-ocr page 1-

I 2 b

-ocr page 2-

■I

/ I

r

7

i f

If/

IS-i"-

-ocr page 3-

■- ■\'■\'■s \' ■■^B -A

-ocr page 4-
-ocr page 5-

J^rof. Dr. L. P. .1. Molengraaff. Inleiding tot liet
Nederlandsche Handelsrecht. •

Men zendt ons ter aankondiging den zoo juist bij de Erven
F. Bohn verschenen 3den druk van Prof. Molengi\'aaffs „In-
leiding".

Nadat het Averkje voor het eerst in 1921 was verschenen ter
vervanging van
T. M. C. Asser\'s „Schets" kwam in 1925 d\'.-
tw^eede druk uit. Sedert dien zijn in verband met nieuwe wettc-
lyke bepalingen weer eenige belangryke wijzigingen noodig ge-
worden, welke thans in dezen 3den druk aangebracht zijn.

Zoo is het nieuwe zeerecht, dat nog als supplement aan den
2den dnik was toegevoegd, thans in den 3den druk verwerkt.
De wet op de arbeidsovereenkomst van kapitein en schepelingen,
waarvan de inwerking-treding binnenkort te verwachten is, is
reeds in den tekst opgenomen; de thans vigeerende regeling is
in een bylage behandeld. De W\'et op de N.V. van 1928 en op de
Coöperatieve Vereeniging van 1925 maakte een wijziging van
hoofdstuk VII noodzakelijk. Ook de hoofdstukken betreffende
het handelspapier en het faillissement en de surséance van
betaling ondergingen wijziging.

Door een en ander is de omvang van het boek met een kleine
•40 bladz. toegenomen.

Eenige aanbeveling Iieeft het bekende werkje wel niet meer
noodig.

T. L.

^ UuuUcu^oU.

-ocr page 6-

Mólengraaffs i?^leiding tot

het ned. handelsrecht.

De derde druk verschenen.

Mólengraaffs „Inleiding tot het Nederland-
sche Handelsrecht" is — de vele gebruikers
van dit handige beknopte commontaar zullen
het met genoegen vernemen — weder, geheel
„bij". In den pas bij de Erven F. Bohn, Haar-
lem verschenen derden druk is het supplement
op den tweeden betreffende het nieuwe zee-
recht, waaraan ook prof. Mólengraaffs naam
verbonden zal blijven, verwerkL

Ook de nog niet in werking getreden wet van
Juni 1930, op de arbeldsovereenkömst van kapi-
tein en schepelingen heeft prof. Molengraaff
reeds in den tekst behandeld, terwijl de wellicht
per 1 Januari a.s. buiten werking gesteld wor-
dende huidige regeling in een bijlage is opge-
nomen. Ook de beschouwingen, gewijd aan de
N. V. en de Coöp. Ver. zijn in verhand met de
nieuwe wettelijke regelingen van onderschei-
denlijk 1928 en 1925, uiteraard geheel omge-
werkt. De hoofdstukken^betrefionde den wissel-
en ander handelspapier, en faillissement en
surséance van betaling zijn eveneens bijge-
werkt en in overeenstemming gebracht m»t de
belangrijke wijzigingen, welke in de wettelijke
bepalingen op dit stuk zijn gebracht sedert
den begin 1925 verschenen tweeden druk.

Dat de omvang van het, thans ruim 360 blad-
zijden tellend werk, eenigszins is uitgebreid,
niemand zal dit een bezwaar vinden: integen-
deel: men zou niet gaarne ten aanzien van
eenige nieuwe bepaling Mólengraaffs Inleiding
te vergeefs opslaan.

-ocr page 7-

Dr.C. \' .SGar Bnsmarui,HooGleeranr,

■■ J.Pli.Siiyling/noogle^raar,\' Ramstraat
jr.Drncl:er,>ioo£le9-rap.r,Yi:jverweg o

E.J.J.Van de::\' Hey.clon.hoo^leeraar»Arcnipelstrant 1

- van Regieren Altona ,AclYOcaat ^V/illern ipor^^^eg 16

BiluiiOTjn.

Utrecht.

Rotte!" dam,

Leiden.
IlijmeGsn.
i\\in st erdain.

-ocr page 8-

Ir^ "i-rf-V^ (/V-N

INLEIDING TOT HET
NEDERLANDSCHE HANDELSRECHT

-ocr page 9-

c

-ocr page 10-

INLEIDING

tot het

NEDERLANDSCHE
HANDELSRECHT

door

Dr. W. L. P. A. MOLENGRAAFF

Oud-IIoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Utreclit
DERDE, HERZIENE DRUK

HAARLEM
DE ERVEN F. BOHN
1930

-ocr page 11-

ii."\'

O H J O : SJi-ll

■\'"\'Î \'i r

Tl

.a .j .-fci

.-\'PJS\'ta Hïf3!S>i:iH .l-J\'iACii.,

-t-----

JM\'.At

-ocr page 12-

VOORREDE

In (Ie Voorrede tot den dertienden druk van T. M. C.
A
sseu\'s S e Ii e t s van het N e d e r 1 a n d s c h e
II a n d e 1 s r e c h t wees ik er op, dat herziening van
eens anders werk groote moeilijkheden oplevert. Nu
wederom een nieuwen druk noodig is geworden, hebben
die mocilijklicden mij, in overleg met den uitgevei\', doen
l)esluiten mij niet meer te Ijcpalen tot een herziening van
Asskh\'s werk, maar deze I n 1 e i d i n g t o t h e t N e d e r-
1 a n d s e h c Handelsrecht te schrijven, waarin
ik de stof geheel naar eigen inzichten iieb beliandeld.

Voor den algemecnen opzet van de Inleiding lirci\'t.
Asskh\'s S c li e t s mij tot voorbeeld gestrekt. Het schijnt
(huiuom onnoodig de door mij gevolgde methode uiteen
te zetten ; zij is, dank zij dc dertien drukken van
Asseu\'s
boekje, voldoende bekend.

Xu niet meer Asseu\'s meeningen uit dit werkje spreken,
aehtte ik het mijn phcht alles te vermijden, wut den
verkeerden indruk zou kunnen wekken, dat dc inhoud nog
Wordt gedekt door het gezag van mijn grooten voorganger.
Van(huir de nieuwe titel. ,,I)e Schets" is de S c h e t s
Van
Asseu, de naiam waaronder iedereen Asseu\'s boekje
kent. Deze nieuwe, beknoi)tc beschrijving van het Neder-
landsche handelsrecht moet haar eigen weg vinden en

-ocr page 13-

VI

trachten onder eigen naam een plaats in onze rechts-
geleerde literatuur te veroveren, kan het zijn een even
eervolle als de Schets zoovele jaren heeft ingenomen.

Moge de Inleiding een nuttige gids blijken bij de
eerste beoefening van het handelsrecht en velen opwek-
ken tot verdere studie.

liollcrdam, 12 Nov. 1921 MoLENGKAArr

-ocr page 14-

VOORREDE

2e druk

Toen dc uitgever mij in den aanvang van dit jaar mede-
deelde, dat een niemvc druk van deze Inleiding noodig
was, stond ik voor de moeilijke vraag, of ik de totstand-
koming van dc herziening van liet zeerecht, en de aan-
neming van de aanhangige wetsontwerpen tot wijziging
van het wisselrecht, van het faillictenrecht en van het
redit van de surseance van betaling, alsmede tot vervanging
van dc wet oj) dc coöperatieve vereenigingen moest af-
wachten, dan wel alleen rekening lioudcn met het thans
geldende recht. Bij de onzekerheid, wanneer de voorgestelde
bepalingen wet zullen worden en, wet geworden, zullen
worden ingevoerd, scheen het mij raadzaam mij aan het
geldende recht te lioudcn. Wanneer dit noodig mocht
blijken, zullen in een bijvoegsel de tot stand gekomen
nieuwe bepalingen worden behandeld.

Ingrijpende wijzigingen brengt deze druk niet ; ik hel)
nuj in ho(»fdzaak bepaald tot bijwerking waar dit noodig
was, doch ook naar aanleiding vaïi opmerkingen, waartoe
dc eerste druk aanleiding heeft gegeven, hier en daar iets
aangevuld of verduidelijkt.

Rotterdam, I.\'3 December Moixnghaaff

-ocr page 15-

VOORREDE

■Je druk

Iii dezen nieuwen druk is het supplement op den Tweede
druk betreffende het nieuwe zeerecht verwerkt.

Inmiddels is tot stand gekomen de wet van ld Juni
1930, Stbl. 240, op de arbeidsovereenkomst van kapitein
en schepelingen. Zij zal krachtens hare slotbepaling niet
in werking treden vóór een door de Kroon te bepalen
tijdstip, omdat nog eenige maatregelen van algemeen
bestuur ter uitvoering van sommige harer artikelen aan de
inAverkingtrcding moeten voorafgaan.

Indien met de samenstelling dezer nuiatregelen eenige
vt)()rtvarendheid wordt betracht, zal de inwerkingtreding
allicht op 1 Jan. 1931 kunnen phiats hebben. Ik heb
daarom gemeend in lifdst. IX, § 2: „Kapitein en
schepelingen", het recht te moeten Aveergeven, zooals liet
luidt volgens de nieuAvc Avet. Ten einde misverstand
tc voorkomen, is alles Avat nog niet geldend rceht is
tusschen haken geplaatst, terAvijl in eene Bijlage de thans
nog bestaande rechtstoestand is aangegeven.

J)e bladzijden, gcAvijd aan de naandooze vennootschap
en
aan de coöperatieve vereeniging, zijn, in verband met
de nieuAVc Avetten A\'an 1928 op de naamlooze vennootschap
en van 1925 op de coöperatieve \\a\'reeniging, geheel om-
gcAvcrkt. Hovendien zijn hfdst. VIII : „De Avissel en aiuler
handelspapier", en hfdst. XII : ,,Faillissement en surséance

-ocr page 16-

]X

van betaling", doorloopend herzien, naar aanleiding van
de belangrijke Avijzigingen, welke in de wettelijke bepalin-
gen ten aanzien van deze onderwerpen zijn gebracht.

Hoewel de opzet van het boek niet is gewijzigd, is de
omvang met eenige vellen druks toegenomen, doordat
uitvoeriger regelingen voor de vroegere in de plaats zijn
gekomen. De voor het nieuwe recht kenmerkende bepalin-
gen behoorden, al zij het beknopt, te Avorden vermclil.

\'.9 Gravenhage, 4 Juli 1030

Molengraaff

-ocr page 17-

INHOUD

Bhlz..

HOOFDSTUK I. Handelsrecht. — Kenbronnen...... I—8

HOOFDSTUK TI. Handelsdaden. — Handelszaken.

— Rechtspleging. — Arbitrage.................. 8—2G

HOOFDSTUK III. Kooplieden. — Koopmansdoeken.

— Handelsregister. — Handelsnaam............ 20—30

HOOFDSTUK IV. Mededinging. — Fabrieks- en Han-
delsmerken. — Octrooien........................ .TO—42

HOOFDSTUK V. Roerende zaken. — Verbintenissen
en overeenkomsten. - koop en verkoop. - rekla-
me. — Rechten van voorrang ................... 4.3—77

HOOFDSTUK VI. Handelsbedienden. — Agenten. —
Makelaars. — Commissxonnairs. — Kassiers. — Ban-

kiers. — Administratie-kantoren................. 77—S(i

HOOFDSTUK VII. vennootsciiarpen van koophandel 80—12S
HOOFDSTUK VIII. De wissel en ander handelspapier I2fl—ir.7
HOOFDSTUK IX. Vervoer te land gn te water.
§ 1. Algemeene beschouwingen. — Zeeschepen. —

Reeders en reederijen.......................... 1 (37—180

§ 2. Kapitein en schepelingen.................... 180—20")

§ .1. Vervrachting en bevrachting van schepen .... 20«—200
§ 4. Het vervoer ter zee van goedkrkn en personkn 209—2.i:j

1. Vaste lijnen............................ 2111—221

2. Tijd-bevrachtino ...................... 222

3. RKis-iievraoiitinf)......................... 222—220

\'i. Vervoer van sTirKGOEDEiiEN.............. 227

§ 5. Het veuvokr tk land hn op binnen wateren .. 2.\'u—2-10

-ocr page 18-

XI

Bldz.

HOOFDSTUK X. Avakij-okosse. — Aanvaking. — Ber-
ging en iiulpverléening in zeenood.

§ 1. Avarij-gbosse................................ 240—257

§ 2. Aanvaring.................................... 257—263

§ 3. Berging en hulpveuleening in zeenood........ 2C3—271

HOOFDSTUK XI. Verzekering.

§ 1. Inleidende opmerkingen over verzekering... 271—273
§ 2. Algemeene beginselen van schadeverzekering. 273—294
§ 3. Eenige bijzondere soorten van schadever-
zekering .................................... 294—321

1°. Zeeverzekering.......................... 2Ü4—313

2®. Brandverzekering........................ 313—317

3°. Schuldvordering-verzekering.............. 317—318

4°. Winstverzekering......................... 318—319

5°. OOGSTVERZEKERING........................ 319

0°. Herverzekering............................ 319—321

§ 4. Sommenverzekering........................... 321—327

«. Levensverzeke-ring......................... 321—320

b. Ongevallen-verzekering.................. 327

HOOFDSTUK XII. Faillis.se.mknt en Surséance van
Betaling

§ 1. Faillissement............................ 327—304

§ 2. Surséance van Betaling.................. 304—308

BIJLAGE ........................................... 309

UEGISTER ..........................................

-ocr page 19-

■v.liV i : <;-. .;■■!.)

... -i.-\'K\'V >:\\:i

-ocr page 20-

HOOFDSTUK I.

Handelsrecht. — • Kenbronnen.

Handelsrecht is, zooals de naam aanduidt, het recht
Van den handel. Zijne grenzen zijn onzeker, omdat handel
geen scherp begrensd begrip is. Men verstaat onder handel,
in beginsel, dc bemiddeling tusschen voortbrenging en
Verbruik, den omzet van goederen : het geheel der hande-
lingen, welke strekken om de goederen te brengen van
den voortbrenger naar den verbruiker.

Men onderscheidt den handel in dezen zin van de
nijverheid, welke grondstoffen verbruikt om andere goe-
deren
voort tc brengen. Echter wordt handel ook in
riiimercn zin gebezigd, zoodat liij dc gehcclc nijvcrlieid
omvat.
Voorts brengt men wel tot den handel al die hande-
lingen,
welke bij den omzet van goederen diensten be-
"^vijzen,
zooals order- en toonderpapier, verzekering, enz.
Eindelijk wordt soms binnen den kring van den liandel
getrokken ieder bedrijf, dat uitgeoefend wordt op ecnigs-
znis groote schaal in den vorm en op dc wijze, zooals dit
in den handel pleegt tc geschieden, men denke aan mijn-
en andere ontginningen, cultuurondernemingcn, z\\iivcl-
l>t"drijven, enz.

Molenqraaff, Inloiding. 1

-ocr page 21-

Even onbestemd en vlottend als het begrip handel
is in het spraakgebruik en de verkeersopvatting, even
onbestemd en vlottend is het begrip handelsrecht als het
recht van hetgeen tot den handel wordt gebracht. Met
het oog op eene bepaalde wetgeving, zooals de onze, is
handelsrecht het recht van het hetgeen die wetgeving,
voor ons dus de Nederlandsche wetgeving, onder handel
begrijpt.

Het handelsrecht in dezen zin maakt deel uit van ons
algemeen burgerlijk recht.

De voornaamste kenbronnen van het Nederlandsche
Handelsrecht zijn het Burgerlijk Wetboek, in het bijzonder
het derde boek daarvan: Van verbintenissen, en het
Wetboek van Koophandel. Beide wetboeken maken deel
uit van onze codificatie, de door de Grondwet voorge-
schreven verzameling van beschrijvingen van het recht
in wetboeken. Als onderdeden dier codificatie zijn ze op
1 October 1838 in werking getreden, nadat men zich van
het begin van 1814 af met de samenstelling had bezig
gehouden.

De codificatie was een navolging van het voorbeeld,
ons gegeven door den Franschen wetgever. In den tijd
van de Republiek heerschte binnen de grenzen van ons
Gemcenebest groote rechts verscheidenheid. Het burger-
lijk recht verschilde van gewest tot gewest en van plaats
tot plaats. Voorzoover het was opgeteekend, was het tó
vinden in plakkaten van de vroegere soevereinen, in
landrechten, in stedelijke en in andere ordonnanties civ
costumen. Bovendien werd naast het inhcemschc recht
aan het Romeinschc recht gelding toegekend.

De codificatie had ten doel voor die verschcidenhoid
cn de daaruit voortspruitende onzekerheid van het recht

-ocr page 22-

in de plaats te stellen eenvormigheid en zekerheid van
recht. Deze zouden worden verkregen, meende men,
door een het geheele burgerlijke en strafrecht omvattende
olficieele beschrijving van het recht in wetboeken. In onze
eerste Staatsregeling, van 1798, werd reeds de samen-
stelling van een wetboek zoowel van burgerlijke als van
lijfstraffelijke wetten,
algemeen voor de gansehe Repu-
bliek,
voorgeschreven. Latere Staatsregelingen bevatten
een soortgelijk voorschrift. Het duurde echter totTde
[ - regeering van Koning Lodelijk Napoleon eer dit denkbeeld

gedeeltelijk verwezenlijkt werd.
j De eerste proeve van een codificatie van het burgerlijk
recht, met inbegrip van den inhoud van het tegemvoordige
Wetboek van Koophandel en van de burgerlijke reehts-
i vordering, was het ontwerp van een Burgerlijk Wetl)oek,
I op lust van Koning Lodewijk in 1807 samengesteld door
Joh. van der Linden. Dit wetsontwerp bleef liggen,
i omdat nauwere aansluiting bij het Franselie recht werd
gezocht. In die richting kwam nu weldra tot stand het
Wetboek Napoleon, ingericht voor het Koninkrijk Holland,
ingevoerd op 1 ]\\Iei 1809, cene bewerking voor ons land van
<len in 180J. in Frankrijk tot stand gebrachten Code civil,
sedert 1807 Code Napoléon geheetcn. Daarnaast gold
in Frankrijk sedert 1 Jan. 1808 de
Code de Commcrce ;
derhalve werd, 29 Oct. 1808, aan cene commissie van
drie leden opgedragen, voor ons land ook een Wetboek
Van Koophandel op te stellen. Van deze commissie is
bet ontwerp Wetboek van Koophandel van 1809 afkomstig,
dat, zelve berustende op dc overeenkomstige gedeelten
Van het Ontwerp Burgerlijk Wetboek van Van der Linden,

I) Deze bestond, nevens voornoemden Joli. van der Linden, uit dc heeren
S. Asser en A. van Gennep.

-ocr page 23-

op zijn beurt ten grondslag ligt aan ons tegenwoordig
Wetboek van Koophandel, voor zoover het ongewijzigd
is gebleven.

De inlijving bij Frankrijk in 1810 bracht de invoering
mede, op 1 Jan. en 1 Maart 1811, van de Fransche Wet-
boeken. Deze zijn, ook na de herwinning van ons onaf-
hankelijk volksbestaan, van kracht gebleven, totdat zij
in 1838 door onze nationale codificatie zijn vervangen.

De verdeeling van ons algemeen, dus ook voor den
handel geldend, burgerlijk recht over twee wetboeken :
het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koop-
handel, is niet anders dan eene navolging van wat de
Fransche wetgever had gedaan. Deze had in den Code
civil dat deel van het burgerlijk recht opgenomen, dat
in het Romeinsche Corpus Juris Civilis werd behandeld
en in Frankrijk als
jus civile of droit civil bekend stond.
Daarnaast gaf hij in het Wetboek van Koophandel een
plaats aan de latere in en door den handel in zwang ge-
brachte overeenkomsten, welke waren geregeld in de
beide Ordonnanties, onder de regeering van Lodewijk
XIV tot stand gekomen : de Ordonnance du Commerce
(1673) en de Ordonnance de la Marine (1081). Onze wet-
gever volgde dit voorbeeld, vandaar dat het derde boek
van ons Burgerlijk Wetboek het verbintenissenrecht
van Romeinsch-rechtelijkcn oorsprong bevat, terwijl in
het Wetboek van Koophandel overeenkomsten, in lateren
tijd ontstaan, worden behandeld. Het is daarom een
dwaling te meencn, dat het Wetboek van Koophandel
het wetboek is, waarin het recht van den handel of dal
van den koopman wordt beschreven ; dit rccht treft men

l) De Code pénal liceft zelfs gegolden tot 1886, toen het tegenwoordige
Wetboek van Strafrecht in werking is getreden.

-ocr page 24-

evenzeer aan in liet Burgerlijk Wetboek. Met name vindt
nien in het Burgerlijk Wetbosk
algemeene bepalingen voor
alle verbintenissen en overeenkomsten. Dit verklaart de
bepaling van het eerste lid van art. 1 Wetboek van Koop-
handel, volgens welke het Burgerlijk Wetboek ook op de
in het Wetboek van Koophandel behandelde onderwerpen
van toepassing is, voor zooverre daarvan niet bij dit
Wetboek is afgeweken.

Nevens die algemeene voorschriften bevat het derde
boek van het Burgerlijk Wetboek bijzondere voorschriften
omtrent een aantal overeenkomsten ; daartoe behooren de
overeenkomst van koop en verkoop, de voornaamste
handeling van den koopman, voorts lastgeving, bewaar-
geving, geldleening en andere overeenkomsten, welke
in den handel dagelijks plaats vinden.

Aan den anderen kant is het gebruik van dc overeen-
komsten, welke in het Wetboek van Koophandel worden
behandeld, niet tot den handel of den koopmansstand
beperkt; men denke slechts aan den wissel en aan dc
verzekering.

Naast de genoemde wetboeken en enkele bijzondere
daarmede verband houdende wetten is een voorname
kenbron van het handelsrecht dc
gezcoonte of het gebruik,
■^vaaronder men verstaat het ongeschreven recht, het
recht dat, niet in de wet opgetcekend, uitsluitend tot
niting komt in het onderling rechtsverkeer, in het doen
en laten der menschen.

Wel zegt art. 3 van de Wet, houdende algemeene be-
palingen der wetgeving van het Koninkrijk : ,,gewoonte
geeft geen recht, dan alleen wanneer dc wet daarop ver-
Avijst", dit kan echter alleen betrekking hebben op het
recht, voor zoover dit in de wetboeken en in andere wetten

-ocr page 25-

is beschreven. Immers art. 13 van dezelfde wet bepaalt,
dat de rechter niet mag Aveigeren recht te spreken onder
voorAvendsel van het stilzAvijgen, de duisternis of de
onvolledigheid der
AA\'et, m.a.AV. óók als de Avet zAvijgt of
onvolledig is, moet de rechter uitspreken, A
^aststellen,
Avat recht is. Hij zal daartoe moeten nagaan, AA\'elke regels
in het maatschappelijk
verkeer gelding hebben.

Maar ook de Avet verAA\'ijst voor het door haar Avel be-
streken gebied herhaaldelijk naar regels, die niet in de
AA et
zijn opgeteekend, naar recht dus dat niet in de A\\\'et is te
vinden. Zoo bepaalt art. 1356 i.v.m. art. 1373 B.W., dat
een overeenkomst niet verbindend is, niet alleen als haar
oorzaak, Avaaronder hier in de eerste plaats is te verstaan
haar inhoud, bij de
Avet verboden is, maar ook als deze
strijdig is met de goede zeden of met de openbare orde.
De rechter moet dus iedere overeenkomst, Avaarover hij
krijgt te oordeelen, toetsen aan de goede zeden, maar
Avat goede zeden zijn, zegt de Avet niet. Zij laat aan den
rechter over te onderzoeken,
Avelke regels van doen en
laten als goede zeden in de maatschappij gelding hebben.

Verschillende voorbeelden van overeenkomsten in strijd
met de goede zeden zouden zijn te
geA\'en. Wij volstaan
met als zoodanig te noemen overeenkomsten,
Avelke het
karakter hebben van
AA\'oeker, sluipoverecnkomsten bij
gelegenheid A\'an een faillissement, overeenkomsten om-
trent steekpenningen, onredelijke concurrentie-bedingeiu

VerAvijzingen naar het ongeschreven rccht, Avelke een
groote bctcekenis hebben vooral A\'oor
het handelsverkeer,
zijn ook te vinden in artt.
137\'i lid 3 en 1375 B.W. Hel
eerste luidt: ,,zij (alle Avctliglijk gemaakte overeenkomsten)
moeten
te goeder trouw Avorden ten uitvoer gebracht",
d
.Av.z. bij de uitvoering A-an eene overeenkomst hebben

-ocr page 26-

partijen zich jegens elkander te gedragen naar de regels
van goede trouw. De wet omschrijft die regels niet nader,
zoodat de rechter op zijn eigen levenservaring is aange-
wezen om uit te maken, welke die regels zijn. Hij zal
daartoe in de eerste plaats te rade gaan met de gebruiken,
waarin tot uiting komt wat als overeenkomstig de goede
trouw wordt beschouwd.

iMen heeft opgemerkt, dat vooral in het handelsverkeer
de goede trouw een groote rol speelt. Echter, de wet erkent
dit beginsel terecht als richtsnoer voor het geheele burger-
lijke verkeer. In de rechtspraak vindt men dan ook talrijke
beslissingen, waarin de rechten en verplichtingen van
niet tot de kooplieden behoorende partijen bij een over-
eenkomst naar de goede trouw worden beoordeeld.

Volgens art. 1375 verbinden overeenkomsten „niet
alleen tot datgene hetwelk uitdrukkelijk bij dezelve bepaald
is, maar ook tot al hetgeen dat, naar den aard van dezelve
overeenkomsten, door de billijkheid, het gebruik, of de
Wet, wordt gevorderd". De inhoud en de omvang van de
Verplichtingen der partijen bij een overeenkomst worden
dus, voor zoover zij zich niet hebben verklaard, en de wet
bepaald door de billijkheid en het gebruik, door
regels die alweder behooren tot het ongeschreven recht.

Naar hetgeen gebruikelijk is, verwijzen de artt. 1382
en 1383 13.W. bij de xiitlegging der overeenkomsten.
Hetgeen dubbelzinnig is, moet uitgelegd worden naar
hetgeen gebruikelijk is in het land of op de plaats, alwaar
de overeenkomst is aangegaan (art. 1382 B.W.). Dubbel-
zinnig is wat tweeërlei zin of beteekcnis heeft; men moet
olsdan de beteekcnis aannemen Avelke aan de gebruikte
Woorden wordt gehecht daar waar de overeenkomst is
^ot stand gekomen.

-ocr page 27-

Bestendig gebruikelijke bedingen, zegt art. 1383, worden
geacht stilzwijgend in de overeenkomst te zijn begrepen,
schoon dezelve daarbij niet zijn uitgedrukt. Men zou
kunnen meenen, dat, wanneer een beding, dat gewoonlijk
in zekere soort van overeenkomsten wordt opgenomen,
bij uitzondering in dergelijke overeenkomst ontbreekt,
uit deze omstandigheid kan worden afgeleid, dat partijen
dit beding niet hebben gewild. De wet schijnt hierover
anders te oordeelen en te verlangen, dat partijen, wanneer
zij zoodanig beding niet willen, dit uitdrukkelijk uit-
sluiten. Het z^vijgen van partijen legt de wet aldus uit,
dat zij overbodig hebben geacht te vermelden, wat ge-
woonlijk wordt bedongen.

]\\Iet het oog op deze bepaling van de Avet is de kennis
van de in verschillende takken van handel gebruikelijke
contractsformulieren en van de condities, waarop over-
eenkomsten ter beurze en elders gesloten plegen te worden,
van groot belang. Veelal worden deze formulieren en
condities door hen, die een bepaalden tak van handel
drijven, in gemeenschappelijk overleg vastgesteld en zijn
ze voor een ieder algemeen verkrijgbaar.

HOOFDSTUK II.

Handelsdaden. — Handelszaken. — Rechtspleging. —

Arbitrage.

In den eersten titel van liet eerste bock van het Wetboek
van Koophandel vindt men eene opsomniing van hande-
lingen, die
daden van koophandel zijn. Deze opsonniiing
is ontleend aan den Code dc commerce, waarin zij voor-

J

-ocr page 28-

kwam in het vierde boek bij de regehng van de bevoegdheid
der rechtbanken van koophandel.

Omdat in ons Wetboek de rechtbanken van koophandel
niet zijn overgenomen en dientengevolge ook het vierde
boek ontbreekt, is de opsomming overgebracht naar den
aanvang van het wetboek. Zij komt daar voor in de
artt. 3 en 4.

Men kan de daden van koophandel onderscheiden in
volstreJde (absolute of objectieve) en betrekkelijke (relatieve
of subjectieve). De eerste groep omvat die handelingen,
avelke altijd het karakter van handelsdaad hebben, ook
als ze slechts een enkele maal worden verricht en onver-
schillig
door Avie ze Avorden verricht, de tA\\-eedc groep
omvat de handelingen, Avclke alléén handelsdaad zijn,
"Wanneer ze
Avorden verricht als bedrijf of door iemand die
koopman is.

De bedoeling van de opsonnning i^s niet, voorbeelden
Van handelsdaden te gcA\'^en, maar vast te stellen, Avclkc
tladcn handelsdaden zijn. Buiten de door de Avct genoemde
zijn er dus niet nog andere.

In de eerste plaats noemt de Avet (art. 3) het koopen
van
Avaren om die Aveder te A\'crkoopen, in het groot of
111 het klein, hetzij ruAv, hetzij bcAverkt of om alleen liet
gebruik daarvan te verhuren. Hieronder
vallen niet alleen
<lc inkoopen van den koopman in cngcrcn zin, maar
A\'alt
iedere inkoop door
Avicn ook gedaan, met het doel liet
ingekochte
Aveder te verkoopen of te verhuren. Wij hebben
t^us te doen met een volstrekte
handclsdaad.

CJekocht moeten zijn Karen, Avaarondcr Avordcn verstaan
\'\'\'ocrcndc goederen, liet koopen van ourocrcudc goederen,
\'lijv. \\\'an bouwterreinen, om die
Aveer met winst te \\\'cr-
koopcn, is geen
Jiandelsdaad, evcnnn\'n Jiet koojjen A\'an

-ocr page 29-

10

huizen om die te verhuren (handeUng van den huisjes-
melker). Het verkeer met onroerende goederen heeft men
steeds besehouwd, als niet te behooren tot het gebied van
den handel.

Volgens de wet behooren daartoe evenmin de landbouw
en de tuinbouw, de veeteelt en de bosehbouw. In deze
bedrijven worden niet verbruiks- of gebruiksartikelen
vervaardigd uit grondstoffen, die men zich daartoe aan-
schaft, maar voortbrengselen van de natuur gewonnen.
Het koopen van zaad, van mest, van veevoeder, van meik-
of fokvee, van planten of stekken ten behoeve van deze
bedrijven is daarom geen handelsdaad ; men koopt deze
waren niet om ze, onveranderd of na ze eene bewerking
te hebben doen ondergaan, weder te verkoopen, maar om
ze te gebruiken of tc verbruiken bij de leiding van het
voortbrengings-proces der natuur.

Verschil van meening bestaat over de vraag, of van
den aannemer van bouwwerken, van den fabrikant en
van den ambachtsman, zooals een meubelmaker, timmer-
man, kleermaker, die alleen op bestelling werkt, gezegd
mag worden, dat zij de materialen en de grondstoffen,
welke zij gebruiken bij de uitvoering van het aangenomen"
werk of de vervaardiging van dc bestelde zaken, koopen
om ze weder te verkoopen, al of niet na bewerking. Deze
voor de praktijk belangrijke vraag heeft aanleiding ge-
geven tot talrijke processen. De laatste arresten, door den
Hoogen Raad hierover gewezen, nemen aan, dat er is
koop om weder tc verkoopen, mitsdien een liandclsdaad.

Het verkoopen van hetgeen, met dc bedoeling om het
weder te verkoopen, is ingekocht, noemt dc wet niet onder
de daden van koophandel. De particulier verricht dus
wel een handelsdaad, als hij effecten koopt op sj)eculatic,

-ocr page 30-

11

doch niet als hij die effecten "weder verkoopt oni Avinst
te nemen.

Behalve den koop om te verkoopen brengt de Avet tot
de objectieve handelsdaden alle handelingen met betrekking
tot
AA\'issels, zooals het trekken, endosseeren, disconteeren,
accepteeren en betalen
A-an Avissels — den scheepsbouAA\',
het herstellen en uitrusten A^an schepen, het koopen van
scheepstuigage en scheepsmondbehoeften, het koopen
en verkoopen
A\'an schepen voor de A^aart, het uitrusten
en exploitccren van schepen door mede-eigenaren (de
\'reederij) — het A\'ervraehten en bevrachten A\'an schepen
en andere overeenkomsten van den zeehandel, — de
arbeidsovereenkomsten met schippers, stuurlieden en
scheepsgezellen, ten dienste A\\an koopvaardijschepen, —
de expeditie en het
A^ervoer A\'an kooi)manschap})en, —
alsmede alle verzekeringen,
AA\'aarbij de Avet in het midden
laat, of
zooAvel de daad van den A\'erzekcringnemer als
die van den
A^erzekeraar of alléén die A\\T,n den verzekeraar
liandelsdaad is (art. 4 2°, 4°,
5°, 7°, 8° en 10® K.).

Subjectieve daden van koophandel zijn de commissie-
liandel, d
.Av.z. het bedrijf van het aanvaarden en uit-
voeren van opdrachten tot het verrichten Aan daden,
"vvelke voor den lastgever handclsdaden zijn (artt. 4 1°
en 70 K.), — de handelingen
A\'an kooplieden, bankiers,
l<assiers, makelaars en liouders van administratie-kantoren
^\'an publieke fondsen, allen in hunne betrekking als zoo-
\'ianig (art. 4 K). Hieronder vallen alle handelingen
Welke deze personen ATrriehten in verband met hun bedrijf,
^lus niet alleen de handelingen die het koopnuins-, l)ankicrs-,
l<assiers-, makelaarsbedrijf zelf uitnniken, maar ook zulke
welke
eA\'cnzeer daarbuiten kunnen A\'oorkomen, doch ten be-
hocA\'c van de uitoefening van het bedrijf Avordcn verricht;

-ocr page 31-

12

men denke aan het koopen of huren van een Avinkelhuis,
pakhuis, kantoor of fabrieksgebouw, aan overeenkomsten
tot het doen herstellen van dergelijke huizen of gebouwen,
aan de aanschaffing van kantoormeubels en andere benoo-
digdheden voor het bedrijf, aan het leenen van geld voor
den hande], aan het aanstellen van personeel, enz.

Voorts zijn subjectieve handelsdaden de handelingen
betreffende orderbriefjes, zooals het afgeven, endosseeren
en betalen van orderbriefjes, voor zooverre ze door koop-
lieden worden verricht, alsmede ,,de handelingen van
factoors, cargadoors, convooiloopers, boekhouders en andere
bedienden van kooplieden, ter zake van den handel van
den koopman, in wiens dienst zij werkzaam zijn" (art. 4
2° en 9° K.). Factoors (in den zin waarin men spreekt
van graanfaetoors), cargadoors en convooiloopers staan
niet in dienst van een koopman ; zij oefenen voor eigen
rekening hun bedrijf uit. Hunne bedrijfshandelingen
Avorden
hier tot de handelsdaden gebracht, voor zooverre zij die
verrichten in opdracht van een koopman. Factoors, in
den zin van chefs van een bijkantoor, en boekhouders
behooren daarentegen tot dc bedienden ; niet duidelijk is,
of de wet bedoelt, dat de verrichtingen van handels-
bedienden handelsdadcn zijn alléén voor hun patroon of
ook voor henzclve.

De opsomming der daden van koophandel dient uit-
sluitend om aan te wijzen, wat
handelszaken zijn en wie
kooplieden zijn. Over kooplieden spreken wij later. Handels-
zaken
of zaken van koophandel is eene uitdrukking, die in
verschillende beteekcnis in onze wetboeken voorkomt.
In den regel worden daarmede aangeduid de rcchtsl)c-
trekkingen, welke voortspruiten uit daden van koophandel
(dc handclsrechtsbetrekkingen), of de rechtsgedingen

-ocr page 32-

13

Welke ter zake van een daad van koophandel worden
gevoerd (de handelsrechtsgedingen of handelsproeessen).

Älet behulp van de onderscheiding der mensehelijke
handelingen in daden van koophandel en andere worden
dus de rechtsbetrekkingen onderscheiden in handelsbe-
trekkingen en niet-handels- of burgerlijke betrekkingen
cn de rechtsgedingen in handelsgedingen en niet-handels-
gedingen. Bovendien worden in art. 5 Wetb. van Kooph.
nog enkele rechtsbetrekkingen van anderen aard: de
verplichtingen ontstaande uit aanvaring, uit hulp en
berging in geval van zeenood, uit werping en uit avarij,
tot de zaken van koophandel gebracht.

Deze onderscheidingen hebben in zooverre belang, dat
voor de handelsbetrekkingen cn de handelsgedingen enkele
bijzondere bepalingen, afwijkende van de algenieene
rechtsvoorschriften, zijn gemaakt. Äleerendeels worden
ze gevonden in het Burgerlijk Wetboek en in het Wetboek
Van Burgerlijke Rechtsvordering. Het zijn de volgende :

1. Nevens de algemeene bepalingen omtrent de Icvcrmg
van roerende zaken en van schuldvorderingen, in artt.
<567 en 068 Burg. Wetb. voorkomende, gelden de gebruiken
in zaken van koophandel (art. 670 B.W.), m.a.w. de levering
Van roerende zaken en van schuldvorderingen kan ook
geschieden,op de wijze in het handelsverkeer gebruikelijk.
Wij hebben hierbij te denken aan de levering van goederen,
zich bevindend aan boord van een schip of opgeslagen onder
een veem, door de levering van het cognossement of de
ceel, op die goederen betrekking hebbende (zie hieronder,
1)1. 47).

2. De gegoedheid van een borg wordt alleen beoordeeld
naar diens vaste goederen of inschrijvingen op het groot-
boek der nationale werkelijke schuld, uitgezonderd in

-ocr page 33-

14

zaken van koophandel en wanneer de schuld een geringe
som bedraagt (art. 1865 B.W.). In zaken van koop-
handel wil hier zeggen : wanneer de borg is gesteld voor
eene verbintenis, voortspruitende uit een daad van koop-
handel.

3. Onderliandsche eenzijdige schuldverbintenissen
{schuldbekentenissen) hebben alleen dan volledige bewijs-
kracht, als ze zijn geschreven door den onderteekenaar
of wel zijn voorzien van een door dezen geschreven goed-
keuring, houdende in voluitgeschreven letters de som of
de hoegrootheid of de hoeveelheid der verschuldigde
zaak. Bij gebreke hiervan heeft de akte slechts de kracht
van een begin van schriftelijk bewijs, een onvolkomen
bewijs, dat aanvulling behoeft door ander bewijs, bijv door
getuigenbewijs. Deze bepalingen zijn niet toepasselijk
in zaken van koophandel (art. 1915 B.W.), wat, naar de
meest aangenomen nieening, wil zeggen, dat ze niet
toepasselijk zijn op de eenzijdige schuldverbintenissen,
\' welke, zooals het orderbiljet, de toonder-promesse en de
polis, in het Wetboek van Koophandel worden geregeld.

Het bewijs door getuigen is niet toegelaten om aan
te toonen, dat dc inhoud van een schriftelijke akte onjuist
of onvolledig is.

Art. 1934 B.W. drukt dit aldus uit, dat geen bewijs door
getuigen wordt toegelaten nopens hetgeen tegen of boven
den inhoud der schriftelijke akte gevorderd wordt, noch
ook omtrent hetgeen men mocht beweren, dat vóór, ten
tijde, of na het opmaken van zoodanige akte zoude zijn
gezegd. Art. 1959 B.W. sluit tevens het bewijs door ver-
moedens uit.

Is er echter ,,cen begin van bewijs door geschrift",
d.w.z. zijn er schriftelijke stukken die, wat l)cwezen moet

-ocr page 34-

15

worden, waarschijnlijk maken, dan kan dit onvolkomen
bewijs door getuigenbewijs (en door vermoedens) worden
aangevuld (art. 1939 B.W.).

Deze lieperking van het getuigenbewijs, en bijgevolg
van het bewijs door vermoedens, is niet van toepassing
op zaken van koophandel, m.a.w. als de schriftelijke akte
een daad van koophandel uitmaakt (art. 1935 B.W. ; art.
1 lid 2 K.).

5. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevat
in den vierden titel van het eerste bock : „van rechts-
pleging in zaken van koophandel", bijzondere voorschriften
voor
gedingen over handelsreehtsbetrekkingen.

Over het algemeen zijn deze voorschriften niet van veel
beteekcnis. De belangrijkste bepaling is die van art. 314.
Zij betreft de
betrekkelijke bevoegdheid van den rechter.
Deze geeft aan, welk gerecht uit alle gerechten van een be-
paalde soort (kantongerechten, arrondissements-rechtban-
ken, gerechtshoven) bevoegd is van eene zaak kennis te
nemen. Van deze bevoegdheid onderscheide men de
volstrekte
hevoegdheid,
welke aanwijst tot welke soort van gerechten
liet gerecht moet behooren om tot oordcelen bevoegd tc zijn.

De volstrekte bevoegdheid regelt de wet op de samen-
fitclling der rechterlijke macht en het beleid der justitie
van 18 April 1827, Stbl. lU\'. 20 (Wet op de Rechterlijke
Organisatie), welke tegelijk met dc wetboeken op 1 October
1838 is in werking getreden en sedert herhaaldelijk is
gewijzigd.

De rechter, die betrekkelijk bevoegd is in eersten aanleg
van een zaak kennis te nemen, wordt aangewezen in art.

B. Rv., wat betreft de kantongerechten, in art. 120
B.Rv., wat aangaat de rechtbanken. In zuiver persoonlijke
zaken, d.w.z. in zaken betreffende verbintenissen en in

-ocr page 35-

16

die aangaande roerend goed, tot welke rubrieken de meeste
handelszaken behooren, is in het algemeen bevoegd de
reehter van de woonplaats des verweerders in Nederland
of, bij gebreke van zoodanige woonplaats, die van des
verweerders werkelijk verblijf in Nederland of, bij gebreke
ook daarvan, die van de woonplaats des eisehers. Voor
dezen rechter moet dus de eiseher den verweerder dag-
vaarden. In zaken van koophandel kan hij bovendien te
zijner keuze dagvaarden voor den reehter, binnen wiens
rechtsgebied de verbintenis is aangegaan, m.a.w. de
overeenkomst is gesloten, of de waar is geleverd of de
betaling had moeten geschieden (art. 314 B.Rv.).

De overige bepalingen betreffen :

A. de termijnen van dagvaarding. Deze bedragen in
handelszaken ten minste 2, 4, G of 10 dagen, naar gelang
de verweerder woont binnen de gemeente waar de rechter,
voor wien hij is geroepen, zitting houdt, binnen een andere
gemeente van hetzelfde arrondissement, binnen een ander
arrondissement onder het rechtsgebied van hetzelfde
gerechtshof of binnen het rechtsgebied van een ander
gerechtshof (art. 301 B.Rv.). Daarentegen bedraagt in
burgerlijke zaken de algemeene termijn van dagvaarding
ten minste 5 dagen voor de kantongerechten en ten minste
8 dagen voor de rechtbanken, welke termijn met ten minste
8 dagen wordt verlengd, wanneer de gedaagde Avoont
binnen het rechtsgebied van een ander gerechtshof dan
waarin de rechter, die van de zaak moet kennis nemen, zit-
ting houdt (artt. 7 en 8 B.Rv.). Op den duur van het proces
hebben deze termijnen weinig of geen invloed ;

B. het conservaioor beslag (artt. 303—311 B. Rv.), een
l)eslag dat men legt op de goederen van zijn schuldenaar,
vóórdat men een vonnis tegen hem heeft verkregen, ten

-ocr page 36-

17

einde te voorkomen dat hij die goederen hangende het
geding wegmaakt; in sommige handelszaken kan men daar-
van in ruimere mate gebruik maken dan in andere zaken ;

C. de voorloopige tenuitvoerlegging van het vonnis,
niettegenstaande de verliezende partij in verzet, hooger
beroep of eassatie gaat, welke tenuitvoerlegging in handels-
zaken steeds kan worden bevolen onder borgtocht of
aanwijzing van voldoende zekerheid (art. 315 B.Rv.),
terwijl dit in andere zaken alleen kan geschieden in be-
paalde gevallen, met of zonder borgtocht (art. 53 B. Rv.) ;

D. de tenuitvoerlegging van vonnissen, op verstek ge-
^vezen, waartoe kan worden overgegaan één dag na de
beteekening (art. 316 B.Rv.), in afwijking van den alge-
nieenen regel, dat dit eerst kan geschieden na verloop
van acht dagen na de beteekening.

6. Eene bijzondere regeling wordt in den achtsten
titel van het eerste boek van het Wetb. van Kooph.
gegeven voor de
reklame van verkochte en geleverde,
doch niet betaalde
koopmanschappen, zoo wel in geval
van faillissement van den kooper (artt. 230—239) als
buiten het geval van diens faillissement (artt. 241) cn
245) ; zie hieronder bl. 72. Wat koopmanschappen zijn, zegt
de wet niet; het is aannemelijk, dat hieronder moeten
Worden verstaan waren, waarin de verkooper handel drijft.

7. Tenuitvoerlegging van een vonnis bij lijfsdwang of
gijzeling (ingcvangenisstelling van den veroordeelden
schuldenaar). Lijfsdwang is alleen toegelaten in de door
de wet genoemde gevallen. Daartoe behooren verschil-
lende, waarin lijfsdwang is toegelaten, omdat door de
Veroordeelde l)artij een handelsdaad werd verricht. Zoo
is lijfsdwang toegelaten tegen kooplieden voor handels-
schulden, tegen alle personen die een wissel hebben gc-

Molenouaaff, Inleiding. 2

-ocr page 37-

18

teckend, tegen niet-kooplieden die ter zake van koop-
handel (bijv. ter zake van een koop om -weder te ver-
koopen) een orderbriefje hebben geteekend en tegen alle
personen voor de uitvoering van contraeten van zeehandel
(art. 586 B.Rv.).

8. De wettelijke interessen bedragen in handelszaken
6 procent, tegen 5 proeent in andere zaken (wet van
22 Dcc. 1857, Stbl. nr. 171, tot afschaffing van de Fransche
wet van 3 Sept. 1807 op de interesten). Wettelijke inte-
ressen zijn de niet bedongen interessen, welke dc schulde-
naar, van wien in rechte betaling van een geldsom wordt
gevorderd, daarvan verschuldigd is van den dag der dag-
vaarding af (zgn.
moratore interessen, art. 1286 B.W.).

\'•i ;

li
ll

Tegen de onderscheiding van de rechtsbetrekkingen
in handelszaken en burgerlijke zaken bestaat het be-
zwaar, dat zij geheel kunstmatig is. Zij vindt niet in het
\' maatschappelijk verkeer een feitelijken grondslag. Het
is ook niet juist, dat de handelsverrichtingen een zoo
bijzonder karakter hebben, dat, dit een bijzondere be-
handeling in rechte rechtvaardigt.

Nagenoeg algemeen erkent men,^ dat de bijzondere
voorschriften voor handelszaken geen reden van bestaan
hebben. De belangrijkste zijn die welke liierboven onder
3 en 4 worden genoemd en het bewijs betreffen. Zij zullen
verdwijnen, wanneer dc wetgever er toe zal overgaan den
rechter grootcre vrijheid te laten in de beoordeeling, of
iets bewezen is.

Aan • de onderscheiding van burgerlijke en handels-
zaken is ook nog dit bezwaar verbonden, dat de meeste
vcrkeershandelingen overeenkomsten, dus tweezijdige
handelingen, zijn. Deze kunnen voor de eene partij een han-

-ocr page 38-

19

luindelsdaad en tevens voor de andere een burgerlijke
daad zijn. Men neme de volgende gevallen : een boer
verkoopt vee aan een veekooper, een cultuurmaatschappij
producten aan een importeur, een winkelier
Avaren aan een
klant, een eigenaar van een winkel- of pakhuis verkoopt
of verhuurt dit aan een koopman ; in die gevallen is de
koop- of huurovereenkomst voor den veekooper, den
iniporteur, den winkelier, den koopman een daad van
koophandel, daarentegen voor den boer, de cultiuu\'maat-
schappij, den klant, den huiseigenaar een burgerlijke daad.
Evenzoo zijn de rechtsbetrekkingen, de verbintenissen,
uit die overeenkomsten voortvloeiende, voor de eene
partij een handelszaak en tevens voor de andere een
burgerlijke zaak.

Door welke bepalingen Avorden die A\'erbintenissen
beheerseht ? Deze vraag doet zich in \'t bijzonder
A\'oor,
als het tusschcn de partijen tot een proces komt, daar
nagenoeg alle bijzondere bepalingen voor handelszaken,
zooals die betreffende het bewijs, de rechtspleging, den
lijfsdAvang, de AvettcJijke interessen (zie hierboA\'^cn bl. 14
vlg. onder 3, 4, 5, 7 en 8) alleen toepassing vinden in een
proces. Het proces tusschcn de zooevcn genoemde partijen
is voor de eene partij een proces over een handclsver-
bintcnis, dus een handclsproces, maar voor de andere
t!en {)roces over een burgcrhjke verbintenis, dus een burger-
lijk ))roces. Voor Avclken rechter kan nu gedagvaard Avor-
dcn ? Welke termijn van dagvaarding moet Avorden in
acht genomen ? Is getuigenbewijs altijd toegelaten ? Kan
tenuitvoerlegging
A\'an liet vonnis bij A\'oorraad en bij
lijfsdwang Avordcn gevraagd ? Jïedraagt de
Aveltelijke
interest 5 pet. of (5 pet. ?

Dc Ilooge Haad laat dc l)cslissing afhangen van het

-ocr page 39-

20

karakter, dat de handeling heeft voor den gedaagde in
het proces. Maar naast deze opvatting van ons hoogste
rechtscollege treft men in de rechtspraak en bij de schrijvers
nog verschillende andere opvattingen aan en over de
vraag wordt nog telkens geprocedeerd.

Het is inderdaad geen wonder, dat onder hen die daar-
over oordeelen kunnen, de overtuiging algemeen is, dat
in ons recht de geheele onderscheiding tusschen handels-
zaken en burgerlijke zaken behoort te vervallen.

De berechting van handelszaken is evenals die van
alle andere burgerlijke zaken opgedragen aan de gerechten,
Avelke de Wet op de rechterlijke organisatie aanwijst.

De hoofdbeginselen onzer rechterlijke inrichting zijn
rechtspraak door colleges en rechtspraak in twee instanties,
met toezicht daarop door den Hoogen Raad, welk toe-
zicht tot uiting komt in des Hoogen Raads bevoegdheid
alle handelingen, beschikkingen en vonissen van de leden
der rechterlijke macht, wanneer die met de wetten strijdig
zijn, te vernietigen en buiten wérking te stellen (zie art.
166 Grondwet).

De gewone reehter, d.Av.z. de reehter die in eersten
aanleg kennis neemt van alle zaken, welke niet aan een
anderen reehter zijn opgedragen, is de arrondissements-
rechtbank. Deze doet in den regel recht met drie leden,
doch kan ook recht doen met één lid. Naar gelang van de
behoefte wordt zij verdeeld in kamers. Bij de grooterc recht-
banken, zooals die van Amsterdam en Rotterdam, heeft
men afzonderlijke kamers voor handelszaken. Er zijn in
]\\et geheel 21 rechtbanken.

In tweeden aanleg of hooger beroep (appel) wordt
recht gesproken door de gerechtshoven, vijf in getal,

-ocr page 40-

21

gevestigd te Amsterdam, \'s-Gravenhage, \'s-Hertogenbosch,
Arnhem en Leeuwarden. Zij onderzoeken de zaak, voor
zoover die door partijen aan hun oordeel wordt onder-
worpen, opnieuw, zoowel wat de feiten als het reehts-
punt betreft, en vonnissen met drie raadsheeren.

Zaken van gering geldelijk aanbelang komen voor de
kantongereehten; in deze gerechten wordt recht ge-
sproken door één rechter (alleen-rechtspraak).

De kantonrechter neemt kennis in burgerlijke en handels-
zaken van alle louter personeele rechtsvorderingen, d.w.z.
van alle rechtsvorderingen betreffende verbintenissen,
als de vordering niet meer beloopt dan / 200.—, alsmede
Van enkele andere met name genoemde vorderingen,
waaronder die betrekkelijk tot eene arbeidsovereenkomst of
tot eene collectieve arbeidsovereenkomst, onverschillig
welk het bedrag daarvan is.

Hooger beroep van de vonnissen der kantonrechters
gaat op de rechtbank, van die der rechtbanken op de
gerechtshoven. Bij uitzondering is hooger beroep uitge-
sloten : van vonnissen van den kantonrechter, wanneer
tle vordering niet meer bedraagt dan / 50.—, van vonnissen
van de rechtbank, wanneer de waarde / 400.— in hoofdsom
niet te boven gaat.

Aan den Hoogen Raad is opgedragen de vonnissen, welke
in het hoogste ressort zijn gewezen, d.w.z. welke in hooger
beroep zijn gewezen of voor hooger beroep niet vatbaar zijn,
te vernietigen
(cassecrcn) wegens verzuim van vormen, voor-
geschreven op straffe van nietigheid, wegens verkeerde toe-
passing of schending der wet of wegens overschrijding van
rechtsmacht. De zaak wordt niet opnieuw onderzocht; de
Hooge Raad bepaalt zich ertoe na te gaan, of in het geding
een beweerd verzuim van vormen heeft plaats gehad, en het

-ocr page 41-

22

bestreden vonnis (voor zoover dit eene beslissing over het
reehtspunt bevat) te toetsen aan die bepalingen der wet,
waarop door den eiseher in cassatie een beroep wordt gedaan.

Wij merkten reeds op, dat onze wetgeving geen bij-
zondere rechtbanken voor handelszaken
{rechtbanken van
koophandel)
kent.

Deze rechtbanken, samengesteld niet uit rechtsge-
leerden maar uit kooplieden, waaraan de beslissing in
eersten aanleg van handelszaken is opgedragen, treft
men aan in Frankrijk en in België.

Met de Fransche wetgeving werden zij in 1811 ook
hier te lande ingevoerd. Er bestond echter in de kringen
van den handel weinig sympathie voor de ons vreemde
instelling, daardoor leverde de samenstelling van deze
rechtbanken zelfs in onze voornaamste handelssteden,
zooals Amsterdam en Rotterdam, groote moeilijkheden op.
Achtereenvolgens moesten wegens gemis van medewerking
van de zijde van den handel de meeste rechtbanken van
koophandel bij Koninklijk Besluit worden opgeheven.
Bij de invoering der nationale wetgeving in 1838 bestonden
nog slechts enkele rechtbanken van dien aard.

De opgedane ervaring leidde er toe, ze in onze rechter-
lijke inrichting niet op te nemen. Zij staan bij de gewone
rechtbanken ten achter wat onpartijdigheid en rechts-
kennis betreft en leveren weinig waarborg op voor handels-
kennis. Onpartijdigheid is beter verzekerd bij rechters,
die buiten den handel staan, dan bij rechters, die allicht
met een der partijen dezelfde l)elangcn gemeen hebben ;
rechtskennis is uit den aard bij leeken-reehtcrs niet te
verwachten, niettemin is die kemiis voor dc juiste be-
slissing van rcchtsgcsehillcn onmisbaar ; wat de handels-
kennis betreft, de gewone gerechten kunnen in iedere te

-ocr page 42-

23

beslissen zaak het gemis daarvan aanvullen door zich
te doen voorlichten door deskundigen, terwijl het feit,
dat kooplieden-rechters deskundig zijn in den tak van
bandel welken zij uitoefenen, geenszins waarborgt des-
kundigheid in alle geschillen, waarover een rechtbank
van koophandel bevoegd is te oordeelen. Het is dan ook
opmerkelijk, dat in ons land, door den handel groot
geworden, vóór 1811 rechtbanken van koophandel niet
bekend waren, en dat ook Engeland, bij uitnemendheid
een land van handel en nijverheid, nooit rechtbanken van
koophandel heeft gekend.

In den laatsten tijd heeft men tc onzent weer op de
invoering van rechtbanken van koophandel aangedrongen.
Die aandrang spruit voort uit ontevredenheid met de
kostbaarheid en den langen duur der processen voor de
rechtbanken. Voor die ontevredenheid bestaat inderdaad
aanleiding. Verbetering mag worden verwacht van dc
lierziening van het burgerlijk proecsrecht, Avelke reeds
geruimen tijd aan de orde is. Immers, dc wijze van procc-
deeren is onafhankelijk van dc samenstelling van het
rechtscollege, dat dc zaken behandelt. Klachten over
den langen duur en de kostbaarheid der processen voor
dc rechtbanken van koophandel zijn dan ook in Frankrijk
en lielgië lang niet zeldzaam.

Het staat aan partijen vrij hare geschillen omtrent
rechten, waarover zij de vrije beschikking hebben, tc laten
beslissen door rechters, die zij zelf kiezen
{scheidsmannen
of arhiiers), in plaats van de door dc wet aangewezen
rechters. Van deze bevoegdheid wordt in handelszaken
Veelvuldig gebruik gemaakt.

Men kan zich vooraf verbinden l)epaalde geschillen,
l>ijv. die welke zullen rijzen uit een gesloten overeenkomst

-ocr page 43-

24

(een koopovereenkomst, een vennootschapscontract, een
bevrachtingsovereenkomst, enz.), te laten berechten in
den regel door na het ontstaan van het geschil te be-
noemen scheidslieden
{compromissoor beding) (art. 620
lid 3 B. Rv.). Is het geschil ontstaan, dan moet een
akte
van compromis worden opgemaakt, waarin het geschil
wordt omschreven en de scheidslieden in oneven getal
worden aangewezen (art. 623 B. Rv.), moet althans tot
benoeming der scheidslieden worden overgegaan. Kunnen
partijen het niet eens worden omtrent de keuze der scheids-
lieden, dan moet dc rechter lien benoemen op verzoek
van een der partijen (art. 024 B.Rv.).

Ook kunnen partijen, nadat een geschil is ontstaan, de
beslissing daarvan bij akte van compromis aan daarin
door hen te benoemen scheidsmannen opdragen (art.
620 lid 1 B. Rv.).

De eerste wijze van handelen is in het algemeen niet
aanbevelenswaardig. Zij leidt vaak tot dure en tijdroovcndc
processen. Men maakt liet compromissoor beding op een
oogcnblik, dat men met elkander op goeden voet staat.
Daarentegen is men liet oneens, als dc akte van compro^nis
moet worden opgenuiakt, cn daardoor weinig geneigd
elkander ter wille tc zijn. Vandaar dc vele geschillen over dc
vraag, of het compromissoor beding van toepassing is,
cn over dc benoeming der scheidslieden. Daarover I)egonncn
processen worden vaak in drie instanties gevoerd cn kosten
dan onevenredig veel tijd cn geld, terwijl dc berechting van
het eigenlijke geschilpunt, hetzij door den gewonen rechter,
hetzij door den scheidsrechter, eerst kan beginnen, nachit
zoo\'n vóórproccs is afgeloopen.

Men binde zich daarom niet aan een compromissoor
beding. Xa liet ontstaan van het geschil kan dit toch altijd

-ocr page 44-

aan liet oordeel van scheidsrechters worden onderworpen,
indien men het daarover met zijn tegenpartij eens kan
avorden. Jlen bereikt dan de voordeelcn van arbitrage
zonder de nadeden van het coniproniissoor beding.
Do
Voordeden zijn, dat arbitrage de gelegenheid geeft een
geschil op eene vlugge cn eenvoudige wijze door de meest
deskundigen te doen beslissen.

Omtrent het geding voor scheidsmannen, hun uit-
spraak cn de voorziening tegen hun beslissing geeft de
^vet ccnigc voorsdiriftcn, die wat betreft de inriditing
Van het geding cn de wijze van beslissing groote vrijheid
laten (artt. 029—057 B. llv.). Hooger beroep van een
schcidsrcchtcrlijke beslissing is alleen toegelaten, nis
het compromis dit bepaalt. Het beroep wordt gebracht
Voor dcnzdfdcn rcchtcr, die van het geschil in beroep
kennis zoude moeten nemen, indien de uitspraak door
<lcn gewonen rcchtcr ware gedaan. Voorziening in
Cassatie tegen eene beslissing van scheidsmannen is in
goen gcvttl mogelijk, wel kan in bepaalde gevallen van dc
»"cchtbank vernietiging der beslissing worden gevorderd.
A\'cnuitvoerlegging van dc beslissing geschiedt uit kracht
^\'an ccn bcvdsehrift van den voor/itter van dc rechtbank
^\'an het arrondissement, waarbinnen de beslissing is gc-
Btven ; op de grifiic van die rechtbank moet dc minuut
^\'»n (ie uitspraak worden nedergdogd.

In den hmtsten tij«! heeft de; instelling van V(utie
*<^hci(lsgcrcchtcn
voor bepaalde takken van handel groote
^\'crbreiding gekregen. Meer cn meer vin<lt men in reglemen-
ten, welke vcrccnigingen van vakg(MUM»tcn, luinddaars of
f\'^brikantcn voor hun bedrijf voststdicn, bepaald, dat
nlle geschillen, uit hunne onderlinge ovtrecnkt)njston
Voortspruitende, door ccn op een bepaalde wij/e samen-

-ocr page 45-

26

gesteld of samen te stellen scheidsgerecht zullen worden
beslist. In den regel betreffen deze geschillen koopovereen-
komsten en loopen zij over technische vragen, i.h.b. over
de vraag, of het geleverde voldoet aan de overeenkomst,
over een vraag dus ter beslissing waarvan vakgcnootcn
bij uitstek deskundig zijn. Vóórgeschillen over de be-
noeming der scheidslieden zijn afgesneden, doordat dc
samenstelling van het schcidsgerceht bij een reglement is
geregeld; vóórgcschillcn over dc bevoegdheid van het
scheidsgerecht zijn vrijwel uitgesloten, daar dc arbitrage
betreft overeenkomsten, welke op den grondslag van het
reglement worden aangegaan. Dergelijke sclicidsgcrcchtcn
vindt men o.a. in den cffcctcnlmndcl, in den graan-, zand-
en mcclhnndcl, in den koffie-, suiker-, olie- en zuidvruchtcn-
handcl, in den blocnibollcnhandcl, in de bouwbedrijven,
in de grafische bedrijven, enz.

Deze arbitrale rechtspraak verzekert den betrokkenen
vlugge, weinig kostbare cn deskundige beslissingen. Maar
zij behoort beperkt te blijven tot geschillen tusschen de
leden der vereenigingen die haar hebben ingesteld. Ook
is ze voor dc oplossing van rcchtsgcschillcn minder ge-
schikt, daar dc arbiters zelden rechtsgeleerden cn dus in
den regel in dergelijke gcschillcn niet deskundig zijn.

HOOFDSTUK III,

Kooplieden. — Koopmaniboeken. — Handelsregister. —

Handelsnaam.

Naast dc verdccling der rechtsbetrekkingen in handels-
zaken cn andere staat die der personen in
konpliah\'it en
uict-kooplicdcn.

-ocr page 46-

Kooplieden, zegt art. 2 K., zijn diegenen, welke daden
van koophandel uitoefenen en daarvan hun gewoon beroep
maken. De opsomming der daden van koophandel leert
dus tevens wie kooplieden zijn.

^[cn oefent daden van koophandel uit als gewoon
beroep of bedrijf, wanneer men van bepaalde daden
Van koophandel zijn gewone bezigheid maakt als middel
Van verdienste, ook al noemt-men zich niet koopman en
«1 houdt men geen winkel of kantoor. Xoodig is, dat men
handelt op eigen naam, zij het voor rekening van een
«ndcr of door middel van een ander. Zoo is wie geregeld
>n effceten spcculcert door tusschenkonist van een coni-
ïïiissionnair, niet koopman, evenmin dc comnuuulitaire
Vennoot of dc aandeelhouder in een naamlooze vennoot-
schap, daarentegen is wel koopnnui degene die handelt
<lo{)r tusschenkonist van een zetbaas, of de vennoot onder
<^enc firma, die uitgesloten is van het beheer.

Dc omvang en dc vorm vnn het bedrijf doen niet ter
zake; ook de kleine winkelier, ja de marsknuner, is
\'^oopnuin.

Kene bijzondere positie nemen <lc naamlooze vennoot-
\'\'cbappen (art. J)7 K.) en de coöperatieve vereenigingen
(«rt. 2 C.W.) in. Zij zijn als zoodanig kooplieden, ook al
"laken zij geen beroep van het uitoefenen van daden van
•koophandel.

l\'rottTcrn ktinnen kooplieden zijn, evenzoo minder-
Ifirificii. Dc gclniwde vrouw heeft echter dc toestenuning
Vnn haren man noodig. Heeft zij die uitdrukkelijk of
\'\'\'ilzwijgcn«! verkregen, dan kan zij zich zon<ler zijnen
\'»\'jstand verbinden in en omtrent alles wat haar handel
\'\'^trcft. Door hare handelsdaden verbindt zij <lan ook
\'"»ar Muin, als zij met hcn> in genurnscliap is grironwd.

-ocr page 47-

28

Trekt de man zijne toestemming in, dan moet hij dit openlijk
bekend maken (art. 168 B.W.).

Minderjarigen behoeven voor het oprichten van of deel-
nemen in eenige fabriek of tot het drijven van nering
en handel beperkte
handlichting, welke de kantonrech-
ter hun kan verleenen, mits zij den ouderdom van achttien
jaren hebben bereikt (artt. 480—486 B.W.).

In het algemeen is het drijven van handel vrij. Slechts
voor sommige
ambtenaren bestaan algemeene of bijzon-
dere verbodsbepalingen. Zoo mogen onderwijzers bij
het openbaar lager onderwijs, aml)tcnaren der directe
belastingen, invoerrechten en accijnzen, ambtenaren van
den waarborg en de belasting der gouden en zilveren wer-
ken en collecteurs van dc staatsloterij (de laatstcn behou-
dens vergunning van den Minister van Financiën) geen
handel drijven, op straffe van ontslag.

De onderscheiding der personen in kooplieden cn niet-
kooplieden heeft voor het recht belang, omdat in onze
wetboeken voor kooplieden enkele bijzondere bepalingen
zijn gemaakt.

1. Op den koopman rust dc bijzondere verj)lichting, van
zijn zaken wat men noemt
bock tc houden Hij is ver
plicht van zijn vermogenstoestand cn van alles, wat zijn|
bedrijf betreft, aanteckcning tc houden op zoodanige wijze
dat uit dc gehouden aantcekoningcn tc allen tijde zijne
rechten cn verplichtingen kunnen worden gekend.
Voorts
moet hij ieder jaar, binnen dc eerste zes maanden van het^
jaar, eene naar dc cischen van zijn bedrijf ingerichte
balans opnuikcn en eigenhandig ondertcekenen. De
boeken en beseheiden, waarin iiij zijne aanteekeningen

I) Dc bepalingen betreffende dc koopman»bockcn lijn RcwijtiKd bij dc«e\'
van 5 Mei 1922, Slaatiblad nr. 246.

-ocr page 48-

29

liecft gehouden, en de balansen moet hij dertig jaren,
ontvangen brieven cn telegrammen en afschriften van
de uitgaande brieven en telegrammen tien jaren bewaren
(art. G K.).

Dc wet laat den koopman vrij voor dc verzameling van
zijne aanteekeningen den vorm te kiezen, welken hij het
nieest geschikt acht; hij kan daarvoor boeken gebruiken,
niaar evengoed een stelsel van rangschikking op losse
kaarten of in dossiers.

De verplichting tot het maken van aanteekeningen,
balansen cn afschriften houdt verband met dc mogelijkheid
door deze stukken bewijs te leveren. Ze behooren tot
de „registers" en „huiselijke papieren", waarvan art. 1918
Ï^-W. bepaalt, dat zij geen bewijs opleveren ten voordcele
Van dengcne, die ze heeft-geschrcven. Op dezen regel
is Voor deze stukken een uitzondering gemaakt.

Art. 7 K. geeft den rechter vrijheid, aan de hierbedocldc
«antcckeningen, balansen cn afschriften, ten voordcele
"^\'an den koopman, die ze heeft gehouden, zoodanige
^»cwijskracht toe te kennen, als hij in ieder bijzonder
f>cval zal vcrmecncn tc behooren.

Deze bepaling is algemeen ; zij geldt voor ieder geding
\'^^\'aarin ccn koopman betrokken is, ook al is dc weder-
P\'^i-tij nict-koopnum.

^\'iet alleen de maker van dc door dc wet verplicht
Rcsteldc aanteekeningen, balansen en bescheiden kan
\'\'-\'ch daarop beroepen, ook zijn wederpartij in ccn geding
dit doen, terwijl bovendien dc rechter ambtshalve
den inhoud kennis kan nemeij. Op verzoek of anibts-
\'>\'dve kan dc rechter, in den loop van een rechtsgeding,
ieder der i)artijen of nan ccn van haar dc openlegging
\'»^\'Vclen vat» dc boeken, bescheiden en geschriften,

-ocr page 49-

30

genoemd in het aangehaalde artikel 6, ten einde
daarvan inzage of een uittreksel te doen nemen, voor
zooveel hij dit noodig acht in verband met het punt
in geschil. Het staat hem vrij, uit de niet-voldoening
aan zijn bev^el de gevolgtrekking te maken, die hem ge-
raden zal voorkomen (art. 8 K.).

De gevolgtrekking Avil zeggen de gevolgtrekking ten
aanzien van het
bcAvijs van het punt in geschil. Daarbij
zal de rechter met alle hem bekende omstandigheden,
Avaaronder de niet-voldoening plaats heeft gehad, rekening
moeten houden. Zoo is bijA\'. het achterhouden A-an aan-
teckeningen,
Avelke men heeft gehouden, iets anders
dan niet-A\'oldocning aan het rechterlijk bevel, omdat
men aanteekeningen niet heeft gehouden.

2. De vennootschap onder eene firma cn dc comman-
ditaire vennootschap
zijn assoeiatievormen, Avelke Aolgens
de Avet alleen dienen A oor de uitoefening \\\'an een handels-
bedrijf. Wij komen daarop later terug bij de behandeling
dezer A\'cnnootschappen (zie hieronder bl. 01- vlg.).

3, Men kan in dit A\'crband ook noemen dc hierboven
A\'crmelde bepalingen omtrent
lij/sdicang, immers dc lijfs-
dAvang is tegen koopHeden toegelaten in het algemeen
voor alle handelsschulden, daarentegen tegen niet-koop-
lieden slechts voor de met name in dc wet genoemde
handelsschulden, zooals die Avelke uit het teekenen van
een
Avissel voortspruiten of uit overeenkomsten, den
zeehandel betreffende. Daarentegen is tegen nict-koop-
lieden
lijfsdAvang niet toegelaten voor een sehnhl ter zake
van een koop om weder te verkoopen, hoewel deze schuld
toch voor een ieder een handelsschuld is (art. 58« Uv.).

i. Een koopman, die in staat van faillissement is ver-
klaard, kan selnddig zijn aan eenvoudige of bedriegelijke

jb

-ocr page 50-

31

bankbreuk. Het eerste o.m. als hij de boeken en bescheiden,
Avaarin hij ingevolge art. C Wetb. v. Kh. aanteckcning
heeft gehouden, en de geschriften -svelke hij ingevolge
dat artikel heeft bewaard, niet in ongeschonden staat
te voorschijn brengt, het laatste o.ni. als hij niet voldaan
heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplich-
tingen ten opzichte van het aanteckcning houden inge-
volge art. G, eerste lid, Wetb. van Kph., en het bewaren
en tc voorschijn brengen van boeken, bescheiden en
geschriften in het derde lid van dat artikel bedoeld (art.
•i») en 341 Sr.).

Wij hebben hierboven (bl. 10) gezien, dat het vaak
onzeker is, of een koop beschouwd moet worden als een
koop om weder te verkoopen in den zin van art. 3 K.
l^aardoor is het ook onzeker, of de personen die hun
heroep maken van dergelijke koopen, al of niet kooplieden
\'ijn. Dientengevolge zijn tallooze processen gevoerd over
^Ic koopmanshocdanighcid van verschillende personen
zijn daarover maar al tc vaak tegenstrijdige beslis-
\'^\'»gcn gegeven.

Het is met dc onderscheiding der personen in koop-
lieden cn nict-kooplieden als met die der rechtsbetrek-
\'^\'"gon in handelszaken cn andere zaken. Zij is kimst-
«natig cn vindt niet haar grondslag in ccnc in het maat-
schappelijk verkeer bestaande scheiding. lÜj <lc behandeling
^an dc wet op het handelsregister in dc Tweede Kamer
^^\'fnlcn dc betrekkelijke bepalingen van het \\Vctbock
Koophandel zelfs volslagen verouderd genoemd.
jH\'zc wet van Jnli U>18, Stbl. nr. 403, met latere
^^■\'j\'igingj.n, heeft een eigen begrip van koopman in-
«^\'vocrd. Zij verstaat onder koopman den koopman in
zin van het Wetboek van Koophandel (de naamlooze

-ocr page 51-

32

vennootschappen en coöperatieve vercenigingen daar-
onder begrepen) en in liet algemeen een ieder die zijn
beroep maakt van het uitoefenen van eenigen tak van
handel of nijverheid in den ruimsten zin, met uitzonde-
ring echter van publiekrechtelijke lichamen, van minder-
jarigen, die geen handHchting hebben bekomen, en van
de straatventers, kleine handelslieden, ambachtslieden,
land- en tuinbouwers en vissehers, nader bij deze wet of
bij Kon. Besl. i) aangewezen (art. 2 Hrw.). Men kan
dus koopman zijn in den zin van het Wetb. v. Kooph.
zonder het te zijn in den zin van de Handelsregisterwet,
en men kan koopman wezen in den zin van de Handels-
registerwet zonder het te zijn in de zin van het Wetb.
V. Kooph.

Handelsregister is de naam, waaronder door dc Kamers
van Koophandel en Fabrieken een register wordt ge-
houden, waarin alle in het Rijk in Europa gevestigde zaken
of ondernemingen van kooplieden, in den zin der Handels-
registerwet, Avorden ingeschreven (artt. 1 cn 2 lid 1 Hrw.).
De wet geeft aan, wie dc opgaven voor dc inschrijving
moet doen, wanneer deze moeten worden gedaan cn wat
zij moeten inhouden (artt. 3—5 Hrw.). Onder meer moeten
worden ingeschreven naam, voornamen cn woonplaats
van den koopman, geboorteplaats, nationaliteit, iiandcls-
naani, bedrijf, handteekening en paraaf, bepalingen der
huwelijkschc voorwaarden waarhij van dc wettelijke
gemcenselmp van goederen wordt afgeweken, handlichting,
toestemming des mans tot het optreden als openbare
koopvrouw. Voor /aken, behoorende aan vennoot-
schappen, vereenigingen of stichtingen of aan vreenide-

l) Zie Kon. Ilcsl. van 29 September 1920, Stbl. nr. 764.

-ocr page 52-

33

Hilgen, worden in artt, 6—12 der Avet nadere voorschriften
gegeven.

Voorts moeten worden ingeschreven gegevens betref-
fende gevolmachtigden, die de handelszaak namens den
eigenaar drijven, procuratiehouders en andere gemachtig-
den, in de zaak werkzaam (art. 13); de in omloop zijnde
schuldbrieven, als de zaak wordt gedreven met behulp
Van door uitgifte van schuldbrieven geleende gelden
(art. 15); verschillende volgens andere wetsbepalingen aan
te kondigen rcchtsfeiten (art. 10); alle wijzigingen van
hetgeen ten aanzien cener zaak is ingeschreven (art. 17);
de ophcfTing van eene zaak (art. 18).

De bctcekenis van het handelsregister is hierin gc-
J\'^gen, dat degene die verplicl>t is o«nig feit ter inschrijving
het register op te geven, zoolang hij die opgave niet heeft
gedaan, zich niet op dat feit kan beroepen tegenover
derden, die tc goeder trouw verklaren, dat het hun onbe-
kend is, en dat hij niet dc onjuistheid of onvolledigheid
V\'in dc opgave kan tegenwerpen aan derden, die zich tc
goeder trouw op het handelsregister beroepen (art. 22).
\'»Te goeder trouw" ; wordt aangetoond, dat de derde met
^\'ct niet opgegeven feit toch bekend was of dat hij <lc
^^\'»juisthcid of onvolledigheid der opgave geweten heeft,
\'hui kan Iiij zich niet achter het handelsregister ver-
\'\'chuilcn ; hij heeft dan de feiten tc aanvaarden, zooals
^vc^kelijk zijn. Maar overigens mogen derden afgaan
het register; het is toch juist <le bedoeling van het
\'\'<;Kister, betrouwbare inlichtingen tc geven omtrent allen
\'he een handelszaak uitoefenen.

^\'evens het haiulelsrcgister worden ter griflic van» dc
*\'^\'clïtbankcn nog verschillende andere registers gehouden,
\'\'•«onls bijv. het faillisscmcnts-rcgister (art. 10 Kw.).
•\'^\'otKNonAAir, InIcUIJng. ^

-ocr page 53-

34.

Tot de gegevens, welke de koopman ter insehrijving in
het handelsregister moet verstrekken, behoort, zooals wij
hebben gezien, de
handelsnaam.

Handelsnaam is volgens artikel 1 der wet van 5 Juli
1921, Stbl. nr. 842, houdende bepalingen omtrent den
handelsnaam, den naam of de firma waaronder een koop-
man, in den zin van art. 2 lid 2 Handelsregisterwet, zijn
bedrijf uitoefent. Wat een
firma is, zegt de wet niet. Men
verstaat daaronder den naam waaronder iemand handelt,
indien deze is een andere dan zijn burgerlijke naam,
en in het bijzonder verstaat het Wetboek van Koophandel
daaronder den gemeensehappelijken naam, waaronder
vennooten in een vennootschap onder eene firma hande-
len (art. IG K.).

De handelsnaam is de naam, waaronder de koopman
optreedt, aan wien dc handelszaak behoort, niet dc naam
van de zaak (inrichting, winkel of fabriek) zelve; daarom
mag hij niet, in strijd met de waarheid aanduiden, „dat
de handelszaak, geheel of gedeeltelijk, aan een ander
zou toebehooren" (art. 3 lid 1 Hnw.). Hiermede zal wel
bedoeld zijn, dat een koopman niet als zijn handelsnaam
den naam van een ander mag gebruiken. Evenmin mag
hij daartoe gebruiken een naam, die in zoo geringe mate
van den naam van een ander afwijkt, „dat
dientengevolge
bij het publiek verwarring van dezen" (d.w.z. van dien
ander) met eerstgenoemde „te duchten is" (art. 3 lid
2 Hnw.).

Voorts is verboden, dat dc liandelsnaam, in strijd met
dc waarheid, aanduidt, dat dc luindcLsziiak zou toebehooren
aan „een of meer kooplieden, handelende als eene ven-
nootschap onder ccnc firma of als ccnc vennootschap en
commandite, of wel ajin ccnc naamlooze vennootsclmpr

k

-ocr page 54-

35

eene wederkeerige verzekerings- of waarborg-niaatsehappij.
eene coöperatieve of andere vereeniging of aan eene
stichting". De vermelding van meer personen, ook al
worden hunne namen niet genoemd (zooals Zonen,
^^iebroeders, Erven en derg.), wordt geacht de aanduiding
te zijn van eene vennootschap onder eene firma; dc
Woorden „en compagnie" de aanduiding van eene vennoot-
schap onder eene firma of en commandite ; het woord
jjniaatsehappij" van eene naamloozc vennootschap of van
eene vereeniging; het woord „fonds" van cenc stichting;
een en ander tenzij uit den handelsnaam in zijn geheel
Het tegendeel blijkt (art. t llnw.).

Uit deze bepalingen zou volgen, dat men als handels-
naam alleen mag gebruiken zijn burgerlijken naam of
een fantasienaam, mits deze niet gelijkt op den naam van
een ander, indien niet in art. 2 der wet ware bepaald,
<lat dc handelsnaam, in verbinding met dc handelszaak,
^^elkc onder dien naam wordt gedreven, overgaat bij erf-
•^pvolging en door overdracht onder dc levenden. ()|)
\'^e aldus overgegane handelsnamen zijn dc aangehaalde
^\'Oorschriften niet van loejiassing (artt. 3 lid 3 cn I lid 3
\'\'»w.); dientengevolge heeft dc geheele wettelijke rege-
\'hig voor dc bcvonlcring van dc waarheid in het handels-
verkeer slechts betrekkelijke waarde.

^Icn mag geen handclsiuuun kiezen, welke overeenkomt
\'"et of slechts in geringe nuite afwijkt van den handels-
»aam, <lic door een anderen koopman reeds recht nuitig
Kcvoerd wordt, indien dientengevolge „in verbaiul niet den
\'lurd der beide handelszaken cn de plaats, waar zij ge-
^•e.stij,,! zijn, l)ij het publiek verwarring tusschen die
\'"»"«lelszaken te duchten is" (art. 5 Hnw.). Hierbij heeft
"«en te denken aan een handelsnaam, wiuirvan het voeren

-ocr page 55-

36

niet reeds valt onder de verbodsbepalingen der beide
vorige artikelen; men denke bijv. aan personen, die
gelijkluidende burgerlijke namen dragen. - -

Ieder belanghebbende kan, onverminderd de vordering
tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad, den
kantonrechter schriftelijk verzoeken, dengcne die een ver-
boden handelsnaam voert, te vcroordeelen, daarin zoo-
danige door den rechter te bepalen wijziging aan tc brengen,
dat de onrechtmatigheid ten opzichte van den verzoeker
wordt opgeheven, met veroordeeling tevens van de weder-
partij tot eene bepaalde som gelds als schadevergoeding
in geval van overtreding van het bevel des
rechters
(art. G Hnw.).

De wet kent bovendien eene schrafrcchtclijke sanctic.
Hij die ccn handelsnaam voert in strijd met deze wet,
wordt gestraft met cene geldboete van ten hoogste
/ 500.—. Alvorens tot vervolging over tc gaan, kan dc
ambtenaar van het openbaar ministerie den betrokkene
dc wijziging mcdcdcelcn, die den ambtenaar noodig;
voorkomt om dc onrechtmatigheid van den handelsnaam op
te heffen. Wordt vervolgens binnen den daarvoor
gcstcldcMi
termijn de verlangde wijziging nangcbracht, dan vcrvnU
het recht tot strafvordering (art. 7 IInw.).

HOOFDSTUK IV.

Mededinging. - Fabrieks- en handelsmerken. - Octrooien«

Het staat ccn ieder vrij het bedrijf uit tc oefenen, d«»^
hem goeddunkt, cn dit tc doen op dc wijze, die hrni
goeddunkt. Er is vrijheid van bedrijf en van
nu\'dedinginjr-

-ocr page 56-

37

Echter heeft men zieh bij de mededinging te onthouden van
handelingen, welke in strijd zijn met de goede trouw
en de eerlijkheid in het verkeer. Tracht men zijn afzet
te bevorderen door middelen, welke strekken tot mis-
leiding van het publiek ten nadeele van een concurrent,
^an spreekt men van
oneerlijke mededinging, concur-
rencc déloyale.

ße benadeelde concurrent kan daartegen opkomen met
eene vordering tot schadevergoeding wegens onreeht-
"latigc daad. Tot voor kort had deze vordering weinig
^ans van slagen, omdat dc Iloogc Ilaad onder een
onrecht-
\'»latigc daad, welke volgens art. 1401 B.W. den schul-
digc tot vergoeding van dc daardoor toegebrachte schade
Verplicht, verstond een onu\'cfmatige daad, d.w.z. een
^land of verzuim in .strijd met eene wettelijke verplichting
of met eens anders door de wet erkend recht. Er is geen
*i\'c/jbcpaling die den plicht oplegt bij dc mededinging
»Heen van ceriijkc middelen gebruik tc nuikcn, of welke
\'«•mand een recht toekent oj) eerbiediging van zijn bedrijf,
^\'oor ccnc vordering wegens oneerlijke mededinging was
<b>s bij deze opvatting geen plaats.

ïiij een arrest van »1 .Tamniri IUI» heeft dc Hooge
ïiaad niet deze enge uitlegging van art. 1401 J5.W. ge-
\'>fokcn. Ken onrecht njatigc daad is, volgens dit arrest,
handelen of nalaten, dat of inbreuk maakt op eens
»»dcrs recht, of in strijd is met des daders rechtsplicht,
"f indruischt, hetzij tegen dc goede zeden, hetzij tegen
\'Ic zorgvuldigheid, welke in het niaatschappelijk verkeer
•\'^taanjt ten aanzien van eens anders persoon of goed.

behoefl, na deze uitspraak van ons hotigste reehts-
\'•\'»"^•Ke, niet meer te vreeze.i, «lat eene vordering tot
»^«•badcvorgocding wegens oneeriijke me«ledinging wd

-ocr page 57-

38

worden afgewezen, omdat de wet haar niet toelaat.

Inmiddels was bij de wet van 2 Aug. 1915, Stbl. nr.
365, aan het Wetb. v. Strafreeht toegevoegd artikel
328bis, Avaarbij, als schuldig aan oneerlijke mededinging,
strafbaar wordt gesteld hij die, om het handels- of bedrijfs-
debiet van zichzelven of van een ander te vestigen, tc
behouden of uit tc breiden, eenige bedricgelijkc handeling
pleegt tot misleiding van het publiek of van een bepaald
persoon, indien daaruit cenig nadeel voor concurrenten
van hem of van dien ander kan ontstaan. Vele vormen van
oneerlijke mededinging zijn door deze bepahng strafbaar
geworden en Avaren daardoor ook onrechtmatig gcAvorden
naar dc vroegere, enge opvatting van den Hoogen Raad.

Een der meest voorkomende handelingen van oneerlijke
mededinging bestaat hierin, dat men zijne Avaren het
voorkomen geeft van Avaren, afkomstig van ccn concur-
rent, door nabootsing van dc A\'crpakking, den naam, het
kentcekcn of merk, of eenige andere onderscheiding,
Avelkc
de concurrent voor zijne Avaren gebruikt.

Ter bestrijding van dit euvel, voor zooveel betreft dc
nabootsing van merken, is reeds gcruimcn tijd geleden
dc rechtspositie versterkt van den fabrikant en van <lcn
handelaar, die een merk gebruikt om dc waren,
Avelkc
hij in den handel brengt of Avaarin hij handel drijft, tc
onderscheiden van gelijksoortige Avarcn, welke van anderen
afkomstig zijn.

Dit is geschied bij dc Avet op tle fahricks- en hatulcls-
merken
(MerkcnAvet) van 25 >ïei 1880, Stbl. nr. 85, sedert
vervangen door de
Avct van 30 Sept. 1893, Stbl. nr. 116,
Avelke meermalen is gewijzigd, o.n. door de Avct van JM»
Dcc. 1904, Stbl. nr. 281, het laatst door dc wet van 2S
Juli 1924, Stbl. nr. 378.

-ocr page 58-

39

De wet van 1893 geeft aan den eersten gebruiker van
een merk in het Rijk in Europa of in de koloniën of be-
zittingen in andere werelddeelen het recht tot
uUshii-
iend gebruik
van dit merk (art. 3 lid 1). Tevens stelt zij
de gelegenheid open tot inschrijving van het merk bij
het Bureau voor den Industrieelen Eigendom te \'s-Gra-
vcnhage (artt. t en vlg.). Dc beteekenis dier inschrijving
ligt, behalve in de daarmede gepaard gaande openbaar-
niaking, hierin, dat de eerste inzender van het merk,
behoudens tegenbewijs, geacht wordt ook dc eerste ge-
bruiker van het merk tc zijn.

In een proces over merkenrecht behoeft dus degene,
^ic het merk heeft doen insclirijven, zijn recht op het
^icrk, immers dat hij is dc eerste gebruiker, niet tc bc-
^^\'ijzen ; zijne wederpartij heeft tc bewijzen, dat zij dc
eerste gcbriiikster en bijgevolg dc werkelijk rechthebbende
Niet juist is dc mecning, dat dc inschrijving ecnig
^echt op het ingeschreven merk zou geven.

l\'abricks- cn handelsmerk kan wezen ieder op dc waar of
hare verpakking aan te brengen kentceken, dat kan dienen
tot

aanwijzing van dc individucelc herkomst der waar,
tot onderscheiding van dc waar van <lc gelijk-
\'«oorligc waren van anderen. Ilct behoeft niet een grafische
\'Voorstelling te zijn, maar kan ook bestaan tiit een enkel
^^\'«onl of teeken.
Wel nu)ct het kenmerkend zijn, moet
\'»yt ondcrseheidciule kracht hebben, daarom kan het
luot
bestaan uit een eigenschap der waar of uit woordeti
^^^ afbeeldijigcn, welke ccn eigenschap der waar nandui-
Zooals het gewicht, dc kleur, den vorm, de samen-
\'"^«••\'\'«»g, den prijs der waar, noch uit den naam van dc
^vnar of va,» dc i)lnals van herkomst der waar, noch uit
^^■oordcn of
ari)eeldingcn, welke in algemeen gebruik zijn.

-ocr page 59-

40

Het merkenrecht omvat niet het uitsluitend recht de
waar onder een bepaalden naam in den handel te brengen
(de naam dien men aan een waar geeft, geniet alleen de
bescherming welke de wet verleent tegen oneerlijke mede-
dinging), noch ook het uitsluitend recht haar te vervaar-
digen en daarna in den handel te brengen, of het uit-
sluitend recht de van het merk voorziene waar te ver-
koopen. Een recht van deze strekking is het octrooi-
recht voor uitvindingen. Dit is geregeld bij de wet van
7 Nov. 1910, Stbl. nr. 313 (gewijzigde tekst K.B. 31
Oct. 1921, Stbl. 1150: „Octrooiwet 1921").

Octrooi kan worden verkregen door den uitvinder
van een nieuw voortbrengsel, eene nieuwe werkwijze,
of een nieuwe verbetering van een voortbrengsel of van
eene werkwijze (art. 1 Ow.), behoorende tot het gebied
der nijverheid (art. 3 Ow.). Uitgesloten van vcrlcening
van een octrooi zijn derhalve formules, construetiebe-
ginscls, plannen, theorieën, stelsels, methoden, niet be-
lichaamd in een bepaald voortbrengsel of cenc bepaalde
werkwijze. Voorts zijn uitgesloten voortbrengsels of
werkwijzen op het gebied van landbouw, veeteelt, tuin-
bouw, kunst en letteren, geneeskunde, onderwijs, in \'t
algemeen van de geestelijke wetenschappen. Niet nieuw
in den zin der wet zijn voortbrengselen, werkwijzen of
verbeteringen daarvan allédn dan, wanneer zij berusten
op. een zoo bekend of nauwkeurig bekend gemaakt denk-
beeld, dat een deskundige ze zou kunnen vervaardigen
of toepassen (art. 2 Ow.),* m.a.w. dc vervaardiging van het
voortbrengsel of de toepassing der werkwijze moet niet door
een deskundige, toegerust met de voor een ieder toeganke-
lijke kennis, kunnen worden uitgevoerd.

Het octrooi wordt na oiulerzoek verleend door den

-ocr page 60-

41

Octrooiraad, welke deel uitmaakt van het Bureau voor
den Industrieelen Eigendom en welks samenstelling
en werkAA-ijze zijn geregeld in de Oetrooiwet.

Als uitvinder wordt beschouwd wie het eerst een aan-
vrage om octrooi indient (art. G Ow.), tenzij voor zoover
blijkt, dat de inhoud zijner aanvrage geheel of gedeelte-
lijk aan het werk van een ander is ontleend, zonder diens
toestemming. Deze laatste behoudt zijn aanspraak op
octrooi (art. 9 Ow.).

Het octrooi geeft den houder het uitsluitend rccht het
Voortbrengsel, waarvoor het octrooi is verleend, of een
Voortbrengsel met de geoctrooieerde verbetering tc ver-
vaardigen en in het verkeer tc brengen. Betreft het octrooi
een werkwijze of dc verbetering daarvan, dan omvat het
octrooi het uitsluitend rccht deze werkwijze of verbete-
ring toe tc passen cn de stof, volgens die werkwijze of
ïnet toepassing van die verbetering, bereid, in het verkeer
te brengen (art. 30 Ow.).

Nadat drie jaren zijn verloopen sedert dc verkrijging
Van het octrooi, is dc octrooihouder verplicht in het
belang van dc nijvcrhcitl in het Itijk of in de koloniën cn
bezittingen of om andere redenen van algemeen belang
Jian anderen tegen vergoeding
vergunning {liccutic) te
Verleenen tot het verrichten van handelingen, waartoe
bij uitsluitend het recht heeft. Ook moet hij tc allen
^ijdc dc licentie verleenen, welke noodig mocht zijn voor
de toepassing van een later geoctrooieerde uitvinding. In
geval van weigering beslist de Octrooiraad (art. 34 Ow.).

Voor het octrooi heeft dc houder jaarlijks ccn bcjjaal-
den cijns tc betalen (art. 3ó Ow.). Dc diujr van een octrooi

IT) jaren (art. 47 Ow.). In bepaalde gevallen vervalt
het v()ór afloop van dien tijd. Ook kan het worden ont-

-ocr page 61-

42

eigend ten name van den Staat (art. 66, thans 65, 0\\v.,
welk artikel aan de wet op de onteigening van 28 Aug. 1851,
Stbl. nr. 125, een nieuwen vijfden titel heeft toegevoegd),
a. wanneer het belang van leger of vloot vordert, dat de
Staat een uitsluitend recht op dc uitvinding verkrijgt,
b.
wanneer het algemeen nut vordert, dat iedereen in de
gelegenheid wordt gesteld de uitvinding toe te passen.
Bij de wet van 15 Jan. 1921 tot wijziging der Octrooiwet
is aan de Onteigeningswet bovendien toegevoegd een
titel Va, welke de onteigening regelt ten behoeve van
den Staat van de rechten, voortvloeiende uit ccnc aan-
vrage om octrooi.

Omtrent den induslricelcn eigendom (octrooien van
uitvinding, gebruiksmodellen, teekeningen cn modellen
van nijverheid, fabrieks- cn handelsmerken, handelsnaam,
aanduidingen van plaatselijke herkomst en oneerlijke me-
dedinging) is in 1025 te \'s Gravenhage ccn internationaal
verdrag gesloten, ter vervanging van een vroeger ver-
drag, in 1883 te Parijs, tot stand gekomen en in 1000 tc
Brussel en vervolgens in 1011 te Washington herzien.
Nederland is voor het llijk en de koloniën en bezittingen
tot het verdrag van \'s Gravenhage toegetreden (wet van
15 Maart 1028, Stbl. nr. 04).

Het verdrag berust op het beginsel, dat de onderdanen
der landen, welke de door het verdrag gestichte Unie uit-
nniken, in ieder dier landen gelijke bescherming genieten
als de eigen onderdanen van het land, mits de voorwaarden
of fornuiliteiten, in elk land voorgeschreven, door hen worden
vervuld (artt, 2 en 3 van het Verdrag). Bovendien verzeker!
het verdrag aan dc onderdanen der toegetreden landen
enkele in het bijzonder genoemde rechten. Bij een gelijk-

-ocr page 62-

43

tijdig verdrag is de internationale inselirijving van fabrieks-
en handelsmerken in de tot dit verdrag toegetreden
Staten geregeld (wet van 15 Maart 1928, hierb. aangeh.).
Ook Nederland is tot dit verdrag toegetreden.

Voor de uitvoering dezer verdragen zorgt een Inter-
nationaal Bureau, gevestigd te Bern.

HOOFDSTUK V.

boerende zaken. — Verbintenitsen en overeenkomsten. —
Koop en verkoop. — Reklame. — Rechten van voorrang.

De zaken waarin handel wordt gedreven, de koopnuin-
schappen of waren, zijn
roerende zaken, hetzij lichamelijke,
hetzij onlichamelijke. Tot dc laatste behooren de schuld-
^\'ordcringen, het recht op een merk cn het octrooirecht

Voor lichamelijke roerende zaken geldt in sonunige
opzichten ander recht dan voor zaken in het algemeen,
^oo Avat aangaat de wijze waarop dc eigendom door /<\'tr-
^ing wordt verkregen, in den handel de meest voor-
komende, zoo niet dc eenige wijze van eigendomsverkrijging.

In het algemeen wordt door /rrrn\'«^» alleen dan eigen-
<ioin verkregen, als zij 1°. geschiedt ten gevolge van eenen
\'■echtstitel van eigendoms-overgang, d.w.z. als zij geschiedt
uitvoering van een overeenkonist omtrent dc t)ver-
^^\'\'neht van den eigendom, /<>oals bijv. koop en verkoop,
\'"\'•iling, vennootselui]) waarbij een of meer vennooten
Zich verplichten tot inbreng van zaken, of verbruikleening,
2^ die rechtstitel afkomstig is van dengenc die gereeh-

») Tol de onlichamelijke laken l>choorcn ook de xakclijke rechten (bijv.
*\'f«lieniil,aarheid, erfpacht, vruchtgebruik), welke cchler onroerend tijn.

-ocr page 63-

4-t

tigd is over den eigendom te beseliikken, zooals de eigenaar,
iemand die voor dezen kan handelen (bijv. een voogd,
curator of lasthebber) of een schuldeiseher dió • dc zaak
in beslag heeft genomen. Beschikt een ander over dc zaak,
een huurder bijv., en levert deze haar vervolgens, de ver-
krijger •vvordt niet eigenaar.

De kooper van een zaak moet dus toezien met wien hij
handelt. Koopt hij een onroerende zaak dan stellen dc
openbare registers, die door de hypotheekbewaarders worden
gehouden, hem in staat na te gaan, wie de rechthebbende
op die zaak is. Dit hulpmiddel ontbreekt ten aanzien
van roerende zaken. Men kan bij deze zaken alleen nagaan,
of degene die erover beschikt, ze in zijn macht heeft.
Dit heeft den wetgever er toe geleid, wat betreft lichame-
lijke roerende goederen het beginsel tc aanvaarden, dat
bezit geldt als volkomen titel. Deze rechtspreuk, in art.
2014 B.W. opgenomen, wil zeggen, dat, om eigenaar tc
worden van een lichamelijke roerende zaak door levering,
het voldoende is, dat men verkrijgt krachtens reclitstitcl
van eigendomsovergang van iemand die de zaak onder
zich heeft, ook al is hij niet bevoegd over dc zaak tc be-
schikken, tenzij men dit heeft geweten.

Voor den handel is dit punt van het grootste belang.
Koopt men waren, zooals pakken tabak, kisten thee,
balen katoen, blokken tin, vaten wijn, zakken graan, dan
wordt men daarvan na levering eigenaar, ook al had dc
verkoopcr niet het recht daarover te beschikken,
omdat
hij <le waren slechts in pand of in. bewaring had, tenzij
men heeft geweten, dat nicn niet een pandhouder of
bewaarnemer te doen had. Behoudens dit geval, verliest,
dus dc eigenaar van een roerende zaak, die door een derde»
zonder daartoe bevoegd te zijn, verkocht en geleverd «f»

-ocr page 64-

■15

zijn eigendom ten gunste van den verkrijger. Men gevoelt,
hoezeer het verkeer met roerende zaken hierdoor wordt
Vergemakkelijkt. Het is daardoor mogelijk te handelen
liet dengene die het goed onder zith heeft, zonder dat
iiien een nauwkeurig en wijdloopig onderzoek behoeft
in te stellen naar diens bevoegdheid.

Er bestaat echter eene niet onbelangrijke uitzondering
op dezen regel. Zijn roerende goederen
verloren o^ ontvreemd,
i.e.w. uit handen geraakt van den rechthebbende tegen
diens wil, dan kan deze ze godurendc drie jaren terug-
\'^\'orderen van den houder.

Maakt de eigenaar van dc zaak gebruik van dit recht
"^\'an terugvordering, dan is hij verplicht den houder den
besteden koopprijs te vergoeden, nuts dc houder de zaak
^P een jaar- of eene andere markt of op eene openbare
Veiling heeft gekocht (art. \'2014 lid 2 li.W. i.v.m. art. «37
J^.W. gew. bij art. 7 wet v. 7 .Ttmi lUll), .Stbl. nr. »11,
^t\'r bestrijding van heling). ])c beurs Mordt hier niet
genoemd ; de kooper van goederen of fondsen op de
heurs, welke later blijken verloren of gestolen te zijn,
heeft dus niet recht op terugbetaling van den besteden
koopprijs.

Het liicr gezegde geldt ook van verpanding. \\Vic een
^ocreiulc zaak tc goeder trouw in pand nccnit, verkrijgt
pandrecht, al was dc pandgever onbevoegd over de zaak
beschikken, tenzij <lc zaak door den rechthebbende
zijn verloren of aan dezen zijn ontvreemd (art.
lid r> l^.W.). Ilct bepaalde in art. 037 H.W. onitrent
betaling van den besteden prijs acht de Ilooge Raad
<lit geval echter niet van toepassing, zoodat het op de
\'\'•aak geschoten geld bij de opvordering in geen geval be-
\'»«eft tc worden vergoed. Ken reden om voorzichtigheid

-ocr page 65-

16

te betraehten bij het geven van geld op onderpand van
goederen of fondsen.

Heeft de eigenaar de zaak vrijwillig uit handen gegeven,
bijv. ter leen, in huur of in bewaring gegeven, en maakt
dc leener, huurder of bewaarnemer misbruik van het in
hem gestelde vertrouwen door de goederen te verkoopen
of te verpanden, dan blijft het bij den regel; er heeft
geen terugvordering plaats.

De levering zelve, d.w.z. de handeling waardoor dc
eigendom wordt overgedragen, heeft op verschillende wijzen
plaats naar gelang van de zaken die geleverd worden. De
levering van roerende lichamelijke zaken geschiedt door
de enkele overgave, zegt art. 667 U.W. Het voegt daaraan
toe : „of door de sleutels van het gebouw, waarin zich dc
zaken bevinden, over te geven". Wie de sleutels van een
gebouw heeft, bezit het middel, zich daartoe toegang te
verschaffen ; wie de sleutels krijgt, krijgt dus de zaken die
zich in het gebouw bevinden evengoed in zijn uitsluitende
macht, als wanneer hem die zaken zelve worden over-
gegeven. Maar het moeten dan ook
de sleutels zijn, d.w.z.
(die sleutels ; krijgt hij slechts édn van de sleutels, dan heeft
de houder van den anderen sleutel of sleutels evenzeer
toegang tot en macht over de in het gebouw opgeslagen
goederen cn kan men dus niet zeggen, dat die goederen
in de uitsluitende macht van een van hen zijn gebracht.

„De levering wordt niet vereischt, indien de verkrijger
de zaak reeds, uit kraelite van een anderen titel", bijv.
als huurder, bewaarnemer, lastgever, ,,in zijne nuieht
heeft" (art. 607 tweede lid). In dat gevjil is de overeen-
komst omtrent de overdracht van den eigendom vol-
doende om den eigendom te doen overgaan.

Wij herinneren er aan, dat wat betreft de levering van

-ocr page 66-

47

roerende zaken ook gelden de gebruiken in zaken van koop-
handel (art. 670 B.W.), d.w.z. de levering van waren
kan ook op andere dan de door de wet bepaalde
^vijzen gesehieden, indien het gebruik dit medebrengt
(zie hierboven bl. 13). Zoo gesehiedt de levering van
goederen, die een vervoerder onder zieh heeft, door de
overgave van het op die goederen betrekking hebbende
cognossc?ncnt, een gesehrift waarin de vervoerder verklaart
de goederen ontvangen te hebben om ze te vervoeren en
ze ter bestemmingsplaatse uit te leveren aan den houder
Van het gesehrift. Voorts geschiedt de levering van in
een pakhuis opgeslagen goederen door dc overgave van
de op die goederen betrekking liebbende
cccl, een geschrift
dat de pakhuisnjcester of het veem bij de ontvangst van
de goederen afgeeft en waarin liij verklaart die goederen
aan den iiouder tc zullen allcvcrcn. Deze beide geschriften
geven den houder daarvan ccn positie, vergelijkbaar met
die van den houder van dc sleutels van een gebouw,
"nniers zij geven hem het recht van den onderteekenaar
mtlevering der goederen tc vorderen, en daarmede de
\'iiacht door diens tussehenkomst over dc goederen te
hesehikken.

^Vij hebben opgemerkt, dat handelszaken zijn haiulcls-
•"eehtsbctrekkingen, rechtsbetrekkingen welke voortvloeien
"it daden van koophandel. Deze rechtsbetrekkingen zijn
">eer in het bijzonder
verhiiitniisscti, betrekkingen tusschen
^^vcc (of njcer) per.sonen (partijen), krachtens welke de
^\'cne (de schuldeischcr) van den andere (den schuldenaar)
^\'en praestatie kan verlangen, d.w.z. kan verlangen dat
\'leze iets geeft of doet of niet doet (nalaat) (art. 1270 H.W.).
slechts een der partijen tot een praestatie verplicht dan

-ocr page 67-

48

noemt men de verbintenis eenzijdig, zijn de partijen over
en ■\\veer tot een praestatie verplieht dan heet de ver-
bintenis toeezijdig.

Zonder in bijzonderheden te treden, willen wij hier
eenige algemeene beginselen van verbintenissenreeht
vermelden.

De verbintenissen ontstaan uit overeenkomsten, waar-
over later, en uit andere feiten die de wet als bron van
verbintenis erkent (art. 1269 B.W.). Zulke feiten zijn
zaakwaarneming (artt. 1390 vlg. B.W.), onversehuldigde
betaling (artt. 1395 vlg. B.W.), onreehtmatige daad of
nalatigheid (artt. 1401 vlg. B.W.), hulpverleening in en
redding uit zeenood (artt. 500 vlg. K.), en meer andere.

De verbintenis verplieht den schuldenaar tot nakoming.
Blijft hij, na in gebreke tc zijn gesteld door den schuld-
ciseher, nalatig om de verbintenis te vervullen of tijdig
tc vervullen, dan is hij tot schadevergoeding (vergoeding
van kosten, schaden en interessen) verplicht. Een inge-
brekestelling is echter niet noodig, als de schuldenaar den
tijd heeft laten verloopcn, waarbinnen dc nakoming van
de verbintenis alleen mogelijk was (art. 1270 l^.W.), noch
als hij in strijd handelt met dc verbintenis. In het laatste
geval spreekt men van positieve contractbreuk.

Tc zijner bevrijding kan dc luilatige schuldenaar zich be-
roepen op een vreemde oorzaak, welke hem niet kan worden
toegerekend
{overmacht oï iocval) (artt. 1280 en 1281 B.\\V,).
Hieronder wordt verstaan eene omstaiuligheid, die het
den schuldcmiar redelijkerwijze oi^mogelijk maakt dc
verbintenis na tc komen, men denke aan oorlog,
over-
heidsmaatregelen, natinirverschijnselen cn derg.

De vergoeding van kosten, schaden cn interessen om-
vat zoowel geleden verlies als winstderving. Echter alleen

-ocr page 68-

49

Voor zoover het verlies of de winstderving te voorzien was
ten tijde van het aangaan der verbintenis, tenzij de schulde-
naar arglistig in gebreke is gebleven (art. 1283 B.W.).
^laar ook dan is de schuldenaar slechts gehouden tot ver-
goeding van schade, welke een onmiddellijk cn dadelijk
gevolg is van het niet-nakomen der verbintenis (art.
1284 B.W.).

Bij verbintenissen tot betaling van geld bestaat dc
^\'ergoeding uitsluitend in de. betaling van interessen
^an de dagvaarding af. Deze interessen zijn bij een wet
\'^\'an 1857 bepaald op 5 % in burgerlijke cn 6 % in liandcls-
Zakcn. Men meende dat een koopman meer rente van zijn
geld kan maken dan een nict-koopman cn daarom aan-
\'^praak heeft op cenc hoogerc vergoeding. Intusschcn krijgt
\'"j van een nict-koopman slechts een vergoeding van 5 %
•"ente, terwijl hij dezen O % heeft tc betalen (zie hierboven
18).

De verbintenis kan men beschouwen van den kant
^\'«n den schuldenaar: zij vertoont zich dan als
schuld-
^\'f^rplichtiufl
of schuldvcrbintcnis, in den regel enkel ver-
^^ntcuis
of enkel schuld gchecten ; men kan liaar ook
beschouwen van den kant van den schuldcischcr : dan
Vertoont zij zich als
schuldvordering, vaak enkel vordering
iJehceten.

In een verbintenis kunnen zoowel meer schuldcisclicrs
meer scinddcnarcn zijn. Zij kunnen op verschillende
^^■\'jzen nevens elkander verbonden zijn. Is daaromtrent
\'"els overeengekomen cn is het voorwerp der verbintenis
deelbare zaak of daad, dan heeft ieder schuldeisclicr
het recht een gelijk deel tc vorderen cn is door ieder schul-
<ieiu»ar een gelijk dcci verschuldigd ; is bijv. liet voorwerp
/Jloo.— ti,i„ kan ifder schuldcischcr, als er drie zijn,
^Ioi.|.,NonAArF, Inleiding. *

-ocr page 69-

50

/100 vorderen, en moet ieder schuldenaar, als er drie
zijn, / 100.— betalen. Evenwel kan worden bedongen of
uit een wetsbepaling voortvloeien (art. 1318 B.W.), dat
ieder schuldeischer het geheel kan vorderen of dat ieder
schuldenaar verplicht is het geheel te betalen. Men spreekt
dan van een
hoofdelijke of solidaire verbintenis (artt.
1314 en 1316 B.W.). Heeft één schuldeischer het geheel
ontvangen of één schuldenaar het geheel betaald, dan is
aan de verbintenis voldaan ; a 11 e schuldeischers zijn dan
voldaan resp. alle schuldenaren bevrijd. Maar zoolang
het geheel niet ten volle is ontvangen of betaald, kan ieder
hoofdelijke schuldeischer het nog verschuldigde bedrag
vorderen en is ieder hoofdelijke schuldenaar verplicht het
te betalen. Een en ander behoudens onderlinge verrekening
tusschen de schuldeischers of dc schuldenaren van hetgeen
een van hen meer dan zijn aandeel in de vordering of
in de schuld mocht hebben ontvangen of betaald.

In het handelsverkeer komen hoofdelijke sehnldeit
veel voor. Hoofdelijkheid van dc schuld wordt vaak
bedongen wegens de grootere zekerheid, welke zij den
schuldeischer geeft, terwijl zij volgens dc wet ccn gevolg
is van het handelen in vennootschap onder eene firma.
Vcnnooten onder eene firma zijn steeds hoofdelijk ver-
bonden (zie hieronder bl. 98 vlg.).

Dc schuldeischers en de schuldenaren kunnen ook in
dier voege nevens elkander verbonden zijn, dat ieder
van hen voor zich niets te vorderen Ivccft cn niets schuldig
is, maar uitsluitend allen tc zamen te vorderen hebben en
schuldig zijn. Dit komt voor bij die vennootschappen of
vercenigingen van j)crsonen welke men rechtspersoon
noemt. Wij komen hierop terug bij de bespreking der
vennootschappen.

-ocr page 70-

51

Verbintenissen zijn vatbaar voor overgang zoowel on-
der levenden als bij doode. Bij den overgang onder levenden
nioeten "wij een oogenblik stilstaan.

Overdraeht van de verbintenis aan een nieuwen seliul-
denaar
{overneming van sehulden) behoeft de medewerking
Van den schuldeiseher, kan althans niet zonder diens goed-
vinden geschieden, tenzij bij dc vestiging der verbintenis
de mogelijkheid van overdracht is voorzien. Aangenomen
>vordt, dat de persoon van den schuldenaar den schuld-
eischcr niet onverschillig is, dat hem daarom een andere
schuldenaar niet mag worden opgedrongen, behalve wan-
neer bij de overeenkomst dc mogelijkheid van vervanging
Van den schuldenaar is bedongen.

Eenigszins anders is de opvatting ten aanzien van
de overdracht van dc verbintenis aan een nic\\iwcn schtild-
eischcr
{overdracht of cessie van schuldvordering). Dc wet
lont die overdracht toe. Ze is mogelijk buiten weten en
Zonder medewerking van den schuldennar. Door deze
overdracht komt de nieuwe schuldeischcr (verkrijger
der vordering) in de positie van zijn voorganger tegenover
den schuldenaar te staan. Alle verweermiddelen, die deze
tegen den vorigen schuldeischcr kon doen gelden, kan hij
Ook tegen den nieuwen sehuldcischer aanvoeren. Het
daarbij onverschillig, of dc nieuwe schuldciseher het
bestaaji dier verweermiddelen nl of niet heeft gekend. Indien
bijv. dc vorige schuldeischcr op zijn beurt iets aan den
"«ehuldcnaar schuldig is geworden, vóórdat den schulde-
nnar dc overdracht is betcekend, kun deze zich ook tegen
den nieuwen schuldeischcr op sclnildvergelijking beroepen
(nrt. 1107 lid 2 B.W.).

Anders is <lc positie van den nietiwen schuldeiseher,
\'ds de schuldenaar in <le overdracht heeft toegestemd :

-ocr page 71-

52

in dit geval kan de schuldenaar hem de schuldvergelijking
niet tegenwerpen (art. 14G7 lid 1 13.W.) en hetzelfde geldt
van andere verweermiddelen van dien aard, isooals bijv.
betaling.

Wij veronderstelden hierbij, dat de schuldenaar zich
had verbonden jegens een bepaalden sehuldeiseher. Hij
kan echter, wanneer de persoon van den sehuldeiseher hem
onverschillig is, reeds dadelijk bij het aangaan der ver-
bintenis den schuldeiseher
vervangbaar stellen. Dit doet
hij door zich te verbinden hetzij jegens een genoemden
persoon of diens order hetzij jegens toonder. In het laatste
geval wordt de schuldei.seher niet bij name genoemd, en
kan dus ccn ieder sehuldeiseher zijn of worden.

De aanwijzing van de order van een bepaald persoon
of van den toonder als sehuldeiseher heeft beteekenis,
zoowel voor dc wijze, waarop dc levering der vordering
geschiedt, als voor de gevolgen van de overdracht.

De overdracht (levering) van schuldvorderingen op luuim
geschiedt door een schriftelijke akte, waarbij het recht op
de vordering wordt overgedragen of afgestaan
{cessie)^
doch werkt eerst tegen den schiddcnaar na bctcekening «)f
nadat hij dc overdracht .schriftelijk heeft aangenomen of
erkend (art. 0G8 lid 1 en 2 H.W.). Dmirentcgen worden
schuldvorderingen aan order overgedragen door op <!<\'
schuldbekentenis of schuldbrief ccn order („voor niij
aan A. [of order]"),
endossement geheeten, te j)laatsen en
het stuk aan den aldus aangewezen persoon over tc gevenr
terwijl schuldvorderingen aan toonder worden
overgedrrt-
gen door dc enkele overgave van het stuk (art. «08 H\'\'

li.w.).

Hij dc schuldvorderingen aan order of aan toontU\'"
heeft dc overdracht steeds plaats met goedvinden v«i>

-ocr page 72-

53

den schuldenaar, die innners juist door de aan-order-
of aan-toonder-stelling de vervanging van den schuldeiseher
door een ander heeft voorzien. Vandaar dat de gevolgen
intreden, die wij hebben leeren kennen bij de overdracht
Van schuldvorderingen op naam, als de overdracht geschiedt
ïiiet toestemming van den schuldenaar : tegen den nicu-
^ven schuldeischer kan de schuldenaar zich niet beroepen
op de verhouding, waarin hij stond tot diens voorganger^
tenzij de overdracht slechts in schijn heeft plaats gehad,
de verkrijger in werkelijkheid houder is van het stuk ten
behoeve van zijn voorganger.

In den regel wordt eene schuldvordering aan order of
n«n toonder gesteld, ten einde haar gemakkelijk ver-
handelbaar te maken. Daarvoor is bovendien noodig, dat
V\'an de vordering een geschrift is opgemaakt. Men i)leegt
dan ook te spreken van order- en toonder/m;>iVrr;i. De
heteckcnis van het geschrift ligt hierin, dat het aan ccn
\'cdcr den inhoud der vordering doet kennen. Wat de
schuldeischer uit kracht der verbintenis kan vorderen,
Wat zijn rccht is en waartoe dc schuldenaar jegens hem
\'s gehouden, wordt in en door Jiet geschrift aan derden
kenbaar gemaakt. Derde verkrijgers mogen daarop afgaan.
^Varc het anders, niemand zoti dergelijke schuldvorderingen
vvillcn verwerven. Heeft dc schuldenaar ook nog afspnikcn
gemaakt buiten liet papier om, dan n)oct hij zich deswege
houden nan den persoon met wien hij <lic afspraken heeft
gemaakt. 0|>volgendc verkrijgers van het jjapier hebben
\'lanrmcde niet tc maken, tenzij hun die afspraken vAór
\'Ic verkrijging zijn medegedeeld, of zij in werkelijkheid
houder zijn voor ienmn«! die deze afspraken kent.

Tot de order- cn toon<lerpapiercn behooren wissels, pro-
"icssen, dc njcoste effecten, ceelen, cogn«>sscnjenten, enz.

-ocr page 73-

54

Van de seliuldvorderingen op naam onderseheiden de
order- en toonderpapieren zich ook hierdoor, dat ze in
rechte in vele opzichten worden behandeld als lichamelijke
roerende goederen. Zoo ten aanzien van de
eigendoms-
verkrijging door levering
(overdracht; zie hierboven bl. 4-3).
Van een schuldvordering op naam verkrijgt men den
eigendom, d.w.z. verkrijgt men het vorderingsrecht voor
zich zelf, door overdracht krachtens een rechtstitel van
eigendomsovergang, afkomstig van dengene die gerech-
tigd is over den eigendom te beschikken (art. 039 B.W.),
evenals bij onroerende goederen het geval is. Men wordt
dus eigenaar van een vordering op naam door koop van
den tegenwoordigen schuldeischcr, gevolgd door levering
of overdraeht. Daarentegen geldt voor order- en toonder-
papier het beginsel van art. 2014 H.W. :
bezit geldt als
volkomen titel,
m.a.w. eigenaar wordt wie het papier te
goeder trouw verkrijgt, krachtens rechtstitel van eigen-
domsovcrgtuig, van dengene die het papier als order
of toonder onder zich heeft, behoudens de uitzonde-
ring voor gestolen en verloren zaken (zie hierboven bl.
44 vlg.).

Ook op verkrijging van pandrecht op order- cn toon-
der-papieren is van toepassing wut hierboven (bl. 45) is
opgemerkt ten aanzien van roerende lichumelijkc zaken.

Nevens de overdracht van schuldcji cn schuIdvonU-
ringen staat wat men noemt dc
overdracht van de over-
eenkomst,
de overdracht van het geheel van dc rechten <••>
verplichtingen, uit een overeenkomst voor een der
partijen
voortvloeiende. Ook deze is mogelijk, echter niet zonder
medewerking van de wederpartij, tenzij de overclrachl
in de overeenkomst is voorzien, wat meermalen geschiedt
met het oog op een mogelijke overdracht van het bedrijf

-ocr page 74-

oo

Van een der partijen, bijv. aan een op te riehten naam-
looze vennootsehap.

Overgang van reehten en verplichtingen heeft voorts
plaats bij overdracht van het lidmaatschap van eene ver-
eeniging, waarop Anj hieronder terugkomen.
• Verbintenissen
gaan op verschillende wijzen tc niet.

De in het verkeer meest voorkomende wijze van te-niet-
gnan is
betaling, waaronder het Burg. Wetb. verstaat iedere
Voldoening aan een verbintenis overeenkomstig haren in-
houd. Betaling in den zin der wet is dus niet, zooals in dc
spreektaal, beperkt tot dc voldoening van geldschulden. De
Verkooj)er, die dc verkochte goederen levert, betaalt even-
goed als dc kooper, die den koopprijs voldoet.

Dc betaling moet worden gedaan aan den schuldcischcr
of aan iemand die krachtens opdracht of wetsbepaling
bevoegd is voor hem tc handelen (art. 1121 B.W.). De schul-
denaar, die aan een ander betaalt, wordt niet gekweten ;
hij moet den waren schuldcischcr op diens vordering nog
eens betalen. Het is daarom voor dcri schuldenaar van
groot belang tc weten, wie zijn schuldcischcr is.

In den regel zijn schulden, wanneer niets anders is
bepaald, //rcHgschuldcn, d.w.z. dc betaling moet geschieden
ter woonplaatsc van den schuldeisclicr. De sclnddcnaar
hioet dus nagaan wie dc schuldcischcr is. Maar er zijn
ook vele
haalsc\\n\\U\\cn, d.w.z. scindden waarvan dc schuld-
eisclicr dc betaling aan den schuldenaar heeft af tc vragen,
of tot dc betaling waarvan hij zich heeft aan tc melden.

Bij deze schulden kan dc schuldenaar afwachten, dat,
■^vie zich aanmeldt als schuldcischcr, van zijn recht doet
hlijken, cn, wanneer dc schuldenaar hem niet kent, ook
^\'an zijn identiteit. De schuldcischcr moet zicli, zooals
hicn dat noemt, legitimeeren. De wet stelt te dien aanzien

-ocr page 75-

56

geen regels. Voor het voeren van het vereisehte bewijs
kan dus alles dienen wat gesehikt is om den schuldenaar
te overtuigen, i.h.b. het bezit van een geschrift, waaruit
van het recht tot vorderen blijkt, zooals de akte waarbij
de overeenkomst werd aangegaan, een schuldbekentenis
of eenig ander van den schuldenaar afkomstig stuk, enz.

Ten einde het bewijs te vereenvoudigen, wordt vaak
overeengekomen omtrent een bepaald bewijs- of legitimatie-
middel, zooals een wachtwoord, het vertoonen van een
door den schuldenaar uitgegeven insigne, penning of kaart,
het vertoonen van een bepaald geschrift, enz. De strek-
king van dergelijke afspraak is, aan den sehuldeiseher
de uitoefening van zijn recht gemakkelijk te maken en
den schuldenaar te ontheffen van de verplichting volledig
bewijs te verlangen van de identiteit en van het recht
van dcngene, die zich als dc schuldeiseher of als diens
vertegenwoordiger aanmeldt.

Wie zich op de overeengekomen wijze legitimeert, be-
hoeft dus geen nader bewijs van zijn recht te leveren,
terwijl door hem te betalen de schuldenaar wordt gekweten,
tenzij deze mocht hebben geweten, dat degene, die dc
betaling ontving, hoewel hij in het bezit was van het
legitimatiemiddel, toch niet was de rechthebbende.

Is meer in het bijzonder bedongen, dat de betaling
allcdn behoeft te geschieden tegen teruggave van een aan
den sehuldeiseher ter hand gesteld geschrift, zooals dc
schuldbekentenis of eenig ander bewijsstuk, dan heeft
de .sehuldeiseher dit stuk noodig voor dc uitoefening
van zijn recht, en heeft dus het bezit van dit stuk voor
hem een bijzondere waarde; men noemt om die\'reden
«Icrgelijkc stukken
xcaardcpapicrcn of papieren van xoaarde.

De wef houdt rekening met het bezwaar, dat voor

-ocr page 76-

57

den sehuldenaar is gelegen in de verpliehting het reeht
van dengene, die zieh als schuldeischer voordoet, na te
gaan, door te bepalen, dat de betaling, te goeder trouw
gedaan aan iemand die in het bezit is der inschuld, van
M\'aarde is, ook dan wanneer die bezitter naderhand bij
uitwinning uit dat bezit is gcstootcn (art. I t22 IJ.W.).
Het artikel is o.a. van toepassing op den oogenschijnlijkcn
erfgenaam, die later blijkt niet erfgenaam te zijn, bijv.
omdat het testament, waaraan hij zijn rechten ontleent,
nietig is of was herroepen. Het kan ook toepassing vinden
bij order- cn toonderpapier. Innners de bezitter van dit
papier is als zoodanig bezitter van de in het j)apier om-
schreven inschuld. Dc schuldenaar uit order- of tooiuler-
papicr kan mitsdien veilig betalen aan dengene, die aan-
toont regelmatige houder van het papier te zijn. liij order-
papier wil dit zeggen, dat hij houder is in overcenstcm-
ming met dc aanwijzingen in het stuk zelf voorkomende,
m.a.w., dat een aansluitende rij endossementen hem als
houder aanwijst. Men noemt dit
formcele Icgitiiuoiie.

De houder behoeft niet nog bovendien aan te toonen,
dat hij
rechtmatige houder is (zgn. matericclc legitimatie).
Daartoe zou hij bij orderpapier dc echtheid van alle
endossementen en dc bcvocgdheitl tot overdracht van alle
endossanten moeten bewijzen, bij toonderpapicr de geldig-
beid van alle overdrachten. Een bewijs, dat veelal niet te
leveren zou zijn. Werd het vereischt, het order- cïi tooiuler-
papier zou niet verhandelbaar zijn, dc vervangbaar-
stelling van den schuldeisehcr geen nut hebben. Algc-
>neen wordt dan ook aangenomen, dat bij order- cn toon-
<lerpapier formcele legitimatie volstaat.

Dc verrichtingen van den koopnntn bestaan hoofdzake-

-ocr page 77-

58

lijk uit overeenkomsten. Deze zijn voor hem de voornaamste
bron van verbintenissen. Men vindt de algemeene begin-
selen van het recht betreffende overeenkomsten in het
Burgerlijk Wetboek.

Eene behandeling in bijzonderheden van die beginse-
len zou te ver voeren. Daarom wordt hier volstaan met
een kort overzicht.

Voor de bestaanbaarheid van overeenkomsten stelt
de wet vier vercischten :

1. In de eerste plaats de toestemming van hen die zich
verbinden (art. 135G 1° B.W.). In het algemeen is voor
de toestemming een bepaalde wijze van openbaring,
een bepaalde vorm niet voörgcsehrcvcn. Zij kan zich
openbaren in woorden maar ook in daden ; het geheele
gedrag der handelende partijen jegens elkander komt
in aanmerking. Plechtige vormen, bijv. het uitspreken
van een bepaalde formidc, het overgeven van een halm,
stok of oorkonde, het geven van een handslag, enz.,
zooals in het oud-Ilomeinsehe en oud-Gcrmaansehc recht
werden gevorderd, kent ons hedendaagschc recht niet.
De f)verecnkomsten zijn vormvrij.

Bij uitzondering wordt voor dc bestaanbaarheid van
sommige overeenkomsten schrift, dus een bepaalde wijze
of vorm van wilsopenbaring, gevorderd. Zoo verlangt de
wet een .schriftelijke akte voor de overdracht van schuld-
vorderingen op naam en van andere rechten (z.g.
cessie,
art. G08 B.^V.) alsook voor dc overeenkomst van dading
(art. 1888 lid 2 B.W.), waarbij partijen door over cn weer
iets toe tc geven een rechtsgeding beëiiuligcn of voor-
komen. Een notarieele akte wordt vercischt voor hypo-
theek-vcrlecning (art. 1217 lid 1 B.W.), voor .schenking
(artt. 1719 en 1720 B.W.), voor het aangaan van een

-ocr page 78-

59

naamloozc vennootschap en van eene coöperatieve ver-
eeniging.

In sommige gevallen wordt eene schriftelijke akte
gevorderd niet voor de geldigheid van de overeenkomst
niaar voor het
bewijs. De overeenkomst komt tot stand
zoodra partijen het eens zijn, maar krijgen zij later ge-
schil en ontkent een van haar de overeenkomst, dan
kan de partij die zich op^dc overeenkomst beroept, als
zij zich niet wil verlaten op dc goede trouw van dc weder-
partij door haar een eed op te dragen, de overeenkomst
niet bewijzen door getuigen of vermoedens, nuuir alleen
door dc overlegging van het geschrift, waarin de over-
eenkomst is vervat.

Er zijn eenige overeenkomsten, welke in den handel
Veel voorkomen, waarvan het hier gezegde geldt. liet zijn
de vennootschaj) onder eene firnui, dc monstering van zee-
lieden cn dc verzekering. ^Vij zullen deze later nog ont-
moeten.

Waar en wanneer dc tocstemnung aanwezig is, is niet
altijd genuikkelijk tc beantwoorden. Veel verschil be-
staat {laaronjtrent, als de onderhatulcling plaats vitult
hij briefwisseling of «loor middel van dc telegraaf of dc
telefoon. Stel, A doet aan 11 een aanbod per brief, per
telegram of per telefoon, li antwoordt op <lezelf<le wijze,
dat hij aanncend. Is nu dc overeenkomst tot stand ge-
komen ter plaatse waar of waar H zich bevindt ? En
Wanneer is zij tot stand gekonuMi ? Is dc vcreischte toe-
stemming aanwezig, als 11 zijn antwoord afzendt of als
<lit antwoord A bereikt of als deze er kennis van neemt.
He wet maakt dit niet uit en dc uitleggers zijn het niet eens.

Ook Jjceft nïcn dc vraag gesteld, of degene <Ue een
aanbod doet, daaraan al of niet gebonden is, d.w.z. of hij

-ocr page 79-

60

daaraan gebonden is gedurende den tijd die redelijkerwijze
noodig is om daarop te antwoorden of dien hijzelf daarin
voor de aanneming heeft gesteld. Hoewel men \'t heeft
betwist, moet die gebondenheid worden aangenomen,
d.w.z. herroeping van het aanbod binnen den aangegeven
tijd heeft in reehte geen gevolg. Wanneer het aanbod
tijdig wordt aangenomen, komt de overeenkomst tot stand,
ongeaeht de herroeping, tenzij deze vóór of tegelijk met
het aanbod den geadresseerde bereikt, daar in dat geval
een aanbod feitelijk niet plaats vindt. Het doen van zaken
door middel van brieven of telegrammen en het ingaan
op offertes zou niet mogelijk zijn, als niet kon worden
vertrouwd op de gebondenheid aan het aanbod in den
aangegeven zin, immers zonder die gebondenheid zou
tijdige aanneming van een aanbod nooit de zekerheid
geven, dat de overeenkomst is tot stand gekomen. Zoo
sterk is dan ook in den handel <le overtuiging, dat een
aanbod bindend is, dat het algemeen gebruikelijk is, dat
hij, die een aanbod doet en zieh toeh niet wil binden, dit
uitdrukkelijk te kennen geeft door aan zijn aanbod woor-
den als ,,vrijblijvend", ,,zonder verbinding" of dergelijke
toe -te voegen.

Hierboven merkten wij op, dat voor dc beantwoording
van de vraag, of de toestemming aanwezig is van hen
die zich verbinden, het geheelc gedrag dezer personen
jegens elkander in aanmerking moet worden genomen.
Men heeft niet alleen tc letten op hetgeen is gesproken
of geschreven, want handelen zonder daarbij tc spreken
of te schrijven, ja ook zwijgen, kan onder bepaalde om-
standigheden duidelijk te kennen geven, wat nïcn wil-
Steeds echter komt het aan op het gedrag vaiv
iedere
partij uitsluitend tegenover de wederpartij ; wat men

-ocr page 80-

G1

tegenover derden heeft gezegd of gedaan doet niet ter
zake.
Ontstaat er gesehil over het al of niet gegeven zijn
der toestemming, dan heeft men na te gaan Avat iedere
partij redelijkerwijze heeft moeten opmaken uit het gedrag
te haren opzichte van de wederpartij.
Met bedoelingen die
niet in woorden of daden tot uiting zijn gekomen, kan
de wederpartij uit den aard der zaak geen rekening houden,
daarom kan hierop tegen haar geen beroep Avorden ge-
daan. BcAvcert men zich vergist te hebben of niet in ernst
te hebben gehandeld, dan moet dit
aan de Avederpartij
kenbaar zijn gcAveest.

Naar dcnzelfdcn maatstaf moet dc inhoud der toe-
stemming Avordcn
beoordeeld ; beslissend is hoe dc Avedcr-
Partij redelijkerAvijze het haar kenbaar genuuikte moest
Verstaan. Men drukt
dit Avel uit door te zeggen, dat het
\'det
aankomt op den innerlijken Avil, numr op den geopen-
baardcn Avil van dc partijen. De Iloogc Raad staat op
dit standpunt.

Ilct kan voorkomen, dat dc toestemming Avordt gegeven
onder den invloed van omstandigheden, die tien hande-
lende beletten zich vrijelijk tc uiten of zieh juist reken-
schap tc geven van hetgeen hij doet. De
Avet nocnit <lc
Revallen
Avaarin om die reden dc toestemming in rechte
\'det geldig is, bijgevolg de overeenkomst niet tot stand
komt. Zij is nietig, omdat een van dc vereischten voor
hare bestaanbaarheid ontbreekt. Deze oorzaken van nietig-
heid zijn
ficurld, bedrog en dxcaliiig.

l^ij (Ie beoordeeling, of gexccid is gepleegd, moet men
^•\'eh plaatsen op het standpunt van den persoon die <laar-
\'»ver klaagt. Men moet, zegt de wet (artt. 1350 vlg. B.W.),
\'^eht slaan op den ouderdom, de kunne cn den stan<l van
persoon en nagaan, of wat door de
Avederpartij of

-ocr page 81-

02

een derde bij het tot-stand-komen der overeenkomst is
gedaan, van dien aard was, dat liet redelijkerwijze indruk
op hem kon maken en hem de
\\Tees kon inboezemen,
dat hij zieh zelf of zijn vermogen aan een aanmerkelijk en
dadelijk aanwezend nadeel zou blootstellen. Ook stelt de
Avet hiermede gelijk, dat iemand zijn toestemming heeft
gegeven onder den indruk van dergelijke handelingen jegens
zijn echtgenoot of jegens bloedverwanten in de opgaande
of de nederdalende linie. Men heeft dus tc denken niet
alleen aan lichamelijk geweld maar ook aan bedreiging
daarhicde, alsmede aan bedreiging met brandstichting (men
denke aan brandbrieven) of mqt ecnig ander nadeel.

Jiedrog is aanwezig, als dc eene partij jegens de andere
kunstgrepen heeft gebezigd, welke van dien aard zijn, dat
het klaarblijkelijk is, dat dc andere partij zonder die
kunstgrepen dc verbintenis niet zou hebben aangegaan
(art. IJiCl B.W.). Onder kunstgrepen vallen niet alleen
listige handelingen, maar alle handelingen of verzuinu\'u, die
misleiding der wederpartij ten gevolge kunnen hebben,
zooals verzwijgingen en het tegen beter weten doen van
onware mededeelingen.

Jhcalitig maakt dc overeenkomst alleen nietig, wan-
neer zij de zelfstaiuligheid betreft van de zaak, welke het-
onderwerp der overeenkomst uitmaakt (art. IJl.\'ïS lid ^
B.W.). Onder „zelfstandigheid van dc zaak" zijn (Hc
eigenschappen van de zaak tc verstaan, waarom het
partij, die zich op dc dwaling beroept, voor dc w<\'(ler-
partij kennelijk tc doen was. Dat men Imndelt onder den
indruk viui een verkeerde meening, die men zich
omtrrnt
een of aiuler ondergeschikt pimt heeft gevormd/ dot*\'
niet ter zake. Dc verkeerde nieening moet den
doorsl^JÏ
hebben gageven, een beslissend punt betreffen, cn boven-

-ocr page 82-

C3

tlieii moet dit voor de wederpartij duidelijk zijn geweest;
«j moet dus betreffen een eigensehap van de zaak, die
bij de overeenkomst in het oog werd gehouden. \\Vie een
bepaald voorwerp koopt in de meening, dat het van goud
of dat het antiek is, zonder daarvan te doen blijken, kan
zieh niet op dwaling beroepen, als die meening later
blijkt niet juist te zijn. Wie daarentegen zoodanig voor-
^verp koopt onder te-kennen-geving, dat hij een gouden
of antiek voonverp wenseht te koopen, kan zieh wel op
\'Iwaling beroepen, wanneer naderhand blijkt, dat het
Voorwerp bijv. zilver verguld of modern is.
• \'2. Het tweede vereisehte, dat de wet voor dc bestaan-
baarheid van overeenkomsten stelt, is dc
brkxcaainhnd
oni een verbintenis aan te gaan. Die bekwaamheid bezit
^cn ieder, aan wien de wet haar niet uitdrukkelijk ontzegt
(firt. ia(J5 IJ.W.). Onbekwaam verklaart dc wet minder-
jarigon, onder euratcele gestelden en getrotiwde vroiiwcn
(J^rt. inoo li.W.).
^linderjarigen zijn zij die nog niet den vollen ouderdom
21 jaren hebben bereikt, tenzij zij eerder gehuwd
of meerderjarig zijn verklaard door
vcnia artath
brief van meerderjarigverklaring, te verleenen dcmr
Hoogen Haatl onder goedkeuring des Konings\').
nitoefening vnn eenigen handel of bedrijf kan <le
\'•\'«nderjarige beperkte handlichting verkrijgen, zie hier-
\'*ovcn 1)1. 28. Zijne onbekwaamheid wordt hierdoor
\'\'\'•Uien dc aangegeven grenzen opgeheven.

. O Om IC kunnen huwen moei tic m«n clen vollen ouderdom van achlticn
Jj^cn, de vrouw dien van xettien jaren hebben Urcikt, Uhouden» diijKtttalie,
\'Jen Koning tc verleenen.

Ken verzoek tot mcerderjariKverklarinjj km alleen wor»Icn gedaan door
"»iiulerjariRc, die den rollen ouderdom van twintii; jaren heeft l)ereikt

-ocr page 83-

64

• Ten aanzien van getrouwde vrouwen raadplege men
het hierboven bl. 27 vlg. gezegde.

3. Als derde voorwaarde voor de geldigheid van overeen-
komsten noemt de wet een
bepaald ondericerp, d.w.z. vast
moet staan, of althans moet de overeenkomst de noodige
gegevens bevatten om uit te maken, waartoe de partijen
zich verbonden hebben. Individueel bepaald behoeft bijv.
de zaak, welke verkocht wordt, niet te wezen, het is vol-
doende, dat zij bepaald is naar de soort; de te leveren hoe-
veelheid behoeft niet te zijn aangegeven, mits zc kan wor-
den uitgerekend ; onnoodig is het ook, dat de zaak reeds
bestaat, de overeenkomst kan ook toekomstige zaken, bijv.
den suiker- of tabaksoogst van een volgend jaar, betreffen
(artt. 1369 en 1370 I1.^V.). Maar tic overeenkomst, waarbij
men bijv. „tabak of thee koopt voor /1000.—kan niet
gezegd worden aan het gestelde vcreischte tc voldoen,
al wilde men haar beschouwen als een overeenkomst om-
trent koop cn verkoop van een hoeveelheid middelsoort
tabak of thee, welke / 1000.— kost, berekend tegen den
nuirktprijs van den dag, ter plaatse waar dc overeenkomst
is gesloten. Immers wat middelsoort tabak of thee is,
schijnt bij dc vele uiteenloopendc soorten daarvan, niet
wel voor beslissing vatbaar.

Om dezelfde reden, wegens gemis van een bepaald
: onderwerp, heeft cr geen koop plaats, zoöals art. 1501 IJ.W.

I het uitdrukt, wanneer partijen dc bepaling van den koop-

; prijs aan dc begrooting van een derde hebben overge-

laten cn deze dc begroot ing niet wil of niet kan doen»

4. Ten slotte stelt dc wet als vierde vcreischte eene
I geoorloofde oorzaak. Onder oorzaak hebben wij tc vers*taan,
1 bij overeenkomsten onder bezwafciidcn titel, dc tegcn-
•ii waarde, hrtgeen ieder der partijen voor zich bedingt tegen*

-ocr page 84-

G5,

over lictgeen, Avaartoè zij zich vcrplicht, en, bij overeen-
komsten om niet, de reden die men heeft voor deze vrij-
gevigheid. Zoo is de oorzaak bij ccn koopovereenkomst
de uitwisseling van de overeengekomen zaak tegen den
bedongen prijs, bij een commissie-contract het verrichten
Van cene zekere handeling voor-rekening van een ander
tegen betaling van provisie, bij ccn schenking de beloo-
ning van diensten of dc verwachting van gunsten. De
oorzaak mag niet ontbreken — men kan niet goederen
koopen welke vergaan zijn —, zij mag ook niet valsch of
ongeoorloofd zijn, zooals het geval is bij overeenkomsten,
^vaarbij een der partijen zich verbindt iets ongeoorloofds
t^c doen, bijv. een misdrijf te plegen, of bij het geven
of het toezeggen van steekpenningen (artt. 1371 en 1373

li.W.).

Ontbreekt een van dc wettelijke geldighcidsvercisehten,
is dc overeenkomst nietig, d.w.z. zij bindt partijen
niet, heeft geen rechtsgevolg. Mocht niettemin aan de
overeenkomst ecnig gevolg zijn gegeven, dan zijn par-
tijen jegens elkander verplicht, dit weer ongedaan te
niuken. Iedere partij kan op dc nietigheid een beroep
doen en vun den rechter verlangen, dat deze de nietigheid
nitsprckc of verkläre (artt. 1482 vlg. H.W.). Als ciseher,
\'\'Uv. in verband met een vordering tot teruggave van
lietgecn men zijnerzijds reeds heeft gegeven, moet men dit
\'>innen vijf jaren doen, als gedaagde kan inen zich steeds
\'net een beroep op de nietigheid verweren (art. 1 H)() B.W.).

Opgemerkt moet worden, dat in geval van dwang, dwa-
\'\'ng en bedrog, alsmede in geval van onbekwaandieid van
J-eii (icr pftrlijen, alleen de partij die gedwongen is, in dwa-
\'ng is gebracht , bedrogen is of onbekwaam was, of degene
dc belangen van de onbekwame partij heeft te l)ehar-

^*oi.kxoiuapk, InloiiliitR. ^

-ocr page 85-

,60

tigen, zooals de ouder, voogd, curator of echtgenoot,
zich op de nietigheid kan beroepen, niet ook de wederpartij
(art. 1367 B.W.). Men spreekt daarom in deze gevallen
van betrekkelijke nietigheid.

Zooeven noemden wij de oorzaak een der geldigheids-
vereischten van een overeenkomst. Van oorzaak
spreekt
men nog in een anderen zin, in verband met schuld-
bekentenissen cn betalingsbeloften, d.w.z. met schriftelijke
verklaringen omtrent datgene wat een ander van ons
te vorderen heeft of waartoe wij jegens een ander ver-
plicht zijn. De oorzaak van dit vorderingsrecht of van
deze schuldverplichting is het rechtsfeit, de overeen-
komst of de gebeurtenis, die dit recht of die verplichting
heeft in het leven geroepen. De wet verlangt, dat dit feit
in het stuk wordt uitgedrukt. Is dit niet geschied of blijkt
dc onjuistheid van wat in het stuk als oorzaak is vcrmeUU
dan kan de schuldeischer zich op het stuk alleen beroepen»
wanneer hij aantoont, dat niettemin aan de schulderken-
ning een geoorloofd rechtsfeit ten grondslag ligt (art. 137iJ
B.W.). De wet onzegt Jus bewijs- of verbindende
kracht
aan zgn. abstracte schuldbewijzen, verklaringen die
oorzaak niet vermelden, bijv. aan verklaringen als dc/-c\'
„ik beken nnn A honderd gulden schuldig tc zijn",
„ik beloof A honderd gulden tc betalen". Bijvoegingen
,,waarde genoten" of ,,wegens genoten waarde" zijn id^t\'
voldoende; aangegeven moet worden de
overeenkomst\'
de onrechtmatige daad, enz., uit krachte waarvan men
honderd gulden verschuldigd is. Den schuldenaar stft\'»^
in elk geval tegenbewijs open ; hij vermag altijd nan
toonen, dat de schuld
in werkelijkheid niet besfji»t
niet geldig bestaat, bijv. omdat de overeenkomst, wn«ruit
zij \'/.OM zjjn voortgesproten, geldigheid mist.

-ocr page 86-

67

Voor den handel heeft deze regeling groot belang, omdat
daarin van sehuldbekenteiussen of -bcAvijzen veel gebruik
Wordt gemaakt.

De in het liandelsverkeer het meest voorkomende
overeenkomst is wel
koop en verkoop. Evenals versehillende
andere overeenkomsten wordt ook dc koopovereenkomst
geregeld in het Burgerlijk Wetboek (boek III, titel 5,
artt. 1493—1576).

Voor het tot-stand-komen van een koopovereenkomst
is niet anders noodig, dan dat partijen het eens zijn over
de zaak cn over den prijs (art. 1494 B.W.).

Dc verkooper heeft twee hoofdverplichtingen (art.
1510 B.W.): dc verkochte zaak tc
leveren en haar tc vrij-
icaren,
d.w.z. den kooper het rustig en vreedzaam bezit
Van dc verkochte zaak tc waarborgen en in te struin voor
de
verborgen gebreken der zaak (art. 1527 B.^^^). De
kooper moet daartegenover den koopprijs betalen, ten tijde
en ter plaatse bij de overeenkomst bepaald (art. 1549 B.W.).

De verkooper moet leveren, wat verkocht is. Is dit
een bepaalde zaak, dan moet hij deze leveren in den staal,
^vaarin zij zich op het oogcnblik van den verkoop bevindt
(art. l.*!!? B.W.). Een licpaaldc zaak wil zeggen een zaak,
^vclkc iiulividtieel bepaald is. Ook een verkoop bij dc hoop,
bijv. dc verkoop van al dc kodlc, liggende in ccn bepaald
Pakimis, is verkoop van ccn bepaalde zaak.

De verkochte zaak kan ook bepaald zijn alleen naar
\'lo soort. Dit is het geval, als verkocht is ccn zekere hoc-
^\'eelheid goederen, uitgedrukt in getal, maat of gewicht,
^^\'at alsdan moet worden geleverd, hangt af van do nadere
\'\'inschrijving der goederen.

Is bijv. dc hoethnighrid (kwaliteit) dor goederen aange-

-ocr page 87-

08

geven, dan moeten goederen van die hoedanigheid worden
geleverd.

Bij verkoop op monster moeten de goederen aan het
monster voldoen. De partijen dienen zorg te dragen voor
de bewaring van het monster, om bij de levering de goe-
deren daarmede te kunnen vergelijken. Is de verkoop tot
stand gekomen door tussehenkomst van een makelaar (zie
hieronder bl. 79), dan is deze verplieht het monster te
bewaren, voorzien van een behoorlijke aanteekening ter
herkenning bij de levering. In geval van een proees tus-
sehen verkooper en kooper kan de reehter aan den makelaar
de overlegging van het door hem bewaarde monster
bevelen, ten einde dit te beziehtigen, bij welke beziehtiging
de makelaar verplieht is den reehter de noodige toeliehting
te geven (art. 09 K.).

IJetreft de verkoop goederen, waarvan alleen de soort
is aangegeven, doeh dc hoedanigheid niet nader omschre-
ven, dan moeten goederen worden geleverd van gemid-
delde hoedanigheid (art. 1128 B.W.), overeenkomstig
het g\'ebruik van den haiulcl in soortgelijke goederen als
die welke verkocht werden. Goederen, welke daaraan niet
voldoen, behoeven niet te worden aangenomen.

De kooper doet verstandig, dadelijk bij dc levering de«"
goederen of anders zoo spoedig mogelijk, nadat hij ze ondei"
zich heeft gekregen, te onderzoeken, of ze aan dc
overeen-
komst voldoen, althans dit te doen alvorens de goederen
te gebruiken of te verwerken of daarover tc beschikken»
daar de rechtspraak herhaaldelijk heeft beslist, dat i"
het gebruiken of verwerken van in ontvangst
genomen
goederen of in het beschikken daarover door den koop« \'\'
goedkeuring of aanvaarding van die goederen is
gelegen«
alsook dat dc kooper het recht tot klagen over hetgeen

-ocr page 88-

G9

geleverd is, verliest ten gevolge van het laten verloopen
van een vaak zeer korten termijn, Avaarbinnen hij het
geleverde behoort te onderzoeken. Reeds menig kooper,.
die tc goed vertrouwen stelde in de nauwgezetheid vau\'
zijn verkooper, heeft dit tot zijn schade ondervonden.
Schijnt het redelijk, dat de kooper onder de genoemde
omstandigheden het geleverde niet meer kan terug-
geven en den koopprijs moet betalen, niet redelijk is het
hem recht op schadevergoeding te ontzeggen, als hij kan
bewijzen, dat dc verkooper aan zijne verplichtingcji niet
heeft voldaan.

De levering moet ge.schieden ter plaatse, waar het ver-
kochte goed zich op het tijdstip der verkooping beviiult
(nrt. 1513 K.), of anders, en dit geldt met name voor zaken
avelke niet individueel maar naar dc soort bepaald zijn, ter
^voonplaatse van den kooper (art. 1420 R.W.). Zij ge-
schiedt op de wijzen, hierboven (bl. 40 vlg.) aangegeven.

Wij zagen zoocven, dat een (individueel) bepaalde zaak
nioet worden geleverd in den staat, waarin zij zich op het
oogenblik van den verkoop bevindt. Kehtcr is zij reeds
V\'an dit tijdstip af voor rekening voor den kooper (art.
Uoo R.W.). Vergaat de zaak, zoodat de verkooper haar
\'liet kan leveren, de kooper is niettemin verplicht den
koopprijs tc betalen. ISfaar de verkooper moet tot dc Icve-
\'■\'ng als een goed huisvader zorgen voor het bchoiid der
^♦ank (art. 1271 H.W.). Komt hij die verplichting niet nn, dan
\'s hij jegens den kooper gcho\\ulcn tot vergoeding van
kosten, schaden cn interessen (artt. 1272 en 1427 IJ.W.).
^ok is dc zaak wederom voor rekening van den verkooper
het oogenblik, dat hij nalatig is dc zaak te leveren
(an. 1273 R.W.).

(Joederen, die verkocht zijn bij het gewicht, het getal

-ocr page 89-

70

of de maat, zijn eerst voor rekening van den kooper, nadat
zij zijn gewogen, geteld of gemeten (art. 1497 B.W.). Door
de weging, telling of meting worden uit den geheelen
beschikbaren voorraad van zaken, van de soort als de
verkochte, diegenen afgescheiden, welke voor den kooper
bestemd zijn. Deze weging, telling of meting heeft in den
regel plaats bij de levering.

Dc bepalingen omtrent de levering cn den overgang
van het gevaar vinden alleen toepassing, als de partijen
bij dc koopovereenkomst niet iets anders hebben bepaald.
Bij koop cn verkoop van goederen, die den kooper moeten
worden toegezonden, worden vaak afwijkende bedingen
gemaakt. Op dc plaats van levering hebben betrekking
bedingen als „loco", „vrij (aan) boord" of „boordvrij",
franko boord, spoor, station of wal met een plaatsnaam ;
op de wijze van levering ziet het beding „betaling" of
„accept tegen dokumenten (cognossement, duplikaat-
vraehtbrief, ceel)"; op den overgang van het
gevaar
het beding „kost-assurantic-vracht" of „e(ost) i(nsuranee)
f(reight)", dat den verkooi)er verplicht voor dc ver-
scheping cn dc verzekering der goederen te zorgen. Dit
laatste beding toch wil zeggen, dat in den koopprijs zijn
begrepen de afschcpingskosten, dc premie voor dc ver-
zekering der goederen gedurende de \'reis cn dc
vracht
voor het vervoer der goederen. Xiet alleen volgt hieruit«
dat dc verkoopcr moet zorgen voor de verscheping, de
verzekering en het vervoer, nuuir ook <lat de
goederen
gedurende het vervoer voor risiko zijn van den kooper.
immers te zijnen laste komt de verzekeringspremie.

Voldoet dc verkoopcr niet aan zijne verplichting, het
verkochtd" te leveren, dan kan de koojier hetzij
nakoniinj?»
d.w.z. levering, vorderen, hetzij schadevergoeding, al

-ocr page 90-

niet met ontbinding der overeenkomst (art. 1303 B.W.).
De ontbinding ontheft de partijen van hare verplichtingen,
voor zoover die nog niet zijn vervuld, en verplicht haar
terug te geven, wat zij reeds ontvangen hebben (artt. 1301
cn 1302 B.W.).

Is een bepaalde zaak verkocht en geleverd, dan kan
de kooper den verkooper in
vrijtvaring roepen, als een
derde dc zaak mocht opvorderen (artt. 1528 vlg.
B.W.)
of wanneer mocht blijken, dat deze een verborgen gebrek
heeft (artt. 1540 vlg.
B.W.). De eerste vordering strekt
tot teruggave van den koopprijs in geval van uitwinning
alsmede tot schadevergoeding, dc tweede tot teruggave
Van den koopprijs tegen teruggave van dc zaak of tot
teruggave van een gedeelte van den koopprijs, terwijl dc
kooper dc zaak behoudt.

Wanneer alleen naar dc soort bepaalde zaken zijn
Verkocht, heeft dc kooper recht op gangbare (leverbare)
Zaken.
Zijn die hem niet geleverd, dan kan hij altijd
tegen teruggaaf van hetgeen hij heeft ontvangen, leve-
ring van andere gangbare zaken vorderen of schade-
vergoeding vragen.
Verborgen gebreken kunnen bij deze
■\'.aken niet voorkomen.

Voldoet dc kooper niet aan zijne verplichting den
koopprijs tc betalen, dan heeft dc verkooper dc keuze
tusschen onderscheidene rechtsmiddelen.

Hij kan den kooper aajispreken lot bcUdinj» van den
koopprijs ; — hij kan vorderen vergoeding van dc door
\'ie wanbetaling geleden schade, benevens ontbinding
<ler overeenkomst; — hij kan, ten slotte, als dc verkoop
geschied
a contant (d.w.z. wanneer den kooper geen
termijn voor dc bct4ding van den koopprijs is vergund)
en dc goederen zich nog bevinden in dcnzelfden staat,

-ocr page 91-

72

waarin ze zijn geleverd, de goederen zelve terugvorderen,
mits hij dit doet binnen dertig dagen na de levering (art.
1191 B.W.).

Laatstbedoeld recht van terugvordering of reklame, dat bij
iederen verkoop van roerende goederen bestaat, wordt
ten aanzien van
koopmanschappen afzonderlijk geregeld
in het Wetb. v. Kooph., artt.
230—239, 244 en 245. Het
is den verkooper in ruimer mate toegekend in geval van
faillissement des koopers. Ook goederen welke op
tijd zijn
verkocht (d.w.z. waarvan dc koopprijs eerst na verloop
van een bepaalden termijn behoeft te worden betaald),
kunnen dan, zelfs vóór afloop van dien termijn; worden
teruggevorderd, ook al zijn ze uitgepakt, verpakt of ver-
minderd, mits ze niet met andere zijn vermengd. Het recht
van reklamc vervalt echter, als meer dan dertig dagen
zijn verloopcn, nadat de goederen zijn gekomen in het bezit
van den kooper of van een ander, die ze voor hem bezit en
bewaart. Het vervalt ook, zoodra een derde ze te goeder
trouw.heeft gekocht, al ware het onderweg, en ze aan
dezen zijn geleverd, bijv. door overdracht van het cog-
nossement of van den vrachtbrief.

Het is duidelijk, dat dc kooper en de verkooper aan
hmme rechten niet veel zouden hebben, indien zij die
rechten niet konden doen gelden, bij onwil van de weder-
partij om daaraan te voldoen. Rechten, die tegen den
sclnddenaar niet kunneji worden ten uitvoc* gelegd»
hebben geen waarde. Tot dc tenuitvoerlegging kan
echter
de sehuldeiseher niet zonder meer overgaan. Xaar onS
recht moet hij daarvoor in het bezit zijn van een\'voor
tenuitvoerlegging vatbaren titel. Daaronder verstaat het
Wetboek Van Burgerlijke Rechtsvordering een vonnis
(art,
430) of een notarieelc akte (art. 430). Van den koop

-ocr page 92-

73

en verkoop van roerende goederen (waren) wordt in het
handelsverkeer in den regel een notarieele akte niet
opgemaakt. Dat wil dus zeggen, dat de verkooper of de
kooper, die zijne rechten ten uitvoer wil leggen, in den
regel eerst een proces moet voeren, ten einde een vonnis
te krijgen.

Is de schuldeischer in het bezit van ccn voor tenuit-
voerlegging (executie) vatbaren titel, dan mag hij niet
zelf ten uitvoer leggen, maar is hij verplicht ccn deur-
waarder in den arm tc nemen, welke ambtenaar alleen
tot de tenuitvoerlegging bevoegd is.

Hoe de tenuitvoerlegging geschiedt, kan hier niet in
hijzonderhcden worden migegaan. Met enkele algemeene
opmerkingen moeten wij volstaan.

Is de schuldcnnar-vcrkoopcr veroordeeld de verkochte
Zaak te leveren, dan kan de deurwaarder haar, volgens
de juistere maar niet algemeen aangenomen mccning,
onder den verkooper wegnemen en aan den schuldeiseher,
den kooper, ter hand stellen (art. 1303 li.W., zt)ogen.
rciclc exrcutic). Daartoe is echter noodig, dat de ver-
kooper in het bezit is der zaak ; heeft hij zieh, zooals
de Wet het uitdrukt, „in dc onmogelijkheid gcsteUl de
Zaak tc leveren" (art. 1272 1J.^V.) of is de zaak, al of niet
door zijn schvdd, vergaan, dan is deze wijze van tenuit-
voerlegging niet doenlijk. De schuldeischer nu)et zich
\'dsdan tevreden stellen met vergoeding van kosten,
\'schaden cn interessen, die dan ook altijd
subsidiair, d.w.z.
ter vervanging of zoo noodig, naast de levering van het
V\'erkoehtc wordt gevorderd.

^ieldvorderingcn, waartoe ook deze subsidiaire vorde-
behoort, bieden een ruimere mogelijkheid tot ten-
uitvoerlegging, onulat alle onroerende en roerende goede-

-ocr page 93-

74

ren van den sehuldenaar, zoowel tegenwoordige als toe-
komstige, voor zijne sehulden aansprakelijk zijn (art.
1177 B.W.). De deurwaarder kan dus niet alleen het
geld, dat de sehuldenaar bezit, wegnemen, maar ook
al zijne andere goederen, zoowel onroerende als roerende,
zoowel lichamelijke als onlichamelijke (zie hierboven
bl. 43), in beslag nemen en verkoopen ; uit dc opbrengst
wordt de schuldeiseher betaald.

De schuldcischcr die een geldvordering heeft, staat
evenwel nog aan tweeërlei gevaar bloot. Gedurende den
loop van het proces kan dc schuldenaar zelf zijn goederen
tc gelde maken cn aldus aan het verhaal van den schuld-
cischcr onttrekken, immers geld cn geldswaarden zijn
betrekkelijk gemakkelijk verborgen tc houden. Ten cintlc
dit te voorkomen, dienen de beslagen tot bewaring van
recht, dc zoogen.
conservatorc beslagen. Deze beslagen,
die alleen tc pas komen als en zoolang dc
schuldcischer
niet heeft een exccutorialen titel, l)elctten den scludde-
naar, hangende het geding tot verkrijging van
zoodanigen
titel, over dc in beslag genomen zaken tc beschikken ;
zc gaan over in executoriale beslagen, zoodra een vonnis
is verkregen. In handelszaken, i.h.b. in zeezaken, men
denkc bijv. aan vorderingen wegens aanvaring,
wordt
van deze beslagen veel gebruik gemaakt\', liet proces begint
dan in den regel met het leggen van het beslag. Het ka\'^
gelegd worden zoowel op dc onroerende als dc
roerend^\'
goederen van den schuldenmir, zoowel op de roerciuh\'
goederen die dc schuldenaar onder zich heeft als op d«^\'
welke zich onder ccn derde bevinden, cn op hetgeen ec\'\'
derde of dc schuldcischcr zelf den schuldenaar schuldig ^^
(zgn.
derde-beslag of derde-arrest). Voor beslag zoowel \'>l\'
onroerende als op roerende goederen onder handen va"

-ocr page 94-

75

den schuldenaar Avordt in den regel vercischt, dat er
gegronde vrees bestaat voor verduistering dier goederen.
Het beslag wordt altijd opgeheven tegen genoegzame zeker-
heidstelling, bijv. tegen het stellen van een voldoende
bankgarantie. Ook dc verkoopcr, die recht heeft van
reklamc, en de eigenaar van roerend goed, die dit op-
vordert, kan het proces beginnen met inbeslagneming
van het goed. Men spreekt dan van
rcvindicaioor beslag.
Al deze conservatore beslagen worden geregeld in het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artt. 721—-770^\',
benevens dc bijzondere bepalingen voor handelszaken in
artt. »03—311 (zie hierboven bl. 1« vlg.).

liet tweede gevaar schuilt hierin, (hit de goedercj»
Van den schuldennar strekken tot gemeensehappclijken
Waarborg voor zijne sehuldeischers (art. 1178 B.W.).
Heeft ccn vun hen beslag gelegd, dan kunnen alle aiuleren
zich aanmelden om mede te dcelen in tic opbrengst van
tic uit te winnen goederen. Die opbrengst wordt alsdan
pondpondsgelijkc, naar evenredigheid van ieders schuld,
onder hen verdeeld. Het gevolg kan wezen, dat ieder van
iien, dus ook dc beslaglegger, sleehls een gering deel van
zijne vordering uitbetaald krijgt. TegcuMlit gevaar kun tle
schuldeischcr een waarborg zoeken buiten het vermogen
Van den .schuldenaar, do(»r borgtocht of gairantie (zgn.
persoonlijke zekerheid) van een derde te bedingen of door
cen verzekering Inj een derde te sluiten, nuuir (k)k kan hij
zieh een bevoorrechte positie bij de verdeeling van de (»p-

I) Ilel vereitchtc wordl nicl Rckleld voor hel l>e»U|; üoor den houder van
v«n non-l)€(alin{; {•cprolettecrdcn wii»el op dc roerende jjocdcrcn van den
\'fekker, de acceptanten cn de cndoktanten, cn voor hel l>c»la|; door den lioudcr
ccn van non-l>ctalin(; gcprotcttcerdc promciie op dc roerende goetlcren
*»n den trekker, dc acceptanten cn dc cndomntcn, mit» *ij kooplieden tijn.

-ocr page 95-

76

brengst van de goederen van den sehuldenaar verschaffen,
door een reeht van
voorrang {preferentie, vandaar preferente
sehuldeisehers) te bedingen. Niet altijd is dit noodig. Aan
sommige schuldvorderingen kent de "svet een
voorrecht
toe, hetzij op de opbrengst van alle of op die van bepaalde
goederen van den sehuldenaar (zie artt. 1195 en 1185
B.W.). Bij de verdeeling van de opbrengst dier goederen
\'worden deze vorderingen vóór de andere voldaan. Boven-
dien vindt men in het Wetboek van Koophandel eene aan-
wijzing van de vorderingen, welke bevoorrecht zijn op
de opbrengst van schepen (zie hieronder bl. 160 vlg.).

Rechten van voorrang, welke op overeenkomst berusten,
zijn
pand en hypotheek (zgn. zakelijke zekerheid). De
hypotheek op schepen komt hieronder ter sprake.

Pand is een recht van voorrang op roerend goed. Voor
de pandovereenkomst gelden dc algemeene regels, hier-
boven bl. 58 vlg. uiteengezet.

liet pandrecht kan worden gevestigd op lichamelijke
/.aken en op inschuldcn aan toonder door deze tc brengen
onder de macht van den sehuldeiseher of van een derde,
op inschuldcn aan order door endossement en
overgave
van het papier, op andere onlichamelijke zaken door
kennisgeving van dc verpanding aan .hem, tegen wien
het in pand gegeven reeht moet worden uitgeoefend.

Behalve recht van voorrang heeft dc pandhouder ook
reeht van
parate executie, d.w.z. het reeht, wanneer dc
.schuldenaar in gebreke blijft, het pand tc verkoopen,
zonder
dat hij een voor tenuitvoerlegging vatbaren titel noodig
heeft en zonder verplieht te zijn het pand eerst in besing
te nemen.#

De daggeld leeningen (leengevingen van geld, on enlh
d.w.z., voor onbepaalden tijd tot wederopzegging), dc

-ocr page 96-

/ /

yrolongatiën (voor ééne maand) en de heleeningen (voor
drie maanden) zijn in den handel gebruikelijke geld-
leeningen tegen onderpand van fondsen of koopman-
schappen.

Hypotheek is een rccht van voorrang op onroerend
goed. De hypotheek-overeenkomst moet bij notarieele
akte worden aangegaan. Het hypotheekrecht wordt ge-
vestigd door inschrijving van de hypotheek in dc daartoe
bestemde openbare registers. Op hetzelfde goed kunnen
Verschillende hypotheken worden gevestigd. Dc rang
dier hypotheken onderling wordt bepaald door den dag
van, inschrijving. Wie het eerst is ingeschreven, wordt
vóór alle anderen uit de opbrengst van het onderpand
Voldaan.

Het hypotheekrecht geeft den schuldeischer alleen
Voorrang niet ook recht van parate executie. Echter
kan dc eerste hypotheekhouder het beding nuiken van
onherroepelijke machtiging tot oi)cnbaren verkooj) van
het verbonden onroerend goed, ingeval dc schuldenaar
ii» gebreke blijft. ])e notaris verzuimt nooit dit beding
i>» dc hypotheckaktc op te nemen. Feitelijk heeft dus de
eerste hypotheekhouder steeds ccn recht, dat gelijkstaat
\'net dat van parate executie.

De schuldeischers, die niet ccn recht van voorrang
bebben, worden
concurrcntc schuldeischers gci)ocnid.

Dc bepalingen omtrent pand cn hypotheek vindt njcn
\'«» het IJurgcrlijk Wetboek, boek 2, titels 10 cn 20.

-ocr page 97-

78

HOOFDSTUK VI.

Handelsbedienden. - Agenten. - Makelaars. - Commissi-
onnairs. - Kassiers. - Bankiers- - Administratiekantoren.

Evenals ieder die zaken heeft van eenig aanbelang kan
ook de koopman, wiens handel iets beteekent, in het
verkeer met derden, de hulp van anderen niet ontberen.

De personen die hij daartoe gebruikt, staan in zijn
\' dienst of wel zij maken een zelfstandig bedrijf van het
verriehten van diensten voor anderen.

De eerste kategorie vormen de versehillende hoogerc
en lagere
handelsbedienden (bedienden, boekhouders, kas-
siers, algemeene- en bijzondere-proeuratic-houders, be-
drijfsleiders, handelsreizigers, colporteurs, enz.). Iiulicn
dc werkzaamheden, die hun worden opgedragen, hen
in aanraking brengen met derden, zijn zij, voor
zooverre
de richtige uitvoering dier werkzaamheden dit noodig
maakt, bevoegd hun principaal tc verbinden, dezen te
vertegenwoordigen. Dc derden met wie zij
handelen,
mogciT
hierop vertrouwen ; immers in dc aanstelling
van een bediende in ccn bepaalde betrekking ligt tegenover
derden diens bevoegdverklaring tot het verrichten van
werkzaamheden, welke aan dc betrekking plegen ver-
bonden tc zijn, bijgevolg ook dc toekenning van dc daar-
mede correspondccrendc bevoegdheid tot
vertcgenwoordi\'
ging of volmacht. Beperkingen van dc gebruikelijk«^
bevoegdheid, wijziging of intrekking daarvan, wcrkd»
niet tegen derden, zoolang zij daarmede niet bekend zij"»
evenmin als dc wijziging of intrekking van ccn bcpaahj®
lastgeving kan worden tegengeworpen aan dcrdcii, «he
daarvan pnkundig zijn (art. IS.Il! B.W.).

-ocr page 98-

79

Ter bevordering van de rechtszekerheid bepaalt de
Handelsregisterwet 1918, Stbl. nr. 493 (zie hierboven bl.
33), dat de aanstelling van een gevolniachtigde, die de
zaak namens den eigenaar drijft (generaal-gevolmaeh-
tigde of bedrijfsleider), cn dc aanstelling van een procuratie-
houder of ccn anderen dergelijkcn gevolmachtigde, die in
dc zaak werkzaam is, alsmedc^bcpcrkingcn en intrekking
hunner volmacht, moeten worden opgegeven ter inschrij-
ving in het Handelsregister (art. 13 Hrw.). Zoolang die
opgaaf niet is geschicd, kan dc principaal zich op deze feiten
niet beroepen tegenover derden, die tc goeder trouw ver-
klaren, dat ze hun onbekend waren (art.
\'2\'2 lid l Hrw.).

Tot de tweede kategorie behooren dc agenten, dc make-
laars
en de commissionnairs.

{IIat}(icls)agcnten zijn tusschenpcrsonen, benuddelaars,
die in vaste betrekking staan tot ccn of meer kooplieden
wier handelsbelangen zij waarnemen ; zij treden oj) als
Vertegenwoordigers van binnen- of buitenlandschc huizen.

De werkzaamheden van de agenten zijn niet altijd
dezelfde, zoodat ook niet natiwkeurig is aan tc geven,
hoever in \'t algemeen dc bevoegdheid van den agent
strekt. In den regel echter is hij bevoegd tot verkoopen.

Makelaars zijn bcëedigde schatters cn tusschenhande-
laars (nrt. ü\'i K.), die op order en op nann> van hun, vaak
nader te noemen, nieestcr overeenkomsten sluiten, e«»
«Inarvoor een zeker loon
{provisie of courtage genaamd)
\'n n kening brengen.

De beëediging gesehiedt door dc arrondissements-
»"echtbank, na het Openbaar Ministerie te hebben gehoord
<\'n na advies van de KanuT van Koophandel cn Fabrieken.
De beëetliging mag alleen geweigerd worden, indicji ge-
Rfonde vrees bestaat, <lnt degene die haar vraagt, als

-ocr page 99-

80

makelaar de eer van den stand der makelaars zou seliaden,
of indien hij de gesehiktheid mist, vereiseht voor de
uitoefening van zijn beroep. In zijn verzoekschrift tot
beëediging moet de makelaar het vak vermelden, waarin
hij als makelaar werkzaam wenseht te zijn. De wet sluit
geen vak uit. j\\Ien kan dus, anders dan vroeger, makelaar
zijn in onroerende goederen.

De makelaar is verplieht van iedere door zijne tussehen-
\' komst gesloten overeenkomst aanteekening tc houden
en terstond aan ieder der partijen een door hem gewaar-
merkt afschrift van dc door hem gehouden aanteekening
(makelaarsbriefje) te doen toekomen (art. 6i). Ontstaat
later tusschcn de partijen over de overeenkomst een
geschil, dat tot een rechtsgeding aanleiding geeft, dan
kan dc reehter de overlegging van de door den makelaar
omtrent de overeenkomst gehouden aanteekening in dit
geding bevelen, ten einde daarmede de door hem aan
partijen gegeven afschriften te vergelijken. Bovendien
kan de rechter daaromtrent toelichting van den makelaar
vorderen (art. 05).

De verplichting der makelaars tot bewaring van het
monster van door hunne tussehenkomst op monster ver-
kochte goederen kwam reeds hierboven bl. 08 ter sprake.

De makelaars bezitten geen privilegie; aan iedereen
staat het vrij het bedrijf van schatter of van tussehen-
handelaar uit tc oefenen, maar dc beëediging geeft het
reeht zieh makelaar te noemen en schattingen te ver-
richten zonder telkenmale opnieuw een eed tc moeten
afleggen.

Wanneer echter een makelaar handelt voor ccn muler
te noemen meester en zijnen lastgever niet noemt binnen
ccn redelijken tijd nt\\ het sluiten der overeenkomst,
wordt

-ocr page 100-

81

hij geacht clc overeenkomst voor zichzelf te hebben ge-
sloten, tenzij de wederpartij vergoeding van kosten, schaden
cn interessen verkiest (art. 03 K.). De wederpartij heeft in
dit geval dus dc keuze den makelaar aan te spreken uit de
overeenkomst of wel schadevergoeding van hem te ver-
deren op grond, dat dc overeenkomst niet met een derde
is tot stand gekomen. Hetzelfde mag worden aangenomen,
ols niet een makelaar maar een andere zelfstandig werk-
zame tusschcnpersoon zijne bemiddeling heeft verleend.

Al de hierboven genoenulc personen, hetzij zij als
bedienden, hetzij zij zelfstandig werkzaam zijn, hebben
dit gemeen, dat zij, wat dc agenten betreft althans in den
regel, handelen
in naam van hunnen principaal of meester,
^ij zijn zgn.
onmiddellijke veriegenxcoordigers, die door de
overeenkomsten, welke zij sluiten, niet zich zelf verbin-
den maar hun lastgever. Hebben zij gekocht of verkocht,
bnn lastgever is verplicht tc betalen of te leveren ; zij
Zelve staan buiten de koopovereenkomst; zij zijn slechts
jegens hun lastgever gehouden tot behoorlijke uitvoering
Van hetgeen hun is opgedragen.

Tusschcnpcrsoncn, die op eigen naam handelen, zijn dc
<^ommissionnair.\'i (art. 70 K.). Zij worden middellijke ver-
*<\'genxcoordiger.s
genoenul. De overeenkomsten welke zij
^biiten, verbinden henzelf, doch niet hunne lastgevers,
jegens degenen nu\'t wie zij handelen (art. 77 IC.).

/ij bezitten vohnacht, niet om hun lastgever (den
^fftnmittenl of commissiegever) jegens derden te verbinden,
doch alleen om voor diens
rekening te handelen (art. 78 K.).
bijgevolg kimnen zij persoonlijk degenen, met wie zij
bandelen, aanspreken, nuu»r kunnen zij ook persoonlijk
door dezen aangesproken worden. Hebben zij gekocht, zij
voorden persoonlijk den koopprijs schuldig, hebben zij

^Ioj.KN(jUAAn-, Iiiloiiling.

-ocr page 101-

82

verkocht, op hen persoonhjk rusten de plieliteii des ver-
koopers.

De commissionnair is jegens den eomniittent verplicht
tot rekening en verantwoording van hetgeen liij voor
dezen heeft verricht en ontvangen. Hij heeft toe te zien,
met wien hij handelt, maar staat er niet voor in, dat zijn
mede-contractant zijne verplichtingen zal nakomen, tenzij
hij boven het gebruikelijke loon
{provisie gchecten) een
.zoogenaamd
delcredere heeft bedongen. Geniet bijv. dc
verkoopscommissionnair
delcredere, dan heeft hij den koop-
prijs van dc door hem verkochte goederen aan zijn com-
mittent tc verantwoorden, onverschillig of hij zelf dien
prijs heeft ontvangen.

De commissionnair loopt een risiko, dat tusschen-
personen die in naam van hunnen principaal handelen,
niet te dragen hebben. Met het oog «laarop heeft dc wet den
commissionnair een
voorrecht toegekend op alle goederen,
welke dc commissiegever hem heeft toegezonden ten ver-
koop of om die tot nadere beschikking onder zich te houden,
of welke hij voor den commissiegever heeft gekocht en
ontvangen, zoolang zc zich in zijn macht bevinden. Dit
voorrecht komt hem toe voor het saldo van zijne rekcnin)?
ten laste van den connnissiegever (art. 80 K.). liet heeft
dc bijzonderheid, dat daaraan ccn recht van parate
execnti«-
(zic hierboven bl. 70) is verbonden.

In de eerste plaats kan dc commissionnair uit dc"
koopprijs, dien hij heeft ontvangen voor dc goederen,
welkt\'
hij voor rekening van den commissiegever heeft verkocht,
cn dien hij dezen zou moeten afdragen, zichzelf het beloop
der vorderingen betalen, waarvoor hem vo(»rreeht i\'»
toegekend (art. 81 K.). Voorts kan hij de goederen, welke
hij van den commissiegever onder zich heeft, met verlof

-ocr page 102-

83

van de rechtbank verkoopen, tot vcrliaal van dc vorde-
ringen, waarvoor liij bevoorrecht is, zonder vóóraf een
vonnis tot betaling te liebben verkregen (artt. 82 en 83 K.).

De connnissionnair lieeft bovendien het recht van
terughouding {retentie), dat ieder lasthebber bezit (art.
85 K.). Alle lasthebbers, dus ook agenten en andere
tusschenpersonen, hebben namelijk het reeht, hetgeen
zij van hun lastgever in handen hebben, zoolang terug
te houden, d.w.z. de afgifte daarvan te weigeren, totdat
hun alles betaald is, wat zij ten gevolge der lastgeving
tc vorderen hebben (art. 1819 B.W.).

Verschillend wordt gedacht over de vraag, of de eommis-
siomuiir de hem gegeven order met zieh zelf nnig sluiten,
<l.w.z. nuig optreden als wederpartij van zijn committent.
In de praktijk komt dit veel voor. Dc wet erkent het recht
van den assurantiebezorgrr, aldus te handelen, in art.
202 K.

Door uitvoering van de order met zieh zelf houdt de
eommissionnair op tusschenj)ersoon te zijn ; hij komt
daardoor tot zijn committent te staan in de betrekking,
avelke voortvh)eit uit «Ie overeenk«)mst, t«)t welker sluiting
bij onler «)ntving.

liet Wetboek van Koophan«lel nnu»kt nog in het bij-
Zonder melding van Avmim,
Imnkiers en houders van
fidvtinistratielcantoren van yuhlieke fondsen
(art. 1 Iv.).

Kassiers zijn volgens art. 7t K. pers«)neii aan wie,
legen genot van zeker l«)<)n of pr«)visie, gehlen ter bewaring
^\'n tiitbetaling worden toevertrouw«!. De werkzaamhe«len
Van het in «intvangst nemen, bewaren en uitbetalen van
gehlen bestaan nog, niaar ze wonlen niet meer uitge-
oefcntl als een zelfstandig b«\'drijf. Het zijn thans batïkiers
^n comnnssi«)nnairs in effi-eten, «lie zieh daarmede belasten.

-ocr page 103-

8t

Kassier in den zin der wet is niisscliien nog maar een
enkele instelling.

Onder bankiers en banken verstaat men in \'t algemeen
personen en instellingen, wier bedrijf bestaat in het in
ontvangst nemen en verstrekken van gelden van en aan
derden.

Sommige banken beperken haar bedrijf tot een bepaalden
tak van het geld- of eredietverkeer, zooals verzekerings-
\'banken, hypotheekbanken, banken voor belaste waarden,
spaarbanken en derg. Daarnevens staan de banken,
wier bedrijf een algemeen karakter heeft en zieh in be-
ginsel uitstrekt tot alle werkzaamheden, welke liggen
op het gebied van het geld- cn crcdietwczen ; deze worden
wel algemeene banken of eenvoudig banken genoemd.

PjCu bijzondere j)laats onder de banken wordt inge-
nomen door de
circulatiebanken, waaronder, volgens art.
1 lid \'2 der Bankwet 1910 (Stbl. 1918, nr. 5.5»), zijn te
verstaan inrichtingen, bestemd om banki)iljettcn uit te
geven of in omloop te brengen. Hier tc lande kan een
circulatiebank niet worden opgericht ajiders dan
krachtens
eene bijzondere wet en op den voet en de voorwaarden
bij zoodanige wet tc stellen (art. 1 lid 1 Hkw.). Kene wet
van dien aard is de genoemde Hankwet. Zij verleent aan
dc naamloozc vennootschap „De Xedcrhi;idschc Hank" het
reeht als circulatiebank werkzaam te zijn tot
»1 Maart 19JU
en, behoudens opzegging, ook daarna.

Het bedrijf der Xcdcrlandschc Bank omvat, behalve
het uitgeven van bankbiljetten : 1°. het discontccrcn van
handelspapier (zie hieronder bl.
1.\'30) met twee of meer
hoofdelijk verbondenen en van binnen zes nuuindcn
aflosbare Jjchuldbrieven ;
2°. het koopen en verkoopen
van telegrafische uitbetalingen en van handelspapier.

-ocr page 104-

85

buitenslands betaalbaar; .3°. het beleenen van effeeten,
goederen, ceelen (zie hierboven bl. 47), nnuit, munt-
materiaal en handelspapier en het geven van voorsehot
in rekening-eourant op onderpand van dien aard ; 4°. den
handel in edele metalen ;
5°. het houden van rekening-
courant voor derden ; C°. het in open cn gesloten bewaring
nemen van effecten en aiulcrc waarden (art. 11 Rkw.).

Bankiers houden zich bovendien bezig met het ver-
strekken van gedekte en ongedekte credictcn van allerlei
nard, het ontvangen van gelden in <leposito en van waarden
in leendcpot, het koopen cn verkoopen van effecten, het
uitgeven (emissie-bedrijf) van aandeden en van obligatie-
Iceningcn (op groote schaal en ïuct tal van geldschieters
op gelijke voorwaarden aangegane gcldleeningen), het
innen van vorderingen, het verlecnen van garanties, enz.

Administratiekantoren van publieke en andere fondsen
zijn personen, vennootschappen of vereenigingen, die,
ten behoeve van de houders van door het kantoor uitge-
geven certificalcn of akten van deelgeving, bewin<l voeren
over bepaalde fondsen (inschrijvingen in ccn schuldboek.
Zooals onze (Irootboeken der Nationale Schuld, aandeden
of schuldbrieven). Het doel dezer bewindvoering is in
den regel het gennikkdijker verhandelbaar maken van
fondsen ofwel dc verdeding van iiet risiko bij geldbelegging.

Inschrijvingen in grootboeken en aandeden op naam
zijn niet zoo gemakkelijk verhandelbaar als effeeten
\'•\'»n toonder (overdracht geschiedt op minder "eenvoudige
^^■\'jze, zie hierboven 1)1. terwijl ook «Ie m\'toefening
Van het recht, i.h.b. de inning vun <lividenden, moeilijk-
^>eden kan oi)lcveren); aandeden van een groot nominaal
bedrag en hoog genoteerde aandeden zijn feitelijk nnnder
Verhandelbaar dan andere aan<ledcn, omdat zij alleen

-ocr page 105-

86

uit een ruime beurs kunnen worden betaald en daardoor
een minder ruime markt hebben ; het administratiekan-
toor heft deze bezwaren op door de uitgifte van eertifieaten
aan toonder, aandeel gevende in een ten name van het
kantoor in een sehuldboek ingeschreven kapitaal of in
een ten name van het kantoor staand of onder liet kantoor
berustend aandeelenbczit (eertifieaten van inschrijving of
van aandeden).

Het bezit van fondsen, in het bijzonder van aandeelen,
brengt risiko mede. Het administratiekantoor vermindert
dit risiko door een aantal verschillende, zij het in den
regel gelijksoortige, fondsen (zooals cultuurwaarden,
spoorwegfondsen, industriecle waarden) onder zijn bewind
tc nemen en tegen dit gemccnschajipelijk fondsen-bezit
certificaten uit te geven. Het risiko, aan dc belegging ver-
bonden, wordt aldus voor de houders dier certificaten over
het geheele gemeenschappelijke bezit verdeeld.

Tot bewind voering over fondsen cn uitgifte van certi-
ficaten geeft ook aanleiding de behartiging van dc belangen
van houders van aandeden of van schuldhrieven. Indien
daartoe aanleiding bestaat, treedt in den regel een bescher-
mingscomité op of wordt een vereeniging «lier houder-\'
in het leven geroepen ; dit comité of het bestuur dier
vereeniging geeft dan tegen inlevering der aandeden
der schuldbrieven certificaten aan toonder uit.

HOOFDSTUK VII.
Vennootichappen van koophandel.

Wat de menseh alleen niet of niet goed kan herdkcn,
kan hij allicht bereiken, of beter bereiken, door samen-

-ocr page 106-

werking n)et anderen. De overeenkomst tot samcnzccrkitig,
tot vcrccniging, ter bereiking van een gemeensehappelijk
doel, is dan ook een van de meest voorkomende overeen-
komsten. Samenwerking is mogelijk op de meest ver-
sehillende wijzen en tot de meest versehillende doeleinden.
Vandaar dat ook de wet versehillende soorten van ver-
eenigingen onderseheidt, wier inriehting en doeleinden uit-
eenloopen.

In de eerste plaats moet men onderscheiden vereeni-
gingen, die zieh bepalen tot een onderlinge afspraak vati
partijen, en vereenigingen waaraan bekendheid wordt
gegeven, wier leden openlijk als samenwerkend optreden.
Het is duidelijk, dat alleen in het laatste geval de samen-
werking gevolgen kan hebben voor de verhouding van
hen, die daaraan deelnemen, tot derden.

Deze gevolgen kunnen van tweeërlei aard zijn, wat
aanleiding geeft tot een tweede onderscheiding. Door
hetgeen naméns de vereenigde of samenwerkende personen
«)f, korter gezegd, namens <le vereeniging wordt verricht,
kunnen deze personen zelve »)f degenen van hen die hebben
gehandeld, worden verbonden, zoodat ieder van hen of
ieder «lie gehandeld heeft, afz«»nderlijk aansprakelijk wordt
en afzonderlijk rechten verkrijgt, nuiar ook kunnen daar-
<loor allen gezamenlijk verbonden worden en gezanu^nlijk
rechten verkrijgen. Verhaal kan in het laatste geval alleen
Worden genomen op de goederen, welke behooren aan de
vcreenigtle personen gezamenlijk (aan dc vereeniging),
niet ook op die welke behooren aan een of meer van hen
afzonderlijk. De vereenig<le personen (de vereeniging)
treden dus bij deze wijze van samenwerking in hel reehts-
Verkeer op als een eenheid, alsof zij één persoon vormden
\'Het een eigen vermogen. Men pleegt daarom zulke ver-

-ocr page 107-

88

eenigingen rechtspersonen te noemen en van hare rechts-
persoonlijkheid te spreken. Men houde echter in het
oog, dat dit niet anders^ is dan beeldspraak, dan een ge-
makkelijke, verkorte spreekwijze. Een nieuwe persoon,
onafhankelijk van of afgescheiden van de vereenigdc
personen, van de leden der vereeniging, zooals velen
dat voorstellen, wordt niet in het leven geroepen. Een
rechtspersoon is niet anders dan de samenvatting van
de gezamenlijke leden eener vereeniging tot een gedachte
eenheid in onderscheiding van de enkele leden.

Het Burgerlijk Wetboek kent twee soorten van vereeni-
.gingen:
dc maatschap of vennootschap cn het zedelijk
lichaam.

Maatschap zegt art. 1655 B.W. is eene overeenkomst,
waarbij twee of meer personen zich verbinden iets in
gemeenschap tc brengen, met het oogmerk het daaruit
ontstaande voordeel met elkander tc dcelen. In gemeen-
schap kan worden gebracht óf geld óf andere goederen
óf nijverheid (arbeid), art.
10.50 H.W. Bovendien erkent
dc wet dc maatschap uitsluitend van winst of van winst
en verlies (artt.
1058 en 1050 B.W.); bij deze maat-
schappen blijft ieder der vcnnooten zelfstandig handelen,
terwijl
mIc genuuikte winsten of de genuuikte Minsten
en de geleden verliezen worden gedeeld. Het wezen der
nuiatschap is dus gelegen in dc samenwerking tot het
behalen en dcelen vjin voordeel, winst.

De nuiatschap is eene wijze van samenwerking, waar-
van niet naar builen blijkt, welke niet openlijk
geschiedt;
in ieder geval heeft de bekendmaking der maatsehapsvcr-
houding, zooals het handelen onder een gemeensehappe-
lijken naam of firma, geen rechtsgevolgen, tenzij <lc vcn-
nooten handel «Irijven. Ieder vennoot verbindt door zijne

-ocr page 108-

89

handelingen alleen zieh zelf; hij kan zijne medevennooten
niet verbinden, tenzij dezen hem daartoe volmaeht hebben
gegeven (art. 1679 B.W.). Dit geldt niet alleen als een
vennoot handelt op eigen naam, maar ook als hij handelt
in naam der maatsehap, tenzij de zaak ten voordeele van
de maatsehap, dus van alle vennooten, heeft gestrekt, in
■vvelke geval ook de overige vennooten verbonden zijn (art.
1681 B.W.).

Stel, dat A, B, en C eene maatsehap hebben aangegaan.
A koopt ten behoeve van de maatschap een huis van 1).
Nu is alleen A tegenover D tot betaling van den koopprijs
verbonden. Dat hij op zijn beurt van B en C kan vorderen,
dat zij hem, A, hun aandeel in den koopprijs vergoeden,
is eene zaak die 1) (de verkooper) niet weet, hem in ieder
geval niet raakt. Alleen wanneer B cn C aan A volmacht
hebben gegeven en deze krachtens die vohnaeht mede
in Inm naam heeft gehaiuleld, alsook wanneer heeft
gehandeld in naam van dc nuuitschap en dc koop ten
Voordeele ook van B en C heeft gestrekt, bijv. doordat
A
liet huis heeft doen overschrijven mede op iu\\am van
B en C, kunnen B en C rechtstreeks door 1) wonlen aange-
sproken. In dit geval, alsmede wanneer alle vennooten
in persoon hebben gehandeld, zijn zij aansprakelijk ieder
voor een gelijk deel, bijv., als het een betlrag van / 1000.—
geldt en de overeenkomst door vier vennooten is aange-
gaan, ieder voor / 2ö0.—, ook al moge niet elks aandeel in
<lc niaatscha|) even groot zijn. Dcnlen toch weten niet hoe
groot die aandeelen zijn en mogen daarom, als zij nu\'t vier
l)ersonen hebben gehandeld, ieder voor ccn vierde deel
Verbonden achten, tenzij bij de overeenkomst zelve ieders
nandeel bejiaald zij uitgedrukt (artt. 1079 en lOSO\'B.W.).

Met komt voor, dat de vrnn«)olen aan de maatschap

-ocr page 109-

90

een bijzonderen naam of benaming (een firma) geven cn
onder dien naam of benaming handelen; voor Imnnc
verhouding tot derden maakt dit, gelijk wij hebben gezien,
in liet algemeen geen verschil. Indien echter een der
vennooten onder dien naam of anderszins in naam der
maatschap een overeenkomst heeft aangegaan, kan de
maatschap (de vennooten te zamen) de uitvoering daar-
van vorderen (nrt. 1082 JJ.AV.;.

Omtrent de verhouding tusschen dc vennooten onder-
ling valt op te merken, dat ccn vennoot niet geheel of
voor ccn deel een ander in
zijn plaats kan stellen, liet
lidmaatschap van de vennooten is persoonlijk. Wel kan
een vennoot in zijn lidmaatschap een ander laten deel-
nemen ; men spreekt dan van ccn
ondcrvcnnoot o{ croupier.
Deze ondcrvcnnoot staat echter niet in vcnnootsciiappe-
lijkc verhouding tot dc andere vennooten ; hij is niet
mede-vennoot maar, zooals art. 1078 li.^V. Jiet uitdrukt,
„deelgenoot in het aandeel", dat dc vennoot die hem
heeft aangenomen, „in dc maatschap heeft".

Het hebben van een aandeel in de maatschap sluit in
het Jiebben van ccn aandeel in Jiet vermogen (dc goederen)
van de maatschap. De grootte van dit aandeel wordtbepaahl
door het aandeel in dc winst, dat den vennoot toekomt.

Zoolang dc maatschap duurt, kan dc vennoot over
zijn aandeel niet vrij beschikken. Over de afzonderlijke
bestanddeelen van het vermogen der maatschap kunnen
alleen de vennooten te zamen beschikken, terwijl over
de goederen, waarover beschikking voor dc uitoefening
van het bedrijf der nuuitschap noodig is, ook dc vennooten,
die niet van het beheer zijn uitgesloten, tc zamen of af-
zonderlijk kunnen beschikken (zie art. 1077 li.W.).

Jegens elkander zijn de vemutoten verplicht de g(»ederen

-ocr page 110-

Ol

der maatschap, zoolaug deze bestaat, in het vennoot-
sehappelijk verband te Iiouden, zoodat geen van hen.
gedurende dien tijd, scheiding en deeling kan vorderen.
Ieder voor zicli lieeft alleen reelit op zijn aandeel in de
(jaarlijksehe) winst en na ontbinding der maatsehap op
zijn aandeel in hetgeen overblijft na betaling van de ven-
nootsehapssehulden en van de waarde der inbrengsten.

Indien niet anders is bedongen, heeft icdcr vrnnoüt
aandeel in de winst en in het verlies, geëvenredigd aan het-
geen /nj in de maatschap heeft ingehracl^t aan geld of
andere goederen ; iieeft ccn vennoot alleen arbeid inge-
bracht, dan wordt zijn aandeel gelijkgesteld aan dat van
dcngene der vennooten, die het minst aan geld of andere
goederen heeft ingebracht (art. 1070 B.W.).

JJ\'wsf is hetgeen er op een gegeven oogenblik meer
aan baten aanwezig is dan de som van de schulden en
van dc waarde van de inbrengsten aan geld en an<lere
goederen,
verlies hetgeen de baten minder bedragen dan
die som.
Dc winst kan niet aun een vennoot alleen worden
toegekend
{sociélé It^onine); de wet verklaart zoodanig
beding nietig (art. 1072 lid 1 B.W.); trouwens uit de om-
schrijving der wel, dat tle maatsehap ten doel heeft winst
te deelen, volgt reeds, dat geen der venn<)oten van «Ie
winsldeeling kan worden uitgesloten. Daarentegen kan
men wel be})alen, dat het verlies wil worden gedragen
niet door alle vennooten of slechts door één
vjuï hen
(ari. 1(J72 lid 2 B.W.), dus óók dat enkele vennooten in
hel verlies deelen tot niet meer dan een bepaald bedrag.

De maatsehap eindigt :

1®. door onderling goedvinden ;

2®. door verloop van den overeengekomen tijil (art.
1083 1° B.W.);

-ocr page 111-

92

3°. door den dood, de ciirateele of de faillietverklaring
van een der vennooten (art. 1683 B.W.);

4°. door het te niet gaan der zaak of het volbrengen
der handeling, die het onderwerp der vennootschap uit-
maakt (artt. 1683 2° en 1685 B.W.).

Bovendien eindigt de vennootschap, voor een bepaal-
den tijd aangegaan, vóór het verloop van dien tijd, door
rechterlijk vonnis op grond van Avettige en geAvichtigc
redenen ter beoordeeling van den rechter (art. 1681 B.W.),
en de vennootschap, niet voor een bepaalden tijd aange-
gaan, door opzegging door een der vcnnooten, mits tc
goeder trouw en niet ontijdig gedaan (art. 1686 B.W.). Dc
opzegging wordt geacht niet tc goeder trouw te zijn ge-
schied, wanneer dc vennoot dc maatschap opzegt met liet
oogmerk om zich alleen een voordeel toe tc eigenen, hetwelk
de vennooten zich hadden voorgesteld gemeenschappelijk
tc zullen genieten. Men denkc aan het geval, dat een ven-
noot, die op eigen naam doch voor rekening van de vennoot-
schap een voordecligc zaak heeft gesloten, dc vennoot-
schap opzegt met het doel dc zaak voor eigen rekening uit
tc voeren. Zij geschiedt ontijdig, „wanneer de zaken niet
meer in haar geheel zijn, en het belang der nuuitsehap
vordert «dat derzelver ontbinding uitgesteld worde" (art.
1687 B.W.).

De vcnnooten kunnen echter ook andere regelingen
nuiken, met name kunnen zij bedingen, dat de vennoot-
schap door den dood, de euratcele of het faillissement
van een
htuuu\'r niet eindigt, doch\' dat zij blijft voort-
duren tusschen de overblijveiule vennooten, of wel, in
geval van overlijden, met de erfgenamen van den over-
ledene (art. 1088 H.W.).
In geval van v«)ortjluring tusschen
de overblijvende vennooten, moet echter den uit tredenden

-ocr page 112-

93

vennoot of diens erfgenamen diens aandeel in het ver-
mogen der vennootsehap worden uitgekeerd.

Onder zedelijk lichaam verstaat het Burgerlijk Wetboek
vereenigingen van personen, welke tot ieder oogmerk,
<lat niet strijdt met de wetten of met de goede zeden,
kunnen Avorden aangegaan (art. 1Q90 B.W.). In den regel
worden zij aangegaan, niet ter bevordering van de stof-
felijke belangen van de leden, hoewel de wet dit niet
uitsluit, maar ter behartiging van eenig godsdienstig,
liefdadig of maatsehappelijk doel. Men denke aan ver-
eenigingen tot het opriehten van seholen, ziekenhuizen
of andere instellingen, van allerlei aard en in allerlei vorm.
Zulke .vereenigingen, die steeds openlijk optreden, bezaten
volgens het Burgerlijk Wetboek zonder meer rechts-
persoonlijkheid, immers art. 1098 B.W. bepaalt uitdrukke-
lijk, dat de leden van een zedelijk lichaam niet persoonlijk
aansprakelijk zijn voor dc verbintenissen van hetzelve,
<l.w.z. voor dc verbintenissen, door de bestuurders in
naam van de vereeniging aangegaan ; dc schulden kuimen
alleen worden verhaald op dc goederen van dit lichaam.

De wet van L\'U April 185r), Sthl. 3\'J, tot regeling vn be-
perking der uitoefening van het recht van vereeniging en
Vergadering, heeft hierin verandering gebracht. De/«« wet
bepaalt, dat eene vereeniging, buiten die door de Grond-
wet of andere wetten ingesteld, niet als rechtspersoon
optreedt, tenzij zij is erkend door eene wet of, indien zij

aangegaan voor minder dan dertig jaren, door een
besluit van »len Koning. Is zoodanige erkenning gevraag<l,
dan Worden dc statuten of reglementen der vereeniging
onderzocht cn alleen wanneer deze geacht worden iets te
bevatten, dat in strijd is njct het algemeei» belang, wordt
erkenning geweigerd. Kene vereeniging, welke ni<\'t

-ocr page 113-

94

als rechtspersoon is erkend, heeft wel een wettig bestaan,
maar de overeenkomsten, welke in haar naam door dc
bestuurders worden gesloten, verbinden niet de gezamen-
lijke leden, doch uitsluitend degenen die hebben gehandeld,
terwijl ook hetgeen de bestuurders, zij het in naam der
verceniging, verkrijgen^ door hen persoonlijk wordt ver-
kregen. De niet erkende verceniging verkeert ongeveer
in dezelfde positie als ccn burgerlijke maatschap of ven-
nootschap ; slechts dan worden dc leden, en wel ieder
afzonderlijk, verbonden, wanneer zij aan de bestuurders
Volmacht hebben gegeven en dezen krachtens die vol-
macht namens hen hebben gehandeld. De wet stelt dus dc
erkenning der verceniging als voorwaarde voor dc toe-
passelijkheid van art. 1098 li.W.\'; wat dc bestuurders
na dc crkciming in naam der verceniging verrichten, heeft
voor de gezamenlijke leden rechtsgevolgen ; dc bestuurders
zijn deswege niet persoonlijk met hun eigen vermogen
aansprakelijk, en evenmin zijn <lit dc enkele leden.

Niet toepasselijk is de wet van 185.\') o{) vereenigingen,
welke vóór haar inwerkingtreden zijn opgericht. De/c
zijn «litsluitend onderworpen aan dc voorschriften van
het Hufgerlijk Wetboek.

; j
1

i\' I,

liijzondcrc bepalingen l)evat het Wetboek van Koop-
handel voor
vcnnooLschnppcn van koophandel. Voorts
wordt daarin afzonderlijk geregeld <lc xccdcrij (zie hier-
onder bl. 178 vlg.), terwijl in een paar artikelen o(»k
onderlinge xvaarborg- of verzekering-maaischappij w<»r<lt
genoemd (zie hieronder 1)1. \'2T1).

Kene afzonderlijke wet van 28 Mei 1925, .Stbl.
handelt over dc
eoöperatieve vererni}>infi.

Tot de vennootschappen van koophandel brengt

-ocr page 114-

05

wet: (Ie vennootsehap onder eene firma, de eommandi-
taire vennootsehap en de naamlooze vennootsehap (art.
14 K.). De laatste is opnieuw geregeld bij de wet van
2 Juli 1028, Stbl. 216, waarbij de afdeeling „Van de
naamlooze vennootschap", artt. 36—56 K., door nieuwe
bepalingen is vervangen. Dc nieuwe artt. 42c en 42
zijn weer gewijzigd bij de wet van 25 Juni 1020, Stbl. 303.

Bovendien noemt het Wetboek in artt. 57 en 58 hande-
lingen voor gcmeene rekening {conta a meta).
Deze worden
aangegaan hetzij voor ccn voorbijgaand doel, een enkele
handelstransactie, zooals het
consortium of si/ndiktuit,
dat zieh bijv. de plaatsing van aandeden of van een
obligatie-leening ten doel stelt
{emissie-st/ndikaat), hetzij
voor de iiitoefening van een handelsbedrijf, in welk geval,
in tegcjistelling met dc vennootschap onder eene lirnu»,
wordt gehandeld niet onder eene lirnia. Xaar buiten
treden slechts op degenen aan wie de leiding der handeling
is opgedragen. Is er één leider dan verbindt deze alleen zieh
zelf jegens <lerden ; zijn er nieer leiders en handelen dezen
te zamen, dan zijn zij voor gelijke ileelen aansprakelijk.
Onderling zijn de deelhebbers (de vennooten) verplieht t«)t
Verrekening van dc winst en het verlies en tot verdeeling
Van hetgeen voor genieensehappelijke rekening nn»eht
v-ijn verkregen ; alles overeenkonistig <le bepalingen om-
trent de maatsehap.

Uit het gezegde blijkt, dat de handeling vtxir genu-ene
rekening is een maatsehap of venn»)otsehap, tlie in den
ï\'egel niet in het openbaar optreedt. Xaar de vo«)rstelling
der Wet is dit eveneens het geval nu\'t <le
commanditaire
^\'ennootschap.
Zij is een vennootsehap, waarbij een of meer
|Hr vennooten zieh niet met tle leiding der zaken iidaten
\'»och tegenover derden optreden, maar zieh bepalen tc»t

-ocr page 115-

147

het vcrscliaffen van zeker kapitaal aan den vennoot of
de vennooten die de zaken drijven (art. 19 lid 1 K.) ;
zij deelen in de winst\' en het verlies van het bedrijf, in
het verlies echter niet verder dan tot het bedrag van
hetgeen, waarvoor zij in de zaak deelnemen (art. 20 lid
3 K.). ;Men noemt zulke vennooten
stille compagnons
{sleeping partners), commanditarissen,
terwijl dc vennoot
of vennooten, die dc leiding der zaak in handen hebben,
heheerendc vcnnooten of ook wel complementarisscn ge-
.noemd worden.

Alleen de beheerendc vennooten, die dc zaken drijven
en tegenover de buitenwereld optreden, worden tegen-
over derden verbonden, niet ook de connnanditarisscn,
die, zooals art. 19 K. het uitdrukt, de positie hebben van
geldschieters cn met derden niet in aanraking komen.
Dit wordt echter anders, als de eonunanditair zich met
het beheer der zaak inlaat, deze mede drijft, of wel als
hij toelaat dat zijn naam wordt gebruikt in de firma,
waaronder dc zaak door den bchcerenden vennoot of de
beheerendc vennooten wordt gedreven. Dan heeft het
voor derden den schijn, dat hij, de comnuinditair, be-
heerendc cn dus aansprakelijke vennoot is. Op het
credict,
dat derden nan de zaak geven, kan dit invloed hebben.
Ten einde tc voorkomen, dat derden hiervan dupen worden,
bepaalt dc wet, dat in dc genoemde gevallen dc commandi-
taire vennoot voor alle schulden en verbintenissen van de
vennootschap hoofdelijk aansprakelijk is (artt. 20 cn 21 K.),
m.a.w. dc commanditaire vennoot, die zich als beheerenden
vennoot gedraagt, heeft tegenover derden dc
aansprakelijk-
heid van een beheerenden vennoot. J)e wet strekt dit zelf^
uit tot de verbintenissen, aangegaan vóórdat de
comnuu»-
.ditair zich met het beheer heeft ingelaten.

-ocr page 116-

97

Dc commanditair kan avcI, zonder zijn positie prijs te
geven, bedingen, dat hij toezicht zal kunnen oefenen op
de handelingen van den belieercnden vennoot of dat deze
niet zonder zijne goedkeuring zal kunnen handelen. Toe-
zicht en goedkeuring zijn interne handelingen, waarvan
niet naar buiten blijkt. liet ontbreken der goedkeuring
heeft ook niet ten gevolge, dat de behcerende vennoot
tegenover derden onbevoegd iS tot handelen, niaar dat de
comnuuiditair dc gevolgen der handeling bij de afrekening
niet behoeft te aanvaarden.

De overeenkomst van commanditaire vennootsehap is
niet aan eenigen vorm gebonden ; openbaarmaking vordert
<le wet niet, zij verbindt daaraan ook geenerlei rechtsgevolg.
De vennootschap heeft alleen interne werking; zij geeft
slechts aanleiding tot verrekening van winst en verlies
tusschen de vennooten. Bij dc inschrijving in het handels-
register behoeven daarom omtrent dc vemiootcn bij wijze
van geldschieting alleen te worden opgegeven hun aantal,
hunne natioiuditeit en het land hunner inwoning, benevens
het bedrag der gelden,welke zij te zamen hebben ingebracht,
<lus niet ook hunne nanien en woonplaatsen (art. 7 Hrw.).

.\'Ms het kapitaal, dat men van comnuinditaire vennoo-
ten triicht te verkrijgen, belangrijk is, verdeelt men dit wel
in aaiuleelen van een gelijk bedrag, waarvan ieder comnmn-
<litaire vennoot er een of meer neemt. Men spreekt dan
van een eonunanditaire vennootschap op aandeden,
welke al of niet volgestort kunnen zijn, naar gelang terstond
het geheele bedrag w«»rdt gestort of slechts een ge<lcdtc.
In het eerste geval ktmnen dc aandeelen aan toonder
Worden gesteld, waardoor {Ic comnuinditairc veimooten
Vervangbaar worden, in afwijking van hetgeen voor dc
nuuitschap geldt. Immers, wij hebben hierboven, bl. 90,

MoLKNonAAir, Inlritllnp. "

-ocr page 117-

98

gezien, dat het hdmaatsehap van een niaatseliap of ven-
nootsehap persoonhjk is.

Tegenover derden is de beheerende vennoot degene
dien de zaak aangaat, de eenige die aangesproken kan
worden en die in reehte kan optreden. Zijn er meer behee-
rende vennooten dan vormen zij een vennootsehap onder
eene firma (art. 19 lid 2 K.).

De vennootschap onder eene firma is de overeenkomst
tussehen twee of meer personen tot het uitoefenen van
een handelsbedrijf onder een
gemeensehappelijken naam
{firma),
art. 10 K. Heeft bij de maatsehap of vennoot-
sehap het handelen onder eene firma in het algemeen geen
gevolgen voor de verhouding der vennooten tot derden,
wanneer onder een firma
handel wordt gedreven, wordt
de firma ook in reehte erkend als dc gemeenschappe-
lijke naam van hen die daaronder handelen. Wat ieder
vennoot onder de firma doet, bindt alle vennooten, wat
édn vennoot onder de firma verkrijgt, verkrijgen alle
vennooten, wat onder dc firma wordt bezeten, is het
gemeenschappelijk bezit van alle vennooten. De beteekcnis
van de vennootschap onder eene firma is dus gelegen in de
verhouding waarin de vennooten staan tot derden. Hunne
onderlinge verhouding is in hoofdzaak dezelfde als bij de
maatschap of vennootsehap van het Burgerlijk ^Vetboek.

Wat de verhouding tot derden betreft, valt nog op
te merken, dat elk der vennooten hoofdelijk voor het
geheel (zie hierboven bl. 50) aansprakelijk is wegens dc
verbintenissen der vennootschap (art. 18 K.), d.w.z. voor
hetgeen ccn der vennooten onder de
firnu» heeft verricht.
Een vennoot heeft dus niet een volmacht van zijne nu-de-
veimootcn noodig om hen tc verbinden, en de
aansprakc-

-ocr page 118-

99

lijkhcid der vennooten is niet beperkt tot gelijke aandeelen,
zooals ten aanzien van vennooten in een burgerlijke maat-
schap het geval is (zie hierboven bl. 89). Het is duide-
lijk, dat hierdoor het credict van vennooten die onder een
firma handel drijven, zeer wordt versterkt; derden die met
een van hen hebben gehandeld, kunnen allen aanspreken.

Voor dc vennooten echter heeft dit voordeel ook zijn
schaduwzijde; ieder vennoot moet opkomen voor het-
geen een van hen goedvindt tc doen. Want in elke vennoot-
schap heeft ieder der vennooten recht van beheer (art. 107G
B.W\'.), d.w.z. ieder vennoot is bevoegd voor de vennoot-
schap te handelen, mitsdien, wanneer de vennootschap
het uitoefenen van een handelsbedrijf ten doel heeft, alles
tc doen wat daarvoor noodig is (art. 17 lid 1 K.).

De hoofdelijke aansprakelijkheid voor het geheel kunnen
tle vennooten niet van zich afschuiven. Zij is een wettelijk
gevolg van het optreden als vennooten onder een firma.
Wel kunnen zij het beheer van de zaken der vennootschap
naar goedvinden regelen. Zij kuimen in hun overeenkomst
een of meer der vennooten van het beheer („dc tcckcning
der finna", heette het in art. 20 8° K.) uitsluiten ; voor
bepaalde handelingen (zooals het opnemen van geld, het
teekenen van wissels, het verlecnen van borgtochten) dc
nu?dewerking van sommige of van alle vennooten voor-
schrijven ; een of nu\'cr der vennooten, of zelfs, met uit-
sluiting van allen, een derde, als directeur, met het beheer
belasten (artt. 1078—1075 B.W., art. 17 K.).

De bevoegdheid van iederen vennoot om voor dc ven-
nootsclui]) te haiulelcn hangt dus af van dc regeling, die
«laaronjtrent in de overeenkomst van vennootschap is
Retroffen. Derden echter kunnen die overeenkomst niet
kennen, tenzij dc venno«)len haar bekend maken.

-ocr page 119-

100

Sedert de invoering van de Handelsregisterwet zijn
de vennooten daartoe verplieht. De bekendmaking ge-
schiedt door de vennootschap te doen inschrijven in
het handelsregister (art.
23 K., gew. bij art. 20 (1) Hrw.).
Art. 0 Hrw. bepaalt wat de vennooten te dien einde moeten
opgeven. Daartoe behooren o.a. de handelsnaam, waar-
onder dc vennootschap optreedt, het bedrijf, dat de vcn-
nooten uitoefenen, en in het algemeen al hetgeen de over-
eenkomst bevat ter bepaling vaii de rechten van derden.
.Eveneens moeten ter inschrijving worden opgegeven alle
veranderingen, later in de overeenkomst gemaakt, welke
derden aangaan, het eindigen der vennootschap vóór den
bij de overeenkomst bepaalden tijd of door afstand of op-
zegging, en dc verlenging na verloop van het bepaalde tijd-
stip (art.
31 K., gcw. bij art. 20 (1) Hrw.).

Op lietgeen dienovereenkomstig is ingeschreven mogen
derden afgaan (art.
29 K. cn art. 22 Hrw.). Wat niet uit
het handelsregister blijkt kan hun niet worden tegen-
geworpen. Art.
29 K. drukt dit uit door tc zeggen, dat,
zoolang dc inschrijving niet is geschied, d.w.z., nu de in-
.schrijving verplicht is, zoolang uit de inschrijving niet
iets anders blijkt, dc vennootschap ten aanzien van derden
zal worden aangemerkt als algemeen voor alle handels-
zaken, als aangegaan voor een onbepaalden tijd cn als geen
der vennooten tiitsluitciulc van het recht, voor de firnui
te handelen en tc teekenen.

Niet ingeschreven beperkingen van de bevoegdheid
van een der vennooten kutmcn alleen worden
tegenge-
worpen aan <lerdcn, die deze bcj)erkingen van elders kennen.

De vcnnootschaj) nu)ct worden aangegaan bij authen-
tieke of bij onderhandschc akte (art. 22 K.). Wanneer
dc akte ontbreekt, kimnen dc ven!U)oten jegens elkander,

-ocr page 120-

101

in geval van betwisting, liet bestaan der vennootsehap
niet door getuigen of vermoedens bewijzen (art. 1 lid
2 K.), terwijl zij zieh jegens derden niet op het gemis der
akte kunnen beroepen. Mitsdien kunnen derden als ven-
nooten aanspreken allen van wie zij kunnen aantoonen,
dat ze zich als vennooten hebben voorgedaan. Heeft bijv.
A met hen gehandeld onder_dc firma A en U, dan kunnen
zij ook B voor het geheel aanspreken, als diens naam met
zijne toestemming in dc firma voorkomt, alsmede C,
indien deze eveneens dc firma gebruikt. B en C kunnen
niet tegenwerpen, dat een schriftelijke akte van vennoot-
schap tusschen hen cn A niet bestaat.

Dc verhouding tusschen dc vennooten onderling is
dezelfde als bij dc maatschap van het Burgerlijk Wetboek,
welke hierboven bl. 90 vlg. is besproken.

Van het einde der vennootschap on«ler cenc firma (men
spreekt in den regel van
ontbinding) geldt hetgeen hier-
boven, bl. Dl vlg., van het einde der maatschap is gezegd.
De vennooten <lic het beheer hadden, vereffenen dc zaken
der vennootscliap, tenzij dc vennooten daartoe andere
personen bij dc ovoreenkomst hebben aangewezen of bij
dc ontbinding aanwijzeti. Staken dc stemmen dan beslist
dc rechtbank (art. 32 K.). De vereffening bestaat in af-
wikkeling van alle loopemie verbintenissen, inning van
alle vorderingen, betaling van alle sehulden en teruggave
aan dc vennooten, die geld of andere gtiedcren hebben
ingebracht, van dc waarde van het door hen ingebrachte.
Wat daarna overblijft is winst, wat blijkt tc korble komen
Verlies.

Ook wanneer dc vennootschap wordt ontbonden door
faillietverklaring, d.w.z. door faillietverklaring van alle
Vennooten tc zamen, moet vereffening plaats hebben.

-ocr page 121-

102

Mitsdien worden ook dan de vennootseliappelijke baten
aangewend tot voldoening der vennootsehapssehulden
en komt eerst wat daarna van die baten overblijft ten
goede aan de sehuldeisehers der afzonderlijke vennooten.
In dien zin werd door den Hoogen Raad beslist bij arrest
van 26 November 1897.

De naamlooze vennootschap is geheel anders ingerieht.

Zij is eene vennootsehap met een bepaald in aandeelen
verdeeld kapitaal, waarin ieder der vennooten een of meer
aandeelen heeft, terwijl de enkele vennooten niet aan-
sprakelijk zijn voor hetgeen in naam der vennootschap
wordt verricht. De
enkele vennooten niet, doch xccl de
gezamenlijke vennooten (de vennootschap). Wie met de
vennootschap, d.w.z. met hen die voor de gezamenlijke
vennooten het beheer voeren, hebben gehandeld, kunnen
alleen de vennootschap (dc gezamenlijke vennooten) aan-
spreken en zich uitsluitend verhalen op de goederen der
vennootschap : het vermogen van de gezamenlijke ven-
nooten..De gezamenlijke vennooten hebben als zoodanig,
in onderscheiding van dc enkele veimooten, eigen ver-
mogen, eigen rechten cn eigen verplichlingcn. De naam-
looze vennootschap is dus wat men pleegt te noemen een
rechtspersoon (zie hierboven bl. 87 vlg.); art. K. zegt
dit uitdrukkelijk.

De N.V. kan worden aangegaan voor ieder doeleinde,
doeh is altijd koopnum in den zin van het Wetb. v. Kooph.
(art. 37 K.). Diensvolgens zijn handelingen, namens een
naamlooze vennootsehap verricht, altijd handelsdaden.

De enkele vennooten zijn verplieht hun aandcul in
het kapitaal in te brengen door storting van het bedrag
in de gemeenschappelijke kas (art. 38« K.). Tot meer zijn

-ocr page 122-

103

zij niet gehouden ; nastorting tot betaling van hetgeen
te kort moeht komen, kan niet van hen worden gevraagd
(art. 38& K.). De sehuldeischers lijden het verlies, als dc
baten der vennootschap niet voldoende zijn tot betaling
van de schulden. Met het oog hierop noemt men de ven-
nooten wel beperkt aansprakelijk.

Het kapitaal der N.V. moet bij de oprichting, in dc
statuten of het reglement, dat deel nitnuiakt van de akte
van oprichting, worden bepaald. Dit is het
statutaire of
7naatschappelijke kapitaal (art. 30rf K.). Het behoeft slechts
voor ccn deel aanwezig tc zijn. De vennootschap kan
aanvangen, d.w.z. het bestuur kan voor de vennootschap
gaan handelen, als dc oprichters tc zamen voor ten
minste Vs gedeelte in het maatschappelijke kapitaal decl-
Jiemen (art. 30«! lid
\'2 K.). Het bedrag van dit kapitaal is
dus een maxinunn. Men onderscheidt daarnaast het fic-
plaatMe kapitaal. Zoolang dit niet ten volle in dc kas der
vennootschap is gestort, wat bij vele vennootschappen als
<le zaken goed gaan nooit geschiedt, kan men naast het
geplaatste ook nog het
gestorte kapitaal onderscheiden

.Men verwarre het kapitaal niet met het vermogen der
N.V. Het kapitaal bestaat alleen op papier, het is een
rekcngrootheid o.m. ter bepaling van hetgeen dc ven-
nooten nu)ctcn inbrengen cn voor de berekening van
winst en verlies. Het vermogen zijn dc werkelijk voor-
banden baten (bruto-vermogen) of deze baten na aftrek
van de schulden (netto-vermogen).

Het ka|)itaal wordt in aandeelen verdeeld. Om vennoot

I) In alle ijetchriflen, gedrukte itukken cn aankondiginjten, waarin dc
vcnnootkchap liaar niaattchap|Klijk kapitaal vermeldt, moet zij tevens vermei-
«>cn, welk hcdrai; it (.eptiattt en hoeveel van het KcploAtttc hedrag ii ge»tort
(>\'t. 37f na a K.).

-ocr page 123-

104

te zijn moet men een aandeel in het kapitaal hebben,
waarom de vennooten ook
aandeelhouders worden genoemd.
Wie niet een aandeel in het kapitaal heeft, zooals de houder
van een
oprichters-aandeel of -bewijs, of van een winst-
aandeel
of -bewijs, is niet deelhebber in de vennootschap,
is niet vennoot. Wie dit wel heeft, zooals de houder van
een
action de jouissanct, verstrekt na de zoogen. amortisatie
van het aandeel, is vennoot. Het komt n.1. voor, dat aan
een X.V., die zieh ten doel stelt de exploitatie van een
concessie van een bepaalden duur, bijv. van een spoorweg-
concessie, zoodanige concessie wordt verleend onder dc
bepaling, dat na afloop daarvan hare bezittingen zoiuler
vergoeding overgaan op den coneessie-verlcencr. De ven-
nootschap moet dan zorgen binnen den gesteldcn ihuir
zooveel winst tc maken, dat zij daaruit niet alleen aan
hare aandeelhouders een behoorlijke rente van het kapitaal
kan voldoen maar ook dit kapitaal zelf kan terugbetalen.
Dit geschiedt door jaarlijks een <leel van de winst te ge-
bruiken om aan dc houders vaji bij loting aan te wijzen
aandeelcn een extra-uitkeering te doen, ten beloope van
het nominale bedrag van het aandeel. De aandeden waarop
dit bedrag is uitgekeerd, worden vervangen door
actions
dc jouissance, waaruit van die uitkecring blijkt. Hoewel
door deze amortisatie het nuiatsehappelijk kapitaal
niet
wordt verminderd, heeft de wetgever toch gemeend haur
niet te moeten toelaten, tenzij in dc statuten is voorzien
in welke mate en op welke wijze zij zal kunnen geschieden
(art. 416).

])e vcrdeeling van het kapitaal in nandeelen of aeti\'èt^
l)cteekent, dat het aandeel het bedrag aanwijst, waarvoor
men ten minste moet deelnemen in de vennootschap oni
vennoot t(f worden. De rechtspositie van veiuu)ot, het

-ocr page 124-

105

aandeelhouder- of lidmaatschap, wordt ook veelal aandeel
genoemd, men spreekt bijv. van een aandeel verkoopen,
overdragen, enz.

Dit Hdmaatsehap is niet, zooals bij de maatsehap of
vennootsehap van het Burgerlijk Wetboek, persoonlijk,
het kan onder levenden oX_bij doode vrijelijk worden
overgedragen.

In den regel wordt van het Hdmaatsehap een sehrif-
telijk bewijsstuk opgemaakt,
aandeelbexvijs of kortweg
aandeel geheeten. Het vermeldt de grootte van het aandeel
{nominaal bedrag) en het bedrag, dat daarop door den
vennoot is gestort. Dergelijke bewijzen behoeven er niet
te zijn. Een register, waarin dc aandeelhouders zijn inge-
sehreven, volstaat.

De aandeelbewijzen worden op naam of aan tf)onder
gesteld (art. »80 K.).

De levering van aandeelen op naam geschiedt door
de beteekening (d.w.z. de mededeeling door tussehenkomst
van een deurwaarder) van eene akte van ovenlraeht
(bijv. een koopakte of een .schenkingsakte) aan <le vennoot-
schap of door de schriftelijke erkenning der overdracht
door de vennootsehap. Zijn er aandeelbewijzen dan moet
dc erkenning gesehie<len door een aanteekening op het
stuk, zijn de aandeden niet volgestort, dan kjin zij slechts
geschieden, als er is eene akte van overdracht met vaste
dagteekening, d.w.z. eene authentieke (notarieele) akte
of eene geregistreerde onderhajulsehe akte (art.
JM»/t K.).

Voor de levering van aandeden aan toonder is de
enkele overgave voldoende; zij ktinnen van han<l tot
band gaan en wie het aandeel toont, moet op grond
«laarvan toegelaten worden tot de tiitoefening van tle
rechten, waarop het Hdmaatsehap aanspraak geeft, tenzij

-ocr page 125-

lOG

men kan aantoonen, dat de toonder daartoe geen recht
heeft.

Het geplaatste kapitaal van de naamlooze vennoot-
schap is het bedrag, dat de aandeelhouders verklaren
te hebben bijeen gebracht en waarmede zij aansprakelijk
zijn jegens derden. Het is een algemeen belang, dat dit
bedrag ook Averkelijk aanwezig is. Daarom bepaalt dc
wet, dat een aandeelhouder niet kan worden ontheven
van de verplichting tot volledige storting van het bedrag
Van zijn aandeel (art. 38a lid 1 K.). Hij moet in ieder
geval ten minste 100 % van zijn deelneming storten in
de kas der vennootschap.

Van die verplichting kan hij zich niet bevrijden door
een beroep op schuldvergelijking, wanneer hij zijner-
zijds eene vordering heeft tegen dc vennootschap (art.
38rt lid 3 K.). Evenmin wordt hij daarvan bevrijd door
verbeurdverklaring van zijn aandeel wegens het niet
voldoen aan dc stortingsverpliehting. De verpliehting
blijft bestaan, hoewel de rechten, aan het lidmaatschap
verbonden, door dc verbeurdverklaring te loor gaan.

Eene uitzondering op de verplichting tot volledige stor-
ting maakt dc wet alleen voor bankiers, die nandeelen
nemen ten einde ze voor eigen rekening bij het publiek
te plaatsen. Hun mag worden toegestaan minder dan het
volle bedrag van een aandeel tc storten,\' mits niet miiuler
dan 01% (art. 38« lid \'2 K.). Daarvoor Iooj)en zij het
risiko
van de mislukking van dc voorgenomen uitgifte.

In de statuten kuimen bepalingen worden opgenonu\'n
tot regeling van dc bevoegdheid van het bestuur,
verdere
stortingen op niet volgestorte aandeden uit te schrijven.
Echter gelden beperkende bepalingen alleen
gedurende
het normafe bestaan van de vennootschap. De curator

-ocr page 126-

107

in liet faillissement der vennootschap is altijd bevoegd
alle nog niet gedane stortingen op aandeelen uit te schrij-
ven en te innen, onverschillig wat bij de statuten daarom-
trent is bepaald (art. 38c K.).

Daar men niet zou kunnen weten van wie men dc
storting op een aandeel heeft te vorderen, indien niet-
volgestortc aandeelen aan toonder werden uitgegeven,
verbiedt de wet aandeelen aan toonder af tc geven, zoo-
lang het volle bedrag daarvan niet in de kas der vennoot-
schap is gestort, behoudens gelijke uitzondering voor
bankiers, als hierboven vermeld is (art. 38c lid 2 K.).

Bovendien moet het bestuur van de nict-volgestorte aan-
ileclen een register houden, waarin dc namen der houders
worden opgenomen met vermelding van het op ieder aan-
deel gestort bedrag. Dit register moet ten kantore <ler ven-
nootschap ter inzage liggen voor een ieder (art. 30 K.).

De verplichting tot volstorting rust op den houder
Van het aandeel, zij komt dus in geval van overdracht
Van het aandeel te rusten op den verkrijger. Ten einde
nu overdracht aan personen, die onvermogend zijn. te
Voorkomen, is bepaald, dat na levering van ccn niet-
volgestort aandeel (cn hetzelfde geldt van dc tocbedceling
Van zoodanig aandeel bij scheiding van eenige gemeenschap)
vorige aandeelhouders allen hoofdelijk aansprakelijk
blijven voor het nog tc storten bedrag jegens dc vennoot-
••^cliap. Zelfs als zij door dc bcstmirdcrs cn commissarissen
\'»tdrukkclijk ontslagen worden van verdere aansprakelijk-
heid, blijven zij desalniettemin aansprakelijk voor stor-
tingen, uitgeschreven binnen een jaar tc rekenen van den
t^og der levering (artt. 30/; lid 1 en 30c K.). Door betaling
treedt de vorige aandeelhouder in dc rechten, welke <lc ven-
nootschap heeft tegen latere houders (art. 30& lid 2 K.).

-ocr page 127-

108

Omdat de wet niet voorselirijft, dat een zeker getal
personen voor het aangaan van eene naamlooze vennoot-
schap noodig is, noch dat een zeker kapitaal daarvoor
is vercischt, zijn twee personen en is elk kapitaal, hoe
gering ook, daarvoor voldoende.

Vercischtc voor de oprichting is : ccn notarieele akte
(artt. 36 lid 2 cn 366 K.), in de Ncdcrlandschc taal,
waarin de voorwaarden of statuten zijn opgenomen. Deze
moeten vermelden den naam der vennootschap, dc in
Nederland gelegen plaats van vestiging, het doel der
vennootschap, het bedrag van het kapitaal, het aantal
en het bedrag der aandeelen, alsmede het aantal aandeelen,
waarvoor ieder der oprichters in de vennootschap deel-
neemt (artt. 30c en iHUl K.).

Alvorens als zoodanig te kunnen handelen behoeft
dc naamlooze vennootschap cene verklaring van den
Minister van .Justitie, dat hem van bezwaren daartegen
niet is gebleken. De verklaring kan alleen worden gewei-
gerd op grond, <lat de vennootschap strijdt met dc goede
zeden of dc openlmrc orde, xle akte niet voldoet aan tle
voorschriften der wet, of niet
blijkt, dat dc oprichters te
zamen voor ten minste
1 /5 gedeelte in het maatschappelijk
kapitaal deelnemen (art. 30c K.).

De bestuurders zijn vcrplicht de vennootschap tc doen
inschrijven in het handclsregis-ter cn de akte van oprich-
ting njct dc ministerieele verklaring openbaar te maken
door middel van dc Nederlandsclie Staatscourant
(artt.
3 lid 3 llrw. en 30/ K.). In het handelsregister moeten
onder meer worden vermeld dc benaming der vennoot-
schap, het bedrijf dat dc vennootschap uitoefent\' en
verschillende gegevens betreffcjide de bestuurders en <lc
commissarissen. Zijn niet-volgestortc aandeelen uitgegeven,

-ocr page 128-

109

dan moeten worden opgegeven de namen met de begin-
letters der voornamen en de woonplaatsen van de houders
<lier aandeelen, met opgaaf van het aandeelenbezit van
iederen houder en van het daarop gestort l>edrag (art.
8 Hrw.).

Bij "wijziging van de statuten moet aan overeenkomstige
vereisehten worden voldaan.

Omtrent de benaming van de vennootschap schrijft
de wet enkel voor, dat zij moet aanvangen of eindigen
met de woorden „naamlooze vennootsehap" of de let-
ters „N.V." (art. aoc lid \'J K.). In alle geschriften, gedrukte
stukken en aankondigingen, Avaarin de venootsehap partij
is of die van haar uitgaan, met »litzondering van tele-
grammen cn reklames, moeten worden vermeld de vol-
ledige in de statuten aangegeven naam der vennoot-
sehap en de gemeente, waar hare zaak wordt gedreven
(art.
:i7c lid 1 K.).

Mochten bestuurders voor de vennootschap handelen,
vóórdat <lc inschrijving en de openbaarmaking overeenkom-
stig de wet zijn gesehie<l of vóórdat ten minste 10 % i»p
elk bij de oprichting geplaatst aandeel is gestort, dan
Worden zij, nevens dc vennootsehap zelve, persoonlijk
en hoofdelijk voor het geheel door hunne haiulelingen aan
«lerden verbonden (art. Jl«^\' K.).

De storting van 10 % is voorgeschreven, omdat dc
Wetgever niet heeft gewild, «lat «1«- vennootschap gaat
bantlelen met een leege kas. Daar eehter «Ie «)priehters
«leehts l/.\'i ge«leelte van het nuuitsehappelijk kapitaal
behoeven te nemen, kan storting van twee ten h«)n«ler«l

-ocr page 129-

110

van dit kapitaal voldoende zijn, d.w.z. dat bij een maat-
sehappclijk kapitaal van /100.000 de storting van / 2.000
voldoende is. Dientengevolge heeft de bepaling als waar-
borg voor derden weinig beteekenis.

De mogelijkheid bestaat, dat deelneming van enkele
opriehters niet geldig is, bijv. wegens dwaling of bedrog.
Men heeft onder het vroegere reeht erover getwist, of
dientengevolge de geheele opriehtingsovereenkomst ongel-
dig is. De nieuwe wet heeft deze gevolgtrekking afgesneden
door te bepalen, dat het vervallen der deelneming als
vennoot van een of meer personen pp zieh zelf geen invloed
heeft op de reehtsgeldigheid van de deelneming der over-
blijvende vennooten (art. «Ga K.).

De gezamenlijke aandeelhouders oefenen in de X.V.
de hoogste maeht uit. Zij komen daartoe bijeen in alge-
meene vergadering. Aan die vergadering behoort, binnen
de door de wet en dc statuten gestelde grenzen, alle be-
voegdheid, welke niet aan het bestuur of aan aiuleren
is toegekend (art. K.).

De wet verlangt het houden jaarlijks van ten minste
déne algemeene vergadering binnen negen maanden nu
afloop van het boekjaar der vennootscha|), ti^nzij in «Ie
statuten een kortere ternnjn is gesteld (art. 43a K.).
Alleen wanneer de statuten nandeelen nnn toonder niet
toelaten, kunnen zij bepalen, dat de raadpleging van <le
aandeelhouders (»p andere wijze zal geschieden dan door
het houden van ccn algemeene vergadering (art. Wh K.)«
Raadpleging per brief is dan allicht doelmatiger.

De algemeene vergadering neemt luire besluiten, h\'j
volstrekte meerderheid van stemmen
(d.w.z. een meerder-
heid
welke bestaat uit meer dan de helft der uitgebrachte
steinmcn), tenzij dc statuten eene grootere meerderhei\'l

-ocr page 130-

111

(bijv. van -/g of \'/j clcr uitgebrachte steninien) voorschrij-
ven (art. 44d lid 1 K.).

Een zgn. quorum, d.w.z. vertegenwoordiging van een
bepaald gedeelte van het geplaatste kapitaal ter vergade-
ring, is voor dc geldigheid van besluiten niet vercischt,
tenzij de statuten anders bepalen (art. lid 2 K.).

Ieder aandeelhouder, aldus art. 4ia K., is bevoegd,
hetzij in persoon, hetzij bij schriftelijk gevolmachtigde,
dc algemeene vergadering bij te wonen, daarin het woord
te voeren cn stemrecht uit tc oefenen. Houders van onder-
nandcelcn, tc zamen uitmakende het bedrag van een
aandeel, oefenen die rcchten gezamenlijk uit. Bestuurders
en commissarissen hebben als zoodanig een raadgevende
stem. Zij mogen, evenals andere personen in dienst der
vennootschap, niet als gemachtigden bij dc stemming
optreden.

Alleen aandeelhouders hebben stemrecht en ieder aan-
deelhouder heeft ten minste één stem. Tenzij dc statuten
anders bepalen is het aantal stemmen, dat iedere aan-
deelhouder \\ntbrengt, ovenredig aan het nominaal bedrag
zijner aandeelen (één stem voor elk bedrag gelijk aan
dat van het kleinste aandeel). Zie art. iih K.

In afwijking van dc wettelijke regeling kan bijv. be-
paald worden, dat iedere aantleelhouder slechts één stem
Uitbrengt,. ongeacht dc grootte van zijn aandeelenbezit.
Dergelijke beperking vun het stenireeht, die groote aan-
deelhouilcrs verhindert den aan hun belang geëvenredigden
•nvloed tc oefenen, geeft, vooral bij uandcelen aan toonder,
"anleiding tot ontduiking, door het gebruik van zoogen.
^^rootttunncn, personen wien men aandeelen tijdelijk in
handen geeft om aan een algemeene vergadering deel te
nemen en daar overeenkomstig den hun verstrekten last

-ocr page 131-

112

te .stenimen. Hierdoor kan bijv. een vennoot, die 96 aan-
deelen heeft en sleehts 1 stem zou mogen uitbrengen,
feitelijk 96 stemmen te zijner besehikking krijgen. Dat het
gebruik maken van strooniannen ongeoorloofd is, is duide-
lijk. De Hooge Raad heeft dan ook bij een arrest van 1 Juni
1920 beslist, dat strooniannen niet stemgereehtigd zijn.

Daar eehter de bezitter van een aandeel aan toonder alle
aandeelhoudersreehten, het stemrecht daaronder begrepen,
. geldig kan uitoefenen, zoolang niet wordt aangetoond dat
hij niet is rechthebbende (zie hierboven bl. 105 vlg.), is het
moeilijk dc deelneming van strooniannen aan cenc alge-
meene vergadering te voorkomen, terwijl achterna tegen die
deelneming niet meer kan worden opgekomen, tenzij dc
algemeene vergadering de stroomannen heeft toegelaten
met dc Mctcnschap, dat zij als zoodanig optraden

Algemeene vergaderingen worden bijeengeroepen door
het bcstinir of door commissarissen, tenzij dc statuten
anders bepalen (art. K.). Ook kunnen houders van
aandeelen, die ten minste ccn tiende gedeelte van het
geplaatste kapitaal vertegenwoordigen, dc bijccnrocjiing
van eene algemeene vergadering verlangen cn
daartoe
zoo noodig dc tusschenkomst van den voorzitter der
rechtbank inroepen (artt. Uic—^^Jc K.).

De algemeene vergadering is bevoegd de statuten te
wijzigen, voor zooverre die bevoegdheid niet is uitgesloten.
Desniettemin kan cenc vergadering, waarin het geheele
geplaatste kapitaal is vertegenwoordigd, tot wijziging van
de uitgesloten punten, mits met algemeene stemmen,
overgaan (art. 45 K.).

Het bestuur der vennootschap, waaronder is te verstaan

I) Ten aaniien van dit punt heeft <le Hooge Raad bij gemeld arrcit eene
andere heilitsing gegeven.

-ocr page 132-

113

liet l>cstuur van de zaken der vennootschap, het beheer
van liaar vermogen en hare vertegenwoordiging in en
buiten reelite, moet worden opgedragen aan een of meer
personen
{bestuurders), die niet aandeelhouders behoeven
te zijn. Zij worden aangesteld door dc algemeene ver-
gadering van aandeelhouders en kunnen door die ver-
gadering tc allen tijde worden gescJiorst of ontslagen.
Dat de benoeming zal geschieden uit ccn voordracht
van ten minste twee personen voor iedere te vervullen
plaats, kunnen dc statuten voorschrijven. Zoodanige voor-
<lraeht kan echter steeds worden op zijde gezet door ccn
besluit, genomen met twee derden der uitgebraelitc stem-
men, vcrtegenwoordigdendc meer dan de helft van het
geplaatste kapitaal (artt. 18—iSb K.).

Ieder bestuurder op zich zelf vertegenwoordigt dc ven-
iU)otsehap tegenover derden, tenzij dc statuten anders
bepalen (art.
\\7a K.). Overschrijdt hij zijne bevoegdheid,
<lan is hij persoonlijk verbonden jegens een derde tc goeder
trouw, tenzij deze vergoeding van kosten, schade en in-
teressen verkiest (art. 47/> K.).

Uitvoerig regelt dc wet de aansprakelijkheid van dc
bestuurders jegens de aandcelhoiulers (artt.
\\7cV7e K.).
Wij stippen aan, dat de bestmirders verplieht zijn tot eene
behoorlijke vervulling van dc hun opgedragen taak en
<lat lunmc aansprakelijkheid in beginsel is hoof<leHjk voor
bet geheel.

Voorts zijn de bestuurders, wanneer de openbaar gc-
\'luuikte balans en winst- cn verliesrekening niet zijn opgc-
\'Haakt overeenkomstig <lc toelichting of in die stukken
<\'ene misleidende voorstelling wordt gegeven van den
toestantl der vennootschap, tegenover derden hoofdelijk
•aansprakelijk voor de schade, door dezen dientengevolge
M01.KS0RAAIK, Inleiding. 8

-ocr page 133-

114

geleden, bijv. doordat zij, afgaande op die stukken, sehuld-
brieven ten laste der vennootsehap aankoehten, welke
daarna in waarde zijn gedaald. Eehter is de bestuurder
die bewijst, dat een en ander niet aan hem te wijten is,
niet aansprakelijk (art. 496 K.).

Nevens de bestuurders kunnen een of meer commissaris-
sen
worden aangesteld, wier taak in de statuten moet
worden omsehreven (art. 50 K.). Die taak kan wezen
toezieht op het beheer, doeh ook het geven van raad of
het verleenen in gewichtige aangelegenheden van goed-
keuring of machtiging aan het bestuur.

De benoeming en de aansprakelijkheid van eommissaris-
sen zijn geregeld op eene aan die van bestuurders over-
eenkomstige wijze (artt. 50c, 50t/, 51c,
52 K.). Tenzij in
de statuten anders is bepaald, kunnen zij geenerlei be-
zoldiging (dus ook tantième) genieten, welke hun niet
bij de statuten is toegekend (art. 50r K.).

Eehter kan ten hoogste een derde van het geheelc
aantal. commissarissen worden benoenul, en dan ook
worden gesehorst en ontslagen, door anderen dan de
algemeene vergadering, bijv. door een groep sehuldeisehers,
zooals schuld- of pandbriefhouders, of door een andere
naamlooze vennootsehap of haar bestmir, artt. 50c en
50(1 K.

Dc vraag, of ienuind in den zin der wet bestuurder
of eommissaris is, wordt niet beslist door den naani,
waaronder hij is aangesteld, maar door de taak welke
hem is opgedragen, üestuurder is ook hij, die, zonder
deel uit te nuiken van het bestuur, zooals een commis-
saris of gedelegeerd eonnnissaris, krachtens de statuten
of een be<.luit der algemeene vergadering, voor zekeren
tijd of onder bepaalde omstandigheden, daden van

Jl

-ocr page 134-

115

bestuur verrieht; commissaris is een ieder die, onder
Avelken naam ook, bij de vennootschap een taak vervult,
bijv. het houden van toezicht op dc bestuurders, welke
bij zoodanige vennootschap in den regel aan een commissa-
ris is opgedragen (artt. 52a cn 50& K.).

Voor den aandeelhouder vloeien uit liet lidmaatschap
verschillende rechten voort. Deze rechten zijn :

1°. het recht op naleving der statuten. De aandeelhou-
ders kunnen opkomen tegen alle handelingen en besluiten
van dc algemeene vergadering van aandeelhouders, van
dc bestuurders cn van dc commissarissen, welke in strijd
zijn met dc wet of dc statuten, cn daartoe zoo noodig van
den reehter dc verklaring vragen, dat zc nietig zijn (zie
art. MJa K.);

2°. het recht, in dc vergaderingen van aandeelhouders
aan dc beraadslaging cn dc stemming deel te nemen (zie
hierboven); ^

JJ°. het recht op een evenredig deel van dc winst. In
den regel bepalen dc statuten, hoe dc winst wordt ver-
<loeld cn welk deel daarvan ter beschikking is van dc
aandeelhouders. Alsdan beslist dc jaarlijkschc algemeene
Vergadering, welk gedeelte van dc winst zal worden
uitgedeeld (zie artt.
V2d en \\\'2c K.);

het recht op terugbetaling, n«\\ ontbiniling en ver-
effening der vennootsehap, van het nominale bedrag van
het aandeel of zooveel minder als «laarvan is gestort,
"Isniedc op uitkecring van ccn evenredig deel van het
overschot (zie art. 50 K.);

5°. dc bijzondere rechten, welke dc statuten aan aan-
deelhouders toekennen.

Tenzij dc statuten anders bepalen, hebben alle aandeel-
houders in verhouding tot het i)cdrag van him aandeden-

-ocr page 135-

116

bezit gelijke rechten en verplichtingen (art. 39rf K.).

De bijzondere rechten, welke soms aan bepaalde kate-
gorieën van aandeden worden toegekend, hebben geleid
tot de onderscheiding der aandeden in
gczcone aandeden,
preferente aandeden
(aandeden die bij de winst-nitdeding
en ook wel bij de vcrdeeling van het overschot na ver-
effening der vennootschap tot een zeker percentage voor-
rang hebben),
cunudatief preferente aandeden (preferente
aandeden die voorrang behouden voor hetgeen in cenig
jaar op dc preferente uitkecring te" kort komt; dc gewone
aandeden ontvangen eerst eene uitkecring wanneer is
aangezuiverd, wat in vorige jaren op de preferente aan-
deden achterstallig is gebleven),
preferente xcinstdeelende
aandeelen
(preferente aandeden, die, nadat de gewone
aandeden eene gelijke uitdecling als dc preferente hebben
ontvangen, deden in de daarna nog voor uitdecling be-
stemde winst), enz.

Houders van aandeden, welke ten minste gedeelte
of een in dc statuten bepaald geringer gedeelte van het
geplaatste kapitaal vertegenwoordigen, hebben tc allen
tijde het recht dc instelling te verlangen van een onder-
zoek naar het beleid en den gang van zaken der vennoot-
schap, hetzij in haar gehcclcn omvang, hetzij met betrek-
king tot een gedeelte daarvan of tot een bepaald tijdperk.
De uitoefening van dit gevaarlijke recht is door «Ie wet
aan vele regels gebonden, welke worden aangetroffen in
artt. oil—ri\'.id, Sla—rAc K. Het kan door de statuten of
bij overeenkomst ook aan anderen tlan aandeelhouders
worden toegekend (art. 51 K.).

Hierboven onderscheidden wij het kapitaal en het
vermogen der vennootschap.\' Verschillende bepalingen
der wet hebben ten doel te bevorderen, dat het vennogen

-ocr page 136-

117

niet daalt beneden het geplaatst kapitaal. Te dien einde
verbiedt art. 41, dat bij de statuten over het bedrag
der verpliehte stortingen renten worden toegezegd, welker
voldoening onafhankelijk zal zijn van het bedrag der
zuivere winst.

Men denke zieh cene vennootschap met een geplaatst
kapitaal van /100.000, waarvan alle aandeden zijn vol-
gestort. Ilct vermogen der vennootschap bedraagt in dat
geval eveneens /lOO.OOO. Blijkt nu na verloop van ccn jaar,
dat winst niet is behaald, dan zou, door aan dc aantleel-
houdcrs een rente van 5%, dus / .\'iOOO.—, uit tc keeren,
het vermogen, de cenigc waarborg voor de sdmldeischers,
dalen tot / 9.\'5.000, derhalve beneden het kapitaal.

De wet spreekt van „zuivere winst". Daaronder is te
verstaan het bedrag waarnicdc dc baten (activa, Tuct in-
begrip van het nog te storten gedeelte van het geplaatste
kapitaal) dc lasten (passiva, met inbegrip van het ge-
plaatste kapitaal) overtreffen.

Ken uitzondering oj) het verbod van de betaling van
vaste renten op de aandeelen geldt voor den tijd, dat
dc uitoefening van het bedrijf nog niet ten volle is aan-
gevangen. Kehter mogen de renten niet meer bedragen
dan vijf ten honderd per jaar en mag dc tijd niet langer
zijn dan vier jaren.

De uitzondering heeft het oog op bedrijven die eerst
kunnen aanvangen, mulat belangrijke werken zijn ver-
richt (zooals dc e.xploitatie van een te bouwen fabriek,
een aan te leggen spoorweg, een te graven kanaal, enz.).

Ook over het bedrag van niet-vcrpliehte stortingen
\'nogen dc statuten eene rente slechts toekennen ontler
Voorbehoud, dat deze uit de zuivere winst kunne worden
gekweten (art. 41 lid 2 K.).

-ocr page 137-

118

De verwerving van eigen aandeelen der vennootsehap
is eveneens door de wet geregeld cn beperkt. De verwerving
van eigen niet-volgestorte aandeelen. is verboden, de ver-
werving van eigen volgestorte aandeelen onder bezwaren-
den titel alleen toegelaten tot het bedrag bij de statuten
bepaald.

Eehter kan de nietigheid der verboden overdracht niet
worden ingeroepen tegenover den vervrecmder te goeder
trouw (art. Ha K.).

Hoewel verwerving van eigen aandeelen noch het maat-
schappelijke, noch het geplaatste kapitaal vermindering
doet ondergaan, kan zij toch licht leiden tot vermindering
van het vermogen, en daardoor tot benadeeling der sehuld-
eisehers.

Vermindering van het maatschappelijk kapitaal kan
alleen geschieden door wijziging der statuten. De verminde-
ring kan worden uitgevoerd door afschrijving van ver-
liezen op de aandeelen, maar ook door terugbetaling op
de aandeelen of door geheelc of gedeeltelijke ontheüing
van de verplichting tot storting op niet-volgestorte aan-
deelen. In deze twee gevallen moet dc wijze, waarop <le
vermindering zal worden uitgevoerd, in het besluit tot
wijziging der statuten uitdrukkelijk worden aangegeven en
den sehuldeisehers gelegenheid worden gegeven zich tegen
het besluit tc verzetten op de wijze, in artt. He—Ug K.
nader bepaald.

Ter bescherming van het vermogen is bovendien voor-
geschreven, dat bepaalde voor dc vennootschap bezwarende
overeenkomsten in dc akte van oprichting moeten worden
vermeld en, bij gebreke van die vermelding, door dc
vennootsehrtp ni\\ hare oprichting niet kunnen worden
bekrachtigd. Deze overeenkomsten zijn die welke a., in

-ocr page 138-

119

verband met het nemen van aandeelen, bijzondere ver-
pliehtingen op\' de vennootsehap leggen,
b. betrekking
hebben op het verkrijgen van aandeelen op anderen
voet dan waarop de deelneming in de vennootsehap voor
het publiek wordt opengesteld, c. strekken om eenigerlei
voordeel te verzekeren aan een opriehter der vennootsehap
of aan een bij de opriehting betrokken derde,
d. betreffen
de storting op aandeelen op andere wijze dan door be-
taling van Nederlandseh wettig betaalmiddel (art. 40a K.).

Na dc opriehting der vennootschap kan het bestuur de
genoemde overeenkomsten alleen aangajin krachtens eene
uitdrukkelijke bepaling in dc statuten of, bij gebreke van
zoodanige bepaling, ingevolge opdracht <ler algemeene ver-
gadering van aandeelhouders (art. 40&), terwijl alsdan dc
zakelijke inhoud der gesloten overeenkomst moet worden
opgcjiomcn in dc toelichting op dc balans cn dc winst- en
verliesrekening van het betrokken boekjaar (art. 40c K.).

De balans en winst- cn verliesrekening dienen on\\ den
staat van het vernuigen der vennootschap cn dc uit-
komsten van het bedrijf te doen kennen. Zij moeten jaar-
lijks binjïcn acht nuuintlcn lui afloop van het bockjiuir
<ler vennootscluii) door het bestAUir worden opgemaakt
cn aan dc algemeene vergadering ter vaststelling worden
overgelegd, vergezeld van ccn toelichting, welke vermeldt
naar welken nuiatstaf dc onroerende cn roerende zaken
<ler vennootschap zijn gewaardeerd (artt. 4Ü cn
Vlb K.).

Ter controle van dc juistheid dier stukken kan door dc
algemeene vergadering van aandccUunidcrs of anders door
commissarissen ccn deskundige worden benoenul, die tot
taak heeftop dc boekhouding regehnatig toezicht tc houden
cn verslag uit tc brengen over dc ontworpen balans en
winst- cn verliesrekening met toelichtilig. Deze dcskuiuligc

-ocr page 139-

• 120

heeft verstrekkende bevoegdheden tot riehtige vervulHng
van zijn taak (artt. 42a en 516 K.).

Indien blijkens de vastgestelde winst- en verliesrekening
over eenig jaar verlies is geleden, mag in volgende jaren
geen winstuitkeering plaats hebben, zoolang dit verlies
niet is aangezuiverd (art. 42c K.).

Ten einde dergelijke verliezen tc voorkomen, kan in
de statuten de vorming van een of meer reserves worden
\'voorgeschreven. Dc reserve is een gedeelte van de winst,
dat niet wordt uitgedeeld. Zij kan afzonderlijk wor-
den belegd. Heeft belegging niet plaats, dan komt de
reserve alleen tot uitdrukking in de balans als een post
aan dc passiefzijde; zij wordt dan zoogen. in het bedrijf
gehouden. Reserves, zooals er vaak op balansen voor-
komen, niet gevormd uit de winst, maar om te dienen
als tegcnpost voor op de andere zijde van de balans te
hoog opgevoerde baten of om bepaalde lasten tot uit-
drukking te brengen, zooals de zgn. wetenschai)pelijke
reserve bij levensverzekering-nuuitschappijcn, zijn geen
reserves in den hier bedoelden zin.

Jn het belang van derden (i. h. b. van de schuldeischers)
is bij de wet van
25 .luni 1020, Stbl. no. :J0.\'3, ten aanzien
van bepaalde vennootschappen voorgeschreven, dat het
bestuur, binnen acht dagen na de vaststelling van de
balans cn dc winst- cn verliesrekening, volledige afschrif-
ten dier stukken en van de t{)elichting, ter inzage v«)or
een ieder, moet nederleggen ten kantore van het handels-
register. Deze vennootschappen zijn die, welke
volgens
hare statuten, tot een bedrag vjuï meer dan / 50.000,
aaiuleelen aan toonder kunnen uitgeven dan wel aan-
deelen aan \'tooiuler of certificaten aan toonder van aan-
deelen op naam tot xnodanig bedrag in omloop hebben, -—

-ocr page 140-

121

welke sehuldbrieven aan toonder of eertifieaten aan toonder
van door haar uitgegeven sehuldbrieven op naam uitstaande
liebben, — welker aandeelen of sehuldbrieven of eertifiea-
ten daarvan zijn opgenomen in de prijseourant van een
bij Kon. Besl. aan te wijzen beurs — welker bedrijf
bestaat of mede bestaat in het opnemen van gelden van
derden of in het sluiten van verzekeringen (art. 42c K.).

De balans dezer vennootsehappen moet de afzonderlijke
posten bevatten, welke worden opgesomd in een aan art.
42 K. bij de aangehaalde wet toegevoegd derde lid.

De duur der vennootsehap behoeft niet te worden vast-
gesteld ; zij wordt aangegaan voor onbepaalden tijd, tenzij
in de statuten een bepaalde tijd is genoemd (art.
Ii7a K.).

Eehter kan het Openbaar Ministerie de ontbinding vonle-
ren, wanneer de vennootsehap werkzaam is in strijd met
de goede zeden of de openbare orde. De reehter bepaalt
in zijn vonnis het tijdstip, waarop de ontbinding gerekend
wordt een aanvang te hebben genomen. Aanspraken, door
derden te goeder trouw verkregen vóór de openbaarnniking
der ontbinding, worden noehtans geëerbiedigd. Een eunit«>r
vereffent de zaken der vennootschap overeenkomstig de
bepalingen der Faillissementswet, onder toezieht van een
rechter-commissaris (art.
i)7b K.).

De aandeelhouders kunnen altijd tot ontbinding der
vennootschaj) besluiten (art. .IS K.). De ontbinding werkt
eehter niet tegenover derden, die te goeder trouw ver-
klaren, dat die hun onbekend was, zoolang het besluit
tot ontbinding niet is openbaar gemaakt (art. \'iüb K.).

De vereffening geschiedt door de bestuurders, tenzij

I) Hij Kon. Hcil. van 3 Aujj. 1929, Slhl. 40S, i* de effcclcnbeur» van »Ic
Vereeniging voor den KlTecleniiandel tc Amiterdam aangcweicn al» lieur»,
bedoeld in art. 4a<- K.

-ocr page 141-

122

bij de statuten of door de algemeene vergadering ver-
effenaars zijn aangewezen of benoemd (art.
55d K.). Het
spreekt vanzelf, dat onder de aandeelhouders alleen mag
worden verdeeld, wat nä betaling van alle sehulden van
het vermogen overblijft.

Het plan van uitkeering, houdende de grondslagen der
verdeeling, moet ter kennisneming voor een ieder worden
neergelegd ten kantore zoowel van het handelsregister
als van de vennootschap. Ieder belanghebbende kan tegen
de uitkeering of de wijze van verdeeling in verzet komen
bij de rechtbank, welke kan bepalen, dat de uitkeering
niet of tot een verminderd bedrag, of naar andere door
haar vast te stellen grondslagen zal gesehieden (artt.
66a—5G/i K.).

Enkele opmerkingen omtrent de naamlooze vennoot-
schap mogen hier nog een plaats vinden.

Het gebruik, dat men van deze vennootschap maakt,
is sedert dc invoering onzer wetboeken buitengewoon
toegenomen.

Eertijds was de vennootschap onder eene firma dc
gewone vorm van samenwerking voor het drijven van
zaken door weinige, in elk geval door een beperkt aan-
tal, personen, terwijl daarnaast dc naamlooze vennoot-
schap diende voor groote ondernemingen, die dc finan-
eieelc krachten van enkele personen te boven gingen,
cn waarvoor dus dc vercischtc kapitalen door bijdragen
van velen moesten worden bijeengebracht. De naamlooze
vennootschap was dc bedrijfsvorm van het groot-kapitiwil.

Naast dc mogelijkheid van tle deelneming van velen
heeft dc nanmlooze vennootschap nog andere voordeden
boven dc vennootschap otuler eene firma. Bij deze stelt

-ocr page 142-

123

ieder vennoot steeds zijn geheele vermogen in de waag-
sehaal; hij kan dit verliezen niet alleen door zijne eigen
handelingen maar ook door de handelingen zijner mede-
vennooten, voor welke hij evenzeer aansprakelijk is. Boven-
dien is het voortbestaan van een vennootsehap onder
eene firma niet verzekerd in geval van het uittreden of
overlijden van een der vennooten. Dientengevolge kan
op een ongelegen tijdstip een onmisbaar kapitaal aan de
vennootschap worden onttrokken (zie hierboven bl. 101).
Dc naamloozc vennootsehap heeft die bezwaren niet.
De vennooten wagen slechts het bedrag van Inm aandeel
in het vcnnootscluippelijk kapitaal, tot meer dan de
storting daarvan in dc gemeenc kas zijn zij niet gehouden.
Het lidnuuitschap is vatbaar voor overdracht onder
levenden cn bij doode; in verband daarmede is, bij uit-
treding of na overlijden van een vennoot, opvordering van
het aandeel in het vermogen uitgesloten; uittreding
gcschicdt <loor overdracht van het aandeel, door over-
lijden gaat het aandeel over op dc erfgenamen.

• Deze voordcelen van dc naamloozc vennootschap
worden steeds nu-er op prijs gesteld. Dit verklaart, <lat
«leze vennootschap in toencnuMulc nuUc gebruikt wonlt
ook «loor weinige personen cn voor bedrijven njct geringe
kapitaal-behoefte. Dergelijke naandooze vcnootschap-
pen treden in het verkeer niet anclcrs op (hm vennoot-
schappen onder lirnuu De weinige aaiuleelhouders be-
hccrcn te zamen, dc overdraagbaarheid der aaiuleelen is
in den regel zeer beperkt, op het publick wordt geen
beroep gedaan noch om aandeden, noch om schuld-
l)ricvcn tc nemen. Men spreekt dan van
besloten familie-
vennootschappen,
in tegenstelling tot dc open vennoot-
schappen, die openstaan voor het publiek.

-ocr page 143-

124

Vaak is de naamlooze vennootsehap zelfs niet meer
eene vereeniging.

Wel zijn twee personen noodig voor dc oprichting van
de vennootschap, maar voor haar voortbestaan is één
persoon voldoende. Feitelijk kan dus één persoon eene
naamloozc vennootschap wezen of liever de schijn van
een naamloozc vennootsehap. De vennootschap is dan
niet anders dan dc vorm, waaronder één persoon zijn zaak
•drijft onder beperking van zijne aansprakelijkheid voor
zijne bedrijfshandelingen tot het deel van zijn vermogen,
dat hij tot het drijven van zijn zaak afzondert. Met tal van
naamlooze vennootschappen is dit tegenwoordig het geval.

Hierboven op bl. 94 hebben wij nog melding genuxakt
van dc
coöperatieve vereeniging, welke is geregeld bij de
wet van 28 Mei 1925, Stbl. nr. 204,

Onder coöperatie, dat eigenlijk samenwerking beteekenl,
wordt meer in het bijzonder verstaan het voor gemeen-
schappelijke rekening voorzien in of behartigen van stof-
felijke belangen der samenwerkenden. J)eze belangen
kunnen van den meest verschillenden aard zijn ; zij kunnen
betreffen : de verwerking van landbouwproducten (coöpe-
ratieve zuivel-, aardappelmeel-, strookarton-, beetwortel-
suikerfabrieken), den verkoop van nijvcrheids-prodneten
(coöperatieve verkoopsvereenigingen), dc vervaardiging en
den inkoop van grondstoffen en van verbruiksartikelen (eoöp.
fabrieken en winkels, coöp. inkoop-, aankoop- of verbrtiiks-
vcreenigingen), de voorziening in credictbehoeftcn (coöp.
spaar-, voorschot-, credictvercenigingen), de beschikking
over woongelegenheid (eoöp. bouwvereenigingen), enz.

In eene coöperatieve vereeniging worden deze belangen
behartigd door dc leden voor de leden ; de vereeniging

-ocr page 144-

125

verwerkt of verkoopt de producten (zuivel, aardappelen,
beetwortels, voorwerpen van anibachts-nijvcrheid), ge-
teeld of vervaardigd door de leden ; vervaardigt of koopt
grondstoffen of verbruiksartikclcn (meel, zeep, koloniale
waren, meststoffen, veevoeder, zaden) ten behoeve van
de leden; bewaart dc spaarpenningen van de leden; geeft
aan de leden voorschotten of eredieten; bouwt woningen
ten behoeve van de leden.

Toen samenwerking voor deze doeleinden in gebruik
kwam, koos men daarvoor den vorm van de naamlooze
vennootschap of dien van het zedelijk lichaam van het
Burgerlijk Wetboek. In 1874 weigerde echter de toen-
malige Minister van .Justitie zijne medewerking tot het
verlecnen, overeenkomstig de wet van 1H55 op het recht
van verceniging cn vergadering, van de koninklijke goed-
keuring op de statuten van eene eo(iperaticve verceniging,
omdat een zedelijk lichaam in den zin van het Burgerlijk
Wetboek zich niet coöperatie ten doel zou mogen stellen.

De coöperatieve beweging geraakte diuirdoor in een
moeilijken toestand. Hare voorstanders drongen aan op
cene afzonderlijke wettelijke regeling. Deze kwam in 187«
tot stand. In 11)25 is zij door de bestaande wet vervangen.

Onder Coöperatieve vereenigingen verstaat ile wet ver-
eenigingen, waarbij de in- en uittreding van leden is toe-
gelaten en die bevordering van dc stoffelijke belangen der
leden ten doel hebben. Evenwel verliest de verceniging haar
karakter niet, indien de statuten haar veroorloven haren
werkkring tot dertien uit te strekken, noch indien zij naast
stoffelijke t)t)k andere belangen behartigt (art. 1 C. W.).

Evenals de naamlooze vennootschap is dc coöperatieve
verceniging altijd kt)opnuui in den zin van het NVetboek
Van Koophaiulel (nrt. 2 C.W.).

-ocr page 145-

177

In haren naam moet het woord coöperatief voorkomen,
het doel der vereeniging worden aangewezen en boven-
dien door de letters W. A. (wettelijke aansprakelijkheid),
G. A. (gewijzigde aansprakelijkheid) en U. A. (uitgesloten
aansprakelijkheid) worden aangeduid, hoe de aansprake-
lijkheid van de leden voor de verbintenissen der ver-
eeniging is geregeld (art. 3 C.W.).

Volgens de wet zijn, in geval van vereffening der ver-
eeniging, als hare bezittingen ontoereikend zijn om hare
verbintenissen te voldoen, zij die bij hare ontbinding
leden waren of minder dan een jaar tevoren hebben op-
gehouden leden te zijn, voor gelijke deelen tot aanzuive-
ring van het tekort verplieht, met dien verstande dat
de aandeelen van hen die in gebreke blijven, mede voor
gelijke deelen voor rekening komen van dc overige leden
(art. 17 C.W.).

Van deze regeling kan in de statuten worden afgeweken.
De aansprakelijkheid voor het tekort kan worden op-
gelegd yoor ongelijke deelen, in verband bijv. met ongelijke
verdeeling der voordeden, of worden gelegd niet op alle
leden, bijv. alleen op dc leden die goederen hebben af-
genomen ; zij,kan worden beperkt tot een bepaald bedrag
of geheel worden uitgesloten ; zij kan ook worden uit-
gebreid bijv. tot een hoofdelijke aansprakelijkheid of tot
aansprakelijkheid voor elk tekort waarvan blijkt bij de
vaststelling van de jaarlijksehe balans (omslag van het
nadeelig saldo der jaarrekening); terwijl ook bepaald kan
worden, dat de leden tegenover de sehuldeisehers
recht-
streeks aansprakelijk zijn, hetzij hoofdelijk naast het/Mj aN
borg voor de vereeniging (art. 18 C.W.).

Dc opriditing der C. V. vereischt eene notarieele akte,
welke voldoet aan de bepalingen van artt. 5 en O der wet en

-ocr page 146-

127

in de Staatseourant moet worden openbaar gemaakt (art. 7
C.W.). Bovendien moet dc zaak der vereeniging in het
handelsregister worden ingeschreven, art. 9 Hrw.

Ten aanzien van de regeling der geldmiddelen laat dc
wet algeheele vrijheid. Zij kunnen worden gevonden uit
inleggelden of uit jaarlijkschc bijdragen of door dc bijcen-
brenging van ccn kapitaal, waarin dc leden ccn of meer
aandeelen moeten nemen.

Het lidmaatschap is persoonlijk, tenzij dc statuten
anders bepalen (art. 9 C.W.). Zoo kan bepaald worden,
dat het bij doode overgaat en onder levenden kan worden
overgedragen.

Uitvoerig regelt dc wet dc aanvrage van en dc toe-
lating tot het lidnuuitschap, alsmede dc opzegging van
cn dc ontzetting uit het lidmaatschap (artt. 10—10 C.W.).

Dc intreding cn dc uittreding der leden kunnen aan
voorwoarden worden gebonden, doch niet worden uit-
gesloten. Als het lidmaatsclui]) niet pcrsooidijk is, kan
worden bepaald dat dc uittreding alleen in den vorm
van overdracht van het lidnuuitsch|^p is toegelaten.

Het tiittredendc lid heeft geen aanspraak op teruggave
van betaalde jaarlijkschc bijdragen, gestorte inleggelden
of stortingen op aandeden, doch dc statuten ktumcn
daaromtrent cenc andere regeling treffen.

Dc hoogste nuicht in dc C\'. V. is dc algemeene ver-
gadering der leden, welke volgens dc wet geroepen is
tot het nemen van versehillende besluiten, zooals omtrent
wijziging van <lc statuten, ontslag van leden van het be-
stuur cn van commissarissen, goedkeuring van dc rekening
cn verantwoording, ontbinding der vereeniging.

Echter kunnen dc statuten, tenzij dc vereeniging minder
dan 200 leden telt, dc ulgcmccnc vergadering vervangen

-ocr page 147-

128

door een door de leden gekozen raad van ten minste
twintig leden.

Tot de algemeene vergadering hebben alle leden toe-
gang ; ieder lid brengt, zoo de statuten niet anders be-
palen, écu stem uit (art. 21 C.W.).

Het bestuur bestaat uit vijf leden, doch ook dit kan
anders worden geregeld. Nevens het bestuur kunnen cr
krachtens dc statuten commissarissen zijn (art. 20 C.W.).
Voorts kent de wet een door dc algemeene vergadering
telken jare te benoemen commissie van drie leden tot
onderzoek van dc rekening en verantwoording van het
bestuur (art. 27 C.W.).

Het bestuur vertegenwoordigt de vereeniging in en
buiten rechte (art. 29 C.W.). Het doet binnen zes maanden
na afloop van ieder boekjaar in eene algemeene vergade-
ring rekening cn verantwoording over zijn in dat boek-
jaar gevoerd beheer. Na goedkeuring wordt deze rekening
en verantwoording neergelegd ten kantore van het han-
delsregister, waar de zaak der vereeniging is ingeschreven
(art. ao C.W.). ^

Bestuurders cn commissarissen zijn tegenover de ver-
eeniging aansprakelijk wegens tekortkoming bij dc ver-
vulling der hun opgedragen taak. Te dien aanzien worden
nadere regels gegeven in artt. 31—33 der wet.

De vereeniging wordt ontbonden : 1°. door het ver-
strijken van den tijd, voor welken zij is aangegaan;
2°. door besluit der algemeene vergadering; 3°. door
hare insolventie, nadat zij in staat van faillisscnu-nt is
verklaard (art. Jfl C.W.). Dc vereffening geschiedt door
het bestuur^ tenzij de statuten aiulcrs bepalen, of in geval
van faillissement door den curator (artt. ».l en 30 C.W.)-

-ocr page 148-

129

HOOFDSTUK vni.

De wissel en ander handelspapier.

Onder handelspapieren heeft men naar Xederlandsch
reeht te verstaan de in het Wetl;oek van Koophandel
behandelde schrifturen, welke dienen om dc beschik-
king over cn dc inning van door derden tc betalen geld-
sommen gemakkelijk te maken. Het gebruik daarvan
is ïiiet beperkt tot het handelsverkeer noch tot kooplieden ;
het gehcclc verkeer cn ook nict-kooplieden bedienen zich
van deze papieren.

Handelspapieren zijn in den rcgclverhandelbare papieren,
d.w.z. papieren aan order of aan toonder (zie hierboven
bl.
52 vlg.). De vorm is verschillend : hij is óf die van een
schuldbekentenis of schuldbrief (betalings-bcloftc), zooals
bij het
orderbiljet {acceptatie of promesse aan order) en de
promesse aan toonder, óf die van een aanwijzing (betalings-
opdracht of nnuulaat), zooals bij den tüi.wc/(brief), óf die
van een
kxoijtbrief {kxcitautie), zooals bij het kassiersbriefje.

De selmldbekcntenis of i)romessc, aan order of aan
toonder, vergemakkelijkt door hare verhandelbaarheid
als gevolg van de aan-order- of aan-toonder-stclling de
beschikking over «Ic djuirin vermelde schuldverplichting.
De seluildeischer heeft daardoor de gelegenheid ook nict-
opeischbarc vorderingen te gelde te maken. Dit verklaart,
dat dc promesse den seluildcnaar in staat stelt credict
te verkrijgen.

Men heeft bijv. geld te vorderen over drie maanden,
waarvoor de schuldenaar een
promesse heeft afgegeven.
Staat dc schuldenaar bekend als een solide persoon, aN
iemand die zijne verplichtingen nakonit, dan zal men

MoLKNanAAFF, Inleiding. ®

-ocr page 149-

130

gemakkelijk iemand vinden, die bereid is de promesse over
te nemen onder aftrek van rentevergoeding voor den tijd,
die er nog moet verloopen tot den vervaldag. Men noemt
dit in
disconto geven en nemen. Daardoor kan ook de sehul-
denaar, als hij bereid is een promesse te teekenen, ge-
makkelijker een geldschieter vinden, dan wanneer hij een
schuldbekentenis op naam zou geven.

De functie van den wissel was oorspronkelijk uitbe-
talingen op een andere plaats te bewerkstelligen. Wie
op een andere plaats geld noodig had, ging naar een geld-
wisselaar of bankier, die hem tegen betaling een schrifte-
lijke aanwijzing (opdracht) verstrekte op een correspon-
dent of vertegenwoordiger in die plaats om aldaar het
gewensehte bedrag uit te betalen. Dergelijke opdrachten
tot betaling
Averden ook gebruikt om vorderingen in andere
plaatsen door tussehenkomst van een derde, die tot ont-
vangst van de betaling werd aangewezen, te innen. Boven-
dien kan de wissel op dezelfde wijze als de promesse als
middel\'tot verkrijging van erediet dienst
doen, als degene
die daarin tot de betaling is aangewezen, heeft verklaard
dc betaling te zullen doen (den wissel heeft geaceepteerd).
Zelfs zonder die verklaring kan de wissel tot grondslag
strekken van erediet, omdat het afgeven vati een wissel
met zieh brengt, dat men instaat voor de betaling. Wie een
wissel aan een derde geeft, wordt geacht aan dezen de
betaling, door dcngene dien hij daartoe aanwijst, toe te
zeggen.

Evenals de wissel is het kassierspapier een middel oni
door derden betalingen te doen. Hij de bespreking dezer
papieren dit nader blijken.

Men kan vaak hooren zeggen, dat het reeht der handels-
papieren ingewikkeld en moeilijk is. Er is geen reden voor

-ocr page 150-

131

deze uitspraak. Men heeft sleehts in het oog te houden,
dat de handelspapieren zijn
verhandelbare jjapieren cn
dat daarvoor het beginsel geldt, dat derden verkrijgers
te goeder trouw mogen afgaan op den inhoud van het
papier en dat dus tegen- hen geen beroep kan worden
gedaan op omstandigheden of afspraken, die nevens
dien inhoud dc betrekking tusschen een vroegeren houder
cn den schuldenaar mochten bepalen (art. 118« K.). Wij
wezen daarop reeds hierboven bl. 53. Ingewikkeld is het
onderwerp alleen voor hem, die dc gewone beginselen van
verbintenissenrecht op dc verhandelbare papieren niet
van toepassing acht, nuuir deze beschouwt als ccn soort
z.g.n.
jormcelc of abstracte verbintenissen, waarvoor andere
in de wet niet omschreven beginselen zouden gelden. Tot
deze opvatting geven echter de bepalingen betreffende
deze i)apiercn voor ons recht geen aaideiding.

Van dc handels|>j>picrcn heeft dc wissel steeds het
meest dc aandacht van dc wetgevers gehad. Wij zullen
ons daaron» in dc eerste plaats met dit |)apier bezig-
houden.

Dc wissel behoort tot dc schriftelijke aanwijzingen of
betalingsoptlrachtcn. Alleen die schriftelijke aanwijzingen
of betalingsopdrachten, waarvan dc inhoud beantwoordt
aan <lc omschrijving van art. 100 K., zooals het is ge-
Nvijzigjl bij dc wet van 5 Juni 1025, Stbl. nr. 221, zijn
naar onze wet wissels. Dit artikel verlangt, dat het ge-
schrift vernu\'ldt : dc plaats van trekking; — dc dag-
tcckcning (jaar, nuuind cn dag van trekking); — den
persoon aan wien dc aanwijzing of opdracht (dc wet
spreekt van
Imt) om tc betalen wordt gedaan (den be-
trokkene)
; — dc uitilrukking van dc tc betalen geldsom ;
— <lc plaats, waar dc betaling moet worden gedaan ;

-ocr page 151-

132

— den tijd der betaling; — den persoon aan wien of
aan wiens order moet worden betaald (den
nemer); —
en de onderteekening door den uitgever (den trekker).
Het is niet noodig, dat het geschrift als wissel wordt aan-
geduid, en onverschillig welke naam (wissel, traite, assig-
natie, aanwijzing, cheque, enz.) eraan mocht zijn gegeven ;
daarentegen is een schriftelijke betalingsopdracht, waar-
van de inhoud niet voldoet aan de wettelijke omsehrij-
\' ving, niet een wissel in den zin der wet, ook al is het
stuk wel als zoodanig aangeduid.

Vóór dc wet van 1925 moest een wissel betaalbaar
zijn elders, dan ter plaatse van trekking. Thans kan hij
ook betaalbaar worden gesteld op de plaats van trek-
king zelve.

Ook dc aanwijzing tot betaling aan den nemer zonder
meer, welke niet door endossement kan worden over-
gedragen cn dus niet verhandelbaar is, is ccn wissel in
den zin der wet
(rekta-wissel). Hit staat in verband nu-t
de gcscluedcnis van den wissel, die oorspronkelijk een
aanwijzing was tot betaling aan een bepaalden persoon,
hetzij den nemer, hetzij een nevens den nemer genoemden
persoon. Eerst in lateren tijd kwam betaalbaarstelling
aan de
order van den nemer in gebruik, werd de aan-
ordcr-stelling opgevat als een vervangbaarstelling van den
nemer en ontstond in verband (hiarmedc de gewoonte den
wissel meer dan eenmaal op eenvoudige wijze met een
endossement over te dragen. Toen dc wissel aldus ccn
verhandelbaar papier was geworden, kon hij voor handel
cn Verkeer dc bctcekenis verkrijgen, welke hij thans hCeft.
Vandaar dat de nieuwste wisselwetten bepalen, dat óók
de wissel, die niet betaalbaar is gesteld aan de order van
den nemer maar aan den nemer zelf, met een endossement

-ocr page 152-

133

kan Morden overgedragen. Zij besehouwen den wissel
als een aanwijzing, die
uit haren aard verhandelbaar is.

Een opdraeht tot betaling aan toonder is daarentegen
naar ons reeht geen wissel. Sommige Avisselwetten, zooals
de Engelsehe, nemen ten-deze een ander standpunt in.

De opdraeht moet betreffen de betaling van een geld-
som ; opdraehten tot betaling (aflevering) van waren
zijn niet wissels in den zin der wet.

De trekker kan den wissel aan den nemer geven onder
bezwarenden titel (zooals koop en verkoop) of zonder
tegenwaarde te bedingen (bijv. wanneer hij den wissel
geeft om voor hem het bedrag te innen). Uit den wissel
behoeft hiervan niet door erkenning van genoten waarde
of op andere wijze tc blijken De wet gaat uit van
het meest voorkomende geval; zij veronderstelt dat dc
wissel onder bezwarenden titel wordt afgegeven. Wie het
tegendeel beweert, heeft dit te bewijzen.

Wat den tijd van betaling betreft, onderseheidt men
Avissels
op tijd, welke betaalbaar zijn op een bepaalden
dag (»f op een of meer dagen of maanden n«V den dag van
trekking; wissels
op of na zicht, welke betaalbaar zijn op
vertoon ; wissels
op eenigen tijd na zicht, Avelke betaall)aar
zijn eenigen tijd nadat ze aan den betrokkene zijn ver-
toond, en wissels
betaalbaar op een jaarmarkt (artt. 1 M)—
1.^3 K.).

•Vrt. 100 K. vernjcldt, zooals wij opmerkten, den gew<inen
inhoud van den wissel. Daarnevens noemt art.-101 als
bijzondere wissclvornien :
a. den wissel aan de order van
den trekker (den wissel aan
eigen order). Hij dezen wissel

•O Ari. loo vcfUnRde »iVir <le wijiiRini; bij Je wet van 19J5 in Jen
*i»icl ile erkenninR van Rcnoien waarde of van waarde in rekening (»gn.

-ocr page 153-

134

is geen nemer ; de trekker brengt hem in omloop door
hem, voorzien van een endossement, over te dragen aan
€en derde, die er houder van wordt;
r b. den wissel getrokken op zekeren persoon en betaal-
baar aan de woonplaats van een derde (den
gcdomicilicerdcn
wissel). Domieilieering is betaalbaarstelling van den wissel
bij een ander dan den betrokkene, hetzij in diens woonplaats
hetzij elders (bijv. bij den bankier van den betrokkene);

c. den wissel voor rekening van een derde. De mededeeling
van de trekking voor een derde is gerieht tot den betrok-
kene ; zij brengt in het algemeen geen wijziging in de ver-
houding van den trekker tot den nemer en tot latere
wisselhouders.

Indien niet anders is bedongen moet de trekker den
wissel leveren in drie exemplaren: prinni, seeunda en
tertia (art. lOi K., gew. bij de wet van 2 .ïuli 1928, Stbl.
217). De exemplaren, waarin is vermeld hoeveel exem-
plaren in het geheel zijn afgegeven, gelden alle voor (-én
en één voor alle. Dit wil zeggen, dat op alle exemplaren
sleehts éénmaal betaling van het bedrag des wissels kan
worden gevraagd, en dat, als één exemplaar is betaald,
alle exemplaren zijn voldaan.

Van meer wisselexenjplaren wordt gebruik gemaakt
bij het trekken van wissels op het buitenland, ten eiiule,
als een exemplaar bij de verzending verloren gaat, nog
over een ander tc kunnen beschikken.

Het is niet ongebruikelijk, hoewel overbodig, op het
eerste exemplaar te zetten : „dc tweede (en derde) on-
betaald zijnde", op het tweede exem|)laar: „de eerste
(en derde) onbetaald zijnde", enz.

De trekker, die den wissel in het verkeer brengt, heeft
er voor te zorgen, dat de betrokkene hem betaalt. Hij

-ocr page 154-

135

staat voor betaling door den betrokkene in en is dan ook
verplieht den betrokkene tot de betaling in staat te stellen.
Daartoe moet hij dezen het noodige
fonds (geldswaarde)
bezorgen (art. lOG K.). Op welke wijze is een zaak tussehen
trekker en betrokkene. Alleen bepaalt de wet (art. 107 K.),
dat de betrokkene geaeht wordt het noodige fonds in
handen te hebben, indien hij aan den trekker een opeiseh-
bare som schuldig is, ten minste gelijkstaande met het
beloop van den wissel. Een credictopening kan dc fonds-
bezorging onnoodig maken. Heeft dc trekker voor fonds
gezorgd, dan is dc betrokkene jegens hem verplicht den
wissel tc accepteeren, op straffe van schadevergoeding
(art. 113 K.). Daartoe is ook dc betrokkene verplicht, die
l)eIooft heeft te accepteeren, hijv. de bankier die den
trekker een accept-crediet heeft verleend (art. lli K.).

Het fon<ls behoort aan den trekker cn hlijft hem be-
hooren, zoolang dc betrokkene den wissel niet heeft ge-
accepteerd. Dc houder van den wissel, zegt dc wet, heeft
in geen geval eenig recht op het fonds (art. 110 K.). Dit is
uitdrukkelijk bepaald, omdat in het vroeger ook hier
gegolden hebbende Kransche recht w«)rdt aangenonuMi,
dat dc trekker, door over den wissel tc beschikken, tevens
beschikt over zijn recht op het fonds. De ncnu»r w»)rdt
naar die opvatting rechthebbende, eigenaar van het
fonds; hij draagt op zijn beurt met den wissel dit recht
op het fonds aan den houder over. Dit nu heeft n>en tc
onzent niet gewild.

Het fonds komt tot het beloop van den wissel aan
den betrokkene, als hij den wissel accepteert (art. 110
lid 3 K.). Niettemin kan de trekker in geval van faillisse-
nicnt van den betrokkene het fonds, nuts dit bestaat
uit wissels, handcis- of ander papier, tcrugvonlercn tegen

-ocr page 155-

zekerheidstelling voor hetgeen van den faillieten boedel
ten gevolge van de aeeeptatie moeht kunnen worden
gevorderd (art. 242 K.).

Op de verhouding van den trekker tot den nemer
en tot latere wisselhouders heeft de fondsbezorging,
waarvan iiit den wissel niet blijkt, in het algemeen geen
invloed. Ook als hij fonds heeft bezorgd, staat de trekker
in voor betaling van den wissel door den betrokkene
\'(art. lOG K.), mits dc houder tijdig de betaling aan den
betrokkene heeft afgevraagd.

Heeft de houder van ccn geaecepteerden wissel te
laat protest van non-betaling gedaan, dan is dc trekker,
die fonds heeft bezorgd, bevrijd (art. 108 K.). Hij mag
den houder verwijzen naar den acceptant, die, zooals
wij zagen, door de acceptatie eigenaar wordt van het
fonds. Het is niet onbillijk, dat de houder, die niet diligent
is geweest, het risiko draagt van de mogelijke insolventie
van den acceptant.

Is de wissel niet geaecei)teerd en protest te laat gedaan,
dan is dc trekker die fonds heeft bezorgd, eveneens bevrijd,
doch moet hij zijne rechten op het fonds aan den houder
afstaan (art. 109 K.). Dit geldt ook, als een na-zieht-wissel
te laat ter acceptatie of een zicht-wissel te laat ter betaling
is aangeboden, in welk geval de houder zijn verhaal op
den trekker verliest, iiulien deze fonds tot betaling heeft
bezorgd (art. 110 lid 1 K.), immers er is ook dan een niet-
geaecepteerde wissel en verzuim van tijdig i)rotest, zoodat
art. 109 K. van toepassing is. Deze afstand van rechten
is noodig, omdat dc houder aan een wissel, die nie6 is
geaccepteerd, geen aanspraak tegen den betrokkene kan
ontleenen, eh de trekker, zoolang acceptatie niet heeft
plaats gehad, eigenaar blijft van het fonds. AVerd dc

-ocr page 156-

137

trekker tegenover clen houder bevrijd en kon hij tevens
zijne reehten op het fonds behouden, dan zou hij onbillijk
worden bevoordeeld.

Wat de positie van den nemer betreft zij opgemerkt, dat
de nemer tot bewijs van het tegendeel geaeht wordt den
wissel onder bezwarenden titel te hebben verkregen, mits-
dien den wissel voor zieh zelf te bezitten en daarover als
eigenaar te kunnen beschikken. Dit geldt ook, wanneer
hij den wissel enkel heeft ontvangen om het bedrag
daarvan bij den betrokkene tc innen, tenzij dit in den
wissel is uitgedrukt
(incasso-xcissel). Indien echter dc
wissel aan dc order van den nemer is getrokken, heeft
deze óók in dit geval de bevoegdheid den eigendom van
den wissel over tc dragen (art. 111 K.).

Overdracht van een wissel aan order geschiedt door
overgave van den wissel, nadat hij van een endossement
is voorzien. Ilct endossement is eene aanwijzing, op de
rugzijde van den wissel of, als daarop dc noodige plaats
ontbreekt, op dc
ollongc (een aan den wissel gehecht ver-
lengstuk), van den persoon, aan wien of aan wiens order
<lc ondertcekenaar (de
nidossatit) verlangt, dat dc betaling
zal geschieden -(art. 13i K.).

Het verschaft den geëndosseerde dc positie van eigeiu>ar
van den wissel (art. 133 K.). Of hij <lit werkelijk wordt,
bangt af van den titel krachtens welken hij den wissel
verkrijgt. Doeh wie nmcht beweren, dat de volledig ge-
ëndosseerde niet is eigenaar van den wissel, nuuir bijv.
pandhouder, bewaarnenjcr of la.sthcbber van den endos-
\'^ant, heeft dit tc bewijzen.

Indien het endossement, hoewel aan order gesteld, slechts
ten doel heeft, dat dc geëndosseerde de betaling van den
wissel zal vorderen, is er ttissehen den endossant cn den

-ocr page 157-

138

geëndosseerde enkel lastgeving, waarin echter de bevoegd-
heid ligt opgesloten, den eigendom des wissclbriefs door
endossement over te dragen. Dit geldt ook, wanneer in
het endossement de bedoeling is uitgedrukt, bijv. door de
woorden „ter ineasseering" (procMra-endosscment) (art.
135 K.).

Het endossement kan in blanko luiden. Het bestaat
dan uit de enkele handtcekening van den endossant op de
\'rugzijde des wissclbriefs. Het heeft dezelfde kraeht als een
endossement op naam, doet evenals dit den eigendom van
den wissel overgaan (art. 134 lid 2 K.). De wissel, voor-
zien van een blanko-endossement, kan verder van hand
tot hand gaan evenals toonderpapier, doch zonder toonder-
papier te worden. Immers het blanko-endossement kan
ieder oogenblik worden aangevuld tot een endossement
op naam, terwijl ook zoodanig endossement er onder kan
worden geplaatst.

Aan het blanko-endossement is het gevaar verbonden,
dat, als. de wissel in verkeerde handen komt, men denke
aan diefstal of verlies, de onreehtnuitige hotider genuikke-
lijk de reehten uit den wissel kan uitoefenen door hem te
diseonteeren of dc betaling tc ontvangen. De vinder of
dief van een wissel, waarop het laatste endossement een
endossement op naam is, moet, om hem tc kunnen over-
dragen of betaling te kunnen ontvangen, overgaan tot
het maken van ccn valschc handtcekening, wat altijd
een gevaarlijke handeling is. Bovendien draagt een
voJscli
endossement den eigendom des wissels niet over, en zijn
alle daarop volgende endossementen zonder kraeht (art.
137 K.).

Eveiuils de trekker staat ieder endossant in voor de
acceptatie en de betaling van den wissel, tenzij hij is

-ocr page 158-

139

nemer van een incasso-wissel of geëndosseerde „ter incas-
scering", dan toch endosseert liij als lasthebber namens
den trekker of den steller van het proeura-cndossement.
Hij kan echter, door de Avoorden „zonder obligo" bij het
endossement te voegen, zijne, aan het endossecren ver-
bonden, aansprakelijkheid iiitslniten.

Niet vatbaar voor endossement zijn de rekta-wisscl en
dc wissel waarvan dc vervaldag is verstreken (art. 139 K.).
Wordt op zoodanige wissels ccn endossement gesteld, dan
geldt dit als akte van overdracht in den zin van het
eerste lid van art. 008 linrg. Wetb. (zie hierboven bl. 5\'J).
. Endossementen behoeven niet tc worden gedagtcekend,
Zijn ze niet getlagtcekend dan worden zij geacht vóór den
vervaldag op den wisselbrief te zijn gesteld, behoudens
tegenbewijs (art. 139 lid 2 K.). Antedateering (vermelding
van een vroegere dagteekening, dan die waarop het cn-
dossenu-nt is onderteekend) is verboden, op straffe van
vergoeding" van kosten, schaden en interessen en on-
verminderd de mogelijke strafvervolging (art. 138 K.).

Van iederen wissel, met uitzondering van wissels op
zicht of betaalbaar acht dagen na de dagteekening, kan
door den houder van den betrokkene de arcr/j/fl/iV worden
afgevraagcl (art. 112 K.). Zij mor/ worden gevraagd van
wissels, getrokken op eenigen tijd na zicht, onulat zij dan
no(»dig is om den aanvang van dien tijd vast te stellen.
Daarom moet in dit geval de acceptatie ook worden gedag-
tcekend. Wordt dit nagelaten, dan kan dc houder protest
laten opnuiken cn wordt de tijd na zicht berekend van
<len dag van het protest of van het ein<le van den termijn,
Waarbinnen de acceptatie nu)ct worden gevraagd (art.
11\') lid 2 cn 3 K.). Die termijn is vastgesteld in art. 110.
Hij is voor wissels uit het buitenland op het Hijk in Europa

■fr\'

-ocr page 159-

liO

of uit het Rijk in Europa op het buitenland getrokken
zes maanden en voor binnenlandsehe wissels drie maan-
den. Laat de houder dezen termijn verstrijken, dan ver-
liest hij zijn verhaal op de endossanten alsmede op den
trekker, indien deze fonds voor de betaling heeft bezorgd
(zie hierboven bl. 13G). Binnen dezelfde termijnen moet
betaling van een ziehtwissel worden gevraagd, op straffe
eveneens van verlies van verhaal op de endossanten en
op den trekker, die fonds voor de betaling heeft bezorgd.

De acceptatie is een verklaring van den betrokkene,
dat hij de in den wissel vervatte opdraeht aanvaardt,
m.a.w. dat hij den wissel op den vervaldag zal betalen.
Hij moet die verklaring doen, uiterlijk binnen vier en
twintig uren, zonder onderscheid van zon- of andere dagen,
mï vertooning van den wissel, door oj) den wissel het woord
„geacceptcerd" of ccn woord van gelijke beteekcnis tc
stellen cn die verklaring te ondertcekenen. Echter geldt
dc enkele haiulteckening van den betrokkene, op dc voor-
zijde van <lcn wisselbrief gesteld, als acceptatie (arlt. 112
cn 115 lid 1 K.).

De acceptatie, cennuud op den wissel gesteld, nuig door
den acceptant niet meer worden doorgehiudd, ook niet
vóór dc teruggave van den wissel (art. 110 lid 2 K.). Zij
verplicht den acceptant den wissel op den vervaldag over-
eenkomstig zijn inhoud aan <lcn houder tc voldoen (artt.
110 lid 1 cn 1 K.).
Qui acceptc, patje. De acceptant is
daartoe gehouden, ook al mocht dc trekker in gebreke
zijn gebleven hem foiuls tc bezorgen. Of hij daartoe ook
verplicht is, als dc handteekening van den trekker blijkt
valsch te zijji, is betwist. Hij is het zeker niet, als dc hou-
der, toen hij den wissel verkreeg, met dc valschheid bekend
was of redelijkerwijze kon wezen.

-ocr page 160-

141

Dc betrokkene moet zorgen, dat hij niet meer dan één
exemplaar van den wissel accepteert, daar hij alle ge-
accepteerde exemplaren moet betalen, indien daarmede
ten vervaldagc verschillende houders te goeder trouw
opkomen (art. 102 K.); dezen mogen niet het nadeel lijden
van het hun onbekende feit, dat nog een ander exemplaar
is geaccepteerd. De acceptant, die dientengevolge den-
zelfden wissel meer dan eenmaal moet betalen, heeft tlit
aan zijn eigen onachtzaamheid te wijten ; intussehen kan
hij zijn verhaal zoeken oj) dcngene, die de versehillende
geaccepteerde exemplaren van den wissel aan versehillen-
de personen heeft geëndosseerd.

Ook tegenover den trekker verplicht de betrokkene
zieh door de acceptatie tot uitvoering van de hem in den
wissel gegeven opdracht tot betaling aan den houder
(art. 140 K.), welke verplichting zieh in "geval vajï niet-
nakoming oplost in schadevergoeding, alsmede, indien
de trekker fonds heeft bezorgd, in venuitwoording van
het fonds (art. 148 K.). Dat <le trekker den wissel aan
eigen order heeft getrokken, nuiakt geen verschil. Ten
onrechte neemt dc Hooge Raad aan, dat de trekker in
«lit geval van den betrokkene rauwelijks betaling vaji «len
wissel kan vorderen en dat dus op <len betrokkene do<»r
<le acceptatie dc last komt te rusten van het bewijs, dat
hij geen fonds heeft ontvangen.

Dc acceptatie nuig niet tinder eene voorwaarde t)f met
eenige bijvoeging worden gedaan. De houder behoeft
met zoodanige acceptatie geen genoegen te nenten. Daaren-
tegen is hij verplieht de acceptatie voor een kleiner bedrag
dan dat waarvoor tle wissel is getrokken als gedeeltelijke
acceptatie te aanvaarden (art. 120 K.).

Weigert de betrokkene te tieeepteeren. dan kan dc

-ocr page 161-

142

houder van die weigering een protest laten opmaken,
d.w.z. door een daartoe aangewezen ambtenaar (deur-
waarder, notaris of griffier van het kantongerecht) de
aanbieding van den wissel en dc weigering bij authentieke
akte doen vaststellen (artt.
175, 182, 183 en 183a K.).
Als protest geldt ook de gedagtcekende en ondertcekende
verklaring, door den betrokkene, met goedvinden van
, den houder, op den wissel gesteld, dat hij de acceptatie
weigert, tenzij dc trekker op den wissel heeft aangctce-
kend, dat hij ccn authentiek protest verlangt (art.
183a
K.). De houder van den wissel moet een afschrift van de
protcstakte doen toekomen, resp. kennis van de ver-
klaring van weigering geven, aan zijn voorman, en deze
op zijn beurt aan den houder die hem voorafging, op
de wijze bij dc wet voorgeschreven (artt.
184, 185 en
185a K.). Men noemt dit de notificatie van het protest
of van de verklaring van weigering.

Op vertoon van den geprotcstcerden wissel zijn <lc
endossanten en de trekker verplicht voor dc betaling op
den vervaldag borg te stellen of wel den wissel in tc trek-
ken, d.w.z. het bedrag van den wissel en de protest kosten
aan den houder te betalen (te
remboursceren, vandaar
rembours, terwijl men van den houder zegt, dat hij verhaal
«)f regres neemt).

Is de wissel voorzien van een noodadres (recomman-
dataire, besoin)
: „dcsUoods bij den heer N", dan moet
dc wissel ook aan dit a<lres worden aangeboden en l)ij
weigering van de acceptatie protest worden
opgcnijiakt.
Het noodadres is een subsidiaire of tweede betrokkene.

Ter voorkoming van het regres kan een derde bij ge-
legenheid van
het protesteeren van den wissel tussehen-
beidc komen {intervenieeren, vandaar inteneniënt en

-ocr page 162-

143

tcisscl-intcrvcntic) met het aanbod den wissel te aeeepteeren
ter eere van den trekker of van een der endossanten (art.
121 K.). Het aanbod mag niet worden geweigerd ; de wet
geeft aan, wie, als meer personen zieh aanbieden, bij
voorkeur tot de
acceptatie Ur eere gereehtigd is. Ook de
houder en dc betrokkene kunnen ter eere accepteeren
(artt. 122—125 K.).

De acceptatie ter eere moet op den wisselbrief gestehl
worden cn in dc akte van protest worden vernield (art.
12(! K.). De acceptant ter eere is tot betaling van den
wissel, met protcstkosten cn interessen, verbonden, indien
dc betrokkene oj) den vervaldag niet betaalt cn daarvan
protest is opgemaakt. Niettemin behoudt dc homlcr
zijn regresrecht uit hoofde van dc non-acceptatie door
den betrokkene (art. 128 K.). De acceptatie ter eere
heeft daarom niet veel beteekcnis.

Dc betaling van den wissel kan worden gewaarborgd,
derhalve het credict van den wissel worden versterkt,
door borgtocht
(aval) (art. 130 K.). Deze wordt gesteld
op den wissel, nuuir kan ook bij een al^zoiidcrlijk geschrift
of bij een brief worden gegeven (art. 131 K.). Aangenomen
Wordt, dat het aval ccn algemeene strekking heeft, tenzij
het wordt beperkt tot dc waarborging van een bcpaahl
persoon, bijv. den acceptant of ccn der endossanten. Dc
avalgevcr is V(»or het geheel verbonden tot betaling van
den wissel op dezelfde wijze als dc trekker cn dc endos-
santen (art. 132 K.).

De betaling van den wissel moet gevraagd cn gegeven
avordcn op den
vrrval(iaf>. Valt deze dag op ccn \'Zondag
"f een daarmede gclijkgcsteldcn dag
(Nieuwjaarsdag,
^le Christelijke tweede Paaseh- cn Pinksterdagen, dc
Hemelvaartsdag, dc beide
Kerstdagen cn dc verjaardag

-ocr page 163-

Ui

des Konings), dan is de wissel betaalbaar op den eerst
A\'olgenden dag, welke niet is een Zondag of een daar-
mede gelijk gestelde dag (art. 15i K. gew. bij art. 1 der
wet van 27 April 190-i, Stbl. nr. 83).

Dc houder behoeft betaling vóór den vervaldag niet
aan te nemen,.art. 159 K., in afwijking van hetgeen in
het algemeen geldt ten opzichte van verbintenissen met
ccn tijdsbepaling ; de regel is, dat dc schuldenaar vóór den
vervaldag kan betalen (art. 1306 B.W.).

De betaling moet gcschicdcn in het geld, in den wissel
uitgedrukt. Indien de wissel is getrokken in vreemd geld,
immers in geld, dat geen wcttclijken koers heeft in het
Koninkrijk, moet de betaling gcschicdcn in Ncderlandseh
geld, volgens den
xcissclkocrs van den vervaltijd cn van
de plaats van betaling, of, zoo daar geen wisselkoers be-
staat, volgens dien van dc naastbijgelegen plaats waar zoo-
danige koers wel bestaat (art. 150 K.). Onder wisselkoers
verstaat men, althans volgens het gebruik te onzent de
som iii Ncderlandseh geld, waarvoor men alhier een wissel
van ccn bepaald bedrag in Iniitenlandsch geld kan koopen
(bijv. op 23 Oct. 1920 noteerde te Amsterdam Londen
/ 11.2U, moest men dus te Amsterdam voor een wissel
van £ 1, betaalbaar tc Londen, / 11.2ii geven). Die koers
hangt af: 1°. van de waardcverlunuling, welke tusschen
de beide geldsoorten bestaat (de zgn. nnmt pariteit); 2®.
van de verhouding tusschen vraag en aanbod van wissels
als de verlangde, welke op haar beurt wordt bepaald door dc

i) In het liuitenUnd ceeft dc wUielkoer» ook wel, bij*, in Enj;eUn«l, hel
bedrag aan *an den wiiwl in vreemd jjeld, dien men »oor een l)epa«lde lom
van het buitenlandwhe geld kan koopen (bijv. alt in loonden Amiterdam
noteert fis.io, wil dit neggen, dat men in Ixinden voor £ X een wi»»el van
f 12,10, lietaalhaar in Amiterdam, kan koo|)cn).

-ocr page 164-

145

kosten, die zouden komen op de verzending van geld
van het eene land naar het andere, immers men zal wissels
niet vragen, als het goedkooper is geld naar het buiten-
land te zenden, en men zal wissels niet aanbieden, als
het voordeeliger is geld uit het buitenland te laten komen ;
3°. van den looptijd des wissels.

De geregelde handel in wissels roept vaste koersen
in het leven, die in hooge nuite bijdragen tot verge-
makkelijking van het geheele handelsverkeer met het
buitenland. Dit wordt zeer belennnerd, wanneer, zooals
gedurende en na den wereldoorlog, ten gevolge van het
verbod van den uitvoer van goud en de overdadige uit-
gifte van papiergeld in de meeste landen, de wisselkoersen
alle vastheid missen, zoodat ze niet aan prijsberekeningen
ten grondslag kunnen worden gelegd.

(Jedeeltelijke betaling moet de houder aannemen (art.
108 K.). Ook dit is een bijzondere bepaling, daar een sehuld-
eiseher in het algemeen betaling van een gedeelte der
sehuld mag weigeren (art. 1120 H.W.). De gedeeltelijke
betaling nu)et op den wissel worden afgeschreven.

De betaling kan worden gevorderd door den regelmatigen
houder, dat wil zeggen door dcngene, die den wissel houdt
in overeenstemming met zijn inhoiid en dc op den wissel
voorkomende endossementen, wiens bezit van den wissel
<lus
formeel in orde is. De betrokkene kan niet verlangen, dat
<le hotider bewijs levert van dc geldigheid der endosse-
menten of van zijn recht op den wissel, m.a.w. dat hij zich
ook
materieel legitimeerc (zie hierboven bl. 57). De betaling
«an den regehnatigen houder is van waarde, ook al mocht
later blijken, dat de hotider geen ri\'cht had, bijv. omdat
■fcn der endossementen valseh is. Kvenwcl bepaalt art.

^ K., dat hij, die een wisselbrief op den vervaltijd be-

molknoraait, InlcitlinR. \'o

-ocr page 165-

146

taalt, vermoed wordt deugdelijk te zijn gekweten, tenzij
tegen de betaling verzet is gedaan. Men heeft hierbij tc
denken aan een verbod van betaling bij deurwaarders-
exploot door den eigenaar van den wissel, aan wien deze
afhandig is gemaakt. Dc betrokkene moet dus dc betaling
weigeren, niet alleen wanneer hij kan aantoonen, dat dc
houder geen recht heeft (zie hierboven bl. 56), maar ook
als zoodanig verzet is gedaan.

Is verzet niet gedaan, dan wordt, zooals gezegd, dc
betrokkene, wanneer hij op den vervaldag heeft betaald,
vermoed deugdelijk te zijn gekweten. Op dengene die
hem daarna nogmaals aanspreekt, rust derhalve het
bewijs, dat hij bij dc betaling niet tc goeder trouw was.
Betaalt dc betrokkene daarentegen vóór den vervaltijd,
dan is hij verantwoordelijk voor de geldighei<l der betaling
(art. 158 K.). In dit geval moet hij zieh vergewissen,
dat hij inderdaad aan den rechthebbende, den rechtmatigen
houder, betaalt. Derhalve dient hij van den houder nuiteri-
eele Ibgitimatie tc verlangen.

De betrokkene i>ehoeft alleen te betalen tegen tiit-
Icvering vnn den wissel, door den houder gekwiteerd
(art. 107 K.). Hleef de wissel in omloop, «lan zou de be-
trokkene wederom moeten betalen, waimeer de wissel
hem opnieuw ter betaling werd aangeboden door een
rcgelmatigen houder, cn hij niet zou kunnen bewijzen,
dat deze den wissel had verkregen, terwijl hij wist of
redelijkerwijze moest weten, dat de betaling reeds had
plaats gehad. Echter kan hij, die een wisselbrief, waarvan
hij houder was, vennist, de betaling daarvan vorderen,
als hij b(;wijs levert van zijn recht cn tevens, onder het
stellen van cene zekerheid voor den tijd van dertig jaren
(den längsten verjaringstermijn), zieh verbindt den aecep-

-ocr page 166-

147

tant tc vrijwaren tegen alle namaning (art. 163 K.).
. De betaling van den wissel moet worden gevraagd
ter woonplaats van den betrokkene (aan diens huis of
kantoor), of, indien dc wissel is gedomicilieerd, aan het
aangewezen domicilie (art. 180 K.). De wisselschuld is
ccn haalschuld (zie hierboven bl. 55).

Van de nict-betaling moet dc houder protest doen
opmaken ; als dc wissel geen vervaldag heeft, omdat hij
op zicht is getrokken, dadelijk na dc weigering van be-
taling, als hij wel ccn vervaldag heeft, op den eersten of
den tweeden dag daarna, op welken dag dan nog kan
worden betaald. Verdere
uUstcUlagcn {respijtdagen) kent
dc wet niet.

Zondagen cn daarmede gelijkgestelde dagen (zie hier-
boven bl. 143) worden niet medegcrekend, d.w.z. dat
<lczc dagen worden overgeslagen bij dc berekening, wan-
neer het protest moet geschieden (art. 170 K., gew. bij
dc wet van \'2 .7uli 1028, Stbl. nr. 217). Is bijv. dc ver-
valdag 23 December cn deze dag ccn Zondag, dan is
Maandag 24 December dc betaaldag cn zijn Donderdag
en Vrijdag 27 cn 28 Deceniber dc protcstdagen ; is dc
vervaldag 24 December en deze dag ccn Zondag, dan is
Woensdag 27 December dc betaaldag cn zijn Donderdag
en Vrijdag 28 cn 20 December dc protcstdagen ; is dc
Vervaldag 24 Dccend)er cn deze dag geen Zondag, dan
i\'ijn 27 cn 28 Dcccnjbcr of, als ccn dezer dagen een Zondag
is, 28 cn 20 Dccenjber, resp. 27 cn 20 Deccnd)cr, dc protcst-
\'higcn.

Het protest van non-hctaling gcschictlt op dezelfde wijze
«Is het j)rotcst van non-acccptatic cn het kan op dezelfde
^^\'ijze als dit protest worden vervangen door ccn vcrkla-
van weigering van betaling, terwijl ook op dezelfde

-ocr page 167-

118

wijze, als na weigering van aeeeptatie, notificatie van het
protest van non-betaling of van de verklaring van wei-
gering van betaling, moet worden gedaan (zie hierboven
bl. 112).

Het protest van non-betaling heeft voor den houder
groot belang, omdat zijn reeht van verhaal tegen de endos-
santen en ook tegen den trekker daarvan afhankelijk is.

De houder is van de verplichting, van non-betaling
protest te doen opmaken, ontslagen, als de trekker den
wissel heeft voorzien van de woorden „zonder kosten",
„z.k." of „zonder protest". Deze woorden geven te kennen,
dat de trekker verlangt, dat er op den wissel geen kosten
zullen komen. Maakt de houder toch protest van non-
acceptatic of van non-betaling op, dan zijn dc kosten
voor zijne rekening. Maar dc endossanten en dc trekker
zijn tot rembours (zie hierboven bl. 112) verplicht, ook
zonder dat protest is opgemaakt, tenzij zij bewijzen,
dat dc houder dc betaling niet tijdig van den betrokkene
heeft afgevraagd. Wordt eehter het beding „zonder kosten"
door een endossant op den wissel gesteld, dan is het niet
bindend voor den houder, d.w.z. deze is bevoegd en tegen-
over andere wisselschuldenaren dan den steller der bij-
voeging zelfs verplieht het beding niet op tc volgen,
(art. 185ft K.).

Hinnenlandsehc wissels, welke dienen ter inning van
eene vordering, worden nagenoeg altijd getrokken „zonder
kosten" ; ook met zeer vele buitenlandschc wissels van
die strekking is dit het geval.

De wissels „zonder kosten" plegen ook niet ter accep-
tatie te ^\'ordcn aangeboden.

Nadat tegen den betrokkene protest van non-betaling
is opgemaakt, is de houder verplicht de
betaling van den

-ocr page 168-

149

wissel af te vragen aan den aeeeptant ter eere cn (of) het
noodadres, indien die er zijn. Tegen ieder van hen moet
bij weigering van betaling protest van non-betaling
worden opgemaakt (art. 181 K.).

In geval van niet-bctaling van den wissel kan de houder
den acceptant cn den avalgevcr voor den acceptant in
rechte tot betaling aanspreken. Protest is hiervoor niet
noodig, maar, indien protest is opgemaakt, kan de houder
ook de kosten daarvan vorderen (artt. 119, 144, 180 cn
201 K.). Na tijdig protest tegen den betrokkene heeft
de houder hetzelfde vorderingsrecht tegen den acecplant
ter ccrc cn tegen het noodadres, dat geaccepteerd heeft.

Bovendien heeft de houder een regresvordering tegen
(Ic endossanten, den trekker cn -den avalgcver voor een
Van dezen (artt. 180 en 132 K.). Het regres bestaat uit
Vergoeding voor dc nict-betaling, <l.w.z. uit betaling van
tic hoofdsom, de protestkosten, interessen cn alle andere
kosten.

Dc endossanten behoeven deze vergoeding niet tc geven,
"Is de houder den wissel niet of te laat van non-betaling
heeft doen protesteeren (art. 201 K.). Ue trekker is daar-
van alleen bevrijd, indien hij gezorgd heeft, dat de be-
trokkene o|) den vervaldag het noodigc fonds tot betaling
handen had, evenwel behoudens afstand van zijne
rechten op dit fonds, indien dc wissel niet is geaccepteerd,
/ie hierboven bl. 130.

Van den trekker en van den acecpUint, kan de ver-
ftoeding resp. dc betaling van den wissel, indien hij is
V\'ervallen cn, voor zooveel noodig, geprotesteerd, ook
vvorden gevorderd door dengene (Jie van den wissel hoiuler
v^\'Hs cn hem vermist, doch alleen tegen eene, voor den
tijd van <Iertig jaren, te stellen zekerheid (art. 203 K.).

-ocr page 169-

150

De wisselseliulclenaren : acceptant, acceptant ter ecre,
endossanten, trekker en avalgevers zijn ieder voor het
geheel verbonden (artt. 146, 147, 186 lid 1 en 1.32 K.).

De houder heeft de keus hen gezamenlijk of ieder van
hen afzonderlijk in rechte aan te spreken ; hij behoeft dus
niet zijn onmiddcllijkcn voorman, zijn endossant, aan tc
spreken, maar kan beginnen met ccn vroegeren endos-
sant, den nemer of den trekker, ^fen noemt dit
springend
regres,
omdat met voorbijgang, overspringen, van ccn of
meer endossanten op ccn vroegeren wissel-schuldenaar
regres kan worden genomen. Door het aanspreken van
een voorman orden de mimanncn (latere endossanten)
bevrijd, door het aanspreken van den trekker alle endos-
santen (art. 186 lid 2—t K.). Dit is iets bijzonders, daar voor
hoofdelijke schuldenaren de regel geldt, dal zij niet reeds
worden bevrijd door het aanspreken van een hunner maar
alleen <loor dc betaling door ccn huiuier (art. 1320 H.W.).
Men lette er voorts op, dat dc acceptant en dc acceptant
ter cere door het aanspreken van een anderen wissel-
schuldenaar niet bevrijd worden.

Regres kan niet worden genomen door den houder,
aan wien de wissel is geëndosseerd ,,ter inning" en die
dus geen eigen recht heeft, noch op den endossant wien
de wissel op zoodam\'ge wijze is geëndosseerd (procura-
endossement, zie hierboven bl. 138), die dus cndosseerde
voor een ander: zijn endossant.

Ook is dc onmiddellijke voorganger geen rembours
.schuldig, als hij geen waarde heeft ontvangen (zie hier-
boven bl. 1.37).

De endossant, die rembours heeft gegeven, kan op
zijn beurt den acceptant, den trekker, een vroegeren
endossant en den avalgcvcr aanspreken.

-ocr page 170-

151

Men ziet hieruit, dat de betaling van een wissel kraehtig
is verzekerd, kraehtiger naarmate de wissel de hand-
teekeningen van meer personen als endossanten draagt.

De wisselsehuldenaar, die aangesproken wordt, kan
volgens den regel, welke geldt voor alle order- en toonder-
papieren (zie hierboven bl. 53), een verweer, gegrond op
zijne verhouding tot den trekker, den nemer of een der
vorige houders, niet tegenwerpen aan den houder, die
beni aanspreekt, tenzij deze bij de verkrijging van den
wisselbrief bekend was of njoest zijn met het bestaan
van den grond van het verweer (art. MHn K.), bijv. dat
<le wissel werd getrokken voor den koopprijs van te
leveren goederen of voor een sehuhl uit spel of wedden-
sehap.

Dat den wisselsehuldenaar ook een beroep op sehijn-
overdraeht openstaat, zegt de wet niet uitdrukkelijk.
Het spreekt eehter vanzelf, dat de lunider, <lie den wissel
in werkelijkheid houdt voor een ander, niet nu-er reeht
doen gelden, dan ilien antler toekomt.

Ken bijzonder middel on» regres tc nemen op den trekker
of c)j) een der ejulossanten is de
htnvLiscl, een wissel,
<lien de hcnuler voor het bedrag van de
Iumu versehuldig<le
verg»)eding\' (zie hierboven bl. 110) trekt op dengene
Van wien hij rembours verlangt (artt. 187—lOi K.). Van
den herwissel wordt weinig gebruik gemaakt.

Hvenals een van non-aeeeptatie geprotesteerde wissel
worden geaceepteerd ter ccre, kan een van non-betaling
Reprotesteertle wissel worden
betaald ter eere van den
trekker of van een der endossanten (art. 170 IC.). Van die
betaling wordt melding gemaakt in de akte van pr«>test.

betaling ter eere heeft hetzelftle gev«»lg als betaling
door hem te wiens eere zij geschieilt (ari. 17\'J K.).

-ocr page 171-

152

De vorderingen uit den wissel zijn onderworpen aan
eene korte
verjaring: één jaar tegen den trekker die
fonds bezorgde en de endossanten, tien jaren tegen den
trekker die geen fonds bezorgde en de overige wissel-
. sehuldenaren (artt. 206 en 207 K.).

Over conservatoor beslag en lijfsdwang wegens wissel-
sehulden spraken wij hierboven bl. 71. en 17.

Sedert het eerste gebruik van wissels in de 13de en
de 14de eeuw door Italiaansche kooplieden heeft de
wissel in het internationale geldverkeer steeds een zeer
belangrijke rol gespeeld. Eerst in den laatsten tijd wordt
voor dadelijke betalingen in plaats van wissels veel ge-
bruik gemaakt van zoogen.
nUbctalingen per post of per
telegraaf
(cahle transfers), opdraehten tot uitbetaling van
een bankier aan een correspondent in het buitenland.
Ook bedient nu;n zich zoowel in het buitenlandsch als
in het binncnlandsch verkeer meer cn meer van
cheques
(zie hieronder bl. 155), die echter feitelijk niet anders zijn
dan zichtwisscls onder ccn anderen naani. Ten slotte
leidt het toenemende gebruik van
overboekingen {giro\'s,
zie hicroiuler bl. 150) tot inj)erking van het wissclvcrkccr.

Hinderlijk is voor het internationaal verkeer dc ver-
scheidenheid van recht in dc verschillciulc landen ; dit
verkeer heeft behoefte aan gelijkvormig recht. Aan ])ogingcn
om daartoe tc komen, heeft het ook op het gebied van
het wisselrecht niet ontbroken.

In dc jaren 1010 cn 1012 zijn tc \'s-(iravcnhugc op
uitnoodiging der Xcdcrlandschc regcering, ingevolge
door Dukschland cn Italië genomen initiatief, afgevaar-
digden van 32 Staten achtereenvolgens in ccn tweetal
diplomatieke conferenties samengekonjcn tot het ont

-ocr page 172-

153

Averpcn van eene algemeene wisselwet. In de tweede confe-
rentie werd men liet eens over eene overeenkomst betref-
fende de unificatie van het recht omtrent den wissel
en het orderbiljet, met daarbij behoorcnile eenvormige
regeling van beide geschriften, alsmede over bepalingen
omtrent de cheque. Daar echter Engeland cn de Vcrecnigde
Staten van Amerika hunne medewerking aan den arbeid
der conferenties onthielden, is het uitzicht op totstand-
koming van eene inderdaad internationale regeling gering.
Dc landen, waarin het Engclsch-Amcrikaansehe wissel-
recht niet geldt, hebben inmiddels het werk van dc Ilaag-
sche conferenties weder opgevat met de bedoeling voor
lumnc landen tot een zoo veel mogelijk eenvormig reeht
te komen. Daartoe zal een nieuwe conferentie in U)30
worden gehouden.

Nevens den wissel noemde het Wetboek van Koop-
handel dc
assignaiie, welke eveneens een .schriftelijke be-
talingsopdracht was, welke zich van den wissel hierdoor
onderscheidde, dat zij of geen waardc-erkenning bevatte,
of betaalbaar was op dezelfde plaats waaruit zij was
getrokken (artt. 210 en 211 K.).

De artikelen 210—220, welke de assignatie regelden,
zijn bij de wet van 5 .luni 1025, Stbl. 22i, ingetrokken,
i» verband met de wijziging van art. 100, waardoor voor
den wissel de vereischten van waardc-crkenning cn plaats-
verschil zijn vervallen.

Kaast het getrokken order-papier (de betalings-opdraeht
of aanwijzing) staat de schuldbekentenis of bctalings-
helofte aan order,
orderbriefje of -bUjet, promesse aan
^rdrr
of acceptatie genaamd. In den regel luidt zulk een
hriefjc: „Ondergeteekende neemt aan te betalen" of

-ocr page 173-

205

„Acceptcerc te betalen". Men kan ook den vorm ge-
bruiken van een sehuldbekentenis. Wat men schuldig
bekent moet men betalen en men neemt aan te betalen
Avat men schuldig is; schuldig bekennen en aannemen te
betalen hebben dus dezelfde strekking ; schuldbekentenis
en betalingsbelofte zijn beide schuldverbintenissen.

Ilct orderbriefje moet betaalbaar zijn aan dc order
van den nemer cn de verbintenis inhouden een daarbij
uitgedrukte geldsom te voldoen (art. 208 K., gcw. bij
art. I der Wet van ."5 Juni 1025). Het kan gedomicilieerd
worden, d.w.z. worden betaalbaar gesteld „ter woonplaatse
van ccn ander binnen dezelfde gemeente of elders".

Bij het orderbriefje vervult dc onderteckenaar zoowel
dc rol van den trekker als die van den acceptant van
een wissel. Vandaar dat een wissel, dien men trekt op
zieh zelf of op een vertegenwoordiger, of <licn kantoren
van dezelfde zaak op elkander trekken, in den zin der
wet niet wissels zijn maar orderbriefjes. Zoo zijn dc
assignaties, welke dc Xederlaiulsche Hank trekt op hare
bijbank of hare agentschappen, orderbriefjes in den zin
der wet.

Het orderbriefje zoncler aanwijzing van den tijd van
betaling is betaalbaar op zicht.

Op orderbriefjes zijn alle wetsbepalingen omtrent
wissels van toepassing, met uitzondering van die welke
verband lunulen met het karakter van den wissel als
betalingsopdracht, zooals de bepalingen omtrent de accep-
tatie (art. 200 K.).

Hetalingsopdraehten en betalingsbeloften kunnen luiden
aan toonder. De wet spreekt daarvan in het eerste boek
van het Wetb. v. Kooph., titel 7 afd. 3, onder het opschrift:
Van kassierspapier en ander papier aan toonder.
Kassiers-

-ocr page 174-

155

papier is in het algemeen papier, dat iemand afgeeft
op een bankier of een kassier, met wien hij in rekening
staat. De eliënt kan aldus naar behoefte, bijv. naarmate
hij betalingen heeft te doen, besehikken over zijn tegoed of
over het hem geopende erediet bij zijn bankier. Daartoe
pleegt hij gebruik te maken van hem door den bankier
verstrekte fornndieren. Deze kunnen den vorm hebben van
kwitantiën (de cliënt erkent van den bankier ccn zekere
som ontvangen tc hebben) of vaji getrokken papier (aan-
wijzingen), betaalbaar aan ccn bepaalden persoon (den
nemer), aan dc order van den nemer of aan toonder.

Ilct kassierspapier wordt veelal cheque genoemd, een
uit Engeland overgekomen naam, welken men daar heeft
gegeven aan den ziehtwissel op ccn bankier, ten einde
het wissclzcgcl niet verschuldigd tc zijn.

In den zin der wet is het gct nikken kassierspapier, in<licn
het niet aan toonder luidt, ccn wissel, luidt het wel aan
toonder, ccn aanwijzing (aan toonder). De wet gebruikt
«achter den naam „kassierspapicr" alleen voor dc aanwijzing
"au toonder cn dc kwitantie, door ccn derde betaalbaar;
dat deze derde bankier of kassier is, verlangt zij niet.

De trekker of uitgever van dit papier is gedurende
^itn dagen niV den dag der dagtcckening jegens icderen
hotider aansprakelijk voor dc betaling (art. K.).

Dij l)lijft ook daarna vo(»r dc betaling verantwoordelijk,
hij bewijst, dat hij gedurende die tien dagen ten
biloope van het uitgegeven papier ccn tegoed bij den
betrokkene heeft gehad cn dat hij dit nog heeft (art.

K.). Levert hij dit bewijs, dat nu)ct hij aan den houder
zijn vordering tegen den betrokkene afstaan (art. \'-»\'ii K.).
ïfder die het papier heeft ontvangen cn op zijn beurt
betaling gegeven, blijft gedurende drie dagen na dien

-ocr page 175-

207

jegens dengene die liet van hem heeft ontvangen, voor de
betaling aansprakelijk (art. 225 K.).

Uit deze bepalingen blijkt, dat de Avetgever zieh het
kassierspapier heeft gedaeht als papier op vertoon (zicht)
betaalbaar, althans als papier met korten omloopstijd,
dat gebruikt wordt om betalingen tc doen. Hiermede stemt
overeen, dat ook alleen kort papier met den naam cheque
wordt aangeduid.

Betalingen kunnen ook worden gedaan door overboeking.
In plaats van op zijn bankier tc trekken door middel
van een betalingsopdracht (aanwijzing), geeft men dezen
een opdracht tot overboeking
{giro), d.w.z. om een aan-
gewezen bedrag van de rekening, welke men bij den bankier
heeft, over te boeken op de rekening van een anderen per-
soon of van een anderen bankier ten behoeve van een derden
persoon. Deze wijze van handelen veronderstelt, dat twee
personen bij dcnzelfden bankier rekeningen hebben, of
althans dat zij rekeningen hebben bij bankiers die met
elkander in betrekking staan.

Onder promessen aan toonder heeft men tc verstaan
biljetten (schuldbekentenissen of betalingsbeloften) op
zicht of op een bepaalden dag betaalbaar aan toonder.
De houder van zoodanig biljet is vtrplieht, als het op
vertoon betaalbaar is, binnen drie dagen na den dag,
waarop hij het heeft ontvangen, dc betaling te vorderen,
en wordt deze geweigerd, het biljet binnen een gelijken
termijn ter intrekking luin tc bieden aan dengene, van
wien hij het in betaling heeft ontvangen (art. 227 K.).
De vordering tegen den oiulerteekenaar tot betaling ver-
jaart in\'ticn jaren na de uitgifte (art. 229 K.).

Op dc meest bekende promessen aan toonder, dc (bank)-
hiljetlen, welke de Xederlandsehc Bank uitgeeft, zijn deze

-ocr page 176-

157

voorschriften van het Wetb. v. Kooph. niet van toe-
passing, zie art. 21 lid 4 Bankwet van 22 Dcc. 1803,
Stbl. nr. 148 (thans Bankwet 1919, waarvan de tekst
werd bekend gemaakt bij Kon. Besl. van 28 Sept. 1918.
Stbl. nr. 553, daarna gewijzigd bij de wet van 25 .Tuni
1020, S. 304).

Andere bankiers mogen dergelijke biljetten : op zicht
betaalbare toonderpromessen voor vaste bedragen, niet
in omloop brengen, daar bij dc wet alleen aan de Neder-
landschc Bank dc vergunning is gegeven als
circuhiiebaiik
werkzaam te zijn, d.w.z. bankbiljetten uit te geven.

In .lanuari 1018 heeft de Post een cheque- en giro-dienst
geopend, die de daarbij aangesloten personen in de ge-
legenheid stelt betalingen te doen door middel van cheques
en girobiljetten, schriftelijke opdraehten aan dc Post tj)t
uitbetaling resp. overboeking.

HOOFDSTUK IX.

Vervoer te land en te water.

§ 1. 1 g e m e e n c b e s c h o ti w i n g e n. — \'/ e e-
schepen. — H c e d e r s en r e e d c r ij e n.

Voor den handel, die de bemiddelaar is tussehen den
Voortbrenger en den verbruiker, is het rmocr, dat be-
\'\'taat in dc feitelijke overbrenging van de goederen van
plaatsen van voortbrenging naar die van verbruik,
der gewichtigste en meest onmisbare hulpmiddelen.
Vele gevallen maakt het vervoer den handel eerst
\'"ORelijk. De beteekcnis ervan is steeds toegeimmen.

-ocr page 177-

158

vooral ten gevolge van de verrassende ontwikkeling van
de teehniek der vervoermiddelen. Dc stoomboot en de
motorboot, de locomotief en de automobiel, het vliegtuig
cn het luchtschip hebben aan het vervoer een geheel
ander aanzien gegeven dan het voor vijftig jaren had.

Daar het vervoer tloor de lucht nog geen eigen regeling
heeft ontvangen, bepalen wij ons hier tot het vervoer
tc land en tc water.

Aan dit vervoer, in den ruimsten zin, wordt deelgenomen
door den expediteur, den transportondernemer cn den
vervoerder.

Expediteurs in den zin der wet zijn tusschcnpcrsoncn,
die zich bezighouden met het doen vervoeren van k«)op-
manschappen en goederen (art. 8(1 K.); zij zijn bezorgers
van het vervoer door anderen. .Meer in het bijztuuler
belasten zij zich ten behoeve van den afzeiuler nu\'t het
sluiten van de vervoerovereenkomst, in den regel op
eigen naam, en met dc bezorging van liet goed bij den
vervoerder, alsmede met het afhalen van het vervoenle
goed bij <len vervoerder en de bezorging daarvan aan
een opvolgenden vervoerder of aan den geadresseerde
(artt. 87 en 00 K.). De expediteurs, welke de goederen
van ccn vervoerder bij een opvolgenilen vervoerder be-
zorgen, worden wel tusschen-expeditcurs genoemd. Indien
zij handelen ingevolge opdracht van een expediteur, is
deze voor hunne handelingen aansprakelijk jegens zijnen
lastgever (art. 8« K.).

De expediteur is verplieht een dagregister te- houden
van de goederen, welke hij te behandelen krijgt (artt.
80 lid ?cn 90 lid 2 K.). Hij moet zorgen voor de behoorlijke
zoo spoedig mogelijke verzending der goederen (art. 87 K.)
en staat na de verzending in voor de beschadiging cn

-ocr page 178-

159

het verlies der goederen, welke aan zijne sehuld of onvoor-
ziehtigheid kunnen worden toegeschreven (art. 88 K.),
welke ni.a.w. een gevolg zijn van dc wijze, waarop hij
de verzending heeft gedaan. Vóór de verzending van de
door hem ontvangen goederen heeft hij evenals ieder
sehiddenaar van goederen — de expediteur moet de door
hem ter verzending ontvangen goederen bij den vervoerder
brengen en is dus schuldenaar dier goederen — voor
het behoud daarvan tc zorgen (art. 1271 H.W.), op straffe
van vergoeding van kosten, schaden cn interessen, indien
hij die verplichting niet nakomt, tenzij hij bewijst dat
zijn wanpraestatie voortkomt uit een vreemde oorzaak,
Welke hem niet kan worden l<iegcrekend (art. 1280 11.W.).

Voor zijne bemoeiingen geniet hij pnivisic.

Tusschenpersonen, in het bijzonder bij het vervoer ter
zee, zijn ook de cargadoors en dc konvooiloopers.

De cargadoor of scheepsmakelaar bezorgt, in den regel
in o|)draeht van den recder, dc belading en lossing van
\'>chcpen, int de vraehtpenningcn, regelt de ontvangst en
<le aflevering der goederen, bezorgt de verzending (ex|)edi-
tie) der geloste goederen, enz. Hij is ook tusschenpers{)on
hij het vervrachten cn bevrachten cn bij het koopen en
Verkoopen vnn schepen.

De konvooilooper zorgt voor de in- en uit klaring van
"chcpen, <lc aangifte van »Ic in of uit te voeren g«>ederen,
hctaling der inkiimcnde reehten en accijnzen, <le pas-
poorten, enz.

Zoowel de cargadoors als de konvooiloopers ktnuien
^\'"or hunne werkziuunheden het gebruikelijke loon in
tekening brengen.

Vele expediteurs en cargadoors bepalen zieh niet t«>t
bezorging van het vervoer van goeilerrn door anderen.

-ocr page 179-

160

maar nemen het vervoer tegen een bepaalden prijs voor
hunne rekening. Zij zijn dan ondernemers of aannemers
van vervoer
{transportondernemers) tegen beding niet van
provisie voor hunne tussehenkomst maar van vraeht.
Van de vervoerders onderscheiden zij zich hierdoor, dat
zij liet vervoer niet zelf uitvoeren, maar dit, althans ge-
deeltelijk, door anderen doen uitvoeren. Het Wetboek
van Koophandel kende de transportonderneming niet,
regelde haar althans niet. Er bestond dientengevolge ver-
schil van mecning over dc vraag, of in den zin der wet
de transportondernemer is een expediteur of ccn vervoerder
of ccn aannemer van werk. Zij heeft belang met het oog
op dc aansprakelijkheid van den transportondernemer
voor dc schade, aan dc goederen gedurende het transport
overkomen. Voor zooveel liet vervoer over zee betreft
beschouwt het wetboek, zooals het thans luidt (wet van
Tl Dcc. 1024, Stbl. 578), den transportondernemer als
vervoerder.

Vervoerder is <lcgcnc die zich verbindt tot het vervoeren
van personen of goederen.

Het vervoer is niet alleen voor den handel maar voor
het verkeer in \'t algemeen van groote beteekcnis. De
toepassing van stoom cn clcctricitcit op dc verkeersmiddelen
heeft vooral het moderne verkeer mogelijk gemaakt.

Men kan het vervoer onderscheiden in vervoer tc land
cn op binnenwateren, ter zcc cn door dc lucht; men
kan het onderscheiden, niuir dc gebezigde middelen van
vervoer, in vervoer met vaartuigen, met voertuigen, over
spoorwegen, met luchtvaartuigen, enz. ; men kan het
onderscheiden, met het oog op hetgeen wordt vervoerd,
in vervoer van personen, van goederen, van brieven,
van berichtcn, enz.; men kan het onderscheiden in ver-

i

i

-ocr page 180-

161

voer met openbare middelen van vervoer en met andere.

De -svettelijke regeling mist eenheid. In het Wetboek
van Koophandel vindt men in boek 1, titel 5, afd. 3,
bepalingen omtrent voerlieden en schippers, rivieren en
binnenwateren bevarende, terwijl boek 2 zoowel de zee-
vaart als de binnenvaart regelt\'). Eene wet van 23 April
1880, Stbl. nr. 07 (thans de „Wet Openbare Vervoermidde-
len", waarvan de tekst werd bekend gemaakt bij Kon.
Besl. van 1 Sept. 1926, Stbl. 321), bevat bepalingen over
openbare middelen van vervoer, met uitzondering der
spoorwegdiensten.

0|) het spoorwegvervoer hebben betrekking de wet
van O .April 1875, Stbl. nr. 07, tot regeling van de dienst
en het gebruik der spoorwegen, sedert meernnilen gewijzigd,
laatst bij dc wet van 20 Juni 1020, Stbl. nr. 211, en dc
Loeaalspoor- en Tramwegwct van O Juli 1000, Stbl. nr. 118,
gewijzigd bij dc wet van 15 Dcc. 1017, Stbl. nr. 701 (gewij-
zigde tekst: K.B. van 17 Jan. 1018, Stbl. nr. 00), en bij latere
Wetten, benevens dc reglcnjcnten op het vervoer krachtens
deze wetten uitgevaardigd. liet vervoer van landver-
lunzers is geregeld bij een wet van 1 Juni 1801, Stbl. nr.
•\'>3, gew. l)ij dc wet van 15 Juli 1800, Stbl. nr. 121; dat van
brieven bij dc Post wet van 15 April 1801, Stbl. nr. 87,
^«•dert herhaaldelijk gewijzigd (gewijzigde tekst: K.H.
Van 20 Aug. 1010, Stbl. nr. 513); dat van pakketten per
post bij dc Pakketpostwet van 21 Juni 1881, Stbl. nr. 70,
en latere wijzigingswetten ; dat van berichten per telegraaf
ilc Telegraaf- en telefoonwct 1001 van 11 Jan. 1001,
^tbl. nr. 7, en latere wijzigingswetten. Bovendien zijn om-
trent het goederenvervoer over spoorwegen, het postvervoer

\') Ecu ontwerp T»n wet op de binnenvaart, door een daartoe Ixnoemd«
\'omtniwie lamengeiteld, it in 1929 openbaar gemaakt.

•Moi.i:MORA;irr, Inleiding. "

-ocr page 181-

102

en het telegrafische verkeer internationale regelingen ge-
troffen. Omtrent het gebruik van luchtvaartuigen zijn
regels gesteld in de Luchtvaartwet van 30 Juli 1926,
Stbl. nr. 249. Ter uitvoering dezer wet strekt dc bij
Kon. Besl. van O Dcc. 1928, Stbl. nr. 454, vastgestelde
Regeling van het Rijkstoezieht op dc luchtvaart.

Wij zullen in de eerste plaats spreken over het vervoer
ter zee.

De geschiedenis van ons zeerecht gaat vele eeuwen
terug. De inhoud van het tweede boek van het Wet-
boek van Koophandel, zooals dit luidde bij de invoering
van het Wetboek in 1888, was ontleend aan den Code
dc commcree cn aan oud-vadcriandsche rcchtsbroimen,
i.h.b. de
Uotterdamsche Ordonnantie op hel stuk van Asseu-
rantie ende van Avarijeh mitsgaders van Zeezaken
van 9
Oct. 1721. De Code was op zijn beurt een navolging van
de
Ordonnance dc la Marine van 1081, terwijl deze en
de Uotterdamsche Ordonnantie weer steunden op oudere
rechtsbronnen. De meest gezaghebbende daarvan waren :
1°. het
Consulaat der Zee, een rechtsboek uit de 14de eeuw,
waarin het gewoonterecht van de koopsteden aan dc
Middellandsehe zee is opgeteekend 2°. het
]\\\'isbutjsche
zeerecht
(zoo gehceten naar dc stad Wisbuy op Gotland),
in 1505 samengesteld uit een verzameling van beslis-
singen in zeezaken, welke sedert de 12dc of 13dc eeuw
juin de Westkust van Europa in gebruik was en bekeml
stond onder den naam
Roles d\'OUron (ccn eilandje aan
de Westkust van Frankrijk), de
Amsterdamsche Ordon-
nantie, *
qcx\\c verzameling van bepalingen van zeerecht
van omstreeks 1400, wimrschijnlijk van Xcdcriandsehen
oorsprong, benevens eenige bepalingen van Lubeeksch

-ocr page 182-

103

recht ; 3°. de Ordonnanties op H jaict der Zccvacrdt, in
1540, 1551 cn 1503 door Karei V cn Philips II voor de
Nederlanden vastgesteld.

Toen het uit deze broiuicn ontsproten zeerecht in
den aanvang van de vorige eeuw in het Wetboek van
Koophandel opnie\\i\\v werd beschreven, kende men slechts
houten zeilschepen van betrekkelijk geringe afmetingen,
waren de moderne verkeersmiddelen, met najuc dc tele-
grafie en dc telefonie, nog fmbekcnd. In dc jaren m\\
1870 onderging het scheepvaartbedrijf, door den over-
gang van dc zeilvaart tot dc stoonu-aart, dc algeheele
wijziging der vcrkecrstocstantlcn cn dc daarmede gepaard
gaaiulc wijziging van het handelsverkeer, eene omwente-
litig, waardoor dc wettelijke n-geling haren fcitclijken
grondslag verloor.

Ten einde <lic regeling in ovcrecnstcnnning tc brengen
nu\'t dc niciiw geschapen toestanden, werd in den aan-
vang van deze eeuw dc herziening van het zeerecht ter
Inind genomen. Zij verkreeg haar beslag door dc vast-
stelling van dc wet van December 1024, Stbl. nr. 573,
»»tot herziening van verschillende titels van het tweede
boek van het Wetboek van Koophandel cn wijziging van
\'laarnu\'dc samenhangende artikelen in andere wetboeken

in dc Faillisscmcntswct". Nadat in deze wet nog ccnigc
^vijzigingcn waren gebracht bij cenc wet van 10 .Tuni
^O\'-iO, Stbl. nr. 171, werd hare inwerkingtreding bij Kon.
^^esl. va,j 1 September 1020, Stbl. nr. 324, bepaald op 1
ï\'ebruari 1027.

Ilct nieuwe zeerecht onïvat, ter vervanging van den
^\'«^rstcn, tweeden, vijfden cn zesden titel van het tweede
bock van het Wetb. v. Kooph., nieuwe bepalingen over
Zeeschepen cn hunne lading (titel 1, artt. 310~310&);

-ocr page 183-

164

over reeders en reederijen (titel 2, artt. 320—340g); over
vervraehting en bevraehting van sehepen (titel 5, artt.
453—465); over het vervoer van goederen (titel 5 A, artt.
466—
5201); over het vervoer van personen (titel 5 H,
artt. 521—533c) en over aanvaring (titel O, artt. 534—544o),
benevens meer of minder omvangrijke wijzigingen van
titel 2 : van den kapitein, van titel 4 : van het huren
van seheepsoffieieren en seheepsgezellen en derzelver
rechten cn plichten, van titel 7 : van schipbreuk, stranding
cn zeevonden, waarvan de artt. 560—508, over hulp- cn
bergloon, door andere zijn vervangen (artt. 500—5G8Ar),
alsmede van de titels O tot cn met 13. De achtste titel :
van bodemerij, is ingetrokken.

Het nieuwe zeerecht is niet alleen een nieuw, maar ook
een oorspronkelijk en modern reeht, dat past bij het
hedendaagschc zeevaart bedrijf. In aansluiting daaraan zijn
thans ook de derde titel, voor zoover deze <le arbeidsover-
eenkomst van den kapitein regelt, en de vierde titel,
van de schccpsoflicicren en dc scheepsgezellen, aan eene
herziening onderworpen. Zij zijn vervangen door de wet
van 14 Juni 1030, .Stbl. nr. 240, houdende nieuwe wette-
lijke regeling van dc arbeidsovereenkomst van kapitein
en schepelingen (artt. 375—452/> K.).

Ilet Wetboek van Koophandel, zooals het thans luidt,
verstaat onder
schepen alle vaartuigen, hoe ook genaamd
en van welken aard ook, m.a.w. alle voorwerpen welke
ingericht zijn om zich op het water te bcwegeiv, onver-
schillig of de bewegende kracht binnen of buiten boord
zieh bevindt. Lichters, dokken, pontons, bakken, bagger-
werktuigen, die zieh alleen gesleept op zee begeven, zijn
niet uitgesloten (art. 309 K.). Vaartuigen, welke bestem»!

i

-ocr page 184-

105

zijn of gebruikt worden oni op zee te varen, zijn in den
zin der wet
zccschcpcn (art. .310 K.).

.\\rt. 560 Burg. Wetb. brengt sehepen tot dc roerende
goederen. Zij nemen echter onder die goederen een bij-
zondere plaats in. Dit geldt althans vnn de zeeschepen.
Immers deze bezitten, evenals personen, een
tmiioiwliteit,
een naam en een icoonplaats.

De nutionalilcit regelen artt. 311—313 K. Nederland-
sehe schepen zijn schepen, welke toebehooren hetzij
aan Nederlanders, hetzij voor ten minste twee derde
gedeelte aan Nederlanders en voor het overige gedeelte
Han ingezetenen van het Koninkrijk, mits in elk geval
de zetel van het scheepsbedrijf in Nederland is gevestigd.
Vormen dc eigenaren een recderij in den zin der wet,
<lan moet bovendien de boekhouder (zie hieronder bl.
170), zoo die er is, een in Nederhuul wonende Neder-
Innder zijn.

Wie Nederlanders cn wie ingezetenen zijn, bepaalt
de wet van
l\'2 December 1802, Stbl. nr. 208, op het Neder-
Inndersehap en het ingezetenschap, het laatst gewijzig<l
bij de wet van 31 Dcc. 1020, Stbl. nr. 255. Bovendien
begrijpen hel tweede en lut derde lid van art. 311 K. tinder
N\'ederlanders cn ingezetenen de vennootsehappen onder
tenc flrnui, dc commaiulitairc vennootschappen, de muun-
l<H>ze vennootschappen, de vereenigingen van anderen
\'Uird en <le stichtingen, welke vold»>en aan de vereisehten
•n die wetsbepalingen gesteld.

Voor zooveel betreft dc gelijkstelling met Nederlanders
^•ijn deze vereisehten :

voor de vennootsehappen onder eene llrma en voor

O Van „ichcpen" »prekcmle ».cdoclen wij hier en »crder in dit hoofdUuk
■"««n .,iee»chepen".

-ocr page 185-

16

dc commanditaire vennootschappen, dat zij in het Konink-
rijk gevestigd zijn cn dat alle hoofdelijk aansprakelijke
vennooten Nederlanders zijn ;

voor de naamlooze vennootschappen, dat zij volgens de
Nederlandsche wet opgericht cn in het Koninkrijk gevestigd
zijn, en dat bovendien hetzij aandeden, welke ten minste
twee derden van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen,
ten name staan van Nederlanders en tevens de meerder-
heid der bestuurders cn der conunissarissen in het Konink-
rijk wonende Nederlanders zijn, hetzij alle bcstutirders
Nederlanders zijn, van wie ten minste drie vierden in
het Koninkrijk wonen, en tevens van de commissarissen ten
minste drie vierden Nederlanders en ten minste twee
derden in het Koninkrijk wonende Nederlanders zijn ;

voor rechtspersoonlijkheid bezittende vercenigingen en
stichtingen, dat zij volgens de Nederlandsche wet zijn
opgericht en in het Koninkrijk zijn gevestigd, en dat
alle.bestuurders Nederlanders zijn, van wie ten minste
drie vierden in het Koninkrijk wonen, cn tevens van de
comnussarissen ten minste drie vierden Nederlanders
cn ten minste twee derden in het Koninkrijk wonende
Nederlanders zijn.

Overeenkomstige bepalingen gehïen voor dc gelijk-
stelling met ingezetenen.

\\V)or de tcbockstelling van Nederlandsclie schciM-n,
metende ten minste \'JO kubieke meters bnito-inhoud,
daaronder begrepen schepen die in Nederland in nnnbouw
zijn
(art. JJlli K.), Wordt ccn openbaar register (het\'iff/i<*/*/>*-
register) gehouden (art. »li lid 1 K.).

De ei/^enaar, die in dat register zijn schip tcbookgestrUl

I) Hei Koninkrijk om»»l volgen» art. x der Grondwet trt KruodKctMctl
van Nederland, .VederlandKh-Indié, .Suriname en Curagao.

-ocr page 186-

218

Avil zien, moet een sehriftelijke verklaring overleggen,
dat zijn seliip is een Xederlandseh schip. Om het gewicht
dezer verklaring behoeft zij dc goedkeuring van dc recht-
bank, die heeft na tc gaan, of het schip voldoet aan dc
cischen, welke art. «11 stelt ten aanzien van het Neder-
landerschap (art. .\'315 K.).

Het register wordt gehouden ten kantore van bewaring
van dc hypotheken cn het kadaster, terwijl ccn Iu)ofd-
kantoor van bewaring der schecpsbewijzcn is gevestigd
te \'s Gravenhagc. De eerste tcbockstclling gcscliiedt op
ccn kantoor ter keuze van den eigenaar van het schip ;
<lit kantoor is dc
:coonplaats van het schil).

De schccpshoekhouding, d.w.z. dc inrichting van het
scheepsregister cn dc wijze waarop daarin dc boekingen
Worden gedaan, is nader gercgchl bij Kon.
lïesl. van
28 Dcc. HUM, Stbl. nr. .»SIS, gew. bij Kon. Besluiten van
1 Sept. 11)2«. Stbl. nr. «20, cn 2.5 Xov. 1027, Stbl. JKVI
(art. ai i lid 2 K.).

De tcbockstclling wordt doorgehaald o.a. als het schip
dc hoedanigheid van Xederlandseh schip heeft verloren.
Hf eigenaar moet daarvan aangifte doen, terwijl dc
doorhaling ook and)tshalvc kan geschieden na nuichtiging
van dc rechtbank (artt. «10 cn «17 K.).

Ilecft dc tcbockstclling van het schip in het schceps-
fegistcr plaats gehad, <lan nu)ct <lc eigenaar, alviircns het
^ehip tc gcbrtiikcn voor dc zeevaart, zich voorzien van
^•en
zrchrirf, welke hem recht geeft dc Xcdcrlandschc
^\'hig tc voeren. Dc zccbricf wordt uitgereikt door den
^linistcr van Waterstaat volgens dc bepalingen der wet
^\'»n 10 .luni 1020, Stbl. nr. 178 (Zccbricvcn-wct 1020).
D«- naam, dc inhoud cn dc soort van het schip worden
i" den zccbricf vernïcld.

-ocr page 187-

168

De naam van het sehip moet bovendien in duidelijke,
goed ziehtbare letters op het aehtersehip worden aange-
bracht (art. 16 Zeebrw.). Bij naamsverandering vervalt
de zeebrief (art. 8 lid 1 onder c Zeebrw.).

De zeebrief is vier jaren van kracht; de eigenaar moet
zorgen, dat hem vóór afloop van dien tijd een nieuwe
zeebrief wordt uitgereikt, daar de zeebrief voor een zee-
varend schip onmisbaar is. Immers voor Ncdcrlandschc
schepen, die een zeebrief niet aan boord hebben, -mogen
de ambtenaren, belast met de in- of uitklaring, geen
expeditie verlecnen (art. 14 Zeebrw.).

De zeebrief vermeldt ook den inhoud van het sehip.
Om den inhoud vast te stellen moet het schip worden
gemeten door een daartoe aangcstcldcn Nederlandschen
ambtenaar, den
scheepsmeter. De eenheid van nicting is
de kubieke meter
{scheepston). Bovendien geeft dc meet-
brief
den inhoud aan in registertonnen van \'J.SJJ M\'. Ken cn
ander is geregeld bij een wet van 8 Juni IST.*», Stbl. nr. 101.

Hoewel schepen roerende goederen zijn, worden ze,
wat levering en bezwaring betreft, nagenoeg op dezelfde
wijze behandeld als onroerende goederen. Onroerende
goederen worden niet, zooals roerende goederen, gelcvenl
door de enkele overgave, maar door dc overschrijving
van dc akte, waarbij het reeht op het goed wordt over-
gedragen, in dc daartoe bestenulc openbare registers.
Kvcnzoo gesehiedt dc levering van schepen door over-
schrijving van de akte van overdracht in het scheeps-
register (art. 318 lid l K.).

Echter houde men in het oog, dat dit slechts geldt als
het sehip wordt overgedragen aan een Nederlander,
daar dc overschrijving alleen dan mag worden ge-
daan, als het sehip dc hoedanigheid van Nederlandseh

-ocr page 188-

1G9

schip behoudt, tot bewijs waarvan dc verkrijger een
schriftelijke door de rechtbank goedgekeurde verklaring
heeft over te leggen. Gaat tengevolge van de overdracht
dc hoedanigheid van Ncderlandseh schip verloren, dan
wordt, zooals wij hierboven, bl. 167, reeds opmerkten,
de tcbockstelling in het scheepsregister doorgehaald.

Met de akte van overdracht stelt dc wet gelijk een in
kracht van gewijsde gcgiuin vonnis, houdende veroor-
deeling tot levering van het schip (art. 318 lid 2 K.).
Degene die zoodanige veroordccling heeft gevorderd, kan,
door de dagvaarding in het scheepsregister te doen aan-
teekenen, bewerken dat de overschrijving van het vonnis
terugwerkt tot den dag der aanteckcning (art. 318a K.).
Mocht m\\ dien dag, gedurende het geding over dc levering,
het schip aan een ander worden overgedragen en door
overschrijving der akte worden geleverd, dan kan <lc
eischer in het geding daarvan geen nadeel ondervinden.
Zijn recht op levering gaat vóór, wanneer dc rechter het
in zijn vonnis heeft erkend.

Kene bijzondere regeling bevat dc wet ten aanzien van
<le
bevoorrechte insehuldeu op schepen cu dc beixcariiifi
van schepen.

Het voorrecht o|) schcpen is van tweeërlei aard. Het kan
^ezen een voorrecht, tlat gaat boven hypotheek cn «lat
ziuiksgevolg heeft, of een voorrecht, dat achterstaat bij
hypotheek cn dat geen ziuiksgevolg heeft (zie hieronder).

In art. 318c K. worden de insclnilden genoenul, waar-
«An voorrecht von dc eerste soort is verbonden. Zij zijn
V\'ier in getal :

1®. <le kosten van uitwinning —; de uit de arbeids-
ovcreenkonist v(K)rtspruitcnde vorderingen van den kapi-
tein en van de schepelingen over den tijd gedurende welken

-ocr page 189-

170

zij aan boord van een schip in dienst zijn —; 3°. het
hulploon, dc loodsloonen, de kanaal- en havengelden en
andere scheepvaartrechten ; de vordering tot

schadevergoeding wegens aanvaring.

De onderlinge rang dezer inschuldcn wordt bepaald
door de vdlgorde, waarin ze worden genoemd, terwijl de
inschuldcn, onder hetzelfde nummer vermeld, in rang ge-
lijkstaan, uitgezonderd die wegens hulploon, waarvan dejon-
gere insehuld gaat vóór de oudere (art. 31 Sd lid 1 en
\'2 K.).

De genoemde voorrechten rusten niet alleen op het
schip maar strekken zieh bovendien uit tot de vorderingen,
welke voortspruiten uit het scheepsbedrijf, zooals die tot
betaling van vracht en van vervoergeld, van hulploon,
indien het voor den sleepdienst wordt gebezigd, alsmede
tot dc vergoedingen wegens beschadiging of verlies van
het schip of wegens gedeeltelijk of geheel verlies \\nn even-
genoemde vorderingen, waarop de schuldenaar, uit anderen
hoofde dan krachtens een overeenkomst vai» verzekering,
aanspraak heeft (artt. 318/ en 318g K.). Men denke aan
de vergoeding van aan het schip door aanvaring toe-
gebrachte schade en van daardoor ontstaan vrachtverlies.

Wij merkten op, dat dc onderwerpelijkc voorrechten
gaan boven hypotheek ; gesteld dus dat een schip, met
hypotheek bezwaard, in aanvaring komt cn dc daardoor
aan een ander schip toegebrachte schade moet vergoeden,
dan wordt in geval van uitwinning uit dc opbrengst van
het schip de vordering tot vergoeding dier aanvarings-
schadc voldaan vóór dc hypothekaire vordering. Voort-s
is aan deze voorrechten
zaaksgcvolg verbonden, d.w.z.
zij volgen het schip in handen van derden. Als het schip
wordt vervreemd, blijven dc bedoelde voorrechten er op
rusten, zoodat wanneer een dezer bevoorrechte inschuldcn

-ocr page 190-

171

niet wordt volduan, de seluildeischer het sehip onder den
verkrijger kan uitwinnen en zijn inschuld op dc opbrengst
verhalen.

Van dc hier bedoelde voorrechten wordt het schip ont-
last door de regeling van den voorrang cn de verdccling
van den koopprijs na exceutorialen verkoop (art. 575 n.Ilv.),
alsmede na verkoop door den curator in geval van fail-
lissement van den eigenaar (art. 188 lid 2 Fw.). IJovcndicn
vervallen dc voorrechten wegens Inilploon en scheepvaart-
rechten, doordat het schip een nieuwe reis aanvangt,
(art. :}l8f/ lid 4 K.), en verjaren de vorderingen zelve,
waaraan voorrecht verbonden is, door verloop van éën
jaar (vorderingen, uit dc arbeidsovereenkomst van den
kapitein en van de sche|)elingcn voortspruitende, over
<len tijd gcduren<le welken zij aan boord van een sehip
in dienst zijn, loodsloonen en scheepvaartrechten : art.
715 K.) of van t wee jaren (schadevergoeding wegens aanva-
ring, hulploon : art. 712 K.).

Wanneer ze in het scheepsregister zijn tcboekgesteld,
kunnen .schepen met
hijpolhcck worden bezwaard. Op de
seheepshypot heken zijn nagenoeg dezelfde bepalingen
van toepassing als op de hypotheken ten laste van onroe-
rend goed. Evenals deze wor<lcn ze verleend bij authentieke
akte en hebben zij geen kracht, zoolang zij niet zijn inge-
schreven in de daartoe bestemde registers (het seheeps-
»•egistcr). Ilaar onderlinge rang wordt bepaald door den (lag
der inschrijving, terwijl oj) dcnzelfden dag ingeschreven
hypotheken in rang gelijkstaan. Ook hebben zij, evenals
hypotheken op onroerend goed, zaaksgevolg (artt. JllSA-—
«180 K.).

818/) K. verklaart bovendien een aantal artikelen van
het Hurgerlijk Wetboek over hypotheek van overeen-

-ocr page 191-

172

komstige toepassing op de scheepshypotheken. Zoo kan
bij een eerste hypotheek het beding worden gemaakt van
onherroepelijke volmacht tot verkoop van het verbonden
schip, indien de schuldenaar in gebreke blijft\'rente en
aflossing te betalen.

Na de hypotheken zijn nog op het schip bevoorrecht
alle vorderingen, buiten de hierboven genoemde, welke
schulden betreffen, aangegaan ter zake van het schip of
van het scheepsbedrijf, of welke gegrond zijn op dc hierna
uit een tc zetten aansprakelijkheid van den recdcr. Hierbij
valt op te merken, dat al deze vorderingen in rang gelijk-
staan, dat het voorrecht zich niet uitstrekt tot dc vorde-
ringen, welke uit het scheepsbedrijf voortspruiten (zie
hierboven bl. 170), cn dat daaraan geen zaaksgevolg is.
verbonden (art. Ül8q K.).

Een afzonderlijk register wordt gehouden voor dc tcbock-
stclling van zccvisschers- cn kustvisschersschepen, omdat
voor die tcbockstclling niet wordt gccischt, dat deze schepen
dc hoedanigheid van Nederlandseh schip bezitten. Overigens
geldt voor deze schepen alles wat hierboven omtrent zee-
schepen is gezegd (art. 310 K.).

De tcbockstclling van Nederlandsche zccschcpcn cn van
zcc- cn kustvisschersschepen van meer dan 20 M\'. bruto-
inhoud in dc daartoe bcstcnulc scheepsregisters is niet
voorgeschreven onder dc bc<lrciging ccncr strafsanctie.
Echter zijn dc levering cn dc bezwaring dezer schc|HMi op
dc door dc wet voorgeschreven wijze niet nu)gclijk, zoo-
lang dc tcbockstclling niet is geschied. Hovcndicl» sluiten
artt. 3186 cn 310 lid l K. dc toepasselijkheid van art. 2014
B.W. 6p beide katcgoriccn van schepen uit cn bepalen
artt. 318
m cn 310 lid 1 K., dat op die schcj)en paiulrcclit
niet kan worden gevestigd. Daaruit volgt, dat dc kooper

-ocr page 192-

173

Van zoodanig Ncderlandsch zeeschip of zee- of kust-
visschersschip, dat niet in het scheepsregister is inge-
schreven, daarvan alleen eigenaar kan worden, als hij
het heeft gekocht van iemand die bevoegd was over den
eigendom te beschikken (in den regel alleen de eigenaar
of diens wettelijke vertegenwoordiger, zie hierboven bl.
41), cn dat bezwaring van zoodanig schip niet mogelijk
is. Bovendien hebben Nederlandsche zccsehcpcn om tc
varen een zeebrief noodig, welken zij niet kunnen krijgen,
als zij in het scheepsregister niet zijn tcboekgcstcld (zie
hierboven bl. 107). Door deze regeling zijn Nederland-
sche zeeschepen cn zee- en kustvisschersschcpen, van
meer dan 20 M\'. bruto-inhoud, als zij niet ingeschreven
zijn, feitelijk van het rechtsverkeer uitgesloten.

De wet noemt in art. 318/j K. ook l)evoorrcchtc in-
schidden op de lading. Daartoe behooren dc kosten van
uitwinning, vorderingen tot betaling van hul|)l()on cn
Van avarij-grosse, en vorderingei\\ uit dc overeenkomst
Van vervoer (tot betaling van vracht, overliggeld, enz.).
Deze voorrechten gaan boven <lc voorrechten oj) bepaalde
Roederen, vermeld in art. 1185 B.W. Zij strekken zieh
*\'it tot de vergoedingen, uit anderen hoofde dan krachtens
overeenkomst van verzekering, versehiddigd wegens be-
schadiging of verlies van bestanddeelen der lading, bijv.
hl geval van werping of van aanvaring (nrt. 318/ K.).

Dc eigenaar van het schip is niet altijd degene die het
Inat varen, die het voor zijne rekening exploiteert. Hij
kft!» het aan een ander verhuren en door dezen laten
cxploiteeren. Op zoodanige huurovereenkomsten zijn «Ie
bepalingen van het Burgerlijk Wetboek over lunir en
V\'erluuir van toepassing.

-ocr page 193-

174

De exploitant van een sehip, degene die een sehip uitrust
en voor zijne rekening laat varen, heet r e e d e r.
Nevens hem onderseheidt de wet dengene die het sehip
voert, die het bestuur heeft over het sehip : den kapi-
tein of gezagvoerder, den s e h i p p e r van
het vroegere recht. Zelden komt meer voor, dat de reeder
tevens als kapitein op het schip vaart. In den regel is
de kapitein een vakman, die in dienst staat van den
reeder. Wij lezen dan ook in art.
320 K. : „reeder is hij
die een schip gebruikt tot de vaart ter zee en het daartoe
of zelf voert of door een kapitein, die in zijn dienst staat,
doet voeren".

Dc eigenaar-niet-reeder, die het sehip niet gebruikt
tot de vaart ter zee, die het niet exploiteert, heeft uit den
aard der zaak met dc gevolgen der exploitatie door een
ander niet te maken. Hij is niet verantwoordelijk voor
de schade, welke de kapitein of de schepelingen door Inmne
handelingen aan derden veroorzaken, omdat zij niet in
zijn dienst stimn, voor hem geen werk verrichten. Evenmin
wordt hij gebonden door dc overeenkomsten, welke dc
reeder of dc kapitein ter zake van de exploitatie van
het schip (het scheepsbedrijf) met derden mocht aangaan,
bijv. tot herstelling van het sehip, tot levering van
schcepsbehoeften of omtrent het vervoer van goedereji.
Hij staat buiten die overeenkomsten, welke noch in zijn
naam noch voor zijne rekening worden gesloten.

Toeh kunnen dc gevolgen van <lic overeenkomsten
in sommige gevallen te zijnen laste komen. In «Ic eerste
plaats ondervindt hij dc gevolgen van het ontstaan van
bevoorrechte inschuldcn op het schip door dc exploitatie
daarvan. De voorrechten, ook die van het Uurgerlijk
Wetboek, zijn aan bepaalde inschuldcn uit hoofde van

-ocr page 194-

175

haren aard verbonden ten laste van bepaalde goederen,
onversehilhg of die goederen behooren aan den sehuldenaar
of aan een derde. Voor het ontstaan van het voorreeht
is het voldoende, dat de eigenaar het goed aan den schulde-
naar in handen heeft gegeven of anderszins hem in staat
heeft gesteld ter zake van htt goed dc bevoorrechte schuld
aan tc gaan.

In art. .\'llSr K. wordt dit uitdrukkelijk uitgesproken.
Aan de inschuldcn cn vorderingen, waaraan dc wet een
Voorreeht op het schip verbindt, is dit voorrecht ook
dan vcrboiulcn, wanneer dc schuldenaar niet is dc cigemuir
Van het schip nuuir iemand die het schip met goedvinden
Van den eigenaar exploiteert, of icnuind van wien «Ic
Schuldcischcr niet weet, dat hij tot dc exploitatie van
het schip niet bevoegd is. Derhalve verkrijgt dc sclndtl-
eischer, die ter zake van het schip of van het scheeps-
bedrijf nict den recdcr handelt, niet alleen ccn vordering
tegen dezen, maar ook ccn voorrecht op het schij), cn kan
bij dus zijn vordering ook op het schip verhalen, tenzij hij
^ist, toen hij handelde met dengenc die zich als recdcr
gedroeg, dat deze daartoe het recht nict had.

De besproken bepaling brengt nict nu-dc, <lat dc eigenaar,
\'be nict is recdcr, schuldenaar wordt van dc vorderingen
"P «Icn rcedcr, nuiar alleen dat het schip voor die vonlcrin-
aansprakelijk is. Toch kan hij van ccn bepaalde katcgo-
"■\'e dier vorderingen ook scliuldciuiar zijn. Zij, die handelen
\'"et den kapitein van het schip of nu\'t ccn ander die in
bet scheepsbedrijf werkzaam is, zooals bijv. dc hoofd-
["\'U\'hinist of «Ic chef van ccn vracht bureau, kunnen <loor
J\'izaj,,.
Ij^.j scheepsregister wel nagaan, wie eigenaar

Van het schip, nuiar nict «)f dc eigenaar het schip zelf
exp„iteert of het aan ccn ander verhuurd heeft. T»»ch

-ocr page 195-

176

zou daarvan afhangen, wie hun schuldenaar wordt.
Daarom bepaalt art. 322 K., dat deze sehuldeischers, als
het schip is verhuurd, behalve den huurder, die het exploi-
teert (den reeder), ook den eigenaar van het schip kunnen
aanspreken, tenzij de verhuring in het scheepsregister is
aangeteekend geworden vóór het ontstaan hunner vor-
dering of zij ten tijde daarvan met de verhuring bekend
waren.

De eigenaar, die ten gevolge van deze bepaling of van het
hierboven vermelde art. 318r heeft betaald, kan deswege
verhaal nemen op den huurder-reeder resp, den reeder.

Ten aanzien van de aansprakelijkheid van den reeder,
hij moge al dan niet eigenaar zijn van het schip, gelden
de algemeene regels van het verbintenissenrecht. In art.
321 K. is dit ten overvloede vastgelegd, omdat het onder de
werking van het afgeschafte recht anders was. De reeder,
zegt dit artikel, wordt verbonden door de
rechtshande-
lingen,
welke door hen, die in vasten of tijdelijken dienst
van het schip zijn, in hunne betrekking binnen den kring
hunner bevoegdheid worden verricht. Onder hen, die in
vasten of tijdelijken dienst van het schip zijn, heeft men
hen te verstaan, die door den reeder voor vast of tijdelijk
zijn aangesteld om aan boord van het schip arbeid te
verrichten.

De reeder is bovendien aansprakelijk zoowel voor de
schade, welke door hen, die in vasten of tijdelijken dienst
van het schip zijn, als voor die welke door hen, die aan
boord daarvan ten behoeve van het sehip of van de lading
arbeid verrichten, in hunne betrekking of in de uitoefening
hunner werkzaamheden aan derden wordt toegebracht.
Deze aansprakelijkheid strookt met het beginsel van
art. 1403 B.W., dat men verantwoordelijk is, niet alleen

-ocr page 196-

177

voor de schade, welke men door zijn eigene daad veroor-
zaakt, maar ook voor die welke veroorzaakt is door de
daad van personen voor welke men aansprakelijk is. Als
zoodanig worden in art. 321 genoemd, naast de personen
die de reeder in zijn dienst heeft, die welke aan boord van
het schip ten behoeve van het schip of van de lading, dus
in het bedrijf des reeders, arbeid verrichten, al staan zij
slechts middellijk in zijn dienst. Men denke bijv. aan
arbeiders, die bij het laden en lossen van het schip wor-
den te werk gesteld. Wegens de schade, door hun schuld
aan derden toegebracht, is de reeder verantwoordelijk
behoudens zijn verhaal op dengene (bijv. den stuwadoor
of den cargadoor, die de lading of lossing heeft aange-
nomen), die deze arbeiders onmiddellijk in zijn dienst heeft.

De afgeschafte wet bemoeide zich niet met de aan-
sprakelijkheid van den reeder. Zij kende alleen eigenaars
van sehepen. Zij stelde hen aansprakelijk voor de hande-
lingen en de verbintenissen van den schipper, tot het
schip en de onderneming betrekking hebbende, ook
wanneer de schipper niet in hun dienst stond, en gaf
hun het recht zich van die aansprakelijkheid te bevrijden
door
afstand van het schip en de daarmede verdiende
vrachtpenningen. Dit recht van afstand
{abandon) is in
de nieuwe wet niet overgenomen. Zoowel de eigenaar als
de reeder is, evenals ieder ander sehuldenaar, aansprake-
lijk met zijn geheele vermogen; zij kunnen zich van die
aansprakelijkheid niet anders bevrijden dan overeenkom-
stig de algemeene voor iederen schuldenaar geldende regels
van schuldbevrijding. Op dezen regel bestaat slecht ééne
uitzondering met betrekking tot de aansprakelijkheid
wegens schade, door aanvaring toegebracht (zie hieronder
bl. 260).

MoLENaRAAFF, Inleiding. 12

k

-ocr page 197-

178

Vroeger kwam het veel voor, dat schepen in mede-
eigendom toebehoorden aan somtijds een groot aantal
personen. De overeenkomst, welke mede-eigenaren met
elkander aangingen tot exploitatie van het schip, werd
reederij genoemd. Tegenwoordig is mede-eigendom eene
uitzondering en bijgevolg de reederij eene zeldzaamheid.
In de groote vaart komen reederij en in het geheel niet
meer voor. Ze zijn vervangen door naamlooze vennoot-
schappen. Toch heeft de wetgever gemeend de reederij
haar plaats in de wet nog te moeten laten behouden. Wij
mogen echter volstaan met een beknopt overzicht van
de betrekkelijke bepalingen.

Eene reederij ontstaat als de mede-eigenaars van een
schip overeenkomen het voor gemeenschappelijke rekening
tot de vaart ter zee te gebruiken (art. 323 K.). Alle leden
van de reederij moeten dus zijn aandeelhouders in het
schip (scheeps-portionnarissen), evenals alle leden van
eene naamlooze vennootschap moeten wezen aandeel-
houders in het kapitaal der vennootschap. Daarom gaat
ook met vervreemding van het aandeel in het schip het
lidmaatschap van de reederij over (art. 324 K.), wordt
de reederij niet ontbonden door den dood van een der
leden noch door zijn faillissement, zijn plaatsing ter zake
van krankzinnigheid in een gesticht of zijn curateele,
kan het lidmaatschap niet worden opgezegd en kan een
lid daarvan niet worden vervallen verklaard (art. 325 K.).
De overeenkomst tusschen anderen dan mede-eigenaars
van een schip, bijv. tusschen huurders, tot exploitatie
daarvan, is nooit een reederij, maar veeleer een maatschap
of een vennootschap onder een firma.

Het aandeel in de reederij {de scheepsportie) is maat-
staf van de rechten en verplichtingen van de leden. Het

-ocr page 198-

179

stemrecht bijv. is geregeld naar de grootte der aandeelen,
in dier voege, dat het kleinste aandeel voor ééne stem
wordt gerekend (art. 334 lid 2 K.). Degene, wiens aandeel
grooter is dan de helft van het schip, kan dus altijd zijn
wil doorzetten, behoudens de besluiten waarvoor dc wet
eenstemmigheid eischt (aanstelling van een boekhouder,
die niet in Nederland Avoont, niet is lid der reederij of
niet is Nederlander of eene met Nederlanders gelijkgestelde
vennootschap, verkoop van het schip anders dan in het
openbaar en ontbinding der reederij tijdens den duur van
eene bevrachting of een ondernomen reis : art. 334 lid
3 K.).

De leden zijn ook, ieder naar evenredigheid van zijn
aandeel in het sehip, aansprakelijk voor de verbintenissen
der reederij (art. 326 K.) en verplicht bij te dragen tot
dc uitgaven (art. 336 K.) ; zij deelen naar denzelfden
maatstaf in de winsten en verliezen (art. 340 K.).

Eene reederij kan slechts één sehip omvatten. Daarom
stelt de wet met een besluit tot ontbinding der reederij
gelijk een besluit van de reeders tot verkoop van het
schip, alsmede het bevel tot openbaren verkoop van het
schip, dat de rechter kan geven, wanneer ten gevolge
van staking der stemmen het gebruik daarvan wordt
belet (art. 340e K.). Ook door het vergaan van het schip
wordt de reederij ontbonden.

In iedere reederij kan een boekhouder Avorden aangesteld
om het beheer te voeren (art. 327 K.). De boekhouder is
bevoegd voor de reederij met derden te handelen en
vertegenAA\'oordigt haar zoo in als buiten rechte, in alles
wat het gebruik van het schip A\'olgens de bestemming
daarvan medebrengt (art. 331 lid 1 K.).

In het belang van derden is bepaald, dat de aanstelling

-ocr page 199-

180

en het ontslag van den boekhouder, zoolang de aan-
teekening daarvan in het scheepsregister niet heeft plaats
gehad, hun niet kunnen worden tegengeworpen, tenzij ze
daarmede bekend zijn (art, 329 K.), en dat beperkingen
van de bevoegdheid des boekhouders, opgenomen in de
overeenkomst van reederij of in de akte van aanstelling,
hun slechts kunnen worden tegengeworpen, wanneer die
hun bekend waren, toen zij met den boekhouder handelden
(art. 331 lid 2 K).

Het spreekt vanzelf, dat de leden der reederij aansprake-
lijk zijn voor. de handelingen en verbintenissen van den
boekhouder. Een vonnis, verkregen tegen den boekhouder
in zijne hoedanigheid, kan evenals een vonnis, verkregen
tegen de reederij, worden tenuitvoergelegd op het ge-
meenschappelijke vermogen van de leden (art. 332 K.).
Bovendien kan ieder lid der reederij voor zijn aandeel
worden aangesproken ; in dat geval is het vonnis, dat
tegen het lid verkregen wordt, op zijn geheele vermogen
voor tenuitvoerlegging vatbaar.

§ 2. Kapitein en s c h e p e 1 i n g e n. i)

Hierboven merkten wij op, dat de kapitein of gezagvoerder
(vroeger in de wet schipper genoemd, o]p groote passagiers-
booten ook
kommandant geheeten) degene is die het schip
voert, die over het schip het bestuur heeft (art. 341 K.).

[Iemand die met deze taak is belast, mag op het schip
gedurende de vaart niet ontbreken. Vandaar dat art. 341&
K. aanwijst wie, in geval van ontstentenis van den kapitein,

i) Deze paragraaf beschrijft het recht, zpoals het luidt volgens de wet
van 14 Juni 1930, Stbl, 240, op de arbeidsovereenkomst van kapitein en
schepelingen.. Zie Voorrede.

-ocr page 200-

181

als zoodanig optreedt. In dè eerste plaats is de eerste stuur-
man daarvoor aangewezen].

Gediu\'ende een reis is de kapitein aan boord ook de
vertegenwoordiger van het openbaar gezag en oefent hij
als zoodanig aldaar de-hoogste macht uit. [Daarom
mogen op Nederlandsche schepen, met uitzondering
van de bij Kon. Besluit aangewezen zeevissehers- en
kustvisschersschepen (art. 374 lid 1 K.), alleen Nederr
landsche onderdanen als kapitein in dienst worden gesteld
(art. 341f{ K.).]

Als vertegenAvoordiger van het openbaar gezag zijn den
kapitein bijzondere bevoegdheden toegekend. \' , -

Hij is aan boord :

1°. ambtenaar van den burgerlijken stand ; hij maakt
akten van geboorte en van overlijden op (artt. 35 en 60
B.W.). Huwelijken kunnen aan boord niet worden ge-
sloten ;

2°. notaris ; te zijnen overstaan kunnen uiterste willen
(testamenten) worden verleden (art. 994 B.W.) ;

3°. degene, die voor de begrafenis en de nagelaten
goederen van aan boord overleden personen heeft te zorgen
(art. 346 K.) ;

4°. Opsporingsambtenaar en ambtenaar van het Open-
baar Ministerie, als buitengaats aan boord een misdrijf
is gepleegd (artt. 14 en 19 Tuchtwet v. 7 Mei 1856, Stbl.
nr. 32).

Het gezag van den kapitein strekt zich uit over alle
opvarenden, onder wie de Avet verstaat allen die zich aan
boord van het schip bcAdnden, buiten den kapitein zelf,
dus
zooAvel de bemanning als de passagiers, ook den
eigenaar van het schip en den reeder, indien zij de
reis mochten meemaken. Allen zijn gehouden de bevelen

-ocr page 201-

182

op te volgen, welke de kapitein geeft in het belang der
veiligheid of tot handhaving van de orde en tucht. Bij
weigering kan de kapitein hen daartoe noodzaken (art.
341 K.).

Personen die niet aan boord thuis hoeren en goederen
die daar niet mogen wezen, kan de kapitein verwijderen.

Art. 371a K. bepaalt dit met betrekking tot zgn. ver-
stekelingen.
Worden dergelijke personen aan boord aan-
getroffen en zijn zij niet in staat of bereid vracht te be-
talen, dan mag de kapitein hen werk laten verrichten,
waartoe zij in staat zijn cn hen bij de eerste gelegenheid
van boord verwijderen.

Opvarenden mogen niet voor eigen rekening goederen
vervoeren, zonder daaromtrent met den reeder te zijn
overeengekomen of daartoe van hem cn, indien het schip
is vervracht, ook van den bevrachter verlof te hebben ge-
kregen. [De kapitein is bevoegd, goederen, welke in strijd
met deze bepaling worden vervoerd, aan land te zetten of
overboord te werpen, mits zij gevaarlijk zijn voor andere
goederen of voor het schip of als contrabande worden
beschouwd, zooals smokkelwaren en wapens (art.
372 K.).]

Indien dit noodzakelijk is tot behoud van schip of
lading, is de kapitein bevoegd scheepstoebehooren en
bestanddeelen van de lading zoowel over boord te werpen
als te verbruiken, alsmede in geval van nood, levensmidde-
len, welke in het bezit zijn van opvarenden of tot de lading
behooren, tegen schadevergoeding tot zieh te .nemen,
om ze in het belang van allen, die zich aan boord be-
vinden,
<te verbruiken (artt. 357 en 358 K.). De kapitein
mag zelfs een deel van de lading verpanden of verkoopen,
als hij in het buitenland de voor de voortzetting van

-ocr page 202-

183

de reis noodzakelijke uitgaven niet kan betalen (art.
365 K.).

Nevens het gezag aan boord zijn aan den kapitein
toevertrouwd het bestuur van het schip en de leiding
van de reis,

In verband hiermede rusten op hem verschillende
verplichtingen :

1°, de gebruikelijke regels en de bestaande voorschrif-
ten ter verzekering van de zeewaardigheid en de veilig-
heid van het schip, van de veiligheid der opvarenden en
van het veilig vervoer der lading, met nauwgeetheid
op te volgen. Hij onderneemt de reis niet, tenzij het
schip tot het volvoeren daarvan geschikt, naar behooren
uitgerust en voldoende bemand is (art. 343 K.).

De bedoelde voorschriften worden gegeven in art. 4
Schepenwet 1909, laatst gewijzigd bij art. 6 der wet van
10 Juni 1926, Stbl.\'nr. 171, eri zijn nader uitgewerkt in
het Kon. Besl. van 22 Sept. 1909, Stbl. nr. 315, laatst
gewijzigd bij Kon. Besl. van 4 Nov. 1926, Stbl. nr. 369 ;

2°. te zorgen, wat zijn schip betreft, voor de naleving
van de Scheepv.-(Verdrag-)wet van 5 April 1919, Stbl.
nr. 151, tot uitvoering van het Internationaal Verdrag
voor de beveiliging van menschenlevens op zee, 20 Januari
1914 te Londen gesloten ;

3®. zich aan boord te bevinden gedurende de vaart
of bij dreigend gevaar; alleen wanneer zijne afwezig-
heid volstrekt noodzakelijk is of de zorg voor lijfsbehoud
hem dwingt, mag hij het schip verlaten (art. 345 K.) ;

4°. zich van loodsen te bedienen, waar de wet, de
gewoonte of de voorzichtigheid dit gebieden (art. 344
K.). De loodsdienst is geregeld bij de wet van 20 Aug.

i) Deze wet is nog niet ingevoerd.

ll

-ocr page 203-

184

1859, Stbl. nr. 93, gewijzigd bij de wet van 6 April 1875,
Stbl. nr. 62, alsmede meer in bijzonderheden in het Alge-
meen Reglement op den loodsdienst en de bijzondere
reglementen voor de versehillende districten, gevoegd
bij het Kon. Besl. van 23 Maart 1925, Stbl. nr. 106.

Loodsen zijn zeelieden, die bijzonder bekend zijn met
bepaalde vaarwaters, en na examen door den Staat zijn
aangesteld om aan de kapiteins in die vaarwaters den
weg te wijzen. Zij nemen het bestuur van het schip niet
over. De kapitein blijft daarvoor verantwoordelijk en kan
zieh niet ermede verontschuldigen, dat hij de aanwijzingen
van den loods heeft gevolgd. Dit is van belang voor dc
beoordeeling van de schuld van het schip, bijv. aan een
aanvaring ;

5°. als hij na den aanvang der reis verneemt, dat
de vlag, waaronder hij, vaart, onvrij is geworden (d.w.z. dat
ons land in een oorlog is gewikkeld), het schip in veilig-
heid te brengen door de meest in de nabijheid gelegen
onzijdige haven binnen te loopen en daar te blijven lig-
gen tot hij op veilige wijze kan vertrekken of van den
reeder stellige orders tot vertrekken heeft ontvangen
(art. 367 K.);

6°. ingeval de haven, waarheen het sehip is bestemd,
wordt geblokkeerd, de meest, geschikte in de nabijheid
gelegen haven binnen te loopen (art. 368 K.);

7°. in geval van opbrenging, aanhouding of ophouding
van het schip, schip en lading te reklameeren (art.
369 K.) ; ,

8°. de vereisehte papieren aan boord te hebben (art.
347 K.). \'

Hierto^ behooren een uittreksel uit het scheepsregister,
de zeebrief (zie hierboven bl. 167) en de meetbrief (zie

-ocr page 204-

185

hierboven bl. 168), de monsterrol (zie hieronder bl. 199)
[en afschriften van de arbeidsovereenkomsten met de
schepelingen (zie art. 451a lid 3 en 4)], het manifest der
lading (een verzamelstaat der ingeladen goederen), de
charter-partij en de cognossementen (zie hieronder bl.
207 en 216) of afschriften van deze stukken,, voorts de
wetten en reglementen op de reis van toepassing en alle
verdere noodige papieren, zooals het strafregister (uitge-
zonderd voor schepen ,van minder dan 100 lasten in
de kleine vaart), [het, boete-register van art. 424 K.,] het
certificaat .yan deugdelijkheid, het certificaat van uit-
watering (zie voor deze . certificaten de Schepenwet), de
code van de dringende en. belangrijke, seinen (art. 9 lid 3
der Scheepv.-(yerdrag)-wet) en, de vergunning, bedoeld
in art. 4 Zeeongevallenwet 1919;

9°. te zorgen dat aan boord een schccpsdagboek {dag-,
register oi journaal)
wordt gehouden. In dit dagboek
moet worden opgeteekend alles van eenig belang, dat op
de reis voorvalt (art. 348 lid 1 K.), en "moeten worden
ingeschreven de aktejn van geboorte en van overlijden
welke de kapitein opmaakt, en al datgene waarvan het
Wetboek van Koophandel (zie artt. 351 en 421 lid 2),
de Tuchtwet, de Schepenwet en de daarbij behoorende
besluiten, ,de Scheepv.-,(Verdrag)-wQt en andere wetten
de inschrijving bevelen. • .

Op schepen, welke door mechanische kracht worden
voortbewogen, zorgt de kapitein bovendien voor hèt
houden van een
machine-dagboek door een lid van het
machinekamer-personeel (art. 348 lid 2 K.).

Zoo mogelijk moeten de dagl?oeken dagelijks wordep
bijgehouden, gedagteekend en door den kapitein en den
schepeling, dien hij met het houden, van het boek heeft

k

-ocr page 205-

186

belast, worden onderteekend (art, 349 K.), De inrichting
der dagboeken is overigens geregeld bij Kon. Besl. van
4 Nov. 1926, Stbl. 369.

De kapitein is verplicht, binnen 48 uren na aankomst
in eene noodhaven of in de haven van eindbestemming,
de schecpsdagboeken aan het daartoe bevoegde gezag
(in het Rijk in Europa den ambtenaar, te wiens overstaan
de monstering geschiedt; buiten het Koninkrijk den
Nederlandschen consulairen ambtenaar, zoo die er is) te
vertoonen, ten einde ze voor gezien te laten afteekenen
{exhibitum, art. 352 K.), alsmede, na iedere reis, van de
boeken inzage te geven aan en daaruit afschrift te laten
nemen door het districtshoofd van de scheepvaartinspec-
tie. Bovendien moet hij de dagboeken te allen tijde ter
inzage geven aan de daarvoor aangewezen ambtenaren
(art. 9 lid 3 Schepenwet en art. 85 Seheépv.-(Verdrag)-wet)
en is hij, en is ook de reeder, verplieht aan belanghebbenden
op hunne aanvrage inzage en, tegen betaling van de kosten,
afschrift van die boeken te geven (art. 350 K.) ;

lO\'\'. indien het schip of de lading schade heeft geleden
of eenig buitengewoon voorval heeft plaats gehad, binnen
48-uren^na. aankomst in een haven, aldaar of in een nabij-
gelegen plaats door een notaris eene
scheepsverklaring
omtrent de voorvallen der reis te laten, opmaken. De kapi-
tein kan met eene voorloopige verklaring volstaan, mits
hij deze binnen 8 dagen door eene volledige verklaring
doe volgen. Hij heeft zich te wenden in het Koninkrijk
buiten Europa tot het bevoegde gezag en buiten het
Koninkrijk tot den Nederlandschen consulairen ambtenaar
of, bij ontstentenis van zoodanigen ambtenaar, eveneens
tot het bevoegde gezag (art. 353 K.).

Bij de berekening van de aangegeven termijnen tellen

-ocr page 206-

187

de Zondag en de daarmede gelijkgestelde dagen en, in
het buitenland, de aldaar algemeen erkende wettelijke
feestdagen niet mede. Met den Zondag stelt de wet gelijk
den Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paaseh- en
Pinksterdagen, de beide Kerstdagen en den Hemelvaarts-
dag (art. 354 K.).

De kapitein wijst de schepelingen aan, die tot het af-
leggen der verklaring hunne medewerking moeten ver-
lecnen (artt. 355 en 446 K.).

De scheepsdagboeken en de scheepsverklaring hebben
geen wettelijke bewijskracht ten aanzien van de daarin
vermelde voorvallen der reis. Aan den rechter is over-
gelaten voor ieder geval te beoordeelen, welk geloof de
verklaring verdient (art. 356 lid 1 K.).

Opmerking verdient nog, dat bij getuigenbewijs om-
trent voorvallen der reis, de bepaling ten aanzien van
de onbekwaamheid van getuigen, welke in het Burgerlijk
Wetboek is opgenomen (art. 1947 lid 1), buiten toepassing
blijft. Evenwel kunnen zij, die anders onbekwaam zijn
als getuigen te worden gehoord, zich van het afleggen
van getuigenis verschoonen (art. 356 lid 2 K.);

11°. te zorgen voor de naleving van de Quarantaine-
wet en van de voorschriften, krachtens die wet gegeven
(wet van 28 Maart 1877, Stbl. nr. 35, laatst gewijzigd
bij de wet van 24 Maart 1922, Stbl. nr. 135) ;

12°. hulp te verlecnen aan personen, die in gevaar
verkeeren, en in het bijzonder, als zijn schip bij een aan-
varing betrokken is geweest, aan de andere daarbij betrok-
ken schepen en de personen, die zieh aan boord dier schepen
bevinden, de hulp te verleenen, waartoe hij bij machte is,
zonder zijn eigen schip en de opvarenden daarvan aan
ernstig gevaar bloot te stellen. Bovendien moet hij zoo

-ocr page 207-

188

mogelijk aan de andere bij de aanvaring betrokken sehepen
opgeven den naam van zijn schip, van de haven waar
het thuis behoort en van de havens van waar het komt
en waarheen het bestemd is (art. 358a K.). Dit voor-
schrift, dat een uitvloeisel is van het internationale ver-
drag omtrent het aanvaringsrecht (zie hieronder bl. 258),
beoogt te voorkomen, dat een schip, dat in een aanvaring
betrokken is, zieh in stilte van de plaats der aanvaring
verwijdert.

Uitdrukkelijk veroorlooft art. 370 K. den kapitein ter
redding van menschenlevens af te wijken van den koers,
welken hij moet volgen, terwijl art.
34 Sclieepv.-(Verdrag)-
wet hem zelfs verplicht, Avanneer hij een verzoek om
hulp ontvangt, afgezonden door een schip, dat in nood
verkeert, de in nood verkeerenden te hulp te komen.

[13°. als zijn schip in eene buitenlandschc haven ver-
toeft en naar Nederland bestemd is, de zich in die haven
bevindende, hulpbehoevende Nederlandsche zeelieden, voor
zoover voor hen aan boord plaats is, op verlangen van den
Nederlandsehen consul of, waar deze ontbreekt, van de
plaatselijke overheid, naar Nederland over te brengen.
De kosten zijn voor rekening van den Staat (art.
358b K.).]

De verplichtingen, welke den kapitein als gezagvoer-
der en als bestuurder van het schip zijn opgelegd, worden
voor het meerendeel geAvaarborgd door strafbepalingen,
welke men aantreft in het Wetboek van Strafrecht en in de
bijzondere wetten, waarin die verplichtingen zijn geregeld.

[De kapitein Avordt door den reeder aangesteld en staat
in zijn
dienst (art. 320 K.). Niet iedereen kan daarvoor
in
aanmerking komen, sedert de wet bepaalde eisehen
stelt voor" de toelating als kapitein op een koopvaardij-
schip.
Dit is het eerst geschied bij eene AA\'et van 28 Mei

-ocr page 208-

189

1901, Stbl. nr. 139, sedert vervangen door de Sehippers-
wet van 26 Maart 1920, Stbl. nr. 154, welke echter nog
niet is ingevoerd. Gevorderd wordt het bezit van diploma\'s,
welke verkrijgbaar zijn na het afleggen van voorgeschreven
examens. Zie voorts hierboven bl. 181.

De overeenkomst, welEe de kapitein met den reeder
sluit, is een
arbeidsovereenkomst, waarop de bepalingen
van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn, voor
zooverre daarvan niet in het Wetb. v. Kooph. is afge-
weken. Evenwel wordt de arbeidsovereenkomst van den
kapitein ter kustvisseherij uitsluitend geregeld door de
bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (art. 375 K.).

Krachtens art. 39 3° der Wet op de rechterlijke organi-
satie neemt de kantonrechter kennis van de geschillen,
waartoe de overeenkomst aanleiding geeft.

Van andere arbeidsovereenkomsten onderscheidt die van
den kapitein zich daardoor, dat zij betreft arbeid, welke
moet worden verricht aan boord van een schip, dat in
de vaart is. De kapitein verbindt zich, als zoodanig
werkzaam te zijn op een bepaald schip of op een der
schepen, welke de reeder exploiteert.

De overeenkomst kan worden aangegaan voor een be-
paalden of voor een onbepaalden tijd (tot wederopzeg-
ging) of voor een of meer reizen. In den regel, althans
bij vaste lijnen, wordt zij gesloten voor onbepaalden
tijd, staat m.a.w. de kapitein in vasten dienst. Hij is in
dat geval in dienst, ook als het schip niet vaart, bijv.
gedurende het verblijf van het schip in de thuishaven of
wanneer het is opgelegd. Hij heeft dan den arbeid te
verrichten, dien de reeder hem volgens de overeenkomst
mag opdragen.

De arbeidsovereenkomst moet schriftelijk worden ge-

-ocr page 209-

190

sloten cn het bedrag bepalen van het in geld uit te be-
talen loon of aangeven, hoe het zal worden bepaald, een
en ander op straffe van nietigheid. De kosten der akte
en andere bijkomende kosten zijn ten laste van den reeder
(art. 376 en art. 413 i. v. ni. art. 390 K.).

De bijzondere omstandigheden, waaronder arbeid aan
boord van een varend schip wordt verricht, hebben aan-
leiding gegeven tot een aantal bijzondere bepalingen voor
den tijd, dat de kapitein aan boord van een schip in
dienst is.

Gedurende dien tijd vinden de artt. 1637y—1637??i,.
1637p, 1637/-, 16380, 1638c lid 3-7, 1638/?, 1638p, 1638$-,
1638s—1638a;, 1639/—1639/i, 1639u en 1639t; B.W. geen
toepassing.

In verband daarmede bevat het Wetb. v. Kooph. bij-
zondere bepalingen omtrent:

1°. het recht van den kapitein op voeding en logies
gedurende den dienst aan boord (art. 380 K.);

2°. het recht van den kapitein op vacantie : voor ieder
jaar, \'dat hij zonder onderbreking in dienst is, ten minste
vijftien of tweemaal tien achtereenvolgende vrije dagen
met behoud van loon. Den kapitein, die in Nederland thuis
hoort, worden op zijn verlangen, de vrije dagen in Neder-
land gegeven (art. 381 K.) ;

3°. de voorziening in geval van ziekte van den kapitein :
uitkeering gedurende ten hoogste 26 weken van 80 % van
het naar tijdruimte vastgestelde loon, verpleging en ge-
neeskundige behandeling, hetzij aan boord, tot het schip
in Nederland terug is gekomen, hetzij in het buitenland,
als de kapitein onderweg moet worden achtergelaten,
tot zijn ^terugkeer, doch niet langer dan gedurende 52
weken, een en ander zooals dit nader is geregeld in arti 415

-ocr page 210-

191

i.v.ni. art. 390 K. Zoolang de zieke kapitein aan boord
is, blijft hij in het genot van het volle loon.

Het reeht op verpleging en geneeskundige behandeling
heeft de kapitein ook, wanneer hem een ongeval over-
komt, als bedoeld in de Zeeongevallenwet 1919.

Heeft de reeder uitsluitend sehepen van 200 ton bruto-
inhoud of daar beneden in de vaart, dan komen in de
plaats van bovengenoemde termijnen en percentage onder-
scheidenlijk termijnen van 18 en 36 weken en het per-
centage 50.

Wanneer de kapitein niet in dienst is aan boord van
een schip, is, in geval hij ziek wordt, de Ziektewet (1929)
van toepassing (art.
ld dier wet) ;

4°. de zorg voor het gezin van den kapitein, gedurende
den tijd dat hij in dienst is aan boord van een schip of ver-
blijft in het buitenland. Zijne niet van tafel of bed gescheiden
echtgenoote heeft gedurende dien tijd recht op uitbetaling
van ten hoogste het twee derde gedeelte van het in geld
vastgestelde loon van haren man, tot onderhoud van
haarzelve en van hare wettige kinderen, die niet in staat
zijn in eigen onderhoud te voorzien, art. 425 i.v.m. art.
390 K., in welke artikelen de uitoefening van dit recht
nader wordt geregeld;

5°. afstand, met inbegrip van verpanding, van het
in dienst aan boord van het schip verdiend loon, voor
zoover het is ter beschikking van den kapitein. Het
bedrag van hetgeen de kapitein afstaat, gevoegd bij het
aan zijne echtgenoote uit te betalen bedrag, mag twee
derde gedeelte van het geheele in geld vastgestelde loon
niet overtreffen, art. 428 i.v.m. art. 390 K. ;

6°. het einde der dienstbetrekking, a. indien zij is
aangegaan voor een bepaalden tijd, welke verstrijkt ter-

-ocr page 211-

192

wijl het sehip, dat de kapitein voert, zich op reis be-
vindt, h. indien zij is aangegaan bij de reis : na verloop
van anderhalf jaar kan de kapitein in ieder geval de
dienstbetrekking door opzegging doen eindigen in iedere
haven, welke het sehip daarna aandoet,
c. indien zij is
aangegaan voor onbepaalden tijd : beide partijen kun-
nen gedurende den tijd, welken de kapitein in dienst is
aan boord van een schip, in iedere haven, waar het sehip
laadt of lost, de overeenkomst schriftelijk opzeggen met
inachtneming van een termijn van ten minste 24 uren
(artt. 431, 432 en 434 i.v.ni. art. 390 K.) ;

7°. de verbreking van de arbeidsovereenkomst we-
gens dringende redenen, gedurende de reis van het schip,
waarop de kapitein in dienst is, artt. 435, 437 en 438 i.v.m.
art. 390 K., benevens art. 382 ;

8°. de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens
gewichtige redenen, art. 383 K. ;

9°. den invloed van het niet aanvangen, de staking
en de verlenging der reis op de dienstbetrekking, indien
zij is aangegaan bij de reis, artt. 440—442 K. i.v.m.,
art. 390 K. ;

10°. het reeht van den kapitein op vrij vervoer tot
eene haven in Nederland, als de dienstbetrekking eindigt
in het buitenland, art. 384 en art. 450a i.v.m. art. 390 K.

De reedér mag té allen tijde den kapitein het gezag over
het schip ontnemen, echter wordt de arbeidsovereenkomst
daardoor niet verbroken, art. 386 K.

Ten einde de werknemer te besehermen tegeji mis-
bruik van macht van de zijde des werkgevers, is bij de
algemeene regeling yian de arbeidsovereenkomst in het
Burg. Wetb. de vrijheid van partijen, van die regeling
af te wijken, in vele opzichten beperkt. Dit voorbeeld

-ocr page 212-

193

is gevolgd bij de opneming in het Wetb. v. Kooph. van
de hierbedoelde bijzondere bepalingen omtrent de arbeids-
overeenkomst van den kapitein. In art. 450c i.v.m. art.
390 K. en in art. 392 K. vindt men genoemd zoowel een
aantal artikelen, van welker inhoud kapitein en reeder
niet bij overeenkomst mogen, afwijken, als andere ten
aanzien waarvan zij dit niet mogen doen ten nadeele van
den kapitein].

Omtrent de verpliehtingen van den kapitein nog een
enkel woord. Art. 342 lid 1 stelt hem tot plicht met zoo-
danige bekwaamheid en nauwgezetheid en met zoodanig be-
leid te handelen, als voor eene behoorlijke vervulling zijner
taak noodig is. Hij moet de orders opvolgen, welke
de reeder hem bij zijn aanstelling of later geeft, mits
ze niet in strijd, zijn met de verpliehtingen, hem
als gezagvoerder door de wet opgelegd (art. 364 lid
1 K.). Is zulks het geval, geeft de reeder hem bijv. een
bevel, waarvan de opvolging hem in strijd zou doen hande-
len met art 343 K. (zie hierboven bl. 183), dan maakt
de kapitein zieh, door te weigeren zoodanig bevel op te
volgen, niet schuldig aan wanpraestatie, en een hem door
den reeder op grond van die weigering gegeven ontslag zou
onrechtmatig zijn.

De kapitein moet den reeder doorloopend op de hoogte
houden van het wedervaren van schip en lading en in
alle gevallen van geldelijk aanbelang met hem\'in overleg
treden (art. 364 lid 2 K.).

[Indien hij de dienstbetrekking doet eindigen, terwijl
het door hem gevoerde schip zieh op reis bevindt, is hij
verplieht de maatregelen te nemen, welke in verband
daarmede noodig zijn voor de veiligheid van het schip,
de opvarenden en d,e lading, op straffe van sehadevergoe-
MoLBNaBAA.FF, Inleiding. 13

i

-ocr page 213-

194

ding (art. 385 K.). Onttrekt hij zich opzettelijk en weder-
rechtelijk aan het voeren van het schip, dan is hij deswege
strafbaar (art. 390 Sr.)].

De taak, die de kapitein heeft te vervullen, brengt
hem geregeld in aanraking met derden, zij sluit, \\oor
zoover hare richtige vervulhng dit vereischt, zijne be-
voegdheid in, den reeder te vertegenwoordigen. Volgens
algemeene beginselen van verbintenissenrecht verbindt
hij, met derden handelende in de uitoefening van zijne
betrekking, alleen zijn opdrachtgever, den reeder, niet
ook zich zeiven.

Omdat het afgeschafte recht, in tegenstelling hiermede,
aannam, dat de kapitein, als zoodanig handelende, zich
zelf wel verbindt, zegt het nieuwe art. 373 K. uitdrukkelijk,
dat zulks alleen dan het geval is, wanneer hij de grenzen
zijner bevoegdheid overschrijdt of uitdrukkelijk eene
persoonlijke verplichting op zich neemt, zoodat de kapitein,
ten\'aanzien van de aansprakelijkheid voor door hem ge-
sloten overeenkomsten, thans geheel gelijkstaat met
andere aangestelden. Daarentegen heeft het tweede lid
van art. 342 zijne aansprakelijkheid voor aan derden toe-
gebrachte schade verlicht, door te bepalen dat hij alleen
verantwoordelijk is voor de schade, welke hij in zijne
betrekking door zijn opzet of grove schuld aan anderen
veroorzaakt. Dit heeft beteekenis o.a. in geval van aan-
varing. Terwijl de reeder aansprakelijk is voor de door
de aanvaring veroorzaakte schade, als er schuld is aan
de zijde van zijn schip, bijv. als de kapitein een fout heeft
begaan^ kan de kapitein zelf slechts worden aangesproken,
als zijn opzet of grove schuld wordt aangetoond. Daartoe
heeft de overweging geleid, dat het niet humaan en niet
te billijken zou zijn, den kapitein, die een gevaarlijk en

-ocr page 214-

195

verantwoordelijk beroep uitoefent, bloot te stellen aan
het risiko, zijne spaarpenningen te verliezen en tot den
bedelstaf te worden gebracht, indien wordt uitgemaakt,
dat hij bij een dreigende\' zeeramp in de ontsteltenis van
het oogenblik een minder juist bevel heeft gegeven.

De bevoegdheid van den kapitein zijn principaal, den
reeder, te vertegenwoordigen, hem aan derden te ver-
binden, m.a.w. de volmacht van den kapitein, gaat zoo
ver, als zijne betrekking meebrengt. Daar de taak van den
kapitein tegenwoordig veel beperkter is dan vroeger, is
dientengevolge zijn volmacht minder ruim. De wet geeft
daaromtrent eenige voorschriften. Art. 359 K. brengt tot
de taak van den kapitein de zorg voor de samenstelling
van de bemanning en voor alles wat met het beladen
en het lossen van het schip in verband staat, het innen
van de vracht daaronder begrepen, voor zooverre de
reeder daarmede niet andere personen heeft belast. Heeft
bijv. de reeder een kantoor voor aanwerving van sche]f)e-
lingen of een bureau voor aanneming van goederen of in
het buitenland een
vertegenAvoordiger voor de behandeling
van zijne sehepen, dan behoort de behartiging van deze
zaken niet tot de taak van den kapitein, zoodat derden
die met den kapitein mochten handelen, geen vordering
krijgen tegen den reeder.

In het buitenland, echter alleen op plaatsen Avaar de
reeder niet is vertegenAvoordigd, is de kapitein buitendien
bevoegd het schip van het noodige te voorzien en al datgene
te doen Avat het gebruik van het schip, overeenkomstig
de daaraan door den reeder gegeven bestemming, pleegt
mede te brengen, of tot behoud van het schip noodzakelijk
is (art. 360 lid 1 K.). De kapitein zal dus het schip kunnen
vervrachten, echter niet op een ongebruikelijke of met

-ocr page 215-

196

de inrichting van het schip niet overeenkomende wijze.
Derden, die met den kapitein hebben gehandeld te goeder
trouw, d.w.z. in verschoonbare onbekendheid met het
feit, dat de reeder ter plaatse vertegenwoordigd was,
worden door het tweede lid van het artikel beschermd.

Overal waar hij zich in het buitenland bevindt ver-
tegenwoordigt de kapitein den reeder in rechte. Een vonnis
door of tegen den kapitein verkregen, wordt geacht te
zijn verkregen door of tegen den reeder. Deze kan ook
te allen tijde het geding overnemen (art. 361 K.).

Tot buitengewone herstellingen, tot bezwaring of tot
verkoop van het schip kan de kapitein alleen overgaan
in het buitenland, als een geval van dringende noodzake-
lijkheid aanwezig is, dat redelijkerwijze ondoenlijk maakt
de bevelen af te wachten van den reeder of van iemand
die bevoegd is namens hem te handelen (art. 362 K.).
De derde die met den kapitein handelt, heeft zich te over-
tuigen van het bestaan van zoodanig geval. Hij moet
zieh niet met den kapitein op dergelijke buitengewone
transacties inlaten, zonder behoorlijk onderzoek.

Beperkingen van de bevoegdheid van den kapitein
binnen de hier aangegeven, door de wet getrokken, grenzen
gelden tegen derden niet, tenzij die hun bekend zijn
gemaakt (art. 363 K.).

Het spreekt vanzelf, dat de reeder heeft te zorgen,
dat de kapitein op de reis over de noodige fondsen ter
bestrijding van noodzakelijke uitgaven kan beschikken.
Blijft hij in gebreke dit te doen, dan kan de kapitein
in het uiterste geval geld opnemen onder verband van
het sehip of een deel van de lading verpanden of verkoopen.
Artt. 365 en 366 K. geven daaromtrent eenige regels, ook
ter bescherming van derden, die te goeder trouw met

-ocr page 216-

197

den kapitein hebben gehandeld. Bovendien zal hierbij
het reeht, geldende ter plaatse waar het schip zich be-
vindt, een woord meespreken.

De kapitein heeft niet alleen de belangen van den
reeder tc behartigen, maar is ook verplieht gedurende
de reis de belangen van de rechthebbenden op de lading
waar te nemen en te dien einde alle vereisehte maatregelen
te nemen, zoo noodig, ook in rechte op te treden.
Hij handelt zoo veel mogelijk in overleg met den bevrachter
en volgens diens orders. In het uiterste geval mag hij de
lading of een deel daarvan verkoopen of onder verband
daarvan geld opnemen (art. 371 K.).

Het scheepsvolk of de schepelingen omvat de scheeps-
officieren,
onder wie zijn te verstaan de schepelingen
[aan wie de monsterrol den rang van officier toekent]
en de
scheepsgezellen (art, 393 K,), Stuurlieden en machinis-
ten moeten in het bezit zijn van diploma\'s overeenkomstig
de regels,-gesteld in de hierboven (bl. 189) aangehaalde
Sehipperswet van 1901
(1920).

[De overeenkomst tusschen den reeder en den schepe-
ling is een arbeidsovereenkomst, waarop de bepalingen
van het Burg. Wetb., boek 3, titel VII A: Van de over-
eenkomsten tot het verrichten van arbeid, van toepassing
zijn, voor zoover daarvan in het Wetb. v. Kooph. niet
is afgeweken (art. 397 K.).

De kantonrechter neemt kennis van de rechtsvorderingen
betrekkelijk deze overeenkomst (art. 39 3° R.O.), terwijl
op het geding de bepalingen van artt. 125a—125/ B. Rv.
van toepassing zijn.

Alleen zij, die met den reeder een arbeidsovereenkomst
hebben aangegaan, worden door de wet als sehepelingea

-ocr page 217-

198.

aangemerkt (art. 396 lid 1 K.). Andere personen mogen
schepelingendicnst niet verrichten (art. 406 lid 1 K.
onder 1°).

Deze bepalingen stellen buiten twijfel, dat dc schepe-
lingen niet in dienst treden van den kapitein, zooals art.
394 (oud) K. het voorstelde, en dat de personen, die aan
boord de werkzaamheden van schepelingen verrichten,
niet in dienst mogen staan van derden, bijv. van een tijd-
of een reis-bevrachter of, zooals met marconisten wel het
geval was, van een telegraaf-maatschappij.

De kapitein kan dus alleen, wanneer de reeder hem dit
opdraagt, arbeidsovereenkomsten met schepelingen sluiten.

Daar echter die overeenkomsten hare uitvoering vin-
den aan boord van een schip, bepaalt de wet, dat de
kapitein als zoodanig den reeder vertegenwoordigt in de
uitvoering van de arbeidsovereenkomsten met de schepe-
lingen, die in dienst zijn aan boord van het door hem
gevoerde schip (art. 396 lid 2 K.).

Op straffe van nietigheid moet de arbeidsovereenkomst
schriftelijk worden aangegaan en door den schepeling
persoonlijk worden onderteekend (art. 398 K.). Wat zij
moet behelzen, behalve hetgeen elders in de wet is voor-
geschreven (zooals in art. 413 : het bedrag van het in
geld uit te betalen loon),
Avordt omstandig aangegeven
in artt. 400 en 401 K., welke artikelen een uitvloeisel
-zijn van het ontwerp-verdrag betreffende de arbeidsover-
eenkomst van schepelingen, in 1926 te Genève aangenomen
in de negende zitting der Algemeene Conferentie van de
vertegenwoordigers der leden van de Internationale Orga-
nisatie van den Arbeid van den Volkenbond. De wet van
2 Juli 1928, Stbl. 220, heeft de Regeering de bevoegd-
Jieid gegeven tot dit ontwerp-verdrag toe te treden.

-ocr page 218-

199.

De arbeidsovereenkomst kan worden aangegaan, hetzij
voor een bepaalden tijd, hetzij voor een of meer reizen
{hij de reis), hetzij voor onbepaalden tijd (tot wederop-
zegging) (art. 399 K.). In ieder geval is de schepeling
verplicht, zich, van den aanvang der dienstbetrekking af,
ter beschikking te houden van den reeder, om gemonsterd
te worden op een door de overeenkomst aangeduid sehip
(art. 404 K.). ,,Gemonsterd worden" is medewerking ver-
leenen tot de opmaking van de
monsterrol van een sehip :
een staat van de bemanning, waarmede een bepaald schip
zal uitvaren (art. 451 K.). De monsterrol, die behoort te
worden onderseheiden van de arbeidsovereenkomst, is
voor de partijen bij die overeenkomst van veel belang.
Immers door hen, die niet in de monsterrol zijn genoemd,
mag aan boord van het schip schepelingendienst niet
worden verricht, ook al hebben zij een arbeidsovereen-
komst met den reeder aangegaan. Eene uitzondering
geldt slechts voor
opstappers mits zij in de eerste haven,
welke het sehip aandoet, op de monsterrol worden ge-
bracht (art. 406 K.). Bovendien worden tot de monstering
alleen toegelaten zij, die een monste;rboekje overleggen
alsmede een bewijs van gezondheid, afgegeven door een
geneeskundige, hetwelk vaststelt dat de schepeling niet
lichamelijk ongeschikt is tot het verrichten der werkzaam-
heden aan boord, waartoe hij zich wenscht te verbinden,
cn dat zijne tegenwoordigheid aan boord geen gevaar
zal opleveren voor de gezondheid van de overige op-
varenden (artt. 451c en 451d K.).

Door deze bepalingen wordt de kring van personen

i) Personen die invallen voor schepelingen, die zich (bij vertrek van het
schip) aan den dienst onttrekken.

-ocr page 219-

200.

beperkt, met wie de reeder een overeenkomst over het
dienst doen als sehepeling kan aangaan.

De monsterrol wordt opgemaakt ten overstaan van
een daarvoor aangestelden ambtenaar
{den watersehout),
of, waar deze ontbreekt, den commissaris van politie of
den burgemeester: Kon. Bésl®^ van 5 Oet. 1867, Stbl,
nr. 104, en 27 Juni 1921, Stbl, nr, 814, Zij wordt door
of namens den reed er, door den kapitein en door de schepe-
lingen onderteekend. De arbeidsovereenkomsten moeten
door den reeder worden overgelegd aan den ambtenaar,
die zieh heeft te vergewissen, dat ze door de schepelingen
zijn begrepen\'-ën dat zij door de partijen zijn onderteekend.
Door den ambtenaar gewaarmerkte afschriften worden
bij de monsterrol gevoegd^

De monsterrol vermeldt den naa:m van het schip, de
met het schip te maken reis of reizen, de namen van den
reeder, van den kapitein en van de schepelingen, de hoe-
danigheid in welke iedere sehepeling aan boord dienst
zal doen, wie hunner den rang van officier zullen hebben,
en hetgeen partijen daarin verder verlangen op te nemen.
Echter zijn bepalingen in de monsterrol, welke afwijken
van de met een sehepeling gesloten" arbeidsovereenkomst
of welke deze aanvullen, nietig (artt. 451 en 451a K.).
* Een
monsterboekje wordt door den ambtenaar van
aanmonstering afgegeven aan ieder, die zieh daarvoor
aanmeldt. Iedere monstering wordt door den ambtenaar
in het boekje aangetèekend; met vermelding van de
hoedanigheid waarin de sehepeling dienst zal doen (artt.
451& en 451c K.).

Gedurende den dienst aan boord verblijft het boekje
onder den kapitein, die daarin aanteekent den- datum
waarop en de plaats waar die dienst eindigt, é:n-die het

-ocr page 220-

201.

boekje, als de dienst geëindigd is, aan den sehepeling
teruggeeft. Op verzoek van den reeder kan de Raad
voOr
de Scheepvaart het boekje inhouden gedurende den tijd
van ten hoogste één jaar, ingeval de schepeling de arbeids-
overeenkohist onrechtmatig heeft doen eindigen (art.
451e K.). In verband met deze- regeling is de strafbaar-
stelling van de eenvoudige desertie, welke in artt. 391—393
(oud) Sr. voorkwam, afgeschaft en vervangen door de
strafbaarstelling, als
desertie, van de dienstverlating onder
zoodanige omstandigheden, dat daarvan gevaar voor het
schip, de opvarenden of de lading te duchten is, in art. 391
(nieuw) Sr.

De bijzondere toestand, waarin de schepeling zieh be-
vindt, als hij in dienst is aan boord van een schip, heeft
den wetgever ertoe^ geleid ten aanzien van dien dienst
een aantal artikelen" van het Burg. Wetb. betreffende de
arbeidsovereenkomst niet van toepassing te verklaren,
en in verband daarmede in artt. 402, 403, 407—450a K.
een reeks bijzondere bepalingen voor den duur van den
dienst aan boord op te stellen. \'

De bepalingen regelen op dezelfde of op overeenkomstige
wijze de onderwerpen, hierboven bl. 190 vlg. genoemd met
betrekking tot den kapitein : de voeding en het logies
van de schepelingen, waaromtrent nadere voorschriften
bij algemeenen maatregel van bestuur zullen worden
gegeven (artt. 407—410); — het recht\'der sehepelingén
op vacantie (ten minste zeven of tweemaal vijf achtereen-
volgende vrije dagen, met behoud Van loon, voor ieder
jaar onafgebroken\' dienst, tenzij de arbeidsovereenkomst
is aangegaan bij de reis) (art. 414); — \'de voorzieniiig
in geval van ziekte van den schepeling (art. 415); — de
zorg voor het gezin van den schepeling (art. 425);

-ocr page 221-

202.

den afstand en de verpanding van het kjon (art. 428) ; —■
het einde der dienstbetrekking (artt. 431—434) ; — de
verbreking der arbeidsovereenkomst wegens dringende
redenen (artt. 435—438) ; — de ontbinding der arbeids-
overeenkomst wegens gewichtige redenen (art. 439)_; — den
invloed van het niet aangaan, de staking en de verlenging
der reis op de dienstbetrekking (artt. 440—^442) ; — het
recht van den schepeling op vrij vervoer terug, als de dienst-
betrekking eindigt in het buitenland (artt. 443 en 450a).

Zoolang de schepeling in dienst is aan boord van een
schip, is hij verplicht de bevelen van den kapitein met
stiptheid op te volgen. Indien hij die bevelen onrechtmatig
acht, mag hij de opvolging niet weigeren, behoudens zijn
recht deswege te klagen in de eerste haven, die het schip
aandoet (art. 417 K.). De kapitein regelt den arbeid van
den schepeling, die het hem opgedragen werk moet ver-
richten, doch onder omstandigheden recht heeft op een
bijslag op het loon (artt. 418—420 K.).

Zonder toestemming van den kapitein mag de schepe-
ling het schip niet verlaten, maar de kapitein moet de
reden voor zijne weigering in het scheepsddgboek ver-
melden (art. 421 K.).

Als hoofd van den scheepsdienst -oefent de kapitein
disciplinair gezag over de schepelingen; tot hand-
having van dit gezag kan hij de redelijkerwijze noodige
maatregelen nemen (art. 422 K.). De wet geeft hem boven-
dien in bepaalde in art. 423 genoemde gevallen de be-
voegdheid boete op te leggen met inachtneming yan de
in dit en in het volgende artikel gestelde bepalingen.
De straffen van verbeurte van de gagie en van sluiting
in de boeien (recht- en kromsluiting), welke de Tuchtwet
van 1856 kende, zijn niet meer toegelaten.

-ocr page 222-

203.

Zoolang de reis niet is geëindigd, behoeft de reeder, in het
geheel, niet méér dan 5/6 deel van het in dienst aan boord
■van het schip verdiende loon uit te betalen (art. 427 K.).

Bij het einde van den dienst aan boord heeft de schepe-
ling recht op een schriftelijke afrekening (art. 445 K.),
De reeder, die het in geld vastgestelde deel van het loon
niet uitbetaalt op den vervaldag, verbeurt voor iederen
\'dag, gedurende welken hij in verzuim is, ten behoeve van
een officier drie gulden en ten behoeve van een scheeps-
gezel een gulden vijftig cent (art. 447 K.).

Tot berging van schip en lading zijn de schepelingen
verplicht mede te werken, waartegen zij recht hebben
op buitengewone belooning voor de dagen, gedurende
welke zij werkzaam zijn (art. 448 K.). Evenzoo hebben
zij reeht op een andeel in het sleeploon, Avaarop het schip
aanspraak heeft, Avegens buitengeAvonen sleepdienst, in
open zee verricht, tenzij het schip tot het
A\'errichten van
sleepdienst is bestemd (art. 449 K.).

In het belang der schepelingen is ten slotte in art.
450c K. bepaald, dat partijen niet bij overeenkomst
kunnen
afAvijken van het bepaalde in een aantal aldaar
genoemde artikelen, Avelke hare arbeidsovereenkomst rege-
len, alsmede dat zij van het bepaalde in een aantal andere
artikelen niet mogen
afAv^ijken ten nadeele van den schepe-
ling. Ook mogen zij niet
afAvijken van de Avettelijke regels
betreffende de bevoegdheid des rechters, kennis te nemen
yan geschillen betrekkelijk hare arbeidsovereenkomst.

Ten behoeve van de zeevisscherij Avorden in de artt.
452—
é52p K. (§ 4 A\'^an den vierden titel) ten aanzien
van de schepelingen en in art. 390,
tAveede lid, ten aanzien
van den kapitein eenige afwijkende bepalingen gegeven,
■waarop hier niet nader kan worden ingegaan].

-ocr page 223-

204.

Krachtens de wet van 27 Juni 1919, Stbl. nr. 415, tot
wijziging der Oorlogszeeongevallenwet 1915 (thans ge-
heeten Zeeongevallenwet 1919), is ieder lid der bemanning
(daaronder begrepen de schipper en ieder, die in dienst
van den eigenaar of den schipper op of aan het zee-
vaartuig werkzaam is, uitgezonderd degenen, die ver-
zekerd zijn ingevolge de Ongevallenwet 1901, thans
vervangen door de Ongevallenwet 1921) van een zee-
vaartuig, dat na 19 Juli 1915 uit Nederland buitengaats,
werd of zal worden gebracht, verzekerd tegen
ongevallen..
Wanneer hem een ongeval overkomt in dienst van het
zeevaartuig, heeft hij gedurende den tijd van zijn onge-
schiktheid tot werken, en, wanneer hij ten gevolge van
het ongeval overlijdt, hebben zijn nagelaten betrekkingen
reeht op eene uitkeering, waarvan het bedrag in art. 2 der
wet wordt bepaald.

De uitkeeringen worden beschouwd als een deel van de
gagiën en komen ten laste van dengene die de gagiën
verschuldigd is. Ter zake van een ongeval, waarvoor
het hierbedoelde reeht op uitkeering bestaat, [hebben de
kapitein en de sehepeling bovendien aanspraak op oppas-
sing en genezing overeenkomstig art.\'415 K. (zie art. 11
Zeeong.-wet en hierboven bl. 191).]

Ter vervanging van den Raad van Tucht voor de
koopvaardij, ingesteld door art. 25 Tuchtwet, is door de
Schepenwet van 1909 de
Raad voor de Scheepvaart ingesteld.
De inrichting van dezen Raad is geregeld in Hfdst. III
Schepenwet en in het Kon. Besl. van 5 Oet. 1909, Stbl.
nr. 333, aangevuld bij het Kon. Besl. van 28 Sept. 1914,
Stbl. nr. 465. De Raad is belast met het onderzoek naar
de oorzaken van plaats gehad hebbende scheepsrampen,

-ocr page 224-

205.

na een voorloopig onderzoek door de seheepvaartinspectie.
Hij kan, indien de ramp is veroorzaakt door de ongesehikt-
heid van den sehipper of van een of meer stuurlieden
of maehinisten, den betrokkene onbevoegd verklaren
als schipper, stuurman of machinist dienst te doen op een
schip, waarop de Schepenwet van toepassing is. Het onder-
zoek regelt Hfdst. IV Schepenwet.

De Raad is bovendien bevoegd den schipper, die zieh
ten opzichte van zijne reederij, de bevrachters, de schepe-
lingen of de passagiers op eenigerlei wijze heeft misdragen,
alsmede den schipper, stuurman of machinist, door wiens
daad of nalatigheid een scheepsramp is veroorzaakt,discipli-
nair te straffen met het toedienen van eene berisping of
met ontneming van de bevoegdheid gedurende een be-
paalden tijd, twee jaren niet te boven gaande, in een of
meer dezer betrekkingen op een schip, waarop de Schepen-
wet van toepassing is, te varen. Het onderzoek naar
misdragingen van den sehipper geschiedt op aanklacht
van den hoofdinspecteur van de scheepvaart, den boek-
houder of een of meer van de reeders, de verzekeraars,
de bevrachters, het scheepsvolk of de passagiers (Hfdst. V
Schepenwet).

De Raad voor de Scheepvaart is gevestigd te Am-
sterdam. Hij bestaat uit een rechtsgeleerden voorzit-
ter, twee zee-ofRcieren of oud-zee-ofïieieren, twee schippers
of oud-sehippers ter koopvaardij en twaalf buitengewone
leden (art. 23 Schepenw., laatst gew. bij art. 7 Kon. Besl.
van 11 Mei 1923, Stbl. nr. 199).

-ocr page 225-

206.

§3. Vervrachting en bevrachting
van schepen.

De exploitant van het schip, de reeder, kan het schip
te eigen behoeve laten varen. Dit is het geval o.a, wanneer
een nijverheidsonderneming de grondstoffen voor haar
bedrijf met eigen schepen laat aanvoeren of wanneer
een petroleummaatschappij de door haar gewonnen petro-
leum met eigen schepen naar de opslagplaatsen laat
brengen.

De reeder kan het schip ook exploitccren door met
een derde een overeenkomst te sluiten, waarbij hij zich
verbindt van zijn schip een bepaald gebruik, ten be-
hoeve van- dien derde, te maken tegen genot van een
bepaalden prijs. De wet noemt de daartoe strekkende
overeenkomst, welke het gebruik van de geheele laad-
ruinite van het schip of van een bepaald gedeelte dier
ruimte kan betreffen :
vervrachting en bevrachting. In de
praktijk wordt vaak gesproken van verhuur en huur,
een naam trouwens die door leeken in een zeer ruime
en vage beteekenis pleegt te worden gebruikt, i.h.b. bij
alle overeenkomsten, waarbij de eene partij zich ver-
bindt voor de andere iets te doen, zooals bij arbeidsover-
eenkomsten en bij overeenkomsten tot het zelfstandig
verrichten van werkzaamheden.

De wet onderscheidt de vervrachting en bevrachting
in
tijdbevrachting (tijd-charter) en reisbevrachting (reis-
charter)? Bij de tijdbevraehtingen verbindt de eene partij
(de
vervrachter) zieh, het schip gedurende een bepaalden
tijd ten behoeve van de wederpartij (de
bevrachter) tot
een aangewezen doel (bijv. een wetenschappelijke expeditie,
het vervoeren van goederen of personen) te laten varen

-ocr page 226-

207.

(tot de vaart ter zee te gebruiken), tegen betaling van
een prijs, berekend naar tijdsduur. Bij de reisbevraehting
verbindt de vervrachter \'zich, met het schip of in eenig
deel daarvan ten behoeve van den bevrachter personen
of goederen te vervoeren op een of meer bepaalde reizen,
tegen betaling van een zekeren prijs voor dit vervoer
(art. 453 K.).

Op te merken valt, dat de vervrachter kan wezen
eigenaar en tevens reeder van het schip of reeder zonder
eigenaar te zijn of ook tijdbevraehter, dus noch eigenaar
noch reeder, terwijl bij reisbevraehting ook een reis-
bevrachter de vervrachter kan wezen. Immers de wet ver-
klaart den tijdbevraehter bevoegd een onder-tijdvervrach-
ting of een onder-reisvervraehting te sluiten (art. 518 K.)
en laat toe dat \'de reisbe vracht er een onder-reisver-
vraehting sluit (art. 518/i K.). Zoo kan het voorkomen,
dat de eigenaar het schip verhuurt aan iemand, die het
uitrust en exploiteert, dus reeder is, dat deze een tijd-
vervrachting sluit bijv. om met het schip gedurende een
jaar goederen te vervoeren, dat de tijdbevraehter op zijn
beurt het ondervervracht voor denzelfden tijd, en dat ten
slotte de tweede bevrachter (de onder-tijdbevraehter) het
vervracht voor het vervoer van goederen op een be-
paalde reis, bijv. van hier naar Noord-Amerika.

Een tijdbevrachting kan worden gesloten voor allerlei
doeleinden, zooals het vervoeren van goederen of van
personen, het maken van een of meer wetenschappelijke
onderzoekingstochten, het leggen van kabels, enz. Reis-
bevraehting daarentegen heeft steeds het vervoer van
personen of goederen ten doel.

Ieder der partijen kan verlangen, dat van de overeen-
komst een schriftelijke akte,
charter-partij geheetcn, wordt

-ocr page 227-

208.

opgemaakt (art. 454 K.). Dit stuk kan aan.order worden
gesteld, in welk geval de bevraeliter de overeenkomst,
m.a.w. al zijne rechten en verplichtingen uit de over-
eenkomst, door endossement en overgave van het stuk op
een ander kan overdragen. Wordt een niet aan order ge-
stelde charter-partij na endossement aan een derde overge-
geven, dan blijven althans de verplichtingen, jegens den
vervrachter uit de overeenkornst voortvloeiende, op den
bevrachter rusten (art. 457 K.).

Evenals verkoop van een huis de huur van het huis
niet breekt, breekt vervreemding van een schip niet de
door den eigenaar gesloten bevrachtingsovereenkomst.
De nieuwe eigenaar is nevens den vervreemder tot na-
leving der overeenkomst verplicht (art. 456 K.).

In de bevrachtingsovereenkomst wordt steeds het tijd-
stip aangegeven, waarop de vervrachter het schip ten
dienste van den bevrachter heeft te stellen. Neemt de
vervrachter dit tijdstip niet in acht, dan kan de bevrachter
de overeenkomst schriftelijk opzeggen, en, hetzij hij daartoe
al dan niet overgaat en zonder dat eene ingebrekestelling
wordt vereiseht, vergoeding vorderen van de door hem
ten gevolge van het verzuim van den vervrachter geleden
schade, ten ware deze bewijst dat de vertraging, niet aan
hem is te wijten (art. 458 K.).

Ter voorkoming van later geschil tussehen partijen
regelt de wet ook het recht van den bevrachter, alvorens
van het schip het in de charter-partij bepaalde gebruik
.te maken, door een of meer deskundigen te laten nazien,
of het in behoorlijken staat van onderhoud verkeert, vol-
doende is uitgerust en geschikt is tot het bedoelde gebruik
.(art; 459 K.).

Nevens deze algemeene bepalingen bevat de wet eenige

-ocr page 228-

209.

bijzondere bepalingen voor de tijd-bevrachting. De ver-
vrachter is verplicht he^ schip niet alleen in goeden
staat ten dienste van den bevrachter te stellen, maar ook
tijdens den geheelen duur der overeenkomst in dien
staat te houden (art. 460 lid 1 en 2 K.). Tot de uitrusting
wordt bij schepen, die door werktuiglijke kracht worden
voortbewogen, de brandstof voor de machines niet ge-
rekend. Daarvoor heeft de bevrachter te zorgen (art. 460 lid
3 K.). Een buitenkansje, zooals tijdens den duur der be-
vrachting door het schip verdiend hulploon, deelen ver-
vrachter en bevrachter gelijkelijk (art. 461 K.). De vracht-
prijs is niet verschuldigd gedurende den tijd, dat het
schip ten gevolge van geleden schade of wegens gemis
van voldoende bemanning of leeftocht buiten staat is
dienst te doen, en nooit langer dan tot den dag van het
vergaan van het schip, of, in geval van vermissing, van
het laatste bericht (art. 462 K.).

Tusschentijds kan de overeenkomst schriftelijk worden
opgezegd : door den vervrachter, als de vrachtprijs niet
op tijd
Avordt betaald ; door ieder der partijen, als de
uitvoering der overeenkomst wordt belet door een maat-
regel van hooger hand of door het uitbreken van een oorlog
en niet binnen een redelijken tijd kan worden hervat
(artt. 464 en 465 K.).

§4. Het vervoer ter zee van goederen
en personen.

De vijfde titel A van het Tweede Boek van het Wet-
boek behandelt het
vervoer van goederen. De overeenkomst
van vervoer moet niet worden verward met de bevraeh-
tingsovereenkomst. De overeenkomst van vervoer kan

Molengraafj?, Inleiding. 14

-ocr page 229-

210.

een bevrachtingsovereenkomst zijn, maar behoeft dit
niet te wezen, en omgekeerd kan de bevrachtingsovereen-
komst een overeenkomst van vervoer zijn, maar be-
hoeft dit evenmin te zijn. Men kan zich beider verhou-
ding voorstellen als die van cirkels welke elkander snijden.
De vervoerovereenkomst is de overeenkomst, waarbij de
eene partij zich verbindt een vervoer van- goederen te
bewerkstelligen, de andere partij daartegenover den be-
dongen vrachtprijs te betalen (art. 466 K.). Vervoerder
kan zijn de reeder van het schip, een tijdbevraehter of
een reisbevrachter. In welke verhouding de vervoerder
staat tot het sehip, het instrument voor het vervoer, gaat
de wederpartij niet aan, omdat die verhouding ligt buiten
de overeenkomst van vervoer. De vervoerder, zegt art. 467,
is, binnen de grenzen van hetgeen redelijk is, vrij in de
keuze van het vervoermiddel, tenzij omtrent een bepaald
middel Van vervoer is overeengekomen. Onredelijk zou zijn
de keuze bijv. van een voor het vervoer ongeschikt schip.

De vervoerder, die het te vervoeren goed onder zich
neemt, is verplicht voor het behoud daarvan te zorgen
van de in-ontvangst-neming af tot de aflevering toe. Hij
moet de schade vergoeden, door de geheele of gedeelte-
lijke niet-aflevering of de beschadiging van het goed ver-
oorzaakt, tenzij hij bewijst, dat de niet-aflevering of de
beschadiging het gevolg is van een voorval, dat hij rede-
lijkerwijze niet heeft kunnen voorkomen of afwenden (eene
omschrijving welke in de plaats is gekomen van de vroegere
uitdrukking „overmacht"), van den aard, de gesteldheid
of eenig gebrek van het goed zelf of van de schuld van
den afzender. Hij staat in voor de daden van degenen
die hij in het werk stelt en voor de zaken, waarvan hij
zich bij het vervoer bedient (art. 468 K.). Op dien alge-

-ocr page 230-

211.

meenen regel kent de wet slechts ééne uitzondering. Voor
diefstal en verlies van -goud, zilver, edelgesteenten en
andere kostbaarheden, van geld en van waardepapieren,
alsmede voor beschadiging van lichtelijk daaraan onder-
hevige kostbaarheden, is de vervoerder niet aansprakelijk,
tenzij hem de aard en de waarde dezer goederen zijn mede-
gedeeld vóór of bij de in-ontvangst-neming (art. 469 K.).

In het zeevervoer is het een vaste gewoonte, dat de
vervoerder in de charter-partij en in de cognossementen
of andere vervoerdokumenten ontheffing bedingt van
zijne aansprakelijkheid, in den regel in zoo ruimen omvang,
dat van die aansprakelijkheid weinig of niets overblijft.
Ten einde die ontheffing binnen redelijke grenzen te be-
perken, bepaalt het eerste lid van art. 470 K., dat het
den vervoerder niet vrijstaat te bedingen, dat hij niet
of niet dan tot een beperkt bedrag aansprakelijk is voor
schade, veroorzaakt door onvoldoende zorg voor onder-
houd, uitrusting of bemanning van het vervoermiddel,
of voor deszelfs geschiktheid tot het overeengekomen
vervoer, dan wel door verkeerde behandeling of onvol-
doende bewaking van het goed. Bedingen van die strek-
king, zegt de wet, zijn nietig (art. 470 Ud 1 K.). Wie met
een schip goederen wil vervoeren, is dus in ieder geval
verplicht het voldoende te onderhouden, uit te rusten
en te bemannen.

Niettemin, voegt het tweede lid van art. 470 hieraan
toe, is de vervoerder wel bevoegd te bedingen, dat hij
niet aansprakelijk is voor meer dan een bepaald bedrag
per vervoerd voorwerp, tenzij hem de aard en de waarde
van het goed zijn medegedeeld vóór of bij de in-ontvangst-
neming, in welk geval hij een hoogere vraeht in rekening
kan brengen (goederen met aangegeven of aangeteekende

k

-ocr page 231-

212.

waarde). Het bedrag, waarvoor hij in ieder geval aan-
sprakehjk bhjft, mag niet lager worden gesteld dan / 000.—.

Het spreekt vanzelf dat de vervoerder belang heeft
bij juiste aangifte van aard en waarde der goederen.
Het derde lid van art. 470 staat hem daarom toe te be-
dingen, dat hij niet tot eenige sehadevergoeding gehouden
is, wanneer de aard of de waarde van het goed hem op-
zettelijk onjuist is medegedeeld.

De aangehaalde bepaling van het eerste lid van art. 470
zou medebrengen, dat de wederpartij van den vervoerder,
die een beding heeft gemaakt van niet-aansprakelijkheid,
zoover als de wet dit hier toelaat, ten einde schadevergoe-
ding te kunnen vorderen, zou moeten aantoonen, dat de
aan het vervoerde goed overkomen schade is veroorzaakt
door onvoldoende zorg van den vervoerder als hier om-
sehreven. Dit
bcAvijs zou door iemand, die büiten het
scheepsbedrijf staat, althans buiten de exploitatie van
het schip waarmede het vervoer is geschied, in den regel
niet kunnen worden geleverd. Bovendien is het redelijk,
dat de vervoerder, die de zorg verschuldigd is, zich ten
aanzien daarvan moet verantwoorden, indien de feiten
de aanAvending van die zorg in
tAvijfel stellen. Daarom
bepaalt art. 470«, dat bedingen tot beperking van de aan-
sprakelijkheid des
A^erA\'^oerders hem geenszins ontheffen
van den last te
beAvijzen, dat hij voor het onderhoud,
de uitrusting en de bemanning van het vervoermiddel
en A^oor zijn geschiktheid tot het overeengekomen vervoer
voldoende zorg heeft
aangeAvend, indien blijkt, dat de schade
het
geA\'olg is van een gebrek van het vervoermiddel of
van zijne inrichting. Bijv. onderweg breekt de schroef-
as A^an het stoomschip, waarmede het vervoer plaats heeft,
ten gevolge waarvan de goederen schade lijden. Indien dit

-ocr page 232-

213.

vaststaat, heeft de vervoerder te bewijzen, dat Iiij vol-
doende zorg voor het onderhoud van het schip heeft
aangewend, bijv. dat de schroefas een verborgen gebrek
had, dat ondanks nauwlettend toezicht niet kon worden
ontdekt.

Bij overeenkomst, bijv. bij een beding in de charter-
partij of het cognossement, kan van deze regeling van den
bewijslast niet worden afgeweken (art. ITOa lid 2 K.).

Voor de berekening van de door den vervoerder te
betalen schadevergoeding geven artt. 472 en 473 K. een
objectieven maatstaf aan. In geval van geheele of gedeelte-
lijke niet-aflevering van het goed moet worden vergoed
de waarde, welke goed van dezelfde soort en hoedanig-
heid had ter plaatse van bestemming, ten tijde waarop
het goed aldaar had moeten worden afgeleverd, onder
aftrek van hetgeen door de niet-aflevering is bespaard
aan rechten, kosten en vracht,
terAvijl in geval van be-
schadiging moet worden vergoed de som,
Avelke men
verkrijgt door van dezelfde
Avaarde de Avaarde van het
beschadigde goed af te trekken en dit A-erschil te ver-
minderen met hetgeen door de beschadiging uit boven
genoemde hoofden is bespaard.

Niettegenstaande de ver\\\'oerder binnen de aarigeAvezen
grenzen
ontheffing kan bedingen van zijn aansprakelijk-
heid, kan
deze toch voor hem zeer iioodlóttige en niet-te-
voorziene ge
\\"olgen hebben Avegens de kostbaarheid van de
lading, Avelke een enkel schip kan ver\\\'oeren. De Avetgever
achtte het daarom redelijk, die aansprakelijkheid in dier
voege te beperken, dat de ver\\\'oerder steeds vooruit kan
weten, tot
Avelk bedrag hij ten hoogste kan Avorden aan-
gesproken, zoodat hij zich door verzekering voor het
eventueel te lijden verlies kan dekken.
Op dien grond be-

-ocr page 233-

214.

paalt art. 474 K., dat de aansprakelijkheid van den ver-
voerder die tevens reeder is van het sehip, mitsdien ver-
voerder van alle zich daarin bevindende goederen, wegens
schade, aan die goederen overkomen, beperkt is tot een
bedrag van / 50.— per M®. netto-inhoud van het sehip,
vermeerderd, voor zooveel betreft schepen, welke door
werktuiglijke kracht worden voortbewogen, met hetgeen,
ter bepaling van dien inhoud, van den bruto-inhoud is
afgetrokken voor de ruimte, ingenomen voor de beweeg-
kracht, terwijl volgens art. 475 "de aansprakelijkheid van
den vervoerder, die niet is reeder van het schip, wegens
schade, aan de door hem ten vervoer aangenomen goederen
bij het vervoer over zee overkomen, beperkt is tot het
bedrag, dat volgens art. 474 op den reeder van het sehip
kan .worden verhaald. De hoegrootheid van dit bedrag
heeft de vervoerder in geval van geschil aan te toonen.

De beperking der aansprakelijkheid vindt geen toe-
passing, als de schade is veroorzaakt door \'opzet of grove
sehuld van den vervoerder zelf. Een afwijkend beding is
nietig (art. 476 K.).

Ook voor de schade, door vertraagde aflevering van
het goed ontstaan, is de vervoerder aansprakelijk, tenzij
hij bewijst, dat de vertraging het gevolg is van een voorval,
dat hij redelijkerwijze niet heeft kunnen voorkomen of
afwenden (art. 477 K.). De hierbedoelde schade kan ook
zijn schade aan het goed zelf, bijv. bederf, indien zij (die
schade) niet zou zijn ontstaan zonder de vertraging.

De vervoerder, die een beroep wil doen op de beperking
zijner aansprakelijkheid, moet het bedrag, waartoe die aan-
sprakelijkheid is beperkt, storten ter griffie van de recht-
bank van de woonplaats van het sehip. De verdeeling van
dit bedrag onder de sehuldeischers heeft vervolgens plaats

-ocr page 234-

215

op de wijze, in de nieuwe artt. 320a—320r B. Rv. be-
paald.

Bij de aflevering van het goed kunnen partijen, de ver-
voerder en de ontvanger, belang hebben bij vaststelling
van de hoeveelheid of den toestand van het goed met
het oog op een tekort of op geleden sehade. Daarom geeft
de wet aan beide partijen de bevoegdheid bij de aflevering
de meting, weging of telling van het goed, waartoe een
hunner wenseht over te gaan, te doen controleeren door
een of meer daartoe aangestelde ambtenaren of door den
voorzitter der rechtbank benoemde personen, alsook naar
den toestand van het goed een gerechtelijk onderzoek
te doen instellen (artt. 481—484 K.).

Neemt de ontvanger de goederen aan zónder dat be-
doelde controle of een gerechtelijk onderzoek heeft plaats
gehad, dan worden de goederen vermoed zonder tekort
resp. in den in het cognossement vermelden toestand te
zijn uitgeleverd, tenzij de ontvanger voor of bij de aan-
neming of, wanneer het tekort of de beschadiging uiter-
lijk niet waarneembaar is, uiterlijk op den derden werkdag
na de aanneming, aan den vervoerder of diens vertegen-
woordiger (den kapitein of den cargadoor) schriftelijk
het bestaan van een tekort of van sehade heeft mede-
gedeeld (artt. 485 en 486 K.).

De rechtsvordering tot schadevergoeding moet worden
ingesteld binnen één jaar na uitlevering van het goed
of na den dag, waarop het goed uitgeleverd had moeten
worden (artt. 487 K.).

Na aflevering van het goed ter plaatse van bestemming
moet de vracht betaald worden (artt. 491 en 494 K.).

De vervoerder mag het goed niet tot zekerheid van
de vrachtbetaling onder zich houden, dus niet op dien

k

-ocr page 235-

216.

grond weigeren het te lossen. Wel heeft hij het reeht, al-
vorens met de aflevering te beginnen, zekerheid te ver-
langen voor de betaling van de vraeht en de onkosten
(artt. 493 en 494 K.). Komt de ontvanger niet op, weigert
hij het goed aan te nemen of is op het goed beslag gelegd,
dan is de vervoerder
verplicht, weigert de ontvanger zeker-
heid te stellen of ontstaat gesehil over de zekerheid-
stelling, dan is hij
bevoegd, het goed op te slaan in een
daarvoor gesehikte bewaarplaats (artt. 495—499 K.).

Indien de vervoerder geen zekerheidstelling voor de
betaling der vracht heeft gevorderd en deze niet wordt
voldaan, kan hij het vervoerde goed na de aflevering
met verlof van den voorzitter der rechtbank in beslag
nemen wegens het hem verschuldigde, zoolang niet een
derde op het goed te goeder trouw en onder bezwa-
renden titel eenig recht heeft verkregen of ééne maand
nä de aflevering is verstreken (art. 500 K.).

Volgens het afgeschafte recht was de kapitein verplicht
voor de in zijn schip geladen goederen een bewijs van
inlading,
cognossement geheeten, af te geven. Feitelijk
was dit stuk meer en meer geworden een bewijs van
ontvangst, dat door of namens den vervoerder werd af-
gegeven, ook als hij het goed op den wal bijv. in een loods in
ontvangst nam. De nieuwe wet sluit zieh hierbij aan ; zij
verplieht den vervoerder cognossementen af te geven, doch
verklaart tevens den kapitein bevoegd, in zijne hoedanig-
heid, dus namens den vervoerder, de cognossementen af
te geven voor die goederen, welke worden overgenomen ter
inlading in het door hem gevoerde schip, tenzij de ver-
voerder een ander, bijv. een vrachtbureau, met de afgifte
heeft belast (artt. 504 en 505 K.). Op de inlading der
goederen behoeft de. afgifte niet te wachten en zij kan

-ocr page 236-

217.

geschieden, óók wanneer vervoer met een bepaald schip
niet is toegezegd. Immers volgens art. 506 K, kan wor-
den volstaan met vermelding in het cognossement van
de in on.tvangst genomen goederen, de bestemmingsplaats,
den persoon aan wien ze aldaar moeten worden uitge-
leverd en de bedingen waaronder de uitlevering zal ge-
schieden, )

Voor den afzender of afseheper kan het somtijds van
groot belang zijn, bijv, wanneer hij verkocht heeft met
het beding van verzending of afscheping binnen een be-
paalden tijd (in Mei, vóór 1 Juni, medio Juli, enz,) of met
een genoemd schip, of wanneer hij de goederen varende
wil verkoopen, dat uit het cognossement blijkt, wanneer
en in welk schip de inlading heeft plaats gehad. Met dit
belang houdt art. 506 K, rekening door te bepalen, dat de
afzender kan verlangen, dat in een cognossement, af-
gegeven na inlading der goederen, de naam van het schip
wordt vermeld, en dat in een cognossement, vóór de inla-
ding der goederen afgegeven zonder vermelding van den
naam van het schip, waarin ze zullen worden geladen,
door den vervoerder alsnog worden aangeteekend de naam
van het schip en de dag der inlading, zoodra deze is ge-
schied.

Het cognossement wordt afgegeven in twee verhandel-
bare exemplaren ; het kan luiden op naam, aan order
of aan toonder (artt. 507 en 508 K.).

De regelmatige houder, d.w.z. degene wiens houderschap
niet in strijd is met den inhoud van het cognossement,
die dus formeel is gelegitimeerd (zie hierboven bl. 57),
heeft recht op uitlevering van het goed overeenkomstig
den inhoud van het cognossement, tenzij hij niet op recht-
matige wijze, bijv. door diefstal of oplichting, houder is

-ocr page 237-

218.

geworden (art.„510 K.). Eehter kan de vervoerder vol-
staan met uitlevering van hetgeen hij ten vervoer heeft
ontvangen, wanneer het goed in het cognossement niet
juist is omschreven en de houder de afzender is. of voor
diens rekening handelt (art. 512 K.).

De vervoerovereenkomst en de charter-partij binden
den cognossementhouder, wanneer en voor zoover het
cognossement daarnaar verwijst, tenzij hij zelf of zijn
lastgever partij was bij die overeenkomst of bij de char-
ter-partij (art. 511 K.).

Clausules als ,,inhoud, hoedanigheid, getal, gewicht
of maat onbekend" ontnemen aan het cognossement
bindende kracht ten aanzien van die punten, zoodat
de ontvanger, indien hem niet wordt. uitgeleverd wat
het, cognossement vermeldt, moet aantoonen, dat het-
geen ten vervoer werd gegeven, voldeed aan de om-
schrijving, in het cognossement opgenomen, of dat dc
vervoerder die omschrijving heeft kunnen controleeren
(art. 513 K.).

Vermeldt het cognossement den toestand van het goed
niet, dan wordt de vervoerder geacht, het goed te hebben
overgenomen, voor zooverre uiterlijk zichtbaar, in goeden
staat (art. 514 K.).

Overgave van het cognossement, vóór de aflevering
der daarin vermelde goederen door den vervoerder, geldt
als overgave dier goederen (art. 517a K.). Het bezit
van het cognossement brengt dus den houder in dezelfde
positie ten aanzien van het goed als het bezit van het
goed zelf. Van mogelijke conflicten met houders van
andere exemplaren van het cognossement wijst art. 517 K.
dc oplossing aan. Processen daarover gaan buiten den
vervoerder om, die verplicht is de goederen voor rekening

-ocr page 238-

219.

cn gevaar van den rechthebbende op te slaan in een daar-
voor geschikte bewaarplaats, indien houders van ver-
schillende cognossementen of van verschillende exemplaren
van hetzelfde cognossement ter plaatse van bestemming de
aflevering vorderen van dezelfde goederen (art. 516 K.).

Het vervoer over zee onderscheidt de wet, met het oog
op de nadere regeling daarvan, in vervoer met vaste lijnen
(vijfde titel A § 2), vervoer krachtens tijd-bevrachting (§ 3),
vervoer krachtens reis-bevrachting (§ 4), en vervoer yan
stukgoederen (§ 5).

1. Vaste lijnen.

Onder een vaste lijn verstaat de wet een geregelden
dienst, welken een seheepvaartonderneming tussehen twee
of meer plaatsen onderhoudt (art. 517e K.). De onder-
nemer van zoodanigen dienst is verplicht de goederen,
welke hem worden aangeboden, te vervoeren overeen-
komstig de door hem openbaar gemaakte voorwaarden
van vervoer en tarieven, welke hij algemeen verkrijgbaar
moet stellen. Indien partijen daarvan willen afwijken,
moeten zij dit doen bij een door hen beide onderteekend
geschrift (art. 517/ K.).

Tenzij iets anders is bedongen, is het vervoer met de
lijn niet vervoer met een bepaald schip. Daarom eindigt
het niet, als het schip de reis moet opgeven. De vervoerder
moet voor het verdere vervoer op zijne kosten zorgdragen
(artt. 517g en 517r K.).

Het onderhouden van een geregelden dienst, welke aan
vaste tijdstippen is gebonden, eischt een prorhpte behan-
deling van de aanneming en de aflevering der lading.
Wat de aanneming betreft bepaalt de wet zich tot het

-ocr page 239-

220.

voorschrift, dat de goederen tijdig moeten worden bezorgd.
Geschiedt dit niet, dan is de vervoerder niet verplicht
ze met dc overeengekomen scheepsgelegenheid te ver-
zenden en heeft hij recht op vergoeding der schade, door
hem geleden doordat het sehip zonder de goederen is;
vertrokken (art, 517A K,),

Voor een vlugge aflevering der goederen ter plaatse van
bestemming is samenwerking der partijen vereischt, welke
de wettelijke bepalingen trachten te verzekeren. Aan den
vervoerder is de keuze gegeven, de goederen af te leveren
uit het sehip of op den wal (art, 517« K,), De ontvanger
is verplicht ze zonder onderbreking, met bekwamen spoed
(als de lossing uit het schip geschiedt bepaaldelijk met een
aan het vermogen van het schip tot afleveren geëven-
redigden spoed) in ontvangst te nemen, eehter alleen op
werkdagen, gedurende de gebruikelijke werkuren en op
zoodanige wijze, als ter plaatse gebruikelijk is of redelijk
is te achten. Blijft hij daarin nalatig, dan kan de vervoerder
de goederen voor rekening en gevaar van den ontvanger
in lichters lossen of in een daarvoor geschikte bewaarplaats
opslaan (artt, 517/—517n K.), Van zijn kant heeft de
vervoerder te zorgen, dat hij den ontvanger bij de lossing
niet ophoudt, op straffe van schadevergoeding (art,
5170 K,), .

De vracht is verschuldigd na aflevering van het goed,
tenzij is overeengekomen, dat zij vóór of bij de afzending
moet worden betaald, in welk geval zij alleen kan worden
gevorderd van den afzender, en verschuldigd is, ook
wanneer het goed niet ter bestemmingsplaats aankomt
(artt,
5l7p en 517g K,).

De overeenkomst van vervoer vervalt, wanneer vóór
of na het vertrek van het schip door overheidsmaatregelen.

-ocr page 240-

221

als verbod van in- of uitvoer, oorlog, blokkade en embargo,
liet vervoer wordt belet (artt. 517s—
517u K.).

De vaste lijnen hebben het doorgaand vervoer van goede^
ren tot ontwikkeling gebraeht. Dit heeft er toe geleid
in het wetboek eenige bepalingen op te nemen over dit ver-
voer en de daarbij gebruikelijke zgn.
door-cogjwssementen.
Dooreognossementen zijn eognossementen, welke door een
vaste lijn worden afgegeven voor een vervoer, aanvangende
of eindigende op een plaats, niet in den dienst der lijn be-
grepen,\'alsmede eognossementen voor een doorgaand vervoer
geheel of gedeeltelijk over zee, dat door elkander opvol-
gende vervoerders wordt bezorgd. Wanneer het vervoer ge-
deeltelijk over zee geschiedt, nemen ook vervoerders te land,
in den regel spoorwegvervoerders, aan het vervoer deel.

De vervoerder, die een vervoer aanneemt van of naar
een plaats niet in den dienst zijner lijn begrepen, is voor
het geheele vervoer aansprakelijk; zijn er meer ver-
voerders, die op zieh nemen het vervoer achtereenvol-
gens uit te voeren, dan zijn zij hoofdelijk aansprakelijk.
Echter kan ieder vervoerder zijn aansprakelijkheid wegens
het vervoer bij de vervoerovereenkomst of in het doorcog-
nossement beperken tot het vervoer ovec zijn eigen lijn. In
dit geval is hij niettemin verplieht te zorgen, dat het ver-
dere vervoer overeenkomstig de bepalingen van de vervoer-
overeenkomst of van het dooreognossement plaats heeft,
i.h.b. dat de goederen ter plaatse van de eindbestemming
aan den bij de overeenkomst aangewezen persoon of aan
den houder van het dooreognossement zullen worden af-
geleverd (artt. 517
t; en ol7w K.). De ontvanger kan in
ieder geval den vervoerder, die de geheele vracht int of
geïnd heeft, aanspreken ter zake van de schade door de
goederen gedurende het vervoer geleden (art.
517x K.).

ii

-ocr page 241-

222.

2. Tij d-hevr achting.

De bevrachter heeft bij deze bevrachting het gebruik
van de geheele laadruimte van het schip (art. 518a K.).
Blijkt het laadvermogen van het schip in de charter-
partij grooter te zijn opgegeven dan het werkelijk is,
dan ondergaat de vracht een evenredige vermindering (art.
5186 K.).

Omtrent het aannemen, vervoeren en afleveren der
lading kan de bevrachter de noodige orders aan den
kapitein geven, die te dien aanzien namens den bevrachter
kan handelen, tenzij deze met de zorg hiervoor anderen
heeft belast. Derden, die dienovereenkomstig met dén
kapitein hebben gehandeld, kunnen nevens den bevrachter
ook den reeder aanspreken (art. 518c K.). Dit vindt zijn
grond hierin, dat de kapitein in dienst staat van den
reeder en krachtens diens opdracht de orders van den
bevrachter uitvoert.

De bevrachter kan voor zieh zeiven goederen laten
vervoeren maar ook goederen van derden ten vervoer
aannemen. Worden daarvoor cognossementen afgegeven
door of namens den kapitein, dan kunnen de houders dier
cognossementen zoowel den reeder als den bevrachter
aanspreken. Worden ze daarentegen afgegeven door of
namens den bevrachter (ook de kapitein kan handelen
namens den bevrachter) dan kan alléén de bevrachter
worden aangesproken (art. 518rf K.).

3. Reis-bevrachting.

Als overeengekomen is omtrent het vervoer van een
geheele lading, heeft de reisbevrachter het gebruik van
de geheele laadruimte van het schip en recht op schade-
loosstelling, als in de charter-partij het laadvermogen

-ocr page 242-

223.

van het sehip grooter is opgegeven dan het werkeUjk is
(artt. 518i en SIS; K.).

De bevraehter kan goederen van hemzelf ten vervoer
geven maar ook goederen van derden, waarvan hij op zijn
beurt het vervoer op zieh heeft genomen tegen de vracht
die hem goeddunkt. Worden voor die goederen cognosse-
menten afgegeven, welke door of namens den kapitein
zijn onderteekend, dan kunnen de houders daarvan zoowel
den reeder als den bevraehter aanspreken (art. 518A; K.),

Daar bij reisbevraehting het risiko van den korteren
of längeren duur van de reis voor rekening is van den
vervrachter, immers de vracht houdt geen verband met
den tijdsduur der reis, hebben beide partijen belang bij
eene regeling van den tijd, waarbinnen het laden en lossen
moet gesehieden.

Laad- en lostijden in den zin van tijdsruimten van
een bepaalden duur, waarover de bevraehter voor het
laden en lossen mag beschikken, kent de wet niet. Tenzij
ligdagen bij overeenkomst zijn vastgesteld, moeten de
goederen ter belading worden aangebracht en bij de
lossing worden ontvangen op werkdagen, gedurende de
gebruikelijke werkuren en op ter plaatse gebruikelijke wijze,
met den spoed welke onder de bestaande omstandigheden
mogelijk is en welken het vermogen van het schip tot aan-
nemen resp. uitleveren toelaat (artt. 518g, 518r, 519i,
519A;, 519w K.). Deze regeling houdt rekening, zoowel met
hetgeen de bevrachter kan doen als met hetgeen waartoe
het schip in staat is.

De vervrachter moet de laad- en loswerktuigen stellen,
terwijl -de bevrachter de goederen in de laadwerktuigen
heeft aan te slaan resp. uit de loswerktuigen in ontvangst
heeft te nemen (artt. 518o en 519/c K.).

-ocr page 243-

224.

Als de bevrachter, hetzij den tijd waarin de inlading
volgens de wet had behooren te geschieden, hetzij de over-
eengekomen ligdagen heeft laten verstrijken, zonder met
aanbrengen van goederen een begin te maken, kan de
vervrachter de overeenkomst verbreken en schadever-
goeding vorderen; is in dien tijd slechts een gedeelte
der lading aangebracht, dan behoeft de vervrachter niet
langer te wachten, hij kan, behoudens zijn recht op schade-
vergoeding, de reis aanvaarden en is bevoegd goederen
van derden
{hijlading) in te nemen in plaats van het ontbre-
kende gedeelte der lading (artt. 518^, 518i»,
518ij K.).

Blijft de bevrachter in gebreke met den noodigen
spoed tot de
lossing mede te werken, of is het overeen-
gekomen aantal ligdagen verstreken, dan kan de ver-
vrachter de goederen voor rekening en gevaar van den
bevrachter in lichters lossen of i"n een daarvoor geschikte
bewaarplaats opslaan (artt. 519/ en 519m K.).

Blijven liggen en deswege aanspraak maken op over-
liggeld kan de vervrachter alléén, voor zooverre overlig-
dagen voor de inlading of de lossing zijn bedongen (artt.
518
m—518zü, 519p—519r K.). Maakt hij van de hem door
de wet toegekende rechten geen gebruik, blijft hij vrij-
willig wachten, dan kan hij wegens tijdverzuim geen
vergoeding in den vorm van overliggeld of op andere
wijze vorderen.

Zoowel de vervrachter als de bevrachter is, de een jegens
den ander, tot schadevergoeding gehouden, indien door
zijn schuld het schip in het uitvoeren der reis wordt
opgehouden (artt. 5196 en 519c K.).

Vergaat het schip of wordt het zoodanig beschadigd,
dat het niet binnen een redelijken tijd is te herstellen
of herstel niet waard is, dan vervalt de bevraehtings-

-ocr page 244-

225.

overeenkomst, tenzij de vervrachter bereid is, de lading
op zijne kosten met eene andere gelegenheid naar hare
bestemming te doen brengen (art. 519d K.). Eehter is
de vervrachter tot schadevergoeding gehouden, indien
het schip de reis niet kan volvoeren ten gevolge van
onzeewaardigheid of ongeschiktheid voor de reis bij den
aanvang daarvan (art. 519e K.). De bevrachtings-over-
eenkomst vervalt eveneens, wanneer de geheele lading
onderweg wegens besehadigdheid wordt verkocht (art.
519/ K.).

Ten aanzien van de verschuldigdheid der vracht geldt
het volgende.
Volle vracht is verschuldigd voor de goederen,
welke ter bestemmingsplaats uit het in de charter-partij
genoemde schip Avorden afgeleverd of aldaar, na afkeuring
van het schip, op kosten van den vervrachter worden
aangebracht. EvenAvel is vracht niet verschuldigd voor
goed, dat zoo beschadigd is, dat het in waardeloozen
toestand aankomt, tenzij de beschadiging is veroorzaakt
door schuld van den afzender of door den aard, de gesteld-
heid of eenig gebrek van het goed zelf (art.
519m K.).

Voor goederen, welke niet of niet door den vervrach-
ter ter bestemmingsplaats worden aangebracht, is vracht
niet verschuldigd (art. 5195y K.), behoudens deze uit-
zonderingen, dat volle vracht verschuldigd is voor goe-
deren,
Avelke de bevrachter onderweg opvordert, alsmede
voor goederen, welke de kapitein tot behoud van schip of
lading onderAveg verbruikt of over boord werpt, omdat
de waarde daarvan aan den bevrachter als avarij-grosse
(zie hieronder bl.
255) wordt vergoed (artt. 519iü en
519t>\' K.).

Voor goederen welke onderweg worden verkocht, omdat
hun beschadigdheid verder vervoer redelijkerwijze niet
Molenguaaff, Inleiding. 15

-ocr page 245-

226.

toelaat, is alleen dan een door den rechter naar billijkheid
te bepalen vracht verschuldigd, indien de verkoop den
bevrachter winst oplevert, wat het geval is, als de ver-
koopprijs meer bedraagt dan de goederen den eigenaar
hebben gekost. De vervrachter heeft het recht in plaats
der verkochte goederen andere goederen
{hijlading) in
te nemen, waarvan de vracht door hem wordt genoten
(art. 51907 K.).

Is als vracht een vaste som bepaald (bijv. een som in-
eens, of een per registerton of naar het laadvermogen
van het schip bepaalde som :
hij de roes, a forfait, a lump
sum),
dan ondergaat deze som een evenredige vermin-
dering, als voor een gedeelte der ingeladen goederen, over-
eenkomstig het hierboven medegedeelde, vracht niet ver-
schuldigd is (art. 5192 K.).

Wat de bevrachter vóór de uitlevering der goederen
ter bestemmingsplaats op rekening der vracht betaalt,
wordt besehouAvd als een voorschot, op de vracht, dat
de vervrachter verplicht is geheel of gedeeltelijk terug
te betalen, als vracht blijkt niet of tot een geringer bedrag
verschuldigd te zijn. Echter kan het tegendeel worden
bedongen; dit wordt geaeht te zijn geschied, als partijen
hebben bepaald, dat het voorschot belast is met de premie
van verzekering (art. 520 K.). In dit geval toch kan de
bevrachter van het voorschot afhouden de premie van
verzekering, waarmede partijen te kennen geven, dat het
risiko van het verloren gaan der vracht voor rekening
komt van den bevrachter.

Artt. 520a—520e regelen den invloed van maatregelen
van hoogerhand en van oorlog op de reis-bevrachting,
zoowel wanneer de reis nog niet als wanneer zij reeds
is aangevangen.

-ocr page 246-

227.

4. Vervoer van stukgoederen. .

Hieronder verstaat de wet het vervoer van goederen
kraehtens eene andere overeenkomst dan eene bevraehtings-
overeenkomst. Geeft deze laatste den bevraehter de be-
schikking over de geheele laadruimte van het schip of over
een bepaald gedeelte daarvan, het vervoer van stukgoede-
ren is vervoer van enkele goederen of enkele partijen
goederen. Het stukgoederenvervoer wordt in hoofdzaak
bezorgd door vaste lijnen. Echter komt het voor, dat ook
wilde booten stukgoederen vervoeren. Op dit vervoer
door wilde booten is § 5 van den vijfden titel A (artt.
520g—520/ K.) van toepassing. Zij bevat eenige bijzondere
bepalingen over de inlading en de lossing, welke ver-
band houden met het feit, dat een charter-partij ontbreekt
of dat de cognossementen niet naar een charter-partij
verAvijzen. Ieder cognossementhouder heeft in die gevallen
alleen te maken met de lossing der voor hem bestemde
goederen en met dc bepalingen van zijn cognossement.

)

Ten slotte moeten nog vermeld Avorden de bepalingen
van internationaal recht,
Avelke in den titel ovetf
het verA
\'oer van goederen voorkomen.

De artt. 468—480 K., Avelke hoofdzakelijk betreffen
de aansprakelijkheid des vervoerders (zie hierboven bl.\'
210 vlg.) zijn zonder uitzondering van toepassing op
het A\'crA\'oer over zee van Nederlandsche havens.\'
Daarentegen zijn zij op het vervoer over zee n a a r
Nederlandsche havens van toepassing met deze uitzon-
dering, dat de verbodsbepalingen van artt. 470 lid 1 en
470a lid 2 buiten toepassing blijven,
A\'oorzoover de daar
bedoelde bedingen en overeenkomsten geldig zijn volgens\'
de
Avet van het land, waar de inlading is geschied. Tus

ll

-ocr page 247-

228.

schen vervoer met Nederlandsche of met vreemde sehepen
wordt hierbij door de wet geen onderscheid gemaakt
(art.
517d lid 1 K.).

In verband met deze regeling verbiedt art. 517c K.,
voor het vervoer van Nederlandsche havens cognosse-
menten af te geven, waarvan de inhoud in strijd is met het
voorschrift van art. 470, terwijl de onderteekenaar van
zoodanig cognossement, alsmede degene voor wien de
onderteekenaar overeenkomstig zijne bevoegdheid heeft
gehandeld (men denke aan den reeder, als de kapitein
onderteekenaar is), door het nieuwe art. 4746is Sr. worden
bedreigd met een geldboete van ten hoogste / 5000.—•,
indien de afgifte van het cognossement is gevolgd.

De bepalingen, w^elke betrekking hebben op de inlading
en op de lossing en aflevering van het goed, zijn steeds van
toepassing, als de inlading of de lossing cn aflevering
in een Nederlandsche haven plaats heeft (art.
517d lid 2 K.).

Van de bijzondere bepalingen omtrent vaste lijnen,
de reis-bevraehting cn het vervoer van stukgoederen zijn
verschillende van toepassing zoowel op het vervoer over
zee V a n, als op dat naar Nederlandsche havens
(artt.
517ij, 520/ en 520t K.).

Eindelijk is volgens art. 518^ K. de tijdbevrachting van
een schip, dat de Nederlandsche vlag voert, onderworpen
aan de\'Nederlandsehe wet, onverschillig waar de bevrach-
ting tot stand komt. Hetzelfde geldt in beperkte mate van
de reisbevraehting van zoodanig sehip (art. 520/ K.).

Een afzonderlijken titel, den vijfden titel B, wijdt de
wet aan het
vervoer van personen. Dit vervoer is geregeld
op eene wijze, welke overeenkomt met de regeling van
het vervoer van goederen.

-ocr page 248-

229.

De vervoerder is verplieht voor de veiligheid van
den reiziger te zorgen van het oogenblik der inseheping
tot dat der ontseheping. Hij is gehouden de schade te
vergoeden, veroorzaakt door letsel, den reiziger in ver-
band met het vervoer overkomen, tenzij hij bewijst dat
het letsel het gevolg is van een voorval, dat hij redelijker
wijze niet heeft kunnen voorkomen of afwenden of van de
schuld van den reiziger zelf. Ook heeft de vervoerder,
als het letsel den dood ten gevolge heeft, den overblijvenden
echtgenoot, de kinderen en de ouders van den reiziger
de schade, welke zij daardoor lijden, te vergoeden (art.
522 K.).

De overeenkomst brengt bovendien mede, dat de
vervoerder instaat voor de daden van degenen die hij te
werk stelt, en voor de zaken, waarvan hij zich bij het ver-
voer bedient (art. 523 K.).

Nietig zijn ook in passage-overeenkomsten bedingen,
welke inhouden, dat de vervoerder niet of niet dan tot
een beperkt bedrag aansprakelijk is voor schade, veroor-
zaakt door onvoldoende zorg voor onderhoud, uitrusting
of bemanning van het vervoermiddel, of voor dezelfs
geschiktheid tot het overeengekomen vervoer, dan wel
door onvoldoende toezicht aan boord (art. 524 K.). In
verband hiermede is in art. 524a een soortgelijke bepaling
omtrent de verdeeling van den bewijslast opgenomen, als
in art. 470a (zié hierboven blz. 212).

Evenals bij het goederenvervoer is de aansprakelijkheid
van den vervoerder, die reeder is van het schip, wegens
de schade, aan de met het schip vervoerde reizigers of
hunne nabestaanden overkomen, beperkt tot een bedrag
van / 50.— per M®. netto-inhoud van het schip, vermeer-
derd, voor zooveel betreft schepen welke door werktuiglijke

-ocr page 249-

230.

kracht worden voortbewogen, met hetgeen, ter bepaUng
van dien inhoud, van den bruto-inhoud is afgetrokken
voor de ruimte, ingenomen voor de beweegkracht. Deze
beperking geldt, indien zoowel aan vervoerde goederen
als aan reizigers of hunne nabestaanden schade is over-
komen, voor de geheele uit beide hoofden voortspruitende
aansprakelijkheid (art. 525 K.).

Voor den vervoerder, die niet is de reeder van het
schip, geldt hetzelfde : zijne verplichting tot schadever-
goeding is beperkt tot het bedrag, waarvoor op den
reeder verhaal kan worden genomen. Hoe groot dit be-
drag is, heeft de vervoerder, die zich op de beperking
beroept, in geval van tegenspraak te bewijzen (art. 526 K.).

De beperking der aansprakelijkheid kan de vervoerder
in geen geval inroepen, als de schade is veroorzaakt door
opzet, of grove schuld van hem zelf. Een afwijkend beding
is nietig (art. 527 K.).

Ten aanzien van schade, door vertraging in het vervoer
ontstaan, geldt hetzelfde als bij het vervoer van goederen.
De vervoerder is aansprakelijk, tenzij hij bewijst, dat de ver-
traging het gevolg is van een voorval, dat hij redelijkerwijze
niet heeft kunnen voorkomen of afwenden (art. 528 K.),

De ïeiziger kan verlangen, dat hem een reisbiljet wordt
ter hand gesteld, dat kan luiden op zijn naam, aan zijne
order of aan toonder ; een reisbiljet in blanko wordt ge-
aeht aan toonder te luiden (artt. 530 en 531 K.).

De . rechten uit de overeenkomst van vervoer kunnen
na de inscheping niet worden overgedragen, én vóór
de inscheping alleen als het reisbiljet aan order of toonder
luidt (art. 532 K.).

. Ten aanzien van de bagage maakt de wet een onder-
scheid. Op de bagage, welke de vervoerder onder zich

-ocr page 250-

231

neemt, zijn de bepalingen omtrent het vervoer van goederen
van toepassing. Voor bagage, welke de reiziger onder
zich houdt, heeft deze in de eerste plaats zelf te zorgen ;
alleen als blijkt, dat hij de noodige zorg heeft aangewend,
is de vervoerder verplicht tot vergoeding van de des-
ondanks aan de goederen overkomen schade (art. 533 K.).

In §§ 2—5 van den vijfden titel B geeft de wet achter-
eenvolgens eenige bepalingen voor vaste lijnen, voor tijd-
bevrachting, voor reisbevraehting en voor vervoer van
enkele personen. Wij kunnen volstaan met eenige op-
merkingen over het vervoer met vaste lijnen, dat verreweg
het belangrijkste is. Tijd- en reisbevrachtingen hebben
meestal betrekking op het vervoer van een groot aantal
personen, zooals op het vervoer van koelies, Mekka-
gangers, legertroepen, enz.

De ondernemer van een vaste lijn, die de voorwaarden
van vervoer en tarieven heeft openbaar gemaakt, is ver-
plicht die algemeen verkrijgbaar te stellen en dienovereen-
komstig de personen die zieh aanmelden te vervoeren,
tenzij er gegronde redenen zijn een bepaalden persoon
niet aan boord toe te laten, bijv. wegens ziekte, onzinde-
lijklieid, dronkenschap, enz. Alleen bij wederzijds onder-
teekend gesehrift kan van de openbaar gemaakte voor-
waarden of tarieven worden afgeweken (art.
533e K.).

Het vervoer is vervoer met de lijn, niet vervoer met
een bepaald schip. De verplichtingen des vervoerders
worden niet opgeheven, doordat het sehip, aan boord
waarvan de reiziger zich bevindt, de reis niet of niet binnen
een redelijken tijd kan voortzetten. De vervoerder moet
ook dan zorgen voor het vervoer tot de bestemmings-
plaats (art. 533/ K.).

. Vóór den aanvang van de reis kan de reiziger de over-

ii

-ocr page 251-

eenkomst verbreken door kennisgeving aan den vervoer-
der. Reeds betaalde vraeht moet worden terugbetaald,
maar de vervoerder heeft reeht op schadevergoeding (art.
533g K.). Insgelijks heeft de reiziger het recht de overeen-
komst te verbreken, als het schip, waarop hij passage heeft
besproken, de reis niet op het bepaalde tijdstip of binnen
een redelijken tijd daarna kan aanvangen. Ook in dit geval
moet reeds betaalde vracht worden terugbetaald. De
reiziger, die van dit recht geen gebruik wenseht te maken,
kan verlangen, dat de vervoerder hem vervoert met het
eerstvolgende schip, waarop daarvoor gelegenheid bestaat
(art. 533Ä K.).

De vracht (het vervoergeld of vervoerloon) moet worden
vooruitbetaald (art. 533i K.), De kosten van onderhoud
zijn daarin begrepen. Voor korte reizen wordt hiervan
vaak afgeweken. Niettemin is de vervoerder alsdan ver-
plieht in geval van nood aan den reiziger tegen een redelijken
prijs\'spijs en drank te verstrekken (art. 533; K.).

De reiziger, die niet tijdig aan boord komt en daardoor
de reis niet of niet geheel kan medenjaken, blijft de volle
vracht verschuldigd, onder korting van een in geval
van geschil door den reehter te bepalen bedrag wegens
kosten van niet genoten onderhoud (art. 533/c K.).

De overeenkomst eindigt, als de reiziger onderweg komt
te overlijden of door ziekte genoodzaakt is het schip te
verlaten. Van de vracht is een in geval van geschil door
den rechter naar billijkheid te bepalen gedeelte ver-
schuldigd. Wat boven dit bedrag is voldaan, moet worden
terugbetaald (art. 533Z K.).

Eene overeenkomstige regeling geeft de wet voor het
geval dat de reis, nadat zij is aangevangen, ten gevolge
van een maatregel van hooger hand of door het uitbre-

-ocr page 252-

233

ken van een oorlog moet worden gestaakt (art. 533m K.),

De Sehepenwet van 1 Juli 1909 bepaalt, dat een passa-
giersschip behoorlijk moet zijn ingericht voor het vervoeren
van passagiers, en niet meer passagiers mag vervoeren dan
blijkens aanteekening op het certificaat van deugdelijk-
heid is geoorloofd. Omtrent de uitrusting van passagiers-
schepen en het vervoeren van passagiers worden boven-
dien voorschriften aangetroffen in het Kon. Besl. van
29 November 1913, Stbl. nr. 418, tot uitvoering der
Schepenwet, in het Internationaal Verdrag van Londen
van 1914 en in de Seheepvaart-(Verdrag)-wet van 5
April 1919, Stbl. nr. 151, tot uitvoering van dit verdrag.

Het vervoer van landverhuizers is afzonderlijk ge-
regeld in de wet van 1 Juni 1861, Stbl. nr. 53, welke in 1869
en 1886 eenige wijziging heeft ondergaan. De wet strekt
tot bescherming van de landverhuizers tegen uitbuiting
en slechte behandeling aan boord. Zij legt o.a. den onder-
nemers van het vervoer van landverhuizers over zee
verschillende verplichtingen op ten aanzien van de in-
richting hunner schepen en omschrijft de plichten, die
uit de vervoerovereenkomst voor hen voortspruiten.

Ter handhaving en uitvoering der wet dienen de Com-
missies van Toezicht over het vervoer van Landverhuizers.
Deze zijn bevoegd te doen wat de ondernemer nalaat en
verhalen op hem de kosten.

De ondernemer is verplieht te zorgen voor huisvesting,
verpleging en verder vervoer der gezamenlijke landver-
huizers in geval van scheepsramp ; hij moet de kosten
daarvan verzekeren en de polis dier verzekering inleveren
bij de Commissie van Toezicht. Hierdoor wordt voor-
komen, dat de landverhuizers in geval van scheepsramp
aan hun lot worden overgelaten.

ii

-ocr page 253-

234.

§5. Het vervoer te land en op
binnenwateren.

Het vervoer te land en op binnenwateren is zonder
eenheid en bovendien onvolledig geregeld in het Wet-
boek van Koophandel en in een aantal bijzondere wetten.

Algemeene bepalingen voor het vervoer van goederen
te land en op de binnenwateren worden gevonden in de
derde afdeeling van den vijfden titel van het eerste boek
van-het Wetboek van Koophandel. Aldaar wordt gehan-
deld over voerlieden en schippers, waaronder te verstaan
zijn de exploitanten of ondernemers van het vervoermiddel.

De overeenkomst van vervoer is vormvrij ; zij wordt
bewezen door de gewone middelen van bewijs. In den regel
geeft zij aanleiding tot het opmaken van een schriftelijk
stuk, hetzij een
vrachtbrief (art. 90 K.), een open tot den
geadresseerde gerichte geleidebrief, onderteekend door af-
zender of expediteur, die met het goed aan den vervoerder
wordt ter hand gesteld, hetzij een
cognossement, een door
den vervoerder onderteekende en aan den afzender af-
gegeven verklaring over de ontvangst en het vervoer van
het goed. De vrachtbrief wordt vogral gebruikt bij het
vervoer te land, het cognossement bij dat te water.
. De vervoerder (voerman of schipper) neemt de goederen
onder zieh om ze te vervoeren en ze daarna weder uit te
leveren. Dit sluit de verplichting in, voor het behoud der
goederen te zorgen. Art. 91 K. bepaalt, dat hij instaat
voor alle sch,aden_ aan de vervoerde goederen overkomen,
uitgezoii^derd dezulke,- die uit een gebrek van het goed
zelf, door overmacht, of door schuld of nalatigheid van
den afzender of expediteur veroorzaakt zijn. Bewijs van
overmacht wordt door hem geleverd, als hij bewijst, dat

-ocr page 254-

235.

liij alles heeft gedaan wat redelijkerwijze van hem ver-
langd kan worden om de sehade te voorkomen of af te
wenden.

. Evenals bij het zeevervoer pleegt ook bij het vervoer
met binnenschepen in de meest ruime mate door den
vervoerder beperking of uitsluiting van aansprakelijk-
heid te worden bedongen. De gebruikelijke vervoer-
conditiën gaan daarin zoo ver, dat tussehenkomst van
den wetgever tot het stellen van zekere grenzen zeer
gewenscht is.

. Uitlevering van het goed ter bestemmingsplaats en
schadevergoeding wegens niet-uitlevering of beschadigde
uitlevering kan niet alleen de afzender vorderen maar
volgens een vaste rechtspraak ook de geadresseerde.
Deze toch kan alle rechten uitoefenen uit de vervoerover-
eenkomst, welke geacht wordt door den afzender mede
te zijnen behoeve te worden gesloten, maar hij heeft,
-daartoe overgaande, ook alle verplichtingen na te komen,
:welke tegenover die rechten staan, zooals dc verplich-
ting tot betaling van vracht en bijkomende onkosten.
. De vordering tegen den vervoerder tot schadever-
goeding wegens uiterlijk waarneembare beschadiging of
vermindering van het vervoerde goed vervalt door aan-
neming van het goed en betaling der vracht (art. 93 lid
1 K.) en bij franko-zendingen door de aanneming zonder
meer.

. Is de beschadiging of vermindering uiterlijk niet waar-
neembaar, dan gaat de vordering tot schadevergoeding
niet op deze wijze verloren. Bovendien kan in dit geval
■een gerechtelijke bezichtiging tot vaststelling van de
beschadiging of vermindering ook nä de aanneming van
het goed worden gevraagd, mits het geschiedt binnen

-ocr page 255-

236.

2 maal 24 uren en van de eenzelvigheid der goederen
blijkt (art. 93 lid 2 K.).

Bij weigering van of geschil over aanneming van het
goed kan door iedere partij worden gevraagd gerechte-
lijke opneming van het goed door deskundigen, opslag
in een behoorlijke bewaarplaats, alsook openbare ver-
koop van bederfelijke waren of van zoodanig gedeelte
van het goed als tot voldoening van vraeht en kosten
noodig is (art. 94 K.).

De vorderingen tot schadevergoeding tegen den ver-
voerder zijn voorts aan een korte verjaring van zes maan-
den of één jaar onderworpen, tenzij bedrog of ontrouw
is gepleegd (art. 95 K.).

Voor openbare middelen tot vervoer van goederen be-
staan een paar bijzondere bepalingen. Volgens art. 1
der Wet Openbare Vervoermiddelen van 1926, wordt
tot het in werking brengen van een openbaar middel tot
vervoer van goederen geene voorafgaande vergunning
gevorderd. Vroeger was dit anders. De Koninkl. Be-
sluiten die het onderwerp regelden,.- vorderden voor de
openbare middelen van vervoer te lande en voor stoom-
bootdiensten eene concessie.

Eene bijzondere bepaling bevat ook art. 96 K. Het
legt op de ondernemers van openbare rijtuigen en vaar-
tuigen de verplichting een register te houden van de.
door hen aangenomen voorwerpen, wanneer deze be-
staan in geld, goud, zilver, juweelen, paarlen, edelgesteen-
ten, kleinooden, effecten, coupons of andere geldswaardige
papieren; alsmede op de afzenders dier voorwerpen de
verplichting de waarde daarvan op te geven. De afzender
kan vorderen, dat de ondernemer van de waarde in het
register aanteekening houdt. Bij gebreke der opgave wordt

-ocr page 256-

237

de afzender, in geval van vermissing of sehade, alleen
tot het bewijs der waarde, naar het uiterlijk aanzien
van het verzondene, toegelaten, terwijl, wanneer de
opgave wel is gedaan, de waarde door alle bewijsmiddelen
kan worden gestaafd en de reehter daaromtrent zelfs
a,an den afzender een eed kan opleggen. Deze bepaling
is in het Wetboek bij de herziening na 1830 opgenomen,
naar aanleiding \\an een adres der firma van Gend en
Loos, die veroordeeld was tot betaling van / 5669.38
wegens vermissing van een pakket met effeeten, van
welk pakket de waarde niet was aangegeven.

Naast de algemeene regeling voor het vervoer van
goederen te land en op binnenwateren, wordt in den
13den titel van het tweede boek van het Wetb. v. Kooph.
nog een bijzondere regeling gegeven voor de
binnenvaart
(het vervoer op binnenwateren). Aldaar worden de sehepen
en vaartuigen, welke de rivieren en binnenwateren bevaren,
ingedeeld in twee kategorieën, naar gelang ze tevens van
buitenslands komen of daarheen bestemd zijn, dan wel bij
uitsluiting gebruikt worden tot de scheepvaart van eene
plaats binnenslands naar een andere eveneens binnenslands
gelegen. De sehepen van de eerste kategorie worden als
zeeschepen beschouwd, mitsdien zijn daarop in het alge-
meen en naar omstandigheden van toepassing de bepalingen
omtrent zeeschepen en het vervoer ter zee; voor de
schepen van de tweede kategorie zijn in de artikelen
750—763 K. bijzondere bepahngen opgesteld (artt. 748
en 749 K.).

De schepen voor de binnenvaart onderscheidt de wet
niet in Nederlandsche en vreemde schepen. Op de met
zeeschepen gelijkgestelde binnenschepen zijn daarom de
voorschriften van den eersten titel van het tweede boek

k

-ocr page 257-

238.

van het Wetb. v. Kooph. van toepassing met uitzondering-
van die, welke de vereisehten voor de hoedanigheid van
Nederlandseh schip vaststellen of met die hoedanigheid
verband houden (art. 748 lid 2 K.). Die voorschriften zijn
ook op de schepen voor de binnenlandsche vaart (de tweede
kategorie der binnenschepen) van toepassing met dezelfde
uitzondering ten opzichte van de bepalingen omtrent
het Nederlanderschap en behoudens eenige wijzigingen,,
welke de regeling der bevoorrechte schulden betreffen^
en in art.
750 zijn opgenomen. Voor beide kategorieën
van binnenschepen wordt één afzonderlijk register van
teboekstelUng gehouden.

Voor alle binnenschepen is één onderwerp op dezelfde
wijze geregeld, namelijk de tijd van laden en lossen. Bij
eene wet van 2 Mei 1897, Stbl. nr. 140, is daaromtrent
bepaald, dat die tijd ingaat daags na de aankomst van
het sehip of het vaartuig of nadat de schipper verklaard
heeft tot het laden of lossen gereed te zijn, en dat zoowel
die tijd als het bedrag van het overliggeld worden geregeld
naar den inhoud van het schip of vaartuig (art. 748 lid
3—5 K.). Dit is geschied bij het K.B. van 3 Jan. 1898,
Stbl. nr. 1, laatst gewijzigd bij K.B. van 30 Maart 1928,^
Stbl. nr. 90.

De bijzondere bepalingen voor de sehepen in dc
binnenlandsche vaart (artt. 751—763 K.) geven aan,
welke bepalingen van het zeerecht ongewijzigd ^f met
wijzigingen op deze schepen van toepassing zijn, en welke
die wijzigingen zijn. Wat het vervoer betreft, verwijst
art. 755 naar de bepalingen van den 5den titel van het
eerste boek van het Wetboek van Koophandel (die van
den 5den titel en den 5den titel A van het tweede boek
zijn niet van toepassing), naar die van het Burgerlijk

-ocr page 258-

239.

Wetboek omtrent huur en verhuur (aanneming van;
werk), naar de bijzondere reglementen en verordeningen
en naar de plaatselijke gebruiken. Tot de bijzondere ver-
ordeningen behoort de door den Minister van Land-
bouw, Nijverheid en Handel vastgestelde Binnenscheep-
vaartregeling van 24 Dee. 1919 (Staatscourant, nr, 270),
ter uitvoering van de Binnenscheepvaartwet van 7 Dcc.
1918, Stbl. nr. 774. De regeling geeft voorschriften met
betrekking tot de voorwaarden voor het aangaan van
overeenkomsten, ten aanzien van het gebruik of de be-
vrachting van vaartuigen, geschikt voor de binnenvaart.
De beurt vaart valt hier buiten. Voor zoover de regeling
afwijkt van het Wetb. v. Kooph. staat hare rechtskracht
niet vast.

Omtrent het vervoer van personen te land en op binnen-
wateren zijn eenige regels gesteld in de reeds genoemde
„Wet Openbare Vervoermiddelen" (1926) (zie bl. 161.
en 236), welke van toepassing is op alle openbare middelen
van vervoer, met uitzondering der spoorwegdiensten.

Onder openbare middelen tot vervoer van personen
verstaat de wet rijtuigen en vaartuigen, bestemd om
geregeld langs een bepaalden weg de personen, die zich
daartoe aanmelden, te vervoeren (art. 15).

Tot het in werking brengen van zoodanig middel van
vervoer wordt eene voorafgaande vergunning niet ge-
vorderd, tenzij het vervoer der personen zal geschieden
met autobussen (art. 1).

De ondernemer is verantwoordelijk voor de schade,,
door de reizigers bij de uitoefening van den dienst geleden,
ten ware de sehade buiten zijn schuld of die zijner beambten
of bedienden zij ontstaan (art. 9 lid 1). Dit stemt overeerL

-ocr page 259-

240.

met hetgeen wij hierboven (bl. 229 vlg.) omtrent het
vervoer van personen over zee opmerkten.

Artt. 5—8 regelen de verplichting van den ondernemer
tot het doen van aankondigingen omtrent verschillende
gegevens den dienst betreffende. Hij is gehouden de
schade te vergoeden, veroorzaakt door niet-nakoming
der bepalingen, omtrent den dienst in de aankondigingen
opgenomen, of door verzuim van bepaalde aankondigingen
(art. 9 lid 2). Bepalingen tot verzekering van de veilig-
heid der reizigers zijn opgenomen in het Kon. Besl. van
31 Juli 1880, Stbl. 121 (laatst gewijzigd bij Kon. Besl.
van 19 Mrt. 1928, Stbl. 72) ter uitvoering van art. 10
der Wet.

Afzonderlijk geregeld is het spoorwegrecht. Een wet
van 9 April 1875, Stbl. nr. 07, later meermalen gewijzigd,
strekt tot regeling van den dienst en het gebruik der
.spoorwegen, eene wet van 9 Juli 1900, Stbl. nr. 118, ge-
wijzigd bij de wet van 15 Dcc. 19J.7, Stbl. nr. 701 (de
tekst is opnieuw vastgesteld bij Koninkl. Besl. van 17
Jan. 1918, Stbl. nr. 99), en bij latere wetten, tot nadere
regeling van den dienst en het gebruik van spoorwegen,
waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd
(Lokaalspoor- en Tramwegwct). Deze spoorwegen wor-
den onderscheiden in
locaalspoorwegen, waarop vervoer
plaats heeft met een snelheid van meer dan 45 en ten
hoogste 60 kilometer per uur, en
tramwegen, waarop de
snelheid van het vervoer ten hoogste 45 kilometer per
uur bedraagt.

Terwijl art. 2 der Spoorwegwet de bepalingen van het
Wetboek van Koophandel betrekkelijk voerlieden, schip-
pers en ondernemers van openbare rijtuigen en vaar-

-ocr page 260-

241.

tuigen van toepassing verklaart op ondernemers van
spoorwegdiensten, beperkt art. 3 de vrijheid, welke dit
Wetboek laat om de aansprakelijkheid van den vervoer-
der uit te sluiten of te verminderen. Door een beding van
den vrachtbrief of door bijzonder dienstreglement mag de
spoorwegvervoerder zijn verantwoordelijkheid voor ver-
lies, vertraagde bezorging van of sehade aan koopman-
schappen en goederen, den omvang en den duur zijner
verplichtingen en den bewijslast niet uitsluiten of be-
perken, dan met inachtneming der regels, bij algemeenen
maatregel van bestuur vast te stellen. Het voorschrift
houdt rekening met het feit, dat de spoorwegvervoerder
in staat is eenzijdig den inhoud van de vervoerovereen-
komst te bepalen in de stukken, zooals de formulieren
van de vrachtbrieven en de dienstreglementen, die van
hem uitgaan, en dat het publiek, dat door een spoorweg
doet vervoeren, zich daarbij heeft neder te leggen. Vandaar
dat het artikel de vrijheid van den vervoerder, zijn aan-
sprakelijkheid aldus eenzijdig te regelen, aan banden legt;
bijzondere overeenkomsten tot uitsluiting of beperking
der aansprakelijkheid zijn daarentegen niet verboden.

Men meene niet, dat artt. 2 en 3 der Spoorwegwet het
geheele spoorwegvervoerrecht doen kennen. Een bijzonder-
heid van de Spoorwegwet is, dat zij óók ten aanzien van
de regeling van de vervoerovereenkomst een zeer vèr
gaande overdracht
{delegatie) van wetgevende bevoegd-
heid bevat. Immers, art. 27 der wet bepaalt, dat bij
algemeenen maatregel van bestuur worden geregeld, o.a.
de voorwaarden voor het vervoer van
reizigers en goederen.
Wat de Grondwet aan den wetgever opdraagt: de regeling
van het burgerlijk reeht, heeft deze, wat dit onderwerp
betreft, overgedragen aan de uitvoerendtï maeht. Ter

Molenouaaff, Inleiding. 1 6

-ocr page 261-

242.

uitvoering van bedoeld voorschrift is laatstelijk bij Koninkl.
Besl. van 9 Nov. 1928, Stbl, 415, vastgesteld een Alge-
meen Reglement voor het vervoer op de spoorAvegen (,, Alge-
meen Reglement Vervoer"), dat sedert meermalen is ge-
wijzigd. In dit reglement wordt het vervoer van reizigers
en bagage, van ijl- en vrachtgoederen, van bestelgoederen,
van levende dieren en van lijken, met name de aansprake-
lijkheid van den vervoerder, het doorgaand vervoer en
de positie van den geadresseerde, in, alle bijzonderheden
geregeld.

Vermelding verdienen bovendien de volgende bepa-
lingen van de Spoorwegwet:

1°. De ondernemers van éen spoorwegdienst, d.w.z.
de exploitanten van een spoorweg, zijn verantwoordelijk
voor de sehade, door personen of goederen bij de uit-
oefening van den dienst geleden, ten ware de sehade
buiten hun schuld of die hunner, beambten pf bedienden
zij ontstaan (art. 1 Spw.).

Men heeft hierbij te denken aan. de aansprakelijkheid
zgn. uit onrechtmatige daad (artt. 1401 en 1402 B.W.),
welke dus niet berust op eene contractueele verhouding.
Wie iemand tot sehadcA^ergoeding uit dien hoofde aan-
spreekt, heeft te stellen en in geval van tegenspraak tc
bewijzen, dat zijn tegenpartij onrechtmatig heeft gehandeld
of nalatig of onvoorzichtig is geweest; hij moet m.a.w.
de sehuld van de tegenpartij aantoonen. Nu bepaalt art. 1
der Spoorwegwet, dat dit niet noodig is, als men een
ondernèmer van een spoorwegdienst aanspreekt ter zake
van schade bij de uitoefening van den dienst geleden,
bijv. door overrijding of aanrijding, door brand veroor-
zaakt door een voorbij rij denden trein, en derg. ; de onder-
nemer is verplicht zijnerzijds het bewijs bij te brengen.

-ocr page 262-

243.

dat de schade is ontstaan buiten zijn schuld of die van
zijn personeel. De bewijslast is aldus verdeeld in navol-
ging. van buitenlandsche wetten, omdat de spoorweg-
ondernemer veel beter in staat is over de omstandig-
heden, waaronder een spoorwegongeluk heeft plaats ge-
had, licht te verspreiden, dan hij die, buiten den spoor-
wegdienst staande, door het ongeluk schade heeft geleden.

Niettemin heeft de Hooge Raad herhaaldelijk beslist,
in strijd met de niet dubbelzinnige woorden, de ge-
schiedenis en de strekking van het artikel, dat ,,personen"
en ,,goederen" in den zin van art. 1 uitsluitend zijn personen
en goederen, die over den spoorweg worden vervoerd.
Bij deze opvatting mist het artikel iedere beteekenis,
daar de vervoerder van personen of goederen, zooals wij
hierboven hebben gezien, reeds krachtens de algemeene
bepalingen omtrent de verbintenissen uit overeenkomst,
verplicht is voor hun behoud te zorgen cn de schade,
door die personen of goederen geleden, tc vergoeden,
tenzij hij aantoont, dat die schade is ontstaan door een
vreemde oorzaak, welke hem niet kan worden toegerekend.

2°. De spoorwegondernemers zijn verplicht alle per-
sonen, die zieh aanmelden, en alle goederen, die aange-
boden Avorden, tevervoeren, met uitzondering van goederen,
welke door wettelijke bepalingen zijn uitgesloten, art. 31
lid 1 Spw. Dc bepaling berust op dc overweging, dat de
ondernemers een feitelijk monopolie bezitten cn daarvan
niet misbruik mogen maken, door bepaalde personen of
hunne goederen van het vervoer met den spoorweg uit
te sluiten.

3°. De spoorwegvervoerders zijn niet vrij in het be-
dingen van de vracht en van de voorwaarden van vervoer,
artt. 28—31 Spw. De tarieven voor het vervoer van per-

-ocr page 263-

244.

sonen en goederen behoeven de goedkeuring van den
Minister van Waterstaat. De ondernemers moeten ver-
voeren tegen de vraehtprijzen, bij de tarieven, en op de
voorwaarden, bij de reglementen (het Algemeen Reglement
Vervoer) bepaald, ,,zonder verleening van gunst". Voor
het vervoer van groote hoeveelheden, bij abonnementen
voor het vervoer van een of meer wagenladingen en voor
weldadige doeleinden en tentoonstellingen kunnen ver-
lagingen van het tarief worden toegestaan ; eehter moet
in de eerste twee gevallen het uitzonderings-tarief dade-
lijk worden openbaar gemaakt, waarna het geldt ten
behoeve van iedereen.

Voor locaalspoorwegen (zie hierboven bl. 240) gelden
de Spoorwegwet van 1875 en het Algemeen Reglement
Vervoer, voor zoover daarvan niet wordt afgeweken in
de \'Loeaalspoor- en Tramwegwet en het tot uitvoering
dier wet vastgestelde Algemeen Reglement voor het
vervoer op de loeaalspoorwegen (,,Algemeen Reglement
Vervoer Loeaalspoorwegen" of ,,A.R.V.L.") v^an 17 Dee.
1928, Stbl. 459, met latere wijzigingen.

Op tramwegen zijn van de Spoorwegwet sleehts van
toepassing enkele in de Loeaalspoor- en Tramwegwet
aangewezen artikelen. Voor het vervoer bestaan geen
bijzondere bepalingen; het wordt beheerseht door de
artikelen 91 vlg. van het Wetb. v. Kooph. Eehter kan
op verzoek van bestuurders van den tramwegdienst door
den Minister op een tramweg van toepassing worden
verklaard het Bijzonder Reglement op het vervoer (,,Bij-
zonder Reglement Vervoer Tramwegen" of ,,B.R.V.T.")
van 24 Februari 1920, Stbl. nr. 85, met latere wijzigingen,
waarin eene bijzondere regeling van het vervoer is op-
genomen.

-ocr page 264-

245.

Het spoorwegvervoer heeft misschien meer dan eenig
ander vervoer een internationale beteekenis. De spoor-
wegnetten der verschillende landen staan met elkaar
in verbinding en het vervoer wordt daarop uitgevoerd
zonder onderbreking aan de grenzen. De eenheid van
het vervoer heeft behoefte doen ontstaan aan eenheid
van recht. Ten einde deze te verkrijgen werd op 14 Oct.
1890 te Bern door de vei\'tegenwoordigers van een aantal
Staten eene Internationale Overeenkomst gesloten omtrent
het goederenvervoer op spoorAvegen, Avelke overeenkomst
op 1 Januari 1893 in werking is getreden en in 1898 en 1900
eenige Avijzigingen heeft ondergaan. Zij is vervangen
door een nieuAve
OA\'ereenkomst, met zcA\'en bijlagen,
tegelijk met eene overeenkomst omtrent het vervoer van
reizigers en bagage, met
tAvee bijlagen, door A\'ijf-en-tAvintig
Staten 23 Oet. 1924 te Bern gesloten en op 1 Oct. 1928
in
Averking getreden (zie de Avet van 30 Dee. 1926, Stbl.
473 : goedkeuring der verdragen, en het Kon. Besl. van
18 Mei 1928, Stbl. 180 : bekendmaking van den tekst).
De beide
A^erdragen beheerschen het internationale spoor-
Avegvervoer A\'an bijna geheel het A\'asteland A\'an Europa.

De oA^ereenkomst omtrent het goederenA\'crA\'oer is v^an
toepassing op alle goederenzendingen,
Avelke met een
reehtstreekschen vrachtbrief AVorden ten uitA\'oer gebraeht
over afstanden, gelegen op het grondgebied van ten minste
t
-Avee der verdragsluitende Staten, en Avelke uitsluitend
plaats hebben over de lijnen, die in een overeenkomstig
art. 58 der overeenkomst opgestelde lijst zijn vermeld,
(art. 1). Evenzoo is de overeenkomst omtrent het verA^oer
van reizigers en bagage* alleen van toepassing op het reizi-
gers- en bagagevervoer met internationaal
vervoerbcAvijs
voor trajecten, gelegen op het grondgebied Van ten minste.

-ocr page 265-

246.

twee der verdragsluitende Staten, hetwelk uitsluitend
plaats vindt over de lijnen, welke worden vermeld in
een overeenkomstig art. 58 dier overeenkomst opge-
stelde lijst (art. l).\' De beide overeenkomsten gelden dus
niet voor het nationaal vervoer ; het vervoer dat blijft
binnen de grenzen van denzelfden Staat.

Voor het internationale vervoer scheppen de overeen-
komsten een eigen recht, dat staat naast of liever boven de
verschillende nationale spoorwegrechten. Dit supranatio-
nale recht wordt gehandhaafd door de nationale rechters,
die de overeenkomst daartoe bevoegd verklaart. Hunne
vonnissen zijn in alle toegetreden Staten uitvoerbaar
(art. 55).

HOOFDSTUK X.

Avarij-grosse. - Aanvaring. - Berging en hulpverleening

in zeenood.

§ 1. A V a r ij - g r O s s e.

In het zeerecht verstaat men onder avarij of averij elke
sehade, welke het schip of de lading op een zeereis lijdt,
en alle buitengewone onkosten, welke gedurende \'de reis
ten behoeve van het schip of van de lading worden gemaakt.

Daartegenover staan de gewone slijtage en de aan
een zeereis verbonden gewone onkosten (artt. 702 en
708 K.). Deze onkosten worden wel als
eommune, menue,
ordinaire
of kleitie avarij aangeduid. De eigenlijk gezegde
avarij onderscheidt men in a.
avarij-grosse {gemeene

-ocr page 266-

247.

avarij), gemeene zeeschade, d.i. die schade, door schip
of lading op een zeereis-geleden, en die buitengewone
onkosten, gedurende de reis gemaakt, Avelke door het
schip, de vracht en de lading gemeenschappelijk worden
gedragen, en
b. avarij-particulier of bijzondere avarij,
bijzondere zeeschade, d.i. die schade cn die onkosten,
welke uitsluitend worden gedragen door hem, die de
schade onmiddellijk lijdt of te wiens behoeve dc onkosten
meer bepaaldelijk zijn gemaakt (art. 698 K.).

Het Wetboek van Koophandel brengt de onderscheiding
in verband met de verzekering; het beschouwt bijzondere
avarij als de avarij, welke, zonder gemeene avarij te zijn,
ten laste komt van den verzekeraar, die voor alle gevaar
verzekerd heeft. Over bijzondere avarij valt dan ook later
te spreken bij de verzekering.

Het beginsel, waarop de avarij-grosse licrust, is het
algemeene beginsel^ dat dc kosten van maatregelen tot
afwending of beperking van een dreigend gevaar behoo-
ren tc wordeia gedragen door allen, wier goederen aan
dit gevaar zijn blootgesteld. Dit beginsel- ligt met name
ten grondslag aan onze watersehapswetgeving. Het water
wordt gekeerd op kosten van hen die het water deert.
De door het water bedreigde gronden worden daartoe
samengevoegd tot een gemeenschap: het waterschap
of den polder.

Zoo is het ook op een zeereis. Deze stelt schip, vracht
en lading bloot aan gemeenschappelijke gevaren. Wat
wordt gedaan om die gevaren af te wenden, behoort tc
worden gedragen door de gezamenlijke belanghebbenden.
Hier geldt de regel, dat de gevaren der zee worden ge-
keerd op kosten van hen die deze gevaren deren. Schip,
vracht cn lading vormen daartoe eene gemeenschap of

-ocr page 267-

248.

liever de versehillende eigenaren vormen eene vereeniging
tot het gemeensehappelijk dragen van de gevolgen der
maatregelen, die gedurende de reis tot gemeen behoud
hunner gezamenlijke goederen worden genomen.

Soortgelijk beginsel beheerseht het. onteigeningsreeht.
Wat ten nutte van allen wordt in beslag genomen of
vernietigd, wordt door allen gedragen, mag niet ten laste
komen uitsluitend van den eigenaar.

Reeds in de oudste tijden werd dit beginsel in het
zeereeht toegepast; wij vinden althans in het Grieksehe
en Romeinsehe recht reeds voorbeelden van avarij-grosse,
i.h.b. bepalingen omtrent werping.

Een avarij-grosse-handeling is in \'t algemeen een door
den kapitein, na voorafgaande raadpleging van de voor-
naamste schepelingen, genomen buitengewone maat-
regel.tot behoud en gemeen welzijn van schip en lading
(art. 699 23° K.), een maatregel welke dienen moet om
een grooter nadeel, dan uit dien maatregel voortvloeit,
te voorkomen. Avarij-grosse zijn de schade en de onkosten,
welke zoodanige maatregel teweegbrengt.

In art. 699 noemt het Wetboek van Koophandel een
aantal gevallen van gemeene avarijen. De belangrijk-
ste zijn :

1°. werping (art. 699 2°), met uitzondering van de
werping van goederen, waarvan geen cognossement voor-
handen is of die niet op het manifest der lading staan,
alsmede van goederen die met toestemming van den
inlader op het dek zijn geladen. Wel dragen deze^goederen
in den omslag der avarij-grosse (artt. 732 en 733 K.);

opzettelijke stranding, d.w.z. op het strand zetten
van een schip, dat niet ook zonder dien maatregel zou
zijn gestrand (art. 599 16°);

-ocr page 268-

249.

3°. noodhavenkosten (art. 699 9°, 10° en 11°).

Noodhaven is iedere buiten de gewone route van het
sehip hggende haven, welke de sehipper aanloopt uit
nood, bijv. ter herstelling van sehade aan het sehip, ten
einde met het herstelde schip de reis voort te zetten. De
kosten van de herstelling van het schip en al wat daarmede
in verband staat, zooals bijv. het dokken van het sehip,
zijn slechts dan avarij-grosse, als de sehade aan het schip
door een avarij-grosse-handeling werd veroorzaakt. Daaren-
tegen worden het inloopen en het verblijf in de noodhaven,
ten einde het sehip de gelegenheid te geven tot herstel,
in ieder geval beschouwd als een doorgaande of voort-
gezette handeling ten bate van alle belanghebbenden bij
de reis, zoodat de kosten van die handeling, met name
de ingaande en uitgaande kosten, de kosten van opslag
der lading gedurende de herstelling van het schip en de
gagiën en het onderhoud (de kost- en maandgelden) van
het scheepsvolk, steeds avarij-grosse uitmaken. In Engeland
heeft men daarover lang anders gedacht en uitsluitend
de kosten van het inloopen der noodhaven en van de
lossing der lading als avarij-grosse beschouwd, omdat
deze handelingen volstaan om het sehip en de lading in
veiligheid te brengen en daarna van avarij-grosse-hande-
lingen niet meer sprake zou kunnen zijn ;

4°. kappen of breken van masten, kabels, zeilen en
ander scheepstoebehooren (art. 699 3°);

5°. de lossing van goederen uit nood in lichters en
de wederinlading in het schip (art. 699 14°);

6°. de afkoopprijs, ter bevrijding van schip en lading
aan den vijand of aan een zeeroover gegeven, de kosten
door den schipper gemaakt om schip en lading na aan-
houding of opbrenging te reklameeren, alsmede de kosten

-ocr page 269-

250.

van oppassing, genezing, enz. van de opvarenden, die
bij de verdediging van het schip gewond of verminkt
zijn (art. 699 1°, 7° en 12°).

Avarij-grosse bestaat niet, wanneer eigen gebrek van
het schip of schuld of nalatigheid van den schipper of
het scheepsvolk het nemen van een buitengewonen maat-
regel tot béhoud van schip en lading noodzakelijk heeft
gemaakt (art. 700 K.). Deze bepaling, welke redelijk is,
wanneer de sehade is toegebracht aan het schip of on-
kosten zijn gemaakt door den schipper, is niet te ver-
dedigen voor de gevallen, dat de schade is toegebracht
aan de eigenaars der lading, zooals bij werping van goede-
ren. Aan deze eigenaars wordt alsdan het recht op omslag
ontnomen, op grond van de sehuld van een derde, den
reeder of den schipper. De omslag had toegelaten moeten
zijn, behoudens het verhaal van de in den omslag aan-
geslagenen, op het sehip en den« schipper. < Aldus is de
zaak geregeld voor het geval van werping van goederen,
buiten voorkennis óf toestemming van den inlader op
het dek geladen. De inlader is tot ,,den omslag gerechtigd",
zegt art. 733 lid 2 K., „behoudens het verhaal van alle
belanghebbenden op het schip en den schipper".
" Gebrekkig inzicht deed vroeger aalnnemen, dat redding
uit den nood een vereischte is voor avarij-grosse. In dien
gedachtengang bepaalt art. 734 K., dat geen omslag plaats
heeft, indien, niettegenstaande het werpen van goederen
\'of het kappen van scheepstuigen, het sehip vergaat.
Daarvoor is- geen reden, als na de werping een deel der
goederen wordt geborgen; immers de werping neemt
toch altijd voor de geworpen goederen de kans op red-
ding weg, welke de andere goederen behouden. Terecht
laat dan ook art. 735 K. den omslag geschieden, als het

-ocr page 270-

251.

schip, door de werping gered, later op de reis vergaat
en alsdan goederen worden geborgen.

De regeling en omslag (berekening en verdeeling) der
avarij-grosse heeft plaats waar de gemeenschap ophoudt,
d.i. ter bestemmingsplaats van schip en lading (art. 722 K.),
of, als de reis onderweg in het buitenland wordt gestaakt,
ter plaatse waar dit geschiedt (art. 725 K.). Ze wordt opge-
maakt door deskundigen op vordering van den schipper.
Blijft hij nalatig, dan zijn de eigenaars, zoowel van het
schip als van de goederen, bevoegd de vordering te doen
(art. 726 K.).

De deskundigen {dispacheurs) worden benoemd door
partijen of door de rechtbank, die ook de verdeeling
{dispache) moet homologeeren (art. 724 lid 1—4 K.).
In lïet Wetb. van Burg. Rechtsv., artt. 317—320, worden
omtrent de benoeming der deskundigen en de homologatie
van hun verslag éenige nadere bepalingen gegeven. In
Amsterdam plegen geschillen, waartoe de dispache aan-
leiding geeft, te worden berecht door een vast college
van scheidslieden, de zgn. Avarij-Commissie.

Buitenslands wordt de avarij-grosse door de aldaar
daartoe bevoegde macht opgemaakt (art. 724 laatste
lid K.). Eene bepaling die vanzelf spreekt en alleen be-
teekenis heeft, indien wij haar aldus opvatten, dat de
in het buitenland door de bevoegde macht opgemaakte
dispache alle partijen bindt, met dien verstande dat,
wanneer die bevoegde macht is de rechterlijke macht,
liaar beslissing ook hier te lande kan worden tenuit-
voergelegd, en, wanneer die macht een andere is dan de
rechterlijke macht, van partijen hier te lande kan worden
gevorderd, wat door de buitenlandsche dispache ten
laste van ieder van haar is gebracht. Men mag dus aah-

-ocr page 271-

252.

nemen, dat art. 724 laatste lid K. eene uitzondering
bevat op den regel van art. 431 Wetb. v. Burg. Rechtsv.,
dat vonnissen, door vreemde rechters of rechtbanken
gewezen, niet binnen het Koninkrijk kunnen worden
tenuitvoergelegd. Inderdaad is bij de behandeling van
dit artikel door de regeering gewezen op de bepaling van
art. 724 K. en opgemerkt, dat in het geval van dit artikel
de uitspraken van vreemde rechters hier te lande wel
kunnen worden tenuitvoergelegd. Dit geschiedt overeen-
komstig het bepaalde in het derde en het vierde lid van
het aangehaalde art. 431 : de rechtbank van het arron-
dissement, binnen hetwelk het vonnis moet worden ten-
uitvoergelegd, verleent op daartoe gedaan verzoek verlof
tot executie
{exequatur).

De schipper int wat ieder in de avarij-grosse moet
bijdragen en keert de vergocdiilgcn uit. Hij heeft het
reeht, alvorens met de uitlevering van de lading aan tc
vangen, te vorderen dat de ontvanger zekerheid stelt
voor\' de betaling van hetgeen liij o.a. als bijdrage in de
avarij-grosse schuldig is (art. 493 K.).

De omslag der avarij-grosse heeft alleen plaats over
hetgeen op de reis behouden is gebleven en dus bij het
einde der reis nog aanwezig is. Omslag van schade, aan
het sehip toegebracht, bijv. door kapping, cn van avarij-
grosse-uitgaven, door den schipper (den reeder) gedaan,
heeft daarom niet plaats, als de geheele lading vóór het
einde der reis vergaat (artt. 736 en 737 K.). Ook behoeft
voor de goederen nooit meer te worden bijgedragen, dan
de waarde welke ze bij het einde der reis hebben (art.
738 K.). Derhalve kan de sehipper, wanneer de avarij-
grosse-uitgaven, men denke aan noodhavenkosten, zóó
belangrijk zijn, dat het aandeel, dat daarin door de lading

-ocr page 272-

2 53

zou moeten worden gedragen, de waarde der goederen
bij liet einde der reis overtreft, van de reehthebbenden
op de goederen (geeonsigneerden) toeh geen hoogere
bijdrage vorderen dan die. waarde. Wat tekort komt moet
hij zelf dragen.

De omslag wordt gedaan over alle zaken : sehip, vraeht
en lading, welke ten tijde der avarij-grosse-handeling de
gemeensehap vormden, met inbegrip van hetgeen op
de reis werd opgeofferd en in avarij-grosse wordt vergoed
(art. 727 K.). Mondbehoeften, kleederen en ammunitie
(art. 731 K.), alsmede de brandstof voor de machines van
stoom- en motorschepen worden buiten rekening ge-
laten. Evenmin worden de opvarenden voor hunne per-
sonen in den omslag begrepen.

Voor hetgeen opgeofferd is en in avarij-grosse wordt
vergoed, komt de vergoeding in de plaats. Het is billijk,
dat ook daarover de omslag wordt gedaan. De vergoeding
heeft immers ten doel de eigenaars der opgeofferde goederen
in een positie te brengen, overeenkomende met die van de
eigenaars der goederen, welke niet opgeofferd zijn. Deze
goederen dragen in den omslag, de vergoeding voor dc opge-
offerde goederen behoort dus evenzeer daarin te dragen.

Onder lading zijn te verstaan de goederen, die zich
ten tijde der handeling aan boord van het schip bevon-
den. Bovendien blijven goederen, die zich tijdelijk in
lichters bevinden, in gemeenschap met het principale
schip en de overige lading ; zij dragen in de avarij-grosse
"vvelke aan dit schip en de lading overkomt, terwijl hetgeen
zij zelve aan het lichtersehip bij wijze van avarij-grosse
hebben te betalen, mede wordt gedragen door het principale
schip en de lading (artt. 699 17°, 704—706, 727 K.).

De vracht draagt in den omslag, omdat de avarij-

-ocr page 273-

254.

grosse-maatregel strekt ook tot behoud van de . vraeht.
Immers, er is geen vracht verschuldigd van goederen, welke
vergaan of welke niet door den vervoerder ter bestem-
mingsplaats worden gebracht (zie hierboven bl. 225),
Daarentegen loopt de reeder niet het risiko van het deel
der vracht, dat vooruitbetaald en niet terugvorderbaar
is. Dit deel der vracht draagt dan ook niet mede in de
avarij-grosse.

De dragende waarden zijn in het algemeen de waarden
ter bestemmingsplaats, vermeerderd met hetgeen als
avarij-grosse wordt vergoed en verminderd met de kosten,
welke zouden zijn uitgespaard in geval van geheel verlies
ten tijde der avarij-grosse-handcling. Dc wet wijst ze
niet geheel nauwkeurig aan in de artt. 727, 728 lid 1,
729 en 730 K., terwijl voor het geval dat de reis onderweg
wordt gestaakt eenige bijzondere voorschriften worden
gegeven in art. 728 lid 2—4. Wij bepalen ons tot dc vol-
gende opmerkingen :

De waarde van het schip is de waarde, welke het.heeft
in den toestand, waarin het aankomt ter plaatse waar dc
reis eindigt of wordt gestaakt. Hierbij moet worden ge-
voegd de sehade, aan het sehip toegebracht, welke als
avarij-grosse wordt vergoed. Hoeveel die schade be-
draagt, hangt af van hetgeen met het schip gebeurt:
is bijv. een mast gekapt cn wordt het schip als wrak ver-
kocht, dan is dc schade dc mindere opbrengst doordat
het wrak masteloos is ; wordt het daarentegen hersteld,
dan bestaat de schade in de kosten van het aanbrengen
van een nieuwe mast. In aftrek moeten worden gebracht
na de avarij-grosse-handeling noodzakelijk gemaakte kosten
van herstel, omdat deze zouden, zijn bespaard in geval van
vergaan van het schip, . .

-ocr page 274-

\'Joo

De waarde van de vracht is het bedrag der vracht
(de bruto-vrachtpenningen), voor zoover de reeder daar-
van het risiko loopt, voor zooverre zij dus niet is vooruit-
betaald en tevens de terugvordering is uitgesloten. Art. 727
derde lid K. schrijft voor, dat de gagiën cn het onder-
houd van het scheepsvolk (waaronder ook de schipper
is te begrijpen) moeten worden afgetrokken. Ten onrechte
is deze aftrek niet beperkt tot de gagiën, welke ten tijde
yan de avarij-grossc-handeling nog niet zijn betaald, en
de kosten voor het onderhoud, welke op dat tijdstip nog
niet zijn gemaakt. Immers alléén deze, niet ook voor-
geschoten gagiën, welke niet teruggegeven behoeven, te
worden (art. 418 tweede lid K.), cn reeds betaalde kosten
voor onderhoud worden bij vergaan van het schip be-
spaard.

Dc Avaarde van dc lading is dc waarde der goederen
ter bestemmingsplaats, onder aftrek van de vraeht,
dc inkomende rechten, de kosten van lossing en dc bijzon-
dere avarijen, voor zooverre deze bestaan in kosten, na
de avarij-grossc-handeling voor de goederen gemaakt.
Vooruitbetaalde en niet terugvorderbare vraeht moet
niet worden afgetrokken; zij zou, indien de goederen
vergaan waren, niet bespaard zijn.

Als avarij-grosse moet worden vergoed, wat dc eigenaar,
gelet op de eind-uitkomst, redelijkerwijze geacht kan
worden door de opoffering te hebben verloren. Bij op-
offering van geld, uitgaven, is dit gemakkelijk na te gaan,
daarentegen niet altijd bij opoffering van goed.

Voor geworpen goederen wordt vergoed de waarde
ter bestemmingsplaats, verminderd met dc inkomende
rechten, lossingskosten, enz. De vracht Avordt^met afge-
trokken, omdat van geworpen goederen als regel de,volle

-ocr page 275-

256.

vracht verschuldigd is (art. 519y K., zie hierboven bl.
225).

De kans beschadigd te worden, welke de geworpen
goederen zouden hebben geloopen, indien ze aan boord
waren gebleven, moet bij de vaststelling, zoowel van
de dragende als van de te vergoeden waarde van die
goederen, in aanmerking worden genomen. Men denke
aan het geval, dat goederen zijn geworpen uit een ruim,
waaruit al de behouden gebleven goederen in bescha-
digden toestand worden gelost. Steeds heeft men zieh
de vraag te stellen, hoe zou het met de geworpen goederen
zijn gegaan, indien andere goederen waren geworpen.

Bij vergoeding van schade, aan het sehip toegebracht,
moet rekening worden gehouden met verbetering van
oud tot nieuw en uit dien hoofde, zoo daartoe aanleiding
bestaat, een aftrek plaats hebben. Bij het stilzwijgen der
wet pleegt men de regels toe te passen, welke in artt.
713^717 K. worden gegeven ten aanzien van de afrekening
van de bijzondere avarij tusschen den verzekerde en
den verzekeraar.

Bij de hinnenlandsche scheepvaart heeft alleen in geval
van werping en van noodlossing in lichters omslag bij
wijze van avarij-grosse plaats (artt. 760 en 761 K.),
overigens zijn de bepalingen over avarij-grosse niet van
toepassing (art. 762 K.

Het verschil in recht ten aanzien der avarij-grosse
in de verschillende landen, in het bijzonder wat betreft
het Engelsche recht eenerzijds en dat van het vaste-
land van Europa anderzijds, heeft belanghebbenden er

i) In dit artikel staat verkeerdelijk tienden titel voor dfSen titel.

-ocr page 276-

257.

toe geleid te traehten het eens te worden over eene een-
vormige regeling. Op vergaderingen, eerst van de National
Association for the Promotion of social Science te Glasgow
(1860), Londen (1862) en York (1864), later van de Associa-
tion for the Reform and Codification of the Law of Nations
te Antwerpen (1877) en te Liverpool (1890) is de zaak
besproken. Te York en daarna te Antwerpen kwam men
tot de vaststelling van een twaalftal regels (dc York-
Antwerpen-regels van avarij-grosse-recht), welke te Liver-
pool werden herzien en uitgebreid tot 18 regels : de York-
Antwerpen-regels van 1890.

Deze regels hebben in de praktijk algemeene instem-
ming gevonden ; in haast alle charter-partijen en cognosse-
menten vindt men tegenwoordig het beding : Avarij-grosse
volgens de bepalingen van York-Antwerpen 1800 of de
York-Antwerpen regels 1890. Een merkwaardig voorbeeld
van internationaal eenvormig recht berustende op over-
eenstemming van partijen.

Sedert 1910 houdt de Vereeniging van internationaal
reeht zieh met de herziening der Regels van York-Ant-
werpen bezig. In eene te Stockholm in 1924 gehouden
vergadering werd een voorstel tot herziening aangenomen.
De herziene Regels van York-Antwerpen 1924 hebben
eehter nog niet algemeene instemming en toepassing ge-
vonden.

§ 2. Aanvaring.

Aanvaring is een der grootste gevaren van de zee en
door de daaraan vaak verbonden rampspoedige gevolgen
een der meest gevreesde. Te allen tijde is de aanvaring

MoLENORAAFr, Inloidiiig. "

-ocr page 277-

258.

een onderwerp geweest, dat de aandaeht van de wet-
gevers heeft getrokken. De bepalingen, welke daaraan
in het Wetboek van Koophandel waren gewijd, zijn bij
de Wet van 22 December 1924, S. 573, door andere ver-
vangen.

Onder aanvaring verstaat de wet zoowel de botsing of
aanraking van schepen met elkander, als met andere roeren-
de en onroerende voorwerpen, zooals kaden, bruggen,
dokken, enz., terwijl de bepalingen omtrent aanvaring
bovendien van toepassing zijn, als een schip, ten gevolge
van de wijze van varen of door het niet-nakomen van
een wettelijk voorschrift, aan een ander sehip of aan daaro})
zieh bevindende personen of zaken schade toebrengt,
zonder dat eene aanvaring plaats heeft, bijv. door op
korten afstand voorbij te varen of den weg tc versperren
(artt. 534 lid 2, 544a en 544 lid 1 K.).

De titel „Van aanvaring" regelt de aansprakelijkheid
voor de sehade, in geval van aanvaring toegebracht aan
schepen en aan zaken of personen die zich aan boord dier
schepen bevinden, indien een
zeeschip bij de aanvaring is
betrokken (art. 534 lid 1 K.). Bij de herziening is ons recht
tevens in overeenstemming gebracht met dc regels van
aanvaringsrecht, opgenomen in de .daaromtrent op 23
September 1910 te Brussel door een aantal Staten gesloten
overeenkomst, welke overeenkomst hier te lande is goed-
gekeurd bij de \'wet van. 11 Jan. 1913, Stbl. nr. 20.

In tegenstelling met het vroegere recht doch in navol-
ging van de Brusselsehe overeenkomst, bepaalt art. 535
K. dat, wanneer de aanvaring is toe tc schrijven aan
toeval, of wanneer zij is veroorzaakt door overmacht, of
wanneer twijfel bestaat omtrent de oorzaak, de schade
wordt gedragen door hen die haar hebben geleden. Is

-ocr page 278-

259.

daarentegen de aanvaring het gevolg van sehuld van één
der in aanvaring gekomen sehepen of van een derde
schip, dan is de reeder van het schip, dat de fout heeft\'
begaan, aansprakelijk voor de geheele schade (art. 536 K.).

Het artikel spreekt van schuld van het schip: d.Av.z:
dc schuld moet schuilen aan boord van het schip, zij
moge dan wezen de sehuld van personen die zieh aan
boord bevinden, zooals de kapitein, een schepehng, de
loods, of een gebrek van het seliip zelf, zooals van het
stuurgerei, de machine, als anderszins. Het artikel omvat
het geval, dat een schip, bijv. door eene verkeerde wending,
oorzaak is dat andere schepen met elkander in botsing
komen. \'

Is dc aanvaring het gevolg van schuld van wederzijde^
dan is de aansprakelijkheid van de rcedcrs der schepen
evenredig aan het gewicht der wederzijds begane fouten.
Men heeft daarbij tc denken aan de beteekenis, welke
iedere fout heeft voor de aanvaring (haar gewicht als
oorzaak van de aanvaring), niet aan de beteekenis der
fout als zoodanig ; ccn groote fout kan van weinig invloed
zijn, een kleine fout van veel invloed. Degene die de schade-
vergoeding vordert, behoeft in zijne dagvaarding het
uansprakelijkheidsdecl van den gedaagde niet aan te
geven. Dc rechter stelt dit vast. Is afweging van het
gewicht der fouten niet mogelijk, dan zijn de rcedcrs
der schepen aansprakelijk voor gelijke deelen. Deze regel
Van gedeelde aansprakelijkheid lijdt uitzondering, als een
persoon gedood of gewond is. Ieder reeder is dan aan-
sprakelijk voor de geheele daardoor veroorzaakte schade,
behoudens zijn verhaal op zijne medeschuldenaren, indien
bij dientengevolge meer heeft betaald dan zijn evenredig
deel, berekend als voren (art. 537 K.).

-ocr page 279-

260.

Een sehip, dat zieh doet sieepen en door sehuld van
het sleepende schip in aanvaring komt, is, nevens den
, reeder van dit schip, hoofdeUjk aansprakelijk voor de
sehade (art. 538 K.), uit overweging dat het risiko, door
het sleepen in aanvaring te worden gebracht, behoort te
worden gedragen door dengene, die zieh in zijn belang
doet sleepen.

De aansprakelijkheid van den reeder Avordt niet op-
geheven, doordat sehuld van den loods de aanvaring
heeft veroorzaakt, ook al mocht de verplichting bestaan
een loods te gebruiken (art. 539 K.). Dit strookt met de
positie van wegwijzer en raadgever van den gezagvoerder,
welke art. 71 lid 1 van het Algemeen reglement op den
loodsdienst (K.B. v. 23 Maart 1925, Stbl. 106) aan de lood-
sen toekent, wanneer zij aan boord van een sehip zijn.

De aansprakelijkheid van den reeder wegens sehade,
door de aanvaring toegebracht, is, op dezelfde wijze als
de aansprakelijkheid van den vervoerder, beperkt tot een
bedrag van / 50 per M®. netto-inhoud van het sehip (zie
hierboven bl. 214). In den regel zal de reeder, als
hij voor schade, door een aanvaring teweeggebracht, aan-
sprakelijk is, daarvoor ook als vervoerder aansprakelijk
zijn jegens den bevrachter en (of) de cognossementhou-
ders. In dat geval is zijne aansprakelijkheid uit beide
hoofden, dus in haar geheel, beperkt tot het genoemde
bedrag (art. 541 K.).

Ten aanzien van de aanvaring van schepen met andere
zoo noodig behoorlijk verlichte, vaste of te bekwamer
plaatse vastgemaakte voorwerpen, geeft de wet eene
verdeeling van den bewijslast in dien zin, dat het aan-
varende sehip heeft te bewijzen, dat de aanvaring niet
is veroorzaakt door zijn schuld (art. 544a K.). De ervaring

-ocr page 280-

261.

leert, dat aanvaringen van dezen aard in den regel te
wijten zijn aan het verkeerde varen van het schip, dat
vaste en vastgemaakte voorwerpen behoort te mijden.

De te vergoeden schade wordt berekend volgens de
algemeene bepalingen omtrent schadevergoeding bij niet-
nakoming van verbintenissen, in het Burgerlijk Wet-
boek, artt. 1282 vlg., voorkomende. De schade omvat
dus het geleden verlies en de gederfde winst, voor zoo-
ver zij te voorzien was, d.w.z. naar den gewonen loop
van zaken zonder de aanvaring niet zou zijn geleden.
Echter stelt de wet het vermoeden op, dat, wanneer een
schip zich, onmiddellijk nadat het in aanvaring is geweest,
naar een noodhaven of andere veilige plaats op weg
heeft begeven en is vergaan, alvorens het doel te hebben
bereikt, het vergaan, behoudens tcgenlicwijs, het gevolg
is van de aanvaring (art. 510 K.).

De vordering ter zake van aanvaring verjaart in twee
jaren na den dag dier gebeurtenis (artt. 742 en 747 K.).
Dc aanvang der verjaring wordt echter opgeschort ten
behoeve van den schuldeischcr, die in Nederland woon-
plaats heeft of aldaar den hoofdzetel van zijn bedrijf heeft
gevestigd, totdat voor hem gelegenheid bestaat tot zekerheid
van zijne vordering op het schip beslag te leggen binnen
Nederland. De wet wil niet, dat men, door het schuldige
sehip buiten de Nedcrlandschs wateren te houden, den
hier te lande gevestigden sehuldcischer zoude kunnen
noodzaken, zijn recht in het buitenland te zoeken.

Op de binnenlandsche scheepvaart, d.w.z. in geval van
een aanvaring, waarin alleen sehepen zijn betrokken, die
in de binnenlandsche vaart worden gebruikt, zijn de
besproken voorschriften in het algemeen en naar om-
Ntandigheden van toepassing (art. 750 K.).

-ocr page 281-

262.

^ Groote beteekenis voor de beoordeeling van de. schuld
aan een aanvaring hebben de regels, welke zijn vast-
gesteld ter voorkoming van aanvaring. Eene wet van
11 Juli 1882, Stbl. nr. 86, bepaalt, dat bij algemeenen
niaatregel van bestuur voorschriften worden gegeven,
op Nederlandsche zeeschepen na te leven ter voorkoming
van aanvaringen of aandrijvingen op zee. Hieraan is
gevolg gegeven laatstelijk bij Kon. Besl. van 24 April
1897, Stbl. nr. 107, houdende vaststelling van gewijzigde
bepalingen tot voorkoming Van aanvaringen op zee,
sedert eenige malen, het laatst bij Kon. Besl. van 10
Jan. 1907, Stbl. nr. 12, gewijzigd. Deze bepalingen be-
rusten op internationale overcenstennning. Zij bevatten de
internationale regels van het verkeer ter zee.

Op gelijke wijze is het onderwerp geregeld voor de
binnenwateren. Eene wet van 15 April 1891, Stbl. nr. 91,
bepaalt, dat bij algemeenen maatregel van bestuur voor-
schriften worden vastgesteld, door schippers of schepelingen
in acht te nemen, tot voorkoming van aanvaring of aan-
drijving op dc openbare wateren in het Rijk, die voor
de scheepvaart openstaan. Ter uitvoering dezer wet is
laatstelijk bij Kon. Besl. van 28 Aug., 1926, Stbl. nr. 317,
een reglement (het Binnenaanvaringsreglement) vast-
gesteld, houdende dergelijke voorschriften, dat eeiiter
niet van toepassing is op den Rijn, met inbegrip van
de Waal cn dc Lek, de Boven- en Beneden-Mcrwede tot
aan de Wolwevershaven tc Dordrecht, de Noord en dc
Nieuwe Älaas tot de gemeente Rotterdam. Voor Rijn,
Waal en Lek geldt het door de Centrale Commissie voor
de Rijnvaart vastgestelde en bij Kon. Besl. van 23 .Jan.
1913, Stbl. nr. 40, bekrachtigde Rijnvaart-politieregle-
ment (laatstelijk gewijzigd bij Kon. Besl. van 21 Juli

-ocr page 282-

263.

1928, Stbl. nr. 295), een uitvloeisel van de herziene akte
omtrent de Rijnvaart van 17 Oet. 1868. Dit reglement
bevat onder nïeer voorschriften ter voorkoming van
aanvaring. Voor de Merwede, de Noord en de Nieuwe
Maas zijn overeenkomstige voorschriften gegeven in een
Kon. Besl. van 4 Öetober 1913, Stbl. nr. 379, tot vast-
stelling van een reglement van politie voor dc scheepvaart
en de vlotvaart op deze rivieren. Voorts bestaan er tal
van bijzondere politiereglemcnten voor bepaalde rivieren,
kanalen, havens, sluizen en bruggen.

§ 3. Berging en h u 1 p v e r 1 e c n i n g
in z e e n
o o d.

Dc gevaren der zee hebben nog in een ander opzicht
aanleiding gegeven -tot wettelijke regeling. De herziene
zevende titel van het tweede bock van het Wetboek van
Koophandel handelt over schipbreuk, stranding en zee-
vonden. In dien titel worden regels gegeven omtrent de
berging en de hulpvcrieening ter zee, alsmede omtrent het
rceht op
Imlploon.

Oudtijds was een gestrand schip en waren zeevonden
een welkome buit voor de strandbewoners. Later kende
dc heer van den lande zich een recht toe op alle gestrande
goederen. Op het beheer daarvan werd orde gesteld en
de goederen werden aan de eigenaars teruggegeven tegen
betaling van een strandrecht. In deze landen treft men
reeds vroegtijdig plakkaten aan betreffende dit- onder-
werp. Daar de Code de Commerce het niet behandelt.
Werd in 1814 eene voorloopige regeling op den voet van
de in 1810 geldende oud-vaderlandsche reglementen tot
stand gebracht, welke is\' vervangen door dc bepalingen

-ocr page 283-

264.

van het Wetboek van Koophandel. Deze worden aan-
gevuld door de bepalingen op de strandvonderij, vast-
gesteld bij Kon. Besl. van 23 Aug. 1852, Stbl. nr. 141,
laatst gewijzigd bij Kon. Besl. van 6 Maart 1891, Stbl. nr. 72.

Men onderscheidt berging en hulpverleening. Berging
is redding van verlaten voorwerpen (dus ook van door
de bemanning verlaten schepen), welke op zee rond-
drijven of zijn gestrand, alsmede van sehepen die tot
lijfsberging door de bemanning zijn of worden ver-
laten en de ladingen daarvan ;
hulpverleening is het hel-
pen van de bemanning, die zich aan boord bevindt van
een sehip dat in nood verkeert, bij het in veiligheid brengen
van het schip, de opvarenden en de lading.

Het recht van den eigenaar van een verlaten voor-
werp wordt geëerbiedigd (art. 638 B.W.). Een strand-
recht, in den zin van toeëigening van het voorwerp of
van heffing van een evenredig deel der waarde, kent
de wet niet. De bergers hebben slechts rccht op loon
(hulploon), in geval van geschil door den rechter vast te
stellen, terwijl de
strandvonder (de ambtenaar belast met
het toezicht op de berging) alleen wettelijk vastgesteld be-
heerloon geniet. Komt de eigenaar niet op binnen den tijd
van tien jaren, dan vervalt de opbrengst van het voorwerp
als vaceerend goed aan den Staat (art. 558 K.).

De wet onderscheidt, of belanghebbenden al of niet
bij de berging tegenwoordig zijn. Is de kapitein of de
rechthebbende op de lading aanwezig, dan is deze uit-
sluitend bevoegd de berging te regelen en daartoe verlof
te geven (art. 546 K.).

De bergers of helpers mogen hunne diensten niet op-
dringen en niet aan boord van een sehip komen om te
helpen of te bergen, zonder uitdrukkelijke toestemming

-ocr page 284-

265.

van den kapitein (art. 545 K.). Zij zijn verplieht, wan-
neer zij een verlaten sehip hebben bezet, het bestuur
daarvan aan den kapitein terug te geven, zoodra deze
weder aan boord komt en het bestuur wenseht te her-
nemen (art. 568/ K.), alsmede al wat zij hebben geborgen
aan den kapitein of den reehthebbende op de lading af
te geven tegen betaling der onkosten en zekerheidstelling
wegens het hulploon (artt. 547—549 K.).

Heeft de berging plaats op zee of op de buitengronden
buiten tegenwoordigheid van den kapitein of den reeht-
hebbende op de lading en is deze ook niet bij de bergers
bekend, dan zijn zij verplieht- alles zonder verwijl af te
geven aan den strandvonder, op straffe van verbeurte
van het reeht op hulploon (art. 550 K.).

Is een sehip gestrand op de vaste kust en de kapitein
of de reehthebbende op de lading niet aanwezig, of geeft
hij, hoewel aanwezig, geen bevelen of bestaat twijfel
over de vraag wie de reehthebbende is, dan mag de berging
alleen geschieden door of onder leiding van den strand?
vonder (art. 551 K.).

Strandvonder is de burgemeester of de daartoe aani
gestelde bijzondere ambtenaar. Zijn taak wordt nader
omschreven in de artt. 552—557 K. en in het Kon.
Besl. van 1852. Hij geniet beheerloon (art. 552 K.),
laatst vastgesteld bij Kon. Besl. van 19 Januari 1879,
Stbl. nr. 10.

Nadat degenen die tot het geborgene gerechtigd zijn,
viermaal zijn opgeroepen, wordt dit in het openbaar
verkocht en de opbrengst, na aftrek van het hulploon
en de kosten, ten behoeve van de rechthebbenden ge-
stort in de consignatiekas, ingesteld bij de wet van 11
Juli 1908, Stbl. nr. 226 (gew. bij art. II der wet van 28

-ocr page 285-

266.

Maart 1918, Stbl. nr. 170). De storting geschiedt thans
op de kantoren, aangewezen voor de registratie van akten
van deurwaarders.

Wie aan een schip op een zeereis hulp verleent, of
een schip of andere goederen op zee redt en bergt, kan
"aanspraak maken op
loon voor zijne moeite. De daarop
betrekkelijke in het Wetboek voorkomende artikelen zijn
bij de wet van 22 December 1924 door andere vervangen,
welke overeenstemmen met dc regels omtrent berging
en hulpverleening op zee, opgenomen in eene op 23 Sep-
tember l9lO te Brussel tusschen een aantal Staten gesloten
overeenkomst, te onzent goedgekeurd bij dc wet van
11 Januari 1913,\' Stbl. nr. 27.

Art. 560 bepaalt thans, dat voor de hulp, met gunstig
gevolg verleend aan in gevaar verkeerende schepen, de
zieh aan boord daarvan bevindende goederen, dc vracht
en de opvarenden, voor het redden van het leven van
schipbreukelingen en voor het bergen van zeevonden en
wrakgoederen, hulploon is verschuldigd. Wat het loon
betreft wordt dus tusschen berging en hulpverleening
niet onderscheiden. Het loon heet zoowel in het cenc
als in het andere geval
Imlploon.

In geval van geschil wordt het loon naar billijkheid door
den reehter vastgesteld (art. 561 K.). Hij heeft daarbij
rekening te houden met alle omstandigheden, welke bij
een billijke begrooting in aanmerking behooren tc worden
genomen en daarop van invloed kunnen zijn. De wet
stelt alleen deze grens, dat het loon de waarde van de
gered,de zaken niet mag overtreffen (art. 562 K.).

De hulp moet met gunstig gevolg zijn verleend aan in
gevaar verkeerende schepen, zieh daarop bevindende
personen en goederen en de vraeht. Niet iedere bijstand,

-ocr page 286-

207.

aan een schip verleend, geeft dus aanspraak op loon ;
er moet een gevaar zijn, dat niet is het gewone gevaar,
verbonden aan de zeevaart. Bovendien moet de hulp tot
de redding hebben bijgebracht. Dat door de hulp de
redding is ten einde gebracht of dat door haar alléén,
zonder medewerking van anderen, de redding is vol-
tooid, vordert de wet niet. •

Het loon komt toe aan hen, die de hulp hebben toe-
gebracht, mitsdien, wanneer door een schip hulp is ver-
leend, niet alleen aan den reeder van het schip, maar
ook aan den kapitein, de leden der bemanning en dc
andere opvarenden, die, op de eene of andere wijze, tot
de hulpverleening hcbljcn medegewerkt (art. 508 K.).
Echter hebben opvarenden wegens door hen aan mede-
opvarenden, het schip, waarop zij zich bevinden, en dc
lading daarvan verleende hulp alleen aanspraak op hulploon,
wanneer door hen diensten zijn bewezen, waartoe zij rede-
lijkerwijze niet geaeht kuimen worden gehouden te zijn
(art. 564 K.). Hieraan ligt de gedachte ten grondslag, dat
hulpverlcening uit haar aard is eene vrijwillige daad,
terwijl op iederen opvarende de plicht rust»in geval
van gevaar mede te werken om dit te bezweren.

Art. 448 K. legt den schepelingen uitdrukkelijk de ver-
plichting op, van schip cn lading mede te werken,
doeh geeft hun reeht op buitengewone belooning voor de
dagen, gedurende welke zij werkzaam zijn geweest.

In dcnzelfden gcdachtengang bepaalt art. 505 K.,
dat het slcej)ende sehip geen recht heeft op loon wegens hulp
verleend aan het gesleepte sehip, zijne opvarenden of de
lading, tenzij het buitengewone diensten heeft bewezen,
welke niet kunnen worden beschouwd als uitvoering van
de sleepovereenkomst. Sleepdienst verandert niet in

-ocr page 287-

268.

hulpdienst, doordat de omstandigheden, waaronder de
dienst wordt verrieht, bijv. een opgekomen storm, het
sleepen moeilijker maken dan werd verwaeht.

Wanneer versehillende personen of groepen van personen,
onafhankelijk van elkander handelende, hulp hebben ver-
leend, heeft ieder van hen een zelfstandige aanspraak op
hulploon en kan ieder voor zieh, in geval van geschil, vast-
.stelling van het hem toekomende loon vorderen (art. 567).

Het staat een ieder vrij omtrent hulpverleening en
berging en het bedrag van het loon overeen te komen.
Wanneer dat geschiedt, terwijl de schepen of goederen
nog in nood verkeeren, is een juiste beoordeeling van
den toestand en van den aard en den omvang der te
verleenen diensten vaak uiterst moeilijk. Veelal blijkt
dan achterna, dat er een wanverhouding bestaat tusschen
het toegezegde en aangenomen loon en hetgeen tot redding
verricht is. De wet bepaalt daarom, dat iedere overeen-
kom\'st omtrent hulploon, aangegaan tijdens en onder den
invloed van het gevaar, op vordering van eene der partijen
door den rechter kan worden vernietigd of gewijzigd,
wanneer deze van oordeel is, dat de overeengekomen voor-
waarden niet billijk zijn. Bovendien kan de rechter iedere
overeenkomst omtrent het loon, eveneens op vordering
van een der partijen, vernietigen of wijzigen, als hem
blijkt dat de toestemming van een der partijen is gegeven
onder den invloed van bedrog of van verzwijging of dat
tusschen het vastgestelde loon en de bewezen diensten
eene wanverhouding bestaat (art. 563 K.). Naar bevind
van zaken kan dus de rechter het loon vermeerderen
of verminderen.

Veelal wordt de hulp verleend door een schip ; in dat
geval treedt bij de vaststelling van het loon de reeder voor

-ocr page 288-

269.

al de reehthebbenden op. Hij is bevoegd omtrent het
hulploon overeen te komen of daarvan de gercehtelijke
vaststelling te vorderen. De door hem gesloten overeen-
komst bindt alle tot het loon gereehtigden. Vóór de
uitbetaling moet hij ieder van hen desverlangd het be-
drag van het loon en de verdeeling daarvan onder alle
rechthebbenden schriftelijk medcdeelen. In het buitenland
treedt in plaats van den recder dc kapitein op, tenzij de
reeder daartoe een anderen persoon aamvijst (art. 568a K.).

Met de door den reeder gemaakte verdeeling van het
loon behoeven de rechthebbenden niet genoegen te nemen.
In geval van geschil wordt dc verdccling ten verzoeke
van dc meest gercede partij door den rechter vastgesteld,
na verhoor althans behoorlijke oproeping van de overige
rechthebbenden (art. 568/; K.).

Een door den recder gesloten overeenkomst bindt de
rechthebbenden op het loon niet, als het schip dat de
hulp heeft verleend, en het schip, waaraan of aan welks
opvarenden of lading de hulp is verleend, denzelfden
recder hebben. Er is ook dan hulploon verschuldigd,
niaar al moeht over het loon een overeenkomst zijn ge-
sloten, toch kan ieder bij het loon belanghebbende de
vaststelling daarvan door den rechter vorderen. Het-
zelfde geldt als tusschen dc reeders der beide schepen een
belangengemeenschap bestaat (art. 566 K.). Zoowel in het
cene als in het andere geval kan de recder er belang bij
hebben, dat het hulploon zoo weinig mogelijk bedraagt.

Ter bescherming van den kapitein en van de leden der
bemanning tegen machtsmisbruik van de zijde des reeders
verklaart art. 568c K. afstand door een hunner van zijn
echt OJ) een aandeel in het door het schip te verdienen
f verdiende hulploon nietig, tenzij het sehip uitslui-

-ocr page 289-

270.

tend voor bergings- en sleepdiensten wordt gebruikt.
De kapitein en de bemanning van zoodanige schepen
worden juist met het oog op die diensten aangenomen
tegen gagies, welke daarmede verband houden.

Voor hulp, verleend aan een schip met de opvarenden
en de lading, is het hulploon verschuldigd door den reeder
(art.
568d K.), Dit kan door den rechter worden ver-
minderd, zelfs kan door hem alle aanspraak op hulploon
worden ontzegd, wanneer degenen, die de hulp hebben
verleend, door hun sehuld de hulpverleening\' hebben
noodig gemaakt, wat bijv. het geval kan zijn bij aanvaring,
of wanneer zij zich hebben schuldig gemaakt aan diefstal,
verberging of andere bedriegelijke handelingen. Ook kun-
nen zij geen aansprat^k maken op hulploon, als zij aan
de hulpverleening hebben deelgenomen tegen het uit-
drukkelijke en redelijke verbod van den kapitein of, bij
diens ontstentenis, van den belanghebbende bij het schip
of de lading (art. 568c K.).

De helpers of bergers kunnen de schepen cn goederen,
waaraan de hulp is verleend of welke zijn geborgen,
terughouden, tot de betaling van- het loon is geschied of
daarvoor zekerheid is gesteld. Ook kunnen zij op het schip
en de lading, waaraan hulp is verleend, en op geborgen
goederen beslag leggen tot zekerheid van het verhaal
van het hun\' verschuldigde hulploon (art. 568g K;).

Wegens de afzonderlijke redding van opvarenden van
een schip is door den reeder een hulploon verselmldigd
van ten hoogste / 300.— voor iederen geredden persoon,
ook wanneer het schip is vergaan (art. 568t K.). De be-
paling zal toepassing vinden, als een schip strandt op
de kust en de opvarenden door redders van boord worden
gehaald. Wat daarna mocht worden gedaan tot berging

-ocr page 290-

271.

van het schip en de lading is een zelfstandige en afzon-
derlijke bergingshandeling.

, De vordering tot betaling van hulploon verjaart door
verloop van twee jaren na den dag, waarop de hulpver-
leening is geëindigd, behoudens de opschorting van den
aanvang der verjaring onder de omstandigheid, welke,
hierboven bl. 261 ter sprake kwam bij de verjaring van
de vordering tot vergoeding van schade, door aanvaring
toegebracht (art. 742 K.).

Daar de berging in den regel betreft afzonderlijke
voorwerpen, zijn loonen en kosten van berging ayarij-
particulier (art. 701 2°. K.), daarentegen is hulploon,
omdat de hulp meestal aan een sehip en de lading te zamen
wordt verleend, avarij-grosse (art. 699 16°. K.).

De bepalingen van den in deze paragraaf behandelden
titel van het Wetboek zijn van toepassing, als hulp wordt
verleend aan of door een zeeschip, alsmede wanneer op
zee hulp wordt verleend mm een luchtvaartuig (waaronder
ook luchtballons en vliegtuigen zijn begrepen) of aan de
inzittenden daarvan (art. 508/i; K.).

Op de binnenlandsehe scheepvaart zijn de voorschriften
van dezen titel in het algemeen en naar de omstandig-
heden eveneens van toepassing (art. 756 K.), ,

HOOFDSTUK XI. _ ., . \'

Verzekering. ,. ,

§1. Inleidende opmerkingen over\'
verzekering.

Telkens als er meer personen zijn die eenzelfde of een
gelijksoortig gevaar (risiko) loopen is er plaats voor
ver-

-ocr page 291-

272.

zekering, voor het inzamelen van betrekkelijk geringe
bijdragen van deze personen, om uit het aldus verkregen
kapitaal of fonds eene uitkeering te doen aan degenen
onder hen, voor wie het gevaar tot werkelijkheid wordt.

Twee methoden kunnen daarbij worden gevolgd:
de belanghebbenden kunnen zieh vereenigen tot een
onderlinge ivaarborgmaatsehappij, aan welker bestuur zij
opdragen hunne bijdragen
{premies) te innen en te beheeren
en de uitkeeringen te doen, men spreekt dan van
onder-
linge verzekering ;
of wel een derde (tegenwoordig in den
regel eene naamlooze vennootsehap) kan er zijn bedrijf
van maken met de betrokken personen overeenkomsten
te sluiten, waarbij zij zieh verbinden hem bijdragen te
betalen en hij zieh verbindt hun eventueel uitkeeringen
te doen ; men spreekt in dit geval meer in het bijzonder
van
premieverzekering.

Uit het gezegde blijkt, dat jaarlijksehe omslag van
het\'bedrag der uitkeeringen over de leden (eene zgn. ver-
anderlijke premie) niet is het kenmerk der onderlinge
verzekering. Trouwens onderlinge levensverzekering-
maatsehappijen hebben te allen\' tijde vaste premies ge-
heven. Het versehil tussehen de onderlinge verzekering
en de verzekering door een ondernemer ligt-hierin, dat bij
de onderlinge verzekering de winsten en verliezen van
het bedrijf ten voordeele en ten laste van de
vereenigdc
verzekerden komen, daarentegen bij de verzekering door
een verzekeraar voor eigen rekening ten voordeel? en ten
laste van dien ondernemer.

Het gevaar, dat tot verzekering aanleiding kan geven,
kan van den meest verschillenden aard zijn, doch is altijd
een nadeelige kans, de kans van het plaatsgrijpen van
een gebeurtenis die sehade veroorzaakt, die althans dc

-ocr page 292-

273.

behoefte doet geboren worden om over een geldsom te
besehikken.

Hierop berust de onderscheiding der verzekering in
twee hoofdgroepen: de - sc/iade-verzekering, welke ten
doel heeft vergoeding van geleden schade, en de sommen-
verzekering, welke strekt tot uitkeering van een vooraf
bepaalde geldsom. De schadeverzekering komt vooral
tc pas bij gebeurtenissen, welke vermogens-verliezen ten
gevolge hebben, m.a.w. onmiddellijk op \'het vermogen
inwerken in nadeeligen zin ; de sommen-verzekering bij
gebeurtenissen, die den mensch treffen of betreffen cn
het, afgescheiden van eenig vermogens-verlies, wenschelijk
doen zijn de beschikking te verkrijgen over een geldsom.
Men denke aan het bereiken van een bepaalden leeftijd,
aan huwelijk, ziekte, ongeval, ongeschiktheid tot werken,
overlijden, enz. Terwijl schadeverzekering dus afhankelijk
is van de mogelijkheid van op geld waardeerbare schade,
speelt die mogelijkheid bij sommenverzekering geen rol.

Wij zullen ons in de eerste plaats met dc schadeverzeke-
ring bezighouden.

§ 2. Algemeene beginselen van
schadeverzekering.

Dc schadeverzekering schijnt zich bij het toenemend
verkeer ter zee en tc land in de 14de eeuw in de Italiaansche
handelssteden tc hebben ontwikkeld, als verzekering
tegen de gevaren van een zeereis. Zij was ccn speculatief
bedrijf, dat door alleen handelende personen werd uitge-

l) De sommenverzekering wordt daarom wel /^rjo««/-of/«/zj-verzekering
genoemd, een niet aanbevelenswaardige benaming, daar ook de schadever-
zekering een personenverzekering kan zijn.

Molengraaff, Inleiding.

-ocr page 293-

274.

oefend en eerst in de negentiende eeuw in handen van
naamlooze vennootsehappen is overgegaan.

De sehadeverzekering is het onderwerp van den negenden
en den tienden titel van het eerste boek van het Wetboek
van Koophandel. Dit blijkt uit art. 246 dat de verzekering
omschrijft als een overeenkomst, bij welke de verzekeraar
zieh verbindt den verzekerde
schadeloos ie stellen Avegens
een
verlies, schade of gemis van verwacht voordeel.

De overeenkomst van verzekering behoort volgens
art. 1811 B.W. tot de
kans-overeenkomsten, d.w.z. zij is
een wederkeerigc overeenkomst, waarbij niet praestaties,
welke partijen gelijkwaardig achten, tegenover elkander
Avorden gesteld, maar AA\'aarbij partijen eene onzekere ge-
beurtenis laten beslissen over den omvang A\'^an een der praes-
taties of van beide. Intussehen behoeft deze onderscheiding
ons niet verder bezig te houden, daar zij rechtsgcA^olgen mist.

NauAV verAvant aan de verzekering is spel en Aveddcn-
schap,
Avelke overeenkomst echter niet het karakter heeft
van een schadevergocdingscontract. De nauAve
A^crAvant-
schap verklaart de bepaling A^an art. 254 K., dat afstand,
bij het aangaan der verzekering \'of gedurende haren loop
gedaan van hetgeen bij de Avet tot liet
Avezen der A\'crzekcri ng^
AVordt vereiseht, of van hetgeen uitdrukkelijk is A\'crbodcii,
nietig is. De Avetgever Avildc niet, dat verzekering, door
afstand te doen van hetgeen haar maakt tot een seiiadc-
vergoedingseontract, zou ontaarden in spel en
AA-edden-
schap. Immers, de
A\\\'et is deze overeenkomst Aveinig gene-
gen. Het Burgerlijk Wetboek (art. 1825) staat geene rechts-
vordering toe ter zake van een schuld, uit spel of uit
Aveddensehap voortgesproten. De
verzekeringsoA\'crecn-
komst mag niet het middel zijn, om deze bepaling te ont-
duiken. Zij zou dit Avorden, Avanneer iemand in den vorm

-ocr page 294-

275.

van een overeenkomst van verzekering een geldelijke
uitkeering zou kunnen bedingen bijv. in het geval van
het vergaan van een schip, dat hem niet aangaat, door
welks vergaan hij dus geen schade kan lijden. De overeen-
komst, waarbij de door art. 254 verboden afstand Avordt
gedaan, is niet nietig, maar heeft alleen kracht als verzeke-
ring ; nietig is al Avat strijd met haar karakter als zoodanig.

Juist omdat schadeverzekering is een schadcvcrgoedings-
contract, is voor deze verzekering een eerste vcrcisehtc
de aanwezigheid van dc mogelijkheid van schade. Vroeger
meende men, dat die schade moest bestaan in het verlies
van een stoffelijk voorwerp : een schip, koopAvaren, een
huis, enz. Later heeft men ingezien, dat iemand ook schade
kan lijden, doordat hem ccn A\'oordcel, Avaaroj) hij mocht
rekenen, ontgaat, bijv.
Avinst, te behalen op den A-crkoop
van
koopAvarcn, of doordat hij verplicht AVordt ccn uitgaA^c
tc doen, bijv. schadevergoeding tc geven, of doordat een
sehuld opeischbaar Avordt,
bijA\'. door de vervulling A\'an
een voorwaarde.

Men noemt die mogelijkheid van schade het belang
of het interest bij het nict voorA^allen van een bepaalde
gebeurtenis. Onze
Avet laat toe, ieder belang, Avaarin ook
bestaaiule, tc verzekeren (art. 208 Iv.).

Het spreekt A^anzclf, dat men nict een oA\'-ercenkomst
van A\'crzekering kan sluiten ter vergoeding A\'an iedere
mogelijke schade, Avclkc men in zijn vermogen zou kunnen
h\'jdcn. Een zoo onbepaald risiko zou ccn verzekeraar
niet op zieh Avillen nemen. Verzekeringen AA\'ordcn ge-
sloten met het oog op bepaalde mogelijkheden A\'^an schade,
ter vergoeding van bepaalde soorten van schade, bijv.
het A^crlics van bepaalde goederen, het gemis van bepaalde
ontA\'angsten, dc noodzakelijkheid \\an bepaalde \\iitgaven.

-ocr page 295-

276.

het ontstaan van bepaalde verpliehtingen. Dit bepaald
aangewezen vermogens-objeet is in iedere afzonderlijke
verzekering het voorwerp der verzekering, het
belang
of interest bij die verzekering. Daarom worden in de
beurspolissen, waarvan de formulieren sleehts zijn ingerieht
voor enkele verzekeringen, met name die van sehepen
en van goederen tegen zeegevaar, en die van opstallen en
inboedels tegen brand, bij het sluiten van andere verzeke-
ringen ingevoegd de woorden: spruitende het interest
voort uit voorsehot, uit eommissie, uit vraeht, enz.

Van het voorwerp der verzekering moet men wel onder-
scheiden de zaak of den persoon, die er aan blootstaat
getroffen te worden door de onzekere gebeurtenis (de
ramp), tegen de gevolgen waarvan men zieh verzekert.
Deze zaak of persoon kan men het
gevaarsobject noemen.
Verwarring van het voorwerp der verzekering met het
gevaarsobjeet heeft reeds tot veel misverstand aanleiding
gegeven. Bij vele verzekeringen vallen beide samen, n.1.
bij alle verzekeringen tot vergoeding wegens de beschadi-
ging of het verlies van een bepaalde zaak door bepaalde
oorzaken, zooals van een schip door zeefortuinen, van
koopwaren door zeefortuinen of door brand, van een
huis door brand, van veldvruchten door hagelslag, van
huisraad door diefstal. Deze verzekeringen vonden het
eerst toepassing. De zaak die aan het gevaar blootstond,
was hier altijd de zaak, die verzekerd was : het schip, de
koopwaar, het huis, enz. Later heeft men de verzekering
uitgestrekt tot sehade, welke een indirect gevolg is van de
beschadiging of het verlies van een bepaalde zaak. Bijv.
men is nevens het schip en de lading dc vraeht gaan ver-
zekeren. De vracht wordt niet rechtstreeks getroffen
door de fortuinen der zee ; zij gaat verloren ten gevolge

-ocr page 296-

277.

van het verlies van het schip of van de lading door zee-
fortuin. Het schip of de lading is dus ook
bij de vracht-
verzekering wel de
zaak die rechtstreeks aan het gevaar
blootstaat, het gevaarsobject, maar niet tevens het voor-
werp der verzekering, de zaak die verzekerd is. Zoo is
het ook
bij de verzekering van een hypothekaire vordering
tegen brand ; de vordering verbrandt niet, wel het huis,
dat tot
onderpand dient en ten gevolge van welks ver-
nieling door brand dc vordering niet meer kan Avorden
verhaald. Evenzoo
bij bedrijfsAvinst-A\'crzekering : verbran-
ding A\'an de fabriek of stilstand van het bedrijf door een
bepaalde oorzaak heeft Avinstdcrving ten gevolge, enz.
In al die
gcA\'allen Avordt A-^aak het gevaarsobject aangezien
A\'oor dc zaak die verzekerd is, bijgevolg aangenomen, dat
resp. het schip of de lading, het huis, de fabriek A\'crzekcrd
is,
terAvijl in Avcrkelijkheid A\'crzekcrd zijn de vracht, de
hypothekaire A\'ordering, dc bcdrijfsAvinst. Deze misvatting
spruit voort uit de hierboven
aangcAvezcn vcrAvarring.
Het is van veel belang hierop tc letten.

Een geldige verzekering kan niet AVorden gesloten,
als de verzekerde de te vergoeden schade niet kan lijden,
,,gccn belang heeft in het
A\'crzckcrde voorAverp" (art.
250 K.). Dc verzekeraar is dan niet tot
schadeloosstelling
gehouden. Daarom heeft dc verzekerde zijn belang, het
feit, dat
hij de schade heeft geleden, tc bcAvijzen. Een
beding, Avaardoor dit bcAvijs Avordt uitgesloten, is nietig
(art. 251; K.). Het zou dc verzekering maken tot ccn zgn.
wedverzekcring, tot spel en Avcddensehap. Het beding in
de beurspolissen, dat geen ander bcAvijs van interest zal
worden gevorderd dan alleen dc polis,
Avordt dan ook
<loor
dc rechtspraak in dien zin uitgelegd, dat het den ver-
zekerde
Avel van het bijbrengen van mider bcAvijs ont.slaat,

-ocr page 297-

278.

maar den verzekeraar geenszins belet, het bewijs te leveren,
dat de verzekerde de schade niet heeft geleden.

Op het boven vermelde beginsel, dat iedere mogelijk-
heid van schade aanleiding kan geven tot verzekering,
kent de wet slechts enkele uitzonderingen. Artikel 599 K.
verbiedt de verzekering van voorwerpen, waarin volgens
de wetten en verordeningen geen handel mag worden
gedreven, en van schepen, welke tot vervoer dier voor-
werpen worden gebruikt. Ook neemt men aan, dat zee-
verzekering van vijandelijk goed (sehepen en ladingen)
en van contrabande, welke voor een vijand van Neder-
land is bestemd, nietig is.

Iedere mogelijke schade kan in vollen omvang worden
verzekerd (artt. 253 lid 1, 289 lid 1, C02 en C16 K.). Oudtijds
was verzekering voor dc volle waarde niet toegestaan.
Men achtte het veiliger, dat de verzekerde een deel van
het risiko zelf liep, omdat hij dan geen reden zou hebben
voor dc verwezenlijking van het gevaar onverschillig
te zijn.

De bepalingen der wet, welke de volle waarde nader
omschrijven, doen het gestelde beginsel in vele gevallen
niet tot zijn recht komen, in het bijzonder niet bij de
verzekering van goederen tegen zeegevaar. De waarde,
waarvoor deze verzekerd mogen worden, is de volle waarde
ten tijde en ter plaatse van verzending, vermeerderd met
de onkosten tot aan boord, de premie van verzekering
daaronder begrepen, artt. G12, 020 cn 709 K.-Echter
verliest de verzekerde door het verlies der goederen de
netto-waarde ter bestemmingsplaats, die in den regel
hooger zal wezen. Wil hij die hoogere waarde verzekeren,
dan moet hij de „werkelijke waarde der verzekerde goede-
ren" verhoogen met de vraeht, de inkomende rechten en

-ocr page 298-

279.

andere onkosten, welke bij behouden aankomst noodzakelijk
moeten worden betaald, en daarvan in de polis melding
maken (art. 613 K.), of aan de verzekering op de goederen
een verzekering op verwaeht wordende winst toevoegen
en deze afzonderlijk bij de polis begroeten (art. 615 K.).

De verzekerde kan nooit aanspraak maken op ver-
goeding van meer dan de volle of verzekerbare waarde.
Verzekering voor meer dan de volle waarde
{ovcrverzekering)
is nietig, voor zoover zij die waarde overtreft (artt. 253
lid 1 en 278 Hd 1 K.). In verband hiermede moet de ver-
zekerde, in geval van geheel verlies, bewijzen hoeveel dc
volle waarde bedraagt. Hoe hij dit bewijs moet voeren,
hangt af van dc polis. Deze kan wezen:

a. ccn opcii polis, d.w.z. een polis waarin ,,dc waarde
der verzekerde voorwerj)cn niet door partijen is lutge-
drukt" (art. 273 K.). Door alle bcAvijsmiddelcn kan die
waarde alsdan worden gestaafd ;

b. een getaxeerde polis, d.w.z. een polis waarin die waarde
is uitgedrukt. Deze polis bewijst de waarde der verzekerde
voorwerpen behoudens tegenbewijs door den verzekeraar.
Bovendien kan de reehter den verzekerde nader bewijs
opleggen, ,,voor zoover door den verzekeraar redenen
worden aangevoerd, waaruit gegrond vermoeden wegens het
bovcnnuitige der oj)gavc geboren wordt" (art. 27-i K.);

c. een polis met taxatie door deskundigen. Tegen deze
waardecring kan de verzekeraar alleen opkomen in geval
van bedrog (art. 275 K.).

Wat reeds verzekerd is, kan nict nogmaals verzekerd
worden. Nietig is dc verzekering van een voor de volle
waarde verzekerd voorwerp tegen hetzelfde gevaar ge-
durende dcnzelfden tijd
(dubbele verzekering), art. 252
K. „Uitgezonderd", zegt dit artikel, „dc gevallen bij

-ocr page 299-

280.

de wet bepaald". Bedoeld sehijnen te zijn de herverzekering
van den verzekeraar (art. 271 K.) en die van den verzekerde
(art. 280 K.). Beide zijn eehter sleehts sehijnbare uit-
zonderingen.

Bij de herverzekering van den verzekeraar laat deze
niet opnieuw hetzelfde voorwerp verzekeren, dat hij zelf
verzekerd heeft, maar laat hij de mogelijkheid van sehade
verzekeren, welke voor hem voortvloeit uit de door hem
gesloten verzekeringsovereenkomst. Deze overeenkomst
belast hem met eene voorwaardelijke verplichting. Voor-
werp van de herverzekering is deze verpliehting. De her-
verzekeraar verbindt zich de schade te vergoeden, welke
het gevolg is van het opeischbaar worden dier verplichting.
Met de eerste verzekering heeft de herverzekering echter
het gevaarsobject gemeen. Dit verklaart, dat men gemeend
heeft met een dubbele verzekering te doen te hebben.

De herverzekering van den verzekerde is een vorm van
z.g.n.
solvabiliteitsverzekering: de verzekering van eene
schuldvordering (in dit geval van de schuldvordering
op den eersten verzekeraar) tegen het gevaar van onver-
haalbaarheid. Art. 280 K. veronderstelt, dat zij
wordt
gesloten in den vorm van een subsidiaire tweede ver-
zekering, welke alleen zal werken als de eerste geen resul-
taat oplevert. Daarom wordt zij niet getroffen door het
verbod van dubbele verzekering. ^^

Dubbele verzekering kan ook het gevolg zijn van het
sluiten van versehillende verzekeringen, waatvan dc
gezamenlijke verzekerde bedragen de volle waarde van
het voorwerp der verzekering overtreffen. In dit geval
zijn de naar tijdsorde oudste verzekeringen tot het beloop
der volle waarde geldig (art. 277 K.). Zijn eehter de ver-
zekeringen op één polis gesloten, zij het op
verschillende

-ocr page 300-

281.

dagen, dan is iedere verzekering geldig voor een evenredig
bedrag van de daarbij geteekende som. Is bijv. een schip
ter waarde van / 100.000 verzekerd, en hebben vier ver-
zekeraars op één polis onderscheidenlijk geteekend voor
/ 30.000, / 40.000, / 20.000 en / 30.000, dus tc zamen voor
/120.000, dan is iedere
verzekering geldig voor gedeelte
of 83.3 % van de geteekende som. Hetzelfde geldt als
verschillende verzekeringen op dcnzelfden dag zijn ge-
sloten (art. 278 K.). Het staat den verzekerde niet vrij
de oudste verzekeraars ten nadeele der latere te ontslaan
(art. 279 K.). Volgens andere wetten, zooals de Engelschc
en Duitsche wetten, heeft de verzekerde de keuze wie van
de verzekeraars hij wil aanspreken en kan hij daarmede
voortgaan tot hij ten volle schadeloos is gesteld.

Verzekering onderstelt het bestaan van een onzekerheid,
ccn kans. Men kan zich niet verzekeren tegen hetgeen
met zekerheid gebeuren of niet gebeuren zal. Overigens
is het voldoende, dat de onzekerheid bestaat voor par-
tijen. Verzekering is dus mogeljjk, hoewel de gebeurtenis
reeds is voorgevallen of niet meer kan voorvallen, mits
de partijen (in het eerste geval i.h.b. de verzekerde, in het
tweede geval de verzekeraar) daarmede onbekend zijn
(artt. 209 en 597 K.). Men denke aan het geval, dat partijen
overeenkomen, dat de verzekering zal aanvangen op een
reeds verstreken tijdstip, bijv. op het tijdstip waarop
een zeker schip een reis heeft aangevangen. In verband
hiermede bepaalt de wet, dat er vermoeden bestaat, dat
de verzekerde van het aanwezen der schade heeft kennis
gedragen, indien de rechter, met inachtneming der om-
standigheden, oordeelt, dat er sedert het aanwezen der
schade zooveel tijd is verloopen, dat de verzekerde daarvan
had kunnen kennis dragen (art. 270 K.). Dit vermoeden

-ocr page 301-

282.

heeft echter geen plaats bij eene verzekering tegen de
gevaren der zee
op goede of kïvade tijding, mits in de polis
worde vermeld het laatste bericht, dat de verzekerde
ten aanzien van het verzekerde voorwerp heeft bekomen
(art. 598 K.). De verzekeraar moet dan langs anderen
weg dan dien van bedoeld vermoeden het bewijs leveren,
dat de verzekerde met de schade bekend was.

De onzekerheid, welke er moet wezen, mag niet door
een der partijen in zekerheid worden verkeerd. Dit geldt
uit den aard der zaak alleen den verzekerde.

Schade, door den verzekerde opzettelijk veroorzaakt,
behoeft niet te worden vergoed, terwijl het beding van
vergoeding van opzettelijk veroorzaakte schade zou zijn
in strijd met de goede zeden en op dien grond nietig.

Ook schade, door eigen schuld van den verzekerde
veroorzaakt, komt in het algemeen niet ten laste van den
verzekeraar (art. 270 Iv.), maar er zijn verzekeringen,
waarbij dit anders is. De wet zelve bepaalt, dat bij brand-
verzekering dc verzekeraar alleen is ontslagen, indien
hij
merkelijke schuld of nalatigheid van den verzekerde
bewijst (art. 294 K.). En ongetwijfeld kunnen partijen dit
ook bij andere verzekeringen bedingen.

Het gezegde geldt uitsluitend van eigen sehuld van den
verzekerde ; sehuld van andere personen, in hoe nauwe
betrekking ook tot den verzekerde staande, als huisgc-
nooten, vertegenwoordigers en ondergeschikten, is niet
eigen sehuld van den verzekerde. Schade, door deze
personen veroorzaakt, moet altijd door den
verzekeraar
worden vergoed, tenzij het tegendeel is bedongen.

Verzekering veronderstelt een gevaar (risiko) : bij
schade-verzekering is het gevaar de kans schade te lijden
door het plaats grijpen van een onzekere gebeurtenis.

-ocr page 302-

283.

Deze scliadekans neemt de verzekeraar voor zijne rekening,
zij is het onderwerp der verzekerings-overcenkomst.
Voor iedere verzekering wordt zij nader bepaald door
verschillende factoren.

In de eerste plaats door de onzekere gebeurtenis, welke
volgens dc overeenkomst de schade jnoet hebben ver-
oorzaakt ; daar zoodanige gebeurtenis ook bij overdracht
gevaar wordt genoemd, spreekt men van het gevaar,
waartegen wordt verzekerd.

De gevaren in dezen zin zijn of a. natuurverschijnselen,
of
b. handelingen of verzuimen van mensehen, zooals
molest (gewelddaden van derden), schelmerij van schipper
of scheepsvolk
{baraterie), diefstal, brandstichting, of c.
andere onzekere voorvallen.

Welke gevaren de verzekeraar voor zijne rekening
neemt, beslist de overeenkomst (art. 250 5° K.). Sommige
Verzekeringen hebben betrekking op alle gevaren van een
zekere soort, zooals alle gevaren of fortuinen der zee (zee-
verzekering), andere op een bepaald gevaar, zooals brand,
hagelslag, diefstal.

Ilct is niet noodig, dat het gevaar dc daaraan bloot-
gestelde zaak van buiten aankomt. Wel stelt art. 210 K. als
algemccnen regel, dat de verzckeraiu\' ninuner is gehouden
Voor sehade of verlies uit
eenig gebrek, eigen bederf of
\'fdi den aard en dc natuur van dc verzekerde zaak zelve
onmiddellijk voortsi)ruitende, ten ware ook daarvoor
uitdrukkelijk zij verzekerd. Er zijn echter verzekeringen,
^\\\'aarl)ij dit niet noodig is, welke, ook zonder dat dit bc-
<iongen is, gelden, wanneer dc ramp is veroorzaakt door
^ene omstandigheid, ii\\ de zaak zelve gelegen. Dc wet
\'\'-elve bepaalt, dat bij brandverzekering dc verzekeraar
Vergoeding seluddig is van alle verliezen cn schaden, die

-ocr page 303-

284.

aan de verzekerde voorwerpen overkomen, door brand....
op welke wijze de brand ook zoude mogen ontstaan,
bedaeht of onbedaeht, gewoon of ongeAVOon, geene uit-
gezonderd (art. 290 K.). Ook bij veeverzekering vordert
de aard der overeenkomst (art. 1375 B. W.), dat de ver-
zekeraar aansprakelijk is voor sehade of verlies, uit den
aard of de natuur der verzekerde zaak onmiddellijk voort-
spruitende. Wat brandverzekering betreft heeft eehter
de Hooge Raad in 1922 beslist, dat de verzekeraar voor
sehade ontstaan door zelfontbranding sleehts aansprake-
lijk is, wanneer dit uitdrukkelijk is bedongen.

De regel van art. 249 K. is eigenlijk gesehreven met
het oog op transportverzekering. Bij deze is het leerstuk
van het
eigen bederf {viee propre) of, wat schepen betreft,
van het
eigen gebrek {onzeewaardigheid) tot in bijzonder-
heden ontwikkeld.

De schade, uit het eigen gebrek ontstaan, betaalt de
verzekeraar niet,
avcI die, ontstaan uit een andere oorzaak,
Avelke daarmede gepaard moeht gaan. In het Engelsche
reeht treft men althans bij onzecwaardigheid van het
sehip een veel strengere opvatting aan ; zij doet de ver-
plichting des verzekeraars tot schadevergoeding in haar
geheel vervallen.

De verzekerde, die den verzekeraar aanspreekt tot
schadevergoeding, moet het bewijs leveren, dat de schade
is veroorzaakt door een van de gevaren Avaartegen is
verzekerd. Dit is niet altijd gemakkelijk. De rechtspraak
verdeelt den
bcAvijslast in dier voege, dat dc verzekerde
kan volstaan met het
bcAA\'ijs te leveren van een gebeurte-
nis, Avelke volgens de
AA\'ct of de polis ten laste komt van
den verzekeraar, terAvijl deze heeft aan te toonen het be-
staan van omstandigheden die hem niettemin ontheffen

-ocr page 304-

285.

van zijn aansprakelijkheid, zooals eigen gebrek van het
gevaarsobject, eigen schuld van den verzekerde of een
bij de polis uitgezonderde schade-oorzaak, zooals een
geval van molest bij verzekering „vrij van molest". Bij
het onderzoek is de rechter vaak aangewezen op bescheiden,
welke van den verzekerde afkomstig zijn; deze, zooals
boeken, journaal cn scheepsverklaring, zijn steeds met
voorzichtigheid te beoordeelen.

Niet alleen moet blijken van een gebeurtenis vallende
binnen dc omschrijving, welke in de polis van het gevaar
wordt gegeven, maar ook moet het verband tusschen
die gebeurtenis cn de ondervonden schade vaststaan.
])it verband is soms moeilijk aan tc toonen. In het bijzonder
bij casco-verzekering doet zich die moeilijkheid voor.
I3e rechtspraak neemt aan, dat het bij deze verzekering
voldoende is, dat het verband aannemelijk wordt gemaakt,
inuners dat de schade (bijv. machincbreuk) door de
ondervonden wederwaardigheden redelijkerwijze wordt
verklaard. Blijkt dat dc schade moet worden toegeschreven
aan de samenwerking van gelijktijdige of opeenvolgende
gebeurtenissen, die niet alle onder de verzekering vallen,
dan kan een billijke beslissing soms uiterst moeilijk zijn.
Men denke aan het bekende geval uit den Krimoorlog
Van het transportschip Iris, dat, verzekerd tegen zeegevaar
i,vrij van molest", door storm op het strand werd ge-
dreven en in dien toestand door den vijand werd in braiul
geschoten, of aan het geval van dc ontplofling van den
stoomketel aan boord van de sleepboot Ilermine ten
gevolge van eigen gebrek en van schuld van het scheeps-
volk. Gedeeltelijke schadevergoeding schijnt in die ge-
vallen dc juiste oplossing te zijn.

Het vereischte verband is overigens slechts dan aan-

-ocr page 305-

286.

wezig als aangenomen mag -worden, dat de schade bij
een regelmatig verloop der dingen uit dc gebeurtenis moest
volgen.

De tweede factor die de schadekans bepaalt, welke
de verzekeraar voor zijne rekening neemt, is het gevaars-
object, de zaak of de persoon, die door de onzekere ge-
beurtenis moet worden getroffen, die het gevaar loopt.

De eigenschappen van deze zaak, hare bestemming,
hare omgeving enz., het beroep van dezen persoon, zijne
werkzaamheden, zijne woonplaats enz., bepalen mede
den omvang der schadekans. Kennis van deze omstandig-
heden is daarom voor den verzekeraar noodig, wil hij
de schadekans kunnen waardeeren, den omvang van
de door hem te aanvaarden verplichtingen kunnen be-
oordeelen.

Het ligt op den weg van den verzekerde hem hier-
omtrent in te lichten. Blijft de verzekerde in gebreke
dit te doen of geeft hij verkeerde inlichtingen en betreft
het niet of het verkeerd medegedeelde een punt van
gewicht, dan is de verzekering nietig. „Alle verkeerde
of onwaarachtige opgave", zegt ar,t. 251 K., „of alle
verzwijging van aan den verzekerde bekende omstandig-
heden, hoezeer tc goeder trouw aan diens zijde hebbende
plaats gehad, welke van dien aard zijn, dat de overeen-
komst niet, of niet onder dezelfde voorwaarden zoude
zijn gesloten, indien de verzekeraar van den waren staat
der zaak had kennis gedragen, maakt de vci\'zekering
nietig"

De verzekerde moet dus mededeelen wat hij weet
en dit juist en volledig mededeelen. Doel dier verplichting
is voorlichting van den verzekeraar. Daarom behoeven
algemeen bekende omstandigheden of omstandigheden.

-ocr page 306-

287.

Avelke de verzekeraar had kunnen kennen of behooren te
kennen, niet te worden medegedeeld.

De bepaling kan overigens voor den verzekerde liarde
gevolgen hebben. Het baat hem niet, dat hij de onjuistheid
zijner mededeelingen of het gewieht van hetgeen hij
heeft verzwegen, niet heeft gcAveten. Zijne goede trouw
heeft
geen invloed. BoA\'endien verlangt de Avet niet,
dat er verband bestaat tussehen de verzAvijging of A\'erkeerde
mededeeling en de sehade.
Als de A\'erzekerde verzuimt
mede te deelen, dat in het perceel,
dat hij tegen brand
verzekert, ccn fabriek
is gcA\'cstigd, is de A-erzekering
nietig cn de verzekeraar dus niet verplieht tot betaling,
al is de brand
ontstaan door het inslaan A\'an den bliksem.
Ten einde deze hardheden tc ondervangen Avordt, althans
in de beurspolissen, regelmatig van de bepaling van art.
251 K. afgCAVcken
cn overeengekomen, dat een beroep
op dit artikel alleen toegelaten
zal zijn, Avanncer dc reehter
mocht begrijpen,
dat daartoe te goeder trouAV cn A\'olgens
usantie termen bestaan.

Over de beteekenis A-^an dit beding heeft men getwist.
Het laat den rechter groote A-rijheid van beoordceling.
Het
verplieht hem tc letten niet alleen op het gcAvicht
<ler
A\'crzAvijging of der A\'erkeerde mededeeling, doch ook
op
het A\'crband tusschen dc A\'crzAvcgcn of verkeerd mee-
gedeelde omstandigheid
cn de schade, op het tijdstip,
Avaarop de
A\'crzckcraar met den Avcrkclijken toestaiul
is bekend gCAvorden, op dc
goede trouAV A\'an den A^erzekerde,
i-e.Av. op
alles Avat op de Avaardeering van het beroej)
op art. 251 K. van
invloed kan zijn.

In de derde plaats Avórdt dc scliadekans bepaald door
<le som, Avaarvoor verzekerd wordt. Deze som moet men
■^vel onderscheiden van de Avaarde van het voorwerp der

-ocr page 307-

288.

verzekering (zie hierboven bl. 279), welker uitdrukking
in de polis deze maakt tot een getaxeerde polis. Bij ver-
zekering voor de volle waarde vallen beide sommen, de
som waarvoor verzekerd wordt en de som die de waarde
uitdrukt van het voorwerp der verzekering, samen. Daarom
mag, als in de polis sleehts een dezer sommen is genoemd
en niet blijkt van eene andere bedoeling, worden aange-
nomen, dat eene verzekering voor de volle waarde is
bedoeld. Te eerder mag men dit doen, omdat de
Avet
verlangt, dat bij sommige verzekeringen de Avaarde van
het verzekerde
voorAverp steeds in de polis Avordt uitge-
drukt (bijv. bij brandverzekering en bij verzekering
van sehepen, artt. 287 4° en 592 7° K.). Verondersteld
moet worden, dat partijen hebben
AA\'illen handelen over-
eenkomstig de voorschriften van de Avet.

De verzekerde som geeft, binnen de grens Aan dc
volle Avaarde van het voorAverp der verzekering, het
maximum aan,
dat de verzekeraar kan hebben te ver-
goeden. Er is, althans bij zeeverzekering, ook een minimum
{franchise). Bij zeeverzekering betaalt de verzekeraar
geen sehade, die minder bedraagt dan 1 % van de Avaarde
van het beschadigde voorAA\'crp (art\'. 719 K.).

Bedraagt de a\'crzckerde som minder dan de a\'oIIc
Avaarde, dan vergoedt de verzekeraar ook slechts ccn
evenredig deel A-an de sehade, n.1. zoodanig deel als de
verzekerde som deel uitmaakt van de volle
aa-aarde (art.
253 lid 2 K.).

Partijen kunnen echter bedingen, dat de verzekeraar
in ieder geval de geheele schade tot het bedrag der ver-
zekerde som zal vergoeden
{premier risqiie: art. 253
lid 3 K.), een beding dat bijv. bij inbraakverzekering
geregeld Avordt gemaakt.

-ocr page 308-

289.

De scliadekans wordt ten slotte bepaald door dc grenzen
van
tijd en plaats, welke de overeenkomst vaststelt.

De tijd, „op welken het gevaar voor rekening van
den verzekeraar begint tc loopen cn eindigt", moet in
dc polis worden vermeld (art. 256 6°). De verzekering
kan ingaan bij het sluiten der overeenkomst, op ccn
vroeger tijdstip (zie hierboven bl. 281), op een later tijd-
stip (artt. 606 cn 635 K.). Zij kan worden gesloten tot
wederopzegging, voor een bepaald aantal dagen, maanden
of jaren of voor een op andere wijze bepaalden tijdsduur,
zooals voor den duur van een of meer reizen.

Plaatselijk wordt het gevaar vaak beperkt bij zeever-
zekering door opnoeming of uitsluiting van bepaalde
vaarwaters of reisroutes. Bij brandverzekering is het
gevaar in den regel aan een bepaalde plaats gebonden ;
noodzakelijk is dit echter niet.

De overeenkomst van verzekering behoort tot de
wederkecrige, vormvrijc overeenkomsten, al schrijft art.
255 K. voor, dat dc verzekering schriftelijk moet worden
aangegaan bij een akte, welke den naam van
polis draagt.
Inuners ,,de overeenkomst van verzekering bestaat,
2oodra dezelve is gesloten ; de wederzijdsche rechten en
Verplichtingen van den verzekeraar en den verzekerde
nemen van dat oogenblik hunnen aanvang, zelfs voor
<lat de polis is onderteekend" (art. 257 lid 1 K.). De onder-
teckening gesehiedt door den verzekeraar, want de polis
is een eenzijdig geschrift, waarin de verzekeraar verklaart
onder welke bedingen hij de verzekering op zich neemt.
De verzekerde kan onderteekening en xiitlcvcring van
de polis van hem verlangen (artt. 257 lui 2, 259 en
200 K.).

^loLUNUKAAFr, Inleiding.

-ocr page 309-

290.

Zoolang de polis niet is uitgeleverd, kan het\' sluiten
der overeenkomst door alle bewijsmiddelen worden ge-
staafd, mits er is begin van schriftelijk bewijs, terwijl
de bijzondere bedingen en voorwaarden (de bijzonderheden)
der overeenkomst ook zonder dit begin van bewijs door
alle bewijsmiddelen kunnen worden bewezen, behoudens
„de vereisehten, welker uitdrukkelijke vermelding bij de
polis op straffe van nietigheid in sommige verzekeringen
door de wet gevorderd wordt" waarvan weer schriftelijk
moet blijken (art. 258 K.).

Na uitlevering van de polis kunnen de bijzondere
bedingen en voorwaarden alleen door de polis worden
bewezen.

Evenals ieder andere overeenkomst kan eene ver-
zekering worden gesloten door een tussehenpersoon.
Handelt deze, zooals de makelaar in assurantiën, de
assurantiebezorger en de agent, in naam van den ver-
zekerde, dan wordt de polis ook te diens name gesteld.

Maar de tussehenpersoon kan ook, zooals de eommis-
sionnair, op eigen naam handelen. De polis wordt dan
op zijn naam gesteld, hij is de premie schuldig cn kan
van den verzekeraar de uitkeering \'vorderen. Hier doet
zieh een moeilijkheid voor. Bij andere overeenkomsten,
bijv. bij de koopovereenkomst, is, althans in den regel,
de persoon van den opdrachtgever voor de uitvoering
der overeenkomst onverschillig, heeft daarom de weder-
partij er geen belang bij te weten, of de andere partij
handelt voor zieh zelf of voor een committent. Bij ver-
zekering is dit anders. De persoon van den opdrachtgever

I) Bijv. bij de herverzekering van den verzekerde, hierboven op bl. 2S0
vermeld, moeten, op strafie van nietigheid, de vroeger gesloten verzekeringea
in den polis duidelijk worden omschreven.

-ocr page 310-

291.

is daarbij nooit onverschillig, daar hij degene is, die de
schade moet kunnen lijden, die m.a.w. het belang moet
hebben (art. 250 K.). De wet bepaalt daarom, dat wie
voor rekening van een derde verzekert, dit bij de polis
moet vermelden, en anders geacht wordt voor zich zelf
te hebben gehandeld (art. 207 K.); bovendien moet hij
vermelden, of hij handelt krachtens lastgeving of buiten
weten van den belanghebbende (art. 265 K.). Diens naam
behoeft hij niet op te geven.

Bij de invordering der schade moet de nemer der ver-
zekering desgevorderd bewijzen, wie dc derde is voor-
wiens rekening hij heeft gehandeld en dat deze de schade
heeft geleden. Het gaat om diens belang. Vandaar dat
men aanneemt, dat de derde ook zelf kan vorderen ; hij
moet dan aantoonen, dat dc verzekering voor zijne rekening
is gesloten, alsmede zijn belang.

Uitdrukkelijk vermeldt de wet, dat degene die een
order ontvangt tot het laten doen van een verzekering,
die order voor zijn eigen rekening mag houden, d.w.z.
niet of in zich zelf mag afsluiten (art. 202 K.). ]\\[en verg.
wat wij hierboven bl. 83 opmerkten.

Op beurspolis worden verzekeringen in den regel gesloten
voor rekening van xvicn het aangaat. Dit wil zeggen, dat
de verzekering wordt aangegaan ten behoeve van dengene,
die de schade zal lijden, die het belang heeft, onver-
schillig of hij is degene die de verzekering sluit cn op
wiens naam de polis wordt gesteld (de verzekeringnemer)
of ccn derde. Bij deze wijze van verzekering moet dc
verzekeringnemer, de schadevergoeding vorderende, aan-
toonen, dat hij zelf of dat een derde, voor wien hij bevoegd
is op te treden, de schade heeft geleden, terwijl ook weer
<le derde belanghebbende zelf kan vorderen. Deze kan

-ocr page 311-

292.

dan volstaan met bewijs te leveren van zijn belang, zonder
dat hij behoeft aan te toonen, dat hij ook order tot de
verzekering heeft gegeven.

De elausule ,,voor rekening van wien het aangaat",
heeft dus het nut, dat de verzekering het belang volgt.
Dit is overigens bij iedere verzekering reeds eenigermate
het geval, daar ,,bij verkoop en allen eigendoms-overgang
van verzekerde voorwerpen, de verzekering loopt ten
voordeele van den kooper of nieuwen eigenaar, zelfs
zonder overdracht, voor zooverre schaden betreft, opge-
komen, nadat het voorwerp ten bate of schade des koopers
of nieuwen verkrijgers is gekomen, alles tenzij het tegen-
deel tusschen den verzekeraar en den oorspronkelijken
verzekerde ware bedongen" (art. 2G3 lid 1 K.). De kooper
of nieuwe eigenaar kan echter weigeren de verzekering
over te nemen ; in dit geval blijft de verzekering in het
voordeel loopen van den oorspronkelijken verzekerde,
voor zooverre deze nog schade kan lijden (art. 203 lid 2 K.).

De voornaamste verplichting van den verzekerde is de
fremie te betalen. De premie is de prijs, waarvoor de
verzekeraar het gevaar voor zijne rekening neemt, lilijkt
het gevaar niet tc bestaan, blijft het achterwege of valt
het weg ten gevolge van dc nietigheid of het vervallen
der overeenkomst van verzekering, dan heeft er
restorno
of ristorno van de prenue plaats, d.w.z. behoeft de premie
niet te worden betaald of moet zij, als zij betaald is,
door den verzekeraar worden teruggegeven.
Vereiselit
wordt, dat de verzekerde te goeder trouw heeft gehandeld ;
heeft hij zich schuldig gemaakt aan list, bedrog of schel-
merij dan vindt ristorno niet plaats (artt. 281 en 282 K.).
Voorbeelden van gevallen, welke aaideiding geven tot
ristorno, zijn ovcrverzekering, dubbele verzekering en

-ocr page 312-

293.

iiietiglieid der verzekering wegens verzwijging of ver-
keerde opgave.

De schade, welke de verzekeraar heeft te vergoeden,
bestaat nit de sehade, aan de verzekerde zaak zelve
toegebraeht: de zgn.
matericcle schade, alsmede nit de
onkosten, door den verzekerde gemaakt, ten einde de
materieele sehade te voorkomen of te verminderen, ook
al mochten beide, bijeengevoegd, "de verzekerde som te
boven gaan of die onkosten vruchteloos zijn gemaakt
(art. 283 lid 2 K.). Tegenover het recht van den verzekerde
op vergoeding dier onkosten, staat zijn plicht alle maat-
regelen te nemen, welke kunnen strekken tot voorkoming
of vermindering der matericcle sehade (art. 283 lid 1 K.).

Materieele schade is aanwezig niet alleen, als de zaak
die verzekerd is, beschadigd wordt of tc niet gaat, maar
ook als zij voor den verzekerde hare waarde gedeeltelijk
of geheel verliest, doordat zij gedeeltelijk of geheel aan
zijne beschikking wordt onttrokken, bijv. door weg-
raken, diefstal, inbeslagneming, verbeurdverklaring en
dergelijke.

Door de betaling der schade treedt de verzekeraar
in alle rechten, welke de verzekerde ter zake dier sehade
tegen derden mocht hebben (art. 281 K.). Deze in-de-plaats-
stelling
(subrogatie) geschiedt zoowel in rechten, welke
uit overeenkomst, als in reehten, welke uit anderen
hoofde, bijv. onreehtmatige daad, voortspruiten. Zoo
treedt de verzekeraar, die sehade aan vervoerde goederen
heeft vergoed, in alle rechten op schadevergoeding, welke
<le verzekerde kan doen gelden tegen den vervoerder
uit de overeenkomst van vervoer, tegen den reeder en

i) De beurspolissen bepalen, dat de verzekeraar nimmer meer zal hebben
te betalen dan de som waarvoor verzekerd is.

-ocr page 313-

345.

andere ladingeigenaars uit den omslag van avarij-grosse
en tegen den reeder van een ander schip wegens een
aanvaring, door de schuld van dit schip veroorzaakt.

Krachtens de in-de-plaats-treding oefent de verzeke-
raar de rechten uit van den verzekerde; meer recht dan
deze heeft, heeft hij niet. Betaalt hij de schade slechts
gedeeltelijk, bijv. omdat de verzekering niet voor de
volle Avaarde is gesloten, dan treedt hij ook sleehts gedeelte-
lijk in de rechten des verzekerden. De verzekerde is jegens
hem verantwoordelijk voor elke daad, waardoor die
rechten mochten worden benadeeld. De verzekerde mag
ze dus niet willekeurig prijsgeven.

De in-de-plaats-stelling voorkomt, dat degene die de
schade heeft toegebracht, ten gevolge van de verzekering,
vrij zou loopen van schadevergoeding. Spreekt toch dc
verzekerde eerst zijn verzekeraar aan en vergoedt deze
heni dc geleden sehade, dan zou de veroorzaker van de
schade bevrijd zijn, omdat de verzekerde hem niet meer
vergoeding zou kunnen vragen van sehade, die reeds
vergoed is. Dit gevolg wordt Voorkomen, doordat den
verzekeraar wordt toegestaan in de \'plaats van den ver-
zekerde diens reeht op schadevergoeding te eigen behoeve
tc doen gelden.

§3. Eenige bijzondere soorten van
schade-verzekering.

1°. Zeeverzekering. — De zeeverzekering is in ons \\Vct-
boek het uitvoerigst geregeld. Zij is ook dc schadever-
zekering die het eerst in gebruik is gekomen. Zij ontleent
haren naam niet aan het voorwerp der verzekering, maar
aan de gevaren waartegen verzekerd wordt: dc
zeegevaren,

-ocr page 314-

295.

fortuinen der zee. Daartegen kan alles worden verzekerd,
wat aan zeegevaar blootstaat. De wet noemt de verzeke-
ring van het easeo of de kiel van het schip en hetgeen
daartoe behoort (tuig, takelaadje en oorlogstuig)
{casco-
verzekering),
de ingeladen goederen, de verwacht wor-
dende winst, de te verdienen vraehtpenningen, alsmede
de verzekering tegen het gevaar der slavernij : eene ver-
zekering van den losprijs die voor slaafgemaakte personen
moet worden betaald (art. 593 K.).

Bij alle zeeverzekeringen spelen uit den aard der zaak
het sehip en de door het schip te maken reis een voorname
rol. In de polis moeten altijd de naam van den schipper en
die van het schip, alsmede de haven van vertrek, worden
vermeld (art. 592^ 1° en 3° K.). Partijen laten- dit eehter
vaak na.

De beurspolissen staan toe, dat de schipper door een
ander wordt vervangen :
A of wie anders daarvan schipper
mag zijn; het schip N daar schipper op is Ä of zvic voor
schipper of schippers in zijne plaats zouden mogen varen.

Casco-verzekering is zonder vermelding van den naam
van het schip moeilijk denkbaar, maar ook goederen-
verzekering is in den regel verzekering van de met een
bepaald schip tc vervoeren goederen, vraeht-verzekcring
verzekering van de met een bepaald schip te verdienen
vracht. Vracht-verzekering houdt dan ook op door ver-
^visseling van het schip, door den sehipper uit zich zelf
of op het last van den reeder van het schip gedaan;
echter kan het tegendeel worden bedongen voor zooveel
betreft verwisseling van het schip door den schipijcr op
eigen gezag. Eveneens eindigt eene verzekering op goede-
ren, als de verwisseling van het schip geschiedt met
uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming van den

-ocr page 315-

296.

verzekerde (art. 638 K.). Daarentegen houdt deze ver-
zekering niet op, als de goederen worden geladen of
overgeladen in een ander dan het in de polis genoemde
schip buiten schuld van den verzekerde. Behooren echter
de verzekerde goederen aan den reeder van het schip,
waarin ze zijn geladen, dan zijn de verzekeraars niet
aansprakelijk voor de verliezen of schaden, welke door
des schippers willekeurige verandering van het schip
worden veroorzaakt, al ware het buiten schuld of voor-
kennis van den verzekerde gedaan, tenzij anders bij de
polis ware bedongen (art. 641 K.).

Het kan gebeuren, dat de eigenaar der goederen bij
het sluiten der verzekering niet weet, in welk schip de
goederen zijn geladen of geladen zullen worden. In dit
geval voorziet de verzekering der goederen
op schip of
schepen (assurantie in quovis Alsdan, zegt art. 595 lid
1 K., behoeft dc naam van den schipper of van het schip
niet in de polis te worden vermeld, ,,mits bij de polis
verklaring worde gedaan van des verzekerden onkunde
daaromtrent, alsmede opgave -van de dagtcckening en
den onderteekenaar van den laatsten advijs- of order-
brief", d.w.z. van den laatsten brief, waarin de afscheping
der goederen wordt bericht of de opdracht tot hare ver-
zekering wordt gedaan. „Het belang van den verzekerde",
voegt het tweede lid van het artikel cr bij, ,,kan op deze
wijze slechts voor eenen bepaalden tijd verzekerd »orden".
Blijkens art. 650 K. wordt hiermede bedoeld, dat de polis
den tijd moet aangeven, binnen welken de goederen
moeten zijn geladen. De goederen worden dus verzekerd
onder de opschortende voorwaarde, dat ze binnen ccn

i) In quovis ligno: in welk schip ook.

-ocr page 316-

297.

zekeren tijd zijn of worden afgeseheept; gesel^iedt dit,
dan zijn ze verzekerd onversehillig in welk schip ze zijn
geladen.

Het kan ook wezen, dat de verzekerde onkiindig is,
waarin de goederen, Avclke aan hem worden toegezonden
of geconsigneerd, bestaan ; hij kan dan verzekering laten
doen onder de algemeene benaming „goederen". Deze
benaming omvat, indien daaromtrent niet nader is over-
eengekomen, alle koopwaren, uitgezonderd gemunt goud
en zilver, gouden en zilveren staven, juweelen, paarlen
of kleinoodiën, en krijgsbehoeften (art. 590 K.).

De verzekering van „goederen" kan worden vereenigd
met die ,,op schip of sehepen" ; in dit geval zijn verzekerd
alle opvolgende afladingen (gocderenzendingeri) aan het
adres van den verzekerde, naar orde des tijds, totdat de
verzekeringssom is uitgeput.

De bedoelde vereeniging komt met name voor bij de
zeer gebruikelijke
conirnci-polis, de verzekering, tot een
bepaald maxinmm per schip, van iedere aflading welke
gedurende den loop van het contract (dén jaar, tot weder-
opzegging) aan of door den verzekerde wordt gedaan. De
verzekerde is bij deze verzekering verplieht van iedere
daaronder vallende aflading onverwijld mededeeling te
doen aan den verzekeraar. De premie jileegt tc worden
berekend volgens ccn bij de overeenkomst gevoegd tarief.

De contract-polis „voor rekening van wien het aangaat"
stelt personen, die goederen van anderen onder zieh hebben,
zooals vervoerders, veemen, commissionnairs of agenten,
in de gelegenheid, gedurende een bepaalden tijd, goederen,
onversehillig waarin ze bestaan en wie daarvan de eigenaars
zijn, tot ccn bepaald bedrag tc verzekeren. Ook voor de
verzekering van waardezendingen (aangeteekende brieven

-ocr page 317-

298.

en pakketten) per post of met een andere gelegenheid
wordt van de contract-polis gebruik gemaakt.

Bij deze contract-polissen gesehiedt de afrekening van
de verschuldigde premies in den regel op gezette tijden,
op door den verzekerde op te maken borderellen.

De verzekering op een contract-polis heeft het karakter
van een verzekerings-abonnement; men spreekt dan ook
in het buitenland van een
police d^abonnement cn van
Abonnementsversicherung, ook van police flottante en van
laufende PoUze; coniinuing of floating policy.

Wordt de premie in eens of op een vast bedrag bepaald,
dan gebruikt men den naam
pausehal-polis (men verzekert
bijv. / 500.— als maximum per iedere gelegenheid op
alle goederen, welke gedurende een jaar aan, door of
voor den verzekerde voor eigen rekening of voor rekening
van derden worden verzonden, tegen een premie van
3 %
over het maximum in eens af).

Zeeverzekering is verzekering van zaken, die aan de
gevaren van een zeereis blootstaan ; zij wordt dan ook in
den regel gesloten voor een of mécr reizen. Echter geschiedt
verzekering van het casco ook voor\'een bepaalden tijd.

De artt. G24—033 K. geven aan, wanneer bij verzekering
voor een reis, resp. van het sehip, van goederen, van
vraehtpenningcn cn van verwacht wordende winst, het
gevaar voor den verzekeraar begint en eindigt, voor zoo-
ver in de polis niet iets anders is bedongen (art.. 034 K.).
Uit deze bepalingen blijkt, dat het gevaar voor den ver-
zekeraar reeds een aanvang neemt, vóórdat dc werkelijke
reis begint, immers vóór het vertrek van het schip, cn eerst
een einde neemt nadat het vervoer reeds is afgcloopen,
immers na aankomst van het sehip in de bestemmings-
haven.

J

-ocr page 318-

299.

De wet regelt ook, bij stilzwijgen vau de polis, de ge-
volgen van
a. niet-aanvaarding der reis, in art. 035 K.
staking genoemd, vóórdat de verzekeraar eenig gevaar
heeft geloopen. De verzekering vervalt, doeh de verzekeraar
geniet de halve premie tot een maximum van J % der
verzekerde som (art. 035 K.);
b. staking van de reis, nadat
de verzekeraar heeft begonnen gevaar te loopen (artt.
032 en 030 K.)
; c. vertraging van de aanvaarding der
reis bij verzekering op vraehtpenningen
{zvindverïcgging,
art. 0-12 K.); d. willekeurige verandering der reis (artt.
038 en 011 K.) : verandering van liet begin- of het
eindpunt der reis, welke niet is een verlenging of verkorting
der reis (art. 053 K.), numr een zoodanige waardoor de
door het sehip te volgen weg een andere wordt. De ver-
zekering op het sehip en op vraehtpenningen neemt door
verandering der reis een einde, niet die op de goederen ;
zijn deze echter eigendom des reeders, dan is de verzekeraar
niet aansprakelijk voor de schade, door de willekeurige
verandering veroorzaakt;
e. willekeurige verandering van
den koers (deviatie)
: een niet geringe afwijking van den
gewonen of den gekozen weg van het sehip met behoud
van de bestemmingsplaats (artt. 038, 039 en 011 K.).
Willekeurig is dc verandering waartoe de schipper over-
gaat buiten erkende noodzakelijkheid of nuttigheid cn
zonder voldoende aanleiding in het belang van het schip
of dc lading. Dc gevolgen zijn dezelfde als bij willekeurige
verandering der reis ; /.
verlenging der reis (art. C53 K.).

De gevaren, welke voor rekening zijn van den zeever-
zekeraar, somt dc wet op in art. 037 K. Zc zijn vele. Wij
noemen schipbreuk, stranding, gedwongen verandering
van koers, van de reis en van het schip, brand, geweld-
daden van derden i.h.b. oorlogsdaden
(molest), nalatigheid.

-ocr page 319-

300

verzuim of schelmerij van den schipper of het scheepsvolk,
en, in het algemeen, alle van buiten aankomende onheilen,
hoe ook genaamd.

De wereldoorlog heeft verzekeraars er toe geleid in
het algemeen nict anders dan
vrij van molest te verzekeren.
Dit beding wordt in de artt. 047—049 K. geregeld. De
wet onderscheidt het beding ,,vrij van molest" zonder
meer, hetwelk ten gevolge heeft, dat dc verzekering vervalt,
zoodra het verzekerde door het molest wordt opgehouden
of van den koers gebracht, terwijl schade of verlies door
een daad van molest (geweld, neming, kaperij, zeerooverij,
aaidiouding op last van hoogerhand, verklaring van
oorlog, represailles) nict voor rekening komt van den
verzekeraar (art. 047), en het beding „vrij van molest,
zullende het risiko voor het gewone gcvajir doorloopen",
krachtens hetwelk de verzekeraar ook na opbrenging het
gewone gevaar blijft loopen, totdat het schip in een
haven is gebracht (art. 048). De beursconditics hebben
echter dit laatste beding op cenc van dc wet afwijkende
wijze geregeld („vrij van molest volgens beursconditics").

Ten gevolge van dc uitsluiting van het molest-risiko
van de gwone verzekeringen, is dit risiko het onderwerp
geworden van een bijzondere in de polis opgenomen zgn.
molest-clausule of ook wel van ccn afzonderlijke verzeke-
ring tegen molest. Daar het gedurende den oorlog niet
altijd mogelijk was verzekeraars tc vinden, die bereid
waren tegen molest te verzekeren, en daardoor de handel
over zcc geheel tot stilstand dreigde tc worden
gebracht,
machtigde dc Oorlogsmolestverzekeringswct 1015 (van
27 Mei 1010, Stbl. nr. 210, gew. bij de wet van 1 Dcc. 1017,
Stbl. nr. 084) den Minister van Landbouw, Nijverheid
en Handel, voor den Staat als verzekeraar verzekerings-

-ocr page 320-

301.

overeenkomsten tegen het gevaar van molest aan te gaan.
Nadat de vrede was gesloten, is deze wet Aveder inge-
trokken, niet ingang valï\' 1 Jan. 1920, bij de wet van 1
Nov. 1919, Stbl. nr. 04-2.

Onder schelmerij van den schipper of de scheepsgezellen
zijn te verstaan door hen opzettelijk gepleegde, sehade
toebrengende handelingen Bij verzekering van het
sehip, van vrachtjjenningen en A\'an goederen, eigendom
des reeders, komt sehade, door de sehelmerij van den
sehipper veroorzaakt, niet ten laste van den verzekeraar,
tenzij anders Avare bedongen. Dit beding is eehter onge-
oorloofd, indien de sehij)per de eenige eigenaar van het
sehip is, alsook A\'oor zoover hij daarin aandeel heeft (artt.
010 en 011 K.).

Bijzondere bepalingen bevat de Avet voor de A\'erzekering :
O. van vloeibare
Avaren, zout en suiker. Zijn deze goede-
ren (lek- en smeltAvaren)
bij name A\'erzekerd dan is de
Verzekeraar niet gehouden tot
A^ergoeding van lek- of
sineltseliade, tenzij uit stooten, sehipbreuk of stranden
Van het sehij) ontstaan of doordien de A\'erzekerde goederen
in een noodiiaA\'en zijn gelost en herhiden, terAvijl ook
dan van de sehade moet Avorden afgetrokken zooveel,
^ds dergelijke goederen volgens oordcel van deskundigen
gewoonlijk verliezen (art. 013 K.). Maken deze goederen
deel uit van goederen, verzekerd onder dc algemeene
benaming van „goederen" of „koopmanschappen", dan
IS de verzekeraar van lek- of smeltsehade geheel bevrijd
(art. 011 lid 2 K.);

A-an liehtelijk aan bederf of vermindering onder-
hevige goederen. Zijn deze goederen
bij name verzekerd,

I) De Fransche Code de commerce begrijpt onder haratiric de patron

Ook

niet-opzettelijke handelingen.

-ocr page 321-

302.

dan is de verzekeraar vrij van schade onder 3 % (art.
0i5 K.), maken ze deel uit van goederen, aangeduid onder
de algemeene benaming „goederen" of „koopmanschap-
pan", dan is dc verzekeraar vrij van zoodanig deel der
schade, als hetAvelk volgens bestaande gebruiken, op dc
plaats der verzekering, niet door de verzekeraars gedragen
wordt (art. 644 lid 1 K.). Volgens de beursconditics plegen
dergelijke goederen te worden verzekerd ,,vrij van be-
schadigdheid", „vrij onder 3 %" of „vrij onder 10 %".

Aan dc genoemde bepalingen ligt de gedachte ten
grondslag, dat dc verzekeraar zich niet aansprakelijk
stelt voor sehade, welke in verband met den aard van
dc verzekerde zaak regelmatig voorkomt.

Van het beding „vrij van beschadigdheid" zegt de
wet, dat het den verzekeraar ontheft van verantwoorde-
lijkheid voor schade, welke bestaat in vermindering
vail hoedanigheid of daarvan een gevolg is, niet daaren-
tegen van verantwoordelijkheid voor avarij-grosse en
voor sehade, gelegen in verlies van het goed voor het geheel
of voor een deel door
Averping, neming, roof of derg., of door
vergaan van het sehip veroorzaakt,- art. 046 K.

De beursconditics hebben de aangeliaalde artikelen
gedeeltelijk door andere bepalingen vervangen.

De matcrieele schade en dc onkosten, die ten laste
komen van den verzekeraar, Avorden bij dc zeeverzekering
avarij genoemd (art. 696 K.). Omtrent de vergoeiling der
avarij valt het een cn ander op tc merken.

Ilecfj; een sehip schade geleden, dan betaalt de ver-
zekeraar de herstellingskosten onder aftrek van
Avegens
veronderstelde verbetering A%\'in oud tot nieuAv. AVordt
de herstelling niet gedaan, dan treedt een begrooting
door deskundigen in dc plaats van de
Avcrkclijke kosten

-ocr page 322-

303.

(artt. 713 en 714 K.). De genoemde aftrek heeft phiats,
omdat de wet veronderstelt, dat het sehip door de ver-
nieuwing van de beschadigde deelen in waarde vooruit-
gaat ; die waarde-vermeerdering stelt zij op ^/g van de
kosten van het herstel. Blijkt eehter, dat de waarde van
het sehip meer dan een derde is vermeerderd, dan wordt
het geheele bedrag der waarde-vermeerdering afgetrokken
(art. 715 K.); bewijst daarentegen de verzekerde, dat de
herstelling niet heeft geleid tot waarde-vermeerdering,
omdat bijv. wat beschadigd werd nieuw was, dan betaalt
de verzekeraar het geheele bedrag der herstellingskosten
(art. 710 K.). Volgens beurscondities bedraagt dc aftrek
bij verloren of gebroken ankers of kettingen ^/g.

De avarijen, die niet bestaan in schade aan het sehip
(bijv. bcrgloonen, reklamekosten en andere kosten ten
dienste van het schip gemaakt), worden door den verzeke-
raar steeds ten volle betaald. Er bestaat hier geen aan-
leiding voor eenigen aftrek.

Bij dit alles moet in het oog worden gehomlcn, dat
als het schip niet is verzekerd voor dc volle waarde,
de verzekeraar slechts ccn deel der avarij betaalt in
evenredigheid van de verzekerde som tot dc in dc polis
uitgedrukte of bij gemis van uitdrukking door dcskuiuligen
te bepalen waarde van het schip.

In geval van geheel verlies is dc geheele verzekerde
som verschuldigd. Een
geheel of iotaal verlies is of feitelijk
Verlies (wat de Engelschen noemen ccn
aeinal total loss),
i^s het schip geheel is vergaan of een onherstelbaar wrak
IS geworden, of wettelijk verlies
(eonstruetive total loss).
Dit laatste is aanwezig, als de kosten van het herstel
der schade, welke ten laste komt van den verzekeraar,
luecr dan van de waarde van het schip zouden beloopen

-ocr page 323-

\'óQ4.

(art. 717 K.). Het sehip wordt dan geacht de herstelhng
niet meer waard te zijn, en daarom, ten aanzien van den
verzekeraar, gehouden als
afgekeurd, terwijl de afrekening
aldus plaats heeft, dat de verzekeraar de geheele verzekerde
som betaalt, onder korting van de waarde van het be-
schadigde schip of wrak. Is bijv. het schip in de polis
gewaardeerd op / 120.000 en worden de kosten van het
herstel der zeeschade begroot op / 95.000 dan Avordt het
sehip beschouwd als afgekeurd ; bedraagt nu de Avaar-
de van het Avrak / 20.000 dan betalen de verzekeraars
te samen /100.000 en betaalt ieder van hen een deel
daarvan evenredig aan de door hem geteekende som.
Dc verzekeraar die A\'oor / 21.000 heeft getcekend, betaalt
dus / 20.000. Beide partijen hebben rcclit op afrekening
op de aangcgcA\'cn Avijzc, ook al mocht dc verzekerde na
de afkeuring toch nog tot herstelling overgaan.

De Avaarde van het sehip Avordt bepaald door dc uit-
drukking dier
Avaarde in dc polis of, bij gemis daarvan,
door eene begrooting
a\'an deskundigen, Avier begroeting
ook beslist over liet bedrag der herstellingskosten.

Als zoodanig komen alleen in aanmerking de kosten
van het herstel der schade, veroorzaakt door de fortuinen
der zcc, Avaartcgen verzekerd is, niet ook de kosten tot
herstelling A\'an slijtage of eigen gebrek A\'an het sehip ol\'
van schade, veroorzaakt door een gcA\'aar, Avaartegen
nict is
a\'crzekcrd.

Worden verzekerde goederen hier tc lande beschadigd
of verminderd aangebracht, en is dc schade uiterlijk Avaar-
neend)aar, dan moet dc bezichtiging der goederen cn dc
begrooting der schade door deskundigen Avorden gedaan
alvorens de A\'erzekerde dc goederen onder zieh
neemt.
Is de sehade of vermindering uiterlijk niet Avaarnecmbaar,

J

-ocr page 324-

305.

daii mag de beziehtiging ook nog worden gedaan, nadat
de verzekerde de goederen onder zieh heeft genomen,
mits dit geschiedt binnen drie maal vier en twintig uren
na de lossing (art. 712 K.). De verzekerde verliest alle
aanspraak tegen den verzekeraar, indien de bezichtiging en
begrooting der schade niet overeenkomstig deze bepalingen
hebben plaats gehad (art. 746 K.). In liet buitenland en in
onze koloniën moeten de aldaar bestaande wetten of
plaats hebbende gebruiken worden gevolgd (art. 711 K.).

De door den verzekeraar tc betalen avarij, wordt als
volgt berekend : goederen, welke onderweg zijn zoekge-
raakt of verkocht wegens beschadiging door een oorzaak
waartegen verzekerd is, worden vergoed naar de factuurs-
waarde, d.i. de waarde ter plaatse van vertrek of, deze
ontbrekende, naar \'de waarde waarvoor zij zijn verzekerd ;
komen de goederen geheel of gedeeltelijk beschadigd ter
bestemmingsplaats aan, dan wordt door deskundigen
bepaald, hoeveel ze waard zouden zijn geweest, indien
\'ze in gezonden toestand Avarcn aangebracht en hoeveel
ze in den beschadigden toestand waard zijn. Het verschil
tusschen beide waarden is de schade. De verzekeraar
lietaalt ccn zoodanig deel van de geteekende som, als
evenredig is aan de schade, benevens de kosten der avarij-
opmaking (art. 700 K.).

Veelal wordt de .schade uitgedrukt in percenten van
<lc gezonde waarde der goederen ; dc verzekeraar betaalt
dan evenveel jierccnten van de door hem geteekende
•"ioni. Is bijv. op ccnc lading van / 50.000 een schade ge-
leden van / 10.000, dan is dit 20 %, en dc verzekeraar
die / loOO heeft verzekerd, vergoedt over deze som ook
-\'O % of / 800.

^len houde daarbij in het oog, dat de som, waarvoor

MoLENGUAAFi-, Illloidillg. 20

-ocr page 325-

306.

de goederen zijn verzekerd, of de geteekende som niet
hooger mag wezen dan de volle waarde, hierboven op
bl. 278 vermeld. Bovendien mag de daar genoemde ver-
hooging niet in aanmerking worden genomen, als de
betaling van de vracht, inkomende reehten en andere
onkosten in geval van niet-aankomst der goederen komt
te vervallen (art. 614 K.).

Het komt echter veelvuldig voor, dat goederen ver-
zekerd worden voor een overeengekomen waarde, waartoe
in de polis worden opgenomen de woorden :
met weder-
zijds genoegen getaxeerd en vastgesteld op dc verzekerde
som.
Men pleegt in dit geval uitsluitend met die taxatie
bij de avarij-opmaking rekening te houden.

De franchise, die de wet bepaalt op 1 %, is in de praktijk
3 %. Tc harer berekening mogen bij de materieele sehade
de kosten van bezichtiging, begrooting en opmaking der
avarij niet worden gevoegd (art. 710 K.). Bedraagt de
avarij meer dan de percentage van de franchise, dan
moet de verzekeraar de geheele sehade vergoeden. Dit
is anders bij vrijstelling, niet onder een bepaalde
percentage (vrij
onder 3 %), maar .van een bepaalde
percentage (vrij
van 3 %). Als eene franchise van die
strekking is bedongen, betaalt de verzekeraar de sehade
sleehts voor zoover ze de overeengekomen percentage
overtreft.

Bij de zeeverzekering en bij verzekering van goederen
tegen de gevaren van het vervoer te lande en op rivieren
en binijenwateren (artt. 686—695 K.) geeft de wet aan
den verzekerde het reeht in bepaalde gevallen, als ware
er geheel verlies, de volle verzekerde som te vorderen,
onder
afstand aan den verzekeraar van hetgeen van het
voorwerp der verzekering (het verzekerde interest) na-

-ocr page 326-

307.

(Ie ramp nog aanwezig is. De wet noemt dien afstand
ahandonnement.

Abandonnement is toegelaten (art. 603 K.) in geval
van : 1°. schipbreuk, 2°. stranding met verbrijzeling (art.
605 K.), 3°. onbruikbaarheid van het schip door zeeschade
(art. 664 K.), 4°. vergaan of bederf der goederen door
zeeramp (art. 666 K.), 5°. opbrenging of aanhouding
door een vreemde mogendheid en aanhouding door de
Nederlandsche rcgcering na het begin der reis (artt.
665 en 668 K.), 6°. tijdingloosheid of vermissing (art.
007 K.).

Uit hoofde van onbruikbaarheid van het schip (3°) kan
abandonnement worden gedaan, als de herstellingskosten
of meer bedragen van de waarde, waarop het sehip in
dc polis is begroot (art. 064 K.); evenzoo kan het aban-
donnement in geval van vergaan of bederf van goederen
(4®) worden gedaan, wanneer het verlies of de schade
van de verzekerbare of de in de polis uitgedrukte waarde
der goederen bedraagt of tc boven gaat (art. 606 K.).

Indien schepen of goederen zijn gestrand, opgebracht
of aangehouden cn dc verzekeraar weigert of nalaat een
genoegzame som voor te schieten om de redding of reklame
te bekostigen, kan het abandoimement dadelijk worden
gedaan (art. 005 K.).

Voor het abandonnement in geval van iijdinglooshcid
stelt art. 067 K. bepaalde termijnen, te rekenen van den
<lng van het uitzeilen van het schip of van het laatste
bericht, nk verloop waarvan het abandonnement kan
^vorden gedaan. Deze verouderde termijnen zijn in dc
beurscondities door andere, kortere, vervangen, met
onderscheiding van stoom- cn zeilschepen. Dezelfde
termijnen gelden in geval van opbrenging of aanhouding.

-ocr page 327-

308.

indien de aangehouden sehepen of goederen niet zijn
teruggegeven ; ze worden dan berekend naar gelang van
de plaats, waar de opbrenging of aanhouding is geschied,
en van den dag, dat de verzekerde daarvan bericht heeft
ontvangen. Na verbeurdverklaring der schepen of goederen
kan het abandonnement dadelijk worden gedaan (art.
668 K.).

De verzekerde heeft bij casco-verzekering de keus
tusschen abandonnement en vordering van de gehcclc
verzekerde som, onder korting van de waarde van het
afgekeurde schip (zie hierboven bl. 304-).

Het abandonnement moet geschieden bij deurwaarders-
exploot, in geval van tijdingloosheid, opbrenging of aan-
houding, binnen 3 maanden na verloop van dc in de artt.
667 en 668 K. genoemde termijnen en in andere gevallen
binnen die termijnen, te rekenen naar gelang van dc plaats,
waar het onheil is gebeurd, en van den dag, dat de ver-
zekerde daarvan bericht heeft ontvangen (artt. 670 en
671 K.). Na het aangeduide tijdsvcrlooj) is dc verzekerde
niet meer tot abandonnement\' gerechtigd (art. 072 K.).

Bij het abandonnement moet dc verzekerde oj)gcven,
welke verzekeringen hij op het verzekerde goed heeft
gedaan of laten doen en wat hij tot redding of vrijbekoming
van het verzekerde iiccft verricht (artt. 675 cn 07G K.).
Bovendien moet hij, als ccn geval, waarin abandonnement
kan worden gedaan, aanwezig is, de ontvangen ♦berichten
binnen vijf dagen na ontvangst aan den verzekeraar
mcdcdcelcn, op straffe van vergoeding van kosten, schaden
en interessen (art. 673 K.).

Door het abandonnement gaat dc eigendom van de
verzekerde voorwerpen op den verzekeraar over (ari.
078 K.); het mag niet gedeeltelijk worden gedaan noch

J

-ocr page 328-

309.

voonvaartlelijk (art. 677 lid 1 K.) cn is onherroepelijk.
Is echter niet voor de volle -svaarde verzekerd, dan omvat
het abandonncment slechts een gedeelte van het ver-
zekerde, evenredig aan het gedeelte der Avaardc dat ver-
zekerd is (art. 677 lid 2 K.).

Binnen zes ■vveken na de beteekening van het aban-
donncment moet de verzekeraar het volle verzekerde
bedrag benevens dc kosten van het abandonncment
betalen (art. 680 K.), ook al mocht inmiddels het ver-
zekerde zijn vrij gegeven of terccht gekomen (art. 679 K.).

In het algemeen zijn de verzekeraars cr nict op gesteld
met den eigendom van het verzekerde tc ■worden belast,
en daardoor tc worden geplaatst voor de taak een ge-
strand sehip af te brengen, een opgebracht schip te rekla-
meeren of beschadigde goederen op een afgelegen plaats
te verkoopen. Vandaar dat in de beurspolissen abandoime-
nicnt wordt uitgesloten,
tenzij hetzelve (d.w.z. het ver-
zekerde interest)
ongetxvijjeld zal verloren zijn of dat er
geen redelijke grond tot hoop van terughekoming plaats
heeft.
Hieruit schijnt te volgen, dat abandonncment
niet kan worden gedaan op grond, dat dc schade meer
dan der waarde van het verzekerde bedraagt.

Dc verzekeraar betaalt niet alleen de matcrieele schade,
dc rcddings- en bergingskostcn en de andere kosten.
Welke art. 701 K. tot dc bijzondere avarijen brengt, maar
ook wat dc verzekerde aan derden moet vergoeden ten
gevolge van het plaatsgrijpen van een der gevaren, waar-
tegen verzekerd is. Dc wet bepaalt dit ten aanzien van
hetgeen het verzekerde moet dragen in avarij-grosse
(art. 720 K.), dc rechtspraak heeft het beslist wat betreft
dc schadevergoeding, welke de eigenaar van het verzekerde
\'hellip aan derden heeft te betalen wegens een aanvaring.

-ocr page 329-

310.

te wijten aan de sehuld van den sehipper of het scheepsvolk.
Nadat de Hooge Raad in dien zin zijn arrest van 17 April
1862 had gewezen, is het onderwerp der vergoeding van
aanvaringssehade in de beurscondities geregeld geworden.

Een bijzondere vorm van zeeverzekering is de hehoudcn-
Varen-verzekering.
Bij deze verzekering wordt in de beurs-
easco-polis de zoogen. behouden-varen-clausule opge-
nomen. De in Amsterdam en in Rotterdam gebruikelijke
clausules zijn niet gelijkluidend. De Rotterdamsehc luidt
aldus :

„Deze verzekering geschiedt tot dekking van het interest van den verzekerde
bestaande in.... (onverschillig waarin het bestaat) en zulks bepaaldelijk op
de behouden aankomst van het bovengenoemde schip ter plaatse van be-
stemming. Wij nemen gevolgelijk voor onze rekening al de in het gedrukte
gedeelte der polis vermelde gevaren der zee, op de gemelde reis, doch alleen
en lütsluitend voor het geval, dat daardoor of tengevolge daarvan, de behou-
den aankomst van het schip mogt worden belet en diensvolgens het verzekerde
interest mogt verloren zijn, in welk geval wij aannemen de verzekerde som
geheel te betalen, met dien verstande nogtans, dat wanneer van het ver-
zekerde interest iets mogt teregt komen oC gered worden, het bedrag daarvan
aan ons zal vergoed worden.

Wij verklaren voorts, dat voor zoover de aard van het verzekerde interest
dit medebrengt of toelaat, de bepalingen van art. 624 en volg. v. h. W. v.
Kph., betreffende het begin cn het einde van het gevaar, op deze verzekering
van toepassing zijn."

De verzekeraar neemt bij de behouden-varen-verzekering
alleen voor zijne rekening het risiko van de niet-behouden-
aankomst van het sehip ter bestemmingsplaats ten gevolge
van de gevaren der zee, of, zooals de Amsterdamsehe
clausule het uitdrukt, „door sehipbreuk als anderszins,
verloren gaan of verongelukken". Men neemt aan, dat
dit ook plaats heeft als het sehip in een noodhaven wordt
afgekeurd, omdat de herstellingskosten meer dan drie

-ocr page 330-

311.

vierde van de waarde van het sehip zouden bedragen,
en het daarna wordt verkoeht. Immers ook dan gaat
het voor den verzekerde verloren. Dat er in dit geval
is niet-behouden-aankomst in den zin der Rotterdamsehe
clausule lijdt geen twijfel.

Het voorwerp der verzekering (het verzekerde interest)
kan bij de behouden-varen-verzekering van den meest
verschillenden aard zijn : het kan bestaan in het casco,
de goederen, de vracht, verwachte winst, een voorschot,
enz. Naar gelang van het interest is de verzekering een
casco-, goederen-, vracht-, winst-, voorschotverzeke-
ring, enz.

Volgens het in Rotterdam gebruikelijke beding moet
het verzekerde interest ten gevolge van de niet-behouden-
aankomst van het sehip verloren zijn, is dus de verzekeraar
niet aansprakelijk voor partiecle schade; volgens het
Amsterdamsche beding geldt hetzelfde, althans voor de
easco-verzekering op behouden-varen.

Men heeft vroeger wel getwijfeld aan de geldigheid
der behouden-varen-verzckering. Die twijfel was het
gevolg van een minder juist inzicht in het karakter dezer
verzekering; men meende, dat daarbij het interest zou
ontbreken. Evenwel ten onrechte. Het wordt zelfs in den
regel in dc polis vermeld, maar ook wanneer in dc polis
in het midden worden gelaten, waarin het interest be-
staat, behoeft het niet te ontbreken. De behouden-
varen-verzekering ontneemt ook niet aan den verzekeraar
het recht zich op het eventueel ontbreken van het interest
te beroepen. Er is daarom geen reden de geldigheid der
Verzekering te betwisten. Zij wordt tegenwoordig alge-
ineen erkend.

Rij de zeeverzekering geeft de wet ook eenige bijzondere

-ocr page 331-

312.

bepalingen omtrent de plichten en rechten der makelaars
in zeeverzekeringen.

Hunne plichten betreffen de afgifte van een sluitnota
aan den verzekeraar, de juiste inrichting der polis, het
geven van afschriften van alle onder hen berustende
stukken aan partijen cn het aanleggen van een register,
houdende afschriften van de door hunne tussehenkomst
gesloten polissen en vermelding van de door hen aan dc
verzekeraars ingediende schadepapieren (art. 681 K.).

Indien bij de verzekering contante betaling van de
premie is bedongen, blijft dc makelaar de premie schuldig,
als zij niet bij de teekening der polis is uitbetaald ; de
verzekeraar kan echter ook den verzekerde aanspreken,
indien deze niet kan bewijzen, dat hij de premie aan den
makelaar heeft voldaan (art. 682 K.). Gaat de nuvkclaar
failliet binnen een maand, nadat de verzekerde hem
de premie heeft betaald, dan heeft de verzekeraar
reeht
op die penningen bij voorrang boven andere sehuldeischers
met uitzondering van de kosten van executie en boedel-
redding (art. 683 K.).

De makelaar die de premie aan den verzekeraar heeft
voldaan, kan de polis onder zich houden, totdat de Ver-
zekerde hem wat hij heeft voorgeschoten,
teruggeeft.
Bij faillissement van den verzekerde is hij zelfs, zoolang
hij dc polis in handen heeft, bevoegd de aan den verzekerde
verschuldigde schadevergoeding te innen, ten einde zich
daaruit tc voldoen ; het overschietende moet hij aan den
curator in het faillissement afdragen (art. 68t K.).
dc polis daarentegen in handen van den verzekerde, (hm
int de curator dc schadevergoeding, doch heeft de nuikclaar,
die dc premie heeft voorgeschoten, reeht van
voorrang
op dc te ontvangen gelden (art. 685 K.).

-ocr page 332-

313.

Uit deze bepalingen blijkt, dat de makelaar tussehen-
persoon is niet alleen -bij het sluiten der verzekering
maar ook gedurende den geheelen loop van de overeen-
komst, i.h.b. bij het indienen der sehaderekening en bij
de uitbetaling der sehadevergoeding.

Ook niet als makelaar beëedigde assurantie-bezorgers
verleenen deze tussehenkomst; zij hebben eehter niet de
reehten en op hen rusten niet de pliehten van de makelaars.

2°. Brandverzekering. — Volgens art. 288 lid 1 K. wordt
bij verzekering van gebouwen tegen brand de schade,
aan het perceel overkomen, door den verzekeraar ver-
goed, of het perceel weder opgebouwd of hersteld, uiterlijk
ten beloope van de verzekerde som.

In het eerste geval kan dc volle waarde worden ver-
zekerd (art. 289 lid 1 K.). Eene gedeeltelijke sehade
wordt opgemaakt door de waarde van het perceel vóór de
ramp te vergelijken met de waarde daarvan dadelijk nil
den brand (art. 288 lid 2 K.).

In het tweede geval is de verzekerde tot de weder-
opbouwing of tot het herstel verplicht. De door den
verzekeraar te betalen som moet binnen eenen, desnoods
door den rechter, te bepalen tijd tot dat einde worden
besteed ; zelfs kan de verzekerde, op vordering van den
verzekeraar, worden veroordeeld om daarvoor voldoende
zekerheid te stellen (art. 288 lid 3 K.). Dc verzekering mag
alsdan drie vierden van de kosten, tot den wederopbouw
Vereiseht, niet te boven gaan (art. 289 lid 2 en 3 K.).
Een vierde dier kosten beschouwt de wet als verbetering
van oud tot nieuw, wat echter in vele gevallen niet met
de werkelijkheid zal overecnstenmien. Dc verzekerde is
eehter niet verplieht tc herbouwen of te herstellen in
dcnzelfden staat; besteedt hij voor den herbouw minder

-ocr page 333-

314.

dan drie vierden van de kosten, welke tot den wederopbouw
in denzelfden staat worden vereischt, dan betaalt de ver-
zekeraar de bestede bouwkosten zonder eenigen aftrek,
en wel ten volle, indien er een volledige verzekering is
gesloten, en voor een evenredig gedeelte, indien zulks niet
het geval is geweest.

Voor rekening van den verzekeraar zijn bij brand-
verzekering niet alleen alle verliezen en schaden, on-
middellijk door verbranding veroorzaakt (art. 290 K.),
maar ook die, welke het gevolg zijn van brand, in de ver-
zekerde zaken zelve of in naburige zaken (een naburig
gebouw, een naburige partij goederen) ontstaan, zooals
schade door schroeiing of het springen van ruiten, bluseh-
sehade, schade door vernieling ten einde den brand te
stuiten, door vermissing of diefstal tijdens den brand,
cn .derg. (art. 291 K.). Voorts wordt met schade door
brand gelijkgesteld schade, ontstaan door ontploffing
van buskruit, het springen van een stoomketel, het in-
slaan van den bliksem en derg,, ook als daardoor brand
niet wordt veroorzaakt (art. 292 K,).

Dat de verzekeraar ook aansprakelijk is voor brand
uit eenig gebrek of uit den aard of de natuur van dc
verzekerde zaak onmiddellijk voortspruitende, of door
eigen schuld van den verzekerde veroorzaakt, zagen
wij reeds hierboven bl. 282 en 284.

0

Brand ten gevolge van molest, d.w.z. veroorzaakt
door vijanden, oorlog of oproer, komt eveneens ten laste
van den verzekeraar. Sedert den wereldoorlog
wordt
echter in den regel het tegendeel bedongen.

De aandacht verdient wat art. 293 K. bepaalt voor het
geval, dat een verzekerd gebouw eene andere bestemming
verkrijgt en daardoor aan grooter braiulgevaar
wordt

-ocr page 334-

315.

blootgesteld, zoodat de verzekeraar, indien dit gevaar
reeds vóór de verzekering had bestaan, deze of in het
geheel niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben
gesloten. De verzekering houdt dan op, zij. vervalt. Aan
dit artikel ligt de opvatting ten grondslag, dat de ver-
zekeraar door de verzekeringsovereenkomst een bepaald
risiko voor zijne rekening neemt en dus niet langer ver-
bonden is, wanneer dit risko door verandering van de
feitelijke omstandigheden ophoudt te bestaan. Dit is
het geval als de verzekeraar, indien de verandering bij
het sluiten der verzekering had bestaan, deze niet of
niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben aangegaan.
Ook buiten het geval van art. 293 K., dat sleehts een voor-
beeld is, en ook bij andere verzekeringen dan brand-
verzekering, moet aan Avijziging van het gevaar gedurende
de verzekering hetzelfde gevolg worden toegekend. Over
dit punt bestaat eehter veel verschil van gevoelen. De
heersehcndc meening neemt alleen aan, dat op den ver-
zekerde dc verplichting rust, het risiko niet te vergrooten,
zoodat risiko-verzwaring, buiten medewerking van den
verzekerde tot stand gekomen, steeds voor rekening komt
van den verzekeraar.

Een bijzondere toepassing van dc brandverzekering
is de verzekering van een hypothekaire schuldvordering
tegen beschadiging van het onderpand door brand.

De wet helpt den hyj)othekairen schuldeischer door
de bepaling, dat de verzekeraar van het bezwaarde ge-
houw vcr])lieht is de verschuldigde schadevergoeding met
hem te verrekenen, Avannecr in dc hypotheckaktc is be-
dongen, dat, in geval van schade aan het onderpand
overkomen, de assurantie-penningen tot het beloop der
inschuld cn der rente in de plaats zullen treden der onder-

-ocr page 335-

367.

zetting, dit beding aan den verzekeraar is beteekend
(art. 297 K.), en de hypothekaire sehuldeiseher batig zoude
zijn gerangschikt, indien de sehade niet was voorgevallen
(art. 298 K.). Dit beding, dat geregeld in alle hypotheek-
akten wordt gemaakt, geeft eehter den hypotheekhouder
niet voldoenden waarborg. Immers hij ontvangt niets, als
de verzekeraar om een of andere reden (nietigheid of verval
van de verzekering, grove sehuld van den verzekerde,
enz.) niet behoeft te betalen.

In de praktijk heeft men dan ook getracht den hypo-
theekhouder een vollediger waarborg tc verschaffen door
verschillende verklaringen, welke door den verzekeraar
van het onderpand aan den hypotheekhouder worden
afgegeven, of door aanteekeningcn, welke op de polis
worden gesteld. In verband daarmede heeft een groot
aantal hypotheekbanken cn brandverzekering-maatschap-
pijen een overeenkomst getroffen tot regeling der betrek-
kingen tusschen hypotheekhouder en brandverzckeraar,
wanneer een perceel, bij ccn \'dezer maatschappijen ver-
zekerd, hypothekair wordt verbonden ten behoeve van
een dier banken.

De hypotheekhouder behoeft het beding van art. 297 K.
niet te maken ; hij kan zijne vordering zelfstandig verzeke-
ren tegen het verlies, veroorzaakt door de ongenoegzaam-
heid van het onderpand ten gevolge van beschadiging
door brand. Deze verzekering is mogelijk, voor zooverre
de vordering op het onderpand kan worden
verhaald.
Heeft brand plaats, dan kan dc schade worden bepaald
door taxatie cn dienovereenkomstig worden vergoed, of
wel het geheele verzekerde bedrag wordt betaald, als
ware
er geheel verlies, tegen afstand door den verzekerde van
de hypothekaire vordering of, in geval van verzekering

-ocr page 336-

317.

niet voor dc volle waarde, van een evenredig deel daarvan.
Wettelijke subrogatie heeft niet plaats, daar art. 284 K.
niet van toepassing is; de verphehting tot afstand volgt,
indien de polis daarover zwijgt, uit het voorschrift van art.
1375 B.W., dat overeenkomsten verbinden tot al hetgeen,
dat naar haren aard door de billijkheid wordt gevorderd.

De hier besproken verzekering is een brandverzekering
maar tevens een schuldvordering-verzekering.

3°. Schnldvordcriug-verzckcring. — De wet regelt slechts
de
vracht-vcrzekcring: verzekering van de vraeht-vorde-
ring tegen de gevaren van de zee. Daarbij is blijkbaar
alleen gedacht aan stukgoederenvraeht en aan reiseharter-
vracht, niet ook aan tijdeharter-vraeht (zie hierboven
bl. 200
V.).

Gevaarsobject kan het schij), maar kimnen ook de
goederen zijn, daar de verschuldigdheid van de vraciit
zoowel van het behoud van het sehip als van het behoud
van de goederen afhangt.

Verzekerd kunnen worden de bruto- of de netto-vraeht-
penningen. De wet denkt aan verzekering van l)ruto-
vracht (artt. 010 en 023 K.). Vandaar de bepaling dat,
ïn geval van vergaan of stranden van het schip, van de
Vraeht njoet worden afgetrokken de som, die de onkos-
ten van de reis minder bedragen dan bij behouden aan-
komst het geval zou zijn geweest (art. 017 K.). Netto-
vraehtpcnningen zijn de bruto-vracht, verminderd met
\'die op het vervoer vallende kosten (zooals uitgaande
kosten, gagies en onderhoud van de bemanning en kosten
ter bestemmingsplaats) alsmede met het ontvangen
Vraehtvoorsehot, indien dit niet terugvorderbaar is.

De vraeht kan ook worden verzekerd door den inlader,
onulat deze de vraeht terugvindt in hetgeen de goederen

-ocr page 337-

318.

ter bestemmingsplaats meer waard zijn dan hunne ver-
zekerbare waarde, welke volgens art. 612 K. is de Avaarde
der goederen ter plaatse van afzending. Vandaar dat art.
613 K. toelaat de waarde der goederen te verhoogen met
de vraeht, welke verhooging echter nict verbindend is, als
de goederen niet ter bestemmingsplaats aankomen en daar-
door de betahng der vraeht vervalt (art. 614 lid 1 K.).

De inlader kan de vracht ook afzonderlijk verzekeren,
in het bijzonder als zij vooruitbetaald cn dus niet terug-
vorderbaar is, daar alsdan de vraeht in ieder geval voor
zijn risiko is (verg. art. 614 lid 2 K.).

Schuldvorderingen kunnen tegen verschillende gevaren
worden verzekerd, zooals tegen wanbetaling of tegen
verlies of schade door onverhaalbaarheid
{solvahilitcils-
verzekering, zie hierboven bl. 280), of door onverhaalbaar-
hei^ op ccn bepaalde aan den schuldenaar toebehoorciule
zaak of op een voor de vordering verbonden onderpand,
mits de vordering bij den aanvang der verzekering ver-
haalbaar is in het algemeen oC Avel in het bijzonder op
de bepaalde zaak of op het onderpand. De verzekering
kan beperkt worden tot bepaalde oorzaken van onver-
haalbaarheid, zooals verlies of beschadiging van de zaak
of van het onderpand door fortuinen der zee (bijv. bij
verzekering op het behouden varen van ccn schip of
van goederen), door brand als aiulerszins.

Bij de afrekening vindt toepassing het hierboVcn ten
aanzien van dc hypotheek-verzekering opgemerkte (bl. 316).

4°. Winsiverzekcring. — Onder xcinst verstaat men dc
waarde die verzekerde goederen hebben boven de waarde,
waarvoor ze als zoodanig kunnen worden verzekerd of
welke daaraan in de polis, waarbij ze verzekerd zijn, is
toegekend (men denke aan prijsstijging), alsmede de

-ocr page 338-

319.

burgerlijke vruehten eener zaak en het loon van arbeid
of nijverheid.

De wet regelt alleen de verzekering van winst op goede-
ren, die over zee worden verzonden, op dén polis met de
verzekering van het goed (artt. Gl5, G21, G22 en 709 lid
4 K.). Dé winst moet in dit geval in de polis afzonderlijk
worden begroot of in de uitgedrukte waarde van het
verzekerde worden begrepen. Eehter betaalt de verzekeraar
niet meer dan de naar de regels van artt. 021 en 022 K.
bewezen hoegrootheid der winst.

De verzekering van winst kan altijd gesehieden op een
afzonderlijke polis. Zij kan worden beperkt tot bepaalde
vormen van winst, bijv. tot „door verkoop te behalen
winst", of worden iiitgebreid tot „elke bewijsbare winst".

Voorbeelden van winstverzekering zijn de vei\'zekering
van op een latere reis te verdienen vracht of van ver-
wachte retourvracht op een behouden-varen-polis, de
nering- of bedrijfsverzckcring (verzekering van bedrijfs-
winst tegen verlies door stilstand van het bedrijf ten gevolge
van brand, machinebreuk, werkstaking, enz.), dc verzeke-
ring van huurverlics door verbranding van het perceel of
door andere oorzaken.

5°. Oogstvcrzekering. — Omtrent dc verzekering tegen
de gevaren, waaraan de voortbrengselen van den land-
bouw tc velde onderhevig zijn, bevat dc wet eenige be-
palingen in artt. 299—301 K.

0°. Herverzekering. — Bij de eigenlijke herverzekering,
de herverzekering van den verzekeraar, welke hierboven
bl. 280 reeds ter sprake kwam, verbindt zieh de hcrvcr-
zekeraar aan den verzekeraar tc vergoeden, wat deze
nit kracht van een door hem gesloten verzekeringsover-
eenkomst verplicht is aan zijn verzekerde uit te keeren.

-ocr page 339-

320.

Zij is voor den verzekeraar het middel om het risiko,
dat hij op zich heeft genomen, geheel of ten deele op
een ander af te wentelen. Een voorzichtig verzekeraar
verzekert niet meer dan een bepaald maximum op een
zelfde voorwerp; hij zou dus verzekeringen voor een
hooger bedrag moeten afwijzen, indien de herverzekering
hem niet in staat stelde eene verzekering voor meer
dan het gestelde maximum slechts tot dit maximum
voor eigen risiko te houden en wat daarboven gaat op
een ander over te brengen. Men spreekt in dit geval
van
excedenien-vcrzckcring. Ook voor in andere opzichten
ongewenschte risiko\'s kan de verzekeraar door de her-
verzekering, zij het tegen opoffering van ccn hoogerc
premie, dekking vinden.

Ilervcrzekcring kan geschieden met beperking van
liQt gevaar (bijv. alleen tegen het in dc verzekering be-
grepen oorlogsgevaar) of van den tijd of van het bedrag
of onder meer beperkte voorwaarden. Daarentegen kiuuien
de voorwaarden der herverzekering niet ruimer zijn dan
die der verzekering, noch ook kan het risiko een
ander
wezen dan dat der verzekering.

Vaak wordt de herverzekering gesloten in den vorm
van ccnc verzekering van dc zaak, welk het voorwerp
is der eerste verzekering. Men spreekt dan ook van het
herverzekeren van een schip of van goederen. Ilct feit,
dat het schip of de goederen ten gevolge van\'de
eerste
verzekering voor risiko zijn van den verzekeraar, leidt
hierto\'c. Toch is het niet het verlies of de beschadiging
van de zaak die verzekerd is,
welke den herverzekerde
aanspraak geeft op betaling door den herverzekeraur,
maar zijne verplichting om wegens dit verlies of die
beschadiging aan zijn verzekerde schadevergoeding te

-ocr page 340-

321.

betalen. Die verpliehting moet vaststaan ; volgens de bij
herverzekering op beurspolis gebruikelijke herverzekerings-
clausule moet daarvan blijken door vertoon van de kwijting
des verzekerden wegens de hem door den herverzekerde
gedane betaling.

Herverzekering wordt veelal gesloten bij een contract-
polis, waarbij de herverzekeraar gedurende een bepaalden
tijd tegen genot van een evenredig deel der oorspronkelijke
premie, geheel of gedeeltelijk, voor zijne rekening neemt
alle of zekere soorten van cxcedenten van den herver-
zekerde
{traité de réassurance d\'excedents dc plein, Exce-
dentenvertrag)
of wel ccn bepaald gedeelte van alle of
van bepaalde door den herverzekerde gesloten posten
{traité de partagc, Qiiotenvertrag). Door dergelijke reassu-
rantie-eontract-polissen kan een naxiwc gemeenschap van
belangen tusschen den herverzekerde cn den herverzckc-
raar worden in het leven geroepen.

Door middel van dc herverzekering kan ook een ver-
zekeraar het geheele bedrijf van een anderen verzekeraar
overnemen.

§ l. S o m m e n v e r z c k e r i n g.

De sommenverzckering (zie hierboven bl. 278), hoewel
dc oudste vorm van verzekering, is eerst in dc laatste
«euwen tot ontwikkeling gekomen, toen zij op den weten-
«chappelijkcn grondslag van de waarschijidijkheids-
rekening werd gevestigd. Het Wetboek van Koophandel,
xooals het in 1838 luidde, begreep haar nog niet onder
Verzekering. Ook nu nog omschrijft art. 2.10 K. dc ver-
zekering als een overeenkomst uitsluitend tot schade-
vergoeding. De levensverzekering, waarvan in de derde
Molenouaakf, Inleiding.

-ocr page 341-

322.

afdeeling van titel 10 van het eerste boek sprake is, werd
dan ook bij de samenstelUng van het Wetboek niet be-
schouwd als een sommenverzekering.

Art. 302 K. liet de verzekering van iemands leven alleen
toe gedurende een, op straffe van nietigheid, bij de over-
eenkomst te bepalen tijd, bijv. gedurende een te onder-
nemen reis of een verblijf in overzeesehe gewesten. Uit-
gesloten werd dus de gebruikelijke vorm van sommen-
verzekering : de verzekering voor den gansehen duur
van het leven. Wel werd de begrooting der som en de
bepaling van de voorwaarden der verzekering geheel
aan het goedvinden van partijen overgelaten (art. 305
K.), en kreeg daardoor de levensverzekering eenigszins
het karakter van een sommenverzekering, maar deze
bepaling bedoelde niet loslating van het sehadevergoedings-
"beginsel, doeh overlating van de waardeering der mogelijke
sehade aan partijen, omdat objectieve gegevens voor die
waardeering in den regel ontbreken. Bovendien blijkt de
opzet van de wet uit de bepaling van art. 308 K., dat onder
deze afdeeling ,,van levensverzekering" niet zijn begrepen
weduwenfondsen, tontines, maatschappijen van onder-
linge levensverzekering en andere dergelijke overeen-
komsten op levens- en sterftekansen gegrond, waartoe een
inlage of een bepaalde bijdrage, of beide, wordt gevorderd.
De overeenkomsten op levens- en sterftekansen gegrond
zijn juist de onder den naam levensverzekering gebruike-
lijke sommenvcrzekeringen.

In 1808 kwam bij een spoorwegongeluk iemand om
het leven, die verzekerd Avas voor een uitkeering van
/4000.— bij zijn overlijden. De verzekeringmaatschappii
betaalde deze som en sprak daarna de
spoorwegmaat-
schappij tot schadevergoeding aan op grond, dat zij in

-ocr page 342-

323.

alle rechten was getreden van den verzekerde ter zake
van die sehade, krachtens het voorschrift van
art. 284 K.
De Hooge Raad
besUste toen (23 Maart 1873), dat een voor
den ganschen duur van het leven gesloten verzekering niet
was een levensverzekering in den zin der wet en dat dus
het beroep
op art. 284 K. niet opging. Deze beslissing is
de aanleiding geweest tot de wet van
1 Juni 1875, Stbl.
nr. 81,
waarbij art. 302 K. Averd gewijzigd in dier voege,
dat iemands
leven ook kan worden verzekerd voor den
ganschen duur daarvan.

De bedoeling van dc Avet Avas dc gebruikelijke over-
eenkomsten tot uitkeering bij overlijden onder de bepa-
lingen der afdeeling van IcA\'cnsverzekering te brengen.
Men vergat echter, dat die overeenkomsten toch niet
Werden levensverzekeringen in den zin der wet, omdat
zij niet zijn sehadevergocdingscontractcn, doch veeleer
behooren tot dc overeenkomsten, Avelkc Avorden genoemd
in het onveranderd gebleven art.
308 K.^

Onder sommenverzekering verstaat men overeen-
komsten tot
uitkecring van een bepaalde geldsom bij
gelegenheid van
een onzekere gebeurtenis, zooals bij het
bereiken
van een bepaalden leeftijd, bij overlijden, in
geval van ziekte, van invaliditeit, van overlijden
of ziekte
door een ongeluk, A
\'an AA\'crklooshcid, enz. Zij onderscheidt
zich van spel cn Aveddenschap, doordat dc uitkeering
Wordt bedongen onder eene omstandigheid, die den
Wensch
om over ccn geldsom te beschikken rechtvaardigt,
^pel en Aveddenschap daarentegen schept
een te voren
niet
bestaand belang bij eenige gebeurtenis.

Tot de sommenverzekering behooren dc IcA\'cnsver-
zekering, dc ongevallen-verzekering, dc zickte
-A\'crzckcring,
de invaliditcits-vcrzckering, en meer aiulerc.

-ocr page 343-

324.

a. Levensverzekering.

Dc levensverzekering omvat alle overeenkomsten tot
het doen van een geldelijke uitkeering in verband met
het leven of den dood van den mensch, tegen genot van
een premie, waarbij dus de uitkeering of de premiebetaling
of beide in eenigerlei opzicht afhankelijk worden gesteld
van het in leven zijn of den dood van een of meer personen.
De uitkeering kan in eens of periodiek betaalbaar zijn ;
in het eerste geval spreekt men van kapitaalsverzekering,
in het tweede van rentcverzekering. De renteverzekeringen,
welke door alle levensverzekering-maatschappijcn worden
gesloten, behooren tot de overeenkomsten van
lijfrente,
welke worden behandeld in de tweede afdceling van den
IGdcn titel van het derde bock van het Burgerlijk Wetboek
(artt. 1812—1824).

Men onderscheidt de verzekering van een uitkeering
bij leven (zooals dc uitzet-, de studicverzekering, enz.),
die van ccn uitkeering bij overlijden en
verschillende
combinaties van beide (bijv.\' dc gemengde verzekering :
een uitkeering op een bepaalden- leeftijd of bij eerder
overlijden). Bovendien onderscheidt men de verzekering
van eigen leven en die van het leven van ccn derde.

Ook indien men de artt. 302—307 K. van toepassing
acht, is de wettelijke regeling hoogst onvolledig en
geheel
onvoldoende. Over de verzekering van eigen leven handelt
eigenlijk alleen art. 307 K. Dit artikel bepaalt, dat al«
degene die zijn leven heeft verzekerd, zieh van het leven
berooft of met den dood wordt gestraft, de verzekering
vervalt. Aangenomen wordt, dat dc levcnsbcroovinf?
toerekenbaar moet wezen. In den regel echter
wordt
overeengekomen, dat de uitkeering ook in geval van zelf-
moord zal geschieden, hetzij in elk geval, hetzij nadat de

-ocr page 344-

325.

verzekering een bepaakl aantal jaren, gewoonlijk drie
jaren, heeft bestaan.

liij verzekering van het leven van een derde heeft nit
den aard der zaak zelfmoord van den verzekerde geen
bijzondere beteekenis. Omtrent deze verzekering bepaalt
de wet, dat zij kan worden gesloten buiten voorkennis
of toestemming van den verzekerde (art. 303 K.), en
dat zij vervalt, als de verzekerde op het oogenblik van liet
sluiten van de overeenkomst reeds was overleden, al had
de verzekeringnemer daarvan geen kennis kunnen dragen,
tenzij anders ware bedongen (art. 300 K.).

Wij merkten op, dat op de renteverzekering de bepalingen
van het Burgerlijk Wetboek omtrent lijfrenten van toe-
passing zijn. Deze veronderstellen, dat de lijfrente dadelijk
ingaat, zoodat uitgestelde lijfrenten (pensioenen), t)ver-
levingsrenten en derg. buiten de regeling vallen.

Alle levensverzekeringen kunnen worden gesloten tc
eigen behoeve of ten behoeve van een derde. In verband
daarmede heeft de verzekering van een uitkeering bij eigen
overlijden tot versehillende vragen aanleiding gegeven.

Sluit men eene verzekering tot\' uitkeering bij zijn
"Verlijden zonder meer, dus te eigen behoeve, dan be-
hoort het vorderingsrecht tegen den verzekeraar tot de
luilatensehap van den verzekerde. De erfgenamen kunnen
<le uitkeering vorderen, tenzij de verzekerde onder de

0 De wet noemt dezen persoon „den persoon wiens leven verzekerd is",
*laarentejjen dengene, die de overeenkomst sluit, „den verzekerde". Wij volgen
\'»ier de gebruikelijke terminologie; deze noemt dengene, die de overeenkomst
^luit: „verzekeringnemer", dengene van wiens leven of dood de uitkeering
afhangt: „den verzekerde", en dengene, aan wien de uitkeering moet worden
E«\'ïaan: „den bevoordeelde of verzekeringbeurder". Het is duidelijk, dat één
persoon deze <lrie hoedanigheden in zich kan vereenigen.

-ocr page 345-

326.

levenden pf bij uitersten wil over zijn recht ten behoeve
van een ander heeft beschikt. Is de premie in eens betaald,
zoodat op den verzekerde geen plichten meer rusten,
dan kan de polis aan order of aan toonder worden gesteld
en de order of de toonder na het overlijden van den ver-
zekerde de uitkeering beuren.

Aan de overeenkomst kan. ook een beding ten behoeve
van een derde worden toegevoegd ; bedongen kan worden,
dat de uitkeering aan een al of niet bij name aange-
duiden derde zal geschieden. Dit beding is herroepelijk,
totdat de derde verklaard heeft daarvan gebruik te willen
maken (art. 1353 B.W.). In aanneming van de polis ligt
eene verklaring van die strekking, zoodat dc aangewezen
derde door dc overgave van de polis het rceht op de uit-
keering verwerft. Verkrijgt hij de polis om niet, dan heeft
er een schenking in ruimeren zin plaats. In art. 1815 B.W.
wordt dit voor de lijfrente erkend.

Gebruikelijk is, in dc overeenkomsten van levensver-
zekering te bepalen, dat de aanwijzing van den derde
gedurende het leven van den verzekerde herroepelijk is.
Aanneming door den derde wordt daardoor uitgesloten.
Deze verkrijgt het recht op de uitkeering, dat gedurende het
leven van den verzekerde in diens vermogen blijft, eerst
bij het overlijden van den verzekerde. Er is dan, als dc
derde om niet verkrijgt, een schenking in ruimeren zin
en bij doode.

Dit punt is van belang, omdat men in vele opzichten
beperkt is in dc vrijheid, over zijn vermogen, hetzij onder
levenden, hetzij bij doode om niet te beschikken. Die
beperkingen, welke alle liggen op het gebied van het
burgerlijke rceht en waarvan de bespreking ons tc ver
zou voeren, moet dc bevoordeelde tegen zich laten gelden.

-ocr page 346-

327.

b. Ongevallen-verzekering.

De verzekering van eene uitkeering, in geval een ongeval
of ongeluk den verzekerde treft, kan een sehadeverzeke-
ring zijn, maar is in den regel een sommenverzekering :
de verzekering van een vooruit vastgestelde uitkeering.
Men kan zich verzekeren voor het geval, dat men zelf
of dat een derde een ongeluk krijgt, men kan evenals
bij levensverzekering de uitkeering bedingen voor zich
zelf of ten behoeve of mede ten behoeve van een derde.

Naast dc individueelc verzekering tegen ongevallen
staat de collccticvc verzekering. Deze heeft plaats als
bijv. een werkgever alle in zijnen dienst zijnde werklieden
tegen ongevallen verzekert. De collectieve ongevallen-
verzekering is eene verzekering voor rekening van derden,
die aan deze derden een rechtstreeksch vorderingsrecht
geeft tegen den verzekeraar.

Wij moeten ons overigens bepalen tot dc opmerking,
dat de ongevallen-verzekering geheel wordt behecrscht
door de overeenkomst van partijen.

HOOFDSTUK XII.
Faillissement en Surséance van betaling»

§ 1. Faillissement.

Het derde boek van het Wetboek van Koophandel
handelde „van de voorzieningen in geval van onvermogen
"Van kooplieden". In den eersten titel werd het faillissc-
i^ent, in den tweeden de surséance van betaling geregeld.

-ocr page 347-

328.

Beide waren beperkt tot kooplieden. Voor niet-kooplieden,
die buiten staat waren hunne sehulden te betalen, diende
de staat van kennelijk onvermogen, waarvan de regeling
in den laatsten titel van het Wetboek van Burgerlijke
Reehtsvordering was opgenomen.

Aan dezen toestand heeft de wet van 30 September
1893 Stbl. nr. 140,-
op het ■ faillissement en dc surséance
van betaling,
een einde gemaakt. Deze wet verklaart,
in overeenstemming met het oud-vaderlandsehe reeht,
beide rechtsmaatregelen van toepassing op alle sehulde-
naren, dus zoowel op kooplieden als op niet-kooplieden.
Dit is ook de reden, dat eene afzonderlijke wet in het leven
is geroepen, en bij de Wet
ter invoering van de Faillisse-
mentsïcet
het derde boek van het Wetboek van Koop-
hajidel en de zevende titel van het derde boek van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn afgeschaft.

Het faillietenreeht behoort dus thans tot het algemeene
burgerlijke recht. Niettemin, is het een belangrijk deel
blijven uitmaken van het recht van den handel, omdat
de koopman uit den aard van zijn bedrijf meer dan anderen
aan faillissement blootstaat cn meer dan ajulcrcn met
het faillietenreeht in aanraking komt. Er is daarom aan-
leiding een hoofdstuk van dit boekje aan het faillietenreeht
te wijden.

Dc regeling van de Faillissementswet heeft een\'algemeen
karakter. Evenmin als zij onderscheid maakt tusschen
koopliéden en niet-kooplieden, evenmin onderscheidt zij,
zooals buitenlandschc wetten doen, de schuldenaren in
oneerlijke en eerlijke schuldenaren. Alle bepalingen van de
wet zijn op
alle schuldenaren zonder onderscheid van
toepassing.

. Buiten de Faillissementswet worden in verschillende

-ocr page 348-

329.

Avetten bijzondere .bepalingen van faillietenreeht aange-
troffen, alsmede enkele voorschriften omtrent het bckleeden
van sommige ambten of betrekkingen door gefailleerden.
Wij zullen ons hier beperken tot eene uiteenzetting van
de algemeene regeling, Avelke de FaillissementsAvet geeft.

Het faillissement is een maatregel van denzelfden aard
als het gerechtelijk beslag. Het dient tot verzekering en
tenuitvoerlegging van het verhaal der sehuldeisehers op de
goederen van den sehuldenaar. Maar, terwijl het beslag
een rechtsmaatregel is ten dienste van dc individueelc
sehuldeisehers en alleen bepaalde goederen treft, is het
faillissement een nuiatrcgcl, welke strekt ten behoeve van
alle seluddeisehcrs en het geheele vermogen van den sehul-
denaar omvat: een
algemeen beslag.

De persoon van den sehuldenaar wordt door het
faillissement evenmin getroffen als door het beslag op
enkele van zijne goederen. Hij behoudt zoowel zijn reehts-
als zijn handelingsbevoegdheid. Maar zooals hij over enkele
goederen, Avelkc in beslag zijn genomen, niet kan beschik-
ken, kan hij ook niet beschikken over zijn vermogen,
Wanneer daarop faillissementsbeslag ligt, of liever hij kan
daarover niet meer besehikken anders dan onder den last
van dit beslag. Dc macht tot ccnc beschikking over zijne
goederen, welke dien last opheft, gaat over op den curator.

Het faillissement is een beslag op en de uitwinning
Van het vermogen van den schuldenaar. Het komt dus
ftan op de vermogens-rechten, welke de sehuldenaar heeft.
Aiulerc dan die rechten kan de curator niet te gelde maken.

Tenzij een akkoord tot stand komt is met de ver-
effening van den boedel het faillissement afgeloopcn.
ï^e sehuldenaar staat dan weder tegenover al zijn sehuld-
t^isehers in dezelfde positie als vóór de faillietverklaring.

-ocr page 349-

330.

Deze algemeene beginselen, waarvan de werking nog
nader zal blijken, mogen hier worden vooropgesteld
ter karakteriseering van de instelling, die wij thans nauw-
keuriger zullen beschouwen.

Vcreischte voor de faillietverklaring is, dat de sehulde-
naar verkeert in den
toestand van te liehhen opgehouden
te betalen
(art, 1 Fw.). Oorspronkelijk luidde dc wet anders.
In het door de regeering ingediende ontwerp der wet werd
gesproken van „de(n) schuldenaar, die ophoudt tc betalen",
welke uitdrukking was ontleend aan art. 764 Wetb. v. Kph.
Bij de behandeling van het wetsontwerp in de Tweede
Kamer vond deze uitdrukking bestrijding, zoowel bij
hen die bezwaar hadden tegen dc gelijkstelling van koop-
lieden en niet-kooplieden, als bij hen die van oordeel
waren, dat „ophouden te betalen" reeds aanwezig is bij
dc niet-betaling van ééne schuld. Ter ondervanging der
geopperde bezwaren, werd aan het artikel toegevoegd
dc beperking : „indien dit ip het gemeenschappelijk be-
lang zijner sehuldeisehers wenschelijk wordt geoordeeld".
Deze toevoeging werd op haar beurt, bij de behandeling
van het wetsontwerp in dc Eerste Kamer, bestreden door
den heer Pijnappel, een der samenstellers van het wets-
ontwerp, op grond dat zij van den rechter een oordeel
zou verlangen, dat hij zich nict zonder ccn nauwkeurig
en omslachtig onderzoek zou kunnen vormen.

Vóór het inwerkingtreden van dc wet had de heer
Pijnappel, die inmiddels van de Eerste naar de Tweede
Kamer was overgegaan, de gelegenheid het initiatief
te nemen tot het wetsvoorstel, dat heeft geleid tot dc
wet van 6 September 1895, Stbl. nr. 155, tot wijziging
van dc artt. 1, 6 cn 198 der Faillisscmcntswct. Door deze
wet is o.m. in art. 1 „de schuldenaar, die in den toestand

-ocr page 350-

331.

verkeert, dat hij heeft opgehouden te betalen", gesteld
in de plaats van „de(n) sehuldenaar, die ophoudt te be-
talen", met sehrapping van de hierboven genoemde aan
het artikel toegevoegde zinsnede. De bedoeling van de
gekozen uitdrukking was duidelijk te doen uitkomen,
dat „ophouden te betalen" niet is het op zieh zelf staande
feit van een enkele weigering van betaling, nuiar de toe-
stand waarin iemand verkeert die schulden niet betaalt,
welke hij behoort te betalen.

Of die toestand aanwezig is, moet dc rechter uitmaken.
Hij heeft daartoe na tc gaan het bestaan van feiten of
omstandigheden, welke dien toestand aantoonen. De
wet noemt er geen, waaraan dc rechter op zieh zelve of
in verband met andere omstandigheden die kracht zou
moeten toekennen of niet mag toekennen. De rechter is
in zijn oordeel geheel vrij. j\\Iet maatschappelijke gewoonten
en verkeersopvattingen zal hij uit den aard der zaak
rekening houden. Intusschcn heeft de Hooge llaad her-
haalde nuvlcn beslist, dat aanwezigheid van meer dan dén
schuldeischer een vereisehte is voor dc faillietverklaring.

Onverschillig is overigens, welke schulden niet betaald
worden. Huisschuldcn behooren evengoed op tijd betaald
te worden als handelsschulden. Onverschillig is ook om
welke reden niet wordt betaald : onulat men niet kan
of niet wil betalen. Maar de vordering moet niet betwist
worden. Wie niet betaalt, omdat hij beweert het gevorderde
niet schuldig te zijn, of niet zooals het gevorderd wordt,
is niet in gebreke, laat niet na wat hij behoort tc doen.

De faillietverklaring kan worden uitgesproken op eigen
aangifte van den sehuldenaar, op verzoek van een of meer
zijner schuldeischers of, om redenen van openbaar belang,
op vordering van het openbaar ministerie (art. 1 Fw.).

-ocr page 351-

332.

De recliter tot wien men zich heeft te wenden, is dc
rechtbank van de woonplaats des schuldenaars of, wanneer
deze zich buiten het Rijk in Europa heeft begeven, de
rechtbank zijner laatste woonplaats. Vennooten die onder
eene firma handelen kunnen óók worden failliet verklaard
door de rechtbank, binnen welker gebied het kantoor
der vennootschap is gevestigd. Gehuwde vrouwen, die zelf-
standig een beroep of bedrijf uitoefenen of eigen vermogen
bezitten, óók door de rechtbank, biimen welker gebied zij
het beroep of bedrijf uitoefenen of gevestigd zijn (art.
3
Fav.). Ten aanzien van een schuldenaar die niet in
Nederland Avoont, doch aldaar een beroep of bedrijf uit-
oefent, is dc rechtbank bevoegd, binnen Avelker gebied
hij een kantoor heeft (art. 2 Fav.).

.Zoodra de aangifte is gedaan of het verzoek is ingediend,
onderzoekt dc rechtbank met den mecsten spoed in raad-
kamer, of de toestand \\\'an het ophouden met betalen en
het vorderingsrecht van den.schuldeischcr, die het
\\-erzoek
heeft gedaan, aaimcmclijk zijn gemaakt. Zij kan bevelen,
dat de schuldenaar Avordt opgeroepen om in persoon of
bij gemachtigde bij het onderzoek tegenwoordig te zijn,
Avelke oproeping geschiedt door den grifTicr op dc Avijze,
bepaald in het Kon. Besl. van 27 Jan. 192G, Stbl. li.
Het vonnis
van faillietverklaring Avordt ter openbare
terechtzitting uitgesproken cn is bij voorraad uftvoerbaar
(artt. 4—6 cn 13 Fw.).

Tegen het vonnis staan verschillende rechtsmiddelen
open (verzet door den schuldenaar, verzet door een sehuld-
eiseher of een belanghebbende, hooger beroep en cassatie);
de artt. 8—12, 15 en 15fl Fav. bevatten daaromtrent
nadere
bepalingen.

Het vonnis van faillietverklaring houdt in de benoeming

-ocr page 352-

333.

van een der leden van de reehtbank tot rechter-comniissaris
en de aanstelling van een of meer eurators. Het wordt
onverwijld aangekondigd in de Nederlandsehe Staats-
courant en in ccn of meer nieuwsbladen (art. 14 Fw.).

De rechtbank kan, als de toestand des boedels daartoe
aanleiding geeft, de kostelooze behandeling van het
faillissement bevelen, alsook de
opheffing daarvan (artt.
IG, 17 lid 1 cn 18 Fw.). Men heeft opgemerkt, dat het
beter ware, als cr geen actief is, dc faillietverklaring
achterwege tc laten. De wetgever heeft echter overwogen,
dat de rechter eerst na onderzoek den staat des boedels
kan beoordeelen, dat de faillietverklaring niet kan worden
opgeschort tot dit onderzoek heeft plaats gehad en dat
<le curator dc aangewezen persoon is om dit onderzoek
in te stellen. De faillietverklaring heeft dus plaats, doch
het faillissement kan worden opgeheven als dc curator be-
vindt, dat er niet voldoende actief aanwezig is om het
voort tc zetten. De ophelling herstelt den toestand, waarin
de schuldenaar vóór dc faillietverklaring verkeerde. Een
nieuwe faillietverklaring is alleen nu)gelijk, als blijkt, dat
cr voldoende baten aanwezig zijn om dc kosten van het
faillissement tc bestrijden.

In ieder faillisseujcnt zijn alle stukken, welke ter uit-
voering van dc Faillisscmcntswct worden opgemaakt,
vrij van zegel (artt. 17 lid 2 cn 3 Fw. en 32 lid 2 onder g
Zegehvet 1917) cn van het recht van registratie, voor
zoover op die stukken een vast recht verschuldigd zou zijn
(art. 101 lid 1 onder t Ucgistraticwet 1917).

Ter griiïic van iedere rechtbank wordt ccn openbaar
register aangelegd, waarin omtrent ieder faillissemeid
de aanteekeningen worden gehouden, welke art. 19 Fw.
Voorschrijft.

-ocr page 353-

334.

Het faillissement omvat het geheele vermogen van
den schuldenaar ten tijde der faillietverklaring, alsmede
hetgeen hij gedurende het faillissement verwerft (art.
20 Fw.).

Buiten het faillissement blijven zaken, welke de failliet
wel onder zieh heeft doch die aan anderen toebehooren.
Ze kunnen van den curator worden opgevorderd. Daartoe
kan gebruik worden gemaakt van het revindikatoor
beslag, dat ook staat ten dienste van den verkooper,
die recht heeft van reklame van door hem aan den sehul-
denaar verkochte en geleverde doch door dezen niet be-
taalde zaken (zie hierboven bl. 72).

Bij de regeling van de reklamc des verkoopers vermeldt
de wet ook de terugvordering van koopmanschappen,
aan een gefailleerden eommissionnair ,,in commissie
gegeven" (artt. 240 lid 1 en 241 i.v.m. artt. 235 en 237 K.),
en van wissels, handels- en ander papier, aan een failliet
ter inning gegeven of hem verstrekt tot ,, dekking" van
door hem geaceeptcerde wisSels of aan zijne woonplaats
betaalbare orderbiljetten (gedomicilieerde promessen, zie
hierboven bl. 154) dan wel tot zekerheid voor eene crediet-
opening (artt. 242 en 243 K.).

Ook wat de curator gedurende het faillissement ont-
vangt ten behoeve van anderen, behoort niet tot het
vermogen van den failliet; het moet door dea
curator
aan de rechthebbenden worden afgegeven, die het ook
rauwelijks kunnen opvorderen. De wet bepaalt dit uit-
drukkelijk ten aanzien van den na de faillietverklaring
van een eommissionnair aan den curator betaalden koop-
prijs van aan den eommissionnair in commissie
gegeven
en door hem verkochte en geleverde goederen. De com-
missiegever heeft recht dien koopprijs op te vorderen ;

-ocr page 354-

335.

de curator mag dus de ontvangen penningen niet ver-
mengen met de penningen van den boedel, maar moet
ze aan den commissiegevcr afdragen (art. 2-40 lid 2 K.).

Hetzelfde geldt volgens de rechtspraak van den Hoogen
llaad ook van andere zaken (geldsommen inbegrepen),
die de curator in het faillissement van een commissionnair
voor een van diens opdrachtgevers ontvangt, alsmede in
het algemeen bij faillissement van tusschcnpcrsoncn, bijv.
■wanneer de curator het bedrag ontvangt, van aan den
failliet ter hand gestelde incasso-Avissels, of den koop-
prijs van door den failliet voor anderen verkochte
goederen.

Op den regel, dat het faillissement het geheele vermogen
van den schuldenaar omvat, bestaan eenige uitzon-
deringen.

In dc eerste plaats blijven buiten het faillissement
die vermogensrechten, welke hoogst persoonlijk cn dus
niet voor vervreemding vatbaar zijn, zooals het recht
van gebruik (art. 870 B.W.) en van bewoning
(art. 871 B.W.), voorts het recht toegekend bij de
Ongevallenwet 1921 op een tijdelijke uitkeering of op
een rente, tot ccn beloop van / 8.— per week (art.
78 lid la dier wet), en dat op een invaliditcitsrente of
■uitkeering (art. 171 lid la cn 3 Invaliditeitswet), alsmede
de onroerende goederen cn hypothekaire vorderingen, bc-
boorendc tot een aan den schuldenaar als bezwaarden erf-
genaam opgekomen erfstelling over de hand, mits is vol-
daan aan de door art. 1033 B.W. voorgeschreven open-
l>aarmaking.

Voorts blijven buiten het faillissement: I. niet voor
uitwinning vatbare zaken. Dit zijn «. dc zaken welke
Worden opgenocnul in art. 21 1°. Fw. ; aldaar wordt

-ocr page 355-

336.

verwezen naar art. 447 B. Rv., dat beslag, uit welken
hoofde ook, uitsluit: 1°. op het bed, het beddegoed en
de kleederen van de personen tegen wie het beslag wordt
gedaan en van hunne bij hen inwonende kinderen : 2°. op
de uitrusting van personen in krijgsdienst; 3°. op de
gereedschappen van ambachtslieden en werklieden ; 4°.
op den in het huis voorhanden voorraad van spijs en
drank, dienende tot de behoefte van het huisgezin, ge-
durende een maand ; — naar art. 448 B. Rv., dat beslag,
behoudens voor enkele aangewezen sehulden, uitsluit:
1°. op de boeken betrekkelijk het beroep van den persoon
tegen wien het beslag wordt gedaan, tot de som van / 200 ;
2°. op de werktuigen en gereedschappen, dieneiulc tot
eenig onderwijs of tot beoefening van kimsten en weten-
schappen, ten bedrage van dezelfde som ; 3°. op een koe
of\'twee zwijnen of twee geiten of vier schapen, met het
benoodigde .stroo en voedsel gediu\'cndc ccn maand ; —
en naar art. 756 3° B. Rv., dat beslag verbiedt op gelden
en jaarwedden tot onderhoud, welke door den erflater of
schenker voor inbeslagneming niet vatbaar zijn ver-
klaard : — terwijl aldaar (in art. 21 1° Fw.) bovendien
wordt genoemd het auteursrecht in de gevallen, waarin
het niet vatbaar is voor beslag (Auteurswet 1012, art.
2 lid 3); —
b. de uitgaanskas, indien de gefailleerde
gevangene of verpleegde is (art. 14 lid 2 wet van 14 April
1886, Stbl. nr. 62); — c. lijfrenten, ten behoeve van een
derde pm niet gevestigd en door den schenker voor beslag
onvatbaar verklaard (art. 1823 B.W.); — d. de termijnen
van uitkeeringen en renten, toegekend bij de Ongevallen-
wet 1921, tot een beloop van / 8.— per weck, cn van
invaliditeitsrenten cn -uitkeeringen.

II. Inkomsten uit persoonlijke werkzaamheid, bijv-

-ocr page 356-

337.

kruchtens arbeidsovereenkomst, of als bezoldiging wegens
een ambt of bediening, of als soldij, gagement, pensioen
of onderstand, gedurende het faillissement verkregen, of
een gedeelte daarvan, ter beoordeeling van den reehter-
commissaris (art. 21
Fw., gew. bij de wet van 13 Nov\\
1925, Stbl. nr. 445). De reehter-eommissaris moet be-
palen, of de genoemde inkomsten, geheel of ten deele,
buiten het faillissement blijven. Zoolang hij daarover
niet heeft beslist, moet het geheele bedrag dier inkomsten
aan den eurator worden uitbetaald. Het voorschrift luidt
algemeen en omvat dus alle bezoldigingen of pensioenen,
zoowel die genoten krachtens een arbeidsovereenkomst
naar burgerlijk recht als die van ambtenaren in den zin
van de Ambtenarenwet 1929.

TIL De inkomsten, vermeld in art. 21 3°—5° Fw,
(wettelijk onderhoud, vruchtgenot van kinderengoed
(art. 300 1^.W.) cn de uitkeering uit de inkomsten van
kinderen, bedoeld in art. 371 B.W.).

Door de faillietverklaring verliest de schuldenaar van
rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot
het faillissement behoorend vermogen, tc rekenen van
den dag, waarop de faillietverklaring wordt uitgesproken,
<lie dag daaronder begrepen (art, 23 Fw.),

Dit voorschrift moet men beschouwen in verband met
<le bepaling van art. 08 Fw., dat de curator belast is met
het beheer en de vereffening van den faillieten boedel,
liet faillissement strekt tot bewaring en na insolventie
tot verzilvering van den boedel ten behoeve van de
^ehiddcisehers, het heeft, zooals wij hierboven (bl. 329)
opmerkten, het karakter van een beslag. De schuldenaar
Verliest de bevoegdheid tot handelingen, welke op dit
beslag inbreuk nuikcn. Voor zoover zijne handelingen die

Molknouaaff, Inleiding. 22

-ocr page 357-

338.

strekking hebben, missen zij werking. Vandaar dat art. 24
Fw. zegt, dat uit verbintenissen, door den schuklenaar na
\'de faillietverklaring aangegaan, geen aanspraken ontstaan
tegen den faillieten boedel, dan zoover deze ten gevolge
daarvan is gebaat. De sehuldenaar kan bijv. niet goederen
tot den boedel behoorende, ook niet roerende goederen,
geldig verkoopen en leveren, met dien verstande, dat dc
verkoop en de levering werken tegen den curator. Wel
echter bindt de verkoop hemzelf en den kooper; komt
bijv. een akkoord tot stand, dan is hij tot levering verplieht.
Ook kan dc curator dc handeling goedkeuren, wanneer
hij dat in het belang van den boedel acht. Voorts verkrijgt
dc derde een aanspraak op den boedel, wanneer deze is
gebaat. Bijv. dc schuldenaar draagt den betaalden koop-
prijs aan den curator af; in dit geval kan dc kooper den
curator tot levering aanspreken.

De overgang van beheer en beschikking over den boedel
op den curator brengt mede, dat rechtsvorderingen,,
„welke rechten en verplichtrngen tot den faillieten
boedel
behoorende" ten onderwerp hebben; waarbij dus belangen
van den boedel zijn betrokken, na dc faillietverklaring
zoowel door als tegen den curator moeten worden
ingesteld
(art. 25 lid 1 Fw.). Procedeert men met den gefailleerde,
hetzij als eiseher hetzij als gedaagde, en verkrijgt men
een hem veroordcelend vonnis, dan heeft dit
tegenover
den boedel geen rechtskracht (art. 25 lid 2 Fw.).

Een> bijzonderheid geldt voor vorderingen tot betaling
(tot „voldoening ccncr verbintenis" zegt art. 20 Fw.)
uit den boedel. Deze kunnen gedurende het
faillissement
niet op dc gewone wijze worden ingesteld maar alleen
door aanmelding ter verificatie. Ook den gefailleerde knn
men niet met deze vorderingen aanspreken, ten einde een

-ocr page 358-

339.

cxccutorialen titel te verkrijgen, die tegen hem na ailoop
van het faillissement voor tenuitvoerlegging vatbaar
zou zijn. Dit vindt zijne verklaring in het feit, dat de
gefailleerde, zooals wij later zullen zien, partij is bij de
verifieatie.

Onder de hierbedoelde vorderingen tot voldoening
eener verbintenis uit den boedel hebben wij te verstaan
de vorderingen tot voldoening van een door den sehul-
denaar vóór zijne faillietverklaring aangegane verbintenis.
De verbintenissen, welke de eurator in zijne hoedanigheid
aangaat, moeten óók uit den boedel worden gekweten,
zijn schulden van den boedel. Zc zijn echter niet aan de
verilicatic onderworpen. De curator kan rauwelijks tot
de voldoening worden aangesproken. De wet noemt ze
hocdclschulden.

Op te merken valt nog, dat vorderingen, waarbij de
boedel niet rechtstreeks is betrokken, van het faillissement
geen invloed ondervinden. Ze worden ook na de failliet-
verklaring door en tegen den gefailleerde ingesteld. Dit
geldt bijv. van vorderingen betreffende familierechten,
zooals een geding tot echtscheiding.

Op het oogenblik der faillietverklaring zullen er allicht
een aantal vermogensrechtelijke betrekkingen tusschen
den schuldenaar cn derden hangende zijn. Ilct faillisse-
ment, op vereffening van den boedel gericht, cischt dc
ufwikkeling dier betrekkingen. Daaromtrent geeft dc
Wet een aantal voorschriften. Deze betreffen :

Ie. aanhangige rechtsvorderingen, door of tegen den
sehuldenaar ingesteld, welke rechten of verplichtingen
tot den faillieten boedel behoorcnde tot onderwerp hebben.
Artt. \'27—32 Fw. geven aan, hoe dergelijke gedingen verder
Worden gevoerd.

-ocr page 359-

340.

2e. Aangevangen gerechtelijke tenuitvoerleggingen.
De tenuitvoerlegging op eenig deel van het vermogen
van den sehuldenaar neemt ten gevolge van het vonnis
van faillietverklaring dadelijk een einde. Reeds gelegde
beslagen vervallen; de reehter-eommissaris beveelt voor
zooveel noodig de doorhaling. Van het oogenblik van het
vonnis af kan in-gijzeling-stelling niet meer geschieden.
Bevindt de sehuldenaar zieh in gijzcHng, dan wordt hij
daaruit ontslagen, zoodra het vonnis van faillietverklaring
in kraeht van gewijsde is gegaan (artt. 33 en 34 Fw.).

3e. De overschrijving of inschrijving van akten, die
tot voltooiing liarcr werking overschrijving of inschrijving
in een openbaar register behoeven, kan nü. de failliet-
verklaring niet geldig meer geschieden. In art. 35 Fw.
worden genoemd de akten van overdracht van onroerende
goederen en van schepen en de akten van hypotheek
op onroerend goed of op een schip.

Evenzoo werkt de inschrijving nä de faillietverklaring
in het octrooi-register van akten van overdracht van
een octrooi of tot vestiging van pandrecht op een octrooi
niet tegen den boedel (artt. 38 lid 3 en 40 Ow,). Ook de
kennisgeving aan den sehuldenaar van dc verpanding
van een schuldvordering kan nä de faillietverklaring
van den verpander niet meer met werking tegen den boedel
geschieden.

4e. Tweezijdige overeenkomsten, waaraan tijdens <le
failliet\\^erklaring van beide zijden nog niet of slechts ge-
deeltelijk is voldaan (artt. 37—tO Fw.). In het algemeen
worden deze ontbonden, als de curator, op
sommatie
van de wederpartij, niet binnen acht dagen verklaart
de overeenkomst gestaiul te willen doen (art. 37). Bijzondere
voorschriften bestaan voor termijnzaken (d.w.z. voor

-ocr page 360-

an

overeenkomsten tot levering, op een vastgesteld tijdstip
of binnen een bepaalden termijn, van Avaren, die ter
beurze
op termijn worden verhandeld), welke van reehts-
Avege ontbonden Avorden (art. 38), huurovereenkomsten,
Avaarbij de gefailleerde
Inuirder is (art. 39), en arbeids-
overeenkomsten, Avaarbij de gefailleerde Averkgever
is
(art. 40). De beide laatste Avorden door de faillietverklaring
opzegbaar
met inaehtneming van een bepaalden termijn.

Voorts is in het . Burgerlijk Wetboek bepaald, dat
maatsehap eindigt door faillissement van een der ven-
nooten (art. 1083 4°) en lastgeving door faillissement
zooAvel A\'an den lastgever als van den lasthebber (art.
1850 lid 4), alsook, dat een altijddurende rente ten laste
van den gefailleerde door diens faillissement opeisehbaar
Avordt (art. 1809 3°).

Opeisehbaar AVorden bovendien alle verbintenissen met
tijdsbepaling ten laste van den gefailleerde (art. 1307
B.W.).

De overgang van het beheer van den boedel op den
eurator brengt mede, dat alleen aan hem geldig kan
Avorden betaald.
Betaling aan den gefailleerde bevrijdt
niet, tenzij het betaalde ten bate is gekomen van «len
hoedel. De gevolgen van betaling nj\\ de faillietverklaring
doeh vóór de bekendmaking daarvan regelt art. 52 Fw.

In ruimere mate dan het burgerlijk reeht toelaat, kan
tegen den boedel een beroep
Avorden gedaan op schuld-
vergelijking.
Art. 1403 B.W. stelt als vereisehte voor
sehuldvergelijking, dat de
Avederzijdsehe schulden tot
onderAverp hebben een geldsom of een hoeveelheid van
Zaken, die door gebruik te niet gaan, van dezelfde soort,
t\'n dat zij voor eene dadelijke vereffening en opeisehing
Vatbaar zijn. Daarentegen laat art. 53 Fav.
tegen den boedel

-ocr page 361-

342.

een beroep op schuldvergelijking toe, wanneer de beide
schulden zijn ontstaan vóór de faillietverklaring of voort-
vloeien uit handelingen vóór de faillietverklaring met den
gefailleerde verrieht. Ook nict-opeischbare en nict voor
dadelijke vereffening vatbare schulden kunnen dus in
vergelijking worden gebracht, zooals bijv. een vordering
tot schadevergoeding. Behoudens deze afwijking van art.
14G3 B.W. vinden alle bepalingen van het Burgerlijk Wet-
boek over schuldvergelijking toepassing ook in geval
van faillissement.

Dc getroffen regeling verzekert aan den schuldcischcr
van den boedel, die tevens schuldenaar is aan den boedel,
het rceht, hetgeen hij schuldig is aan te wenden te zijner
eigen voldoening. Deze schuldcischer heeft dus in het
faillissement van zijn schuldenaar ccn bevoorrechte positie.
Daarin zou een ongerechtvaardigde benadecling van dc
overige sehuldeisehers zijn gelegen, indien dc vereischtcn
voor die positie met het oog op het faillissement wille-
keurig in het leven geroepen konden worden. Ten einde
dit te voorkomen, ontzegt art. 54 lid 1 Fw. het beroep
op schuldvergelijking aan hem, die een schuld aan den
gefailleerde of een vordering op den gefailleerde vóór
de faillietverklaring van een derde heeft overgenomen,
indien hij bij de overneming niet te goeder trouw
heeft
gehandeld. Daarvan mag men spreken, wanneer dc ver-
krijgen van de schuld of dc vordering op het
oogcnblik
der verkrijging bekend is met den ongunstigen vermogens-
toestand van den later gefailleerde. Bovendien bepnult
het tweede lid van het artikel, dat na dc faillietverklaring
overgenomen vorderingen of schulden nimmer in
verge-
lijking kunnen worden gebracht.

i) Art. 54 is gewijzigd bij de wet van 13 Nov. 1925, Stbl. 445.

-ocr page 362-

343.

Wanneer seliuldvorclcringen aan order of aan toonder
(men denke aan promessen en aan schuldbrieven) ver-
kregen zijn, kan moeilijk worden nagegaan, zoodat het
nog altijd gemakkelijk zou wezen, ze in den vooravond
van het faillissement of gedurende het faillissement voor
lagen prijs op te koopen en zc daarna in vergelijking te
brengen met hetgeen men den boedel schuldig is, indien
de eurator de aanwezigheid van een der gevallen van art.
54 moest bewijzen. Art. 55 Fw. verlangt daarom, dat de
schuldenaar van den gefailleerde, die zijn schuld wil ver-
gelijken met een schuldvordering aan order of toonder, het
bewijs levere, dat hij reeds op het oogenblik der faillietver-
klaring te goeder trouw eigemuir was van het order- of
toonderpapier. Hij zal daartoe moeten aantoonen, dat hij
tijdens de verkrijging van het papier niet bekend was met
den ongunstigen vermogenstoestand van den schuldenaar.

Het kan wezen, dat het vermogen van den sehuldenaar
geheel of gedeeltelijk behoort tot een gemeenschap, waarin
anderen deel hebben. Is de gemccnschaj) een huwcHjks-
gcmeenschap, dan blijft deze voortbestaan cn omvat het
faillissement zoowel het eigen vermogen van den schulde-
naar als het vermogen tot dc gemeenschap behoorcnde,
terwijl in het faillissement alle scluddeischcrs kumien op-
komen, die op dc goederen der gemeenschap verhaal heb-
ben, nevens de schuldeischers van den failliet persoonlijk
(art. 03 Fw.). Dit geldt in geval van faillissement zoowel
Van den man als van de vrouw. Het beheer en dc beschik-
king over dc gemeenschap gaan steeds over op den curator,
<iic alle goederen onder zich neemt, waarvan dc echtgenoot
■^\'an de(n) gefailleerdc(n) nuin of vrouw niet kan aan-
toonen, dat ze haar of hem uitsluitend toebehooren.

^let betrekking tot het faillissement van den man

-ocr page 363-

344.

wordt dit nader geregeld in art. Gl Fw, Daar de man als
beheerder de goederen der gemeenschap onder zieh heeft,
komen ze vanzelf onder den eurator. Het artikel noemt
de bewijsmiddelen, welke ten dienste staan van de vrouw,
die afgifte van hare eigen goederen verlangt. Overigens
kan de vrouw voor vorderingen, welke zij tegen haren
man heeft, als concurrent schuldeischeresse in diens
faillissement optreden.

De vennootschappelijke gemeenschap wordt ten gevolge
van het faillissement van een der vennooten ontbonden,
zie hierboven bl. 341, terwijl aan de gewone gemeenschap,
daaronder begrepen die tusschen erfgenamen, in beginsel
tc allen tijde een einde kan worden gemaakt. Bij de
scheiding en deeling, welke op de beëindiging van een
gemeenschap volgt, behoeven dc met den failliet mede-
gerechtigden niet genoegen te nemen met verdccling
der baten en der schulden, maar kunnen zij verlangen,
dat van het den gefailleerde komende aandeel in dc baten
diens aandeel in de schulden wordt afgehouden (art.
5G Fw.). Deze regeling komt neer op verdccling van
het saldo, dat na betaling .der schulden overblijft.

Hierboven hebben wij erop gewezen, dat beschikkingen,
door den schuldenaar ten aanzien van zijn vermogen
vóór de failHctvcrklaring genomen, de sehuldeischers
binden. Dit is ccn uitvloeisel van het recht, dat een ieder
heeft,
die niet is beperkt in zijn handelings-bevoegdheid,
om over zijn vermogen naar goedvinden
te beschikken.
Evenwel mag van dit reeht geen misbruik worden gemaakt.
Dit geschiedt, als de schuldenaar beschikkingen treft
Avaarvan hij Avect, dat
ze zijne sehuldeischers benadeclen.
]?ezit ook dc Avederpartij van den gefailleerde die Avcten-
schap, dan Averkt zoodanige
beschikking niet tegen de

-ocr page 364-

345.

sehuldeisehers. Zij kunnen, zooals art. 42 Fw. het uitdrukt,
de nietigheid van zoodanige handeling inroepen, mits zij
bewijs leveren van de benadeeling. Het beroep op deze
nietigheid wordt wel met een term, aan het Romeinsehe
reeht ontleend,
(actio) Pauliana genoemd.

De wetensehap van de benadeeling wordt vermoed
aan
beide zijden te bestaan, als de handeling verrieht
is binnen veertig
dagen vóór de faillietverklaring en
haar inhoud
reeds op het eerste gezieht op begunstiging
wijst.
Dc wet neemt het bestaan daarvan aan, Ie. als
de Avaarde der A\'crbintenis aan de zijde van den sehuldenaar
aanmerkelijk die
der verbintenis aan de andere zijde
overtreft (bijv. verkoop beneden de Avaarde),
2c. als de
handeling strekt ter voldoening \\\'an of tot zekerheidstelling
voor een nict-opcischbare schuld,
3c. als de AA\'cderpartij
is
de echtgenoot of een bloed- of aanverAvant tot in den
derden graad van den sehuldenaar (art. 43 Fav.).

Rij handelingen om niet, Avaarbij aan den kant van
de Avederpartij des gefailleerden geen opoffering staat,
doet hare Avetenschap van de benadeeling der sehuld-
eisehers niet
ter zake. Ook zonder die Avetcnsehap Averken
deze
handelingen niet tegen de sehuldeisehers van den
gefailleerde (art.
44 Fav.). Zelfs Avordt de gefailleerde geacht
gehandeld te
hebben met de Avetensehap van de benadeeling
zijner sehuldeisehers, Avanneer hij de schenking
heeft gedaan
binnen
40 dagen of, aan een bloed- of aanverAvant tot in
den derden
graad, binnen 80 dagen Aóór de faillietver-
klaring
(art. 45 Fav.).

De beschikkingen, Avaarvan hier sprake is, moeten
liandelingen zijn, die de sehuldenaar niet
verplieht a\\-as
te a\'crrichten. Verkrijgt de derde
Avat hem a\'crsehuldigd
is,
Avaarop hij dus aanspraak kan nuiken, zooals bij dc be-

-ocr page 365-

346.

taling van een opeischbare sehuld, dan kan hem geen
verwijt worden gemaakt, en ook de sehuldenaar, die een-
voudig doet wat hij reehtens doen moet, niet gezegd worden
zijn recht te misbruiken. Art 47 Fw. maakt sleehts een
uitzondering in twee gevallen : Ie. wanneer de schuld-
cischer die de betaling ontving, wist dat het faillissement
van den schuldenaar reeds was aangevraagd, 2e. wanneer
de betaling het gevolg was van overleg tusschen den
schuldenaar cn den schuldeisclicr, ten doel hebbende den
laatstgenoemde door die betaling boven andere sehuld-
eisehers te begunstigen. In deze beide gevallen wordt cr
niet tc goeder trouw gehandeld.

Een voorbehoud maakt de wet voor dc aanneming
van de betaling van een order- of toonderpapier door
den houder, indien deze tot aanneming der betaling
verplicht was op straffe van verlies van zijn verhaals-
recht op vroegere houders, zooals het geval is bij den
wijisel, en het orderbiljet, waarvan dc houder zijn regres-
recht verliest, wanneer hij niet op den vervaldag dc
betaling afvraagt cn dus ook aanneemt, als zij gegeven
wordt. Echter is hij, tc wiens bate het papier is uitgegeven,
verplicht de door den schuldenaar betaalde som aan den
boedel terug te geven, wanneer Avordt aangetoond, hetzij
dat hij bij dc uitgifte dc wetenschap bezat dat ccn faillisse-
ment van den schuldenaar reeds was aangevraagd, hetzij
dat de uitgifte het gevolg was van een overleg als
zooevcn
genoemd (art. 48 Fw.).

Het beroep op de nietigheid, waarvan hier sprake is,
geschiedt door de instelling ccncr vordering tot vaststelling
der nietigheid, zgn. nietigverklaring, of door
cischend
of verwerend bij den rechter ccn beroep tc doen op
beweerde nietigheid. Dc noodige rechtsvorderingen
worden

-ocr page 366-

317.

gedurende het faillissement ingesteld door den eurator
(art. 49 Fw.). Wat door de nietige handeling in handen
van derden is gekomen moeten zij aan den eurator afgeven ;
indien zij daartoe niet Tn staat zijn, zijn zij tot schadever-
goeding verplieht. Echter worden de rechten op het terug
te geven goed, inmiddels door derden te goeder trouw
verkregen, geëerbiedigd. Heeft bijv. de verkrijger te
kwader trouw van een onroerend goed daarop hypotheek
verleend aan een schuldeischer tc goeder trouw, dan blijft
de hypotheek in staiul (art. 51 lid 1—3 Fw.). De aan den
schuldenaar betaalde tegenwaarde behoeft de eurator
slechts terug te geven, voor zoover zij werkelijk aan den
boedel ten goede is gekomen. Voor het ontbrekende heeft
degene, tegen wien dc nietigheid wordt ingeroepen, eene
vordering als concurrent schuldeischer (art. 51 lid 4 Fw.).

Het algemeene karakter van het faillissenuMit komt
ook hierin uit, dat het strekt ten behoeve van
alle schuld-
eischers van den failliet in den beperkten zin van hen die
eene vordering hebben, waarvoor zij op het vermogen van
den failliet verhaal kmmen nemen (zie hierboven bl. 329).
Niettemin lijdt ook dit beginsel uitzondering. Er zijn enkele
schuldeischers, die in geval van faillissement van hun
schuldenaar een bijzondere positie innemen, onulat zij
ook buiten het faillissement bijzondere rechten bezitten.
Deze schuldeischers zijn :

1°. zij wier vordering is verzekerd door pand of door
een eerste hypotheek met het beding van onherroepelijke
Vohnacht tot verkoop van het onderpand, bedoeld in
art. 1223 13.W. Pandrecht cn het genoemde beding geven
den schuldeischer recht van parate executie, d.w.z. om
te cxecutceren zoiuler in het bezit te zijn van een cxccuto-
rialen titel (zie hierboven bl. 70 vlg.). Dit rccht behoudt de

-ocr page 367-

348.

schuldeischcr in geval van faillissement van den schulde-
naar. Hij kan dan zijn recht uitoefenen, alsof er geen
faillissement ware (art. 57 lid 1 Fw.).

Tweede en verdere hypotheekhouders, die het beding
van onherroepelijke volmacht niet kunnen maken, staan
met alle andere sehuldeischers gelijk; zij moeten in het
faillissement opkomen en zich laten verifieeren.

2°. De commissionnair : voor de vorderingen, waar-
voor art. 80 K. hem voorrecht toekent op hetgeen hij van
of voor zijn commissicgever ónder zich heeft. De commis-
sionnair heeft voor deze vorderingen recht van parate
executie; hij kan dit recht uitoefenen, alsof er geen faillisse-
ment ware (art. 84 K., gew. bij art. 4 v. d. wet tot invoe-
ring der Fw.).

Dc onder deze nunmiers genoemde sclnddcischcrs be-
hoeven van hun recht, buiten het faillissement tc blijven,
niet gebruik te maken. Zij kunnen den verkoop van hun
omlerpand aan den curator overlaten en zich
aanmelden
in het faillissement. Verificatie hunner vorderingen is
zelfs in ieder geval noodig, als aan hun vordering een
opschortende voorwaarde of-een tijdsbepaling is verbonden.
De verificatie bepaalt in dat geval,het bedrag,
waarvoor
zij kunnen exceuteeren (art. 57 lid 2 Fw.).

Zij zijn verplicht hunne rechten uit te oefenen vóór
het verstrijken van
één maand nii het begin der insolventie,
behoudens de bevoegdheid van den reehter-eommissaris
dien termijn te verlengen. Na afloop van den
termijn
geschiedt dc verkoop van het onderpand door den curator
(art. 58 Fw.).

De schuldciseher die van zijn recht gebruik heeft ge-
maakt, betaalt zieh zelf uit de opbrengst van het
onderpand
cn keert een eventueel overschot uit aan den eurator, dien

-ocr page 368-

349.

hij in ieder geval rekening moet doen.Voor hetgeen hij tekort
moeht komen, treedt hij op als eoneurrent sehuldeiseher,
mits hij zijn vordering heeft doen verifieeren (art. 59 Fw.).

3°. De makelaar in zee-verzekeringen, die de polis
nog in handen heeft. In geval van faillissement van den
verzekerde, zijn meester, int hij de sehadevergoeding, die
deze te vorderen moeht hebben, en verhaalt daarop de
door hem betaalde premie (art. C84 lid 2 K., zie hierboven
bl. 312).

4°. ^Metselaars, timmerlieden en andere ambaehts-
lieden kunnen hun reeht, — voor hunne vorderingen op
den aannemer den aanbesteder, binnen de grenzen van
het door hem aan den aannemer versehuldigde, reeht-
streeks aan te spreken (art. 1G50 B.W.), — uitoefenen
ook in geval van faillissement van den aannemer en m\\
verificatie hunner vorderingen.

5°. Schippers en voerlieden, voor zooverre zij tot verhaal
van de vraeht, onkosten en avarij reeht hebben van
parate executie der door hen vervoerde goederen (artt.
94 lid 2, 90 lid 1 en 755 lid 2, 495 lid 2 en 490 K.).

In ieder faillis.sement worden door den reehter een
of meer
curators aangesteld, die belast zijn met het beheer
en de vereffening van den boedel, onder toezicht van een
nit de leden der rechtbank fe benoemen
rcchtcr-coinmissaris
(artt. 14 lid 1, 04 en 08 lid 1 Fw.), wiens tussehenkomst
steeds, zoowel bij handelen als bij stilzitten van den
curator, kan worden ingeroepen door iederen selndd-
eiseher en door den gefailleerde (art. 00 Fw.). Behalve
liet toezieht op den curator is den rechter-eonunissaris
opgedragen de rechtbank voor te lichten in alle zaken,
liet beheer of de vereffening des faillieten boedels l)etref-

-ocr page 369-

350.

lende (art. 65 Fw.), alsmede een onderzoek in te stellen
naar de omstandigheden van het faillissement, welke
opheldering vereisehen (art. 66 Fw.). Van de besehik-
kingen van den reehter-eommissaris is in den regel beroep
op de reehtbank (art. 67 Fw,).

De curator heeft in vele gevallen een bevel, machtiging
of goedkeuring van den rechter-connnissaris noodig (artt.
68 lid 2, c.a. Fw.). Handelt hij in strijd hiermede, dan
is niettemin zijne handeling geldig voor zooveel derden
betreft, behoudens zijne aansprakelijkheid jegens den
gefailleerde en dc sehuldeisehers (art. 72 Fw.).

Meer curators kunnen alleen gezamenlijk handelen,
terwijl dc meerderheid of, bij staking van stenuncn, dc
rechter-connnissaris beslist (art. 70 Fw.).

Omtrent het beheer geeft de wet verschillende bepa-
lingen, welker vermelding hier achterwege kan blijven
(artt. 99, 101—lOt Fw.).

J3ij het vonnis van faillietverklaring of bij latere be-
sehikking kan dc rechtbank cenc
voorloopige commissie uit
de sehuldeisehers
benoemen (art. 7 t Fw.), welke werkzaam
blijft tot de vcrificatic-vergadcring, terwijl in dc verificatie-
vergadering de rechter-connnissaris een definitieve com-
missie
benoemt, indien dc sehuldeisehers dit wcnschelijk
oordeelen (art. 75 Fw.). Dc commissie heeft den curator
van advies tc dienen in dc gevallen, in dc wet genoemd»
en voorts zoo dikwijls de curator dit verlangt (artt. 77—70
Fw.). Ook kan zij in versehillende in dc wet
genoenide
gevallen zelfstandig optreden voor dc belangen dc\'s boedels

Dc commissie uit de schuldeischers is ingesteld o"^
te gemoet te komen aan dc grief, onder de vroegere wet-
geving geüit, dat dc sehuldeisehers nict genoeg invloed
konden oefenen
op den gang van zaken. Dc benoeming

-ocr page 370-

351.

ccncr commissie ■\\vordt echter zelden door hen gevraagd.

Vergaderingen van de schuldeischers, buiten de door
de
Avet voorgeschrevene, Avorden gehouden, zoo dikwijls
de
rechter-commissaris dit noodig oordeelt of hem daartoe
een met redenen omkleed verzoek wordt gedaan door de
conmiissie uit de schuldeischers of door ten minste vijf
schuldeischers, vertegenwoordigend Vs deel der erkende
en der voorwaardelijk toegelaten schuldvorderingen (art.
81 Fw.).

De gefailleerde behoort ook zijnerzijds mede te werken
tot de vereffening van den boedel. Hij is verplicht voor
den rechter-commissaris, den curator of de conunissie uit
dc schuldeischers tc verschijnen ten einde inlichtingen te
verschaffen, zoo dikwijls hij daartoe wordt opgeroepen
(art. 105 Fw.). In verband hiermede nuxg hij zijn woon-
l)laats niet verlaten zonder toestemming van den rcchtcr-
eonnnissaris (art. 91 Fw.). Weigert hij zijne medewerking
dan kan dc rechtbank zijne inbewaringstelling, hetzij in
een huis van bewaring, hetzij in zijn eigen woning, bevelen.
Zoodanig bevel is slechts dertig dagen geldig, doch kan
telkens voor dcnzelfdcn tijd verlengd worden, terwijl de
gefailleerde steeds, met of zonder zekerheidstelling, kan
worden ontslagen (artt. 87.en 88 Fw.). Het verzoek tot
inbewaringstelling moet worden toegestaan, indien het
gegrond is op het zonder geldige redenen opzettelijk niet
nakomen o.a. van dc bovenvermelde verplichtingen (art.
89 Fw.).

Bij dc afwikkeling van het faillissement vallen twee
perioden of fasen tc onderscheiden : Ic. de
conservatoir
fase, waarin dc omvang van den boedel cn de vorderingen
der schuldeischers worden vastgesteld cn dc schuldenaar

-ocr page 371-

352.

eii de sehuldeischers de gelegenheid hebben tot een minne-
lijke regeling
(akkoord) te komen ; 2e. als een akkoord
niet tot stand komt, dc
executore fase (de insolventie),
■waarin de verzilvering van den boedel en de verdccling
van de opbrengst onder de schuldeischers plaats hebben.

In de eerste fase zorgt de curator voor de openbaar-
making van het vonnis van faillietverklaring (art. 1-1 lid

3 Fw.), gaat hij over tot beschrijving van den boedel (artt.

04 en 95 Fw.), zoo noodig na verzegeling (art. 93 Fw.),
maakt hij een staat op van de baten cn schulden des
boedels (art. 90 Fw.), legt hij afschriften van dezen staat
cn van de boedelbeschrijving neer ter griffie van rechtbank
en kantongerecht (art. 97 Fw.), zet hij het bedrijf van den
schuldenaar voort, indien dit niet in strijd is met het
belang van den boedel (art. 98 Fw.), en neemt hij alle
maatregelen, welke noodig zijn tot behoud van den
boedel
{art. 92 Fw,). Goederen van den boedel mag hij alleen
oni bijzondere redenen vervreemden (art. 101 Fw.), Aan
den sehiddenaar keert hij uit den boedel een door den
reehter-eommissaris te bepalen som voor levensonderhoud
uit (art. 100 Fw.).

Voorts heeft in de eerste fase plaats het onderzoek
naar de juistheid der beweerde schuldvorderingen (de
verifieaiie). De reehter-eommissaris bepaalt den termijn
voor dc indiening der schuldvorderingen cn dag, uur en
plaats der verificatie-vergadering (artt. 108 en 109 Fw.)-
Dc indiening geschiedt bij den curator (art. 110 Fw.), die
een voorloopig onderzoek instelt (art. 111 Fw.)\' en
naar
aanleiding daarvan dc vorderingen brengt op lijsten van
dc door hem voorloopig erkende en van dc door hem be-
twiste vorderingen (artt. 112 en 113 Fw.). Deze lijsten
worden openbaar gemaakt (artt. 114 en 115 Fw,).

-ocr page 372-

353.

In de verificatie-vergadering zit de reehter-conimissa-
ris voor en moeten de curator en de gefailleerde tegen-
■\\voordig zijn, de laatste om inlichtingen te geven op
ondervraging door den reehter-eommissaris (artt. 80,
110 en 117 Fav.). De sehuldeisehers zijn bevoegd doeh
niet verplicht te verschijnen (art. 118 Fav.).

In de vergadering Avorden de door den eurator opge-
maakte lijsten A\'oorgelezen ; de curator en ieder A\'cr-
schenen schuldeiseher kunnen de op de lijsten voor-
komende
a\'orderingen betAvisten (art. 110 Fav.).

Het onderzoek betreft zooAvel de vordering zelve als
een
bcAvcerd recht van voorrang (pand, hypotheek,
A\'oorrecht) of van terughouding. Het kan leiden : 1°. tot
erkenning der vordering met de daaraan a\'crbondcn reehten,
Avaardoor beide in het faillissement onherroepelijk A\'ast-
staan (art. 121 Fav.) ;
\'2°. tot erkenning behoudens beëedi-
ging
der deugdelijkheid. Alleen de eurator kan beëediging
vragen (artt. 110 lid 2, 120 en 121 lid 2 Fav.); 3°. tot
belzcisting, hetzij van de vordering hetzij van het reeht
van a\'oorrang of van terughouding. De rechter-eonunissaris
verAvijst dit gesehil
(verificatie-gcschW), indien hij partijen
niet kan vereenigen, naar de rechtbank
{renvooi-procos),
artt. 122 en VJl Fav. Inmiddels kan hij den sehuldeiseher
voor de
betAviste vordering of den betAvisten voorrang
voorxvaardelijk toelaten, Avat meebrengt, dat de sehuld-
eiseher in afwachting van dc beslissing des rechters
als sehu\'deiseher
Avordt behandeld, zoodat hij o.a
kan medestemmen over een voorgesteld akkoord (art.
125 Fw.).

Ook de gefailleerde is partij bij de verificatie. Hij kan
<le toelating van eene vordering of
A\'an een bcAvcerden
voorrang tegenspreken (art. 120). Van zijn tegenspraak

Molknoraafk, InlcicUng. 23

-ocr page 373-

354.

wordt aanteekening gehouden ; in het faillissement heeft
zij echter geen gevolgen. Zij belet niet de erkenning der
vordering, maar de erkenning heeft tegen den gefailleerde
(i.h.b. na afloop van het faillissement) alleen rechtskracht,
indien hij de vordering niet heeft tegengesproken (artt.
159, 196 en 197 Fw.).

Bijzondere voorschriften geeft de wet voor de verifi-
catie van

1°. rentedragende vorderingen. Rente wordt alleen
geverifieerd, en wel
yro memorie, als zij door pand of
hypotheek is gedekt (art. 128 Fw.);

2°. voorwaardelijke vorderingen. Vorderingen onder een
opschortende voorwaarde worden toegelaten voor de
geschatte waarde op het oogcnblik der faillietverklaring
of voorwaardelijk toegelaten voor het nominale bedrag
(art. 130 Fw.);

3°. vorderingen, waarvan het tijdstip der opeisehbaar-
heid onzeker is of welke recht geven op periodieke uit-
keeringen, worden geverifieerd voor de waarde op den
dag der faillietverklaring (de contante waarde), art. 131
lid 1 en 3 Fw.);

4°. vorderingen met tijdsbepaling. Voor zoover deze
opeischbaar worden binnen één jaar na de faillietver-
klaring worden ze geverifieerd voor het nominale bedrag,
voor zoover ze later opeischbaar worden voor dc waarde,
welke ze hebben na verloop van één jaar sedert de failliet-
verklaring (art. 131 lid 2 en 3 Fw.);

5®. vorderingen waarvan dc waarde onbepaald, on-
zeker, niet in Nederlandseh geld of in het geheel nict
in geld is uitgedrukt, worden geverifieerd voor dc
geschatte
waarde in Nederlandseh geld (art. 133 Fw.) of, indien
deze waarde nict is tc bepalen, pro
memorie ;

-ocr page 374-

355.

vorderingen aan order of toonder. Vorderingen aan
order worden geverifieerd ten name van den reehtmatigen
lionder, vorderingen aan toonder ten name van toonder.
Op het order- en het toonderpapier wordt de erkenning
aangeteekend (artt. 121 lid 1 en 134 Fw.).

Borgen voor den gefailleerde worden alleen erkend voor
hetgeen zij den sehnldeiseher hebben betaald. Eehter kun-
nen zij voor hetgeen de sehnldeiseher nog te vorderen
heeft, worden toegelaten onder de voorwaarde, dat deze
zelf niet opkomt (art. 135 Fw.).

Zijn van hoofdelijke schuldenaren er een of meer failliet
verklaard, dan kan dc schuldeischer in het faillissement
van den sehuldenaar, onderscheidenlijk in het faillisse-
ment van ieder der schuldenaren opkomen voor en be-
taling ontvangen over het geheele bedrag, dat hij ten tijde
der faillietverklaring heeft te vorderen. Zou hij daardoor
meer dan 100 % krijgen, dan worden die meerdere per-
centen verdeeld naar gelang van dc onderlinge verhouding
der hoofdelijke schuldenaren (art. 130 Fw.) i). Zijn bijv.
de trekker en dc acceptant van een wissel failliet, dan
kan dc houder van den wissel voor het volle bedrag in
ieders faillissement opkomen. Wanneer nu in het faillisse-
ment van den trekker 00 % wordt uitgekeerd en daarna
in dat van den acceptant 50 % beschikbaar komt, ont-
vangt dc houder 10 % cn komt dc rcstcerende 10 %
aan den trekker, mits deze fonds heeft bezorgd. Daaren-
tegen blijft deze 10 % in den boedel des acccptants, indien
deze geen fonds heeft ontvangen.

In de eerste fase van het faillissement hebben de schuld-
eischers en de gefailleerde de gelegenheid dit te doen cindi-

i) Hel artikel is gewijzigd bij dc wet van 13 Nov. 1925, Stbl. 445.

-ocr page 375-

407.

gen door eene minnelijke regeling {akkoord). Deze over-
eenkomst, die de bijzonderheid heeft, dat daarbij dc
beslissing van dc meerderheid der schiildcischers dc minder-
heid bindt (vandaar da\'a?2.gakkoord), kan alles inhouden
•vvat ten genoegen van dc schuldeisciiers in de plaats kan
worden gesteld van de gerechtelijke vereffening des
boedels (de
insolventie). Dc wet verbiedt alleen akkoorden,
welke den schuldeischers aanmerkelijk minder toezeggen
dan de waarde bedraagt van de baten des boedels of
waarvan de nakoming niet voldoende is gewaarborgd
of welke door bedrog, begunstiging of aanwending van
andere oneerlijke middelen zijn tot stand gekomen.
Overigens laat zij aan de rechtbank, die ieder akkoord
moet goedkeuren
{homologeeren), over naar eigen inzicht
te beslissen (art. 153 Fw.).

Ieder gefailleerde kan een akkoord aanbieden, art. 138
Fw. Raadpleging cn stcnmiing hebben plaats in dc verili-
catic-vergadcring of in een daartoe belegde bijzoiulere
vergadering (artt. 130—I t\'J Fw.). Ilct akkoord wordt aan-
geboden aan de gezamenlijke, concurrente schuldeischers.
Zij nemen aan de stemming, deel, voor zoover zij erkend
of voorwaardelijk toegelaten en ter vergadering ver-
schenen zijn. Schuldeischers, die een recht van voorrang
hebben, kunnen alleen medestemmen, indien zij vóór de
stemming van hun recht van voorrang
onherroepelijk
(dus ook voor het geval, dat het akkoord niet tot stand
komt) afstand doen ten behoeve van den boedel
(art.
143 Fw.).

Voor dc aaimcming van het akkoord is vercischt, dat
twee derde der erkende en der voorwaardelijk
toegelaten
concurrente schuldeischers (met inbegrip dus van hen,
die niet ter vergadering tegenwoordig zijn), die drie

-ocr page 376-

357.

vierde van het bedrag der niet bevoorreehte, door geen
pand of liypotheek gedekte erkende en voorwaardelijk
toegelaten vorderingen vertegenwoordigen, vóór stemmen
(art. 145 Fw.).

Is deze meerderheid niet bereikt, dan is het akkoord
verworpen. Eehter wordt eene tweede stemming op een
naderen dag gehouden, als twee derde der versehenen
sehuldeisehers, vertegenwoordigende meer dan de helft
van het gezamenlijk bedrag der sehuldvorderingen, waar-
voor stemreeht kan worden uitgeoefend, in het akkoord
hebben bewilligd (art. 14G Fw.).

In ieder geval moet het akkoord worden gehomologeerd
door de reehtbank, welke eene openbare tereehtzitting
houdt, waarin de sehuldeisehers en de gefailleerde de
homologatie kunnen verdedigen en bestrijden. Zij geeft
hare beslissing bij eene met reden omkleede beschikking
(artt. 150—153 Fw.), waartegen hooger beroep, eventueel
eassatie openstaat (artt. 154—150 Fw.).

Het akkoord is verbindend voor alle eoneurrente sehuld-
eisehers, onversehillig of zij al dan niet in het faillissement
zijn opgekomen. Ook jegens hen die daarin niet zijn opge-
komen moet het worden nagekomen (art. 157 Fw.). De
sehuldeisehers met reeht van voorra\'ng staan daaren-
tegen buiten het akkoord. Zij behouden hun reeht van
verhaal op de hun verbonden zaken.

Door het in kraeht van gewijsde gaan van de homolo-
gatie van et akkoord eindigt het faillissement (art.
101 Fw.). Voor de sehuldeisehers van in het faillissement
erkende, niet door den gefailleerde betwiste, vorderingen
levert het vonnis van homologatie in verband met het
procesverbaal der verificatie een voor tenuitvoerlegging
Vatbaren titel op tegen den sehuldenaar en de tot het

-ocr page 377-

358.

akkoord als borgen toegetreden personen (art. 159 Fw.).
Deze sehuldeisehers kunnen dus, als de schuldenaar
jegens hen het akkoord niet nakomt, zonder meer tot
executie overgaan.

De curator geeft, na het einde van het faillissement,
den boedel aan den schuldenaar over cn doet hem rekening
en verantwoording van zijn beheer (art, 162 Fw.). Dc
bevoorrechte sehuldeisehers, die buiten het akkoord
staan, en daarom ook niet door de homologatie ccn exccu-
torialen titel erlangen, zouden dientengevolge in een netelige
positie komen. Ten einde daarin te voorzien, bepaalt dc
Faillisscmcntswct in art. 163, dat dc curator den boedel
onder zieh moet houden, totdat de schuldenaar dc bevoor-
rechte schulden cn dc faillisscmentskostcn heeft betaald
of het bedrag daarvan in handen van den curator heeft
gestort of voor de betaling zekerheid heeft gesteld. Is
het een of ander na verloop van één maand na het in
krtleht van gewijsde gaan van het voimis van
homologatie
nog niet geschied, dan gaat dc curator tot dc betaling
over uit de voorhanden baten des boedels.

Ieder schuldcischcr, voor Wien het akkoord verbindend
is, cn jegens wien dc schuldenaar in gebreke blijft aan
den inhoud te voldoen, kan dc ontbinding van het
akkoord
vorderen (art. 165 Fw.). Deze vordering wordt aange-
bracht cn behandeld op dc wijze, voorgeschreven voor het
verzoek tot faillietverklaring (art. 106 Fw.),

Dc ontbinding van het akkoord heeft heropcuing van
het faillissement ten gevolge. Een akkoord kan in het
heropeyde faillissement niet opnieuw worden
aangeboden
(artt. 167—171 Fw.).

De tweede periode van het faillissement begint, zoodra

-ocr page 378-

359.

vaststaat dat een akkoord niet tot stand komt, omdat
het niet is aangeboden of na aanbieding is verworpen
of nè, aanneming niet is gehomologeerd. De boedel verkeert
alsdan van reehtswege in staat van
insolventie.

De eurator is verplicht onmiddellijk over te gaan tot ver-
eijcning
cn verzilvering van den boedel (artt. 173, 175—187
Fw.), tenzij op voorstel van den curator of van een schuld-
eischer, in de verificatie-vcrgadering of in de vergadering
voor dc behandeling van een akkoord gedaan, wordt besloten
tot voortzetting van het bedrijf des gcfailleerden ni dc
insolventie. Het voorstel is aangenomen, als schuldeischers,
vertegenwoordigende médr dan de helft der erkende cn
voorwaardelijk toegelaten, niet door pand of hypotheek
gedekte schuldvorderingen, zich daarvóór verklaren (artt.
173rt, 1736 en 173<i Fw.).

Als de homologatie van een aangenomen akkoord
door den rechter definitief is geweigerd, kan het voorstel
tot voortzetting van het bedrijf binnen acht dagen daarna
bij den rechter-commissaris worden ingediend, cn wordt
daarover in eene bijeen tc roepen vergadering der schuld-
eischers beslist (artt. 173c cn 178(i Fw.).

Te allen tijde kan de rechter-commissaris, op verzoek
van ccn schuldeischer of van den curator gelasten, dat
de voortzetting van het bedrijf wordt gestaakt (art.
171 Fw.).

liij de wet van 10 Mei 1925, Stbl. 192, is dc mogelijk-
heid van dc voortzetting van het bedrijf m\\ insolventie
in de Faillisscmcntswct gebracht, om tegemoet tc komen
aan dc klacht, dat deze wet altijd onmiddellijke vereffening
Van den boedel zou verlangen, ook wanneer een geleide-
lijke tegeldemaking der baten mogelijk zou zijn cn daar-
door een hoogere opbrengst zou zijn tc verkrijgen. De

-ocr page 379-

360.

beslissing is gelegd in handen van de sehuldeisehers, die
het dus aan zieh zelf te wijten zullen hebben, indien,
zöoals te verwachten is, van het te hunner beschikking
gestelde middel geen of weinig gebruik mocht worden
gemaakt.

De tegeldemaking van de baten des boedels, welke
voor de voortzetting noodig zijn, wordt opgeschort ge-
durende de voortzetting van het bedrijf. Eerst na de
staking van de voortzetting kan dus de vereffening in
vollen omvang geschieden.

Zoo dikwijls er, naar het oordeel van den rechter-
commissaris, voldoende gercede pcimingen aanwezig zijn,
beveelt hij cene uitdceling aan de geverifieerde schuld-
eischers (art. 179 Fw.). De curator maakt daartoe een
uiideclmgslijst op, Avclkc dc ontvangsten en uitgaven
van den boedel, dc namen der schuldeiscners, het bedrag
hunner vorderingen en dc voor hen bestemde
uitkeeringen
vermeldt (artt. 180 cn 181 Fw.).

De algemeene faillissemcntskosten worden omgeslagen
over ieder deel van den boedel, met uitzondering van
hetgeen door een pand- of hypotheek-houdende
schuld-
eischcr zelf is verkocht (zie hierboven bl. 3t7 vlg.). Dit
wil zeggen, dat de opbrengst van iedere afzonderlijke bate
van den boedel met een evenredig deel van de faillisse-
nientskostcn moet worden verminderd. Mitsdien mogen
die kosten niet worden omgeslagen over de
geverifieerde
vorderingen of, zoo als meermalen geschiedde,\' over de
concurrente vorderingen. Dc bepaling houdt
rekening
niet dc mogelijkheid, dat ten gevolge van rechten van
voorrang op de opbrengst van bepaalde goederen,
niet
alle baten des boedels op dezelfde wijze moeten worden
verdeeld (art. 182 Fw.).

-ocr page 380-

361.

Dc door den recliter-eomnüssaris goedgckeiu\'de uit-
deelingslijst wordt nedergelegd ter grifTie van de recht-
bank en van het kantongerecht ter inzage van de schukl-
eischers, wien van de nederlegging kennis wordt gegeven
(art. 183 Fw.). Ieder sehuldeiseher kan tegen de inriehting
der lijst verzet doen, welk verzet door de rechtbank wordt
behandeld op een opcnbai\'c tereehtzitting, waarin de
eurator en ieder schuldeiseher de gronden ter verdediging
of bestrijding van de uitdeelingslijst kunnen uiteenzetten
(artt. 184 en 183 Fw.). Ook een niet-geveririeerde sehuld-
eiseher kan verzet doen, mits hij alsnog zijne vordering
indiene ter verificatie, welke alsdan aan <le behandeling
van het verzet voorafgaat (art. 180 Fw.).

Door verloop van den termijn van verzet of zoo ver-
zet is gedaan, doordat de beschikking op het verzet,
waartegen beroep in cassatie openstaat, in kracht van
gewijsde is gegaan, wordt de uitdeelingslijst verbindend
(art. 187 Fw. Indien daarbij de opbrengst is verant-
woord van een tot den boedel behoorend goed (een on-
roerend goed of een sehip), dat bezwaard is met een of
meer hypothekaire inschrijvingen, beveelt de rechter-
eonunissaris de doorhaling dier insehrijving(cn) (art.
188 Fw. 2).

De eurator gaat na het verbindend worden der uit-
deelingslijst onverwijld over tot het doen der vastgestelde
uitkeeringen (art. 102 Fw.). Kvenwel worden voorloopig
gereserveerd de uitdeelingen, uitgetrokken voor voor-
waardelijk toegelaten sehuldeisehers, totdat over hun
vordering is beslist, alsmede de uitdeelingen bestemd

1) Art. 187 is gewijzigd bij de wet van 13 Nov. 1925, Stbl. 445.

2) Dit artikel is eenige malen gewijzigd, het laatst bij art. 5 der wet van
10 Juni 1926, Stbl. 171.

-ocr page 381-

302.

voor vorderingen, welker voorrang betwist wordt, — voor
voozerre die uitdeelingen meer bedragen dan de percenten,
over de concurrente vorderingen uit te keeren —, totdat
over den voorrang is beslist (art. 189 Fw.).

Blijft na de voorgestelde uitkeering niets meer tc verzil-
veren of te verdeden over, dan is de uitdeelingslijst een
sloiuitdeelingslijst, welke, verbindend geworden, het faillis-
sement doet eindigen (art. 193 lid 1 en 3 Fw.). In den regel
is de slotuitdeelingslijst tevens de eenige uitdeelingslijst.
Zij moet worden opgemaakt, altijd als dc vereffening
van den boedel is afgeloopen, óók als aan dc sehuld-
eisehers geen uitkecring kan worden gedaan.

Behalve door het verbindend worden van dc slotuit-
deelingslijst eindigt het faillissement ook, wanneer krach-
tens een uitdeelingslijst, welke nict is de slotuitdeelingslijst,
aan de geveriricerde schuldeischers het volle bedrag hunner
vorderingen wordt uitbetaald.

De curator doet na het einde van het faillissement
rekening cn verantwoording van zijn beheer aan den
reehter-eommissaris (art. 193 lid 2 Fw.).

Na afloop der insolventie\'herkrijgen dc selnddcischcrs,
onverschillig of zij in het faillissement zijn opgekomen
of niet, voor zooverre zij nict voldaan zijn, hunne
reehten
van executie op dc goederen van den schuldenaar (art.
195 Fw.). Zij komen weer tegenover den schuldenaar tc
staan, zooals zij vóór dc faillietverklaring tegenover hcni
stonden, behoudens dit nict onbelangrijke verschilpunt,
dat zij niet het recht herkrijgen hem tc gijzelen.

Ten .behoeve van de in het faillissement geverifieerde
schuldeischers levert liet proces-verbaal der verificatie-
vergadering voor de daarin als erkend vermelde vorde-
ringen een voor tenuitvoerlegging vatbaren titel op, die

-ocr page 382-

3G3

vroegere dergelijke titels vervangt (art. 196 Fw.). Dit
geldt eehter niet voor die vorderingen, welke de schulde-
naar bij gelegenheid der verificatie heeft betwist (art.
197 Fw.), zoolang de ongegrondheid dier betwisting niet
door den rechter is vastgesteld.

Wanneer de schuldenaar na afloop van het faillissement
van zijne erkende schuldeischers verklaringen heeft ge-
kregen, dat zij tot hun genoegen zijn voldaan, kan hij
aan dc rechtbank verzoeken uit te spreken, dat hij is
gerehabiliteerd (artt. 20ù—212 Fw.). llechtsgevolgcn heeft
deze uitspraak niet.

Is iemand overleden, en wordt aangetoond, dat hij in
den toestand verkeerde van te hebben opgehouden te
betalen, of dat de nalatenschap ten tijde van het over-
lijden niet toereikend was ter betaling van de schulden
des overledenen, dan kan de boedel (de
nalatenschap),
op verzoek van een of meer schuldeischers, in staat van
faillissement worden verklaard. De wet stelt daaromtrent
ccnigc regels (artt. 198 —202 Fw.).

Zij bevat ook enkele bepalingen van internationaal
rccht
(artt. 203—205 Fw.). Daaraan ligt dc gedachte ten
grondslag, dat het faillissement, als zijnde een maatregel
van executie, slechts territoriale werking kan hebben, liet
algemeene faillissementsbeslag kan alleen gelegd en verder
ten tiitvocr gebracht worden binnen dcgrcnzcn van den Staat,
door de uitspraak van wiens ambtenaar het wordt in het
leven geroepen, liet faillissement, in Nederland uitgespro-
ken, omvat dus niet het vermogen van den schuldenaar
buiten Nederland, terwijl het faillissement, in het buiten-
land uitgesproken, niet omvat het vermogen van den
schuldenaar in Nederland.

i) Art. 198 is gewijzigd bij de wet van 13 Nov. 1925, Stbl. 445.

-ocr page 383-

3Gt

Het buitenlandschc faillissement belet daarom niet, dat
tegen den schuldenaar hier te lande in rechte wordt opge-
treden, dat op zijn hier aanwezig vermogen beslag wordt
gelegd en dat hij ook hier tc lande failliet wordt verklaard..
De buitenlandschc curator heeft alleen bemoeienis met
het vermogen, dat zich in het buitenland bevindt, terwijl
ook de verificatie cn het akkoord beteekenis hebben alleen
wamiccr het gaat om verhaal op dit vermogen.

§ 2. Surséance van betaling.

De schuldenaar die voorziet, dat hij met betalen van
zijne opeischbare schulden niet zal kunnen voortgaan,
kan, met toestemming van zijne schuldeischers, van den
rechter
surséance van hclaling, ccn uitstel van betaling
gedurende een bepaalden tijd, bekomen (art. 213 Fw.).

De surséance van betaling wordt bij een door behoorlijke
bescheiden gestaafd verzoekschrift gevraagd aan de
rechtbank, die bevoegd is in zake faillietverklaring (artt.
211i en 215 Fw.).
De rechtbank benoemt dadelijk een of
meer bewindvoerders, ten einde voorloopig met den schulde-
naar het beheer over diens zaken te voeren. Tevens kan
zij, terstond of ook later, al zoodanige bepalingen maken,
als zij ter beveiliging van de belangen der
sehuldeisehers
noodig oordeelt (art. 210 Fw.).

Op het verzoek hoort de reeiitbank in raadkamer den
sehuldenaar, de bewindvoerders cn de
sehuldeischers.
Wanneer niet méér dan een derde der versehenen .schuld-
eischcr?), of houders van meer dan een vierde van bet
bedrag der ter vergadering vertegenwoordigde
schuld-
vorderingen zich daartegen verklaren, kan dc rechtbank
dc surséance verlecnen, tenzij blijkt, dat de sehuldeiuiar

-ocr page 384-

365.

te kwader trouw is of dat het vooruitzielit niet bestaat,
dat hij na verloop van tijd zijne sehuldeisehers zal kunnen
bevredigen. In geval van afwijzing van het verzoek, kan
bij dezelfde besehikking de sehuldenaar in staat van faillis-
sement worden verklaard. Zijn een aanvrage tot failliet-
verklaring en een verzoek tot surséanee gelijktijdig aan-
hangig, dan wordt het laatste het eerste behandeld (artt.
217 Fw.).

Tegen de uitspraak omtrent het verzoek staat hooger
beroep en tegen het arrest, door het gereehtshof gewezen,
beroep in eassatie open (artt. 218—220 Fw.). De uit-
sj)raak, waarbij de surséanee wordt toegestaan, wordt
eehter voorloopig ten uitvoergelegd (art. 221 Fw.).

Dc besehikking, waarbij de surséanee wordt verleend,
houdt de benoeming in van een of meer (definitieve) be-
windvoerders, alsmede de bepalingen, welke de rechter
ter beveiliging van de belangen der sehuldeisehers boven-
dien noodig oordeelt (art. 222 Fw.).

Dc bewindvoerders voeren gedurende de surséance met
den sehuldenaar het beheer over diens zaken. Zonder hunne
medewerking, machtiging of bijstand nnig de schuldenaar
geen daad van beheer of besehikking over zijn vermogen
uitoefenen, noch ook optreden in gedingen welke rechten
of verplichtingen betreffen, welke tot zijn vernu)gen be-
hooren. Handelingen, in strijd hiermede verrieht, zijn voor
<len boedel niet verbindend, tenzij deze daardoor is ge-
baat, terwijl de bewindvoerders bevoegd zijn alles te doen,
wat vereischt wordt, om den bt)edel te dier zake schade-
loos te houden (artt. 230 en 232 lid 3 Fw.). Telkens na
verloop van drie maanden brengen de bewindvoerders
een verslag uit over den toestand van den boedel en leggen
dit neer ter grilfie van de reehtbank (art. 220 lid 2 Fw.).

-ocr page 385-

3GG

Te allen tijde kan de reehtbank, op verzoek van een
bewindvoerder, van den sehuldenaar of van een sehuld-
eiseher of ook ambtshalve, een of meer deskundigen be-
noemen ten einde een onderzoek in te stellen naar den
staat van den boedel en een beredeneerd verslag van hunne
bevinding uit te brengen (art. 227 Fw.). Dit verslag moet
bevatten een met redenen omkleed oordeel over de be-
trouwbaarheid van de door den sehuldenaar overlegde
staat en bescheiden en over dc vraag, of er vooruitzicht be-
staat, dat de schuldenaar na verloop van tijd zijne schuld-
eischers zal kunnen bevredigen. Dc deskimdigen wijzen
zoo mogelijk de maatregelen aan, welke tot die bevredi-
ging kunnen leiden.

Zij leggen hun verslag neder ter griflie van dc reeht-
bank (art. 228 Fw.).

Zoo wel dc bewindvoerders als dc deskundigen kunnen
te^ allen tijde door den rechter, die hen heeft benoenul,
worden ontslagen cn door anderen vervangen (art. 22!)
lid 1 Fw.).

Surséance van betaling wordt verleend voor ten hoogste
anderhalf jaar, ingaande met den dag van dc benoeming
der bewindvoerders, bedoeld in art\'. 21C (zie hierboven bl.
.3G4). Echter kan vóór afloop der surséance hare ver-
lenging voor ten hoogste anderhalf jaar worden verzocht,
welk verzoek op dezelfde wijze wordt behandeld als dat
tot verleening van surséance (art. 22G Fw.).

Dc surséance vrijwaart den schuldenaar voor dwang tot
voldoening uit zijn vermogen (art. 231 lid 1 Fw.). Daarom
kan rfok zijn faillietverklaring nict worden gevorderd,
anders dan in verband met dc intrekking der surséance,
indien daartoe gronden bestaan (art. 23G lid 5 cn O Fw.).

Aangevangen executiën blijven gedurende dc surséance

-ocr page 386-

3G7

geschorst. Gelegde beslagen vervallen, zoodra het vonnis
houdende verleening der surseance in kracht van gewijsde
is gegaan, terwijl de schuldenaar, indien hij zieh in gijzeling
bevindt, daaruit wordt ontslagen (art. 231 Fw.).

De instelling van rechtsvorderingen en de voortzetting
van aanhangige rechtsvorderingen, ook van die, welke
strekken tot betaling, worden door de surséance niet belet.
Echter kan de uitspraak van het vonnis worden opge-
schort tot na het einde der surséance, wanneer de vordering
blootelijk betreft de betaling eener erkende schuld en de
eischer geen belang heeft om vonnis te verkrijgen, ten
einde rechten tegen derden te doen gelden (art. 232 lid 1
en 2 Fw.).

Gedurende de surséance kan de schuldenaar betaling
van zijne op het oogenblik van het ingaan der surséance
bestaande schulden niet anders doen dan aan alle schuld-
eischers gezamenlijk, in evenredigheid hunner vorderingen
(art. 231 Fw.).

De surséance werkt niet ten aanzien: Ie. van dc
schulden, genoemd in art. 233 Fw. (belastingen, be-
voorrechte schulden voor zooverre deze door het onder-
pand zijn gedekt, verschuldigd levensonderhoud, huren
en pachten, arbeidsloon, levensbehoeften gedurende dc
laatste zes nuiandcn vóór dc surséance aan den schul-
denaar geleverd, premiën verschuldigd ingevolge eenige
wettelijk voorgeschreven verzekering); 2°. van schulden,
m\\ dc vcrlecning der surséance door den schuldenaar met
goedvinden der bewindvoerders aangegaan. Voor deze
schulden geldt niet het verbod van executie, noch de
zooeven genoemde regel van gelijke betaling aan alle
schuldeischers. Ook werkt de surséance niet ten voordcele
van dc mcdc-schuldcnaren cn borgen (art. 235 Fw.).

-ocr page 387-

3G8

De surséance van betaling eindigt: Ie. door verloop
van den tijd, waai voor zij is verleend (art. 226 lid 1 Fw.);
2e. door intrekking bij rechterlijke beschikking, hetzij
wegens het onbehoorlijk gedrag van den schuldenaar
(kwade trouw in het beheer van den boedel, enz.), hetzij
omdat de staat des boedels zoodanig is veranderd, dat
handhaving der surséance in het belang der schuldeischers
niet langer wenschelijk is, hetzij op grond dat de toestand
des boedels den schuldenaar weder in staat stelt zijne
betalingen te hervatten (artt. 230 en 237 Fw.).

Zij eindigt daarentegen niet door den dood van den
schuldenaar.

Opmerking verdient dat de bewindvoerders werkzaam
blijven, met alle gevolgen van dien, nadat het verzoek
tot verleening van surséance door dc rechtbank is afge-
wezen, zoolang de afwijzende beschikking niet in kracht van
gewijsde is gegaan, alsook nadat de surséance is afgcloopen,
zoolang niet beschikt is op een vóórdien gedaan verzoek
tot verlenging (artt. 217 lid 4 cn 220 lid 2 Fw.). In deze
gevallen bestaat dus feitelijk een toestand van surséance,
hoewel er rechtens geen suj-séancc is.

-ocr page 388-

BIJLAGE.

Dc kapitein wordt aangesteld door den recdcr (art. 820
K.). De overeenkomst, welke hij aangaat, is ccn arbeids-
overeenkomst, waarop echter de bepalingen van titel VII A
van het derde boek van het Burgerlijk Wetboek : „Van
dc overeenkomsten tot het verrichten van arbeid", nict
van toepassing zijn. Zij wordt beheerscht door den derden
titel van het tAVcede boek van het Wetboek van Koop-
handel : ,,Van deu kapitein". Omdat zij een arbeids-
overeenkomst is, neemt dc kantonrechter krachtens art.
80 8°. der Wet op de rechterlijke organisatie kennis van
dc geschillen, waartoe zij aanleiding geeft.

Nict ieder is tot kapitein benoembaar, sedert de wet
bepaalde cischen stelt voor dc toelating als kapitein op
koojivaardijschcpen. Dit is het eerst geschied bij cenc
wet van 28 Mei 1!)01, Stbl. nr. 180, sedert vervangen
door dc Schipperswet van 20 Maart 1020, Stbl. nr. 154,
welke eehter nog nict is ingevoerd. Gevorderd wordt het
bezit van diploma\'s, welke verkrijj^baar zijn na het af-
leggen van voorgeschreven examens.

De overeenkomst is vormvrij. Terwijl dc rcedcr den
kapitein tc allen tijde kan ontslaan, doch verplicht is
licm schadevergoeding te geven, indien het ontslag zonder
wettige redenen geschiedt (art. 875 lid 2 K.), is dc kapitein

1) Zie Voorrede cn bl. 188—193.
MnLENotiAAFr, Inleiding,

24

-ocr page 389-

370

zijnerzijds strafbaar als hij de overeenkomst verbreekt
(art. 390 Sr.).

De reeder is kraehtens de overeenkomst verplieht :
1°. tot betaling van het bedongen loon, dat een vast
loon bij de maand of bij de reis kan wezen of uit een
aandeel in de winst of in de vraeht kan bestaan (artt.
375 lid 1, 382, 386 K.). Het moet worden uitbetaald
aan den kapitein persoonlijk of aan diens gemachtigde,
wiens volmacht steeds kan worden herroepen; het is
niet vatbaar voor inbeslagneming en sleehts in beperkte
mate voor overdracht (art. 21 lid 1—3 Tuchtwet) ;

2°. in geval van ziekte van den kapitein gedurende
de reis en van diens verwonding of verminking in dienst
yan het sehip of in een gevecht tegen vijanden of zee-
roovers, hem oppassing en genezing te verstrekken of,
indien hij niet met het sehip kan worden vervoerd, hem
aan den wal te doen oppassen cn genezen .(bijv. door
hem in een ziekenhuis te doen opnemen), hem daar te
laten tot zijn herstel, voor zijn onderhoud gedurende
dien tijd te zorgen, en hem het loon te betalen tot den
dag, waarop hij zal kunnen teruggekomen zijn in de
plaats, vanwaar hij met het sehip is\' vertrokken, alsmede
de reiskosten naar die plaats (art. 383 i.v.m. artt. 423—
428 K.);

3°. in geval van verminking van den kapitein, hem
bovendien schadeloos te stellen, op zoodanigen voet en
op zoodanige wijze, als de rechter, bij gesehil, \'/al oor-
deelen te behooren (art. 383 i.v.m. artt. 423 en 424 K.) i
4°. ingeval de kapitein in scheepsdienst elders dftH
op het sehip is slaaf gemaakt, het losgeld te betalen ;
eene bepaling die geen praktische beteekcnis meer
heeft.

-ocr page 390-

371.

De overeenkomst tussehen den reeder en het scheeps-
volk (art. 394 K.) is een arbeidsovereenkomst, waarop
de bepalingen van het Burg. Wetb., boek 3, titel VII A:
\\\'an de overeenkomsten tot het verrichten van arbeid,
niet van toepassing zijn (art. 10372 B. W.). Wel neemt
de kantonrechter kennis van dc rechtsvorderingen betrek-
kelijk deze overeenkomst (art. 39 3°. Il.O.), en zijn op
het geding dc bepalingen van artt. 125a—125/ B,Rv.
van toepassing.

De indiensttreding of aaHinotistcriug heeft plaats ten
overstaan van een ambtenaar, die daarvan ccn authen-
tieke akte, de
monsterrol, opmaakt (art. 300).

Wat in de monsterrol moet worden opgenomen, bepalen
artt. 397 K., 10 cn 20 der Tuchtwet, en 2, 3 en 8 der
Zecongcvallcnwct 1919 ; art. 397 10°. K. noemt bovendien
vcrscliillcndc artikels van het Wetb. van Kooph., wier
inhoud in de monsterrol letterlijk moet worden ingevoegd.
Bedingen in dc monsterrol, welke van dc bepalingen
dezer artikels afwijken, zijn nietig. De regeling der arbeids-
overeenkomst is dus grootendccls van dwingenden aard.

Dc ambtenaar, belast met het opmaken van dc monster-
rol, is dc
zvaterschout, waar deze ontbreekt, de commissaris
van politic of dc burgemeester (K.B®". van 5 Oct. 1807,
Stbl. nr. 104, cn 27 Juni 1921, Stbl. nr. 814).

De dienstbetrekking wordt aangegaan voor ccn of
meer reizen, vaak voor ccn onbepaald aantal reizen,
of voor ccn bepaalden of voor een onbepaalden tijd.
Zc begint met dc aanmonstering en eindigt met dc af-
danking of
afmonstering.

De kapitein kan te allen tijde dc overeenkomst ver-

l) Zie Voorrede en bl. 197—203.

-ocr page 391-

372.

breken (tot afdanking overgaan). Heeft hij daartoe wet-
tige redenen, van welke het Wetboek versehillende noemt
(artt. 397 7°, 437, 409 i.v.m. art. 407
K.) en die overi-
gens ter beoordeeling staan van den reehter, dan heeft
de sehepeling alleen reeht op gagie tot den dag van de
afdanking (art. 436
K.); gesehiedt dc afdanking zonder
wettige redenen, dan is de kapitein verplicht tot een
schadeloosstelling, die, in geval van afdanking vóór dc
reis, bestaat uit een derde van de gagie cn, in geval van
afdanking gedurende de reis, uit de volle gagie tot het
einde der reis benevens de kosten van dc terugreis (het
zgn.
afstaypersgdd) (artt. 409 lid 1 en 2, 438 vlg. K.).

De schepelingen mogen hunnerzijds dc overeenkomst
niet verbreken, noch zich aan den dienst onttrekken.
Verlating van het schip is strafbaar als
desertie (artt.
391
V. W. V. Sr.) cn heeft bovendien verbeurte van het
te goed zijnde loon ten gevolge (artt. 397 11®. K., 10 Tucht-
wet). In geval van dienstweigering kan dc kapitein
de
hulp van den sterken arm inroepen en dc disciplinaire
straffen opleggen van sluitjng in de boeien
gedurciule
dén tot drie dagen en verbeurte van gagie tot dertig
dagen (art. 9 Tuchtwet).

Eene uitzondering op deze strenge gebondenheid kent
de wet alleen in enkele in art. 440 genocnule gevallen.
Slechts in één daarvan : bestemming of gebruik van
het schip voor slavenhandel, zeeroof of strafbare kaap-
vaart, kunnen de schepelingen hun dienstbetrekking
verbreken na den aanvang van de reis. Wel kimncn zij,
wannéér het schip zich in een haven bevindt, bij den
Xcderlandsehcn consul of de plaatselijke overheid oi»t-
slag vragen van hunne verbintenis, als de kapitein hen
mishandeld of hun spijs en drank onthouden
mocht

-ocr page 392-

373.

hebben (artt. Ui Hd 2 K. i.v.m. artt. 397 8°. K. en 20
Tuehtwet).

De reeder is den sehepelingen de bedongen gagie als-
mede levensonderhoud verschuldigd. De gagie wordt
berekend bij dc reis of bij de maand. Gedurende de reis
mag dc kapitein niet meer dan ccn derde van het ver-
diende loon aan de schepelingen uitbetalen (art. 442 K.).
Dc wetgever vreesde, dat anders het geheele loon onder-
weg zou worden verteerd. In den regel wordt echter
gedurende de reis ccn deel der gagie (soms dc helft) door
den recdcr op
maand-hrievcn aan dc vrouw of aan ccn
familiebetrekking van den schepeling uitbetaald. Na af-
loop der reis is het loon ten volle opeischbaar cn moet
het binnen vier en twintig uren worden voldaan, op
verbeurte van drie gulden ten behoeve van een ofTicicr
en van een gulden vijftig cent ten behoeve van een scheeps-
gezel voor iederen dag vertraging (artt. 445, 447 cn
448 K.).

Ten aanzien van dc uitbetaling van dc gagie en dc
vatbaarheid daarvan voor inbeslagneming, alsmede van
dc verplichtingen van den rcedcr in geval van ziekte,
verwonding, verminking cn slaafnuiking van ccn schceps-
ofFicier of scheepsgezel gelden gelijksoortige bepalingen,
als wij hierboven (bijlage, bl. 2) met betrekking tot den
kapitein hebben lecren kennen (art. 21 lid 1—3 Tucht-
wet, artt. 423—428, 432—435 en 445 K.).

Buitengewone scheepsdienst geeft aanspraak op buiten-
gewone bclooning (art. 422 K.).

-ocr page 393-

m

REGISTER

. Bladz.

Aanbod............................ ^^

Aandcol.....103 v., 116, 178

Aandeelbowijsr.................. 105

Auiidoelhouder.....110, llö

Aansprakclijklicid v. d. zee-
vervoerder....... 210 v., 229 V.

Aanvaring......................... 257 v.

Aanwijzing................ 129, 153

Aban(Jori........................ 177

Abandonncment................ 307

Abonncmontävoraichcrung ... 298
Abiitract-e schuldbowijzcn .... 60

Abstracto verbintenissen..... 131

Acceptatie...... 120, 140 v., 153

Acccptutic ter coro............. 14 ä

Actio....................:........... 104

Actio pauliana................... 345

Action (}o jouissancD........... 104

Actual total loss ................ 303

Administratiekantoor.......... 85 v.

Afkeuring van het schip .... 304

Afstand........................... 1\'".\'."

Agenten...«....................... 79

Akkoord.......................... 350 v.

Akto van coinpromiü......... 24

Algcmoono vergadering van

aandeelhouders............ 110 v.

Dladz.

Allonge............................. 137

Amortisatie van aandeden . 104
Amsterdamsehe Ordonnan-
tie........................ 162

^(Vrboidsoverccnkomst (kapi-
tein) ........................ 189 V.

Arbeidsovereenkomst (sche-
pelingen) ....."............. 197 V.

Arbitrage......................... 23 v.

Assignatid........................ 153

As-iurantie in quovia...........\'296

.Aval............................... 143

Avarij (Averij)............ 246, 302 v.

Avarij-grosse..................... 240 v.

.\\vurij-purtiouliur..............247

Bagage......................230, 245

Bank .............................. 8»

Bankbiljeftcn .................. 156 v-

Bankbreuk........................ 31

Bankier.............;;............ 84

Baraterie..................:283, 301

Bedrog....;.......................

Bodrijfsloidcr ...................

Beëediging van vorderingen 353

Beheerende vennoot ......... ö^»

Behouden - varen-vcrzckerinp 310 v.
Bekwaamheid van portijen 63 v.

-ocr page 394-

375.

ßladz.

Belang (bij vorzekeringj..... 275 v.

Belecning......................... 77

Bopnalde zaken........... 64, 67

Berging............................ 263 v.

Berner overeenkomst over

het apoorwegvervoer.... 245
Besing vatbare zaken (niet

voor)......................... 335.

• Besloten vennootschappen.. 123

Bosoin............................142\'

Bestendig gcbruikolijko bo*

dingen....................... 8

Bestuurders...................... 113

Betaling.... 55, 143 v., 341. 345 v.

Betaling ter ocro............... 151

BeUlingsbelofte........... 60. 120

.Betalingsopdracht. ..v........ 120

Betrokkono ...................... 131

Betwisting vaiv vorderingen 353\'
Bovoorrechto inschuldcn op

Hclirpen......................

Bc voorrechte schuld- .

• eisohers............... " 70,

Bovraclitor........................

«Bovrachting .....................

Bewaring van reolit..........

Bowijs van ovcroonkoinsten
Bowindvoerdcra (aurséanco)
Bewoning (recht van)........

• Bezit, geldt als volkomen

titol......................

Bijlading.........................

.Bijzondcro avarij...............

IJinnenscheopvaartregeling..;

Binnenvaart.....................

Blar.ko-endosspinont..........

Boodelschiildon.................

100

358
200 I
206
V. i
74
50
304 v.
335

54

224 ,

247

230

237 V.

138

330

Bladz.

Bockenbewijs.................... 29 v.

Boekhouder (reederij)....\'..... 170

Boordvrij......................... 70

Borgtocht............. 13, 75, 143

Brandverzekering.............. 313 v.

Brengschuld...................... 55

Bronnen...van . het zeerecht 102

Bruto-vrticht(pcnningcn)...... 317

Cablo transfers.................. 152

.Call (leengevingen on)....... 70

Cargadoor........................ 150

Casco-verzekering.............. 205

Casflatio........................... 21

Ceol................................ 47

Certiflcaten...................... 80 .

Cessie.......................51 v., 58

Cheque...................... 152, 155

Charter-partij................... 207 v.

C.i.f. ............... 70

Circulatiebank............. 84. 157

Codo do.cominnrcn............ 3

Codificatio......................... 2 v.

Cognossement............. 47, 1210 v.

Co^mnianditairo.. veiuioo.t-

ii Hcliap......................... 05 V.

Commanditaris.................. üO

Commissaris..................... 114

Comniissio uit do schuld.

oiscbcis ..................... 350

CommisHiogiwer.i............... 81

Cómmi8.\'üunnaü:..81. V.,. 334, 348

Committent...................... 81

Co.mmunfi avarij ............... 240

Complomontaris . .............. 00

Co mp com isso or bod i ng ... i... 24
Concurrcnto sohuhlc ischerH

........... . ... . 77, 350 v.

-ocr page 395-

Bladz.

370

Conservatoor beslag. ......... 74 v.

Consignatiekas.................. 265

Consortium...................... 95

Constructive total loss........ 303

Consulaat der zee............. 162

Conta a raetè................... 95

Continuing policy.............. 298

Contrabande............... 182, 278

Contract-polis............. 297, 321

Coöperatieve vereeniging..,. 124 v.

Courtage.......................... 79

Croupier ......................... 90

Cumulatief preferente aan-
deelen ...................... 110

Curator ........................... 349 v.

Daden v. koophandel......... 8 v.

Daggeld leeningen.............. 76

Dagregister................ 158, iS5v.

Dagvaarding (termijn van) 16

Delcredere........................ 82

Derde beslag of arrest........ 74

Desertie........................... 20.\'

Deviatie........................... .299

Disconto........................... 130

Dispacho......................... 251

Dispacheur....................... 251

Domiciliuoring............ 134, 154

Door(voer)cognoB8oment...... 221

Drogende waardon ............ 254

Dubbele verzekering........... 279

Dwaling........................... 62

Dwangakkoord.................. 356

Kigendomsvorkrijging door

levering............ 43 v., 54

Kigcn gebrek of bederf...... 283

Eigen schuld van den ver-
zekerde....................... 282

Bladz-

Emiisie-syndikaat........................95

Endossant......................... 137

Endossement............... 52, 137 v-

Erkenning van vorderingen 353

Excedenten-verzekering............320

Exequatur................................................252

Exhibitum................................................186

Expediteur..............................................158

Fabrieksmerken ..............................38 v.

Factoora ................................................12

Faillietverklaring................................330 v.

Faillissement ......................................327 v.

Failisscmcntskosten........................360

Firma........................ 34, 08

Floating policy..................................298

Fonds............................................................135

Fondsbezorging....................................135v>

Formeelo legitimatie......57, 145

Fortuinen der zee..........................205

Franchise.................. 288. 306

Gebruik (recht van) ..................335

Gebruiken..................5 v., 7

Gedomicilienrdo wissel..................134

Go(<ndosscordo........................................137

Oemoenb avarij....................................246 v.

Gemengde verzekering ............324

GeUtxeerdc polis................................270

Gotuigenbewijs ............ 14, 50

Gevaar............ 271, 282 v., 299

Gevaarsobject......................................276 v.

Geweld.....................;............«l v.

G«wono aundenlen.............

Gewoonte....................................................ß v.

Gijzeling..................... 17, 30

Giro......................... 152, 150

Goedo of kwade tijding..........282

Goederen (zeeverzekering).... 30!

-ocr page 396-

377.

Bladz.

Goede trouw.....................

Goede zeden..................... ^

Haalschuld....................... ö5

Handel............................ 1

Handeling voor gomeene re-
kening....................... ÖB

Hondclaagenten ................ 79

Handelsbediende................ 78

Handelsgcdingon................ 15 v.

HondoLsnierken................. 38 v.

Handel-snaain................... 34 v.

Handehpapieren................ 129

Handolflrocht.................... I v.

HandeUregiator. 32, 79, 100, 108

HandoUzaken................... 12

Handlichting............... 28, 03

Horbouw-(vorzekering)......... 313

Horverzekering........... 280, 310 v.

Hor wissel......................... 151

Homologatie (akkoord)........ 350 v.

Homologotio (avarij-grosse). 251
Hoofdolijko verbintenissen

50, 00, 08 V., 150, 355

Hnlploon .................. 203, 200 v.

Hulpvcrieening.................. 203 v.

Huwelijksgonicenschop ...... 343

Hypotheek.................. 70, 347 v.

Jfypotheck-verzekering....... 315 v.

Incttsjo-wisnel............. 137, 130

In>do-pIantM-HtoIling .......... 293

Induntrieele oigondom........ 42

Inlioud onz. onbekend ...... 218

Insolventie........................ 359 v.

Intorossen (wott^lijkM)"* 18»
Interest (bij verzekering) .... 275 v.
Internationaal avarij-grosse

recht ........................ 256 v.

Bladz.

Internationaal faillieten-

recht ......................... 303

Internationale regels om-
trent hulp- en bergloon 200
Internationale regels om-
trent aanvaring ......... 258

Internationaal vervoer op

spoorwegen ............... 245

Internationaal wisselrecht... 152

Intorvenieoren .................. 142

Interveniönt..................... 142

Journaal........................... 185

Kansovereenkomsten.......... 274

Kapitaal van naandooze

vennootMchappen .. 103, 117 v.

Kapitein ........................ 180v.

Kapping.......................... 240

Kassier............................ 83

Kassierspapier......... 129 v„ 154 v.

Kenbronnen v. h. Xederl.

handelsrecht............... 2

Kleine avarij..................... 240

Koers (van hot schip) ....... 290

Konvooiloopor................... 159

Koop cn verkoop.............. 07 v.

Kooplieden.................. 27, 31 v.

Koopmansboeken ............. 28 v.

Koopmanschappen.............. 17

Koop om te verkoopen....... 9 v.

Kort papier ..................... 130

Kwijtbrief of kwitantie 129, 155

Laden en lossen......... 220, 223 v.

Landvcrhuizeru ................ 233

Laufonde Polizo ............... 298

Loengevingen on cnll......... 70

Legitimatie.............. RH v., I4.\'i

Lek- en smoltwaren .....301

-ocr page 397-

Bladz.

370

Bladz.

Levensverzekering............. 324 v.

Levering 13, 43, 46 v., 54,

67 v., 105, 168 v.

Licentie........................... 41

Lidmaatschap .................. 105

Ligdagen ........................ 223

Lijfrente.......................... 324

Lijfsdwang.................. 17, 30

Locaalspoorwegen 161, 240, 244

Loods.............................. 183 v.

Lump sum ..................... 220

^laatschap........................ 88 v.

Jtachino-dagboek ............. 185

Makelaars......................... 79

Makelaars in zeeverzekerin-
gen ............... 312 v., 349

Mandaat........................... 129

Manifest ......................... 185

Materiocle legitimatie ... 57, 145

Materloele schade............... 293

Mededinging..................... 36

Medereeders ..................... 178

Moerderjarigverklaring ....... 63

Meetbrief.......................... 168

^lenue avarij..................... 246

Molest........................ 283, .300

Molastverzekering............... 300

Monster, (verkoop op)......... Ö8

Monsterboekje .................. 200

.Monstering ..................... 199

Monsterrol........................ 199

Moratoro intaresson............ 18

Muntparitojt...................... 144

Xaamloozo vennootschap . .. 102v.

Naam van schepen ........... 167 v.

Nalatenschap (faillissement) 363
Nationaliteit van schepen.... 165 v.

Nederlandsche .Bank..... 84, 156 v.

Nederlandsche vlag............ 167

Nemer............................ 132

Netto->vracht(pcnmngen)..... 317

Noodadres ....................... 142

Noodhavenkosten.............. 249

Noodlossing............... 249, 250

Noti6catie van het protest

142, 148

Octrooirecht..................... 40 v.

•Omslag van avarij-grosse..... 251 v.

Onderlinge verzekering....... 272

Ondervennoot .................. 00

Onderwerp van ovoroenkom-

stcn.......................... 64

Oneerlijke mededinging....... 37 v.

Ongovallen-vorzekoring ...... 327

Onrechtmatige daad.......... 37

Onroerendo goederen ......... 9

•Onzeowaardighoid ............. 284

OogstvCrzekering............... 319

Oorlogsmolestvcrzckering..... 300

Oorzaak van overoenkom-

stcn.......................... 64

.Oorzaalc van schuldbewijzen 66
Openbare .middelen tot vor-
. voor van goederen.
..i.ii 236

Open polis........................ 279

Open vonnootscliappcn...... 123

OphofUng van faillissement 333

Ophouden to betalen..:...... 330 v-

Oprichtorsaandecl of -bowijs 104

Opstappers ...................... 199

Opvar«ndon......:........ 181, 267

Opzettolijko stranding......... 248

Orderbiljet of -briefje 129, 143
Ofderpapicr 52 v., 208, 343. S.V)

-ocr page 398-

379.

.; Bladz.

Ordinaire avarij................. 246

Ordonnanco du Commcrce..^ 4
Ordonnanco de Ia Marino 4, 162
Ordonnanties op \'t faict der

Zoovaerdt..................... 163

Overboeking ............ 152, 156

Ovordraclit van aandeelen... 107
Overdracht van overeen-
komsten..................... 54

.Overdracht van schepen ... 108
Overdracht van vorderingen 51 v.

Overeonkomsteu................ 68 v.

Overgang van verbintonissen 51

Overligdagon .................. 224

Overliggeld ..................... 224

Overmacht............ 48, 210, 234

Overneming van schulden... 51

Oververzekering................. 270

Pandrecht......... 45, 54, 70, 347

. rapieren van waarde.......... 50

I\'arato exeoutio ................ 70

PasHagiurs........................ 228 v,

Passagü-üveroonkomst ....... 220 v.

Pauliana........................... 345 v,

Pauschal\'polis................... 208

Persoonlijke zekerheid ...... 75

Pcrsononvorvoer...... 228 v., 230 v.

Plaatsverschil bij wissels ... 132

Pülice d\'abonnonient........... 208

Police flottante.................. 208

Polis......................... 270, 280 v.

Preferont<i aandeelen........... 110

Preferojito winstdeclende

aandeelen.................... \' 16

Preferentie....................... \'6

Promie..................... 272. 202

Premier risque................... 288

Bludz.

Premicverzekering............. 272

Procura-endossemont ......... 138

Prolongatie ..................... 77

Pro memorie (verificatie).... 354
Promesse aan order ... 120, 153 v.
Prome.sso aan toonder 120, 150
Protest van non-acccpt«tio. 142
Protest van non-botaling .... 147 v.

Provisie......................70, 82

Qui accepte, paye.............. 140

Quorum ........................ 111

Quotenvertrag .................. 321

Quovis (in) ..................... 201)

Raad voor do Scheepvaart 204 v.
llochtbankon van koop-

handel....................... 22

llechter-oommissaris.......... 341»

Rechterlijko inrichting....... 20 v.

Rechtmatige houder ......... 57

RcohUpersoon......87 v.. 03, 102

Recommandatairo ............. 142

Roeder............................ 174 v.

Roedorij........................... 178 v.

Reüelo executie................. 73

Regels van York-Antworpen 257

Rogistcrton.......................108

Rogros .............................142

RehabiliUitio..................... 303

Reisbevraehting ......... 200, 222 v.

Ilckoning van wien liet aan, i

gaat (voor),................ 201 •

Reklamo................. 17, 72, 334

Rcktn-wissel..................... 132

Renïboura ........................ 142

Rentevorzekering............... 324

Renvooi.proces.................. S.IS

Jloserve........................... 120

-ocr page 399-

380.

Bladz,

Respijtdagen..................... 147

Restorno of ristorno ......... 292

Retentie.......................... 83

Rsvindikatoor beslng..... 75, 334

Risiko...................... 271, 282

Roerende goederen,.. 9, 13, 43

Roles d\'Oléron.................. 162

Rotterdamsche Ordonnan-
tie van 1721............... 102

Schadeverzekering............. 273 v.

Scheepshvpotheek ............. 171

Scheepsgezellen................. 197

Scheepsmakelaar................ 159

Scheepsmeter .................. 108

Scheepsofficieren ............... 197

Scheepsportie ................... 178

Scheepsregister ................ 100

Scheepston........................ 108

Scheepsverkhiring............... 180

Scheepsvolk ..................... 197

Scheiding on deeling ......... 344

Scheidsgerechten (vaste)...... 25

Scheidsmannen.................. 23 v.

Schelmerij vnn den schipper 283,

301

Schepelingen..................... 197

Schep jn........................... 164 v.

Schij noverdracht ......... 53, 151

Schip of schepen (verzeke-
ring op)..................... 296

Schipper ........................ 174

Schoon cognossement.......... 218

Schuldbeket^tcnisscn 14, 00, 129,
153, 150

Scliuldbrief ...................... 129

Schuldvcrbintenis......... 49, 153

Schuldvergelijking............. 341 v.

Bladz.

Schuldvordering................. 49

Schuldvordering-verzekering 317 v

Sleepint partner ............... 90

Slotuitdeelingslijst............. 362

Smeltwaren (lek- cn) ......... 301

Société léonine.................. 91

Solidaire verbintenis........... 50

Solvabiliteitsverzekering 280, 318

Som (verzekerde).............. 287 v.

Sommenverzekering ... 273, 321 v.
Soort (bij verkochte zaken). 68
Spel en weddenschap... 274, 323

Spoorwegrecht................... 240 v.

Springend regres............... 150

Statuten..................... 93, 108

Stille compagnon............... 90

Strandvonder ................... 204

Strandvonderij .................. 204

Stroomannen.................... 111

Stukgoederonvorvoer ......... 227

Subrogatie........................ 293

Subsidiaire vordering......... 73

.Surséance van betaling....... 364 v.

Syndikaat........................ 95

Tenuitvoerlegging............... 73 v.

Termijnzaken (faillissement) 340 v.
Terughouding (recht van).... 83
Terugvordering van ver-

kochte zaken.............. 72

Tijdbevrachting... 206, 209, 222

Tijdinglooshcid.............\'..... 307

Towtemming bij over en-

komsten..................... 58 v

Toeval ............................ 48

Tontines.......................... 322

Toonderpopier 53,154 v., 343, 355
Traité do partage ............. 321

-ocr page 400-

381.

Bltidz.

Traité de reassurance d\'ex-
cédents de plein .........—321

Tramwegen................ 240, 244

Transportondernemer..................löO

Trekker......................................................132

Uitbetalingen ......................................152

Uitdeelingslijst....................................300 v.

Uitsteldagen..........................................147

Valscli endossement ....................138

Valuta-clausule ..................................133

Vaste lijnen..........................................210 v.

Veeverzekering ..................................284

Venia aetatis ......................................03

Vennootschap........... 88 v., 344

Vennootschap onder eene

firma....................................................08 v.

Veimootsehappen van koop-
handel.................. 04, 122
v.

Verandering van den koers. 201)

•Verbintenissen......................................47 v.

Verbintenissen aan order

52 v., 153, 343, 35Ö
Verbintenissen aan toonder

r>2 v., 154, 343, 355

Vereeniging.................. 87, 03 v.

VereOening....... 101, 121 v., 350

Verbaal............................

Verificatie................................................352 v.

Verificatie-gesclul..............................353

Verkoop (koop en)........................«7

Verkoop A contant........................71

Verkoop op tijtl ...............

Verlies (geheel of totaal) ... 303

Verlies (feitelijk)................ 303

Verlies (wettelijk) ............. 303

Vermogen bij naamlooze

vennootschai)pen... 103, llüv.

Bhidz.

Vertegenwoordigers............. 81

Vervaldag van den wissel... 143

Vervoer........................... 157 v.

Vervoerder........................ ICO

Vervoer van personen 228 v., 230

Vervrachter ..................... 200

Vervrachting .................. 200

Verwisseling van het sehip. 205

Verzekerbare waarde ......... 278 v.

Verzekering ..................... 271 v.

Verzwijging...................... 280 v.

Vice propre ..................... 284

Voerlieden........................ 234 v.

Vitnnis van faillietverkla-
ring .......................... 332

Voorrang........,\'................ 7(1

Voorrecht .................. 70, 82

Voorschriften tot voorko-
ming van aanvaring..... 202

Vooruitbetaling van vracht 220
Voorwaardelijke toelating.... 353 v.

Vracht................... 225 v., 232

Vrachtbrief ...................... 234

Vraehtverzekering ............. 317

Vraehtvoorsehot ............... 220

Vrijblijvend ..................... 00

Vrij onder 3 % ......... 302, 300

Vrij van 3 % .................. 30»

Vrij van bcschadigdheid .... 302

Vrij van molest.......... 285, 300

Vrijwaring bij verkooj) ...... 71

Waartle-erkenning ............. 133

Waardepapieren................. 50

Waren ............................ O

Waterschout .................. 200

Wed verzekering ......... 274, 277

Werping .......................... 248

-ocr page 401-

Bladz.

370

Bladz.

Wetboek van Koophandel .. 4

Wilde booten ................... 227

Windverlegging.................. 299

Winstaandeel of -bewijs ..... 104

Winst bij vennootschappen. 91

Winstverzekering.............. 318 v.

Wisbuysch zeerecht........... 162

Wis8el(brief)...................... 129 v.

Wissel aan eigen order ...... 133

Wissel aan toonder............ 133

Wisselexeinplaren ............ 134

Wissel-interventie............... 142

Wisselkoers...................... 144

Wissel op of na zicht......... 133

Wissel voor rekening van een

U)d/J

. derde..................................................134

Woonplaats van schepen ... 167

York-Antwerpen-regels................257

Zaaksgevolg ..........................................169

Zaken van koophandel........ 12

Zakelijke zekerheid............ 76

Zedelijk lichaam ............... 93 v.

Zeebrief......................................................167

Zeeongevallen-verzekering ... 204

Zeeverzekering....................................294 v.

Zelfmoord................................................324

Zelfstandigheid von do zaak 62

Zicht (op of na)................................133

Zonder kosten ; z.k....................148

Zonder obligo ....................................130

-ocr page 402-

AFKORTINGEN. •

= Wet op (Ie Rechterlijke Organisatie.
= Burgerlijk Wetboek.
= Wetboek van Koophandel.
= Wetboek van Burgerlijke Rechtsvorde-
ring.

= Faillissenientswet.

= ^V\'ctboek van Strafrecht.

= Wet op de Coöperatieve Vereenigingen.

Coöperatieve verceniging.
= Ilandelsregisterwct.
= Handelsnaainwet.
= Octrooiwet.
= Bankwct 1011).
= Spoorwegwet.
= Staatsblad.

= Naamlooze vennootschap.
= Koninklijk Besluit.

R. O.

n. w.

K.

n. Jiv.

Fw.
.Sr.

c. w.

C. V.

Hrw.

Hnw.

Ow.

Hkw.

Spw.

Stbl.

N. V.

Kon. licsl. I
K. n. \' S

-ocr page 403-

■ \' .. . - ...

r?

h-

-ocr page 404-

X -à

St.-

-ocr page 405-

m H

îi^.:-\'

iäM\'

-ocr page 406-

. ... -

-ocr page 407-

Sriiliji\'iHimilli

iiiliiSiifeiiiillifii®^^^^

ill ta

•KitpKî "S-\'

■f-\'iiî\'ililtiMîi«

fliiiii iiiii iiis^iiii

ligjaiiiiiiBg

illlliillffl Hl^

i! liiiiPïil!.^

ii|iiiliii;iijiii|i sfii liipi^

iiiiiflliîii^i