijne broeders, zijne zusters,
al wat hij in de wereld heeft, verlaten om zich aan
zijne Oversten, aan zijne broeders, aan zijne gemeente,
welke nu zijn gezin wordt, te hechten. Hij die zich
niet geheel voor zijne gemeente ten beste geeft, die
niet werkt om in zich de gevoelens van een recht-
geaard kind op te wekken, is geen religieus, hij is
slechts een dienstbode.
Wilt gij nu weten welk onderscheid er bestaat,
tusschen den religieus als dienstbode of als het kind
des huizes?.....
1°. De religieus als dienstbode beschouwt den
Overste als een meester, als een gendarm die hem
bespiedt, wien hij vreest en schroomt, wiens tegen-
woordigheid hij vliedt, wien hij zooveel mogelijk
zijn gedrag en nog meer zijne fouten verbergt, waaruit
volgt dat hij zijn Overste wantrouwt, zich lichtelijk
door hem miskend en mishandeld gelooft, en zonder
reden berispt meent te worden.
De religieus als dienstbode beschouwt zijne mede-
broeders als vreemdelingen; ook heeft hij voor hen
noch liefde, noch voorkomendheid, noch oplettendheid,
noch beleefdheid. Altijd bezig met zijn eigen persoon,
zijn eigenbelang, neemt hij voor zich zelven steeds
het beste, het minste bezwarende, en bekommert er
zich niet over, of zijne broeders lijden, met werk
overladen zijn of aan iets gebrek hebben.
-ocr page 404-
416
De religieus als dienstbode is onverschillig voor de
belangen der gemeente; hij bekommert er zich weinig
om, of zij voor- of achteruitgaat; daardoor volbrengt hij
zijne bediening slechts welstaanhalve, zonder ijver,
zonder opoffering voor het algemeen welzijn; hij is
verkwistend, hij laat vele zaken bederven zonder er
zich over te bekommeren, hij laat de meubelen en
andere hem toevertrouwde voorwerpen vervallen,
liever dan zich de moeite te geven er zorg voor te
dragen.
2". De religieus, die zich beschouwt als kind des
huizes,
handelt geheel anders.
Hij beschouwt en bemint zijn Overste als zijnen
vader; hij stelt volkomen vertrouwen in zijne woorden
en laat zich geheel door hem geleiden. — Overtuigd
zijnde, dat de Overste slechts zijn welzijn zoekt,
ontvangt hij zijne waarschuwingen en berispingen
als bewijzen der teederste liefde. Wel verre van
zijne gebreken en fouten te willen verbergen of ont-
veiuzen, is hij de eerste om ze te doen kennen, en
hij is niet tevreden, alvorens de Overste zijn gedrag
en al de plooien zijner ziel kent.
De religieus als kind des huizes beschouwt al de
leden der gemeente als zijne broeders; men ziet hem
dus altijd bezig om hen te helpen, te ondersteunen,
hun dienst te betoonen; overal beschermt, ondersteunt,
verdedigt hij hen en verontschuldigt en verbergt
hunne gebreken.
De religieus als kind des huizes bemint na God
niets zoozeer als zijne gemeente; niets ligt hem nader
aan het hart dan haar te zien bloeien, haar te zien
ontwikkelen, haar den geest harer instelling te zien
bereiken en aldus de glorie van God en de zaligheid
der zielen te zien bevorderen; zich terecht verplicht
-ocr page 405-
417
beschouwende om ook zijn deel tot het welzijn der
gemeente bij te dragen, tracht hij overal het voorbeeld
te geven van trouwe plichtsvervulling, van godsvrucht,
van onderwerping, van religieuzen geest, van zelf-
opoiïering, noch moeite noch arbeid ontziende om
de scholen te doen bloeien, de tijdelijke goederen
der huizen wel te bestieren, voor geen offer terug-
deinzende , als dit gevraagd wordt in het belang van
liet algemeen welzijn, de onderlinge stichting, het
algemeen nut der gemeente.
3°. De religieus alleen die zich als kind des huizes
beschouwt, vindt in het religieuze leven het honderd-
voud door Jezus-Ohristus beloofd. Daar hij slechts
leeft voor zijne gemeente, zich in alles voor zijne
broeders opoffert en geene enkele gelegenheid onbenut
laat voorbijgaan, wanneer hij hun genoegen kan doen,
handelt men ook zoo ten zijnen opzichte; men geeft
hem het honderdvoud terug, men bemint hem, men
offert zich voor hem op, aller harten zijn hem genegen,
en hij heeft even zoovele dienaars, of liever even
zooveel broeders en vrienden als er leden in de ge-
meente zijn. Doch de religieus, die als dienstbode
daarheen leeft, heeft geen hondervoud, zelfs niet de
minste voldoening noch tevredenheid te wachten.
Daar hij geen enkelen broeder oprecht bemint en
zich in zijne baatzucht van allen afzondert, wordt
hij ook niet bemind; men verdraagt hem, men zorgt
hem niet te beleedigen, omdat de liefde dit vraagt;
maar men kan voor hem die voorkomendheid niet
hebben die hij nimmer voor anderen heeft, noch
hem die vriendschap betoonen waarvoor zijn hart
niet gemaakt schijnt. Ik durt dan ook vrij zeggen,
dat er geen ongelukkiger wezen bestaat dan een
27
-ocr page 406-
418
religieus, die zich in de gemeente niet te huis gevoelt,
dat wil zeggen, die zijne gemeente niet liefheeft,
die zijne genegenheid stelt op degenen die hij verlaten
heeft, en in zijne communauteit leeft als een vreemdeling
wiens hart en wiens schat elders zijn.
VIJFDE ARTIKEL.
Zinsbedrog omtrent de gevaren van het religieuze leven.
De jonge dochter die, nog in de wereld levende,
zich voorstelt den religieuzen staat te omhelzen, kan
zich onmogelijk voorstellen, dat er eenige gevaren
bestaan in die huizen die zij zoo terecht Huizen Gods
noemt.
Voor hare onervaren ziel is elk religieus huis eene
haven, waar in geen storm zich kan doen gevoelen.
Het is eene vesting, waarin noch duivel noch wereld
meer doordringen.
Het is een paradijs, waarin men met God, bij God
leeft, waar men Hem dient en zich gelukkig gevoelt.
Het is een vaartuig, dat in liefde, in vrede, in geluk
ons regelrecht ten Hemel voert!
Ja, zij zijn waar die beelden, die de getrouwe en
onschuldige zielen naar het religieuze leven lokken,
want zij zullen daar veilig zijn; en die de zielen welke
de wereld reeds met haren adem bezoedeld heeft,
geruststellen, want zij zullen daar gemakkelijker tot
God terugkeeren en Hem getrouw blijven.
Maar al is het religieuze leven werkelijk eene haven,
eene vesting, een paradijs, zoo brengt toch de ziel
welke er intreedt, hare kwade driften mede, welke
-ocr page 407-
419
haar in de wereld vaak zoo diep vernederden en haar
hare zwakheid deden gevoelen; — de duivel dringt er
binnen met al zijnen haat, zijne woede, zijne sluwheid,
zoodat, al mogen de gevaren minder talrijk, minder
aanlokkelijk, beter zichtbaar en gemakkelijker te ver-
mijden
zijn in het klooster dan in de wereld, zij
nochtans bestaan en de grootste voorzorg vereischen.
Helaas, helaas! men kan uit het klooster, als uit
de wereld, in de hel vallen, en de val is des te
verschrikkelijker, omdat men hooger gestegen was.
Ja, men kan uit dit paradijs in de hel nedervallen,
en er des te dieper invallen, omdat men door het
misbruiken van meerdere genaden ook des te schul-
diger is geworden.
Niet de plaats, zegt de H. Bernardus, zal de personen
heilig maken; maar de personen moeten de plaats
heilig maken. Niet de heiligheid van den staat, maar
de staat van heiligheid, kan ons zalig maken; in den
heiligsten en verhevensten staat kan men verloren gaan.
Zie den engel in den hemel, Adam in het aardsch
Paradijs, Judas in het gezelschap van Jezus!
En hoe grooter de liefde van God in deze wereld
geweest is, hoe grooter de straf en de verlatenheid
zullen zijn, die God haar zal opleggen; — hoe grooter
de edelmoedigheid van God geweest is, hoe grooter
zijne verachting zal zijn voor de ondankbare ziel die
Hem verlaten heeft.
Deze gevaren zijn des te meer te vreezen, omdat
de duivel ze met meer zorg verbergt.
1°. Hij stelt ons gerust door de verzekering, dat
er bij ons een vasten wil bestaat, geene doodzonde te
bedrijven.— Neen, gij wilt dit zeker nooit rechtstreeks;
maar indien gij voortdurend in uitspatting, in licht-
zinnigheid leeft, niet in formeel verklaarde, maar in
-ocr page 408-
420
werkelijk beoefende verachting van diezelfde punten
die voor den regel zijn, wat dunne draden zijn
die verscheidene stukken stof aan elkander hechten, —
wie verzekert u dan, dat gij niet ongevoelig tot het
bedrijven eener doodzonde zult geleid worden ? Wij
zullen het u later zeggen: het is van trap tot trap
dat men, vooral in het klooster, in den afgrond
nederdaalt.
2U. De duivel stelt ons gerust door ons te misleiden
omtrent den aard der overtredingen waaraan wij ons
overgeven, en de verzachtingen die wij ons veroorloven.
Hij zal u niet zeggen: Versterf u niet; maar :
Deze vt rsterving is schadelijk voor uwe gezondheid, en
gij zijt verplicht, u voor uwe gemeente te sparen; wal
goed kan men doen als men ziek is ?
Hij zal u niet zeggen : Laat uw gebed achter; maar :
liet gebed, zooals men het nu doet, is lastig, is voor
u onmogelijk; met de communauteit is het voor u te
vermoeiend; het koorgebed zal u hoofdpijn veroorzaken ;
in de kapel is het te warm of te koud; het tocht er
;oo, dat gij er den dood zoudt halen!
Hij zal u niet zeggen : Gij moet uitgestort zijn;
maar: Op uwen leejtijd kunt gij\' zoo niet handelen;
gij kunt de houding, den gang dier oude zusters niet
navolgen; gij hebt vroolijkheid en afleiding noodig
,
anders wordt liet huis zoo akelig als een kerkhof!
Hij zal u niet zeggen; Gij moet niet zedig zijn;
maar: Er is geen kivaad in hetgeen gij doet; het
is mal, zoo scrupuleus te zijn; waar men geen ktcaad
zoekt, is geen kwaad!
Hij zal u niet zeggen: Overtreed de gehoorzaam-
lieid en de liefde;
maar: Het is maar een woordje
ter loops gezegd; het toas maar lichte spot, eene kleine
kwaadsprekendheid, die niet verder gaat, een oogenblik
-ocr page 409-
421
van drift! gij bemint toch moe Overste, uwe zuster*:
</ij toenscht haar geen kwaad, dit is meer dan genoeg!
Leef dus altijd ia die kinderlijke vrees, die eene
gaaf is van den H. Geest, die u waakzaam en be-
scheiden zal maken, waardoor gij getrouw aan het
gebed zult zijn, nederig eene berisping zult ontvangen,
krachtig aan alle bekoringen zult wederstaan, voor-
zichtig alle zinsbedrog zult onderscheiden en alle
gevaren zult vermijden, waarvan wij nu de voor-
naamste gaan aanduiden.
T.
Gevaren voortspruitende uit het geheugen,
de verbeelding, het oordeel.
Deze gevaren kunnen voortkomen uit uw geheugen,
uit uwe verbeelding, uit uw oordeel, die, wanneer zij
niet door het gebed, de waakzaamheid en de ver-
sterving bewaakt worden, van tijd tot tijd eene
gisting ondergaan, die een teeder geweten bevreesd
maakt; — het is uit deze gisting, waaruit zoo zij
niet in het begin overmeesterd wordt, die kwade
geesten ontstaan waarvan wij het kenmerk reeds in
liet eerste deel van dit werk aangetoond hebben, onder
welke men deze vier, terecht als plagen der Commn-
nauteiten
gebrandmerkt, bijzonder ondei-scheidt.
1. De geest van uitgestortheid, die gevoed wordt
door de ijdele woorden, die men in huis zegt uit
lichtzinnigheid, praatzucht, uit verveling, of op de
spreekkamers gedurende die lange uren, waarin men
al de vrucht van het gebed verliest en waar men
lütijd iets van den inwendigen geest achterlaat. De
uitgestortheid wordt ook gevoed door ijdele gedachten,
-ocr page 410-
422
die in den geest komen en gaan als de wolken in
de lucht, die ons als belegeren gedurende het gebed,
de meditatie, hot goddelijk Officie, het bezoek aan
het H. Sacrament, en waarvan men zich niet kan
ontlasten, omdat zij in ons als gehuisvest schijnen.
2.     De geest van wereldgezindheid, onderhouden
door de gewoonte van de zaken te beschouwen en
te beoordeelen bij het licht der wereld, als of het
geloof voor ons geen licht had, dat, als het eenig
ware licht, onzen voorkeur verdient. — Zoo beschouwt
men de personen, en men vergeet dengene, dien zij
voorstellen; men ziet in eene gebeurtenis het treurige
of het troostelijke, doch men vergeet dat zij een
uitvloeisel is van den wil van God en dat hare uit-
werkselen iets goddelijks, iets nuttigs voor onze
zaligheid bevatten; men denkt aan het tegenwoordige,
men vergeet de eeuwigheid, en men zegt niet: wat
zal mij dit baten voor den Hemel?
Die geest wordt onderhouden door de voortdurende
begeerte van gezien, bewierookt, gewaardeerd, ge-
prezen te worden, van eervolle bedieningen te be-
kleeden, — door de gewoonte van alles wat ons kan
verkleinen en vernederen, ver van ons te verwijderen.
3.     De geest van nieuwsgierigheid, onderhouden
door de nieuwstijdingen van buiten, door duizend
verschillende wijzen gehoord, hetzij door de portier-
sters, die men behendig ondervraagt, hetzij op de
spreekkamer vernomen en uitgevischt; onderhouden
door de nieuwstijdingen van binnen, verkregen door
het bespieden van al de handelingen en bewegingen
der Overste en der Zusters; men weet, wie op de
spreekkamer geweest is, en hoelang; men weet, welke
zuster deze of gene oefening, niet heeft bijgewoond,
omdat de Overste haar of zij de Overste moest
-ocr page 411-
423
spreken; men weet, welke brieven ontvangen zijn,
en voor wie; — naar het beoordeelen der gebaren van
eenige zusters die met elkander spraken, raadt men,
wat zij gezegd hebben, en men vertelt dit over als
eene stellige zaak; men spreekt over al degenen die
met het huis in betrekking staan, over de geestelijke
Overheid, vooral over den biechtvader, dien men
rechts en links prijst of afkeurt.
4. De geest van afkeuring, onderhouden door het
overdreven denkbeeld, dat eene zuster zich vormt
omtrent haar verstand en hare eigenwaarde, — alles
ziende, alles onderzoekende, en verlangende dat hare
denkwijze voor wet worde aangenomen. — Alles treedt
voor hare rechtbank, waarin de zachtmoedige, de nede-
rige, de welwillende Jezus geene zitting heeft, hare
Overste, hare biechtvader, de zusters die eenige be-
diening bekleeden, de zieken, de leekezusters ...
en voor haren rechterstoel vindt niemand genade.
II.
Gevaeen die voortspruiten uit het hart.
1. Deze gevaren kunnen voortspruiten uit uw hart
dat zich zoo moeielijk kan losmaken van aardsche
genegenheden; en wij spreken hier slechts van wettige
genegenheden door God daargesteld, doch waaraan
het hart verzaakt heeft en waarmede het nochtans
zich teveel bezig houdt, en waarvan het nog al de
zoetheid wil smaken. Wij spreken hier vooral van
de bloedverwanten, die, te zeer volgens de natuur
bemind,
veel kwaad aan eene religieuze kunnen toe-
brengen.
Neen, men moet gewis noch vader, noch moeder,
-ocr page 412-
424
noch zusters, noch broeders vergeten; want het
nakomen der evangelische raden vernietigt het vierde
gebod niet; en de woorden waardoor Jezus aanzet,
zijn vader en zijne moeder te verlaten om Hem te
volgen
, en zegt dat: wie zijn vader of zijne moeder
meer bemint dan Hem, zijner niet waardig is
, be-
teekenen niet dat men hen uit zijn hart en zijne
gedachtenis moet wisschen. Bij haar intreden in het
klooster heeft de religieuze zich verbonden, hare
ouders op eene meer bovennatuurlijke wijze dan
vroeger lief te hebben, dat wil zeggen, door zich
op de eerste plaats met hunne eeuwige en in het
geheel niet of althans slechts op de tweede plaais
met hunne tijdelijke zaken bezig te houden; — en
buiten groote uitzonderingen, zooals bijv. een uiterste
armoede,
waarin het werk hunner dochter in hun
onderhoud zou moeten voorzien, of eene zware ziekte,
waarin hunne dochter alleen hen zou kunnen oppassen,
moet de religieuze zich niet over hunne zaken be-
kommeren; nog minder mag zij haren raad, haar
gevoelen geven
, zich tot invloedrijke personen wenden,
hare broeders of zusters eene plaats trachten te bezorgen,
rechts en links briefwisseling voor hen voeren. Als
eene religieuze zoover gaat,
zegt de H. Theresia, is
hare ziel zeer ziek.
Een hart dat aldus overmeesterd
is, vindt geen vrede meer; het behoort niet aan de
gemeente, het is tot zijne bloedverwanten teruggekeerd,
het betreurt vaak, ze verlaten te hebben. Het vindt
daarin een voortdurend onderwerp van vestrooidheid,
en vaak begint men aldus zijne roeping te verliezen.
Och! laten wij toch, volgens het krachtig woord
van Jezus-Christus, de dooden de dooden begraven!
Laat ons onze ouders teeder beminnen, innig lief-
hebben, laat ons deelnemen in hun lyden; maar
-ocr page 413-
425
leeren wij hun vooral voordeel trekken uit de beproe-
vingen, die God hun overzendt.
2. Deze gevaren kunnen nog voortkomen uit ons
eigen hart, dat zich helaas, zoo gemakkelijk, zoo
sterk, zoo hartstochtelijk somtijds, hecht aan eene
zuster, een kind, eene zieke, aan een of ander
persoon, die ons eenige belangstelling toont; en ver-
ïneenende niet zonder eene dergelijke liefde te kunnen
leven, zoekt het hart steeds te beminnen en bemind
te worden.
Ach, dat arme hart! wanneer het na veel moeite
en veel teleurstelling eindelijk zoover gekomen is
(volgens eigene meening ten minste), zich aan alle
aardsche schepselen en elke bijzondere vriendschap
onthecht te hebben, gaat het zich weder schadeloos
stellen door de gehechtheid aan een vogel, van een
huisdier, waarvan men niet scheiden kan en dat men
zelfs beweent, als het sterft! Indien zulke gehechtheid
aan dieren afkeuring verdient in wereldsche personen,
hoeveel te meer is dit het geval in eene Bruid van
Jezus-Christus!
III.
Gevaren voortspruitende uit den wil.
Deze gevaren kunnen voortspruiten uit de lafheid
van den wil, die, altijd dobberend tusschen plicht
en genot, steeds zoekt naar de grenslijn, waar de
plicht eindigt en de fout begint, om zich alles wat
uiet rechtstreeks zonde is , te veroorloven. — Hoe kan
die wil anders dan van tijd tot tijd bezwijken, als hij
door den hartstocht wordt voortgestuwd, hij die zoo
traag en lafhartig is om de gedachten en de gevoelens
-ocr page 414-
426
te verwijderen die hem bij het gebed bestormen,
om de gelegenheden die, hoewel niet zondig, toch
gevaarlijk zijn, te vluchten?
IV.
Gevaren voortspruitende uit de zinnen.
Deze gevaren kunnen voortspruiten uit de zinnen,
die onderdrukt schijnen, doch door eene nietigheid
worden opgewekt, die dood schijnen, doch dooreen
woord, eene herinnering als geëlectriseerd worden.
O vertrouw dien vrede niet, waarir uwe zinnen u
sedert eenige maanden laten voortleven; zeg niet:
Ik ben zoo gelukkig, want niets maakt meer indruk
op mij;
en veroorloof u, op die ongevoeligheid die
slechts oppervlakkig is vertrouwende, die lichtzinnige,
aangename, misschien eenigszins wereldsche lectuur
niet, welke u gedachten kau inboezemen die u een
weerzin voor uwe roeping zouden kunnen geven; —
vermijd die uitwendige vriendschapsbetuigingen, die
in u gevoelens gaan opwekken, welke tot kwade
begeerten geleiden; — veroorloof u die vrijheid in
geheel uwe houding, in uwe blikken niet, die eene
menigte gedachten in uwe ziel zullen doen ingaan, die
gij er slechts metgroote moeite uitdrijven zult. De
zintuigen sterven nooit; zij sluimeren slechts.
V.
Gevaren voortspruitende uit den Regel
en uit uwe bediening.
Deze gevaren kunnen ontstaan:
1°. Door het nakomen zelfs uwer regelen, waar-
van de gewoonte sleurgang wordt.
-ocr page 415-
427
2°. Door uwe bediening, die gij in kleine zaken
zoudt kunnen veronachtzamen.
3°. Door uw geheel religieus leven, dat u tot
last wordt, omdat gij langzamerhand de eerste vurig-
heid hebt verloren en in eeuen staat van lauwheid
verkeert.
Beschouwen wij vluchtig deze drie ziekten der ziel,
waaraan gij bloot staat: de sleurgang, de onacht-
zaamheid, de lauwheid.
1°. De sleurgang.
De sleurgang is: zich in de gemeente bewegen gelijk
eene machine die voortgestuwd wordt; zij komt, gaat,
beweegt zich vooruit of achteruit, naarmate zij voort-
gedreven wordt. Er zijn zielen in de gemeente die
zoo handelen; krachteloos uit zich zelven, laten zij
zich door traagheid en onachtzaamheid overmeesteren,
en terwijl de regel aan de gemeente eene gelijke
beweging mededeelt, volgen zij den stroom; zij gaan
naar het gebed, naar de getijden, naar het werk,
omdat men er heen gaat. — Zij handelen zonder naden-
ken , zonder doel, zonder onderzoek; — is de oefening
volbracht, zij gaan naar eene andere, naar eene derde,
ziedaar alles ! Haar leven is een machineleven, een
sleurgang; wellicht noemen zij het een welgeregeld
leven, doch dit is niet waar ; een welgeregeld leven is
een onderworpen, een nauwkeurig leven, strevende naar
een bepaald, gekend, verlangd en verheven doel, en de
uitwendige regelmatigheid is slechts het middel om
dit doel te bereiken. Deze levenswijze heeft zeker
hare verschillende trappen, maar op alle trappen ver-
oorzaakt zij aan de ziel een onberekenbaar nadeel;
zij vernietigt volkomen den religieuzen geest en de
godsvrucht
, — zij belet de vrucht der HIJ. Sacramenten
-ocr page 416-
428
van biecht en Communie, zij beneemt de verdiensten
van elk goed werk met eene goede meening in staat
van genade verricht, en van al het lijden om Gods
liefde verdragen.
Zij doet de ziel wegkwijnen door
gebrek aan voedsel.
Schud u dan los, o gij die dezen weg volgt! Dit
leven is het leven niet van eene christelijke ziel,
ja zelfs het leven niet van een redelijk schepsel. —
Zeg voor elke oefening die gij gaat beginnen , met
een kalm en vreedzaam gemoed: Ik ga deze zaak,
op deze wijze, om deze beweegreden, met deze meening
verrichten
, en ik wil daarmede God behagen!
2°. De onachtzaamheid in kleine zaken.
Men noemt kleine zaken diezelfde oefeningen en
voorschriften die elk oogenblik van den dag weder-
keeren, wier naleving slechts weinig tijd vordert en
wier overtreding in zich zelve van zeer weinig gewicht
is. Die kleine zaken vindt men in de dagorde: opstaan
op het eerste teeken, — getrouwheid om zich te be-
geven waar de klok ons roept, — vaardigheid om
een begonnen werk te staken, zoodra de gehoor-
zaamheid het vraagt, — liever langzaam dan haastig
de trappen op te stijgen of af te dalen, — al de
gebeden, op dit of dat uur voorgeschreven, nauw-
keurig te verrichten.
Die kleine zaken vindt men in de houding, welke
eischt, dat men steeds de oogen nedergeslagen houde, —
welke de wijze voorschrijft van te zitten, handen en
voeten te plaatsen,—te knielen, te staan ofte bidden,—
de wijze waarop men den brevier moet houden, —
het ceremonieel te volgen in het koor, het kapittel,
de openbare schuldbelijdenis, — de wijze van eenig
kleedingstuk te dragen, — zich op deze of gene wijze
-ocr page 417-
429
te kleeden. Men vindt ze in de cel ten opzichte der
orde welke daar behoort te heerschen, der voorwerpen
die er behooren te zijn, in de eetzaal, omtrent het
oogenblik waarop men de servet moet ontvouwen,
de wijze waarop men de zaken die men noodig heeft,
moet plaatsen.
Men vindt ze in de wederzijdsche betrekkingen van
liefde en wellevendheid;
de wijze van elkander aan
te spreken, te schrijven, een verzoek tot de Overste
te richten.
Men vindt ze in den vriendschappelijken omgang,
welke verbiedt elkander bij de hand te vatten, —
zich met twee af te zonderen gedurende de recreatie, —
welke den tijd bepaalt waarop men naar de spreekkamer
mag gaan, hoelaug men er moet blijven, hoe men
zich daar moet gedragen.
Al deze oefeningen zijn klein; het zijn onzichtbare
draadjes, doch zij vereenigen de paarlen van een
halssnoer; het zijn slechts draden, doch zij hechten
verscheidene stukken stof aan elkander, en deze vormen
een geheel! Één draad doorsnijden beteekent weinig,
doch het is het begin eener losscheuring, die als
zij niet weerhouden wordt, tot eene algemeene
outbinding voert..
De onachtzaamheid in kleine zaken wordt in de
hand des duivels een middel tot verleiding. Wel
wacht hij zich, de religieuze die hij van haren plicht
af wil trekken, zware fouten, voorbedachte onge-
hoorzaamheid of zware overtredingen der armoede
voor te stellen; hij zal haar slechts verleiden tot eenige
kleine overtreding van den regel, tot eene kleine
verzachting van haar moeielijk en pijnlijk leven, door
de gedachte het is zoo\'n kleine zaak; en aldus zal hij
haar allengs tot traagheid, tot onregelmatigheid, tot
-ocr page 418-
430
tegenspraak verleiden. Want de duivel kent beter
dan wij het gewicht van deze uitspraak der heilige
Schrift: Hij die de kleine zaken versmaadt, zal allengs
vallen
(Eccli. XIX. 1); en dit woord van Jezus "Christus:
Hij die in kleine zaken onregtig is, zal ook in de
groote onregtig zijn
(Luc. XVI. 10).
De onachtzaamheid in zaken, die noodzakelijk tot kleine
fouten
geleidt, al zoude zij ook eene religieuze niet
tot zware zonden brengen, verkoelt in haar hart de
liefde tot God, welke alleen haar de vreugde van
den staat dien zij omhelsd heeft, kan doen smaken; —
zij doet haar die teederheid van geweten verliezen, die
hare ziel als met een dubbelen muur omsloot en haar
voor menigen val behoedde. Zij versterkt de kwade
neigingen,
die ieder onzer in zijne ziel gevoelt; en
deze neigingen sleepen haar ten laatste mede, zonder
dat zij het zelve merkt. — Zij doet haar, om zoo te
zeggen, met God afrekenen, zich houdende aan hetgeen
zij het voornaamste noemt; op zijne beurt trekt God
zich terug. Gij meet uwe hulde, uwe gehoorzaamheid,
uwe getrouwheid af; en God meet zijne bescherming,
zijne liefde af. Gij weigert aan God, wat gij zegt,
niet volstrekt schuldig te zijn; en God zal u die
bijzondere hulp weigeren, welke uwe zwakheid zoo
noodig heeft in het uur der bekoring, en die buiten-
gewone genaden, aan de vrienden zijns harten voor-
behouden.
De onachtzaamheid in de kleine zaken veroorzaakt
kleine wonden in uw hart, in uwen geest, in uwe
zinnen; kleine wonden, wel is waar, maar steeds in
aantal toenemende, dreigen zij de kiem van het geestelijk
leven aan te tasten en uit te dooven. Let wel op
deze trappen: De rechtvaardige wordt onachtzaam
en verzwakt
, de genade vermindert, de zondige mensch
-ocr page 419-
431
wordt sterker, de religieus kwijnt, de christen ver-
dwijnt.
Schud u dan wakker, onachtzame ziel; o wist gij
toch eens wel, wat gij zoudt kunnen winnen, als
gij getrouw waart in die dagelijksche kleine zaken,
die voor u ongemerkt voorbij gaan!
1. Gij verheerlijkt God, die in u eene getrouwe
en toegenegeue dienstmaagd ziet, zijnen wil vervul-
lende met liefde tot in de kleinste zaken van het
dagelijksch leven. Want men moet wel eene groote
liefde hebben, om nauwkeurig getrouw te zijn in alles,
om aan eene begeerte, door God uitgedrukt, eene
wettige voldoening of een begonnen werk op te offeren,
en aldus bij het eerste teeken der klok een werk te
verlaten dat ons bevalt, eene zuster wier gesprek ons
behaagt, een boek dat ons boeit, zelfs een begonnen
brief, een half gevormden zin , ja een half geschreven
woord.
Wel moet men God beminnen, om Hem elk oogen-
blik van den dag, en dat gedurende zijn geheele
leven, zijnen wil, zijne ledematen, zijne krachten ,
zijne neigingen te slachtofferen; want dit vraagt eene
heldhaftige ziel.
Die getrouwheid in kleine zaken kan slechts voort-
komen uit den geest van ijver, die geene enkele ge-
legenheid laat voorbij gaan om God te behagen en
te vereeren, — uit den geest van zelfverloochening,
die zich verleent tot dat verborgen leven, tot die
menigvuldige offers welke veel aan de natuur kosten
en niets aan de ijdelheid geven, — uit den geest van
dankbaarheid,
die, getroffen door de goedheid Gods
ten haren opzichte, Hem ook altijd meer en meer
zoekt te geven, — uit den geest van nederigheid, die,
het oneindig verschil overwegende tusschen datgene
-ocr page 420-
432
wat het schepsel vermag en wat God verdient, door
de vurigheid der liefde en de nauwkeurigste getrouwheid
de zwakheid van haar vermogen zoekt aan te vullen, —
uit den geest vati kracht en edelmoedigheid eindelijk,
die door een bestendige oplettendheid op de kleine
zaken van al de dagen, van al de uren, van al de
minuten, even zoovele offers wil maken om den God,
aan wien zij zich geschonken heeft, te verheerlijken.
2. Gij maakt u heilig, en dat op de zekerste
en onfeilbaarste wijze, omdat gij alles uit liefde tot
God doet. — O neen gewis, het is de ijdelheid, het is
de eigenliefde niet, die u nauwgezet maakt in kleine
zaken; het is de liefde tot God alleen, want Hij alleen
ziet en waardeert wat gij doet, en de moeite die het
u kost. Daarenboven weet gij, dat eene daad nooit
waarlijk groot en vooral niet verdienstelijk ter zaligheid
is door den glans die haar omgeeft, maar door de
meening, waarmede men ze verricht,
door de be-
iveging der genade die ze ingeeft,
door de goed-
keuring die God er aan hecht en door de waarde die
Hij zich gewaardigt daaraan te geven.
Wees dan getrouw, o gij goede dienstmaagd des
Heeren, en eens zal God, uw meester tot u zeggen :
»Ik heb alles geteld, en ik ga alles belooneu; uwe
offers waren licht, maar gij hebt ze vermenigvuldigd ;
zij hadden weinig waarde in de oogen der menschen,
maar inve liefde en uwe volharding hebben ze mijner
waardig gemaakt. Treed binnen in de vreugde uws
Heeren."
3°. De lauwheid.
I. De lauwheid, die het bijna onvermijdelijk gevolg
is der onachtzaamheid in kleine zaken, is een gebrek
aan moed, aan kracht, aan ijver, aan goeden wil
vooral, in de vervulling onzer plichten.
-ocr page 421-
433
Het is de toestand eener religieuze, die zeker eene
goede religieuze wil zijn, die zelfs zeer verwonderd zou
zijn, als men haar zegde dat zij het niet is; maar
zij geeft zich niet de geringste moeite om het te
worden. Zij is als door eene sleepende ziekte aan-
getast, of beter gezegd, door een soort van geestelijke
verdooving, die haar ongevoelig laat voor de onder-
wijzingen, de voorbeelden, de waarschuwingen en
vermaningen.
Hare ziel is het veld van den luiaard, in de grootste
wanorde en geheel bedekt met distels en doornen, —
die onvruchtbare vijgeboom, die slechts bladeren voort-
brengt, — die openbare weg, waarop het onkruid de
ingevingen der genade, de wroeging van het geweten,
de goede voorbeelden van anderen verstikt, — dat
standbeeld eindelijk, dat ooren heeft, doch niet hoort,
oogen, doch niet ziet, een mond, maar die niet bidt,
een hart, maar dat niet klopt voor haren hemelschen
Bruidegom! Ziehier het portret, dat Cassianus schetst
van den religieus die in lauwheid verkeert.
»Hij vreest en haat de retraite, hij verveelt zich
in zijne cel; hij veracht zijne broeders, werkt met
traagheid, en heeft noch vrees noch onrust omtrent
zijne nalatigheid in zijne godsdienstplichten; hij is
een slaaf der zinnelijkheid, stort zich uit, houdt zich
met wereldsche zaken bezig; hij bemint ijdele ge-
sprekken, ontvangt met weerzin den goeden raad dien
men hem geeft, en zoekt uitvluchten om dien niet te
moeten opvolgen; hij verdraagt met moeite het juk
der regel tucht, behoudt eene ongeregelde genegenheid
voor zijn huis, zijne goederen , zijne bloedverwanten,
en veroorlooft zich gevaarlijke gemeenzaamheden."
Van tijd tot tijd ondergaat de lauwe religieuze een
28
-ocr page 422-
434
schok, die haar tot God schijnt terug te voeren, bijv.
bij eene retraite, bij den dood eeuer medezuster, als
het huis met eene besmettelijke ziekte bedreigd wordt...
Maar die schok is slechts van korten duur; zij keert
weder spoedig tot haren vorigen toestand terug. —
In alle geval, zegt zij, doe ik geene zware zonden;
en zelfs als zij te biechten gaat, vindt zij zich nauwelijks
aan eenige bepaalde fout schuldig; verstrooiing in
het gebed, een weinig traagheid bij het werk, kleine
overtredingen tegen de liefde;
verder ziet zij niets;
zij wordt niet bekoord, zij is niet ongerust. En
geen wonder, de duivel behoeft haar niet naar den
afgrond te stooten, zij gaat er van zelve naar toe.
II. Treurig, zeer treurig is die toestand, nog
treuriger dan de staat van doodzonde. Gave God,
zegt de H. Geest tot de lauwe ziel, gave God dat
gij geheel koud waart f
Eene doodzonde, die u tot
den grond zou vernederen en u de hel onder uwe
voeten geopend zou doen zien, zou u schrik aanjagen
en u, althans door de vrees, terugvoeren tot den
God, van wien gij u verwijderd hebt; maar uwe
lauwheid laat u onverschillig bij de gedachte der
eeuwige verdoemenis, ongevoelig voor de vermaningen
die uwe godvruchtige medezusters treffen; de lauwheid
zegt u, en gij neemt die woorden zonder de minste
ontroering aan: Dit is niet voor u! — Uwe lauwheid
heeft aan God deze woorden doen zeggen, die de
menschelijke tong nauwelijks zou durven uitspreken :
Ik ga u uitwerpen... O hoe walgelijk moet uw toestand
zijn, daar God, die de zondaars met zorgvuldigheid
opspoort, ze met teederheid ontvangt, als een vriend
aan hunne tafel gaat nederzitten, ze zelfs omhelst,
gelijk Hij Judas omhelsde, van u, lauwe ziel, zulk
een afkeer gevoelt, dat Hij, trots zijne liefde, u niet
-ocr page 423-
435
kan verdragen, u wil uitwerpen als een voedsel dat
de maag drukt!
Bestudeer vluchtig de uitwerkselen der lauwheid.
1.     Zij is het begin eener bijna ongeneesbare
(feestelijke ziekte.
Om van eene ziekte te kunnen ge-
nezen, is het noodzakelijk, dat men den aard en
den graad daarvan kenne, dat men haar ten minste
gevoele, en de lauwe ziel \'gelooft niet dat zij lauw
is ; zij vertoornt zich, als men haar zegt, dat zij het
wezen kan; ook hield de H. Bernardus zich overtuigd,
dat de bekeering van een wereldling, hoe slecht ook
van leven, minder moeielijk was, dan die van een
lauwert religieus.
2.     Zij stelt ons in onmiddelijk gevaar, in doodzonde
te vallen en,
wat nog erger is, in doodzonde voort
te leven.
Daar de lauwe religieuze lichtelijk en bijna
zonder gewetenswroeging eene menigte dagelijksche
zonden bedrijft, gevoelt zy langzamerhand de vreeze
van God te vergrammen, verminderen. Weldra komt
zij zoover, dat zij hare verbeelding vermaakt met
zinnelijke gedachten, die weldra onzuivere gedachten
worden, dat zij vermetel genoeg is om te aarzelen
tusschen het toestemmen of het verwerpen der be-
koring:cfoï is wel toegestaan, dat is niet verboden....
en als de twijfel komt, of zij al dan niet toe-
gestemd of er behagen in genomen heeft, weet zij
duizende uitvluchten te vinden om hare fouten te
verschoonen. Ach, luister naar die onfeilbare uit-
spraak: Die het gevaar bemint, zal er in omkomen;
die kleine fouten minacht, zal in groote vallen.
3.    Zij stelt ons bloot aan een onchristelijken dood.
De dood, zeggen de Heiligen, is de weerklank van het
leven, en het zou een groot wonder zijn, zoo men
-ocr page 424-
436
na in lauwheid geleefd te hebben, in vurigheid stierf.
Bij het naderen van den dood gevoelt de lauwe
religieuze geen het minste verlangen naar den hemel,
de aarde omknelt haar met duizend banden, zij heeft
slechts eene gedachte: genezen. — En als het uur
der bediening aanbreekt, als zij begrijpt dat er geen
hoop meer is, o ja, dan bidt zij, dan beveelt zij zich
aan de H. Maagd, aan haren Engelbewaarder; zij
vernedert zich, zij vraagt vergeving, zij smeekt hare
zusters voor haar te bidden, zij offert edelmoedig
haar leven op; doch hoezeer moet de herinnering
aan hare lauwheid, aan haar gebrek aan zelfopoffering
haar vertrouwen verzwakken! — En voor Gods aan-
schiju , voor dien God, dien gij zoo slecht gediend hebt
die u nochtans bemint, daar Hij u nog ter elfder uur
uwe dwaling laat erkennen en betreuren, arme zuster,
welk eene beschaming, welke wroeging, en welk eene
smartvolle boete in de vlammen van het vagevuur!
III. Schud u dan wakker, zeggen we u ten derden
male, o religieuze ziel, die u door de lauwheid hebt
laten overmeesteren!— Het is door de onachtzaamheid
in kleine zaken, dat de kwaal in u ontsproten is;
icees dan getrouw, getrouw tot in het kleinste aan
alle punten van den regel; het is door de traagheid
in uw werk, door uwe nalatigheid in het vervullen
uwer dagelijksche plichten, het is door uw gebrek
aan onderwerping, aan eerbied jegens uwe Overste,
dat de kwaal in u ontsproten is; wordt dan weder
werkzaam, onderworpen, eerbiedig, gehoorzaam ;
vraag verlof tot voor de kleinste zaken, veroorloof
u niet de minste vrijheid, al moet gij gedurende
eenigen tijd u het grootste geweld aandoen.
Bid vooral. Bid wel, anders zult gij niets vermogen;
wees openhartig, wees oprecht ten opzichte van uwe
-ocr page 425-
437
Overste en uwen biechtvader; deel hun uw besluit
mede, en verzoek hen, u krachdadig te helpen, eu
geef hun getrouw rekenschap van uwe pogingen,
uw hervallen, uwen moed of uwe traagheid. Straf
u zelve bij de minste overtreding, behandel u zelve
als een weerspannig, luimig, eigenzinnig kind, dat
men u tot verbetering heeft toevertrouwd.
IV. Het is wellicht noodzakelijk, hier de teekenen.
der lauwheid nauwkeurig aan te wijzen.
Sommige
vreesachtige zielen beangstigen zich lichtelijk; omdat
zij geen moed, noch smaak tot het goede gevoelen,
vermeenen zij, in lauwheid te leven, en zijn bang
van God. Ziehier eenige juiste kenteekenen.
1.     Verstrooid zijn in het gebed, doch die ver-
strooiing betreuren en middelen aanwenden om ze te
voorkomen en te verminderen, is geen lauwheid.
Walg en tegenzin voor het gebed gevoelen, vele
dorheid ondervinden bij de H. Communie, zich ver-
velen in de meditatie, maar noch gebed, noch com-
munie, noch meditatie achterlaten, dit alles verrichten
op en gedurende den voorgeschreven tijd, en zich
niet verbitteren omdat men zoo weinig voortgang
maakt, is geen lauwheid.
In fouten vallen, zelfs spoedig na de biecht, doch
er onmiddelijk berouw over gevoelen, zich tot drift
en ongeduld laten vervoeren, doch zich daarover
vernederen en bestraffen, baatzucht, ijdelheid, traagheid
gevoelen, doch er tegen in werken, is geene lauwheid.
Dit alles is strijd, het is leven, het is de weg die
ten hemel voert.
2.     Zijne gebeden door eigen schuld, door walging,
door onachtzaamheid slecht verrichten, ze zonder
gewetenswroeging geheel achterlaten, is een begin
van lauwheid.
-ocr page 426-
438
Boeken lezen die niet geschikt zijn om te onder-
richten , te verlichten, te treffen en tot God te voeren,
maar die slechts ten doel hehben ons te vermaken
en den tijd te korten, — zijn geweten ter loops onder-
zoeken , zonder zich te willen leeren kennen en zonder
zich te willen verbeteren, — biechten zonder juistheid,
zonder berouw, zonder voornemen zich te beteren, —
communiceeren zonder bijzondere voorbereiding, omdat
het de gewone dag is, omdat anderen gaan, omdat
men niet anders durft, — den dag waarop men de
H. Communie ontvangen heeft, doorbrengen zonder
aan het geluk dat men \'s morgens gehad heeft, te
denken: dit alles zijn bewijzen eener toenemende
lauwheid.
Gaarne nieuwstij dingen hooren, — zich aan uitge-
stortheid overgeven, — aan zijne oogen en tong vrijen
teugel vieren, — een weerzin gevoelen voor hetgeen
God aangaat, en zich er niet over bekommeren, —
aan niets gebrek willen hebben, — niets willen lij—
den, — zich ongeduldig maken bij den minsten tegen-
spoed , — kleine fouten bedrijven en de vernedering
daaraan verbonden meer vreezen dan de beleediging
die men God aandoet, — geen rekening houden met
de uitspraken der genade, noch met de vermaningen
der Oversten; dit zijn bewijzen, dat men in lauwheid
verkeert.
Begrijpt gij, na het lezen dezer bladzijden, niet beter
deze woorden, waarmede wij dit artikel aanvingen?
Wees nooit zonder die kinderlijke vrees, die gave van
den H. Geest, die u waakzaam zal maken, bescheiden ,
schroomvallig,
gelrouw aan het gebed,nederig bij hel
ontvangen eetier berisping,
sterk om de verleiding te
weerstaan,
voorzichtig om alle zinsbedrog te onder-
scheiden en alle gevaar te vermijden.
-ocr page 427-
439
ZESDE ARTIKEL.
Zinsbedrog omtrent de eigenwaarde.
Zij zijn talrijk, de begoochelingen omtrent onze
eigenioaardel
Noch ondervinding, noch teleurstelling
verdrijven die ooit geheel, en zij tergen ons tot op
ons doodsbed!
In de woestijn, ver van alle blikken der menschen
verwijderd, luistert de kluizenaar nog met zelfsbehagen
naar de inblazing: Ik ben toch iets waard; — leeft
hij met een gezel, al ware deze zijn Overste, verrast
hem nog de gedachte: Ik ben toch zoo goed als hij.
Gelukkig, als hij nog niet met den Phariseër van het
Evangelie zegt: Ik dank U, mijn God, dat ik niet
ben als het overige der menschen
, die onrechtvaar-
digen, dieven en zinnelijke menschen zijn, zelfs niet
als degene die bij mij is.
Arme, arme menschelyke natuur! Hoor de uitspraak
van Hem wiens woord onfeilbaar is: Zonder mij kunt
gij niets doen
(Joa. XV. 5). Hoeveel zegt dat woordje
Niets! Als gij alles zult gedaan hebben wat u bevolen
ü, zegt: Wij zijn onnutte dienaars, wij hebben gedaan
wat wij moeten doen
(Luc. XVII. 10). Hoor den
H. Paulus, de woorden zijns meesters uitleggende:
Wat hebt gij dat gij niet ontvangen hebt ? en als gij
het ontvangen hebt, waarom verheft gij u, als haddet
gij het niet ontvangen
(I Cor. IV. 7)?
Hoor den H Joannes van het Kruis, van zich
zelven, van u, van alle menschen sprekende volgens
het licht, dat hij in eene zijner overwegingen had
ontvangen:
-ocr page 428-
440
Ik ben niets.
Ik kan niets.
Ik ben goed voor niets.
Ik verdien niets.
Men is mij niets schuldig.
Het niet heeft niets noodig.
Het niet kan niets.
Het niet is goed voor niets.
Het niet is niets waardig.
Het niet beklaagt zich
over niets.
Het niet beleedigt zich
over niets.
Het niet verwondert zich
over niets.
Het niet ontstelt zich over
niets.
Het niet is tot niets ge-
schikt.
Het niet betracht niets.
Het niet vraagt niets.
Het niet stelt zich met
niets tevreden.
Het niet beschouwt niets.
Het niet maakt op niets
aanspraak.
Het niet vindt smaak in
niets.
Het niet keurt niets af.
Het niet wordt door niets
gekwetst.
Het niet benijdt niets.
Het niet deelt in niets.
Het niet ondersteunt niets.
Het niet is aan niets
gehecht.
Het niet wordt door niets
ontsticht.
Het niet beijvert niets.
Het niet oordeelt of ver-
oordeelt niets.
Het niet vreest niets.
Het niet verlangt niets.
Het niet schroomt niets.
Het niet vertoornt zich
over niets.
Hoor den H. Franciscus van Sales van diegenen
sprekend, die van God verstand , schoonheid en talent
ontvangen hebben: »Helaas, al zijn de muilezels met
de kostbare meubelen van den vorst beladen, zijn zij
toch slechts lompe en vuile dieren! »En in een brief
aan de H. Joanna Franc, van Chantal van zich zelven
sprekende, zegt hij: > Als gij mij wel kendet, zoudt
gij zeggen: Ziedaar een riet, waarop God wil, dat
ik steun; ik ben veilig, omdat God het wil, maar
het riet deugt niets."
» Men verheft het goede door mg ne prediking bewerkt,"
-ocr page 429-
441
zegt b jj elders, »maar, helaas, ik ben als een voor-
snijder
, die alles aan anderen voordient en niets voor
zich houdt, — als eene luit, die doof is voor hare
eigene akkoorden, — als eene ladder die anderen doet
stijgen, waar zij zelve niet heengaat, — als de uithang-
borden
die den reiziger uitnoodigen tot rust en genot
en zelve in wind en regen blijven hangen."
Hoor de Navolging van Jezus- Christus, die u zegt
bij uw intreden in het klooster: »Gij zijt niet hier
gekomen om te bevelen , maar om te gehoorzamen,
niet om gediend te worden, maar om te dienen.
Gedenk, dat gij geroepen zijt tot werken en niet
tot ledigheid of tot het verrichten van beuzelarijen.
De ziel moet hier beproefd worden als het goud in
de smeltkroes. Niemand kan hier blijven, als hij uit
liefde tot God niet in vernedering wil leven. Wilt
gij iets nuttigs leeren: Zoek onbekend en voor niets
geacht te worden"
Ziedaar gezonde begrippen van eigenwaarde: Niets
uit ons zelven; alles wordt ons door God geleend.

Zich verhoovaardigen, zich verheffen is een leugen ,
een diefstal.
»Als men u prijst," zegde de H. Catharina van
Genua, »besef wel, dat men niet van u, maar van
de gaven van den Heer spreekt."
Is een aarden vat, al ware het met edelsteenen
gevuld, daarom iets meer dan aarde en slijk? —
Kan iemand, die van aalmoezen en geleend goed
leeft, trotsch zijn op hetgeen hij bezit?
O hoe waar is dit woord: om nederig te zijn is
het voldoende
, gezond verstand te hebben; en hoe waar
was dit woord van P. Lacordaire: de nederigheid is
eene groote mate gezond verstand.
Al de heiligen waren overtuigd, dat zij slechts
-ocr page 430-
442
verachting verdienden; en hoewel allen de gevoelens
hunner eigene zwakheid en nietigheid niet openlijk
verkondigd hebhen, zoo hebben toch allen gedacht
wat de H. Vincentius tot zijne priesters zegde: Indien
gij mijne ellende kendet
, zoudt gij mij uit de Congre-
gatie drijven, welke ik tot lasten tot schande verstrek."
Wij gaan nu aantoonen:
1.     Het uitwerksel der zinsbegoochelingen omtrent
de eigenwaarde.
2.     De geneesmiddelen daartegen.
^vtwez^e-fen van fazX üinsvadzoa
omtrent de ciaanwaaidz.
De uitwerkselen dezer zinsbegoocheling, die de
vrucht van den hoogmoed is, zijn talrijk; zij zijn
zeer nadeelig voor de ziel, welke zij afschuwelijk
maken in Gods oogen,
zegt de H. Basilius; en voor
wien
, voegt de H. Gregorius er bij, zij zijn als eene
pest
, die al wat in haar is, bederft; zij zijn zeer
nadeelig voor de gemeente, waarin zij verwarring
en verdeeldheid zaaien en den geest van liefde ver-
nietigen.
Ziehier de vluchtige opsomming der voornaamste
uitwerkselen:
1.     Zich boven anderen stellen, — ze verachten,
ze uitwendig versmaden en hun bij elke gelegenheid
deze verachting doen gevoelen.
2.     Vasthoudend zijn in zijne denkbeelden, — met
-ocr page 431-
443
allen over alles redetwistende, — nooit bekennen dat
men ongelijk gehad heeft, al is men in zijn hart
overtuigd, dat men zich werkelijk vergist heeft.
3.     Alles afkeuren wat in huis gezegd of gedaan
wordt: eene verandering , eene herstelling, een raad....
Het is genoeg, dat ons gevoelen niet gevraagd is,
om al wat gedaan wordt, af te keuren.
4.     Veel van zich zelven spreken om eene com-
pliment te bedelen, of zijne meerderheid te doen
gelden. Het woordje Ik zweeft altijd op de lippen
eener hoovaardige religieuze, altijd spreekt zij over
haarzelve, hare familie, hare vrienden in de wereld,
altijd haarzelve of de haren die zij tot in de wolken
verheft, die zij verontschuldigt, die zij volmaakt vindt.
5.     De aanmerkingen met tegenzin, met een be^
leedigend zwijgen, met gebaren van verachting ont-
vangen, — driftig en bits antwoorden, om zich te
rechtvaardigen, — met trotsch opgeheven hoofd heen
gaan en met de noodige overdrijving alles aan anderen
gaan overdragen.
6.     Eene medezuster, die beter dan wij in haar
werk slaagt, benijden, haarden lof, dien men baar
geeft, misgunnen; naijverig zijn op de godsvrucht
die zij toont en werkelijk bezit, op de genaden die
God haar geeft en het vertrouwen haar door hare
Oversten betoond; — zich, althans inwendig, ver-
heugen, als men die medezuster benijd, vernederd
ziet, door een bitter verwijt, door de werkeloosheid
waarin God haar plaatst.
7.     Uit menschelijk opzicht vreezen van god-
vruchtig, nauwgezet, vooral gehoorzaam te schijnen;—
of juist omgekeerd, om zich te doen bewonderen en
benijden, de nauwgezetste, de werkzaamste, de god-
vruchtigste van allen willen schijnen.
-ocr page 432-
444
8.     Niet vaardig, noch gewillig gehoorzamen, omdat
men zijne Oversten niet acht, zeggende, dat zij niet
op de hoogte van haar staudpunt zijn, — omdat men
oordeelt dat het voorzichtiger en wijzer is hare bevelen
te overtreden dan ze te volgen, — omdat men zich een
zeker voorkomen van onafhankelijkheid wil geven, •
omdat men zijne vrijheid bemind.
9.     Zoeken zich te laten gelden door de kinder-
achtige zorg, waarmede men zijne kleederen schikt, —
door voorwerpen van pracht die men draagt, gouden
horloge
, schoone medaille, fijnen bril, boek verguld op
snede,
- door de wijze van te gaan, te spreken, te
bidden, in alles, door alles de oogen zoekende te
trekken.
10.     Zich ongeduldig maken bij den minsten tegen-
spoed, zich vertoornen tegen alles wat tegen onze
zienswijze aandruist, — tegen eene Overste, die eene
vraag weigert, — tegen den biechtvader, die een offer
vraagt dat men niet brengen wil, — tegen eene
medezuster, die niet handelt zooals wij het zouden
wenschen, die het ongeluk heeft gehad ons tegen
te spreken, — tegen de personen die ons toevertrouwd
zijn, omdat zij niet doen wat wij zeggen en gelijk wij
het zeggen.
11.     Nieuwsgierig zijn naar zaken die ons niet
aangaan: Wat doet die zuster ? Met wie is zij in de
spreekkamer ? Waarom is zij door de Overste geroepen f
Wat hebben die zusters daar elkander te zeggen?
Trachten alle kleine geheimen van het huis te
doorgronden om ze te kunnen uitbazuinen en den
naam te hebben van goed op de hoogte te zijn.
12.     Zich altijd bij elke aanmerking verontschul-
digen, hetzij door de Overste, door den biecht-
vader, of door eene andere zuster gemaakt, — nooit
-ocr page 433-
445
ongelijk willen hebben, — zich beklagen dat men
het altijd op ons gemunt heeft, dat men ons niets,
en anderen die veel schuldiger dan wij zijn, alles
door de vingeren ziet, — zich ten minste beroepen
op de goede meeningen die men gehad heeft en die,
zegt men, door God gekend zijnde, voldoende zijn
om ons in onze oogen te rechtvaardigen en te troosten.
13.     Schijnheilig zijn, dat wil zeggen, zich in het
geheim overgeven aan driften, die men aan zich zelven
niet kan ontveinzen, ze verbergen onder den schijn
van deugd. — Dit is de laagste graad waartoe de
hoogmoed ons brengt.
14.     Zich uiterst teergevoelig toonen, — in bijna
alle woorden en handelingen van anderen beleedi-
gingen zien, ons aangedaan of ons voorbereid; — alles
wat men ons zegt, voor ons doet, kwalijk nemen,—
zich verbitterende om een woord dat men toevallig
hoort, eene manier die ons hindert, zich boos ma-
kende, zich vertoornende, zich tot drift latende
vervoeren.
15.     Zich ergerende omdat alles in anderen niet is
gelijk men wenscht; zich over ieder beklagende, —
aan de eene haar vreemd karakter, — aan de andere
haar trotsch voorkomen, — aan eene derde haar droe-
vig humeur, — aan eene vierde hare uitgelaten vroo-
lijkheid verwijtende, altijd de splinter zien in het oog
onzer medezuster en nooit den balk in het onze.
16.     Niemand iets toegeven, omdat men zich altijd
geraakt gevoelt door alles wat tegen gaat: een woord
in de recreatie ontsnapt, door ons als eene beleediging
opgenomen. — eene weigering, die wij als een smaad
beschouwen, — eene tegenspraak, die men niet kan
duldeu, — eene onbeleefdheid, die men niet licht zal
vergeten.
-ocr page 434-
446
17.     Voortdurend ontevreden zijn over allen, over
alles. Men is onbillijk jegens ons, — men waardeert
ons niet, — men gebruikt ons niet, — men vraagt
ons nooit rand. ...
18.    Zijn verdriet, zijne ongesteldheid, zijne moeie-
lijkhedeu overdrijven; ieder doet ons lijden, de Overste,
de biechtvader, onze medezusters, het weder, de
ziekelijkheid, de gevorderde leeftijd!.... en niemand
heeft medelijden met ons lijden; men laat ons ter
zijde, men vergeet ons, men verlaat ons, en nochtans
heeft men zulk eene behandeling niet verdiend! —
O als men het geweten hadde!.....
19.    Iedereen wantrouwen en er groot op gaan,
dit gebrek van nederigheid toeschrijvende aan het
doorzicht van onzen geest, die ons geleerd heeft,
hoe weinig oprechtheid, rechtzinnigheid en open-
hartigheid men in de gemeenten vindt. — Waren
allen zooals zij! zeggen die hoovaardige geesten; —
zij gaan recht door zee, maar de anderen bedriegen
en verraden, daarom houden zij alles maar voor zich!
20.     Na eene opmerking, eene weigering, eene
berisping blijven pruilen. — Geheele dagen blijven
loopen met een zuur gezicht, zonder een enkel woord
te zeggen; aan al die ons met goedheid toespreken,
met een stroef, koel, norsch gelaat slechts toevoegen:
Laat mij met vrede, ik weet wel wat ik doen zal.
Al die vertooningen van kwaden luim zijn vertoo-
ningen van grooten hoogmoed.
21.     Met overdrijving en gemaaktheid spreken over
hetgeen men te doen heeft, — over de vermoeienis
die men ondervindt, — men heeft nauwelijks tijd om
adem te scheppen, — over de weinige hulp en ver-
lichting die menondervindt, — herhalende dat men zulk
een aanhoudend werken niet lang uit zal houden;
-ocr page 435-
447
en alle vermaningen omtrent onnauwkeurigheid en
elk verzoek om eenigen dienst te bewijzen, beant-
woorden met een: Ik heb geen tijd!
22.     Meer eisenen dan anderen, zoo in betrekking
tot het voedsel, de kleeding, als ten opzichte der bijzon-
dere dispensatiën, waartoe men zijne bediening en zijn
werk laat gelden; zijnen onderhoorigen, jongere zusters,
of die met ons werken, op eenen harden, gebiedenden,
bitsen toon bevelen geven.
23.     Zich somtijds beschuldigen om anderen te ver-
plichten ons te prijzen; alle mogelijk kwaad in iets
dat wij gedaan hebben, opsommen om door anderen
te doen zeggen, dat het uitnemend goed gedaan is;
met aandrang vragen, dat men ons onze gebreken
en fouten onder het oog brenge, en zich lichtge-
raakt en boos toonen tegen degene die eenvoudig
genoeg is, ze ons te zeggen; — men noemt dit nederig-
heid met een haakje.
24.    Naar alle zijden goeden raad geven, maar nooit
oprecht raad vragen; — den raad, dien men ons geeft,
misachten, en het zeer vreemd en vrij vinden, dat
men ons raad geeft.
25.     Met weerzin en weerbarstigheid eene berisping
aannemen onder voorwendsel, dat ze moed en hoop
beneemt, dat men geen kind of novice meer is, en
dat het geweten genoeg is om oudere religieuzen
van ondervinding te leiden.
Wij sluiten hier deze reeds zoo lange lijst der
aanmatigingen van den hoogmoed; doch wie onzer
kan, als hij zijn hart wel doorgrondt, er nog niet
een of ander bijvoegen?
-ocr page 436-
448
II.
j&in*-6e3toa omtrent 3e ciacnwaaido\'.
I. Het beste geneesmiddel, het algemeen genees-
middel voor alle kwalen der ziel, zouder hetwelk
trouwens alle andere geneesmiddelen slechts van voor-
bjjgaande kracht en geheel nutteloos voor den hemel
zijn, is liet dagelijksch gebed om God de nederigheid,
te vragen,
het gebed vereenigd met het overwegen
van ons eigen nietigheid. Lees in Gods tegenwoordig-
heid de volgende bladzijde en laat ze diep in uwe
ziel dringen.
In welken toestand ik mij ook thans moge bevinden .
weet ik, wat ik morgen, dezen avond misschien zal
zijn ? Hoe weiuig is er \'mij noodig om in eene dood-
zonde te vallen ? eene herige bekoring, die mij wellicht
reeds nabij is, waarbij ik vergeet, mijn toevlucht tot God
te nemen....
O als ik u vergat, o mijn God! en zonder
eene bijzondere genade zou ik u kunnen vergeten!
O hoeveel licht er opgesloten in dit woord van den
H. Philippus vauNeri: Wantrouw mij, o Heer, want
als gij mij verlaat, zou ik u verraden l
Al ben ik in staat van getuide, kan ik lichtelijk
vallen, en zoo diep vallen, dat ik mij verlaag tot de
allergrootste wandaden. Het geloof leert mij deze
waarheden, en de ondervinding, helaas! bevestigt ze
maar al te dikwijls.
Wie zou ooit geloofd hebben, dat Salomo, de wijsste
aller menschen, de dwaasheid zoover zou kunnen
drijven, dat hij de schandelijkste afgoden aanbad?
Wie zou ooit geloofd hebben, dat David, die zoo
-ocr page 437-
449
wijze, zoo godvreezende koning, David aan wien God
zijne geheimen had toevertrouwd, bij een enkelen oog-
slag op een ongeoorloofd voorwerp in eene schandelijke
misdaad zou vallen, een moordenaar zou worden en
een geheel jaar zou voortleven zonder zelfs te denken
dat hij een zondaar was ? — Wie zou gezegd hebben,
dat de H. Petrus, na met zooveel oprechtheid, duizend-
maal zijne liefde en trouw bezworen te hebben, zoo diep
kon vallen door zijn goddelijken Meester te verlooche-
nen en zijne ontrouw door meineed te bevestigen?
O hoe waar is dit woord van den H. Augustinus-:
Er is geene misdaad ooit door eenig schepsel bedreven,
die ik niet kan bedrijven
, als God mij een oogenblik
aan mijne eigene kracht overlaat!
En God kan mij
verlaten om mij voor mijne ongetrouwhedeii te straffen!
Ik hang als aan een draad boven den afgrond der
afschuwelijkste zonden en. der zwaarste straffen. En
ik zou zoo dwaas zijn, mijne zusters te misachten, mij te
beklagen over eene kleine beleediging, ik die misschien
in het naaste oogenblik niet meer waardig zal zijn,
in haar gezelschap te leven!
Mijn God, mijn God, verlaat mij niet!
II. Het tweede geneesmiddel tegen het zinsbedrog
omtrent de eigenwaarde is de gewoonte om na te denken
over de natuur en de uitwerkselen der ootmoedigheid.
Wij zullen vluchtig aanduiden:
1°. De natuur en den grondslag der ootmoedigheid.
2°. De uitwerkselen der ootmoedigheid.
3°. De straf der fouten tegen de ootmoedigheid.
4n. De hoedanigheden der ootmoedigheid.
1°. Natuur en grondslag der ootmoedigheid.
1- De ootmoedigheid is eene deugd, die ons ons-
zelven doet kennen, gelijk wij zijn in de orde der
29
-ocr page 438-
450
natuur en in de orde der genade, en ons onszelven
doet beschouwen als de achting, den eerbied, de
goedkeuring der menschen onwaardig.
De ootmoedigheid is de rechtzinnigheid eener op-
rechte ziel, die niets wil, begeert noch bemint dan
waarheid, zelfs dan als de waarheid haar verootmoedigt.
2. De ootmoedigheid is gegrondvest: a. Op onzehoe-
danigheid van schepsel,
welke een oneindigen afstand
daarstelt tusschen de grootheid van God en onze
laagheid, tusschen de macht van God en onze volstrekte
onmacht. — Deze hoedanigheid toont ons de waarheid
dezer woorden, welke de leer van den H. Joannes
van het Kruis bevatten: Ik ben niets, — ik heb niets, —
ik kan niets. Den geest, dien God mij heeft gegeven,
kan Hij terugnemen; mijne ledematen, mijne zintuigen,
mijne natuurlijke en bovennatuurlijke goederen kan God,
die ze mij gegeven heeft, mij ook ontnemen, en dat
zonder de minste onrechtvaardigheid.
b. Op onze hoedanigheid van zondaars. — Door
de zonde hebben wij ons verlaagd beneden het ver-
achtelijkste wat er bestaat, zelfs beneden het slijk,
dat ten minste boven ons die eer heeft nooit tegen
God te zijn opgestaan. Wie ernstig nadenkt, heeft
geene moeite om zijne nietigheid te erkennen; en men
begrijpt, dat de H. Thomas van Aquinen in waarheid
heeft kunnen zeggen, dat hij nooit een gevoel van
ijdel welbehagen had gehad.
2°. uitwerkselen der ootmoedigheid.
1. De ootmoedigheid legt den grondslag voor alle
andere deugden.
Zij is de eerste en onontbeerlijke
gesteltenis om alle zaken wel te doen, om te bidden,
te comrnuniceeren, te gehoorzamen
, liefderijk en toege
negen te zijn.
De hoogmoed verwekt haat voor het
-ocr page 439-
451
gezag, afschuw van de onderwerping, verachting der
gelijkheid, eigenbaat, schijnheiligheid.
2.     De ootmoedigheid is de specerij die alle deugden
tegen bederf bewaart.
De hoogmoed is het venijn dat ze vergiftigt en bederft,
hij bederft de goede werken, reeds voor dat zij verricht
worden; hij bederft ze, terwijl men ze doet; hij
bederft ze, nadat zij gedaan zijn. In eene ziel die
door den hoogmoed beheerscht wordt, verliezen de
schoonste daden haren glans, de schitterendste deugden
hare verdiensten.
3.     De ootmoedigheid trekt het oog en het hart van
God.
— God bemint de waarheid, en daar de oot-
moedige ziel zich in het waar gevoelen plaatst van
wat zij is, van haar eigen niet, hare armoede, hare
ellende, beschouwt God haar met welgevallen en
overlaadt haar met zijne weldaden. — Hoor, wat de
schrijver der Navolging van Jezus-Christus zegt,
wanneer hij spreekt van de teedere liefde die God
voor eene nederige ziel heeft.
» Als God haar in lijden ziet, vertroost Hij haar; —
als Hij baar gedompeld ziet in het gevoelen van haar
niet, nadert Hij haar, stort over haar stroomen van
liefde uit; en naarmate zij zich dieper vernedert,
verheft Hij haar meer tot de glorie; Hij openbaart
haar zijne geheimen en trekt haar zoetjes tot zich."
Als de ootmoedige ziel iets aan God vraagt, wordt
haar gebed steeds verhoord
(Eccli. XXXV. 21). Dan
zelfs als zij niet tot God kan spreken, als zij niet
bidden kan, vult de nederigheid het ontbrekende aan
en stelt haar schadeloos voor alles. God neemt haar
gebed als een volmaakt gebed aau
(Judith IX. lfi).
Maria werd slechts boven alle schepselen uitverkoren
om Moeder Gods te zijn, omdat zij het nederigste was.
-ocr page 440-
452
3\'. Straf der fouten tegen de ootmoedigheid.
Het is vooral van den hoogmoed, dat men zeggen
kan : lh\' zoude straft zich ze\'.ce.
God straft de hoovaardigeu door vernederingen,
die des te moeielijker te verduren vallen als de
hoogmoed grooter geweest is; en gewoonlijk laat God
in zijne barmhartigheid toe, dat wij dezelfde verne-
deringen ondergaan, die wij anderen aangedaan hebben.
Wij zijn trotxc/i, hardvochtig, onbarmhartig geweest,
wij hebben verachting getoond voor medezusters, minder
begaafd, dun wij,
gedrukt wellicht doorziekte, gebukt
onder den last der jaren ,.... de dag zal komen , waarop
wij levendig het gewicht der minachting en verstooting
zullen gevoelen! God zal, zonder iemands recht-
streeksclie medewerking, toelaten dat onze medezusters
ons misachten of\' verstooten, dat onze Oversten zelve
ons vergeten en ons geheel ter zijde stellen.
Wij hebben uit hoogmoed onze medezusters vrijwillig
kwalijk beoordeeld
en in ons hart hebbeu wij, gelijk
de }\' liariseêr
, ons boven haar gesteld. God zal toelaten,
dat wij aangevallen worden door hevige en zeer
vernederende bekoringen, die ons zullen dwingen te
erkennen, dat onze zusters beter zijn dan wij; —
God zal toelaten, dat onze Oversten ons oiumnstiy;
beoordeelen, en alles wat wij doen en zeggen, slecht
vinden. ... Ja vreeselijk zal de straf zijn der reli-
gieuzen, die zich voortdurend en vrijwillig hebbeu
overgegeven aan de overdreven achting voor zich
zelve en de daaruit voortvloeiende misachtiug en
vrijwillige onverschilligheid voor hare zusters. God,
die hare ziel redden wil, zal geene geneesmiddelen
voor haar ontzien, en de geneesmiddelen der hoovaar-
digheid zijn zeer bitter.
-ocr page 441-
453
4°. Hoedanigheden der ootmoedigheid.
1. De ootmoedigheid moet rechtzinnig en oprecht
zijn
, dat wil zeggen, dat zij "iet moet bestaan in
eenijre woorden tot eigen vernedering gezegd. die
wij niet zeer veel weerzin uit den mond van anderen
zouden hooren, noch in een gedrukt gelaat en gemaakte
manieren. — De nederigheid die zich teveel vertoont
en zich om zoo te zeggen te kijk stelt, ia daardoor
reeds verdacht.
»Ik noem die vertooning van gebaren, van buigingen,
geen nederigheid, wanneer ze. gelijk dit dikwijls ge-
beurt, geschiedt zonder eenig inwendig gevoel van
zijn eigen nietigheid en de ware achting van den
evennaasten. Dit alles is eer eene vertooning van de
ootmoedigheid dan de ootmoedigheid zelve." (H. Fran-
ciscus van Sales.)
Bij verscheidene van die karakters die, om zoo te
zeggen, met eene laag honig bedekt zijn, zult gij
somtijds dan een ijzeren vasthoudendheid, en dan
weder eene buitengewone lichtgeraaktheid ontdekken.
/ij zijn als sponsen, als men ze prijst, als stekel-
varkens, als men ze afkeurt of berispt (P. W. Faber).
De ootmoedigheid in woorden bestaat in veel kwaad
van zich zelven te zeggen, doch zeer weinig kwaad
van zich zelven te denken , in zich aan ieders voeten
te willen stellen, doch zeer ontevreden te zijn, als
men hen op hun woord vat. Het minste woord
verbittert die geesten , een klein bewijs van onver-
sehilligheid is als eene pijl die hen treft in het diepste
des harten.
»Ziehier mijn gevoelen, Philothea. Of zeggen wij
geene woorden van nederigheid, of zeggen wij die
met een inwendig gevoel, waardoor wij meenen wat
-ocr page 442-
454
wij zeggen. Slaan wij de oogen niet neder, zonder
tegelijk ons hart te vernederen. Nemen wij niet
den schijn aan van de laatsten te willen zijn,
zonder het werkelijk te willen zijn" (H. Franciscus
van Sales).
2.     De ootmoedigheid moet eenvoudig zijn. Zij zal
dit kenmerk dragen, als zij geene buitensporigheid
begaat en geene buitengewone zaken doet. De
oefeningen van nederigheid moeten door bijzondere
omstandigheden gewijzigd worden, en vooral in ge-
meenten moeten zij slechts met bijzondere machtiging
gedaan worden. Volbreng met een oprecht gevoel
uwer geringheid en strafwaardigheid de oefeningen
door uwen regel voorgeschreven, als bijv. de voeten
uwer zusters te kussen, op den grond geknield te
eten , doch doe dit alles niet meer dan voorgeschreven
wordt; maak voor u in het bijzondere geene oefeningen
van nederigheid; gij zoudt met u doen lachen en
de orde storen. De vernedering is nuttig als voorbeeld
en als geneesmiddel; maar de beoefening moet altijd
vergezeld gaan van den geest van bescheidenheid
en voorzichtigheid.
3.     De ootmoedigheid moet blijmoedig zijn. — Zij
bestaat dus niet in eene zekere treurigheid en zwaar-
moedigheid , waardoor wij alle zaken als door een
rouwfloers beschouwen; wat toch zou er dan worden
van den vrede, de blijdschap des harten, en de
geestelijke vreugde ? — De ware ootmoedigheid heeft
een dubbelen blik; terwijl de eene gevestigd is op
onze geringheid en boosheid, is de andere gevestigd
op de barmhartigheid van God, die veel grooter is
dan onze ellende, op zijne goedheid, die veel machtiger
is dan onze zwakheid; en uit dien dubbelen blik
ontstaat iets dat men kan noemen den ernst van de
-ocr page 443-
455
verbannen ziel vereenigd met de vreugde en het vertrouwen
der gelukzaligen.
4. De ootmoedigheid moet bestendig zijn. — Zij
moet gedurende geheel ons leven beoefend worden;
want de hoogmoed geneest nooit volkomen. Ieder
christen moet de overtuiging met zich rond dragen,
dat hij slechts op aarde is om zich te verootmoedigen;
men kan om bijzondere reden niet meer vasten,
geene aalmoezen meer geven; maar men mag nooit
ophouden, zich te verootmoedigen; want de hoovaar-
digheid
is de laatste ondeugd, waarvan men zich ontdoet.
III. Het derde geneesmiddel tegen de zinsbe-
goocheling omtrent de eigenwaarde is het beoefenen
der ootmoedigheid;
ziehier op welke wijze.
1.     Inwendig al wat glansrijk en grootsch is,
minachten als lijnrecht strijdend tegen den geest van
Jezus-Christus, tegen den geest van nederigheid en
ootmoed.
2.     Daarentegen eene groote achting koesteren voor
alles wat arm en nederig is, als bijv. voor arme
menschen, armoedige huizen enz., omdat dit alles
meer overeenkomst met het armoedige leven van
Jezus-Christus heeft.
3.     De kennis, de vriendschap, de gunst der rijke
en aanzienlijke personen niet zoeken; liever met de
armen dan met de grooten der aarde verkeeren; liever
aan de zaligheid der armen dan aan die der rijken
en machtigen werken, omdat het minder gevaar, meer
gemak en meer voordeel voor onze ziel bevat.
4.     Zich niet in schitterende bedieningen of zaken
dringen, waardoor men achting kan bejagen, zelfs
niet onder het voorwendsel van ijver, als ten minste
de eer van God, de liefde of de gehoorzaamheid ons
dit niet oplegt.
-ocr page 444-
456
5.     Als men verplicht is, zich in eenige zaak te
mengen, altijd voor zich zelven het lastigste en het
geringste kiezen, en trachten den goeden uitslag aan
anderen te doen toeschrijven.
6.     Zoo min mogelijk van zich zelven spreken en
nooit tot eigen lof: nooit het goede vei\'tellen wat
men doet, als dit niet noodzakelijk of stichtend is
voor onzen naasten.
7.     Nooit het goede doen om het oog der menschen
te trekken, noch om hun te behagen, zich hunne
achting te verwerven, doch alleen om God te behagen.
8.     Het goed dat men doen kan , niet hoog achten :
altoos leven in de vrees, dat het verzuim der
goede meening, de begeerten van aan de menschen
te behagen, de luim en eigenliefde zich in onze werken
zullen dringen en datgene afschuwelijk maken in
Gods oog, wat ons de achting en de goedkeuring der
menschen verschaft; en wanneer men zelfs gedaan
zou hebben al wat men moet doen (en wie durft
zich vleien alles gedaan te hebben wat hij moest?)
zich nog volgens den raad van Jezus-Chiïstus aanzien
voor een oanuttigen dienaar.
9.     Liever het goede doen wat men in het verborgen
doen kan, dan het goede dat in de oogen der menschen
schittert.
10.     Tevreden zijn met de weinige talenten ons
door God geschonken, tevreden met den weinigen
voorspoed dien wij in ons werk in onze bediening
hebben, wel overtuigd zijnde, dat wij God meer
verheerlijken door het omhelzen onzer nietigheid,
dan wij het zouden doen door den voorspoed, die ons
wellicht ijdel en hoovaardig zou maken.
11.     Deu lof zooveel mogelijk vermijden en zelfs
vreezen; dien ongaarne en met schaamte ontvangen,
-ocr page 445-
457
altijd vreezende, dat die ijdele lof wellicht al de
belooning is, die wij voor onze goede werken zullen
verkrijgen, dat zij ons de eeuwige belooning zal doen
verliezen en dat de goedkeuring der menschen, zoo
wij die zoeken en er behagen in scheppen, den vloek
van God over ons zal trekken.
12; Hoe grooter de voorspoed is, dien God wel aan
onze goede werken geven wil, hoe dieper men zich
moet verootmoedigen, zich verwonderende dat God,
om zijne macht te doen uitschijnen zich van zulke
zwakke werktuigen, als wij zijn, wil bedienen; Hem
er getrouw al de glorie van geven, zonder het minste
deeltje voor zich zelven te behouden, zonder er het
minste behagen in te vinden, zich steeds de woorden
van Jezus-Christus tot zijne leerlingen herinnerende:
»Verheugt u niet omdat uwe goede werken wel ge-
lukken , maar omdat uwe namen in den hemel staau
opgeteekend."
13. Als wij vernederd en veracht worden , moeten
wij, wel verre van ons te bedroeven en mismoedig
te worden, ons verheugen en onze nietigheid hoog-
schatten, daarin eenigszins eene rede tot blijdschap
vinden, omdat wij dan in een staat van gelijkvor-
migheid leven met den vernederden Godmensch.
IV. Ziehier, tot besluit, de raadgevingen door
P. Agricola gegeven aan eene religieuze, die hem
hare bekoringen van ijdelheid, van eigenliefde, en
ijdel zelfbehagen toevertrouwde.
1. Als de duivel der hoovaardij u zal ingeven,
dat gij meer geest, meer talent, meer doorzicht,
meer verstand, meer bekwaamheid, meer behendigheid
hebt dan anderen, dan zeg tot u zelve: Helaas!
komt al het goede dat er in mij kan gevonden
worden, niet van God ? Heb ik dit alles niet vau
zijne goedheid ontvangen ? Moet ik er God niet
-ocr page 446-
4o8
▼oor bedanken? Is het niet alleen tot zijne glorie
«n mijne zaligheid, dat ik het moet gebruiken? En
als ik in dit punt te kort schiet, zal ik er dan niet
eens rekenschap van moeten geven in den dag des
oordeels aan den Oppersten Rechter, die mij dat alles
gegeven heeft?
2.     Wanneer hij u zal ingeven dat gij beter en
verstandiger oordeelt, dat gij wijzer en beter spreekt,
dat gij met meer voorzichtigheid en bescheidenheid
handelt, dan zeg inwendig: Waar is mijn geest en
mijn verstand? Waarin doe ik dit bestaan, en wat
is mijne gewaande wijsheid? Dagelijks beleedig ik
God door gedachten en werken, en ik zou mij nog
iets laten voorstaan op mijne wijze vandenken, van
spreken, van handelen!
3.     Als hij u de achting zal voorstellen die meu
voor u heeft, den eerbied dien men u toedraagt, de
oplettendheid en de vriendschap die men voor u heeft,
dan zeg tot u zelve: Wat zal het mij baten, aan
de schepselen te behagen, als ik het ongeluk heb,
U te mishagen, o mijn God? Alles op aarde is
slechts ijdelheid, behalve God te beminnen en te
dienen! O als men mij eens wel kende!
4.     Als hij u wil inblazen, dat gij aan uwe ge-
meente, uwe kloosterorde, uwe familie, uwe bediening,
tot eer verstrekt, dan zeg inwendig: Niet het goede
dat ik in mijzelve zie, zal mij rechtvaardigen, maar
de deugden die ik zal beoefend, de plichten van
mijnen staat die ik getrouw vervuld zal hebben. De
menschen oordeelen naar den schijn, maar God, die
harten en nieren doorgrondt, oordeelt naar waarheid.
5.     Als hij u wil verzekeren, dat gij rechtzinnig,
verdienstelijk, godsdienstig, rechtschapen zijt, zoo
bedenk dat gij de hel verdiend hebt, dat gij niet zonder
-ocr page 447-
459
fouten en onvolmaaktheden zijt, dat gij veel te weinig
liefde voor God en voor uwen evennaasten hebt.
6.     Als hij u inblaast, dat gij van hooger geboorte
zijt, meer opvoeding, meer fijn gevoel, meer voor-
komen, meer bevalligheid, meer beleefdheid, meer
welgemanierdheid dan anderen hebt, zeg: Helaas!
al die voordeden van de natuur en de fortuin dienen
dikwijls slechts om God te beleedigen, ons schuldig
te maken in zijne oogen, ons de genade en den
hemel te doen verliezen en de hel te doen verdienen.
Dit alles bevat even zoovele klippen, waarop mijne
zaligheid schipbreuk kan lijden.
7.     Als de duivel u zoekt te bedroeven, u te
verontrusten, u in te blazen, dat men u slecht
beloond, berispt, gelaakt, uw gedrag, uwe meening
slecht uitgelegd heeft, zeg dan: Ik dank u, Heer,
dat gn mij behandelt zooals men uwe Apostelen en
uwe leerlingen behandeld heeft, en dat Gij mij de
\'\'elooning in het eeuwige leven voorbehoudt.
8.     Als hij u aanzet om uwen plicht en uwe goede
werken te doen om gezien en geprezen, voor eene
godvruchtige en deugdzame religieuze gehouden te
worden, dan zeg: Weg van mij, satan, ik wil geen
andereu getuige dan God, ik wil slechts werken voor
7-ijne glorie, Hij is mijn laatste en eenig doel.
9.     Als men u zal toejuichen, zal prijzen, lof zal toe-
zwaaien, dan zeg: Niet aan mij, Heer, komt lof en glorie
toe, maar aan u alleen en aan uwen heiligen Naam.
10. Als de duivel u aanzet, u met overdreven netheid
te kleeden, dan zeg inwendig: Eene christen maagd
•noet geen ander sieraad zoeken dan het sieraad der
deugd; hare studie moet zijn, zich met Jezus-Christus,
"jet zijne nederigheid, zijn geduld, zijne zedigheid,
zöne zachtmoedigheid te bekleeden.
-ocr page 448-
460
ZEVENDE ARTIKEL.
Zinsbedrog omtrent de volmaaktheid.
De religieuze weet wel. dat zij geroepen is tot de
volmaaktheid, dat is om haar leven meer en meer
gelijkvormig te maken aan het leven van Jezus- Christus,

en dat zij naar de volmaaktheid moet streven.
Die verplichting bestaat voor eiken christen; zij kan,
zij durft dit niet loochenen. Zij weet wel, dat zij slechts
naar het klooster gegaan is , dat zij slechts hare geloften
heeft uitgesproken
oui krachtiger hulp en overvloediger
middelen te vinden om de gelijkvormigheid met Jezus-
Christus
te bereiken,—opdat de regel, waaraan zij
zich kwam onderwerpen , langzamerhand hare natuur-
lijke onstandvastigheid zou matigen en eindelijk 7.011
bestendigen, — opdat de Geloften, die zij uitsprak,
haar innig aan God zouden verbinden, en haar in de
onmogelijkheid zouden stellen van Hem niet te dienen.
Zij heeft begrepen, dat zij aldus door den regel
geleid, door hare Geloften weerhouden, door het
voorbeeld harer medezusters gesterkt, zuiverder zou
leven ,
zeldzamer zou vallen , spoediger zou op-
staan,
voorzichtiger zou wandelen , door meer
genaden overladen zou worden,
meer vrede zou ge-
nieten ,
met meer vertrouwen zou sterven, —- in den
hemel eene, schoonere kroon zou verdienen;
— en het is
om deze redenen, waarbij zich volgens den bijzondereii
rek der genade nog hoogere beweegredenen voegden,
als de ijver voor de eer van God en de zaligheid der
zielen,
dat zij zich door nauwere banden dan die
des Doopsels aan God heeft willen verbinden, en dat
zij religieuze is geworden.
-ocr page 449-
461
En religieuze zijnde heeft zij vast besloten, al de
verplichtingen na te komen die de volmaakte religieuze
vormen, dat wil zeggen , gelijk zij liet zeer wel be-
grepen heeft, eene religieuze aan wie niets ontbreekt.
Maar volmaakte religieuze is een onbepaald woord.
In de eerste jaren van het kloosterleven begrijpt men
die in eenen wellicht eenigszius overdreven zin, die
eene wijze en verlichte leiding noodzakelijk maakt;
maar langzamerhand zoekt de duivel, als de religieuze
zich niet ootmoedig aan de leiding onderwerpt van
diegenen die God over haar gesteld heeft, voordeel
te trekken uit de zwakheid van haren geest en zelfs
uit de vermoeienis harer zintuigen, en doet haar de
volmaaktheid
zien, niet op eene wijze die geheel met
de waarheid in strijd is,
— men zou niet naar hem
luisteren, — maar op eene wijze die niet geheel met
de waarheid overeen komt.
De duivel weet zeer goed,
dat hij met de waarheid te verminderen of te over-
drijcen
ten laatste de volmaaktheid geheel zal doen
vergeten, en ziedaar de bron der zinsbegoocheling,
die wij moeten bestrijden. Wij zullen in dit artikel
bespreken :
1°. Ue verschillende zinsbegoochelingen omtrent de vol-
maaktheid.
2°. De natuur der volmaaktheid.
3°. De noodzakelijkheid der volmaaktheid.
4o. De middelen om naar de volmaaktheid te trachten
en ze te bereiken.
r>°. De teekenen waaraan men kan erkennen, dat men
vordert op den teeg der volmaaktheid.
6°. De beoefening dei\' volmaaktheid.
7°. De trappen der volmaaktheid.
8°. De voornaamste listen, door de» duivel gebruikt,
om ons van de volmaaktheid af te trekken.
-ocr page 450-
462
Wjj vermeenen wel te doen met eerst het zinsbe-
drog omtrent de volmaaktlieid
te leeren kennen; de
natuur der volmaaktheid
zal, ons erachtens , dan beter
begrepen worden.
I.
le. Zinsbedrog omtrent de natuur der volmaaktheid.
De volmaaktheid is Toor eenige jonge, vurige,
onervaren zielen:
De rust der ziel, wier zonden vergeven zijn, en die
bemind wordt door dien God voor wien zij alles zoo
edelmoedig heeft verlaten.
De kalmte der driften, die in de kloostermuren
niet meer door hare vernederende inblazingen komen
tergen.
De vreugde des harten bij het tabernakel en in de
zoete uitstorting van een altijd vurig gebed.
Het geluk van het huiselijk leven, in het gemeen-
schappelijk leven terug gevonden.
Zoo heeft men het gedroomd, alvorens in het
klooster te treden; en omdat men, in de eerste
jaren van dat religieuze leven, dat men met de
heiligen het aardsch Paradijs noemde, de rust der
ziel en de vreugde des harten gesmaakt heeft, —
omdat men den opstand der zinnen niet meer gevoeld
-ocr page 451-
463
en met eene groote gemakkelijkheid de bekoringen
des duivels wederstaan heeft, — heeft men wellicht
met eenige verwaandheid gezegd: Ik ben gelukkig,
niets kost mij moeite, ik wordt door Gods vaderhand
zoetjes naar den Hemel geleid;
en men verbeeldde
zich, dat God tevreden was, omdat men zelve het was!
Bedrog, bedrog, mijne zuster; neen, de volmaakt-
heid, waarnaar gij streeft, bestaat niet in dien vrede
van hart en ziel, dien gij ondervindt. Die rust, die
kalmte, die vreugde zijn uw werk niet; gij gevoelt
ze, gij geniet ze, maar gij kunt u die niet geven,
en de volmaaktheid moet me eigen werk zijn, door
de genade geholpen.
Die rust van hart en ziel zijn voorbijgaande, gelijk
alles op deze aarde; slechts in den hemel vindt men
den ongestoorden vrede, de bestendige liefde, het
onbewolkte licht, de onvermengde vreugde; en weldra
zult gij dit willicht ten uwen koste ondervinden.
Allengs z.al het gebed u vermoeien, de dagelijksche
oefeningen u door hare eentoonigheid zwaar vallen,
het karakter der personen met wie gij moet omgaan,
zal minder aangenaam zijn, de tegenzin volgt op de
geestdrift. God trekt zich terug, de duivel tergt u
meer en meer, en als in u de deugd geene diepe wortelen
heeft geschoten, zult gij u vervelen, zult gij klagen,
zult gij berispt worden, zult gij mismoedig worden,
gij zult in verslapping, gij zult in zware fouten
vallen.
Het was dus de volmaaktheid niet, die staat van
zalige rust; — later deelen wij u de ware natuur der
volmaaktheid
mede.
-ocr page 452-
464
2°. Zinsbedrog omtrent de kenteekenen der
volmaaktheid.
Talrijk zijn de begoochelingen, die ons de vol-
maaktheid toonen, waar zij niet is. Welke religieuze
gelooft niet, zeer wel te doen met zich over te geven
aan de beoefening der godvruchtige werken, waartoe
zij zich getrokken gevoelt, tevreden te doen wat zij
gaarne doet
, denkt zij misschien dat God dan alleen
van haar tevreden is?
1.     De eenen meten de volmaaktheid naar de lang-
durigheid der gebeden, het nauwkeurig volbrengen
der godvruchtige oefeningen
, het dikwijls ontvangen
der HH. Sacramenten.
— Zijn zij aan God haar tijd,
hare ledematen, hare vermogens niet verschuldigd?
en hoe kunnen zij Hem dit beter geven dan door
het gebed?
2.     De anderen doen de volmaaktheid bestaan in het
vasten, de onthouding, de boetpleging.
— Zijn zij
niet in het klooster getreden om zich te versterven,
zich te slachtofferen, hare eigene zonden en die van
anderen te boeten? en hoe kunnen zij beter boeten
en zich slachtofferen dan door het vleesch te onder-
drukken en zich elke voldoening te ontzeggen, die
niet volstrekt noodzakelijk is?
3.     Weer anderen zien de volmaaktheid in de
geestelijke en lichamelijke werken van barmhartigheid.
Moeten zij niet doen gelijk Jezus, die slechts op de
wereld is gekomen om zijnen Vader te doen kennen
en de zondaars te redden? en hoe kan men beter
dit doel bereiken dan door kinderen te onderwijzen,
bedroefden te troosten, zich op te offeren voor zieken ?
4.     Anderen weder stellen de volmaaktheid in het
verrichten van schitterende daden van geloof en liefde.
-ocr page 453-
465
Zjj benijden den martelaars die tijden van vervol-
ging, waarin zij hun geloof te midden der hevigste
folteringen mochten verkondigen; — zij betreuren,
niet gelijk de Apostelen geroepen te zijn om het kruis
bij de heidenen te gaan planten; — zij zouden, in
haar hart althans, willen vernederd en gelasterd
worden, en gelijk deze of gene Heilige, wier leven
zij gelezen hebben, zouden zij zich gelukkig achten,
dit verbeelden zij zich althans, jaren lang op een
smartelijk ziekbed gekluisterd te zijn....
Bedrog, bedrog al wederom ! Al die groote, edel-
moedige daden zijn middelen tot volmaaktheid, doch
de volmaaktheid zelve is het niet.
Men kan bidden, communiceeren, zich opofferen,
en nochtans God niet behagen. God, zegt de
H. Franciscus van Sales, ziet niet naar de menigte
der werken uit liefde tot Hem gedaan, maar naar
het vuur der liefde waarmede wij die verrichten. —
En gij, eenvoudige zuster, in uwe eigene gemeente
nauwelijks gekend, die uwe dagen doorbrengt met
kleine kinderen den Cathechismus te onderwijzen, —
gij die in het verborgen uwer keuken, die aan
het ziekbed van een arme door niemand gezien wordt —
gij kunt, als gij wilt, aan God eene glorie bewijzen,
even verdienstelijk voor u als stierft gij als martelares.
Gij kunt u even goed en zelfs gemakkelijker heiligen,
omdat er minder gevaar voor u bestaat, dan
voor uwe medezusters die eene hoogere bediening be-
kleeden , — die in en buiten het huis schitteren door
haar verstand, hare talenten, hare aangename ma-
nieren, — die, om zoo te zeggen, de steunpilaren der
gemeente en de hoop der toekomst zijn.
Denk een oogenblik na; deze zuster bekleedt deze
schitterende bediening, omdat God haar daarin ge-
30
-ocr page 454-
466
plaatst heeft; gij volbrengt dus beiden den wil van
God; — die zuster schittert slechts door een weinig
verstand, haar door God geleend; gij blijft onbekend,
omdat God het niet nuttig oordeelt, u te geven wat
Hij haar geleend heeft: gij hebt minder te verant-
woorden, dat is alles. Diamanten die men ons geleend
heeft, vermeerderen onze persoonlijke waarde niet.
Doe datgene goed wat gij doen moet, gebruik voor
God in uwe bediening al de talenten, die God u heeft
gegeven, — en in het uur der vergelding, even
als degene die meer gebeden hebben, omdat zij
dit moesten doen, die meer geschitterd hebben,
omdat haar een werkkring aangewezen werd die haar
meer aan de oogen blootstelde, — zult ge deze zelfde
woorden hooreu: Welaan, gij goede en getrouwe
dienstmaagd, treed binnen in de vreugde des Heer en !
3e Zinsbedrog omtrent de noodzakelijkheid
der volmaaktheid.
Niet openlijk, niet met hare medezusters zal de
religieuze de noodzakelijkheid der volmaaktheid in
twijfel trekken; neen, zij zal dit doen, als zij alleen
is, na de moederlijke vermaning eener Overste, die
haar allengs minder regelmatig, minder ingekeerd,
minder werkzaam ziet worden; na de wellicht strengere,
doch altijd vaderlijke waarschuwingen van den biecht-
vader, beangstigd door de verslapping van den reli-
gieuzen geest en bevreesd voor zware fouten.
Niets gevaarlijker dan die oogenblikken van twee-
strijd met zich zelve, als men eenigszins gekrenkt,
verbitterd, vernederd is. Dan doet de duivel eenige
woorden hooren, die ons eerst ontstellen, maar
die, als men ze ingang verleent, eindelijk den schijn
van waarheid aannemen.
-ocr page 455-
467
I. De religieuze staat is geen staat van volmaakl-
heid, daar men religieuze wordt om volmaakt te
worden; waarom vordert men dan
, dat ik volmaakt
zou zijn ?
Neen, gij zijt niet verplicht om nu volmaakt te zijn;
de Heer is te goed om zooveel van uwe zwakheid
te vorderen, Hij stelt zich met uwe begeerte en uw
streven tevreden; maar Hij verplicht u om aan uwe
volmaaktheid te werken; uwe Overste, uw biechtvader
vragen niet meer; en, zegt de H. Thomas, God
zelf zal u op den laatsten dag des oordeels niet
vragen, of gij volmaakt zijt, maar of gij alles wat
gij doen kunt, gedaan hebt om het te worden.
Welnu, gebruikt gij alle zorg om volmaakt te
worden, als gij u tevreden stelt, de geboden Gods en
de volstrekte verplichtingen uwer Geloften
na te komen,
als gij u geene moeite geeft om in den geest des
geloofs te wandelen
, uw gebed en meditatie met zorg
te doen, nauwgezet
, ingetogen en verstorven te leven ?
Tracht gij met ernst volmaakt te worden, als gij
u in niets wilt versterven, als gij mort en tegenspreekt,
wanneer men u uwe fouten verwijt, als gij niet zoekt
te verbeteren wat men u onder het oog brengt?
De gesteltenis waarin gij verkeert, is zeer gevaarlijk;
ziehier wat zij doet veronderstellen:
1°. Dat gij slechts ten halve aan God toebehoort,
dat gij uw hart verdeelt tusschen God en uw gemak,
tusschen den Hemel en de aarde.
2°. Dat gij door uw gedrag en door uwe daden
eenigszins het offer van u zelve, dat gij zoo geheel
en zoo edelmoedig gedaan hebt op den dag uwer
professie, terugneemt, en dat gij, om zoo te zeggen,
betreurt van zooveel aan God gegeven te hebben.
3°. Dat gy misbruik maakt van de genaden aan
-ocr page 456-
468
uwe roeping verbonden en geen werk maakt van de
uitnoodigingen, de liefkozingen, de belooningen van
Jezus-Christus.
4°. Zeker is het niet noodig, naar de volmaaktheid
te streven door al de daden die zouden kunnen helpen
om ze te verkrijgen; het is genoeg, daarnaar te streven
door de beoefening der christelijke deugden en der
Geloften der H. Religie, en door het naleven der
Constitutiën uwer instelling; — maar als gij u weinig
bekommert om de middelen, die u aan de hand gegeven
worden, om u Ie helpen de deugd te beoefenen en uwe
geloften na te komen, is het dan niet te vreezen,
dat gij in zware zonden zult vallen? Hij die niet
rechtvaardig is in het kleine, zal ook in het grootere
niet rechtvaardig zijn
(Luc. XVI. 10).
Zeker is het genoeg om naar de volmaaktheid te
streven, dat men de zware zonden vermijdt; maar
om die te vermijden is het van groot belang, ook
de kleine zonden zooveel mogelijk te vermijden.
Zeker zijn, volgens den H. Thomas, de herhaalde
overtredingen van den regel geen verachting van den
regel,
uit zich zelven; doch zeer gemakkelijk zal
deze verachting allengs ontstaan, zoodat het ten
laatste moeielijk wordt, al of niet te zeggen, waar
zij bestaat of niet bestaat. Later spreken wij van de
noodzakelijkheid van naar de volmaaktheid te streven.
II. Maar al ga ik niet vooruit, zoo ga ik toch
n iet achteruit.
Dit is een grove dwaling! — Zeker kan men niet
als leerstellig grondbeginsel vaststellen, dat stilstaan
achteruitgaan is;
er is een zeker leven noodig om
te midden van een stroom stil te kunnen blijven, en
dit leven kan genoeg zijn voor eene ziel om niet allen
moed te verliezen; maar de leer van alle Heiligen ,
-ocr page 457-
469
op de ervaring gegrond is, dat stilstaan achteruit
yaan is:
1°. Omdat er in de wereld geen stilstand bestaat;
dit voorrecht behoort slechts aan God alleen, die altijd
dezelfde is, bij wien geen verandering bestaan kan.
2°. Omdat wij, ten kwade geneigd zijnde uit ons
zelven, eene voortdurende hulp en eene groote op-
lettendheid noodig hebben om niet te zondigen.
Ons hart is eene vervloekte aarde, die uit zich
zelve slechts onkruid voortbrengt; de driften over-
meesteren haar spoedig, als men ze niet telkens
onderdrukt.
3°. Omdat, zegt de H. Gregorius, het met ons
in het geestelijk leven juist gaat als met een man
die midden in een snellen stroom zwemt; zoodra hij
zijne ledematen niet beweegt, wordt hij door den
stroom mede gevoerd. De weg der volmaaktheid,
dien wij moeten bewandelen, is zoo tegenstrijdig aan
onze natuur, door de zonden bedorven, dat hij die
niet altijd zoekt vooruit te komen, door de onstui-
migheid zijner driften wordt mede gevoerd.
III. Maar de volmaaktheid is eene geheel inwendige
zaak; mijne Overste en mijn biechtvader kunnen niet
alles zien
, iaat er in mij omgaat.
De volmaaktheid is inwendig, dat is waar; maar
hare uitwerkselen vertoonen zich op meer of mindere
wjjze naar buiten, en het is door hare uitwerkselen
dat uwe Oversten grondig kunnen oordeelen over uwe
vorderingen of uwe verslapping. Zij laten aan God
het oordeel over uw geweten, doch zeggen u dat
uw gedrag het gedrag eener goede religieuze niet is.
Ziehier, zoo gij wilt, nog eenige kenteekenen van
voortgang eener ziel in de volmaaktheid. Zoo gij
die in u bespeurt, dan loof er God voor; bespeurt
-ocr page 458-
470
gij ze niet, zoo verneder u, en wees ootmoediger,
als gij berispt wordt.
1°. Eene novice moet godsdienstiger, bedaarder,
zediger in haar handel en wandel en zachtmoediger
in haren omgang zijn, dan een wereldsch persoon.
Eene geprofeste religieuze moet meer ingekeerd, meer
inwendig zijn dan eene novice.
Eene religieuze die sedert jaren geprofest is, moet
veel nauwkeuriger, veel geduldiger zijn, veel meer
met God vereenigd leven dan zij het bij hare Pro-
fessie was.
2°. Dat karakter, zoo trotsch en hoovaardig uit
de natuur, moet door den invloed der genade allengs
nederiger, ootmoediger, gedienstiger worden.
Die wil, die opbruiste bij het woord van onder-
werping alleen, moet allengs gehoorzamer en buig-
zamer worden.
Dat hart, met zoovele natuurlijke genegenheden,
moet op eene veel meer bovennatuurlijke wijze be-
minnen en terzelfder tijd veel liefderijker voor allen
worden.
De driften over het algemeen moeten meer ver-
storven worden, de gehoorzaamheid moet vaardiger, de
liefde zachtmoediger en zoetaardiger, de godsvrucht
levendiger en werkdadiger worden.
De pogingen die men aanwendt om volmaakt te
tcorden
, brengen noodzakelijk deze uitwerkselen voort,
hoewel in grootere of kleinere mate. — Later zullen
wij nog andere teekenen opgeven, waaraan gij zult
kunnen zien, of\'gij voortgang doet in de volmaaktheid.
IV. Maar de Heiligen hadden ook hunne fouten;
wen kan dus volmaakt zijn met jouten.
1°. Ja aeker; men kan met fouten heilig zijn; men
kan den weg der volmaaktheid volgen zonder volmaakt
-ocr page 459-
471
te zijn; want de volmaaktheid hier op aarde is minder
eene volkomen volmaaktheid, ontdaan van vrijwillige
fouten
, dan wel eene volmaaktheid van den wil,
welke voldoende is om op eene zoo volmaakte wijze
te handelen, als God het van de ziel wil. God laat
dikwijls gebreken aan de zielen, die met den grootsten
moed naar de volmaaktheid streven:
a.  Om ze aan den gang te houden, en haar te
beletten in verslapping te vallen, door een bijna
voortdurenden strijd.
b.  Om ze in nederigheid te houden, in haar te
beletten, zich te verheffen over de bijzondere genaden
die Hij haar geeft.
c.  Om haar gevoelens van liefde, van medelijden,
van barmhartigheid te geven voor diegenen harer
omgeving welke ook gebreken hebben.
Doch als men met gebreken heilig kan zijn, zoo
is dit slechts op voorwaarde, dat men ze met zorg
onderdrukke, en bijna onophoudelijk werke om ze
te verbeteren.
2°. Men kan heilig zijn niet alleen met gebreken,
maar nog met vrijwillige onvolmaaktheden, waarin
men somtijds valt, hetzij uit broosheid, of wel door
eene niet altijd verschooubare onwetendheid; maar
men moet onophoudelijk strijden.
Het kan zelfs gebeuren, — wij hebben dit reeds
gezegd, —dat eene heilige en volmaakte ziel in eene
dageïijksche zonde valt, zonder dat men zou kunnen
zeggen, dat zij niet volmaakt is. Dit is het gevoelen
van Benedictus XIV, die uitdrukkelijk zegt, dat eene
dageïijksche zonde, bij verrassing gedaan, de ware
heiligheid niet belet; hetgeen bevestigd wordt door
deze woorden van den H. Autonius: »Als het ge-
beurt, dat de Heiligen des Heereu somtijds vallen
-ocr page 460-
472
als menschen, veeleer door de zwakheid der natuur
dan uit neiging tot de zonde, staan zij op om des
te vuriger vooruit te snellen; en de schaamte over
hunne zwakheid zet hen aan tot een vuriger strijd,
zoodat hun val, wel verre van een beletsel tot hunnen
voortgang te zijn, hun een nieuwen ijver schijnt
gegeven te hebben. — Staat er daarenboven niet
geschreven, dat de rechtvaardige zevenmaal daags
valt ?
De Heiligen kunnen somtijds vallen; maar zij
herstellen spoedig hunne fout, en vernederen zich daar-
over, zoodat hun val hun, om zoo te zeggen 1 tot
voordeel strekt."
II.
Statuur de,i volmaaktheid.
I. Men noemt volmaakt, zegt de H. Thomas,
een wezen, waaraan niets ontbreekt om te zijn wat het
zijn moet.
Een christen, dat is een menschelijk schepsel door
het Doopsel aan Jezus-Christus toebehoorende en
daardoor verplicht om Jezus-Christus te kennen, te
dienen en te beminnen, zal volmaakt zijn, als hij
Jezus-Christus kent, dient en bemint zooveel hij kan.
Eene religieuze, dat is een christen die door de
geloften, welke zij uit vrijen wil uitgesproken heeft,
aan haren wil, hare goederen, hare familie, aan
de vreugden die zij in eigen gezin zou kunnen
smaken, verzaakt om getrouwer Jezus-Christus te
dienen, om Hem edelmoediger te beminnen, zal vol-
maakt zijn
, als zij de gehoorzaamheid, de zuiverheid,
de armoede betracht zooveel zij kan.
-ocr page 461-
473
De volmaaktheid bestaat dus voor de schepselen
hier op aarde in het streven naar het doel, waartoe
zij geschapen zijn, of dat zij volgens hare natuur
zich hebben voorgesteld te bereiken. (*)
Welnu dit doel is, zich met God als met haar
laatste einde te vereenigen; de liefde is de band der
volmaaktheid (Coloss III. 14); en daar de zonde van
God verwijdert en de deugden ons nader tot God
brengen, moet men om tot deze vereeuiging te
geraken:
1°. Zich beijveren om elke zonde, zelfs de dagelijksche r
te vermijden.
2°. Zich beijveren om de deugden te beoefenen.
3°. Zich beijveren om deze deugden in uitmuntenden
graad te bezitten.
Een enkel woord vat deze middelen samen: tracht
uwen wil met den wil van God te vereenigen;
want
God wil, dat wij de zonde vermijden, en dat wy de-
deugd beoefenen.
De vereeniging van onzen wil met dien van God
doet ons in alles aan Hem gehoorzamen. Ziedaar
dus de volmaaktheid
, zij is daar geheel en daar alleen ;
en hoe inniger onze vereeniging met God is, hoe
(*) De volmaaktheid bevat, volgens den H Thomas, drie zaken.—
De tersle, dat men geene enkele fout noch gebrek hebbe; want elke
fout en elk gebrek is strijdig tegen de volmaaktheid. — De tweede,
dat men alle deugden bezitte; want zij brengen bij tot de vol-
maaktheid. — De derde, dat men alle deugden in uitmuntenden
graad bezitte; want men zegt niet, dat eene middelmatige deugd
volmaakt is . even als men van een werk niet zegt, dat het volmaakt
is, als deszelfs deelen, al ontbreekt er geen enkel deel, middelmatig zijn
Daarom is niemand op aarde volkomen volmaakt, omdat er niemand
is zonder gebreken, niemand die alle dengden in uitmuntenden
graad bezit.
Daarom zeggen wy dan ook. dat de verplichting bestaat om naar de:
volmaaktheid te streven,
en niet om volmaakt te zijn.
-ocr page 462-
474
meer zij ons aanzet, niet alleen aan Gods geboden,
maar ook aan zijne raadgevingen en zijne minste
wenken en begeerten gehoor te geven; des te grooter
is onze volmaaktheid
, des te nader brengt zij ons tot
ons einde. Wij gevoelen dit zoodanig, dat de enkele
gedachte van vereenigd te zijn met God, met dit
oneindig groot, oneindig goed, oneindig barmhartig,
machtig, eeuwig onveranderlijk wezen, en de begeerte
in beoefening gebracht van te willen wat Hij wil,
ons bedaart, ons doet berusten, ons gelukkig maakt,—
terwijl wij ongerust, gekweld, gejaagd zijn, zoo
vaak wij iets doen dat ons, ook zelfs maar een oogen-
blik, van Hem afscheidt. Er ontbreekt ons iets, wij
zijn onvolmaakt.
De vereeniging van onzen wil met den wil van
God is besloten in het gebod van God te beminnen.
Beminnen is zich veréénigen, het is trachten om van
twee wezens slechts één te maken
, door den wil.
God beminnen boven al, zoodat men elke zware zonde
vermijdt, is een begin van volmaaktheid.
Het is het
gebod aan alle christenen gelijkelijk gegeven. — God
beminnen boven al, zoodat men zelfs de kleinste zonde
vermijdt
, is een hoogere trap van volmaaktheid, maar
het is de volkomenheid der volmaaktheid nog niet,
daar dit een gebod is dat alle menschen eenigszins
verplicht. — God beminnen boven al, zoodat men
alles vermijdt wat Hem mishaagt, om alles te doen
wat Hem aangenaam is, ziedaar de bijzondere en
volkomene volmaaktheid.
Naar deze moeten wij ver-
langen, moeten wij streven, en om deze te bereiken,
hebt gij, religieuzen, uwe HH. Geloften uitgesproken.
[I. Deze leer is die van alle Heiligen.
De volmaaktheid, zegt de H. Vincentius a Paulo,
bestaat in ééne zaak, in het volbrengen van den ioil
-ocr page 463-
475
van God. Indien het volgens de woorden van Onzen
Heer voldoende is om volmaakt te zijn, dat men
zich zelven verzake
, zijn kruis opneme en Hem volge,
wie verzaakt ziek zelven meer, wie draagt beter zijn
kruis, wie volgt den Heer beter, dan hi) die zich
toelegt, niet zijn eigen wil, maar den wil van God
te volbrengen ? Om heilig te worden moet men
slechts zich gewoon maken, in alles te willen toat
(rod wil.
»Het is ongelukkig, zegt de H. Franciscus van
Sales, dut wij altijd God willen dienen op onze manier
en niet op de zijne
, volgens onzen wil en niet volgens
den zijnen.
Als Hij wil dat wij ziek zijn, willen
wij gezond zijn; als Hij wil dat wij Hem door ons
lijden dienen, willen wij Hem dienen door onze
werken; — als Hij wil dat wij Hem dienen door de
liefde, willen wij de ootmoedigheid betrachten; als
Hij van ons gelatenheid en berusting in zijnen wil
vraagt, willen wij het gebed, de godsvrucht of eenige
andere deugd; en dat niet omdat de zaken die wij
wenschen, aangenamer zijn aan God, maar omdat
zij meer naar onzen smaak zijn. Dit is zeker het
grootste beletsel, dat wij aan onze volmaaktheid
kunnen stellen; want het valt niet te betwijfelen, dat
zoo wij heilig willen worden naar onzen wil, wij het
nooit zullen worden. Om waarlijk heilig te zijn , moet
men heilig zijn volgens Gods wil."
III. Dit is de leer van Jezus-Christus, die ze ons
door woord en voorbeeld gepredikt heeft.
De, vereeniging van zijnen wil met den wil van God
vervulde zijn geheele leven, zij was zijn voedsel,
zij onderhield in Hem het leven van den God-
Mensch.
Het eerste woord, dat Hij op deze wereld
komende uitsprak, was: i>Zie ik kom, o God! om
-ocr page 464-
476
Uwen wil te volbrengen," als wilde Hij ons zeggen,
dat daarin voor Hem alles besloten lag.
Hoe, zegt Mgr Gay, komt Hij dan niet werken,
prediken, lijden, sterven, de hel overwinnen, de
Kerk stichten en de wereld door zijn kruis redden ?
Dit is de taak Hem opgedragen, Hij weet dit; toen
zijne oogen zich openden, heeft Hij alles gezien,
en alles wat zijne oogen zagen, heeft zijn Hart
onmiddelijk omhelsd; Hij wil alles tot de letter vol-
brengen. Hij wil dit niet een oprechten, liefdevollen,
krachtdadigen wil en in zijn Hart wordt alles even
snel volbracht als voorgesteld. Maar Hij wil dat
alles, omdat het de eeuwige wil zijns Vaders is. Zijn
wil alleen treft Hem en doet Hem besluiten ; Hij ziet
al het overige, doch beschouwt slechts dezen wil;
van dezen wil
alleen spreekt Hij, van dezen wil alleen
wil Hij afhangen. Die goddelijke wil is Hem oor-
sprong, einde, beweegreden, licht, steun, woning,
voedsel, belooning, alles in één woord.
Hij stelt zich er in, Hij schikt er zich naar, Hij besluit
er zich geheel in, en als Hij later zulke verhevene,
zulke ongehoorde, zulke bovenmenschelijke zaken zal
doen, zal Hij nochtans slechts die eene zeer eenvou-
dige zaak doen, welke de kleine kinderen zelfs kunnen
navolgen; Hij zal den wil doen van den Hemelschen
Vader
, Hij zal zich daaraan geheel toewijden en zal
zich geheel daaraan overgeven.
De volkomen overeenstemming van onzen wil met
den wil van God, ziedaar dus wat ons het naaste
by Jezus-Christus en bijgevolg bij de volmaaktheid
brengt; en onze volmaaktheid zal des te grooter zijn,
naarmate onze overeenstemming met Gods wil inniger
zal wezen.
-ocr page 465-
477
III.
tSfCoodzakc-tifóficid van fict sbi&v&n
naat de v&tma,a$it4ie>id.
I.     Alle Christenen zijn verplicht om naar de
volmaaktheid te streven in eene zekere maat, over-
eenkomstig hunnen staat; want allen zijn verplicht
om God te beminnen, uit al hunne krachten en boven
alle zaken. Het is de wil Gods, dat gij volmaakt zijt.
schreef de H. Paulus aan de geloovigen (TThess. IV.3).
Wees volmaakt, gelijk uw hemelsche Vader volmaakt is,
zegde Jezus-Christus tot al degenen die hem om-
ringden , en tot alle menschen (Matth. V. 48). De
middelen waardoor de wereldsche personen naar deze
noodzakelijke volmaaktheid moeten streven, zijn het
nauwkeurig naleven der geboden Gods en het getromc
nakomen van de plichten van hunnen staat.
II.     De religieuzen zijn verplicht tot eene hoogere
volmaaktheid dan wereldsche personen, krachtens de
heiligheid van hunnen staat, door welken staat zij
zich verbinden, niet alleen de geboden Gods te
onderhouden, maar ook de Evangelische Raden na
te leven door de geloften van gehoorzaamheid, zuiver-
heid en armoede. Deze drie geloften voegen nieuwe
plichten bij die waartoe zij als Christenen verbonden
zijn, en vormen ook voor hen plichten van staat,
die zij getrouw moeten naleven.
III.     Da religieuzen zijn nochtans niet verplicht,
volmaakt te zijn; maar zooals wij reeds gezegd hebben,
zij moeten, zoodra zij door de Professie de verbin-
tenis hebben aangegaan, naar de volmaaktheid streven;
-ocr page 466-
478
indien zij rechtstreeks of zijdelings verzaakten aan
de meening, die zij bij hunne Professie hadden van
naar de volmaaktheid te streven, of indien zij den
wil daartoe niet behielden, zouden zij in staat van
zonde verkeeren; zij zouden de beloften schenden, bij
hunne Professie aangegaan.
IV. De religieuzen zijn niet verplicht, naar de
volmaaktheid te streven door alle daden die kunnen
helpen die te verkrijgen, doch alleen door de be-
oefening der christelijke deugden en het naleven
harer HH. Geloften en Regelen. — Het zou eene
grove dwaling en eene aanleiding tot wanorde in de
gemeente zijn, indien eene religieuze zich verplicht
of getrokken gevoelde, alles te doen wat in de god-
vruchtige boeken wordt aangeraden, — alles na te
volgen wat de Heiligen gedaan hebben, — alle goed-
gekeurde devotiën te omhelzen, — in alle broeder-
schappen te treden, en het getal harer gebeden
steeds te vermeerderen Hoe groot ook de vurigheid
eener religieuze zij, moet zij niets ondernemen wat
buiten of boven haren Regel is, zonder goedvinden
harer Overste, en in zekere gevallen zelfs van haren
biechtvader.
IV.
©£• voviüz waatot) wvzw, naai 3e
voUnaahïn&id mott hackten.
De verplichting door God opgelegd van naar de
volmaaktheid te trachten, doet van den kant van God
de middelen veronderstellen om tot de volmaaktheid
te komen;
— en deze middelen heeft God overvloedig
rond de religieuze geplaatst.
-ocr page 467-
479
De voorwerpen die zij ziet, de gesprekken die zif
hoort, de voorbeelden die zij onder het oog heeft,
alles brengt haar tot de volmaaktheid. Hare zusters
dienen haar tot stichting, hare Oversten houden haar
in haren plicht door hare waakzaamheid, geleiden
haar door haren raad, beletten haar door hare zorg-
vuldigheid in zonde te vallen, helpen haar opstaan
door hare zoete en wijze vermaningen. — De oefe-
ningen der gemeente wekken haar voortdurend op en
ondersteunen haar. O hoezeer moet zij God bedanken !
I.     Die middelen zijn voor haar vervat in het ge-
trouw naleven van den Regel.
De Regel is voor elke
religieuze de openbaring van den wil van God, dien
wil waarmede zij, wil zij volmaakt zijn, zich op het
innigste moet vereenigen.
Later zullen wij de voordeelen beschouwen aan
het nakomen van den Regel gehecht, thans bepalen
wij ons tot dit woord van den H. Franciscus van
Sales: De voorbeschikking der religieuzen is gehecht
aan hare naleving der regelen. Het is
, voegt de
H. Liguori er bij, de kortste weg om tot de heiligheid
te geraken;
het is zelfs de eenige, want elk andere
weg geleidt niet naar het doel.
Vrij moge dus de religieuze zich zware boetple-
gingen opleggen, lange gebeden en andere oefeningen
van godsvrucht verrichten; indien zij dikwijls en als
uit gewoonte de kleinste punten van den Regel over-
treedt, zal zij geen den minsten voortgang op den
weg der volmaaktheid doen. Zij zal werken, bidden,
zich versterven; maar God zal het niet aannemen,
omdat Hij het niet wilde, — op die wijze niet wilde,
of het op dit oogenblik niet wilde.
II.     De middelen door den Regel aangeboden zijn
gemakkelijk te kennen. — De religieuze behoeft niet
-ocr page 468-
480
te zoeken noch te vragen wat zij doen moet, zij
ziet het, zij weet het, zij kent het; elk oogenblik
van den dag geeft haar gelegenheid, nieuwe vorde-
ringen te maken.
Zij zijn juist bepaald. — De Regel laat niets aan
den willekeur; hij bepaalt, hij omhelst alles.
Zij zijn binnen het bereik van allen. — De Regel
is met maat en wijsheid opgesteld door personen
die de menschelijke zwakheid kenden; hij heeft ver-
zachtingen voor de zwakken, en dispensatiën voor
degenen die hem niet in zijn geheel kunnen naleven.
Zij zijn veilig. — De Regel heeft alle kloosterlingen
die in den Hemel zijn, geheiligd; en een paus zegt
zelfs, dat hij geen ander mirakel zou vragen om een
kloosterling in de rei der Heiligen te plaatsen, dan
de verzekerling zijner volmaakte getrouwheid aan al
de punten van \'den Regel.
Zij brengen vele vruchten van deugd voort. — Het
nakomen van den Regel sticht; het stelt aan geen
ijdele glorie bloot; het doet ons elk oogenblik de
zachtmoedigheid
, het geduld beoefenen, aan eigen wil
verzaken
, de fouten van den evennaaste verdragen ;
het doet ons elk oogenblik onwaardeerbare schatten
van genade en verdiensten verkrijgen. Dagelijks ziet
men in de religieuze communauteiten getrouwe en
vurige zielen die, zonder iets buitengewoons te ver-
richten , door eene nauwkeurige naleving harer regelen
tot eene groote heiligheid geraken.
» Daarom, aldus besluit" P. Neveu,»kannien tot elke
religieuze zeggen, evenals Mozes zegde tot het volk
van Israël: De middelen die ik u ter uwer heilig-
making aanbied, zijn niet boven uwe krachten, noch
zoover boven u verheven dat gij ze niet kunt bereiken,
noch zoover verwijderd dat gij ze niet kunt kennen,
-ocr page 469-
481
^y zijn voor uwe oogen, in uwe handen, in uwe regelen."
Om heilig te worden behoeft dus gij uwen Regel
slechts trouw na te komen.
V.
Stekenen waazaa n men 4otv etAennen,
of
men in de volmaaktheid v&ideit.
Onder de teekenen die de religieuze kunnen gerust-
stellen omtrent haren voortgang op den weg der
volmaaktheid zijn:
De eene geheel inwendig. — Eene religieuze mag
zonder vrees voor dwaling vertrouwen, dat zij op
den weg der volmaaktheid is, als zij in zich de begeerte
voelt vermeerderen om heiliger te worden, en dat
die begeerte gevestigd is op de kennis die zij heeft
van de plichten van haren staat, en op de overtuiging,
dat hoe heiliger zij is, hoemeer zij God zal verheerlijken.
Als zij dagelijks tracht, hare neigingen, hare eigen-
liefde , haar lastig karakter, hare zinnelijkheid, haren
geest van onafhankelijkheid te bestrijden, in de hoop
van daardoor zich meer waardig te maken van dien
God aan wien zij zich geschonken heeft.
Als zij de oefeningen der gemeente godvruchtig,
naarstig, gaarne bijwoont; als zij zich gelukkig acht
met hare zusters te leven, te bidden, met haar onder
Gods oog vereenigd te zijn.
Als zij getrouw is op de kleine punten van den
31
-ocr page 470-
482
Regel, en de kleinste vrij willige fout vermijdt met
de gedurige gedachte, daardoor aan God te willen
behagen en God tevreden te stellen.
Als zij zich niet ontstelt over de onvolmaaktheden
die zij dagelijks bedrijft, maar er zich eenvoudig over
vernedert; als zij vreedzaam de berispingen haar ge-
geven aanneemt, en, in plaats van den moed te
verliezen, haar kalm en werkzaam leven hervat.
II. De andere teekenen zijn uitwendig, doch kunnen
saamgevat worden in dit woord: de Heiligen beklagen
zich niet.
— Hoe dichter zij bij God komt, hoe
heiliger zij wordt, hoe beter de religieuze leert lijden
en tevreden zijn met allen en met alles.
Zij klaagt noch over het weder, noch over de
groote koude of warmte, en neemt gewillig al de
kleine verstervingen daaraan verbonden aan. Zij zal
niet klagen over eene slecht sluitende deur of venster;
zij verhardt zich niet tegen de smart, doch verdraagt
ze zonder bij ieder over den treurigen toestand harer
gezondheid te klagen.
Zij beklaagt zich niet over hare bediening, en welke
deze ook zij, is zij er tevreden mede, omdat God
door hare Overste ze haar heeft opgelegd. — Is de
bediening moeielijk ? — zoo bemint zij ze dubbel,
omdat ze des te verdienstelijker is; is ze nederig ?
zoo bemint zij ze nog meer, omdat ze haar op hare
plaats houdt, ver van het oog der menschen. Nooit
hoort men haar zeggen: Ik ben voor die bediening
niet geschikt; zij strijdt tegen mijn smaak en mijne
neiging; ze valt mij te zwaar; ze belet mij te bidden .
. •
Zij klaagt niet over hare Oversten, omdat zij in
haar den persoon van Jezus-Christus ziet, en hare
bevelen, hare raadgevingen, hare vermaningen aan-
neemt als van God komende. — Zij zegt niet, dat het
-ocr page 471-
483
hare Overste mangelt aan voorzichtigheid, aan door-
zicht, aaa bekwaamheid, aan ondervinding, dat zij
de lijn te strak houdt;.. . neen, al wat zij doet, schijnt
haar goed. Zij klaagt niet over hare zusters... Zij
verdraagt hare gebreken met een hart vol medelijden,
en denkt dat hare zusters haar ook moeten verdragen;—
zij verdraagt haar karakter, hoe lastig het ook moge
zijn, en toont nooit de moeite die zij zich aan moet
doen om goed, minzaam, voorkomend ten haren
opzichte te wezen; — zij verdraagt hare lichamelijke
gebreken, eu bewijst haar alle diensten die in haar
vermogen zijn. Zij klaagt noch over den levensregel
van het huis, noch over de wijze waarop men haar
behandelt, in kleeding, in woning, in bedieningen
of bezigheden. »De zinnelijke, zegt een godvruchtig
schrijver, putten den kwaden geest in de eetzaal,
terwijl de Heiligen den geest van versterving en
groote verdiensten voor den Hemel putten. De Hei-
ligen vinden alles goed; en, wel verre van zich te
beklagen, verlangen en zoeken zij overal het slechtste
en geringste."
De goede religieuze leeft in een bijna aanhoudenden
vrede, en die vrede maakt haar minzaam, vriendelijk,
voorkomend, doet haar eenvoudig al de kleine ver-
lichtingen die men haar aanbiedt, aannemen, en
maakt haar dankbaar vooral wat men voor haar
doet.
Zij leeft ook in eene bijna voortdurende vreugde
en tevredenheid want de heilige vreugde er. de te-
vredenheid in den dienst van God is een bewijs van
oprechte deugd en heiligheid; en de H. Bonaventura
vreest niet te bevestigen, dat de geestelijke vreugde
een bewijs is, dat de heiligmakende genade in eene
ziel woont. De ontevredenheid, het verdriet, de
-ocr page 472-
484
klachten, de treurigheid daarentegen zijn een slecht
teeken; en als gij eene religieuze ziet door deze
geestelijke ziekte aangetast, dan beklaag haar en bid
voor haar. ...
VI.
öef
mina 3cx votmaaktd&id.
Daar de middelen om de volmaaktheid te verkrijgen ,
bestaan in eone getrouwe valeving der regelen, en
daar de regelen al onze dagelijksche oefeningen omhelzen,
moet men zich vooral toeleggen om elk dezer oefe-
ningen wel te doen. Wij zullen dus aantoonen:
1°. De regels om de dagelijksche werken wel te doen.
2°. De toepassing dezer regels op elk onzer dage-
lijksche oejeningen.
A.
Regels om onze werken wel te doen.
Willen wij dat onze werken verdienstelijk voor den
hemel zijn, zoo moeten wij ze doen.
1°. Met een zuiver geweten.
Is ons geweten met een doodzonde bezwaard, dan
zijn al onze werken, zelfs de heiligste, zonder ver-
diensten in Gods oog, zonder waarde voor den hemel.
Welk een verlies voor ons, die den geheelen dag
werken! Deze werken, zoo zij wezenlijk goed in
-ocr page 473-
485
/Ach. zelven zijn, zijn niet geheel onnuttig; zij zetten
God, die toch zoo gaarne gebruik maakt van elke
gelegenheid die wij zijne barmhartigheid aanbieden,
aan, om ons de genade van bekeering te verleenen,
en bereiden ons gemoed tot oprecht berouw; — doch
het zijn onvruchtbare werken , doode werken, waar-
voor wij nooit eenige belooning te hopen hebben.
O, trachten wij dan steeds in staat van genade
te zijn! Hoe volmaakter wij dien staat beleven, hoe
meer verdiensten onze goede werken zullen hebben,
hoe meer glorie zij aan God zullen geven! Zoodra
wij ons, al is het slechts aan eene dagelijksche zonde,
schuldig gemaakt hebben, moeten wij ons vernederen,
en de fout uitwisschen door de middelen die de
H. Kerk ons zoo overvloedig ter beschikking stelt,
als liet kruisteeken godvruchtig met gewijd water gemaakt,
eene akte van liefde tot God met een oprecht gevoel van
berouw, van onderwerping
, van toewijding gebeden;...
en mochten wij, wat God verhoede, eene doodzonde
bedreven hebben, vragen wij dan zoodra mogelijk
verlof om te mogen biechten, en leggen wij ons
vooral nooit ter ruste zonder eene akte van oprecht
berouw.
2°. Met eene zuivere meening.
Het is de meening die waarde geeft aan onze
kleinste werken; als men die verricht voor God, als
men ze opoffert aan God, deelt men hun iets goddelijks
mede, en God maakt ze zijner waardig door ze aan
te nemen. O, wat is de dag, dien men God toewijdt,
een welbesteede dag! welke eer bewijst aan God die
dienstmaagd die alles doet wat Hij wil, zooals Hij
het wil, en die Hem al wat zij doet, met liefde
aanbiedt!
-ocr page 474-
48G
Als men handelt uit luim, uit neiging, uit gewoonte,
uit eigen wil, uit menschelijk opzicht, uit schijnhei-
ligheid,
uit praalverloon, uit eigenbelang, werkt men
zonder eenige verdiensten voor den hemel; het is
dikwijls werken tot bezwaar van het geweten.
3°. Met orde en nauwgezetheid.
Orde en deugd zijn twee woorden die bijna dezelfde
zaak beteekenen. Hoe goed de zaak ook zij, die
gij doet, als gij ze niet met orde doet, doet gij ze
niet gelijk het behoort.
Het humeur geleidt de dieren, de rede bestuurt
den mensch; het Evangelie den christen, de Regel
de religieuze, de orde alle wezens.
De orde vormt het paradijs, de wanorde de hel.
De rede wil somtijds, dat men van de voorge-
schreven orde afwijke, doch dit is slechts om eene
volmaakter orde te volgen die ons wordt voorge-
schreven door noodzakelijkheid, door ziekte, door de
gehoorzaamheid.
De nauwgezetheid ondersteunt de orde. Zij bestaat,
in het verrichten van al de werken, ons door onzen
plicht opgelegd, op den tijd, op de plaats, op de
wijze
die ons voorgeschreven worden.
Indien wij onze werken niet met orde en nauw-\'
gezetheid verrichten, ontaarden wij die, om zoo te",
spreken; wij maken ten minste, dat ze onvolmaakte
werken
zijn, en verminderen op die wijze meer o\'
minder de waarde die zij kunnen hebben.
4°. Met vurigheid.
1. Met vurigheid handelen is moedig en vaardü
handelen, juist niet met smaak, met genoegen, me"
natuurlijke gevoelige vurigheid.
                                  \'„
-ocr page 475-
ff                                   487
De vurigheid gaat wel gewoonlijk vergezeld met
dien gevoeligen smaak, doch zij is daarvan niet onaf-
scheidelijk. Men kan zeer vurig zijn, en eene natuurlijke
walging gevoelen, een grooten weerzin hebben voor
hetgeen men doet, en er slechts last en dorheid in
vinden. De vurigheid bestaat vooral in den wil, zij
doet ons handelen ondanks allen tegenstrijd, en
juist dan is zij beter gevestigd en meer verdienstelijk,
daar wij slechts uit plichtgevoel handelen.
2. Met vurigheid handelen is niets ten halve ver-
richten , niets doen met die onachtzaamheid die de
vrucht is van lichtzinnigheid van traagheid en de
geesel van het religieuze leven. Als men zoo handelt,
zegde een heilige religieus, durft men een weinig,
maar men durft niet genoeg. Men zou wel iets willen
doen om het geweten te doen zwijgen, doch het mag
niet veel kosten. Alles wordt ter nauwernood, ten
halve, slordig, uit gewoonte gedaan. Men zoekt in
dets de volmaaktheid. Niets draagt den stempel van
.et voltooide, het goed afgewerkte. Men sleept zich
oort in plaats van te gaan; men stelt zich voor, in
laats van te handelen; men maakt plannen, in plaats
an ze uit te voeren: men raakt den plicht met den
inger aan, in plaats van hem met beide handen te vat-
in; men mijmert, in plaats van te mediteeren; men
! lompelt, in plaats van te bidden.
5°. Met volharding.
Dat wil zeggen met aanhoudendheid, — tot het
ide toe doen wat geboden wordt, — het dagelijks
en
als het dagelijks voorgeschreven is, — de laatste
»el eener bladzijde zoo goed schrijven als de eerste,
ii i laatsten steek eener naald zoo goed doen als den
sten, — de laatste minuut van den dag even goed
j.steden als de eerste.
-ocr page 476-
488
Niets valt moeielijker dan die bestendigheid in het
werken; de eentonigheid veroorzaakt zoo licht tegen-
zin ; de vermoeienis veroorzaakt zoo licht verslapping.
Men moet, wel is waar, soms rusten; maar men moet
ook dagelijks zijn moed aanvuren en den blik ten
Hemel slaan.
B.
Toepassing der regels om al onze werken wel te doen.
Wij willen hier slechts vluchtig de meening aan-
stippen die wij bij alle werken moeten maken, en
de oefeningen die wij moeten verrichten om den
wil van God des te beter te volbrengen, om op die
wijze tot de volmaaktheid te geraken, waartoe wij
krachtens onzen roep verplicht zijn.
Het opstaan.
Vaardigheid, — zedigheid, — eerste gedachte voor
God, — opoffering van zich zei ven, — blijdschap van
weder eenen dag voor God te mogen werken. Mond-
gebed of nadenken over de stof der meditatie, terwijl
men zich kleedt.
De meditatie.
Zich daartoe met hart en ziel begeven; men gaat
zich aan God opofferen; men gaat naar God luisteren;
men gaat Gods bevel vernemen; — eerbiedige hou-
ding; — kalmte; — vrede; — den geest terugroepen,
als hij afwijkt; — voorzien wat er dien dag bijzonders
gebeuren kan, — zich reeds te voren onderwerpen
aan al wat God zal toelaten.
-ocr page 477-
489
Het mondgebed.
Altijd eenigszins langzaam en met nadenken, hetzij
kort of lang; — het teeken des kruizes vooral eer-
biedig maken, in den geest van geloof; — geen
enkel gebed uit traagheid verzuimen; — zich niet
ontstellen, als gehoorzaamheid of liefde verplichten,
een deel daarvan achter te laten.
De H. Mis.
Zich vereenigen met den priester, de geheimen van
het lijden of van den Rozenkrans zich voorstellen, —
altijd eene geestelijke Communie doen; — in het
H. Misoffer steeds kracht putten om den dag heilig
door te brengen.
Het werk.
Hoe moeielijk het ook zij, geschiede het door den
geest van gehoorzaamheid, — onder het oog van God,
wiens wil wij vervullen, — met orde, met zorg, met
volharding,—somtijds in den geest van boetvaardigheid
of liefde, — in vereeniging met Jezus en Maria, die
ook zoowel als wij gewerkt hebben.
De maaltijden.
Ingekeerdheid bij het gebed vóór en na het eten, —
oplettendheid bij de lezing, — de overhaasting be-
dwingen, — nemen wat voorgesteld wordt, — zinde-
lijkheid uit deugd, — voorkomendheid en zorg voor
anderen, — kleine verstervingen in datgene wat onzen
smaak streelt, — geene zonderlingheden.
-ocr page 478-
190
De ontspanning.
Met de gemeente, — beleefdheid, — welvoegelijk-
lieid in woorden en handelingen, — vroolijkheid, —
minzaamheid, — verdraagzaamheid, het vermijden van
allen twist en pralerij, — niets ten kwade opnemen, —
zich volgaarne voor allen en tot alles schikken, —
niet trachten den boventoon te voeren, doch altijd
gereed zijn om anderen genoegen te doen en te verma-
ken, — God niet uit het oog verliezen, eenige deugd-
oefeningen verrichten, — op het eerste teeken de
recreatie eindigen.
Des avonds.
Diepe stilte, — eer langzaam dan spoedig naar
boven gaan, — zich zoodra mogelijk te bed begeven, —
den slaap afwachten in dezelfde gesteltenis en met
dezelfde gevoelens waarmede wij voor Gods troon
zouden willen verschijnen.
De Biecht en H. Communie.
Altijd het oog rechtstreeks op God, God die ons
gaat vergeven, God die zich aan ons gaat mede-
deelen, — voor alles en vooral nederigheid en dank-
baarheid;
— zich \'s avonds te voren voorbereiden,
bij het bidden van het Rozenhoedje of het goddelyk
Officie; — door hetzelfde gebed God bedanken, —
de vrucht der Biecht en H. Communie getrouwelijk
bewaren, zich bij elke Communie eene bijzondere
meening voorstellen.
-ocr page 479-
491
In verveling, moeielijkheid en
tegenspoed.
Alles in vrede verdragen, hoe smartelijk het moge
vallen; — God laat het toe, God zendt dit alles soms
rechtstreeks, — zij bezitten altijd eene heiligmakende
kracht. — Ongevoelig zijn is niet mogelijk; onder-
worpen, gelaten, geduldig
zijn is altijd mogelijk aan
eene ziel die met God vereenigd leeft; — een dag
waarop alles voor den wind gaat, is de beste voor
den Hemel niet.
De openbare boetplegingen en straffen.
Deze worden in het kapittel, — voor eenigé toeval-
lige fout, — of door de Overste opgelegd; het kruisgebed,
herinnert aan de smartelijke kruisiging en het gebed
van Jezus; — de voeten der zusters kussen herinnert
ons Jezus de voeten zijner Apostelen, zelfs van Judas,
wasschende; — den grond kussen herinnert ons Jezus
ter aarde nedergebogen in den Hof van Olijven; —
zich aan de deur van de eetzaal of de kapel neder-
leggen,
terwijl de gemeente uit of ingaat, herinnert
ons Jezus die, met de zonden der menschen beladen,
zich diep voor zijnen Vader vernedert. — Al deze
boetplegingen verrichten met nauwkeurigheid, eenvou-
digheid, in den geest des geloofs.
Naastenliefde-
Zacht, — medelijdend, — gedienstig, — voorko-
mend, — niet overbrengen, — geen kwaadspreken, —
niet spotten, — alles van allen verdragen, — trachten
niemand tot last te verstrekken, — zich weten te
-ocr page 480-
492
vernederen om eenvoudig een dienst te bewijzen en
aan te nemen , — edelmoedig vergeven, — nooit wrok
of afkeer in het hart bewaren.
Gehoorzaamheid-
Aan allen die eeuig gezag uitoefenen, — zonder
onderscheid, — zonder dralen,—zonder tegenspraak, —
zonder morren.
Zuiverheid-
Niet vreesachtig, maar voorzichtig, — de zinnen
bewaken, — zich geene vrijheden veroorloven, — de
gevaren vluchten in onzen omgang met onze zusters, —
met onze bloedverwanten, — in de spreekkamer, —
ten opzichte van ons zelven, als wij alleen zijn.
Armoede.
Zelfs voor de kleinste zaken verlof, vragen, — alles
leeren ontberen wat niet volstrekt noodzakelijk is,
en in dit noodzakelijke eer te weinig dan te veel, —
trachten in alles eenvoudig, doch in niets zonderling
te zijn.
Vereeniging met God-
Ons gewoon maken, aan Gods tegenwoordigheid
te denken; God bij ons, met ons, in ons; — God
beschouwen bij en in ieder onzer zusters, — Hem
zien in onze Oversten, — in onze kinderen, in onze
zieken; — vooral Jezus-Christus in het H. Tabernakel
beschouwen, en daarom voortdurende eerbied, voort-
durende vrede, voortdurende vreugde.
-ocr page 481-
493
O, hoe gelukkig is de ziel die aldus gedurende
al de uren van den dag besteedt, en met de vroeger
geleerde meening de werken verricht die hare uren
vervullen! hoeveïe verdiensten, zelfs in hare kleinste
werken! hoe verheerlijkt zij God, hoevele genaden
trekt zij neder over de, gemeente over de stad,
waarin de gemeente gevestigd is, over de geheele
H. Kerk!
In die uren wanneer uw moed dreigt te bezwijken,
moet gij, om uwe vurigheid op te wekken en uwe
traagheid af te schudden, langzaam de volgende
bemerkingen lezen.
Waarom heb ik de wereld verlaten ? Was het niet,
omdat ik gevoelde dat ik traag was in het naleven
mijner plichteu, daar niets mij in bedwang hield ? —
omdat ik ernstige reden had, mijne verbeelding, die
door niets weerhouden werd, mijn hart dat de wereld
bekoorde, mijne zintuigen die mij langzamerhand
medesleepten, te mistrouwen? — omdat ik, in één
woord, vreesde mij te verdoemen ? — En zou ik hier in
dezelfde vrees willen leven ? En die vrees zou gegrond
zijn, indien ik den Regel veronachtzaamde, die mij
dwingt de plichten van mijnen staat na te komen,
indien ik mij weinig moeite gaf om gehoorzaam,
nauwgezet, godsdienstig te zijn, mijne verbeelding te
beperken
, mijne zinnen te weerhouden, in één woord
de zoo nuttige
, werkdadige, krachtige hulpmiddelen
te gebruiken
, die. ik in de gemeente ben komen zoeken.
En als ik niet heiliger en beter wil worden dan
ik in de wereld zou geweest zijn, was het dan de
moeite waard, inijne ouders, mijne familie, mijne
goederen en die toekomst, die mij aanlachte, te
verlaten ? — Moest ik daar om mijne familie een offer
doen brengen, eene droefheid aandoen, waarvan zij nog
-ocr page 482-
494
de bitterheid gevoelen ? Moest ik daarom verzaken
aan mijne vrijheid ora mij te onderwerpen aan eenen
regel die toch altijd veel kost, mijn kalm en rustig
leven ruilen tegen een leven van gedurigen strijd,
en dat, hoe onvolmaakter ik ben, mij des te zwaarder
zal vallen?
VII.
Pater Crasset heeft door krachtige en levendige
beelden de verschillende trappen van volmaaktheid
voorgesteld, die ons tot de vereeniging met God kunnen
brengen, tot dien voorsmaak van de eeuwige en
zalige vereeniging die het geluk des Hemels uitmaakt.
Eerste Trap: Men moet zijn als een Pelgrim.
De religieus moet zich op aarde beschouwen als
een pelgrim, die naar zijn dierbaar vaderland, den
Hemel terugreist; deze hoedanigheid geeft de Prins
der Apostelen aan alle Christenen.
De pelgrim gebruikt alle zaken slechts terloops;
hij hecht zich niet aan zijne verblijfplaats; — hij
maakt geene onkosten om ze te versieren en te
verrijken, wel wetende dat hij haar binnen weinige
dagen weder moet verlaten.
De pelgrim gaat altijd vlijtig voort, vooral als de
dagen kort en de wegen slecht zijn. »Ga met groote
schreden vooruit op den weg der volmaaktheid;
-ocr page 483-
495
want de tijd is kort, de dood nadert, de zon gaat
onder en de wegen zijn gevaarlijk."
Tweede Trap : Men moet als een Gekruisigde zijn.
Een religieus moet meer zijn dan een pelgrim op
aarde; hij moet zijn als een gekruisigde. Zij die aan
Jezus\' Christus behooren,
zegt de H. Paulus, hebben
hun vleesch met hunne ondeugden en ongeregelde
neigingen gekruisigd.
Welnu, gekruisigd zijn betee-
kent, volgens den H. Bernardus, datgene wat de
wereld kruis noemt, als geluk, datgene wat de
wereld geluk noemt, als een kruis beschouwen.
Gekruisigd zijn is van de nood eene deugd en
eene deugd van de nood maken. Het is zich zoo
vast hechten aan God door de nagelen van vrees,
van hoop en van liefde, dat niets ons ooit van zijnen
dienst kan aftrekken. De gekruisigde kan op elk
voorstel hem gedaan, dat hem van zijn plicht zou
aftrekken, steeds antwoorden: Ik kan niet.
De pelgrim kan gaan waar hij wil, hij kan naar
welgevallen vooruit- of teruggaan; de gekruisigde is
beroofd van het gebruik zijner ledematen, hij moet
blijven waar God hem geplaatst heeft, en hij moet
daar met liefde blijven.
Derde Trap: Men moet zijn als een Doode.
De religieus moet nog meer dan een gekruisigde zijn.
Hij die aan het kruis hangt, ziet nog wat vóór hem
is, hij hoort wat gezegd wordt, hij heeft het gebruik
zijner zintuigen nog. — Om volmaakt te zijn, moet
de religieus dood zijn aan het zinnelijk leven.
Een doode ziet niet meer, hoort niet meer, smaakt
-ocr page 484-
496
niet meer, vreest niet meer, verlangt niet meer. Slaat
men hem, beleedigt men hem, trekt men hem in
«tukken, hij voelt het kwaad niet dat men hem
doet, hij voelt zich niet beleedigd.
Het is op aarde niet mogelijk, ongevoelig te zijn;
maar met de hulp der genade, en door een aanhoudend
streven wordt het mogelijk, zich te versterven, tegen
zijne driften te strijden, ze te onderdrukken, aan
zijne zintuigen slechts het noodzakelijke toe te staan,
in de hand van God te zijn als een lijk, dat geene
andere beweging kent dan die welke men het geeft.
Vierde Trap: Men mokt als begraven zijn.
De religieus moet nog meer zijn dan dood: hij
moet als begraven zijn. Een doode wordt nog gezien;
men bewijst hem nog eer, men begraaft hem soms
met praal en pracht; maar als hij eenmaal begraven
is, gaat zijne gedachtenis langzamerherhand voorbij,
en wordt hij geheel vergeten.
De religieus moet ook zoo ver komen, dat hij
als begraven, dat is, onbekend, misacht, vergeten,
verlaten is. Hij moet gaarne leven zonder eer, zonder
glorie, zonder genoegen; hij moet rechtstreeks de
verachting en de oneer niet zoeken, doch als God
hem deze beproeving overzendt, moet hij die in
vrede, met moed, met standvastigheid, met dank-
baarheid aanvaarden.
Vijfde Trap: Men moet zijn als veroordeeld
tot de duisternis.
Dit is de hoogste trap van volmaaktheid, waarop
wg geheel van God afhangen, waardoor wij leven in
eene volkomen berooving van alle geestelijke zaken,
door een uitwerksel van den goddelijken wil ten
-ocr page 485-
497
onzen opzichte, zonder licht, zonder troost, zonder steun;
dit is de berooving der gevoelige tegenwoordigheid
van God, de ballingschap des harten, en somtijds
het overlaten aan al de krachten der helle.
Wij zullen het u in de volgende bladzijden zeggen,
arme zwaar beproefde ziel, blijf in vrede, innig gehecht
aan God, die nooit zijne schepselen verlaat, en zeker
degenen niet die Hij zoozeer als u bemint; — wantrouw
niet, mor niet, slechts nog een weinig geduld!..—
uw Zaligmaker is drie dagen in de duisternis van
het graf gebleven, doch toen sloeg voor Hem het
uur der glorierijke verrijzenis; ook voor u zal het
uur der verrijzenis aanbreken en zij zal glansrijk
zijn als die van Jezus-Christus.
VIII.
viaten van den dnive-t om ons van de-
votnvaaktneid Kz vc/iwtyde>t&n.
De voornaamste listen, waarvan de duivel zich be-
dient om ons van de volmaaktheid af te trekken, zijn:
1°. De godvruchtige overdrijving in het gedrag.
De duivel zet de religieuze zielen, die naar de
volmaaktheid trachten, aan om zich aan uitwendige
onterving
over te geven, het zijn boetpleging of haren
kleederen
boven of buiten de toelating van den Regel,—
<^l zijn berooving van slaap om meer te kunnen bid-
\'len,— een bed dat men harden ongemakkelijk maakt,—
32
-ocr page 486-
498
vermindering van voedsel.... De duivel doet haar
smaak vinden in die oefeningen, en sluit haar den
mond, opdat zij er haren biechtvader niet van zouden
spreken, onder voorwendsel dat zij niet durven en
dat dit niet noodig is.
De ijver en het genoegen, dat zij stellen in die
verstervingen buiten den Regel, keeren haar af van
meer gewichtige verstervingen, welke hiiar plicht
opleggen,— van de oplettendheid om hare gebreken
te verbeteren,—• zoetaardig in hare woorden te zijn,
eenvoudig in hare handelingen, gehoorzaam aan de
bevelen harer oversten, vrij van alle gehechtheid
aan eigen oordeel.
Als de religieuze, die aldus overdrijft, een vurig
karakter bezit, als zij hoovaardig van natuur is, wordt
deze bekoring zeer gevaarlijk. Zij zal die levenswijze,
welke noch door voorzichtigheid, noch door oot-
moedigheid, noch door gehoorzaamheid geregeld wordt,
niet lang uithouden; en wat zij nu te veel doet, zal
zij weldra te weinig doen; en van heel die opéén-
stapeling van werktuigelijke en hoovaardige verster-
vingen zal haar uiets overblijven dan eene verbitterde
eigenliefde, eene traagheid die alle werk vermoeiend
vindt, of eene verzwakte gezondheid die belet te werken.
2°. De onvoorzichtige voornemens.
Wie onzer heeft, vooral na eene goede retraite,
geene schoone voornemens gemaakt? Wie heeft niet
voorgenomen, heilig te\'ioorden, dadelijk heilig te zijnt
wie wilde niet zijn geheele gedrag hervormen?
Het was te schoon en te volmaakt, en daarom
waren wij na weinige dagen moede en werden wij
weder wat wij te voren waren.
Neem niet te veel gelijk. Tel uwe voornemens niet,
-ocr page 487-
499
doch weeg ze; kies de voornaamste, de vruchtbaarste,
de noodzakelijkste; doe ze door uw Overste of Biecht-
vader goedkeuren en houd u letterlijk aan hunne
voorschriften.
Eén besluit bij elke retraite is veel, als wij er
getrouw aan zijn; als wij elk jaar één gebrek of\'
ééne fout uitroeiden, zegt de Navolging van J.-Ckr.,
zouden wij spoedig heilig zijn.
3o. Het afwachten van eenen anderen toestand,
alvorens ivij aan onze volmaaktheid gaan werken.
In de wereld maakt de duivel vele personen wijs
dat,—hadden zij deze zorg, dezen kommer, deze
bekoring niet, als hunne omstandigheden veranderden,
als zij met die personen niet behoefden omtegaan,-—•
zij edelmoedig aan hare volmaaktheid zouden gaan
werken.
De duivel blaast dezelfde gedachten in aan vele
religieuzen; zij beelden zich in dat, werden zij niet
door deze bediening verstrooid, stonden zij niet
onder deze Overste, waren zij niet verplicht met die
zuster te werken die haar tegenstaat,.... zij veel
godsdienstiger, braver, volmaakter zouden zijn.
Gij bedriegt u, arme ziel! Ten eerste is het niet
over eene maand, over eene week, dat gij moet beginnen,
maar heden, maar in dit uur zelfs; en daarbij zijn
uwe bediening, uw toestand, uwe bezigheden, uwe
omgeving, uwe beproevingen juist de middelen die
God u ter uwer volmaking toezendt.
Er is geen sprake van de zaken te veranderen,
maar u van de bestaande te bedienen als van zoo
vele sporten der ladder waarmede gij tot God moet
opklimmen; de bladzijde die gij op dit oogenblik
leest, de bezigheid die daarop gaat volgen, het werk
-ocr page 488-
500
dat gij uit gehoorzaamheid gaat verrichten, deu om-
gang met die zuster welke reeds op u staat te wachten ,
ziedaar wat gij te doen heht; — o geef daaraan toch
de meening en de volmaaktheid die God van u verlangt!
Wellicht zal het werk, dat gij onderneemt, slecht
uitvallen, misschien zult gij onverdiend vernederd,
onrechtvaardig berispt worden; ziedaar eene schoone
gelegenheid om God alleen te zoeken, uw hart te
onthechten, uwe eigenliefde te ontwortelen.
Mogelijk is die zuster, waarmede de gehoorzaamheid
u verplicht te werken, de genade waarvan de Voor-
zienigheid zich wil bedienen om u te heiligen; met
haar werkende, om en door haar lijdende, zachtmoedig
en nederig van harte met haar omgaande, zult gij
den verborgen schat der volmaaktheid vinden.
O zeg dan niet: Ik zal beginnen, als ik hier of
daar zal zijn;
doch zeg: Ik begin dadelijk; ik begin
door datgene xoat ik in dit oogenblik te doen heb!
-ocr page 489-
501
DERDE VERPLICHTING DER RELIGIEUZE.
XjiarDEnsr.
De dagen van mijn pelgrimstocht zijn van honderd
dertig jaren,
zegde de Aartsvader Jacob tot deu
Koning van Egypte , die dagen zijn kort en ongelukkig
geweest
Gen. (XLVIL 9).
Deze woorden vormen de kortste en getrouwste
beschrijving van het menschelijk leven. Wij komen
ter wereld om te lijden, en van de wieg tot het graf
is het leven voor allen, min of meer, slechts een
zwaardere of lichtere rouw
, — een leerschool van lij-
den ,
eene aanhoudende worsteling met de smart.
Lang leven,
zegt de H. Augustinus, is langer ge-
pijnigd worden.
En dat lijden, en die smarten, en die pijnen
drukken zonder onderscheid op alle meuschen; de
mensch, uit de vrouw geboren, zegt de H. Schrift,
leeft weinige dagen en is met eene menigte ellenden
vervuld (Job XIV. 1).
Wij zullen aantoonen:
1°. De noodzakelijkheid van het lijden.
2°. De natuur en de oorzaak van het lijden.
3°. De verschillende vormen van het lijden.
4°. De wijze waarop men het lijden moet verdragen.
5°. De uitwerkselen van het lijden.
-ocr page 490-
502
l*te HOOFDSTUK.
QLood&akutijkfazid van fae£ tijden.
I
De uoodzakelijheid van het lijden is voor alle
mensehen in het algemeen, gegrond op onze natuur,
welke tot straf der erfzonde gevoelig is geworden
voor de smart en tot lijden is veroordeeld.
De mensch werd niet geschapen om te lijden. Het
was om gelukkig te zijn, dat God hem op de aarde
plaatste; en van dat geluk, dat hij eenige dagen heeft
gesmaakt, behield hij eene zoo zoete herinnering, dat
het streven om dat geluk te bereiken en weder te
bezitten, de drijfveer is geworden van al zijne daden,
de onoverwinnelijke neiging zijner ziel, het gedurig
streven van zijn bestaan. Helaas! hij ontmoet slechts
het beeld van dat geluk, hij gevoelt slechts hier en
daar en als ter loops deszelfs onuitsprekelijke zoetheid.
Het is omdat de mensch tegen God is opgestaan,
omdat God, als straf voor de zonde, de aarde ver-
vloekt heeft en dit verpletterend vonnis over den
mensch uitsprak: Gij zult uw brood eten in liet
zweet uws aansehijns
(Gen. III. 10); en van het
oogonblik tot nu toe leeft de mensch als banneling en
sleejtt de keten zijner vervloeking.
Het lijden is, even als de dood, door de zonde
ontstaan. Beide zijn de straf der zonde; het
leven is slechts een hospitaal, waarin wij allen ge-
-ocr page 491-
503
plaatst worden, zegt de H. Franciscus van Sales;
als wij niet meer te lijden zullen hebben, zullen
wij liet verlaten , even als men een zieke, die genezen
is, het hospitaal doet verlaten; en onze genezing
kan slechts door het lijden bewerkt worden.
Schik alle zaken naar uwen wil, zegt de Navolging
van Christus; gij zult ondervinden, dat er overal en
altijd, hetzij met of tegen uwen wil, altijd iets
te lijden valt; overal zult gij kruisen vinden, hetzij
in droefheid van den geest, hetzij in lichamelijke
smarten. Het kruis staat altijd voor u; het verwacht
u overal. Keer u naar boven, naar beneden, naar
binnen , naar buiten, overal zult gij het vinden. Overal
zult gij het geduldig moeten dragen, als gij den vrede
des harten, het eeuwige leven wilt vinden.
O, als gij een blik terug slaat op die weinige dagen,
verloopen van af uwe wieg tot het huidig oogenblik,
gij vooral, o religieuzen, wier leven in het alge-
meen, veel meer dan dat van anderen, zoo stil,
zoo vreedzaam, zoo eentonig geweest is, moet
gij dan niet bekennen, dat er weinige bladzijden zijn
van het boek uws levens, dat nochtans met zooveel
teedere zorg omringd, met zooveel oprechte genegen-
heid omgeven was, waar niet onder een of anderen
vorm, eene of andere uitdrukking te lezen staat, die
onder duizend verschillende schakeeringen eene zelfde
zaak uitdrukt? Lijden!
De H. Geest vat in twee woorden het leven van den
inensch op aarde samen , labor et dolor, — werken en
lijden; en Hij geeft daarvan de reden, straf en boete.
-ocr page 492-
504
II.
De noodzakelijkheid van het lijden rust voor alle
menschen in het algemeen op hunne persoonlijke
zonden
, die zij noodzakelijk moeten boeten.
Elke zonde is eene beleediging God aangedaan,
door Hem ongehoorzaam te zijn en een schepsel oi\'
zijne eigene voldoening boven zijnen wil te stellen;
God, de rechtvaardigheid en de heiligheid bij uit-
muntendheid, is aan zich zelven verschuldigd, dat de
beleediging hersteld worde;
en daar elke zonde een
genot is van den geest, van het hart of van de
zinnen, dat men zoekt ondanks den Wil van God,
zoo moet ook dit genot geboet worden door eene straf
van den geest
, van het hart of van de zintuigen,
die de geschonden orde herstelle.
Het lijden wordt ons door God toegezonden, en
door de zonde veroorzaakt.
Het lijden volgt de zonde, gelijk de schaduw het
lichaam volgt, zegt Mgr de Ségur. Somtijds volgt
het niet onmiddelijk, somtijds schijnt het in deze
wereld kwijtgescholden; doch vroeg of laat zal het
komen, en des te verschrikkelijker, als het langer
getoefd heeft.
Door een oprecht berouw over de zonde en de absolu-
tie herkrijgt de mensch zijne onschuld, doch hij krijgt
daarom geene volkomen kwijtschelding der straffen;
zoo iemand beweert, dat de geheele straf te gelijk met
de zonde altijd door God kwijtgescholden wordt, dat
hij vervloekt zij
, zegt de Kerkvergadering van Trente.
Van daar het leerstuk der voldoening van daar de her-
stellende straf, waarvan wij gaan spreken.
Wellicht zouden wij ons inbeelden, dat wij zonder
-ocr page 493-
505
oorzaak moeten lijden. Treden wij dan in ons zelven;
doorzoeken wij, door Gods licht bestraald, de ge-
heimste schuilhoeken van ons hart. Zoodra een ongeluk
ons treft, moeten wij in ons zelven treden, en wij zullen
weldra erkennen, dat wij rechtvaardig gestraft worden.
Want waar is de mensch die ooit in volle waarheid
kan zeggen, dat hij niet gezondigd heeft? — De men-
schelijke gerechtigheid kan somtijds een onschuldigen
treffen, de gerechtigheid Gods nooit. Voor geheel het
menschelijk geslacht, zoowel als voor ieder mensch, is
doorgaans het kwaad eene straf. Maar onthouden
wij dit wel; voor ieder mensch wordt elke straf,
in dit leven, zoowel door de liefde als door de
rechtvaardigheid opgelegd
(de Maistre). God is altijd
onze Vader, bijzonder als Hij ons kastijdt; en Hij
neemt nooit het besluit den zondaar voor eeuwig
te straifen, dan wanneer Hij hem hardnekkig in de
zonde ziet volharden.
III.
De noodzakelijkheid van het lijden is gegrond voor
alle mensehen in het algemeen op de ?wodzake-
tijkheid van te strijden, reeds in het vorig hoofd-
stuk aangetoond.
Strijden is 1°. voorzorg nemen, dat wil zeggen waken
op onze zintuigen en onze geestvermogens, beletten
dat uitwendige voorwerpen ze uit hun plicht trekken;
en 2°. worstelen tegen onze neigingen, om hare on-
stuimigheid te bedaren en ze binnen de grenzen, door
Gods wet voorgeschreven, te houden; onder dit
oogpunt beschouwd, is het onmogelijk, niet te lijden.
Onze zinnen, onze neigingen, de duivel zijn te
-ocr page 494-
506
machtige en te woedende vijanden om zich niet
over onzen strijd te verbitteren, en de kracht waarmede
wij hen bestrijden, niet te weerstaan; en wij zijn
te zwak om de uitwerkselen van den weerstand niet
zeer te gevoelen, te weten om te lijden.
Als de H. Paulus ons zegt: Bekleedt u met de
leapenen van God, om u te kunnen verdedigen tegen
de hinderlagen der duivels; want wij moeten niet
strijden tegen vleesch en bloed, maar tegen de over-
heden en krachten, tegen de vorsten der wereld, tegen
de kwade geesten in de lucht verspreid
(Eph. VI. 11, 12):
kondigt Hij ons dien voortdurenden strijd aan, en
het lijden als noodzakelijk gevolg van dezen strijd.
IV.
De noodzakelijkheid van het lijden is gegrond op
de verplichting van den Hemel te verdienen.
De Hemel is het Koninkrijk, dat wij moeten ver-
overen; Jezus-Cliristus heeft ons uitdrukkelijk gezegd :
Het rijk der Hemelen lijdt geweld, en de geweldigen
alleen nemen het in
(Matth. XI. 12). Welnu, beteekent
dat geweld, dat zich uitstrekt over alle tijdperken
des levens, het lijden niet dat daarvan het natuurlijk
gevolg is en in alle standen en tijdperken des levens
ons lot is?
Geen ander middel om den Hemel te veroveren.
Wie in het strijdperk komt, zegt de H. Paulus,
icordt niet gekroond, tenzij hij wettig gestreden hebbe
{II Tim. II. 5). » Vrees dan niet, het kruis te om-
helzen en te dragen
," voegt de Navolging hierbij.
»Het kruis\' is de zaligheid, het leven. Het kruis is
het bolwerk onzer veiligheid. Het kruis is de bron
.der hemelsche zoetheid; het is de kracht der ziel en
-ocr page 495-
507
de vreugde van den geest. Het kruis is de deugd
bij uitnemendheid, het is de volmaaktheid der heiligheid.
Zonder het kruis geene zaligheid, zonder het kruis
geene hoop op het eeuwig leven."
V.
De noodzakelijkheid van het lijden is gegrondvest
voor alle menschen in het algemeen en voor de
religieuzen in het bijzonder op de verplichting
van gelijkvormig te worden aan Jezus-Christus.
Ieder Christen is een andere Jezus-Christus. —
Geen Christen zal in den Hemel worden toegelaten,
dan voor zoover er eene zekere gelijkvormigheid
bestaat tusschen zijn leven en het leven van Jezus-
Ohristus. Om deze gelijkvormigheid mogelijk te
maken, heeft Jezus-Christus dertig jaren op aarde
doorgebracht, een verboi-gen leven lijdende, aan alle
menschen het voorbeeld gevende van de eenvoudigste
deugden, allen aanzettende Hem na te volgen volgens
hun stand, en .aan ons, die Hij geroepen heeft om
inniger met Hem vereenigd te leven, geheel bijzon-
derlijk vragende, zijn Verlossingswerk, waarvoor Hij
op aarde gekomen is, voort te zetten.
Welnu, het is door het lijden en het kruis, dat
Jezus de wereld verlost heeft; en het is door het
lijden en het kruis, dat wij zijn werk kunnen voort-
zetten, wij allen die de eer hebbeu door Hem gekozen
te zijn gelijk andere Apostelen; welke dan ook de
zending zij die wij op aarde te vervullen hebben ;
eene zending van gedurig gebed, van verkondiging
van Gods woord, van opoffering en verzachting van
het lijden van anderen; welken naam wij dan ook
-ocr page 496-
508
mogen dragen, zij het priester, kloosterling, missionaris,
religieuze.
Hoor dit woord des Meesters rechtstreeks
tot ons gericht: Voorwaar, voorwaar, ik zeg het v,
als de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft,
lilijft hij alleen; maar als hij sterft, brengt hij vele
rruchten voort
(Joa. XII. 24,25). Deze vergelijking
drukt duidelijk de gedachte van den goddelijken Meester
uit; maar om elke verkeerde uitlegging onmogelijk
te maken, haast Hij zich er dezen uitleg hij te voegen:
Wie zijn leven bemint, zal het verliezen; en wie het
in dit leven haat, bewaart het voor de eeuwigheid.
Dat hij die mij dient, mij volge; en waar ik ben
(en weldra zal Hij Calvarië beklimmen), daar zal ook
mijn dienaar zijn
(Ib. 25,26).
Op geene duidelijkere wijze kan Jezus-Christus ons
zeggen, dat wij de zielen door geene andere middelen
kunnen redden dan door die welke Hij zelf in oefening
gebracht heeft. En hoe krachtig zijn woord, hoe
verdienstelijk zijne werken, hoe machtig zijn gebed
ook geweest zijn, zoo wordt de zaligheid der zielen
toch bijzonder toegeschreven aan zijn lijden en zijnen
dood,
zoo door Hemzelven als door zijne Profeten
en Apostelen. Wij hebben onze genezing in zijne
wonden gevonden,
zegt Isaias (LUI. 5). Hij heeft
onze zonden in zijn lichaam op het hout gedragen
.
zegt de H. Petrus, opdat wij, dood aan de zonden,
voor de rechtvaardigheid leven
(IPetrilI. 24). Er is
geene vergeving zonder bloedvergieting
, zegt de H.
Paulus tot de Hebreeuwen, terwijl hij hun op Jezus
den gekruisigden wees (Hebr. TX: 22).
Met veel meer kracht spreekt de goddelijke Meester
zelve, als Hij ons verklaart, dat om het eeuwige
leven binnen te treden, Hij, ons Hoofd, heeft moeten
lijden wat Hij geleden heeft (LucseXXIV. 26).
-ocr page 497-
509
VI.
De noodzakelijkheid van het lijden is voor de
religieuzen in het bijzonder gegrond op de ver-
plichting van, naar aanleiding harer Geloften,
slachtoffers te zijn.
I. » Jezus-Christus, het goddelijke hoofd van Zijn
geheimzinnig lichaam, de H. Kerk, vereenigt zich,
om zoo te zeggen," zegt P. Lyonnais, »met elk zijner
ledematen onder een der bijzondere kenmerken van
zijn leven.
In den eenvoudigen geloovige zet Hij zijn verborgen
leven, en, om zoo te zeggen, zijn huiselijk leven te
Nazareth voort.
In den priester zet Hij zijn openbaar leven en
zijne bediening als offeraar voort.
In den religieus zet Hij zijn leven en bediening
als slachtoffer voort.
Als een goddelijke stam, als een goddelijke wijn-
gaard, deelt zich aldus het leven van Christus mede,
en vormt drie innig vereenigde takken, welke zich
op hunne beurt uitbreidende, het goddelijk leven
van Christus tot den laatsten en dunsten tak van
dien geheimzinnigen boom voortzetten.
De eerste tak is het leven van Christus in de
geloovigen voortgezet, het christelijk leven.
De tweede is het leven van Christus als leeraar
en priester, het priesterlijk leven.
De derde is het leven van Christus als gehoorzaam
en gekruisigd slachtoffer in de religieuzen voortgezet,
liet religieuze leven."
Elke religieus, welke ook zijne bediening zij, is
door het feit zijner religieuze professie alleen, wettig
-ocr page 498-
510
gezonden, en bestemd om op aarde het offer van
Jezus-Christus voort te zetten als een slachtoffer, ver-
eenigd met het goddelijk Slachtoffer van Calvarië
voor de zaligheid der wereld.
» Men noemt religieuzen," zegt de H. Thomas,» dege-
nen die zich geheel toewijden aan den dienst van God
en zich aan God als slachtoffers aanbieden. En wel
mag de religieuze staat beschouwd worden als een offer
waarbij men aan God zich zelven opoffert met alles wat
men bezit. Men offert aan God het bezit van alle,
aardsche goederen
door de gelofte van vrijwillige
armoede, — men offert Hem het bezit van zijn eigen
lichaam
door de gelofte van onthouding,— men offert
Hem eindelijk het bezit zijner ziel door de gehoorzaam-
heid, waardoor men zijn eigen wil ten offer brengt."
De religieus is dus krachtens zijne roeping een
slachtoffer; en het woord slachtoffer beteekent: aan
het lijden
, aan het offer gewijd. De H. Franciscus
van Sales zegde dit duidelijk in een brief aan eene
jonge religieuze: In den geest ligt gij nu op het
gewijd altaar, om er opgeofferd, geslacht, en zelfs
door het vuur verteerd te worden!... Reeds zijt gij
dood voor de wereld en de wereld is dood voor u. Dit
is reeds één deel van het, brandoffer; doch er blijven
nog twee te doen overig; het ééne is het bereiden
van het offer, uw hart onthechtende van zich zelven,
en al die kleine banden afsnijdende welke de natuur
en de wereld u mededeelen; het tweede is uwe eigen-
liefde tot asch te verbranden en uwe geheele ziel in
hemelsch liefdevuur te onsteken.
Verwacht u dus meer dan iemand, o religieuze
zielen, aan het lijden, niet alleen om het noodzakelijk
gevolg der ontberingen, u door uwe geloften opgelegd,
maar om den uitdrukkelijken wil van God, die in u
-ocr page 499-
511
het lijdende leven van zijnen Zoon Jezus-Christus
wil voortzetten.
II.     Bedenk dat liet slachtoffer niet meer voor
zich zelven leeft, maar voor Hem die het offer
aanvaard heeft, en wiens eerherstel deszelfs eenig streven
moet uitmaken. Daar de zonden, waarmede liet zich
heiaden heeft, het voor alle recht onwaardig maken,
beklaagt het zich nimmer dat men het verongelijkt.
Daar het zich aan de goddelijke rechtvaardigheid heeft
overgeleverd, zoekt het zich slechts lijdelijk aan de
werking van G od over te laten en, om zoo te zeggen,
de speelbal van zijnen wil, en bijgevolg die van alle ,
zelfs van de geringste schepselen te zijn; het ontvangt
met liefde alle slagen die het treffen; de zwaarste
zijn in zijn oog de beste, en als het uur van lijden
slaat, is het altijd bereid. — Het offer is in een
gedurigen staat van eetie kalme, vreedzame, onder-
worpen, edelmoedige berusting.
En het slachtoffer
verwacht en neemt het lijden niet alleen aan, maar
zelfs vraagt het dit eenvoudiglijk. Eene edelmoedige
ziel, een jong meisje, biedt in 1866 haar leven aan
God in plaats van dat van Pius IX, en God roept
haar tot zich. Mgr de Ségur vraagt bij zijne eerste
Mis aan God het smartvolste lijden, waarmede hij
zijne bediening kan voortzetten , en God berooft hem
van het gebruik zijner oogen Dergelijke edelmoedige
beden geven zeker groote eer aan God, doch eischen
eene bijzondere genade en vooral onderwerping aan
onzen geestelijken bestuurder.
III.     Die staat van slachtoffer is zoo groot, zoo
edelmoedig! Het vrijwillig slachtoffer is een samen-
weefsel van kracht en liefde; en de ziel welke die
kracht en liefde in hoogen graad bezit, zegt een
religieus, beslist soms bij God over het lot van eene
-ocr page 500-
512
geheele natie. Zij is, zegt Lodewijk van Blois,
in één uur nuttiger aan de Kerk dan anderen, wie zij
ook mogen zijn in verscheidene jaren.
Gevoel u dus gelukkig van tot slachtoffer gekozen te
zijn, gelukkig van te mogen lijden, gelukkig van het
werk van Jezus-Christus te mogen voortzetten. De wet
van het christendom vraagt, zegt de Abt Ribet, dat
het herstel van den gevallen mensch door het vrij-
willig lijden bewerkt worde. Jezus-Christus heeft
zynen Vader verheerlijkt en den mensch vrij gekocht
door het lijden; en het is door het lijden, dat Hij
in de menschen zijne herstelling en zijn Verlossing-
werk wil voortzetten.
VIL
De noodzakelijkheid van te lijden is voor eenige
zielen gegrond op de keuze die God in zijne goed-
heid van haar als tot bijzondere slachtoffers
gemaakt heeft.
God, zegt P. Lyonard, kiest zich, uit oogmerken
Hem bekend, bijzondere slachtoffers uit; en deelt
haar tot zaligheid hunner broeders eene ruime mate
toe van het lijden van zijnen goddelijken Zoon, en
bijgevolg van zijnen titel en bediening van slachtoffer.
Wanneer men de jaarboeken der H. Kerk naleest,
is het gemakkelijk deze bewering door talrijke feiten
te staven. In alle tijden heeft God zich vurige zielen
uitverkoren om er slachtoffers van te maken, die
aangenaam zijn in zijne oogen; op haar heeft Hij
de slagen doen vallen welke zijne gerechtigheid, hetzij
aan eene natie, hetzij zelfs aan zijne H. Kerk voor-
behield, wegens de ongetrouwheid zijner kinderen.
Op die wijze had Hij op het onschuldig slachtoffer
-ocr page 501-
513
van Calvarië, op zij non welbeminden Zoon, de slagen
doen vallen, welke zijne rechtvaardige verbolgenheid
aan de schuldige meuschheid voorbehield.
Het is onmogelijk, de teedere liefde uit te druk-
ken, die God de Vader toedraagt aan die zielen, aan
welke Hij eenen bijzonderen trek van gelijkenis geeft
met zijnen goddelijken Zoon. Om haar genoegen te
doen, zijn er geene mirakelen van genade, welke Hjj
niet bereid is op hare gebeden toe te staan, vooral
als zij Hem die aanbieden vereenigd met de tranen,
het bloed, den doodstrijd van Jezus, alsook met hare
eigene tranen en eigen zielsangst! En als God zich
in alle standen der maatschappij slachtoffers kiest,
zoo is het echter zeker, dat Hij die bijzonder uitkiest
in de religieuze gemeenten, welke door een Bisschop
met zooveel juistheid genoemd worden: de bliksem-
afleiders, die de bliksemstralen der goddelijke gerech~
tigheid van de schuldigen afwenden en die op haar
eigen hoofd ontvangen.
VIII.
De noodzakelijkheid van te lijden is voor eenige
zielen in het bijzonder gegrond op de bijzondere
liefde, die God haar toedraagt.
God kastijdt degenen die Hij bemint (Hebr. XII. 6).
Ziedaar een woord dat eeuwiglijk de ergernis van
den zinnelijken mensch zal uitmaken. Hij zal nooit
de liefde die slaat en pijnigt, kunnen begrijpen; en
toch is het de liefde van. den Vader, die, ondanks
de tranen van zijn kind, het zieke lidmaat afzet om
aan dit geliefde wezen het leven te behouden; — het
is de liefde der moeder, die niet aarzelt hare dochter
33
-ocr page 502-
514
eene smartelijke operatie te doen ondergaan, om dat-
gene wat haar misvormt, te doen verdwijnen.
Wij zullen hier niet spreken over die verschrikkelijke
beproevingen welke slechts het deel van zeer weinige
zielen zijn. Wij zullen alleen een punt oplichten van
dien sluier, die zelfs vele godgewijde zielen verblindt,
en haar de teederste liefde toonen, in die beproevingen
welke in den dienst van eenen zoo goeden Vader
geleden, haar een werkelijke tegenspraak schijnen.
1°. Het is eene algemeene wet, dat degene, dien
God bemint, moet beproefd worden.
Het is de wet van het oude Testament: Omdat
gij aan God aangenaam waart
, zegde de Engel
tot Tobias, was het noodig dat gij beproefd werdet
(Tobias XII. 13).
Het is de wet van het Nieuwe Testament. De
leerling is niet meer dan dé meester, en de slaaf niet
meer dan zijn heer. Het is den leerling genoeg, dat
hij behandeld wordt gelijk zijn meester; en den slaaf,
dat hij behandeld wordt gelijk zijn heer. Als zij den
vader des huisgezins Beëlzebub genoemd hebben, hoeveel
te meer zijne dienaren
(Matth. X. 24, 25)?
Het is de wet door de Apostelen gepredikt i Allen
die godvruchtig in Christus willen leven, zullen vervolgd
worden
(II Tim. III. 12).
Het is de wet door de Leeraars verkondigd, saam-
gevat in dit woord van Bossuet: God heeft besloten, de
Heiligen te bedroeven.
Bedriegen wij ons dus niet. Elke ziel die edel-
moedig het besluit maakt van de deugd te omhelzen,
moet zich aan de beproeving verwachten. Mijn Zoon ,
zegt de H. Geest, als gij in den dienst van God treedt,
wees dan standvastig in de gerechtigheid, en de vreeze,
en bereid uwe ziel voor de beproeving
(Eccli. II. 1).
-ocr page 503-
515
2°. Deze wet is het uitvloeisel eener geheel god-
delijke liefde. Als God, eenige bevoorrechte zielen
gedurende haar verblijf op aarde heiliger, Hem meer
waardig, meer met Hem verééuigd wil zien, begint
Hij die innige vereeniging van zijne natuur met hai-e
natuur met haar door beproevingen te zuiveren; gelijk
zij eens door de vlammen van liet Vagevuur zouden
moeten gezuiverd worden.
Gelijk de zielen, die hare lichamen verlaten, al-
vorens zij geschikt zijn tot de eeuwige glorie, in het
vagevuur geheel gezuiverd moeten worden, en aldus
waardig worden de eeuwige glorie binnen te gaan,
aldus, zegt de H. Theresia, moeten de zielen, alvorens
tot eene innige vereeniging met God te kunnen geraken,
gewoonlijk groote beproevingen ondergaan , ten einde zij,
aldus gezuiverd, de vereeniging met God waardig mogen
worden.
— Zij lijden eenigszins de pijnen des vagevuur*.
En dan vereenigt God zich reeds op deze aarde
zoo innig met de aldus beproefde zielen, dat deze
staat voor haar een hemel wordt. Zij smaken God,
zegt P. Surin, en genieten een geluk dat zich niet
laat begrijpen. O welk een geluk te lijden en zonder
ophouden te lijden, schreef de gelukzalige Margaretha-
Maria. Niets kan my behagen dan het kruis van
mijn Zaligmaker, een kruis gelijk het zijne, een
zwaar, schandelijk kruis, zonder verzachting, zonder
troost. Dat anderen hunnen troost op Thabor zoeken,
ik voor mij wil slechts lijden en niets dan lijden.
O welk een geluk in stilte te kunnen lijden, en
op het kruis te mogen sterven te midden van alle
beproevingen naar ziel en lichaam !
En zoodra die zielen, die niets meer te boeten
hebben, van hare lichamen gescheiden zijn, gaan zij
zich met de vurigste liefde werpen in het hart van
-ocr page 504-
516
God, dat zich onmiddelijk voor haar opent en haar
voor alle eeuwigheid opneemt.
Het is eene uitgelezen genade, die God haar be-
wezen heeft, en die wij zullen begrijpen bij het over-
wegen der uitwerkselen van het lijden.
Daarenboven verlangen wij in den hemel te komen
en moeten dus noodzakelijk hier of hiernamaals in het
vagevuur lijden.
— Onze eigene zonden daargelaten.
zijn er in ons nog zooveel sporen van de erfzonde
overgebleven, dat wij wel eene gevoelige loutering
noodig hebben.
IX.
De noodzakelijkheid van het lijden is bijzonder voor
de religieuze gegrond op de verplichting van de
liefde, die zij God toedraagt, in alle zuiverheid
te bewaren.
God beminnen, hebben wij gezegd, is de groote
verplichting der religieuze, welke trouwens geheel
met hare natuur overeenkomt. Het is de liefde
Gods, die haar de broosheid aller aardsche liefde
getoond heeft, en haar heeft doen zien, hoe weinig
deze beantwoordde aan de behoefte van altijd te
beminnen en zich op te offeren uit liefde; deze over-
tuiging heeft haar geleid tot God, die de zuivere, de
ware, de volkomene, de eeuwige liefde is.
Zij heeft den sluier aangenomen om altijd maagd te
blijven en steeds meer en meer te beminnen; en zij
vermeende daardoor niets bewonderenswaardigs, niets
heldhaftigs te doen; want zij gehoorzaamde aan den
indruk dei\' genade, die geheel overeenstemde met
hare natuur.
-ocr page 505-
517
De liefde en het offer vereenigden zich bij haar in
dezelfde gedachte, omdat de ware liefde het volkomen
vergeten is van zichzelven om zich alleen met het
beminde voorwerp bezig te houden en de gesteltenis van
alles op te offeren loat het zal verlangen.
De liefde
voor haar was de zelfverloochening; zij is slechts in
het klooster gekomen om te beminnen, aan zich
zelve te verzaken, zich op te offeren.
Dit gaat zoo ver dat die ziel, als zij zich te gelukkig
gevoelde, zou beven door de vrees, dat zij niet genoeg
bemint of althans hare liefde niet genoeg kan betuigen;
zij meent, dat men moet lijden om zeker te zijn, dat
men zich opgeofferd heeft; het minder reine hart wil
in zijne liefde genieten, het zuivere hart wil slechts
lijden. De ware liefde heeft steeds honger en dorst
naar lijden; zij vreest met rede, dat de zuiverste
vreugde haar bederve, ontzenuwe, vermindere; de liefde
vreest die vreugde bijna evenzeer als anderen de zonde
vreezen. Er moge overdrijving in bestaan; maar zij
zoekt bovenal hare ouschuld te bewaren. Om wèl te
beminnen, moet men zeer rein van harte zijn, en de
zuiverheid bewaart haren glans slechts volkomen in
liet midden der beproevingen. Tiet is de lelie tvsschen
de doornen.
Geen hart wordt beter bewaard dan
het hart dat door het lijden omringd is.
De ziel verslijt spoedig in te groot genot;
slechts in den hemel zal zij dit kunnen verdragen,
omdat zij daar sterker zal zijn; zij vermoeit zich ook,
maar welke edelmoedige ziel heeft het ooit vermoeid,
door hare teedere liefde te lijden ? welk hart beklaagt
zich, zich steeds te moeten opofferen? Men zegt
genoeg, als er sprake is van vreugde; doch nooit
zegt men genoeg, als er sprake is van eene opofferende
genegenheid. Het lijden voedt, verheft, verlevendigt
en heiligt de liefde.
-ocr page 506-
518
Lijdt dan gaarne de smarten die God u overzendt.
VA] zijn voor u, Godtoegewijde zielen, wat de stormen
zijn voor de golven der zee; zij houden u zuiver en
geven u de zoete voldoening van te kunnen gevoelen,
dat gij God bemint!
3de HOOFIDSTTJIC.
QfCatwwz e-n ooz&aaA van %wX tvjdzn.
I.     Lijden in het algemeen is al wat een pijnlijk
gevoel doet ontstaan of ondervinden.
Het is lichamelijk of geestelijk, naarmate het lichaam
of ziel aantast; maar het lijden moge in de ziel of
in het lichaam rusten, ons geheele wezen ondervindt
daarvan de pijnlijke uitwerkselen.
II.     Het lijden komt altijd van God, hetzij recht-
streeks door Hem gezonden, of door Heui toegelaten,
en naar onze kracht afgemeten.
Men zegt, dat het rechtstreeks van God komt, als
God zonder tweede oorzaak op het lichaam of de ziel
werkt; het is voor het lichaam bijv. eene ziekte, zonder
bekende oorzaak; voor de ziel, voor den geest, voor het
hart
een toestand van verveling, van dorheid, van ver-
lateuheid, van ongerustheid, van gedurige vrees, van
vreeselijke en aanhoudende bekoring.
Men zegt, dat het op indirecte wijze van God komt,
als Hij aan de schepselen de macht of zelfs het geboil
geeft, ons eenig lijden te doen ondergaan; doch dan
weten wij ook, dat, hoe verbitterd die schepselen ook
-ocr page 507-
519
tegen ons mogen zijn, God haar grenzen gesteld
heeft, die zjj niet mogen overschrijden,— dat Hij
de macht der smart meet naar de kracht die Hij ons
gegeven heeft, •— en de langdurigheid van de smart
naar den graad van volmaaktheid, dien Hij ons wil
doen bereiken.
Het lijden kan ons dus met Gods toelating aan-
gedaan worden:
1°. Door den duivel, wien God toestaat ons te
bekoren, ons zelfs uitwendig te kwellen; van
wien God zich bedient om ons te beproeven en door
de smart te heiligen, gelijk wij dit in de geschiedenis
van Job zien. De mensch is slechts door de inblazing
des duivels in zonde gevallen, en God heeft hem
gestraft door hem in zekere mate aan de macht des
duivels over te laten. De duivel is eenigermate de
algemeene bewerker van ons lijden.
»Het zou te ver voeren," zegt Mgr de Ségur, >hier
in kleine bijzonderheden uit te leggen, hoe alle kwaad
op deze aarde, hoe alle wanorde welke de natuur
ontstelt, hoe alle verwoestingen, van welken aard
dan ook, het gevolg zijn van dien vervloekten, van
dien grooten geest, dien God bestemd heeft om als
de algemeene bestuurder te zijn van de geheele stof-
felijke wereld. Die wanorde, die omwentelingen kunnen
van God, die de oneindige orde in zich zelven is, niet
komen; zij komen ook niet van de goede engelen,
welke de bedienaars zijn van vrede, orde en leven;
zij komen niet uit de stoffelijke elementen, welke uit
zich zelven noch macht, noch beweging bezitten; zij
komen dus uit de geheime en verfoeielijke macht,
die men duivel noemt en die de schoone orde dei-
natuur omver werpt, zonder ze te kunnen vernietigen.
Aldus werpt, op duizenderlei wijzen, door de ge-
-ocr page 508-
520
leerden secondaire oorzaken genoemd, de vader van
alle kwaad hier en daar den dampkring dooréén, en
veroorzaakt storm, onweder, hagelslag en orkanen
met al derzelven treurige gevolgen; zoo vergiftigt
hij deze en gene plant, bezielt deze en gene dier-
soorten met zijne woede, alleen om den mensch en
de andere schepselen van God kwaad te doen.
Zoo laat God toe, dat Hij in de lucht kleine insekten,
voor het ongewapend oog nauw zichtbaar, opwekt,
die op de aarde die vreeselijke ziekten verspreiden,
bekend onder den naam van pest, cholera, typhus,
koortsen van allerlei soort, die zoovele slachtoffers
ten grave voeren.
De geneeskunde en de wetenschap bevestigen de
uitwerkselen dezer ziekten; zij bestrijden en weerhou-
den soms de verwoestende plaag door de middelen,
waarin zich de barmhartige en genezende hand van
God en de heilige Engelen verbergt; maar het geloof
alleen dringt door tot de onzichtbare oorzaak dezer
rampen en toont ons, verborgen gelijk het den hel-
schen geest past, den vijand van God, en der menschen,
den Vader van alle kwaad, den afschuwelijken duivel.
Al de rampen die wij hier te lijden hebben, keeren
tot hem, als tot hunne bron, terug."
Het lijden kan nog bewerkt worden:
2°. Door onze overste of onzen biechtvader, voor
wie wij somtijds een afkeer gevoelen, waarvoor geene
rede bestaat, die wij met geweld moeten bestrijden,
zoo dikwijls wij tot hen gaan, — voor wie wij voor-
ingenomenheid gevoelen, — welke onze verbeelding,
door den duivel opgewonden en bedrogen, ons voorstelt
als onbillijk jegens ons, als genegenvoor iedereen behalve
voor ons. Ook kan God toelaten, dat onze oversten
tegen ons ingenomen zijn, ons ongunstig beoordeelen ,
ons schuldig gelooven, ons streng oordeelen.
-ocr page 509-
521
3°. Door onze medezusters, hetzij vrijwillig, hetzij
vooral en bijna altijd onvrijwillig door haarkarakter,
dat geheel tegenstrijdig is aan het onze, door hare
zienswijze, door haar soms beperkt oordeel, door een
natuurlijken afkeer dien zij voor ons hebben, door
hare godsvrucht zelfs, die voor ons eene oorzaak van
kleine beproevingen kan zijn, door het veeleischende
van hare natuur, die wij ondragelijk vinden.
4°. Door onze bediening, die geheel tegenstrijdig
kan zijn met onze neigingen, onzen aanleg, onze
gezondheid.
5°. Door ons gestel, dat teeder, zwak, gevoelig,,
ziekelijk kan zijn.
6°. Door ons karakter, dat teergevoelig, licht—
geraakt, achterdochtig, afgunstig, onaf hankelijk,
veranderlijk, driftig zijn kan.
7°. Door onze vrienden, die ons vergeten, verlaten,
verachten, verraden en somtijds lasteren.
8°. Door de dagelijksche voorvallen des levens, die
telkens voor ons eene oorzaak zijn van onrust, tegen-
spoed , kwelling, ontbering, vernedering.
9°. Door ouderdom of gebrekkelijkheid, die ver-
zwakking der ledematen, der zintuigen of des geestes
veroorzaken , — onze werkzaamheid belemmeren, —
ons tot een voorwerp van medelijden, van verachting,
van walging voor onze medezusters maken, — onze
Oversten verplichten omons elke bediening te ont-
nemen, ons ter zijde te stellen, ons, gelijk wij het
met een gevoel van bitterheid zeggen, als uitschot te
behandelen.
-ocr page 510-
522
3de HOOIFIDSTTTIK.
^ÜeAAcniliende vovmen van net Zijden.
Wij  gaan de verschillende vormen van het lijden
bestudeeren, en zullen spreken:
1°.    Over de dorheid en angstvalligheid der ziel.
2°.    Over de vernederingen.
3°.    Over de bekoringen.
4°.    Over de ziekten en de gebreken des lichaams.
5°.    Over den gewetensangst.
I.
*§)e d<yiA.eid en de an&stvaMianeiddez&iet.
1. Het is gewoonlijk door het onttrekken van den
gevoeligen troost,
dat God zijne vrienden begint te
beproeven.— Moet Hij dan de ziel, die zich zoo vurig
aan zijnen dienst heeft toegewijd, niet gewoon maken
om Hem te beminnen en niet slechts de vreugde en
den troost,
die Hij schenkt V Moet de ziel, die de
oneindige volmaaktheid van God kent, en zoo levendig
zijne goedheid voor haar ondervonden heeft, Hem niet
meer dienen uit dankbaarheid dan uit eigenbelang?
Zeker vraagt God niet, dat de ziel die Hem dient,
de gedachte aan de belooning, beloofd aan die Hem
-ocr page 511-
523
getrouw blijven, geheel uitsluite; maar Hij wil om
zich selvcn meer gediend en bemind worden dan om
de helooning. God verdient bemind en gediend te
worden, al zou Hij geene belooning beloven.
Daarom trekt God, na eene ziel door geestelijken
troost en inwendige zoetheid getrokken te hebben,
zich somtijds terug en plaatst haar eenigen tijd
tegenover het plichtbesef, dat zich zonder den minsten
troost aan haar voorstelt.
De geestelijke schrijvers noemen de uitwerking dezer
beproeving nacht, een naam die den toestand der
ziel volkomen uitdrukt. Niets gelijkt beter op den
helderen dag dan die staat van troost; dan schijnt
er licht in overvloed, de weg dien wij doorloopen
moeten, is duidelijk afgebakend, de ziel weet waar
zij gaat, de vreugde die haar overstelpt, schijnt haar
zelfs vleugelen te geven om haar te doen vliegen op
den weg van volmaaktheid;.... maar laat de nacht eens
komen, laat die goddelijke vreugde, die het hart ver-
voert, eens verdwijnen, welk eene vreemde, welk eene
droevige verandering ziet men dan! De oogen der
ziel, gisteren zoo helder, schijnen door een sluier
bedekt; haar geest, die zich zoo gaarne met God
bezig hield, vindt niets meer dat haar boeit; haar hart,
zoo brandend van liefde, gevoelt niets meer; de walging
neemt de plaats in der vurigheid die het bezielde,
voor al wat goed is; zij ziet alom slechts duisternis
en schrikbeelden; zij is bang van God.
II. Hoor, wat de Heiligen ons omtrent dien
toestand zeggen.
»Er zijn oogenblikken," zegt de H. Theresia, » waar-
op ik niet den minsten geestelijken troost ontwaar.
Dan verdwijnt het verleden zoodanig uit mijn geheugen,
dat het mij toeschijnt, dat ik gedurende mijn geheele
-ocr page 512-
524
leven niets goeds verricht heb. Alles schijnt mij een
droom, mijn lichamelijk lijden drukt mij neder, mijn
verstand wordt verduisterd, ik denk niet meer aan God
en weet niet meer waar ik ben. Neem ik een boek,
dan begrijp ik geen woord van wat ik lees ; ik zie
mijzelve met onvolmaaktheden bedekt, zonder eenige
liefde voor de deugd; en al de liefde die ik vroeger
tot het lijden had, wordt zoo zwak, dat ik, zoo komt
het mij voor, aan de minste bekoring niet zou kunnen
weerstaan, dat ik tot niets deug, dat ik voor de
kleinste moeielijkheid terug deins, dat ik al degenen
bedrieg, die eene goede meening van mij hebben. Dan
zou ik mij ergens willen verbergen, waar niemand
mij kan zien; en de eenige genade die God mij geeft,
is dat ik Hem niet meer dan anders beleedig, en
de gedachte dat ik, wel verre van Hem te vragen
mij van die kwelling te verlossen, bereid ben om tot het
einde mijns levens die vreeselijke kwelling te verduren,
als dit zijn wil is. Ik onderwerp mij volgaarne aan
zijnen wil, en bid Hem slechts, mij bij te staan,
opdat ik Hem niet beleedige."
»Hoe vreeselijk, roept de gelukzalige Sebas.Valfré uit,
is de benauwdheid van een hart, dat gedompeld wordt
in de geestelijke dorheid en duisternis, dat er zich
niet van kan losmaken, en niet door zijn geestelijken
leidsman begrepen wordt, hetzij omdat deze geene
ondervinding heeft, hetzij omdat God hem het noodige
licht niet geeft om den treurigen toestand van zijn peni-
tenttezien! Want God laat soms de aldus beproefde
ziel in zulk eene volkomen verlatenheid, dat zij aanstonds
tot een staat van zekere wanhoop geraakt, en niet meer
weet, waarheen, tot wien zich keeren; zij kan zeggen,
dat dit het oogenblik van duisternis is, maar van
zulk eene diepe duisternis, dat zij geene andere
-ocr page 513-
525
gedachte heeft, noch meent te kunnen hebben dan
deze : al wat ik zeg, al wat ik doe, al wat ik onder-
neem, is verloren.
Als zij zich in die vreeselijke
oogenblikken niet aan Gods wil onderwerpt, als zij
niet met onderwerping het oogenblik der kalme be-
rusting afwacht, als zij na den winter der trooste-
loosheid niet hoopt op de lente der vertroosting,
o God! dan is er voor haar slechts één middel, te
weten: niet te wantrouwen: op de hulp des Heeren
te rekenen en de barmhartigheid Gods af te wachten,
welke Hij haar op den door Hem bestemden tijd zal
doen ondervinden."
Hoor, welke vreeselijke inwendige marteling de
H. Alphonsus op het einde zijns levens ondervond.
God, die hem wilde beproeven als het goud in de
smeltkroes, onderwierp hem, in de laatste jaren zijns
levens, aan de bitterste beproevingen, die men kan
uitdenken. Er bestaat een lijden dat voor de zielen
die aan God gehecht zijn, oneindig smartelijker valt
dan de dood; dit is de gedurige vrees van te zondigen,
eene vreeselijke bekoring tot het kwade en de smart-
volle angst van ver van God verwijderd te leven.
God liet toe dat zijn dienaar, die alle ondervond.
Zijn verstand was beneveld, en hij zelf, te midden
der diepste duisternis aan zich zelven overgelaten,
zag overal slechts zonde, gelegenheid en gevaar tot
zondigen; en altijd onzeker, of hij God niet beleedigd
had, of ging beleedigen, leefde de goede grijsaard
in eenen voortdurenden doodangst. Hij, die duizenden
zielen bestierd had, die haar met een enkel woord
had weten te troosten , kon toen zich zelven niet
meer bestieren. Alles verontrustte hem, alles boe-
zemde hem vrees in, en elke vrees was voor hem een
onoverkomelijke berg.
-ocr page 514-
526
Uit dezen angst ontstond bij onzen Heilige eene
groote vrees voor zijne zaligheid. »Wie weet," sprak
hij al weenende, »of ik in staat van genade ben, of
ik mijne ziel zal redden." En zich tot het kruisbeeld
keerende, riep hij al weenende uit: »Mijn Jezus, laat
niet toe, dat ik verloren ga!" En niet wetende, of
hij zich al dan niet schuldig gemaakt had, herhaalde
hij dikwijls al weenende: »0 Heer, laat mij niet in
de hel vallen; want men bemint daar niet meer."
Eens dat men hem vraagde, hoe hij zich bevond,
antwoordde hij: »Ik bevind mij onder de roede der
goddelijke gerechtigheid." En zich naar het kruis-
beeld keerende, riep hij uit: »0 Heer, kastijd mij,
kastijd mij naar verdiensten, maar verwerp mij niet
van uw aanschijn."
Behalve deze gewetensangsten had hij tegen allerlei
gevaarlijke bekoringen te strijden. De opstand zijner
driften, de ijdele gedachten, de verwaandheid en de
ongeloovigheid deden hem beurtelings den oorlog aan.
Doch zoo alle bekoringen voor hem eene groote
kwelling waren, zoo waren het vooral die welke de
heilige deugd aanrandden, welke hem een waren
marteldood deden ondergaan. »Ik ben tachtig jaren
oud, zegde hij eens, en nog is het vuur der jeugd
in mij niet uitgebluscht. Hij had zulk een zwaren
strijd te leveren, dat hij somtijds s\'nachts uitriep:
»Mijn Jezus, laat my liever sterven dan U te ver-
grammen. O Maria, zoo gij mij niet helpt, zal ik
dieper dan Judas vallen." Zijn eenige troost zou
het gebed geweest zijn, maar gewoonlijk vond hij
er geen troost meer in. Ik spreek tot God, zegde
hij eens tot zijnen biechtvader, en het is mij of hij
elk woord verwerpt. Ik zeg: Mijn God, ik bemin
u, en ik hoor mij antwoorden: »het is niet waar!"
-ocr page 515-
527
Twee zaken schitterden gedurende dien tijd van
beproeving, naar het zeggen van zijnen biechtvader,
in hem uit: eene volkomen gehoorzaamheid, en eene
volmaakte overgeving aan Gods wil. Hij had zulk
een vertrouwen in de gehoorzaamheid dat hij, wijl
hij zijn biechtvader niet altijd bij zich kon houden,
of hem geen last wilde aandoen, door een bediende
of door den broeder die hem bediende, hem zijne
moeielijkheden of gewetensangsten liet mededeelen.
Hij vond groote verlichting in zich aldus aan de
goddelijke barmhartigheid toe te vertrouwen, want
hij zegde zelf tot zijn zielbestierder: Mijn eenige
toevlucht in mijne angsten is mij geheel in de hand
Gods te stellen; ik vind daarin vrede en verlichting.
Ik vertrouw, dat Jezus-Chiïstus, slechts naar zijne
goedheid luisterende, mij niet in de hel zal storten."
III. Wat moet men doen in zulk een treurigen
en drukkenden toestand ? —• Zijn regelmatig en onder-
worpen leven voortzetten, — zich des noods sleepen
naar het gebed, de meditatie, de H. Communie,
het werk, maar niets vrijwillig achterlaten; — onze
lippen dwingen om akten van Geloof, Hoop, Liefde en
Berouw uittespreken, die het hart niet schijnt te willen
gevoelen; — tot God met al de kracht van zijnen
wil dat zoo liefdevol woord van den H. Franciscus
van Sales richten: Als ik u in het ander leven niet
zal mogen beminnen; wil ik u ten minste in dit leven
beminnen
, — en bovenal blindelings gehoorzamen aan
den priester, wien God de zorg onzer ziel heeft
toevertrouwd.
Intusschen is het nuttig te weten, dat de dorheden
niet altijd eene beproeving van God zijn; zij kunnen
voortkomen:
1°. Uit eenige geheime gehechtheid, die het Hart
-ocr page 516-
528
van den goeden Meester bedroeft en zijnen vertrou-
welijken omgang met de ziel belemmert. 0 gij die
lijdt en klaagt, daal in bet diepste uws harten; en
200 daar eenige gedachte of gehechtheid de plaats
van God inneemt, dan wees edelmoedig; jaag dat
alles uit uw hart en houd God, God alleen daarin.
2°. Uit eene geheel lichamelijke oorzaak en een
zwaarmoedig en neerslachtig gestel. Deel eenvoudig
uwen toestand aan uwen zielbestierder mede en volg
zijneiv raad in alles.
II.
I. De vernedering is een smartelijk lijden; God
spaart het aan zijne vrienden niet en die Heiligen die
voor ons met recht voorbeelden zijn van zachtmoe-
digheid, van zuiverheid, van ijver, van nederigheid,
bijv. een H. Franciscus van Sales, een H. Franciscus
Regis
, een H. Joannes van het Kruis, eene H. Theresia,
de Gel. Pater Claver, de Gel. Margaretha-Maria
,
en zooveel anderen, o hoe heeft God in zijne liefde
hen gezuiverd door de smartelijke beproeving der
belastering
, der verachting, der verlatenheid, der druk-
kendste verstooting 1
Wij willen zelfs, om enkele zielen
niet te verergeren, niet treden in de uiteenzetting
der vernederingen welke de Heiligen hebben moeten
ondergaan!
De vernedering is zeker de straf of het genees-
middel van den hoogmoed, die zoo diep in ons hart
-ocr page 517-
529
geworteld is; maar zij is ook een krachtig middel
om ons van de schepselen te onthechten en ons God
alleen te doen zoeken. O als wij gevoelen, dat wij
bij allen verstooten worden, als wij ons misacht zien
door onze beste vrienden, die ons zouden moeten
beschermen, tot wie zullen wij dan gaan, zoo niet
tot God, tot God, die nog altijd een oogslag van
barmhartigheid en medelijden heeft, zelfs voor de
misdadigste ziel, wanneer zij zich nederig tot Hem
keert, tot God, die met zooveel goedheid voor de
verlaten ziel die Hem roept, de armen opent?
Toen de Gel. Henrikus Suzo eens in zijne cel zich
overgaf aan den vrede en de zoetheid van het gebed,
hoorde hij de stem van een kind, die hem van buiten
toeriep: »Henrikus, kom dit zien."— De gelukzalige
gaat naar het venster en zoekt het kind, wiens zoete
stem hem in het diepste zijner ziel getroffen had.
Hij ziet niemand, doch hij ontwaart in een hoek van
den tuin een hondje, dat met een stuk oud linnen
speelde; dan eens verscheurde hij het met zijne tanden,
dan wierp hij het in de lucht en ving het weder in
zijnen bek op, dan sleepte hij het in het slijk en
veitrapte het. Henrikus keerde in zijne cel terug
zonder te kunnen begrijpen, wat dit beduidde. Maar
de engel, die hem geroepen had, deed het hem
verstaan. » Henrikus, zegde hij hem, hebt gij gezien,
wat de hond met dien lap gedaan heeft? Die vod
zijt gij
, de hond beteekent uwe vrienden en broeders,
die tegen u gaan opstaan, en voortaan zult gij hun
speelbal zijn !" De gelukzalige boog het hoofd ter
aarde, nam uit goeder harte al de beproevingen aan
die de Heer hem bereiden zou, en bedankte Hem
duizendmaal, hem den tijd gegeven te hebben om
zich tot den strijd te bereiden.
34
-ocr page 518-
530
Gij ook zijt gewaarschuwd, o religieuze ziel; gij
wordt bijzonder door God bemind, bereid u dus tot
de vernedering.
II. Van waar kan die vernedering komen ? Ziedaar
eene gewichtige en kiesche vraag.
De vernederingen zullen u van alle kanten toege-
bracht worden; gij zult vernederd worden door God,
door uwe Overste
, door uwe vrienden , door uwen ziel-
bestierder
, door alle schepselen eindelijk. Maar vrees
niet; God zal met u zijn, en met God zult gij altijd
de kracht hebben om niet te bezwijken, eu de genade
om uit die zware beproeving voordeel te trekken.
1°. God.
God vernedert eene ziel door toe te laten, dat zij
door vergetelheid, lichtzinnigheid, losheid van ge-
heugen, en door geheel onvrijwillige dwaling, uit-
wendige fouten
bedrijft, welke dan eens de orde in
huis zullen storen, de oefeningen zullen vertragen,
of haar zelfs werkelijk ongehoorzaam zullen doen zijn,
en dat ten aanzien van iedereen; daaruit volgen
noodzakelijk openbare of geheime berispingen; — van
daar den naam van lichtzinnigheid en uitgestortheid,
uitwendig ten volle verdiend; —van daar langzamerhand
het weinig gewicht dat men hecht aan wat zij zegt,
en allengs die vergetenheid en verlatenheid waaraan
men haar overlevert.
2°. De Oversten.
Als de Oversten eene religieuze herhaaldelijk de-
zelfde fouten zien bedrijven, zullen zij langzamerhand
eene ongunstige meening van haar opvatten. Zeker
zijn de fouten door de religieuzen bedreven, die God
in de nederigheid wil oefenen, meer in het oog
springend dan zondig; de wil alleen bepaalt de boos-
-ocr page 519-
531
aardigheid der zonde, en haar wil is meer dan ooit
met God vereenigd; maar de Oversten kunnen slechts
oordeelen naar datgene wat uitwendig is. God alleen
dringt door in het geheim der harten; en zoo gebeurt
het, dat zij met de beste bedoeling der wereld door
eene bijzondere toelating van God, die arme ziel op
alle mogelijke wijzen kwellen, haar dan eens van
dwaling, dan weder van kwaden wil beschuldigen.
Daar zij haar verblind meenen te zijn omtrent hare
fouten, berispen zij haar scherp, hopende haar op die
wijze de oogen te openen; dan, ziende dat zij door
gestrengheid niets winnen, beginnen zij, om zoo te
zeggen, aan de verbetering te wanhopen eener ziel
waarop zij vroeger gebouwd badden, en behandelen
haar als een voortaan onbruikbaar wezen.
Intusschen nemen de Oversten zulk een gestrengen
maatregel niet zonder daarover eene levendige droefheid
te gevoelen, en het zien daarvan is natuurlijk voor
de aldus gepijnigde ziel eene vermeerdering van lijden.
Zij bemint hare Oversten; er is geen offer, dat zij
niet bereid is voor hen te brengen; en zij gevoelt,
dat zij voor hen een voorwerp van verdriet is. Wat
zal men doen in zulk eene wreede beproeving? Als
het hart alleen het gewicht zijner droefheid niet meer
dragen kan, is het natuurlijk, dat men eenigen troost
bij zijne vrienden gaat zoeken. Maar, helaas! door
het toelaten der goddelijke Voorzienigheid vindt men
ook daar slechts bitterheid en teleurstelling.
De kleingeestige en hoovaardige zielen, gelijk er
zich soms in de gemeenten bevinden, zouden misbruik
kunnen maken van hetgeen in dit hoofdstuk gezegd
is, en in een staat van volmaaktheid meenen te zijn,
alleen omdat zij door hare Overste berispt of bestraft
worden; zij moeten wel bedenken:
-ocr page 520-
532
1°. Dat de zielen, die aldus door God beproefd
worden, in die vernedering en terzijde stelling, niet
eene enkele beproeving van God zien, maar eeno
werkelijke straf die zij verdiend hebben, hetzij voor
tegenwoordige, hetzij voor vroegere fouten.
2°. Dat de Oversten, als zij met gestrengheid
handelen, altijd eene fout meenen te moeten straffen,
het karakter te moeteu buigen, eene ongehoor/aam-
heid meenen te moeten doen boeten. God kan
toelaten, dat zij overdrijven, dat zij zich bedriegen;
God kan zelfs toelaten, dat zij door een gevoel van
afkeer handelen; maar de ziel, die door hunne
dwaling, hunne overdrijving of hun karakter lijdt,
lijdt dit, in stilte, beschouwt zich nooit als slachtoffer ,
noch als eene dier uitverkoren zielen, die God door
die beproevingen heiligt, maar vernedert zich steeds
meer voor degenen die haar besturen.— Het morren
belet meestal al de vrucht eener beproeving, die
God ons overzendt.
3°. De vrienden.
Ook de vrienden trekken zich, door goddelijk toela-
ten, terug van die arme ziel, die God wil beproeven
om haar tot zich te trekken. Waarin ligt de oorzaak
dezer verlatenheid ? Zij is geheel goddelijk, en wordt
langzamerhand bewerkt. Die arme ziel blijft liefdevol
eu goed, maar wordt allengs vreesachtiger en meer
terughoudend; wellicht laat God eenige onvoorzich-
tigheden toe. en de vriendschap die men haar toedroeg,
verflauwt allengs; daarop volgt de onverschilligheid,
het vergeten, wellicht de argwaan.
»Diezelfde ziel," zegt P. Grou, »die kort geleden
voor eene heilige gehouden werd door eene geheele
gemeente, ziet zich ineens door argwaan omgeven;
-ocr page 521-
533
men verliest de goede meening, die men van haar
koesterde; men beschouwt haar als eene schijnheilige;
hare onschuldigste woorden worden ten slechtste uit-
gelegd; hare heiligste daden worden als misdadig
uitgekreten, men verlaat haar, men vlucht haar, hare
vrienden zelfs en innigste vertrouwelingen keeren
zich tegen haar."
» Wat deze bevoorrechte ziel het hardste valt," zegt
de H. Theresia, »is dat hare vrienden zich van haar
verwijderen, en juist degenen zijn die de beleedigendste
gesprekken omtrent haar voeren......"
»Ik ken iemand," schrijft dezelfde Heilige, en zij
spreekt hier van zich zelve, » die zoover gekomen was,
dat zij vreesde geen biechtvader te vinden die hare
biecht wilde hooren; zooveel kwaad had men van
haar gezegd."
Wij, die zoo gelukkig zouden geweest zijn met
eeneH. Theresia, eene H AngeladeFoligno, een H.Pe-
trus van Alcantara te leven, kunnen ons slechts met
moeite een denkbeeld maken van de verlatenheid en
veronachtzaming, waarin zij door Gods toelaten een
geruimen tijd hebben doorgebracht. O, als wij dezelfde
smart moeten lijden, vereenigen wij ons dan gelijk
zij met Jezus, die verraden, die verlaten werd door
de zijnen; verdragen wij alles in vrede, en gaan wij in
stilte voor het Tabernakel om onze tranen ontferming
en genade te doen afsmeeken.
4°. De Biechtvader.
De biechtvader verlaat ons nooit; als geestelijke vader,
is hij het beeld van de goddelijke goedheid op aarde
en God geeft hem een deel zijner vaderschap. Neen,
hij zal zich niet van u terugtrekken, al zou iedereen
u verlaten; maar God zal toelaten, of dat gij ten zijnen
-ocr page 522-
534
opzichte eene vreesachtigheid gevoelt, die alle openhar-
tigheid belet, of dat gij meent dat hij tegen u vooringe-
noinen is, ofwel dat hij u niets zal zeggen. Hij die u
vroeger zoo goed begreep, die in uw geweten las als in
een geopend boek, ziet er nu niets meer in; en zoodra
hij u niet meer verstaat, wat kan hij doen, al is zijne
liefdevolle belangstelling voor uwe ziel ook nog zoo
groot? Voor u bidden en zwijgen. Ja, dit is eene
wreede beproeving. O blijf klein, blijf nederig, beklaag
u vooral niet, mor niet, deel uw lijden niet aan iedereen
mede; doe geene verwijten, maar beschuldig u eenvoudig
over uwe fouten en onvolmaaktheden; volg zoo goed
mogelijk de raadgevingen, die men u geeft, al schijnen
zij volkomen nutteloos voor uwe ziel, en wacht geduldig.
God zal komen, als de beproeving hare zending
volbracht heeft.
5°. De schepselen in het algemeen.
Er komt somtijds een uur waarop het ons toeschijnt,
dat de wetten der wereld omgekeerd zijn, ten
opzichte van die zielen die God bijzonder wil beproeven.
Niets gelukt haar. üe eenvoudigste zaken zijn voor
haar met moeielijkheden bezet; de minste zaak, die zij
ondernemen, stoot op onoverkomelijke hinderpalen;
alles wat zij aanraken, breekt in hare hand; en die altijd
ongelukkige uitslag, van datgene zelfs waarvan de gewo-
ue voorzichtigheid gelukkigen uitval verwachtte, brengt
ten laatste in haar zulk eene vreesachtigheid voort,
dat zij bijna niets durven zeggen, noch ondernemen.
Zeker zijn dit geene gewone toestanden; doch wij ver-
trouwen, dat met Gods hulp deze bladzijden zullen dienen
om eenige zielen gerust te stellen, door haar eene beproe-
ving te doen zien in datgene wat de duivel haar wellicht
voorstelde als een bewijs dat zij door God verlaten zijn.
-ocr page 523-
535
III. Hoe moeten wij ons gedragen als wij be-
schuldigd worden ?
1°. Ons niet verontschuldigen in de kleine dage-
lijksche aanmerkingen omtrent onze achteloosheid,
onze ordeloosheid, onze onregelmatigheid. — Ons ook
niet verontschuldigen bij eene openbare berisping. —
Laten wij de vernedering in onze ziel haar werk
van zuivering en volmaking voltrekken. Doch wanneer
het ons toeschijnt, dat er gewichtige beweegreden
bestaan om ons niet ongehoord te doen veroordeelen,
zoo vragen wij eerst raad , en spreken wij niet alvorens
de kalmte en de vrijheid des harten terug bekomen
te hebben. — Vooral nooit eene verontschuldiging
verzinnen. — O hoeveel wijzer en heiliger is het,
naar het voorbeeld van zoovele valschelijk beschul-
digde Heiligen en van den H. Franciscus van Sales
onder anderen, aan God de zorg over te laten ons
vrij te spreken
, onder het gewicht van den laster en
den argwaan ons leven kalm en vreedzaam voort te
zetten
, en te zeggen : God is de meester van mijnen
goeden naam; als Hij ziet dat deze mij noodig is,
zal Hij mij dien wedergeven.
2°. Over de ontvangen vernederingen alleen spreken
met zijnen zielbestierder, om te leeren, hoe men ze
moet verdragen. Nooit een woord van afkeuring
noch afkeer zeggen aan het adres van degenen die
ons die aandoen. De troost des Hemels daalt neder in
de stilzwijgendheid der ziel, aan den voet des altaars,
in het gebed. God alleen tot trooster zoeken, is het
hart winnen van dien barmhartigen Vader en zijne
innigste liefdebewijzeu over zich trekken. — Trouwens
de troost der menschen is meer dan onmachtig om
het hart te verlicbten; hij laat eene leemte; hij be-
zoedelt de genegenheid; hij opent de deur voor vele
-ocr page 524-
536
fouten. — De hemelsche troost daarentegen gaat ver-
gezeld van de ootmoedigheid, de liefde, de gehoov-
zaamheid, de versterving, het geduld, den onver-
stoorbaren vrede. Ik heb tot den Heer geroepen,
zegt David, en Hij heeft mij verhoord (Ps. LXXVT. 1).
3°. Als gij beschuldigd wordt van eene fout, die
gij werkelijk^ bedreven hebt, zegt de H. Gregorius,
dan verneder u diep; wordt gij ten onrechte beschuldigd,
zoo betuig bedaard uwe onschuld; want gij zijt dit
aan de waarheid en algemeene stichting verschuldigd;
gaat men echter voort u te beschuldigen, zoo ontstel
u niet, plaats uwen goeden naam in Gods hand; gij
kunt dien niet beter verzekeren. — Overtuig u wel
van dit woord van den H. Franciscus van Sales :
Het lijden en de droe/Jieid zonder vernedering blazen
het hart dikwijls op, in plaats van het ootmoedig te
maken.
III.
De bekoring is eigenlijk alles wat ons tot de zonde
aanlokt.
Zij wordt veroorzaakt door de ons ingeboren neiging
tot het kwaad, — de boosaardigheid des duivels, —
de verleiding der schepselen, — de kwade voorbeelden.
Voor eene ziel die God werkelijk bemint, is die
staat van bekoring, zoo zij hevig of langdurig is, een
zwaar lijden. Zij gevoelt zich met eene somtijds
bijna onweerstaanbare macht tot het kwaad getrokken;
het komt haar somtijds voor, als wilde, als deed zij
-ocr page 525-
537
zelfs het kwaad, en nochtans gevoelt zij dat zij in
den grond des harten God bemint, God niet wil
beleedigen, liever duizendmaal wil sterven dan Hem
te vergrammen; maar alles is verward; zij kan zich
zelve geen rekenschap geven, of zij God al dan niet
beleedigd heeft; dan wordt het leven haar tot last;
zij verlangt te sterven , zij vraagt om van dit lichaam
des doods bevrijd te worden;.. .. en God antwoordt
haar gelijk aan den H. Paulus: Mijne genade is u
genoeg.
O ja, die staat van bekoring is eene zeer
smartelijke beproeving.
Wij zullen aautoonen :
1°. De redenen , waarom God de bekoring toelaat.
2°. De verschillende soorten van bekoringen.
3°. Hoe men zich ten opzichte der bekoringen behoort
te gedragen.
I. Waarom laat Gou de bekoring toe?
De meesters van het geestelijk leven wijzen vijf
verschillende redenen aan, waarom God eene ziel
die Hem dierbaar is, aan de bekoring overlaat.
1°. Om haar te beproeven. Als de ziel in vrede
is, weet men niet, of hare getrouwheid deugd is, of
uit natuurlijke neiging en karakter voortspruit; maar
als zij, door den duivel aangevallen, in het goede
volhardt, toont zij duidelijk, dat zij alles uit deugd
en liefde tot God verricht.
2°. Om haar te vernederen. De deugd van oot-
moedigheid wordt nooit beter verkregen dan langs
den weg der bekoringen. Als eene ziel door langdurige
en hevige bekoringen wordt aangevallen, als zij zich
op het punt ziet te bezwijken, dan gevoelt zij hare
eigene zwakheid en houdt zich in de nederigheid,
-ocr page 526-
538
omdat zij gevoelt, dat zij voortdurend de hulp van
God noodig heeft; zij zoekt dan God met meer zorg
dan ooit en wandelt met voorzichtigheid, om zich
niet bloot te stellen aan het gevaar van jammerlijk
te vallen.
3°. Om haar te zuioeren van hare zonden en on-
volmaaktheden, en haar op die wijze schooner en
aangenamer in zijne oogen te maken. »Even als eene
zee, door den storm beroerd, al het onreine, dat zij
ontvangen heeft, ver van zich weg werpt, zegt Gerson,
zoo zuivert zich de ziel, door de bekoringen beproefd,
van al de onvolmaaktheden, waarmede zij zich gedu-
rende de kalmte beladen heeft."
4°. Om haar in de deugd te versterken. Eene ziel,
die vrezende van onder de bekoring te bezwijken,
de zonde verfoeit, hare goede voornemens vermenig-
vuldigt, haar vleesch versterft, en den Heer tracht
te verzoenen door vurige gebeden en de oefening der
heldhaftigste deugden, die zij in gewone omstandig-
heden nooit beoefend zou hebben, versterkt en bevestigt
zich in de deugd. De H. Paulus bad vuriglijk den
Heer, hem te verlossen van den prikkel des vleesches,
die hem zoo wreedelijk kwelde. »Mijne genade is u
genoeg, antwoordde hem de Heer, want de kracht
is in zwakheid voleindigd."
5°. Om hare verdiensten en eeuwige belooning te
vergrooten.
Zoo dikwijls eene ziel over eene bekoring
zegeviert, verkrijgt zij eene vermeedering van genade,
waardoor zij hiernamaals eene vermeedering van glorie
verkrijgt; hoe meer ik dus den duivel overwin, hoe
meer kronen ik mij voor de eeuwigheid verwerf. De
Heer zegde tot de H. Mechtildis: » Zoovele bekoringen
als eene zwaar beproefde ziel met mijne genade o verwint,
zoovele paarlen vlecht zij rond niijn hoofd."
-ocr page 527-
539
II. Verschillende soorten van bekoringen.
Wij kiezen slechts die welke de religieuze zielen
het pijnlijkst kwellen.
1°. Bekoringen tegen het geloof.
Deze bekoringen zijn zeer pijnlijk en zeer ontmoedi-
gend. Zij benemen aan de godsvrucht alle bekoor-
ïijkheid, aan het gebed allen troost; zij zoeken ons
van God en vooral van de H. Communie te verwijderen.
Daarom moet men ze krachtig bestrijden en, volgens
den raad van den biechtvader, wien men die altijd
moet blootleggen, er steeds tegen in handelen in alle
omstandigheden. Doordring u wel van de overtuiging,
dat Gods woord onfeilbaar is, dat het niet kan be-
driegen en dat uwe denk- of zienswijze aan de wer-
kelijkheid der zaken niets zal afdoen. Daar Jezus-
Christus gezegd heeft, dat Hij in het H. Sacrament
des Altaars tegenwoordig is, zoo is Hij daar waar-
achtig tegenwoordig; en al uwe gevoelens en rede-
neringen kunnen niets tegen de waarheid en de
onfeilbaarheid van zijn woord. Als het u toeschijnt,
dat gij geen geloof hebt, moet gij juist handelen, alsof
gij veel geloof hadt.
Grootere heiligen dan gij werden tegen het geloof
bekoord. De H. Hugo, bisschop van Grenoble, werd
gedurende een geruimen tijd bekoord door godlaste-
ringen tegen de voorzienigheid. Hij deelde dit mede
aan den H. Gregorius VII, die hem gerust stelde, en hem
zegde, dat God dit slechts tot zijn welzijn toeliet.
De H. Maria Magdelena van Pazzi werd zoodanig door
deze bekoring gekweld, dat het medelijden inboezemde.
»Bidt voor mij," zegde zij dikwijls tot de religieuzen
-ocr page 528-
640
van haar klooster, »dat ik God niet lastere." Deze
kwelling duurde vijf jaren.
De H. Franciscus van Sales had gedurende eene
zijner ziekten eene zoo hevige en zoo gevaarlijke be-
koring tegen het H. Sacrament des Altaars te bestrijden,
dat hij nooit heeft willen zeggen waarin zij bestond,
uit vreeze van zwakke zielen te doen wankelen.
De H. Vincentius van Paulo had met bekoringen
van dezelfde soort te kampen: en aan datgeen wat
hij deed om ze door zijne werken te logenstraffen,
hebbeu wij zoovele heerlijke instellingen te danken.
Dagelijks drukte hij zijn geloof uit in zijne werken,
en antwoordde door daden aan de valsche redeneringen
van den bekoorder. Dit moeten wij in dergelijke
omstandigheden navolgen. Wij moeten niet twisten;
wij moeten bidden, korte eenvoudige akten verwekken
en goede werken verrichten.
2°. Bekoring tegen de zuiverheid.
Als deze bekoring niet door onvoorzichtigheid in
het leven wordt geroepen, zal zij de ziel niet meer
schaden dan elke andere bekoring. De gewone voor-
zorgen van zedigheid, versterving der zinnen. vlucht
der gelegenheid tot zonde, openhartigheid, geloof en
eenvoudigheid in de biecht, eenmaal aangewend zijnde,
zal de ziel, in plaats van zich door dien toestand
te bezoedelen, meer kieschheid, meer wantrouwen,
meer nederigheid er door verkrijgen, en bijgevolg
zal zij verder dan ooit verwijderd zijn van fouten
van dien aard, en dichter dan ooit bij het hart van
God, die de nederigen, de kleinen, die zich zelven
mistrouwen en alle vertrouwen op Hem stellen, bemint.
»Waar waart gij, Heer, terwijl zoovele afschuwelijk"
heden in mijne verbeelding woelden ?" vraagde de
-ocr page 529-
541
H. Catharina van Siena aan God. — »Mijne dochter,
ik was in uw hart," antwoordde haar die goede
Meester. — Zoo gaat het eveneens met de zielen
welke in deze bekoring getrouw blijven. De godsvrucht
tot de H. Maagd, de zorg om met eenvoudig geloof
de gewijde medailles te dragen zijn bewonderens-
waardige hulpmiddelen in dezen toestand.
3°. Bekoring van hoogmoed.
De duivel bekoort door hoogmoed de religieuze
zielen niet op dezelfde wijze als de wereldsche zielen;
doch het valt moeielijk te beslissen, in welk geval de
overwinning moeielijker te behalen valt. In den hoog-
moed der godvreezende zielen sluipt jets zoo fijns en
verleidends, dat men er slechts door de bijzondere
goedheid van God aan kan ontsnappen. Uit dat soort
van hoovaardij komt het vermetel oordeel van den
evennaaste, hardheid en gestrengheid, een lastige
en slechtgeplaatste ijver, een groote neiging om zich
te beklagen, een geheim genoegen in het aanhooren
van het kwaadspreken, het zelfvertrouwen, een on-
voorzichtig en vermetel verlangen naar buitengewone
toestanden der ziel, en al de dwalingen, welke een
dergelijk verlangen gewoonlijk vergezellen. Zoodra
men twijfelt, of men in dezen toestand verkeert, moet
men er zich diep over vernederen in het gebed en
in de oogenblikken van ingekeerdheid; men moet
zich oefenen in vernederende werken, zijne fouten
zonder eenige bewimpeling bekennen, eenige verne-
deringenin daden of woorden zoeken,doch altijdvolgens
den raad van den biechtvader; want de dwalingen
der eigenliefde zouden ons ook hier nadeelig kunnen
zijn. Nooit dan bij groote noodzakelijkheid moet men
van zichzelven spreken, noch zijne meening opdringen.
-ocr page 530-
542
4°. Bekoring van wanhoop.
Als deze bekoring tot eene zekere hoogte stijgt, is
zij verschrikkelijk en oefent zelfs op het lichaam een
verderfelijken invloed uit, gelijk men het leest in de
geschiedenis van den H. Franciscus van Sales als student
te Parijs. Men weet, door welk heldhaftig besluit
hij met de hulp der heilige Maagd daarover zegevierde.
Als God u aan deze vreeselijke bekoring mocht onder-
werpen, als het u schijnt, dat voor u alles verloren
is, dat gij zeker verdoemd zijt, dat gij in doodzonde
leeft, dat gij van God, van de H. Maagd, van allen
verlaten zijt..... o dan, smeek ik u, geef u niet aan
vertwijfeling over; kniel neder aan den voet van het
tabernakel, en zeg tot Jezus, naar het voorbeeld van
Job : Al zoudt Gij mij dooden, nog zou ik in U hopen;
zeg Hem ook, in den geest van den H. Franciscus van
Sales: Als ik Udan moet haten in alle eeuwigheid, laat
mij U dan thans ten minste betuigen, hoezeer ik U bemin !
Heeft men deze bekoring overwonnen, dan wordt
de ziel vervuld met de zuiverste liefde, het helderste
licht en de rijkste genade. De meest ingewortelde
gebreken worden daardoor uitgeroeid, de natuur sterft
en maakt plaats voor het geloof, en die dagen en jaren
van afgrijselijken angst brengen een voorsmaak
des hemels voort, welke de woorden der menschelijke
taal niet bij machte zijn uit te drukken.
De middelen om deze bekoring te bestrijden zijn
eene groote getrouwheid aan onze oefeningen van gods-
vrucht, het ijverig naderen tot de HH. Sacramenten,
al zou men ook, even als de H. Maria Magdalena van
Pazzi, zich naar de Communiebank moeten sleepen, en
eindelijk de nederigheid en de godsvrucht tot de heilige
Maagd Maria.
-ocr page 531-
543
III. Hoe men zich tijdens de bekoringen
BEHOORT TE GEDUAGEN.
1°. Vraag aan God niet dat Hij u van de bekoring
verlosse, doch vraag Hem slechts de genade van onder
de bekoriug niet te bezwijken; hij die den strijd weigert,
verzaakt aan de kroon. Geef u, wat den strijd betreft,
geheel aan God over. Hij zal niet toelaten, dat gij
boven uwe krachten beproefd wordt, en wanneer gij
gedurende den strijd slechts het oog tot Hem keert,
zal Hij met en voor u strijden.
2°. »Laat den wind waaien," zegt de H. Franciscus
van Sales; » en wees verzekerd, dat alle bekoringen der
hel eenen geest, die ze niet bemint, niet kunnen
bezoedelen. » Er ligt in den grond der ziel een nog diepere
grond waarin de duivel niet kan doordringen, daar
God zich dien heeft voorbehouden; het is zijn
heiligdom. De duivel woelt, maakt veel gedruisch,
verwart de verbeelding, vermoeit de zinnen; maar in
dat verheven deel der ziel heerscht vrede, want God
woont daar. »De duivel moge mijne zintuigen en
mijne verbeelding ontroeren, hij kan dat ondanks
mijzelve," zeide een Heilige; »maar mijn wil behoort
mij, hij vermag niets daarop; hij mag mij zoo dikwijls
hij wil zeggen, dat ik het kwade wil, ik zal altijd
antwoorden: neen."
3°. Gij vreest, u schuldig gemaakt te hebben, omdat
gij den indruk met de toestemming verwart en dat gij,
den lijdenden toestand uwer verbeelding houdende voor
eene handeling van uwen wil, meent aan de bekoring
toegestemd te hebben, omdat gij ze levendig gevoeld
hebt. Wees gerust, onze verbeelding werkt gewoonlijk
buiten de grenzen van onze macht.— De H. Hiero-
-ocr page 532-
544
nymus was naar de woestijn vertrokken; hij had de
vlucht genomen om de ergernis der wereld niet meer
te aanschouwen, en nog spiegelde zijne verbeelding
hem de lichtzinnigheden der romeinsche vrouwen voor;
hij tuchtigde zijn lichaam en gelijk de H. Paulus bracht
hij het onder eene harde slavernij, en nog folterde het
vuur der begeerlijkheid zijn hart. Te midden van dien
vreeselijken strijd leed hij, doch zondigde niet; hij werd
gekweld, doch hij was niet schuldig, en de smart die hij
gevoelde, was een bewijs zijner vurige liefde tot God.
4°. Doordring u wel van dit leerstuk, dat uwe ziel
zal geruststellen, als de vrees van doodelijk gezondigd
te hebben haar komt aanvallen. Voor eene doodzonde
zijn drie omstandigheden noodzakelijk:
Dat de stof zwaar zij.
Dat de geest volkomen kennis hebbe van het schul-
dige der daad, die men bedrijft, of het verzuim , dat
men zich toelaat, of het gevaar der gelegenheid,
waaraan men zich blootstelt.
Dat de wil vrijelijk toestemme en een schuldige
voorkeur geve aan de verboden zaak, het schuldig
verzuim of de gevaarlijke gelegenheid.
Indien eene dezer omstandigheden ontbreekt, is
het geene doodzonde.
De volkomen gerustheid kan en mag niet anders
komen dan door de gehoorzaamheid; gij moet dus
eenvoudig en oprecht den staat van uw geweten
aan uwen zielbestierder mededeelen; en wanneer hij,
na u gehoord te hebben, gesproken heeft, moet gij
u aan zijn woord houden, er met eene onwankelbare
gerustheid op vertrouwen en elke vrees ter zijde
zetten van of niet wel begrepen te zijn of u niet wel
uitgedrukt te hebben.
5°. De toestand uwer ziel, hoe gekweld en gepijnigd
-ocr page 533-
545
zij ook moge worden, kan in drie woorden worden
uitgedrukt: of ik ben zeker schuldig, en ik beschuldig
mij over mijne fout; — of ik ben zeker niet schuldig; —
of ik weet zelve niet, of ik al dan niet schuldig ben; ik heb
geworsteld, ik heb gestreden, en beschuldig mij, voor zoover
God mij schnldig kent.
— Alles wat gij zoudt kunnen
zeggen, laat zich hierin samenvatten!
Bedenk dat voor de zielen, die oprecht aan God
willen toebehooren, het voorname punt in de biecht
niet is veel uit te leggen, maar zeer nederig te zijn
en oprecht de minste gelegenheden tot zonde te
willen vermijden.
6°. Wat moet gij bij een verlichten en verstandigen
biechtvader zoeken ? De genade van het H. Sacrament
en eene leiding volgens de plannen van God ten opzichte
uwer ziel.
Deze twee gewichtige punten ontbreken iiooit; doch
zij voldoen niet altijd uwe natuur, die zoo gretig de
voldoening zoekt. Uwe ziel zou verlost willen zijn
van het gewicht, dat op haar drukt; — zij zou een
steun willen vinden, die haar uit hare ellenden, zoo
van buiten als van binnen, optrok.— Zij zou op
den weg ten Hemel gedragen willen worden, om
elke vermoeienis en elke hinderpaal te vermijden.
Wel mogen wij hier dit woord, zoo rijk in toepassing,
aanhalen: Als het zoo ging, waar bleef dan het
marteldom des levens?
In het algemeen is het de zending -van den ziel-
bestierder, de ziel te verlichten, haar zoo goed mogelijk
tot God te geleiden
en, volgens de uitdrukking van
Bossuet, haar slechts naar God te doen ademen.
Meer moogt gij hem niet vragen.
35
-ocr page 534-
546
IV.
©e j&ie&te-M* en 3e iiofvametij^c cj-e-frte&eH.
§ 1. DE ZIEKTEN.
De ziekte is eene oorzaak van schrik voor de wereld-
lingen; voor de religieuze zou zij eene oorzaak van
vreugde moeten wezen.
De ziekte is eene gansch bijzondere liefdegift van God.
Hoor eens, wat eene ziel zegde, die diep doordrongen
was van deze waarheid: »O hoe verheug ik mij met
den H. Paulus in mijn lijden, in mijne smarten, in
mijne ziekte, daar het God is, die ze mij overzendt!
»Ik heb ze lief, omdat zij mij houden in eene
voortdurende nederigheid en afhankelijkheid, en mij
van het leven onthechten.
»Ik heb ze lief, omdat zij mij gelegenheid geven
om aan God mijne liefde en mijne getrouwheid te
bewijzen.
»Ik heb ze lief en vereer ze als sacramenten, die
de genade in mijn hart storten, — mij zuiveren van
mijne zonden, — mij met een schat van verdiensten
verrijken, — mij naar de volmaaktheid geleiden, —
mij dichter bij den Hemel brengen, — mij opofferen
voor Gods glorie, — mij tot het slachtoffer zijner
grootheid en liefde maken, — mij met Jezus veree-
nigen en mij aan Hem gelijkvormig maken."
Eene andere heilige ziel schreef: »Als ik het leger
van een zieke nader, overmeestert een gevoel van eerbied
mijn hart. Op die lijdenssponde zie ik meer dan een
broeder, meer dan een vriend in smart en nood; ik
-ocr page 535-
547
zie daar eene ziel die de Heer ter zijde heeft gelegd
om haar met eigen hand te vormen, en omdat Hjj
haar iets en mij door haar iets te zeggen heeft."
In de ziekte vertoont zich Gods vaderhand op eene
meer zichtbare wijze dan in ander lijden.
Wij zullen aantoonen:
1°. De voordeden der ziekte.
2 . Het zinsbedrog in de ziekte.
3°. Hoe men tijdens de ziekte moet handelen.
I. VoORDEELEN DER ZIEKTEN.
1°. De ziekte boet voor de zonden. — Zij doet
nu wat het vagevuur eens zal doen, als wij op het
oogenblik van onzen dood die volmaakte liefde tot
God niet bezitten die ons van smetten zuivert, doch
die op aarde zoo zeldzaam gevonden wordt; de ziekte
doet, niettegenstaande al hare kwelling, dit met eene
zoetheid, met eene gematigdheid, die de pijnen van
hiernamaals niet zullen hebben. — O hoeveel lichter
is het te lijden op het ziekbed, dan in het vuur zijne
zonden te moeten boeten! — en hoevele jaren in het
vagevuur kunnen afgeboet worden, dank aan Gods
oneindige barmhartigheid, door eenige dagen ziekte,
als men geduldig, gelaten, met Gods wil vereenigd lijdt!
De ziekte is een vagevuur van barmhartigheid!
Door de ziekte boeten wij beter voor onze schulden
dan door alle ander lijden; want de ziekte besluit
alle andere verstervingen; zij werkt tegelijk op het
lichaam en op den geest; zij pijnigt de ledematen;
zij doet al de zintuigen lijden; zij berooft ons van
voedsel en van slaap; zij overlaadt ons met verveling,
met vrees, met onrust, plaatst ons somtijds volkomen
onder de afhankelijkheid van anderen, en voegt
-ocr page 536-
548
er soms nog het verdriet bij van veracht, verlaten,
vergeten te worden.
2°. De ziekte geeft ons eene bijna zekere hoop op
onze zaligheid.
— Er is bijna geen krachtiger middel
om eene ziel zalig te maken, omdat zij bijna alle
gelegenheden tot zondigen verwijdert en de middelen
aan de hand geeft om alle deugden te oefenen. O
hoe weinig behoeft eene zieke te doen om heilig te
worden!
Zij moet eenvoudig erkennen, dat het de hand Gods
is die haar treft en rechtvaardiglijk treft; Hem wel de
genezing vragen en de aangewezen middelen gebruiken,
maar zich liefdevol aan den goddelijken wil onder-
werpen , en haar lijden vereenigen met het lijden van
Jezus-Christus.
Verscheidene Heiligen hebben hun leven in voort-
durend lijden doorgebracht; zij konden noch lange
gebeden spreken, noch een regel volgen, noch groote
werken verrichten; zij waren gehoorzaam en onder-
worpen, zij leden met liefde en beschouwden hun
kruisbeeld. Is dit wel moeielijk? En daar wij het
lijden moeten doorstaan, verlichten wij het dan niet,
als wij het in geduld en vrede dragen?
3°. De ziekte maakt ons eenigszins gelijkvormig
aan Jezus-Christus.
— O arme zieke, schrijf toch
uwen toestand niet toe aan de lucht, aan de wisseling
der jaargetijden, aan dezen of genen invloed; o sla
het oog omhoog. Het is God, die door eene bijzondere
liefde u gelijk wil maken aan zijnen Zoon Jezus.
Het is God die van u een heerlijk kruisbeeld wil
maken. De wonden die u overdekken, de smartvolle
bewerkingen die gij wellicht ondergaan moet, de
pijnen die u ineen doen krimpen, zijn de werktuigen
waarvan God zich bedient om op uw lichaam het
beeld van zijnen Zoon Jezus af te drukken.
-ocr page 537-
549
O welk een schoon denkbeeld! De beeldhouwer
die een kruisbeeld wil maken, bewerkt naar alle
zijden het hout dat hij zich gekozen heeft. Hij geeft
rechts en links zware hamerslagen; hij slaat groote
splinters weg, hij laat geen enkel deeltje vrij en
doorwoelt alles met zijn beitel; zoo beitelden de beulen
de martelaren; zoo vormt de ziekte het lichaam. Zij
geeft groote slagen op het hoofd van den zieke, zij
verscheurt zijne ingewanden , zij kluistert hem handen
en voeten; zij verplettert hem de borst, en de zieke
kan, met het oog op het kruisbeeld, met den
H. Paulus zeggen: Ik draag de teehenen der toonden
van mijn Zaligmaker in mijn lichaam;
ik ben het
beeld van zijne smart, de uitdrukking van zijn lijden;
ik sterf dagelijks, en mijn leven is een lang marte-
laarschap ter zijner liefde geleden.
4°. De ziekte is een offer. — Zij maakt van het
lichaam der geduldige zieke een heilig brandoffer
dat langzamerhand verteert en verbrandt. Zij offert
zich aldus voor hare eigene zonden en voor de zonden
van anderen.
In een huisgezin of eene gemeente is eene zieke,
die in vrede en met liefde lijdt, eene zieke, die haren
staat als slachtoffer wel begrijpt, voor al degenen
met wie zij door de banden des bloeds, der vriendschap
of der godsvrucht vereenigd is, een zoenoffer en een
behoedmiddel.
Zij is als een gedurig gebed, dat
overvloedige genaden aftrekt, welke zonder haar niet
zouden gegeven worden. Gezegend de huizen welke
heilige zieken bevatten!
Het lijdend lichaam is het slachtoffer dat zich ondanks
zijne tranen in vrede, in liefde, in onderwerping
aan God aanbiedt; het ziekbed waarop het ligt
uitgestrekt, is het altaar, waarop het geplaatst is; de
-ocr page 538-
550
koorts is het vuur, dat het verteert; de smart is de
beul, die het offer doodt; elke zieke kan dus in alle
waarheid zeggen: Ik voltrek in mijn lichaam wat
aan het lijden van Jezus ontbreekt
(Col. I. 24); ik
ben een zijner ledematen; ik ben met Hem gekruist.
O dat niemand mij lastig valle; want ik draag de merken
van den Heer Jezus in mijn lichaam
(Gal. VI. 17).
5°. De ziekte is een martelaarschap. — De zieke,
zoo zij geduldig is in hare smart, bewijst God de
grootste glorie, waartoe een schepsel in staat is. Somtijds
lijdt zij even hevige pijnen en lijdt zij langer dan de
martelaars; en als zij met liefde en dankbaarheid lijdt,
dwingt zij allen die haar zien, hetzelfde te zeggen
wat eertijds de heidenen zegden van de martelaars:
De God der christenen moet een goede Meester zijn,
daar zijne dienaren zich zoo gelukkig gevoelen
, voor
Hem te mogen lijden en sterven!
Door hare gelatenheid, door haren bestendigen
glimlach te midden der smarten, door hare zacht-
moedigheid en liefde verkondigt de zieke rondom
zich Gods goedheid, brengt hulde aan zijne grootheid,
predikt den overvloed zijner barmhartigheid, de glorie
zijner godheid, de wijsheid zijner voorzienigheid; zij
kan niet redeneeren, maar zij kan lijden en sterven.
O welk een troost gevoelt de zieke, wanneer zij
zeggen kan: Ik lijd omdat God het wil en ik lijd
voor God; ik offer mij op om God te verheerlijken,
ik sterf om God te gehoorzamen, ik voltrek wat aan
het lijden van Gods Zoon ontbreekt, ik voldoe aan
zijn verlangen, ik volg zijn voorbeeld, ik neem deel
in zijne liefde, ik bewijs Hem de grootste getrouwheid,
die Hem bewezen kan worden; ik ben een martelaar,
een gekruisigde; ik ben geslachtofferd; en dat alles
maakt mij gelukkig, omdat het mij deel geeft aan
-ocr page 539-
551
het lijden van mijnen Zaligmaker en ik Hem aldus
mijne dankbaarheid kan betuigen!
6°. De ziekte is een schat van verdiensten voor
degenen, die de zieke oppassen. —
Zij kunnen door hare
liefde oneindige verdiensten vergaderen. O hoe troost
mij de moeite,
zegde de H. Franciscus van Sales in
zijne ziekte, die deze goede menschen met mij hebben;
door hunne diensten en hunne liefdadigheid winnen
zij den Hemel!
Immers het bezoeken en het verzorgen dei zieken
is een der voornaamste werken van barmhartigheid,
en heeft zulk eenegroote waarde in Gods oogen, dat zij
eene der beweegredenen uit zal maken in het vonnis,
dat God in den jongsten dag zal uitspreken, en dat
Hij ons nu reeds te voren doet kennen, ten einde
het dan slechts te kunnen toepassen: Ik wus ziek,
en gij hebt mij bezocht!
— Ja, het is Jezus die
in deze kamer ziek ligt, Jezus die op dat leger rust,
Jezus dien gij bezoekt en verzorgt; Jezus moet uw
bezoek en uwe zorgen voldoen; en hoe rijk, hoe
heerlijk zal die voldoening wezen!
n. Zinsbedrog omtrent de ziekte.
De duivel kan, zonder wederstand, de zieken niet
in het genot laten van al die voordeden; en zeker
zal hij de religieuzen die God door ziekte bezoekt,
niet onmiddelijk tot klagen, tot morren, tot verbit-
tering brengen; maar hij verwekt eene menigte
voorwendselen, ten einde in hare oogen de boven-
natuurlijke voordeden
van haren toestand te vermin-
deren, hare verveling te vermeerderen; en het is
daarom dat de Schrijver der Navolging van Jezus-
Christus zegt: Weinige menschen zoorden door de
ziekte beter!
-ocr page 540-
552
1°. De eigenliefde blaast aan de zieke in, dat zij, tot
last aan hare omgeving zijnde, vurig moet wenschen,
dat zij spoedig verlost worden van de zorg, die zij
voor haar moeten dragen; niet voor haar zelve verlangt
zij het zoo levendig, zoo ongeduldig soms, maar
voor die arme zusters, die zich afslaven en zich
dood werken; — alsof God dit alles niet wist, alsof
de zaligheid der ziekeverpleegsters niet gehecht was
aande zorg, die zij aan de zieken bewijzen!
2°. De eigenliefde blaast aan de zieke in, dat de
onmogelijkheid waarin zij zich bevindt om hare
plichten te vervullen, haar nutteloos voor de gemeente
maakt: — alsof eene gemeente beter beschermd en
beter gediend kon worden dan door het kruis dat
Jezus-Christus er zelf in plaatst, alsof het liefdevol
en onderworpen gebed eener zieke niet evenveel
voordeel doet aan het huis als een aanhoudend werken
het zou kunnen aanbrengen. — De zieke heeft, zoowel
als de gezonde, eene zending te vervullen, hare eigene
heiliging en de heiliging van anderen. De middelen,
welke zij daartoe in het werk moet stellen, zijn
haar lijden, hare verveling, hare verlatenheid. Dit
zijn de gereedschappen van haar werk; en als zij die
wel gebruikt, zal zij eenmaal zien in de weegschaal
der eeuwigheid, dat hare dagen, van eene schijnbare
nutteloosheid voor hare gemeente, ruimschoots opwegen
tegen den arbeid, dien zij verricht zou hebben.
3°. De eigenliefde blaast aan de zieke in, dat het voor
haar veel nuttiger zou zijn, te kunnen bidden en de
gemeente te volgen dan te lijden: — alsof datgene
wat God ivil, niet het beste ware. Men is aan God
aangenaam door datgene wat men heeft, en niet door
hetgeen men niet heeft.
4°. De eigenliefde blaast aan de zieke in, dat zij moet
-ocr page 541-
553
vreezen van hare zusters te ontstichten door de klachten,
haar door haar lijden afgeperst: — als wisten de
zusters niet, dat de onderwerping niets gemeens heeft
met het natuurlijk gevoel. De smart perste de
H.. Oatharina van Genua soms hartverscheurende
kreten af, en God bediende zich van hare natuurlijke
gevoeligheid om voor haar zelve de heldhaftigheid
harer deugd te verbergen. De Gel. Henrikus Suzo,
wiens boetplegingen ons doen sidderen, gevoelde
somtijds zulke hevige pijnen, dat men zijne kreten
tot in de straat kon hooren.
Antwoord bij elke gedachte die uwe onderwerping
kan verminderen: Hoe goed is God, mij te willen
beproeven! Ik wil al wat Hij wil
, voor zoolang
Hij het wil\'
III. Hoe behoort men zich in ziekte tk gedragen ?
lo. Met betrekking tot de godsvrucht.
Breng uwe zaken met God in orde ; biecht zoodra
gij kunt; niets geeft zooveel rust, zelfs ten opzichte
van het lichamelijk lijden, dan de vrede der ziel en
de verééniging met God.
Ontvang de H. Communie, zoodra men het u
aanbiedt; vraag die, indien gij kunt; verlang die,
als gij ze niet kunt vragen.
Laat de gebeden van den Regel, zoodra men het
u zegt; maar omring u met godvruchtige voorwerpen,
die u aan God doen denken; — meer schietgebeden
en korte verzuchtingen dan lange gebeden, — meer
inwendige onderwerping dan woorden; — het Fiat,
het God zij geloofd, het Alleluia moeten steeds op
uwe lippen zweven. Indien gij kunt, zoo bid een
-ocr page 542-
554
tientje van uwen Rozenkrans, zoo dikwijls gij de
klok hoort slaan; op die wijze zult gij zonder groote
vermoeienis dagelijks uwen Rozenkrans kunnen bidden
en uwen dag in vereeniging met God doorbrengen.—
Zoo gij dit niet kunt, dan kus ten minste uw kruis
elk uur. — Een zieke religieuze moet haar kruisbeeld
en Rozenkrans steeds binnen haar bereik hebben;
het is eene godvruchtige gewoonte, den Rozenkrans
om den arm te hebben.
Zoo dit het gebruik is, moet gij gaarne zien, dat
de zuster die u verpleegt, op de uren der gebeden
van de gemeente haren Rozenkrans hardop voor uw
bed komt bidden of hare geestelijke lezing doet. —
Gij kunt u ten minste met de gebeden der commu-
nauteit vereenigen. —
2°. Ten opzichte der geneesmiddelen.
Neem alle geneesmiddelen, die u gegeven worden,
en overwin den afkeer, die zij u wellicht inboezemen,
om u aldus met Jezus te vereenigen , die met gal en
edik gelaafd werd. — Wees echter eenvoudig en
ootmoedig genoeg om uwen afkeer te kennen te geven
en die zaken te vragen, die gij meent noodig te
hebben, en uwe begeerte uit te drukken, zoodra
men u er naar vraagt. Jezus op het kruis zegde
ook : Ik heb dorst!
Verwacht geduldig van Gods goedheid de uitwerking
der geneesmiddelen af; en ontstel u niet, indien uwe
genezing er niet zoo spoedig op volgt als gij dit wenscht.
Wees altijd goedaardig voor degenen, die tot u
komen, dankbaar voor de diensten, die men u bewijst,
geduldig in de smarten, door het verbinden uwer won-
den veroorzaakt, of wanneer de zusters, die u dienen, u
lang laten wachten, alvorens u te helpen of te verzorgen.
-ocr page 543-
55b
§ 2. DE LICHAMELIJKE GEBREKEN.
»Tusschende ziekten en de lichamelijke gebreken,"
zegt Mgr de Ségur, »bestaat dit onderscheid, dat de
eerste meer of minder . langdurig zijn, terwijl de
laatsten eenen blij venden toestand vormen. Een
gebrek is gewoonlijk minder pijnlijk dan eene ziekte,
doch door deszelfs aanhoudendheid is het gewoonlijk
moeielijker te verdragen. In de beproeving der
ziekte is het ongeduld het meeste te vreezen; bij
een gebrek is het veeleer de moedeloosheid, de
droefheid en een soort sleurgang, waardoor wij het
kruis op onverdienstelijke wijze dragen, zonder te
bidden, zonder ons te heiligen,"
Er zijn gebreken en ziekelijkheden van allerlei
soort, en men weet waarlijk niet, welke de lastigste zijn.
Het is als bij het fluweel rood, groen, blauw, zwart,
paars; elke kleur is zoo schoon, dat men niet weet,
welke men zal kiezen. De blinden, de dooven, de
stommen, de lammen en zooveel meer anderen, die
wij niet behoeven te noemen, zijn gebrekkigen,waarmede
alle wel geplaatste harten medelijden gevoelen.
Elk gebrek valt hard, zeer hard dikwijls, en
somtijds wordt het nog moeielijker te verdragen,
omdat men niet kan nalaten, zich bij elke gelegenheid
te vergelijken met degenen welke dit gebrek niet
hebben, of ook nog door die duizend kleine onaan-
genaamheden waaraan men niet kan ontsnappen,
als men niet kan zien, niet kan hooreu, als men
stamelt, als men misvormd is, in één woord als men
gebrekkig is.
Geen toestand is zoo verdienstelijk als deze. Het
is een offer van alle oogenblikken; en al is de toestand
ook niet pijnlijk, zoo plaatst hij de lijdende in een
-ocr page 544-
556
gedwongen staat van zelfopoffering, van versterving,
van boetvaardigheid, waaraan het voldoende is om
zich op zeer gewone wijze te onderwerpen, om veel
bij God te verdienen. Als men dezen toestand met
een levendig geloof en eene oprechte liefde omhelst,
laat het zich gemakkelijk begrijpen, dat deze heilig
en zelfs zeer gemakkelijk heilig maakt. Ja, zeer
gemakkelijk ; want het is voldoende, uit goeder harte
zijn »Fiat, God zij geloofd" uit te spreken en van den
nood eene deugd te maken.
Het is hierom dat zeer ijverige zielen soms zoo
ver gaan, de lichaamsgebreken te begeeren en, wel
verre van zich te bedroeven, als God haar die over-
zendt ze als liefdegiften ontvangen. Ik heb in het
Seminarie van den H. Sulpitius een heiligen Overste
gekend, die op het punt stond het gezicht te verliezen.
»Dit is eene groote genade, zegde hij mij, en eene
schoone bezoeking van onzen Heer! doch ik hoop,
dat het daarbij niet zal blijven en dat Hij, na mij
het gezicht benomen te hebben, inij ook het gehoor
zal ontnemen. Hoe goed zou het zijn, door niets
meer van God afgetrokken te worden!"
En de heilige man glimlachte bij deze woorden.
Hij werd niet verhoord; hij herkreeg het gebruik
zijner oogen en behield ook het gehoor, doch zijne
heilige begeerte was niettemin zeer verdienstelijk in
Gods oog.
Zonder zulk een hoogen trap van volmaaktheid
te kunnen bereiken, moet gij, arme gebrekkige,
trachten, uw voortdurend offer door het gebed en
door de zachtmoedigheid te heiligen. Zorg steeds,
in staat van genade te zijn; zoo niet, dan zijn uwe
kostbare verdiensten verloren voor de eeuwigheid.
Van welken aard uw gebrek ook zij, het is eene
-ocr page 545-
557
groote genade, en des te verdienstelijker, naarmate
het u meer doet lijden; vergeet dit nooit. Beklaag
u niet over datgene waarom gij God moet bedanken;
uw toestand is als een wagen, die u voortrijdt, en
ondanks zijn onaangenaam stooten en vermoeienden
gang, u regelrecht ten Hemel voert. Uw toestand
verplicht u tot eene boetvaardigheid, die gij wellicht
den moed niet gehad zoudt hebben, u zelven op te
leggen, en bereid u een heerlijk loon in den Hemel.
Het is een groote splinter van het heilig Kruis;
vereer dien en schat hem naar waarde.
Verheug u niet te zeer, als hij u ontnomen wordt.
Men verhaalt, dat de H. Audomarus, bisschop van
Teruane in zijne laatste levensjaren blind was geworden.
Niettegenstaande zijne blindheid ging hij voort, al
de bezigheden zijner heilige bediening te vervullen.
Bij de plechtige overbrenging van den H. Vedastus,
en door deszelfs aanraking, herkreeg hij op eens het
gezicht. In zijne plaats zou ieder ander zich zeer
verheugd hebben; doch de heilige bisschop, die alles
met het oog des geloofs beschouwde, begon te schreien,
beklaagde zich bij God en den al te goeden Heilige,
en bad zoo goed dat hij na de plechtigheid weder
even blind was als te voren. O indien al degenen
die door lichaamsgebreken bezocht worden, met
denzelfden geest bezield waren, hoevele heiligen zouden
bloeien in dat groote bloemperk der heilige Kerk!
-ocr page 546-
558
V.
Wij zullen aantoonen:
1°. De natuur van den gewetensangst.
2°. De uitwerkselen van de gewetensangsten.
3°. De verschillende soorten van gewetensangsten.
4°. De geneesmiddelen tegen de gewetensangsten.
I. De natuur van de gewetensangsten.
Volgens de zedeleer beschouwd, verstaat men door
gewetensangst een of ongegronden of slechts licht-
gegronden twijfel, die soms den schijn der overtuiging
aanneemt en de ziel met droefheid, vrees en verwarring
vervult. Eenige personen beschouwen dezen toestand
bijna als eene deugd, en verwarren dien met teederheid
van geweten;
dit is eene dwaling; de gewetensangst
is een der gevaarlijkste gebreken; en de geleerde en
godvruchtige Gerson heeft gezegd, dat een angstig
geweten de ziel meer schaadt dan een te ruim geweten.
Zonder hier het beeld eener angstvallige ziel te
willen schetsen, geven wij als kenteekenen aan: dat
zij dikwijls zonderrede van gevoelen verandert omtrent
dezelfde zaak, die zij dan als onschuldig, dan als
verboden beschouwt; — dat zij zich hecht aan de
kleinste omstandigheden en altijd nieuwe tracht te
vinden; — dat zij altijd metgroote onrust en verwarring
handelt; — dat zij zeer vasthoudend is aan hare
meeningen; en eindelijk dat zij vele zielbestuurders
raadpleegt, doch zonder zich door eenige reden te laten
gerust stellen en zonder ooit eenigen raad te volgen.
-ocr page 547-
559
II. Uitwerkselen van de angstvalligheid
VAN GEWETEN.
Zij vervalscht het oordeel, — verstoort den vrede
der ziel, — verwekt mistrouwen ten opzichte van
iedereen en vooral ten opzichte van God, dien men
slechts als een dwingeland beschouwt, — verwijdert
van de HH. Sacramenten, — maakt belachelijk, —
belet de werkzaamheid bij den arbeid, — ondermijnt
ten laatste de gezondheid van lichaam en ziel. Hoevele
ongelukkigen zijn met gewetensangst begonnen en
met krankzinnigheid geëindigd! Hoeveel grooter
nog is het aantal ongelukkigen, die met gewetensangst
begonnen en met een zondig leven eindigden!
III. Verschillende soorten van gewetensangsten.
1°. De eenen worden door God gezonden; niet
rechtstreeks, want God kan de oorsprong niet zijn
van verkeerde denkbeelden en dwalingen; doch in
dien zin, dat God, door zijn licht te ontrekken, in
de ziel eene vreeselijke duisternis daarstelt.
God handelt aldus om de ziel in ootmoed te houden,
haar geduld, hare gehoorzaamheid te beproeven, haar
aan eigen oordeel te leeren verzaken. Het is eene
allerzwaarste beproeving. De H. Bonaventura, de
H. Ignatius, de H. Theresia en eene menigte andere
Heiligen hebben die gedurende vele jaren moeten lij den.
Een ervaren zielbestierder ziet spoedig of de
gewetensangst van God komt; de ziel wordt gekweld,
doch leeft steeds in vrede, wel verzekerd dat God
haar niet zal verlaten; de ziel lijdt hevigen angst,
doch zij is altijd geduldig, zij klaagt en mort niet;
zij legt hare twijfelingen bloot, doch onderwerpt zich
-ocr page 548-
560
altijd; zij gevoelt een hevigen tegenzin om te gehoor-
zamen, doch haar wil overheerscht dien tegenzin en
zij gehoorzaamt altijd.
En wanneer God het doel, dat Hij zich voorstelde,
te weten de ziel te zuiveren en grondige deugd in haar
te vestigen, bereikt heeft, toont Hij haar zijne liefde
en verheugt de zoo zwaar beproefde ziel door een
stroom van het zoetste, het helderste licht.
2°. De anderen komen uit het karakter der persoon
zelve,
en deze zijn het moeielijkst uit te roeien.
Dit zijn schroomvallige, sombere, zwaarmoedige
geesten,
die bij den minsten schijn van zonde, met
angst en vrees vervuld worden, — halstarrige, hard-
nekkige
geesten, die nooit een opgevat denkbeeld willen
loslaten, — zwakke geesten, waarop alles indruk maakt
en die zich voor eene beuzeling ontstellen, — bekrompen
geesten
, die de zaken éénzijdig en gewoonlijk langs
de meest verschrikkende zijde beschouwen, — verwarde
geesten,
die niets met juistheid omvatten, — onwetende
geesten,
die slechts oppervlakkig gestudeerd hebben
en zich inbeelden alles te weten, — verblinde geesten,
die zien wat niet bestaat, — verkeerde verbeeldingen,
die altijd geneigd zijn te overdrijven.
Die arme zielen zijn zeer te beklagen, want daar
zjj in zich de bron harer angstvalligheid , harer vrees
en harer buitensporigheid dragen, is hare genezing
uiterst moeielijk. — Dikwijls is haar een geneesheer
dringend noodzakelijk; en niet altijd zijn zij voor
God schuldig door al die handelingen, die ons zoo
onredelijk toeschijnen.
3°. De derden eindelijk komen van den duivel.
Dit zijn de gevaarlijkste ; en indien de angstvalligheid,
die uit het gestel voorkomt, tot krankzinnigheid voert,
zoo geleidt deze laatste tot de misdaad. De duivel
-ocr page 549-
561
tracht het geweten eener angstvallige ziel in te krimpen
door haar voor te stellen, dat zij hare vroegere zonden
slecht gebiecht heeft, en dat deze bijgevolg niet
vergeven zijn; — door haar eene overdreven vrees voor
de goddelijke rechtvaardigheid in te boezemen, en
haar te doen gelooven, dat zij zondigt in al wat zij
doet. — Zijn doel is haar het gebed lastig, het gebruik
der HH. Sacramenten verschrikkelijk, het juk des
Heeren onverdragelijk te maken, haar in wanhoop
te storten en de deugd te doen verlaten.
Somtijds slaagt hij hierin, wanneer die arme zielen
zich beangstigen, zich in haar zelven terugtrekken
en niet over haar lijden durven spreken; doch als
zij slechts ootmoedig en vertrouwelijk, zij het dan
ook schroomvallig en onvolkomen, zeggen wat haar
drukt, vast besloten te doen wat men haar zal zeggen,
als zij werkelijk, ondanks alle schrikbeelden, gehoor-
zamen aan het juiste en verlicht antwoord van haren
biechtvader, zal die bekoring haar niet schaden; God
zal toelaten, dat zij spoedig voorbij ga, en de ziel
zal ootmoediger en voorzichtiger worden.
Doch hebben die zielen gedurende eenen geruimen
tijd in eene zekere traagheid geleefd en in eene
misachting der kleine punten van den regel, die zij
zich zelven misschien ontveinsden, doch die niettemin
bestond , dan werpt de duivel, voordeel trekkende uit
haren bekrompen geest en hare neiging tot hoogmoed,
de verwarring in dat verleden, waarvan hij het
gewicht overdrijft; hij bekoort ze door hoogmoed,,
door zinnelijkheid, en daar die zielen gewoon zijn
slechts ter loops te biechten, weten zij niet wat te
zeggen; zij drukken zich slecht uit, verwarren zich
in hare eigen woorden, zij nemen de opmerkingen,
die men haar maakt, kwalijk op; zij redetwisten, —
36
-ocr page 550-
562
zij klagen dat men haar niet verstaat; zij zijn hardnekkig,
zij spreken slechts over het verleden, zonder voorzorg
te nemen voor het tegenwoordige; zij gaan voort in
haar traag, ongeregeld leven, en geven zich niet de
minste zorg om de zonden tegen de gehoorzaamheid
en de liefde te vermijden. — Zij verontrusten zich
omtrent ingebeelde zouden, omtrent verstrooiing
gedurende de mis van verplichting, omtrent een haar
gegeven gebod van vleesch te gebruiken op dagen
van onthouding, en zij maken zich geen bezwaar
te morren , kwaad te spreken, het stilzwijgen te breken.
Deze angstvalligen zijn het meest te beklagen en zij
zijn het talrijkst. — God kan nog glorie trekken uit
de gewetensangsten, die uit het gestel voortkomen,
doch deze laatsten beleedigen Hem maar al te dikwijls.
IV. Middelen tegen de gewetensangsten.
1°. Het eenige middel, niet om de angstvallige
ziel te genezen,
maar om haar te redden, is de
gehoorzaamheid aan haren biechtvader.
God is de waarheid zelf; en daar God van zijne
bedienaars sprekende gezegd heeft: Die u hoort, hoort
mij\',
zoo zal God de ziel niet veroordeelen, als zij
Hem op den jongsten dag kan antwoorden: Ik heb
deze zaak gedaan of gene achtergelaten
, omdat mijn
biechtvader het mij geboden heeft.
Gehoorzaam dan, o arme, wreed gepijnigde ziel,
omtrent het getal uwer gebeden, — den tijd daartoe
te besteden, — de wijze van ze te verrichten, — de
aandacht daartoe noodig, — omtrent het verbod van
ze te herhalen of opnieuw te beginnen, — omtrent
de gebeden, die gij volstrekt moet bekorten. —
Gehoorzaam in nimmer op het vorige terug te
-ocr page 551-
563
komen, — de wijze van uwe zonden op deze of gene
wijze te belijden, — in het verbod op eene reeds
gebiechte zonde terug te komen, zelfs al schijnt het
u toe dat gij ze slecht gebiecht hebt, — omtrent die
zonden, welke gij zegt vergeten te hebben, — omtrent
uw onderzoek van geweten.
Gehoorzaam aan uwen biechtvader ten opzichte uwer
Communiën, — de boeken, die hij u verbiedt te lezen,
en de personen wier omgang hij u verbiedt, — de
deugdoefeningen, die hij u oplegt, — gehoorzaam in
alles, omtrent plaats, tijd, wijze.
Gehoorzaam aan uwen biechtvader, aan hem die
de Voorzienigheid of het geestelijk gezag met uwe
leiding belast heeft. Verlaat hem niet uit luim,
ontevredenheid, verbittering of moedeloosheid. Zoek
in het algemeen niet zooveel raad; de menigvuldige
uitspraken zijn veeleer een beletsel voor den vrede
der ziel dan een licht om haar te geleiden. Wees
niet overdreven; laat u vrij een goed woord zeggen,
als God u de gelegenheid aanbiedt, maar houd u als
grondregel aan éénzelfde leiding vast.
2°. Een tweede middel, dat de gehoorzaamheid
krachtig steunt, is een aanhoudende, vlijtige, ja
overkropte werkzaamheid.
Men heeft geen tijd om
adem te scheppen, veel minder om veel te denken.
3°. Daar het vooral de biecht is die verwarring
en ontsteltenis werpt in de ziel der angstvalligeu,
schrijven wij hier een paar bladzijden over uit de
Geestelijke Raadgevingen, welke zeer geschikt zijn
om haar gerust te stellen.
Over eeoige moeielijkheden omtrent de Biecfal.
Bemerk bier, dat de biecht eene uitvinding van
liefde is van het H. Hart van Jezus. Daar niets aan
-ocr page 552-
564
de ziel meer heil aanbrengt, stelt de duivel alles in
het werk om die bron van leven te vergiftigen; en
hij bedient zich daartoe eerst van ons zelven, en
daarna komt hij, de duivel in eigen persoon.
Hij bedient zich van ons zelven door ons in te
blazen 1°. dat het eene zeer moeielijke zaak is, eene
goede biecht te spreken. Dit is niet waar. Als men
niet wil, ja, dan is het niet alleen zeer moeielijk,
maar het is onmogelijk eene goede biecht te spreken.
Doch met een goeden wil is het zeer gemakkelijk,
en den goeden wil hebben wij, als wij slechts willen.
Als gij te biechten gaat, doet gij dit met goeden wil,
er is dus niets ongemakkelijks in de biecht.
2°. De duivel bedient zich nog van ons zelven
om ons van de biecht te verwijderen door ons over-
dreven denkbeelden in te boezemen, omtrent de
volmaaktheid, waarmede wij die biecht moeten spreken,
voorwendende dat wij die nooit kunnen bereiken.
Hier geldt de regel van te doen wat wij verplicht
zijn. Zoek niet eene zeer goede biecht te doen; stel
u tevreden met eene goede biecht te spreken, dan
zal zij voor u nog eene zeer goede zijn. Vergeet
nooit, dat het beter vaak de vija?id is van het goede!
De moeielijkheid der biecht, en de volmaaktheid
waarmede men biechten wil, zijn twee wezenlijke
hinderpalen, die men moet trachten te overwinnen.
Wanneer de ziel aldus verward is door buitensporige
gedachten, overvalt haar de duivel. Hij vischt te
gaarne in troebel water, om de gelegenheid te laten
ontsnappen, en hij heeft zoovele middelen om tot
zijn doel te komen.
De duisternis verspreidt zich; begunstigd door die
wolk, die de waarheid des Hemels verbergt en de
ziel tot in den diepsten afgrond ontroert, vermag hij
-ocr page 553-
565
alles. Dat is zijn uur, hoe wel zal hij er party van
trekken ! Vandaag kan ik niet biechten, zegt men;
mijne vorige biechten zijn ook niet goed; waarom
zou ik nogmaals te biechten gaan? Ik zou eene
generale biecht behooren te doen, die mij veel tijd
zou kosten. Onmogelijk. — Men heeft mij gezegd,
geloof ik (men weet het zeker) dat ik geene generale
biecht meer moest doen, en ik loü niet ongehoorzaam
ïijn.
— Maar waarom heeft men daaraan niet eerst
gedacht? Men heeft een vol uur verloren in de
kwellingen, die men zich door zijn gebrek aan geloof,
aan edelmoedigheid, aan vertrouwen op den hals heeft
gehaald. Ten laatste besluit men dan toch te gaan
biechten. De wil is waarlijk goed, hoewel de ver-
warring ons belet, dit te gevoelen. Zoo juist wilde
men uit angst niet biechten ; men gaat biechten, omdat
het moet zijn, doch men beschouwt die inspraak voor
een valsch licht. De duivel komt terug in verwarring
en ontsteltenis: »Ik heb, zegt men, eene slechte biecht
gedaan, dit is zeker. — Hoe kan ik nu te Communie
gaan? Men verlangt het, en ik kan niet. Als ik
niet ga, ben ik ongehoorzaam." Men ontvangt de
H. Communie in een ontsteld hart. Wel brengt zij
voordeel aan de ziel aan, doch zeker niet in dier
mate, als zij doen zou, indien zij edelmoedig door
de gehoorzaamheid, die ons nooit bedriegen kan,
heenstapte over al die ijdele vrees, die de duivel in
haar verwekt. Nog zegt men: »Als men mij kende!"
Men kent u beter dan gij u zelven kent. En wat
maakt u dat gebrek van kennis in den priester?
Het is genoeg, dat gij den wil hebt gehad, u te
doen kennen, God zal in het overige voorzien. Is
het niet genoeg, dat de priester u genoegzaam kent
om u te kunnen ontslaan van uwe zonden ? Nu, deze
-ocr page 554-
566
kennis ontbreekt hem nooit! — Als men zich door
zijne valsche denkbeelden heen en weder laat slingeren,
vindt men noch rust, noch vrede, noch zoetheid in
den dienst van God. Wat zal men doen om al die
moeielijkheden te overwinnen? De biecht moet u
aangenaam en niet moeielijk, en zeker niet zeer
moeielijk zijn. Gij zult dit weldra gevoelen, als gij
ter goedertrouw te biechten gaat. Hoevele geleerde
en geestige dames heb ik gekend, die niet zoo goed
wisten te biechten als hare eenvoudigste dienstboden !
Hoe komt dit? Omdat zij haar verstand mede brachten .
terwijl er slechts eenvoud, ootmoed, en het vergeten
van zich zelven noodig is.
4de HOOFDSTUK.
3foe mett $izt tijden* vet9ta<jen moe-t.
Daar het lijden door God overgezonden of toegelaten
wordt, is er maar ééne redelijke en christelijke wijze
van het te verdragen: dit is het met onderwerping
aan te nemen.
God is Opperheer, en heeft dus het recht, te doen
wat Hij wil.
God is almachtig; wat Hij wil, zal gebeuren, hoe
groot de weerstand der schepselen ook moge zijn.
God is oneindig loijs; wat Hij wil, is dus de vrucht
zijner wijsheid en kan slechts waardige en nuttige
uitwerkselen hebben.
-ocr page 555-
567
God is oneindig goed, oneindig beminnelijk; wat
Hjj wil, is dus altijd een uitwerksel zijner barm-
hartigheid en liefde.
Daarom is de volkomen, geheele, liefdevolle onder-
werping
in alle voorvallen en omstandigheden des
levens de wijsste en heiligste handelwijze, en God
beschouwt die in zijne goedheid als de meest ver-
dienstelijke daad.
» De bewoner der heilige stad, zegt de H. Augustinus,
draagt in zijn hart een voortdurend Fiat en Amen.
Hij wil al zijne moeielijkheden, en geen enkelen
troost waarvan hij berooid is. Vraag hem, wat hij
verlangt, en hij zal u antwoorden: Juist datgene
wat ik heb."
I.
Het eerste, het onvergelijkelijk voorbeeld der vol-
maakte onderwerping en gehoorzaamheid, waarop
zich steeds onze blikken moeten vestigen, is Jezus-
Christus in zijn lijden.
Van de eene zijde zien wij in Hem de zwakheden,
den weerzin, den angst der menschelijke natuur.
Dat deze kelk, zoo het mogelijk is, van mij ga ! Mijne
ziel is bedroefd tot den dood
(Matth. XXVI. 38, 39).
Mijn God, mijn God waarom hebt gij mij verlaten
(Matth. XXVI 46). Met onze natuur nam Hg ook
die zwakheid, die verveling, die walging, die droefheid,
-ocr page 556-
568
dien zielsangst, die benauwdheid op zich, die wij in
de moeielijke oogenblikken van ons leven ondervinden.
Maar hij heeft ons die droefheid slechts doen zien
om ons het voorbeeld te geven van eene volmaakte
onderwerping aan de besluiten der goddelijke Voor-
zienigheid, Hij die slechts uit den hemel gedaald is
om den wil te doen van zijnen hemelschen Vadei,
die nooit eene stroobreedte afweek van dien goddelijken
wil, die van af de kribbe tot het Consummatum est
van het kruis niets anders gedaan heeft dan den
goddelijken wil vervullen. Aan het hoofd van het
boek staat van mij geschreven: dat ik uwen wil, o God,
volbrenge
(Hebr. X. 7). Ik ben uit den Hemel gekomen,
niet om mijnen wil te volbrengen, maar den Wil van
Hem, die mij gezonden heejt
(Joa. VI. 38). Mijn
voedsel is het volbrengen van den Wil van Hem die
mij gezonden heeft
(Joa. IV 34). Mijn Vader, dat
niet mijn, maar uw wil geschiede
(Lucse XXII. 42).
Bij het verlies van al wat hy bezat, riep Job
uit (I. 21): He Heer heeft gegeven, de Heer heeft
ontnomen, dat de Naam des Heeren gezegend worde!
»Een enkel God zij geloofd in tegenspoed," zegt
de H. Joannes van Avila, »is beter dan duizend
God zij gedankt in voorspoed!"
Toen David uit Jeruzalem trok, begon een bloed-
verwant van Saül hem met steenen te werpen en
braakte vervloekingen over hem uit. Abisaï, een
zijner officieren, over dit gedrag verontwaardigd,
wilde zich op hem werpen en hem het hoofd met
zijn zwaard afslaan. Maar David hield hem terug
en zegde hem: Laat hem vervloeken; want de Heer
heeft verordend, dat hij David vervloeke; en wie durft
vragen
, waarom Hij zulks gedaan heeft ? Laat hem
vervloeken volgens \'s Heeren verordening. Wellicht zal de
-ocr page 557-
569
Heer mijne kwelling aanzien, en mij voor deze heden-
daagsche vervloeking vergelden
(II Reg. XVI. 10,11,12).
De H. Gertrudis had eene groote godsvrucht tot
de derde vraag van het gebed des Heeren. Zij her-
haalde dit verscheidene malen: » Uw wil geschiede,
uw wil geschiede."
Eens dat zij aldus bad, verscheen haar de goddelijke
Zaligmaker in de eene hand de gezondheid, in de
andere de ziekte dragende, en zegde haar: »Kies,
mijne dochter, wat u het beste bevalt." Wat zal
Gertrudis kiezen? De gezondheid zekerlijk? Neen.
De ziekte dan ? Ook niet. Niet wetende, wat voor
haar het beste, noch wat haren goddelijken meester
het aangenaamst was, herhaalde zij weder: » Uw wil
geschiede, Heer, en niet de mijne."
De H. Franciscus van Assisië werd eens aangevallen
door eene ziekte, die hem hevige pijnen veroorzaakte.
Een zijner broeders, een zeer eenvoudig man, zegde
hem: »Vader, bid God, dat Hjj u toch wat zachter
behandele; want mij dunkt, dat zijne hand te zwaar
op u drukt." De Heilige slaakte een luiden kreet en
antwoordde hem: »Mijn broeder, als ik niet wist,
dat uw gezegde voortkomt uit uwe eenvoudigheid,
die geen kwaad bedoelt, zou ik van dit oogenblik
af een afschrik van uwe woorden hebben, daar gij
vermetel genoeg zijt om de plannen van God over
my te durven afkeuren. »Hoe zwak hij ook door zjjne
langdurige en hevige ziekte ware, wierp hij zich na
die woorden van zijn armoedig leger op den harden
grond, met gevaar al de beenderen zijns lichaams
te breken; en den grond kussende, riep hij uit: »Ik
dank u, o mijn God, voor al de smarten die Gy
mij hebt gelieven te zenden; geef mij, zoo Gij wilt,
nog honderdmaal meer; ik zal die met vreugde aan-
-ocr page 558-
570
vaarden, omdat het vervullen van uwen heiligen wil
de zoetste, de grootste aller vertroostingen is."
De H. Gertrudis beklom eens een heuvel; zij
struikelde en viel in een soort van afgrond, waarin
zij den dood had kunnen vinden. Toen zij opstond
zegde zij tot Onzen Heer: »Mijn Jezus, welk een
geluk, zoo die val voor mij het middel geweest ware
om spoediger tot U te komen!" Hare zusters vraagden
haar verwonderd, of zij dan niet vreesde te sterven
zonder de HH. Sacramenten der Kerk te ontvangen.
Zij antwoordde haar: »Ik verlang, wel is waar, uit
ganscher harte bij dien laatsten overtocht de HH. Sa-
cramenten te mogen ontvangen; doch nog meer verlang
ik, dat de heilige wil van God moge volbracht worden,
wel overtuigd, dat de beste gesteltenis, waarin men
zich kan bevinden, is zich te onderwerpen aan wat
God wil.
Welke dan ook de dood zij, waardoor Hij
mij zal gelieven tot zich te roepen, is het die dood
dien ik verlang, wel overtuigd zijnde, dat hij beter
voor mij is dan alles wat ik kan begeeren."
Pater Ravignan zegde in ééne zijner laatste ziekten:
»Die inwendige gesteltenis, waartoe Onze Heer mij
door eene zijner grootste genaden gedurig schijnt
terug te willen brengen en uitsluitend van mij schijnt
te verlangen, is tevreden van Hem te zijn en mij
over alles in Hem te verheugen
, over het lijden dat
Hij mij zendt, — over de onrust, de onzekerheid
waarin Hij mij laat, — over de beterschap in mijn
toestand, — over de verlichtingen mij aangebracht, —
in één woord, in eene blinde en kinderlijke overgeving
mij te verheugen, tevreden van God te zijn: omtrent
het verleden en deszelfs drukkende herinneringen, het
werpende in den bodemloozen afgrond der barmhar-
tigheid Gods; omtrent het huidig oogenblik en de
-ocr page 559-
571
toekomst, geene vrees noch zorg daarover voedende. Dit
is de vrede en de vreugde in het geloof, dit is
sterven met genoegen, dit is leven met eene kinderlijke
onderwerping ; en ziedaar de aangenaamste gesteltenis
aan het Hart van Jezus. O mijn God, o mijn goede
Zaligmaker, geef, behoud mij die tevredenheid, die
volkomen overgeving, opdat ik daardoor in u wone ;
Gij in mij en ik in U."
»Er bestaat eene inwendige gesteltenis, zegde de-
zelfde religieus nog, die wij gewoonlijk niet hebben
en die nochtans zoo noodzakelijk is, dit is God en
alles wat van Hem komt, ten goede nemen.
Ons
arm hart heeft in zijn binnenste een grond van
bitterheid, die zelfs al wat van God komt, doet
verzuren. Vandaar die ontsteltenis, dat onaangenaam
humeur, dat strenge oordeel, die liefdelooze over-
draging, die moeielijkheden van allerlei aard. Wat
beteekent God en al wat van God komt, ten goede
nemen?
Op deze vraag antwoordt dit schoone
woord: Denk wel van God. En toch valt ons
dit moeielijk; wij gaan niet met God om als met
personen, wier goedheid wij ondervonden hebben. Al
wat ons van hen zou komen, zouden wij gaarne
ontvangen, in de overtuiging dat menschen, die zoo
goed voor ons zijn, ons niet anders dan goede zaken
kunnen zenden."
Ziedaar hoe de Heiligen spreken; hoeveel heiliger
zouden wij zijn, indien wij meer hunne gevoelens
aannamen.
-ocr page 560-
572
II.
Zegt somtijds, arme verlaten zielen: Ik ben op
dit oogeublik op de plaats, waar God mij hebben
wil; in dien staat, in dien toestand, waarin God
mij voor alle eeuwigheid hebben wil; en Hij geeft
mij de genade om mijn lijden verdienstelijk te maken.
Mogelijk zal ik morgen evenzeer of meer moeten
lijden, maar zijne genade zal aan mijn lijden
geëvenredigd worden; al konde ik, zou ik geene
minuut het lijden, dat God in mij wil zien, willen
verkorten.
God weet alles, — God ziet alles, — Hij weet wat
ik lijd, Hij telt, Hg weegt, Hij meet mijne lijdensuren
van dezen dag. Hij heeft die van gisteren geteld en
gewogen, Hij ziet ook mijne tranen, mijne smarten,
mijne gelatenheid; o, Hij zou mij niet laten lijden,
als het niet voor mijn welzijn ware!
God denkt aan mij! Hij rust hier, Hij beschouwt
mij met liefde; — zijne hand drukt op mij, maar Hij
geeft mij de kracht om de smart in vrede en met
vreugde aan te nemen. — O ja, mijn God, ik ben
tevreden, dan zelfs als de zucht mijner lippen ontsnapt!
God is Meester, een goede, een wijze, een machtige
Meester! Neen, ik wil noch mijne ziel, noch miju
lichaam, noch mijne zintuigen, noch mijn leven, aan
zijne wijsheid, zijnen wil, zijne werking onttrekken.
Ik verlaat mij geheel op Hem. Hij alleen kan hier
en hiernamaals mijn geluk uitmaken! Hij alleen kan
niijn hart voldoen! — Heb ik eene gevaarlijke wonde,
-ocr page 561-
573
Jezus is de geneesheer die mij genezen kan. Kwelt
mij de koorts, Jezus is de fontein die mij zal ver-
frisscben. — Vrees en beef ik van schrik, Jezus is
de kracht, die mij kan beschermen. — Voel ik mij
bezwijken, Jezus is het leven. Heb ik honger, Jezus
is het voedsel dat mij kracht zal geven. Houd moed
dan, mijne ziel, Jezus zal komen!
Heere Jezus, ik roep U ter hulp, in het vaste
vertrouwen, dat ik door U het beste geneesmiddel
voor mijn tegenwoordige n toestand zal verkrijgen.
Ik verwacht dit van uwe almogendheid, ik hoop het
van uwe goedheid!
Wellicht, lieve Jezus, is deze beproeving, waaronder
ik zucht, het geneesmiddel van kwalen, waarvan ik
mij onbewust ben; o dan vraag ik U eene nog
krachtiger overtuiging, dat uw heilige wil mijn opperste
tjoed is voor tijd en eeuwigheid!
O ja, ik aanbid
dien goddelijken wil! Arm en verlaten, vlucht ik
tot U; en kalm, tevreden en vertrouwelijk hecht ik
mij voor tijd en eeuwigheid aan U. De dag van
gisteren is verdwenen met al mijn kommer en verdriet.—
Waar zijn mijne smarten van gisteren V —Verdwenen !—
Waar zullen mijne smarten van heden morgen zijn ? —
Verdwenen! En er zal een dag komen waarop er
geene smart, geen lijden, geen kommer meer zal
zijn! En die dag waarvoor geen morgen meer aan-
hreekt,
gaat weldra komen; ik verwacht dien in
vertrouwen op U, o mijn Jezus!
-ocr page 562-
574
5de HOOFDSTUK
9llitwei&i>eXe<n van %wX tijd&n.
Het lijden uit zich zelve is hard, moeielijk, pijnigend.
De zondaars op deze aarde en de verdoemden in de
hel vooral gevoelen deszelfs vreeselijke uitwerkselen.
Maar door een wonder zijner goddelijke barmhartigheid
heeft God begeerd, dat het lijden langs pijnlijke
wegen heerlijke uitwerkselen zou teweeg brengen in
welbereide zielen, dat is in die zielen, die het lijden
ontvangen als eene hemelbode, die in naam van God
eene zending van barmhartigheid komt vervullen.
De christelijke taal heeft een heerlijk woord, als
zij van het lijden spreekt. Zij noemt dit het bezoek
van den goeden God;
nu God bezoekt ons nooit dan
met de handen vol genade!
Het lijdem, zegt Mgr Gay, verzoent,vormt en hervormt.
I.
KeX lijden ve/vaoenX.
De boete of verzoening is eene te groote zaak,
voegt deze groote schrij ver er bij, om niet veel andere
zaken te bevatten.
Boeten in den christelijken zin, beteekent voldoen,
dat is aan dengenen dien men het ongeluk had te
-ocr page 563-
575
beleedigen, alle reden ontnemen om vertoornd te blijven
en den beleediger in ongenade te houden. De smart
biedt eene genoegdoening aan: genoeg om de zonde
in onze ziel te verdelgen, — genoeg om den goddelijken
vloek, dien wij verdiend hebben, in zegen te ver-
anderen , — genoeg om Gods afwezigheid in tegen-
woordigheid, om Gods toorn in teederheid, Gods
afkeer in liefde te veranderen — genoeg, in één woord,
om God de wapenen uit de hand te doen vallen en het
Hem als onmogelijk te maken van ons niet te vergeven.
Boeten, verzoenen in christelijken zin is zuiveren,
is de vlekken uitwisschen en de afzichtelijkheid, welke
de zonde ongelukkiglijk in de zondige ziel heeft
voortgebracht, doen verdwijnen. Die zondige ziel
is duister en als ondoorschijnend; zij heeft hare
zuiverheid, hare helderheid, hare doorschijnendheid,
haar licht, haar zoeten glans, hare jeugd, hare ge-
zondbeid, hare kracht, hare schoonheid, hare reinheid,
hare heiligheid verloren, welke haar maakte tot den
spiegel en bijgevolg tot het beeld van God; omdat
zij door het beeld van God terug te geven Hem
geleek, zoodat, indien zij plotseling uit deze wereld
scheidde, zij onmiddelijk God zou zien en zich in
zijne armen zou werpen. Dit alles heeft zij verloren,
zoodra de zonde haar is komen bezoedelen; welnu de
christelijke smart is voor haar een Doopsel dat,
dank aan het bloed door Jezus-Christus voor haar
vergoten, haar afwascht, zuivert en hare eerste
schoonheid wedergeeft.
Boeten in christelijken zin is herstellen, dat is alles
en ook de ziel zelve opbeuren en in den eersten staat
terugbrengen.—Het lijden is als de geleider der genade,
die met en door hetzelve werkt; en die genade bewerkt
in de ziel eene opstanding, eene verjeugdiging, eene
-ocr page 564-
576
herleving van alle zaken; en als die inwendige
herstelling heeft plaats gehad, wordt alles ons
gunstig. De Engelbewaarder nadert de ziel dichter,
de H. Maagd beschermt en helpt haar gaarne,
de geheele schepping lacht haar toe, nu zij geweend
heeft. Zij gevoelt iets van hetgeen de verloren zoon
heeft moeten gevoelen, toen hij in het hem weder
geopend huis zijns vaders alles op zijne plaats vond.
De smart is eene zoo machtige smeltkroes, dat de
schuldige vaak grooter uit zijne zonde opstaat, indien
hij van zijne treurige ervaring partij weet te trekken.
Zeker, zegt de Eerw. P. Caussette, is de onschuld
verkieselijk boven de boetvaardigheid: maar eene
ootmoedige en vurige boetvaardigheid is beter dan
de vermetele en verslapte onschuld.
Boeten in christelijken zin beteekent betalen, dat is
den schuldeischer het volle bedrag ter hand stellen
van de schuld door de fout aangegaan, en van hem
eene volledige kwijtschelding erlangen. De zonde is
eene schuld, die wij bij God hebben; wij waren
Hem onzen tijd, onze zintuigen, ons verstand, ons
geheugen, ons hart schuldig; wij hebben dat alles
aan anderen gegeven, verlokt door het min of meer
schuldige genot, dat ons beloofd was. — Om in den
Hemel te kunnen ontvangen worden, moeten wij al die
schulden betalen; die voldoening zou in het vagevuur
moeten geschieden, en wij weten, hoe vreeselijk de
vlammen zijn, die de goddelijke rechtvaardigheid
moeten verzoenen. God heeft nu in zijne barmhartigheid
aan de christelijke smart op aarde dezelfde macht
gegeven als aan de vlammen van het vagevuur.
Boeten in christelijken zin beteekent ontbinden, —
dat is al de banden losmaken, die den schuldenaar
bonden, en hem zijne volkomene vrijheid wedergeven.
-ocr page 565-
577
Hoevele banden boeiden ons ver van God! Hoevele
moeielijk te verbreken gewoonten hielden onzen wil
en vooral ons hart ver van God! O als de smart
met haar verslindend vuur, met hare nijpende foltering
daarover heenstrijkt, dan breken die banden, en de
ziel vrij, gelukkig, en door liefde vervoerd stijgt tot
God. O hoevele dankliederen moeten in den Hemel
weergalmen voor het lijden! Hoe vele Heiligen thans
in den Hemel zouden in de hel zijn, ware het lijden
hen niet met kracht aan hun zondig leven komen
ontrukken.
Il
Het lijden is een tweede noviciaat voor de religieuze
ziel; zij herstelt wat in het eerste noviciaat niet goed
geweest is; zij voltooit en volmaakt het, zoo het
aan alle voorwaarden heeft beantwoord.
In dit tweede noviciaat vormt het lijden de religieuze;
zij is hare meesteres en oefent haar onder het oog van
God; en zoo de ziel gewillig is, hoe voordeelig zal haar
dan deze tweede proeftijd wezen ! Het is gestrenger
dan het eerste, maar het doel dat het zich voorstelt, is
ook groot er en verhevener; het eerste noviciaat vormde
voor de Professie; het tweede vormt voor den Hemel.
Het lijden, —die meesteres rechtstreeks door God
gezonden,— verlicht het verstand,het hart,den wil
der religieuze.
In hare cel, voor haar kruisbeeld, dat
in die trage uren van den dag, de nog tragere van den
nacht haar eenig gezelschap uitmaakt, ziet de zieke,
37
-ocr page 566-
578
de diep vernederde of de helaas! onbillijk verstooten
religieuze helder en duidelijk, dat zij geen geduld,
ootmoed, onderwerping genoeg heeft; zij ziet geheel
anders dan zij het tot dusverre zag, de noodzakelijkheid
van het leven des geloofs en den geest des gebeds,—
de grootheid van den Regel,— de glorie, de vreugde,
de voordeden der gehoorzaamheid, der zuiverheid,
der armoede,— de noodzakelijkheid der zelfopoffering,
der liefde, der vurigheid.
Zij begrijpt de ijdelheid, de broosheid der bijzondere
vriendschappen, waaraan zij zich zoo gemakkelijk en
zoo vurig heeft overgegeven,— de beuzelachtigheid
van die gevoelens van ijdelheid, waarmede zij haren
geest voedde.
Zij ziet de traagheid, waarmede zij hare plichten
vervulde, de geringe oprechtheid der voorwendselen,
waardoor zij zich van den Regel deed ontslaan.
En naarmate het lijden een licht is, dat haar
bestraalt, is het ook een vuur, dat brandt om haar
te zuiveren, haar buigzaam te maken, de genade te
helpen, die haar tot eene heilige wil vormen; en door
de ziekte, verveling, of vernedering, dringende tot
de verborgenste schuilhoeken van haar hart, is het
lijden de meesteres die het verleden doet boeten en
de toekomst bestuurt; de meesteres die zich weet te
doen verstaan en te doen gehoorzamen! En de ziel
buigt zich onder hare bewerking; zij vraagt vergeving,
zij belooft beterschap, zij vernedert zich, zij bidt; zij
wordt, in één woord, gevormd.
Hoe vele religieuzen zijn er aan wie, om groote
heiligen
te worden, slechts een diepere indruk van het
Kruis van Jezus-Christus ontbrak; de ziel is gelijk aan
de aarde, zij moet doorploegd worden, wil zij vele
vruchten voortbrengen.
-ocr page 567-
579
III.
I. Het lijden heeft tot doel, de zondige ziel in eene
heilige ziel te hervormen
, door haar langs den weg der
vernedering te brengen tot de kennis der oppermacht
van God, tot de onderwerping aan zijnen wil, tot de
gehoorzaamheid aan zijne bevelen.— Gewoonlijk, zegt
een christelijk wijsgeer, geleidt het lijden het men-
schelijk geslacht tot op den drempel der genade; in de
natuur vormt zij den mensch,inden mensch den heilige;
en men mag zeggen, dat al wie zalig geworden is,
dit aan het lijden te danken heeft.
Dit betreft den mensch in het algemeen; wat de
religieuze betreft, haar hervormt het lijden zoodanig
dat het van haar een anderen Jezus-Christus maakt.
Deze hervorming geschiedt door de pijnen die het haar
doet doorstaan, gelijkvormig aan de pijnen van Jezus-
Christus,— door de gevoelens van onderwerping die
het haar doet vormen, gelijk aan de gevoelens van
Jezus-Christus,— door de liefde vooral die het in haar
hart verwekt voor Jezus-Christus, die door haar lijden
haar met zich op de innigste wijze vereenigt.
Het lijden brengt tusschen den volmaakten Christen,
dus natuurlijk de religieuze, en Jezus-Christus een soort
van veréénzelving langs den weg van het medegevoel;
zij ondergaan uit medegevoel hetzelfde lijden, zij lijden
door en met elkander. De religieuze deelt in het lijden
van Jezus, Jezus deelt in het lijden der religieuze. Zij
worden vereenigd door de banden van het medelijden. —
Niets veréénigt nauwer twee zielen dan het ondergaan
van hetzelfde ljjden.
-ocr page 568-
580
De Christen zal zelfs geen flauw denkbeeld hebben
van de hevigheid der smarten van den Verlosser, als hij
zelf de foltering en het zielsverdriet van het ongeluk
nooit gekend heeft.— Is hij zelf nooit gelasterd
geworden, nooit zal hij den smaad, de vernederiug van
Jezus begrijpen.— Is hij zelf nooit gepijnigd in zijne
menschelijke genegenheden, nooit zal hij de wonden
van het lijdend Hart van Jezus begrijpen.— Is hij nooit
arm, ziek, vervolgd, met den dood bedreigd geweest,
dan is het Evangelie voor hem eene doode letter, en hij
begrijpt het lijden van het Kruis niet.
Maar het lijden,waarin hij zelf als slachtoffer optreedt,
is als een fakkel wiens licht het lijden van Christus
bestraalt en zich in al deszelfs vreeselijke, afschuwelijke,
hartverscheurende werkelijkheid doet verstaan en
gevoelen.... En als hij dan begrijpt, dat het uit liefde
tot hem is, dat Jezus-Chiïstus dat alles heeft gedaan en
geleden, dan wil hij uit wederliefde ook voor en met
Jezus lijden. Hij zoekt het lijden met zooveel drift als
anderen het genoegen, en wat hij bijzonder door het
gebed zoekt te verwerven, is de overeenstemming van
zijnen ivil met den wil van Jezns-Christus.
Of lijden
of sterven ! lijden en nooit sterven om altijd te lijden.
Ziedaar de kreet zijns harten, het doel van geheel zijn
leven; want daar hij zijn wil nog niet in de eeuwige
gelukzaligheid met den wil van God kan vereenigen,
weet hij, dat zij elkander slechts kunnen ontmoeten op
het gebied der smart. De smart is de onderlinge eind-
paal van den wil van God en den wil des menschen;
het is het eenigst mogelijk vereenigingspunt!......
De smart is werkdadig vereenigend in dien zin dat zij
tusschen God en de ziel eene vereeniging vormt van
geheimzinnig medegevoel. Door de smart deelt de
lijdende mensch in het lijden van den gekruisigden
-ocr page 569-
581
Godmensch, en deze deelt in de smart van den lijdenden
mensch. Na de persoonlijke vereeniging met God,
waartoe de menschheid van Christus alleen is toege-
laten, ken ik geene nauwere en innigere vereeniging
dan die van het lijden door het lijden. Men moet
beminnen, om deze dingen te kunnen verstaan.
II. Indien het lijden de religieuze hervormt in
een anderen Jezus-Christus door de gevoelens van
van afhankelijkheid, van boetvaardigheid, van liefdevolle
onderioerping
, welke het in hare ziel te weeg brengt, —
zoo hervormt het haar ook door de gevoelens van
medelijden, van zoetaardigheid, van barmhartigheid,
welke het haar inboezemt voor haren evennaasten.
Niemand weet beter medelijden te hebben dan zij
die veel geleden hebben; wie niet geleden heeft, wat
weet hij?
Wat weet hij van zielsangst, van de folteringen
van den geest? — Hij noemt het overspanning der
verbeeldingskracht.
Wat weet hij van de kwellende pijniging van het
hart ? Hij noemt het overdreven gevoel of zwakheid
van inborst.
Wat weet hij van het lichamelijk lijden? — Hij
kan het niet ontkennen, maar hij verzorgt het zonder
mededogen, en wordt moede zoo het lang duurt.
Hij kan niet weenen met de weenenden; hij kan
slechts spreken, doch troosten kan hij niet.
Er is altijd eene leemte in de zielen, wier lijdens-
kelk niet bitter genoeg geweest is; en eene religieuze
die haar rijkelijk deel niet gehad heeft aan de smarten
van Jezus-Christus, komt zeldzaam tot die onder-
scheiding van het oprecht medelijden, dat gaarne
zich zelven vergeet, om in het ongeluk van anderen
te deelen.
-ocr page 570-
582
Zij die God bestemt om de troostende engelen
van anderen te zijn , oefent Hij in de harde leerschool
van het lijden en wellicht van het lijden zonder troost.
III. De smart hervormt nog de uit hare natuur
vreesachtige, schroomvallige religieuze, die soms zucht,
zoo weinig voor de glorie van God te kunnen doen,
en maakt haar de Troosteres der lijdende zielen.
Wij hebben gesproken van den staat van slachtoffer
voor de strijdende Kerk
, waarin God de religieuze
plaatst; beschouwen wij haar nu als slachtoffer voor
de lijdende Kerk.
Als gij op het kruis hangt, zegde Pater Caussette,
betreedt God uwen Calvarieberg om de verdiensten
die gij over hebt, in te zamelen, en Hij dekt met
uwen overvloed het te kort der zielen in het vagevuur.
O gij, arme, zieke, gebrekkige zuster, afgeslaafd,
tot eene volkomen werkeloosheid veroordeeld, die
zucht omdat gij u nutteloos gevoelt, bedenk dat het
beter is martelaar dan apostel te zijn, dat het beter
is de dooden dan de levenden te redden; want, zegt
de H. Thomas, de levenden kunnen hunne eigene
zaligheid nog bewerken, doch voor de dooden is de
dag geëindigd; zij leven in dien noodlottigen nacht.
waarin geen werken meer mogelijk is.
Offer dan uwe lijdensureu voor de zielen in het
vagevuur op. Elk dier uren met liefde ontvangen ,
met geduld verdragen, met edelmoedigheid opgeofferd,
zal als een verfrisschende dauw nedervallen in dat
verblijf, waarin zoo vele zielen naar verlossing smachten.
Gij weet wel, dat deze liefde elke andere liefde bevat.
Liefde jegens God; want daar God er zijn geluk
in vindt, dat zijn Paradijs vele Zaligen bevat, zoo
behaagt men aan zijne liefde, als men zijne recht-
vaardigheid verbidt ten gunste der vrienden, waarvan
Hij gescheiden is. —
-ocr page 571-
583
Eene zeer apostolische liefde; want er is iets vol-
roaakters dan de zeeën over te steken om de zielen
der heidenen tot God te brengen, te weten aan gene
zijde der grenzen der zichtbare wereld Hem zielen te
gaan winnen, die in de genade bevestigd zijn en
7/em aangenamer zijn dan de zielen der heidenen. —
Eene edelmoedige liefde; want zij geeft aan de
ongelukkigste armen van het menschelijk gezin.
Liefde voor de zieken; want als gij op die wijze
met die arme gefolterde zielen de verdiensten van
uw kruis deelt, wordt gij de ziekenverpleegsters van
het treurigst verblijf, waar ooit de smart hare hart-
verscheurende kreten deed hooren. —
Liefde voor de gevangenen; want voor den prijs
van eenige tranen geeft gij de vrijheid weder aan de
gevangenen, die zooveel tranen gestort hebben. —
Liefde voor de bannelingen; want gij verkrijgt voor
de kinderen des Hemels, die op vreemden bodem
schreien, de zoete gastvrijheid des Hemels. En om
die liefdedaad te bewijzen, behoeft gij in den staat,
waarin gij u bevindt noch te werken, noch ontbering
te lijden: gij behoeft slechts van uwen overvloed te geven.
IV. Neem dan het lijden aan, o zielen door God
geroepen tot de groote eer van Hem toegewijd te
leven en zijn werk van barmhartigheid en liefde te
mogen voortzetten, neem het lijden aan, onder welken
vorm het zich ook aanbiede, als het grootste bewijs
van liefde, dat gij uwen God kunt geven, als het
grootste geluk, dat u kan overkomen.
»Gij weet niet," schreef de H. Franciscus van Sales,
»wat de engelen ons benijden: Zeker niets anders
dan voor God te kunnen lijden; want zij hebben nooit
voor Hem geleden."
Wat kunnen die engelen des Hemels aan God en
-ocr page 572-
584
aan degenen, die zij liefhebben, aanbieden ? Hunne
hulde en gebeden? Wij ook, en daarenboven
nog goedwillig aangenomen en liefdevol opgeofferde
smarten, waardoor wij de grootste hulde, die ons
mogelijk is, bewijzen aan de goddelijke wijsheid, aan
wie wij de volle vrijheid overlaten van te handelen,
erkennende dat zij alles doet met rechtvaardigheid,
maat en gewicht; hierdoor toonen wij het grootst
mogelijk vertrouwen aan de goddelijke liefde, ons
zonder voorbehoud overgevende aan alles wat zij
noodig acht in en rondom ons te doen.
V. Laat ons tot besluit u het bewonderenswaardig
woord mededeelen eener gasthuiszuster.
Zij ging sterven aan een kanker, die haar vreeselijk
deed lijden. Eens schreef de geneesheer haar een
drank voor, die morphine bevatte: Heer Dokter, zegde
zg, ik heb nooit aanmerkingen gemaakt omtrent de
middelen, die mij werden voorgeschreven, doch ver-
oorloof mij u te vragen: moet het drankje dat u mij
voorschrijft, mijn toestand verbeteren of mijn leven
verlengen ? In dat geval zal ik het gebruiken. Doch
indien, zooals ik veronderstel, dit middel geen ander
doel heeft dan de pijnen te verminderen en te stillen,
sta mij dan toe, er geen gebruik van te maken. Ik
heb slechts weinig tijd meer te leven; ontneem mij
de gelegenheid niet om te verdienen
, en laat mij mijn
lijden in zijn geheel..... De geneesheer, tot wien zij
deze woorden zegde, had zeer weinig godsdienst. Hij
stond als verslagen, doch kon zijne bewondering
en aandoening niet verbergen; de tranen kwamen
Hem in de oogen.
Zeker is deze liefde tot het lijden zeldzamer dan de
onderwerping en het geduld, waarvan zij de volmaking
en de verhevene en bovenmenschelijke bekroning
-ocr page 573-
585
uitmaakt. Dit is slechts raad, terwijl de beide andere
deugden, die voorafgaan en haar bereiden, eene
strenge verplichting zijn voor alle christenen. Doch
de beste, de uitverkoren zielen maken ook hier, gelijk
bij de andere deugden, geen onderscheid tusschen
den raad en het gebod. Die zielen bewonen steeds
de kruin der bergen, en wilt gij ze herkennen, allen
onderscheiden zich door dit onmiskenbaar en on-
feilbaar teeken: de liefde tot het lijden.
-ocr page 574-
586
VIERDE VERPLICHTING DER RELIGIEUZE.
GEHOORZAMEN.
Eene der grootste genaden, waarvoor ik den Heer
moet bedanken, zegde de H. Theresia, is mij de
begeerte
te hebben gegeven om gehoorzaam te zijn.
Hoe zoet, hoe sterk, hoe machtig is de troost, mij
door de beoefening dezer deugd geschonken!
Er is geene enkele religieuze welke, op een of
anderen dag, in haar hart dat gevoel van dankbaarheid,
van vreugde, van vrede niet heeft voelen opwellen,
bij de gedachte dat, — hetzij stil in hare cel, —
bezig met haar werk, — ingekeerd in het gebed, —
vroolijk en onbezorgd in de recreatie, of lijdende en
schijnbaar nutteloos voor allen, — zij altijd, dank
aan de gehoorzaamheid,
zoetjes wordt voortgestuwd
door eene onfeilbare, sterke kracht naar dien Hemel
waarnaar zij verzucht, naar dien Hemel waar zij allen
«al wedervinden, die zij op aarde heeft lief gehad,
naar dien Hemel alwaar haar Vader, haar Meester,
haar Bruidegom, voor wien zij alles heeft verlaten,
Jezus-Christus haar verwacht om haar eeuwig gelukkig
te maken.
Indien men in het religieuze leven steeds van de
gehoorzaamheid
sprak om haar te verheffen, om haar
verdienstelijker, vaardiger, hartelijker, eerbiediger,
algemeener te maken, o dan zou alle verdriet verzacht,
alle lijden dragelijk worden, en ons geheele leven
zou in vrede en vreugde daarheen vlieden!
Is toch een klooster wel iets anders dan een vaartuig,
-ocr page 575-
587
waarin wij, reizigers, slechts korten tijd vertoeven ?
Elk uur brengt ons dichter en veiliger bij de haven.
Wat maken dan die enkele schokken, die weldra
zullen ophouden, die enkele smarten die weldra
zullen verdwijnen?
Wat den wereldling beangstigt, is de onzekerheid
van de aankomst.
Wij, door de gehoorzaamheid geleid,
wij zijn verzekerd, in de haven te zullen aanlanden.
O hoe zoet en troostend is dus onze verplichting
van te gehoorzamen!
Wij hebben reeds de hoedanigheden der gehoor-
zaamheid,
en het zinsbedrog, waardoor de duivel ons
tegen deze deugd zoekt te bekoren, aangetoond, en
zullen nu slechts spreken over:
1°. De natuur der gehoorzaamheid.
2°. De noodzakelijkheid der gehoorzaamheid.
3°. De kracht en weldaden der gehoorzaamheid.
4°. Het geluk der gehoorzaamheid.
lste HOOFDSTUK.
I. De gehoorzaamheid, die iu het algemeen de
onderwerping aan den wil van een ander is, wordt
door den H. Thomas aldus omschreven: de gehoor-
zaamheid is eene zedelijke deugd die den wil van den
Onderdaan vaardig maakt om het bevel van den Overste
te volbrengen.
-ocr page 576-
588
Alle gezag komt van God. Het is dus aan Hem
alleen
dat men gehoorzaamt in den persoon van den
Overste; het kind aan zijn vader, de onderdaan aan
den vorst, de christen aan de Kerk gehoorzamen aan
God,
en onafhankelijk van hunnen wil worden zij
daartoe verplicht door het natuurlijk, door het mensche-
lijk,
door het goddelijk recht.
II.     De religieuze gehoorzaamheid is diezelfde deugd,
die aan God doet gehoorzamen in den persoon van
den Overste, die beveelt, en aan wien men zich vrijelijk
heeft onderworpen.
— De religieus, vrij geboren voor
zoover het de religieuze gehoorzaamheid betreft, neemt
vrijwillig het juk des Heeren op zich en onderwerpt zich
uit liefde tot God aan de gehoorzaamheid aan zijn Overste.
III.     De Gelofte der religieuze gehoorzaamheid is:
eene gelofte aan God gedaan van Hem te gehoorzamen
in den persoon van den wettig aangestelden Overste
in alles wat overeenkomt met de regelen en strekt tot het
doel der instelling.
1°. Het is eene gelofte aan God gedaan. De
mensch verbindt zich, God neemt die verbintenis
aan: zijn wil is vereenigd met zijnen Schepper door
een nieuwen band, dien hij in volle vrijheid heeft
vastgeknoopt. Dit is een band van liefde.
2°. Hem te gehoorzamen in den persoon van zijn
Overste.
Inderdaad, men belooft niet rechtstreeks aan
een mensch te gehoorzamen, maar aan God, wien deze
mensch voorstelt.
Aan een mensch als mensch gehoor-
zamen is of zwakheid of laagheid van ziel; maar aan
een mensch gehoorzamen, die voor mij de plaats van
(?od bekleedt, die wettig als zoodanig is aangesteld
volgens de regelen, goedgekenrd door de H. Kerk als
tolk van den goddelyken wil, dat is zich verheffen, dat
is heerschen.
-ocr page 577-
589
3°. In alles wat overeen komt met de Regelen en
drekt tot bevordering van hel doel der instelling.
Dit
is het doel der gelofte van gehoorzaamheid; het
gezag der Oversten is ingesteld om de regelen te
doen naleven, en de religieuzen vooruit te doen
gaan op den weg der volmaaktheid volgens de regelen
der instelling.
4°. Volgens onze Gelofte van gehoorzaamheid zijn
wij alleen verplicht, ons aan denOverste te onderwerpen;
de deugd van gehoorzaamheid
vraagt zelfs niet meer
uit zich zelve; doch om volmaakd beoefend te worden,
vraagt deze deugd ons nog de onderwerping aan onze
gelijken
, aan onze minderen, in alles wat niet tegen
onze verplichtingen strijdt, vooral in het ondersteunen
hunner zwakheid en in het bewijzen eener voorkomende
en hartelijke liefde. — Zeker zou het voor het welzijn
der gemeente en het welslagen van deze of gene zaak
van
zeer weinig belang zijn, of zij geschiede volgens hare of
volgens uwe zienswijze; maar de verzaking aan uwen
eigen wil of aan uwe denk wij ze is van grootbelang voor
moe volmaaktheid. Zich voegen om God naar al
wat geen kwaad is, volgens den wil en de verlangens
van anderen, is deze woorden van den Prins der
Apostelen nakomen: Hebt voor alles wederzijds eene
voortdurende liefde voor elkander
(I Petri IV. 8).
Die volmaakte gehoorzaamheid vraagt dagelijks wezen-
Hjke en zware offers; maar hoe kostbaar zijn die
offers! Zij hebben de macht van de menigte onzer
zonden te bedekken en ons daarvan de vergiffenis
te verwerven.
-ocr page 578-
590
3de HOOFDSTUK
I.
De noodzakelijkheid der gehoorzaamheid is voor
ieder in het algemeen gegrond op het gezag van
God, die gebiedt.
God is de opperste meester van alle schepselen;
hun bestaan en hun behoud hangen volkomen van
Hem af; het is dus billijk, dat zij ook hun gedrag
volkomen van Hem doen afhangen en zich in alles
aan zijnen goddelijken wil onderwerpen. God moest
die onderwerping van zijne schepselen eischen. De
wil van God wordt ons hier beneden geopenbaard
door diegenen welke Hij daarvoor gesteld heeft en
die wij onze Oversten noemen. Hun weerstaan, zegt
de H. Paulus, is aan God weerstaan, is opstaan
tegen de orde welke hier op aarde gevestigd is, gelijk
Jezus-Christus ons leert, wanneer Hij tot zijne
Apostelen zegt: Wie u hoort, hoort mij; wie u
veracht, veracht mij
(Lucae X. 16).
Even als de afgezanten van een vorst in zijnen naam
spreken en handelen, zoo spreken en handelen de
Oversten in naam Gods. Al wat zij ons gebieden,
zegt de H. Bernardus, moeten wij met eerbied en
onderwerping aannemen. God heeft tusschen zich
zelven en ons dat bemiddelend gezag geplaatst; en
-ocr page 579-
591
evenals Hij zich bedient van de zon om ons te ver
warmen, van de HH. Sacramenten om ons te heiligen,
zoo bedient Hij zich van onze Oversten om ons te
geleiden en te besturen.
II.
De noodzakelijkheid der gehoorzaamheid is gegrond
op onze natuur, welke uit haren aard afhankelijk is.
De mensch kan niet alleen leven; hij heeft voor
zijn lichaam, voor zijn verstand, voor zijn hart, voor
zijn geheele leven bijna al de wezens der sehepping
noodig; en het is slechts door deze onderlinge samen-
werking tusschen de schepselen, dat de vrede, de
orde, en zelfs het leven op aarde kunnen heerschen.
De wanorde zou alom noodzakelijk volgen op het
verbreken dezer wet, en volgens de woorden van het
Evangelie heerschen verwarring en droefheid daar
waar zy overtreden wordt. Daarom overweegt en
betracht de rechtvaardige de gehoorzaamheid, be-
denkende dat hij, die in waardigheid verheven is,
nog anderen boven zich heeft, en dat er boven hen
nog een Meester gesteld is, die aan allen gebiedt.
III.
De noodzakelijkheid der gehoorzaamheid is gegrond
op de leer en het voorbeeld van Jezus-Christus.
Geheel het leven van den Zaligmaker zouden wg
hier moeten schetsen; want Jezus, onze Meester, heeft
werkelijk niets anders gedaan dan gehoorzamen
en leer en gehoorzamen.
— De H. Paulus heeft deze
-ocr page 580-
592
gedachte met eene bewonderenswaardige kracht uit-
gedrukt. Alhoewel Hij de Zoon van God was, zegt
hij, leerde Hij uit dat wat Hij deed, de gehoorzaamheid
(Hebr. V. 8). Zeker een God kan niet gehoorzamen;
Hij oneindig machtig, oneindig wijs, kan noch wet
noch raad van eenig wezen ontvangen; en toch heeft
Hij toegestaan dat men Hem bevelen gaf, dat men
Hem geleidde; Hij is deze lessen onder de menschen
komen leeren; Hij heeft die lessen zoodanig begrepen
en bemind, dat zijn geheele leven kan samengevat
worden in deze drie woorden: Hij was onderdanig.
Bewandel dan met den H. Bernardus de twee
Statiën waarmede het leven van Jezus begint en eindigt;
en vraag u zelve, even als hij: Wie is Hij die ge-
hoorzaamt ?
Aan wie gehoorzaamde Hij?Hoelang
heeft Hij gehoorzaamd f
Hoe ver heeft Hij gehoor-
zaamd?
— Het was niet alleen aan de H. Maagd
Maria en den H. Joseph, dat Hij gehoorzaamde; die
gehoorzaamheid was zoet; Zij beminden Hem zoo
teederlijk; maar Hij gehoorzaamde ook aan Pilatus, die
Hem onrechtvaardig veroordeelde, aan de beulen die
Hem folterden; want Hij zag in hen de werktuigen
van de gerechtigheid zijns Vaders. Zoudt gij nu neen
durven zeggen, als u iets geboden wordt ?
Hoor nog dien Meester, die u zegt, dat al wie
den wil van zijnen vader doet
, langs welken weg ook
hem die geopenbaard wordt, voor Hem een broeder,
eene zuster
is, Hem zoo dierbaar is als zijne moeder
(Matth. XII. 50). Hoor Hem nog: zoo iemand mij
bemint
, Hij zal mijn woord onderhouden, hij zal
mijne bevelen nakomen, en mijn Vader zal hem
beminnen
, en wij zullen tot Hem komen, en wij zullen
onze woning in hem vestigen
(Joa. XIV. 23).
Men moet geen leerling van Jezus-Christus willen
-ocr page 581-
593
zijn, men moet aan zijne liefde verzaken, of wel
men moet gehoorzamen.
I V.
De noodzakelijkheid der gehoorzaamheid is gegrond
vooral voor de religieuzen op de verbintenis
, die
zij door hunne heilige Geloften hebben aangegaan.
De gehoorzaamheid omvat al deze verhintenissen;
en in eenige religieuze Orden, zooals de Karthuizers
en Benedictijnen, doet men alleen de Gelofte van
gehoorzaamh eid.
Deze Gelofte, zegt de H. Thomas, is de gewich-
tigste en voornaamste der religieuze Geloften, omdat
zij alle andere in zich besluit en in geen andere
besloten kan worden; want hoewel eene religieuze
zich door bijzondere Geloften verbindt, de armoede en
de zuiverheid te betrachten, zijn die twee Geloften,
zegt de H. Kerkleeraar, nog begrepen in de Gelofte
van gehoorzaamheid, waardoor zij zich in het algemeen
| verplicht om alles te doen wat haar zal voorgeschreven
worden.
V.
De noodzakelijkheid der gehoorzaamheid is gegrond
op de zwakheid van onzen wil.
De heiligheid hangt af van onzen wil. De wil
der religieuze is zeker goed, vurig, oprecht op den
dag harer Professie; doch dat zij niet te zeer op zich
zelve rekene.
                                                        ,.
1°. De menschelijke wil is uit zijne natuur . ver-
38
-ocr page 582-
594
anderlijk, gemakkelijk te verzwakken en af te keeren;
de gehoorzaamheid alleen kan dien weerhouden,
aansporen en met gelijken tred doen voortgaan. De
religieuze van goeden wil is onthecht van alles, van
de goederen, van de eerbewijzingen, van de genoegens;
doch er bljjft haar nog iets te doen over, dat is
zich onthechten van haar eigen wil om zich aan den
goddelijken wil te hechten
, hetgeen de gehoorzaamheid
alleen kan doen.
2°. De menschelyke wil wordt gemakkelijk verblind.
Wie zal tot gids dienen, als men besluiten moet omtrent
de waarde van deze of gene daad, over deze of gene
beslissing, die men te nemen heeft? Zal het de
inwendige leiding van den Heiligen Geest zijn?
Zeker is diegene gelukkig die God zelf geleidt; dit
is de volmaaktste, de zoetste, de sterkste leiding; doch
het is ook die welke het meest onderhevig is aan
het zinsbedrog van den eigen- of van den kwaden
geest. Zal het eene inwendige stem, eene openbaring
zijn ?
Hoe kan men voor zeker weten, dat dit de
stem van God is , dat deze openbaring niet de vrucht
is der verbeelding? De gehoorzaamheid alleen geeft
eene bepaalde zekerheid in al die omstandigheden,
waarin de ziel zich kan bevinden.
VI.
De noodzakelijkheid der gehoorzaamheid is gegrond
op de onmogelijkheid van zonder haar in eene
gemeente de orde te doen heerschen en te handhaven-
Elk zedelijk lichaam moet, zoowel als elk stoffelijk
lichaam, een middenpunt hebben, waaraan zich de
verschillende ledematen, welke dit lichaam samenstellen.
vasthechten.
-ocr page 583-
595
In een zedelijk lichaam heet dit middenpunt het
gezag;
en de gehoorzaamheid is als de band, welke het
lichaam aan het middenpunt bindt en het laat leven
en werken. Neem de gehoorzaamheid uit den Staat
of uit het leger, en weldra zal noch het eene noch
het andere meer bestaan. Eveneens zou het gaan
met eene gemeente wier leden niet zouden willen
gehoorzamen.
In de eenheid berust de schoonheid, de kracht en
het leven; buiten de eenheid is het wanorde, onmacht,
het is de dood. Eene gemeente heeft dus slechts in
dusverre èn schoonheid èn kracht èn leven, als bg
haar het beginsel der eenheid bestaat, voortvloeiende
uit de gehoorzaamheid der onderdanen aan de plaat-
selijke oversten, van de plaatselijke aan de algemeene
oversten. Voor elke gemeente ligt het onfeilbaar onder-
pand voor haar behoud, haar grondslag, haar sluitsteen,
hare samenhoudende kracht in de gehoorzaamheid.
Maar hoe machtig wordt een huis met de gehoor-
zaamheid van al deszelfs leden! Hoe nuttig wordt
het werk dat daar geschiedt voor allen! ieder heeft
zijne bediening, en daar deze bediening aan ieder lid
wordt aangewezen volgens zijne geschiktheid, en
elk der leden die uit deugd gaarne heeft aangenomen,
zoo vervult hij die met ijver, doet slechts wat hij te
doen heeft; hij doet dit goed, omdat hij kan en wil;
hieruit vloeit op het einde van den dag eene verbazende
som van werk voort, waarvan ieder voordeel trekt,
en die, wel verre van vermoeienis te veroorzaken,
slechts rust en vrede achterlaat.
-ocr page 584-
596
Sde HOOFDSTUK.
dfaacnt en wetdaden d&v, ye&ooï&cwtnneid.
I.
De gehoorzaamheid verheft de ziel tot God.
De gehoorzaamheid maakt den mensch tot kind van
God, tot erfgenaam van Jezus-Christus. Jezus zelf leert
ons de nauwe vereeniging kennen die de ziel door de
gehoorzaamheid met Hem sluit; Al wie den wil gedaan
zal hebben van mijnen Vader, die in den Hemel is,
zegt
Hij, die is mijn broeder, mijne zuster, en mijne moeder.
(Matth. XII 50). Hoe vreemd dit woord ook moge
klinken, laat het zich lichtelijk begrijpen. Aan God
gehoorzamen is zich ontdoen van zijn eigen geest, van
zijne eigene gevoelens, van zijn eigen wil, om zich te
bekleeden met den geest, de gevoelens, den wil van
God; het is, zooals Glemens van Alexandrië het zoo
krachtvol uitdrukt, een God zijn met ons vleesch bekleed.
Niemand heeft dit wellicht beter begrepen dan de H.
Ignatius, die heilige Stichter van het Gezelschap van
Jezus, hij, dien men den grooten Heilige der gehoor-
zaamheid noemt.
De gehoorzame religieus, schreef hij, verheft zich
boven de menschelijke natuur, tot den hoogsten graad
van de glorie en de waardigheid. De banden zijner
eigene natuur verbrekende, vereenigt hij zich door vaste
-ocr page 585-
597
banden en op de innigste wijze met God, het opperste
goed, met wiens natuur hij zich omkleedt; en
daar God gewoon is, de ziel des menschen te vervullen,
naar mate Hij die ledig vindt van al wat zich tegen zijne
uitstorting verzet, te weten van den eigen wil, volgt
hieruit, dat al wie tot die volmaakte gehoorzaamheid
komt, het recht heeft met het woord van den Apostel,
dat men het formulier der heiligheid noemen kan, te
zeggen: Ik leef, niet meer ik, maar Christus leeft in mij.
II.
De gehoorzaamheid belet de zonde.
1°. De gehoorzaamheid voorkomt de zonde, door
ons te verlossen van onzen eigen wil, die de bron is van
al onze fouten. De kracht van den duivel berust vooral
in onzen eigen wil, dien hij ons door alle middelen zoekt
te doen volgen.— Onze kracht daarentegen ligt in
den wil van God, waarop wij steunen en die ons
onwankelbaar staande houdt.
Daar onze wil blind en tot het kwaad geneigd is, zegt
Bourdaloue, moet hij een gids hebben die hem geleidt,
en een breidel die hem onder bedwang houdt. Nu, de
gehoorzaamheid is voor hem en het een en het ander,
door hem vast te binden aan den goddelijken wil. Door
dezen altijd goeden, altijd heiligen wil geleid, ben ik
veilig, omdat ik niet kan afdwalen, zoolang ik den
weg volg waarop God mij roept.
2o. De gehoorzaamheid doet de ziel zegepralen.
De gehoorzame, zegt de H. Geest, zal van overioinning
spreken
(Prov. XXI 28).
Overwinning over de kwade gewoonten.— De H. Au-
gustinus beklaagt zich in zijne »Belijdenissen"\', dat
-ocr page 586-
598
vervuld met gebreken als hij was, hij geene enkele
liefderijke hand gevonden heeft, die hem hielp om zich
daarvan te ontmaken. Een ijverig Overste zou hem
niet zonder raad, zonder berisping, zonder bestraffing
gelaten hebben; en zoo hij dan gehoorzaamd hadde,
hoevele zonden zou hij vermeden, hoevele verdiensten
vergaderd hebben!
Overwinning over den duivel.— De tegenwoor-
digheid en vooral het woord van een Overste maakt
op den duivel denzelfden indruk als de tegenwoordigheid
ea het woord van God. De eerste gedachten die hij
opwekt in de ziel, die hij wil medesleepen, is: Men
zal er niets van weten.
Zeg het niet.Zeg niet alles.
De gehoorzaamheid is voor de religieuze, wat de engel
Raphaël voor Tobias was; zij leidt haar door het leven,
en brengt haar veilig terug in haar vaderland, in den
Hemel; zij verwijdert of verdelgt de vijanden, die zij
ontmoet; zij geleidt, beschermt haar, zij voorziet haar
van het noodige, zoodat de religieuze, als zij in den
Hemel komt, tot God zal kunnen zeggen: De ge-
hoorzaamheid heeft mij tot U gebracht.
Overwinning over de bekoringen.— De onder-
vinding leert ons, dat eene eenvoudig ontdekte bekoring
geen gevaar oplevert.— Of zij verdwijnt spoedig, of
zij toont zich zoo kleingeestig, zoo onredelijk, zoo
schandelijk, —gelijk zij het trouwens altijd is,—
dat men haar veracht en zeer gemakkelijk overwint.
Overwinning over God zelf.— Indien, zegt de H.
Liguori, op den dag des oordeels Jezus-Christus u
rekeaschap zou vragen van hetgeen gij uit gehoor-
zaamheid aan uwen zielbestierder gedaan hebt, zoo
zeg Hem: Heer, ik heb het gedaan om, zooals Gij mij
bevolen hebt, aan uwenplaatsbekleeder te gehoorzamen,
en Jezus-Cbristus zal u niet kunnen veroordeelen.—
-ocr page 587-
599
Indien Hij u zou vragen, waarom gij geene strengere
boetvaardigheid, geene langere gebeden gedaan hebt,
waarom gij dit of dat goed werk hebt verzuimd, zeg
Hem, indien gij uit gehoorzaamheid hebt gehandeld:
Heer, omdat Gij het mij zelf door mijne Oversten geboden
hebt;
en Jezus-Christus zal u niet kunnen veroordeelen,
en beter nog, Hg zal u beloonen.
III.
De gehoorzaamheid verheft, verrijkt, vergoddelijkt
al onze daden.
lo. Eene gehoorzame ziel is altijd zeker, dat zij
Gods wil volbrengt. Veronderstellen wij een oogen-
blik, dat door eene toelating der bijzondere goedheid
Gods onze Engel-bewaarder onder menschelijke ge-
daante ons in alle omstandigheden kwame zeggen:
God wil deze zaak nu, op deze wijze, ik ben bij u
om u bij te staan;
zouden wij dan niet gaarne en
vaardig alles doen wat hij ons zou zeggen?
Welnu, de gehoorzaamheid is die engel; en als wij
doen wat de gehoorzaamheid ons gebiedt, zijn wij
even zeker, dat wij den wil Gods volbrengen, als Jezus
te Nazareth, als de Apostelen door Jezus-Christus
onderwezen.
2°. Eene gehoorzame ziel geeft aan al hare daden
eene wondervolle waarde in Gods oog. De kleinste
zaken, uit gehoorzaamheid verricht, hebben eene on-
eindige waarde in Gods oog, terwijl de grootste zonder
de gehoorzaamheid in zijne oogen niets zijn. Matig
eten en drinken
met de gehoorzaamheid is een groot
en verdienstelijk werk voor God; op water en brood
vasten gedurende een geheel jaar zonder gehoorzaamheid
-ocr page 588-
600
is niets in zijne oogen.— Een eenvoudig voorwerp
reinigen
, eene kamer vegen uit gehoorzaamheid is groot
in Gods oog; zonder gehoorzaamheid de geheele wereld
doorloepen om het Evangelie te verkondigen
is niets
in zijn oog.
Wat is datgene wat wij groot noemen, in Gods oog ?
Wat in onze oogen dat kaartenhuis is dat een kind
opbouwt, waarin het een levendig belang stelt, waar-
op het zoo trotsch is en waarop wij nauwelijks eenen
blik werpen. In Gods oog zijn onze grootsche onder-
nemingen, onze reusachtige werken nog minder dan
het kaartenhuis. Het is de liefde, welke waarde geeft
aan eene of andere daad, en beminnen en gehoor-
zamen is dezelfde zaak.
Beminnen is den wil Gods zoeken te ontdekken,
en trachten dien te volbrengen, en het is die goddelijke
wil, die alles tot eene bovennatuurlijke orde verheft.
Hij veredelt de meest gewone, hij heiligt de onver-
schilligste, hij verheft de heiligste handelingen in waarde
en verdiensten. Hij bezit het geheim om alles wat een
schepsel op aarde doen kan, heilig, geestelijk, God
welgevallig, verdienstelijk te maken. Alles wat hij,
hetzij binnen, hetzij buiten, aanraakt, neemt leven
en een onsterfelijk leven aan.
3°. Eene gehoorzame ziel komt onfeilbaar en in
korten tijd tot eene volmaakte heiligheid.
De eerste reden wordt getrokken uit de natuur
der heiligheid of volmaaktheid zelve: Heilig zijn is
niets anders dan Gods wil volbrengen.
Welnu, eene
gehoorzame ziel verlangt, zoekt, doet niets dan wat
God wil; zij staat op als God wil, zij gaat slapen
als God wil, zij werkt, zij bidt, zij rust als God
dit wil.... Zij moet dus noodzakelijk en in korten
tijd heilig worden.
-ocr page 589-
601
De tweede reden wordt getrokken uit God. — God
bemint eene gehoorzame ziel. — Het kind dat ge-
hoorzaamt, wordt bemind;—dat het beste gehoorzaamt,
wordt het meeste bemind. — God handelt met de
ziel, gelijk eene moeder met haar kind; — God bestuurt,
geleidt, beschermt, verzorgt haar. — Hel en wereld
mogen tegen haar samenspannen, zij staat onder
de bescherming van eenen oneindig wijzen, oneindig
goeden, machtigen, barmhartigen God; zij kan gerust
leven en sterven.
IV.
De gehoorzaamheid is de moeder, de steun, de
bewaakster, de volmaking van alle deugden.
Zonder de gehoorzaamheid hebben al onze werken,
al zijn zij goed in zich zelve, volstrekt geene waarde
in Gods oog. Zonder de gehoorzaamheid, zegt een
geestelijk schrijver, is de liefde zelfs valsch en door
God veroordeeld, de marteldood zelfs is hem niet
aangenaam. Men mishaagt aan God, als men Hem
op eene andere wijze bemint dan Hij wil bemind
worden. Zonder de gehoorzaamheid is er altijd eenige
opstand, en de opstand is de zonde.
De gehoorzaamheid, zegt de H. Augustinus uit-
drukkelijk, is de moeder en de oorsprong aller deugden.
Zij doet ze alle ontkiemen, en zelfs verandert zij in
deugd
wat dit te voren niet was. Men kan op
volstrekte wijze niet zeggen, dat zij de grootste aller
deugden
is; maar zij veronderstelt ze alle, doet ze
alle beoefenen, en volmaakt ze alle. Zij doet ons het
geloof
beoefenen door ons God tetoonen in den persoon
van den Overste. Zij doet ons de hoop beoefenen
-ocr page 590-
602
door ons vrede en raad en leiding te doen wachten
van de leiding van een Overste, waarop zij vertrouwt
gelijk op het woord van God zelf. Zij doet ons de
liefde
beoefenen in datgene wat zij bovennatuurlijks
heeft, doordien men den Overste eerbiedigt en bemint,
niet door hetgeen zij in hem ziet, maar om God,
dien hij vertegenwoordigt, en door zich met ijver
en edelmoedigheid toe te wijden aan die werken van
barmhartigheid of zelfopoffering die de Overste vraagt.
Zij doet de nederigheid beoefenen door het oordeel
zelf aan het oordeel van den Overste te onderwerpen.
Zij doet de voorzichtigheid oefenen, omdat men nooit
handelt dan volgens het woord van den Overste,
dat men als onfeilbaar voor de zaligheid zijner ziel
beschouwt.
Het hoofd buigen voor de Oppermajesteit van God
is gehoorzamen. — Vreezen van den God van barm-
hartigheid te beleedigeu en de kastijding van den
Oppersten Rechter op zich te trekken, is gehoorzamen.
In zijn geest vurige verzuchtingen tot den God van
liefde voeden, is gehoorzamen. — Zijne gaven storten
in de hand van den arme, troost in de harten der
bedroefden, is gehoorzamen, want dat alles wordt
geboden.
Hoe machtig, hoe vruchtbaar, hoe heerlijk is de
deugd van gehoorzaamheid!
Hoe zou men zich daarover verwonderen ? het was
de groote deugd van Jezus zelf: Hij was onderdanig!
-ocr page 591-
603
4de HOOFDSTUK.
Men kan van de gehoorzaamheid zeggen, wat de
H. Geest zegt van de wijsheid: Alle goederen zijn
mij met haar geworden
(Sap. VII. 11).
De gehoorzaamheid geeft licht aan den geest; de
geest weet, waar hij moet gaan, wat hij moet doen.
Zij geeft hem zekerheid; en de geest weet, dat hij
met haar zich nooit bedriegt, nooit afwijkt, en dat
zoo hij een oogenblik zijn gids verlatende, een ver-
keerden weg insloeg, hij hem steeds bereid zal vinden
om hem weder op den rechten weg te brengen.
De gehoorzaamheid geeft aan het hart rust in de
genegenheid.
Hij aan wien de religieus gehoorzaamt,
is God; hij gehoorzaamt, omdat hij bemint, en God
bemint op zijne beurt dat onderworpen, vaardig,
toegenegen hart; en daar God altijd even schoon, even
goed, even beminnelijk, even barmhartig, even recht-
vaardig is, zal het hart nooit ophouden, Hem op
zijne beurt te beminnen, en de vrede zal steeds in
dat hart blijven wonen.
De gehoorzaamheid geeft aan den wil de kracht
en de standvastigheid; de wil steunt op God, en
daar God onwrikbaar is, deelt hij in die eeuwige
onveranderlijkheid. Hij wil slechts wat God wil, en
daar God altijd datgene wil wat goed en schoon is,
leeft de religieuze ziel gelukkig in het midden van
-ocr page 592-
604
dien luchtkring van orde, van licht en schoonheid.
Bepalen wij juist wat wij gezegd hebhen, om het
geluk der gehoorzaamheid beter te doen begrijpen.
I.
Is de gehoorzaamheid de orde, de vervulling van
Gods wil, de band die ons aan God hecht, de liefde die
onzen wil tot God richt, en de liefde die Gods wil tot
ons trekt,— dan vloeit hieruit voort, als noodzakelijke
gevolgtrekking, dat de gehoorzaamheid is: ons opperste
goed, onze vrede, onze veiligheid, onze rust, ons
geluk, in één woord, onze hemel op deze aarde.
II.
Toont de gehoorzaamheid ons God in onze Oversten,
God oneindig rechtvaardig, oneindig barmhartig, on-
eindig medelijdend en goed, en zet zij ons aan om God
en al wat God doet, te beminnen, vermits gelijk wij
reeds zegden, gehoorzamen en beminnen dezelfde zaak
zijn,
— zoo vloeit hieruit voort, als noodzakelijke
gevolgtrekking, dat al wat onze Oversten ons zeggen,
al wat zij ten onzen opzichte doen, zooals eene
waarschuwing, eene berisping, eene bestraffing, eene
loeigering, al mogen ons deze ook onbillijk schijnen,

ons niet mag ontstellen, omdat God het recht heeft om
te doen wat Hij doet, en dat hetgeen Hij doet, steeds
nuttig en goed is voor onze ziel.
De gehoorzaamheid stilt de ontroering des harten,
door het te hechten aan den onwrikbaren wil van
God; zij weerhoudt de ontsteltenis in den geest,
door eene menigte gedachten, voortgebracht door deze
enkele gedachte: God wil het!
-ocr page 593-
605
III.
De gehoorzaamheid de vrucht der liefde zijnde, zoo
trekt zij, als zij oprecht is, ten laatste altijd ook de liefde
tot zich, en vestigt aldus tusschen Overste en onderdaan
die onderlinge betrekking van gebod en gehoorzaam-
heid, welke slechts eene onderlinge betrekking van
genegenheid en welwillendheid is. Hoe toch zou eene
Overste eene zuster niet liefhebben, die altijd vaardig
en gereed is om elk bevel, van welken aard het ook
zijn moge, vroolijk en minzaam te volbrengen? Hoe
zou zij voor haar niet voorkomender, zachtmoediger,
moederlijker zijn?— hoe zou eene zuster, op die wijze
behandeld, hare Overste niet beminnen? hoe zou zij
niet zoeken, haar in alles genoegen te doen ? — Een
huis waar de gehoorzaamheid aldus begrepen werd,
zou waarlijk een Paradijs zijn.
IV.
De gehoorzaamheid stelt den wil van den onderdaan
in de handen van den O verste,die er eenmaal rekenschap
van zal geven aan God. Welk eene gerustheid voor
den onderdaan! De gehoorzaamheid, zegt de H.
Joannes Olimacus, is een leven zonder kommer, een
overtocht zonder gevaar, eene reis al sluimerend vol-
bracht.— Onder de gehoorzaamheid leven is zijn last
plaatsen op de schouders van een ander, is zich in des-
zelf s armen door den stroom zoetjes naar de eeuwigheid
laten voortdrijven.
— Het is vooral bij onzen dood, in
dat uur waarop de duivel tracht ons tot wanhoop te
brengen door de gedachte aan onze vroegere fouten,
dat de gehoorzaamheid ons den grootsten troost zal
verschaffen. Gelukkig de ziel ,die kan zeggen: Wat
!
-ocr page 594-
606
zou God in mij kunnen veroordeelen, daar ik steeds
zijn wil in den wil van mijne Oversten heb volbracht?
Zeker beb ik mij vele fouten te verwijten in mijn vroeger
leven, maar het offer dat ik God zoo dikwijls heb gedaan
van geheel mijn bestaan, zal, zoo vertrouw ik, alles
hebben uitgewischt. Jezus, mijn Zaligmaker, heeft
gezegd, dat veel vergeven wordt aan dengene die
veel bemind heeft;
en ik heb mijn Jezus veel bemind,
daar ik uit liefde tot Hem zooveel jaren aan eigen wil
en eigen oordeel verzaakt heb om mij geheel naar
zijnen wil, mij door mijne Oversten geopenbaard, te
schikken. Neen, neen, mijn God! Gij zult degene
die u steeds gehoorzaamd heeft, niet verstooten.
V.
Kunnen wij na deze overwegingen niet met P. Giraud
zeggen: »De gehoorzaamheid is voor de religieuze
eene moeder, eene voedster, eene vriendin, eene be-
schermster, eene machtige middelares!
Eene moeder. Zg heeft haar ontvangen in het
religieuze leven; zij heeft haar in haren boezem gedragen
gedurende haar noviciaat; zij beeft haar het leven
geschonken op den gelukkigen dag harer H. Professie;
zij zal haar vergezellen gedurende haar geheele leven;
zij zal aan hare stervensponde staan en haar met de
hand geleiden tot den eeuwigen Opperheer.
Eene voedster. De gehoorzaamheid heeft haar door
de melk van haren goeden raad, van hare aanmoedi-
gingen doen groot worden in dat leven, dat zij haar
als moeder heeft gegeven.
Eene vriendin. De gehoorzaamheid troost haar als
zij weent, ondersteunt haar als zij bekoord wordt,
heft haar op als zij valt.
-ocr page 595-
607
Eene beschermster. De gehoorzaamheid bewaart haar
voor al de gevaren, welke de duivel op haren weg
vermenigvuldigt, verwijdert van haar de eigenliefde,
de moedeloosheid, de onstandvastigheid, de vermetel-
heid; en wordt zij door deze vijanden aangevallen,
dan komt de gehoorzaamheid haar te hulp om ze te
overwinnen, en door haar zegeviert de religieuze altijd.
Eene machtige middelares. De gehoorzaamheid stemt
hare Oversten gunstig voor haar, als zjj in fouten
gevallen is; zij maakt hen toegevend voor hare verkeerd-
heden, hare fouten, hare onvolmaaktheden. — Als de
gehoorzaamheid de getrouwe gezellin eener religieuze
is geworden, dan deelt zij haar hare opreehtheid, hare
beminnelijkheid mede, maakt haar voor elke bediening
geschikt, doet haar door een ieder beminnen, omringt
haar met een luchtkring van vrede en geluk."
Hoe schoon, hoe aantrekkelijk, hoe nuttig is de
deugd van gehoorzaamheid!
Zij is die heilige zuster die over mij waakt, de waar-
borg mijner ziel, mijner deugd, mijner volharding, mijner
zaligheid eindelijk en vraagt mij slechts, te blijven in
het vaartuig door haar bestuurd.
Met haar kan ik in vrede leven, in vrede werken,
in vrede slapen. Met haar geene vrees, geen angst,
geene ontroering.
Eenmaal in de haven aangeland, zal zij ten mijnen
beste spreken, zij zal voor mij antwoorden, mij met
hare genaden en deugden versieren. O goddelijke
gehoorzaamheid, gezellin van Jezus-Christus, ik geef
mg aan u over. Ik verlaat mij op u. Laat mg
uw leerling, uwe zuster, uw kind zijn.
-ocr page 596-
608
VIJFDE VERPLICHTING DER RELIGIEUZE.
BIDDEN.
Onder al de boeken die ik geschreven heb, zegt
do H. Alphonsus, geloof ik geen nuttiger te
hebben geschreven dan dat over het groote Middel van
het gebed;
en zoo ik kon, zou ik er zoovele exem-
plaren van willen doen drukken als er menschen op
de wereld zijn, ten einde aan ieder een te kunnen
geven, en hun aldus de noodzakelijkheid te doen
begrijpen, waarin wij allen zijn van te moeten bidden
om zalig te kunnen worden... Ik zeg dit, ik herhaal
het en zal het mij n geheele leven herhalen: de zaak der
zaligheid hangt van het gebed af;
en ik verlang, dat alle
schrijvers in hunne werken, alle predikers in hunne
sermonen, alle biechtvaders in hunne biechtstoelen
zullen drukken op de noodzakelijkheid van het gebed,
en onophoudelijk zullen herhalen: »Bidt, bidt, bidt,
houdt nooit op te bidden."
Het is reeds lang geleden sedert deze gloeiende
woorden van een Heilige, die Jezus-Christus en zijne
heilige moeder zoo teederlijk beminde, onder onze
oogen kwamen; sedert dien tijd zijn zij nooit uit
ons geheugen gewischt; en door deze woorden bezield,
beschrijven wij deze laatste verplichting der religieuze.
Mogen deze bladzijden diepen indruk op u maken
en u tot het gebed aanzetten!
Ontvang ze eerbiedig wegens het groote onderwerp,
dat zij behandelen; lees ze met kalmte, doch met
-ocr page 597-
609
gretigheid, Wij zeggen u met den H. Joannes
Chrysostomus: »Wij gaan u geleiden naar de bron
van alle goed. Wij gaan u een schat aanwijzen,
waar gij in alle behoeften kunt komen putten, welke
zij ook mogen zijn. Wij gaan u een gemakkelijken
weg aantoonen, besproeid door een stroom van zegening,
een weg, die u recht ten hemel zal voeren."
»In deze bladzijden," voegen wij hier met den
H. Augustinus bij, »ligt heel het geheim onzer voor-
beschikking. Bidt, of gij wordt niet zalig. Bidt goed,
en gij zult zeker zalig worden. Geheel het Evangelie
is opgesloten in déze weinige woorden: Die goed
iveet te bidden
, zal goed weten te leven.
Wij gaan hier aantoonen:
1°. De natuur van het gebed.
2°. De noodzakelijkheid van het gebed.
3°. Het voorschrift van het gebed.
4°. De kracht en het vermogen van het gebed.
5°. De hoedanigheden van het gebed.
6°. De uitwerkselen van het gebed.
7o. De voornaamste wijzen van het gebed.
8°. Het leven van gebed.
39
-ocr page 598-
610
lste HOOFDSTUK.
0Lafcu4V& van &et y&bed.
I. Het gebed is eene verheffing onzer ziel tot God.
Het voername doel van het gebed, zegt de H. Thomas,
is de mensch met God te vereenigen.
1°. Om deze vereeniging te bewerken doet het
gebed eenigermate den oneindigen afstand verdwijnen,
die den mensch afscheidt van God; het verheft den
mensch tot God,
opdat hij met Hem zou kunnen
spreken, niet door eene stoffelijke nadering, daar wij
in God zijn, ons bewegen en leven, maar door eene
toenadering door den geest en het hart, door eene
verheffing der ziel tot God, die zich gewaardigt naar
haar te luisteren.
2°. Om deze vereeniging te bewerken, drukt het
gebed altijd op eene meer of minder rechtstreeksche
wijze de begeerte uit, welke de ziel gevoelt, nader
bij God te komen, nooit meer van Hem gescheiden
te worden, met Hem in de innigste vereeniging en
nauwste vriendschap te leven. Eene zaak heb ik den
Heer gevraagd, en ik zal die zonder ophouden vragen,
in het huis des Heer en te mogen wonen
, al de dagen
mijns levens
(Psalm XXVI. 7).
H. Hoe zinrijk is dit woord: Het gebed is eene
verheffing der ziel tot God!
Het is de vlucht der ziel
naar de bron des levens, het is het streven van het
hart
dat, vermoeid van de schokken des aardschen
levens, in hoogere luchtstreken eene rustplaats zoekt. —
-ocr page 599-
611
Het is de goddelijke honger van een wezen dat op
aarde geen voedsel vindt. — Het is de terugkeer der
duwe
, die niet weet waar zich neder te zetten, en
eene woning komt zoeken in de arke, die zij verlaten
heeft. — Het is een gesprek der ziel, een innig onderhoud
des harten
met den besten der vaders, de teederste
der moeders, den toegenegensten aller vrienden. —
En, aldus begrepen, wordt het de kracht, de steun,
de balsem, het geluk van het leven; het is het lied
des vaderlands dat men aanheft en waarvan men
de eerste woorden op de aarde stamelt (Mgr Landriot).
Het gebed is die goddelijke veerkracht, die de geheele
aarde in beweging brengt en tot God voert. Het is,
voegt Mgr de Ségur er bij, de edelste bezigheid van
den mensch hier op aarde, zij adelt, zij verheft, zy
maakt al onze andere bezigheden een redelijk wezen
waardig. — Het hart vereenigt zich met den God van
eene oneindige goedheid, van eene oneindige vol-
maaktheid, van eene oneindige liefde, die het alleen
voldoen kan. — Het gebed is het gesprek van het
kind met zijnen vader, het vertrouwelijk onderhoud
van den vriend met zijnen vriend, het smeeken van
den zwakken, ellendigen zondaar om barmhartigheid,
de danktoon van den zondaar, wiens schuld ver-
geven is.
III. Een ander kenmerk van het gebed, dat uit
het eerste voortvloeit, is dat men bidt. zoo dikwijls
de ziel zich godvruchtig tot God verheft, door welke
gedachte zg ook gedreven worde.
De ziel bidt, zoo dikwijls zij zich in aanbidding
stelt, — zij bidt als zij eene verkeerde neiging of een
ongeoorloofd genoegen opoffert, — zij bidt als zij de
goddelijke volmaaktheid bewondert, — zij bidt als
zij God dankt, — zij bMt als zij zich aanbiedt om
-ocr page 600-
612
God te dienen, — zij bidt vooral dan als zij hare
ellende blootlegt en zich van deze ellende juist een
titel maakt om van zijne Oppermajesteit medelijden en
hulp af te smeeken.
Die ellende der ziel is zoo diep, de behoefte die
wij aan God hebben, is zoo groot, zoo aanhoudend,
zoo algemeen, dat bidden en vragen eene zelfdn zaak
schijnt te zijn.
Zoolang onze tong één woord tot God kan stameleD,
of slechts den naam Jezus kan uitspreken, — zoolang
ouze oogen zich ten Hemel kunnen verheffen,—
zoolang ons hart eene bede kan vormen, een zucht
kan slaken, is dit woord, die zucht een gebed;
als wij tot God opzien, is die blik een gebed;
als wij dien zucht, die klacht tot God opzenden, is
het een gebed; — en wij zullen vertroost worden,
omdat God getroffen is, en God zal ons antwoorden.
Door het gebed onderhouden wij dus met God een
heilig verkeer van lof, van dank, van liefde, van
offerande, van smeeking. Het gebed is eene genade,
waarvoor wij God nooit genoeg zullen kunnen bedanken,
en tevens eene der rijkste bronnen van genade.
IV. Het gebed is of geheel inwendig, als het hart
alleen bidt zonder de hulp van woorden of gebaren ;
of wel het is mondgebed, wanneer het hart zich bedient
van de woorden om het gebed uit te drukken; de
stem geeft alsdan de gevoelens van het hart terug.
Onder welken vorm ook, maakt het gevoel des harten
altijd het voorname deel van liet gebed uit. Er bestaat
geen gebed, als het hart er geen deel aan neemt.
-ocr page 601-
613
3de HOOFDSTUK.
2)e nood&akc\'tij\'kfie\'id vcw {veX yc&ed.
I.
De noodzakelijkheid van het gebed is gegrond voor
alle menschen in het algemeen en voor de christenen
in liet bijzonder op hunne hoedanigheid van schepsel.
Een schepsel is een wezen dat, uit zich zelven
niets zijnde en niets bezittende, alles van zijn Schepper
heeft ontvangen, en van Hem afhangt in alles wat
het bezit, voor alles wat het noodig kan hebben,
en zelfs voor haar bestaan; — de mensch nu is het
schepsel van God, de mensch is alles aan God ver-
schuldigd; hij hangt geheel van God af voor het
stoffelijk leven, voor het redelijk leven, en voor het
leven der genade of bovennatuurlijk leven.
Het voedsel noodig om deze drie soorten van leven
te onderhouden, kan de mensch niet in zich zelven
vinden. Hij moet dit zoeken daar, waar God het tot
zijn gebruik heeft nedergelegd, te weten in de wereld
der lichamen het voedsel van het stoffelijk leven, —
in de wereld der kennissen het voedsel van het redelijk
leven, — in de bovennatuurlijke wereld het voedsel
der genade. Maar dit voedsel komt zich niet van
zelf aanbieden en zich aan hem geven; hij moet dit
zoeken, hij moet werken, hij moet vragen; in één
woord, hij moet bidden om het te verkrijgen.
-ocr page 602-
614
Het bovennatuurlijk voedsel, dat zgne ziel moet
voeden, het eenige waarvan hier sprake is, heeft
God aan niemand toevertrouwd, doch dit aan zich
zelven voorbehouden, het is slechts bij God te vinden ;
en zoo de niensch dit begeert, is het noodzakelijk,
dat hij door het verlangen zijner ziel, tot God opstijge,
om het te zoeken....., dat hij bidde.
Wij zijn de bedelaars van God, zegt de H. Augustinus;
wij leven van zijne aalmoezen en wij moeten ons
onophoudelijk plaatsen aan de deur van den Vader
van barmhartigheid, om die hulp te vragen die ons
noodig is om de zonde te vermijden en de deugd te
oefenen.
De mensch is een wezen dat uit zich zelven behoeften
heeft. God is een wezen dat aan niets behoefte heeft.
Met uitzondering der eerste genade, die wij zonder
onze medewerking verkrijgen en die niet van het
gebed afhangt, wijl zij de grondslag van het gebed
zelf is, leert ons het geloof, dat het gebed het krachtig
en algemeen middel is
, dat God heeft gekozen om ons
met zijne gaven te verrijken.
Het gebed is de sleutel
van Gods schatkamer. Het is het kanaal, waardoor
Hij al zijne zegeningen op ons uitstort; het gebed
is de ademtocht onzer ziel en even noodzakelijk tot
ons bovennatuurlijk leven, als de lucht het is voor ons
natuurlijk leven.
Behalve de kinderen in de wateren des doopsels
herboren en vóór de jaren van verstand gestorven,
zijn alle Heiligen slechts door het gebed zalig geworden;
en omgekeerd zijn ook de verdoemden na die jaren
verloren, omdat zij niet gebeden hebben.
Wij moeten, zegt de H. Chrysostomus, leven inde
overtuiging, dat niet bidden gelijk staat met het verliezen
van Gods genade, die het leven onzer ziel is.
-ocr page 603-
615
II.
De noodzakelijkheid van het gebed is gegrond voor
alle menschen in het algemeen op de onmogelijkheid
waarin zij verkeer en,
van aan den duivel te
weerstaan,
van het minste goed te verrichten,
van in het goede te volharden tot het einde toe.
1°. Onmogelijkheid van zonder het gebed den duivel
te weerstaan.
— De ziel wordt onophoudelijk door
den duivel aangevallen; haatdragend uit zijne natuur
en vooral afgunstig op het schepsel dat, beneden hem
geplaatst in de orde der schepping, door God bemind
en tot het eeuwig geluk is voorbestemd, plaagt,
kwelt, bekoort hij het onophoudelijk.
Wie onzer heeft die bijna onweerstaanbare neiging
tot het kwaad niet gevoeld ? Wie onzer heeft geene uren
doorleefd, waarin men zich aan den rand des afgronds
waande? Wat doen in dergelijke oogenblikken? 0 bidden,
bidden!
Bij die noodkreet tot God, komt Hij tot ons
volgens zijne belofte en Hij blijft altijd overwinnaar.
God kan ons niet in de noodzakelijkheid plaatsen van
Hem te beleedigen, Hij gebiedt het onmogelijke niet.
De rede en het geloof getuigen het, en de H. Kerk
heeft het plechtig verklaard bij het Concilie van Trente,
dat, als God ons gebiedt, Hij ons oplegt, te doen wat
wij kunnen, en te vragen wat wij niet kunnen.
Om de bekoringen te kunnen overwinnen, heeft
de ziel licht noodig om het gevaar te zien, voorzorg
om de verrassing te vermijden
, — kracht om de aanvallen
af te keeren.
— Dit alles zal zij nooit in zichzelve
vinden, en altijd zal zij moeten zeggen: >lk weet
dat ik uit mijzelve niet zuiver kan leven"
; en als r.ij
-ocr page 604-
616
zich tot God keert, zal zij zegevieren, doch zij moet
het vragen, zij moet bidden.
2°. Onmogelijkheid van iets goeds te doen zonder
het gebed.
Zonder de genade kunnen wjj geene enkele
verdienstelijke gedachte voor den hemel, zelfs geene
enkele bovennatuurlijke gedachte der deugd vormeD;
immers van ons zelven zijn wij niet bekwaam iets te
bedenken als uit ons zelven
(II Cor. III. 5).
Met nog meer reden kunnen wij dat goede niet
verlangen, noch begeeren, noch minder besluiten het
om God te oefenen.
Jezus-Christus zegt ons op uit-
drukkelijke wijze: Zonder mij kunt gij niets doen
(Joa. XV. 5); zelfs om eene goede gedachte te vormen
hebben wij zijne genade noodig. Het is God, die het
willen en het volbrengen bewerkt
(Philipp. II. 13); Hjj
geeft ons niet alleen het goede in, maar werkt het
zelf in ons uit, door ons de noodige bovennatuurlijke
kracht te geven om het in oefening te brengen, die
kracht, die ons bekwaam maakt aan ons zelven te
verzaken, onze driften te overwinnen, de deugd te
beoefenen, die hemelsche kracht gewoonlijk slechts
gegeven aan de zielen die bidden. Dit is de eerste
voorwaarde door den Zaligmaker gesteld, die ons
volstrekt niets schuldig is. In zijne barmhartigheid
ons zijne genade geven willende, was Hij vrij daarvoor
elke voorwaarde te stellen, die Hij zou willen; doch
Hij wil slechts, dat wij Hem die zouden vragen:
Vraagt, en gij zult verkrijgen (Joa. XVI. 24).
3°, Onmogelijkheid van zonder het gebed in het
goede te volharden.
God, zoo zegden wij, geeft de
eerste genaden, zooals den roep tot het geloof, tot
de boetvaardigheid, zelfs aan hen die niet bidden;
maar de andere genaden, die noodzakelijk zijn ter
zaligheid, en vooral de volharding tot het einde, zegt
-ocr page 605-
617
de H. Augustinus, worden slechts verleend aan de-
zielen die bidden.
Hoewel het bewezen is, zegt deze Kerkleeraar, dat
God ons door Zijne barmhartigheid en genade heeft
voorkomen, is het ook bewezen, dat Hij de groote
genade der volharding tot het einde slechts verleent
aan degenen, die daarom bidden; en ofschoon God ze
niet verschuldigd is aan de verdiensten zijner Heiligen,
weigert Hij ze nooit aan de gebeden zijner dienaars.
Waaruit de godgeleerden besluiten met den H. Basilius,
den H. Joannes Chrysostomus en den H. Thomas,
dat het gebed voor de volwassenen een noodzakelijk
middel
is. Hij dus die niet bidt, kan niet zalig worden,
hij gaat verloren.
III.
De noodzakelijkheid des gébeds is voor de zondige
zielen gegrond op de onmogelijkheid, waarin zij
verkeeren, van uit eigen kracht uit hare zonden
op te staan, niettegenstaande haren goeden wil.
De zonde is een keten, die de pogingen van den
goeden wil kluistert; zij is een gewicht, dat de wil
aan de aarde vasthecht en haar belet tot God te
stijgen; zij is een band, die den wil boeit en hem
als onder tooverkracbt ondanks zich zelven terughoudt.
Nu, zegt de H. Augustinus, wij hebben ons zelven
niet kunnen boeien, en wij kunnen ook zelf onze
kluisters niet verbreken. De rede toont ons wel al
het harde der slavernij, waarin wij zuchten; maar
hare stem is zeer zwak, als de stem van het genoegen
zich in den grond van ons hart doet hooren.
Wij hebben eene kracht noodig, die ons losmaakt
-ocr page 606-
618
en ons optrekt, en die kracht is Gods genade. Neen,
geene verlossing, geene zaligheid zonder de genade;
maar door eene noodzakelijke gevolgtrekking, geene
zaligheid zonder het gebed,
omdat het gelooi ons
leert, dat het gebed het krachtig en het gewone
middel is, waaraan God zijne genade verbindt. Zonder
gebed geene genade, geene zaligheid; dus als gjj niet
bidt, gaat gij onvermijdelijk verloren.
Op den dag des oordeels, zegt de H. Alphonsus,
zal er geene verontschuldiging bestaan voor dengene
die in de zonde sterft. Hij kan niet zeggen, dat hij
de kracht niet had om aan de hevigheid der bekoring te
wederstaan; want Jezus-Christus zou hem antwoorden:
Als gij de kracht niet luidt, waarom hebt gij die niet
gevraagd, daar ik ze u zou hebben gegeven?
en toen
gij in de zonde vielt, waarom hebt gij u niet tot mij
gekeerd, daar ik u verlost zou hebben?
Men kan zeggen tot ieder die zich door de zonde
laat medesleepen: Ik ben verzekerd, dat gij de genade
niet vraagt van niet te zondigen, of wel dat gij ze
slecht vraagt of ze niet genoeg vraagt;
en uw geweten
zal u hetzelfde zeggen als ik.
IV.
De noodzakelijkheid van het gebed is voor de religieuze
vooral gegrond op de onmogelijkheid van hare
religieuze plichten na te komen.
I. De religieuze moet God beminnen; nu God
beminnen is Hem ons hart geven door de toegene-
genheid, opgewekt door zijne goddelijke schoonheid
en barmhartigheid,— ons verstand door de aanbidding
en eerbied, opgewekt door de goddelijke grootheid,—
-ocr page 607-
619
onzen wil door de vervulling zijner geboden, opgewekt
door de goddelijke wijsheid, — al onze zintuigen, onze
handen om Hem in zijne kinderen te dienen,— onze
voeten om te gaan waar Hij ons zal zenden,— onze
stem vooral om Hem te doen kennen, Hem te be-
danken, Hem te loven; — welnu dat alles geschiedt
door, of beter nog, dat alles is het gebed.
De religieuze moet strijden, en hoe hardnekkiger,
hoe machtiger, hoe listiger, hoe behendiger de dui-
velen zijn, hoe meer zij de goddelijke hulp noodig
heeft om hare zwakheid, hare lafheid, hare oner-
varenheid ter hulp te komen. Deze hulp kan zij
slechts door het gebed, bekomen.
Zij moet lijden, lijden in vrede, lijden met gelatenheid,
lijden met liefde en dankbaarheid; en — de menschelijke
natuur siddert voor het lijden; die kalme en liefde-
volle berusting verkrijgt zij slechts door eene goddelijke
hulp, welke slechts aan het gebed verleend wordt.
Daarom wordt de religieuze staat een staat van
gebed
, en de religieuzen mensehen van gebed genoemd.
Het gebed is het leven der religieuzen. De H. Kerk
vertrouwt hun dat gebed, dat de menschen niet kunnen
noch willen volbrengen, en legt hun een bijna aan-
houdend gebed op. Een religieus, die niet zou bidden,
is niet denkbaar; en een klooster, waarin het gebed
niet als levensbeginsel beschouwd wordt, zou niet
kunnen bestaan. Een man van gebed is tot alles
bekwaam; daarom, zegt de H. Vincentius, is het
noodzakelijk, dat de missionarissen zich met bijzondere
genegenheid op die heilige oefening toeleggen, zonder
welke zij geene of zeer weinig vrucht van hunnen
arbeid zullen plukken. Met het gebed tot wapen
zullen zij de harten treffen en ze veeleer bekeeren dan
door de welsprekendheid en het talent.
-ocr page 608-
620
II.    De religieuze moet meer dan iemaud aan Jezus
gehoorzamen, dien meester aan wiens dienst zij zich
zoo edelmoedig heeft toegewijd; en wij zullen straks
zien, hoe uitdrukkelijk het voorschrift van het gebed
door Jezus is gegeven.
Door de liefde haars harten gedreven, moet zij ook
Jezus, den Bruidegom dien zij zich gekozen heeft,
navolgen, en het leven van Jezus is een leven van
gebed. Hadde ooit iemand zich van dit gebod vrij
moeten achten, dan warehet Jezus geweest; Hij behoefde
niet te bidden, want Hij bezat in zijn aanbiddelijken
persoon al de schatten der wetenschap, der wijsheid;
der macht; en nochtans, na den geheelen dag aan
den moeielijken arbeid zijner zending te hebben
toegewijd, bracht Hij de nachten door in het gebed.
Het gedruisch der wereld vluchtende, begaf Hij zich
in de eenzaamheid of op de kruin der bergen om
met meer vrijheid te bidden. En, op den vooravond
van zijn lijden, te midden der hevigste benauwdheid,
begint Hij te bidden; het lijden vermeerdert, Hij
gaat voort met bidden; Hij bidt op het kruis, Hij
bidt overal.
Zeker werd Jezus bezield door de begeerte om te
boeten voor onze zonden, maar er ligt ook eene les
voor ons in besloten.
III.     En ligt die gedachte om te voldoen voor de
zonden, ook niet besloten in de roeping der religieuze ?
Wij hebben het reeds gezegd, toen wij van het lijden
spraken; doch het is al wederom het gebed, dat op
het lijden, gelijk op allen apostolischen arbeid den
goddelijken stempel drukt. Door het gebed stijgt het
lijden tot God op, door het gebed wordt het door
God aangenomen, die deszelfs heilzame vruchten over
de zielen uitstort. Noch het lijden, noch de prediking,
-ocr page 609-
621
noch eenig ander goed werk kan nuttig zijn, zoo
het gebed daaraan de goddelijke macht niet mededeelt
van zielen te bekeeren en tot God terug te voeren.
Het gebed is het apostolaat bij uitnemendheid der
kloosterling, die noch onderwijzen, noch prediken kan,
en dit apostolaat overtreft alle andere en kan door
niets overtroffen worden.
• Het apostolaat van het woord kan, even als dat der
liefdadigheid, zich terzelfder tijd slecbts tot een beperkt
getal zielen uitstrekken. Het wordt beperkt door de
grenzen der tijden en plaatsen; maar het apostolaat
van het gebed overschrijdt alle grenzen, zijne weldadige
werking kan zich ten allen tijde aan de uiterste palen
der aarde doen gevoelen; het kan zich uitstrekken tot
het einde der eeuwen, het reikt zoover als de goddelijke
macht. Want, terwijl het apostolaat van het woord
het kanaal is, waardoor God zijne genade aan de zielen
mededeelt, bedient het apostolaat des gebeds zich van
God, als van een almachtigen middelaar, om in de zielen
de heilige begeerten, door Hem ingegeven, uittewerken.
O religieuzen, bidt, bidt. bidt; en gij zult aan den
missionaris de welsprekendheid, aan de zuster van liefde,
aan de onderwijzende zuster, hare kracht, hare zacht-
moedigheid,
hare. onioederstaanbare lieftalligheid ver-
krijgen; gij zult het zijn, die de zielen zult treffen
en tot God geleiden.
Het nuttigste wezen op aarde is niet hij, die door
zijne fortuin, zijne krachten, zijne talenten medewerkt
aan het stoffelijk welzijn van eenige wezens gelijk hij; —
maar hij die door het vuur zijner liefde den bliksem
belet van, evenals eertijds Sodoma en Gomorrha,
geheele steden te verdelgen, vervuld met misdadigers.
godslasteraars, losbandigen, heiligschenners, boos-
doeners , wier zonden den Hemel tergen en zijne wraak
-ocr page 610-
622
uitdagen; — hij die pest, hongersnood en al die
vreeselijke rampen, die wij maar al te zeer verdiend
hebben, afleidt; — hij die aan de eeuwige verdoemenis
eene menigte zielen onttrekt, die helaas, zoo ver van
God zijn afgedwaald;— hij die werkt aan de uit-
breiding van het Rijk Gods op aarde die de Keizerrijken
en hunne Oesars redt, die aan de volkeren den voorspoed
van den tijd en de goederen der eeuwigheid verzekert.
Dit alles is de vrucht van het gebed, omdat het
fébed de bescherming en den zegen van God aftrekt.
!en wel verricht gebed doet oneindig meer voor den
vrede en den voorspoed van een volk, dan het
schoonste stelsel van het finantiewezen en de schitte-
reudste verovering.
O, indien gij kunt bidden, religieuzen, indien gij
kunt loven, danken, boeten, smeeken, welk een kost-
bare schat zijt gij dan voor eene stad, voor een rjjk!
In het leven van zuster Maria van Valeria, die de
H. Franciscus van Sales eene levende reliquie noemde,
wordt verhaald, dat hare gebeden dagelijks een oneindig
getal zielen bekeerden. God zegde haar dikwijls:
»Om u, mijne dochter, zal ik zooveel zondaars den
weg der boosheid doen verlaten in die stad, waar nu
eene retraite wordt gegeven.— Ik zal zoo vele reli-
gieuzen in dat klooster op den weg der volmaaktheid
brengen;" en in aller oogen waren het de prediker,
en de zielbestierders, die de eer dezer bekeeringen
verdienden, terwijl men ze verschuldigd was aan die
arme weduwe, die in haar kamertje onophoudelijk bad.
-ocr page 611-
623
3<u HOOFDSTUK.
Ket voozïcfuift van fact a&vid.
Het gebed is niet eene oefening als raad of over-
verplichting aan eenige godvruchtige zielen aanbevolen;
het is eene volstrekt noodzakelijke verplichting.
Elk schepsel dat een hart heeft dat kan beminnen,
of een geest die kan bevatten, moet dat hart en dien
geest verheffen tot zijnen Schepper om Hem te aan-
bidden
, te danken, te beminnen, te verzoenen, te roepen,
te vragen.
lo. Het gebed is een uitdrukkelijk gebod. Bidt,
zegt Jezus-Christus, men moet bidden; en de woorden
die het gebod opleggen, zijn juist, duidelijk en geven
een uitdrukkelijk gebod te kennen: Men moet bidden.
Jezus-Christus herhaalt het dikwijls. Hij wil dat men
vrage: Petite.— Hij wil dat men zoeke: Qucerite.
Hij wil dat men kloppe: Pulsate (LucseXI. 9).—
De Apostelen, in de school van hunnen goddelijken
Meester, onderricht, voeren dezelfde taal: Volhardt in
het gebed
, wakende daarin met dankzegging; bidt zonder
ophouden:
zegt de H. Paulus (Col. IV.2, IThess.V.17).
2°. Het gebed is een algemeen gebod.
Dit gebod is aan alle menschen gegeven, van allen
leeftijd, van allen rang en stand.— Allen moeten bidden,
in welke omstandigheden zij zich ook bevinden, welke
bediening zij ook uitoefenen: landbouwers, soldaten,
kooplieden, ambtenaars.— Allen moeten bidden, welke
-ocr page 612-
624
ook hunne roeping zij: priesters, kloosterlingen, kuis-
vaders of kuismoeders, ten einde zich zelven en anderen
zalig te ïiittken.— Allen moeten bidden, in welken
toestand kunne ziel ook zij, de zondaars om reckt-
vaardig te worden, de rechtvaardigen om te volkarden
en geene zondaars te worden.
Dit gebod is opgelegd voor alle tijden.Men moet
altijd bidden en nooit ophouden,
zegt Jezus-Ckristus
(Lucae XVIII. 1), omdat wij op alle tijden de genade
Hoodig kebben om bet leven onzer ziel te onderkouden,
en dat deze genade sleckts verkregen en onderhouden
wordt door het gebed. Als de ziel niet meer bidt, looft
zij God niet meer, zij dankt niet meer, zij vernedert
zich niet meer, zij smeekt niet meer, zij ontvangt geen
vergeving, noch licht, noch hulp meer; zij leeft slechts
een dierlijk leven, zij is voor God als een lijk; en
wordt zij in dezen toestand voor Gods rechterstoel
geroepen, dan wordt zij verstoten en voor altijd
verworpen.— Er zijn vooral drie oogenblikken, waarop
het gebed van het grootste belang is: 1° als de ziel in
staat van doodzonde is, 2° als zij door eene hevige
bekoring tot zonde verleid wordt, 3° als men in
gevaar van sterven is.
Dit gebod is voor alle taken gegeven. Indien gij iels
den Vader in mijnen naam zult vragen, zal Hij u het
geven
, zegt Jezus-Christus (Joa. XVI. 23). Wie zegt
iets, zondert niets uit, noch de goederen der ziel,
noch de goederen des lichaaras, noch de goederen
van het verstand; want dit alles hebben wij noodig.
3°. Het gebed is een gemakkelijk gebod. Men
behoeft noch het verstand in te spannen, noch het
geheugen te vermoeien, noch de bezigheden, die tot
het levensonderhoud noodzakelijk zijn, achter te laten;—
het behoort niet slechts tot het deel der rijken en
-ocr page 613-
625
geleerden.— Het gebed wordt, wel is waar, in woorden
uitgedrukt; doch het is veelmeer de kreet van een
beminnend hart
, van een smeekend hart; en wie toch
kan in het uur van droefheid en verlatenheid, niet
zeggen: Mijn God! En die kreet kan men tot God
stieren op elke minuut van den dag en van den nacht,
en God komt op dit roepen tot de ziel en luistert
naar haar, als of zij alleen op de wereld ware.
Uit de woorden van Jezus-Christus en hetgeen wij
omtrent de noodzakelijkheid van het gebed gezegd
hebben, volgt, dat het gebed, voor ons eene behoefte
en een plicht zijnde, bijgevolg een noodzakelijk middel
is
, en dat hij die niet bidt, al ware het mogelijk dat
hij geene andere fouten bedreef, daardoor zelfs in
een staat van verdoemenis zou verkeeren.
Maar het is niet mogelijk dat hij, die het gebed
verlaat of geheel verzuimt, in geene zware zonden valt.
De ondervinding leert, dat zulk een ongelukkige
zinnelijk wordt, geheel vervuld met aardsche, lage,
vleeschelijke lusten, zonder begeerte naar de hemelsche
goederen, zonder smaak voor de deugd, zonder kracht
tegen de misdaad, zonder eeredienst, zonder godsdienst,
zonder God.
40
-ocr page 614-
626
4de ïïOOFIDSTTJIC.
5Ctac&$ en veimoaen van net aeved.
1°. Het gebed is de macht van God, gesteld in de
handen van den mensch.
Het is wellicht nog meer: het gebed is een wapen,
dat God den mensch in de hand geeft, opdat de mensch
Hem overwinne.
Herinner u de worsteling van Jacob
tegen den engel, of liever tegen God zelf, de zege-
praal van Jacob en den naam, dien hij na deze over-
winning ontving: sterk tegen God (Gen.XXXII.28);
ziedaar onze naam, wanneer wij ons met het gebed
wapenen. Wij beheerschen, om zoo te zeggen, den
almachtigen God, die ons zegt, gelijk aan Mozes,
toen deze Hem bad, zijn volk niet te straffen: Laat mij
begaan opdat mijne toorn uitbarste
(Exodi XXXII. 10);
doch zich ten laatste altijd laat verbidden.
2». Het gebed is in de orde der genade wat den
mensch in de orde der natuur de hand en de geest is.
De voorzienigheid heeft ons, om ons te verdedigen
en om in onze behoeften te voorzien, slechts handen
en verstand
gegeven, maar daarmede zijn wij sterker
dan alle dieren té zamen, die wij overheerschen en
onderwerpen, sterker dan de natuur, die wij tot onze
behoeften en zelfs tot onze grillen doen dienen.—
Zoo zjjn wij met de hulp van het gebed sterker dan
de duivelen, sterker dan onze driften, sterker dan
de natuur: het gebed is God in ons, met ons,
-ocr page 615-
627
God door ons werkende: hoe zouden wij niet sterk
zijn? O, als ons gebed aanhoudend ware, dan zou
ook onze macht aanhoudend zijn; en tnetwelk vertrouwen
zouden wij ons bezield gevoelen!
3°. Het gebed vermag alles, — het vermag altijd,
door het gebed worden wij de werktuigen van God;
en die altijd werkdadige macht, door Jezus-Christus
ons verzekerd steunt, op de hoedanigheden van God
en is onwrikbaar als Hij.
I.
God is getrouw, zegt de H. Paulus (I Cor. X. 13). Wij
kunnen ons dit oneindig heilig, oneindig wijs, oneindig
alvermogend wezen niet anders voorstellen. God kan
geene lichtvaardige beloften doen; en als God beloften
doet, moet Hij die getrouw nakomen. Elke andere
gedachte zou ons tegenstaan; zij zou God onwaardig
zijn. Zien wij dus:
1°. De belofte, waardoor God zich verbindt om
ome gebeden te verhooren.
2°. De omstandigheden, waarin die belofte gedaan
wordt.
1°. De belofte van God.
Zg is zeer juist, zeer duidelijk: Vraagt, en u
zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt, en u
zal geopend worden
(Matth.VII.7). Voorwaar, voorwaar,
i& zeg het u: indien gij den Vader iets in mijnen naam
-ocr page 616-
628
zult gevraagd hebben, zal Hij het u geven (Joa. XVI. 23).
Tot dusverre hebt gij niets in mijnen naam gevraagd;
vraagt, en gij zult verkrijgen, opdat uwe vreugde
volkomen zij
(Ibid. XXIV). Indien gij die slecht zijt,
goede giften weet te geven aan uwe kinderen, hoeveel
te meer zal uw Vader, die in den Hemel is, goede dingen
geven aan hen, die er Hem om vragen
(Matth. VIL 11).
2°. Omstandigheden der belofte.
Om ze onbetwijfelbaar te maken, herhaalt Jezus-
Christus die op verschillende plaatsen van het H. Evan-
gelie.— Meer dan vijf honderd malen vindt men in
den Bijbel het feit vermeld van het verhoord gebed.
Om ze plechtiger te maken doet Jezus-Christus ons
opmerken, dat Hij zijn woord verpandt: Voorwaar,
voorwaar, ik zeg het u
(Joa. XVI. 23).
Om ze krachtiger te maken biedt Jezus-Christus
aan, zelf al onze gebeden te verhooren: Al wat gij
den Vader in mijnen naam gevraagd zult hebben, ik
zal het volbrengen
(Joa. XIV. 13).
Om ze uitgebreider te maken verklaart Jezus-Chritus,
dat Hij deze belofte doet aan alle menschen en voor
alle zaken: Zoo gij iets den Vader gevraagd zult
hebben, Hij zal het u geven; al wie vraagt, verkrijgt.
Hebben wij na zulk eene belofte het recht niet,
tot God te gaan en Hem, om zoo te zeggen, op de
proef te stellen en de vervulling zijner belofte te
eischen \'i God kan niet bedriegen, zegt de H. Augus-
tinus; en als Hij ons zijnen arm tot steun aanbiedt,
zal Hij dien niet terugtrekken op het oogenblik,
dat wij daarop willen rusten.
Wij hebben alleen de woorden van Jezus-Christus
aangehaald, waarin Hij ons de hulp van zijnen Vader
belooft. Hoor nog eenige andere woorden uit het
-ocr page 617-
629
Oude Testament; elk dezer woorden zal de hoop
in het hart vermeerderen: Hij zal tot mij roepen,
en ik zal hem verhooren (Ps. XC. 15). Roep mij aan,
en ik zal u verlossen
(Ps. XLIX. 16). W«\'« heeft den
Heer aangeroepen
, en isdoorHem versmaad(Eccl. 11.12)?
Zoodra God, uw geroep zal hooren, zal Hij u ant-
icoorden
(Is. XXX. 19). Voor zij hun roepen geëindigd
hebben, zal ik hen hooren
(Is.LXV. 24).
Zeker zal men zich na deze woorden niet verwonderen,
dat de ziel verkrijgt wat zij vraagt, maar wel dat
de kinderen Gods zoo dikwijls aan het vermogen van
het gebed twijfelen.
II.
\'KcK ac&ed is cUvcznvoac-nd, omdat
§od aocd ix
De goedheid, die zich toont door de grootmoe-
digheid, door het medelijden, door de barmhartigheid,
is eene der hoedanigheden van God, die Hij het liefst
doet uitschijnen, die welke in al zijne werken met
den heldersten glans uitschijnt, die wier uitoefening
voor zijn Hart het zoetste is.
Men is God aangenaam, men bewijst Hem dienst,
om zoo te spreken, als men Hem gelegenheid geeft
om zijne goedheid, en vooral zijne barmhartigheid
te doen uitschijnen. Zijne genaden rusten in zijne
handen, als een gewicht dat Hem bezwaart; Hij vraagt
niet beter dan ze uit te storten. En wanneer die
-ocr page 618-
630
goedheid eene gelegenheid vindt, zich te doen gevoelen,
o hoe gaarne stort zij zich uit! En wanneer die
goedheid
wordt afgebeden, wanneer zij wordt afge-
smeekt door eene ziel, die er groote behoefte aan
gevoelt, o hoe gaarne vertoont zij zich, welke ook
de toestand der ziel zij! God, zegt de H. Gregorius
van Nazianze, ontvangt als eene weldaad onze bede
om eenige zijner weldaden; Hij gevoelt meer vreugde
in het geven, dan wij kunnen gevoelen in het ontvangen
zijner gaven.
Vraag Hem, Hjj zal altijd geven, Hij zal alles
toestaan. Al hadde Hij niet beloofd te geven, zou
zijn Hart Hem nogtans beletten te weigeren.
God heeft in het hart des menschen een gevoel
van dat medelijden gestort, dat in ons altijd wordt
opgewekt door de ellende, de armoede, de verlatenheid ;
en, zegt Pater Lacordaire zoo schoon: kon het insekt,
dat wij gereed staan te vertrappen, ons bidden, dan zou
dit gebed ons een overgroot mededogen doen gevoelen;
wij zouden den moed met hebben, het te verdelgen.
Het medelijden, dat wij gevoelen voor elk lijdend
wezen, gevoelt God voor ons in een veel verhevener
graad; zijn Hart kan niet minder barmhartig, niet
minder medelijdend zijn dan het onze.
In de H. Schriftuur schijnt God er eene eer in te
stellen, dat zijne barmhartigheid zijne werken over-
treft; indien Hij niet naar ons luisterde als wij bidden,
wij die met de weenenden kunnen weenen, wij die
ons zoo gaarne voor anderen opofferen, dan zouden
Avij beter zijn dan Hij; doch vreezen wij niet, maar
luisteren wij naar zijne woorden: Welk mensch is er-
onder u,
zegt Hij, die als zijn zoon hem een brood
vraagt, hem een steen zal geven, of als hij om een
visch vraagt, hem eene slang geven zal1? Indien gij,
-ocr page 619-
631
die slecht zijt, goede giften aan uwe kinderen weet
te geven, hoeveel te meer zal uw Vader, die in den
Hemel is, goede dingen geven aan degenen die Hem
er om vragen?
(Matth.VII.9,10,11). Zoo spreekt
onze God; Hij is goed; hoe zou Hij dus niet naar
onzen noodkreet luisteren?
III.
\'KeX ae£ed i$ a&vzimoaend, omdat
§od cUmacfotia
io.
De belofte verplicht dengene die ze doet;— de
goedheid
doet die belofte volbrengen; — de macht
maakt het mogelijk, die begeerte des harten te ver-
wezenlijken, en dengene wien de belofte gedaan is,
ten volle tevreden te stellen.
God nu is het machtig wezen, dat alles vermag.
Hoe groot zijne beloften ook zijn, Hij kan die vol-
brengen; hoe uitgestrekt zijne verlangens ook zijn,
Hij kan ze verwezenlijken; daarom zegde de H. Paulus
met een gevoelen van groote vreugde: Ik kan alles
in Hem, die mij versterkt
(Philipp. IV. 13). Dit
woord moet altijd het onze zijn. Het gebed verheft
ons tot God, trekt God tot ons en maakt ons met
God tot meesters over de geheelo natuur. Zie Mozes
die de plagen van Egypte afbidt, om den hoogmoed
van Pharao te straffen,— Elias die gebiedt aan de
droogte en den regen,— Jozue die den dag verlengt
en de muren van Jericho omver doet vallen.
-ocr page 620-
632
O welke vreugde, welke vrede, welk geluk ligt er
opgesloten in het herhalen dezer woorden van Jezns-
Christus: Gelooft dat gij, al wat gij biddende vraagt,
verkrijgen zult
(Marci XI. 24).
Geen de minste uitzondering! De kracht van het
gebed strekt zich tot alles uit. Lees deze schoone
bladzijde:
» Zouden het tijdelijke goederen zijn, waarom men bidt ?
Ik beken, dat het de laagste voorwerpen zijn, waarom
men bidden kan. Doch indien zij met de noodige
onderwerping gevraagd worden, en zij werkelijk tot
ons voordeel strekken, dat wil zeggen, indien zij
dienstig zijn tot onze zaligheid, het eenig goed waar-
naar alle andere goederen zich moeten meten, zal
het gebed ze verwerven. Het gebed stort soms on-
schadelijke welvaart in zuivere handen; ondersteunt
de deugdzame familiën, en behoudt ze in hunnen
stand; plaatst onder de vorsten der volkeren mannen
door geene eerzucht voortgestuwd; siert de nederige
kruin met de stralen der glorie en der algemeen e
hoogachting; brengt onverwachte hulp aan den arme,
die grootmoedig genoeg was om de hulp der misdaad
te verachten; — het is het gebed dat, door gelukkige
wentelingen der fortuin, de tranen der onschuld droogt,
en den voorspoed terugbrengt te midden dergenen
die deugdzaam genoeg waren om de ontberingen
der armoede op christelijke wijze te verdragen.
Zou het hulp en troost zijn in lichamelijke kwalen, in
de kwellingen des harten, waarom de bede tot God stijgt ?
Die hulp, die troost zullen niet geweigerd worden, in
zooverre die tot onze zaligheid kunnen dienen. O gij
allen, die in kwelling en droefheid verkeert, zegt ons
de Heer, venite ad me omnes, komt allen tot mij; deelt
mij uwe smarten, uwe droefheid mede, vraagt my om
-ocr page 621-
633
hulp, en gij zult ze verkrijgen, et ego reficiam vos,
en ik zal u verkwikken
(Matth. XI. 28).
Ziet gij daar die troostelooze moeder op wier trekken
het lijden en de ontbering hun stempel gedrukt hebben?
Hare arme kinderen schreien tot haar om een stuk
brood, dat zij hun niet geven kan. De droefheid
doorboort haar hart, eene gedachte van wanhoop
zweeft over hare ziel; maar zij is christen, zij werpt
zich op de knieën, zij doet hare vaderlooze kinderen
het gebed herhalen tot den Vader in den hemel.
Met vereenigde stem vragen zij het dagelijksch brood,
panem nostrum quotidianum da nobis hodie. Zij staat
op met hoop in het hart, met troost op het gelaat;
en met moed vervuld, begeeft zij zich aan het werk,
dat God zal zegenen, en het dagelijksch brood zal
in dat zwaarbeproefde gezin niet meer ontbreken,
God zal hen blijven beschermen.
Wie is die vrouw die daar knielt op dat pas gedolven
graf, dat zij met hare tranen besproeit? Het is eene
moeder, die treurt op het graf van haren zoon, het
eenig voorwerp harer liefde op deze aarde. Hare
smart is onuitsprekelijk groot, zoo groot als hare
liefde. Doch zij staat op met schitterend gelaat, een
straal van vreugde schittert op haar voorhoofd, in
haar gebed zag zij den hemel als geopend; het beeld
van haren zoon heeft zich aan haar vertoond met
licht omstraald; zij zag hem in het gezelschap der
engelen; hij heeft een blik op haar geslagen, een
blik vol liefde die haar schijnt te zeggen, dat hij
haar altijd zal beminnen en dat hij haar uitnoodigt
om spoedig zijn geluk te komen deelen.
Zouden het de goederen der genade zijn die uwe bede
a/smeekt ?
O dan vertoont hare kracht zich in vollen
glans. Welke deugden volgen niet op haar spoor?
-ocr page 622-
634
Welke bekoringen jaagt zij niet op de vlucht? Welke
zonden, welke misdaden, welke driften weerstaan aan
hare slagen ? Zij verspreidt de begoocheling der harts-
tochten, zij verstompt de pijlen der wulpschheid, zij
verzacht de gestrengheid der boetvaardigheid. Dwaalt
het verstand af, zij voert het terug; is het hart op
het punt te bezwijken, zij ondersteunt het; verblindt
de eigenliefde, zij rukt haar den blinddoek af. Geen
struikelsteen op den weg der volmaaktheid dien zij
niet verwijdert, geen valstrik dien zij niet ontdekt,
geen afgrond dien zij niet vervult. Voor de oogen
van eene ziel van gebed spreidt de misdaad slechts
krachtelooze begoochelingen ten toon; hare hand
breekt den vergiftigden beker en laat het vergif
ontsnappen; onder hare schreden voelt zij steeds vaster
grond; en de wereld, die voor ieder ander slechts eene
aanhoudende bekoring en eene oorzaak is tot voort-
durenden val, wordt voor haar een tempel van vrede
en een veld van overwinning en zegepraal."
Verheugt u dan, gij vooral, Godgewijde zielen, en
om die reden meer door God bemind. Vraagt, o vraagt,
bidt, bidt! Als het gebed van den verloren zoon zoo
krachtvol is, hoe alvermogend zal dan,het gebed zijn
van het kind des huizes, tot wien de Vader gezegd
heeft: Al wat ik heb, is het uwe.
-ocr page 623-
635
5de HOODFSTXJK.
\'Kocdaniancd&n van ntX <%e>vad.
I.     God moest niet zonder onderscheid aan allen
de schatten zijner genade overgeven. Zijne goedheid
mocht Hem zijne wijsheid niet doen verloochenen.
Als meester zijner gaven, opent Hij zijne schatten
voor het gebed; doch zijne wijsheid eischt, dat het gebed
zich bij Hem aanbiede gelijk het schepsel dat zich
zijner behoeften bewust is en tevens weet dat wat het
vraagt, hem niet verschuldigd is;— het schepsel dat
van de eene zijde aangemoedigd wordt door de goedheid
van dengenen tot wien het zich richt, doch dat ook
gevoelt dat het uit zich zei ven niets kan terug geven,
niets dan zijn dankbaar hart!
II.     Doch vrees niet, gjj arme ziel, die bloost
over uwe fouten en armoede; de voorwaarden, door
de goddelijke wijsheid aan uw gebed gehecht, zijn,
dank aan de oneindige barmhartigheid van den besten
aller Vaders, zeer gemakkelijk, en liggen binnen
ieders bereik. God vraagt, om u te verhooren, slechts
datgene wat de menschen in hunne onderlinge be-
trekkingen vragen; en Hij vraagt nog minder, omdat
Hij meer goedheid heeft.
III.     Ons gebed moet, om verhoord te kunnen
worden, geschieden met aandacht,— met nederig-
heid,
— met volharding,— in naam van Jezus-Christus.
-ocr page 624-
636
I.
^tVii moeten met aandacht bidden.
De aandacht in het gebed bestaat hierin, dat onze
geest en ons hart doordrongen zijn
, of door de ge-
dachten en denkbeelden die wij door onze woorden
uitdrukken
, — of door de gedachte aan God tot ivien
loij spreken.
Deze voorwaarde van het gebed vraagt zelfs het
gewoon gezond verstand.
De joden schrijven op den muur hunner Synagoog:
Het gebed zonder aandacht is een lichaam zonder ziel;
en deze gedachte is juist. God wil niet alleen het
lichaam, Hij wil ook de ziel, en het is niet het
lichaam dat vraagt
, maar de ziel. Hoe durft gij,
vraagt de H. Cyprianus, verwachten, dat God naar
u luistere, als gij zelve niet luistert? — Hoe durft
gij verwachten, dat God aan u denke, als gij u
zelven vergeet?
De aandacht valt dikwijls moeielijk wegens de
onbestendigheid van onzen geest. Men zou hierin
kunnen voorzien:
1°. Door zich eenige oogenblikken te voren tot
het gebed te bereiden.
— Deze raad geeft de H. Geest:
Bereid uwe ziel alvorens te bidden. Door zich langzaam
naar de bidplaats te begeven; — indien dit in de kerk
is, godvruchtig gewijd water te nemen; zich bedaard
en zedig naar zijne plaats te begeven. — Door langzaam
het kruisteeken te maken, zich aldus als door een
luchtkring van vrede omringende; en door elk woord
met zekeren ernst uit te spreken.
-ocr page 625-
637
2°. Door zich geen te lange gebeden op te leggen.
Als regel is het beter, als men bidt, den tijd dien
men tot bet gebed wil besteden, te bepalen, dan
wel het getal gebeden, die men gedurende dezen tijd
wil bidden. Een overhaast, gerabbeld gebed kan
God niet aangenaam zijn. — Als men te zamen bidt,
of dat de gebeden door den Regel zijn voorgeschreven,
zooals bijv. het goddelijk Officie, is het goed van
tijd tot tijd een oogenblik te rusten, eene halve
seconde bijv., om zijn hart tot God te verheffen;
een blik op het tabernakel, op het kruisbeeld, op
een prentje in het boek zijn voldoende. — Het is
goed, eenige woorden der Getijden te bepalen , die
ons herinneren, ons hart tot God te verheffen, bijv.
het woord Deus, dat zoo dikwijls voorkomt, het Gloria
Patti
, het Deus in adjutorium, het Benedicamus
Domino
.....
3°. Door zich te doordringen van de beteekenis
der woorden, wanneer die bekend is.
Daarom zou
het zeer nuttig zijn, al3 men inde communauteiten
de voornaamste vormen en verzen, die het meest
in de Getijden voorkomen, en den algemeenen zin
der psalmen die men dagelijks bidt, uitlegde. Dit
werk zou niet te veel inspanning eischen en de
godsvrucht zeer bevorderen. — Door zich ten minste
te doordringen door eene der gedachten, die wij
later zullen opgeven bij de uitwerkselen van het gebed.
Gelukkig de zielen die hare gebeden niet opzeggen,
maar zeggen! — De ziel die bemint en hare liefde
wil betuigen, de ziel die behoeftig is en wil vragen,
de ziel die bedroefd is en troost zoekt, de ziel die
op hare beurt troosten wil, zegt geen gebed op;
en dan zelfs als zij hare gebeden van buiten kent
of deze gelezen worden, gevoelt zij dat zij bidt. —
-ocr page 626-
638
Niet de woorden maken het gebed, maar datgene
wat het hart in de woorden legt.
4°. Door kalm, doch ernstig de verstrooiingen te
verzetten,
die gedurende het gebed onzen geest van
God komen aftrekken. Deze kunnen volstrekt onvrij-
willig
zijn en geheel voortkomen uit de onbestendigheid
van onzen geest; zij kunnen vrijwillig zijn in hare
oorzaak en voortspruiten uit onze gewone uitgestort-
heid, uit onze groote bezorgdheid omtrent hetgeen
ons overkomt of wat wij te doen hebben, door het
gebrek aan onmiddelijke bereiding vóór het gebed;
welke ook derzelver oorzaak zij, moeten wij ze zachtjes
verwij deren, door ons meer te doordringen van den
zin der woorden die wij uitspreken, of indien het
gedurende het inwendig gebed is, door met eene zekere
wilskracht eenige akten of woorden te richten tot
God, die naar ons luistert. — Een gebed gedurende
hetwelk de bekoringen, die ons kwellen, worden
verdreven, en zoo dikwijls verdreven worden als zij
terugkeeren, kan een moeielijk gebed en een gebed
zonder troost zijn; doch het is daarom geen gebed
zonder verdiensten.
II.
fyViy moeten •met oofanoedicfcneid bidden.
Deze voorwaarde ligt zoodanig opgesloten in de
natuur van een biddend wezen, dat het nutteloos
schijnt, daarop te drukken. Immers het is niet
moeielijk, zich klein en gering te gevoelen, als men
denkt aan hetgeen men bij God komt doen.
-ocr page 627-
739
Men komt iets vragen; men is dus bedelaar.
Men komt zijne vergiffenis afsmeeken; men is dus
zondaar.
Men komt de genezing vragen van ziel of lichaam;
men is dus ziek.
Men komt bedanken; men is dus schuldenaar.
Men komt aanbidden; men is dus een tvezen,
oneindig beneden dengenen dien men aanbidt, een
wezen dat Hem alles verschuldigd is, dat Hij kan
verpletteren zonder het minste onrecht.
Deze ootmoedigheid moet in den grond des harten
liggen en de gedachten en woorden van het gebed
inboezemen. De gelijkenis van den Fariseër en den
Tollenaar geeft ons de duidelijkste les. Zij moet zich
ook kenmerken door de uitwendige houding van
dengenen die bidt.
Er bestaat zeker geen bepaald voorschrift voor de
houding in het gebed, behalve wanneer deze in openbare
gebeden wordt voorgeschreven; doch geknield bidden
drukt het beste de gevoelens van ootmoed uit, die
ons hart moeten vervullen; geknield vraagt men
vergeving, geknield smeekt men om ontferming. —
Ter aarde gebogen drukt nog beter de vernedering uit.
De staande houding drukt eerbied uit. — De zittende
houding is meer huiselijk.—Men moet ziek of gedwongen
zijn het bed te houden, om in liggende houding te
bidden; doch het is altijd op het hart dat God ziet,
want het is het hart, dat waarde aan het gebed geeft.
Dit gevoel onzer armoede, onzer zwakheid, onzer
ondankbaarheid, van al het afschuwelijke dat de zonde
in onze ziel heeft gebracht, zet ons bijzonder aan
om onzen toevlucht te nemen tot de Heiligen en bovenal
tot de H. Maagd Maria, opdat zij onze gebeden aan
God zouden aanbieden.
Zij zyn de vrienden van God,
-ocr page 628-
G40
zij hebben Hem gediend, Hem geeërd; en God die
zonder de minste onbillijkheid ons gebed kan ver-
stooten, kan niet anders dan naar hen luisteren, om
zjjne liefde voor hen, en om hunne verdiensten, met
die van Jezus-Christus vereenigd. — Zij zijn goed,
zij zijn barmhartig, zij hebben ijver voor Gods glorie;
en om ons te helpen, onze ziel te redden, zullen zij
ons genaden van bekeering en volharding verwerven.
Hoe ootmoediger wij zijn , hoe meer wij ons zelren
wantrouwen, hoe meer wij behoefte gevoelen van
de Heiligen te bidden bij God voor ons te smeeken
en onze middelaars te zijn.
III.
Wij
moeten met vett-touwen bidden.
Het vertrouwen is de vaste overtuiging, dat God,
die oneindig goed is, ons de genaden zal toestaan die
wij Hem zullen vragen.
Dit gevoel maakt den sterksten
indruk op het Hart van God; dit gevoel vraagt Jezus-
Christus van al degenen in wier belang Hij een
mirakel doet; want hec geloof in zijne Godheid
veronderstelt het vertrouwen in zijne almacht.
Het vertrouwen is het gevoel van het beminnend kind
ten opzichte zijns vaders, en God wordt gaarne als vader
bemind. In het H. Evangelie leert Hij ons, Hem Vader
te noemen; en op eene andere plaats zegt Hij: Kan
eene moeder haar kind vergeten? en zoo zij het vergat,
ik nochtans zal u niet vergeten
(Is. XL1X. 15).
Het vertrouwen is het gevoel dat altijd doel treft.
-ocr page 629-
C41
De onverschilligste voelt zich getrokken tot dengene
die hem vertrouwen bewijst; de heleedigde zelfs
vergeet, door het vertrouwen, de beleediging hem
aangedaan. Wanneer men tot iemand zegt, Ik heb
niemand dan u op deze wereld,
dan hangt men op
volstrekte wijze van Hem af, dan verplicht men
hem ons te helpen, of wel men verplicht hem zich
als een boosaardig mensch te gedragen.
Wij moeten hier nochtans bijvoegen, dat dit ver-
trouwen op God omtrent de kracht onzer gebeden
niet zoo ver moet gaan, dat wij met de zekerheid van
geloof
vermeenen, dat wij noodzakelijk deze of gene
bijzondere genade, die wij afsmeeken, zullen ver-
krijgen , omdat wij zonder eene bijzondere openbaring
niet kunnen weten, of al de vereischten van het gebed
vervuld zijn, en of de gunst, die wij vragen, wer-
kelijk dienstig is tot onze zaligheid. Het vertrouwen,
dat tot een goed gebed vereischt wordt, is de over-
tuiging
, dat ons gebed stellig verhoord zal worden, als
wij eene wezenlijk goede zaak vragen en die vragen
gelijk het behoort.
IV.
fyVij \\noeXz\\i endden meX voifaaidiny.
De volharding is een gevolg van het vertrouwen.
Als ik zeker ben, dat ik verhoord zal worden, zet
ik mijn gebed voort, dan zelfs als ik mij verbeeld,
vergeten of verstooten te worden.— Als ik bemin,
als ik geloof, als ik vertrouw, dan volhard ik, dan
41
-ocr page 630-
642
wacht ik af.— Word ik moede, houd ik op te bidden,
dan bemin ik niet meer, dan geloof ik niet meer,
dan heb ik geen vertrouwen meer.
Indien ik in God, in zijne macht, in zijne wijsheid,
in zijne liefde vertrouw, dan geloof ik dat God goede
en billijke redenen heeft, als Hij mij nog niet verhoort;
wellicht bedroeft het mij, doch ik mor of klaag niet
en ik laat het gebed niet achter.— Ik heb bet recht
niet aan God rekenschap te vragen, doch ik geloof
de redenen, die Hij heeft, te begrijpen: Hij wil mijne
liefde en inijn vertrouwen op de proef stellen; Hij
wil mij de genade, die ik vraag, doen waardeeren;
wat ik vraag,, zou mij wellicht schadelijk zijn; God
weigert ons niet wat ons dienstig is, doch Hij geeft
het in zijn uur.
Herinner u die plaats van het Evangelie, waar
Jezus spreekt van dengene die des nachts drie brooden
aan zijn vriend komt vragen, die reeds ter ruste was
gegaan; deze weigert op te staan; de andere klopt
en blijft kloppen, hij houdt aan, hij vraagt; en zijn
vriend staat ten laatste op, om een einde aan zijne
lastigheid te maken, en geeft hem brood. Die vriend
is God. Vraagt, zegt Jezus-Christus, en u zal gegeven
worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal
geopend worden. Want al wie vraagt, verkrijgt; en
wie zoekt, vindt; en hem die klopt, zal worden ge-
opend
(LucaeXI.9,10).
Herinner u nog die zoo treffende bladzijde der
Chananeesche vrouw.
Zij vraagt, zij smeekt; Jezus
antwoordt niets. Zjj vraagt nog eens. Jezus verstoot
haar: Ik ben slechts tot de verloren schapen van hei
huis van Israël gezonden.
Zij roept nog met meer
vertrouwen en liefde: Heer, help mij! Eene nieuwe
nog pijnlijker, nog vernederender weigering dan de
-ocr page 631-
G43
eerste: Het is niet goed, het brood der kinderen te
nemen en het voor de honden te teerpen !
Eene nieuwe
akte van liefde en eene nog nederiger smeekbede,
een nog grooter vertrouwen: Het is icaar, Heer, icant
de hondjes eten de kruimels, die van de tafel hunner
meesters vallen.
— Nu is Jezus overwonnen. Hij opent
zijn Hart: O vrouw, groot is uw geloof; u geschiede
gelijk gij wilt
(Matth. XV. 22 en volg.). Ziedaar het
gedrag dat wij te houden hebben. Houden wij nooit
op met God te bidden, nooit, nooit!
V.
\'OVij moeten vidd&n itv den naam van
Deze voorwaarde wordt door Jezus-Christus zelf
opgelegd: Al wat gij den Vader in mijnen naam zult
gevraagd hebben. ik zal het volbrengen;
en dit is de
hechtste steun van ons vertrouwen.
In naam van Jezus-Christus bidden is met Hem
en door Hem bidden.
1°. Ons gebed is, om zoo te zeggen, het onze
niet meer; Jezus schijnt ons te zeggen: Ik zie uwe
behoeften en uwe begeerten, arme ziel; laat mij be-
gaan, blijf getrouw met mij vereenigd; ik weet, hoe
men moet vragen, en ik zal voor u vragen.— En
Hij bidt in ons en voor ons, zijn geest zucht onop-
houdelijk ten omen gunste;
en moet Jezus niet altijd\'
verhoord worden?
-ocr page 632-
644
2°. Ons gebed is geen gebed zonder waarde meer.
Wij komen niet met ledige handen tot God; als
loon der genade, die wij Hem vragen, bieden wij
Hem de verdiensten van zijnen goddelijken Zoon
Jezus-Christus, zijn dood, zijn lijden, want dat alles
behoort ons; God kan dit offer niet weigeren en bij
gevolg onze gebeden niet versmaden; zijne liefde
voor Jezus-Christus en zijne rechtvaardigheid gedoogcn
dit niet; want wij geven Hem meer, oneindig meer
dan wat wij vragen.
De H. Kerk begrijpt deze altijd werkdadige
macht van het gebed in den naam van Jezus gedaan ;
nooit richt zij een gebed tot God zonder te steunen
op de verdiensten van Jezus-Christus. Zij sluit hare
gebeden door de woorden: Per Donrinurn nostrum
Jesutn Christam
: Ik vraag U in den naam en door
de verdiensten van Jezus-Christus. Somtijds roept zij
de voorspraak in der H. Maagd Maria en der Heiligen;
zij weet dat Maria hare gebeden met de onze vereenigen
zal; zij weet dat Maria machtig is in den hemel;
maar het is altijd op de verdiensten, op de macht,
op de alvermogende bemiddeling van Jezus-Christus,
dat zij hare hoop en de kracht harer gebeden steunt.
Bidden wij dan in, met, door Jezus-Christus. Ver-
eenigen wij elk onzer gebeden met het zijne; Hij zal
voor ons, in ons, met ons bidden. Hij zal voor ons
bidden, omdat Hij onze Middelaar is; Hij zal in ons
bidden, omdat Hij ons Hoofd is; Hij zal met ons
bidden, omdat Hij onze Opperpriester is.— Elk gebed
in den naam van Jezus-Christus gedaan is, volgeus
den H. Augustinus, een soort van schuldbrief, onder-
teekend met het bloed van Jezus-Christus, dien God,
zijn Vader, niet weigeren kan.
-ocr page 633-
645
S<ie HOOFDSTUK.
fylitw&inïeXcn van %\\zX §&vcd.
Om zelfs maar in het algemeen de uitwerkselen van
het gebed
aan te toonen, zou men de ontelbare blad-
zijden moeten overschrijven, welke de Heiligen hebben
gewijd aan deze genade aller genaden, gelijk zij die
allen beschouwen.
r.
Ota
Door het gebed, zeggen de Heiligen, wordt de
macht van God aan den mensch verleend; de uit-
werkselen van het gebed zijn de uitwerkselen van
Gods macht.
Door het gebed wordt de zwakke, de nedergedrukte
ziel opgebeurd, vertroost, versterkt; zij put nieuwe
kracht om te strijden en zich niet te laten overwinnen.
Door het gebed wordt de geest opgewekt; de
moed keert weder; de kracht wordt vernieuwd.
Door het gebed behoudt het zuiver hart zijne
reinheid; het schuldige hart leert blozen, berouw
gevoelen, zijne vlekken uitwisschen.
-ocr page 634-
046
Door het gebed vestigt de rnensch zijn steunpunt
in God zelf, en kan allen weerstand uittarten.
Door het gebed dwingt de mensch, dat zwakke
en brooze wezen, den Hemel om zijne zaak te
verdedigen; hij verdwijnt en stelt God in zijue plaats,
God die zijne beden en verlangens moet verwezenlijken.
Door het gebed keert de mensch den goddelijken
toorn af en bevredigt zijne rechtvaardigheid; hij
behoedt de wereld voor de verdelging; hij sluit de
hel; hij opent den hemel....
II.
e&ij&ondzte. e)&\\Xiwiik\'i>itcw vcw tiet êe-Gec*.
10. Het gebed vereert God.— Het gebed is eene
oefening van godsvrucht, in de H. Schriftuur verge-
leken bij den wierook. Dat mijn gebed tot U opstijge,
zegt de Profeet, als een wierook. Als wij bidden,
getuigen wij onze afhankelijkheid van God.— Wij
erkennen Hem voor den Gever aller gaven, wij stellen
in Hem alleen geheel ons vertrouwen,— wij beschouwen
Hem als onze eenigste toevlucht, onze eonigste steun,
de eenige bron van ons behoud en zaligheid.
2°. Het gebed vertroost.Is iemand uwer droevig,
zegt de H. Jacobus, dat hij bidde (Ep. V.13). Het
gebed is de vereeniging met Jezus, met Jezus ter
dood bedroefd in den hof van Olijven, met Jezus
die verraden, verlaten, bespot, gegeeseld, gekruisigd
werd.— Het gebed is vooral Jezus die ons troost,
.lezus die de tranen droogt, Jezus die met ons weent,
Jezus die ons ten Hemel wijst....
-ocr page 635-
647
3*. Het gebed verlicht.— Het verspreidt de duis-
ternissen van den geest en geeft ons die kalmte en
wijsheid, die onze ondernemingen onfeilbaar doen
gelukken. Heer, zegde de Profeet, doe mij den weg
kennen, dien ik moet bewandelen.
Geheel het geheim
des levens ligt in dit gebed, zegt Mgr Landriot:
zijn weg kennen is weten wat men hier beneden moet
geloovcn, wat men moet hopen en betrachten, wat
men moet doen, opdat dit leven werkelijk het voor-
portaal des hemels zij. Ziedaar wel de mensch en
zijn geheele leven. Maar God alleen kan aldus het
leven verlichten en het doordringen door die levendige
klaarheid, die den waren weg aantoont, omdat God
het zuivere licht is, dat niets kan verduisteren.
Bidden is God naderen, is zijn licht ontvangen, is
in zijne stralen wandelen.
4°. Het gebed heeft eene bewonderenswaardige
v ruchtbaarheid.
»Ieder woord van mijn gebed langzaam en godvruchtig
uitgesproken,
vooral wanneer het een gebed der H. Kerk
is, is een straal waarmede ik de uitwendige glorie van
Godvermeerder, — en de engelen zien in den Hemel
God als door eene verrukkelijker schoonheid omgeven.
Ieder woord van mijn gebed, langzaam en godvruchtig
uitgesproken,
is eene eerboete waardoor ik eene gods-
lastering herstel.
Ieder woord van mijn gebed houdt eene straf des
hemels terug, door zich tusschen Gods rechtvaardigheid
en den zondaar te plaatsen.
Ieder icoord trekt uit het Hart van Jezus eene bijzondere
genade af over de ziel eener zieltogende of over eene ziel,
die op het punt staat eene doodzonde te bedrijven.
Ieder woord verzacht het lijden eener ziel in het
vagevuur.
-ocr page 636-
648
Ieder woord doet het Hart der H. Maagd Maria
met nieuwe vreugde trillen; want zij verheugt zich
altijd, wanneer Zij haren Zoon geloofd, geëerd, bemind,
verheerlijkt ziet.
Ieder woord van mijn gebed, langzaam en godvruchtig
uitgesproken,
is als een stalen schakel, dien ik rond
mijne ziel vlecht, aldus een schild vormende dat haar
omringt en behoedt, niet tegen de slagen en bekoringen,
maar tegen de wonden, die haar zouden verzwakken
en doen sterven.
Daarom gevoel ik mij daarna versterkt, en ga ik
zonder vrees dien strijd te gemoet, dien ik alle uren
te leveren heb tegen de traagheid, den hoogmoed, de
begeerlijkheid, de zinnelijkheid, de baatzucht, het
tegenspreken.
Ieder woord van mijn gebed, langzaam en godvruchtig
uitgesproken,
is ook een beschermende schakel, waar-
mede ik de ziel kan omringen van degenen die ik
lief heb.
O welk eene vreugde, te mogen denken dat, terwijl
ik bid, ieder woord een schild gaat vormen rond mijn
vader, mijne moeder, mijne vrienden, wier bekoringen
en beproevingen daardoor minder wreedelijk zullen
gevoeld worden!
Ieder woord, ,-s een druppel balsem, die ik laat
vallen op een lijdend hart, op een hart dat ik misschien
gewond heb en niet rechtstreeks vergeving durf vragen.
Hoe kalm en rustig durf ik hem glimlachend onder
de oogen treden; ik heb immers de wonde, die ik
geslagen had, weder genezen.
Ieder woord van mijn gebed is als eene gloeiende
en weldadige vonk, die zoetjes het hart doordringt van
dengene met wien ik eene zaak te bespreken heb.
Daarna kan ik gerust tot hem naderen ; onder den
-ocr page 637-
649
goddelyken invloed, die hem buiten zijn weten door-
dringt, zal hij rechtvaardig, goedhartig, toegevend zijn.
Ieder woord van mijn gebed, langzaam en god-
vruchtig uitgesproken, is een stuk geld, dat niijn
engelbewaarder bij God brengt ter voldoening mijner
talrijke zonden; en hoe langer ik bid, hoe godvruchtiger,
hoe vuriger ik bid, hoe meer dit mijne schuld bij
God afkort.... En na mijnen dood zal ik ze alle
bij God zien, al die woorden van mijn gebed, als
zoovele schitterende paarlen, die mijne onsterfelijke
kroon zullen vormen.
Ieder woord van mijn gebed, langzaam en god-
vruchtig uitgesproken, is als een geheimzinnig weefsel,
dat, ik weet niet hoe, doch ik weet het met zekerheid,
datgene wat gisteren in mijn werk verkeerd was,
gaat herstellen, — dat die uren bij elkander gaat
brengen die ik door een schuldig tijdverlies gescheiden
had, — dat die twee harten gaat hereenigen die ik door
een onvoorzichtig woord van elkander vervreemd had.
Ieder woord van mijn gebed, langzaam en god-
vruchtig uitgesproken, is eene uitboezeming van liefde,
van hoop, van vreugde, van angst die ik ten hemel
richt, waarop een ander woord, een woord uwer
liefde, o mijn God, zal antwoorden.
O gij, die uw hart getroffen gevoelt, wanneer
gij een ziek of beangstigd kind het woord moeder
hoort uitroepen , begrijpt gij dan niet, wat er omgaat
in het hart van uwen hemelschen Vader, als eene
bedroefde en liefdevolle ziel Hem toeroept Mijn God!
5°. Het gebed maakt ons gelukkig. Wij zouden
hier de Heiligen moeten laten spreken. Welke zalving
bevatten die bladzijden, die zij geschreven hebben
over die innige vereeniging, die het gebed tusschen
God en hunne ziel gevestigd had! Het is het kind
-ocr page 638-
650
met zijne moeder, de arme, doch beminnende en
dankbare vriend met zijnen rijken en machtigen vriend,
die hem met weldaden overlaadt, die nimmer moede
wordt te geven, terwijl de arme nooit moede wordt
te danken. — Het is de innigste, de vruchtbaarste,
de nauwste vereenigiug, die tusschen twee zielen bestaan
kan. — Het is het vergeten der aarde, der wereld,
des lichaams, der smart, het vergeten van al wat
menschelijk is. — Het is de ontrukking aan al wat
aardsch is. — Het is het zien van God, het gevoelen
van God, de vrede van God, het genieten van God.
Wij voegen hier niets meer bij. Het geluk van het
gebed laat zich aantoonen, doch niet verhalen. Het
wordt gevoeld door die zielen die zich als in het gebed
hervormd hebben, die geheel gebed zijn. Gelukkig
zij! In de kloosters zijn het geene zeldzaamheden;
doch door hoeveel beproevingen zijn zij geleid, alvorens
zoover te komen!
7<Je HOOFDSTUK.
I.
Dit is het verhevenate aller gebeden, de zon der
geestelijke oefeningen
, gelijk de Heiligen dit noemen.
Het heiligdom waar de heilige mis wordt opgedragen,
is het vereenigingspunt van al de zielen, die God
komen loven, danken , aanbidden, om ontferming en
vergiffenis smeeken.
-ocr page 639-
051
Het altaar is de plaats, waarop de engelen die
smeekschriften, die dankbetuiging, die hulde neder-
leggen. — Het uur der H. Mis is het uur waarop Jezus
nederdaalt, al die geschriften in handen neemt, met
zijn bloed onderteekent en aan zijnen hemelschen
Vader aanbiedt.
Het bijwonen der heilige Mis is het grootste
geluk des levens. Daar bidt Jezus; Hij vernedert
zich voor zijnen Vader, Hij aanbidt Hem; en wij,
met deze vernedering en aanbidding vereenigd,
verschaffen aan God meer eer dan Hij in den Hemel
ontvangt door al de engelen en heiligen te zamen;
want deze zijn slechts schepselen en bijgevolg is
hunne hulde begrensd, terwijl in de H. Mis het
Jezus-Christus is, die zich vernedert, Jezus, wiens
verdiensten oneindige waarde hebben. O hoe zwak
en ellendig ik ook moge zijn, ben ik toch verzekerd,
dat ik gedurende de H. Mis de glorie van God
bevorder. Daar bidt Jezus; en zijn gebed voldoet
de rechtvaardigheid zijns Vaders, door onze zonden
vergramd; en wij, met dit zoenoffer vereenigd, geven
aan God door eene enkele H. Mis meer voldoening
dan al de martelaren door hun bloed en al de
boetvaardigen door hunne gestrengheden. — Na eene
wel gehoorde Mis mag men gerust de H. Absolutie
aan den priester gaan vragen; de H. Mis heeft ons
tot de vergiffenis bereid.
De H. Mis wischt onze zonden uit, niet gelijk
het doopsel en de Sacrameuteele absolutie, die
onmiddelijk aan wel bereide harten de genade terug-
geven , doch door ons werkelijke genade te verkrijgen,
die ons bereiden tot een heilig gebruik der middelen
van verzoening, ons door Gods barmhartigheid aan-
geboden. Dit deed eene ziel, die over hare zonden
-ocr page 640-
652
beangst was, deze woorden zeggen: Mijn God, heb
geduld tot morgen; als ik de H. Mis zal gehoord
hebben, zal ik niet meer vreezen, dat gij mij in uwe
gerechtigheid, zult treffen.
Daar bidt Jezus, en zijn gebed dankt God voor
al het goede, voor al de weldaden aan de wereld
bewezen; wij vereenigen ons met die dankzegging,
en zijn zoo gelukkig, aan God een offer te kunnen
geven, dat oneindiglijk de waarde overtreft van al
wat Hij ons gegeven heeft en nog zou kunnen geven.
Na eene wel gehoorde Mis mag de ziel zeggen: Ik
heb God alles afbetaald.
En zij gevoelt zich gelukkig,
God te hebben kunnen danken; doch daar zij nog
elk oogenblik ontvangt, tracht zij ook voortdurend
te danken en zoekt zooveel mogelijk de H. Mis
bij te wonen
Daar bidt Jezus , en zijn gebed wordt altijd verhoord.
Jezus beveelt onze belangen aan zijnen Vader; Hij
maakt zich onzen Middelaar; wij moeten ons slechts
met Hem vereenigen, Hem al onze begeerten en
verlangens, hoe groot zij ook zijn, toevertrouwen,
en.... in vrede afwachten. O indien wij wisten, dat
de Heilige Maagd hare gebeden met de onze vereenigt,
zouden wij dan de minste ongerustheid omtrent de
verhooriug onzer gebeden gevoelen? zouden wij ons
niet verzekerd houden, dat wij zouden verhoord
worden op dien tijd, dat het nuttigst is voor onze
ziel? — Gedurende de H. Mis is het niet alleen Maria
die bidt en voor ons ten beste spreekt, maar Jezus.
Het gebed dat wij gedurende de H. Mis doen, is
geen louter menschelijk gebed; het is geheel door-
drongen, geheel vervuld met de heiligheid van Jezus;
het wordt een goddelijk gebed; want het is een en
hetzelfde gebed met dat van Jezus, den Zoon Gods.
-ocr page 641-
653
O zalig Misoffer, roept de H. Leonardus van Porto
Mauritio uit, o zalig Misoffer, bron van zooveel heil!
hoe zonden wij niet vurig verlangen dagelijks daarbij
tegenwoordig te zijn!— Als ik niet meer weet, hoe
eene bedroefde ziel te troosten, zeg ik haar: Ga naar
de H. Mis.
II.
De Kruisweg is het gebed, waaraan de meeste Aflaten
gehecht zijn, en dat ons tevens het levendigste al de
liefde en het lijden van het Hart van Jezus doet gevoelen.
De Kruisweg is het gebed dat ons het beste kan
troosten, dat ons het beste leert de ondankbaarheid,
de vergetelheid, de onrechtvaardigheid der menschen
te verdragen; daarom wordt dit gebed zoo bemind
door degenen die lijden, wier hart door droefheid
verscheurd wordt.
De Kruisweg is het krachtigste gebed om de zondaars
op het pad der deugd terug te brengen, de lauwe
zielen op te wekken en aan te vuren, — de volmaakte
tot de heiligheid te brengen. Uit de wonden van
Jezus stroomt onophoudelijk eene kracht, die zich
verspreidt over degenen, die ze met de meeste gods-
vrucht vereeren. — De oefening van den Kruisweg,
zegt de Gel. Leonardus a P. M., kan eene geheele
gemeente of parochie heilig maken.
De Kruisweg is een treffend beeld van ons leven.
Wij allen gaan naar een meer of minder verwijderd
-ocr page 642-
654
Calvarië. Bij de eerste Statie worden wij ter dood
veroordeeld ; bij de laatste worden wij in het graf
gelegd. Tusschen die beide uitersten, hoeveel lijden,
hoeveel beproeving, hoeveel strijd, helaas! hoe menige
val! Dit zijn de tusschenstatiën van onzen pelgrimstocht.
De verschillende Statiën van onzen Verlosser leeren
ons, hoe wij ons in de onze behooreu te gedragen,
hoe wij moeten verdragen, gehoorzamen, opstaan, als
wij vallen, zwijgen, als wij gehoond worden. Zijn
stilzwijgen spreekt tot ons, zijne smarten verteederen
ons, zijn geduld bedaart ons, zijne liefde overwint
ons. De religieuze zal, als zij slechts wil, bij elke
Statie lessen en aanmoediging vinden voor eiken
toestand harer ziel. Gelukkig de zielen, die gaarne
den Kruisweg volgen.
III.
Dit gebed is eene aaneenschakeling van oefeningen
van lof, van vertrouwen, van liefde, eene aanéén-
schakeling van verzuchtingen tot Maria gericht, tot
Maria, die glorierijke Moeder van God, die ons aller
Moeder is, en door God gesteld is tot toevlucht der
zondaars, tot bijzondere beschermster der religieuzen,
tot patrones van een zaligen dood.
Het Rozenhoedje is het gebed boven alle gebeden
bemind door alle religieuzen. Zij gevoelen als door
een goddelijk instinkt, dat dit gebed, dat zich zoo
gemakkelijk laat bidden in alle tijden, in alle om-
-ocr page 643-
655
standigheden, in eiken toestand, — dat gebed dat men
kan verlengen, verkorten, afbreken, — dat altijd binnen
haar bereik ligt, om al de minuten te vullen tusschen
de verandering der werkzaamheden, of der plaatsen,
zij gevoelen dat dit gebed haar schild, haar toevlucht,
haar geluk uitmaakt. Daarom is er geen enkele reli-
gieuze, die niet dagelijks haar rozenhoedje bidt; vele
zelfs bidden dagelijks een rozenkrans.
De rozenkrans herinnert door deszelfs uitwendigen
vorm aan dien onzichtbaren keten, die ons aan Maria
en door Maria aan Jezns hecht; de religieuze draagt
haren Rozenkrans steeds zichtbaar voor aller oogen ;
zij wil hem zien, hem toouen aan iedereen; zij wil,
dat de geheele wereld wete, dat zij Maria toebehoort.
Wij behoeven aan de religieuze geene liefde voor
haren Rozenkrans in te boezemen; zij bemint dien,
zooals wij reeds zegden, meer dan elk ander mondgebed;
haar Rozenkrans en haar kruisbeeld vergezellen haar
altijd; zij wil die bij zich hebben des nachts, zij wil
die bij zich hebben op haar sterfbed, zjj wil dien mede
nemen in haar graf.
IV.
Jfot £&&o£& aan faaX It&itia Sa&iavn&nl.
Is het noodig de religieuzen het bezoek aan het
II. Sacrament
aan te bevelen ?
Zjjn ze dit dagelijksch bezoek niet verschuldigd
aan Jezus, die voor haar alles is, haar Bruidegom,
haar Vader, haar Broeder, haar Vriend, haar Mid-
delaar bij God?
-ocr page 644-
6o(5
Tot wien zouden zij gaan in hare moeielijkheden,
iu haar lijden, haar gewetensangst, in den kommer
door hare bediening veroorzaakt, in de zielsanizsten
die zoo dikwijls haar leven komen bestormen? Tot
wien zouden zij gaan dan tot Jezus? Wien kunnen
zij haren nood klagen zooals aan Jezus? Wie kan
haar troosten, raden, verlichten, geleiden, versterken,
beminnen als Hij ?
I. Het H. Sacrament is zeker voor alle geloovigen,
doch bijzonder voor de religieuzen de bron van alle
goed, van allen troost, van alle hoop!
Het H. Sacrament is Jezus met ons, bij ons, voor
ons levende; Jezus even machtig, even goed, even
barmhartig als in de dagen van zijn sterfelijk leven.
De Apostelen, de H. Maagd Maria zelfs hadden
niets meer dan wij. Maria zag, zij bezat haren Jezus
op eene onuitsprekelijke wijze; doch dezelfde Jezus
die hare vreugde uitmaakte, is ook de onze. Vragen
wij Maria, dat zij ons, gelijk eenige bevoorrechte
zielen, geheel doordringe door het Heilig Sacrament
van liefde. Wanneer men, zegde eene dezer, Jezus
waarlijk bij zich heeft, Jezus wien men alles kan
toevertrouwen, alles vragen, dan kosten de deugd.
de moeielijkste oefeningen, de hartverscheurendste
opofferingen ons niets meer. Jezus is voor het hart
een deelnemende Vriend, voor de ziel een Bruidegom,
die zich met alles belast; het is God in ons levende,
in ons werkende, alles voor ons doende.
Wij schrijven hier het gebed van den H. Thomas
van Aquinea
over, zoo vol kracht en zalving.
O Gij die mij zoo teeder bemint, Jezus hier
waarachtig tegenwoordig, verborgen God, hoor mijn
smeeken.
Dat uw wil de mijne, mijne vurigste begeerte,
-ocr page 645-
657
mijne liefde zij! Geef mij de genade, dien te zoeken
te vinden en te vervullen. Toon mij uwe paden,
geleid inij op uwe wegen. Gij hebt uwe plannen
met mij, deel ze mij mede en geef mij de genade
die te volgen tot mijn jongsten snik. Geef dat ik,
onverschillig voor alles wat voorbij gaat, slechts U,
U alleen zoekende, alles beminne wat U toebehoort,
doch U vooral, o mijn God! Maak mij elke vreugde
bitter buiten U, elke begeerte onmogelijk buiten U.
elk werk voor U zoet, elke rust buiten Ü ondragelijk.
Dat ieder oogenblik mijne ziel hare vlucht tot U,
neme; dat mijn leven slechts ééne akte van liefde
zij! Doe mij gevoelen, dat ieder werk dat U niet
vereert, een dood werk is. Dat mijne godsvrucht
geene gewoonte, maar een gedurig streven mijns
harten zij!
O Jezus, mijne zoetheid en mijn leven, geef dat
mijne nederigheid geene geveinsdheid, mijne vreugde
geene uitgestortheid, mijne droefheid geene moede-
loosheid, mijne gestrengheid geene hardvochtigheid
zij! Geef dat ik spreke zonder omwegen, vreeze zonder
wanhoop, hope zonder vermetelheid, leve zonder
smet, berispe zonder drift, beminne zondervalschen
schijn, stichte zonder praal vertoon, gehoorzame zonder
tegenspraak, lijde zonder morren.
O Opperste Goedheid, o Jezus, ik vraag U een
hart dat zoodanig door U vervuld zij, dat geen zicht
noch gehoor het van U aftrekke; een getrouw en edel
hart dat nooit wankele, zich nooit verlage; een
onoverwinbaar hart, altijd gereed na eiken storm den
strijd te hervatten; een hart dat, altijd vrij, zich
nooit late verleiden, zich nooit verslave; een recht-
zinnig hart, dat nooit kromme wegen bewandele.
En mijn geest, o Heer, dat mijn geest U nimmer
42
-ocr page 646-
65S
niiskenne, u met vurigheid zoeke, en U, de Opperste
Wijsheid vinde; dat zijn onderhoud U niet mishage;
dat hij in kalmte en vertrouwen uw antwoord afwachte
en beruste op uw woord! Moge de boetvaardigheid mij
de doornen uwer kroon doen gevoelen! Moge uwe
genade hare gaven uitstorten op den weg van mijn
ballingschap! Moge de glorie mij in het vaderland
met uwe vreugde overstroomen. Amen.
II. Het H. Sacrament doet ons levendiger de
liefde van het H. Hart van Jezus en den invloed,
welke deze godsvrucht op het leven der religieuze
heeft, gevoelen.
Het is vooral in de tegenwoordigheid van Jezus,
dat men de kracht gevoelt der beloften gedaan aan
de zielen, die Jezus Heilig Hart zijn toegewijd.
Beloften gedurende het leven, die genade verzekeren
voor de groote zaak der zaligheid en zelfs voor het
welslagen der tijdelijke ondernemingen, — beloften
van vrede, van vreugde, van kracht, van troost,—
genaden van berouw en vergiffenis voor de zondaars, —
genaden van volmaaktheid en volharding voor de
godvruchtige zielen.
Beloften in het uur des doods. Jezus-Christus zegde
uitdrukkelijk, sprekende van de zielen aan zijn H. Hart
toegewijd: Ik zal haar een veilige toevlucht zijn, vooral
bij haren dood. Een toevlucht tegen den duivel,
die krachtige pogingen zal inspannen om de ziel
te verleiden en voor alle eeuwigheid in het verderf
te storten; — een toevlucht tegen de vrees voor den
dood en den angst voor de eeuwigheid, die het
offer van het leven edelmoedig aan God gebracht
zouden belemmeren, — een toevlucht tegen de ge-
strengheid van Gods oordeelen.
Beloften na den dood. Zij verzekeren ons den hemel.
-ocr page 647-
659
Zij die deze godsvrucht zullen beoefenen en verspreiden,
zegt Jezus-Christus nog tot de zalige Margaretha
Maria, sullen haar naam geschreven hebben in mijn
Hart. en hij zal er nooit uitgewischt worden.
Verlaat dus nooit het altaar waar Jezus-Christus
rust, zonder het H. Hart van dien goeden en aan-
biddelijken Zaligmaker te hebben aanbeden, geloofd,
gezegend, gedankt en als eenig voorwerp uwer liefde
te hebben verkozen.
V.
®e aa&cdcn Kot 3en 2t. So&zt.
De godsvrucht tot den H. Jozef volgt altijd de
godsvrucht der H. Maagd op den voet, gelijk deze
altijd de godsvrucht tot Jezus-Christus volgt.
Iedere religieuze gevoelt voor den H. Jozef een
bijzonder vertrouwen; zij begrijpt, en met goede
rede, dat hij, die Jezus en Maria beschermde en met
zooveel zorgvuldigheid voorzag in de behoeften der
H. Familie, ook haar zal beschermen en in hare
behoeften zal voorzien. Elke religieuze gemeente is
immers eene Heilige Familie.
Het beeld van dien Heilige heeft voor haar iets
zoo vaderlijks, zoo goed, zoo bemoedigend, dat zij
tot hem gaat als tot een hooggeachten vader, en
hem al hare behoeften, zelfs hare tijdelijke behoeften
durft bloot te leggen. Gij zult dus ook den voedstervader
van Jezus bidden, dien zoo liefdevollen beschermer
-ocr page 648-
660
der H. Maagd. Het grootste voordeel der godsvrucht
tot den H. Jozef, zegt de H. Thomas, is dat zij de
liefde voor Jezus en Maria in ons vermeerdert. Niemand
heeft hem meer bemind, niemand verlangt vuriger aller
harten aan hunne zoete heerschappij onderworpen
te zien. Zoodra eene ziel zich aan den H. Jozef
overgeeft, geleidt hij haar tot Jezus en Maria, en
boezemt haar dezelfde gevoelens in, waarmede hij
vervuld is.
VI.
Se 9TC.e3itaWfc.
Wij  zullen hier aantoonen:
1°.    De natuur der meditatie.
2n.    De noodzakelijkheid der meditatie.
3°.    De uitwerkselen der meditatie.
4°.    De wijze van te mediteeren.
5o.    Aanmerking omtrent de verschillende trappen
van het gebed.
A.
Natuur der Meditatie.
Door de meditatie of het inwendig gebed verstaat
men den vriendschappelijken, innigen omgang met God,
waarin de ziel zich met God onderhoudt om Hem
hare hulde te bewijzen
, — hare behoeften aan Hem
mede te deden
, — steeds beter te worden ter zijner eer.
-ocr page 649-
661
I. De meditatie is het innig verkeer met God.
Deze woorden toonen ons de grootheid, de verhevenheid
van het inwendig gebed. Dit gebed is het leven des
hemels.
In den hemel verkeeren de engelen en
heiligen vriendschappelijk met God, zij zien God, zij
beminnen God, zij worden niet moede Hem te zien,
te beminnen, Hem hunne liefde uit te drukken. Zij
zijn in een voortdurend gebed. Reeds op deze aarde
neemt de ziel deel in dit hemelsch leven, wanneer
zij het inwendig gebed doet. Het is dan of er niemand
meer in de wereld is dan God en zij, de ziel vergeet
dan ten minste voor eenige oogenblikken alle geschapen
wezens en God is voor haar genoeg. Zij leert het
hemelsch leven kennen. God, in zijne barmhartige
toegevendheid, is altijd gereed ons te ontvangen. Wij
behoeven slechts te zeggen: Mijn God, en reeds is
Hij daar en luistert naar ons. Hoe goed is God,
niet waar ? Hoe zouden wij ons bij Hem niet gelukkig
gevoelen! Hoe zouden wij, blozende over de gemak-
kelijkheid waarmede wij toegang tot Hem vinden,
ons niet haasten, ons door eene oprechte akte van
berouw ons van onze fouten te zuiveren!
Begrijpen wij toch wel van het begin af deze
woorden: het inwendig gebed is een innig vriendschap-
pelijk verkeer met God;
het is het kind dat tot zijn
Vader, de bruid die tot haren Bruidegom, de vriend die
tot zijnen Vriend, een bemind wezen uit liefde geschapen
tot den Schepper, die het boven alles lief heeft, spreekt:
innig vriendschappelijk verkeer, voegt de H. Theresia
er bij, ivaarbij de ziel zich met God alleen onderhoudt,
en niet moede wordt hare liefde te betuigen aan dengene
door wien zij weet dat zij op hare beurt bemind ivordt.
II. De meditatie heeft ten doel, God onze hulde
te bewijzen.
-ocr page 650-
662
Onze eerste plicht aan God verschuldigd is de aan-
bidding.
Is het niet billijk, wanneer wij God naderen,
Hem te groeten door al de titels, die Hij ons wel
heeft willen doen kennen? Hij is ons licht, onze
trooster, onze kracht, onze steun, onze beschermer,
ons voedsel, ons leven. Al zouden wij slechts deze
titels langzaam achter elkander herhalen, zou dit
eene zeer godvruchtige, heilige, nuttige oefening zijn.—
Dit is de meditatie.
De tweede plicht, die wij God schuldig zijn, is Hem te
loven.
Is het wederom niet billijk, God te loven, als wij
Hem naderen ? Hij is de opperste schoonheid, de opperste
wijsheid, de opperste heiligheid. Hij is de onuitputbare
barmhartigheid, de goedheid die zich nimmer verloo-
chent, Hij is onmeetbaar, Hij is alom tegenwoordig, Hij
ziet alles, Hij kent alles, Hij onthoudt alles; Hij is
eeuwig, oneindig , Hij bezit alle volmaaktheden. — Al
zouden wij achter elk dezer volmaaktheden slechts
deze woorden van het Gloria in Excelcis herhalen:
Wij loven U, wij zegenen U, wij verheerlijken U:
zou dit reeds eene zeer nuttige, zeer godvruchtige
oefening zijn. — Dit is de meditatie.
De derde plicht aan God verschuldigd is de dank-
baarheid.
Is het al wederom niet billijk, als wij
tot God naderen, Hem te bedanken? O werpen wij
een blik op ons geheele leven: genade van het H. Doopsel,
genade eener christelijke opvoeding, genade der eerste
fl. Communie, genade van behoeding, genade van
bekc.cring, van roeping,— genade voor den geest,
voor het hart, voor de ziel, voor het lichaam; genade
voor onze ouders, voor allen die ons dierbaar zijn,
al zouden wij niet anders doen dan, na het opsommen
dezer algemeene genaden waarbij ieder nog zoovele
bijzondere zal kunnen voegen, telkens herhalen t>lk
-ocr page 651-
663
dank U, mijn God," dan zou deze oefening zeer
godvruchtig, zeer nuttig en heilig zijn. Dit is de
meditatie.
De vierde plicht, dien wij aan God verschuldigd
zijn, is het offer van ons zelven. — Is het niet billijk,
als wij God naderen, ons te herinneren, dat wij door
onze geloften ons geheel aan Hem hebben opgedragen
om ons ter zijner beschikking te stellen, opdat Hjj
met ons doe wat Hem behaagt?
Hij is mijn Meester; — Hjj heeft dus het recht,
mij zooveel en zoolang te laten werken als Hij goed vindt.
Hij is mijn Geleider; — Hij heeft dus het recht,
mij te geleiden waar Hij wil.
Hij is mijn Bestuurder; — Hij heeft dus het recht,
van mij te eischen wat Hij zal willen.
Hij is mijn Vader; — Hij heeft dus het recht, mij
te geven en te weigeren wat Hij zal willen.
Ik ben zijne dienstmaagd, zijne bruid, zijne dochter,
zijne slavin, zijn slachtoffer. Ik behoor Hem geheel
toe. Al zouden wij na al deze titels slechts herhalen:
Heer, zie mij hier, tot alles bereid: dit zou zeker
eene zeer godvruchtige, nuttige oefening zijn. Dit
is de meditatie.
III. De meditatie heeft ten doel, God onze behoeften
te doen kennen.
— Welk een uitgestrekt veld van
behoeften vertoont zich voor onze oogen!
ü mijne arme ziel, gij knielt daar voor uwen zoo
rijken en machtigen God, — voor uwen zoo barm-
hartigen en goeden Vader, — voor uwen zoo wijzen en
bekwamen geneesheer, — voor uwen zoo verlichten,
zoo voorzichtigen raadsman,— vraag, o vraag dan toch.
Vraag voor u, — uwe gemeente, — voor uwe fami-
lie, — voor uwe Overste, — voor uwe zusters, — voor
degenen die u het dierbaarst zijn, — voor die u leed
-ocr page 652-
664
gedaan hebben, — vraag voor uwen biechtvader, —
voor de priesters, — voor de H. Kerk, —voor de arme
zondaars.
Bid God, datgene te herstellen wat uwe nalatigheid,
uwe onvoorzichtigheid gisteren in wanorde heeft ge-
bracht , — die zusters tot u terug te voeren, die uw
gebrek aan minzaamheid en ootmoed van u verwijderd
heeft, — u ter hulp te komen in die bediening, die
u zoo zwaar valt, — u een weinig kracht, moed en
gezondheid te geven, — vraag aan God licht in deze
moeielijke zaak, meer vrede en meer ijver om meer
goed te kunnen doen. En naarmate gij vraagt, moet
ge ook beloven, beter te bidden, beter te werken,
beter te verdragen.
Zou het uur der meditatie ons niet zeer kort
toeschijnen, dan zelfs als wij niets deden dan God
onze behoeften mededeelen?
IV. De meditatie heeft ten doel, ons beter te doen
worden voor Gods meerdere glorie.
Ziedaar het doel dat men zich moet voorstellen.
1°. Beter worden wil zeggen: zachtmoediger in
onze betrekkingen met onze omgeving, — vlijtiger in
het vervullen onzer plichten, — ijveriger om God te
doen kennen en beminnen,—geduldiger inhetaan-
nemen van ons leven gelijk het is, met deszelfs
nioeielijkheden en teleurstellingen, — meer vereenigd
met God, meer onderworpen aan zijnen heiligen Wil,
meer van liefde bezield voor het Heilig Sacrament.
2°. Voor Gods meerdere glorie. Neen, niet om gezien,
niet om geacht, niet om gewaardeerd te worden,
zelfs niet om tevreden in zijn hart te zijn en den
vrede te bezitten, moet men trachten, steeds beter
te worden, maar om God te behagen, God te ge
hoorzamen, God te doen beminnen en verheerlijken*
-ocr page 653-
665
En daarom moet men in die gelukkige oogenblikken
dat God ons gehoor gelieft te verleenen, zijne onacht-
zaamheid, zijne moedeloosheid, zijne fouten erkennen,
zich vernederen, vergeving vragen, en Gods ici/jsheid
bidden in ons te komen, Gods barmhartigheid in
ons te verblijven, Gods kracht, in ons te werken.
Ziedaar de natuur der meditatie. — Is zij niet iets
groots, iets heiligs, iets zeer nuttigs?
B.
Noodzakelijkheid der Meditatie.
I. Voor alle menschen in het algemeen is de
meditatie, op de voorgeschrevene wijze en geregeld
verricht, niet volstrekt noodzakelijk ter zaligheid;
het gebed in het algemeen, is voldoende, maar het
is nochtans waar, dat met het mondgebed alleen de
zaligheid moeielijker wordt.
De meditatie is een licht, dat ons de geboden Gods
duidelijk vertoont in derzelve* omstandigheden, hoe
zwaar zij verplichten en welke hinderpalen zich tegen
het nakomen derzelve verheffen; — zij toont het af-
schuwelijke der zonde, en doet, om zoo te zeggen, de
gestrenge straffen reeds gevoelen die haar zijn voorbe-
houden; — zij toont de ijdelheid der ondermaansche za-
ken, de schoonheid der deugd en hare eeuwige belooning.
De meditatie is eene kracht, welke door de genade,
die zij op zich trekt, aan de verleiding der harts-
tochten doet wederstaan: neiging tot onafhankelijkheid,
eerbejag, genot, haat, plichtverzuim. — Zonder me-
ditatie wordt men bijna noodzakelijk medegesleept. De
geheele aarde is verwoest,
zegt de H. Geest, omdat niemand
nadenkt.
Het is niet noodig, zegt de H. Theresia, dat de
-ocr page 654-
666
duivel degenen die de meditatie verzuimen in de hel
stoot, zij gaan er van zelf in Hij die de eeuwige
waarheden niet overweegt, zegt de H. Alphonsus,
kan zonder mirakel niet als christen leven.
II. Voor de personen, aan God toegewijd, is de
meditatie volstrekt noodzakelijk om haar in Gods
genade en in eene verdienstelijke vervulling harer
plichten te doen volharden. Door het gebed, zegt
de H. Alphonsus, zijn de heiligen heilig geworden.
Zonder het inwendig gebed, geen inwendig leven;
zonder iuwendig leven, weinig of geen begrip der
goddelijke zaken, en dientengevolge verlies van
tijd en verdiensten, zwakheid der ziel, twijfelachtige
gewoonten op den weg der heiligheid, volharding in
de fouten, gevoelige verslapping in de werken van
ijver en gehoorzaamheid, algemeene verveling, beroving
van den troost en de vreugde van het religieuze leven.
Het inwendig gebed geeft aan de religieuzen een
diep gevoel der heilige zaken, en als een geheime
erkenning der bovennatuurlijke dingen; zij zien in
de boeken, in de gebeurtenissen, in de personen,
dingen, die zij er vroeger niet in zagen en die zij
die geen inwendig gebed doen, er ook niet in zien.
Er is een merkelijk onderscheid in het leven eener
religieuze, die zich met alle zorg toelegt haar inwendig
gebed goed te doen; haar karakter wordt gewijzigd,
haar oordeel juister, hare woorden beter geplaatst.
God zal nooit iets groots uitwerken door eene ziel
die niet gewoon is, dagelijks met Hem te verkeeren.
Het inwendig gebed nalaten, zegt de H. Theresia,
is de deur sluiten, waardoor Gods genade tot ons
komt; en als men deze deur sluit, weet ik niet hoe
die genade tot ons moet komen.
Het leven der religieuzen, zegt de H. Liguori,
-ocr page 655-
667
moet een leven van gebed zijn. Moeielijk, beter gezegd
volstrekt onmogelijk, kan eene religieuze, die het
inwendig gebed niet bemint, eene goede religieuze
zijn. Ziet gij dus eene lauwe religieuze, zoo zeg:
zij doet geen inwendig gebed; en gij zegt de waarheid.
De duivel tracht de religieuze den smaak voor de
meditatie te doen verliezen; als hij hierin slaagt, is
hij weldra meester van hare ziel.
III. Indien men ons vraagde: wat is beter, het
inwendig gebed of de H. Communie1?
zouden wij met
de geestelijke leeraars antwoorden: het inwendig
gebed.
— Dat antwoord, aldus gegeven in een werkje
door verscheidene bisschoppen goedgekeurd, wordt op
deze wijze bewezen:
Het gebed wordt door den H. Paulus voorgeschreven
als eene voorbereidende gesteltenis tot de H. Communie.
Dat de mensch zich zelven beproeve, zegt hij, alvorens
dit brood te eten en dezen kelk te drinken;
en hoe
kunnen wij ons zelven kennen, beproeven en onze
getrouwheid onderzoeken dan door het gebed?
Het gebed bereidt de ziel tot de H. Communie,
en bewaart de vrucht der H. Communie. Eene Com-
munie zonder voorbereiding en zonder eenige dank-
zegging
, beide verricht in de ingekeerdheid van het
gebed, zal de ziel weinig nut aanbrengen.
Nergens lezen wij in de H. Schrift: Communiceer
dikwijls en gij zult niet zondigen;
terwijl de H. Geest
uitdrukkelijk zegt: Bij al uwe werken gedenk uwe
uitersten
, en in eeuwigheid zult gij niet zondigen
(Eccli. VIL 40).
Het dikwijls Communiceeren is een raad; het
dikwijls bidden
is een voorschrift: bidt zonder
ophouden;
— en het is zeer moeielijk wel te bidden,
zonder ophouden te bidden, als het hart door goede
-ocr page 656-
668
gedachten, als vruchten der meditatie, niet gevoed
wordt.
Het kost meer moeite, het inwendig gebed te doen
dan te communiceeren. — De H. Commuuie is eene
uitwendige handeling, die de eigenliefde kan vleien
en de geestelijke ijdelheid kan voldoen; het inwendig
gebed is een geheim onderhoud tusschen God en de
ziel, niets wordt daarvan gezien, niets trekt daarin
de aandacht op ons.
De H. Communie is uit zich zelve eene vreugde
en een genoegen voor de ziel. Het inwendig gebed
is, vooral in het begin, eene onderwerping en een dwang
voor de ziel, en vereischt meer kracht. De H. Com-
munie kan ons wegens ziekte of andere rede een
tijd lang onmogelijk zijn, hetgeen nochtans geen
beletsel stelt aan de heiligheid. — Het inwendig gebed,
gedurende hetwelk de geestelijke Communie altijd kan
en moet geschieden, is altijd mogelijk, al ware het
slechts gedurende eenige oogenblikken.
De H. Communie veronderstelt niet altijd de deugd;
men kan zich schuldig maken aan het lichaam en
bloed van Jezus-Christus. Het inwendig gebed dagelijks
verricht, bewijst, dat men reeds deugdzaam is ot dat
men ten minste ernstig werkt om het te worden.
O religieuzen, weest dus getrouw aan uwe ver-
plichting en laat nooit het inwendig gebed na;
gedenkt dat, zoowel als eene verzuimde Communie,
eene verzuimde meditatie eene leemte laat in den dag
eener aan God toegewijde ziel.
-ocr page 657-
669
C.
Uitwerkselen der Meditatie
In het nadenken en de rust der meditatie worden
de groote zaken bereid met betrekking op de vol-
maaktheid der ziel en de glorie van God.— Ak wij
met anderen over geestelijke zaken moeten handelen,
zegt de H. Vincentius van Paulo, moet men er eerst
met God over spreken in het gebed, aldus zijn eigen
geest afleggende om zich met den H. Geest te ver-
vullen. Zij vooral, die iets willen ondernemen, moeten
voortdurend met God verkeeren. De H. Ignatius nam
geen enkel besluit, alvorens eerst God geraadpleegd
te hebben. De H. Thomas van Aquinen en de H. Bona-
ventura verklaarden, dat zij meer wetenschap in het
gebed dan in de studie geput hadden.— Wacht een
oogenblik
, ik ga raadplegen, zegden de H. Vincentius
en zoovele anderen, als men hun raad vraagde, en
zjj stelden zich in het gebed.
Het is in de meditatie, in dat gemeenzaam onder-
houd, dat zij dagelijks houdt met Dengene dien zij
gekozen heeft om Hem eeuwig te beminnen, dat de
ziel die hemelsche lichtstralen ontvangt, welke haar
zoovele zaken leeren, aan anderen onbekend.
Daar leert zij, wat God is, wat Hij verdient, hoe
men Hem moet dienen en beminnen en hoe licht
in de schaal der eeuwigheid de vreugde, de grootheid,
de genoegens der aarde wegen.
Daar worden de groote en kleine offers gebracht;
daar vindt men den moed om ze te voltrekken en
het geloof om ze te bezielen.— Wat zoudt gij doen.
vraagde men den H. Ignatius, als men u kwam zeggen,
dat uwe Sociëteit ontbonden was? Ik zou gaan
-ocr page 658-
670
bidden, en een uur later zou ik er niet meer aan
denken, was het antwoord!...
Daar wordt de geest der liefde met haar heerlijke
uitvindingen, haie bewonderenswaardige scheppingen
vruchtbaar en krachtig. Elk liefdewerk dat niet in
de meditatie rijp geworden is, mislukt en blijft
onvruchtbaar.
Daar vindt men zoete tranen, boet men zijne zonden
door de liefde; daar treft men, daar vermurwt men
het Hart van God, daar ontlokt men Hem woorden
van vergeving en barmhartigheid.
Daar vindt men voor alle goede werken en voor
de zaligheid der zielen geheimen en krachten, die al
de wetenschap en al het vermogen van het menschelijk
vernuft nooit zouden uitdenken.
Daar eindelijk leert de ziel zich zelve kennen en
misachten, daar ontdekt zij in haar binnenste eene
menigte fouten, die, hoewel nauwelijks zichtbaar, noch-
tans gevaarlijk zijn, daar bemerkt zij en groot aantal
onvolmaakte meeningen; daar bemerkt zij de listen en
ingevingen harer driften, die zich verborgen onder
het masker der deugd; daar put zij kracht om te
strijden, het geduld, de onthechting van zichzélve,
den moed en de vreugde in de beproeving, mid-
delen om de bekoringen te overwinnen.
Daar vooral bekeert zich de ziel. Zoo eene ziel in
het gebed volhardt, zegt de H. Theresia, houd ik mij
verzekerd, dat tot welke zonde de duivel haar verleide,
God haar ten laatste tot de haven der zaligheid zal
voeren. Hij die op den weg van het gebed niet
stilstaat, zal vroeg of laat aankomen.
-ocr page 659-
G71
D.
Wijze van Mediteeuen.
Bijna alle cotnmunaiiteiten hebben, ten minste ia
het algemeen eene methode of wijze van mediteeren
aangenomen, hetzij die van den H. Ignatius, van den
Franciscus van Sales of andere. Die methode, gedurende
het noviciaat uitgelegd, wordt de methode der gemeente,
en elke zuster moet zich beijveren die te volgen.
Maar is het eene strenge verplichting, zich daaraan
te hechten ? Neen; er komen dagen waarop zij hart
en geest ledig laat, dagen waarop zij ons tegenstaat;
en dan is het goed eene andere wijze te zoeken, die
ingang vindt in onzen geest en ons tot God voert.
Ziehier eenige gedachten, die de zielen ia dagen
van wezenlijke dorheid zullen kunnen helpen; doch
als andere gedachten meer in overeenkomst zijn met
de behoeften der ziel, is het beter die te volgen.
I.     De oefeningen, die wij hebben aangegeven bij
het uitleggen der natuur der meditatie, vormen den.
grondslag voor een uitmuntend inwendig gebed; lang-
zaam herzegd, zullen zij het hart oprechte oefeningen
van liefde,
en den wil menig krachtig en ernstig
besluit
doen vormen. Herlees de bladzijde over de
natuur der meditatie;
als gij, voor het H. Sacrament
nedergeknield, regel voor regel volgt,wat daar aangeduid
wordt, zult gij u gewis gedrongen gevoelen om God
vuriger te beminnen en uwe plichten getrouwer te ver-
vullen ; — en dit toch is het doel van \'elke meditatie.
II.     Neem uw rozenkrans in de hand, vooral in
die oogenblikken dat de droefheid uwe ziel overmeestert,
en zeg tot Maria bij het eerste tientje: Maria, zeg
Jezus, dat ik Hem bemin;
bid langzaam het Onze
-ocr page 660-
672
Vader, dan het Wees gegroet, en herhaal na elk Wees-
gegroet
twee of drie malen: Maria, zeg Jezus, dat
ik Hem liefheb.
Om uwen geest niet te vermoeien door het laug-
durig herhalen van dezelfde woorden, moet gij voor
het tweede tientje zeggen: O Maria, bid toch, dat
God mij niet verlate, ik heb dit zoo noodig....
En
herhaal dit na elk Wees gegroet. Ga zoo voort,
herhaal dit, vraag door Maria de barmhartigheid, de
vergeving, de hulp van Jezus; verzucht tot God met
Maria, roep God, offer u aan God op.
Hoe zou, nadat uwe lippen en uw hart aldus een
half uur gebeden hebben, uwe bede om vrede en
kracht niet verhoord worden ?
III. Bid nog op uwen rozenkrans deze woorden
met aflaten verrijkt: Mijn Jezus, barmhartigheid!
en gij, Zoet Hart van Maria, wees mijne zaligheid;
en maak de meening daarbij om aldus te verwekken:
1°. Eene akte van geloof.— De barmhartigheid
van Jezus afsmeeken is gelooven en belijden, dat
Hij waarachtig God en waarachtig mensch is, dat
Hij geleden beeft en op het kruis gestorven is om
ons barmhartigheid en zaligheid te verwerven.
2°. Eene akte van hoop. — Als men zich tot Jezus
wendt, zoo is dit, omdat men het vaste vertrouwen
heeft van door zijne verdiensten barmhartigheid te
verkrijgen. — Hij heeft beloofd, naar den zondaar te
luisteren; en die zondaar komt Hem zijne beloften
herinneren, en doet dit in verééniging met Maria.
3°. Eene akte van liefde. — Het is omdat men Jezus
bemint, dat men Hem bidt, dat men tot Hem komt,
dat men Hem roept; en als men zijne barmhartigheid
afsmeekt, is dit vooral om niets te doen dat strijdt
tegen de liefde, die men Hem toedraagt.
-ocr page 661-
673
4°. Eene akte van liefde tot den evennaasten.
Het is goed, zich eenige oogenblikken te stellen in de
plaats van dezen of genen persoon , dien men lief heeft,
die ver van God is afgedwaald, en voor hem en in zijne
plaats te zeggen: Mijn Jezus, barmhartigheid!
5°. Eene akte van berouw. — Het is onmogelijk,
aldus om barmhartigheid te smeeken zonder berouw
overzijne zonden te gevoelen en het oprechtevoornemen
te vormen van zijn leven te beteren.
6°. Eene akte van smeeking. — Om barmhartigheid
roepen is erkennen dat men niets heeft, niets kan,
dat men aan alles behoefte heeft, dat men alles vraagt.
7°. Eene akte van vertrouwen.— O ja, men vertrouwt
zich geheel aan de goddelijke barmhartigheid, en
door Maria geeft men zich aan haar over voor tijd
en eeuwigheid.
Een half uur aldus doorgebracht kan de ziel niet
ongevoelig laten.
IV. Wanneer gij wilt mediteeren over een woord
van Jezus-Christus, hetzij dit een voorschrift of eene
raadgeving,
— en houd zooveel mogelijk een woord van
Jezus voor oogen, — zoo verwek:
1°. Eene akte van geloof omtrent dit woord; Gij
hebt, dit ivoord gesproken
, o mijn God,.... in dien
tijd... en het is tot mij dat Gij dit woord gericht hebt.....
Ik neem het aanbiddend aan.... Herhaal dit woord
langzaam, mogelijk zult gij er een licht in vinden,
dat gij er tot dusverre niet in gevonden hebt.
2°. Eene akte van berouw en ootmoedigheid. — Zeg
tot God: Ziedaar wel, o mijn God, wat Gij zoo lang
van mij vraagt, en ik heb het niet willen doen; ik
heb begonnen
, doch was het weldra moede! Ik vraag
U vergiffenis voor deze traagheid. Vergeef mij ter
uwer liefde!
Herhaal dit gebed dikwijls en voeg
43
-ocr page 662-
674
daarbij: Mijn Jezus, barmhartigheid! of een. tientje
van uwen Rozenkrans in een gevoel van oprecht
berouw en leedwezen; en bid Maria, dat zij u de
vergeving verwerve van uwe nataligheid in het luisteren
naar Gods stem.
3°. Eene akte van smeeking. — Deze oefening is
de voornaamste. Al wat wij verkrijgen, zegt de
H. Liguori, hangt af van de vraag: Waartoe dient
het hooren van Gods woord, de gedachte der eeuwigheid
en de andere middelen der zaligheid, als men de
hulp van God niet vraagt,
daar de Heer verklaart,
dat Hij zijne hulp slechts verleent aan dengene die
ze Hem vraagt? — Men moet dus aan God de be-
hoeften uitdrukken die men heejt
aan zijne hulp om
te doen wat Hij wil; de onmacht waarin men zich
bevindt om dit alleen te doen; — met welk doel men
dit doen wil: Gij ziet, Heer, dat ik doen wil wat
Gij toilt
, omdat ik U bemin, omdat ik zalig wil
worden;
— de beweegreden dezer vraag: O Heer, geef
mij de genade, U te mogen gehoorzamen, Gij zijt
machtig, Gij wilt dit, want Gij zijt goed !
— Herhaal
dikwijls deze beden, en zeg eenig gebed tot de
H. Maagd, opdat zij met u bidde.
40. Eene akte van vertrouwenen voornemen.— Vorm
zelve uwe gedachten, en zeg: Ik weet wel, dat gij
mij mijne bede wilt toestaan, maar het is billijk, dat
ik ook iets voor U doe; welnu, heden zal ik deze
zaak, op dien tijd, voor dezen persoon doen. En
daarom offer ik Unu reeds mijn hart, mijne zintuigen
enz....
Bedien u van het gebedje: O mijne Vorstin, enz.
Deze wijze van bidden kan men gebruiken, wanneer
men een gebrek zoekt te overioinnen of eene deugd te
verkrijgen.
Men kan ze toepassen op een geheim van het leven
-ocr page 663-
675
van Jezus of Maria, tot zichzelven zeggende: Jezus
wil, Maria wil, dat ik hen in deze zaak navolcje....
V. Wij zullen nog eene wijze van mediteereu
opgeven, die zich naar iedere methode voegt, en
door elke ziel, hoe moeielijk haar het inwendig
gebed ook valle, kan gebruikt worden.
Voorbereiding tot de Meditatie.
1°. Ernstig tot zichzelven zeggen: Ik ga mij
aan God voorstellen.
De goede God verdient wel, dat ik Hem kome aan-
bidden, en Hem de eerste uren van den dag toewijde.
De goede God roept mij tot zich door mijnen Regel.
Als Hij mij roept, is dit omdat God mij iets te zeggen
of te vragen heeft, en ik ook heb Hem iets te zeggen
en te vragen. God is zoo goed, mij te willen af-
wachten, te ontvangen, toe te spreken, naar mij te
luisteren, ondanks mijne fouten en ellenden. Ik dank
U, mijn God; hier ben ik, Gij hebt mij geroepen;
uwe dienstmaagd luistert naar U.
2o. Zijn geweten zuiveren door eene akte van
berouw, vooral voor de fouten van gisteren en de
zonden sedert de laatste biecht bedreven. — Men
schikt zijne kleederen, alvorens degenen die men
bemint en hoogacht, te gaan bezoeken.
3o. Zich vereenigen met de allerheiligste Maagd
Maria, den H. Jozef, den H. Engel-Bewaarder of de
engelen des tabernakels, als men zich voor het H. Sa-
crament bevindt, of met de zielen in het Vagevuur,
of met de Engelen "Bewaarders onzer zusters, die
met ons in het gebed vereenigd zijn, of met al de
heilige zielen der geheele wereld die op ditzelfde uur
met ons bidden.— Men kan hierin veranderen of
-ocr page 664-
676
eenvoudig zijne neiging volgen, of wel voor eiken dag
der week zich een andere verééniging vormen.
SrOF OF ONDERWERP DER MEDITATIE.
Dit nauwkeurig bepalen.— Het is wellicht een
woord van Jezus-Christus, en wij moeten dit woord dan
beschouwen als bijzonder tot ons gericht. Het is
wellicht eene deugd te verkrijgen of eene fout uit
te roeien; men moet dan tot zichzelven zeggen: God
wil, dat ik deze zaak doe, dat ik die zaak vermijde.

Het is wellicht een geheim, dat men wil overdenken,
en men moet aanbidden, danken, vooral de praktische
zijde der zaak beschouwen: De goede God wil of de
H. Maagd wil, dat ik hen in deze omstandigheid navolge.
Oefening van het verstand.
Men overdenkt en herhaalt langzaam het onderwerp
der meditatie om er de ziel mede te doordringen.
Men kan tot zich zelven zeggen: Als ik deze zaak
doe, of als ik deze zaak vermijd:
1°. Zal God. meer verheerlijkt worden.
2°. Zal mijn evennaaste meer gesticht worden.
3°. Zal mijne ziel heiliger worden.
De ziel bemerkt spoedig, op welke wijze zij dit
einde zal kunnen bereiken. Deze drie bemerkingen
passen bij elk onderwerp, en men behoeft er slechts
eenige minuten op na te denken.
Oefening van genegenheid.
Dit is het voornaamste punt van de overweging. —
Hier moet men die oefeningen van geloof, van ootmoed,
van berouw, van smeeking, van offerande
verwekken
waarvan wij in N°. IV gesproken hebben.— Bekommer
-ocr page 665-
677
u noch omtrent den langeren ofkorteren duur, noch
over het getal dier oefeningen. — Indien de eene u
met God vereenigd houdt, moet gij geene andere
verwekken. Herhaal ze zoo dikwijls gij wilt.
Slot der Meditatie.
Bedank God, u in zijne tegenwoordigheid geduld
te hebben en u die genaden, welke gij ontvangen
hebt, geschonken te hebben.
Vraag Hem vergeving voor den weinigen eerbied,
aandacht en liefde, die gij Hem wellicht betoond hebt-
Bid Hem u te zegenen en vertrek in gezelschap
van uwen Engelbewaarder.
E.
Aanmerkingen omtrent de verschillende trappen
van het inwendig gebed.
Wij veriueenen hier niet over de verschillende
trappen van het inwendig gebed
te moeten spreken;
de zielen die God tot een inniger verkeer met Hem
roept, hebben over het algemeen meer behoefte aan
een wijzen zielbestierder, dan aan eenige bladzijden
van een boek; en deze zouden in de handen van
onervaren, zwakke zielen, die vol van zich zelven
zijn, innoodlottige zinsbegoochelingen kunnen werpen.
Het zinsbedrog omtrent het inwendig gebed is een
der gevaarlijkste, en geleidt tot hoogmoed, tot ver-
achting der regelen, tot hoofdigheid, zelfs tot onge-
hoorzaamheid aan de H. Kerk.
Verlaat dus uit eigen wil nooit de eenvoudigste
wijze van mediteeren, geef den voorkeur aan de wijze
die u heiligt, boven die welke u verheft; tracht altijd
J
-ocr page 666-
678
oefeningen van liefde tot God en nederigheid te ver-
wekken , u aan zijnen wil, die u door uwe Oversten
geopenbaard wordt, te onderwerpen, en wacht rustig
af. — Als God eene ziel hooger wil doen klimmen,
roept Hij haar zelf, en doet Hij haar vaak buiten
haar weten hooger stijgen.
Vergeet vooral niet, dat de overweging die de ziel
verheft tot de hoogste trappen der beschouwing, eene
van die onvruchtbare genaden kan wezen, die, hoewel
door God ingestort, de ziel niet heiliger, noch aan-
genamer aan God maken; eene dier gaven, die somtijds
de vrucht, de belooning, het uitwerksel der heiligheid
kunnen ziju, doch nimmer de oorzaak der heiligheid,
noch de heiligheid zelve
zijn; terwijl het gewoon inwendig
gebed door de oefening der heldhaftige deugden, die
zij de ziel doet betrachten, eene vruchtbare bron is
van al die genaden, die de heiligheid bij God uitmaken.
Blijf dus getrouw, niettegenstaande de dor heden,
de verveling, niettegenstaande dat ontmoedigend
woord, dat de duivel u tot vervelens toe zal herhalen,
gelijk hij het aan zoovele Heiligen gedaan heeft:
» Waartoe toch dient mijne meditatie? ik word niet
beter
, ik maak geene vorderingen. Wees getrouw,
omdat de meditatie voor u een plicht is. God wil
het, de Regel eischt het, dit zij mij genoeg. Ik zal
mij naar het gebed begeven, ik zal er blij ven, zoolang
ik moet, ik zal alles doen wat ik kan, en als de
tijd verstreken is, zal ik heen gaan en tot God kunnen
zeggen: Mijn God, ik heb weinig gebeden, maar ik
heb u gehoorzaamd; ik heb geleden, maar ik heb u
getoond, dat ik u wilde beminnen!
-ocr page 667-
679
VIL
Wij zullen aantoonen:
1°. De natuur en de verhevenheid van het goddelijk
Officie.
2°. De verplichting en de wijze van het goddelijk
Officie te bidden.
A.
De natuur en verhevenheid van het
goddelijk Officie.
I.     Het goddelijk Officicie is een gebed, samen-
gesteld uit de psalmen, lofzangen en uittrekselen uit
de H. Schrift en heilige Kerkvaders, dat de H. Kerk
oplegt aan alle priesters en ordensgeestelijken.
Eenige religieuzen bidden het godddelijk Officie in
zijn geheel, andere bidden slechts het klein Officie
der H. Maagd.
II.    Dit gebed wordt Officie of plicht genoemd,
omdat het aan de priesters en religieuzen als bijzondere
verplichting wordt opgelegd; het wordt goddelijk
Officie genoemd, omdat alles wat het bevat, goddelijk
is, omdat het goddelijke gesteltenissen eischt in
degenen die het verrichten, of wel omdat het degenen
die het heiliglijk verrichten, vergoddelijkt.
III.     Na de H. Mis is het goddelijk Officie het
verhevenst gebed:
-ocr page 668-
680
1.   Om de woorden waaruit het is samengesteld.
Grootendeels is het Gods woord; dat woord, dat
verlicht en troost, dat onderricht en versterkt, dat
aan de ziel het verstand, de kracht, het leven mededeelt.
De oratiën vooral zijn samengesteld uit gedachten
vol zalving, vertrouwen en godsvrucht.
2.   Om het doel dat de H. Kerk zich heeft voor-
gesteld met het opleggen van dit gebed. Dit is:
1°. Eene eerboete aan God gedaan. Op elk oogenblik
van den dag en den nacht wordt Gods heilige naam
door ellendige schepselen gelasterd. Dank aan het
goddelijk Officie, staan op elk uur van den dag en
den nacht daar tegenover God toegewijde schepselen,
om Hem te loven, te prijzen, zijne macht, zijne
grootheid, zijne barmhartigheid te verkondigen.
2°. Eene vergoeding voor de traagheid in het gebed,
waaraan de geloovigen zich schuldig maken. In den
TT                    •                                   •                                          .
Hemel, in de zegevierende kerk bidt men aanhoudend;
in het Vagevuur, in de strijdende kerk bidt men
aanhoudend; en op aarde zou ook de strijdende kerk
aanhoudend moeten bidden; want ieder schepsel moet
zijnen Schepper prijzen, loven, aanbidden. Het goddelijk
Officie is aan de priesters en religieuzen opgelegd,
opdat deze drievoudige lofzang der zegevierende, der
lijdende en der strijdende kerk nimmer onderbroken
worde. — De menschen in de wereld, door hunne
aardsche belangen medegesleept, denken bijna niet
meer aan het gebed.
3°. Om de genade, die verleend wordt aan degenen
die het goddelijk Officie godvruchtig bidden.
— De
H. Joannes van Cupertino zegde eens tot een bisschop:
»Als uwe Hoogwaardigheid verkrijgen kan, dat uwe
priesters het goddelijk Officie aandachtig bidden en
godvruchtig het H. Misoffer opdragen, zullen die
-ocr page 669-
681
twee oefeningen voldoende zijn om geheel uwe priester-
schaar te heiligen." Dit woord is gericht tot al degenen
die het goddelijk Officie bidden, vooral tot de religieuzen,
die het gewoonlijk koorsgewijze verrichten.
1°. Het goddelijk Officie koorsgewijze verricht is
vooral dat gezamenlijk gebed waaraan de bijzondere
belofte der tegenwoordigheid van Jezus gehecht is:
Daar waar twee of drie in mijnen naam vergaderd
zijn
, ben ik in hun midden (Matth. XVIII. 20).
Hoe troostend is die gedachte, hoe moet zij ons
aanzetten om getrouw het koorgebed mede te doen!
Jezus is daar in het midden.
2°. Het goddelijk Officie, koorsgewijze gebeden,
verplicht dengene die het verricht, tot eene edel-
moedige en krachtige opoffering van zijn geheel
bestaan: van zijne lippen, om de woorden uit te
spreken of te zingen; — van zijn hart, dat tracht
zich te vereenigen met den zin der woorden, of zich
eerbiedig en liefdevol verheft tot dien God, dien de
lippen vereeren; — van zijn lichaam, dat zich onder-
werpt aan talrijke Ceremoniën en altijd eene zedige
houding aanneemt.
B.
Verplichting en wijze van het goddelijk
Officie te bidden.
Omtrent de verplichting van het goddelijk Officie
zeggen wij hier slechts dit:
Voor de leden der communauteiten met enkele of
kleine Geloften verplicht het goddelijk Officie niet
op zonde; er bestaat voor hen geeue andere ver-
plichting dan die van het nakomen hunner Constitutiën.
Het gebed Aperi Domine, dat voor het Officie
-ocr page 670-
082
gebeden wordt, moet men, hoewel men het in het
latijn bidt, van tijd tot tijd in het hollandsch bidden
buiten den tijd van het koorgebed, om zich te door-
dringen van de gevoelens, daarin opgesloten; — het
gebed Aperi Domine bevat drie woorden welke ons
tot gids zullen dienen: Mijn God, zegt dit gebed,
geef dat ik mijn Officie bidde met eerbied, met
aandacht
, — met godsvrucht: dignè, attente ac devote.
I. Met eekbied.
De eerbied in het Officie bestaat in zich te houden
als ouder het oog van God, van onzen H. Engelbe-
waarder, — van de Engelbewaarders van al onze
zusters, — van de engelen, die het tabernakel omringen,
als wij het Officie in de kapel bidden. — Die engelen
staan gereed om ons gebed op te vangen, gedaan
in naam der H. Kerk, en het aan God aan te bieden,
als eene hulde van lof, van verzoening, van dank-
baarheid. — Als gij in het koor zijt, zegt Thomas
a Kempis, dan plaats Jezus aan uwe rechterhand,
Maria aan uwe linkerhand, en alle heiligen rondom
hen; beschouw al uwe zusters als engelen Gods, en
behoud de hoop, dat zij die op aarde met u zingen
of bidden, eens werkelijk met u in den Hemel
zullen zingen.
De eerbied in het Officie bestaat nog in zich te
voegen naar alle bestaande rubrieken en voorgeschreven
regelen, door te knielen, te staan, te zitten, het
hoofd te buigen aan het Gloria Patri, langzaam het
kruisteeken te maken bij het Deus in adjutorium,
door bij de sterretjes te midden van elk vers te
rusten, door, in één woord, niets te verzuimen van
wat de H. Kerk met zulk eene nauwkeurige zorg
-ocr page 671-
683
voorschrijft. — Elke ceremonie, welke betrekking
heeft op God, heeft iets groots en vraagt onzen
eerbied; daarom moet men die nauwkeurig bestudeeren
en trachten den zin te vatten. Daarom worden in
vele communauteiten Conferentiën gehouden over het
goddelijk Officie,
over den zin van de meest gebrui-
kelijke psalmen
, over de beteekenis der ceremoniën enz.
II. Met aandacht.
Wij hebben reeds gesproken over de aandacht in
het gebed, en handelen hier slechts over de aandacht
bij het goddelijk Officie.
a. Deze aandacht kan op verscheidene wijze bestaan.
1°. De materieele of stoffelijke aandacht, die eischt
dat men de woorden goed uitspreke, ten einde aldus
de verplichting van het Officie te vervullen. — Zij
kan inwendig zijn, als zij, bij de zorg om de woorden
goed uit te spreken, tevens eene algemeene meening
voegt om God te vereeren. Zij kan uitwendig zijn,
als zij zich tevreden stelt met elke uitwendige bezigheid
die vreemd is aan het bidden van het Officie, tei
zijde te stellen.
2°. De letterlijke aandacht zoekt den zin der woorden
te doorgronden.— Die aandacht is niet noodzakelijk;
zij helpt krachtiglijk de godsvrucht ondersteunen,
doch de kennis der taal, waarin men bidt, is daartoe
noodzakelijk. Wij hebben reeds gezegd, hoe gemak-
kelijk men eenige bladzijden der H. Schriftuur verstaan
kan; bedien u van die kennis om uw hart te ver-
heffen , om God te roepen: Deus in adjutorium meum
intende;
—om Hem te loven: Gloria Patri; — om
Hem te aanroepen: Deus, Domine; — om Hem te
danken: Benedicamus Domino, Deo gratias; — om
-ocr page 672-
684
Hem de geloovige zielen aan te bevelen: Fidelium
animai
enz.
3°. De geestelijke aandacht, die zich yooral toelegt
om God te aanbidden, te loven, te danken, te suieeken.
Terwijl de lippen aandachtig de woorden uitspreken,
overweegt het hart de volmaaktheden van God, de
geheimen van het leven en bijzonder het lijden van
Jezus. — Deze aandacht is de volmaaktste, zij ligt
binnen het bereik van eiken geest, en hiertoe is de
kennis van het latijn niet noodzakelijk. Eene reli-
gieuze behoeft zich dus niet te verontrusten, dat zij
de woorden van haar Officie niet verstaat; dat zij
zich trooste door de gedachte, dat zij niet minder
aangenaam is aan God, omdat zij Hem looft gelijk
Hij geloofd wil zijn, en doet wat de H. Kerk haar
voorschrijft.
b. De actueele aandacht welke uitdrukkelijk zegt:
Ik ga mijn Officie bidden, ik wil het bidden gelijk
het behoort,
is niet noodzakelijk. — De virtueele
aandacht, die bestaat in het algemeen besluit, al zijne
gebeden godvruchtig te verrichten, en niet terugge-
genomen wordt, is voldoende; zij wordt zelfs actueel
door de zorg die men heeft om vóór het Officie eenige
oogenblikken in zich zelven te keeren. — De onvrij-
willige verstrooidheden, waaraan men wederstaat,
benemen de verdiensten niet van het gebed en kunnen
die zelfs vermeerderen; zij benemen ook niets aan
de godsvrucht; zij zijn dikwijls een prikkel om den
ijver op te wekken en de gedachte aan Gods tegen-
woordigheid te hernieuwen. Er bestaat, zegt de
H. Franciscus van Sales, een groot onderscheid tussclien
gevoelen en toestemmen.
-ocr page 673-
685
III. Met godsvrucht.
De godsvrucht is de wil die zich tot God, tot
Gods liefde, tot de onderwerping aan Gods wil,
tot den dienst van God keert. Om het Officie wel te
verrichten en uit deze oefening al de vruchten van
zaligheid te trekken die zij voortbrengt, moeten deze
gedachten meer of min rechtstreeks ons hart vervullen.
Wij znllen ous daaraan gewoon maken, als wij voor
eiken dag der week eene bijzondere meening bepalen
of zelfs bij elk der verschillende Uren. Deze god-
vruchtige gewoonte verkrijgt men zeer gemakkelijk.
\'s Zondags.
Het Officie bidden met de engelen en heiligen die
voortdurend in den Hemel Gods lof zingen; — zich
eerbiedig in een gevoel van diepe aanbidding stellen; —
bidden dat God over de geheele aarde moge gekend
eu bemind worden; — bijzonder de meening maken
van te willen voldoen voor de godslasteringen; —
bij elk Gloria Patri zijne meening vernieuwen.
\'s Maandags.
Het Officie bidden in vereeniging met de zielen in
het Vagevuur om hare verlossing te verkrijgen; —
voor zijnen geest zijne afgestorven ouders, broeders,
zusters, bloedverwanten terugroepen,— alsook onze
medezusters,— de priesters die ons hebben geholpen
om het doel onzer roeping te verkrijgen.— Hebben
wij ons niets ten hunnen opzichte te verwijten? —
Zijn wij hun niets verschuldigd? — O bidden wij toch
godvruchtig voor hen. Hernieuwen wij onze meening
bijhet eindevan elk uur, als wij zeggen Fidelium animaifyc.
-ocr page 674-
686
\'s Dinsdags.
Bidden wij het Officie in vereeniging met onzen
Engel-Bewaarder, die zich gelukkig gevoelt, met ons
te bidden, in vereeniging met de Engelbewaarders
van al onze zusters. O konden wij eens zien, met welke
ingekeerdheid die engelen bidden.— Vragen om
getrouwer de tegenwoordigheid Gods te gedenken,
getrouwer naar de inspraken van onzen H. Engel-
Bewaarder te luisteren; — bidden om nooit in de
bekoring te bezwijken; — onze meening telkens bij
het woord Deus of Dominus vernieuwen.
\'s Woensdags.
Het Officie bidden in vereeniging met den H. Jozef,
den beschermer van Jezus en Maria en van al de zielen,
welke Jezus en Maria bijzonder zijn toegewijd; — vragen
om den geest van gehoorzaamheid, getrouwheid en
nauwgezetheid te verkrijgen.— De H. Jozef toch zal
gaarne die deugden in ons zien, die hij in Jezus zag.—
Vragen wij voor de kinderen of zieken ons toevertrouwd
de liefde, die hij voor het Kindje Jezus had.—Vernieuwen
wij deze meening aan het einde van eiken Psalm.
\'s Donderdags.
Bidden wij het Officie in vereeniging met de engelen
des tabernakels.— Bedanken wij Jezus-Christus, dat
Hij wel onder ons wil verblijven; vragen wij Hem
eene groote liefde voor het H. Sacrament en de
H. Communie,— vergiffenis voor onze gebrekkige
bereiding en dankzegging,— de noodige nederigheid
om wel te biechten, en een grooten eerbied voor
zijne tegenwoordigheid, zoo dikwijls wij de kapel
binnentreden. Vooral op de Communiedagen het Officie
-ocr page 675-
687
godvruchtig bidden; — zijne meening vernieuwen, zoo
dikwijls men het Benedicamus Domino, Deo Gratias
uitspreekt.
\'s Vrijdags.
Het Officie bidden in vereeniging met het verlaten,
miskend, en toch zoo liefdevol Hart van Jezus.
Genade van bekeering vragen voorde zondaars;—
bijzondere genade voor het huis waarin wij leven,
opdat de zuiverheid, de liefde, de gehoorzaamheid
daar immer mogen heerschen; — genade voor de
zieken, — genade voor allen. Het Hart van Jezus
is voor ons eene onuitputtelijke bron; het Officie dat
wij bidden, zal die bron doen vloeien; — o, zijn wij
toch aandachtig en godvruchtig! — Hernieuwen wij
onze meening, zoo dikwijls men bidt Deus in adju-
torium meum intende
en Domine exaudi orationem meam.
\'s Zaterdags.
Het Officie bidden in vereeniging met de aller-
heiligste Maagd Maria, het bidden alsof wij voor haar
geknield zaten, als zij bad; — met zulke gedachten
moet men wel metgodsvruchtbidden. Eti hoeveel hebben
wij Maria niet te zeggen en te vragen, terwijl onze
lippen de schoone woorden van het kerkelijk gebed
herhalen! Wij moeten haar loven, haar danken,
haar gelukwenschen, hare bescherming afsraeeken en
haar onze liefde betuigen. Vernieuw uwe meening bjj
elk Ave Maria, en bij de Antiphonen haar toegewijd.
Wij geven hier nog eene andere wijze om het
goddelijk Officie op verdienstelijke wijze te bidden,
en die men, in het kort geschreven, steeds in het
brevier kan plaatsen, om zich de meeningen beter te
herinneren.
-ocr page 676-
688
Intentiën bij het lezen van hef goddelijk Officie.
Metten.
Zich voorstellen: Den
eeuwigen Vader.
Bedanken voor: De
Schepping.
Zich vereenigen met:
Den doodstrijd van
Jezus.
Bidden voor: De H.
Kerkenonze familie.
Vragen\'. Den zoeten
omgang met God.
Primen.
z. v. H. Hart van Jezus.
b. H. Sacrament,
z. v. Geeseling.
b. Congregatie en
Oversten.
v. Zuiverheid.
Sexten.
z. v. Maria en Jozef.
b. H. Roeping,
z. v. Veroordeeling van
Jezus.
b. Communauteit en
Parochie.
v. Zachtmoedigheid.
Lauden,
z. v. Jezus-Christus.
b. De verlossing.
z. v. De . verguizingen
van Jezus.
b. Vaderland en fa-
milie.
v. Nederigheid.
Tertiën.
z. v.    H. Geest.
b.    Heiligmaking.
z. v.    Doornen kroon.
b.    Medezusters.
v. Armoede.
Nonen.
z. v. HH. Apostelen en
Patronen.
b. Bijzondere gunsten,
z. v. Kruisiging.
b. Vrienden en toe-
vertrouwden,
v. Gehoorzaamheid.
-ocr page 677-
689
Vespers.
Completen.
Z. V.
HH. Engelen.
z. v.
Alle Heiligen.
B.
Gunsten.
B.
Wed er waardighe-
den.
Z. V.
Dood van Jezus.
z. v.
Begrafenis van
B.
Zondaars.
Jezus.
V.
Liefde tot God en
B.
Geloovige zielen.
den naasten.
V.
Volharding.
VIII.
De heilige Communie, dat wil zeggen de —Commune
Union
— of verééniging tusschen Jezus en de ziel, is
wal het grootste, het heiligste, het barmhartigste, het
liefdevolste dat ooit bestaan kon, na de verééniging
der Godheid met de menschheid in de Menschwording
en na de Verlossing.
Het menschelijk verstand kan niets troostrijkers
uitdenken voor den mensch hier op aarde; de god-
delijke almacht kon niets liefdevollers daarstellen.
De H. Communie is de leerschool, de voorsmaak
van den Hemel, van het geluk dat men daar geniet, van
de vreugde waarmede men daar overstroomd wordt.
De H. Communie trekt alles aan wat rein is en
rein wil blijven, — wat liefderijk is en liefderijker wil
worden, — alles wat gevoel heeft voor hetgeen schoon,
44
-ocr page 678-
690
goed, edel, goddelijk is; en daarom gevoelen de
religieuzen zich vooral tot de H. Communie getrokken;
zij hadden in de wereld wellicht even dikwijls kunnen
communiceeren, doch zij hadden daar niet, gelijk
binnen die gewijde muren, die haar van de wereld
scheiden, en onder de leiding van een regel, die haar
van alle stoffelijke bekommering ontheft, alleen voor
en door de II. Communie kunnen leven.
Dit heeft
haar getrokken, en zij richten tot de H. Communie,
gelijk de H. Kerk dit trouwens ook doet, al hare
gedachten en al hare daden, en vragen zich vóór elk
dezer af: zal zij mij helpen om te communiceeren?
zal zij mij niet beletten te communiceeren?
Gelukkig de religieuzen die verdienen dikwijls te
mogen communiceeren! Gelukkig zij die op haar sterf-
bed zich ten Hemel zien voorgaan door die talrijke
levensdagen in de eenzaamheid doorgebracht, geheel
doordrongen en geheiligd door de heilige Communie.
Zien wij dus:
1°. De liefde der religieuze voor de heilige Communie.
2°. De noodzakelijke vergunning voor de H. Communie.
3°. Het veelvuldig ontvangen der heilige Communie.
4°. De akten vóór en na de heilige Communie.
A.
De liefde der religieuze voor de H. Communie.
I. Moet iemand op aarde de heilige Communie
beminnen, zoo is dit, na den priester, voorzeker
de God toegewijde ziel, de religieuze.
Zij is slechts religieuze en kan slechts religieuze
blijven door de heilige Communie. *Ik begrijp niet,
zegde in een hospitaal een luthersch vorst tot een
-ocr page 679-
691
katholiek, hoe het komt, dat uwe liefdezusters onze
diakonessen zoo overtreffen; niettegenstaande alle aan-
moedigingen, hebben zij noch die zelfopoffering, noch
die moederlijke zorg, noch die liefde voor de zieken,
noch dat vroolijk gelaat uwer Zusters."
—» Dat komt,
antwoordde de katholiek eenvoudig, omdat onze
Zusters communiceer en; bijna iederen dag ontvangen
zij Jezus-Christus, en Hij werkt in en voor haar."
Elke religieuze in wie Jezus-Christus niet woont,
niet werkt, — en dit kan de H. Communie slechts
bewerken, — sleept zich voort onder het gewicht
harer Geloften,, gelijk een galeislaaf zich voortsleept
onder het gewicht zijner ketenen.
Eene religieuze, die niet naar de heilige Communie
verlangt, die zich gemakkelijk van de heilige Communie
berooft, die niet tracht dikwijls te mogen commu-
ceeren, zal eene religieuze zijn aan wie alles in den
levensstaat dien zij omhelsd heeft, weldra zal tegen-
staan; eene religieuze die geene harer plichten getrouw
zal volbrengen; zij kan niet beminnen, zij kan niet
strijden, zij kan niet lijden, zij kan niet gehoorzamen,
zij kan niet bidden.
Maar tegenwoordig is het getal klein dier arme
religieuzen die zich door den geest van alle kwaad,
door den schijnheiligen en leugenachtigen duivel laten
beheerschen, die, wijl hij haar niet rechtstreeks in
zonde kan doen vallen, haar onder voorwendsel van
eerbied en overdreven volmaaktheid zoekt te verwijderen
van die heilige Tafel, waar zij kracht, leven en vreugde
zouden putten. Hoe treurig zien zij er gewoonlijk uit!
altijd leest men iets ontevredens en gedwongens op haar
gelaat. Do religieuzen die zich uit eigen beweging van
de heilige Tafel verwijderen, zijn wellicht nauwgezet,
maar met zekeren dwang; zij zijn gehoorzaam, doch
-ocr page 680-
692
slaafs gehoorzaam; zij zijn liefderijk, maar niet min-
zaam,
niet zachtaardig, niet toegevend en vooral niet
medelijdend; zij kunnen noch eenvoudig, noch voor-
komend wezen; een vroolijk woord ontsticht haar.
want.... Jezus, zachtmoedig en ootmoedig van harte,
ivoout niet in haar.
II. De getrouwe religieuze bemint de heilige Com-
muuie, omdat Jezus zelf haar uitnoodigt, haar zelfs
dringt, tot Hem te komen.— Zij wordt getroffen, als
zij bij het lezen van het Evangelie Jezus hoort bevelen,
beloven, bedreigen;
Jezus die, om ons tot de H. Com-
munie te doen naderen, al de middelen gebruikt, die
wij zelven gebruiken, als wij iemand willen overreden
om onzen wil te volbrengen. Zij wordt getroffen,
ja diep ontroerd, als zij, door ziekte of lichaamsgebreken
belet, in de kapel te komen, Jezus in hare kleine,armoe-
dige cel ziet komen en wederkomen, zoo dikwijls zij
het wenscht en het haar wordt toegestaan.
De getrouwe religieuze bemint de heilige Communie,
on                                             o
omdat zij weet dat elke Communie haar tol God verheft,
en dat de ware grootheid, waarnaar zij tracht, in
God alleen te vinden is.— Ja, hoe nader de ziel bij
God komt, hoe hooger zij zich verheft; en wanneer
is zij dichter bij God, dan na de H. Communie?
Zij maakt slechts één met Hem; elke tusschenruimte
tusschen Jezus en haar is verdwenen, en zij mag in
alle waarheid zeggen: Jezus woont in mij en ik in Hem;
ik ben het niet meer die leeft, het is Jezus, die in mij
leeft; Hij heeft mij deel gegeven aan zijne goddelijke
natuur.
En in de oogen der engelen en der heiligen
DO                                           O
wordt het kleinste, het geringste, het onbeduidendste
schepsel der aarde door de H. Communie oneindig
grooter dan al de grootste vernuften, dan al de
helden, die de wereld toejuicht en bewondert!
-ocr page 681-
693
De getrouwe religieuze bemint de heilige Communie,
omdat zij hare ziel verrijkt met de kostbaarste genade-
giften. — De H. Communie boezemt ootmoed in,
beschermt de zuiverheid, vestigt de zachtmoedigheid:
door haar wordt het geloof levendiger, de hoop sterker,
de liefde vuriger en edelmoediger. Vraag aan eene
ziel die gecommuniceerd heeft, eene liefdedaad of een
offer, en gij zult zien of zij zal aarzelen. — Als wij
eene ziel konden zien na de H. Communie, welk
een verrukkelijk schouwspel zou onze blikken treffen!
Wij zouden eene bruid zien met onschuld versierd en
schitterend van schoonheid,— eene koningin, bekroond
met deugden en omgeven door den glans der gaven
van den H. Geest,—een kind in wiens hart niet
alleen de deugden zouden schitteren, die de glorie der
Heiligen uitmaken, maar ook die menschelijke deugden
die liefde en bewondering opwekken. De heilige
Communie geeft ons Jezus; en is Jezus niet de
genade, de schoonheid, de beminnelijkheid, de zoet-
aardigheid bij uitnemendheid?
De getrouwe religieuze bemint de heilige Communie,
omdat zij haar al de schatten der wetenschap mededeelt,
die de hemelsche zaken doet verstaan en beminnen,
en die zelfs voor de aardsche zaken een bewonderens-
waardig doorzicht, eene buitengewoue voorzichtig-
heid en vooral een praktisch verstand mededeelt,
welke haar de misslagen doet vermijden, waarin de
wijzen dezer aarde vallen. — De heilige Communie
is dikwijls eene bron van licht; de ongeletterdsten
hebben er vaak kennissen geput, ver verheven boven
die aller geleerden der wereld, en de HH. Kcrkleeraars
hebben bekend, dat zij in de H. Communie, in dat innig
verkeer van Jezns met hunne ziel, waarheden geleerd
hadden welke hunne boeken hun nimmer getoond.
-ocr page 682-
694
hadden. — De H. Communie is eene bron van kracht,
van zuivere gedachten
, van wijzen raad en godvruchtige
gewoonten;
zij is vooral de groote troost in de uren
van verlatenheid, van droefheid, van lijden, en
bijzonder in de vreeselijke uren van zielsangst.
Het is bij de heilige Communie, dat men het
verrukkelijk woord verstaat: Ik ben het; vrees niets!
O, wie heeft den vrede niet voelen wederkeeren, wie
heeft geene tranen van vreugde gestort, Jezus weder-
gevonden te hebben?
De getrouwe religieuze bemint de H. Communie,
omdat zij door haar de bijzondere genade ontvangt,
vastgehecht aan het Vleesch van Jezus-Christus, aan
zijn Bloed, aan zijn Hart, aanzijn Geest, aan zijne
Ziel, aan zijne Godheid; want dat alles ontvangt zij
bij de heilige Communie! —
Communiceeren is in gemeenschappelijk bezit treden
der goederen van twee personen die onderling ver-
eenigd zijn door banden van vriendschap of belang
en elkander bij plechtig contract alles geven wat zij
bezitten; en is de heilige Communie geen contract
tusschen Jezus en de ziel? God geeft zich aan de
ziel, de ziel geeft zich aan God; God geeft zich
geheel, zich zelven en al wat Hij bezit; de ziel
geeft zich aan God met alwat zij bezit! O welke
groote, welke verheven geheimen vertoouen zich voor
de oogen van ons geloof!
Het Vleesch van Jezus-Christus, waaraan eene genade
van zuiverheid, van reinheid en heiligheid gehecht
is, vereenigt zich met het vleesch van degene die
communiceert, zegt P1\' Avrillon, en deelt het die
genade van zuiverheid, van reinheid, van toewijding
mede, die het heiligt, —het aan den geest onderwerpt,—
-ocr page 683-
695
deszelfs natuurlijke neiging naar zinnelijke genoegens
en natuurlijken afkeer van boete en versterving
wederhoudt,—die het ondersteunt, behoudt en bewaart.
Het Bloed van Jezus-Christus, waaraan de genade
van verzoening gehecht is, vereenigt zich met het
bloed dergene die communiceert, voldoet voor haar
aan de gestrenge rechtvaardigheid en vereenigt zijne
verdiensten met de gebeden die zij stort om vergiffenis
harer zonden te verkrijgen. — Dit goddelijk Bloed
ondersteunt haar in de taak, die zij te vervullen heeft,
en geeft haar sterkte om haren vijanden moedig het
hoofd te bieden.
Het Hart van Jezus, waaraan eene genade van
zalving en liefde gehecht is, vereenigt zich met hart
van degene die communiceert, en deelt haar een
levendig en vurig geloof mede, alsook eene vermeer-
dering van liefde, welke haar eene goddelijke vreugde
doet vinden in de moeielijkste zaken zelfs, die God
van hare getrouwheid vraagt.
De Geest van Jezus-Christus, waaraan eene genade
gehecht is van bovennatuurlijk licht, om ons veilig op
den weg der volmaaktheid te geleiden , vereenigt zich
met den geest van degene die communiceert, deelt
haar dit licht mede; door de hulp dier stralen , verlicht
hij hare verblindheid, onderricht hare onwetendheid,—
lost hare twijfeling op, — voert haar van het dwaal-
spoor van haren eigenzin, hare vooroordeelen terug,—
maakt haar meer onderworpen aan de stem en de bevelen
harer Oversten, — geeft haar eindelijk eene volmaakte
kennis van God en van zich zelve.
De heilige Ziel van Jezus, waaraan eene genade
van verlossing gehecht is, vereenigt zich met de zielder-
gene die communiceert, en hernieuwt ten harer gunste,
zoo dikwijls zijwaardig de H. Communie ontvangt,
-ocr page 684-
696
datgene wat slechts eenmaal op Calvarië geschied is,
het offer dat de geheele wereld verlost heeft.
Het Leven van Jezus-Christus, waaraan de genade
van het inwendig en bovennatuurlijk leven gehecht
is, vereenigt zich met het leven dergene der commu-
niceert, en deelt haar dat leven van genade en
vereeniging mede, waar door hare ziel in Jezus leeft
en Jezus in haar.
De Godheid van Jezus, waaraan eene genade van
verheffing en gedaanteverandering gehecht is, vereenigt
zich met de natuur dergene die communiceert, en
trekt haar als uit haar eigen bestaan, om in Gods
wezen over te gaan. Zij houdt op te zijn wat zij
is, om eenigszins deel te krijgen aan de goddelijke
natuur en gelukkig in God hervormd te worden.
Ziedaar de onuitsprekelijke mededeelingen tusschen
Jezus en de communiceerende ziel; ziedaar waarom
de getrouwe ziel de heilige Communie zoo bemint.
B.
De noodzakelijke veegunning tot de H. Communie.
I.    De noodige vergunnig tot de heilige Communie
wordt gegeven door den Regel, welke gewoonlijk
twee, somtijds drie communiën per week toestaat.
II.     De toelating om buiten de dagen door den
Regel gesteld te communiceeren is den gewonen
biechtvader
voorbehouden.
De Overste mag doorgaans geene Communie toestaan
dan alleen in buitengewone gevallen, wanneer zij
de toes temming van den biechtvader mag veronder-
stellen en zijne meening ten gunstigste mag uitleggen.
In geen geval mag de Overste de heilige Communie
toestaan, als de biechtvader die geweigerd heeft.
-ocr page 685-
697
Zoowel als de Overste gewoonlijk geene heilige
Communie mag toelaten buiten die door den Regel
toegestaan, mag de religieuze die Tan haren biechtvader
daartoe verlof heeft bekomen, daarvan geen gebruik
maken zonder toestemming der Overste, daar dit
stoornis en wanorde in de gemeente zou kunnen
veroorzaken.
De biechtvader heeft het recht aan de religieuze de
communie door den Regel toegestaan te onttrekken.
III. Voor zware misslagen in het openbaar geschied,
raag de Overste de H. Communie aan eene religieuze
onttrekken, om de communauteit niet te ontstichten;
doch zij moet hierin met groote voorzichtigheid te
werk gaan.
c.
Het veelvuldig ontvangen der H. Communie.
(a). Beweegreden tot het dikwijls ontvangen der
heilige Communie.
De religieuze moet streven om dikwijls, ja dagelijks,
de H. Communie te mogen ontvangen. Zij die daarnaar
niet zou trachten, zou toonen, dat zij Jezus-Christus
niet genoeg bemint; en men zou van haar kunnen
zeggen, dat zij God zou doen betreuren, haar tot het
religieuze leven geroepen te hebben.
Naar het dagelijksch gebruik der II. Communie ver-
langen
is beantwoorden aan het verlangen van Jezus,.
die, zooals wij reeds gezegd hebben, ons uitnoodigt,
dringt, vraagt, belooft, bedreigt; • het is gehoorzamen
aan het uitdrukkelijk verlangen der H. Kerk; — het
is de voorbeelden der Heiligen volgen; —het is voor
zijne ziel het voedsel en het geneesmiddel betrachten
-ocr page 686-
698
dat zij noodig heeft; — het is de vurigste hegeerte
vervullen van een hart, dat voor God geschapen is,
dat naar God dorst, daar het slechts in het klooster
getreden is om geheel aan God te behooren; — het
is God verheerlijken, zooveel als een schepsel Hem
kan verheerlijken, door Hem tot tabernakel te dienen,
en door, om zich daartoe waardig te maken, steeds
zuiver, gehoorzaam, godvruchtig, liefderijk te leven.
Communiceer dan dikwijls, zegt de H. Franciscus
van Sales, zoo dikwijls, als gij dit met de toestemming
van uwen biechtvader doen moogt.
Communiceer dan dikwijls, om de krachten uwer
ziel te herstellen, en haar dat voedsel te geven, dat
zij behoeft om hare plichten op eene wijze te vervullen
die verdienstelijk is voor den Hemel. Zonder de veel-
vuldige Communie wordt die plicht, die altijd eenigs-
zins eentonig is, ten laatste zwaar en moeielijk; hij
wordt zonder opgewektheid, zonder vuur, zonder
voedsel voor den Hemel volbracht.
Communiceer dikwijls, om door de kracht van het
lichaam van Jezus-Christus uwe ellende, uwe geestelijke
ziekten te herstellen en den waren levensgeest in u
op te wekken.
Communiceer dikwijls, om u van uwe dagelijksche
zonden te zuiveren. De heilige Communie, zegt het
Concilie van Trente, is een tegengif om ons van onze
dagelijksche zonden te verlossen
, — om ons te versterken
tegen het hervallen in de dagelijksche zonden. De
zonde is onze wond,
zegt de H. Ambrosius, het H. Sa-
crament is ons geneesmiddel; gij zondigt dagelijks
door
kleine zonden; wilt gij niet meer zondigen, dan com-
municeer dagelijks.
— Communiceer dikwijls, om in
u de begeerlijkheid te matigen en u voor doodzonde
te bewaren.
-ocr page 687-
699
Communiceer dikwijls, om uwe vereeniging met
Jezus-Christus te onderhouden en te volmaken: Die
mijn vleesch eet
, woont in mij en ik in hem. Ons
vleesch is met het Vleesch van Jezus vereenigd, zegt
de H. Cyrillus, als twee stukken gesmolten was. Het
H. Sacrament ontwikkelt die vereeniging, gelijk het
aardsche voedsel de krachten van ons lichaam ont-
wikkelt; om de vereeniging uwer ziel met die uwer
medezusters te onderhouden: de heilige Communie
vernietigt de begeerlijkheid, die de bron is onzer
verdeeldheden, bezielt ons langzamerhand met den-
zelfden geest, hetzelfde hart, denzelfden wil, en
verplicht ons om in vrede met elkander te leven,
ten einde ons in staat te stellen van dikwijls te mogen
communiceeren. De heilige Communie vernietigt
langzamerhand het eigenbelang, den afgunst, de
eigenliefde, de lichtgeraaktheid en al die gevoelens,
die zoo lichtelijk deharten verdeelen.
Communiceer dikwijls, om licht te verkrijgen:
Jezus- Christus is het licht, dat alle menschen verlicht,
die in deze wereld zijn gekomen;
— om u te helpen
in uwe moeielijkheden en opofferingen, — om u te
troosten en aan te moedigen, om eindelijk de vol-
maaktheid te bereiken: Jezus-Christus is de weg,
de waarheid en het leven.
(b). Vereischten tot het dikwijls ontvangen
der heilige Communie.
I. Eiken zondag communiceeren maakt de veel-
vuldige communie
niet uit. In de communauteiten
waar de Regel twee communiën toelaat, kan men nog
zeggen, dat dit voor eene religieuze de veelvuldige
communie niet is; doch als er drie toegelaten worden,
-ocr page 688-
700
het hoogste getal dat de Regel mag toestaan, zou
dit als veelvuldige Communie beschouwd worden, en
men moet dan de vereischte gesteltenis daarvoor
vragen, zegt P. Meijnard.
II. Om eene goede Communie te doen, en in
algemeenen zin de vruchten te verkrijgen, waarvoor
zij door Jezus-Christus is ingesteld, te weten om de
ziel te voeden en te versterken, moet de ziel vrij
zijn van doodzonde.
II. Zal de heilige Communie deze vruchten ten
volle dragen, zooals de religieuzen dit vooral moeten
verlangen, dan moet de ziel:
1°. Vrij zijn van dagelijksche zonde; — en het is haar
gemakkelijk, zich vóór de communie te zuiveren van
alle dagelijksche fouten, welke zij bedreven heeft.
Zij kan dit door eene akte van liefde of berouw,—
door het teeken van het heilig Kruis godvruchtig
met gewijd water te maken met de meening zich
van hare zonden te zuiveren, — hetzij door zich met
dezelfde meening te veréénigen met den priester die
aan den voet des Altaars het Confiteor bidt, — hetzij
door hare fouten te leggen bij de H. Hostie en Jezus
te bidden, ze te willen vergeven en gedurende de
H. Mis daarvoor te willen voldoen.
2°. Vrij van alle gehechtheid aan de dagelijksche
zonde.
Dit wil zeggen, dat zij elke vrijwillige fout
moet vermijden; dat, indien zij in die soorten van
fouten valt, dit meer door verrassing, dan vrijen
wil voortkomt, en dat zij gewoonlijk werke. om alles
te vermijden, wat tot die zonden kan geleiden. Al
zou zij dikwijls in dagelijksche zonden vallen, zoo
moet haar dit niet van de heilige Communie ver-
wijderen, als zij er zich over vernedert, ze betreurt,
ze door meerdere getrouwheid zoekt te herstellen.
-ocr page 689-
701
De dagelijksche fouten, zegt Fênélou, moeten, wel
verre van ons de Communie te doen achterlaten, ons
aanzetten, om dikwijls dit groote geneesmiddel te
zoeken.
Het H. Sacrament des Altaars is niet ingesteld
voor de engelen, die niet kunnen zondigen, maar
voor zondige, zwakke, onvolmaakte menschen; en
zij is het tegengif dat ons zuivert van de dagelijksche
zonden, en ons behoedt voor zwaren val
(Conc. Trid.
Sess. XIII Cap. II.de Euch.
D.
VOOK EN NA DK H CoMMUNIE.
Wij geven bier geene bijzondere methode voor de
voorbereiding tot de H. Communie, noch voor de
dankzegging.
Het leven eener religieuze, dat geregeld, armoedig,
liefdadig, werkzaam, opgeruimd, aan alles en aan
allen onderworpen leven, is in zich zelve eene voort-
durende voorbereiding, en wordt ook eene voort-
durende dankzegging. De H. Communie vormt geene
gebeurtenis in het leven der religieuze, het is slechts
een half uur van dat zoowel besteedde leven; doch
het is het half uur bij uitnemendheid, waarheen al
de vorige uren zich richten, en dat zijn invloed zal
doen gevoelen aan de uren die gaau volgen.
Daarom maakt dan ook naarmate dat het uur
nadert, de gedachte, ik ga communiceer en, ik ga
God in mijn hart ontvangen,
diepen indruk op de
ziel; en reeds bij het ontwaken, gedurende de meditatie
en de H. Mis, vervullen de treffendste beelden de ziel.
Hij komt, mijn Meester, om te zien, of alles in
zijn gebied in orde is, — of er geene wanorde, geene
-ocr page 690-
702
ontsteltenis heerscht, — of niemand datgene wat Hij
gisteren daar geplaatst heeft, omver heeft geworpen,
of wel daar iets gebracht heeft dat Hem mishaagt....
Hij komt, rnijn Vader, om mij een nieuw bewijs
zijner toegenegenheid te geven, mij te vragen, of ik
Hem altijd bemin, of ik steeds aan Hem denk, om mijne
beden, mijne zuchten, mijne klachten aan te hooren. —
Hij komt, mijn Geneesheer, om zijne zieke te
bezoeken, de bekentenis harer onvoorzichtigheden,
de middelen die zij heeft aangewend, de zwakheden
waarin zij gevallen is, aan te hooren,.... om te zien,
of Hij haar moet genezen of nog laten lijden....
Hij komt, mijn Middelaar, mijn Beschermer, mijn
Raadsman, mijn Gids.
Jezus is voor de ziel alles wat zij behoeft, alles
wat zij noodig heeft. Hoe zou men bij deze gedachte
niet als van zelf akten van geloof, van hoop, van
eerbied, van ootmoed, van aanbidding, van vreugde,
van verlangen in zich voelen opwellen en wanneer
na de heilige Communie Jezus in u verblijft, o bid
dan zachtjes uw heiligen Engelbewaarder, Jezus niet
alleen te laten; bid Maria u ter hulp te komen en
zie. Ja, het is wel uw Meester, uw Vader, uw
Geneesheer, uwBeschermer, vmRaadsman, uw Vriend;...
aanbid Hem, bedank Hem, en offer u vooral aan
Hem op. Het schoonste en godvruchtigste gebed is
zeker dat van den H. Ignatius. Ontvang, Heer,
mijne vrijheid,
mijn geheugen, mijn verstand, al
de genegenheden mijns harten;
al wat ik heb, al
wat ik bezit, heb ik van u ontvangen; ik geef het
u weder, o Heer, en stel mij volkomen ter beschikking
van Uwen wil. Geef mij Uwe liefde, Uwe heilige
genade, en ik ben rijk genoeg en vraag niets meer!
Ga zoetjes in vrede heen! zeg in uw hart: Ik
-ocr page 691-
703
ga te midden mijner zusters den vrede, de zachtmoe-
digheid, de minzaamheid, de liefde van Jezus brengen !
En bepaal eenige oogenblikken van den dag, waarop
gijj tot u zelven zegt: Dezen morgen heb ik Jezus
in mijn hart ontvangen.
8ste HOOFDSTUK.
Kct fevcn van a&vcd.
I. Het leven van gebed, dat leven in verééniging
met
God, is eigenlijk het leven der religieuze.
Van gebed leven is onophoudelijk aan God denken
volgens het voorschrift van Jezus-Christus: Bid
zonder opJwuden.
De ziel, die zich aan God heeft opgedragen door
de religieuze Geloften, wilde niet alleen, gelijk alle
schepselen, aan God toebehooren; maar zij wilde dichter
bij God zijn,
en het zich tot eene onmogelijkheid
maken, zich van Hem te verwijderen; zij wilde op
stoffelijke wijze met God vereenigd leven, door zijn
kleed te dragen, zijn werk te doen, zijn huis te bewonen;
maar bovenal wilde zij met Hem vereenigd leven met
hart en ziel, en deze verééniging maakt haar hare
religieuze plichten zoet en aangenaam.
Zij bemint God, en dien God, dien zij bemint,
verlaat zij zelfs niet in gedachte. Aan Hem alleen
wil zij behagen, voor Hem alleen wil zij werken,
om Hem alleen wil zij alle schepselen beminnen.
-ocr page 692-
704
Zij strijdt, doch alleen om zich niet te scheiden
van haren God, van wien de duivel haar zoekt af te
trekken; en hoe hardnekkig, hoe langdurig die strijd
ook moge wezen, altijd zal zij dien met dezelfde
getrouwheid blijven voeren.
Zij lijdt, maar met vrede en vreugde onder het oog
van den God, die haar zelf dat lijden overzendt; en
zij omhelst haar kruis, omdat het haar meer gelijk-
vormig maakt aan den Meester, dien zij aanbidt.
Zij gehoorzaamt, en de gehoorzaamheid is haar een
zoete plicht, omdat zij daardoor dichter bij God komt;
bet is God die haar roept, die haar zendt, die haar
dit werk oplegt, en door de gehoorzaamheid blijft
zij steeds met God veréénigd.
II. Het leven van gebed, dat leven van vereeniging
met God,
laat zich samenvatten in deze weinige
woorden, welke trouwens geheel den inhoud van
dit boek uitmaken: denken als Jezus,oordeelen als
Jezus,
beminnen als Jezus,handelen als Jezus.
De gedachten van Jezus waren alle tot God gericht.
D3 uitwendige zaken hielden Hem slechts bezig, voor
o                                                                          o*
zoo ver zij tot God geleidden. Daaruit vloeide die
gedurige vereeniging voort met God in de vermoeiendste
werkzaamheden zijner loopbaan, alsmede de gemak-
kelijkheid om van het werk tot het gebed over te
gaan, of beter gezegd, van aanhoudend te bidden.
De oordeelen van Jezus hadden geen anderen regel
dan de oordeelen van God. Er was in Hem als een
rechterstoel, waar God voorzat, en volgens zijn
goddelijk licht werden de zaken des levens, het
lijden, de vrengden, de faam, het werk geoordeeld.
De liefde van Jezus behoorde aan God alleen, en
had geen ander doel, dan aan zijnen Vader de Hem
verschuldigde eer te bewijzen,— de beleedigingen te
-ocr page 693-
705
herstellen, Hem door de schepselen aangedaan,—
zijnen wil in alles te vervullen,— Hem te doen kennen,
beminnen en dienen door al zjjne schepselen; en om
dit doel te bereiken was geen offer Hem te zwaar.
Het leven van Jezus is een altijd werkzaam leven
geweest; maar die werkzaamheid ontsproot uit den
geest Gods, die Hem bezielde. Deze geest was de
ziel zijner ziel; Hij sprak, Hij bad, Hij werkte, Hij
onderrichtte, maar het was de geest Gods, die in
Hem sprak, bad, werkte, onderrichtte. Uit mijzelcen,
zegt Hij, doe ik niets (Joa. VIII. 28). Wat ik u zeg,
zeg ik u niet uit mijzelven
; maar mijn Vader, die in mij
blijft, Hij doet de werken
(Joa.XIV. 10).
III. IJet leven van gebed, van verééniging met
God, vindt zich geheel terug in de volgende bladzijde,
die wij in alle waarheid de dagorde der religieuze
mogen noemen.
Alles door Jezus, alles met Jezus.
Ik leef niet meer, maar Jezus leeft in mij.
Ik werk niet meer, maar Jezus werkt in mij.
Ik bemin niet meer, maar Jezus bemint in en door mij.
Ik moet dus al mijne daden verrichten, zooals Jezus
ze gedaan zou hebben.
Ik moet dus geen enkel oogenblik de tegenwoor»
digheid van Jezus uit het oog verliezen.
Jezus is mijn Helper, en doet de helft van hetgeen
ik moet doen.
Hij is mijn voorbeeld, en fluistert mij in, hoe Hij
dien plicht, mij opgelegd, zou vervullen.
Hij is mijn steun, Hij bemoedigt mij om de ver-
moeienis en de verveling te verdragen.
45
-ocr page 694-
706
Hij is mijne belooning, en telt elke minuut van
den tijd, dien ik in plichtsvervulling doorbreng, om
mij voor elke minuut te beloonen.
Hij is mijn beschermer, Hij verwijdert den duivel,
terwijl ik bid of werk, Hij verwijdert van mij de kwaad-
willigen, of versterkt mij tegen hunne woorden, nooit
toelatende dat ik boven mijne kracht beproefd worde.
O hoe teeder bemin ik Jezus!
In mijne recreatie denk ik aan zijne zachtmoedigheid,
zijne goedheid, zijn bestendigen glimlach. Hij verstoot
niemand, Hij veracht niemand. Hij is altijd dezelfde,
vol voorkomendheid, vol minzaamheid, nimmer on-
genegen tot dienstbetooning,— steeds verheugd zich
voor anderen te kunnen opofferen.
In mijne gesprekken spreek ik somtijds van Hem;
ik spreek ten minste in zijne tegenwoordigheid, opdat
niets onbeleefds, niets oubetamelijks, niets onvoor-
zichtigs mij ontsnappe.— Ik gevoel mij gelukkig, als ik
anderen kan aanzetten om Hem te beminnen; en word
ik naar de spreekkamer gezonden, dan zij mijne eerste
gedachte: Geef, o Heer, dat ik Umoge doen beminnen.!
In mijne studiën
denk ik aan de goedheid, waar-
mede Jezus zijne discipelen onderwees, hun uitleggende
wat zij niet begrepen; en ik stel mij voor, dat Hij
tot mij spreekt door de boeken die ik lees, Hij, wien
ik met eerbied en dankbaarheid aanhoor. Ik roep Hem
aan in moeielijkheden; — ik onderwerp mij, als ik
eenige vernedering onderga, of eeuige zwarigheid ont-
moet; ik bedauk Hem, als ik in een of ander wel
mag slagen; want het is Jezus, mijn Meester, die
mijn verstand verlicht heeft.
Bij mijne maaltijden denk ik aan zijne matigheid,
zijne soberheid, zijne versterving; met welke goedheid
Hij zelf zijne apostelen bediende, met welke liefde Hg
-ocr page 695-
707
mirakelen deed om de armen te voeden. O hoe gelukkig
gevoel ik mij, als ik, daar en altijd, de dienares
mijner zusters mag zijn, wanneer ik mg iets kan
onttrekken om het haar te geven!
In mijne gebeden stel ik mij dicht bij Jezus, en
hoor Hem tot mij zeggen: Al wat gij den Vader in
mijnen naam zult vragen, zal Hij u geven; en in-
getogen gelijk Hij, herhaal ik gaarne eenige der woor-
den, die Jezus in zijn gebed uitsprak: Vader, uw wil
geschiede, niet de mijne. Vader, geef ons heden ons
dagelijksch brood. Mijn Vader, mogen allen U kennen
en U verheerlijken!... En ik beveel Hem mijne commu-
nauteit, mijne Overste, mijne medezusters, mijne familie,
en al degenen die mij helpen om Hem te beminnen.
Bij mijn handwerk denk ik aan het werk dat Jezus
verrichtte, wellicht hetzelfde als wat ik doe. Hij
deed alles wat Hem opgelegd werd, en Hij deed het
op volmaakte wijze. Hij verliet zijn werk, zoodra
men Hem riep, hervatte het of liet het weder rusten;
Hij beklaagde zich noch over den langen duur noch
over de eentonigheid, noch over de moeielijkheid
van zijn werk; Hij, de Alwetende, schaamde zich
niet, aan Maria, aan Jozef te vragen: hoe moet ik
dit doen? en Hij volgde getrouw hunnen raad.
In mijne moeielijkheden roep ik Hem, en wacht.
Ik weet dat Hij bij mij is, en al zegt Hij niets, toch
vrees ik niet; Hij zal wel beletten, dat ik te zeer
gedrukt worde, dat de verveling te lang dure, dat de
bekoring te hevig worde voor mijne zwakke kracht.
Ik roep Hem aan, ik weet dat Hij zal komen, als
zijn uur daar is; en hoewel misschien met de tranen
in dé oogen, met de zucht op de lippen, zet ik mijn
arbeid, mijn gebed, mijne levenswijze voort.
In de beproevingen en kruisen, mij door de Voor-
-ocr page 696-
•\'
708
zienigheid beschikt, stel ik mij dichter bij Jezus; en
vind ik Hem niet aan mijne zijde, dan ga ik Hem
zoeken.... Ik vind Hem in de armen der H. Maagd,
die mij zeker haar Kindje geeft, als ik godvruchtig
een tientje van mijn rozenkrans bid;— ik vind Hem
te midden der armen, die ik ga bezoeken, der kinderen
die ik moet onderrichten; ik vind Hem, als ik mij
edelmoediger toeleg op den plicht, mij door de
gehoorzaamheid opgelegd; — ik vind Hem in het
huisje van Nazareth, aan zijn ruw kruis, en de kruis-
weg
, dien ik in de kapel ga bidden, geeft mij Jezus
terug met den vrede, de rust, de gelatenheid. Ik vind
Hem eindelijk in de II. Communie, en dan zeg ik tot
Hem: Heer, verlaat mij niet meer! verlaat mij niet meer!
In mijn slaap denk ik aan Jezus en zie Hem rustig
slapend, dan eens in de armen van Maria, dan in het
scheepje door de golven geslingerd, dan weder in de
kribbe te Bethlehem, en ik zeg tot Hem: O Jezus,
ik wil ook met U in vrede rusten; ik wil, dat mijn
hart steeds wake; ik wil, dat gedurende mijnen
slaap elke mijner ademhalingen een zucht van liefde zij;
ik wil, dat bij mijn ontwaken mijn eerste woord zjj:
»Mijn Jezus, ik bemin U!"
O hoe zalig is een dag aldus met Jezus vereenigd,
doorgebracht!
Gebed om bel leveo van wceniging nel Jezus te vragen.
Mijn Jezus, goddelijk voorbeeld, dat wij allen moeten
volgen , Jezus die zoo dikwijls in ons komt door de
H. Communie, Jezus zonder wiens hulp wij niets ver-
mogen, met wien wij alles kunnen, leef in mij nu en altijd.
Leef in mij nu om mij uwen zegen te geven, maar
een zegen, die de zonde van mij verwijderd houde,
die mij tegen de bekoring versterke, mij in de genade
-ocr page 697-
709
behoude, mij voor alle gevaar beware, mij in het
goede doe volharden.
Wees met mij in mijne gebeden, om mij de ver-
diensten der uwe en de heilige gesteltenis, waarmede
Gij gebeden hebt, mede te deelen; dat ik in U, door
U en met U verhoord worde in mijne beden om
alles wat mij nuttig en noodzakelijk is.
Wees met mij in de H. Mis, om mij al de vruchten
daarvan voor mijne tijdelijke en geestelijke behoeften
toe te passen, om in mij het offer van mij zelve te
bewerken, ten einde ik slechts één slachtoffer, een
zuiver en smetteloos offer met u worde.
Wees met mij bij mijn werk en de uitoefening
mijner bediening om dit alles te zegenen, ten einde
ik mij voege naar den goddelijken wil, die verlangt,
dat ik mij volgens de gehoorzaamheid bezig houde.
Wees met mij in mijne twijfelingen om mij met
voorzichtigheid en wijsheid datgene te doen kiezen
wat het meeste uwe glorie kan bevorderen.
Wees met mij in mijne maaltijden om mij de
matigheid en de versterving te doen oefenen.
Wees met mij in mijne uitspanningen om mij eene
zoete , vreedzame, stichtende blijdschap mede te deelen.
Wees met mij in mijne gesprekken om mij op tijd
te doen zwijgen, en leg op mijne lippen woorden
van stichting, van goedheid, van kracht, van troost.
Wees met mij bij het lezen en studeeren oin mij
uw licht mede te deelen, opdat mijn geest zonder
ijdelheid verlicht en mijn hart versterkt worde.
Wees met mij in mijn lijden, mijne droefheid, mijne
vernederingen
om mjj troost, geduld en onderwerping
mede te deelen.
Wees met mij in voorspoed om mg dankbaarheid
en ootmoed te leeren.
-ocr page 698-
710
Wees met mij in alle gewone en buitengewone
omstandigheden,
waarin gij ziet dat ik mij zou kunnen
bevinden, om mij van het kwade te verwijderen en
mij het goede te doen betrachten, waartoe de gelegen-
heid zich aanbiedt.
Wees met mij, als ik niij ter rust begeef, om mij
in uw heilig Hart te verbergen en mij te zuiveren
van al het kwade, dat ik in den loop van den dag
mocht bedreven hebben; gedurende mijnen slaap om
elke verbeelding, elk ongeval van mij te verwijderen,
dat mij zou kunnen schaden; bij mijn ontwaken om
heilige gedachten in mijnen geest, heilige begeerten
in mijn hart te storten; bij mijn opstaan om mij het
offer in te fluisteren, dat ik van mij zelve moet brengen,
om mij den dag heilig te doen aanvangen en door-
brengen.
Wees in mijn inwendig om al deszelfs bewegingen
te regelen, in mijn uitwendig, opdat het stichtend
zij. Geef mij in alles en overal uwe hulp om uwe
deugden na te volgen, opdat in mij de Hemelsche
Vader door U, o Heere Jezus, moge verheerlijkt
worden. O Jezus, gij zijt mijne eenige hoop; Jezus,
voor wien ik alles verlaten heb, kom in my, blijf
in mij, leef in mij!
AMEN.
EINDK.
-ocr page 699-
INHOUD.
EERSTE DEEL.
Natuur van den Religieuzen staat : pag. G
1« HOOFDSTUK: pag. 6.
Onthecht..........pag.      7
Toegewijd.........    »         9
De ziel in betrekking tot God . .    »       14
God in betrekking tot de ziel . .    »       17
2« HOOFDSTUK: pag. 18.
Over het bestuur.......    »       18
Ten opzichte der Overste . . . .    »       22
Ten opzichte der Regel tucht...»       23
3». HOOFDSTUK: pag.. 25.
Over de personen die den Religieuzen
Staat omhelsd hebben. . . . .    »      ~b
Van den kant der H. Kerk ...»       31
Voor de H. Professie.....    »       
Na de Professie.......    »      34
Eene goede Religieuze is: ...    »      37
4» HOOFDSTUK: pag. 39.
Wat den Religieuzen Staat uitmaakt.    »      39
Over de Geloften in het algemeen .    »       40
Over de Kloostergeloften . . . .    »      41
-ocr page 700-
INHOUD.
Il
5". HOOFDSTUK: pag. 19.
Voordeelen van den Religieuzen Staat. pag. 49
Geluk van den Religieuzen Staat,
uit geheel meuschelijk oogpunt
beschouwd........» 51
Eerbetoon en waardigheid. ...» —
Goederen en Rijkdommen. ...» 54
Genot en Genoegen......» 55
Geluk van het Religieuze leven uit het
geestelijk oogpunt beschouwd. . » CO
De Religieuze leeft met meer zuiver-
heid en met meer verdiensten. . » 62
De Religieuze valt zeldzamer ...» 63
De Religieuze staat sneller op . . » 64
De Religieuze wandelt voorzichtiger. » 65
De Religieuze ziel ontvangt meer
genaden.........» —
De Religieuze ziel geniet meer vrede. » 66
De Religieuze sterft met meer ver-
trouwen .........» —
De Religieuze heeft korter Vagevuur. » 67
De Religieuze ziel verwerft eene
schoonere kroon......» 68
6 HOOFDSTUK: pag. 71.
Over de moeielijkheden die men in den
Religieuzen Staat kan aantreffen. » 71
7U HOOFDSTUK: pag. 78.
Over de gebreken die den Religieuzen
geest kunnen vernietigen. ...» 78
Nalatigheid in de Godvruchtige Oefe-
ningen.........» 81
Gebrek aan nauwkeurigheid ...» 82
Gebrek aan voorkomendheid en be-
leefdheid.........» 83
-ocr page 701-
III
INHOUD.
Gebrek aan stilzwijgendheid en inge-
keerdheid........pag.    84
Overdreven zorg voor de gezondheid.    »      85
Overdrevenof zonderlinge Godsvrucht.    »      87
De bijzondere Vriendschappen . .    »      88
Omgang met de wereld en begeerte
naar nieuwstijdingen.....    »      89
Welke geest kan zich in de gemeente
dringen?........    »      90
Verplichtingen van den Religieuzen Staat : pag. 94
Eerste Verplichting der Religieuze.
BEMINNEN, pag. 97.
1« HOOFDSTUK: pag. 99.
De Religieuze moet God beminnen.
Beweegreden der liefde tot God . pag. 99
I. God verdient dat gij Hem bemint. » —
II. De goedheid van God eischt dat gij
Hem beminnet......» 102
III. Uw titel van Religieuze verplicht
u God te beminnen . . . . » 106
2° HOOFDSTUK: pag. 109.
Kenmerken der liefde Gods. ...» 109
3". HOOFDSTUK: pag. 118.
Oefening der liefde Gods. ...» 118
I. God beminnen is aan God denken. » 119
II. God beminnen is dikwijls tot God
spreken.......         » 123
III.  God beminnen is van Hem spreken. » 126
IV.  God beminnen is alles vermijden
wat Hem kan mishagen. . . » 129
-ocr page 702-
IV
INHOUD.
1. Gevolgen der dagelijksche zonden pag. 131
2. Voornaamste fouten waaraan de
Religieuzen zich gemakkelijk
overgeven.......» 133
V. God beminnen is altijd doen wat
Hem behaagt......» 137
VI. God beminnen is bij anderen ver-
nietigen wat men weet aan God
te mishagen. . ...... 139
VII.  God beminnen is niets willen dan
wat God wil, en tevreden zijn
met alles wat God toelaat. . . » 143
VIII.  God beminnen is in alle zaken
op Hem vertrouwen.....» 147
IX.     God beminnen is verlangen om
met Hem vereenigd te zijn. . » 150
X.       God beminnen is Jezus in het
Tabernakel beminnen ...» 159
XI.     God beminnen is Maria beminnen. » 1Ö5
4° HOOFDSTUK: pag. 109.
Belooning der liefde tot God. . . » 169
I. De vrede.........» 170
II. De zachtmoedigheid van inborst. » 173
TWEEDE HOOFDDEEL.
De Religieuze moet haar evennaasten beminnen.
Ie HOOFDSTUK: pag. 176.
Beweegreden der naastenliefde.
I. God wil dat wij den evennaaste
beminnen. .......pag. 176
-ocr page 703-
inhoud.
v
II. De evennaaste verdient dat nien
hem beminne.......pag. 181
III.   Uw titel van religieuze verplicht u
uwen evennaaste te beminnen. » 283
IV.  De vreeselijke strafien waarmede zij
bedreigd worden, die het gebod
der liefde overtreden. . . . » 187
2« HOOFDSTUK: pag. 189.
Kenmerken der naastenliefde.
I. Natuur der toewijding . . . . » 189
II.
Doel, beweegreden, maat der
naastenliefde.......* 191
III. Hoedanigheden der liefde ...» 194
3" HOOFDSTUK: pag. 196.
Beoefening der naastmjlibfde.
I. Den evennaaste beminnen is geen
dag voorbij laten gaan zonder
hem eenigen dienst te bewijzen. » 196
II.
Den evennaaste beminnen is voor
de zaligheid zijner ziel en het
welzijn van zijn lichaam alles
opofferen wat men heeft. . . » 198
III.  Den evennaaste beminnen is
trachten zich de zoogenaamde
kleine deugden eigen te maken,
om hem het leven aangenamer
te maken........» 204
IV.  Den evennaaste beminnen is ge-
duldig zijn gebreken verdragen. » 212
V.    Den evennaaste beminnen is zijn
welzijn behartigen.....» 215
-ocr page 704-
VI                                          INHOUD.
VI. Den evennaaste beminnen is mede-
lijden met de lijdenden gevoelen, pag. 217
VIII. Den evennaaste beminnen is het
welzijn zijner ziel bevorderen. » 218
Oorzaak der fouten tegen de zusterlijke liefde.
1.  De onverschilligheid ...»     223
2.  Baatzucht.......»     228
3.  De geest van eigendom. . »     234
4.  De zinnelijkheid of bijzondere
vriendschap......»
     235
5.  Laatste raadgevingen. . . » 240
4« HOOFDSTUK: pag. 243.
Belooning der naastenliefde
I. Het beoefenen der naastenliefde
maakt ons goedaardig. . . . » 245
II. Het beoefenen der naastenliefde
maakt ons gelukkig . . . . » 247
III. Het beoefenen der liefde vereenigt
de harten........» 248
Gebed om goedheid en zelfopoffering te verkrijgen.
TWEEDE DEEL.
Verplichtingen van den Religieuzen Staat.
TWEEDE GEDEELTE.
Strijden , — Lijden , — Gehoorzamen , — Bidden.
Tweede verplichting van de Religieuzen.
STRIJDEN.......pag. 253
-ocr page 705-
INHOUD.                                        VII
le HOOFDSTUK: pag. 255.
De NOODZAKELIJKHEID VAN DKZtN STUUD.
I. Deze strjjd is noodzakelijk voor
alle nienschen......pag. 256
II. Deze strijd is vooral noodzakelijk
voor de Religieuze.....» 260
2e HOODSTUK: pag. 264.
Hok moet men strijden!
Eerste Afdeeling: Voorzorgen nemen.    »     265
I. Versterving der zintuigen. . .    »     267
II. Versterving der neigingen. . .    »     278
III. Verstersterving onzer geestver-
mogens.........    »     279
Tweede Afdeeling: Worstelen. . .    »     281
3« HOOFDSTUK: pag. 285.
De vijanden: die MtN moet bestrijden.
Eerste Artikel.
I. Denatuurvan den religieuzen geest. » 287
II. Beoefening van den religieuzen
geest.........» 291
III.  Hoedanig het zinsbedrog ons den
Religieuzen geest voorstelt. . » 297
IV.  Hoe het zinsbedrog den Religieuzen
geest verwoest......» 303
V.  Portret der Religieuze geleid door
den Geest van God, en der
Religieuze geleid door den geest
der wereld........» 307
1. De Religieuze in haar inwendig
leven.........» 307
-ocr page 706-
VIII                                       INHOUD.
2.  De Religieuze in haar uitwendig
leven.........pag. 312
3.  De Religieuze in geheel haar gedrag » 317
Tweede Artikel.
I. Hoedanigheid der gehoorzaamheid. » 320
II. Bron der zinsbegooeheliugen om-
trent de gehoorzaamheid. . . » 325
III.  Natuur der zinsbegoochelingen om-
trent de gehoorzaamheid. . .    »     327
1.  Zinsbegoocheling.....    »     327
2.  Zinsbegoocheling.....    »     330
3.  Zinsbegoocheling.....    »     334
4.  Zinsbegoocheling.....    »     343
5.  Zinsbegoocheling.....    »     344
6.  Zinsbegoocheling.....    »     345
IV.  Treurige gevolgen der ongehoor-
zaamheid........» 350
Derde Artikel.
Zinsbedrog omtrent de armoede. . » 356
I. Natuur der Golofte der armoede. » 357
II. Natuur van de deugd der armoede. » 358
III.  Omvang der Gelofte en der deugd
van armoede.......» 360
IV.  Hoe zondigt men tegen de Gelofte
van armoede.......» 362
V.    Hoe zondigt men tegen de deugd
van armoede.......» 366
VI.  Bron der zinsbegoocheling omtrent
de armoede.......» 367
VII. Verschillende zinsbegoochelingen
omtrent de armoede.....» 372
-ocr page 707-
INHOUD.                                          IX
Vierde Artikel.
Zinsbedrog omtrent de zuiverheid. . pag. 383
I. Natuur en omvang der deugd en
der Gelofte van zuiverheid. . » 384
II. Schoonheid en voordeden der zui-
verheid..........» 383
III.  Voorzorgen om de zuiverheid te
bewaren........» 390
IV.  Verschillende zinsbegoochelitigeu
omtrent de zuiverheid. ...» 394
1.  Men gelooft, de deugd van zuiverheid
te bezitten, omdat men geene nei-
ging voor het huwelijk gevoelt. » 394
2.  Men vermeent de deugdvau zuiverheid
te bezitten, omdat men geene be-
koringen tegen die deugd gevoelt. » 397
3.  Men vermeent de deugd van zuiver-
heid te bezitten , terwijl men eene
teedere genegenheidvoedtvoor eene
medezuster........» 398
4.   Men gelooft de deugd van zuiverheid
te bezitten, terwijl men zich we-
reldsche gemeenzaamheden ver-
oorloofd.........» 403
5.   Men gelooft de deugd van zuiverheid
te bezitten, terwijl men zich alle
vrijheid in het lezen veroorlooft. » 401
6.  Men gelooft de deugd van zuiverheid
te bezitten, zonder dat men de
versterving beoefent.....» 403
7.  Men vreest de zuiverheid verloren
-ocr page 708-
INHOUD.
te hebben, als men hevig bekoord
wordt..........pag. 406
8.  Men vermeent verplicht te zijn, de
bekoringen tegen de zuiverheid
rechtstreeks te bestrijden. . . » 409
9.  Men vermeent de bekoringen tegen de
zuiverheid door bijzondere boet-
plegingen en vasten te moeten
bestrijden.........» 411
10. Men meent zich geeue enkele ge-
negenheid te mogen veroorloven
en zich zelfs niet aan zijne Com-
munauteit te mogen hechten. . . » 414
Vijfde Artikel.
Zinsbedrog omtrent de gevaren van
het religieuze leven.....» 419
1. Gevaren voorspruitende uit het
geheugen, de verbeelding, het
oordeel.........» 421
II. Gevaren die voortspruiten uit het
hart.........         » 423
III.  Gevaren voortspruitende uitden wil. » 425
IV.   Gevaren voorspruitende uit de
zinnen.........> 426
V. Gevaren voortspruitende uit den
Regel en uit uwe bediening. . » 426
1.  De sleurgang......» 427
2.  De onachtzaamheid in kleine
zaken........» 428
3.  De lauwheid......» 432
Zesde Artikel.
Zinsbedrog omtrent de eigenwaarde. » 139
-ocr page 709-
INHOUD.                                         XI
I. Uitwerkselen van het zinsbedrog
omtrent de eigenwaarde. . . pag.
II. De geneesmiddelen tegen het zins-
bedrog omtrent de eigenwaarde. »
Zevende Artikel.
Zinsbedrog omtrent de volmaaktheid,
I. Verschillende zinsbegoochelingen
omtrent de volmaaktheid. .
1.  Zinsbedrog omtrent de natuur
der volmaaktheid. . . .
2.  Zinsbedrog omtrent de kentee-
kenen der volmaaktheid. .
3.  Ziiisbedrog omtrent de noodza-
kelijkheid der volmaaktheid
II. Natuur der volmaaktheid. .
III.  Noodzakelijkheid van het streven
naar de volmaaktheid. . .
IV.  De wijze waarop men naar de vol
maaktheid moet trachten. .
V. Teekenen waaraan men kan er-
kennen , of men in de volmaakt-
heid vordert......
VI. Oefening der volmaaktheid. .
1.  Regels om onze werken wel
te doen.......
2.  Toepassing der regels om al
onze werken wel te doen.
VU. Trappen der volmaaktheid. .
VIII. Listen van den duivel om ons van de
volmaaktheid te verwijderen. .
-ocr page 710-
INHOUD.
Derde verplichting der Religieuze.
LIJDEN.
HOOFDSTUK: pag. 502.
I. De noodzakelijkheid van het lijden
is voor alle menschen in het
algemeen gegrond op onze natuur,
welke tot straf der erfzonde ge-
voelig is geworden voor de smart
en tot lijden is veroordeeld. . pag. 502
II. De noodzakelijkheid van het lijden
rust voor alle menschen in het
algemeen op hunne persoonlijke
zonden, die zij noodzakelijk moe-
ten boeten........» 504
III.  De noodzakelijkheid van het lijden
is gegrond voor alle menschen
in het algemeen op de noodzake-
lijkheid van te strijden, reeds in
het vorig hoofdstuk aangetoond. » 505
IV.  De noodzakelijkheid van het lijden
is gegrond op de verplichting
van den Hemel te verdienen . » 506
V.  De noodzakelijkheid van het lijden is
gegrondvest voor alle menschen
in het algemeen en voor de reli-
gieuzen in het bijzonder op de
verplichting van gelijkvormig te
worden aan Jezus-Christus . . » 507
VI.  De noodzakelijkheid van het lijden
is voor de religieuzen in het bij-
zonder gegrond op de verplich-
ting van, naar aanleiding harer
Geloften, slachtoffers te zijn. . » 509
-ocr page 711-
INHOUD.
XIII
Vil. De noodzakelijkheid van ie lijden
is voor eenige zielen gegrond op
de keuze die God in zijne goed-
heid van haar als tot bijzondere
slachtoffers gemaakt heeft. . . pag. 512
VIII. De noodzakelijkheid van te lijden is
voor eenige zielen in \'t bijzonder
gegrond op de bijzondere liefde,
die God haar toedraagt . . . » 513
IX. De noodzakelijkheid van het lijden
is bijzonder voor de religieuze ge-
grond op de verplichting van de
liefde, die zij God toedraagt, in
alle zuiverheid te bewaren . . > 516
2e HOOFDSTUK.
Natuur en oorzaak van het lijden. » 518
3e HOOFDSTUK.
Velschillende vormen van het lijden. » 522
I. De dorheid en de angstvalligheid
der ziel.........    »     «22
II. De vernedering.......    »     528
III.  De bekoringen.......    »     536
1.  Waaromlaat Goddebekoringtoe » 537
2.  Verschillende soorten van beko-
ringen........> 539
3.  Hoe men zich tijdens de bekorin-
gen behoort te gedragen. . . » 543
IV.  De ziekten en de lichamelijke ge-
breken.........» 546
De ziekten.
1.  Voordeden der ziekten. . . » 547
2.  Zinsbedrog omtrent de ziekten. » 551
-ocr page 712-
XIV                                       INHOUD.
3. Hoe behoort men zich in ziekte
te gedragen.......pag. 553
Lichamelijke gebreken. ...» 555
V. De gewetensangsten......» 558
1. De natuur van de gewetensangsten » 558
2. Uitwerkselen van de angstval-
ligheid van geweten. ...» 559
3. Verschillende soorten van ge-
wetensangsten......» 559
4. Middelen tegen de gewetens-
angsten........» 562
4e HOOFDSTUK: pag. 566.
I. Voorbeelden ter navolging. . . » 567
II. De godvruchtige zielen. ...» 572
5e HOOFDSTUK: pag. 574.
Uitwerkselen van het lijden.
I. Het lijden verzoent.....» 574
II. Het lijden vormt.....» 577
III. Het lijden hervormt.....» 579
Vierde verplichting der Religieuze.
GEHOORZAMEN.
le HOOFDSTUK: pag. 687.
Natuur der gehoorzaamheid.
2e HOOFDSTUK: pag. 590.
I. De noodzakelijkheid der gehoor-
zaamheid is voor ieder in het alge-
meen gegrond op het gezag van
God, die gebiedt......» 590
-ocr page 713-
INHOUD.                                         XV
II. De noodzakelijkheid der gehoor-
zaamheid is gegrond op onze
natuur, welke uit haren aard
afhankelijk is.......pag. 591
III.  De noodzakelijkheid der gehoor-
zaamheid is gegrond op de leer
en het voorbeeld van Jezus-
Christus.........» 591
IV.  De noodzakelijkheid der gehoor-
zaamheid is gegrond vooral voor
de religieuzen op de verbintenis,
die zij door hunne heilige Ge-
loften hebben aangenomen. . » 593
V.  De noodzakelijkheid der gehoor-
zaamheid is gegrond op de
zwakheid van onzen wil. . . » 583
VI.  De noodzakelijkheid der gehoor-
zaamheid is gegrond op de on-
mogelijkheid van zonder haar
in eene gemeente de orde te doen
heerschen en te handhaven. . » 594
3e HOOFDSTUK: pag. 596.
Kracht en weldaden der gehoorzaamheid.
I. De gehoorzaamheid verheft de ziel
tot God.........» 596
II. De gehoorzaamheid belet de zonde. » 597
III.  De gehoorzaamheid verheft, ver-
rijkt, vergoddelijkt al onze daden. » 699
IV.  De gehoorzaamheid is de moeder,
de steun, de bewaakster, de vol-
making van alle deugden. . . » 601
4e HOOFDSTUK: pag. 603.
Geluk der gehoorzaamheid. . » 603
-ocr page 714-
XVI                                       INHOUD.
Vijfde verplichting der Religieuze.
BIDDEN.
Ie HOOFDSTUK: pag. 610.
Natuur van het gebed.
2e HOOFDSTUK: pag. 613.
De noodzakelijkheid van het gebed.
I. De noodzakelijkheid van het gebed
is gegrond voor alle menschen
in het algemeen en voor de
christen in het bijzonder op hunne
hoedanigheid van schepsel. . pag. 613
II. De noodzakelijkheid van het gebed
is gegrond voor alle menschen
in het algemeen op onmogelijk-
heid waarin zij verkeeren, 1 ° van
aan den duivel te weerstaan,
2° van het minste goed te ver-
richten , 3° van het goede te vol-
harden tot het einde toe. . . » 615
III.  De noodzakelijkheid des gebeds is
voor de zondige zielen gegrond
op de onmogelijkheid, waarin zij
verkeeren, van uit eigen kracht
uit hare zonden op te staan, niet-
tegenstaande haren goeden wil. » 617
IV.  De noodzakelijkheid van het gebed
isvoor dereligieuze vooral gegrond
op de onmogelijkheid van hare
religieuze plichten na te komen. » 618
3e HOOFDSTUK: pag. 623
Het voorschrift van het gebed.
4° HOOFDSTUK: pag. 626.
-ocr page 715-
INHOUD.                                     XVII
Kracht en vermogen van het gebed.
I. Het gebed is alvermogend, omdat
God getrouw is......pag. 627
II. Het gebed is alvermogend, omdat
God goed is.......» 629
III. Het gebed is alvermogend, omdat
God almachtig is......» 631
5° HOOFDSTUK: pag. 635.
Hoedanigheden van het gebed,
I.  Wij moeten met aandacht bidden. » 636
II. Wij moeten met ootmoedigheid
bidden.........» 63S
III.  Wij moeten met vertrouwen bidden. » 640
IV.  Wij moeten bidden met volharding. » 641
V.  Wij moeten bidden in den naam
van Jezus-Christus.....» 643
6e HOOFDSTUK: pag. 645.
Uitwerkselen van het gebed.
1. Algemeene uitwerkselen. ...» 645
II.  Bijzondere uitwerkselen van het
gebed.........» 646
7e HOOFDSTUK: pag. 650.
Bijzondere vormen van het gebed.
I. De Heilige Mis.......» 650
II.  De Kruisweg........» 653
III.  Het Rozenhoedje......    »     654
IV.  Het bezoek aan het H. Sacrament.    »     655
V. De gebeden tot den H. Jozef. .
    »     659
VI.  De meditatie.......\' .    »     660
a.  Natuur der meditatie. . . » 660
b.  Noodzakelijkheid der meditatie. » 665
-ocr page 716-
xtiii                             inhoud. \'
c.  Uitwerkselen der meditatie. . pag. 669
d.  Wijze der meditatie. ...» 671
Voorbereiding tot de meditatie. » 675
Stof of onderwerp der meditatie. » 676
e.   Aanmerkingen omtrent de ver-
schillende trappen van het
inwendig gebed.....» 677
VII.  Het goddelijk Officie.....» 679
A.  De natuur en verhevenheid van
het goddelijk Officie. ...» 679
B.  Verplichting en wijze van het
goddelijk Officie te bidden. . »     681
Intentiën bij het lezen van het
goddelijk Officie.......»     688
VIII. De Heilige Communie. ...»     689
A.  De liefde der Religieuze voor de
Heilige Oommunie.....» 690
B.  De noodzakelijke vergunning tot
de Heilige Communie. ...» 696
C.  Het veelvuldig ontvangen der
H. Communie......» 697
a.  Beweegreden tot het dikwijls
ontvangen der H. Communie. » 697
b.  Vereischten tot het dikwijls
ontvangen der H. Communie. » 699
D.   Voor en na de Heilige Communie. » 701
8e HOOFDSTUK: pag. 703.
Het leven van gebed.
Alles door Jezus, alles met Jezus. » 705
Gebed om aan God het leven van
vereeniging met Hem te vragen. » 708
EINDE VAN DEN INHOUD.