-ocr page 1-
t *.
//cis
k 82
ALGEMEEN
HA!\\DW0O«OEI\\BOEK
VAN
KUNSTEN, WETENSCHAPPEN,
NIJVERHEID, LANDBOUW, HANDEL ENZ.
\\ i: i» i: it b, % \\ i> * < ii i: gicyclopedie,
1

1
"
Nieuwe Uitgave.
VUFTIENDE D E 13 L.
.
\'
.
-
.
\'
Z ü ï P H E K ,
.
-
P PLANTEK6A Bzn.
.
118 <874
1 slJ
-ocr page 2-
vnw\\ \\^z66
.\'"\'
\'•.\'-\'--"
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
flv
hip
ALGEMEEN
HANDWOORDENBOEK
Tiir
KUNSTEN, WETENSCHAPPEN,
NIJVERHEID, LANDBOUW, HANDEL ENZ.
X E ü E R I, \\\\ l> S € H E ENCYCLOPEDIE.
BIBUOTïCA ^
CONV. WIJCHENS
J
Nieuwe uitgave.
BIBLIOTHEEK DEK
RUKSU>ÜV£ :9ITfc!T
UTRECHT
QOLU THOMAA8SK
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
�06000027224629B
2722 462 9
Z U T P H E N ,
P. PLANTENGA Bzk.
1874
-ocr page 6-
-ocr page 7-
AIGEMEENE NEDEB1ANDSCHE
ENCYCLOPEDIE.
ü.
Unger (Joh. Georg), beroemd houtsnijder, in 1715 te Goes bij Pirna geb., was in
zijne jeugd op eene boekdrukkerij werkzaam en legde zich later op de houtsnijkunst
toe, waarin hij het tot eene groote hoogte bragt. In 1740 begaf hij zich naar Berlijn
en vervaardigde aldaar o. a. vijf\' groote landschappen, die zeer geroemd werden en nog
aanwezig zijn. Hij overleed in 1783. — Zijn zoon Joh. Friedr. U., in 1750 te Berlijn
geb., drukte de voetstappen zijns vaders, was boekhandelaar, boekdrukker, vorm-
en stempelsnijder, werd in 1800 professor in de houtsnijkunst aan de akademie der
beeldende kunsten te Berlijn en maakte zich zeer verdienstelijk in zijn vak. Hij stierf
in 1804. — Zijne echtgenoote, Frederike Helene IL, in 1751 te Berlijn geb., was eene
zeer talentvolle vrouw, die na den dood van haren echtgenoot diens zaken voortzette.
Zij had met vele wederwaardigheden te kampen en overleed te Berlijn in 1813. Hare
talrijke, meest anonym uitgegeven werken hebben door hunne voortreffelijke schildering
der zeden ook nu nog eene groote waarde. Algemeenen bijval vond haar roman Juichen
Grünthal
(3c druk, 2 dln. 1798).
Uughvar, een comitaat in het N. O. van Hongarije, district Kaschau, heeft eene
oppervlakte van 55,18 □ Dl., telt 98,600 inw., is grootendeels bergachtig en wordt
besproeid door de Ungh en eenige zijrivieren van den Theiss. De hoofdplaats U., aan
de Ungh, is de zetel van den Gr. bisschop van Munkacs, heeft eene 50 vademen
lange brug, een bisschoppelijk paleis, seminarium, minerale bronnen, wijnbergen,
groeven van porseleinaarde en telt S500 inw. Belangrijk zijn nog Szobrancz met zwavel-
bronnen en Felsö-Nemete met ijzersmelterijen.
Unie van Utrecht is de naam van het merkwaardig verbond in Januarij 1579 te Utrecht
gesloten tusschen Holland, Zeeland en Utrecht, en tot hetwelk later ook Groningen,
Gelderland, Friesland en Overijssel toetraden. Het is de grondslag van de republiek
der Vereenigde Nederlanden, die tot in 1795 bestaan heeft. De oprigters van dit ver-
bond, dat vooral door de ijverige bemoeijingen van Jan van Nassau tot stand kwam,
bedoelden volstrekt niet een afval van Spanje, maar enkel eene getrouwe en eerlijke
uitvoering der Pacificatie van Gent (z. a.) en de verwijdering van vreemd krijgsvolk.
De acte der vereeniging maakte zelfs volstrekt geene toespeling op zulk een gewigtigen
stap; integendeel de uitvoerige aanhef\' van dit staatsstuk bevestigde opzettelijk de
wettigheid der Pacificatie en deze erkende den pligt der gehoorzaamheid aan den koning.
Ongetwijfeld hielden velen de breuk met Spanje, welke twee jaar later volgde, als eene
toekomstige mogelijkheid, doch niemand voorzag deze met zekerheid. Bij die U. werd
bepaald, dat de leden van het verbond ten eeuwigen dage zoo naauw zouden vereenigd
zijn alsof zij slechts een geheel uitmaakten, met behoud echter van ieders bijzondere
privilegiën, vrijheden, wetten en gewoonten, die zij elkander wéderkeerig waarborgden.
Verschillen hierover zouden door den gewonen regter, scheidsregters of bij minnelijke
schikking worden beslecht. Oorlog of vrede mogt niet gemaakt, belastingen niet op-
gelegd worden dan met gemeen overleg, terwijl bij gemis van eenparigheid hieromtrent
de stadhouders in het hoogste ressort zouden beslissen. Voorts waren zij verpligt
elkander met lijf\' en goed te helpen en te beschermen, en werd aun ieder vrijheid van
Mgem. Ned. Encyclopedie, deel XV,                                                                                1
-ocr page 8-
2
UNIFORM — UNIVERSITEITEN.
godsdienst gelaten, terwijl andere provinciën, desverkiezende," mede tot het verbond
konden toetreden. Dit is de hoofdinhoud van het stuk, welks geheel is te vinden
in Bor, 18e deel, bladz. 26—30, en eenigszins verkort in Wagenaar, deel 7, bladz.
251—262.
Uniform. Zie Montering.
Unigenitus Dei filius (Lat.), d. i. Eengeboren zoon Gods, zijn de eerste woorden van
twee pauselijke bullen: 1) van de bul van Clemens VI, 27 Januarij 1848, waarbij
het jubeljaar van 100 op 50 jaar, en het dogma van de overtollige goede werken
werd vastgesteld; 2) van de bul van Clemens XI, Sept. 1713 tegen de Jansenisten en
voornamelijk tegen Paschasius Quesnel uitgevaardigd, waarbij 10L stellingen uit diens
Rejlexions morales als ketterseh en godslasterlijk werden veroordeeld. Hierover ontstond
een lange en hevige twist (zie Jansenisten), welke door eene breve van Benedictus XIV
ten genoege vaii beide partijen werd bijgelegd.
Unisono noemt men in de muziek de gelijkheid van twee toonen aan elkander, dat
wil in den striktsten zin zeggen, dat beide toonen dezelfde hoogte of diepte hebben of
dat beiden in denzelfden tijd een gelijk aantal trillingen maken.
Unitariërs noemen zich de leden eener Christelijke secte, die aanvankelijk door de
Protestanten Antitrinitariërs (z. a.) geheeten werden.
Universaliën (entia unicersalia, algemeene dingen) noemde men in de scholastieke
wijsbegeerte de geslachtsbegrippen (notionet generales), namelijk de begrippen van de
geslachten en soorten der dingen, z. a. Mensch, Dier, Boom, Huis.
Universalismus noemt men de algemeenheid der goddelijke genade, in tegenoverstelling
van het Joodsche particularismus.
Universiteiten of Hoogescholen noemt men die openbare inrigtingen voor onderwijs,
waar alle wetenschappen in haren geheelen omvang systematisch onderwezen en de
academische graden verleend worden. Daardoor zijn zij onderscheiden van academiën
(zie Instelt, voor wetensehap en kunst) en van scholen, waar in slechts enkele vakken
onderrigt wordt gegeven (zooals polytechnische", landbouw-, industrie-scholen), alsmede
van hoogere burgerscholen, gymnasiën en lyceums (z. a.). De Latijiische naam universitas,
in het begin der 13c eeuw in gebruik gekomen, beteekende oorspronkelijk eene ver-
eeniging van leeraren, die zich tot taak stelden verbrokkeling van onderwijs te voorkomen
en door zamenwerking naar eenheid er van streefden. U. bestonden reeds in de oudste
tijden. De priesterscholen der Egyptenaren en Indiërs en de prol\'etenscholen der Joden
waren inrigtingen voor hooger onderwijs; de scholen der Grieken te Athene en Alexandrië,
en het Athenaeum (z. a.) te Rome hebbeu eene groote beroemdheid verkregen. Vespasianus
bezoldigde het eerst de leeraren in de welsprekendheid; Antoninus Pius stichtte de
keizerscholen, Hadrianus het bovengenoemde athenaeum. Met den val van het Rom.
rijk gingen deze inrigtingen teniet, totdat zij, hoewel onder eene andere gedaante,
door den invloed van het Christendom weder opgerigt werden. Als U. der middeleeuwen
mogen de klooster-, dom- of stiftscholen (z. a.) gelden, die door Karel den Grooten,
onder medewerking van veleu, voornamelijk van Alcuinus (z. a), gesticht werden, aan
kloosters en kerken verbonden waren en voor de vorming van toekomstige geestelijken-
dienden; ook jongelingen voor een anderen stand bestemd konden er hunne opleiding
ontvangen. In lateren tijd traden er op verschillende plaatsen leeraren op, die in
nieuwe wetenschappen onderrigt gaven en velen, door den roep der nieuwheid verleid,
tot zich trokken. Aldus ontstonden nieuwe scholen, welke van staat en kerk in zoover
onafhankelijk waren, dat zij daarvan geene geldelijke ondersteuning ontvingen, maar
zich enkel een toezigt op orde en tucht moesten laten welgevallen. Twee dezer scholen
hebben een zekere beroemdheid verkregen en kunnen als het begin onzer tegenwoordige
U. worden aangemerkt. De eene dagteekent van de 12e eeuw en werd opgerigt te
Parijs, waar destijds vele uitstekende leeraren voordragten hielden over wijsbegeerte,
rhetorica en godgeleerdheid. De andere werd omstreeks denzelfden tijd te Bologna ge-
vestigd; zij muntte uit door haar voortreffelijk onderwijs in het Rom. regt. Het snel
toenemend aantal leerlingen maakte een aantal verordeningen en bepalingen noodzakelyk,
welke voor beiden een zeer verschillend karakter hadden, want terwijl te P. de ver-
kieziug van een bestuurder (rector) en andere waardigheidsbekleeders door de professoren
geschiedde, weid dit te B. door de studenten gedaan. De instelling van graden vond
het eerst te Parijs plaats (zie Baccalaureus en Licentiaat). De inrigting dezer twee U.
lag ten grondslag aan alle anderen, welke naderhand werden opgerigt; alleen plaatselijke
-ocr page 9-
\\                                             UNIVERSUM — UNTERSBERG.                                        3
belangen en omstandigheden bragten daarin wijzigingen. Over het algemeen zijn het
rijksinstellingen, welke bestuurd worden door curatoren, die o. a. bij vacaturen de nominatie
Van professoren opmaken, waaruit het Hoofd van den staat eene keuze doet. Het
onderwijs wordt gegeven door gewone professoren, die gewoonlijk den academischen
senaat uitmaken, welks voorzitter (rector magnificus) na verloop van een jaar dooreen
ander vervangen wordt; door buitengewone professoren, en op vele plaatsen door pri-
\'vaat-docenten. De leerlingen (studenten) worden na voldoend examen toegelaten, zijn
/
verpligt gedurende korter of langer tijd regelmatig sommige lessen bij te wonen, volgen
meestal eene vrijere leefwijze dan andere burgers er. behalen een graad, wanneer zij, na
verdediging van een proefschrift of van stellingen, blijken geven de noodige kundigheden
te bezitten. In vroegere tijden was voor de vestiging eener U. de pauselijke toestemming
noodig. Keizer Frederik II was de eerste wereldlijke vorst, die in 1224 de oprigting
eener U. te Napels goedkeurde. Groote veranderingen hebben de U. in den loop der
tijden ^ondergaan. De voornaamste werd veroorzaakt door de uitvinding der boekdruk-
kunst, toen, door het gemakkelijk verkrijgen van leerboeken, het dicteren en meestal
woordelijk naschrijven van het voorgedragene onnoodig en de studie zooveel ligter
werd, en door de Hervorming, die eene groote leer vrijheid deed ontstaan. Onderscheiden
van andere U. zijn de Engelsche te Oxford en te Cambridge, waar o. a. de studenten
in één gebouw zamenwoiien en allen eene bijzondere kleederdragt hebben. Vgl. A
history of the university of Oxford, its colleges, halls and public buildings
(2 dln.,
Lond. 1814) en A history oj the university of Cambridge (2 dln., Lond. 1815). In
de laatste tijden zijn hier en daar belangrijke hervormingen ingevoerd; sedert lang
wordt er in ons land eene te gemoet gezien. Over U. en hooger onderwijs zie men het
voortreffelijk geschrift van John Stuart Mill, An inaugural Adress delivered to the
University of St. Andrews, febr.
lst, 1867. De U. in ons land zijn gesticht: Leiden
1575, Groningen 1614, Utrecht 1636, terwijl die te Franeker 1585—1816 en die te
Harderwijk 1600—1816 heeft bestaan.
Universum. Zie Heelal.
Unna, eene rivier in Bosnië, ontspringt in de Herzegowina uit het Chemernitzagebergte,
loopt laugs Ostrowitza, Bihatsch en Ostrowatz en valt bij Jaszenovatz in de Save. In
haar loop van ongeveer 30 m. neemt zij de Unnatz en de Sanna op en is door vele
ondiepten alleen voor kleine schepen bevaarbaar.
Unna, eene stad in Westphalen, 3 m. ten Z. Z. W. van Hamm gelegen, is tamelijk
regelmatig gebouwd, heeft 6428 inw. en verschillende fabrieken. Zij behoorde vroeger
tot de Hanzesteden en speelde in de geschiedenis der veemgerigten een groote rol. In
Januarij 1673 werd zij door de Frauschen ouder Turenne gebombardeerd. Slechts \\
va.
van haar verwijderd liggen de groote zoutwerk"n Königsborn, die jaarlijks 120,000
ctr. zout opleveren.
Unster is eeue balans met ongelijke armen. Aan den kortsten arm hangt men den
last; aan den laugoteu, die in gelijke deelen is verdeeld, een gewigt, dat langs dien
arm kan verschoven worden. Uit den afstand van het gewigt van het ophangpunt
kan men de zwaarte van den last beoordeelen, volgens de wet, dat bij een hefboom
de gewigten iu omgekeerde reden moeten staan met de lengte der armen indien er
eveuwigt zal zijn. De briefweger berust op hetzelfde principe als de U.; alleen de vorm
is eenigszius gewijzigd.
Unstrutj eene rivier in de Pruissische provincie Saksen, ontspringt bij Kafferhausen
nabij Dingelstadt, loopt in zeer vele kronkelingen door een breed en vlak dal, is 24
m. lang, terwijl hare grootste breedte 120 v. bedraagt, en wordt van Artern tot aan
hare uitwatering veel smaller en door steile rotsen begrensd. Zij is door 12 sluizen
voor kleine schepen bevaarbaar gemaakt, neemt regts de Gera, links de Wipper, bij
Artern de Helme op en valt beneden Naumburg in de Saaie.
Unterberger (Ignatius), schilder en graveur, geb. te Cavalese in 1736, overl. te
Weeuen in 1797, volgde zoo getrouw Correggio, dat zelfs kunstkenners er door in dwa-
ling geraakten. Zijn voornaamste schilderij is eene Hebe in de galerij van Esterhazy.
Unterholzner (Karl. Aug. Dominicus), een Duitsch regtsgeleerde, geb. te Freising in
1787, was eerst docent te Landshut, later te Marburg en Breslau. Hij deed zich door
een aantal belangrijke geschriften als een kundig jurist kennen en overleed te Breslau in 1838.
Untersbergj een berg tot de Salzburger Alpen behoorende, bestaat grootendeels uit
marinerkalk, ligt J| m. van Salzburg, is beroemd door z^jn vergezigt op de vlakten
-ocr page 10-
4
UNTERWALDEN — UPLAND.
ran Beijeren, door zijne marmergrot en zijne in 1845 ontdekte ijsgrot. Hij levert
voortreffelijk marmer, dat aan de groeve geslepen wordt. Het volk verhaalt van dezen
berg vele sprookjes.
Unterwalden, een der Zwitsersche bergkantons, heefteene oppervlakte van bijna 14 □
m., telt 25,138 inw. die bijna allen de Koom*che godsdienst belijden en onder het
bisdom Chur behooren. Het wordt door het Kernwald verdeeld in Obwalden, 8,73 □
m. met 13,799 inw., en Nidwalden, 5,26 □ m. met 11,339 inw., welke beiden eeue
democratische staatsregeling hebben. Het is een vruchtbaar land, "met uitmuntende
weilanden; granen worden er niet gewonnen; ooft en groenten zijn er in overvloed.
Het voornaamste middel van bestaan is veeteelt en kaasbereiding; ook in hout wordt
een belangrijke handel gedreven. Industrie is er weinig of niet. Meldenswaard zijn
in Obwalden: Samen; het romaneske Melchthal, het vaderland van Arnold von Melch-
thal en van Nikolaus von der Fitte; het Lungernmeer; de abdij Engelberg aan den
voet van den ïitlis, en de Pilatusberg op de grenzen van Luzern. Stanz, beroemd
door zijn raadhuis, is de hoofdplaats van Nidwalden.
Unzelmann (Friedr. Ludw.), een uitmuntend houtsnijder, geb. omstreeks 1798, werd
in 1843 lid der academie te Berlijn, verkreeg in I 845 den titel van koninklijk professor
en stierf te Weenen in 1854. U. volgde de manier van zijn leermeester Gubitz. Zijne
houtsneden munten door zachtheid van teekening en zorgvuldige behandeling uit. Hij
vervaardigde portretten, genrestukken, bouwkundige teekeningen, arabesken, landschap-
pen, titelbladen enz.
Unzelmann (Karl Wilh. Ferd.), een uitmuntend komiek, in 1753 te Brunswijk geb.,
verbond zich bij verschillende troepen te Hamburg, Gotha, Leipzig, Dresden en Berlijn,
waar hij in 1814 régisseur werd bij den schouwburg en in 1832 overleed. — Karl U.,
zoon van den vorigen, geb. te Berlijn in 1790, overtrof zijn vader in gevatheid en
veelzijdige ontwikkeling, wist voortreffelijk te improviseren en op tijdsomstandigheden
en plaatselijke voorvallen toespelingen te maken. Door eigen schuld tot den bedel-
staf gebragt, verdronk hij zich in 1832 bij Berlijn. — Bertha U., nicht van den
vorigen, geb. te Berlijn in 1825, debuteerde in 1842 met het beste gevolg te
Stettin, werd in 1847 bij den koninklijken schouwburg te Berlijn aangesteld, waar
zij met Joseph Wagner huwde en verkreeg met haar echtgenoot in 1849 eene plaats
bij het Burgtheater te Weenen. In de opvatting en voorstelling van zachte karakters
munt zij bijzonder uit.
Unzer (Joh. Aug.), een uitstekend geneesheer en wijsgeer, werd in 1727 te Halle
geb., woonde sedert 1750 te Hamburg en Altona, totdat hij te Binteln als professor
werd beroepen, waar hij in 1794; overleed. Bekend is zijn geneeskundig-diaetetisch
weekblad Der Artz (6 dln., llamb. 1759 en v.v.). — Zijne vrouw Johanna Charlotte,
geb. Ziegler, in 1724 te Halle geb., overleden te Altona in 1782, schreef ver-
schillende gedichten, werd door de universiteit te Helmstedt bekroond en was lid van
eenige geleerde genootschappen. Hare gedichten zijn, d\'après leur date, niet onver-
dienstelijk. — Van beiden te onderscheiden is Joh. Christoph U., geb. te Wernigerode
in 1747, die in 1775 professor aan het gymnasium te Altona werd en in 1809 te
Göttingen overleed. Zijne gelegenheidsgedichten, in zijne nagelaten werken uitgegeven,
onderscheiden zich door zuiverheid van taal.
Upas. De naam Upas wordt aan plautengiften gegeven, die op Java, Borneo,
Celebes, Nieuw-Guinea enz. voorkomen. Vooral berucht is het gift afkomstig van den
U.-boom, Antiaris toxicaria, een 30 el hoogen boom uit de familie der Moerbeiach-
tige planten, die op Java groeit. Het melksap van dezen boom wordt met eenige
bijmengsels van peper en andere stoffen tot het vergiftigen van pijlen gebezigd. Het
melksap van de Stryc/tnos Tieuie, eene klimplant, werkt nog heviger. De eigenschap-
pen van dezen U.-boom hebben aanleiding tot zeer overdreven verhalen gegeven van
doodelijke werkingen in het dal waar hij groeit.
Upland, eeue landstreek, vroeger eene provincie van Zweden, heeft eene opper-
vlakte van ongeveer 235 □ m., een vruchtbaren bodem en levert granen, peulvruch-
ten, hop, vee, visch en veel ijzer op. Het is weinig boschrijk, wordt doorsneden
door verschillende rivieren , waarvan de Dalelf met hare prachtige watervallen de voor-
naamste is. De kusten worden door de zoogenaamde scheeren tegeu het woeden der
zee en de aanvallen van vijanden beschermd. Bijna overal vindt men overblijfsels uit
vroegere tijden, zooals grafheuvels, runische halve zuilen enz.
-ocr page 11-
UPSALA — URAL.
5
Dpsala, hoofdstad van het Upsala-lan in Upland, 10 m. ten N. N. W. van Stockholm
in eene vruchtbare vlakte aan de Fyrisa gelegen, telt 8975 inw., is de verblijfplaats
des aarlsbisschops en van den gouverneur, heeft eene kathedraalschool, een lyceum,
eene reaal- en verschillende volksscholen, alsmede een onderwijzers-seminarium. De uni-
versiteit, in 1476 door Sten Sture gesticht, bezit eene bibliotheek met meer dan 100,000
deelen en 6000 handschriften, waaronder de beroemde Codex van Ulfilas; voorts eene
verzameling van 16,000 munten, een kostbaar mineralen-kabinet, eene nieuwe sterre-
wacht en een botnnischen tuin met museum en het in 1827 opgerigte standbeeld van
Linnaeus. De prachtige domkerk, van 1258—1435 gebouwd, 180 el lang, 76 el breed
en 57 el hoog, is geheel met koper gedekt en bevat vele praalgraven, o. a. die van
Gustaaf Wam, Johan 111 en Linnaeus, benevens eene menigte historische merkwaar-
digheden. In de laatste jaren is U. veel verfraaid. Sedert onheugelijke tijden wordt
er in Februarij eene belangrijke markt gehouden, waarop groote hoeveelheden boter, ge-
vogelte, rendiervleesch, lijnzaad en linnen worden aangevoerd. Eene halve m. ten N. van
U. ligt het dorp Gamla- of Oud-U., eens de hoofdzetel der vereering van Odin, en de
verblijfplaats van den opperpriester. Eéne m. van U. bevinden zich de beroemde Mora-
steeneu, waar in de middeleeuwen de Zweedsche koningen werden gekroond. Drie m. ten Z.
van U. ligt het dorp Sigtuna, eens de zetel van Odin en het uitgangspunt zijner leer.
Upstalboom. Eene hoogte nabij Aurich in Oostfriesland, bij het dorpBahe, hadden
naam van „boom" naar drie overoude eiken, welke er in vroeger eeuwen stonden, en
was in de middeleeuwen de plaats waar zich de afgevaardigden der zeven Friesche Zee-
landen vereenigden om wetten uit te vaardigen, maatregelen voor rust, vrijheid en
veiligheid te nemen en regt te spreken.
Upupa. Zie Hoppe.
Ur was een oord in Chaldea, waar Abraham woonde toen hij met al het zijne naar
Kanaiin trok ((ien. XI vs. 31).
Uraemie. Wanneer de afscheiding van de pisstof (ureum) in de nieren, of de uit-
scheiding vau de reeds afgescheidene urine door de piswegen geheel of grootendeels is
onderdrukt, veroorzaakt de in het bloed teruggehoudene. of de daarin door resorbtie
weder opgenomene pisstof, ten gevolge van hare ontleding in koolzure ammonia, eene
zeer gevaarlijke bloedontaarding, welke men den naam van U., urineuse discrasie, urae-
mische intoxicatie, urodialysis vau Schönlein, heeft gegeven. Deze discrasie kan ont-
staan na de meeste infectie-ziekten of na het gebruik van middelen, die de nieren prik-
kelen, zooals Spaansche vliegen enz. De verschijnselen van U. zijn, behalve die van
het plaatselijk lijden van het syslema uropo\'w.ücum, nagenoeg dezelfde als die welke bij
typhus voorkomen, waarvan men deze ziekte alleen kan onderkennen door het aan-
toonen van koolzure ammonia in het bloed. AVanneer men niet in staat is de nier- of
piswegziekten, die tot de U. aanleiding geven, te herkennen en te bestrijden, moet de
behandeling geheel symptomatisch, en dus hoofdzakelijk tegen de kBorts gerigt zijn.
Uruguay. Zie Uruguay.
Ural vroeger Jaik genoemd, eene rivier, die op 54° N. br. uit den Orenburgschen
Ural ontspringt en na een loop van 190 m., op welken weg hij de grenzen tusschen
Europa en Azië vormt, bij Gurjew in de Kaspische zee stroomt. Hij is bijna geheel
voor de scheepvaart geschikt, die echter nog onbelangrijk is, en vormt door eene reeks
van vestingen en Kozakkenstations de zoogenaamde Ural- of Orenburger linie. De U.
is zeer vischrijk; steur en sterlet, waarvan o. a. kaviaar gemaakt wordt, vangt men
er in overvloed. Aan den linker oever wonen de Kirgisen; in de steppen aan den
regter oever de Uralische Kozakken, wier hoofdstad Uralsk 11,200 inw. telt.
Ural (d. i. gordel) of het Uralische gebergte, door de Bussen Semlannii-of Kammenoi-
Pojas (d. i. aard- of rotsgordel) genoemd, bij de Ouden onder den naam van Montes
Hyperborei bekend, is het gebergte, dat de grensscheiding tusschen Europa en Azië
uitmaakt en zich van de IJszee tot aan de Kaspische zee over eene lengte van 262 m.
bij eene gemiddelde breedte van naauwelijks 15 m. uitstrekt. Hei wordt gewoon-
lijk, in den noordelijken of woesten, den middelsten of ertsrijken en den zuidelijken
of woudrijken , ethnographisch in den Wogulischen, Permischen en Baschkirschen Ural
verdeeld. De hoogste bergtoppen zijn: de Kondjakowskoi-Kamen, 5388 v.; de Paw-
dinskoi-Kamen, 3326 v., en de Iremel, 4758 v. In den geheelen U. vindt men geene
afgronden of andere karakteristieke eigenschappen van een hoog gebergte. De hellingen
zijn aan beide zijden zacht glooijend. Volgens de onderzoekingen van Murchison be-
-ocr page 12-
6
URANIA - URBANUS.
staat de U. uit kwartsachtige gesteenten, uit silurische en devonische lagen, uit meer
of minder veranderde en kristallijn geworden overblijfselen der steeukolenformatie en uit
bezinksels van lateren datum. Talrijk en ten deele grootsch zijn vooral op de westzijde
en in het kalkachtige middengebergte de rotsen en holen. In mineralogisch opzigt ver-
toont de U. de merkwaardige tegenstelling tusschen eenvormigheid van bouw en onge-
meen groote verscheidenheid van krislallijne gesteenten. Onder de edelgesteenten ver-
dienen bijzondere vermelding de smaragden eu de beroemde topazen uit de groeven van
Mursinsk en het beryl uit de mijnen van Jekatarinenburg. In 1829 ontdekte men
den eersten diamant in de goudwasscherij van den graai Polier. Ook vindt men er
prachtig malachiet, amethysten, tourmalijnen, jaspis en ander edelgesteente, sedert 1836
barnsteen. Van meer gewigt is de rijkdom van den U. aan metalen, die grootendeels
tusschen 54° en 60° N. br. en wel voornamelijk aan zijne oostzijde liggen. In den
Midden-U., tot het gouvernement Perm behoorende, werd in 1623 de eerste ijzerhut
en in 1640 de eerste kopergroeve aangelegd. Goud werd het eerst in 1745 nabij
Jekaterinenburg in kwartsaderen gevonden. Sedert dien tijd ontgon men verschillende
goudmijnen, die echter allen weder verlaten werden, nadat men in 1774 be-
speurde, dat sommige van de bergen afgespoelde zandgronden goudhoudend va-
ren, waaruit men het metaal gemakkelijker en goedkooper kon afzonderen. Platina
komt ook in den U. voor, doch slechts in geringe hoeveelheid. De gemiddelde
jaarlijksche opbrengst van goud bedraagt 7—800 pud (11466—13104 kil.), verte-
genwoordigende eene waarde van 10—12 millioen z. roebels; de waarde van het
ijzer rekent men op 20, die van het koper op 6—S millioen z. roebels. De
meeste mijnen en groeven behooren aan de kroon; de andere rijkste bezitters zijn de
familiën Demidow, Jakowlew, Stroganow en de firma Gubin. Het aantal mijnwerkers
wordt begroot op 150,000. Zie verder over den U.: Humboldt, Fragments de geologie
et de climatologie asiatique
(Par. 1831, 2 dln.); Schtschurowsky, Das Uralgebirge in
physisch-geographischer
, geognostischer und mineralogischer Bezieliung (Mosk. 1841);
Pose, Mineralogisch-geognostische lieise nach dem Thai u. s. w. (Perl. 1837—1842,
2 dln.); Murchison, Geology of Russia in Europe and the Ural Mountains (Lond. 1853,
2 dln.), en Hofmann, Der nördliche Ural u. das Küslengebirge Pae-Choi (Petersb. 1853).
Urania, dochter van Jupiter (Zeus) en Mnemosyne, was eene der negen muzen en wel
die der sterrekunde. Zij wordt gewoonlijk afgebeeld met een staf op een hemelkloot
wijzende. — Eene andere U. is de dochter van Oceanus en Tethys.
Uranium is een metaal, dat in 17S9 door Klaprolh in Pechblende ontdekt, maar eerst
in 1847 door Péligot in zuiveren toestand afgezonderd werd als een zwart poeder, dat,
in de lucht verhit, met eene vlam verbrandt. Oxyde van U., dat geel gekleurd is,
wordt bij het porselein- en glasschilderen gebruikt.
Uranolithen. Zie Meleoorsleenen.
Dranoscopus. Zil Sterrekijker.
Uranns, volgens de mythen der Grieken zoon van Erebus en Gea, haatte zijne kinderen
zoo bitter, dat hij hen terstond na hunne gehoorte in den Tartams opsloot. Hierover ver-
bitterd, nam Kronos (Saturnus), een zijner zonen (Titans), eene bloedige wraak op hem.
UranUS, eene planeet, die door Herschel op den lScn Maart 1781 ontdekt werd.
Het sterrekundig teeken van U. is <j\\ Zijn gemiddelde afstand van de zon bedraagt
395,600,000 geogr. mijlen, en zijn omloopstijd 84 jaren en 6 dagen. U. behoort tot
de groote planeten; zijne middellijn bedraagt 7466 geogr. mijlen, maar zijne massa
is slechts 17 maal grooter dan die der aarde. Herschel heeft later 6 manen van U.
gezien; in 1851 zijn 2 nieuwe ontdekt, zoodat haar getal acht bedraagt.
Urbanisten of Urbanistinnen. Aldus heette eene afdeeling der nonnen van St. Clara in
Frankrijk. Zij zijn sedert lang bij andere orden ingesmolten.
Urbaniteit, een woord van het Latijn afkomstig, beteekent die welgemanierdheid en
wellevendheid, welke uit beschaving voortvloeit en zich in gebaren, houding en natuur-
lijke deftigheid openbaart. Pij de Romeinen was U. voornamelijk die fijnere be?cha-
ving, welke door het verkeeren in de hoogste kringen van Rome, de stad (urbs) bij
uitnemendheid, verkregen werd en zich door eigenaardige geestigheid, zorgvuldige keuze
van woorden en uitdrukking en gemis van provincialisme kenmerkte. U. staat tegenover
rusticiteit, boerschheid.
Urbanus wordt door Paulus een medearbeider genoemd (Rom. XVI vs. 9) Men
weet niets van hem, dan dat hij te Rome woonde.
-ocr page 13-
UEBANUS — UEIA.
7
Drbanns is de naam van acht pausen. U. I, 224—280, stierf onder Alexander
Severus den marteldood. — U. II, 1088—99, geb. te Chatillon-sur-Marne, wist zich
door het aanmoedigen der kruistogten een groot aanzien te verschaffen, en deed o. a.
Hendrik IV en Philips I van Frankrijk in den ban. — U. III, 1186—87, had vele
twisten met keizer Frederik I, tegen wien hij echter niets vermogt. — U. IV, 1261—
64, was de zoon van een schoenmaker te Troyes en stelde het vieren van den H.
Sacramentsdag in. — U. V, 1362—70, liet de Paulus-zuil oprigten en was de laatste
paus, die te Avignon resideerde. — U. VI, 1378—89, gedroeg zich zoo vijandig jegens
zijne kardinalen, dat deze hem in den ban deden en Clemens VII tot paus verkozen.
Hij wist zich echter in zijn gezag te handhaven en liet in 1385 zes kardinalen, onder
voorwendsel van zamenzwering tegen hem, ter dood brengen. Hij stierf te Eome in
1389, waarschijnlijk door vergiftiging. — U. VII overleefde zijne verheffing in 1590
slechts dertien dagen. — U. VIII, 1623—44, in 1568 te Florence geb., was een
geleerd man en bevorderaar van kunsten en wetenschappen, verleende aan de kardinalen
den titel van Eminentie, verbeterde het Breviarium Romanum, rigtte het Collegium
de propaganda fide
op en gaf ann de bul In coena domini (z. a.) haar nog bestaanden
vorm. In strijd met zijn kunstzin liet hij eenige merkwaardige koperen monumenten
te Rome, in den meest barbaarschen tijd gespaard, tot kanonnen versmelten, hetwelk
aanleiding gaf tot het epigram: Quod non fecerunt Barbari, fecerunt Barberini (wat
Barbaren niet, deden, hebben de Barberini\'s gedaan). Zijne gedichten (Eome 1631 en
Par. 1642) werden later door Brown (Oxford 1726) uitgegeven.
Urbino, eene stad vroeger tot den Kerkelijken Staat, sedert 1861 tot het koningrijk
Italië behoorende, ligt op een heuvel aan den fraaijen weg van de Eomagna naar
Florence. Zij heeft 13,000 inw., is de zetel van een aartsbisschop en bezit onder an-
dere inrigtingen van onderwijs eene zeer oude academie. Merkwaardig is het voormalig
hertogelijk paleis als een gedenkstuk van bouwkunst uit de 15<lc eeuw. U. is de
geboorteplaats van den schilder Eafaël.
Ure (Andrew), een beroemd scheikundige, in 1778 te Glasgow geb., studeerde te
Edinburg, promoveerde in 1800 tot doctor in de medicijnen en vestigde zich
te Glasgow, waar hij in 1805 tot professor der natuurlijke historie en scheikunde aan
de Andersonian Inüitntion werd benoemd. Hij was een der oprigters van de sterre-
wacht aldaar en hield zich verscheiden jaren met sterrekundige waarnemingen bezig.
Zijn voornaamste werk is Dictionary of arts, manvfactures and mines (Lond. 1853, 2
dln.). Behalve dit heeft hij talrijke verhandelingen in het tijdschrift van de Royal In-
stitulion
, in dat van het Britsche pharmaceutische genootschap enz. uitgegeven. Zijne
hoofdverdienste bestaat in zyne onderzoekingen over de latente warmte van verschillende
vloeistoffen in gasvormigen toestand en in zijne toepassing der scheikunde op de ver-
vaardiging van manufacturen.
Uredo P., behoort tot de fam. der Zwammen, afdeeling Stofzwammen. De soorten
woekeren op andere planten, zooals de U. Carbo D. C., die de bloemdeelen der granen
verwoest en in een zwart poeder, ook „Boet" geheeten, verandert. De U. Caries D. C,
ook „Brand" genoemd, veroorzaakt eene slijmige stinkende massa in de graankorrels.
De U. RubiffO D. C. (Eoest) bedekt sommige granen met oranjekleurige stofhoopjes.
ürij een der Zwitsersche bergkantons, heeft eene oppervlakte van 19,67 □ m. met
omstreeks 14,800 inw. De regering is zuiver democratisch. Het wordt aan bijna alle
zijden door bergen ingesloten, wier hellingen evenals de dalen met vruchtbare weilanden
zijn bedekt; ooftboomen, en rondom de dorpen noteboomen, vindt men er in menigte.
Veeteelt, kaasbereiding en vischvangst in de verschillende meren zijn de voornaamste
middelen van bestaan. De rivier de Eeuss doorsnijdt het kanton in zijne geheele lengte.
De St.-Gotthardspas (zie St.-Gotlhard), de kortste weg van westel. Duitschland naar
Italië, geeft veel vertier. U. is merkwaardig door de geschiedenis van Wilh. Teil.
Belangrijk zijn nog: de hoofdplaats Altdorf, bijna 2000 inw., met de Tell\'s-bron;
Bürglen, Tell\'s geboorteplaats; de burgt Attinghausen; het bekoorlijke Urser-dal; de
Duivelsbrug (z. a.) en het Urnerloch.
Uria, een Hethiet (zie Het/tieten), was de gemaal van Bathseba en een veldoverste
van David. Deze gaf aan U. een brief ter overbrenging aan Joab, waarin J. heimelijk
gelast werd U. in den strijd zoodanig te plaatsen, dat hij moest sneuvelen (2 Samuel II).
Vandaar heet nog een brief, die den overbrenger zelven tot nadeel is, een Urias-brief. —
U., een hoofw-\'ester, die de afgodendienst begunstigde (2 Kon. 16, vs. 10—17). —
-ocr page 14-
8                               UEIEL — URMIA OF UKOEMIJA-MEER.
U., een profeet, die aan koning Jojakim diens ondergang voorspelde, naar Egypte
vlugtte , van daar teruggevoerd en gedood werd (Jerem. 26, vs. 20—23).
Driel, d. i. vlam of licht Gods, een der zeven hoofdengelen volgens de Joodsche
angelologie. Milton, Klopstock en anderen hebben den naam in hunne mythologische
voorstellingen gebruikt.
Urim en Thummim, d. i. licht en volmaaktheid, was een voorwerp in de vouwen van
den borstlap des Israël, hoogepriesters (z. a.), hetwelk op eene geheimvolle wijze den
wil van Jehova openbaarde (Num. 28, vs. 30). Hoe dit geschiedde is onbekend.
Urine. De normale U. van den mensch is eene helder stroogele vloeistof, die een
specifiek gewigt van 1,005—1,020 heeft. Versch geloosde U. reageert zuur, doch door
de ammoniakale gisting wordt hare reactie naderhand dikwijls alkalisch. Gewoonlijk
blijft de normale U., aan de lucht blootgesteld , langen tijd helder, doch bij zeer vele
ziekten ontstaan er in de U. bezinksels {sedimenla). Het voornaamste bestanddeel der
U. is ongetwijfeld de pisstof {ureum), zich voordoende als kleurlooze, luchtbestendige,
zuilvormige kristallen, in water en alcohol oplosbaar, met salpeter- en zuringzuur
weinig oplosbare zouten vormende. De pisstof wordt zeer gemakkelijk ontleed en zet
zich om in koolzure ammonia. Zij is het laatste voortbrengsel der stofwisseling in
verschillende weefsels. Bij vleeschetende dieren bedraagt het ureum-gehalte der U.
11—12 pet., bij den mensch ongeveer 3 pet., terwijl de U. van plantenetende dieren
doorgaans veel armer is aan pisstof. Het piszuur {acidum uricum) vormt een glinsterend
wit, kristallijn poeder, genoegzaam onoplosbaar in koud water, alcohol en aether. In
koolstofzure-, phosphorzure-, melkzure- en azijnzure alcaliën is het vrij gemakkelijk
oplosbaar, doordien het aan deze zouten een gedeelte nlcali onttrekt. Van het piszuur
komt slechts 0,1 pet. in de menschelijke U. voor, in die der vleeschetende dieren is het
nog spaarzamer, in die der varkens werd het niet gevonden ; ook in de U. der plantenetende
dieren schijnt het meestal te ontbreken. Daarentegen zijn de excrementen van slangen,
vogels en insecten bijna geheel uit piszure zouten zamengesteld. De guano, die uit
de excrementen van strandvogels bestaat, moge als voorbeeld strekken. Het paarden-
piszuur, hippurzuur {acidum hippuricum) is kristallijn, en bitter van smaak. Het werd
het eerst in de U. van paarden gevonden, van waar het zijn naam ontleend heeft.
Later werd het in die van vele plantenetende dieren ontdekt en eindelijk ook in de U.
van den mensch, vooral na het gebruik van plantenvoedsel. Het ontbreekt in de U.
van alle vleeschetende dieren. Behalve de opgenoemde stoffen bevat de U. nog als
normale bestanddeelen: kreatine, kreatinine, extractief en kleurstoffen, phosphaten,
sulphaten en chloriden. Bij deze drie laatste stoffen zijn de bases: potassa, soda, kalk
en magnesia Al deze stoffen kan men chemisch of microscopisch aantoonen, en eene
abnormale hoeveelheid van eenige dezer stoffen vormt een verschijnsel van vele ziekten.
De voornaamste abnormale zelfstandigheden der U. zijn eiwit en suiker. Het eiwit kan
men ontdekken door de U. te koken, daar het dan stolt, en de suiker vermoedt men
reeds door het verhoogde spec. gewigt van 1,0-10. De hoeveelheid U., die door een
gezond volwassen mensch in 24 uren wordt afgescheiden, bedraagt gemiddeld 1000—
1500 e. c. Een rijkelijk gebruik van dranken en geringe huiduitwaseming doen deze
hoeveelheid belangrijk toenemen; vermeerderde huiduitwaseming en vermeerderde af-
scheiding der darmen doen haar verminderen. Omtrent de veranderingen, die de U.
ondergaat bij verschillende ziekten, verwijzen wij naar de verschillende handboeken,
zoonis van de Uroscopie aan het ziekbed van Dr. Adolf Ziegler, in het Nederduitsch
overgebrafjt door Dr. Ter Kuile (Tiel 1S63); Bock, Mediciniscfie Diagnostik (Leipzig
1863). Men vergelijke ook de artt. Diabetes en Briglit\'\'sclie nier ziekte.
Urk, een eiland in de Zuiderzee, heeft slechts een uur gaans in omtrek en ruim 1000
bewoners, die voornamelijk door vischvangst in hun onderhoud voorzien. De grond
is steenachtig en in het westelijke gedeelte het hoogst. Hier vindt men goed weiland
en in het oostelijk gedeelte hooiland. De bevolking heeft nog vele eigenaardigheden en
wordt door hare bijzondere kleederdragt gekenmerkt. Men vindt er een vuurtoren en eene
kleine haven, die voor de schepen op de Zuiderzee in tijd van nood als vlugthaven kan
dienen. Door storm en w7atervloed leed het eiland in 1824, 1825 en 1839 groote schade.
Urmia- of Uroemija-meer (Het), ook Schahimeer, meer van Maragah of van Tauris ge-
noemd, ligt ten Z. W. van ïaurisin Perzië, beslaat 75.1- [~] m., is 12—24, op sommige
plaatsen 45 v. diep en bezit een zoo groot zoutgehalte, dat dieren daarin niet kunnen
leven en zijne oevers met eene glinsterend witte zoutlaag zijn omgeven. Het heeft vele
-ocr page 15-
9
URNEN — URUGUAY.
onderaardsche bronnen en neemt verschillende rivieren in zich op. — Urmiaof Uroemijah ,
eene stad IJ m. ten W. van het genoemde meer, telt 20,000 inw., is de verblijfplaats
van een Perz. gouverneur en werd eertijds door de Perzen als de geboorteplaats van
Zoroaster hoog vereerd.
Urnen (van het Lat. uma, waterkruik) noemt men die aarden of metalen vaten, waarin
verschillende oude volken de asch der lijken hunner bloedverwanten en somtijds ook
\' eenige voorwerpen door deze gebruikt, zooals ringen en dergelijke, verzamelden en be-
groeven. Men vindt ze van zeer onderscheiden grootte, vorm en kleur en meestal van
eenvoudige versieringen voorzien.
Uroemija-meer. Zie Urmia-meer.
Urquhart (David), geb. te Braclangwell in 1805, bezocht herhaaldelijk Turkije, van
welk land hij in verschillende geschriften als verdediger optrad, en betoogde, dat het
magtig genoeg was zich tegen Rusland staande te houden en zijne integriteit te bewa-
ren, indien slechts Engeland niet met R. heulde. Hij was een verklaard vijand van
lord Palmerston, dien hij beschuldigde een vriend van Rusland en een vijand des vader-
lands te zijn. Hoewel velen het met U. eens waren, zoo bleef hij toch ten laatste
met zijne denkbeelden bijna geheel alleen staan, en maakte zich zoo onbemind, dat
hij bij de verkiezing in 1854 geen enkele stem verkreeg. Hij heeft onderscheidene
geschriften over het Oostersche vraagstuk in het licht gegeven.
Urquiza (Don Juste José de), geb. in 1800 in de provincie Entre-Rios in Z.-Ame-
rica, was eerst een aanhanger van den dictator Rosas, dien hij later echter verliet en
zelfs bestreed. In 1853 verkozen de Argentijnsche staten hem tot constitutionelen
directeur, welken titel hij later in dien van president veranderde. Na afloop van zijn
diensttijd in 1860 werd hij opperbevelhebber der land- en zeemagt. Als president heeft
hij zich zeer verdienstelijk gemaakt door den Parana, Paraguay en de la Plata voor
de scheepvaart open te stellen.
ürsini. Zie Orsini.
Ursula, volgens eene sage de schoone en vrome dochter van den Britschen koning
Deonotus (Diognetus), was tot non bestemd en werd door een heidensch vorst voor
zijn zoon tot vrouw begeerd. Naar goddelijke ingeving verlangde zij drie jaar uitstel
en nam met zich tien maagden, die elk 1000 speelnooten hadden, met welke zij zich
in de scheepvaart oefende. Na verloop van drie jaar verhief zich op haar gebed een
wind, die hare schepen Rijnopwaarts tot Bazel dreef, van Maar zij eene bedevaart naar
Rome deden, terugkeerden, tot Keulen afvoeren en aldaar door de Hunnen vermoord
werden. Daarop verschenen er 11,000 bovenaardsche strijders, die de moordenaars op
de vlugt dreven, terwijl de Keulenaars de lijken begroeven. In 1106 werden de over-
blijfselen van U. en hare maagden gevonden, en nog worden hare schedels in de kerk
van St.-U. te Keulen bewaard. Over de sage van St.-U. zie men O. Schade, Die
Sage vort der heiligen U. und den
11,000 Jangfrauen (Hannov. 1854).
Ursulinerinnen zijn nonnen, wier orde werd gesticht door Angela Merici in 1537 en
wijd en zijd verbreid is geworden. De U. volgen de regelen van Augustiuus, leggen
de kloostergelofte af en houden zich bezig met armverzorging en ziekenverpleging,
alsmede met het onderwijzen van jonge meisjes.
ürsus. Zie Beer.
ürtica. Zie Brandnetel.
Uruguay of Uraguay, eene groote rivier in Z.-America, ontstaat bij Sierra Santa Cata-
rina in Brazilië uit de vereeniging van den Pilotas en Xapcco, scheidt Brazilië van Uru-
guay en valt, nadat zij verschillende rivieren heeft opgenomen, in het noorden van
Buenos-Ayres in den Parana. De U. heeft vele watervallen, is weinig bevaarbaar en
gevaarlijk door zijn snellen stroom.
Uruguay of Republica oriental del U., een vrijstaat in Z.-America, ter grootte van
5000 □ m., met 100—125.000 inw. (de onafhankelijke Indianen-stammen mede-
gerekend ongeveer 225,000—250,000 zielen), is in de nabijheid der zee vlak, landwaarts
heuvelachtig en van het N. tot het Z. door eene bergketcu, de Sierra Sau-Pablo, door-
sneden. De bodem is over het algemeen vruchtbaar en voor landbouw en veeteelt zeer
geschikt. Van de vele rivieren die het land doorstroomen is de Rio Negro de belangrijkste.
De inwoners zijn inboorlingen of Europeanen van verschillende natiën en Negers, sedert
1843 vrijverklaard; zij vinden hun bestaan voornamelijk in veeteelt en paardenfokkerij,
terwijl huiden, vet, gezouten vleesch, wol enz. den uitvoerhandel uitmaken. Landbouw
-ocr page 16-
10                                                  ÜSAEL — USHER.
en industrie worden alleen door Europeanen uitgeoefend en zijn nog in zeer achterlij-
ken toestand. Aan de kusten, den Eio de la Plata en den Uruguay zijn eenige groote
steden en vlekken ; van het binnenland is weinig bekend. De voornaamste plaatsen
zijn: de hoofdstad Montevideo (z. a), Maldonado met 5000 inw. en eene goede haven,
Colonia del Saeramento, Santo Domingo Soriano en Paysandu. Onder de Spaansche
heerschappij heette U. Banda-oriental; het werd in 1821 onder den naam van Cis-
platijnsche provincie met Brazilië vereenigd, waaruit een oorlog met de Argentijnsche
republiek ontstond, die in 1828 met de onafhankelijkheid van U. eindigde. Na dien
tijd hebben meermalen verderfelijke burgeroorlogen het land in ellende gedompeld. Nog
in 1863 kwam de partij van Yenancio Flores in opstand tegen den president Bernardo
Berro, die in 1860 aan het hoofd van het bestuur was gekomen. Tn 1865 werd de
hoofdstad door Flores belegerd, waarna de vrede tot stand kwam, bij welken generaal
Flores zich als overwinnaar van de stad en het staatsbestuur meester maakte. De bur-
geroorlog woedt nog steeds voort.
üsael is in de Joodsche angelologie de naam van een boozen engel, die zich met
nog een anderen verzette tegen het plan des Scheppers om menschen voort te bren-
gen, en deswegens uit den hemel verbannen werd.
Usance, een handelsterm, waarmede men die gewoonten bestempelt, welke in den
loop der tijden onder de kooplieden tot vasten regel geworden zijn, zonder bij de wet
te zijn vastgesteld. Zij komen in verschillende landen vrij wel met elkander overeen
en worden verdeeld in algemeene en bijzondere Usances. Zoo is bijv. eene algemeene
U.: de risico van het transport loopt voor rekening van den ontvanger; eene bijzon-
dere U.: de provisieberekening, het makelaarsloon (courtage), de wisseluso enz.
Usbeken, een oorlogzuchtige volksstam in Turkestan, die gebied voert in het
khanaat van Bokhara (ook Usbekistan genoemd), in Balkh, Khokand, Khiwa en eenige
kleine onafhankelijke staten van AVest-Turkestan. De khan Schaibek of Schaibani
werd in 1248 de grondvester van de magt van dezen stam aan den Oxus, waar
hij het rijk Turan (z. a.) stichtte. Naar een zijner opvolgers Usbek kreeg de
geheele stam dezen naam. Sedert vier eeuwen hebben zij met afwisselende kans, doch
meestal met voordeel, tegen naburige volken gestreden. In de hun onderworpen staten
maken zij tegenwoordig als het ware den adel uit, bekleeden de aanzienlijkste posten
en bezitten alle kasteelen en burgten, die in het land gevonden worden.
Uschakow is de naam eener oude Russische familie, die vele leden telt. — Graaf
Andrej Iwanowitsch U., geb. in 1670, vergezelde Peter den Orooten op zijne reizen,
verkreeg in 1744 den titel van graaf en stierf in 1747. — Fedor Fedorowitsch U.,
geb. in 1713, sloeg als bevelhebber der Btissische vloot in de Zwarte zee de Turksche
vloot in 1790 en 1791 en veroverde in 1798 en 1799 de Ionische eilanden. Hij overleed
in 1817. —Paul Nikolajewitsch U, geb. in 1779, generaal der infanterie, werd in frau-
dulcuse handelingen gewikkeld, uit de dienst ontslagen en stierf in 1853. — Nikolai
Iwanowitsch U. onderscheidde zich in de veldtogten in Azië, welke hij in de Geschied,
van den oorloy in Azialiach Turkije
(Warschau 1843, Duitseh Leipz. 1839) beschreef,
maakte in 1854 en 55 den veldtogt. in de Krim mede en stierf in 1861.
Qsedom, een eiland tot Pommeren behoorende, dat met het meer oostelijk gelegen eiland
Wollin het Pommersche Haft\' van de Oostzee afsluit. U. en Wollin vormen vereenigd een kreits
van 20,74 □ mijlen oppervlakte met 40,000 inw. Over het algemeen is U. een vlak land
met moerassen, veengronden en weiland, talrijke meren en tamelijk vruchtbare gron-
den. Landbouw, veeteelt, haringvisscherij, handel en scheepvaart, vereenigd met loods-
dienst en inzameling van barnsteen, zijn de voornaamste middelen van bestaan der inw.
Vele vreemdelingen, die er de zeebaden gebruiken, brengen eveneens voordeel aan. Aan
de Z. W. kust ligt het zeer oude stadje U. met ongeveer 1900 inw. Belangrijker is
de hoofdstad Swinemünde (z. a.).
Usher of Usserius, geb. te Dublin in 1580, werd door Jacobus I in 1607 professor
in de theologie aan de hoogeschool te Dublin en in 1624 tot aartsbisschop van Armagh
verheven. Hij was een der bekwaamste godgeleerden van zijn tijd en ijverde vooral
tegen de leerstellingen der E. kerk. Als ijverig aanhanger van Karel I vergezelde hij
dezen bij zijne teregtstelling. Bij het uitbarsten der omwenteling in Engeland en
Schotland verloor hij zijne inkomsten en kostbare bibliotheek, welke hij later slechts
gedeeltelijk terugkreeg. Hij stierf in 1656 op het landgoed Bycgate in het graafschap
Surrey. Tot zijne voornaamste geschriften behooren Brilannicarum ecclesiarum aniiqui-
-ocr page 17-
USNEA — UTAH.                                                11
tates (Lond. 1687) en Annale» Veteris et Novi Teslamenti (Lond. 1650, Parijs 1673,
Gerieve 1722).
üsnea barbata. Zie Baardmos.
Uso, term uit het handelsregt, speciaal uit het wisselregt ontleend. Artikel 151 Tan
het Wetboek Tan Koophandel zegt, dat de termijn in een wisselbrief uitgedrukt, welke
op een of meer dagen, maanden of Uso\'s na zigt getrokken is, begint te loopen op
den eersten dag na dien waarop de acceptatie of het protest van non-acceptatie gedaan
is. Door Uso\'s worden, ten aanzien van alle binnen het koningrijk betaalbare wissel-
brieven , verstaan dertig dagen, welke ten aanzien van wisselbrieven, niet op zigt ge-
trokken , beginnen te loopen daags na hunne dagteekening.
üsserins. Zie Usher.
Ussing (Tage Algreen-), sedert 1848 procureur-generaal van het koningrijk Dene-
marken, geb. te Frederiksborg inl797, werd in 1840 hoogleeraar in de regtsgeleerdheid
aan universiteit te Kopenhagen en in 1844 burgemeester dier stad. Van 1835—1846
was hij lid der stenden-vergadering en ijverde steeds voor vrijheid van drukpers. In 1844
stelde hij voor door eene wet de hertogdommen voor altijd met het koningrijk te ver-
eenigen, waardoor de spanning tusschen de eerste en het laatste niet weinig werd ver-
meerderd. Als lid der rijksvergadering in 1848 behoorde hij tot de commissie van grond-
wetsherziening en verklaarde zich bepaald tegen de invoering van het algemeene stemregt.
Na dien tijd trok hij zich uit het staatkundige leven terug, totdat hij in 1854 tot lid
van den rijksraad werd benoemd. Zijne belangrijkste werken zijn Haandbog i den
danske criminalret
(Kopenh. 1841); Loeren om ServitiUer (Kopenh. 1846) en zijne
Verzameling van Deensene wetten (1850 en verv.).
üsteri (Joh. Mart.), geb. te Zurich in 1763 en aldaar overl. in 1827, was een
dichter, die bijzonder uitmuntte in het schrijven van verhalen in de volkstaal. Van zijne
Hoosrd. gedichten is alleen belangrijk het Freul ench des Lebens, dat een algemeen bekend
volkslied werd. Zijne nagelaten werken zijn door Dav. Hess (Rerl. 1831) uitgegeven.
Usteri (Paulus), geb. te Zurich in 1768, werd in 1788 doctor in de medicijnen,
hield zich eenigen tijd te Weenen en Berlijn op en was daarna in verschillende staat-
kundige betrekkingen in zijn vaderland werkzaam. Te midden zijner veelvuldige bezig-
heden vond hij nog tijd voor literarische studiën en deed hij zijn Schweiz. Staatsrecht
(Aarau 1831) het licht zien, een werk dat, door zijne mededeelingen over de geschie-
denis, de statistiek en het regtswezen van Zwitserland, eene blijvende waarde bezit.
Ustjug-Weliki, eene stad in het Russische gouvernement Wologda, aan de üwina, met
8400 inw., is na Archangel de voornaamste handelsplaats in noordel. Rusland, heeft
drie kathedraal" en 30 andere kerken , verschillende scholen en inrigtingen van welda-
dieheid alsmede onderscheidene fabrieken.
ÜSUS fructus. Zie Vruchtgebruik.
Ut, re enz. zijn benamingen, waarmede men de zeven toonen der diatonische schaal
aanduidt. Guido van Arezzo (z. a.) ontleende deze namen voor een zessnarig muziekin-
strument aan het begin van eene aan Johannes den Dooper toegewijde hymne: Ut quae-
ant laxis 7?<?sonare fibris Mira. gestorum J^muli tuorura, Solve polluti Labii reatum,
Sancte /ohannes. Aan den zevenden toon der schaal gaf men, naar de eerste letters der
twee laatste woorden, den naam Si. Tn Frankrijk en Italië worden deze benamingen
gebruikt, waar alsdan de ut bij het zingen Do genoemd wordt, als beter klinkend
voor den zang.
Utah of Yutah, door de Mormonen Deseret d. i. Honigbij genoemd, is een gedeelte
van Opper-Californië, in 1850 onder de Vereenigde Staten van N.-America opgenomen.
Het is eene aan alle zijden door bergen ingesloten vlakte, die door het Wahsatch-ge-
bersrte in een oostelijk en westelijk deel gescheiden wordt en waarvan de gelieele opper-
vlakte 8870 □ m. bedraagt. Het oostelijke kleinste deel omvat het gebied van den
Green.River en Rio-Grande, welke zich hier vereenigen en den Rio-Colorado vormen;
het westelijke grootste deel is een groot, door bergen ingesloten bekken, het Groote
Rassin van het Zoutmeer genoemd. Over het geheel is het een dor, onvruchtbaar en
weini? bewoond land, dat slechts hier en daar eenige oasen bezit. Aan den voet van
het TVahsatch-gebergte bevindt zich het Great-Salt-Lake of Groote Zoutmeer, 3940
v. boven de oppervlakte der zee, 15 m. lang, 9—11 m. breed en 63 m. in omvang,
waarvan het water een zoo groot zoutgehalte heeft, dat er geen enkel dier in leven
kan. Door het 74 m. lange kanaal de Jordaan staat het in gemeenschap met het Utah-
-ocr page 18-
18                                      UTENHOVE — UTKAQUISTEN.
of Yutahmeer. Beide meren hebben aan hunne oostzijde eene smalle strook aangeslibt
land, waarop zich sedert 1847 de Mormonen (z. a.) gevestigd hebben en dat door zijne
ligging tusschen het Mississippidal en den Stillen oceaan op den weg naar Californië en
Oregon eene groote belangrijkheid verkrijgen kan. De voornaamste rivier is de Hum-
boldtsrivier; zij ontspringt op de lluinboldtsbergen, loopt uit in het moerassige Hum-
boldtsmeer en vormt den natuurlijken weg van het Zoutmeer naar Californië. De hooge
bergen zijn dun begroeid met dennen, reders, espen en andere boomsoorten, hebben
vele grasrijke plaatsen, doch weinig wild. Den vruchtbaarstcn bodem vindt men aan
den voet der bergen en in de dalen, waar granen en maïs welig groeijen, en rundvee en
schapen gefokt worden. In de vlakten treft Inen haten en antilopen, op de bergen
beeren, bergschapen en andere dieren nan. Zwem* en moerasvogels, visschen in alle
niet zoute meren, eigenaardige reptilicn zijn overal verbreid. Heete en koude zwavel-
en zoutbronnen zijn er in menigte, liet klimaat is niet zoo koud als de hooge lig-
ging zou doen vermoeden. De oorspronkelijke bewoners zijn de Utah-Indianen, die
op een lagen trap van beschaving staan, en evenals de Mormonen ver uiteen
wonen; hun gezamenlijk aantal wordt geschat op 40,273 zielen. De hoofdstad Great-
Salt-Lake-City ot Mormon-City, ook Fort Mormon, Nieuw-.Ieruzalem, Nieuw-Sion en
Deseret genaamd, ligt aan de Jordaan en telt reeds ver over de 10,000 inw.; zij bezit
onderscheidene openbare gebouwen en fabrieken en in hare nabijheid heete zwavelbron-
nen. Belangrijk zijn nog: Fillmore-City, Brownsville en Utah. Yergel. Frémont,
Geographical memoir npon Upper-Ca/ifornia (Washington 1S4S), en Stansbury, Explo-
ration and surrnj of the ralley of the Great-Salt-Lake of U.
(Philad. 1852). "
Utenhove (Jaeob Maurit* Carel, baron van), wis- en sterrekundige, geb. in 1773 en over-
leden te Lienden in Gelderland in 1836, toonde reeds vroegtijdig neiging en aanleg voor
de wis- en sterrekunde, waaraan hij zich hoofdzakelijk wijdde tijdens hij aan de ütrecht-
sche hoogesehool zijne studiën volbragt. Onderscheidene werkzaamheden door hem ten
uitvoer gelegd, hebben hem eene waardige plaats onder de Ncderlandsche geleerden
doen innemen. Niet minder getuigt voor zijne waarde als wetenschappelijk mensch,
de hooge achting waarin hij stond bij mannen als Lalande, Arago, von Zach, Bode
en meer anderen, met wie hij eene geregelde briefwisseling onderhield. U. was in het
bezit van eene fraaije bibliotheek, die na zijn overlijden door zijne weduwe aan de
Utreehtsche hoogesehool ten geschenke werd aangeboden en aldaar in eene der zalen
van het academie-gebouw i? geplaatst. Hij was lid van onderscheidene binnen- en
buitenlandsche geleerde genootschappen.
Uterini noemt men de .kinderen, die van eene zelfde moeder zijn.
Utica, eene Phenicische stad op de noordkust van Afrika, kwam in den derden Pu-
nischen oorlog onder de Romcinsche heerschappij en was, naden val van Karthago, de
bloeijendste koopstad in de Romeinache provincie Afrika. De ruïnen eener groote stad
ten W. van de rivier Mejerdah in Tunis worden voor die van U. gehouden. — U.,
eene stad in den N.-Americaansclien staat New-York, in eene vruchtbare vlakte aan den
Mohawk zeer gunstig voor den handel gelegen, werd in 1794 gesticht, nam snel in
grootte en bloei toe en telt thans over de 23,000 inw. Zij is goed gebouwd, heeft veel
handel en bezit 18 kerken, eene academie, twee openbare bibliotheken, twee weeshuizen
en in hare nabijheid een krankzinnigengesticht.
Utilitarismus, d. i. nuttigheids-systeem, noemt men die theorie van zedelijkheid en
staathuishoudkunde, welke tot beginsel heeft, het grootst mogelijke geluk over het grootst
mogelijke aantal menschen te verspreiden. Het U. heeft bij het geven van wetten de aan-
dacht gevestigd op vele dingen, welke tot nog toe over het hoofd waren gezien,\'doch
op zedelijk gebied blijkt het onvoldoende en dikwijls tot een plooijen en schikken, een
geven en nemen gedwongen te zijn. De secte der zoogenaamde Utilitaires ontleende in
1830 uit het U. haar kortstondig bestaan. Verg. Griindsdlze der Civil- nnd Crimi-
nalgetetzgebvng ans den Handschiften Jer. Benlham\'s
(Berl. 1830).
Utopie (naar het Gr. letterlijk: eene plaats die niet bestaat) is de naam van het
eiland, waar Th. Morus (z. a.), in zijn beroemd geschrift De optimo reipublicae êtalu,
deqne nova uisula Utopia,
zijne volmaakte denkbeeldige republiek vestigt. Hiernaar
geeft men den naam U. nan het ideaal eener volmaakte inrigting van staat, maat-
schappij en kerk, die alleen in de verbeelding bestaat en wier verwezenlijking zich
niet laat verwachten.
ütraquisten. Zie Calixtijnen.
-ocr page 19-
UTRECHT.
13
i
Utrecht, eene provincie der Nederlanden, die ten N. aan N.-Holland en de Zuiderzee,
ten O. aan Gelderland, ten Z. ann Gelderland en Z.-Holland en ten VV. aan Z.-Holland
grenst. Zij bevat op eene uitgestrektheid van 25J n ">• rinm 161,000 inw. De grond
is in het W. vlak, in het O. tusschen Amersfoort en Ritenen heuvelachtig. In de
lagere gedeelten treft men uitmuntende weilanden aan. De rivieren dezer provincie zijn
de Rijn, de Vecht, de Lek, de Holl. IJssel, de Amstel, de Eem, de Grebbe, de
•Kromme Rijn, de Oude Rijn en eenige kleinere of beken. Nabij Mijdrecht en Loenen
vindt men uitgestrekte plassen. Tot de kanalen behooren de Vaart van Vreeswijk, die
van Nieuwersluis en andere. Behalve de gelijknamige hoofdplaats liggen in deze provincie
de steden xVmersfoort, Rhenen, Wijk bij Duurstede, Montfoort en IJsselstein. In het
geheel zijn er 72 gemeenten. De lucht is er droog en zeer gezond. De grond is
vruchtbaar en levert in die gedeelten, waar schoone en uitgestrekte buitenplaatsen zijn
aangelegd, een bekoorlijk tafereel op. Middelen van bestaan zijn landbouw, veeteelt,
een weinig visscherij langs de kusten der Zuiderzee en verschillende takken van indus-
trie. Bovendien worden er tabak, groenten en boomvruchten gewonnen. De veestapel is
in de laatste jaren vreeselijk door de veeziekte geteisterd. Oudtijds droeg de provincie
U. den naam van Sticht of Neder-Sticht, en voerde de bisschop, in de stad U.
gezeteld, over eene groote uitgestrektheid het wereldlijk gebied. Belangrijk is de rol,
door de U.sche kerkvoogden in de geschiedenis van ons vaderland gespeeld. Hunne rij
opent zich met den II. Willebrordus, in de 7e eeuw tot aartsbisschop der Friezen ver-
heven. Zijne opvolgers moesten zich met den titel van bisschop vergenoegen en waren
in het kerkelijke aan den aartsbisschop van Keulen ondergeschikt, doch kregen door
verschillende giften aan hunne kerk een des te grooter wereldlijk gezag. Hunne toe-
nemende magt wekte den naijver hunner naburen op en was voor deze werkelijk ge-
vaarlijk, daar het gebied van den bisschop dikwijls ten hunnen koste werd vergroot.
De reeks van oorlogen, door de kerkvorsten tegen de Friezen, de graven van Holland,
de hertogen van Gelderland en anderen gevoerd laten zich ook wel hieruit verklaren.
Van de 7e—16e eeuw hebben 58 bisschoppen den zetel bekleed. Langzamerhand werd
de magt des bisschops door de binueulaudsche partijschappen ondermijnd. Hierdoor
kregen de naburen meer en meer de gelegenheid zich in de zaken van het bisdom te
mengen, totdat het iu de 16e eeuw geheel magteloos was tegenover Karel van Gelder en
Karel van Oostenrijk. Dientengevolge vond Hendrik van Beijeren zich genoopt de we-
reldlijke heerschappij aan Karel van Oostenrijk af te staan. Sedert bezat Karel V het
gezag over het Sticht, dat hij als twee afzonderlijke heerlijkheden, Utrecht (Nedersticht)
en Overijssel (Over- of Bovensticht) onder zijne erflanden opnam. Na dien tijd deelde
U. in de lotgevallen der Nederlandsche gewesten en schaarde zich in den opstand tegen
Spanje reeds spoedig aan de zijde der noordelijke | rovinciën. Meermalen had U. van het
geweld des krijgs te lijden. Toen Nederland na de Fransche overheersching weder zijne
onafhankelijkheid had verkregen, werd U. eene der provinciën van het nieuwe koningrijk.
Utrecht {Trajectum ad Rhenum of Ultrajectuin), de hoofdplaats der provincie U., ligt
aan den Ouden Rijn en is eene frnaije stad met bijna 60,000 inw. Zij werd in de 10de
eeuw bemuurd , geraakle in de middeleeuwen tot een hoogen trap van bloei, hetgeen haar
evenwel aan de herhaalde plundertogten der Noormannen blootstelde, bezit nog altijd een
levendig binnenlandsch verkeer en is het middelpunt van het Ned. spoorwegnet. De stad
wordt bijna geheel doorsneden door twee grachten , de Oude en de Nieuwe gracht, met vele
fraaije huizen. Voorname pleinen zijn de Neude, het Vreeburg, het St. Jans-kerkhof, het
Domplein en de Ganzenmarkt. Onder de merkwaardige gebouwen behooren het zooge-
naamde paushuis, geslicht door paus Adriaan, thans door het gouvernement gebruikt,
het paleis van justitie, het gebouw van kunsten en wetenschappen, het stationsgebouw7,
de overdekte groentemarkt, het hoog militair geregtshof, de munt, het stadhuis, een
schouwburg, de gevangenissen, enz. Er zijn kerken voor de Hervormden, Waalschen,
Evangelisch Lutherschen, Remonstranten, Doopsgezinden, R. Catholieken en voor de
aanhangers der bisschoppelijke Klerezie. De Joden bezitten er eene synagoge. Boven alle
kerkgeliouweu munt de oude Domkerk uit met haren hoogen toren. Zij was .vroeger aan
St. Maarten gewijd en werd naar men wil door Willebrord, den eersten bisschop, ge-
sticht op de plaats waar de oude kapel van Dagobert had gestaan. Door een hevigen
storm werd in 167» het middelste gedeelte vernield en de toren van de nog in gebruik
zijnde kerk gescheiden. De toren, in 1382 voltooid, heeft eene hoogte van ongeveer
110 Ned. el. Tot de vele liefdadige instellingen behooren een krankzinnigenhuis,
-ocr page 20-
14                                           UTRECHT — UURWERK.
meer dan een weeshuis, het oude mannen- en vrouwenhuis, het fundatie-huis der vrouw
van Renswoude, het rijkshospitaal, vele gasthuizen en anderen. U. bezit eene in 1636
gestichte hoogeschool, met bibliotheek, kruidtuin, chemisch laboratorium, sterrewacht,
meteorologisch observatorium, museum van anatomie, 23 hoogleeraren en ongeveer
475 studenten. Verder zijn te U. een museum van landbouwk. werktuigen, eene vee-
artsenijschool, eene rijkskweekschool voor militaire geneeskundigen, eene kweekschool
voor onderwijzers, scholen voor middelbaar en lager onderwijs en vele geleerde genoot-
schappen. Onder de fraaije wandelingen munten de Maliebaan en de prachtige bin-
nensingels bijzonder uit.
Utrecht (De vrede van) maakte den 11 April 1718 een einde aan den Spaanschen
successie-oorlog en is merkwaardig in de geschiedenis van het Europeesch even-
wigt, doordien zij Engeland onder de staten van den eersten rang vooraan plaatste en
Fraukrijk\'s staatkundigen invloed binnen bepaalde grenzen beperkte. Bij dien vrede
werden bepalingen gemaakt of bevestigd, die jaren lang tot grondslag hebben gediend
bij het regelen van internationale geschillen. Onder anderen moest Frankrijk afstand
doen van al zijne in de Nederlanden veroverde plaatsen en de bepaling goedkeuren,
dat nooit eenig deel der zuidelijke Nederlanden aan Frankrijk of zijne vorsten zou
worden toegekend. Engeland kwam in het bezit van Gibraltar en legde den grond tot
zijne latere opperheerschappij ter zee. Verg. Mahon, History of the war of succession
in Spain
(Lond. 1832).
Utrecht (Adriaan van), schilder, in 1599 te Antwerpen geb., muntte uit in het schil-
deren van wild, gevogelte en groenten. Op zijne reizen in Frankrijk, Duitschland en
Italië vond hij veel aanmoediging en aftrek van zijn werk. Van zijne belangrijke schil-
derijen vindt men er een in het museum te Kopenhagen, een in dat te Kassei en een
in dat te Uresden. Hij overleed te Antwerpen in 1651.
Utrecht (Christoffel van), schilder, in 1498 te Utrecht geb., schijnt nog jong zijn
vaderland verlaten en eenige jaren te Lissabon gewoond te hebben. Over \'t algemeen
zijn de berigten, welke men omtrent hem aantreft, tamelijk tegenstrijdig, zoodat het
niet gemakkelijk valt, binten de portretten van Johan 111 en de koningin Catharina,
andere werken welke hem toegeschreven worden als de zijnen authentiek te constateren.
Hij overleed in 1557.
Utrechtsche kerk. Zie Jansenisten.
Utricularia. Zie Blaaskruid.
Uttmann (Barbara), in 1514 te Elterlein in Saksen geb., was de eerste, die in het
Saksische Ertsgebergte de kunst van kanten te vervaardigen onderwees. Zij overleed
te Annaberg in 1575. Op haar graf werd in lateren tijd een monument opgerigt.
Utzsctmeider (Jos. von), in 1763 te Rieden geb., was een bekwaam technicus en
financier. Nadat hij 1778—1S04 in verschillende betrekkingen aan het hof, bij de
hertogelijke Maria-akademie en als referendaris van financiën was werkzaam geweest,
rigtle hij te Munchen eene lederfabriek, en daarna met Reichenbach en Liebherr het
zoogenaamde mechanische instituut op, waaruit door medewerking van Frnunhofer (z. a.)
het beroemde optische instituut te Eenedictbeuern ontstond, in 1807 trad hij weder in
staatsdienst bij het aanleggen van een zoutw erk bij Rosenheim, en maakte zich vooral
verdienstelijk bij de invoering van het kadaster in lieijeren. In 1811 kwam hij in het
bestuur der amortisatie-kas, doch legde in 1814 al zijne betrekkingen neder en rigtte
eene brouwerij en lakenfabriek op. Hij was 1818—1821 burgemeester van Munchen,
en verloor in 1840 zijn leven door het op hol gaan zijner paarden.
Uur noemt men het ^ van een dag. Daar alle dagen niet volkomen even lang zijn,
is dit ook niet het geval met de uren. Om dit ongerief uit den weg te ruimen, heeft
men het «^ van den middelbaren dag uur genoemd. Het uur wordt verdeeld in 60
minuten, de minuut in 60 seconden. Het teeken van het uur is u, van de minuut\',
van de seconde ".
Uurcirkel heeft dezelfde beteekenis als declinatie-cirkel, en is die groote cirkel, welke
men zich aan den hemel voorstelt, getrokken tusschen de polen. ledere plaats heeft
dus zijn eigen U.
Uurwerk. Deze benaming geeft men aan alle werktuigen, bestemd tot het meten van
den tijd. De oudste uurwerken waren zonnewijzers en zandloopers. In de 12Je eeuw
maakte men voor het eerst uurwerken, die door gewigten gedreven werden. Deze werden
door Huygens veel verbeterd; hij vervaardigde voor het eerst slingeruurwerken, In de
-ocr page 21-
TJTJKWERKEN — UZ.
15
horolögiën worden de gewigten vervangen door veren, die zich ontspannen; en in plaats
van een slinger maakt men gebruik van het cilinder-echappement ol\' het vrije echappement.
Uurwerken (Electrieke). Zie Electro-magnetismus.
Uwarow (Graaf Sergéi Semenowitsch), een .Russisch staatsman en geleerde, geb. te
Moskou in 1785, was een vertrouweling van keizer Alexander, en bewerkte dat er aan
de universiteit te Petersburg een leerstoel voor üostersche talen en letterkunde en een
Aziatisch museum werd opgerigt. Hij maakte zich verder verdienstelijk door de ves-
tiging van vele nieuwe scholen in het gcheele rijk, betere bezoldiging der onderwijzers,
oprigting van museums, plaiitentuineu, sterrewachten, physische kabinetten, bibliotheken
en geleerde genootschappen. Hij overleed in 185o. Zijne gezamenlijke werken hebben
onder den titel van Etudes de philologie et de crilique (Petersb. 1843) en Esquisses
politiques et littéraire»
(Par. 1849) het licht gezien. — Alexéi (J., zoon des vorigen,
is door zijne archaeologische reis aan de N-kust der Zwarte zee bekend. — Pedor
Petrowitsch U., geb. in 1709 te Chruslowka, werd verdacht van deelneming aan de za-
menzwering, die aan keizer Paul het leven kostte. Hij onderscheidde zich in ver-
schillende veldslagen, droeg voor de oprigting van een eereboog voor de keizerlijke
garde 400,000 roebels bij, en overleed in 1824.
Uxorium. Bij de oude .Romeinen bestonden wetten tegen het coelibaat, bij welke eene
boete bepaald was voor de Itomeiusche burgers, die niet in den echt waren getreden.
Deze boete heette Aes uxorium. De censoren waren belast op het huwen ot\' niet huwen
en op het invorderen der boete te letten. Sommige censoren zagen in dit opzigt veel
door de vingers, anderen daarentegen maakten zich berucht door de strenge toepassing
der wet.
Uylenbroek (Pieter Johannes) was een kunstlievend boekhandelaar te Amsterdam, aldaar
overleden in 1810. Hij vertaalde in dichtmaat eenige Pransche treurspelen en andere
dichtwerken, schreef eenige oorspronkelijke gedichten, en was het middelpunt van een
dichterlijken vriendenkring, tot weikeu Helmers, Loots en eenige anderen behoorden.
In de letterkunde is hij ook bekend door de uitgave van Kleine dichterlijke handschriften
(Amsterdam 1809, 20 deeltjes, herdr. ald. 1825, 5 dln.).
Uylenbroek (Pieter Johaunes), zoon vau den hierboven genoemden, in 1797 te Am-
sterdam geb., werd in 1820 buitengewoon, en in 1835 gewoon hoogleeraar in de
wis- en sterrekunde te Leiden. Onder zijn toezigt werd het observatorium hersteld.
Hij was lid der commissie, die in 1838 de standaards der Ned. el en van het Ned.
pond vervaardigde en justeerde, en overleed in 1844. U. heeft weinig geschriften uit-
gegeven; in de verhandelingen van het voormalige koninkl. Ned. iusdtuut, vindt men
eenige mededeelingeu van hem. Ook zag door zijne zorg en nasporingen het licht
Chris tiani Uugenii aliorumque seculi XP\'II virorum celebrium exercitationes mal/tem. et
philos.
(\'s Hage 1833, 2 dln.).
Uytenbroeck (Mozes van) of Vyt den Broeck, of Wtenbrouck, omstreeks 1600 te \'s
Hage geb., schilder en graveur, volgde geheel de manier van zijn leermeester Poelen-
burg. Van zijne schilderijen, die zeldzaam ziju, vond men er vroeger twee in de ver-
zameling van Salzdahlum. Twee landschappen zijn thans in het Belvedère te Weenen.
Zijne etsen zijn menigvuldig, en stellen meest mythologische ouderwerpeu voor. U.
overleed omstreeks 164b. Zie Peiutre Graveur V, blz. 85 vv. van Bartsch, en R. Weigel\'s
Supplément au J\'. G. de Bartsch.
UytewaeL Zie Wttewael.
UyUenhooven (Adriaan), geb. te Naarden in 1759, overleden te Vlissingen in 1839,
was Hervormd predikant, achtervolgeus te Simonshaven en Biert, Antwerpen, Aarden-
burg en Brouwershaven. Aan de Utrechtsche hoogeschool was hij medelid van den
letterkundigen vriendenkring, waartoe ook Bellamy, Kleyn, Ockerse, llau enz. behoorden.
Later heeft hij eene Geschiedenis der Hervormde kerk te Antwerpen (Amsterdam 1792)
in het licht gegeven, vau welke slechts het 1ste dl. verscheen, benevens Leerredenen
(Amsterdam 1791) en eenige kleine stukken. Hij was een der eerste bevorderaars van
het verbeterde schoolwezen en schoolopziener in Zeeland (1801—1836).
Uz, het oord, waar Job woonde (Job 1. 1). Het wordt niet nader aangeduid, maar
het verhaal doet aan Gelukkig-Arabië denken.
Uz (Joh. Pet.), geb. te Ansbach in 1720, gaf onder medewerking van J. N. Götz
en Gleim verschillende gedichten uit. In 1763 werd hij assessor van het keizerlijk
landgeregt te Neurenberg, in 1796 justitieraad te Ansbach en overleed weinige uren na
-ocr page 22-
UZZIA — VAAS.
16
deze benoeming. In zijne (lyrische) gedichten heerscht meest een schertsenden toon;
zijne geestelijke liederen zijn zeer verdienstelijk, en zijne brieven munten door gemak-
kelijkheid van uitdrukking en diepte van gedachte uit. Zijne Poëtische Schriften zijn
na zijn dood door Ch. F. Weisse uitgegeven (Weenen 1824, 2 dln.").
Uzzia | ook Uzia en Azaria genoemd, was een der beste koningen van Juda, de zoon
en opvolger van Amazia. Hij was in de meeste jaren zijuer regering godvruchtig en
voorspoedig. Eene onvoorzigtigheid kostte hem de kroon (2 Kon. XV vs. 1—7 en
2 Chron. XXVI).
V.
V, de 21ste letter van ons alphabet, is ontstaan uit de Latijnsche u of 7, waarom
zij in alle drukwerken tot in de 17<le eeuw door eene u wordt voorgesteld. Zij behoort
tot de lipletters. Haar naam en vorm stamt af uit het Phenicisch alphabet, waar zij
spijker of pin beteekent. Als Eomeinsch getalmerk beteekent V 5, met een streepje
er boven 5000, op oude Fransche munten de muutplaats Troyes.
Vaandel, het veldteeken der taktische eenheden bij de infanterie, bestaat gewoonlijk
uit een vierkant stuk doek, «met de nationale kleuren en het wapen van het land, of
met bijzondere opschriften of zinnebeelden versierd. Reeds bij de Grieken waren de V.
in gebruik en dienden om het behouden der rigting gemakkelijk te maken en com-
mando\'s over te seinen. Bij de Romeinen was het het zinnebeeld van den zamenhang der
afdeeling waartoe het behoorde, om hetwelk de manschappen, zoo zij verspreid waren,
zich weder konden verzamelen. In de middeleeuwen voerde ieder contingent een V.;
in de 17de eeuw vinden wij de V. als heilige zinnebeelden terug. Destijds had elke
compagnie een V., doch toen de compagniën zwakker werden had een geheel bataillon
(dikwijls 20 coinp.) slechts drie V. meer; later daalde het aantal tot cén per batail-
lon. De oude banierwacht, die tot op onze dagen is blijven bestaan, was eene wacht
van uitgezochte manschappen, welke het hoofdvaandel omringde en beschermde. Van
gelijke strekking waren de vaandelpelelons of vaandelwac/ilen, die uit de gezamenlijke
V. van een bataillon bestonden onder bedekking van een zeker aantal officieren en
onderofficieren. Veroverde V. gelden steeds als kostbare zegeteekens, waarnaar de
grootte der overwinning wordt bepaald. Voorts beteekent het opsteken van een wit
V., dat belegerden willen capituleren; is de overgave eervol, dan trekt de bezetting
met vliegend, anders met een opgerold V. af. Een geel V. beteekent, dat er eene
epidemische ziekte heerscht in de plaats waar zij wappert.
Vaandrig. In de middeleeuwen, toen elke compagnie een vaandel voerde, droeg de
vaandeldrager den titel van V., doch bij het kleiner worden der compagniën in de
17de eeuw ging de betrekking van het vaandel te dragen allengs voor den V. verloren.
Hij behield wel den naam, doch was niet anders dan de derde officier der compagnie.
Als officiersrang verviel de betrekking in het begin onzer eeuw bijna overal, behalve
in Engeland en Rusland. In sommige Duitsche legers verstaat men thans onder V.
een onder-officier, die, na een wetenschappelijk examen afgelegd te hebben, naar den
rang van officier dingt en in rang onmiddellijk op den sergeant-majoor volgt.
Vaas was in de oudheid de algemeene naam voor vaten, welke vloeistoffen konden
bevatten; in het nieuwere taalgebruik bestempelt men daarmede bij voorkeur die
vaten van klei, welke luchtdroog of half gebakken in groote hoeveelheden gevon-
den worden bij opgravingen in Midden- en Z.-Italië. Voor de archeologie zijn de
vazen van groote belangrijkheid, daar zij door haren meestal bevalligen vorm, hare
versieringen en opschriften veel leeren, wat in de geschriften der Ouden niet vermeld
staat. Gewoonlijk bestaan zij uit fijne kleiaarde; het schilderwerk is bij de oudere
zwart op een geelachtigen of rooden grond; bij die van latere dagteekening is de
zwarte grond uitgesneden , zoodat de figuren de kleur der kleiaarde vertoonen. Sommigen
schijnen voor tempeldienst, anderen voor bewaring van voorraad of huiselijk gebruik
gebezigd te zijn. Vermoedelijk zijn het prijzen geweest, in wedstrijden geschonken of
Ban jongelingen ah huwelijksgeschenken vereerd; zeldzamer zijn zij voor urnen (z, a.)
-ocr page 23-
17
VACATURE — VADERLIJKE MAGT.
te honden. Van velen is echter de oorsprong en bestemming; nog geheel onverklaard\'
Verzamelingen van vazen vindt men in de musea te Leiden, Napels, Londen, leerlijn > /
Weenen, Parijs en Petersburg. Belangrijke werken over vazen zijn: Sloria deyli anti-
chi vasi fittili Aretini
(Arezzo 1841, met platen), en Gerhard, Berlins anlike Bild-
werke
(Berl. 1836).
Vacature noemt men het onvervuld zijn van eenig ambt of bediening.
. Vaccine. Zie Koepokken en Inenting.
Vaccinium. Zie Boschbessen.
.
Vacuüm is het Lat. woord voor luchtledige ruimte.
Vadder (Lodewijk de), schilder te Brussel, werd omstreeks 1560 geb. Zijne werken
zijn zeldzaam en komen bijna alleen in Nederlandsche kunstverzamelingen voor. Het
museum te Brussel bezit van hem een boschachtig landschap; de galerij Lichtenstein
te Weenen een klein landschap. Volgens Descamps muntte hij uit in hot schilderen
van zons-opgangen en ondergangen. Sommige van zijne landschappen moeten door 1).
Teniers jr. gestoffeerd zijn. Met V. begint de reeks van Nederlandsche meesters, die
landschappen geëtst hebben. Verg. Bartsch, Peintre Graveur, en Weigel, Sitppl. au
Peintre Graveur.
Vadem, eigenlijk wat een man met uitgestrekte armen bereiken kan, is eene lengte-
maat , die niet overal dezelfde grootte heeft, doch in het algemeen gelijk 6 voet of
1,6987 N. el genomen wordt. In het zeewezen worden alle lijnen, alsmede de diepte
van het vaarwater bij V. gemeten. 120 V. is eene kabellengte. De Eng. V. is het meest
in gebruik en gelijk aan 1,829 N. el; de Ned. heeft eene lengte van 1,384 N. el.
Op sommige plaatsen in Uuitschland is de V. eene inhoudsmaat voor hout; ook dient
zij aldaar voor garenmaat om de lengte van strengen te bepalen.
Vademecum, d. i. ga mei mij , is een titel, welke men naar een oud gebedenboek,
Vademecum piorum Chrisiianorum (Keul. 1709), geeft aan boeken van klein formaat,
die men als raadgever, leiddraad of tot lectuur voor zekere doeleinden gemakkelijk
bij zich kan dragen.
Vaderlandsliefde is eene natuurlijke gehechtheid aan het land onz^r geboorte,
waar wij onze opvoeding genoten hebben en waarmede onze stoffelijke belangen ver-
bonden zijn. Deze soort van V. heeft weinig of geen zedelijke waarde; men vindt die
zelfs eenigszins bij sommige dieren en bij onbeschaafde volken. Eene andere, hoogere en
echt menschelijke V. is die, welke op redelijke gronden steunt en van de liefde tot het
gezin en de maatschappij waarin men leeft uitgaat. Zij bestaat in eene levendige
belangstelling in al hetgeen het zedelijk zoowel als het stoffelijk welzijn onzer mede-
burgers aangaat, en het daarmede verbonden streven om dit door alle geoorloofde mid-
delen te bevorderen. Zulk eene V. is niet eenzijdig en geen overdreven patriotismus,
dat niets goeds ziet in hetgeen in den vreemde bestaat. Eene V. gelijk die bij Orie-
ken en Romeinen en in het algemeen bij de oude volken bestond , die buiten hunne
stad of land niets dan barbaren of vijanden zagen, is geheel strijdig met den geest des
Christendoms en de beschaving van onzen tijd. De hoogere V. is dus zeer wel met
de eischen der algemeene menschenliefde, met de belangstelling in al hetgeen den
mensch in het algemeen aangaat, of met het ware cosmopolitisrajis overeen te brengen.
Ofschoon het vaderland het eerst en bovenal door ons moet worden geschat en bemind,
moet dit gevoel ons niet voor het lot van andere volken of maatschappijen ongevoelig
, maken. De rigting der hedendaagsche beschaving leidt tot verbroedering van volken
en staten, die vroeger te veel in belangen en zeden verschilden en zich van elkander
afgezonderd hielden.
Vaderljjke Magt is\' het regt der ouders tot gezag over de personen en tot be-
heer en genot der goederen hunner minderjarige kinderen. Zij is geregeld bij de
wet, die zelfs bij huwelijksche voorwaarden geene afwijking toelaat van de daaruit
voortspruitende regten. Zij verschilt bij ons ten eenenmale van de uitgestrekte magt
van den Romeinschen pater familias. Terwijl te Rome het kind\'geene regten had
tegenover den alles vermogenden vader, worden bij ons ook zijne regten door de wet
beschermd. De V. M. staat geheel in verband met de verpligting der ouders om hunne
minderjarige kinderen op te voeden, en strekt zich juist zooverre uit als noodig is om
die verpligting te kunnen vervullen. Die verpligting tot opvoeding der kinderen rust
op beide ouders; de V. M. komt daarom ook aan beiden toe en de benaming ouder-
lijke magt
zou gepaster geweest zijn. De V. M. ontstaat door geboorte van kinderen
Aljem. Ned. Encyclopedie, deel XV.                                                                                8
-ocr page 24-
18
VADERMOORD — VAILLANT.
uit een wettig huwelijk, door wettiging van vroeger geboren kinderen en door erken-
ning van natuurlijke kinderen; in de beide laatste gevallen verschaft echter de V. M.
den vader of der moeder geen vruchtgenot (art. 374 Borg. Wetb.). De V. M. gaat
te niet door den dood van liet kind of van beide ouders , en door meerderjarigwording
der kinderen Eindelijk kan de vader of de moeder, volgens art. 334 en 335 alinea
2 C. 1\'. in de daar aangewezen gevallen ontzet worden van de regten en voordeelen, hem
toegekend bij den titel van de V. M.
Vadermoord is de doodslag van een wettigen, natuurlijken of aangenomen vader of
moeder, of van een wettigen grootvader of grootmoeder (ascendant) in naderen of ver-
deren graad (art. 299 van het Wetb. van Strafr.). In het vroegste Romeinsche regt
werd door het woord parricidium elke doodslag aangeduid; eerst bij de wet van de
twaalf tafelen werden met die benaming bij uitsluiting bedoeld de vader of moeder van
den dader. De latere regtsgelecrden begrepen echter onder pnrricidium ook de ascen-
denten van den moordenaar. Vóór 1791 werd de vadermoorder in Frankrijk
veroordeeld tot het rad, nadat hem \'vooraf de regter hand was afgekapt; zrjn lig-
chnam werd verbrand en de overblijfselen in den wind verstrooid; vrouwen werden
verbrand of geworgd. Het wetboek van 1791 bepaalde eenvoudig de doodstraf tegen
V., zonder ecnige voorafgaande ligchaamspijniging; liet gelaat van den misdadiger was
echter bij zijn gang naar het schavot door een zwarten sluijer bedekt; in 1810 werd
de afkapping der regter hand , vóór de uitvoering van het doodvonnis, weder ingevoerd
tot op 1832. Ook in onze wetgeving golden de bepalingen van het Fransche straf-
wetboek van 1810, tot dat de wet van 29 Junij 1854 (Stbl. n». 102) daarin eenige
veranderingen heeft gemaakt, en o. a. op den V. eenvoudig de doodstraf door ophan-
ging heeft bepaald.
Vaduz. Zie Lichtenstein (vorstendom).
Vaerst (Friedr. Christ. Eugeu, baron von), een begaafd schrijver, geb. te Wesel in
1792, was tot 1818 officier bij het Pruissische leger. Hij bereisde verschillende
landen van Europa , terwijl hij zich overal door zijn talent om met menschen om te
gaan onderscheidde. In 1834 werd hij hoofdredacteur van de Breslauer Zeitung en in
1840 directeur van den stads-schouwburg te lïreslau. Hij overleed in 1855 te Herrendorf
bij Soldin. Zijne voornaamste werken zijn Cavalierperspective (Leipz. 1836), Die
PyreKaen
(Ureslau 1847) en Gastrosop/iie (Leipz. 1852, 2 dln.).
Vafflard (Pierre Antoine Augustin), schilder, geb. te Parijs in 1777, bestudeerde ge-
trouw de klassieke oudheid zonder haar echter bepaald tot voorbeeld te nemen. In de uit-
drukking en het mouvement der figuren verviel hij niet zelden tot het theatrale. Vooral
zijne kleinere historische en genre-schilderijen bezitten veel verdienste van coloriet en be-
handeling. Men vindt schilderijen van hem in het museum te Rennes, in dat te Dijon en
in de kerk Ste. Marguérite te Parijs. Hij was hofschilder bij den hertog van Orleans
en overleed in 1840. Migueret graveerde naar hem De dood van Molière; twee van
zijne andere schilderijen, Le c/tien de l\'hospice en Le chien et Vaveugle, zijn mede door
de gravure algemeen bekend geworden.
Vaga (Perino del), eigenlijk Buonaccorsi, schilder, geb. te Florence in 1500 en
overleden te Rome in 1547, was een der voortreffelijkste leerlingen en navolgers van
Rafaël, maar moet in diepte en schoonheid van teekening voor dezen onderdoen. In
antiek-mythologische voorstellingen, madonna\'s en in de behandeling van andere onder-
werpen van godsdienstigen aard muntte hij bijzonder uit. In den Louvre te Parijs
en elders bevinden zich stukken van zijne hand.
Vagabundae. Zie Jagtspinnen.
Vagevuur, d. i. reinigingsvuur, van vagen, vegen, reinigen, is volgens de leer der R.
Catholieke kerk een verblijf, dat bij het Godsgerigt terstond na den dood wordt aan-
gewezen aan-allen, die met tijdelijke zondenschuld beladen sterven, opdat hunne zielen
daar eene pijnlijke loutering ondergaan van alle vlekken die haar aankleven. Als be-
wijzen beroept men zich op 2 Makk. 12 : 43, 1 Kor. 3 : 15, Zach. 3: 2, Sirach 51 : 6.
De pijn van het V. kan verkort worden door godsd. verrigtingen van de levenden
voor de dooden, zooals zielmissen, bedevaarten enz.
Vaillant (Jean Baptiste Philibert), Fransch maarschalk, geb. te Dijon in 1790, trad in
1809 bij de genie in dienst, maakte in 1812 den veldtogt naar Rusland mede en woonde
in 1815 den slag van Waterloo bij. Opgeklommen tot bataillonschef, kreeg hij een
commando bij de expeditie naar Algerië in 1830, waar eene kartets hem een been verbrijzelde,
-ocr page 25-
VAILLANT — VALCKENAER.
19
In 1831—183;! was hij bij de belegering der citadel van Antwerpen, werd in 1838,
tijdens zijn verblijf in Algeric, genenial-majoor, later als chef over de vesting»erken
te Parijs luitenant-generaal, kreeg bij de belegering vim Rome in 1849 den maar-
schalkstaf en werd in 1854 minister van oorlog in de plaats van St. Arnaud. In 1864
benoemde de keizer hem tot groot-kanselier van het legioen van eer.
Vaillant (Jean Foy), penningkondige, geb. te Beaovait in 1189 en overleden in 1706,
was een der eersten, die de numismatiek voor de geschiedenis vruchtbaar trachtte te
maken. Zijne belangrijkste werken zijn Historici Ptolemaeorum, Aegypti regum (Amst. 1701);
Arsncidarum imperium (Parijs 1725, 2 dln.), en Seleucidarum imperium, (\'s Hage 1732).
Vaillant (FrancoU Ie). Zie Levaillant (Francois).
Vaillant (Wallerant), schilder en graveur (in de zwarte-kunst-manier), geb. te Rijssel
in 1625, heeft vele portretten van vorstelijke personen geteekend. Het museum
te Dresden bezit een twaalftal dier teekeningen. Te Frankfort was hij prins Robert
van de Palts behulpzaam in de techniek def zwarte-kunst-manier, die eerst door hem
cenige heteekenis kreeg. In den laatsten tijd zijns levens woonde hij te Amsterdam ,
waar hij in 1677 overleed. Verg. L. Laborde, Hisloire de la maniere none (Par, 1839).
Vair is in de wnpenknnde de benaming van de tweede der oude of eigenlijke four-
rures. Het wordt voorgesteld door rijen azuren en zilveren klokjes, van welke de
azuren hangen en de zilveren hun tot complement dienen; een wapenschild wordt ge-
vuld door vijf Iraits of lires (rijen) van zoodanige klokjes, en heet alsdan vairé. Zijn
de klokjes kleiner dan gewoonlijk zoo spreekt men van menu vair, zijn zij grooter zoo noemt
men het befl\'roi. Men vindt ook V. van andere kleuren dan de genoemde. — Contrevair
noemt men een dergelijk pelswerk, doch waarin de klokjes van dezelfde kleur elkander
met de basis aanraken. — Vairé en pal zegt men, wanneer de klokjes zoodanig geplaatst
zijn, dat de top van een klokje uit de tweede rij juist aansluit tegen het midden der
basis van een klokje der eerste rij.
Vairé. Zie Vair.
Val (De) of vrije V. is een verschijnsel, dat veroorzaakt wordt door de algemeene anu-
trekkingskracht der ligchamen. Volgens dat verschijnsel bewegen zich alle ligchamen,
die aan zich zelve worden overgelaten, in de rigting van het middelpunt der Aarde. In
het luchtledige vallen alle ligchamen met dezelfde snelheid. De wetten van den vrijen V.
zijn deze: 1°. De snelheden zijn evenredig met de valtijden; 2n. de doorloopen ruimten
zijn evenredig met de tweede magten der valtijden.
Valcke (Jacob), tusschen 1530 en 1540 waarschijnlijk te Goes geb., werd eerst secre-
taris en later pensionaris dier stad. Hij was een der afgevaardigden, die met prins
Willem\'! over de satisfactie der stad handelden. Na den dood van den prins maakte
V. deel uit. van het gezantschap, eerst naar Frankrijk, daarna naar Engeland, om het
oppergezag over de Nederlanden aan een der vorsten dier landen aan te bieden Nog
verschillende zendingen heeft hij achtereenvolgens vervuld. Hij was lid van den raad van
state en ontvanger-generaal van Zeeland, en heeft zich o. a. verdienstelijk gemaakt door
het bevorderen der expeditie, welke door het Noorden een weg naar Inüië wilde zieken.
Hij overleed in 1603. Verg. de Zeemcsche Volksalmanak van 1844 en vooral van 1845.
Valckenaer (Lodew. Casp.), beroemd philoloog, geb. te Leeuwarden in 1715, werd in
1741 hoogleeraar in de Grieksche taal te Franeker en in 1766 te Leiden, waar hij in
17S5 overleed. Voor de verbreiding der humanistische studiën heeft hij met vrucht ge-
arbeid, zoowel door zijn voortreffelijk onderwijs als door zijne gaven als scherpzinnig
criticus. Zijne Orationes (Leid. 1784) werden later met andere zijner geschriften uit-
gegeven onder den titel: Opusculaphilologica, critica, oratoria (Leipz. 1808, 2 dln.).
Hij leverde verder hooggeschatte uitgaven van Ammonius (Leid. 1789, herdr. Leipz. 1S22),
de P/ioenissae (Fran. 1755, herdr. Leid. 1797 en 1802, Leipz. 1824) en den Hippo-
lytus
(Leid. 1768, herdr. Leipz. 1823) van Euripides, benevens Dialribe in Euripidis
perdilorum dramatum reliquias
(Leid. 1767, herdr. Leipz. 1824); de Brieven van
Phalaris (Gron. 1777, herdr. ald. 1781, Leipz. 1823), Theocrilus (Leid. 1779, herdr.
ald. 1781, Leipz. 1810). Na zijn dood gaf Luzac zijne voortreffelijke aanteekeningen
op den Herodotus van Wesseling en op de Fragmenten van Callimachus in het licht
(Leid. 1799). — Zijn zoon Jan V. werd in 1787 hoogleeraar in de regtsgeleerdheid te
Utrecht, en is bekend door zijne patriotsche gezindheid. In 1793 behoorde hij tot de
afgevaardigden, die de nationale conventie om bijstand der Hollandsche patriotten ver-
zochten, was later gezant in Spanje, en leidde in 1810 de onderhandelingen, wnartyj
-ocr page 26-
20
VALCKENBUKG — VALEE.
koning Lodewijk zocht te verhinderen, dnt Holland bij Frankrijk zoude ingelijfd worden.
Hij stierf te Haarlem in 1821.
Valckenburg (Lucas van), schilder van Mechelen, werkte achtereenvolgens te Ant-
werpen, Aken, Luik en Mechelen. Hij teekende onderscheidene landschappen, voor-
nauiclijk aan de Maas. Iu 1597 arbeidde hij te Neurenberg voor den bekenden Paul
Praun. Op het raadhuis aldaar bevond zich van hem een Amazonenslag. Door den
aartshertog Mathias naar Linz ontboden, schilderde hij daar de landschappen, welke
men nu nog in de galerij Belvedère te Weenen aantreft. Zij zijn, even als eenige por-
tretteu, in de manier van miniaturen zeer uitvoerig behandeld. Hij overleed in 1625.
Valckenburg (Martiuus van) schilder, broeder van Luc. v. V., in 1-542 te Mechelen geb.,
reisde eerst met zijn broeder en kwam later te Frankfort, waar hij een aantal por-
1 letten, historische voorstellingen en genre-stukken vervaardigde. De meesten daarvan
bevatten een aantal figuren, zooals eene Dorpskermis in de galerij te Weenen en de
Torenbouw van Babel in die te Dresden. Zijn sterfjaar is onbekend.
Valckeaburg (Frederik en Gilles van) waren zonen en leerlingen van Lucas v. V. en
schilderden in hetzelfde genre. De eerste overleed te Neurenberg in 1623.
Valckenier (Adriaan), gouv.-gen. van Ned. Iiid., geb. te Amsterdam, kwam in 1725
als ondercotnmies te Batavia, klom spoedig van het eene ambt tot het andere op, en
weid in 1737 gouverneur-generaal. Zijne handelwijze bij den opstand der Chinezen in
1740 verwekte veel misnoegen en afkeuring, en deed hem in 1741 zijn ontslag indie-
nen. Verg. Dubois, Vies des gouverneurs-génératu:, en Kok, Vaderlandsch icoorden-
boek
, art. Valckenier.
Valckenier (Pieter), Ned. staatsman, in 1638 volgens sommigen in Gelderland, volgens
anderen te Emmerik geb., heeft langen tijd den staat gediend als gezant. Zeer ge-
roemd worden zijne Memorim, in 1690 en 1691 opgesteld, ten einde Nederland te
verdedigen tegen de aanmatigingen van Frankrijk. Het meest heeft hij zich echter be-
kend gemaakt door zijn Verward Europa (Amsterdam 1675, 1688, 2 dln.).
Valdes Leal (Don Juan de), geb. te Cordova in 1630, was een schilder van grooten
aanleg, maar van weinig grondige studie. Hij werd in 1660 directeur der schilder-akademie
te Sevilla. Zijne werken, treffend van koloriet en effect, kenmerken zich door iets ge-
maniëreerds. Velen er van vindt men te Sevilla in onderscheidene kerken, kloosters en
het aartsbisschoppelijk paleis. Hij overleed in 1691. "Verg. C. Bermudez , Diccionurio liisl.
Valdez (Franciscus) of Baldez was een der krijgsoversten van Alva, toen deze zich tot
demping van den opstand in Nederland bevond. Hij onderscheidde zich vooral als be-
velhebber der Spaansche benden, die tot tweemalen het beleg voor Leiden sloegen, en
3 October 1574 deels door het water, deels door de naderende Hollanders en Zeeuwen
van daar verdreven werden.
Valdivia, eene provincie der republ. Chili in Z.-America, werwaarts in den laatsten
tijd vele Duitsche landverhuizers trekken, heeft een gezond klimaat, weinig bebouwden
doch vruchtbaren bodem, rijken metaal-voorraad en vele ondoordringbare wouden. Hare
oppervlakte beslaat 579,7 □ m. met eene bevolking van 23,400 zielen. De
iioofdstad V., eene vesting, ligt aan den Bio-Valdivia en bezit een der grootste en
veiligste havens van de geheele westkust van America. Zij telt 3100 inw.
Valdor (Jean), teekenaar en graveur, geb. te Luik omstreeks 1600, was een geoefend
kunstenaar toen hij zich te Parijs nederzette, waar hij een aantal uitvoerig bewerkte
gravuren maakte. Ook historische compositiën van zijne hand doen hem als teekenaar
kennen. Zijne behandeling van historische onderwerpen is te zien in eene groote door
F. Colignou gegraveerde prent met een aantal figuren, welke David en Abigail voor-
stelt. Het sterfjaar van dezen kunstenaar is niet bekend.
Valée (Sylvain Charles, graaf), maarschalk van Frankrijk, geb. in 1773 te Brienne-
le-Chateau, trad in 1792 in krijgsdienst, en maakte verschillende veldtogten der republiek
en onder Napoleon mede. Hij doorliep achtereenvolgens verschillende rangen, en onder-
scheidde zich bijzonder bij de bestorming van Konstantine in 1837. Te Parijs terugge-
keeid, schonk Lodewijk Philips hem den maarschalkstaf, en benoemde hem later tot
gouverneur-generaal der Fransch-Africaansche bezittingen. De talrijke opstanden en
invallen der Arabieren wist hij steeds te onderdrukken en af te slaan, doch hij miste
den tact van de overwinning voordeel te trekken. Na de aftreding van Thiers en de
vorming van het ministerie van 1840 werd b\\j teruggeroepen en door Bugeaud ver-
janfjen, Hij overleed te Parys jn 1846,
-ocr page 27-
VALEN^AY — VALENTINIANUS I.                                  21
Valenpay, eene stad in Frankrijk, depart. Tndre, nan den Nahon, met 3500 inw.,
is merkwaardig door het vroeger aan Talleyrnnd behoord hebbende kasteel, waarop
1808—13 Ferdinand VII. met zijne familie door Napoleon gevangen gehouden werd.
Valence, de hoofdstad van het Fransche depart. Uiöme, aan den linker oever
der Rhöne, waarover hier eene der schoonste kettingbruggen van Frankrijk hangt, is de
zetel van een bisschop en telt 16,900 inw. , die voornamelijk van den handel leven. V.
is eene oude stad met naauwe kromme straten, en door muren en wallen omringd.
Er bestaan verschillende scholen en elf kerken, waaronder de kathedraal met haar ge-
denkteeken voor paus Pius VI bijzonder uitmunt.
Talencia, de hertogelijke titel van den Spaanschen generaal en staatsman Narvacz (z. a.).
Valenciaj eene der oostelijke provinciën van Spanje, beslaat 40 8,1 □ m. met 1,842,500
inw., is beroemd door haar zacht en schoon klimaat en vruchtbaren bodem, die
heerlijken (alicant) wijn, olijven, saffraan, aloë en zelfs dadels voortbrengt. Zij heeft
vele bergen en kleine vlakten, die door verschillende rivieren worden besproeid. Na
Catalonië is V. de belangrijkste provincie van Spanje in industrieel opzigt; zij bezit
aanzienlijke zijde-, linnen- en wolweverijen, papier- en suikerfabrieken enz. — V., de
hoofdstad der provincie V., ligt in eene bekoorlijke en vruchtbare vlakte aan den Gua-
dalaviar, is eene fraaije antieke stad met onderscheidene openbare pleinen, vele schoonc
gebouwen, verscheidene kerken en eene universiteit, die echter in verval is. Zij telt met hare
voorsteden 145,512 inw., die een aanzienlijken handel in zijde, papier en zeep drijven.
De haven der stad. eigenlijk eene reede, ligt op 4 uur afstands bij het vlek Grao. —
V., vroeger Nueva Valencia del Ney genoemd , de hoofdstad der provincie (\'arabobo
in Venezuela, is in eene vruchtbare vlakte zeer gunstig voor den handel gelegen, heeft
breede straten, een bijzonder groot marktplein, verschillende scholen en telt l\'ï.000 inw.,
die in industrie, handel en landbouw hun bestaan vinden.
Valenciennes, eene stad en vesting aan de Schelde, in het Fransche depart. du Nord,
met 24,250 inw., bezit verschillende inrigtingen voor kunst en wetenschap en een
groot wees- en armenhuis. De bevolking vindt voornamelijk haar bestaan in het ver-
vaardigen van kant, die zeer beroemd is. V. is eene oude stad, die vroeger tot de
Nederlanden behoorde, door Tnrenne in 1656 te vergeefs belegerd, door Lodewijk XIV
in 1677 ingenomen, en bij den vrede van Nijmegen en Utrecht met Frankrijk vcr-
eenigd werd.
Valenciennes (Achille), natuuronderzoeker, geb. te Parijs in 1794, was aan het museum
van natuurlijke historie te Parijs achtereenvolgens preparateur, aide-naturaliste en in
1832 professor Hij stond Lamarck ter zijde in het rangschikken der zoöphyten en
weekdieren, doch is het meest bekend geworden als medewerker van G. Cuvier aan
diens werk Hisloire naturelle des poissons. Hij overleed in 1865.
Valens, een Rom. keizer, in 364 na Chr. door zijn broeder Valentinianus (z. a.) tot mrde-
regent over het oostelijke gedeelte des rijks verheven , overwon zijn mededinger Proropius,
en verloor in 378 zijn leven in een slag tegen de Gothen, die, uit hun land verdrongen,
zijn rijk overstroomden en plunderden. V. was een hebzuchtig vorst, die zijne ver-
pligtingen verwaarloosde, den druk der belastingen verzwaarde, en als Ariaan de aan-
hangers der leer van Athanasius en de heidenen hevig vervolgde.
Valentin (Gabriel Gtistnv), een uitstekend physioloog, geb. te Breslau in 1818, sedert
1846 professor te Bern, heeft vele belangrijke werken uitgegeven, waarvan de voor-
naamste zijn: Handbuch der Entwickelnngsgesehichte (Berl. 1835); Lelirhuch der Physi-
oloqie des Menschen
(Brunsw. 1847—50, 2 dln.); Grundriss der Physinlngie des
Menschen
(Brunsw. 1854, 4<le druk); Beitrage zur Anatomie und Physinlngie drs
Nerven- und. Muskelsyitems
(Leipz. 1863), en Die Untersuchung der Pjlnn:en- mid
Thiergetcebe in polarisirtem Lichte
(Leipz. 1861).
Valentini (Georg Wilh., vrijheer von), een krijgskundig schrijver, geb. te Merlijn in
1775 en in 1834 als generaal-inspecteur der Pruisische militaire akademiën aldaar
overleden, was in 1809 adjudant van den toeninaligen prins van Oranje, later Willem [.
Zijne belangrijkste werken zijn Abhnndlnng üher den kleinen Krieg (fie druk Berl, 1833)
en Die Lehre vom Kriege (Berl. 1810—24, 3 dln.; 3\'Ie druk 1834).
Valentinianen heeten de aanhangers van Valentinus (z. a).
Valentinianus I, Rom. keizer, 364 — 375 na Chr., verhief zijn broeder Valens (s. n.) lot
medebestuurder over de oostelijke helft des rijks. Hij was een uitstekend veldheer, niet
zonder beschaving, streng regtvaardig en verdraagzaam, doch liet zich ook dikwijls door
-ocr page 28-
22                                         VALENTINUS — VALERIUS.
drift tot groote wreedheid verleiden. Hij rigtte onderscheidene scholen op, en stierf in
een veldtogt tegen de Gunden te Rregetium in 875. — V. II, zoon des vorigen,
werd door een zijner legerhoofden Arbogastns vermoord. -i- V. III, zoon van Kon-
stantius, werd in 425 op zevenjarigen leeftijd door Theodosius II in de regering be-
vestigd. Gedurende zijn bestuur leed het Rom. rijk vele nederlagen. Hij werd in 455
door Petronius Maximus vermoord.
Valentinus, een der invloedrijkste Gnostieken, afkomstig uit Egypte, ging omstreeks
140 na Chr. naar Rome en stierf aldaar of op het eiland Cyprus omstreeks 160. Hij hield
het heidendom voor een voorportaal der Christelijke openbaring, en stelde zich de hoogere
geestenwereld voor als verdeeld in 15 Aeonenparen, die ieder uit een maunelijken
levengevenden en uit een levenontvangenden Aeoon bestonden.
Valentijn (Francois), te Dordrecht waarschijnlijk in 1665 geb., werd als bedienaar
des ijoddelijken wourds
aangesteld bij de O.-I. compagnie, vertrok in 1685 naar Batavia,
vertoefde eerst te Japara, werd daarna predikant te Amboina, later te Bands, doch
keerde vervolgens naar Amboina terug. Hij vertaalde er den Mijbel in het Maleisch.
In 1694 kreeg hij verlof om naar Holland terug te koeren; doch in 1706 reisde hij
weder naar Indië, dat hij in 1714 voor goed verliet. Hekend is zijn werk Oud en
Nieuw Oosl-Indien, vervallende een Naauickturige en Uitvoerige Verhandeling e van Ne-
derlands Mogenlheyd in die Gewesten
enz., mei meer dan Ihien honderd en vijftig Prent-
verbeeldingen verrijkt
(Dordr. en Amsterd. 1724—26, 5 dln.). Dit werk is nog de
beste bron van kennis onzer toenmalige koloniën en factorijen in Oost-Indië. Zijn sterf-
jaar is onbekend.
Valentijnsdag (St), 14 Februarij, wordtin Engeland, Schotland en sommige gedeelten
van Frankrijk door een oud gebruik gekenmerkt. Op den avond vóór* dien dag maken
jongelieden van het eene geslacht een met hun aantal overeenkomend getal loten, elk
met den naam van een persoon van het andere geslacht voorzien. Vervolgens worden
de loten in een glas gedaan; elk trekt op zijne beurt en krijgt de persoon, wier naam
op het lot staat, tot Valentijn of Valentine. Dikwijls ontstaan daaruit huwelijken, in
elk geval staat gedurende een jaar de Valentijn tot zijne Valentine ongeveer in dezelfde
verhouding als in vroegere romans de ridder tot zijne dame. In de 15<le eeuw was
deze gewoonte ook in hoogere kringen in gebruik.
Valeriaan, Valeriana L. Dit plantengeslacht geeft den naam aan de familie der Vale-
riaanaehtigen (Falerianeae), allen kruidachtige planten met in bijschermen vereenigde
bloemen en tegenovergestelde bladen. Ons land telt drie soorten van V.: 1°. de gewone
V. (V. ojftcinalis L.), die op vochtige plaatsen groeit, haar wortelstok geeft onder en
na het droogen\' een eigenaardigen reuk, zij wordt als zenuwmiddel gebruikt; 2°. de
vierbladige V. (V. sambucifo\'ia); 3°. de tweehuizige V. (V. dioicd). Tot deze familie
behoort ook de Valerianella Mch. en de Cenlhraiit/tus D. C. Van de eerste is de V.
olitoria
, Fedia oliloria Vhl. als Veldsla bekend; als zoodanig worden de eerst uit-
komende bladen gegeten.
Valerianus (Publius Licinius), Romeinsch keizer van 253—260, werd eerst tot censor
gekozen en later op den troon verheven. Hij benoemde zijn zoon Gallienus (z. a.) tot
meduregent, beijverde zich voor den bloei des rijks, doch was niet in staat de inwen-
di<;e verwarring te doen ophouden en de aanvallen der barbaren beslissend af te slaan.
Hij stierf in 260 in smadelijke gevangenschap van den Perzischen koning Sapores.
Valerins is de naam »an een beroemd Romeinsch geslacht van Sabijnschen oorsprong,
waaruit vele aanzienlijke mannen gesproten zijn. Publius V. was viermaal consul en
verwierf zich door zijne wetten, leges Valeriae, die de Romeinen als den grondslag hunner
vrijheid beschouwden, den naam van Publicola, d. i. volksvriend. —Manius V. Volesus,
dictator in 494, legde zijn ambt neder toen de patriciërs de aan de plebejers gedane
toezeggingen niet vervulden. — Lucius V. Potitus Publicola, in 449 consul, is door zijne
wetten, leges Valeriae Horatiae, bekend. — Marcus V., bijgenaamd Corvus, d. i. Raaf,
een der grootste Romeinsche krijgshelden , behaalde verschillende overwinningen, was zes-
maal consul en bereikte den ouderdom van 100jaar. Het volk noemde hem V. Maximus,
den Grooteu. — Manius V. Maximus, bijgenaamd Messala, onderscheidde zich inden
eersten, en Marcus V. Lavinus in don tweeden Punischen oorlog. — Lucius V. Flaccus,
vriend van Cato den Ouden, was met dezen consul in 195. — Lucius V. Flaccus, in 100
consul met Marius, werd door Cajus F\'lavius Fimbria vermoord. — Lucius V. Flaccus
bevorderde de keuze van Sulla tot dictator. — Lucius V. Flaccus ondersteunde Cicero bij
-ocr page 29-
VALERIUS FLACCUS — VALKENJAGT.
23
de onderdrukking der samenzwering van Catilina. — Tot eene plebeïsche familie der
V. behooren Cajus V. Triarius, eeu vriend van Cicero; hij nam deel ann den slag bij
Pharsalus; en Lucius V. Triarius, die door Mithridates in Pontus geslagen werd. — De
familie der V. bestond lang; nog in de 4de eeuw noemt Symmaehus den senator V.
Proculus den meest waarheidlievenden en regtvaardigsten der Romeinen.
Valerius Flaccus (Cajus), een Romeiusch dichter, leefde onder Vespasianus, Titus en Domi-
tianus. Hij stierf in 89 na Chr. Zijn onvoltooid gedicht Argonaulica is overladen met
beeldspraak, doch niet zonder verdienste. De beste uitgaven er van bezorgden N. Heinsius
(Anist. 1580) en P. Burmann (Leid. 1724).
Valerius Maximus , een Romeinsch geschiedschrijver uit de eerste eeuw na Chr., is de ver-
vaardiger der Factoruiu diclorumque memorabilium libri IX, die eene rijke verzameling van
gezegden, aueedoten , karaktertrekken en daden van beroemde personen bevatten. De beste
uitgaven zijn die van Tliysius (Leid. 1651) en uit lateren tijd die van Hase (Par. 1S22).
Valesius (Hend.), eigenlijk du Valois, Fransen geleerde, geb. te Parijs in 1603 en
overleden in 1676, heeft zich door zijne studie der klassieke schrijvers, in het bijzonder
door zijne Polybii excerpta, zijne uitgaven van Ammianus Marcellinus, de Historia
ecclesiaslica
van Eusebius en van Harpokration naam gemaakt. — Zijn jongere broeder,
Adriaan V., geb. te Parijs in 1607, heeft cenige historische werken geschreven, die
zich door zuiverheid van taal onderscheiden, o. a. Notitia Galliarum ordine alphabetico
diyesta
(Par. 1675), en Gesla velerum Iruncorum (Par. 1646, 3 dln.).
Valetta. Zie LavaUUa.
Valken, Falcouinae. Dezen naam draagt eene groote afdeeling of familie van Dagroof-
vogels (zie Roofvogels), die zich o. a. van de Nachtroofvogels door de aan de zijden
geplaatste oogeu, en van de Gieren door den korteren met veren bedekten hals en den
korteren van den wortel af gebogen snavel onderscheiden. De V. zijn sterke, krachtige,
van levende dieren zich voedende vogels, die goed vliegen kunnen en vaak uit de hoogte
op hunne prooi neervallen, waarom men hen ook //stootvogels\'\' noemt. De teenen zijn
met scherpe gebogen nagels gewapend. De V. zijn over de geheele aarde in onder-
scheideue geslachten en soorten verspreid. Men onderscheidt hen in Edelvalken
(z. a.), Havikkeu, Kuikendieven, Arenden, Wouwen, Wespendieven en andere, die
Linnaeus allen onder het geslacht Falco rangschikt. Tot de V., die in ons land ge-
vouden worden, telt men onder de Edelvalken de Slechtvalk (F. communis), z. a.; de
Giervalk (F. Gyr/alco), die in Noorwegen te huis behoort en waarvan soms jonge
voorwerpen in ons land voorkomen. Deze is grooter dan de vorige; hij is minder ge-
zocht voor de jagt. Klein , maar moedig is het Smelleken (F. aesalon), met korte vleugels.
De Boomvalk [F. subbuleó) is ook klein, maar met langer vleugels, en de Torenvalk (.F,
linnunculus) heeft eeu langen waaijervormigen staart. Tot de Havikken behoort de
eigenlijke Havik (z. a.) en de Sperwer. Tot de Kuikendieven (Cbcus) telt men den
Blaauwen Kuikendief (C. Cyuneus), den Graauwen Kuikendief (C. Cinerascens) en den
Bruinen Kuikendief of Wouw (C. rufus). Voor de Arenden en de Wouwen, den Buizert
en de Wespendieven zie men de afzond, artikels. — Onder de uitlandsche soorten komen
ook vele grootere Arenden voor, maar de meest afwijkende is de Secretarisvalk [Gypo-
gtranus secrelarius
Illig.), die in Afrika woont en door de lengte zijner pooten op
een steltlooper gelijkt.
Valkenburg (Dirk), schilder, in 1675 te Amsterdam geb., muntte uit in het schil-
dereu van levend en dood wild. Ook schilderde hij goede portretten. In 1696 ging
hij naar Italië en Duitschland en keerde later naar zijn vaderland terug. Hij schilderde
toen veel voor Willem III, koning van Engeland. Huiselijke onaangenaamheden be-
wogen hem echter naar Suriname te reizen, van waar hij na verloop van twee jaren
terugkeerde. Van toen af schilderde hij enkel portretten, totdat hij in 1721 overleed.
Valkenier (P.). Zie Falckenier.
Valken jagt, beter Valkerij en voormaals Plugtbedrijf genoemd, bestaat in de kunst
om roofvogels te temmen, af te rigten tot het vangen van bepaalde soorten van vogels
en zoogdieren en er mede te jagen. Men rigt tot deze jagt zoowel jonge, uit het nest
gehaalde voorwerpen af, als oude, die men wild gevangen heeft. Daar laatstgenoemden
krachtiger zijn, geeft men hun de voorkeur. Het vangen der wilde valken vereischt,
een zeer uitgebreiden toestel en werd vroeger op onze heidevelden, vooral in de pro-
vincie Noordbraband, op zeer groote schaal uitgeoefend. De kunst om met roof-
vogels andere dieren te vangen werd het eerst uitgeoefend door de volken van Midden-
-ocr page 30-
t
24                             VALKENORDE — VALLADOLID.
Azië; de Chinesche jaarboeken maken gewag van groote valkenjagten , nagenoeg zeven
eeuwen v. Chr. gehouden. In ons werelddeel werd de V. waarschijnlijk het eerst door
de Hunnen ingevoerd. Zij wordt ook uitgeoefend in Hindostan en Bengalen, in Perzië,
Arabic en N.-Africa, en werd blijkbaar van Azië uit in Japan en America ingevoerd.
In Europa bereikte zij onder Lodewijk XIII van Frankrijk haar grootsten bloei. Na de
Fransche omwenteling werd de V. alleen in Engeland en Rusland uitgeoefend, doch de
Nederlandsche valkeniers bleven de kunst van het vangen en afrigten der valken het
best verstaan. Koning Lodewijk Napoleon rigtte op het Loo weder eene valkerij op,
doch deze ging na de inlijving bij Frankrijk te niet, totdat in 1836 eene club van
Engelsche en Hollandsche voorname personen ontstond, die op het Loo en in het
Soerensche bosch den reiger met den valk jaagden. In 1853 werd dit laatste overblijfsel
der V. in westelijk Europa opgeheven. Verg. Schlegol, De dierentuin van hel K. Z.
Gen. Natura Arth magistra,
en A. Verster van Wulverhorst et H. Schlegel, Traite
de Fauconnerie
(Leid. 18Lfi).
Valkenorde (De) werd 2 Aug. 1732 door hertog Ernst August van Weimar in-
gesteld en 18 Oct. 1815 onder haren tegenwoordigen nnam: Orde der waakzaamheid of
van den witten Valk, vernieuwd. Het is eene orde van verdienste voor burgers en
militairen en bestaat uit drie klassen. Het ordeteeken is een achthoekig, gouden, groen
geëmailleerd kruis, met een gouden, wit geëmailleerden valk; tusschen het kruis bevindt
zich eene kleine vierhoekige roode ster met wit geëmailleerde punten. Het kruis is aan
de achterzijde wit geëmailleerd, de ster groen; daarop bevindt zich een blaauw geëmail-
leerd schild met de woorden Vigilando ascendimua, voor burgers met een lauwerkrans,
voor militairen met wapens omgeven. In verband met de V. bestaat er nog eene ko-
peren medaille met het opschrift Treuen Kriegern, en eene gouden medaille van ver-
dienste voor burgers.
Valkerij. Zie Vallenjagt.
Valkhof (Het) was vroeger een burg van zonderlinge bouworde in het noordoosten van
Nijmegen op den Hunnenberg, vermoedelijk gesticht door Karel den Grooten, die er
evenals Lodewijk de Vrome en andere vorsten dikwijls zijn verblijf hield. Frederik
Barbarossa liet den burg, die door de Noormannen en Lotharingers verwoest was, in
1155 herbouwen. Met de stad Nijmegen werd het V. in 1248 door den Roomschen
koning Willem aan den graaf van Gelder in pand gegeven. Het was hier, dat in 1340
het aandoenlijk tooneel plaats had, waarbij Eleonora haren gemaal hertog Reinoud II
poogde te overtuigen, dat zij niet melaatsch was. Het V. onderging menige ver-
andering en was rijk aan geschiedkundige herinneringen. Menig vorst van Gelderlanp
werd er gehuldigd, menig voornaam persoon hield er later hetzij vrijwillig, hetzij als
gevangene verblijf. Nadat dit gedeelte des lands, gedurende den opstand tegen Spanje,
voor goed aan der Staten gezag onderworpen scheen, werd het in 1611 tot een stad-
houderlijk verblijf ingerigt. Willem V hield er zich een tijd lang op met zijn gezin,
toen hij zich in 1787 om staatkundige redenen uit Holland had verwijderd. Na
zijn vertrek werd het V. met uitzondering der twee heidensche kapellen, die
nog bestaan, voor afbraak verkocht en gesloopt. De eene kapel, een 16-hoek, is
nog in haar geheel en schijnt in de 4\'le of 5<le eeuw gesticht te zijn. Van de andere
kapel, die van nog oudere dagteekening moet zijn, bestaan slechts overblijfselen. Beide
kapellen, oorspronkelijk ter eere van Heidensche godheden gesticht, werden in 799
door paus Leo III gewijd.
Valla (Laurentius), invloedrijk humanist, een van de eerste herstellers der klas-
sieke letterkunde, werd in 1415 te Rome geb. Hij trad in verschillende steden van
Italië op met aanbeveling der klassieke studiën tegenover het scholasticismus, doch dit
bezorgde hem zoovele vijanden, dat hij genoodzaakt was de wijk naar Napels te nemen
en zich onder bescherming van koning Alphonsns te stellen. Van ketterij verdacht, ont-
week hij de inquisitie door naar Rome te vlugten, waar hij vrijgesproken en tot pau-
selijk secretaris on kanunnik benoemd werd. Hij overleed te Rome, waarschijnlijk
in 1457. Zijn belangrijkste werk is Elegantiae Lalitii Sermonis (Rome 1471, dikwijls
herdrukt), alsmede zijne verhandeling De donatione Constantini Magni, waarin hij de
onechtheid der schenking van Konstantijn den Grooten aantoonde. Zijne Opera ver-
schenen in fol. te Bazel in 1543.
Valladolid, hoofdstad der gelijknamige Spaansche provincie, ligt in eene fraaije vlakte,
ter plaatse waar de Esgueva zich in de Pisuerga stort, is de zetel eens bisschops en
-ocr page 31-
VALLAURI — VALLENDE ZIEKTE.                                 25
telt 21,000 inw. Meii vindt er vele schoone kerken, eene universiteit in 1346 gesticht,
eene academie voor kunsten en wetenschappen, en verschillende scholen. Merkwaardig zijn
de nog onvoltooide hoofdkerk en een oud paleis , waar vroeger de koningen van Castilië ver-
blijf hielden, alsmede de Campo grande, met 400 zuilen en pilasters van graniet omgeven.
V. was vroeger de residentie der Spaansche koningen. De nijverheid der inwoners bepaalt
zich tot het vervaardigen van laken, goud- en zilverwerk, leder en aardewerk. Philips
II en Anna van Oostenrijk werden te V. geboren, en Columbus overleed er in 1506.
Vallauri (ïommaso), philoloog, geb. te Chiusa di Cuneo in 1805, werd in 1843 professor
aan de universiteit te Turijn en behoort tot de beste Latinisten van Italië. Hij heeft veel
gedaan voor de verbetering van het onderwijs in zijn vaderland. Behalve verschillende
uitgaven van Latijnsche klassieken zagen van hem het licht Historia critica litterarum
Latinarnm
(Turijn 1852), Sloria de/la poesia in Piemonle (Turijn 1841) en Storia della
universila degli studj del Piemoute
(Turijn ! 846, 3 dln.).
Valle (Pietro della), een der beste reisbeschrijvers van de 17e eeuw, geb. te Rome in
1586, bezocht Turkije, Egypte, Arabië, Porzië en Indië, en raakte met de taal, zeden
en gewoonten van de bewoners dier landen naauwkeurig bekend. Naar Rome terugge-
keerd, beschreef hij zijne reis (4 dln., Rome 1662) en hield zich vooral bezig met de
beoefening der muziek. Hij overleed aldaar in 1652.
Vallende sterren. Zie Meteoorsteenen.
Vallende ziekte (Epilepsia, Morbus cadurus, Morbus sacer, - comitialis). Onder dezen
naam verstaat men die zenuwziekte, welke zich kenmerkt door aanvallen van algemeene
stuiptrekkingen, die gepaard gaan met verlies van het bewustzijn en het gevoel, en
opgevolgd worden door een korteren of langeren diepen slaap. De aanvallen komen
altijd snel op, zoodat de lijder meestal nedervalt, van waar de naam V. Z. Zij doen
zich óp onregelmatige tijden voor. Gedurende de tusschenpoozen bevinden de lijders
zich, althans in den aanvang, volkomen wel; later zijn de hersenverrigtingen dikwijls
ook dan op verschillende wijzen belemmerd. De zoogenaamde aura epileptica is de
veelvuldigste, doch niet eenige voorbode; de zieke ontwaart dan het gevoel van eene
strooraende lucht, of van mierenkruipen, of van prikkeling, warmte enz., die van eenig
ligchaamsdeel naar het hoofd opstijgen. Dit gevoel is echter van zoo korten duur en
gaat zoo spoedig in verlies van bewustzijn over, dat de epileplictu hierdoor niet in stnat
wordt gesteld eenigen maatregel tegen den aanval te nemen. Eerst later herinneren zich
velen het bij den aanvang waargenomen gevoel. De aanval zelf begint in vele gevallen
met het uiten van een sterkeren of zwakkeren gil, waarbij de lijder nederstort, bewus-
teloos en gevoelloos is, en zich stuiptrekkingen, vermengd met tetanische spierzamen-
trekkingen voordoen. Bij hevige aanvallen kunnen er nog, behalve beleediging van de
tong en de nadeelen, welke de lijder zich door plotseling ncdervallen en het menig-
vuldig rondslaan kan toebrengen, door het geweld der stuiptrekkingen beenbreuken en
ontwrichtingen ontstaan. Nadat deze verschijnselen 5 tot 20 minuten geduurd hebben,
houden plotseling de stuiptrekkingen op; de lijder ligt in een soporeusen toestand, hij
steunt en zucht dikwijls. De ademhaling en de pols worden vrij spoedig weder geregeld,
de ontsteltenis van het gelaat maakt plaats voor een bleek uitzigt met de uitdrukking
van groote afmatting. Ontwaakt de lijder na verloop van één of meer uren uit dezen
toestand, dan gevoelt hij zich vermoeid en weet niets van hetgeen is voorgevallen. Tot
de ligtere vormen dezer ziekte kan men die ongesteldheid brengen, welke de Franschen
pelit mal. de Nederlanders meestal enkel duizeling noemen. V. Z. kan overgeërfd zijn:
soms springt zij eene generatie over en plant zich dan van de grootouders op het klein-
kind over. Ook kan zij door schrik enz. der moeder gedurende de zwangerschap als
aangeborene V. Z. ontstaan. Als gelegenheid gevende ooizaken vindt men alle omstan-
heden opgegeven die direct of indirect de hersenen prikkelen. Hieronder moet men
vooral noemen: onderdrukte menstruatie, manie, slag op het hoofd en alle psychische
indrukken, zooals toorn, schrik, schande, kommer enz. Daar de anatomische veran-
deriogen, die aan deze ziekte ten grondslag liggen, nog niet met voldoende zekerheid
zijn bekend, zullen wij ze hier stilzwijgend voorbijgaan. Dij weinige ziekten vinden wij
zoovele middelen en methoden ter behandeling aanbevolen als bij de epilepsie. Canstatt,
Handhtch der spec. Pathologie uud Therapie, dl. III. blz. 366, heeft zich de moeite
gegeven daarvan eene critische beschouwing te le"eren. Gedurende den aanval dient
hoofdzakelijk gezorgd te worden om den lijder voor beleedigingen te vrijwaren, kwet-
singen van de tong te voorkomen, de kleederen los te maken, het hoofd hooger te
-ocr page 32-
26                                     VALLISNEKIA — VALPABAISO.
leggen, het niet te bezeeren door stevig vasthouden en geen geweid te bezigen om de
duimen los te maken. Na den aanval gunne men den lijder zooveel doenlijk rust.
Vallisneria is een plantengeslacht uit de familie der Waterkaarden, uit waterplanten
zonder stengel bestaande. De V. apiralis L. is merkwaardig om de wijze van bevruchting;
zij groeit in Italië en in het Z. van Frankrijk op den bodem van het water. Om be-
vrucht te worden schiet de vrouwelijke bloem aan een spiraalvormigen bloemstcel tot
de oppervlakte van het water; de mannelijke bloem laai zich los en drijft vrij naar
boven op de oppervlakte. Na de bevruchting daalt de vrouwelijke bloem, terwijl de
steel zich samentrekt, weder naar den bodem.
Valls, eetie stad in de Spaansche provincie Tarragona, met 12,650 inw., is bekend
door den bloedden slag van 24 Febr. 1S09, waarin de Franschen op de Spanjaarden
de overwinning behaalden.
Valmont de Bomare (.lacques Christophe), natuurkundige, in 1731 te Rouaan geb., kwam
op zijn lüc jaar te Parijs, waar hij zich weldra zulk een naam als uatuurkenner ver-
wierf, dat hij van regeringswege werd uitgezonden tot het doen eener wetenschappelijke
reis naar Zwitserland , het noorden van Spanje, Italië, Duitschland, Holland, Engeland,
Zweden, Lapland en IJsland. Hij keerde in 1756 terug, verrijkt met veelzijdige kennis
en met eeu schat van natuurproducten, vooral met betrekking tot mineralogie. . Ver-
volgens gaf hij, 17SS en 1795—1806, te Parijs openbare lessen over de natuur, welke
ongemeen vele toehoorders telden. Hij overleed in 1807. Tot zijne belangrijkste werken
behooren Traite de mineralogie en Dktionnaire rauonné nnicersel d\'fiisluire naturelle.
Vdlmy, een dorp in het Fransche depart. Marne, met ongeveer 500 inw., is belangrijk
door het gevecht tusschen de Pruissen en Franschen, 20 Sept. 1702, waarin de eersten
geslagen werden en daarna uit Frankrijk terugtrokken.
Vdluis, vroeger een graafschap, later een hertogdom in Frankrijk, bevatte nagenoeg
het tegenwoordige departem. üise en behoorde tot de oude provincie Isle de France.
Het koningshuis, dat 1328—1589 over Frankrijk regeerde, ontleende zijn naam van V.
De oude graven van Valois behoorden tot een jongeren tak der Vermandois, wier
laatste erfdochter V. door huwelijk aan Hugo, den zoon van Hendrik I vau Frankrijk,
bragt. Diens nakomelingen behielden het, totdat hun geslacht uitstierf en V. in 1215
door Philips II August met de kroon werd vereeuigd. Philips de Stoute gif het in
1285 aan zijn zoon Karel, die hierdoor het hoofd van het kon. stamhuis van V. werd.
Een zoon van dezen Karel werd in 1328 als Philips VI koning van Frankrijk, de
eerste uit hut huis van Valois. Hij werd in 1350 opgevolgd door Jan den Goeden,
die in 1364 het rijk naliet aan zijn zoon Karel V. Uit het huwelijk van dezen met
Johanna van Bourbon ontsproten twee zonen: Karel VI en Lodewijk, die den titel van
hertog van Orleans en iiet graafschap V. ontving. Ten zijnen behoeve werd V. in
1406 tot een hertogdom verheven. Zijn kleinzoon Lodewijk, hertog van V. en Orleans,
besteeg in 1498 als Lodewijk XII den troon van Frankrijk, die achtereenvolgend was
ingenomen geweest door Karel VI, Karel VII, Lodewijk XI en Karel VIII, met
wien de regte linie van het stamhuis V. uitstierf. Ook Lodewijk XII overleed in 1515
zouder mannelijke nakomelingen, en werd als koning opgevolgd door Frans I, hertog
van Angoulème. Op hem volgden Hendrik II, Frans II, Karel IX en Hendrik III,
met wien in 1589 het koninkl. stamhuis van V. in de mannelijke linie uitstierf.
Valois (Hend. de). Zie Falésius (Hencl.).
Valombrosa, de naam van eene abdij in het kerspel Fiesole, in Italië, waar Joh.
Gualbertus in 1038 eene monniken-orde naar den regel van Benedictus stichtte. De
broeders werden Valombrosanen of naar hunne kleeding Grijze Broeders genoemd. Het
was de eerste orde, welke leeken als broeders opnam; niettemin is zij weinig verbreid.
Tn 1662 smolt zij met de orde der Sylvesterbroeders ineen.
Valparaiso, de hoofdstad der gelijknamige provincie van de Z.-Americaansche republiek
Chili, ligt aan de baai vau V. ten W. van Santiago, is de belangrijkste handelsplaats
aan de westkust van Z.-America, heeft eene voortreffelijke haven, en telt 70,400 inw.
V. heeft kromme en steile straten, meestal huizen van céne verdieping, een groot
marktplein, belangrijke scheepswerven en vele aanzienlijke gebouwen. De voorstad
Almendrale is grooter en van betere bouworde dan de eigenlijke stad, en bezit fraaije
villa\'s eu tuinen. V. is het middenpunt van den handel en de industrie van Chili en
neemt steeds in bloei toe. Met Santiago is zij door een spoorweg verbonden. In 1822
en 1851 leed de stad door aardbevingen.
-ocr page 33-
VALS — VANDAMME.
27
Vals, een badplaatsje in het Z. van Frankrijk, depart. Ardèche, met 2800 inw., is
belangrijk wegens zijne minerale bronnen, die veel ijzer bevatten.
Valscherm. Zie Parachute.
Vampyr heet bij de Slawische en Grieksche bewoners van zuidoostelijk Europa een
nachtspook, dat \'s nachts rondwaart, slapende menschen en vee aanvalt en doodbijt en
hun het bloed uitzuigt. Reeds bij de Grieksche Christenen treft men het bijgeloof aan,
dat personen, inden kerkelijken ban gestorven, des nachts uit hunne graven stijgen, rond-
wnren en menschen vermoorden om zich aan hun bloed te vergasten; ook vindt men
deze sage in de latere verhalen der Duizend en één Arabische nachten, waaruit blij-
ken zou, dat zij van Oosterschen oorsprong is. Zij is overigens vrij gelijkluidend
met die van den Westerschen weerwolf (z. a). In 1725 en 1732 liepen in Hon-
garijë eu Servië allerlei schrikwekkende geruchten over V., die talrijke opgravingen
van lijken, en geschriften voor en tegen uitlokten. Het belangrijkste van dien aard
is: Ranft, Tractat von dein, Kanen und Schmutzen der Tod ten in Grdbern, icorin die
wakre Beschaffenheit derer humjarischen Vampyr» und Blutsauger gezeiyt
, auc/t alle non
dieier Materie öis/ier zuni Forsoliein aekonimene Schriften receusiret ici-rdeu
(Leipz. 1734).
Vampyr. Deze naam wordt aan een paar soorten van llaudvleugelige dieren (z. a.)
gegeven, waarvan men verhaalt dat zij slapende menschen het bloed afzuigen, zooals
de vliegende Hond (zie Hond, Vlieyoide), de P/iyllostoma Spectrum en de Fospertilio
Sp.
L., Fampi/rus Geoffr.
Vanadium is een metaal, dat in 1830 door Sefström in Zweedsch stafijzer werd ont-
dekt, en later ook in ijzererts en in andere ertsen gevonden is. liet V. kristalliseert
in witte blaadjes; het is broos, onsmeltbaar en brandbaar, en geleidt de electriciteit.
In salpeterzuur opgelost, is het blaauw gekleurd.
Vahcouvers-eiland. Zie Nieuu-Culedonië.
Vandalen of Wandalen, een Germaansch volk, dat in de geschiedenis voor het eerst
in de tweede eeuw na Chr. voorkomt en destijds arm de noordoostelijke helling van
het Reuzengebergte woonde. Spoedig daarna moeten zij hun vaderland verlaten hebben
en ontmoet men hen aan den Donau, waar zij echter voor een groot deel door de
Gothen vernietigd werden; de overblij venden kregen op hun verzoek van Konstantijn
den Grooten verlof in Pannonië te wonen. In het begin der vijfde eeuw trokken zij
onder aanvoering van hunnen koning Godegisil westelijk en vielen in Gallië, waar zij
gedurende drie jaren vreeselijke verwoestingen aanrigtteu. Door de slecht bewaakte
bergpassen der Pyreneën drongen zij vervolgens in Spanje, zetten zich neder in het
naar hen genoemde Andalusië (Vandalitia) en veroverden in 425 Sevilht en Karthagena,
dat evenals de Balearische eilanden veel van hunne vernielzucht te lijden had. Van
daar zond Gaiserich of Genserik (z, a.), Godegisils zoon, een Vandaalsch leger naar
Afrika en stichtte daar het Vandaalsehe rijk, dat behalve Afrika\'s noordkust de Balca-
rische eilanden, Sardinië, Corsica eu een gedeelte van Sicilië omvatte. Iu 4SS trok
Genserik naar Italië en verwoestte Rome op eene verschrikkelijke wijze. De ruwheid,
waarmede zij handelden en zelfs de schoonste werken der kunst niet in het minste
spaarden, heeft aan zulke wandaden den naam van Vandalismus doen geven. Op Gen-
serik volgden llunuerik, Guntamund, ïhrasamund, Hilderik en in 530 Gelimer, die in
533 door Belisarius verslagen werd en in Klein-Azië stierf. De meeste V. werden naar
Azië overgebragt, waar zij in den oorlog tegen de Perzen dienden. De in Afrika
achtergeblevenen vermengden zich met de Romeinsche en Moorsehe bevolking. Verg.
Papencordt, (JescMc/ile der vandal llerrschaft in Afrika (ISerl. 1837).
Vandamme (Dominique Jos.), graaf van Huneburg, in 1771 geb. te Cassel in
het Frnnsche departem. du Nord, was een der generaals van het eerste Fransche kei-
zerrïjk. Na het uitbarsten der omwenteling rigtte hij in 1792 een vrijcorps onderden
naam van Chasseurs du Mont-Cassel op, aan welks hoofd hij zich door dapperheid zoo
zeer onderscheidde, dat hij in 1793 tot brigade-generaal werd benoemd. Hij woonde
verschillende veldslagen bij en was een der dapperste, maar tevens een der ruwste ge-
neraals van Napoleon I. In 1813 werd hij bij Kulin gevangen genomen en naar Siberië
gezonden, vanwaar hij na de eerste restauratie iu Frankrijk terugkeerde. Van de
Uourbous kreeg hij gecne aanstelling, doch gedurende de Honderd dagen verhief
Napoleon hem tot pair. Met Grouchy greep hij 18 Juuij 1815 de Pruissen
bij Wavre aan, maar verzuimde Napoleon bij Waterloo te ondersteund . Na de tweede
restauratie werd hij uit Frankrijk verbannen. Hij ging eerst nabij Geut wonen, ver-
-ocr page 34-
28                                     VAN-DIEMENSLAND — VANLOO.
trok vervolgens naar N.-America, en keerde in 1818 naar Frankrijk terug, waar hij weder
in het leger werd opgenomen. In 1824 werd hij gepensionneerd en overleed te Cassel
in 1830.
Van-Diemensland of Tasmania, een eiland tot Australië behoorende, werd in 1642
door Tasman ontdekt en door hem naar den gouv."generaal van Ned.-Ind. van Diemen
aldus genoemd. Het heeft eene oppervlakte van 1177,4 □ m., is zeer bergachtig,
bezit steile kusten met vele baaijen , die voortreffelijke havens vormen, en wordt be-
sproeid door verschillende rivieren, waarvan de Tamnr in het N. en de Derwent in het
Z. de voornaamste zijn. In het binnenland vindt men eenige meren. De bodem is zeer
vruchtbaar, het klimaat minder warm dan in Nieuw-Z.-Wales, terwijl overigens de physi-
sche gesteldheid en de voortbrengselen geheel overeenkomen met het vasteland van Australië
(z. a.). V. staat onder het bestuur van Engeland, dat er in 1803 eene strafkolonie ves-
tigde, die spoedig door vrije kolonisten tot grooten bloei geraakte. De bevolking, ruim
90,0(10 zielen, is grootendeels van Europesche afkomst; de middelen van bestaan zijn
veeteelt, landbouw, eenige industrie en vooral handel in wol. De belangrijkste sleden
zijn : 1 lobarttown (z. a.), Launceston, Georgetown met eene goede zeehaven en Port
Dalrymple.
Vanellus. Zie Kievit.
Vanessa. Zie Admiraal.
Vangelisti (Vincenzo), graveur, in 1744 te Florence geb., begaf zich op kosten van
den groothertog naar Parijs, waar hij zes jaren onder de leiding van Wille arbeidde.
In 1760 te Florence teruggekeerd, werd hij daar tot professor aan de Florentijnsche
academie benoemd. Later keerde hij naar Parijs terug en graveerde een nantal prenten,
totdat hij in 1798 overleed.
Vangerow (Karl Adolf von), een uitstekend regtsgeleerde , in 1808 te Schiffelbach
bij Marburg geb., werd in 1837 professor te Marburg, en volgde in 1840 te Heidel-
berg den overleden Thibnut op. Later was hij hofraad , geheim-hofraad en in 1849
werd hij geheimraad. Hehalve verschillende artikelen in Richter\'s Jahrbücher en het
Archiv fiir ckilisikclie Praxis is belangrijk zijn Lehrbuch der Pandekten (Marb. 1851—
1S52, 3 dln.).
Vanille, Vanilla. Dit plantengeslacht, uit de familie der Standelkruidigen, klimt met
6—10 el lange ranken op tegen boomen , waarin die ranken wortelen. De bloesems
zijn in aren geplaatst. De vruchten zijn lange zaaddoozen, die eene brijachtige zelfstan-
digheid bevatten. Die der V. aromntica Sw. en V. planifolia Andr. maken de onder
den naam V. bekende, geurig riekende specerij uit, welke gebruikt wordt om aan ijs,
chocolade enz. een aangenamen smaak mede te deelen. De V. wordt in tropisch Ame-
rica en Azië gevonden.
Vanini (Lucilio of, zooals hij zich later noemde, Julius Cesar) was een veelzijdig ont-
wikkeld, geleerd man, maar tevens een dolzinnig geestdrijver. Hij werd in 1585 te
Tauresano in Napels geb., na vele omzwervingen te Toulouse van godloochening en
tooverij beschuldigd en in 1619 verbrand. Zijn tragisch einde heeft hem beroemder
gemaakt dan hij het door zijne geschriften zoude geworden zijn. Deze zijn uitgegeven
onder de titels van Amphitea\'ritm aelernae protidentiae divino-magicum etc. (Leid. 1615),
en De admirandis naturae, reginae deaeque mortaliw.n, arcanis libri IV (Parijs 1616).
Verg. voorts Fulleborn\'s Beitrrige zur Gesch. der Philos. en Victor Cousin\'s Frag-
menls de philosophie Cortésienne
(Parijs 1845).
Vanloo of van LOO, eene talrijke Nederl. schildersfamilie, van welke bekend zijn: Johan
V., omstreeks 1585 te Sluis in Vlaanderen geb. Men weet van hem niets, dan dat J.
Houbrnken naar hem gegraveerd heeft. — Zijn zoon .Takob V., in 1614 te Sluis geb.,
was portretschilder, woonde eerst te Amsterdam en later te Parijs, waar hij eene aan-
stelling aan de nkademie verkreeg. .1. Houbraken heeft naar hem het portret van den
Amsterdamschen burgemeester Karel van Penningen gegraveerd. — Zijn zoon Lodewijk
V. was fresco-schilder. — Diens oudste zoon, Jean Papt. V., geb. te Aix in 1684,
was historie- en portretschilder. De meesten zijner stukken worden te Parijs, Toulon,
Turijn, Bome en Londen gevonden. — Lodewijk\'s tweede zoon Charles André V.,
Carle V. genaamd, geb. te Nizza in 1705, wa9 historie• en landschapschilder, bezocht
Rome en werd later professor aan de nkademie to Parijs. De stijl der beide laatsten
draagt, bij veel vastheid van behandeling, in zijne gezochtheid den stempel der vorige
eeuw. — Louis Michel V., oudste zoon van J. B. V., geb. te Toulon in 1707, werd
-ocr page 35-
VANNES — VANVITELLI.
29
in 1736 hofschilder vnn Philips V en in 1751 directeur der akademie van San Feiiiando.
Hij portretteerde vele vorstelijke personen en overleed te Parijs in 1771. — Zijn broeder
Charl. Amedée Phil. V., in 1715 te Turijn geb., werd door Frederik II naar Perlijn
geroepen, waar hij Sans-Souci en Potsdam met zijne werken versierde. In 1772 ging hij
naar Parijs en leverde daar een staaltje van het streven zijner eeuw in eene allegorische
schilderij, die door een glas gezien het portret van Lodewijk XV voorstelde. Hijover-
leed aldaar in 1783. — Zijn zoon Gesar V., geb. te Parijs in 1742, was landschapschilder.
Zijne compositiën waren niet slecht, doch zeer eentoonig in kleur en behandeling. Hij
was lid van de Fransche akademie en overleed te Parijs in 1821. — Behalve de reeds
genoemden vermelden wij nog: Claude V. en Francois V., beiden zoons van J. 1?. V.,
die echter op jeugdigen leeftijd overleden. Eindelijk nog een Dirk V. uit den tijd van
Eubens; een Pieter V., in 1731 te Haarlem geb., die bloemschilder was, en Jozef
V., een graveur, van 1703—1740 te Parijs werkzaam, en niet te verwarren met de
Fransche familie van dien naam.
Vannes, eene stad met ongeveer 14,350 inw., is de hoofdplaats van het Fransche
departem. Morbihan in het oude Bretagne en de zetel eens bisschops. Het ligt schil»
derachtig aan de golf van Morbihan en heeft fraaije omstreken, doch is naauw en slecht
gebouwd. De stad heeft een seminarie, eene stuurmansschool, belangrijke fabrieken en
wijnhandel. Voormaals heette V. Dariorigum of Civitas Venetorum, was 1675—
1689 de zetel van het parlement van Bretagne, alsmede de residentie der hertogen,
die het slot 1\'Hermine bewoonden.
Vanni (Francesco), schilder, geb. te Siena in 1563, behoorde tot eene familie, die
een aantal kunstenaars leverde. Onder de leiding van Passerotti en den invloed van
Correggio en der Caracci ontwikkelde zich zijn talent zeer gelukkig. Hij koos Baroccio
tot vèorbeeld en volgde dien zoo getrouw, dat men beider werken dikwijls met elkan-
der verwart. V.\'s coloriet was fraai, maar zijne draperiën werden onachtzaam behandeld.
Te Rome, waar hij lang vertoefde, had hij vele vrienden, waaronder de pausen Alexander
VII en Clemens VIII. Behalve de schilderkunst beoefende hij de bouw- en werktuig-
kunde. Zijne twee voornaamste werken, Chr. op weg naar Golgotha en De vlugt
naar Egypte,
vindt men in kerken te Siena; de overigen zijn op verschillende plaatsen
verspreid. Zijne teekeningen zijn beroemd en verraden een naauwgezet en geestvol kunste-
naar. Daarnaar zijn onderscheidene gravures vervaardigd. Hij overleed te Pisa in 1609.
Verg. Bnrtsch, Ptintre graveur, dl. XVII bladz. 195. — Zijne zonen Rafaël en Michaël
Angelo V. beoefenden mede de kunst. Laatstgenoemde is bekend geworden door de
uitvinding van mozaïkschilderijen op marmer.
Vannucchi. Zie Sarto {Andrea del).
Vannucci (Pietro). Zie Perngino (Pielro).
Vansittart (Nicol.), lord Bexley, een Engelsch staatsman en financier, in 1766 te
Londen geb., werd in 1796 lid van het parlement en vervolgens secretaris der schat-
kist, in welke betrekking hij zijn naam van een goed financier te zijn volkomen bevestigde.
Na den dood van Perceval in 1812 werd hij kanselier der schatkist en was in zijn be-
heer zoo gelukkig, dat hij zijn opvolger een overschot van 7 millioen pd. st. achterliet^
Hij was een aanhanger der Tories, doch het ontbrak hem aan gaven om een groot
staatsman genoemd te kunnen worden. Zelfs zijne financiëele maatregelen schrijft men
aan de raadgevingen van llothschild toe. In 1823 werd hij tot pair verheven met den
titel van lord Bexley en tot kanselier van Lancaster benoemd. Later, in 1828, trok hij
zich uit de staatsdienst terug en was bestuurder van verschillende liefdadige err godsdien-
stige genootschappen, o. a. president van het bijbelgenootschap en een der stichters
van het King\'s College. Hij overleed in 1851 op zijn landgoed Footscray in Kent.
Vanuzzi. Zie Perngino (Pietro).
Vanvitelli (Gaspar), degli Occliialè genaamd, landschapschilder, afkomstig uit eene
Nederlandscue familie, die Vitel of Witel, volgens anderen Kalf heette, werd in 1647
te Utrecht geb., begaf zich op 19-jarigen leeftijd naar Bome, bekocht verschillende
Italiaansche steden en teekende en schilderde een aantal zee- en stadsgezigten en villa\'s.
Te Napels vond hij een eervol onthaal en werd door het hof bijzondei; begunstigd. Te
Bome teruggekeerd, schilderde hij er bijna al de schoone gebouwen der stad; zijne
werken gingen grootendeels naar het buitenland. Hij overleed te Bome in 1736. —
Z\\jn zoon Luigi V., schilder en architect, in 1700 te Bome geb., werd reeds ais jon-
geling van 20 jaren belast met de beschildering in fresco van de kapel der reliquiëq
-ocr page 36-
30                                                   VAK — VARENS.
van de H. Oecilia in Trastevere. Later wijdde hij zich aan de studie der bouwkunst
en muntte ook daarin zoo spoedig uit, dat hij op 26-jarigen leeftijd den post van
architect aan de St. Pieterskerk verkreeg. Bij afwisseling echter schilderde hij nog,
maar hoofdzakelijk bestond zijne werkzaamheid in het restaureren van oude en het
stichten van nieuwe gebouwen te Home en elders in Italië. Tot zijne meest beroemde
werken behoort de aanleg der haven van Ancona en het bouwen van een hospitaal
aldaar. In 1751 naar Napels ontboden, opende Karel III hem een ruim veld voor
zijne werkzaamheid. Hij overleed te Home in 1773. Sommige zijner werken zijn afge-
becld en gegraveerd door hem zelven (Napels 1750), anderen door zijn kleinzoon
(Napels 1S23).
Var, Ital. Varo, bij de Ouden Varus, eene kleine rivier, tot 1860 de grensrivier tus-
schen Frankrijk en Italië, ontspringt op de Zee-Alpen en stort zich na een loop van
twaalf m. bij Nizza in zee. Het is gewoonlijk eene vrij onbeduidende beek met een
snellen stroom, die echter somtijds door hare overstroomingen voor den omtrek
gevaarlijk wordt. In de geschiedenis speelde de V. meermalen eene rol. In 1707
verscheen er o. a. de vereenigde Rrilsche en Nederlandsche vloot om den overtogt
der troepen van den hertog van Savoyc te begunstigen, waarmede deze te vergeefs
ïoulon belegerde. — Naar haar is Frankrijks zuidoostelijk depart. V. genoemd, dat
in drie arrondissementen is verdeeld en op ongeveer 110 □ m. 308,550 inw. telt.
De kusten zijn gedeeltelijk vlak, gedeeltelijk rots- en bergachtig met vele inham-
men. Merkwaardig is het rotslabyrinth van Ollioules, Vaux d\'OUioules genaamd,
dat van verre gezien zich als de ruïnen eener stad voordoet, liet dep. wordt door-
sneden door de V., de Esteron, de Verdon en de Argens, die geen van allen be-
vaarbaar zijn. Het klimaat is gematigd en gezond; de bodem is in de nabijheid der
rivieren zeer vruchtbaar, overigens steenachtig en dor, en levert geen koren genoeg
voor eigen gebruik op. Men vindt er verschillende soorten van huisdieren, vele water-
en moerasvogels en een rijkdom van oesters, eetbare mossels en visch. Op de bergen
groeijen eiken en dennen, en langs de hellingen worden allerlei zuidvruchten aan-
gekweekt. Het delfstoH\'enrijk levert lood, steenkolen en eenige marmersoorten. Visch-
vangst en handel in de voortbrengselen des lands, benevens eenige industrie zijn de
voornaamste middelen van bestaan der inwoners. De hoofdplaats Draguignan (z. a.)
heeft 10,000 inw.; de belangrijkste stad is ïoulon (z. a.). Verder verdienen vermel-
ding Fréjus (z. a.) , Hyères (z. a-) en Brignolles (z. a.).
Varek. Zie Soda.
Varens, Filices, is de naam eener familie van overblijvende sporendragende plan-
ten, met een kruipenden wortelstok. De bladen (het loof der V.) zijn in het eerst
van den top af opgerold; zij dragen aan de rugzijde de sporen bevattende kiemhuisjes.
Deze bladen zijn bij sommigen enkelvoudig, bij anderen zaamgesteld, gevind of vindeelig.
De wijze van plaatsing der doosvormige kiemhuisjes is een kenmerk voor de verdeeling.
De leden dezer familie zijn over den geheelen aardbodem, te vinden. Ons land telt 13 ge-
slachten en 23 soorten van V , waarvan enkelen in dit werk vermeld zijn. Wij noe-
men er hier de volgende. I". De Naaktvaren (Poli/podium) is een uitgebreid geslacht,
dat aan de naakte stofhoopjes kenbaar is; het telt bij ons een viertal soorten: de Ge-
meene- of Uoomvaren (P. l\'ulgare), de Beuken-, Eiken- en Kalkroinnende-N. (P. Phe-
gopleris, Dryopkrh
en Calcareum). 2°. Het Druifkruid iBoIryehium) z. a. Hiervan
vindt men bij ons slechts ééne soort. 3°. De Adderstong (Ophioglossum) z. a. 4U. De
Pluimvarön (Osmuvda) z. a. 5". De Schubvaren (Ceterach), bij welke de onder-
vlakte der bladen met schubben is bedekt. 6°. De Schildvaren (Aspidium) heeft de stof-
hoopjes met een vliesje gedekt, waaronder de Boschvaren (z. a.), die bij anderen onder
7U. De Niervaren {Polystichnm) is geplaatst, welke vijf soorten bij ons telt. 8°. De Blaas-
varen (Cyslopteris), bij welke het dekvliesje der stofhoopjes blaasvormig is. 9°. De
Maanvaren (Adianthuni), waarbij de Krulvaren (z. a.). 10°. De Streepvaren (Asplenium)
z.
a. 11°. De Tongvaren {Scolopmdrium), waaronder de Hertstong, z. a. 12°. De
Randvaren (P/eris) z. a., en 13°. Het Dubbelloof (Blec/enum) z. a. Al onze V. zijn
kruidachtige gewassen. In de warme landen echter komen boomachtige V. voor, die
met de palmen veel overeenkomst hebben, met een ongeveer 10 el hoogen stam opgroei-
jen en aan den top het lof dragen, zooals de Ahophüa ar ui at-a en de Cyathea meduU
larie
(z. a.). Ofschoon men thans een 3000 soorten van V. kent, moeten zij in den
voorwereldlijken tijd nog menigvuldiger geweest zijn, waarvan de vele afdrukken
-ocr page 37-
31
VARESE — VARTOLOIDEN.
dezer planten getuigen, die men liet meest in <le steenkolenperiode gevonden heeft.
Toen vooral hebben vele boomachtige V. de aarde getooid.
Varese, eene stad in de Ftaliaansche provincie Como, om hare bekoorlijke ligging en
gezond klimaat Tempe d\'ltalia genoemd, bezit vele prachtige paleizen en villa\'s en eene
beroemde zijdewormen-tcelt. Zij telt 10,400 inw., die in zijdespinnerijen en weverijen
hun bestaan vinden. In de nabijheid ligt de beroemde bedevaartplaats Madonna del Monte.
Vargas (Jnan de), een Spanjaard, die zich als lid van den raad van beroerte, in
1567 door Alva opgerigt, door zijne wreedheid heeft berucht gemaakt. Als een hand-
langcr van Alva haalde V. zich den haat der Nederlanders op den hals. Talrijke voor-
beelden van zijne hardvochtigheid en onkunde vindt men bij Hooft opgeteckend. Nadat
het gebleken was, dat een aangeklaagde onverhoord en onschuldig was ter dood gebragt,
durfde V. de opmerking uiten, dat het in elk geval heilzaam was voor diens ziel. Zoodra
Alva vertrok, verliet ook V. deze landen. Verg. IWotley, The rite of the Dntch llepublic.
Vargas (Luis de), schilder, het hoofd der nieuwere Andalusische school, in 1502 te
Sevilla geb., trad in zijn vaderland als hervormer der aldaar nog steeds in zwang zijnde
Gothische kunst op. Ken van zijne eerste werken is een altaarstuk in de hoofdkerk te
Sevilla , De geboorte van Christus; verder de beroemde fresco\'s dier kerk, waaronder een
Kruisdragende Christin, enz. Zijn beroemdste werk bevindt zich in de hoofdkerk
en wordt la Gamba genaamd. Voorts schilderde V. in de Casa de la Misericordia te
Sevilla het Laatste oordeel in fresco. Nog vindt men elders van hem voorstellingen,
die getuigen van een buitengewoon talent, dat bij wijle de bevalligheid en den geest
van Kafaël ademt. Hij schilderde ook portretten, waaronder dat van de hertogin van
Alcale. V. overleed te Sevilla in 1508.
Varianten (Lat. variae leciiones) noemt men in de philologie de verschillende lezingen
in de handschriften van een auteur, hetzij deze ontstaan zijn door onkunde of kwalijk
toegepaste verbeteringszucht der afschrijvers (zie Glosse), hetzij zij te wijten zijn aan
verkeerd dicteren of wel aan onduidelijkheid van het handschrift zelf. Eene zoo volle-
dig mogelijke verzamcliug van V. tot het vaststellen van den waren tekst noemt men
een kritisch apparaat. Zie Kritiek.
Variatiën. Deze naam wordt aan zoodanige muziekstukken gegeven, waarbij de eene
of andere, meestal bekende melodie ten grondslag wordt gelegd. Deze melodie, het
thema geheeten, wordt dan op menigvuldige wijzen, met allerlei veranderingen, har-
raonisch uitgewerkte toevoegselen, loopen , verschillende figuren enz. uitgewerkt, doch
altijd zoo, dat de melodie van het thema er uit kan worden gehoord. V. worden meestal
voor een solo-instrument, soms voor meer instrumenten geschreven, in het eerste geval
wordt er gewoonlijk accompagnement bijgevoegd, dat tusschen ieder der V., om den
solo-speler rust te geven, eenige maten uitvoert, die met het geheel in harmonie zijn.
Variatierekening. Zie Combinatie.
Variëteit. Zie Verscheidenheid.
Varinas, eene provincie der Z.-Americaansche republiek Venezuela, heeft eene opper-
vlakte van 1122 □ m., met \\20,000 inw., is grootendeels vlak en vruchtbaar en van
talrijke rivieren doorsneden. Onder hare voortbrengselen bekleedt de naar haar genoemde
tabak eene voorname plaats; bovendien worden er cacao, koffij en suiker gekweekt De
inw. vinden hun bestaan in landbouw, veeteelt, handel en eenige industrie. De hoofd-
stad V. ligt in de nabijheid van den S.-l)omingo en telt ongeveer 10,000 inw.
Variüliet. Men geeft dezen naam aau rotssoorten , waarin korrels feldspath zich aan
de oppervlakte verheven of als pokken vertoonen.
Varioloiden {Goedaardige, gewijzigde polken) noemt men eene modificatie der echte
pokken (Variolae), welke daardoor ontstaat, dat het contagium der ware pokken over-
gebragt wordt op een gevaccineerd individu of een zoodanig , dat de ware pokken reeds
had doorgestaan. De natuur der ziekte blijft echter altijd dezelfde, want uit haar kunnen
weder door besmetting bij een niet gevaccineerden of bij iemand, die geen pokken ge-
had heeft, de ware variolae ontstaan. De V. onderscheiden zich van de pokken in
uitwendigen vorm en wijze van verloop, door de mindere hevigheid der koorts vóór
het uitbreken, het gemakkelijker uitbreken, de geringere hoeveelheid en oppervlakkige
zitplaats der puisten; verder door de snellere ontwikkeling der afzonderlijke puisten,
het ontbreken van eene ware verettering met duidelijke etterkoorts en zwelling van het
gelaat; door het vroeger intreden en een spoediger afloop van de opdrooging, het zel-
den achterlaten van litteekenen en het sneller verdwijnen der nablijvende vlekken,
-ocr page 38-
32                                           VAKIUS — VASARHELY.
Varius (Lucius), Roroeinsch dichter, tijdgenoot van Virgilius en Horatius, van wien
slechts weinig tot ons gekomen is. Hij vervaardigde een epos ter verheerlijking van
Augustus en Agrippa; voorts een gedicht De marie en een door de Ouden zeer geroemd
treurspel Tliyestes, waarvan wij slechts eenige brokstukken kennen. Verg. Weichert,
Be L. Varii et Casii Parmensis vita et carminibus (Grimma 1836).
Varix. /ie Ader spat.
Varken, Zie Zicijn.
Varkensbrood. Zie Cyclamen.
Varkenskool. Zie Beerenkluauw.
Varna, door de Ouden Odessos genoemd, eene versterkte stad aan de westkust der
Zwarte zee, met 20,000 inw., is de zetel van een Griekschen metropolitaan , bezit eene
zeer goede haven en groole scheepstimmerwervcn. Hare ligging maakt haar tot een
gewigtig strategisch punt, waar meermalen bloedige slagen zijn geleverd. Nog in den
oorlog van 1853—55 werden hare vestingwerken versterkt en uitgebreid. In 1854 werd
de grootste helft der stad door brand vernield.
Varnhagen von Ense (Karl Aug.), Dnitsch letterkundige, geb. te Dusseldorp in 1785,
was eerst in Oostenrijksche, later in Kussischc krijgsdienst, diende daarna zijn vader-
land als diplomaat en woonde sedert 1819 te Jïerlijn, waar hij in 1858 overleed. Hij
behoort tot de voortreffelijkste Duitsche prozaschrijvers van den nieuweren tijd. Zijne
talrijke werken zijn meest van biographischen en kritischen aard en munten uit door
een meesterlijken stijl. De belangrijkste zijn: Goetlte in den Zeugnissen der Mitleben-
den
(Berl. 1823); Hiographische DenkmaU (Berl. 1845—46, 5 dln.); Zur Ge-
schichtschreibung imd Literalur
(Hamb. 1833); Denkwürdigkeiten und vermischte Schriften
(Leipz. 1843—46 en 1859, 9 dln.); Brie/e von A. von Humboldt an V. (Leipz. 1860),
enz. Van grooten invloed op zijne letterkundige werkzaamheid was zijne vrouw
Eahel Antonie Friederike, geb. Levin Marcus.
Varro (Marcus Terentius), een der geleerdste Romeinen van zijn tijd, geb. te Reate
in 116 vóór Chr., was eerst in krijgs- en staatsdienst, doch trok zich later uit het openbare
leven terug en ontwikkelde tot in hoogen ouderdom (90 j.) eene groote letterkundige werk-
zaamheid. Hij omvatte bijna het geheele gebied der wetenschappen van zijn tijd Van
zijne talrijke geschriften, naar men wil ongeveer 500, is slechts weinig en dit nog on-
volledig tot ons gekomen, namelijk: De re rustica; een tragment van De lingua Latina,
en het hekeldicht Satira Farroniana of Menippea Bovendien vindt men in de werken
van Augustinus eene reeks van zedekundige spreuken , van V. afkomstig. De beste uitgave
van de De re rustica is die van J. G. Schneider in de Scriplores rei rusticae (Leipz.
1794). Van De lingua Latina bezorgden von Spengel (Berl. 1826), Muller (Leipz. 1833)
en Egger (Par. 1846) uitgaven. Omtrent het hekeldicht verg. Oehler, Varronis satu-
rarum Menipp. reliquiae
(Leipz. 1844). Verg. ook Pape, Dissertatio historico-literaria de
V.
(Leid. 1835). — Publius ïerentius V., bijgenaamd Atacinus, een episch dichter uit
Gallië geboortig, leefde 82—37 v. Chr. Wij kennen van hem twee gedichten: Argo-
naulica
en De bello Sequanico. Verg Wernsdorf, Poelae Lalinae minores, en Wtilhier, De
Varronis Alacini vita et scriptis
(Munst. 1829).
Varus (Publius Attius), een aanhanger van Pompejus, vlugtte bij het uitbreken van
den burgeroorlog (49 v. Chr.) naar Afrika en vond, na den slag bij Thapsus naar
Spanje ontkomen, bij Munda den dood (45 v. Chr.). — Publius Quinctilius V. stamde
af uit een patricisch geslacht. Hij was (13 v. Chr.) consul, vervolgens (4 v. Chr.)
stadhouder in Syrië, en later (6 n. Chr.) stadhouder in Germanië, waar hij het land
tusschen Rijn en Wezer, sedert Drusus\'tijd aan Rome onderworpen,*tot eene Romeinsche
provincie zoude vormen door er Romeinsche zeden, gewoonten en wetten in te voeren. De
onhandigheid en onvoorzigtigheid, waarmede hij in dezen handelde, verbitterde het volk
tegen hem, dat in opstand geraakte en hem in het Teutoburgerwoud onder aanvoering
van Herman (z. a.), den vorst der Cherusken, geheel versloeg. V. doorstak zich uit
wanhoop met zijn zwaard. Bekend zijn de woorden van Augustus bij het vernemen van
deze nederlaag: //V. geef mij mijne legioenen weder."
Vasal. Zie Leenstelsel.
Vasarhely, ook V.-Hóldmezö of Hóldmezö-V. genoemd, het grootste zoogenaamde
marktvlek van Hongarije en Oostenrijk, is belangrijk door zijne veeteelt, groote vee-
markten, tabaksteelt en wijnverbouw. Het telt 42,500 inw. — De stad Maros-V. ia de
hoofdplaats van den gelijknamigen kreits.
-ocr page 39-
VASAKI — VASTLAND.
33
Vasari (Giorgio), vooral als schrijver over de kunst beroemd, in 1512 te Arezzo
geb., vormde zich als schilder en beeldhouwer onder de leiding van Willem vnn Mar-
seille, A. del Sarto, Rosso en hoofdzakelijk van Michel Angelo, dien hij vooral navolgde.
In 1553 werd hij directeur van de kunstondernemingen van Cosmo I te Florence en
overleed aldaar in 1574. Zijne werken zijn meesterstukken in uiterlijke schikking en
houding, maar missen diepte van opvatting, grootschheid van stijl en waarheid van
uitdrukking. De geschiedkundige stukkeu in het Palazzo vecchio en de godsdienstige
in den dom te Florence en die op het Vaticaan zijn de beroemdste Zijn fraaiste gebouw
is het paleis del Uffizio te Florence. Zijne Vite. dei piu eccellenti pittori, scnltori
ed urchitelti
(1550, en later herhaaldelijk uitgegeven; de beste uitg. te Rome, 1759,
3 dln.; te Milaan, 1807, 16 dln.; Duitsch door Schorn en Förster, Tüb., 1S32—47,
5 dln.) hebben nog altijd groote waarde. Ook schreef hij: Ragionamenti sopra Ie
invenzioni da lui dipinte in Firenze
(1588 en 1762).
Vasco da Gama. Zie Gama.
Vasten, eene geheele of gedeeltelijke onthouding van spijs met een godsdicnstig-
zedelijk doel, is een godsdienstig gebruik, dat in de oude wereld bij de volken van
het Oosten, alsmede bij de Grieken en Romeinen in de mysteriën werd in acht
genomen, en ook nog bij de heidensche Chinezen, Hindoe\'s en bij de Mohammedanen,
die zelfs eene V.-maand (Ramadan) hebben, als een heilige pligt beschouwd wordt. Bij
de Israëlieten was het V. als teeken van verootmoediging door de Mozaïsche wet
alleen voor den grooten verzoendag voorgeschreven (Levit. 16: 29, 31; 23: 27, 32).
Andere vastendagen werden of wegens gedane geloften, of tot afwending van eenig
gevaar, óf bij ondervondene nederlagen enz. gehouden. Na de Babylonische bnlling-
schan nam het aantal vastendagen toe, en vooral door de Pharizeërs werd het V. als
verdienstelijk beschouwd; zij vastten elke week \'s Maandags en \'s Donderdags. Jezus
heeft het V. niet verordend, maar het als middel om bij belangrijke godsdienstige
werkzaamheden den geest van zinnelijke kluisters los te maken goedgekeurd. In de
Christel, kerk ging echter het V. met al zijne misbruiken reeds vroegtijdig uit de
synagoge over, en vooral door de Montanisten, door het kloosterleven en door het
denkbeeld, dat door het V. de vergeving van zonden verkregen wordt, nam het aantal
vastendagen zeer toe. De voornaamsten in de Roomsche kerk zijn: 1) de groote V.-tijd,
Quadragesima gen., die op den 46sten dag vóór Paschen op Woensdag, Aschdag gen.,
begint en, de zes Zondagen er afgerekend, 40 dagen duurt; 2) het wekelijksch V. op
Woensdag en Vrijdag (de dagen, toen Jezus verraden en gekruisigd werd); voor den
Woensdag kwam in de Westersche kerk in de 5<le eeuw de Zaturdag in de plaats,
hetgeen echter de Grieksche kerk zeer afkeurde; 3) de quatertemper"V. (z. a.); 4) de
vigiliën, vastendagen die aan de hooge feesten (Kersfeest, Pinksteren, Petrus en
Paulus, Maria-hemelvaart, Mattheus en Allerheiligen) voorafgaan. Behalve deze zijn
er nog buitengewone V.-dagen bij bijzondere gelegenheden voorgeschreven. De voor-
naamste V.-dagen der Grieksche kerk zijn: 1) de 40 dagen (quadragesima) vóór Paschen;
2) 40 dagen vóór Kersfeest; 3) 14 dagen vóór Maria-hemelvaart; 4) de zoogen. Apos-
tel-V. van Maandag na Pinksteren tot 29 Juuij (oude stijl). In de Protestantsche kerken
is het V. als verootmoediging en boetedoening in dagen van kommer en gevaar bij
algemeene bededagen herhaaldelijk door de synoden voorgeschreven, maar hoe langer
zoo meer in onbruik geraakt.
Vastenavond is eigenlijk de dag vóór Aschdag, de 47ste dag vóór het Paaschfeest
(zie Vasten), doch wordt ook gebezigd van de voorafgaande, aan de carnevals-verma-
kelijkheden toegewijde dagen (zie Carneval).
Vaste sterren. Zie Sterren.
Vastland of Continent noemt men, in tegenstelling vnn eilanden (z. a.), eene groote
uitgestrektheid van land, waarvan de deelen zamenhangen, niet door de zee van
elkander gescheiden zijn, terwijl het geheel van alle kanten door de zee omspoeld
wordt. Het V. der geheele aarde heeft eene uitgestrektheid van ongeveer 2,300,000
D m. en is door den oceaan in drie hoofddeelen gescheiden: het oostelijk V., ook
wel de Oude wereld gen., uit de drie werelddeelen Afrika, Azië en Europa bestaande;
het westelijk V., ook wel de Nieuwe wereld gen., alleen uit America, waarvan de
twee deelen, N.- en Z,-America, door de landengte van Panama vereenigd zijn,
bestaande; het zuidelijk V., hetwelk eveneens een werelddeel vormt, dat den naam
van
Australië (Oceanië of Polynesië) draagt.
Atgem. Nederl, Encyclopedie, deel XV.                                                                            8
-ocr page 40-
34                                                VATEN — VAUBAN.
Vaten. Zie Bloedvaten.
Vaten. Deze naam wordt bij de planten en dieren ann vertakte of onvertakte
buizen gegeven, die met de eene of andere vloeistof of met lucht gevuld zijn. De
V. der planten bevatten meestal lucht. Zij ontstaan uit cellen, zooals reeds in
het art. Cel opgemerkt is. Even als daar aangewezen is, dat deae cellen naar
het voorkomen der wanden onderscheiden worden, zoo verdeelt men ook de V. in
Spiraal-, Gerimpelde-, Gestippelde V. enz. De V. zijn meestal tot bundels vereenigd ,
die men "V.-bundels noemt. —- Bij de dieren komen onderscheidene V. voor, o. a. de
Bloedvaten, de Lymph-V. enz.
Vater (Joh. Sevcrin), verdienstelijk taaikenner en godgeleerde, in 1771 te Altenburg
geb., studeerde te Jena en Halle, werd eerst privaat-docent te Halle, in 1796 buiten-
gewoon hoogl. te Jena, in 1800 hoogl. in de godgeleerdheid en Oostersche letterkunde
te Halle, in 1809 hoogl. in de godgeleerdheid en bibliothekaris te Koningsbergen en
in 1820 weder te Halle, waar hij in 1826 overleed. Hij onderzocht de verwantschap
der Afrikaansche en bovenal der Atnericaansche talen, daarbij de grammatica dier
talen bewerkende. Zijne hoofdgeschriften zijn: Die hebr. Grammatik (1797), Handb.
der hebr., syr., chald. u. arab. Gramm.
(1801), de voortzetting van Adelung\'s Mithri-
daten
(dl. 2—4, 1809—17) en de Literaiur der Grammatiken, Lexika und Wörter-
sammlungen aller Sprachen der Erde
(2e uitg., 1847). Hij redigeerde het Journal
für Prediger,
het Kirchenhüt. Archiv en het in 1819 opgerigte Jahrb. der Musl.
Andacht.
Vathi is de naam van onderscheidene havens en voorgebergten in Griekenland, als-
mede van de hoofdplaats op het eiland Ithaka, aan eene groote zeebogt gelegen, met
2000 inw. Deze plaats is de zetel van een Gr. bisschop, van den resident en van het
bestuur des eilands; zij heeft eene ruime haven, in welke het eiland San-Salvador
met een klooster en kerk ligt. — Ook is V. de naam eener stad op het eiland Samos,
met eene goede haven en 2000 inw.
Vaticaan. Zie Rome.
Vatke (Joh. Karl Wilh.), wijsgeer en godgeleerde, in 1806 te Behndorf in het
Maagdenburgsche geb., studeerde te Halle, Berlijn en Göttingen, legde zich vooral
onder leiding van Gesenius op de studie van het O. T. toe en werd in 1880 privaat-
docent te Berlijn en in 1837 hoogl. in de godgeleerdheid aldaar. Hegel en Schleier-
macher hadden grooten invloed op zijne wijsgeerige ontwikkeling. Zijne voornaamste
schriiten zijn: Die Religion des A. T. (1ste dl., 1835) en Die memchl. Freiheit in
ihrem Ferhaltniss zur Sünde u. zur göttl. Gnade
(1841).
Vattel (Emrich von), beroemd publicist, in 1714 te Couret in het vorstendom
Neufchatel geb., studeerde te Bazel en Genève, maakte zich bekend door zijn scherp-
zinnig werk Défense du systeme Leibnitien etc. (Leid. 1741), begaf zich eerst naar
Berlijn en in 1743 naar Dresden, waar hij raad van legatie werd, terwijl hij kort
daarop als Saksisch gezant naar Bern vertrok. In 1758 werd hij teruggeroepen en
werkte daarna ijverig als geheimraad in het keurvorstelijk kabinet. Hij overleed op
eene ruis voor zijne gezondheid te Neufchatel in 1767. Als publicist deed hij de
grondstellingen der rede en verlichting tegenover de staatkunde van den patrimoniaal-
staat gelden, vooral in zijn beroemd werk: Droit des gens, ou principes de la loi
naturelle applique\'e a la conduite et aux affaires des nations et des souverains
(2 dln.,
4U, in 3 dln., 12°, 1758 en later meermalen uitgeg.; met een levensberigt, Amst.
1775). Zijn laatste geschrift was: Queslions du droit naturel, ou observations sur Ie
traite de la nature par Wolf.
Vauban (Sebastien Ie Prêtre de), Fr. maarschalk en beroemd vestingbouwkundige, in 1633
te St. Léger de Foucheret in Bourgondië geb., trad op zijn 17de jaar in het Spaansche
leger, dat tegen Frankrijk streed, en ging na zijne gevangenneming, in 1653, in Fransche
dienst over. Hij onderscheidde zich als officier der genie bij verschillende belegeringen
dermate, dat hij in 1669 tot inspecteur-generaal der Fransche vestingen bevorderd werd.
Onderscheidene belegeringen werden door hem geleid, o. a. die van Maastricht in
1673 en die van Ath in 1697 , waarbij hij de juiste aanlegging der parallelen en het
ricochetschot voor het eerst aanwendde. Hij legde vele nieuwe vestingen aan, ver-
beterde reeds bestaande en voerde buitendien onderscheidene belangrijke werken uit.
In 1703 werd hij tot maarschalk benoemd. Hij overleed in 1707. V. was een man
yan rijke ervaring, helder verstand en aoherpen blik. Bij zijne veetingbouwen wist hij
-ocr page 41-
VAUCANSON — VAUDONCOURT.                                    36
vooral van de gelukkig gekozen terreinen de meeste partij te trekken. Bijzonder ge-
wigtig is zijne leer van het défilement (z. a.), de aanleg van parallelen en batterijen
en de doelmatige toepassing van ricochetschoten. Hij zelf liet slechts handschriften
na, doch men leert zijne werkzaamheid kennen uit de door Foissac uitgegevene Oeuvre»
militaire»
(1793), uit de Traite de l\'attaque des places (1829), door Augoyat uitgegeven
uit de Traite de la défense (1829), naar een door V. zelven herzien handschrift, met
eëne voorrede van generaal Valaze, en uit andere schriften.
Vaucanson (Jacques de), beroemd Fransch werktuigkundige, geb. te Grenoble in 1709,
overl. te Parijs in 1782, heeft zijne bekendheid voornamelijk te danken aan de door
hem vervaardigde automaten en aan de uitvinding van werktuigen voor het twijnen
van zijde. Zijn fluitspeler, een automaat van de grootte van een gewoon mensch, is
wel zijn voornaamste werk. Hij verklaarde dit in eene brochure: Le mécanisme du
Jluieur automate
(1738). Frederik de Gr. bood hem eene betrekking in Pruissen aau ,
welke hij evenwel van de hand wees. Daarentegen nam hij de benoeming door kar-
dinaal Flenry tot inspecteur over de zijdefabrieken aan. Te Lyon wilden de zijde-
werkers hem, uit vrees voor zijne machineriën, steenigen. Zijne automaten vermaakte
hij aan de koningin van Frankrijk. Later kwamen velen in handen van zekeren Du-
moulin, die ze, naar het schijnt, aan professor Beireis (z. a.) verkocht.
Vaucluse (Departement van), Fr. depart. in het zuid-oost. deel van Frankrijk tus-
schen de depart. van den Gard, der Dröme, der Neder-Alpen en der Monden van de
Rhöne gelegen en aldus genaamd naar het dorp V., dat in een naauw romantisch
rotsdal (vallis clausa) 4 mijlen van Avignon gelegen en beroemd is als verblijfplaats
van Petrarca; in de nabijheid ligt de door den dichter bezongen bergbeek Sorgue of
Sorgues, die in verschillende watervallen van hooge rotsen nederstort en l ni. boven
Avignon in de Rhone valt. Op de door den dichter geliefkoosde plek bij de bron
der beek is in 1809 eene zuil opgerigt. Het depart. telt op 64,78 □ m. (1866) 266,091
inw., is gevormd uit de voormalige Provencaalsche graafschappen Avignon en Venaissin
en het vorstendom Orange, wordt in de arrondissem. Avignon, Orange, Apt en Carpentras
verdeeld en heeft Avignon (z. a.) tot hoofdstad. Naauwelijks een vierde der opper-
vlakte is vlak en behoort tot het Rhónedal. Het overige is door takken van de Alpen
overdekt; de Mont-Ventoux met eene bedevaartskapel verheft zich tot 6200 v. en
biedt een prachtig uitzigt aan. Het is doorsneden door de Ehöne, Durande en eenige
kleine rivieren en kanalen, z. a. de 5 uur lange Crillon. Het klimaat is gezond; de
bodem is in de dalen vruchtbaar en levert beste wijnsoorten, vijgen, olijven, zuidelijke
vruchten, best ooft en raoerbeziënboomen voor de zijdeteelt op; in andere gedeelten groeit
slechts meekrap, aardappelen en koren; hoogere streken leveren bosschen en alpenweiden
op. Er is veel wild. De bergen geven vooral ijzer en steenkolen. De voornaamste
middelen van bestaan zijn landbouw, veeteelt, ooft-, olijven* en wijnteelt, zijdeteelten
zijdeweverijen, manufacturen en fabrieken van metalen waren, papier, laken en leder,
verder ook handel. De spoorweg van Lyon naar Marseille doorsnijdt het west. deel
des depart. Pehalve Avignon zijn Orange (z. a.), Carpentras (z. a.) en Cavaillon,
de tuin van Provence gen., met 7200 inw., de voornaamste steden.
Vaudeville is een soort van lied bij de Franschen, dat uit meerdere coupletten be-
staat, dikwijls van satirischen inhoud is en meestal op eene komische gebeurtenis van
den dag, op belagchelijke gewoonten of ook wel op nog levende personen betrekking
heeft. Het hoofddenkbeeld van het lied wordt aan het einde van elk couplet herhaald,
en de melodie is altijd eene eenvoudige en liefelijke. De naam komt van het Norman-
dische stadje Vau de Vire in het depart. Calvados, waar in het laatst der 14de eeuw de
volmolenaar Olivier Basselin dergelijke vrolijke liedjes zong, die spoedig verbreid werden.
Uit eene verzameling van zulke liederen, met een klein vrolijk blij- of kluchtspel ver-
bonden, bestaat het vaudevillestuk, dat naar zijn meerder of minder boertigen inhoud
in Comédie-V., Folie-V. en Drama-V. onderscheiden wordt. Le Sage wordt voor den
uitvinder dezer stukken gehouden, en het eerste V.-theater werd in 1792 door Piis
en Barre in de rue de Chartres opgerigt, het zelfde dat nu op het beursplein staat.
De beroemdste en vruchtbaarste van alle V.-schrijvers is Scribe (z. a.); verder ver-
dienen vermelding Dufrene, Brazier, Carmouche, Molesville, Saintine, Moreau, Du-
merson en and., in Duitschland Angely, Blum, von Holtei en and. Verg. Heiberg,
Oeber da» V. (1826).
Vaudoncourt (Guillaume de), Fr. generaal en militair schrijver, in 1772 te Weenen
8*
-ocr page 42-
36                                             VAUQUELIN — VECHT.
uit Fr. ouders geb.. kreeg zijne militaire opleiding te Berlijn en in Frankrijk, waar
de omwenteling hein met geestdrift vervulde, en hij in 1791 als luitenant bij een
infantcrie-bataillon optrad. Hij onderscheidde zich in de veldtogten van 1792 en 93,
werd bij Pirmasens gevangen genomen, in 1797 door Bonaparte tot majoor en in
1801 tot opperbevelhebber over de artillerie der Ital. republiek bevorderd, vergezelde
Massena in den veldtogt van 1805, werd in 1807 naar Epirus gezonden om het leger
van AH Pascha te organiseren en in 1809, toen hij in Tirol commandeerde, tot brigade-
generaal bevorderd. Hij vergezelde den onderkoning en werd gouverneur van Raab.
In 1812 te Wilna gevangen genomen, keerde hij in 1814 naar Frankrijk terug en
werd gedurende de 100 dagen tot inspecteur der nationale garde benoemd. Bij
de tweede restauratie bij verstek ter dood veroordeeld, begaf hij zich naar Munchen.
In 1821 aanvaardde hij in Piëmont het opperbevel over het leger der insurgenten,
vlugtte naar Spanje en in 1823 bij het oprukken der Franschen naar Engeland, kreeg
in 1825 de vergunning om naar Frankrijk terug te keeren en overleed in 1845 te
Passy. Zijne hoofdwerken zijn: Hist. des campagnes d\'Annibal en Italië (3 dln., 1812),
Mémoires poitr servir « Vhisloire de la campagne de Ricssie en 1812 (1815), Polit. u.
milil. Denktcürdigkeiten üb. die Jonischen Insein u. Epirus
(1816), Hist. des campagnes
d\'Italie en
1813 et 1814 (1817), Hist. de la guerre des Francais en Allemagne en
1813 (1819), Hint. des campagnes de 1814 et 1815 en France (5 dln., 1826), Hist.
polit. et milil. du prince Engine, Vice-Roi d\'Italie
(3 dln., 1827).
Vauquelin (Louis Nic), Fr. scheikundige, in 1763 te Hébertot in het depart. Cal-
vados geb., was van 1783—91 amanuensis van Fourcroy, werd in 1793 pharmaceut
aan het militaire hospitaal te Melun, in 1794 inspecteur van den bergbouw te Parijs,
na d\'Arcet\'s dood hoogl. in de scheikunde aan het college de France, na Brongniart\'s
dood hoogl. aan den Jardin des plantes en na Fourcroy\'s dood in 1811 hoogl.
in de scheikunde bij de medische faculteit. In 1822 verkreeg hij zijn emeritaat en
overleed ïn 1830 te Hébertot. Zijne ontdekking van het chromium (z. a.) en het
beryllium (z. a.) maakten hem beroemd. Zijne talrijke analytische onderzoekingen zijn
in de Annales de chimii (1797—1812) medegedeeld; zijn Manuel de Vtssayeur is door
nieuwere werken over de essayeerkunst in vergetelheid geraakt.
Vauxhall, een dorp in de nabijheid van Londen, naar Jane Vaux, die het in 1615
bezat, genaamd, sedert met het stadsdeel Lambeth versmolten, waar in het midden der
18\'lc eeuw een tuin voor publieke vermakelijkheden werd aangelegd. Dit vond in Parijs
en elders navolging en dergelijke tuinen werden V\'s genoemd. Thans is de V-.tuin te
Londen teniet gegaan, daar de bezitters herhaaldelijk bankroet maakten. De V.-bridge
is de eerste brug over de Theems en de V.-street leidt naar het binnendeel der stad.
Vay (Nikol., baron von), Hong. staatsman, in 1802 te Unter-Szolcza in hetcomitaat
Borsod geb., studeerde te Pesth en Weenen, werd in 1825 vice-notaris en in 1827
opper-notaris aan het Zempliner oppergespan, in 1827 eerste vice-gespan van het
Zempliner comitaat, in 1840 gedeputeerde van den Zempliner adel bij den landdag,
daarna administrateur van het Bosodsche oppergespan, koninkl. commissaris van de
comitaten Bor>od, Heves, Neograd enz., in 1844 septemvir en nog in hetzelfde jaar
tot kroonbescherraer benoemd. In 1845 werd hij als raad van het stadhouderschap
naar Ofen verplaatst, in 1846 bij het uitbarsten der revolutie in Galicië door den
koning als regeringscommissaris naar Boven-Hongarijë en in 1847 tijdens den hon-
gersnood als zoodanig naar de Karpaten gezonden. In 1848 benoemde aartshertog
Stefanus hem tot koninkl. commissaris in Zevenbergen. Hij onttrok zich van 1849 —
59 aan alle staatsbetrekkingen. In 1859 streed hij voor de regten der Protestan-
ten op de superintendents-vergaderingen te Miskolcz en was de voorname bewerker
van het keizerl. schrijven van 15 Mei 1860, waarbij de vrijheid van godsdienst
hersteld werd. Bij de wederinvoering van de oud-Hong. constitutie bij het diploma van
21 Oct. 1860 werd V. tot Hong, hof kanselier benoemd, welke waardigheid hij tot
Julij 1861 bekleedde.
Vecelli. Zie Titiaan.
Vecht (De) is de naam van twee rivieren. De eene ontspringt bij Horstmar in
Westfalen, stroomt door het Hannoversche, waar zij bevaarbaar wordt, neemt de
Dinkel, Steinforter Aa enz. in zich op, loopt in de Nederl. prov. Overijssel langs
Hardenberg, Ommen en Dalfsen, vereenigt zich een uur ten N. van Zwolle met het
Zwnrte water en stroomt onder dezen naam langs Hasselt, Zwartsluis en Generauiden
-ocr page 43-
VECHTA — VEDERMOTTEN.                                        37
naar de Zuiderzee, waar men aan haren mond of het zoogenaamde Zwolsche Diep
voor eenige jaren belangrijke waterwerken heeft aangelegd. De andere rivier van dien
naam kan men beschouwen als eene voortzetting van den Krommen Ti ij ri bij Utrecht,
van waar zij aan de westzijde langs de stad, vervolgens langs Zuilen, Mnarsen, Lreu-
kelen, Loenen, Vreeland, Nichtevecbt, Weesp en Muiden loopt en zicli aldaar in de
Zuiderzee ontlast. Door den "Vaartschen Eijn staat zij in gemeenschap met de Lek,
die haar voor een groot gedeelte van water voorziet.
Vechta, hoofdplaats van den kreits V. (met 39,100 inw. op 14,33 □ m.) in het
groothertogdom Oldenburg, aan de Vechta, een zijstroom van de Hase, gelegen, met
1800 inw., drie kerken, een Eoomsch gymnasium, een seminarie, gevangenis, linnen-
weverijen en brouwerijen.
Veda, d. i. wetenschap, is de algemeene naam voor het oudste gedeelte der Sanskri-
tische letterkunde, welke uit gebeden, hymnen en aanroepingen van de goden, uit
godsdienstige en zedelijke voorschriften, mythen en wijsgeerige bespiegelingen bestaat.
De Veda\'s zijn zeer oud; de meesten bestonden reeds in de mondelinge overlevering
in de 12de eeuw v. Chr. en werden volgens de sage door Vyfisa, d. i. verzamelaar,
de personificatie van een lateren kritischen tijd, verzameld. Deze verdeelde de over-
blijfselen der oude godsdienstige letterkunde in 4 deelen: Eig-V., Yadschoer-V.,
Sama-V. en Atharva-V., die ieder wederom in twee afdeelingen gesplitst zijn, waarvan
de eerste de Mantras, d. i. gebeden en aanroepingen aan de godheid, meest in rhythrai-
schen vorm, bevat, ook Sanhita (verzameling) gen.; de tweede behelst de Br&hmanas,
voorschriften over offerceremoniën, mythen enz., en is van lateren tijd. Eeeds in de
4de eeuw v. Chr. kwamen er commentaren op de Veda\'s uit; onder deze zijn vooral
belangrijk het Niroekti van den Yaska (uitgeg. door Eoth, 1S48) en uit lateren tijd (de
14dc eeuw n. Chr.) een commentaar van Sayana en zijne leerlingen. Verg. Colebrooke,
Otb. die heil. Schriften der Inder (Duitsch door Poley, 1857); Eoth, Zur Liter. u.
Gesch. der Vedas
(1846). De Eig-V. is uitgegeven door M. Muller (1849 volg.),
in het Fr. vertaald door Langlois (4 dln., 1848), in het Eng. door Wilson (1850).
De Yadschoer-V. is uitgegeven door Weber (1849); de Sama-V. door Benfey (1817);
de Atharva-V. door Eoth en Whitney (1855).*" Een overzigt van de leer der V. gaven
Lassen, lnd.. Alterthum.sk.; Wuttke, Gesch. des Heidenth.\'s, en Dunker, Gesch. des
Altherlh.,s.
Verg. verder de werken van Nève en van Bnrthélemy St.-Hilaire, alsmede
het art. Sanskrit.
Vederbos-polypen. Deze naam wordt aan geslachten van polypen gegeven, die met
een groot aantal pluimvormige voelers voorzien zijn, zooals Christatella Cur., Plic-
mutella
Lans. en Alcyonella Lans., die in zoet water gevonden worden.
Vederdistel, Cirsium, een plantengeslacht uit de familie der Zaamgesteldbloemigen.
De omwindsels hebben schubben, die in doornen uitloopen, en een uit gevederde haren
gevormd afvallend zaadpluis. Onze Flora telt een zestal soorten, die deels aan wegen
groeijen, zooals de Speerdistel, Wollige V. en Akker-V. (C. lanceolatnm, eriophorum
en arvense). In vochtige weilanden en in slooten vindt men de Moes- en Engelsche V.
[C. oleraceum en anglicwn), terwijl de Moeras-V. (C. palustré) in moerassige veen-
streken voorkomt. De V. is voor bouw- en weilanden nadeelig.
Vederen zijn de bekende voorwerpen, die aan de vogels tot dekking dienen. Men on-
derscheidt aan de V. de spoel, die in de huid steekt, het verlengde daarvan, de schaft,
en de vlag; dit laatste gedeelte is van ter zijden met uitstekende takken of stralen voor-
zien , waaraan eindelijk zijdelings de draadjes geplaatst zijn. Aan de meer groote of
harde V. geeft men den naam pennen; de andere noemt men ook kleine V. Die\'V.,
bij welke geene draadjes aan de stralen gevonden worden, noemt men dons. Naar de
plaatsing der V. bij de vogels worden zij onderscheiden in Dek-V., Staart-V., Schou-
der-V., Slagpennen
enz. De V. der vogels vallen jaarlijks uit om door nieuwe te
worden vervangen, dat men „ruijen" noemt, en bij welk ruijen men somtijds kleurveran-
dering opmerkt, waardoor de vogels van verschillenden leeltijd menigmaal verschillend gc-
kleurd zijn. De V. worden gebruikt tot opvulling van bedden en kussens, tot ver-
sieringen in pluimen en tot schrijfpennen (z. a.). — Eindelijk wordt de naam Veer ook
in de werktuigkunde toegepast op voorwerpen, die door hunne veerkracht drukking en
beweging veroorzaken, zooals veeren in uurwerken, sloten, rijtuigen enz.
Vedermotten, Pkrophoriden, noemt men eene familie van Vlinders, die zich
onderscheiden doordien de vleugels (vooral de ondervleugels) door spleten in geve-
-ocr page 44-
38                                   VEDERPA8SER — VEELWIJVERIJ.
derde slippen verdeeld zijn. Deze slippen dekken elkander in den staat van rust, zoodat
zij als enkele pennen zijwaarts uitsteken, waardoor het diertje de gedaante van
een kruis of T heeft. Tot deze familie behooren onderscheidene, ook inlandsche soorten,
die een drietal geslachten uitmaken.
Vederpasser is een passer, waarvan de beenen voortdurend eene neiging bezitten, om
zich van elkaar te verwijderen. Zij worden bij elkaar gehouden door eene schroef.
Vedette (van het Ital. tedere, d. i. zien) noemt men de op bepaalde afstanden, ge-
woonlijk uit twee cavalleristen bestaande, uitgezette posten, die gezamenlijk eene
keten vormen, de bewegingen des vijands moeten nagaan en voor het doorsluipen
van spionnen, deserteurs enz waken.
Vedretto. Zie GleUcher.
Vedute (Ital.) beteekent in de schilderkunst zooveel als aanzigt, uitzigt.
Veeartsenijkunde is de wetenschap, die de ziekten en gebreken der huisdieren, niet
alleen der viervoetigen, maar ook der vogels, leert kennen, genezen en voorkomen.
Zij omvat de genees-, heel- en verloskunde van alle huisdieren, en is mauw verwant
aan de menschelijke geneeskunde. Tot hulpwetenschappen lieeft zij de ontleed- en
natuurkunde der dieren, de natuurkunde (physica) en scheikunde, de plantenkunde, de
geneesmiddelleer en de artsenijbereidkunde, de leefregelkunde en het hoef beslag. De
oorsprong der V. ligt in het duister, doch zij bestond waarschijnlijk reeds bij de Grieken
en later bij de Romeinen (zie Vegetius). In de middeneeuwen ging zij te gronde, en
eerst in de 15de en 16<le eeuw ontwaakte zij weder. In den beginne trok echter alleen
de behandeling van paarden de aandacht, totdat in 1711 eene geweldige ziekte onder
het rundvee den eersten stoot gaf tot de uitbreiding van de veeartsenijkunde op het rund
en daarna ook op de andere huisdieren. Dit gaf in 1762 aanleiding tot het stichten der
eerste veeartsenijkundige school te Lyon en in 1766 te Alfort, in de nabijheid van
Parijs, beiden naar het ontwerp van Bourgelat (z. a.). Dit voorbeeld werd weldra
ook door andere landen gevolgd, doch in ons land duurde het tot ls21 eer er eene
zoodanige school tot stand kwam. In dat jaar werd er echter eene opgerigt te Utrecht,
waar eerst onder de leiding van Num;m en thans onder die van den hoogl. Wellen-
bergh vele uitstekende veeartsen zijn gevormd. Onder de groote menigte van boeken
over dit onderwerp noemen wij hier slechts als eenige der voornaamsten: Puchoz,
Dictionnaire vétérinaire des nnimaux domestiqnes (1770—1775, 6 dln); Jung, Lehrb.
der Vieharzneyknnde (1785); Husch en Daum, Archiv für Rossarzle und Pferdelieb-
haber (1788—S9, 2 dln); Gardiner, Ohservations on the animnl oeconomy and on the
causes and cnre of diseases (1784); Knijsz, Handb. van de beoefenende leer der ge-
neesmiddelen voor veeartsen (uit het Hoogd. vert., 1825); Clater, De Paardenarls
(uit het Eng., 1826); Dieterich , Handb. der veeartsenij kundige heelkunde (uit het lloogd.,
1827); Bruinzeel, Verhandel, over het rundvee (1834); Nuinan, Handb. dergenees-en
verloskunde van het vee (1826 en meerm); Veearlsenij kundig magazijn (lul—37) enz.
Veeartsenijschool. Zie Veeartsenijkunde.
Veelgodendom. Zie Polylheismus.
Veelhoek is een plat vlak door regte lijnen ingesloten. Het aantal hoeken en zijden
is gelijk. In een regelmatigen V. zijn de zijden en de hoeken onderling gelijk. Lijnen
die geen twee op elkaar vol?ende hoekpunten vereenigen boeten diagonalen. De som
der hoeken is zooveel maal twee regte hoeken als het aantal zijden min twee bedraagt.
In en om eiken regelmatigen veelhoek kan een cirkel beschreven worden.
Veelhoevigen. Zie Dikhuidigen.
Veelvraat. Gnlo arctiens Desmar., Mustela Gulo L., Ursus Gulo Pall., behoort tot de
Marderachtigen en heeft veel overeenkomst met de familie der Heren. De kleur is rood-
bruin, op den rug meer zwart-bruin. De V. is een roofzuchtig dier, dat\'s nachts op prooi
uitgaat en grootere zoogdieren, zooals rendieren en dergelijke, aanvalt door deze uit een
boom op den nek te bespringen. De V. bewoont Lapland, Finland en het W. van Azië.
Veelwaard (Daniel), Nederl. graveur, in 1766 te Amsterdam geb. en in 1851 overl.,
vormde zich door eigen oefening tot graveur en heeft een groot aantal platen voor
titels van boekwerken, benevens eeuige waterbouwkundige en andere kaarten gegraveerd.
Bekend zijn zijne prenten in de Beschrijving der Zaanlandsche dorpen van Loosjes en
in Witsen Geysbeek\'s Tableau, d\'Amsterdam, de ontleedkundige platen in het Museum
analomicum
van G. Sandifort, enz.
VeelwijveriJ. Zie Polygamie.
-ocr page 45-
VEEMGERIGTEN — VEENDAM.                                     
Vcemgerigten (van het Oud-Duitsch Fem, straf), ook Vrijgerigten, Westfaalsche of
Heimelijke gerigten gen., waren in de middeleeuwen regtbanken, die, buiten de open-
bare magt om, vonnissen uitspraken en uitvoerden over ware, soms ook wel vermeende
misdrijven van zoodanige personen, wier aanzien en invloed hen vrijwaarden tegen de
gewone lijfstraffelijke maatregelen. Volgens sommigen waren zij eene instelling van
Karel den Gr., volgens anderen een overblijfsel der vrije Germaausche regtbanken.
Van Westfalen (het land der Roode aarde) verbreidden zij zich over Duitschland en
aangrenzende landen en hadden vooral in de 14<le en 15de eeuw eene groote magt.
Zij waren of openbaar, bij dag, onder den blooten hemel, voor de behandeling van
burgerlijke regtszaken, bf geheim, bij nacht, in verborgen plaatsen, voor de behandeling
van misdrijven, z. a. ketterij, tooverij, maagdenschennis, diefstal, moord. De leden
der V., die elkander aan zekere geheime teekens erkenden, heetten Wetende, d. i.
ingewijden, en waren door een strengen eed gebonden. Uit hen werden de vrijschepenen,
de leden der V. en de uitvoerders der vonnissen gekozen. De vrijgraaf, die de vrij-
schepenen benoemde, was de voorzitter. De landsheer had als stoel heer het opzigt en
de keizer het opperste toezigt over alle V. De aanklagt geschiedde door een vrij-
schepen, die haar door een eed moest bekrachtigen. De aangeklaagde moest binnen
6 weken en 3 dagen of, als hij zelf lid van het V. was, binnen een driemaal zoo lang
tijdsbestek verschijnen. De dagvaarding werd onder symbolische teekenen aan de deur
des aangeklaagden vastgehecht, die dan in een bepaalden nacht en op eene bepaalde
plaats door wetenden afgehaald en voor de plaats des gerigts (den vrijstoel) gebragt
werd, waar hij zich door een eed van de beschuldiging reinigen kon Bij overtuiging
van de misdaad en bij nietverschijning werd de beschuldigde verveemd, d. i. aan alle
ingewijde leden prijs gegeven, die dan verpligt waren den verveemde, zoo zij hem
ontmoetten, aan een boom op te hangen, of, zoo hij zich verzette, te dooden en dan
een dolk, ten teeken dat het een veemvonnis was, nevens het lijk te leggen. De V.
ontaardden in later tijd en werden tot een dekmantel van boosheid en eigenbelang. Zij
eindigden eerst, toen in Duitschland de algemeene landsvrede (z. a.) en eene verbeterde
regtspleging ingevoerd was. Het laatste V. werd in 1568 bij Celle gehouden. Verg.
Wigand, Das Femgericht Westfalem (182(>); Usener, Die Frei- u. heiml. Gerichte
Westfalem
(1832); Dirks, Dejudiciis remicis (1835), en Tadama, Geschied, van liet V.
enz.
in het 10de deel der Werken van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden.
Veen noemt men eene grondsoort uit planten bestaande, die tot eene gedeeltelijke
ontbinding zijn overgegaan, vermengd met delfstoffelijke bestanddeelen. .Rij het vormen
van V. is de aanwezigheid noodig van water, dat niet bewogen wordt, en eene
matige temperatuur. In warme landen vindt men geen veengrond, behalve op hoog-
vlakten in gebergten. De veenen worden in hooge en lage reenen onderscheiden. De
eersten liggen hooger dan de omliggende grond en bevatten slechts daar water, waar
het wegvloeijen daarvan belet wordt. Laag veen ligt in oppervlakte gelijk met de
omringende wateren en wordt vaak door dat water bedekt. Alle planten kunnen tot
V. overgaan, maar de noodzakelijke aanwezigheid van water voor de V.-vorming brengt
mede, dat meestal waterplanten tot die vorming bijdragen, die onder de gestelde voor-
waarden dan ook onafgebroken voortgaat. De drijftillen (z. a.) dragen ook veel bij tot
de verandering in V.; men kan daarover breedvoerige vermelding vinden bij Staring,
Bodem v. Nederl., Ie dl. bladz. 36 volg., waar tevens gesproken wordt over de planten,
die tot de V.«vorming bijdragen, en de houtsoorten , die in V.-gronden worden gevonden.
Van het V. wordt de bekende brandstof //turf\' gemaakt, die in hoedanigheid naarden
aard van het V. en de inmengsels kan verschillen. In het algemeen kan men de turf
onderscheiden in steekturf, die aan de oppervlakte van den grond afgestoken wordt,
en in bagger of sponturf, die met baggernetten uit het water wordt opgehaald, uitge-
spreid, gedroogd en afgestoken. Het maken der turf en het vervoer daarvan uit de
veenstreken geeft in ons land eene groote bedrijvigheid. V. wordt in verschillende
onzer provinciën, maar vooral in Groningen, Friesland en Drenthe gevonden.
Veenbrand. Zie Veenrook.
Veendam, een welvarend groot dorp in de Nederl. prov. Groningen , arrond. Winschoten,
aan het Oosterdiep gelegen, met omstr. 9000 inw., eene Hervormde, eene Doopsgezinde
en eene Roomsche kerk, eene synagoge, eene Latijnsche en verscheidene andere scholen.
Er zijn scheepswerven, lijnbanen, grofsmederijen en eenige fabrieken. Ook worden er
belangrijke veemarkten gehouden.
-ocr page 46-
40                                         VEENENDAAL — VEEPEST.
Veenendaal, aanzienlijk dorp aan de grenzen der Nederl. prov. Utrecht en Gelderland
en aan den Nederl. Rijnspoorweg gelegen, is verdeeld in Geldersch- en Stichts-V., die
vereenigd omstr. 5000 inw. tellen, en beeft eene Herv. kerk, eene synagoge, calicotfa-
bricatie, wolkammerij, belangrijke bijenteelt en handel in landbouwproducten en wol.
Veengrond. Zie Veen.
Veenhuizen. Zie Weldadigheid {Maatschappij van).
Veenius (Otto), eigenlijk Octavius van Veen, Nederl. schilder, in 1556 of 1560 te
Leiden geb., leerling van Swanenburg en Lampsonicus, ontwikkelde zich vooral gedurende
een zevenjarig verblijf in Italië en bezocht op zijne terugreis de hoven te Weenen,
Munchen en Keulen, waar hij eenige werken achterliet. Hij hield zich vervolgens bij
afwisseling te Antwerpen, \'s Gravenhage en Brussel op. Alex. Farnese, hertog van
Parma, benoemde hem tot ingenieur en hofschilder, en aartshertog Albert tot intendant
der munt, in welke betrekking hij in 1634 te Brussel overleed. Te Munchen, Berlijn,
Antwerpen, Gent, Brussel, Amsterdam en elders vindt men stukken uil de gewijde en
ongewijde geschiedenis van zijne hand. De groote Rubens was een zijner leerlingen.
Veenmol, Molkrekel, Gryllotalpa vulyaris, Gryllus Gryllotalpa L., behoort tot de
familie der Krekels uit de orde der Regtvleugeligen. De V. onderscheidt zich door zijne
gedaante en grootte, daar hij tot de grootste inlandsche insekten kan gerekend worden.
De vorm der voorpooten, die geheel tot graven geschikt zijn en met die van een mol
veel overeenkomst hebben, maken het dier gemakkelijk kenbaar. De V. woont onder
den grond in veen- en tuingronden en leeft van wortels van planten, waardoor hij veel
schade aanrigt. Hij is door Europa en een gedeelte van Azië verspreid. De mol maakt
ook op deze dieren jagt.
Veenmos, Sphagnum, behoort tot de familie der Bladmossen. De soorten van dit
geslacht bezitten kogelronde zaaddoozen; de bladen zijn bleekgroen gekleurd. Het V.
groeit op moerassige gronden, waar het met andere planten in Veen overgaat.
Veenpluis. Zie Wollegras.
Veenrookj ook Veendamp of Haarrook genaamd, is in ons land een bekend verschijnsel,
dat zich in den voorzomer vaak vertoont en dan menigmaal de schoone dagen verdonkert
en de zon meer of minder als met een floers bedekt. De V. strekt zich ook tot andere
landen uit. Menigmaal heeft men getwist over den oorsprong van het verschijnsel,
dien men in verschillende oorzaken gezocht heeft. Intusschen blijkt het niet onduidelijk,
dat het toe te schrijven is aan de gewoonte, die in vele veenstreken bestaat, om het veen
af te branden en daardoor den grond voor het verbouwen van graan geschikt te maken.
Dat hieraan de V. moet toegeschreven worden volgt onder anderen uit de opmerking,
dat hij dan wordt waargenomen, wanneer de wind van die streken afkomt, terwijl
deze damp den reuk bezit die aan brandende turf eigen is. Anderen meenen deze
oorzaak niet te moeten aannemen, omdat de V. tot in het Z. van Europa, vooral in
Spanje, doordringt, waar zoodanige Veenbrand geen plaats heeft; of men moet veronder-
stellen dat die zware rook van verwijderde streken daar heen gevoerd kan worden.
Veepest of Runderpest is eene eigenaardige typheuse ziekte van het hoornvee, waar-
door het vleesch wankleurig, week en breiachtig wordt en eene geringe hoeveelheid
dun vloeibaar bloed bevat. Het vet is vuil geel. Zij ontstaat, even als de meeste
infectieziekten, door de aanwezigheid van een eigenaardig malarium in de lucht of in de
voedingsmiddelen der dieren. Reeds in overoude tijden vindt men, hoewel onbepaalde,
aanwijzingen van deze ziekte, zooals sommige plaatsen bij Ovidius, Plinius en anderen
aanduiden. In 809, 1625 en 1630 heerschte zij in erge mate, doch de eerste naanw-
keurige waarnemingen vinden wij opgeteekend door Bamaszini (1711), nadat zij in 1709
uit Tatarije door veehandelaren naar Italië werd overgebragt. Ook ons vaderland werd
dikwerf door deze te regt gevreesde ziekte geteisterd, en wel voornamelijk in de jaren
1713—1719, 1741 — 1756, 1768—1786, 1813—1814 en 1865—1867. Verscheidene
onzer landgenooten, waaronder wij Schwencke, Nozeman, Tak en vooral Camper en
Geert Reinders noemen, hebben zich dan ook door huu arbeid betrekkelijk de V. een
welverdienden roem, zelfs in het buitenland gemaakt. Aan den laatste komt de eer
toe der ontdekking, dat men door het inenten der smetstof op jonge dieren de ziekte
onschadelijk kan maken, daar het schijnt gebleken te zijn, dat de dieren, die de ziekte
eenmaal hebben doorgestaan, alle vatbaarheid voor eene latere inwerking der smetstof
hebben verloren. Onder de vele specifieke middelen, die wij tegen de veepest vinden
aangegeven, vermelden wij hier alleen het carbolzuur. Verg. Hekmeijer, Korte geschie-
-ocr page 47-
41
VEERE — VEGA.
denis der runderpeat (Amersf. 1845), waarin ook eene lijst van werken over deze
ziekte is opgenomen.
Veere (Ter Vere, Campvere), eene in vroegere eeuwen bloeijende, maar thans vervallene
stad in de Nederl. prov. Zeeland, op het eiland Walcheren, met omstr. 1300 inw.,
die in visscherij en scheepvaart hun bestaan vinden. Het stadhuis, het oude admiraliteits»
gebouw en de groote kerk getuigen nog van de vroegere grootheid. V. kwam in 12^0
in het bezit van Wolfert van Borselen, kreeg in de 14<1»; eeuw stadsregten en ontvrik-
kelde zich dermate, dat omstr. 1500 niet zelden GO groote schepen te gelijk in- en
uitvoeren. Het admiraliteits-hof, vóór den opstand tegen Spanje het eenige in Xederland,
was te V. gevestigd. V. schaarde zich na de inneming van Brielle en den afval van
Vlissingen aan de zijde van den prins van Oranje, en in 1672 en 1747 deden er zich
de eerste stemmen hooren, die de herstelling van het stadhouderlijk gezag ten gevolge
hadden. V. en Vlissingen werden in 1555 door Karel V ten behoeve van Maximiliaan
van Bourgondië tot een markgraafschap verheven, dat na het uitbreken van den opstand
aan den prins van Oranje kwam en, met uitzondering van een kort tijdsbestek, tot 1795
in het bezit van diens nakomelingen bleef. In 1809 uerd V. door de Engelschen be-
schoten en een tijd lang bezet gehouden.
Veerkracht is die eigenschap der ligchamen, waardoor zij ingedrukt of uitgerekt zijnde,
na het ophouden dier werking, hunne vorige uitgebreidheid geheel of ten deele terug
bekomen. Zeer veerkrachtige ligchamen zijn staal, ivoor, caoutchouc. Van ivoor toont
men die eigenschap duidelijk aan door een ivoren bal op eene met vet en roet bestre-
ken marmeren plaat te laten vallen. De bal zal daarop geen punt maar een cirkel van
2—3 streep in middellijn achterlaten, en is dus voor dat oogenblik daar ingedrukt.
Volkomen veerkrachtig zijn vloei- en gasvormige ligchamen. Voor gassoorten zijn de
uitgebreidheden ongeveer omgekeerd evenredig met de gewigten van drukking. Coëfficiënt
van veerkracht heet het gewigt, dat in staat is een draad of staaf van zekere stof, welks
doorsnede gelijk de eenheid is, zoover als mogelijk is uit te rekken zonder die te ver-
breken. Bij gassoorten is het streven om zich uit te zetten altijd even groot als de
drukkracht; men meet die uitzetting door de hoogte van eene kwik- of waterkolom.
Veeteelt noemt men de aanfokking en verpleging van de voor den inensch meest nut-
tige huisdieren, als paarden, runderen, schapen en varkens, met oogaierk om daaruit
het meest mogelijke voordeel te trekken. Zij beoogt mitsdien ook inzonderheid het ver-
beteren en veredelen der rassen, en vormt een onderdeel van de landhuishoudkunde
(z. a.). De V. maakt in ons vaderland eene der voornaamste bronnen van den uationalen
rijkdom uit. Door den belangrijken uitvoer van rundvee naar Engeland is in de laatste
jaren de veestapel zeer toegenomen, maar heeft daarentegen door de longziekte en vooral
door het heerschen der veepest van 1865—67 groote schade geleden. De veestapel in
ons land bedroeg 1 Jan. 1864 in zijn geheel 2,828,100 stuks, waaronder 254,336
paarden, 1,380,579 runderen, 893,62S schapen en 299.557 varkens.
Vega (Garcilaso, eigenlijk Garcias Laso de la), de vorst der Spaansche dichters gen.,
in 1503 te Toledo geb., bestudeerde de gedichten van Virgilius en Petrarca en voerde
op voorgang van Boscan Almogaver de Ital. versmaat in de Spaansche poczij in. Als
soldaat in het leger van Karel V hield hij zich lang in Italië op, doorreisde ook een
deel van Duitschland, woonde in 1529 den veldtogt tegen de Turken en in 1535 dien
tegen Tunis bij, trok in 1536 met den keizer tegen Frankrijk op, werd bij Frcjus onder
het bestormen van een toren zwaar gewond en overleed in hetzelfde jaar te Nizza. Zijn lijk
werd in 1538 naar Toledo overgebrngt. In zijne sonetten nam hij Petrarca tot voorbeeld ;
vooral is hij beroemd als een gelukkig navolger van Virgilius en Sannazaro in zijne her-
dersdichten. De beste uitgave zijner Obras bezorgde Azara (Madr. 1765 , 1788 en 1817). —
Van hem is wel te onderscheiden Ynca Garcilasso de la V. uit Cuzco in America, geb.
in 1540 en overl. in 1620, de schrijver der Commeti/arios reales, que tratan del origen
de los Yncas reyes
(2 dln., 1609—17; nieuwe ui tg., 2 dln., 1722—23) en van Im
Florida del Ynca
(1605; nieuwe uitg., 2 dln., 1723).
Vega (Lope Felix de V. Carpio), de geniaalste dramatische dichter van Spanje, in 1562
te Madrid geb., schreef reeds op zijn 12\'icjaar verscheidene blijspelen, trad wegens
behoeftige geldelijke omstandigheden in krijgsdienst, studeerde later te Alcalt» en te
Salamanca, werd baealaureus en wilde geestelijke worden, maar zag wegens eene lief-
desgeschiedenis hiervan af. In 1582 nam hij weder voor eenigen tijd dienst eu schreef
toen zijn bevallig gedicht La hermosura de Angelica en zijn herdersroman Arcadia. In
-ocr page 48-
42                                      VEGA — VEGETIUS RENATUS.
1588 werd hij door de wraakzucht eener verlatene minnares of wegens schulden ge-
vangen gezet, maar ontvlugtte naar Valencia en nam dienst bij de Armada. Hij
hield zich daarna in Italië en in Valencia, waar het tooncel zeer bloeide, open keerde
in 1595 naar Madrid terug. Gedrukt door tegenspoeden zijner familie, werd hij priester
en in 1611 in de Franciscaner orde opgenomen. Zijn roem als dichter bereikte weldra
het hoogste toppunt, maar hij vond ook vele benijders, van welke Gongora (z. a.) de
voornaamste was. Zoowel bij het volk als bij koning Philips IV stond V. in hooge
eere. Zijn ascetisch gedicht Soliloqnios a Bios, onder den naam van Gabr. Padocopeo
uitgegeven, vond veel bijval, en paus Urbanus VIII benoemde hem tot ridder der
.lohanniter-orde voor de aan hem opgedragen Corona tragica, een historisch gedicht ter
verdediging van Maria Stuart. Sedert 1618 apostolisch protonotarius bij het aartsbisdom
Toledo, overleed V. in 1635 te Madrid. Zijn leerling Montalvan (z. a.) vereeuwigde
hem door de Fama poslhuma a la vida y mtterte de Lope de V. (1636). De vrucht-
baarheid van V. als schrijver is tot spreekwoord geworden. Men heeft van hem 2 epo-
pc\'ën, 5 mythologische gedichten, 4 groote historjsche gedichten, 1 komisch helden-
dicht, verscheidene didaktische gedichten, tal van sonetten, romanzen, oden, elegiën,
epistelen, novellen enz., meerendeels opgenomen in de bij Sancha verschenen bloemle-
zing zijner schriften (21 dln., 1776—79). Zijn grootsten roem vestigde hij door zijne
komedies, waarvan hij meer dan 1500 vervaardigde. Hij is niet alleen als de grondlegger
van het Spaansche nationale tooneel, maar ook als een der grootste dramatische dichters
van alle tijden te beschouwen. Slechts een klein gedeelte zijner drama\'s (3*0) zijn in
druk verschenen : Comedins (28 dln., 1604—47); enkelen bestaan nog in handschrift, z. a.
in de bibliotheek van den hertog van Osuna, maar het meerendeel schijnt verloren te
zijn gegaan. Malsburg, Soden , Dohrn en Schak vertaalden enkele stukken in het Duitsch.
Enk gaf analysen van 24 stukken, Studiën üb. Lope de V. (1839), en Richard ver-
taalde V.\'s romans en novellen, Lope\'s Romant. Dichlungen (6 dln., 1824—27).
Vega (Georg, vrijheer von), wiskundige, in 1754 te Sagoritza in het hertogdom Krain
geb., werd eerst ingenieur bij de Oostenr. marine, daarna officier bij de artillerie, gaf
als majoor, met den titel van professor, les in de wiskunde, onderscheidde zich in de
veldtogten tegen de Turken en Franschen (1797—99) en werd in 1800 in den vrijhee-
renstand verheven. Een molenaar wierp hem in den Donau en hij verdronk 26 Sept.
1802; eerst 30 jaar later werd de misdaad ontdekt. Zijne Vorlesungen üb. die Ma-
thematik
(4 dln., 1786—90 en meerm.) zijn als leerboek uitmuntend geschikt. Hen
grootsten roem verwierf hij door zijne uiterst naauwkeurige Logarithmentafeln (2 dln.,
1783; nieuwe uitg. van Hülsse, 1S40); verder schreef hij: Logar.-lrigonometrisches Handb.
(1793 en meerm.), Thesaurus logarithnorum completu» (1794), Anleit. zur Zeitkunde
(1801), Kalürliclies Mass-, Münz- u. Gewiclils?ystem (1803).
Vegesack, marktvlek in het gebied der vrije stad Eremcn, aan de zamenstrooming
van de ïïiimme en de Wezer en aan een zijtak van den spoorweg van Bremen naar Bre-
mershaven gelegen , met 3942 inw., eene goede haven , scheepswerven, scheepvaart, bier-
brouwerijen, branderijen en ijzergieterijen.
Vegetarianen (Eng. Vegetarians) zijn lieden, die met verwerping van dierlijk voedsel
zich uitsluitend met voortbrengselen van het plantenrijk voeden. Reeds in 1811 werd
deze stelregel in Engeland door .1. Newton in Rtlurn lo nature or defence of vegetable
regimen
aanbevolen, doch maakte weinig opgang. Eerst sedert 1847 , na de oprigting der
matigheids-vereenigingen, werd door .los. Simpson de Fegeiarian Society opgerigt, die
in Engeland en N.-.\\merica bijval vond en in 1857 3000 leden telde. De grondstellingen
dezer vereeniging vindt men voorgesteld en verdedigd door Alcott, Vegetable diet de-
fended;
Graham, Lectures on the science of human life; Smith of Maldon, Fruils and
farinacea;
Lane, A brief practical essay on vegetable diet (het programma der V.);
Scolefield, A syslem of vegetable cookery.
VegetiQS Renatus (Flavius), Rora. militair schrijver, waarschijnlijk een Christen, schreef
omstr. 375 n. Chr. eene Epilome institutionum rei mililaris in 5 boeken, een uittreksel
uit vroegere militaire schriften die meerendeels verloren zijn gegaan, en deswege be-
langrijk voor de kennis van het Kom. krijgswezen. De beste uitgaven zijn van Scriverius
(Antw. 1607, 2 dln., en Leid. 16 4) en van Schwebel (Neurenb, 1767). Duitsche ver-
talingen leverden Meinecke (1800), en Lipowsky (1827). De op naam van zekeren
Publ. V. of Veterinarius uitgegeven Ars veterinaria s. mulomedicina is eene slechte ver-
taling der Gricksche Hippiairika, waarschijnlijk door een monnik der 12é of 13e eeuw
-ocr page 49-
VEGHEL — VEIEAC.                                               43
gemaakt. Schneider gaf daarvan eene bewerking in Scriptorea rei ruaticae (Leipz.
17»7).
Veghel. aanzienlijk dorp in de Necïerl. prov. N.-Braband, arrond. \'s Hertogenboseh,
nan beide oevers van de Aa, door eene breedc haven met de Zuid-Willemsvaart ver-
bonden, met 4378 inw., een kantongeregt. eene Tïoomsche en eene Hervormde kerk,
een fraai raadhuis, eene inrigtingvan weldadigheid, belangrijke linnenweverijen en looije-
rijen, 4 jaar- en belangrijke wekelijksche graanmarkten. Bezienswaardig is het schoone
kasteel, het huis te V. of Erisselstein.
Veglia. eiland in de golf van Quarnero, tot den Oostenr. kreits Tstrië behoorende,
telt op 7,7 □ m. 15,100 Slav. inw., is bergachtig en levert veel hout, wijn en granen
op. De hoofdplaats V. telt 1300 inw., is de zetel van een bisschop en een consistorie
en heeft een slot, twee kloosters, een hospitaal, eene haven en handel.
Vehse (Karl Eduard), Huitsch geschiedschrijver, in 1802 te Ereiherg in Saksen geb.,
studeerde te Leipzig en Rottingen, werd in 1 825 bij het Presdensehe staatsarchief geplaatst,
waarbij hij van 1833—38 archivarius was, ging, zich aan de godsdienstige beweging van
Stephan aansluitende, naar America, doch keerde in 1839 naar Europa terug, vestigde
zich te Bresden, ondernam in 1851 en 52 reizen door Europa, woonde daarna te
Berlijn, werd in 1856, wegens beleediging van prins Wilhelm van Mecklenburg in zijne
Gesc/i. der Denlsehen Hfife, gevangen gezet, en vestigde zich vervolgens te Lesaeh in
Bazelland. Hij is als geschiedschrijver vooral bekend door zijn hoofdwerk: Gesch.
der deutschen Höfe seit der Beformniion
(39 dln., 1851—56), een werk dat hem vele
regterlijke vervolgingen op den hals haalde.
Vei, een met de Mandingo\'s fa. a.) verwant Negervolk aan de westkust van Afrika,
ten N. van Liberia. He V-taal is de eenige onder de Negertalen , die een eigenaardig,
door een inlander uitgevonden lettergrepen-schrift heeft. Kölle heeft eene grammatica
en een lexicon der V-taal uitgegeven (1854).
Veile.. havon- en hoofdstad van een Heensch ambt (382/B □ m. met 83,884 inw.),
in het Jutlandsche stift Ribe, aan de uitstrooming van de "Veileraue in het Veile fjord,
in eene heerlijke streek, het Heensche paradijs gen., gelegen, met 4920 inw., die in
hopteelt. vischvangst en handel hun bestaan vinden. V werd 5 Mei 1848 door de
Steeswijk-Holsteiners en 7 Mei 1849 door de Pruissen bezet.
. Veillgheidsbaizen worden bij de ontwikkeling van gassen in laboratoriën gebruikt. Zij
bestaan uit glazen buizen , uitloopende in een trechter, tweemaal knievormig omgebogen ,
en in het midden tot een bol uitgeblazen. He bol wordt met eenig vocht, meestal
kwik , gevuld. Men plaatst de V. luehtdigt in het gas ontwikkelend mengsel. Wordt de
spanning van het gas te groot, dan kan het door de vloeistof ontwijken. Wordt zij te
klein, dan kan de lucht op dezelfde manier toetreden. Men kan dus de drukking van
het gas altijd regelen.
Veiligheidsklep is eene opening in den wand van een stoomketel meest in het dekstuk,
gesloten met eene klep. Heze klep wordt belast met het gewigt dat de ketel op die
oppervlakte kan weerstaan. Ts dat. b. v. 6 pond per [71 duim, dan bedraagt het gewigt
zooveel maal 6 pond als de oppervlakte der klep □ duimen groot is. Of het gewigt
drukt er door middel van eene veer of hefboom op, als het werktuig sterke schokken
moet ondervinden , zooals eene locomotief. Wordt nu de drukking van den stoom sterker
en dus gevaarlijk, dan opent zich de klep en de spanning daalt tot de bepaalde grens.
He opening moet groot genoeg zijn om den stoom snel te laten ontsnappen. Zulke V.
vindt men ook bij hydraulische persen, toestellen tot verdigten van koolzuurgas, enz.
Veiligheidslamp. De veiligheidslamp van Havy wordt in mijnen gebruikt om ont-
ploffingen te voorkomen. He vlam wordt van alle kanten door ijzer-gaas omgeven. Brengt
men nu de V. in een ontbrandbaar gas, dan zal de hitte van de vlam door het ijzer
zoodanig afgekoeld worden, dat zij het gas niet kan aansteken.
Veirac (Johannes), Nederl. geneeskundige, in 1743 te Gouda geb., studeerde te Leiden,
vestigde zich eerst in zijne geboorteplaats Gouda , daarna te Sommelsdijk en eindelijk te
Rotterdam. Bij zijne drukke praktijk wist hij nog tijd te vinden om vele geschriften het
licht te doen zien en werd hij zesmaal voor de beantwoording van prijsvragen door ver-
schillende geleerde genootschappen bekroond. Behalve deze prijsverhandelingen vindt
men van zijne hand stukken over verschillende onderwerpen in geneeskundige tijdschriften
verspreid. Hij was lid van vele geleerde genootschappen. Voor het hem aangeboden
professoraat te Harderwijk bedankte hij. Hij overleed in 1795.
-ocr page 50-
u
. VEIT — VELDE.
Veit (Phil.), uitstekend Duitsch historieschilder, in 1793 te Berlijn geb., begon zgne
studiën te Dresden en te Weencn, nam deel aan den bevrijdingsoorlog van 1818 en
14 en begaf zich in 1815 naar Kome, waar hij zich aan de romantische school aan-
sloot. Van 1831—43 was hij directeur van het Stiidelsche kunstinstituut te Frankfort
a. d. M., verplaatste zijn atelier naar Sachsenhausen en overleed in 1854 te Rome.
Zijne beroemdste stukken zijn: de zeven vette jaren in de villa Bartlioldy, de triomf
van de godsdienst
in de galerij van het Vaticaan, Danle\'s paradijs in de villa Massini
te Home, de invoering der kunsten door het Christendom met de zijbeelden Italia en
Germania \'m het Stiidelsche museum te Frankfort, de hemelvaart van Maria in den dom
aldaar enz. — Ook zijn broeder Johann V., die sedert 1811 te Kome zich ophield,
is als historieschilder bekend. Voor de Koomsche kerk te Berlijn schilderde hij eene
Aanbidding der herders.
Veitsdans. Zie St.-Vitus-dans.
Veji, eene der magtigste van de twaalf bondssteden van het oude Etrurië, 2^ m.
ten N. van Kome gelegen. Keeds Komulus en Tullus Hostilius voerden oorlog met V.
Deze oorlogen herhaalden zich telkens. Na een 20jarigeu wapenstilstand brak in 405
v. Chr. door een trotsch antwoord van den senaat van V. de laatste oorlog met Kome
uit. In 403 begon het beleg van Veji; eerst in 390 nam M. Fur. Camillus de stad
in, plunderde haar en verkocht de inwoners als slaven, terwijl de landerijen staats-
eigendom werden. Bij het dorp Isola Farnese, waar het oude V. stond, zijn nog een
columbarium, een plein, • Forum Komanum gen., en sporen van stadsmuren. In de
nabijheid bij Ponte Sodo zijn overblijfselen van waterleidingen , van eene brug en rots-
graven. Verg. Nardini, L\'antico Vejo (1647).
Velasquez de Silva (Don Diego), Spaansch schilder, geb. te Sevilla in 1599, bestu-
deerde vooral de natuur en de werken van Vlamingers en Italianen, begaf zich in 1622
naar Madrid, waar lüj later bolschilder werd, ging in 1629 naar Italië, bestudeerde
aldaar de werken van Rafaël en Michael Angelo en keerde later naar Madrid terug,
waar hij in 1660 overleed. V. was een eveD goed portret- als historieschilder en
muntte vooral uit door de sprekende gelijkenis en krachtige uitdrukking zijner portret-
ten, door de schoonheid en energie zijner historie- en genrestukken en door de mees-
terlijke verdeeling van licht en schaduw. Zijne meeste werken bevinden zich te Ma-
drid ; eenigen zijn er te Dresden. Verg. Stirling, Velasquez and hts works (Lond. 1855).
Veldaffuiten. Zie affuit.
Velde (van der) is de naam van een beroemd Nederl. kunstenaarsgeslacht. Jan v. d.
V., de stamvader van dit geslacht, was een beroemd schrij(\'meester, in 1569 te Antwerpen
geb. en in 1623 te Haarlem overl. Zijn zoon Jan, omstr. 1598 waarschijnlijk te Lei-
den geb. en omstr. 1660 te Haarlem overl., was een verdienstelijk graveur. — Diens
broeder Esayas, omstr. 151)7 te Leiden (volgens and. te Haarlem) geb., vestigde zich
te Leiden en overleed na 1652. «Hij schilderde landschappen met ruïnes, schermutse-
lingen en gevechten, die met veel talent behandeld zijn. Het museum te Amsterdam
bezit van hem eene allegorische voorstelling op prins Maurits: de kat den bel aanbin-
dende.
Zijne teekeningen, met de pen en O.-Indischen inkt of met zwart krijt uitge-
voerd, zijn zeer fraai. — Willem v. d. V., de oude, waarschijnlijk de zoon des vori-
geu, in 1610 te Leiden geb., was een uitmuntend schilder van schepen en zeegevech-
ten en vergezelde herhaaldelijk de admiralen van Wassenaar Obdam en de Kuyter op
hunne togten. Na het eindigen der oorlogen tussehen de Vereenigde Nederlanden en
Engeland vestigde hij zich op uitnoodiging van Karel II te Greenwich en overleed
aldaar in 1603. —- Zijn zoon Willem v. d. V., de jonge, in 1633 te Amsterdam geb.,
vergezelde zijn vader op diens zeetogten en overtrof dezen verre als zeeschilder, zoo-
dat hij voor een der grootste zeeschilders van alle tijden gehouden wordt. Karel II
stelde hem tot bofschilder aan. Na diens dood hield hij zich een tijd lang in zijn
vaderland op, maar keerde naar Londen terug, waar hij in 1707 overleed. Het museum
te Amsterdam bezit van hem: hel gezigt van de haven van Amsterdam van het IJ te
zien
, een woelend en twee stille waters, de overgifte van hel Eng. admiraalschip The
rot/al Charles
en hel opbrengen van vier Eng. schepen, het museum te \'s Gravenhage
twee stille waters en het museum van der Hoop het kanonschot. Ook zijne teekenin-
gen, meest met O.-Ind. inkt uitgevoerd, hebben groote waarde. — Adriaan v. d. V.,
broeder des vorigeu, als landschap- en vooral als dierenschilder zeer beroemd, in 1639
te Amsterdam geb., leerling van Jan Wynants, overleed te Amsterdam in 1672. Zijne
-ocr page 51-
VELDE — VELDSLAG.                                             45
opTatting is edel en geestig, zoowel wat het landschap als wat de stoffage betreft, zijn
coloriet en licht-eftect getuigen van getrouwe waarneming der natuur; zijne trekening
is zorgvuldig, zijne behandeling vlak en meesterlijk. In de verschillende Kurop. musea
yindt men van zijne werken. Het museum te Amsterdam bezit van hem een landschap
met rustend en grazend vee
en een heuvelachtig landschap met eene hut, het museum
v. d. Hoop een van zijne hoofdwerken een Brabantsch landschap, het museum te \'s
Gravenhage een boomrijk landschap met beesten en een gezigt op het strand van Sche-
veningen.
Velde (Franz Karl van der), Duitsch romanschrijver, in 1779 te Breslau geb., stu-
deerde te Frankfort a. d. O., bekleedde verscheidene regterlijke betrekkingen en over-
leed in 1824 te Breslau. Zijne romans, die echter weinig blijvende waarde hebben,
vonden vele lezers. Zijne Sdmmtl. Werke zijn met eene levensbeschrijving en aanmer*
kingen uitgegeven door Böttiger en Theod. Heil (27 dln., 1830—32).
Veldeken (Heinrich von). Zie Hendrik van Veldeken.
Veldenz, dorp in het oostel. deel van het Pruiss. regeringsgebied Trier in de Rijn-
prov., i- u. ten Z.W. van Berncastel, bij de Moezel gelegen, met 760 inw. , heeft
geen onbelangrijke lood-, ijzer- en steenkolenmijnen, wijnteelt en eene ijzergieterij.
Vroeger was het de hoofdplaats van het vorstendom V. Het graafschap V., sedert de
11de eeuw onder eigen graven staande, geraakte in 1433 door het huwelijk van Anna,
erfdochter van den laatsten graaf, in de linie Pfalz-Simmern en werd tot een vorsten-
dom verheven, dat in 1694 aan de Keur-Palts, in 1801 aan Frankrijk en bij het
Weener congres gedeeltelijk aan Beijeren en gedeeltelijk aan Pruissen kwam.
Veldkers, Cardamine, een plantengeslacht uit de familie der Kruisbloemigen, dat zich
door haauwen zonder overlangsche nerf onderscheidt. AVij vinden bij ons vier soorten:
de Bosch-, de Kuige, de Gemeene en de Bittere V. (C. sylvatica, C. hirsula, C. pra-
tensis
en C. amara). Van deze komt de Gemeene V., ook Koekoeksbloem en Pinkster-
bloem genaamd, het menigvuldigst voor, daar zij met hare fraaije paarse bloemen in
tal.van exemplaren de weilanden versiert. De andere soorten dragen witte bloemen.
Veldkrekel. Zie KrekeL
Veldleeuwerik of Graspleper, Anthus pratensis, behoort tot het geslacht der Pieper9
(z. a.), dat wel eens met dat der Leeuwerikken wordt verward. De V. heeft de veren
aan de bovenzijde oliifbruin gekleurd, van onder vuilwit; alle veren hebben bovendien
eene zwartbruine vlek. De V. is een inlandsche vogel, die tevens door geheel Mid-
den-Azië verspreid is en ook in N. Afrika voorkomt. Hij is bij ons van Maart tot
November.
Veldmaarschalk is in bijna alle legers de hoogste militaire waardigheid, bij de meesten
echter alleen een titel. In ons leger is alleen Z. K. H. prins Frederik der Nederlanden
met die waardigheid bekleed (zie Maarschalk).
Veldmateriëel (Het) bestaat bij oni te lande uit veldaffuiten tot korte kanons van 12 fi en
lange houwitsers van 15 duim, veldaffuiten tot korte kanons van 6 6 en lange hou*
witsers van 12 dm., veldaffuiten tot kanons van 4 E, munitievoorwagens van 12 6, 4
8 en 15 dm., caissons van 12 E, 4 E en 15 dm., smidswagens en voorraadswagens.
Veldmuis, Arvicola, behoort tot de familie der Muizen; .Zij is van boven bruingrijs,
van onder vuilwit gekleurd, bewoont Midden-Europa en doet soms veel schade aan de
veldvruchten, vooral wanneer deze dieren in enkele jaren in overgroot aantal ver-
meerderen. De Boschmuis (zie Muis) wordt ook wel V. genoemd.
Veldsla, Valerianella , behoort tot de familie der Valeriaanachtigen (zie Valeriaan).
Het geslacht bevat éénjarige kruiden met kleine bloemen en eene gaffelvormige bloei-
wyze. In ons land tellen wij vier soorten van V.: de Gemeene, de Gekielde, de Ge-
oorde en de Getande V. (V. olitaria, V. carinata, V. Auricula, en V. dentala), die
echter niet zoo gemakkelijk te onderscheiden zijn. De eerstgenoemde soort is genoeg als
V. bekend. De bladen daarvan worden als salade gegeten; zij groeit op bouwlanden en
langs wegen.
Veldslag noemt men die ontmoeting tusschen twee vijandelijke legers, welke zich het
verkrijgen eener beslissing van den oorlog ten doel stelt. De tijds- en plaatsbepaling
tot het leveren van een V. behoort tot de strategie; de wijze waarop tot de taktiek.
Aanvallend {offensief) is hij voor de partij, die hem begint; verdedigend {defensief) voor
de partij, die den aanval tracht af te slaan. Algemeene regelen laten zich moeijelijk
geren, daar alles afhangt van het terrein, de dapperheid en sterkte der troepen, de
-ocr page 52-
46                                        VELDSPAATH — VELLETRI.
bekwaamheid der bevelhebbers enz. Over het geheel tracht men zooveel troepen als mo-
gelijk is op het slagveld te brengen en van de sterkte en stelling van het vijandelijk
leger een duidelijk denkbeeld te verkrijgen. Daarnaar regelt men het plan van aanval.
Evenwijdig noemt men een V., wanneer de aanval gelijktijdig over het geheele front
geschiedt, liet omtrekken van een vleugel en een flankaanval geschieden als de vijand
een onaangeleunden vleugel heeft; men tracht daardoor in den rug der vijandelijke stel-
ling te komen. Ook beproeft men dikwijls de linie des vijands te doorbreken en op
die wijze diens leger te scheiden in tweedeelen, welke zich moeijelijk kunnen hereenigen.
Een V. begint gewoonlijk met een voorhoedengevecht, gedurende hetwelk de troepen
op het slagveld komen en de hun aangewezen punten bezetten. De infanterie wordt
vooraan en de cavallerie en artillerie daar achter geplaatst, terwijl de reserve buiten
gevecht blijft en alleen in het vuur komt om zwakke punten te steunen en op het laatste
oogenblik de overwinning te beslissen.
Veldspaath, eigenlijk /VWspath (z. a.), want het woord stamt af van het Duitsche
woord Fel», rots; de beteekenis is Jïoióspath.
Veldwacht noemt men een der voornaamste deelen van eene voorhoede, uitgezonden
door de voorposten-detachementen en zich weder beveiligende door eene reeks schild-
wachten of vedetten. Zij bestaat uit infanterie op geheel bedekt, uit cavallerie op ge-
heel open, uit beide wapens op gemengd terrein.
Veleda of Velleda, eene hooggeëerde waarzeggeres bij de Bructeren (z. a.), vermoede-
lijk eeu symbolische naam, die welgevallen of genade beteekent. Zij leefde omstr. 70
n. Chr., voorspelde aan Claudius Civilis een gunstigen uitslag bij zijn opstand tegen de
Romeinen en voerde zelve eene schare van Bructeren aan, aan wier hoofd zij dapper
streed. Onder Vespasianus of Domitianus werd zij als gevangene te Home in triomf
rondgevoerd.
Veilten (velites) waren bij de Romeinen de bij een legioen behoorende ligte troepen.
De centurio Q.. Naevius stelde in 213 v. Chr. bij de belegering van Capua voor het
eerst hunne wapenrusting in, bestaande uit een klein rond schild (parma), Spaansch
zwaard, lederen helm en 4 v. lange werpspies. Onder Napoleon 1 werden bij de
infanterie ook ligte compagnién onder den naam van V. opgerigt.
Vella (Giuseppe, Abbate), een letterkundig bedrieger, omstr. 1750 op Malta geb.,
die voorgaf een handschrift van verscheidene verloren geraakte boeken van Livius in
de Arab. taal en vele documenten betrekkelijk de staatsregeling van Sicilië ten tijde
van Roger, eveneens in de Arab. taal, in eene moskee op zijne reizen gevonden te
hebben. Hij gaf zelfs een Codice diplomatieo di Sicilia met Ital. vertaling (1791) en
eenige jaren later het Ie deel van Livius uit, maar weldra werd door Jos. Hager en
Tycusen de mystificatie aan het licht gebragt. V. wordt gezegd in 1824 in de
gevangenis gestorven te zijn.
Vellejus Patercolos (Marcus), Rom. geschiedschrijver, in 19 v. Chr. geb., nam als
krijgstribuun deel aan den veldtogt onder Cae?ar in het O. en onder Tiberius
aan dien in Germanië, Pannonië en Dalmatië, werd in 6 n. Chr. quaestor, in 15
praetor en wijdde zich daarna aan historische studiën. Dat hij aan de zamenzwering
van Sejanus in 31 n. Chr. jleel zou genomen hebben en deswege zou ter dood gebragt
zijn, is vermoedelijk eene sage. In zijne Uisloria Rontana in 2 boeken, waarvan echter
het begin en enkele stukken verloren zijn gegaan, geeft hij een overzigt van de Rom.
geschiedenis van de aankomst van Aeneas in Italië tot het jaar 30 n. Chr. Beatus
Rhenanus maakte dit werk het eerst bekend uit een handschrift van het klooster Mur-
bach in den Elsas (15az. 1520). De beste uitgaven zijn van Lipsius (Leid. 1591 , meerm.),
Heinsius (Amst. 1678), P. Rurmannus (1719, 2 dln.. 1744), Ruhnkenius (2 dln.
1779, verm. uitg. van Frotscher, 1830—39), Orelli (1835), Kritz (1840 en 47),
Haase (2de uitg., 1858).
Veiletri, hoofdplaats van de in 1831 opgerigte legatie V. in den Kerkel. Staat (26,88
□ m. met 62,013 inw.) aan de Appische straat, aan den voet van den Alonte Arte-
misio gelegen, zetel van een kardinaal-bisschop, met 13,000 inw., de domkerk San-
Clemente , 11 kloosters, eene akademie, een museum, een standbeeld van paus Urba-
nus "VIII, het palazzo Lancellotti en een oud theater. De omtrek levert veel wijnen
olijven op. Koning Karel III sloeg hier 10 Aug. 1744 de keizerlijken, waardoor
Napels aan het huis der Bourbons verviel. De Rom. republikeinen onder Garibaldi
versloegen er 19 Mei 1849 de Napolitanen. V. is het oude Velitrae , eene der be-
-ocr page 53-
VELLORE — VELTLIN.                                             47
langrijkste steden der Volsci; in 835 v. Chr. moesten de inwoners de stad voor nieuwe
kolonisten, door de Rom. gezonden, ontruimen. Zij was de stamplaats van de familie
van Augustus.
Veilore, stad in het district Nord-Arcot van de prov. Carnatic in het Britsch-Indische
presidentschap Madras, aan den Pallaoer, met 51,500 inw., een sterk fort met eene
Protest, kerk, eene beroemde pagode van Krischna (z. a.) en levendigen handel. De
familie van Tippo Saib was hier tot 1806 gevestigd.
Velp, schoon gelegen dorp in de Nederl. prov. Gelderland, arrond. Arnhem, aan
den spoorweg van Arnhem naar Zutphen en den linker oever van den IJssel, met
omstr. 3000 inw., is wegens zijne bekoorlijke omstreken in den zomer druk bezocht
en door tal van schoone buitenplaatsen, waaronder vooral Beekhuizen en Biljoen uit-
munten, omgeven. Tusschen V. en Arnhem ligt het prachtige invalidenhuis Bron-
beek voor invaliden van het Nederl. Indische leger.
Velpel, eene fluweelachtige zijden stof, waarvan men zich bedient tot het overtrek-
ken van zijden manshoeden. Het onderscheidt zich van pluche en fluweel door eene
grootere lengte van haar.
Veltheim (Aug. Ferd., graaf von), verdienstelijk bergbouwkundige en oudheidkundige,
uit een oud adellijk geslacht, dat reeds in de lüde eeuw voorkomt, afstammende,
in 1741 te Harbke bij Helmstedt geb., was eenigen tijd directeur der bergwerken te
Klausthal, doch legde in 1774 deze betrekking neder om uitsluitend voor de weten-
schap te leven. Hij overleed in 1801 te Brunswijk. Hij schreef o. a. Grundrüs einer
Mineralogie
(1781), Ueb. die Bildung Basalts (1786), Vermuthung üb. die PorU
land-Vase
(1791), Ueb. vasa murrhina (1791), Ueb. Memnon» Bildsdule enz. Deze
en andere onderzoekingen zagen vereenigd het licht in Sammlung einiger Aufsatze u.
s. w.
(1800)
Velthem (Joh.), ook Velten of Veltheim genaamd, was de eerste, die omstreeks 1670
in Duitschland een troep van tooneelspelers oprigtte, waarmede hij verschillende steden
bezocht en de destijds verachte kunst weder in aanzien bragt. Hij voerde o. a. stuk-
ken van Molière op en leverde daarvan eene vertaling. Hij overleed in het begin der
18 de eeuw.
Velthem (Lodewijk van), Brabantsch geestelijke in het begin der 14de eeuw, die zich
in 1295 te Parijs ophield, in 1304 priester te Sichem in Brabant en in 1313 te Velthem
was, en zich in 1315 in het leger voor Antwerpen bevond. Hij is vooral bekend als
de schrijver van den Spiegel historiael, eene rijmkronijk in 8 boeken, waarvan de 6
eersten eene soort van algemeene geschiedenis bevatten, beginnende met de verkiezing
van graaf Willem II tot Roomsch koning (1248) tot 13l<>, grootendeels uit andere
•werken nageschreven. De twee laatste boeken bevatten eene profetie aangaande volgende
tijden. Opmerkelijk is de vrijmoedigheid, waarmede deze geestelijke zich in dien tijd
durft uitlaten over de geestelijkheid, de aflaten, de monniken en den paus zelven. Dr.
W. J. A. Jonckbloet gaf het 3de boek met aanteekeningen uit als inaugurele disser-
tatie (1840).
Veltlin. Ital. la Val Tellina, naar het boven Sondrio gelegen plaatsje ïeglio aldus
gen., is een aan de boven-Adda gelegen landschap van Opper-Italië. Naar de vroe-
gere indeeling werd V. in ruimeren zjn gebezigd van de landschappen Chiavenna, Bor-
mio en het eigenlijke V.; thans vormt het de ital. prov. Sondrio, die op 59,4 □ m.
106,040 inw. telt. V., het grootste 14—15 m. lange Alpendal, brengt veel oott en
goeden w\\jn voort en is vooral van strategisch belang, omdat de wegen over het Stilfser*
juk, den Splügen en Septimer en over de Bernina zich in dit dal vereenigen. V.
maakte in de middeleeuwen een deel van Lombardijë uit, kwam daarna onder de her-
togen\' van Milaan en in\'1512 bij verdrag aan Uraauwbunderland, was wegens zijn
militair gewigt een twistappel tusschen de in Opper-Italië heerschende magten, werd in
1797 in de Cisalpijnsche republiek ingelijfd, maakte sedert 1804 als depart. der Adda
een deel van het koningrijk Italië, sedert 1814 onder Oostenrijk als de legatie Sondrio
een deel van het Lombardisch"Venetiaansch koningrijk en sedert 1859 als prov. Sondrio
een deel van het koningrijk Sardinië, thans van het koningrijk Italië uit. De hoofd-
plaats Sondrio, aan de zamenvloeijing van de Maller met de Adda, met 4500 inw.,
heeft een geregtshof, kamer van koophandel, eene bezienswaardige kathedraal met
goede schilderijen en eene gymnasiale kostschool. Verg. Romegialli, Storia della Val*
Mina
(1884); Leonhardi, Dat F. (1860).
-ocr page 54-
VELUWE — VENDEE.
48
Veluwe (vale ouwe, slechle grond) is, in tegenstelling van de Betuwe (z. a.), de oude
benaming van het noordelijk gedeelte der Nederl. prov. Gelderland (z. a.), ten N. door
de Zuiderzee en Overijssel, ten O. door den IJssel en de Drusus-gracht, ten Z. door
den llijn en ten W. door de prov. Utrecht begrensd. Met uitzondering van den vrucht-
baren zoom langs den IJssel is het eene hooge streek met uitgestrekte zand- en heide-
gronden , waarop talrijke kudden schapen onderhouden worden. Sommige streken, vooral
in de nabijheid van de steden en dorpen, zijn in bouw- en tuingrond herschapen. Na-
genoeg op het midden der V. ligt het Udeler-mcer, in welks nabijheid zich eene Hun-
neschans bevindt. De vele beken, z. a. de Grift, de Nieuwe, Groote en ïerwoldsche
wetering, de Luntersche en Barneveldsche beken brengen vele molens, vooral papier-
molens, in beweging. Door de V. strekken zich twee heuvelreeksen uit, de eene van
het N. O. naar het Z. W. tusschen Hattem en Putten, de andere ten Z. O. van
Putten naar Velp, waar zij zich langs de oevers van den IJssel en Rijn uitbreidt.
Velijn (Philip), Nederl. graveur, in 1786 te Leiden geb., ontving zijne opleiding aan
de teeken-akadcmie aldaar en van den graveur Delfos, hield zich 8 jaar te Parijs op
en vestigde zich in 1813 te Amsterdam, waar hij in 1,^36 overleed. Hij graveerde
een aantal portretten en onderscheidene prentjes in den Nederlandschen Muzenalmanak
en voorts in andere boekwerken.
Velzen (Gerard van) was de moordenaar van graaf Floris V (z. a.). Na den moord
begaf zich V, met zijne medepligtigen naar het slot Kroonenburg aan de Vecht, waar
hij door de aanhangers van den graaf belegerd, tot overgave gedwongen en ter dood
gebragt werd. De wijze, waarop hij gedood werd, wordt verschillend opgegeven.
Hooft betitelde naar hem het treurspel, dat het jammerlijk uiteinde van Floris V ten
onderwerp heeft.
Ven (Johannes Antonius van der), Nederl. beeldhouwer, in 1800 te \'s Hertogenbosch
geb., kreeg zijne eerste opleiding aan de koninkl. school aldaar, vormde zich verder
te Antwerpen, Brussel en Parijs, ontving herhaaldelijk verschillende medailles en in
1830 te Antwerpen den eersten prijs, die hem in staat stelde naar Kome te gaan,
werwaarts hij in 1834: vertrok. Daar kwam hij in aanraking met Thorwaldsen, Eauch,
Gibson, Kersels en anderen, en vervaardigde het beroemde beeld Eva door de slang
verleid,
waarvan eene herhaling door Willem II in diens beroemde galerij werd ge-
plaatst. Omstreeks 1841 werd hij, bij een kort bezoek in Nederland, tot ridder van
den Nederl. Leeuw benoemd. In 1853 werd hij directeur der koninkl. school te \'s
Hertogenbosch, vervaardigde nog verschillende bustes, beelden en groepen en overleed
te Mortel bij Gemert in 1860. V. onderscheidde zich door eene grondige kennis zijner
kunst, was zeer gelukkig in zijne bewerking van het marmer en had een open zin
voor het edele en bevallige in de natuur, hetwelk in zijne rustige, juist en lijn gemo-
delleerde beelden doorstraalt.
Venafro, stad in de Ital. prov. Caserta, zetel van een bisschop, met 6000 inw., eene
kathedraal en zes andere kerken, een seminarie, hospitaal, olijventeelt en onderscheidene
oudheden, waaronder een amphitheater. V. is het Venafrum der Ouden, eene stad in
Samnium, en werd in den eersten Punischen oorlog eene Hom. kolonie en het lieve-
lingsoord van rijke Romeinen.
Venaissin, voormalig graafschap in het tegenwoordige Fr. depart. Vaucluse, behoorde
van 1273 tot 1789 aan de pausen, die het door rectoren lieten besturen, Het heette
naar de voormalige hoofdplaats en bisschopszetel Venasque, terwijl later Carpentras
hoofdplaats en bisschopszetel werd.
Vendée (Depart. der), Fr. depart., aldus genaamd naar het riviertje V. en naar de
voormalige landstreek V., waartoe echter de geheele kuststreek van West-Frankrijk,
uit een groot deel van Poitou en een deel van Anjou en van de Bretagne bestaande,
gerekend werd. Het depart., ongeveer het oude Beneden-Poitou, grenst aan de depart.
der Neder-Loire, der Maine en Loire, der beide Sèvres, der Neder-Charente en aan
den Atlantischen oceaan, telt op 123,82 □ m. (1866) 404,473 inw., is in 3 arron-
diss. Napoléon-V., Fontenay-le-Comte en Sables-d\'Olonne met 30 kantons verdeeld en
heeft Napoléon- (vroeger Bourbon-, z. a.) Vendée tot hoofdplaats. Het midden- en bo-
venste deel der eigenlijke V. is vlak en slechts in het O. heuvelachtig en boschrijk,
deswege Ie Bocage gen.; in het \'L. is zeer vruchtbaar marsland (Marais). Het klimaat
is gezond, doch veranderlijk. Vóór de kust liggen verscheidene eilanden. De rivieren
tijn: de V., de Sèvre Nantaise, de bevaarbare Niortaise, de Boulogne Lay, Pairay
-ocr page 55-
VENDÉMIAIRE — VENDOME.                                      49
en anderen; de kanalen: dat van Lucon, de Ceinture des Hollandnis, dat van Vix,
Contreboth de Vix enz. De landbouw is een voornaam middel van bestaan, hoewel
deze toch niet zeer voordeelig is, daar vele landerijen jaren achtereen braak moeten lig-
gen; verder is er veeteelt, vooral van runderen. l)e bodem levert marmer, antimonium
en veel zout op; in het Z.O. is de rijke steenkolenmijn van Bouvant. De visscherij ,
vooral van sardellen, en de bereiding van zeezout zijn belangrijk. Er is eenige handel,
maar weinig nijverheid. — Geschiedkundig merkwaardig is de V. in hare voormalige
uitgebreidheid door de burgeroorlogen, die sedert de omwenteling van 17S9 aldaar ge-
voerd werden. Nadat reeds van 1789—1792 kleinere opstanden der landlieden (die
aan de priesters en den adel gehecht, waren), ten gevolge van besluiten der constitu-
eerende nationale vergadering ontstaan, gemakkelijk bedwongen waren, barstte, toen
het convent eene groote heffing van recruten beval, 10 Maart 1793, de opstand in de
V. los, ter verdediging van de godsdienst eu ter herstelling van het koningschap.
Onder de dappere aanvoerders Cathelineau, Charette, Stofflet, Bonchamp, Laroehe-Jac-
quelin en anderen streden de Vendéers dapper. Nadat de door het convent afgezondene
generaals Biron, Kossignol en Canclaux geslagen waren, aanvaardde Léchelle het opper-
bevel over de vereenigde strijdkrachten der republiek. De opstandelingen leden ver-
scheidene nederlagen, eu de opstand scheen in Febr. 1795 na veel bloedvergietens onder-
drukt, toen beide partijen het vredesverdrag te La Jaunais sloten (17 t\'ebr.). Van
beide kanten werd echter dit verdrag slechts voor een wapenstilstand gehouden en voort-
durend geschonden. Toen in Junij 1795 eene Engelsche vloot het leger der Fr. emi-
granten aan wal zette, verklaarde Charette op nieuw den oorlog aan de republiek, die
echter door generaal lloche met goed gevolg tegen hem gevoerd werd. Charette en Stofflet
werden in 1796 gevangen genomen en doodgeschoten. De geheele onderwerping der
Vendéers werd eerst door den eersten consul in Jan. en Febr. 1800 voltooid, maar
Napoleon bleef de Vendéers met wantrouwen bejegenen. Gedurende den veldtogt van
1812 en tijdens de honderd dagen grepen de Vendéers wederom ten gunste van het
koningschap naar de wapenen, en de Bourbons overlaadden de hoofden der opstande-
lingen met eerbewijzingen en ambten. Na de .1 ulij-omwenteling zocht de adel in de
V. weder een opstand ten gunste der oude dynastie te doen uitbreken, en de hertogin
van Berri (z. a.) beproefde in 1832 eene landing, doch werd gevangen genomen. Sedert
gelukte het der regering om door de bevordering van beschaving en nijverheid de bevol-
king aan zich te verbinden. Verg. o. a. Beauchainp, Ilist. de la guerre de la Vendée et
des Cktmani (4 dln., 1807), La ffuerre des Aendêens et des C/wuans contre la réyubliqxie
frangaise (*i dln., 1824—27), Crétineau-Joly, Bist. de la Vendée militaire (1840).
Vendemiaire, d. i. Wijnmaand, was de eerste maand in den kalender der Fransche
republiek, van 23 Sept. tot 21 Oct. Merkwaardig is in de geschiedenis der Fransche
omwenteling 13 V. van het jaar 4 (5 Oct. 1795) door den opstand der nationale garde
te Parijs tegen de nationale conventie. Door een besluit, dat voor de bevestiging der
republiek doelmatig was, doch de instandhouding der dictatuur deed vreezen, geraakte
heel Parys in opstand en wilde de nationale conventie met geweld uiteend rij ven. Deze
verklaarde zich in den morgen van 12 V. permanent. Barras droeg het bevel over de
troepen en de gewapende Jacobijnen aan generaal Bonaparte op (zie Napoleon), die
reeds in den namiddag om 6 uur van 13 V. den opstand bedwong.
Vendidad. Zie Zend-Atesta.
VendSme, een oud graafschap in Frankrijk, in Orléannais gelegen, en genaamd naar
de hoofdstad V., thans hoofdplaats van het arrond. V. (46 □ m. met 79,000 inw.)
in het depart. van de Loir en Cher, met \'.>877 inw., vijf kerken, een hospitaal, open-
bare bibliotheek, theater, .oud slot, cavallerie-kazerne en fabrieken van lederen hand-
schoenen, katoenwaren en papier. Het graafschap werd door Frans I ten gunste van
Karel van Bourbon tot pairie-hertogdom verheven. Hendrik IV, de kleinzoon van
Karel, vereenigde het met de Fr. kroon, maar gaf het in 1598 aan César, den oud-
sten zijner bij Gabrielle d\'Estrées (z. a.) verwekte zonen, die nu César, hertog van V.
heette en stichter werd van het huis V. Deze César, inl594geb., stond tijdens de on-
mondigheid van zijn halfbroeder Lodewijk XIII aan het hoofd der ontevredenen, werd
in 1626 met zijn broeder Alexander, den groot-prior der Maltheser-orde in Frankrijk,
met wien hij zich naar Blois tot den koning begaf, gevangen genomen en ging na zijne
vrijlating in 1630 in Hollandsche dienst. Na zyn terugkeer in Frankrijk werd V. in
1641 door twee omgekochte valsche munters beschuldigd hen tot een moordaanslag tegen
Alftm, AVrf. Encyclopedie, deel XV,                                                                               4
-ocr page 56-
50                                           VENDÓME — VENEMA.
Richelieu te hebben willen verleiden. Hij vlugtte naar Engeland en werd bij verstek
ter dood veroordeeld, doch bij zijne terugkomst na Eichelieu\'s dood, ten gevolge der
revisie van zijn proces, vrijgesproken. Onder de regentes Anna van Oostenrijk genoot
V. grootc gunst, moest, daar hij deel nam aan de complotten tegen het hof en Maza-
rin , weer vlugten, verzoende zich in 1650 met Mazarin, werd gouverneur van Bour-
gogne, ontnam in 1653 Bordeaux aan de Frondeurs, sloeg als groot-admiraal in 1655
de Spnansche vloot bij Barcelona en overleed in 1665. — Zijn tweede zoon, Franr;ois
de V., hertog.van Beaufort, kreeg in de onlusten der Fronde als vriend des volks den
bijnaam van Hoi des halles en sneuvelde in 1669 bij Candia tegen de Turken. —Cé-
sar\'s oudste zoon, Louis, hertog van V., in 1612 geb., voerde vóór zijns vaders dood
den titei van hertog van Mercceur, werd in 1649 onderkoning van het veroverde Ca-
talonië, huwde met Laura Mancini, de nicht van Mazarin, trad na haren dood in den
geestelijken stand, kreeg in 1667 den kardinaalshoed en overleed in 1669 te Aix. —
Zijn oudste zoon, Louis Josèphe, hertog van V. (z. a.), ir» 1664 geb. en in 1712 in
Catalonië overl., is bei\'oemd als voorspoedig veldheer van Lodewijk XIV in den Spnan-
sclieu successie oorlog, en diens broeder Philippe de V., in 1655 geb., gewoonlijk de
groot-prior gen., streed met Lodewijk XIV in de Nederlanden en sedert 1693 als lui-
tenant-generaal met grootc onderscheiding in Italië en Spanje, maar werd in 1705 van
al zijne waardigheden en inkomsten beroofd, daar hij, hoewel volgens zijne instructie,
zijn broeder niet te hulp kwam bij het bloedig treffen van 16 Aug. bij Cassano met
prins Eugenius. In 1711 als groot-prior der Maltheser-orde hersteld, leefde hij in
zedelooze weelde, maar als begunstiger van wetenschap en kunst in zijn paleis, den
Temple. Hij overleed in 1727. Met hem stierf het geslacht V. uit.
Vendöme (Louis Joseph, hertog van), generaal van Lodewijk XIV in den Spaanschen
successie-oorlog, kleinzoon van César V. (z. a.), in 1654 geb., voerde vóór zijns vaders
dood den titel van hertog van Penthièvre, trad in 1672 onder Turenne in dienst en
onderscheidde zich in verschillende veldtogten van dien tijd. Bij het uitbarsten van
den Spaanschen successie-oorlog aanvaardde hij in plaats van Villeroi, die te Cremona
gevangen genomen was, het opperbevelhebberschap over het leger in Italië, wilde in
1703 door Tirol naar Duitschland doordringen, doch moest door den krachtigen tegen-
stand der Tirolers naar Lombardijë terugtrekken. In de lente van 1706 tastte hij,
gedurende de afwezigheid van prins Eugenius, de keizei\'lijken aan en dreef hen over de
Etsch. Te midden dezer voordeelen werd bij naar de Nederlanden geroepen, waar hij
als onderbevelhebber van een leger van 80,000 man tegen Eugenius en Marlboi\'ough
streed, eenige plaatsen veroverde, doch II Julij 1708 bij Oudenaarde geslagen en
op de vlugt gedreven werd. Hij verloor zijn commando en bleef tviee jaar werke-
loos. In den herfst van 1710 werd hij weder met een leger naar Spanje gezonden,
behaalde daar eenige overwinningen en stierf in 1712 zonder erfgenamen na te laten.
Daardoor verviel het hertogdom V. aan de kroon.
Venedey (Jakob), Uuitsch schrijver, in 1805 te Keulen geb., studeerde te Bonn en
Heidelberg en werd advokaat te Keulen. Hij moest in 1832 wegens zijn geschrift
Ueler Geu-hwore.nengericltt zijn vaderland verlaten, werd later te Manheim gearresteerd,
doch ontkwam uit de gevangenis en vlugtte naar Frankrijk. Op verzoek van den
Pruissischeu gezant werd hem het verblijf aldaar ontzegd en ging hij naar Engeland,
vervolgens naar Brussel, was in Febr. 1848 weder te Parijs en werd later tot lid der
Duitsehe nationale vergadering te Frankfort a/M. gekozen, waar hij de leider der lin-
ker zijde was. Uit Berlijn en Breslau gebannen, hield hij zich eerst te Bonn , sedert
1853 te Zurich er. sedert 1855 te Heidelberg op. Zijne voornaamste schriften zijn:
Eityland (3 dln., 1845), Mand (2 dln., 1844), Das südl. Frankr. (2 dln., 1846),
Schkswig HoUlrin im J. 1850 (1850), Gesck. des deutschen Volks {^ dln., 1854—62),
Friedr. d. Gr. u. Voltaire (1859), George Washington (1861), Benj. Franklin (1862).
Veneaia (Herman), beroemd Nederl. godgeleerde, in 1697 te Wildervank geb., stu-
deerde Ie Groningen en Franeker, werd in 1719 predikant te Dronrijp, in 1723
hoogl. in de godgeleerdheid en sedert 1729 tevens akademie-prediker te Franeker. Hij
overleed aldaar in 1787. Hij was een zelfstandig en voor zijn tijd vrijzinnig godge-
leerde, die meermalen van onregtzinnigheid beschuldigd werd. Vooral als Schriftuit-
legger heeft hij groote verdiensten en stond hij verre boven de meeste zijner tijdge-
uooten. Hij gaf van verscheidene, vooral van de Profetische boeken des O. T. ver-
klnringen uit. Zijn hoofdwerken zijn: Cumtnentarius ad Psalmos (7 dln., 1762—67)
-ocr page 57-
VENERABILE — VENETIË.                                         51
en Inslituiiones hutoriaé ecelesiasticae V. et N. T. (7 dln., 1788). Verg. Versehuer,
Elogivm Venemae (1788), en Glasius, Godg. Nederl., dl. 3, bl. 489—496.
Venerabile (het hoogwaardige) heet in de E. K. kerk de gewijde hostie, die in een
beker, monstrans genaamd, bewaard en met dezen in dat gedeelte van het altaar ge-
borgen wordt, hetwelk den naam tabernakel draagt.
Venerische ziekte. Zie Syphilis.
Veneten of Venetiërs (Veneti) heetten bij de Ouden drie volken van verschillenden
oorsprong. 1) De V., Eneten of Heneten, die in het N.O. van Italië, tusschen de
Etsch, Po, de Alpen en de zee woonden en waarschijnlijk tot den Illyrischen volkstam
behoorden. Door de Galliërs en andere volken bedreigd, zochten en vonden zij steun
en bescherming bij de Romeinen, aan wie zij zich kort vóór den tweeden Punischen
oorlog vrijwillig onderwierpen. Hunne nijverheid en handel bloeiden voort, totdat in de
3de eeuw n. Chr. Venetia de weg werd, langs welken W.-Gothen, Hunnen, O.-Gothen
en Longobarden Italië binnendrongen. Van ouds af waren Patavium (Padua), Alti-
num, Ateste, Vicentia en andere plaatsen bloeijende steden. 2) De V. aan den Atlantischen
oceaan in Arrnorica, een deel van Oallië, een door Caesar overwonnen Celüscli volk.
3) De V. of Veneden, door Plinius en ïacitus als oostelijke naburen van de Germanen
vermeld; zij woonden ten O. van den Weichsel in Europeesch Sarmatië.
Venetië. In noordoostel. Italië tusschen de rivier Athesis, de Karnische Alpen, den
Timavus en de Adriatisehe zee woonden in de oudheid de Veneten (z. a.). Hun
land Venetia was zeer vruchtbaar en sterk bevolkt. Zij dreven belangrijken handel
vooral in barnsteen, dat zij over Pannonië van de Oostzee kregen. Kort vóór den
tweeden Punischen oorlog onderwierpen zij zich vrijwillig aan de Romeinen. In de
dagen van Konstantijn den Gr. behoorde V. tot de tiende der 17 provinciën vnn het
Rom. rijk. Bij den inval der Gothen in de 4dc en 5de eeuw n. Chr. vlugtteu vele Vene-
tiërs naar de Lagunen (z. a), en toen in 452 de Hunnen de Venetische stad Altinum
verwoestten, vestigden zich de inwoners dezer stad op de eilanden der Lagunen, waar-
door de stad V. ontstond. De oorlogen met Slavonische zeeroovers en de verdrijving
der O.-Gothen door Justinianus uit Italië (552—54) maakten dat de Venetiërs met de
Levant in handelsbetrekking kwamen, waardoor de grond gelegd werd tot hun wereld-
handel. Het kleine gemeenebest, eerst door tribunen en sedert 697 door dogen (z. a.)
bestuurd, nam als handelstaat door zijne ligging tusschen het O. en W., vooral ten
tijde der kruistogten, zeer in bloei toe. De doge Enrico Dandolo veroverde in 1204
met de Fransche kruisvaarders Konstantinopel en kreeg bij de verdeeling van het
Byzantijnscbe rijk een deel van het vasteland en verscheidene eilanden, waaronder
vooral Candia. Hoewel V. door de herstelling van het Grieksche keizerrijk en de toe-
nemende magt van Genua eenige beperking in hare magt ondervond, verhief zij zich
toch in het begin der 15de eeuw tot eene magtige republiek, tot welke in haren hoogsten
bloeitijd het nabij gelegen vasteland van Italië, Istrië, Cyprus, Candia, de helft van
Morea, Cephalonië, Korfu en de overige zeven eilanden, een deel van Griekenland, het
grootste deel van Dalmatië en een deel van Slavonië met omstr. 8 mill. inwoners be-
hoorden. Als koningin der Adriatisehe zee was V. de hoofdzetel van den wereldhandel
en van kunst en wetenschap, totdat door de ontdekking van den zeeweg naar O.-lndië
in 1498 de Middellandsche zee ophield het middelpunt te zijn van den wereldhandel,
waardoor V.\'s luister begon te tanen. Hoewel V. aan de gevaren, die door de ligue,
tusschen den paus, den Duitschen keizer en de koningen van Frankrijk en Aragonië te
Kamerijk gesloten (10 Dec. 1508), haar boven het hoofd hingen, moedig het hoofd
bood, verloor zij toch hare Levantsche bezittingen door het voortdringen der Turken,
gaf zelfs het in 1687 veroverde Morea weder terug en kon zich niet dan met moeite
in het bezit van Korfu en Dalmatië handhaven. De oorlogsverklaring van Bonaparte
aan V. in den veldtogt van 1797 had de verandering der aristocratische regering in
eene democratie en 12 Mei de afzetting van den laatsten doge, Luigi Manin, ten
gevolge. Bij den vrede van Campo-Formio (17 — 18 Oct. 1797) kreeg Oostenrijk het
Venet. gebied aan deze zijde, en de Cisalpijnsche republiek het gebied aan gene zijde
van de Etsch; maar bij den vrede van Presburg (26 Dec. 1805) kwam het geheele
Venet. gebied bij het koningrijk Italië. Na den eersten Parijschen vrede (1814) werd
Oostenrijk in het bezit van dit gebied gesteld en vereenigde nu het geheel, behalve
Istrië en Dalmatië, tot het Lombardisch-Venetiaansch koningrijk (z. a.). De stad V.
verviel meer en meer, totdat zij, door in 1830 tot vrijhaven verklaard te worden, weder
4*
-ocr page 58-
b2                                                    VENETIË.
in bloei begon toe te nemen. In 1848 stond V. tegen Oostenrijk op, en 23 Mnart
werd de republiek uitgeroepen onder den dictator Mauin. Na een langdurig beleg viel
22 Aug. 1849 V. weder den Oostenrijkers in handen. Nadat Oostenrijk bij den vrede
van Zurich (10 Nov. 1859) geheel Loinbardijë, met uitzondering van een deel der prov.
Mantua, aan Sardinië had afgestaan, bleef het zich in het bezit van het Venet. gebied,
met toevoeging van het gedeelte van Mantua, eeue oppervlakte van 456,69 □ ra. met
(1862) 2,458,989 imv., handhaven. Ten gevolge echter van den oorlog, dien Pruissen
en Italië in lsfiti aau Oostenrijk verklaarden,\' hoewel de Oostenrijksche wapenen in
den strijd niet de Italianen zegevierden, stond Oostenrijk, nadat Pruissen de beslissende
overwinning bij lvöniggriitz behaald had, geheel onverwacht V. ten behoeve van
Napoleon III af. Volgens het verdrag, 3 Oct. 1S66 te VVeeneu gesloten, werd V.,
na gehoudens volksstemming aan het koningrijk Italië toegevoegd, «aarvan het alzoo
thans een deel uitmaakt, liet bestaat uit de provinciën: Belluuo, Mantua, Padua,
Rovigo, Treviso, Udine, Venetië, Verona en Vicenza. De prov. V. telt op 41,22 □
m. 298,950 inw. Verg. Tentori, Saggio sulla storia di V. (12 dln. , 1785 — 90);
Dam, HUt. de la répvilique de F. (7 dln., 1819—21); Leo, Gesch. d. Hal. Slaaten
(5 dln., 1829—30); llomanin, Storia docmaentata di F. (dl. 1—9, 1854—61); Docu-
mentt el pièces auththtiqties lanse\'s par Maltin
(2 dlu. , 1860). — De hoofdstad V.,
vesting van den eersten rang en vrijhaven, zetel van een ïtoomschen en van een Ar-
menischen aartsbisschop, is op 3 groote en 114 kleine eilanden in de noordelijke helft
van de Lagunen der Adriatische zee, wier noordel. einde de golf van V. heet, gebouwd.
De drie eersten wordeu door het Canale grande, dat de stad in den vorm eener S
doorsnijdt, gevormd en weder door 400 kleinere kanalen (Rii gen.) gescheiden. Langs
deze kanalen, die de straten vervangen, heeft het verkeer door middel van gondels
plaats. Over het Canale grande, de hoofdader des verkeers, voeren twee bruggen: de
marmeren Eialto-brug, van 15S8—91 door Antonio da Ponte gebouwd , op 12,000 palen
met een enkelen boog van 70 v. spanning, 14S v. lang, 43 v. breed en 30 v. hoog,
en de in 1854 gebouwde nieuwe ijzeren brug. Over de andere kanalen liggen 378
meest steenen bruggen. De gebouwen der stad zijn meestal op palen gebouwd en staau
grootendeels niet den voorgevel naar den waterkant gekeerd. De straten langs de kanalen
heeten Calli, die aan de Lagunen Ei va; de bezochtsten ziju de Kiva degli Schiavoni
van de Piazetta tot de Giardini pubblici, en de Merceria van het St.- Marco-plein
n.aar het marktplein en de Rialto-brug. V. heeft 41 openbare pleinen; de grootsten
zijn: S.-Marco (La Piazza gen), S.-Stefano, S.-Giovanui Paolo, S.-Margerita en S.-
Formosa. Het prachtige S.-Marco-plein is de wandelplaats der Venetianen en het
vereenigingspunt der vreemdelingen. Op hetzelve prijken: voor de kerk drie masten (pili)
op metalen voetstukkeu ter herinnering aan de verovering van Cyprus, Caudia en
Moren; de van 911—1591 gebouwde, 335 v. hooge alleenstaande klokkentoren (Cam-
panile di S.-Marco), en de prachtige, van 977—1071 gebouwde St.-Marcuskerk (Basilica
di S.-Marco) in den vorm van een Grieksch kruis, van binnen 96 schreden lang en
80 schreden breed, met 500 marmeren zuilen, prachtige mozaïk-vloeren, tal van kost-
bare schilder* en beeldhouwwerken, twee marineren kansels en boven het hoofdportaal
de van verguld brons vervaardigde vier paarden van Lysippus, in 1206 na de ver-
ovcring van Konstantinopel naar V. overgebragt. Onder de 102 kerken (99 Eoomsche,
1 Grieksche, 1 Armen, 1 Evang. en 7 synagogen) munten nog uit: S.-Francesco della Vigna
uit de 16de eeuw, S.-Giacomo reeds uit de 5de eeuw, S.-Giorgio maggiore, S.-Giovanui
Crisostomo (1489), S.-Giovanni e Paolo (1240—1430) enz. In deze en vele andere
kerken zijn tal van beeldhouw-, schilder- en mozaïkwerken van de beroemdste meesters.
De prachtigste paleizen van de oude Venet. adellijke familiën liggen aan het Canale
grande, z. a. het Palazzo Emo, Pal. Contarini Fasan, Pal. Dario, Pal. Corner dalla
Ca Grande, Pal. Cavalli, Pal. Contarini dai Scrigni en vele anderen. In de meesten
zijn vele kostbare kunstwerken. Het Dogen-paleis (Pal. ducale), in 809 gebouwd, maar
sedert vijf malen verwoest en in de 14de eeuw in Moorsch-Goth. stijl opgebouwd,
heeft verscheidene ontzettend groote zalen, waarin zich kostbare schilderijen, vooral
van Paolo Veronese, bevinden en de Marcus-bibliotheek van 106,000 boekdeelen en
omstr. 10,000 handschriften. Uit de eerste verdieping van dit paleis voert de Ponte
de\' sospiri over den smallen Kio del Palazzo naar de thans niet meer in gebruik zijnde
staatsgevangenis. Tegenover het Dogen-paleis prijkt het muntgebouw (Zeeea). in
15\'J8 in DorUchen stijl gebouwd, en tegenover de Piazzetta, eene verlenging van he.
-ocr page 59-
VENETIË — VENEZUELA.                                          53
S.-Marco-plein, is de toren met de bekende St.-Marcus-klok, bij welke twee kolossale
beelden van Mooren met hamers de uren slaan. Er zijn te V. 7 theaters, onder welke
La Fenice voor opera\'s en balletten 3000 personen kan bevatten. V. heeft verscheidene
wetenschappelijke inrigtingen en scholen, een instituut voor wetenschappen en kunsten,
een conservatorium voor muziek, eene akademie van schoone kunsten met eene verzame-
ling van schilderijen uit de Venet. school, verscheidene openbare bibliotheken, musea,
eene merkwaardige muntverzameling in het Dogen-paleis, eene wapenverzameling in het
uitgestrekte, ten tijde der republiek zeer belangrijke arsenaal enz. Ook zijn er vele
inrigtingen van weldadigheid. Tot wandelplaatsen dienen de Giardini pubblici, de Ginrdino
Papadopoli en de botanische tuin, maar vooral het St.-Mareusplein. V. telde in
1857 (de laatste officiéele opgave) 118,172 inw. Er zijn fabrieken in goud- en zilver-
waren , zijden stoffen , aardewerk, leder, laken , zeep, chemische waren , glasblazerijen ,
looijerijen enz. V. is nog altijd eene der belangrijkste handelplaatsen aan de Adriatische
zee. Door de groote brug over de Lagunen is V. met den Lombardisch-Venet. spoor-
weg verbonden. Verg. Quadri, Ollo giornia V. (1853); JUst.-topogr.-artht. Reittkandb.,
uitgeg. door den Oostenr. Lloyd (1854); Zanotto, Nuovusima guida di V. (1856);
Venise, Guide (Triest, 1861).
Venetië (Golf van). Zie Venetië.
Veneziano (Domenico), Ital. schilder, omstr. 1408 geb., leerling van Antonello da
Messina, die hem het geheim der olieverwschildeikunst bekend maakte. Te Florence
treft men schilderijen aan door hem volgens de nieuwe knust geschilderd. Hij wordt
gezegd door Andrea del Castagno, wien hij zijn geheim mededeelde, omstr. 146 uit
naijver vermoord te zijn. — V. (Bonifazio), Ital. schilder, omstr. 1500 <;eb. en omstr.
1565 overl., behoorde tot de beroemdste kunstenaars der Venet. school en volgde de
naturalistische opvatting en het coloriet van Tiziano zoo bedriegelijk na, dat men hun
werk dikwijls verward heelt. Te Venetië, Florence, Parijs, YYeenen, Dresden en elders
vindt men van zijne werken.
Venezuela (d, i. Klein Venetië) is de naam, dien de ontdekkers van het land aan
een Indiaansen dorp aan de kust gaven, dat even als Venetië op palen gebouwd was,
thans van de Zuid-Americaansche republiek, die het meest noordoostel. gedeelte van het
vasteland van Z.-America beslaat, tusschen 1° 8\' en 12° 16\' N. Br. en 40° 36\' en
55° 38\' W. L. (van Ferro) ligt, ten N. aan de Caraïbische zee enden Atlant. oceaan,
ten O. aan Kritsch Guiana, ten Z. aan Brazilië en ten VV. aan de Granada-Confedriratie
grenst. V. telt op 20,223 □ m. (1858) 1,565,000 inw., waaronder 25 pet. Blanken,
48 pet. van gemengd bloed, 5 pet. Negers, 15 pet. beschaafde Indianen (Indios reducidos),
1 .J pet. onderworpene Indianen (Indios catequisados) en 54 pet. onafhankelijke Indianen
(Indios bravos). De Negerslaven zijn 24 Maart 1854 geëmancipeerd. Het behoort tot
het stroomgebied van den Orinoco en bestaat deels uit hoogland. door vertakkingen
van de Oost-Cordilleren van Nieuw-Granada gevormd; deels uit laagland, de Llanos
van den Orinoco en de Savannas; deels uit de streken der oorspronkelijke bosschen,
die het zuidel. deel heslaan. De voornaamste rivieren zijn : de Orinoco met zijne tal-
rijke zijstrooraen, de Cuyunu (Essequibo), de Kio Negro; de voornaamste meren zijn:
dat van Maracaïbo en van Valencia; de golven: die van V., van Trieste met het voor-
gebergte Tucacas en van Paria. Aardbevingen, vooral aan de kusten, zijn er veel-
vuldig. De bodem is tot de rotsachtige gedeelten der bergen zeer vruchtbaar, de vege-
tatie zeer weelderig. De voornaamste voortbrengselen zijn: tabak, katoen, indigo,
koffij, rijst, suiker, vanille, cacao, zuidvruchten en vooral kruiderijen, timmer- en
meubelhout. De teelt van paarden, runderen en muilezels is er belangrijk; ook is er
veel visch, schildpadden, kaaimannen, en aan de zeekusten worden paarlen gevonden.
Men vindt er goud in het rivierzand en in kwarts, verder zilver, koper, ijzer, kwik-
zilver, steenkolen, zout, petroleum. De mijnontginning en de nijverheid zijn er nog
van weinig belang. Landbouw en veeteelt zijn de hoofdmiddelen van bestaan De
middelen van verkeer worden in den laatsten tijd verbeterd; van Caracas wordt een
spoorweg aangelegd. De handel, vooral met de Vereen. Staten en met Engeland is
belangrijk; jaarlijks wordt er voor 15—16 mill. dollars omgezet. V. is verdeeld in 18
provinciën: Caracas, Aragua, Guarico, Carabobo, Cojedes, Barquisimeto, Yaracny,
Coro, Maracaïbo, Merida, Truxillo, Portugneza, Varinas, Apura, Guayana, Barcelona,
Cumana en Margarita. De hoofdstad is Caracas (z. a.). De staatsregeling is republi*
keinsch. Er zijn menigmaal burgeroorlogen; de laatste constitutie is van 24 Dec 1363.
-ocr page 60-
u
VENKEL — VENNEKOOL.
De president, sedert 1865 de maarschalk Falcon, en de vice-president worden voor 4
jaar gekozen. De wetgevende raagt berust bij den senaat en het huis van vertegen-
woordigers. Er zijn 5 ministers: van buitenl. zaken, binnenl. zaken en justitie, finan-
tiën, oorlog en marine, openbare werken. De staatsgodsdienst is de lioomsche; de
aartsbisschop zetelt te Caracas. De tinantiën zijn in een zeer slechten toestand; de
openbare schuld bedroeg in 1849 (de laatste officiëele opgave) 22,865,620 dollars.
Het onderwijs is er achterlijk; er zijn 2 universiteiten te Caracas en te Merida, 13 pro-
vinciale collegies, maar geene openbare volksscholen. Het staande leger bestaat uit
10,000 man; de vloot uit 2 stoomiregatten, 4 golettos, 1 balandra en 2 flecheros. Het
wapen van V. is een in drieën gedeeld schild, in het benedenveld een paard, in het
bovenste regts eene korenschoof\' en in het bovenste links oorlogssymbolen. — V. be-
hoorde vroeger tot Columbia (z. a.), en nadat deze republiek ontbonden was consti-
tueerde V. zich 17 Nov. 1831 als zelfstandige staat. Met uitzondering van een korten
burgeroorlog, in 1835, genoot de staat onder het herhaalde (1831—35 en 1839—43)
presidentschap van José Antonio Paez rust, totdat 23 Jan. 1847 ïadeo Monagas
president werd. Deze werd na den bloedigen coup d\'état van 24 Jan. 1848 dictator en
bewerkte in Jan. 1S51 de verkiezing van zijn broeder José Gregorio Monagas tot
president, welke zich niettegenstaande vele oproeren staande hield en in 1855 weder tot pre-
sident gekozen werd. De onlusten en burgeroorlogen namen voortdurend toe. Nadat in
Dec. 1858 eene nieuwe constitutie was uitgevaardigd, bestreden elkander de unitarische
partij onder generaal l\'aez en de federale onder generaal Falcon, welke laatste in Junij
1863 tot tijdelijk president en in Maart 1865 tot president gekozen werd. Verg. Codazzi,
Re&umtn de la geografia de V. (1841), en Wappaus, Die Reptibliken von Südamtr. (1843).
Venkel, Foeniculum, is een plantengeslacht uit de familie der Schermdragenden, dat
veel overeenkomst met de dille heeft, maar zich daarvan door de gedaante der vruchtjes,
die vijf stompe ribben hebben, onderscheidt. De bloemen zijn geel gekleurd, de bladen
lijnvormig verdeeld; de planten hebben een eigenaardigen frisschen reuk. Onder de
vele soorten is de als V. (F. officinaW) voorkomende het best bekend. Deze, die
in warme streken van Europa inheemsen is, wordt bij ons in tuinen gekweekt. Uit
de zaden wordt aetherische olie en V.-water voor geneeskrachtig gebruik bereid.
Venlo, stad en vesting in de Nederl. prov. Limburg, arrond. Roermond, aan den
, regter oever der Maas en aan den Staats spoorweg gelegen, met 8100 inw., is digt
ineen gebouwd. Hare gunstige ligging deed er den handel bloeijen, zoodat zij in de 15e
eeuw zelfs in de liansa werd opgenomen. Tot de voornaamste gebouwen behooren het
stadhuis, de arsenalen, de Groote en de Gasthuiskerk; voorts bevinden er zich ver-
schillende inrigtingen van onderwijs en liefdadigheid. Er zijn eenige fabrieken, waar-
onder 12 sigarenfabrieken, en vrij levendige handel, vooral in varkens. V. werd door
Valnas, veldoverste der Pructeren, in 90 n. Chr. gesticht. In 15 3 werd er het verdrag
tusschen Willem van Gulik en Karel V gesloten, waarbij de eerste Gelder en Zutphen
aan den laatsten afstond. In 1568 trad V. in de Unie van Utrecht, werd in 1586
door Parma ingenomen, in 1606 door Maurits vruchteloos belegerd, in 1632 door
Frederik Hendrik veroverd, maar viel in 1037 den Spanjaarden door verraad in
handen. Hij het barrière-tractaat van i715 werd V. aan de Nederl. republiek afgestaan.
In 1794 moest zij zich aan de Franschen overgeven en bleef tot 1814 een deel van
hun rijk uitmaken. Sedert kwam zij aan het koningrijk der Nederlanden, dat, nadat
de üelgeii de stad van 1820—39 bezet hadden, in het bezit van V. gehandhaafd werd.
Venne (Adriaan van de), Nederl. schilder, in 15S9 te Delft geb. en omstr. 1665
overl., woonde eerst met zijn broeder Jan, die kunsthandelaar was te Middelburg,
werd in 1625 als lid van het Haagsche St.-Lucas-gilde ingeschreven en bleef te\'s Hage
wonen. Hij schilderde portretten, historische en allegorische voorstellingen, genre-
stukken, gevechten en landschappen. Een aantal van zijne schilderijen werden door
verschillende vorsten, waaronder de prinsen van Oranje, den koning van Denemarken
en anderen, aangekocht. Zijne werken bevinden zich in den Louvre te Parijs en in het
Trippenhuis te Arasterdam. Vele zijner zinnebeeldige voorstellingen werden gegraveerd
en komen voor in de werken van Cats. Zijn broeder Pieter en zijn zoon Huibert
v. d. V. hebben mede geschilderd, doch van hun werk is weinig bekend.
Vennekool (Jakob), Nederl. ieekenaar en bouwmeester, omstr. 1630 te Amsterdam
geb., is vooral bekend door zijne beschrijving van het Amsterdamsche stadhuis (Amst.
1061—1664 met 30 prenten). Hij overleed omstreeks het einde der 17e eeuw.
-ocr page 61-
VENNOOT — VENTURINI.                                          55
Vennoot. Zie Vennootschap.
Vennootschap of Maatschap is eene overeenkomst, «aarbij twee of meerdere personen
(vennooten) zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen, met het oogmerk om
het daaruit ontstaande voordeel met elkander te deelen {Burg. Wetb., 3<lc b., 9<le tit.,
art. 1655). De algemeene maatschap van winst bevat slechts hetgeen partijen, onder
welke benaming ook, gedurende den loop der maatschap door hare vlijt zullen ver-
krijgen. ])e bijzondere maatschap is de zoodanige, welke slechts betrekking heeft tot
zekere bepaalde zaken, of tot derzelver gebruik, of tot de vruchten, die daarvan zullen
getrokken worden, of tot eene bepaalde onderneming, of tot de uitoefening van eenig
bedrijf of beroep (t. a. p., art. 1659 en 1660). In zaken van koophandel erkent de
wet 3 soorten van V.: 1) de V. onder eene firma, die twee of meerdere personen
aangaan, ten einde onder een gemeenschappelijken naam handel te drijven; 2) de V,
bij wijze van geldschieiing, ook compagnieschap en commandite gen., aangegaan tus-
schen een persoon, of tusschen meerdere hoofdelijk voor het geheel aansprakelijke
vennooten, en een of meer andere personen als geldschieters; 3) de naamlooze V.,
die geene firma heeft, noch den naam draagt van een of meer der vennooten, maar
hare benaming ontleent van het voorwerp harer handels-onderneming, voor wier oprig-
ting, als ook voor elke verandering in de voorwaarden en voor de verlenging der V.,
de koninklijke bewilliging vereischt wordt (fVetb. v. Kooph., Ie b., 3de titel).
Ventiel noemt men eene inrigting, waardoor bij werktuigen aan eene vloeibare of
luchtvormige stof toegang kan worden verleend of deze stof worden afgesloten. V. kan
dan de^elfde beteekenis hebben als klep, zooals de ventielen of kleppen in lncht- en
waterpompen, die het doordringen der vloeistof in de ééne rigting toelaten, in eene
andere afsluiten. Op de onderscheidene kleppen in de orgels, tot afsluiting of toelating
van den wind dienende, wordt vooral de naam V. toegepast.
Ventilator is een toestel dienende om de lucht in eene beslotene ruimte te verver-
schen. Een eerste vereischte is, dat de lucht in het vertrek op twee verschillende wijzen
met den dampkring in gemeenschap staat. Er moet eene opening zijn voor den aan-
voer, eene andere voor den afvoer der lucht. In mijngangen zijn dikwijls twee kokers
van ongelijke hoogte voldoende, die alleen door de mijngangen met elkaar in verbinding
zijn. Bekend is de V., die in kleine woonvertrekken wel gebruikt wordt. Hij bestaat
uit een rad met hellende schoepen, dat in een der bovenste ruiten is gemaakt. 11e
wind doet het rad draaijen, en er ontstaat eenige luchtverversching. De centrifugaal\'V.
bestaat uit eene as met schoepen, draaibaar in een besloten cilinder. De lucht treedt
nabij de as in den cilinder en doet haar draaijen. Door de middelpuntvliedende kracht
wordt de lucht naar den omtrek van den cilinder gedreven, en treedt daar door eene
opening naar buiten.
Ventose, d. i. Windmaand, was de zesde maand in den voormaligen kalender der
Fransche republiek, van 19 Febr. tot 20 Maart.
Ventura (Giovacchino), Dal. geestelijke en staatsman, in 1792 te Palermo geb., was
eerst Jezuït, werd bij de verdrijving der orde uit Sicilië ïheatijner monnik en weldra
secretaris-generaal en in 1824 vicaris-generaal zijner orde te Eome. Hij was de stcl-
lingen van Lamennais (z. a.) toegedaan en stond de vrijheid en onafhankelijkheid der
kerk voor. Leo XII gebruikte hem tot verschillende geheime zendingen. Onder
Gregorius XVI verliet hij het pauselijke hof en begaf zich naar zijn klooster. Dij
het optreden van Pius IX, op wiens keuze hij toevalligerwijze invloed had uitgeoefend,
nam hij een werkzaam aandeel aan de hervormingsbewegingen, werd in 1848 gezant
van de revolutionaire regering van Sicilië bij den paus, begaf zich in 1849 bij diens
vlugt uit Rome weder in zijn klooster, maar weldra naar Civita-Vecchia en naar Mont-
pellier, in 1851 naar -Parijs, waar hij als prediker optrad en met aflegging zijner
vrijzinnige denkbeelden tot die der reactie overging. Hij overleed in 1861 te Yer-
sailles. Zijn lijk werd later naar Palermo overgebragt. Hij schreef vele staatkundige
brochures, Leitres a un ministre protestant (1849), Les conférences de Paris en eene
autobiographie (1855). Van zijne kanselredenen en stichtelijke schriften zag eene
Duitsche vertaling in 5 dln. (Regensb. 184S—55) het licht.
Ventorini (Karl Heinr. Georg), Duitsch wiisgeerig-godsdienstig en geschiedkundig
schrijver, in 1771 te Brunswijk geb., was eenigen tijd leeraar aan een instituut te
Kopenhagen, van 1807—44 predikant te Hordorf bij Helmstiidt en overleed in 1849
te Schöppenstedt. Hij schreef o. a. Geist der deutschen Philos. in Beziehutig auf
-ocr page 62-
86                                             VENÜS — VERA-CRUZ.
Moral 11. Religion (2 dln., 1796), Die Religion der Vernunft u. des Herzens (2 dln.,
1799), Natiirl. Gescli. des grossen Propheten zu NazarelA (2 dln., 1806), Ruslands u.
DeuhcM.\'s Be\'reiungskrieg in den J.
1812—15 (4 dln., 1812—19), Chronik des 19.
Jahrh. (begonnen door Bredow, voortgezet door V. van dl. 4—34). — Joh. Georg
Jul. V., broeder des vorigen, in 1772 te Brunswijk geb. en in 1802 als commissie-
raad overl., is als strategisch schrijver bekend, o. a. door zijn Lehrh. der angeto. Taklik
(8de uitg., 6 dln., 1801) en Mathemat. System der angetc. Taktik (1800).
Venus, bij de Grieken Aphrodite, eene bij de Grieken en Romeinen vereerde Godin,
werd oorspronkelijk als de personificatie beschouwd van de voortbrengingskracht der natuur
en als beheerscheres der uit de zee te voorschijn gekomene natuur, weshalve zij met
Neptunus (Poseidon) over de zee het gebied voert. Als zoodanig werd zij vooral langs
de geheele KI.\'Aziatische kust en op vele eilanden vereerd. Deze voorstelling was van
Oosterschen oorsprong en hare dienst oorspronkelijk met dien der Syr. Astarte (z. a.)
identisch. In de Gr. volksgodsdienst werd zij als de Godin der schoonheid en liefde,
der bruiloften en huwelijken vereerd. Volgens de mythe uit het schuim der zee ont-
staan (zie Anadyomene), volgens anderen de dochter van Zeus en Dione, had zij
Vulcanus (Hephaestus) tot echtgenoot, maar nevens dezen andere minnaarsj z. a.
Mars (Ares), Anchises en Adonis. Men onderscheidde de Aphrodite Urania (de hemel-
sche) als Godin der reine hemelsche liefde, en de Aphrodite Pandemos (bij de Kom.
V. Vnlgivaqa of Vulgaris) als Godin der zinnelijke liefde. Hare begeleidsters zijn
Gratiën en Horen. Haar gordel, waarin liefde, vurig verlangen en zachte betoovering
verborgen waren, is haar voornaam attribuut. De voornaamste plaatsen, waar zij ver-
eerd werd, waren L\'henicië, Syrië, Cyprus (vooral Paphus en Amathus, van daar hare
bijnamen Paplrin en Amathusia), Knidos, Abydos, Kos, Cythere (Cyl/iereo), Thespiae,
Athene enz. De kunst stelde haar voor als het ideaal van vrouwelijke schoonheid.
Beroemd zijn vooral de nog, behalve de handen en een deel der armen, te Florence
bewaard geblevene V. de Medicis van Kleomenes uit Athene, de Venus van Melos
(z. a.) en de "V. Knllipygos (aux belles fesses).
Venus. Deze planeet volgt in afstand van de zon op Mercurius en is even als deze
eene binnenplaneet. Die afstand bedraagt ongeveer 15 millioen mijlen; hare middellijn
1676 m., omloopstijd 224,7 dagen, wenteling om hare as in 23 u. 21\' 21,9". Bij
haren ondersten zamenstand, d. i. als zij zich tusschen de zon en de aarde bevindt,
gaat zij meest boven of onder de. zon door, of kan er als eene zwarte vlek over heen
gaan. Dat is zelden het geval: eerst acht jaren na elkander en dan weer na 105
jaren, \'t Is een hoogst belangrijk verschijnsel, als zijnde het geschiktste middel om
den afstand van de aarde tot de zon naauwkeuriger te bepalen. Het is deze eeuw te
wachten 8 December 1874 en 24 November 1882. Zij verwijdert zich, na langs de
zon gegaan te zijn, tot omtrent 48° van deze en keert dan schijnbaar terug tot 48° aan
den anderen kant. Staat zij oostelijk van de zon , dan gaat zij na deze op en onder
en is Avondster; westelijk, dan is zij Morgenster. Daar zij onze aarde tot op 5 mil-
lioen m. kan naderen en er zich 36 millioen ra. van kan verwijderen, is hare schijnbare
grootte zeer verschillend; soms l\', soms 9". Zij kan om de 8 jaren door hare helderheid
zelfs bij dag zigtbaar zijn. Haar inhoud is 0,96 van dien der aarde, haar gewigt 0,891.
Venusberg heeten verscheidene bergen in Duitschland, in het bijzonder in Zwaben.
V. komt het eerst voor in een midden-Nederlandsch gedicht van omstr. 1357, Dr kin-
deren vnn Limburg,
of Margaretha mm L. (uitg. door v. d. Berg, Leid. 1S46) en is
in sagen en volksliederen bewaard gebleven tot den huidigen dag. Volgens deze houdt
Venus in zulke bergen eene koninklijke hofhouding, en laten sommige menschen, z. a.
Hendrik van Limburg, Tannhiiuser, ofschoon door Kckart (z. a.) aan den ingang ge-
waarschuwd, zich verleiden tot haar af te dalen om korter of langer een leven vol
genot bij haar te slijten, waarvoor zij gewoonlijk met het verlies hunner zaligheid
boeten. Waarschijnlijk zijn de verschillende overleveringen ontstaan uit de mythologie
der oude Germanen, bij wie Venus onder de namen van Hulda (de goedaardige), Hilde
(strijd), Berchtn (de luisterrijke), Hel (de bergende, van waar ons hel) als godin der
onderwereld voorkomt.
Venushaar. Zie Kmlvaren.
Venijnboom. Zie Taxis.
Vera-Crnz, een der meest oostel. staten van de republiek Mexico, ligt tusschen
18° en 22° 17\' N.Br. en 76° 46\' en 81° 21\' W. L. (van Ferro), grenst ten N. aan
-ocr page 63-
VERANDA — VERBAND.                                            57
Tamaulipas, ten O. aan de golf van Mexico, ten Z. O. aan Tabaseo, ten Z. aan
Oaxaca, ten W. aan Puebla, Mexico en Guerrero en ten N. W. aan San Luis Potozi,
vormt eene smalle lange kuststreek van 1216 □ m. met (1857) 349,125 inw. en
bestaat uit eene brandend heete zandsteppe langs de kust, waarachter de oostel.
helling van den Anahuac met den 16,1300 v. hoogen Pic van Orizaba (Citlaltepetl),
den 12,585 v. hoogen Coffre-de-Perote en den vulkaan van Tnxtla. Er zijn vele kleine
kuststroomen en verscheidene lagunen met zout- en zoetwater aan de kusten , die door de
talrijke zandbanken weinig veilige ankerplaatsen hebben. Het klimaat is in de berg-
achtige streken gezond, maar in de kuststreken zeer ongezond. Pe vegetatie is zeer
verscheiden; de hoofdvoortbrengselen zijn cacao, tabak, suikerriet en katoen. De be-
volking bestaat uit Indianen en Mestiezen; de Indianen zijn meerendeels Azteken, in
het N. ook Totonaken en in het Z. Chontales. De hoofd middelen van bestaan zijn:
landbouw, veeteelt, vooral van paarden, jagt, visscherij en handel. V. was vroeger
eene intendantuur in het Sp. Americ. vice-koningrijk Nieuw-Spanje; hieruit werden
in 1823 de staten V. en Tabaseo van de foederative republiek Mexico gevormd. V.
is in 3 departementen verdeeld: Orizaba, V.-C. en Jalapa. — De hoofdplaats V.-C.
Nuova, eene vesting en havenstad, ligt zeer ongezond aan de golf van Mexico, is
regelmatig gebouwd, met regte straten, heeft meerdere kerken, kloosters en hospita-
len, het collegie de los Augnstinos en aanzienlijken handel. Zij telt omstr. 10,000 inw.,
meest Mestiezen, Mulatten en Zambo«, alsook handeldrijvende Europeanen. Op een
eiland voor de haven ligt de citadel S. Juan de Ulloa. V. ligt ter plaatse, waar
Cortes in 1519 landde, en werd in 1580 door den onderkoning Monteiey gebouwd.
In den laatsten oorlog landde de Er. generaal Eorey , 2? Sept. 1862, te V.-C. en
14 Maart 1867 verliet de maarschalk Bazaine deze stad; 25 Junij 2nf de stad zich
aan den president Juarez over. — In den staat V.-C liggen nog de steden Jalapa
(z. a.), Orizaba (z. a.) en Tampico, aan het meer van dien naam, met 2000 inw.
Veranda, een op pilaren of zuilen rustend, met latwerk overdekt nevengebouw of
vooruitspringend gedeelte van een gebouw. Gewoonlijk worden er klimplanten langs
geleid en dient het tot eene koele zitplaats in den zomer.
Veranderlijke sterren. Zie Sterren.
Vérard (Antoine), een der eerste Fransche boekdrukkers en boekhandelaars, rigtte in
1480 te Parijs eene boekdrukkerij op, welke omstreeks 1500 belangrijke werken , meest
op perkament gedrukt en met houtsneden versierd, in het licht zond. Zijne fraaiste
drukken zijn romans, historische werken, kronieken en volksboeken, o. a. Gyron Ie
courloys
(zonder jaartal), Let proptiécies de Merlin (1498), I.amer des hittoires (zonder
jaartal), Chroniques de France (1493).
Veratrine is eene planten-basis, die in den witten Nieswortel en in het Sabadil-
zaad gevonden wordt. De V. komt voor als een wit glanzig poeder, dat zeer giftige
eigenschappen heeft en dat in den neus gebrngt hevig niezen veroorzaakt.
Verband (Fascia) noemt men een mechanisch heelkundig middel, dat, op lijdende lig-
chaamsdeelen aangewend , door zijn aanhoudenden invloed de natuur in hare pogingen
tot genezing ondersteunt. Het doel waarmede men een V. aanlegt is zeer verschillend.
Nu eens wordt het als eenvoudig bedekkend middel aangelegd, of tot bevestiging
van sommige catheters, bougies, gepraepareerde spons, pleisters, zalven enz.; dan
weder om eene drukking uit te oefenen of vereeniging van gescheiden deelen te bevor-
deren, of de schadelijke inwerking van uitwendige invloeden af te weren, of als zoo-
genaamd uitdrijvend V. de aderlijke circulatie in de ledematen te bevorderen enz. Naar
de wijze waarop zij worden aangelegd, onderscheidt men windsel", doek- en onbewege-
lijke Verbanden. De windselverbanden worden in eenvoudige of zamengestelde onder-
scheiden, al naar mate één of meerdere windsels (die in het laatste geval een geheel
uitmaken) zijn aangelegd. Sommige windselverbanden dragen den naam van den uitvinder,
b. v. de muts van Hippocrates, het kreeftverband van Galenus; anderen zijn genoemd
naar het voorwerp waarop zij gelijken, b. v. het slinger-, ster-, boek- en beursverband,
weder anderen naar de werking die zij uitoefenen, zooals het houdende, vercenigende en
uitdrijvende V., en eindelijk ook naar de ligehaamsdeelen waarvoor zij bestemd zijn,
b. v. het hoofd-, oog-, borst-, lies-V. enz. Naar den vorm en de rigting der ontrol-
lingen of gangen der windsels spreekt men van kringsgewijs, schuinsch . spiraalsgewijs,
kruis-, knoop-, terugloopend en vereenigend V. De zamengestelde windselbanden uit
meerdere stroken of windsels gevormd, die gezamenlijk een geheel uitmaken en in ver-
-ocr page 64-
58                                     VERBANNING — VERBINDING.
schillende rigtingen om eenig ligchaamsdeel worden gevoerd, zijn: het T.-verband, het
boek- of achttienhoofdig, het veclhoofdig of Scultets-, het slinger-, het scheedevormig,
het beurs-, het rijg- en gesp-V. Het gebruik van doeken om te verbinden, ofschoon
reeds van oudsher in gebruik, was tot op den tijd van Mayor aan geene bepaalde regelen
onderworpen. Hij bepaalde vaste regelen, die, om door doeken een doelmatig verband
aan te leggen, moesten gevolgd worden; van daar dat men altijd spreekt van de doek-
verbanden van Mayor. ])e grondslag van deze vei handwijze is de vierkante doek
(moiwhoir), waarvan gemaakt worden: de langwerpig-vierkante doek (Ie carré long), de
driehoekige doek (Ie triangle on fichu), de halsdas (la cravalé), de strop (la corde) en
de driehoekige muts (Ie triangle bonnet). Een onbewegelijk V. is een zoodanig, waarbij
de verbandstukken door middel van de eene of andere vaste of vast wordende stof duur-
zaam vereenigd worden, zoodat de deelen onbewegelijk en bij beenbreuken de breukein-
den zoodanig met elkander in aanraking blijven en bevestigd worden gehouden, dat
zij niet kunnen verschuiven. Hiertoe behooren: het spalk-V., het stroolaa-V. van Stro-
meijer, het stijfsel-V. en bovenal het gips-V. Dit laatste vervaardigt men door goed ge-
droogd gips in flanellen zwachtels te wrijven, die men dan bij het aanleggen bevochtigt.
Spoedig droogt nu het gips en vormt een zeer stevig V. Bemerkt men, dat men een
verband te stijf heeft aangelegd, hetgeen men ontdekt door de zwelling van meer pe-
ripherisch gelegen deelen, dan moet men het terstond afnemen. Vooral bij het stijfsel-
eu gipsveiband lette men hierop. Ue regels, volgens welke de verschillende Verbanden
moeten worden aangelegd, kunnen wij hier niet vermelden, doch verwijzen te dien einde
naar Dr. Uoifres, Handboek van de leer der Verbanden (Amsterdam 1858); A. Mathijsen,
^ietace wijze van aanwending ran bel Gipsverbund enz. (Haarlem 1852).
Verbanning of uitbanning wordt volgens ons wetboek van strafregt (art. 8) onder de
blootclijk onteerende straffen gerekend, waarbij (art. \'62) de veroordeelde op bevel der
hooge regering buiten het grondgebied des rijks gebragt wordt. De V. geschiedt ten
minste voor 5 en ten hoogste voor 10 jaren. Keert de gebannene vóór het einde zijner
ballingschap terug, dan wordt hij tot de straf der deportatie (z. a.) veroordeeld. V.
om andere dan staatkundige vergrijpen wordt tegenwoordig niet meer toegepast. Over
het karakter der V. bij de Ouden zie Exil.
Verbeeck (Hans of Frans , Belg. schilder, leerling van Frans Minnebroeder, was in
1566 deken van het schildersgild te Mechelen en in 1600 schilder van den aartshertog
Albert. Hij werkte fraai in miniatuur en waterverw, in de manier van Jeronimus Bos,
en schilderde landelijke feesten, dansende, musicerende boeren, enz.; ook zijn van hem
een SI. CUrutotfel en de Gelijkenis van de wijngaardeniers in de Kntharijnekerk te Mechelen.
Verbeeck (Franc. Xavier Henri), lielg. schilder, geb. te Antwerpen in 1686, leerling
van Fieter Casteels, schilderde bij vo>rkeur gevechten, was sedert 1709 meester en in
17-11—47 deken van het St.-Lucasgilde en directeur der Antwerpsche akademie. Hij
overleed in 1755 Het museum te Antwerpen heeft van hem eene schilderij, een Feest
van het schildersgilde te Antwerpen
voorstellende.
Verbeeck (Fieter) of ook wel F. C. Verbeeck of Verbeecq, schilder, volgens sommigen
de leermee-ter van Philip Wouwerman, schilderde paarden, jagten, soldaten, herbergen
en genre-stukken. Vooral in zijne teekeningen herkent men de manier, welke Wouwer-
man van hem kan hebben overgenomen. Zijn geboorte- en zijn sterfjaar zijn onzeker.
Verg. v. d. Willigen, Geschiedkundige aan/eek. over Haarl. schilders (Haarl. 1866).
Verbeeldingskracht. Zie Phanlane.
Verbena, l\'erbena L., een plantengeslacht, dat den naam geeft aan de familie der
Verbena-achtigen (Verbenaceae). De V. heeft eene trompetvonnige bloemkroon ; de in
de keel der bloemkroon geplaatste meeldraden zijn door haren omgeven. In ons land
vindt men alleen de Gemeene Y. (V. officinalis), die ook "IJzerhard" genoemd wordt;
de kleine bloemen staan in dunne aren vereenigd. Deze groeit langs wegen en dijken.
Americnansche soorten, waaronderde V. Melindres Gill., worden om de fraai gekleurde
bloemen als sierplanten gekweekt.
Verbinding. Onder dit woord verstaat men in de scheikunde de vereeniging van twee
of meer, hetzij enkelvoudige, hetzij zamengestelde ligchamen tot een nieuw ligchaam,
dat «eheel andere eigenschappen vertoont dan de deelen waaruit het zamengesteld is.
Voorbeelden van zoodanige V. ziet men in het water (z. a.), dat uit zuurstof en wa-
terstof bestaat, en in het keukenzout, uit chloor en sodiura zamengesteld. Water en
keukenzout hebben geheel andere eigenschappen dan de stoffen waaruit zij zaaragesteld
-ocr page 65-
VEKBINDTENIS — VERBUUGGEN.                                  69
zijn. Uit zoodanige V. van elementen ontstaan eene menigte zaamgestelde ligchamen,
terwijl door V. van deze dat getal tot in het oneindige kan worden uitgebreid. De
kracht, waardoor zoodanige V. ontstaan kan, noemt men verwantschap (z. a.). V. on-
derscheidt zich van eenvoudige vermenging doordien bij de laatste de vermengde deelen
kenbaar blijven.
Verbindtenis (Obligatio) noemt men eene persoonlijke verpligting om iets te geven, te
doen of niet te doen, welke hetzij uit eene overeenkomst of contract, hetzij uit de wet
ontstaat. Het Ned. Burg. wetb., welks geheele 3de boek over Verbindtenissen handelt,
onderscheidt voorwaardelijke V., wanneer men de V. doet afhangen van eene toekom-
stige en onzekere gebeurtenis; V. met tijdsbepaling, wanneer ten voordeele van den
schuldenaar de uitvoering der V. wordt geschorst; alternatieve of V., die ter keuze van
eene der partijen staan,
waarbij de schuldenaar ontheven wordt door de levering van
één der beide zaken, die in de V. vervat zijn; solidaire of hoofdelijke V., die tusschen
verscheidene schuldeischers plaats heeft, wanneer de titel uitdrukkelijk aan ieder van hen
het regt geeft om de voldoening der geheele schuld te eischen, in dier voege dat de
betaling aan een hunner gedaan den schuldenaar bevrijdt; deelbare en ondeelbare V.,
naarmate de V. tot onderwerp heeft of eene zaak, die in de levering, of eene daad,
die in de uitvoering al of niet vatbaar is, hetzij voor ligchamelijke, hetzij voor onlig-
chamelijke verdeeling; V. onder beding van straf of poenaliteit, waarbij eene bepaling
gevoegd is, volgens welke iemand tot zekerheid van de uitvoering eener V. tot iets
bepaalds verpligt is, in geval de V. niet nagekomen wordt.
Verboeckhoven (Eugène Jos.), beroemd Vlaamsch dierenschilder, in 1798 te Warneton
in W."Vlaanderen geb., leerling van zijn vader Euirène V, (geb. in 1770, overl. te Brussel
in 1832), vestigde zijn roem vooral door zijne schilderij de veemarkt te Gent, die in 1S21
ongemeenen bijval vond. Zijne schilderijen , die dikwijls zeer groot zijn , stellen het karakter
der dieren met eene onvergelijkelijke getrouwheid aan de natuur voor; daarbij is de uitvoe-
ring zeer zorgvuldig en het coloriet warm en fraai. Tot zijne beroemdste stukken be-
hooren verder: eene kudde schapen door den storm overvallen in het museum te Leipzig,
paarden met wolven in strijd (1S36), de Hom. Campagna met eene kudde vee (1845).
Ook zijne raderingen zijn zeer gezocht. Van vele zijner talrijke schilderijen zijn li-
thographiën uitgegeven. Hij heeft zijn atelier te Brussel en is daar president der museen
en kunstverzamelingen. — Zijn broeder Louis V., in 1800 geb., is bekend als zeeschilder
en woonde eerst te Brussel, later te Mechelen.
Verbondsark. Zie Ark.
Verboom (Abraham), Nederl. schilder van de 17de eeuw, tijdgenoot van A. v. d.
Velde, Ph. Wouwerman en Lingelbach, heeft vermoedelijk te Haarlem gewoond. Men
vindt van hem landschappen, dorpsgezigten , markten enz., die veel talent en eene
vlijtige studie naar de natuur verraden. Het museum te Arasterdam heeft van hem
een Boschgezigt met eene rivier, dat te Ilrussel een Vertrek naar dejagt, gestoffeerd
door Lingelbach. Ook bestaan van hem nog eenige teekeningen, met krijt of Oost-
Indischen inkt geteekend.
Verbranding noemt men eene scheikundige verbinding van twee ligchamen, onder ont-
wikkeling van licht en warmte. Bijna altijd is het de zuurstof, die zich onder de ge-
noemde voorwaarden met eene andere stof verbindt. Niet altijd gaat de V. met eene
vlam vergezeld. Bij de V., waarvan wij in het dagelijksche leven voorbeelden genoeg
kennen, ontwijken de verbindingen meestal in gasvormigen toestand, zooals het kool-
stofzuur in de meeste gevallen bij V. van organische voorwerpen, het phosphorzuur bij
V. van phosphor enz. Van V. zonder zuurstof ziet men een voorbeeld in de V. van
antimonium-metaal in chloorgas.
Verbruggen of Verbrugghen (Pieter), de oude, beeldhouwer, in 1609 te Antwerpen
geb., leerling van A. Quellinus, den vader, werd in 1642 meester en in 1660 deken
bij het St.-Lucasgild te Antwerpen en vervaardigde o. a. de groep der vier Evangelisten
bij het altaar der H. Maagd in de O. L. V.-kerk aldaar. — Zijn zoon Pieter V., de
jonge,
in 1640 te Antwerpen geb. en in 1692 overl., leerling van zijn vader, vertoefde
eenigen tijd te Bome, waar hij den bijnaam Ballon verkreeg, en vervaardigde na zijne
terugkomst te Antwerpen fraaije beelden en graftomben vo>r kerken te Antwerpen en
te Leuven.— Hendrik Franciscus V., jongere broeder des vorigen, in 1655 te Antwer-
pen geb. en in 1724 overl., sedert 1689 deken van het St.-Lucasgild, vervaardigde
o. a. de graftombe van Maria Kripholis in de hoofdkerk te Antwerpen, de preekstoel
-ocr page 66-
60
VERBEUGGEN — VERCELLI.
en Elias in de Karmelietenkerk, het hoofdaltaar in de kerk te Tongerloo, de preek-
stoelen in de St."Pieterskerk te Mechelen en in de St.-Gudule te Brussel enz. — Cas-
par Pieter V., waarschijnlijk de zoon van Pieter V. den jongen, in 16(58 te Ant-
werpen geb. en in 1720 aldaar overl., hield zich eenigen tijd te s\'Gravenhage op en
beschilderde zalen, plafonds, schoorsteenen enz. met niet onverdienstelijke bloemstukken.
Hij werkte veel in vereeniging met Tervvesten.
Verbruggen (Gijsbert) Andriesz., Nederl. schilder, geb. te Leiden in 1633, verwierf
zich vrij veel naam met zijne portretten en genre-stukken in de manier zijns meesters
Gerard Dou. Hij werkte lang in Engeland en woonde vervolgens te Delft, waar hij
in 1730 overleed.
Verbruikleening is, volgens de bepaling van art. 1791 Burg. Wetboek, eeneovereen-
komst , waarbij de eene partij aan de andere eene zekere hoeveelheid ran verbruikbare
zaken afgeeft, onder voorwaarde dat de laatstgemelde haar even zooveel van gelijke
soort en hoedanigheid teruggeve. Van die partijen wordt de eene, die de zaak ter
leen geeft, in de wet uitleener genoemd; de andere wordt meestal aangeduid als de-
gene, die de zaak ter leen ontvangen heeft, terwijl hij ook wel de schuldenaar genoemd
wordt. Ten aanzien eener leening van geld bepaalt art. 1793 a 13. W., dat de daar-
uit voortspruitende schuld alleen bestaat in de geldsom, die bij de overeenkomst is uit-
gedrukt. Het doet alzoo niets ter zake, in welke muntstukkeu die geldsom is ter leen
gegeven; de leener moet. die zelfde som teruggeven, zoodat, indiener, vóór het tijdstip
der voldoening, vermeerdering of vermindering van de waarde der geldspecie of veran-
dering in de gangbaarheid plaats heeft, de teruggave der geleende som geschiedt in
zoodanige specie, als ten tijde der voldoening gangbaar is, berekend naar de waarde,
"waarvoor zij op dat tijdstip gangbaar is.
Verbuiging. Zie Declinalie.
Verbum (Lat.) beteekent in het algemeen woord en wordt in de spraakkunst gebezigd
voor die soort van vervoegbare woorden, die een tijdelij ken toestand, een doen of lijden
uitdrukken. Het is alzoo in alle talen een der gewigtigste rededeelen. Zijne vormen
worden bepaald door het geslacht (genus), den tijd (tempus), de wijze (modus), den
persoon (persona) en het getal (numerus). De hoofdvormen van het geslacht zijn:
bedrijvend (activum), hetzij de werking gedacht wordt op een buiten het onderwerp
(subject) zich bevindend voorwerp (object) over te gaan (V. transilivnm, b. v. berain-
nen, slaan), hetzij de werking zich tot, het subject zelf bepaalt (V. intransitintm, z. a.
gaan, slapen), en lijdend (pnssivum), waarbij het voorwerp, dat de behandeling onder-
gaat of lijdt, nis onderwerp der rede optreedt, b. v. ik word bemind. Men onder-
scheidt verder terugwerkende, wederkeerige, factitive, onpersoonlijke V. enz , die echter
allen tot de genoemde vormen kunnen teruggebragt worden. Ten opzigle der uitge-
drukte werking of handeling zijn drie betrekkingen te onderscheiden, die door drie ver-
schillende vormen worden\' aangeduid: die van den tijd (tegenwoordige, verledene en
toekomende), die van de wijze (stellige of aantoonende, aanvoegende en gebiedende) en
die van de personen en getallen (eerste, tweede en derde persoon : enkel-of meervoud).
Vervoeging of conjugatie (z. a.) noemt men het opgeven van al de veranderingen in
vorm, welke bij het V. plaats vinden. De vervoeging is sterk, wanneer in den
verleden tijd de stamklinker verandert, zwak, wanneer deze niet verandert, onregel-
matig
, wanneer zij van de gewone regelen afwijkt. De V. zijn of stamwoorden (V.
primitiva). z. a. gaan, geven, of afgeleide (V. derivata), z. a. begaan, of zamen-
grshlde
(V. composita), z. a. medegaan. Verg. Krill, Ned. spraakl. voor Itooger on-
dertoijs
(1860).
Vercelli, vóór 1859 eene prov. van het Sardin. vorstendom Piëmont, is thans een
arrond. van de Ital. prov. Novara. De hoofdplaats V., aan het kanaal van San-
thia, niet ver van de Sezia , is het vereenigingspunt van de spoorwegen naar Turijn,
Genua, Milaan en Arona, heeft een bisschop, eene prachtige kathedraal, waarin een,
naar bet heet, door Marcus eigenhandig geschreven Evangelie wordt bewaard, 9 ker-
ken, een slot, de Milaanschc poort, 2 hospitalen, een bisschop]), seminarie, een gym-
nasium, een weeshuis en een botanischen tuin en telt (1862) 19,352 inw., die vooral
in rijst- en zijdeteelt hun .bestaan vinden. V. is het Vercellae der Ouden , de hoofd-
stad der Libici in Cisalpijnsch Gailië. Ten onregte wordt het slagveld, waar Marius
in 101 v. Chr. de Cimbren sloeg (campi llaudii) bij V. gezocht; het ligt vermoedelijk
bij Verona. Op het concilie te V. in 1050 werd Berengarius veroordeeld. V. had in
-ocr page 67-
VERDAM — VERDEN.                                              61
de middeleeuwen langen tijd zijne eigene heeren, was ook eenigen tijd eene republiek,
kwain later onder Milaan en in 1427 onder Savoye, werd in 1633 door de Span-
jaarden veroverd, maar in 1659 aan Savoye teruggegeven, viel in 1704 in handen
der Franschen en in 1717 in die der Spanjaarden, die het in dat jaar aan Savoye
wedergaven.
Verdam (Gideon Jan), verdienstelijk Nederl. wiskundige, in 1802 te Mijdrecht geb.,
bezocht eerst om officier van de genie te worden de kadettenschool te Delft, docli stu-
deerde, toen in 1819 zijn leermeester de Gelder tot hoogl. te Leiden benoemd was,
aan de hoogeschool aldatr, werd als student viermaal bekroond wegens de beantwoor-
ding van prijsvragen en in 1825 tot doctor in de natuurkundige wijsbegeerte bevor-
derd, na de verdediging zijner dissertatie: de me/isura, conttructione et munitione ag-
gerum terreorum.
In 182(5 werd hij te Groningen lector voor toegepaste werktuig-
kunde, was van 1828—38 directeur der school voor middelbaar onderwijs te \'s Gra-
venhage en werd in 1839 tot buitengewoon en in 1845 tot gewoon hoogl. in de wis-
kunde te Leiden benoemd, welke betrekking hij tot zijn dood, 29 Oct. 1866, bleef
waarnemen V. wijdde onvermoeid al zijne krachten en vermogens aan de beoefening
der wetenschap en aan het onderwijs van die kweekelingen aan de hoogeschool, die
de wiskunde tot het bijzonder vak hunner studie hadden gekozen. Hij schreef een tal
van verhandelingen over onderwerpen op het gebied der praktische en theoretische werk-
tuigkunde, der mathematische natuurkunde, der elementaire, beschrijvende en analyti-
sche meetkunde, die deels in de Verliand. der lc kl. van hel kon. Nederl. Instituut
(deel 10, 12 en 13), deels in de Verü. en mededeel, der kun. Akad. voor welennch.
(dl. 10, 14 en 15), deels in het Tijdschr. voor de wis- en naluurk. wetensch. (dl. 2, \'6
en 5), deels in Grunert\'s Arckiv für Mat/t. u. Phgs. (dl. 2, 4 en 11) voorkomen, en
ook in het buitenland hoog geschat werden. Zijne hoofdwerken zijn: Gronden der toe-
gepaste werktuigkunst
(4 dln., 182Ü—31 en 1837, in het Hoogd. vert. door Schmidt
1834—38), Summarium der goniometrie en regtlijnige trigonometrie (1844, 3de omgew.
uitg., 1858), Summ. der sphaerische trigonometrie (1844, omgewerkt uitgeg. onder den
titel: Handb. der sphaerische trigonom), Summ. van beginselen, beschouwingen en voor-
schriften, ontleend uit de Redeneerkunde, en welker kennis noodzakelijk is voor hel ver-
stand en voor het gebruik der wiskundige methode
(3\'le dr., 1857). V. was lid van de
eerste klasse van het Kon. Ned. Instituut, later van de Kon. Akad. van wetensch., van
onderscheidene binnen- en buiteulandsche geleerde genootschappen en werd in 1858
ridder van de orde van den Ned. Leeuw.
Verdampen noemt men het in luchtvormigen toestand (in damp) overgaan van vloei»
stoffen. Dit kan onder allerlei temperaturen plaats vinden. Immers eenige uitgestorte
vloeistof zal langzaam verdwijnen. Dit verdwijnen is een gevolg der verdamping. Het
aanbrengen van warmte kan het V. bespoedigen. Lij het V. wordt de daarvoor noo-
dige warmte aan de overgebleven vloeistof of aan het vat dat haar bevat onttrokken,
dat alsdan wordt afgekoeld. Aan een vochtigeu vinger , vooral wanneer men dien met
alcokol of aether nat gemaakt heeft, zal men daarom door dat V. koude ontwaren.
Vermindering van luchtsdrukking kan het V. bespoedigen, zie het art. Damp. Verder
kan ook het wegvoeren van de met damp bezwangerde lucht het V. bevorderen,
iets waarop vooral moet gelet worden als men dat V. als droogmiddel van natte voor-
werpen wil aanwenden.
Verdediging (defensie) noemt men het afwachten en afweren van den vijaudelijken
schok. In den oorlog is eene volstrekte V. onmogelijk, daar men den vijandelijken
aanval altijd met een tegenaanval moet beantwoorden. Heeft zulk een aanval in den
verdedigingsoorlog plaats, dan wordt deze ook met den algemeenen naam van V. be-
stempeld. Men onderscheidt de V. in eene active, wanneer men den vijand wel in het
eigen land afwacht, maar gedurig aanvallen tegen het vijandelijk leger rigt, en in eene
passive, wanneer men eene geheel afwachtende houding aanneemt en slechts zeer zel-
den zelf een aanval onderneemt. Bij eene belegering (z. a.) bestaat de V. hoofdzake-
lijk in uitvallen.
Verdek. Zie Dek.
Verden, vroeger een bisdom, daarna een hertogdom in het koningrijk Hannover,
thans tot Pruissen behoorende, tusschen het hertogdom Bremen, het vorstendom Lüne-
burg en het graafschap Hoya gelegen, met 36,950 inw. op 24,19 □ m„ wordt door de
Weaer, Aller en Wümme doorstroomd en bestaat grootendeels uit moerassigen en hei*
-ocr page 68-
62                                           VERDI — VERDUN.
degrond. Het bisdom werd in 776 (of 780) door Karel den Gr. gesticht. Ten tijde
der Hervorming werd bisschop Gregorius van Brunswijk Luthersch. Bij den Westphaa!-
schen vrede, 1648, werd V. tot een hertogdom verheven en aan Zweden als erfelijk
rijksleen en in 1715 door verkoop aan Hannover gegeven Van 1807 —14 behoorde
het tot het koningrijk Westphalen. — De hoofdplaats V., aan de Aller en den spoor-
weg van Hannover naar Bremen gelegen, heeft eene Goth. domkerk, gymnasium,
industrieschool, tabaksfabricatie, bierbrouwerijen, scheepvaart, visscherij en expeditie-
handel en telt 57SO inw. In de nabijheid ligt de Uhlemüller-gezondheidsbron, welker
water groote overeenkomst heeft met dat van Pyrmont. Verg. Bergmann, Der Dom zii
V.
(1833), en van Hodenberg, Vtrdener Gc*clricht*qnelhn (1856).
Verdi (Giuseppe), Ital. componist, in 1814 te Roncole in Parma geb., werd, daar
zijne ouders behoeftig waren, door Ant. Barezzi in 1833 naar Milaan gezonden, waar
hij leerling van Lavigna werd. Hij keerde in 1836 naar zijne geboorteplaats terug. De
eerste vrucht van zijn talent was de opera Oberlo di 8. Bontfacio, die in 1839 op de
Scala te Milaan werd opgevoerd. Hij vestigde zijn roem door zijne opera Nabuchodo-
nosor
(1842). Hierop volgde ecne reeks van opera\'s, die op de Europesche tooneelen
werden opgevoerd, z. a. Ernani (1844), Macbeth (1847), RigolMo (1851), Il Trova-
tore
(1853), Les Vêpres siciliennes (1855) en vele anderen.
Verdigting. Zie Condensatie.
Verdooving. Onder dezen naam verstaat men eene eigenaardige onderdrukking van het
zenuwstelsel, waardoor niet alleen slaperigheid wordt voortgebragt, maar waarbij de
lijder ook weinig vatbaar is voor indrukken; het voorstellingsvermogen is traag en on-
zeker; hij schijnt te slapen, ofschoon het gehoor en gezigt niet geheel belemmerd is en
de oogen meestal gedeeltelijk gesloten zijn. Spreekt men hem toe en weet men zijne
opmerkzaamheid op de eene af\' andere zaak te vestigen, dan kan hij antwoord geven.
Men kan de V. naar de verschillende graden verdeelen in: Soranolentia, Stupor,
Coma en Sopor. Hiervan is Somnoleutia (slaperigheid) de ligtste, sopor (zeer
diepe slaap) de sterkste graad. Bij somnolentia en stupor reageert de lijder nog op
enkele prikkels en kan nog sommige bewegingen maken. Zij ontstaan dikwijls door
te ruim gebruik van verdoovende middelen, doch kunnen ook door andere invloeden,
b. v. hersenschudding, ontstaan. De naaste oorzaak der V. is hersendrukking in
zekeren graad, in den regel veroorzaakt door bloedovervulling der hersenen.
Verdoovingsmiddelen. Zie Anaesthtsie.
Verdrag, in beperkten zin genomen, beteekent de overeenkomst tusschen een of meer
personen aangegaan, om de tusschen hen bestaande oneenigheden en geschillen te doen
eindigen of te vereffenen. Het is dan bekend onder den meer gebruikelijken naam
van dading of transactie. Met het oog op het internationaal regt beteekent V. of
tractaat iedere overeenkomst tusschen twee of meer natiën of souvereinen, waardoor
geschillen of worden voorkomen, of wei, zoo zij reeds bestaan, ten einde gebragt.
Daartoe worden van weêrzijden gevolmagtigden benoemd, die op de eerste conferentie
hunne wederzijdsche volmagten moeten mededeelen. Vervolgens worden de onderhan-
delingen geopend, die echter steeds beperkt moeten blijven binnen den last aan de
gevolmagtigden medegedeeld. Na vaststelling der besproken punten wordt het tractaat
of V. in geschrift gebragt, en door de wederzijdsche gevolmagtigden geteekend. Het
krijgt eerst kracht, wanneer het door de respectieve regeringen is geratificeerd, d. i.
bekrachtigd. De slotbepaling van ieder tractaat behelst dan ook steeds den termijn,
binnen welken dit zal moeten geschieden. Met de meeste Europesche staten heeft
Nederland verdragen gesloten, die meestal de uitbreiding van handel, scheepvaart en
nijverheid ten doel hebben.
Verduistering (Zons- en Maans-). Zie Eclips.
Verdan, arrondissements-hoofdplaats, bisschopszetel, vesting met eene sterke citadel
in het Fr. depart. van de Maas, aan de Maas gelegen, met 9 kerken, 3 hospitalen
en 12,742 inw., die in vervaardiging van lederen en wollen waren, wijnbouw (Ver-
dunois) en handel in olie hun bestaan vinden. V. heette ten tijde der Romeinen
Virodunum en was eene stad der Mediomatrici in Bclgica prima. Ten tijde der Fran-
ken behoorde het tot Austrasië, later tot, Lotharingen, waarvan de hertogen het land
om V. (Verdunois) door graven lieten besturen. V. was vroegtijdig eene Duitsche rijks-
stad en verdedigde hare vrijheid tegen de bisschoppen. In 1552 namen de Franseben
<le stad in bezit, Te V. werd 11 Aug. 843 het verdrag tusschen keizer Lotharius en ztjne
-ocr page 69-
VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-AMERICA.                      68
broeders Lodewijk den Duitscher en Karel den Kalen gesloten, waarbij het Frankische
rijk in drie deelen verdeeld en üuitschland een zelfstandig rijk werd.
Vereenigde Staten van Noord-America (De) [United States of North America], ook wel
de N.-Amer. Unie gen., vormen de grootste republiek welke de geschiedenis kent. Hun
gebied beslaat de gansche breedte van het N.-Americ. vastbind tusschen 25° en 49° N.
Br. en 66° 59\' en 125° W. L. en grenst ten N. aan Britsch-Amcricn, ten Z. aan
\'het Mexicaansche gebied. Nadat Russ. N.-America (z. a.) aan de V. S. is afgestaan,
bedraagt de geheele oppervlakte 156.8I0J □ m. met eene bevolking van (1360) 31.}
mill. inw., behalve de Indianen, die in 1863 op 268,079 gerekend werden. Het eenige
bij de kust gelegene eenigszins belangrijke eiland is Long-Island tegenover New-York.
Er zijn 2 schiereilanden; dat van Maryland-Delauare en dat van Florida. De voor-
naamste voorgebergten zijn in den Atlantischen Oceaan: kaap Ann, kaap Cod, kaap
May, kaap Hinlopen, kaap Charles, kaap llenry, kaap Hatteras, kaap Lookout, kaap
Carnaveral, kaap Florida en kaap Sable; in de golf van Mexico: kaap St.-Blas; in
den Grooten oceaan: kaap Mendocino, kaap Oxford, knap Disappointment en kaap
Flattery. De voornaamste baaijen aan den Atlant. oceaan zijn: die van Penobscot, van
Massachusetts, van kaap Cod, de Buzzards-baai, de Long-Islandesond, de l)elaware-
baai, de Chesapeake-baai, de Albemarle- en Pamlieo-sond ; in de golf van Mexico: de
Appalachee-, Pensnco-, Mobile-, Chandeleur-, Atchafalaya-, Galveston-en Matagorda-
baaijen ; aan den Grooten oceaan: de San Diego-, Monte-Rey-, San Francisco-, Trinity-
en Gray\'s Harbour-baaijen en de Pugct\'s sond. Door twee bergketens, de Rocky-Moun-
tains en het Alleghany- of Appalachen-gebergte, wordt het geheele gebied in drie groote
afdeelingen" de oostelijke, midden en westelijke verdeeld. De eerste vormt het Atlan-
tische kustland, dat naar het binnenland door het Akadische of Nieuw-Engelsche ge-
bergte en deszelfs voortzetting, het Alleghany- of Appalachen-gebergte, begrensd endoor
talrijke rivieren, die zich in den Atlantischen oceaan uitstorten, doorsneden wordt,
z. a. de St.-Croix, Penobscot, Kennebec, Merrimac, Connecticut, Hudson, Delaware,
Susquehanna, Potomac, Rappahannoc, James, Savannah, Altamaha, St.-John en and.
Ten N. der noordel. Alleghanies strekt zich het watersysteem van de St.-Laurens rivier
uit, dat aan de meren van Canada tot afstrooming dient. De midden-afdeeling, tus-
schen het Alleghany-gebergte in het O. en de Rocky-Montains in het W., omvat het
stroomgebied van den reusachtigen Mississippi, niet zijne belangrijke zijstroomen, z. a.
regts de St.-Peters, De-moines, Missouri en Arkansas, en links de Wisconsin, Illinois en
Ohio. De Mississippi is de hoofdader des verkeers voor het W., zijn stroomgebied
bestaat uit heuvelstreken, grasvelden en steppen (prairiën). Ook de Rio Grande, die in
zijn loop van bijna 1000 uren slechts enkele rivieren, z. a. den Pecos of Puercos in
zich opneemt en de grens tusschen Texas en Mexico vormt, behoort tot dit midden-
gedeelte. Ten Z, van den Missouri tusschen de Ozark-Mountains en de Rocky-Moun-
tains zijn woeste hoogvlakten (mesas), door welke diepe kloven (canons), die in den
zomer droog zijn, kronkelen. De rivieren dezer midden-afdeeling storten zich in de
golf van Mexico uit. De westelijke afdeeling strekt zich van de Rocky-Mountains tot
de kusten van den Grooten oceaan uit, langs welke zich de Sierra Nevada of Califor«
nische Zeealpen verheffen, die door de Columbia-rivier doorbroken worden. De voor-
naamste rivieren zijn hier de Rio Gila en Rio Colorado, die zich in de golf van Cali-
fornië uitstorten; de Humboldt-, Beeren-, Utah-, Nicollet-, Carson-, Walkers- en Owens-
rivieren, benevens het Groote Zoutmeer, de Utah-, Pyramiden- en Walkermeren, die
tot de dalkom, tusschen de Rocky-Mountains en de Zee-Alpen gelegen, behooren, en
de Rio San-Huenaventura , de Sacramentc~ en Columbia-rivieren, die zich in den Grooten
oceaan uitstorten.— Bij de groote uitgestrektheid van het gebied is het klimaat natuur-
lijk zeer uiteenloopend. Karakteristiek zijn de plotselinge en zeer sterke overgangen in
de weersgesteldheid. De bodem is rijk aan delfstoffen: goud vooral aan de bellingen
der Rocky-Mountains en aan de oostel. helling van het Alleghany-gebergte, ijzererts,
looderts, kwikzilver, koper, uitgestrekte steenkolenbeddingen (de Appalachische van
meer dan 3000 □ m., verder in de staten Jowa, Missouri en Virginia en aan
beide zijden der James-rivier), zout vooral in New-York en Z.-Carolina en petroleum-
bronnen in Ohio, Virginia en vooral in Pennsylvanië, zoodat er 1457 maatschappijen
zijn voor de exploitatie dezer bronnen. De landbouw levert er een voornaam middel
van bestaan op; de voornaamste voortbrengselen zijn: katoen, suikerriet, rijst, tabak,
Maïs, tarwe, aardappelen, bataten enz. De wijnbouw gedijt het best in de omstreken
-ocr page 70-
64                      VEEEENIGDE STATEN VAN NOOBD-AMERICA.
van Cincinnati, aan den mond der Missouri en in Californië. Ook de teelt van paar-
den, ezels en muildieren, hoorn vee, schapen en zwijnen is zeer aanzienlijk. De visch-
vaugsl, vooral de opbrengst van traan door de walvischvangst, levert mede een belang-
rijk middel van bestaan op. De jagt op pelsdiereu is voortdurend minder geworden;
vele buffelhuiden worden uit de prainën naar St.-Louis aangevoerd. Ook de bosschen
leveren goed tiininer- en werkhout, vooral dennen hout, teer, terpentijn, hars enz. op.—
Jje nijverheid, vooral door middel van stoom werktuigen, heelt er eene ontzettende uit-
gebieidheid en een hoogeu trap van volkomenheid bereikt; er zijn tallooze fabrieken
voor katoenen stutten en wollen goedereu, ijzerwerken, looijerijeu, w erktuigfabrieken,
vooral in Isieuw-Engelaud, JPittsburg en Cincinnati, meel- en tabaksfabrieken en vele
scheepstimnierw erven vooral in de staten Maiue, Massachusetts en New-ïoric. — De
V. Jj. zijn door hunne ligging eigenlijk het groote haudelsrijk in het midden der aarde,
en de iN .-Auierieauen wedijveren reeds met de Engelsclien als het grootste handelsvolk.
De spoorwegen verbinden alle groote steden; in 1861 strekten zij zich over bijna
10,700 m. uit; de langste is de lllinuis-centraal-spoorweg, ruim 100 m. De N.-America-
neu komen door het bouwen van reusachtige bruggen en het boren van tunnels alle
zwarigheden te boven. Ook door vele kanalen is het verkeer zeer bevorderd. Terwijl
er in 1830 nog slechts 331 handelsbanken waren, bedroeg haar getal in 1860 1642.
De uitvoer van inlandsche voortbrengselen bedroeg van 1 Julij 1865 tot 80 Junij 1Ö66
eene waarde van 500,684,277 dollars, van buitenlaudsche koopwaren eene waarde van
14,7-12,117 dollars, te tarnen eene waarde van 565,426,394 dollars; de invoer bedroeg
eene waarde van 437,640,354 dollars. Het getal uitgeloopen schepen bedroeg in iö65—66
26,134 van 7,821,560 tonnen (waaronder 8644 Americ. van 3,383,176 tonnen);
dat vau ingekomen schepen 26,433 van 7,782,484 tonnen (waaronder 8846 Americ.
van 3,372,060 tonnen). De handelsvloot bedroeg aan zeilschepen 3,227,266 tonnen,
aan sloomschepen 1,083,512 tonnen, te zameu 4,310,7/8 tonnen. — De blanke be-
volking, die in i860 27,003,314 zielen beliep, bestaat uit allerlei natiën, hoewel toch
verre weg het meereudeel tot het Anglo-Sakïische ras, de zoogen. Yankees, behoort;
de kleurlingen bedroegen in 1860 4,441,706 zielen (waaronder toen slechts 487,996 vrij
waren ; sedert Jan. 1806 is de slavernij algeschalt). Het gebied der V. S. zou eene ongeveer
tienmaal sterkere bevolking kunnen onderhouden; door de voortdurende volksverhuizing
neemt het getal inwoners aanhoudend toe. — Voor het onderwijs is over het algemeen
goed gezorgd; het wordt in de volksscholen kosteloos gegeven door onderwijzers, die be-
hoorlijk bezoldigd zijn. lu 1868 bestonden er 236 universiteiten en collegies, behalve 70
theologische, t>5 medische en onistr. 20 juridische scholen. Openbare bibliotheken (in
1863 104) zijn bijna in alle groote steden aanwezig. Te Washington bevindt zich, be-
halve de goed ingengte nationale sterrentoren, de rijk begiftigde ömithsonian Institution
en sedert 1863 de nationale Academy of sciences met hare verzamelingen. — Eene
staatsgodsdienst of staatskerk is er in Ue V. S. niet; volgens de grondwet is de gods-
dienst geheel vrij van den staat. Allerlei sekten hebben er hare kerken; het talrijkst
zijn er de Methodistische Episcopalen, de Baptisten, de Vrienden, de Presbyterianen
der oude en die der nieuwe school, de Cougregatioualisten, de Universalisten, de Hol-
landsche Hervormden, de Unitariërs enz. De Üoomschen hebbeu aartsbisschoppen te
Jjaltimore, Cincinnati, San-Erancisco (Californië), St.-Eouis (Missouri), Nieuw-Orleans,
!New-ïork en Oregon. De Mormonen (z. a.) hebben hun hoofdzetel te Utah. Er is
veel ijver voor de godsdienstige belangen; vooral de zeudeling-en bijbelgenootschappen
werken op groote schaal. — De constitutie van 17 Dec. 1787 trad er 4 Maart 1789
in werking, oudergiug in 1791, 1798 en ls04 wijzigingen en is nog van kracht.
Deze verdeelt de staatsmagten in drie van elkander onderscheidene en onafhankelijke lig*
chamen: de uitvoerende uiagt (de president), de wetgevende magt (het congres) en de
regterlijke magt. De president wordt voor den tijd van 4 jaren verkozen door een
collegie van kiezers, waartoe elke staat zooveel leden afvaardigt als hij senatoren
en vertegenwoordigers in het congres telt. De vice-presideut treedt bij ontstentenis in
zijne plaats op en is president van deu senaat. Het kabinet van den president bestaat
uit vijf over de verschillende departementen van bestuur gestelde secretarissen (zooveel
als ministers), den directeur-generaal der posterijen en den procureur-generaal. De
besluiten van het congres worden aan het oordeel van den president onderworpen; ziJD
ze door -, der leden genomen, dan moet hij ze goedkeureu. Zijn jaarlijksch inkomen
bedraagt 20,000 dollars. Het congres bestaat uit den senaat en de kamer der verte*
-ocr page 71-
VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-AMERICA                       65
genwoordigers. Voor den senaat kiest elke staat 2 leden voor den tijd van zes jaren,
maar alle twee jaren is een derde gedeelte der senatoren aan eene herkiezing onder-
worpen. De volksvertegenwoordigers worden door de stemgeregtigde burgers van eiken
staat afzonderlijk (volgens de laatste berekening op de 124,183 inw.. 1 vertegenwoordiger)
voor twee jaren gekozen. De senaat moet thans 74, de kamer van vertegenwoordigers
242 leden tellen. De 10 zuidel. staten waren echter in het laatste congres nog niet
vertegenwoordigd. De geregtshoven der Unie, wel te onderscheiden van die van eiken
staat, bestaan uit leden die voor hun leven door den president benoemd worden en
alleen door het congres beschuldigd of aTgezet kunnen worden. Die geregtshoven zijn :
het houge geregtshof der V. S. (suprème court of the United States), de hoven der
(10) regterlijke ringen (circuit-courts), de district-hoven, in iederen staat één, (district-
courts), en het hol\', dat over klagten en pretensies tegen het gouvernement oordeelt
(court of claims). De afzonderlijke staten worden bestuurd door een gouverneur of vice-
gouverneur, die voor één tot vier jaren aan het houfd staat, met een raad; terwijl
de wetgevende magt bij twee kamers berust, wier leden door het volk worden gekozen.
De regters worden in sommige staten door de volksvertegenwoordiging, in andere door
den gouverneur benoemd. In de meeste staten zijn alle blanken, die 21 jaar
oud en burgers der V. S. zijn, stemgeregtigd. — Het finantiewezen is er uitmun-
tend geregeld. Tijdens den burgeroorlog waren de uitgaven uitermate hoog geste-
gen en behalve leeningen ook andere bronnen van inkomsten geopend geworden. De
uitgaven van het finantièele jaar, eindigende \'iO Junij 1866, bedroegen 1141,072,666
dolf., en de inkomsten 1273,960,215 doll. Voor het jaar 1867—6S zijn de iukom-
sten berekend op 436 mill. doll. en de uitgaven op 350,247,641 doll. Op 1 Junij
1867 bedroeg de staatsschuld 2515,615,936 doll. — De geregelde troepen der V. S. be-
droegen tot 1861 vóór den burgeroorlog slechts 14 —15,000 man; bij het uitbreken van
den burgeroorlog werd hun getal terstond tot 41,123 soldaten en 2123 officieren ver-
meerderd, terwijl er in Jan. 1866 nog slechts 26,587 onderofficieren en soldaten
en 1124 officieren waren. Hierbij kwamen de vrijwilligers, wier getal 1 Mei 1865
1,034,064 officieren en soldaten bedroeg, waarvan 1 Nov. 1866, toen de oorlog ge-
eindigd was, nog slechts 11,000 in dienst waren; de anderen waren ontslagen. Het in
gewone tijden onder de wapenen staande aantal soldaten is thans vastgesteld op 54,890
man, het maximum op 75,380 man. Het land is verdeeld in 14 militaire departemen-
ten, en in de 10 zuidelijke staten is in 1867 de militaire administratie in 5 militaire
districten gesplitst. Behalve de geregelde troepen heeft elke staat zijne militie, waaraan,
op enkele uitzonderingen na, elk burger, die bekwaam is om de wapenen te dragen,
van zijn 18<le tot zijn 45»te jaar moet deelnemen; deze is echter gebleken geheel on-
geschikt te zijn voor de militaire dienst. — De vloot bestond 1 Julij 1867 uit 261
schepen van verschillenden bouw en grootte met 2218 kanonnen, gezamenlijk van
305,369 tonnen. Het geheele aantal zeeofficieren bedraagt 1237. — De zetel der rege-
ring, die van het hooge geregtshof en de vergaderplaats van het congres is Washington.
De V. S. bestaan thans uit 37 staten, die in het congres vertegenwoordigd zijn (het-
geen echter met de 10 zuidel. staten nog niet het geval is), uit 1 district en uit 9 terri-
toriën of gewesten, die geen regt van vertegenwoordiging hebben, maar bij eene ge-
noegzame bevolking en een regeringsvorm in overeenstemming met de constitutie door
het congres als stilten in de Unie kunnen worden opgenomen. Vroeger onderscheidde
men de 19 vrije en 16 slavenhoudende staten; na den burgeroorlog echter is de sla-
vernij overal afgeschaft. De staten zijn in verschillende jaren in de Unie opgenomen,
gelijk uit de volgende jaartallen, bij de namen der staten en territoriën gevoegd, blijkt:
l) Staten van Nieüw-Engeland: Maine(1820), New-Hampshire (1788), Vermont (1791),
Massachusetts (1788), Rhode-Island (1790), Connecticut (1788); 2) Midden-stalen:
New-York (1788), New-Jersey (1787), Pennsylvanië (1787); 3) Noord-westel. staten:
Ohio (1802), Michigan (1837), Indiana (1816), Illinois (1818), Wisconsin (184S),
Jowa (1846), Minnesota (1858), Kansas (1861), Nebraska (1867); 4) Staten aan de
Stille Zuidzee: Californië (1850), Oregon (1859), Nevada (1864); de eertijds slaven
houdende staten 5) Grensstaten: Delaware (1787), Maryland (1788), oostel. Virgi-
nië (1788), westel. Virginië (1863), Noord-Carolina (1789), Kentucky (1792), Ten-
nessee (1796), Missouri (1821), Arkansas (1836); 6) Zuid-Atlant. staten: Zuid-Caro-
lina (1788), Georgia (1788), Florida (1845), Alabama (1819), Mississippi (1817),
Louisiana (1812), Texas (1845). De territoriën zyn; Nieuw-Mexico (1850), Utah
iilj/em, Ned. Encyclopedie, deel XV,                                                                               g
-ocr page 72-
66                    VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-AMERICA.
(1850), Washington (1863), Colorado (1861), Dakota (1861), Arizona (1863), Idaho
(1863), Moutaua (1864) en Alaska (1867, bet voormalig Russ. N.-America). Het
district Columbia, slechts 2,8 □ m. groot, bevat de stede» Washington en George-
town. Verg. O. a. American Al.nanach (sedert 1830); Stein, Handb. der Geogr. u.
Staiixlik
(7<lc uitg., Ie dl., bewerkt door Wappiius, 1854); Andree, Nordamerika
(2<lc uitg.. 1853); Olshausen, Die Perein. St. von Amer. (4 dln., 1S53—56). — De
V. S. ontleenen hun oorsprong van koloniën, door de Engelschen sedert de 17^° eeuw
op de noordoostkust van America gevestigd. Deze kust, door Britsche zeevaarders ontdekt
en ter eere van koningin Elisabeth (1584) Virginia genaamd, werd in 1606 door Ja-
cobus I ter kolonisatie in twee helften verdeeld: Nieuw-Engeland in het N. van 40—
46° en Virginië in het Z. van 40—36° N. Br., en aan twee compagniën ter leen af-
gestaan, die echter haar privilegie kort daarop weder verloren. De kolonie Virginië
bloeide, nadat in 1621 hare staatsregeling was vastgesteld. Karel I ontnam haar in
1625 het land aan gene zijde van den Potomac, dat hij aan lord Baltimore gaf, die
hier de kolonie Maryland stichtte. Na de restauratie begiftigde Karel II eigcnmagtig
lord Clarendon met de kuststreek van 36—31", uit Virginisch en Spaansch gebied be-
staande, waaruit de kolonie Carolina ontstond. Aan de noordel. kust in Nieuw-Enge-
land rigtten de in het moederland vervolgde Puriteinen de groote kolonie Massachusetts
op, welke spoedig tot een hoogen trap van bloei geraakte. Van haar zonderden zich
in het vervolg van tijd de koloniën Connecticut (1636), Rhode-Island (1638) en New-
Hanipshire (16,9) af. De koloniën van N.-Engeland telden in 1672 reeds 60,000
inw. en konden 8000 man te velde brengen, intussohen hadden de Hollanders aan
den Hudson en de Zweden aan den Delaware zich nedergezet, en de Hollanders vereenig-
den in 1655 deze nederzettingen tot de kolonie Nieuw-Nederland. De Engelschen ver-
overden dit gebied in 1661, en Karel II schonk het aan zijn broeder, den hertog van
York, die de kuststreek tusschen de beide genoemde rivieren aan de lords Berkeley en
Carteret verkocht ter stichting van de kolonie New-Jersey, terwijl hij uit het overige deel
de kolonie New-York vormde, die door hare ligging spoedig zeer belangrijk werd. ïn
dien zelfden tijd werd door den Kwaker Penn de kolonie Pennsylvanië opgerigt, die door
de vestiging aldaar van vele uitgewekenen uit Duitschland een middelpunt van de Amer.
beschaving werd. Onder de regering van Jacobus II heerschte over alle koloniën een zeer
bekrompen despotisme, zoodat hare vrijbrieven en constituties opgeheven, en zelfs het
privaat eigendom aangetast werden. De omwenteling van 1689 werd daarom met groote
blijdschap begroet, en de koloniën herstelden haren vorigen toestand. Sedert de troons-
beklimming van Willem III zagen de koloniën, ten Z. aan de aanvallen der Spanjaarden
en ten N. (van Canada uit) aan die der Franschen blootgesteld, de Europesche oor-
logen naar hare grenzen overgebragt en streden 80 jaren lang dapper tegen de Span-
jaarden en Franschen, zoodat Engeland het meerendeels aan den bijstand, door de kolo-
niën verleend, te danken had, dat bij den vrede van Parijs in 1763 Canada, Arcadië
en Kaap-Breton en in het Z. het land tot den Mississippi bij zijn gebied werd toege-
voegd. Het wantrouwen van het Eng. parlement en de haat van het Eng. hof werden
na den vrede tegen de koloniën opgewekt doordien deze een bewustzijn van eigen kracht
aan den dag legden. Toen het parlement hooge inkomende regten aan de koloniën op-
legde , verzetten deze zich hier tegen; waarna de Eng. regering deze bepalingen door
eene zegelbelasting en in 1767, om het princiep staande te houden, door eene matige
belasting op de thee liet vervangen. De verbittering der koloniën nam echter hoe langer
zoo meer toe. Nadat in Dec. 1773 in de haven van Boston het volk bij nacht drie Eng.
schepen beklommen en 342 kisten thee over boord geworpen had, verklaarde het par-
lement die haven geblokkeerd en de democratische regeering van Massachusetts verval-
len. Hierop kwam 1 Sept. 1774 een congres te Philadelphia bijeen, dat de 13 zelf-
standige koloniën vereenigde: Massachusetts, New-York, Rhode-Island, New-Hampshire,
Pennsylvanië, Maryland, Virginië, Noord- en Zuid-Carolina (sedert 1715 gescheiden),
Connecticut, Georgia, New-Jersey en Delaware, dat zich in 1701 van Pennsylvanië
had afgescheiden. De pogingen door het congres ter bemiddeling aangewend leden
schipbreuk op de stijfhoofdigheid van George III. Terwijl nu 18 April 1775 de konink-
lijke troepen bij Lexington de vijandelijkheden begonnen, zond het congres onder het
opperbevel van Washington een leger van 20,000 man uit, dat in Maart 1776 Boston
beschoot en de koninklijken noodzaakte naar Halifax in Nieuw-Schotland te wijken.
Engeland rustte eene groote vloot uit en een leger van 55,000 man, meerendeels uit
-ocr page 73-
VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-AMERICA.                      67
Duitsche, vooral Hessische, door hunne vorsten verkochte soldaten bestaande. Het
congres verklaarde, 4 Julij 177*5, de 13 koloniën onafhankelijk van het moeder-
land. De Britsche generaal Howe opende den veldtogt van 177(5 van Canada uit en
in Zuid-Carolina. Hij nam New-ïork in, dat hij tot middelpunt zijner operatièn koos.
Washington nam eerst met zijne hoofdmagt eene afwachtende houding aan, maar trok
25 Dec. over den Delaware en sloeg de Engelschen bij Trenton en bij Princeton. In-
\' tusschen wist Benj. Franklin, door het congres naar Parijs gezonden, de sympathie der
Franschen voor zijne landgenooten op te wekken. He overkomst van uitstekende Europesche
officieren, z. a. Lafayelte, Kosciuszko, Pulawski, Kalb, Steuben en and., bemoeüigde
de Americanen. Wel werd Washington in Sept. 1777 aan den Brandywine geslagen
en moest hij Philadelphia prijs geven, maar de nederlaag door den Eng. generaal Bour-
goyne aan de grenzen van Canada tegen de Americanen onder Gates geleden, 3 Oct.
17 77, had ten gevolge dat Frankrijk de onafhankelijkheid der V. S. erkende en een
handels*, daarna een vriendschapsverbond (8 Pebr. 1778) met deze sloot, den oorlog
aan Engeland verklaarde en twee vloten afzond, zoodat Clinton, die het opperbevel
over de Engelschen had aanvaard, naar New-York moest wijken. Weldra verklaarde
ook Spanje den oorlog aan Engeland, en de toetreding van de Staten van 1 lolland tot
de gewapende neutraliteit der Noordsche mogendheden had de oorlogsverklaring van
Engeland aan Holland ten gevolge (Dec. 1780j. Toch vermogt Washington niet aan-
vallender wijze te werk te gaan, en Clinton maakte zich 12 Mei 1780 van Charleston,
het hoofdbolwerk van het Zuiden, meester. In Julij 1780 landde een Fransoh
hulpcorps van 6000 man onder liochambeau, maar eerst toen de Frausche regenng
eene leening van 16 mill. livres bewilligde en de vloot onder Grasse een tweede hulp-
corps overbragt, kon Washington met kracht optreden. Hij trok plotseling naar \\\'ir-
ginië op en noodzaakte Cornwallis om zich met 7000 man krijgsgevangen te geven,
17 Üct. 1781. Daar Grasse met de vloot naar Europa terugkeerde, trok Washington
achter den Hudson terug, om een gunstiger oogenblik af te wachten. De nederlagen
echter der Engelschen ter zee, hunne verzwakking door het stelselmatig talmen en
rekken van den strijd door Washington en het impopulaire van dezen oorlog in En-
geland stemden de Britsche regering tot den vrede, die eindelijk 3 Sept. 1783 te Ver-
sailles gesloten werd, waarbij de onafhankelijkheid der 13 koloniën erkend werd. De
koloniën traden uitgeput uit deze langdurige worsteling. De openbare meening was in
twee partijen gesplitst, die der democraten, welke voor eiken staat de grootste onafhan-
kelijkheid, en die der federalisten of whigs, welke een krachtig bondsbestuur verlangden.
Eene vergadering van gedeputeerden ontwierp eene staatsregeling, die de beide uitersten
vermeed en in 1789 in werking trad. Washington, een whig, werd tot president der
Unie gekozen en bouwde met wijze bezadigdheid den jeugdigen staat op. Hij werd in
1793 herkozen en door John Adams (z. a.), den vice-president en zijn aanhanger, op-
gevolgd, 1797—1801. De staatkunde der Unie onderging eene groote verandering ouder
het presidentschap van den democraat Thom. Jeö\'erson (z. a.), 1801—1809. De Unie
telde toen reeds 5,319,762 inw. In 1803 kocht zij van Frankrijk voor 15 mill. dol-
lars Louisiana, waardoor het gebied der republiek bijna verdubbeld werd. Onder het
presidentschap van den democraat James Madison (z. a.), 1809—17, die in 1811 de
havens voor Frankrijk openstelde, voerden de V. S. een zeer nadeeligen oorlog met
Engeland, die met den vrede van Gent, 24 Dec. 1814, besloten werd, waarbij de
Unie zich tot afschaffing van den slavenhandel verbond. Na dezen vrede ging de
bloei en uitbreiding der V. S. met reuzenschreden vooruit. In 1820 bedroeg het aantal
inwoners reeds 9,638,000 zielen, waaronder 1,538,000 slaven. Ouder het president-
schap van den democraat James Monroe (z. a.j, 1817—25, werden de beide Florida\'s
voor 5 mill. dollars van Spanje gekocht en aan de Unie toegevoegd. Door de verhoo-
ging van het toltarief onder het presidentschap van den whig John üuincy Adams (z. a.),
1825—29, werd er eene gevaarlijke tweespalt tusschen de noordel. en zuidel. staten der
Unie in het leven geroepen, die eerst bijgelegd werd door de wet, welke de president
Andrew Jackson (z. a.), 1829—37, in 1833 uitvaardigde, waardoor de inkomende reg-
ten weder verlaagd werden. Ten gevolge van de zoogen. Indianen-bill van 1830, die
bepaalde dat alle wilde stammen der Unie zich ten W. van den Mississippi moesten op-
houden, werd er sedert 1832 een gevaarlijke strijd met de Indianen gevoerd. De
democratische president Martin van Buren (z. a., overl. in Oct. 1866), 1837—41,
legde vele geschillen met Engeland bij. Nadat de whig Will. Henry Harryson (z. a.)
8*
-ocr page 74-
68 LETTERKUNDE DER VEREENIGDE STATEN — VEREFFENING.
slechts céne maand, Maart—Apr. 1841, het presidentschap bekleed had , werd deze vol-
gens de wet door den democratischen vice-president John Tyler, 1841—45, opgevolgd.
Met Tyler begon het jongste tijdperk der V. S., dat zich door ontzettende uitbreiding
van laiid<M, grootsche plannen, een koortsachtigen ondernemingsgeest en heftigen partij -
twist kenmerkt. Tyler sloot een verdrag met het van Mexico afgevallene Texas, ter
opuertiing in de Unie, hetwelk het congres, niettegenstaande de bedreigingen van En-
gel;::id, in 1845 goedkeurde. Onder den tot president verheven democraat James
Knox Polk (z. a.), IS45—49, werd het verschil met Engeland over het Oregongebied
vereffend en een oorlog met Mexico gevoerd, waardoor bij den vrede van Guadelupe-
Hidalgo, 2 Febr. 1848, Opper-Cnlifornië en Nieuw-Mexico aan de Unie werden toe-
gevoegd. De in 1849 tot president gekozen whig Zachary Taylor (z. a.) overleed reeds
in 1850, zoodat de vice-president Millard Fillmore (z. a.) tot 1853 het presidentschap
bekleedde. Onder de partijdige staatkunde van den democratischen president Franklin
Fierce (z. a.), 1853—57, brak de inwendige tweespalt met nieuwe kracht uit. Reeds
lang was bij elke oprigting van een nieuw territorie en een nieuwen staat de slaven-
qua;süe op den voorgrond getreden, daar de westelijke plantersstaten de uitbreiding en
bevestiging van de slavernij, de oostelijke daarentegen, de Abolitionisten, hare beper-
king en onderdrukking beoogden. Bij de opname van Californic kwam na heftigen
twist de overeenkomst tot stand, waarbij het aan de nieuwe territoriën en staten werd
vrijgelaten om de slavernij al of niet in te voeren. Bij de organisat\'e der territoriën
Kansas en Neb\'aska, 1854, hield men wel aan deze overeenkomst vast, maar toch
ontstond hierover een burgeroorlog in Kansas. De spanning over de slavernij-qusestie
tusschen de Noordel. en Zuidel. staten werd onder het zwakke bestuur van den president
James Buchanan (z. a.), 1857—61, steeds grooter, en met het optre len van den repu-
blikeinschen president Abraham Lincoln (z. a.), 1861—65, brak de burgeroorlog uit.
De staten Oostel.-Virginië, N.-Carolina, Tennessee, Arkansas, Z.-Carolina, Georgia,
Florida, Alabama, Mississippi, Louisiana, Texas, Kentucky en Missouri scheurden
zich van de Unie los, sloten eene afzonderlijke confederatie met Richmond als rege-
ringszetel en kozen Jefierson Davis (z. a) tot president. De burgeroorlog werd 4 jaren
lang met groote verbittering en afwisselend geluk gevoerd en eindigde met de inneming
van Richmond door de Noordelijken onder generaal Grant (z. a.), 3 Apr. 1865, welke
de onderwerping der Zuidelijken ten gevolge had. De slavernij werd 1 Jan. 1866 in
de V. S. afgeschaft. Toen Lincoln, na 4 Maart 1865 herkozen te zijn, 14 April
werd doodgeschoten, volgde de vice-president Andreas Johnson (z. a.) hem volgens de
wet als president op. Hij vaardigde eene amnestie uit, waarvan echter de hoofden van
den opstand werden uitgesloten. Jefferson Davis, die 13 Mei 1865 was gevangen ge-
nomen, werd 13 Mei 1867 weder op vrije voeten gesteld. De toenemende tweespalt
tusschen het congres en den president, die telkens zijn veto ten gunste der Zuidel.
staten aan de besluiten van het congres overstelde, veroorzaakte dat Johnson, nadat
het congres reeds in Mei 1867 een voorstel gedaan had om hem in staat van beschuU
diging te stellen, hetgeen echter door het regterlijk comité, 10 Junij, was afgewezen,
thans voor het hooge geregtshof van den senaat te regt staat. Verg. o. a. Rarasay,
Hist. of the United States (3<lc uitg., 3 dln., 1818); Kufahl, Gesch. der Ver. St.
(3 dln., i832—34); Bancroft, HUI. of the Unit. St. (3 dln., 1834—39 en meerm.;
Duitsch door Kretzschmar, 3 dln., 1845); Marshall, Hist. of the Colonies etc.
(5 dln., 1804); Bancroft, Hut. of the American revolution (dl. I—9, 1834—64;
Duitsch door Kretzschmar, 1845 volg.); Neumann, Gesch. der Ver. St. v. Amer.
(dl. 1, 1863).
Yereenigde Staten (Letterkunde der). Zie Noord-Americaanscke Letterkunde.
Vereeaigde Staten van Colombia. Zie Nieuto-Granada.
Vereenigde Staten van den Rio-de-la-Plata. Zie Argentijnsche republiek.
Vereeuiging noemt men de vrijwillige zamenkomst of verbindtenis van meerdere
personen ter bespreking van onderwerpen, waarin die personen belang stellen, of ter
bereiking van eenig doel , dat zij wenschelijk en nuttig achten. Zoo heeft men land-
bouwkundige-, onderwijzers-, predikanten-V. enz., als ook staatkundige", kiezers-, gods.-
dienstige V. Het regt tot V. is in sommige landen, z. a. in Nederland, Engeland,
N.-America, aan elk toegekend; in andere lauden daarentegen, z, a. in Frankrijk,
Fruissen, door verschillende bepalingen beperkt.
Vereffening (Tijds-). Zie Tijd-verefening.
-ocr page 75-
VERELST — VERGELIJKING.                                 "9
Vereist of Verhelst, Neder], kunstenaars-familie. Pieter V., in 1614 te Antwerpen
geb., behoorde in 1656 tot de oprigters der nieuwe schilders-conlrèrie te \'s Graven-
hage en leefde in 1665 te Voorburg. Hij schilderde binnenhuizen, boerenherbergen en
portretten in de manier van Bol en Rembrandt. Vermoedelijk waren zonen van dezen:
Simon V., die zich lang in Engeland ophield en in 1 710 of 172 1 te Londen overleed; —
en Herman V., die geruimen tijd te Weenen en sedert 1683 te Londen woonde, w: :ir
\'hij in 1690 of 1700 overleed. Heiden zijn als bloemschilders bekend. Des laatsten zoon,
Cornelis V., in 1667 te Weenen geb., schilderde eveneens bloemen, en zijne dochter
Maria minintuurportretten. • Egidius V., in 1695 te Antwerpen geb. en in 1719 te
Atfgsburg overl., was, even als zijn zoon Ignatius, geb. te Munchen in 1726 of 1729
en in 1792 aldaar overl., een verdienstelijk beeldhouwer, terwijl zijn andere zoon,
Egidius V. de Jonge, in 1742 te Et-tal in Beijeren geb. en in 1818 te Munchiui overl.,
als graveur bekend was.
Verendael (Nicolaas), bloemschilder, geb. te Antwerpen in 1669, vormde zich naar
de voorbeelden van Mignon en v Hnysum, maar bestudeerde vooral de natuur. De
musea te Weenen, Dregden en elders bezitten vau zijn werk, dat zeer verdienstelijk is.
Hij overleed te Antwerpen in 1717.
Vereul (Abraham), Nederl. dichter en advocaat, geb. te Paramaribo in 1770, kwam
in 1775 in Nederland en gaf reeds op zestien-jarigen leeftijd eene Proeve van poëtische
brieven
in het licht. In 1789 ontving hij een zilveren eerepenning voor zijn gedicht
Be invloed van een vast geloof aan de Voorzienigheid, dat later door anderen gevolgd
werd. Ook bestaan er van hem eenige redevoeringen, lofdichten op Herman de Ruiter
en op Hambroek, alsmede een tooneelspel De zege der ouderliefde Gedurende de
Fransche overheersching was hij eenigen tijd maire van Amsterdam, waar hij in 1H17
als ambteloos burger overleed. — Een bloedverwant en tijdgenoot van hem , Jan Jiicob
V., werd bekroond voor een gedicht op Cats en voor eene Verhandeling over de «er-
eitchten in eene levensbeschrijving der dichter en.
Voorts gaf hij uit : een bundel Voor
godsdienst, deugd en vaderland
(1791), Reinoud van Adel/ing (1792) en een tooneelspel
Catkarina Herman (17931. Hij overleed te Amsterdam in 1807.
Vergeet-mij-nietj Mgosotis L., een plantengeslacht, dat tot de familie der Boragine.ën,
ook Ruwbladigen genaamd, behoort De soorten van dit plantje zijn om hare fraaije
blaauwe bloempjes genoeg bekend. Daaronder telt men de Gemeene V. [M. palus/rit),
de Akker-V. (M. arvensis), de Bosch-V. (M. tylvatica) en anderen.
Vergelding noemt men in de zedekunde de geëvenredigde bestraffing van het kw;ide
en belooning van het goede. Dat degene, die opzettelijk goed of kwaad heeft gedain,
naar de mate vau hetgeen hij door zijne daad bedoelde en uitwerkte loon of straf ver-
dient, is een eenvoudig zedelijk grondclenkbeeld, hetgeen reeds de Ouden onder het be,:!d
der Nemesis (z. a.) zinnelijk voorstelden. In het strafregt (z. a.) worden de eisnhen
der V. als regt gesanctioneerd. De ruwste opvatting van het denkbeeld van V. is het
zoogen. jus talionis, de vergelding van het gelijke met gelijke, het oog om oog en tand
om tand, maar het denkbeeld dat de misdadiger in de straf, die hij ondergaat, bo.it
voor het bedreven kwaad, maakt den grondslag van de regtvaardigheid en van de weten-
schap des regts en der regtsbedeeling, wat de strafwetgeving betreft, grootendeels uit.
Vergelijk (transactio) is in algemeenen zin zooveel als verdrag, in engere beteekenis
verstaat men er door eene overeenkomst, die ten doel heeft een reeds aangevangen
proces te stuiten of een dat voorzien wordt te voorkomen , waarbij partijen wederkeert;;
zich eenige opofferingen laten welgevallen. Bijna alle nieuwere wetgevingen dringen op
V. aan en maken het gemakkelijk. V. zijn nietig, wanneer zij door valsche oorkonden
of door verkeerde opvatting eener zaak tot stand komen , wanneer zij door een huwe-
lijk worden opgeheven, alsmede die, welke tusschen den erfgenaam en den legataris
vóór de opening des testaments zijn gesloten, of zoo zij crimineele zaken betreffen,
waartegen de wet met straf bedreigt. V. komen hoofdzakelijk bij bankroeten voor.
Vergelijking is eene gelijkheid van twee grootheden of stelkunstige uitdrukkingen.
Zij dienen om uit eenige bekende een of meer onbekende grootheden te vinden , hetgeen
genoemd wordt het oplossen der V. Men onderscheidt de V. naar het aantal onbeken-
den in V. met 1, 2, 3 of meer onbekenden. Om die onbekenden te vinden, moet
men evenveel onafhankelijke V. als onbekenden hebben ; alleen in de onbepaalde V. is
dat aantal der V. één minder. Verder verdeelt men ze, naar de magt waarin de on-
bekende hoogstens voorkomt, in V. van den eersten, tweeden graad enz.
-ocr page 76-
70                                        VERGENNES — VERGILIUS.
Vergennes (Charles Gravier, graaf de), minister van Lodewijk XVI van Frankrijk,
geb. te Dijon in 1719, was achtereenvolgens gezant te Trier, Konstantinopel en Stock-
holm en werd na de troonsbeklimming van Lodewijk XVI tot minister van buitenl.
zaken benoemd. Hij sloot in 1778 het alliantie-tractaat met de Vereenigde Staten van
N.-America, hetgeen een oorlog van Frankrijk met Engeland ten gevolge had, die in
1783 met den vrede van Versailles eindigde. V. was geen man van buitengewone ta-
lenten, doch bezat een helder oordeel, rijpe ervaring en groote omzigtigheid. Hij
overleed te Parijs in 1787. Verg. Vicq d\'Azyr, Moge de Mr. Ie Comle de V. (1788).
Vergerio iPietro Paolo) of Petrus Paulus Vergerius, bisschop, later predikant, stamde
uit een oud adellijk geslacht te Capo d\'Istria, waar hij onistr. 1498 geb. werd. Hij
werd door Clemens VII en Paulus III herhaaldelijk naar Duitschland gezonden om de
Hervorming tegen te werken en nam o. a. aan het religie-gesprek te Worms in 1540
deel. In 1536 was hij tot bisschop in zijne geboortestad verheven. In 1541 werd hij
zelf verdacht der Hervorming te zijn toegedaan. Om zich van dezen smet te zuiveren
besloot hij tegen de Hervormers te schrijven en hunne schriften te onderzoeken, doch
werd daardoor er toe gebragt hunne zijde te kiezen. Dientengevolge verliet hij zijn
bisdom en trad 13 Dec. 1548 te Padua uit de Roomsche kerk. Hij werd predikant
te Vicosoprano in Graauwbunderland en vestigde zich in 1553, op uitnoodiging van
den hertog van Wurtemberg, te Tubingen, van waar hij in het belang der Hervorming
reizen ondernam naar Polen en Bohème. Hij overleed te Tubingen in 1565. Hij heeft
vele geschriften, vooral polemische, met bijtende satire tegen het pausdom, ook exege-
tische en eenige catechismussen geschreven. Verg. Sixt, P.P. Verg., eine reformations-
yeschichtl. Monoyraphie
(1855).
Vergette is een term uit de heraldiek, waarmede een pal (z. a.) wordt aangeduid,
die slechts een derde van de gewone breedte beslaat. Volgens sommigen vindt men de
V. alleen rustende op gewone pais, waarvan het wapen van Massi, d\'or au pal de sable
chargé d\'une veryelte dargent
, tot voorbeeld strekt; anderen spreken van palen, die het
getal vier in een schild overschrijden en daarom staken {Fergetles) genoemd worden.
Vergift, Gif oï Gift noemt men iedere stof, die, in eene kleine hoeveelheid ingenomen,
nadeelig op organische wezens kan werken. V. kan in het dierlijke ligchaam door den
mond worden opgenomen, maar ook door inademing of door de huid ; sommige ver-
giften werken eerst dan, wanneer zij onmiddelijk met het bloed in aanraking komen. Zij
kunnen op verschillende wijzen een verstorenden invloed op het ligchaam uitoefenen.
Als V. zijn onderscheidene metaaloxyden te beschouwen en verbindingen daarvan met
zuren, zooals het rattekruid, dat in eene geringe hoeveelheid doodelijk werkt, voorts
de verbindingen van kwik, lood, koper en andere metalen. Verder zijne vele sterke
minerale en plantaardige zuren ware vergiften, zooals zwavelzuur, salpeterzuur, zout-
zuur, zuringzuur en anderen. Onder de planten worden er ook onderscheidene aange-
troffen , die als giftplauten (z. a.) werken; eenigen daarvan zijn door den verdooven-
den reuk, die haar eigen is, te onderkennen. Sommige sloffen, die aan planten ont-
leeuJ worden, zijn mede vergiften, zooals het opium (z. a), de braaknoot, het pijlgift
der Indianen , het blaauwzuur dat in amandelen voorkomt, de nicotine enz. Ook gassen
of dampen kunnen giftig zijn, zooals het koolstof\'zuur, zwaveldampen enz. De middelen,
die men geeft om de werking van V. tegen te gaan, noemt men tegengiften , de leer
der V. Toxicologie.
Vergiftige planten. Zie Giflplanlen.
Vergiftige slangen. Zie Slangen.
Vergiftiging wordt genoemd alle toeleg op iemands leven door de werking van mid-
delen, die met meer of minder spoed den dood kunnen verwekken, op welke wijze die
middelen ook aangewend of toegediend mogen zijn en welke de gevolgen daar ook van
mogen wezen (AVetb. van Strafr., art. 301). V. wordt met den dood gestraft (art. 302).
Ook zijn er straffen bepaald op het verkoopen of vertieren van vervalschte dranken,
die schadelijke inmengsels voor de gezondheid bevatten (art. 318), en op het vergiftigen
van paarden of andere rij- of lastbeesten, hoornbeesten, schapen, geiten of varkens,
of visschen in de kommen, vijvers enz. (art. 452). Eindelijk zijn bij de wet van 19 Mei
1 29 (Staatsblad n". 35) straffen bedreigt tegen de vermenging van vergiftige of andere
schadelijke zelfstandigheden met eet- en drinkwaren, ook zonder dat daarmede een mis-
dadig doel beoogd wordt.
Vergilius (Publius). Zie Viryilius.
-ocr page 77-
VEBGILIUS — VERHAGEN.                                         71
Vergilius (Polydorus), geleerd godgeleerde in de eerste helft der 16de eeuw, geb. te
Urbino, studeerde te Bologna, werd pauselijk kamermeester te Rome, ging als pause-
lijk gezant bij koning Hendrik VIII naar Engeland, waar hij archidiaconus te Wells
werd, keerde later naar Italië terug en overleed in 1555 te Urbino. Hij schreef: Be
rerum inventoribus libri VIM
(Rome 1499), later met drie boeken Be prodigiis ver-
meerderd (Leid. 1644), en Hist. Anglicana (Baz. 1534 en Leid. 1657).
• Verglazen. Wanneer enkelvoudige of zaamgestelde ligchanien door smelting tot eene
soort van glas overgaan , zegt men dat zij verglazen. Stoffen, die voor zich zelve onsmelt-
baar zijn, kunnen doov toevoeging eener andere stof soms smeltbaar worden, zooals
b. v. kiezelaarde door bijvoeging van potasch of soda. Het voortbrengen van glas, email
en in de smelterijen van slakken is eene soort van verglazing.
Vergniaud (Pierre Victurnien), Girondijn uit den tijd der Erausche omwenteling, geb.
te Limoges in 1758, werd in 1781 advokaat te Bordeaux en in 1791 tot lid der wet -
gevende nationale vergadering gekozen. Hij wist zich door zijne wegslepende \\velsprekend-
heid spoedig tot hoofd zijner partij te verheffen. Uit vrees voor anarchie trad hij, na
den val van het ministerie van 24 Maart 1792, met den vorst in onderhandelingen,
die echter tot niets leidden. V. liet daarna den koning aan zijn lot over. Toen deze
10 Augustus 1792 naar de wetgevende vergadering vlugtte, ontving V. als president
hem met de verzekering der constitutioneele gezindheid van de vergadering, doch stelde
eenige uren later voor, den koning in zijn bewind te schorsen. Als lid der nationale
conventie zocht hij te vergeefs Lodewijk XVI te redden. Des te grooter verbazing
verwekte zijne inconsequentie om tegen het uitstellen der voltrekking van het doodvon-
nis te stemmen. Na de teregtstelling des konings begon hij met zijne partij den strijd
tegen Robespierre en diens aanhang. De Girondijnen dolven het onderspit en werden
gevangen genomen. V., die van de hem dikwijls aangeboden gelegenheid om te ontvlug-
ten geen gebruik had willen maken, verloor 31 Oct. 1793 met twintig lotgenooten zijn
leven onder de guillotine. Met hem verloor de Fransche tribune een zijner uitstekendste
. en meest ontwikkelde talenten. Vele zijner redevoeringen zijn opgenomen in Barthe,
Les orateurs franquis (4 dln., 1829).
Vergrooting. Bij het zien van voorwerpen oordeelen wij over hunne betrekkelijke
grootte door den gezigtshoek. den hoek die de van de grenzen van het voorwerp komende
lichtstralen in het oog maken. Wanneer men door een mikroskoop of verrekijker dezen
hoek kunstmatig grooter maakt, wordt het voorwerp vergroot gezien; de verhouding
tusschen dezen hoek en dien, waaronder men het voorwerp met het bloote oog ziet,
bepaalt de mate van V. (het vergrootend vermogen) van het werktuig. De afstand tus-
schen voorwerp en oog moet hierbij ook in rekening gebragt worden.
Vergulden en Verzilveren. Om de oppervlakte van sommige voorwerpen een fraaijer,
naar goud of zilver gelijkend aanzien te geven of hen tegen den invloed der dampkrings-
lucht te beschutten, overdekt men deze met een dun laagje goud of zilver. Men noemt
zulks vergulden of verzilveren. Op verschillende wijze wordt dit doel bereikt, zooals
door zoogenaamd V. in het vuur, of door goudoplossingen, of door galvanisch V. of
eindelijk door het opkleven van bladgoud of bladzilver. Zie Goud, Zilver en Galvano-
plastiek.
                         ,
Verhaegen (Pierre Théodore), Belg. staatsman, in 1796 te Brussel geb., werd in 1815
advocaat aldaar en in 1825 burgemeester der gemeente Waterwael Boitsfort bij Brussel.
Tijdens de omwenteling van 1830 werd hij als een liberale tot plaatsvervangend lid van
het nationale congres gekozen, maar nam bij de oproeping geen deel aan hetzelve, daar
het congres de uitsluiting van het huis van Oranje van den Belg. troon gedecreteerd
had. Hij was in 1836 een der medeoprigters van de tegenover de Katholieke univer-
siteit te Leuven door de vrijmetselaars-loges opgerigte vrije universiteit te Brussel.
Tu 1836 werd bij door de stad Brussel in den provincialen raad van Braband en in
1837 in de kamer van gedeputeerden gekozen. In 1842 legde hij zijne betrekking als
burgemeester neder, was van 1847—52 en van 1857—59 president van de kamer der
gedeputeerden, alsmede president der Association liberale, administrateur-inspecteur der
universiteit \'te Brussel en tijdelijk grootmeester der vrijmetselarij in België. Hij overleed
in 1862 te Brussel, kort na de terugkomst van eene reis, die hij naar Italië onder-
nomen had, om eene vereeniging tusschen de Belg. en Ttal. vrijmetselarij tot stand te brengen.
Verbagen (Theodorus), . Belg. beeldhouwer, geb. te Mechelen in 1701, leerling van
Boekstuyns , de Cocq en Plumier, vervaardigde o. a. vier steenen beelden, de Kerkvaders
-ocr page 78-
79                                    VERHAGHEN — VERHUELL.
voorstellende, voor de hoofdkerk aldaar, een fraai jeu eikenhouten preekstoel voor de
L. V. kerk van Hanswijck; voorts ook de preekstoelen in de St. Jans- en de St. Rom-
boutskerk te Mechelen, waar hij in 1759 overleed.
Verhaghen (Pieter Joseph), Belg. schilder, geb. te Aerschot in 1728, muntte uit door
zijn bijzonder coloriet. In 1771 werd hij eerste schilder van prins Karel van Lotha-
ringen en door Maria Theresia in staat gesteld eene kun9treis te ondernemen. Te Rome
begiftigde paus Clemens XIV hem met twee gouden medailles; ook schilderde hij aldaar in
verschillende kerken. In 1773 kwam hij te Weenen, waar hij door de keizerin met
eer en gunstbewijzen werd overladen. Hij overleed te Leuven in 1811.
Verhakkingen zijn op en over elkander gelegde boomstammen, takken of heesters, die
met piketpalen in den grond bevestigd worden en tot hindernissen van een aanrukkenden
vijand dienen moeten. Men onderscheidt natuurlijke en aangevoerde V.; bij de eersten
blijven de boomstammen enz. liggen waar zij geveld zijn; bij de tweeden wordt het
hout van elders aangebragt. Het gebruik van V. is zeer beperkt; men bezigt ze alleen,
wanneer zij door artillerie- of infanterie-vuur werkzaam bestreken kunnen worden.
Verhandeling noemt men de logische voorstelling en ontwikkeling van denkbeelden over
een bepaald onderwerp, met de bestemming, althans de geschiktheid, om gelezen te
worden en daardoor onderscheiden van de redevoering, die voor mondelinge voordragt
is opgesteld, en waarbij het oratorisch element meer op den voorgrond treedt.
Verharding (Induratió) is het gevolg van eene ontsteking, waarbij het exudaat niet
opgeslorpt, maar in bindweefsel omgezet wordt. De vormbestanddeelen van het weef-
sel of orgaan, dat de zitplaats is van V. , zijn min of meer verloren gegaan, de stof-
wisseling is belemmerd en de afscheidingen houden op. Verharde deelen bezitten eene
lagere temperatuur, zijn min of meer gevoelloos en in hunne verrietingen gestoord,
oefenen drukking op naburige deelen uit en werken op deze wijze nadeeüg op die dee-
len terug. Bij de V. is de omvang van het deel dikwijls toegenomen, soms echter ook
ten gevolge van atropine afgenomen.
Verheerlijking van Christus (Transfiguratio Christi) is de omstraling van Jezus door een
hemelschen lichtglans op den berg Thabor, volgens anderen op den Hermon, kort vóór
zijne laatste feestreis naar Jeruzalem (Matth. 17: i volgg., Mare 9: 1 volgg, , Lnc.
9: 28 volgg.). In de Eoomsche kerk wordt het feest ter herinnering aan de V. van Chr.
op P> Aug. gevierd, üe eerste sporen van dit feest vindt men in de West. kerk in
de 9<le eeuw; eerst door Calixtus III werd het in 1457 tot een algemeen kerkelijk feest
verheven. Tn de Grieksche kerk werd het sedert de 6<le eeuw onder den naam Taborion
gevierd. Ook spreekt de Roomsche kerk van eene V. van Maria (Transfiguratio Mariae)
in haar stervensuur. Beide verheerlijkingen zijn menigmaal door beroemde schilders
voorgesteld, zooals die van Christus door Rafaël.
Verhef. Zie Leenstdsel.
Verhoor, regtsterm, gebruikelijk zoowel in het strafregt als in het burgerlijk regt. In
het strafregt verstaat, men daaronder de ondervraging, die een beklaagde door daartoe
bevoegde ambtenaren ondergaat; in het burgerlijk regt wordt daarmede te kennen gegeven
de ondervraging, die partijen bevoegd zijn elkander in den loop van het proces te doen.
In strafzaken is hoofdzakelijk de regter-commissaris met het verhoor der beklaagden belast.
Verhouding. Zie Proportie.
Verhuell (Carel Hendrik, graaf van Zevenaar), eerst Nederl., vervolgens Fr. admiraal
en diplomaat, geb. te Doesburg in 1770, was in 1795 luitenant ter zee, toen hij om
zijne Oranje gezindheid de dienst verliet. Bij het uitbreken van den oorlog tusschen
Frankrijk en Engeland voerde hij het commando over eene flottille aan de Texelsche
kust en toen in 1804 Napoleon voor zijne voorgenomen landing in Engeland een be-
kwaam zeeofficier verlangde, zond men hem V., die nu als vice-admiraal naar Frankrijk
vertrok Nog vóór hij met zijne flottille Boulogne bereikte, geraakte hij op de hoogte
van kaap Guinez in gevecht met de Engelschen, waarbij hij den vijand tot den terug-
togt dwong. Na zijne terugkomst in Holland wikkelde hij zich in kuiperijen tegen de
regering en den raadpensionaris, en behoorde in 1806 tot de commissie, die den keizer
verzocht, om diens broeder Lodewijk tot koning over Holland te verheffen. De nieuwe
koning benoemde hem tot minister van marine en rijksmaarschalk en verleende hem
den titel van graaf van Zevenaar. Als afgezant naar Frankrijk gezonden, geraakte hij
in verdenking van meer den keizer dan den koning toegedaan te zijn. In 1813 en 14
verdedigde hij als vice-admiraal den Helder tegen zijne eigene landgenooten , totdat de
-ocr page 79-
VERHUELL — VERKOLEN                                          73
geallieerden Parijs waren binnengetrokken. Na V.\'s vestiging in Frankrijk benoemde Lode-
wijk XVIII hem tot inspecteur-generaal der marine en in 1819 tot pair des rijks. In 1836
werd hij voor korten tijd met eene zending naar Berlijn belast. Hij overleed te Parijs in
1845. Vrg. Verhuell, Het leren en karakter tan C. II., graaf V. (Amst. 1847, 2 dln.).
Verhuell (Quirijn Maurits Rudolph), Nederl. zeeofficier, schrijver en natuurkundige,
in 1787 te Zutphen geb., woonde als kndet eenige zeegevechten en den togt van Duin-
kerken naar Ambletense bij, en werd in 1807 tot 2\'leu luitenant en adjudant van den
schout-bij-nacht Buyskes benoemd. Hij vergezelde dezen, die tot gouverneur-generaal
was aangesteld, naar O.-Indië, keerde na één jaar terug en diende verder onder\'Na-
poleon, totdat hij in 1815 met den rang van kapitein-luitenant bij het vaste corps
zeeofficieren onzer marine werd opgenomen. Naar O.-Indië teruggekeerd, deed hii talrijke
waarnemingen omtrent natuurlijke historie, maakte vele teekeningen en bragt eene
groote verzameling van insekten bijeen. Op zijn terugtogt verloor hij alles door het ver-
branden van zijn schip bij het eiland Diego Garcia In het vaderland teruggekeerd, nam
hij de betrekking aan van onder-equipagemeester te Rotterdam en werd aldaar achtereen-
volgens kapitcin-ter-zee, equipagemeester en directeur der marine, totdat hij in 1850
met den rang van schout-bij-nacht gepensioneerd werd. Hij overleed te Arnhem in 18R0.
Behalve eenige levensschetsen en opstellen over natuurlijke geschiedenis in verschillende
tijdschriften, schreef hij: Mijne eerste zeereis. Mijne herinneringen aan eene reis naar
O.-Indië
(2 dln., 1836) en liet leven en karakter van C. IL, r/raaf V. (2 dln., 1847).
Verhulst (Bombout), Nederl. beeldhouwer, in 1624 te Mechelen (volgens and. in 1630
te Breda) geb., vestigde zich in Nederland en werd in 1668 hoofdman van de Haag-
sche confrèrie-kamer. Hij vervaardigde onderscheidene graftomben in kerken te Amster-
dam, Delft, Middelburg, Utrecht, Leiden en elders. Ook bestaan er van hem breld-
houwwerken van minderen omvang, alsmede bustes van de prinsen Frederik Hendrik,
Willem II en anderen. Hij overleed te \'s Hage in 1696.
Verjaring is een middel om, door het verloopen van een zekeren bepaalden tijd en
onder de voorwaarden bij de wet bepaald, iets te krijgen of van eene verbindtenis be-
vrijd te worden (art. 1983 Burg. wetb.). Ofschoon de wetgever in het maatschappelijk
belang de V. heeft erkend, laat hij haar echter niet onvoorwaardelijk werken, maar
stelt hij hare werking afhankelijk van den wil van hem, die er zich op kan beroepen.
De regter mag ambtshalve het middel van V. niet toepassen. In strafzaken echter zijn
de ambtenaren van het openbaar ministerie en de regters verpligt ambtshalve op de
V. acht te geven, al wordt deze ook niet door de beschuldigden of beklaagden inge-
roepen. De V., beschouwd als een middel om iets te verkrijgen (ttsi/capio), is de werking
van een zeker tijdsverloop, waardoor, onder de voorwaarden bij de wet bepaald, op
grond van een voortgezet bezit of gebruik, eigendom of een ander zakelijk regt wordt
verkregen. De grondslag der V. is het bezit, te goeder trouw verkregen, openbaar,
niet dubbelzinnig en ongestoord. De V,, beschouwd als een middel om van eene ver-
pligting bevrijd té worden, is de werking van een zeker tijdsverloop, waardoor men
ontheven wordt van eene verpligting. Alle regtsvorderingen, zoowel zakelijke als per-
soonlijke, verjaren door dertig jaar, met uitzondering dier verbindtenissen, waarvoorin
art. 2005 en volg. van het Burg. wetb een korter termijn is bepaald.
Verkalking is een oude scheikundige term, die men vroeger in de scheikunde bezigde
voor verbindingen van metalen met zuurstof, welke men metaalkalken noemde. Men
noemt ze thans oxyden.
Verkenning is in het algemeen eene handeling, waardoor men eene naaiiwkenrige kennis
tracht te verkrijgen, hetzij van de sterkte, den toestand en de stelling des vijands,
hetzij van alles wat eene of andere landstreek, uit een militair oogpunt beschouwd, be-
langrijks oplevert. Bij elke topographische V. van eenig terrein is het van belang te
weten, met welk doel zij geschiedt. Dit doel kan drieledig zijn : 1° bet verkennen van
de wegen en rivieren, die als marsch- en gemeenschapslijnen voor het leger kunnen
dienen; 2" het verkennen van het terrein , met al de voorwerpen , die invloed hebben op
de stelling der troepen en het gevecht, en 3n de statistieke V. eener landstreek, om
daaruit op te maken wat zij oplevert voor de voeding en verpleging der troepen. V. worden
meestal uitgevoerd door een enkel officier, vergezeld van eenige manschappen tot dekking.
Verkleinaap. Zie Pantvgraaf.
Verkolen. Wanneer men bij veel koolstof bevattende organische ligchamen door
gloeijing, met uitsluiting der dampkringslucht, de nevenbestanddeelen verwijdert, om
-ocr page 80-
74                                       VERKOLJE - VERLAMMING.
de koolstof alleen te behouden, noemt men zulks V. De houtskool, de cokes, de
dierlijke kool enz. zijn alien producten, die door het V. van hout, van steenkolen en
van beenderen van dieren verkregen worden. Zie Cokes en Houtskool.
Verkolje (Johannes), Ned. schilder en graveur, geb. te Amsterdam in 1650, wist de
werken van Gerard Pieterse van Zijl volkomen na te volgen. Hij schilderde ook eigen
compositiën en portretten, die echter zeldzaam zijn. Hij graveerde vele portretten in
de zoogen. zwarte-kunst-manier en overleed te Delft in 1693. — Zijn zoon en leerling
Nicnlaas V., geb. te Delft in 1673, overl. in 17-16, schilderde portretten en historische
tafereelen op vrij groote schaal. Vooral zijne tnferceleu bij kunstlicht zijn zeer gezocht.
Als graveur overtrof hij zijn vader. Zijne teekening was nog naauwkeuriger, zijn zin voor
coloriet nog fijner ontwikkeld. Ook zijne teekeningen in Oost-Indischen inkt zijn zeer
fraai, vooral die, welke hij naar de schilderijen van (i. de Lairesse vervaardigde, werden
hoog geroemd. — Johannes V. de Jonge, broeder des vorigen, graveur, heeft onder-
scheidene werken nagelaten , die dikwijls met de prenten zijns vaders worden verward.
Verkorting noemt men in de schilderkunst die voorstelling, naar welke de Ugchaams-
deelen , niet zoo als zij waarlijk zijn, maar zoo als zij zich in het perspectief voordoen,
worden afgebeeld. Zoo verkort men b. v. in eene schilderij handen en voeten van
voren gezien. Zulke V. zijn zeer moeijelijk en veronderstellen eene naauwkeurige waar-
neming der natuur; zelfs groote meesters zijn er niet altijd gelukkig in geslaagd.
Verkromming (Curvaivra) noemt men eene blijvende afwijking in de rigting der been-
deren , hetzij in hun zamenhang of in hunne geledingen. In het laatste geval draagt
zij meer den naam van eontraclnra. Enkele malen is zij aangeboren , ten gevolge van
gebrekkige ontwikkeling tijdens het binnenbaarmoederlijke leven of verkeerde liggingen,
maar meestal is zij later ontstaan , ten gevolge van Engelsche ziekte of andere ziekten
van beenderen en gewrichten. Ouk kan zij ontstaan na spierverlamming en spierkrampen,
waardoor het normale antagonisnius tusschen de verschillende spiergroepen is verbroken,
of door aanhoudende scheeve houding. De V. wordt vooral waargenomen aan den hals,
zoogenaamde scheeve hals (Torlieollis); aan de ruggegraat, onderscheiden in achter-
waartskromming, bult (KypAoêis), voorwaartskromming (Lordosis), zijwaartskromming
(Scoliosis) en asdraaijing (Strop/iosis); aan den voet, onderscheiden in buitenwaarts ge-
kantelden voet (Valgiis), biunenwaarts gekantelden voet {Varus), uitgestrekten ofpaarden-
voet (Pis equinus) en gebogen of hakvoet (Talipes). De behandeling der V. wordt
voornamelijk naar de oorzaken ingerigt, doch bestaat hoofdzakelijk in de onderhuidsche
klieving van zamengetrokken spieren, pezen en peesvliezen en de aanwending van die
werktuigen, die den naam van Orlhopaedische werktuigen dragen, verder in gymnastiek
onder eene goede leiding.
Verlamming noemt men het geheele of gedeeltelijke verlies van het bewegingsvermogen
(Acineaiï), al of niet gepaard gaande met verlies van de gevoeligheid (Aiiaest/iesia),
De oorzaken kunnen gelegen zijn in de hersenen of het ruggemerg, of in de periphe-
rische zenuwen. Xf.ar den meerderen of minderen graad van V. onderscheidt men onvol-
komene V. (Puresis. en volkomene V. (Parulysis). Zetelt de oorzaak in de hersenen, dan
wordt de V. in den regel slechts aan ééne zijde waargenomen (Hemiplegia) en wel aan
die zijde, welke de tegenovergestelde is van de aangedane plaats der hersenen. Geeft
echter ruggemergsaandoening aanleiding tot V., dan zijn beide ligchaamshelften beneden
de aangedane plaats verlamd (Parap/egia). Onvolledige centrale V. kenmerkt zich
meestal door onzekere bevende bewegingen, daar de wil bij belemmerde geleiding slechts
nu en dan zijn invloed kan doen gelden en daardoor de kracht en juistheid verliest.
Dit noemt men paralytisch beven (Paralysis agitans). Bij de gevoelsverlamming worden
dikwijls hevige pijnen waargenomen in de verlamde deelen , niettegenstaande zij zelve
voor uitwendige prikkels geheel.ongevoelig zijn (AnaeslJiesia dolorosa). Dit verschijnsel
doet zich b. v. voor, wanneer zich in de omgeving van eene bloeduitstorting in de
hersenen eene ontstekingachtigc prikkeling ontwikkelt. Door het gebrek aan beweging
ontstaat in de verlamde deelen steeds minder voeding (Atrophia). Verreweg de menig-
vuldigst voorkomende oorzaken der V. zijn beleedigingen, die de organen van het
zenuwstelsel zelve treffen, hetzij deze van meehanischen aard zijn of door weefsel-
veranderingen worden teweeggebragt. Misbruik van verdoovende middelen, van lood,
kwikzilver, arsenicum, hevige gemoedsaandoeningen, misbruik van sterken drank, rheu-
matismus enz. veroorzaken soms V. De voorzegging is in het algemeen ongunstig, doch
dikwijls heeft de galvanisatie der aangedane deelen tot zeer gunstige resultaten geleid.
-ocr page 81-
VERLEI — VERLOSKUNDE.                                         75
Verg. Hasse, Ziekteprocessen op het gebied der beweeg- en gevoelszenuteen, in Virchow\'s
Handboek der bijzondere Pathologie en Therapie.
Verlei. Zie Leenstelsel.
Verlichting;. Wanneer voorwerpen zullen gezien worden, moet er van die voorwerpen
licht uitgaan. Daar nu slechts weinige voorwerpen lichtgevend zijn (zie licht), zoo
moeten de niet-lichtgevende geleend licht van de eene of andere lichtbron ontvangen,
welk licht zij door terugkaatsing (z. a.) naar alle rigtingen heenwerpen. Door dit ge-
leende\' licht kunnen die voorwerpen gezien worden. Deze lichtsbestraling der voorwerpen
door het licht van de eene of andere lichtbron noemt men "V. Bij dag kan die V.
door de zon, bij nacht door maan en sterren geschieden. Wanneer deze echter niet
aanwezig of bedekt zijn, moet men "V. door kunstlicht aanbrengen. Hiertoe zijn onder-
scheidene wegen ingeslagen, zooals in het volgende artikel Vtrlichthigs-toest ellen te zien
is. De meerdere of mindere mate van licht, die een voorwerp ontvangt, hangt af: 1° van de
sterkte van het licht der lichtbron, die aan de eigenlijke lichtskraclit en de grootte der
lichtgevende oppervlakte evenredig is; 2° van den afstand van het voorwerp van de
lichtbron; zij is omgekeerd aan het vierkant dier afstanden geëvenredigd. Eene goede
V. heeft veel waarde en het goed aanbrengen van licht is in de beeldende kunsten eene
hoofdzaak.
Verlichtings-toestellen, kunstlichten. De behoefte om bij duisternis de voorwerpen
zigtbaar te maken heeft middelen doen uitdenken om kunstlichten te verkrijgen. De
verschillende hiertoe vervaardigde toestellen berusten of op het aanwenden van een
gloeijend ligchaam . of op eene door verbranding voortgebragte lichtgevende vlam, die
eigenlijk ook als niets anders dan een gloeijend gas te beschouwen is (zie Vlam). De
V. moeten een zuiver helder licht geven; zij moeten dit licht lang genoeg kunnen
onderhouden en daarbij niet kostbaar zijn. De meeste V. werken door lichtgevende
vlammen, die uit brandend of gloeiiend gas bestaan. Bij het gaslicht (z. a.)
wordt dit gas afzonderlijk bereid en heengevoerd naar de plaats waar bet branden
moet. Dij de andere kunstlichten wordt de eene of andere vetstof onder de ver-
branding ontleed en zoo het gas voortgebragt. Voor die vetstoften gebruikt men
vaste vetten, zooals talk, was, spermaceti enz., en vloeibare, zooals onderscheidene
oliën, traan, terpentijn enz. De vaste vetten worden in den vorm van kaarsen (z. a.),
de vloeibare vetten in eene lamp (z. a.) gebrand. Ook lampen met aetherische oliën
werden gebruikt; bij deze werd de aangevoerde vlugtige olie door verwarming in gas-
vorra gebragt, en dit gas vervolgens bij den brander in brand gestoken. Rij vele dezer
lampen werd ook eene katoenpit gebruikt; enkelen waren zonder pit. — Bij al deze
vlammen is het noodig, dat zij, om licht te kunnen geven, eene vaste stof bevatten,
die door gloeijing genoeg eigenlijk licht afgeeft. Eene zuivere gas- of spiritus-vlam licht
zeer weinig, zoodat bij het gas d l\'eau korfjes van platina in de vlam geplaatst worden,
die door gloeijing het licht geven. Bij de vetten dient daartoe de koolstof. Onder de V.,
die alleen door gloeijing werken en een zeer sterk licht voortbrengen, noemen wij het
kallclicht (z. a.) en het eledriek licht (z. a.), dat zeer krachtig is, maar naarvan de
toepassing in het groot altijd nog met vele bezwaren te worstelen heeft.
Verloskunde is die wetenschap, welke de volledige beschrijving bevat van den gang,
het verloop en de doelmatige behandeling der baring in den regelmatigen en onregel-
matigen toestand. Daar de baring zelve door de zwangerschap wordt voorafgegaan en
zij eerst na afloop van het kraambed gezegd kan worden geëindigd te zijn, zoo strekt
zich de verloskundige wetenschap ook uit over alles wat op de zwangerschap en het
kraambed betrekking heeft. — De V. was eertijds bijna geheel in handen der vroed-
vrouwen, en voor den arts, die meestal alleen in wanhopige gevallen geroepen werd,
was zij slechts een aan de heelkunde toegevoegd deel uit de leer der vreemde ligchamen.
Eerst in het begin der 16<lc eeuw trachtte men deze onnatuurlijke verbinding van heel-
en verloskunde los te maken en ontstond er eene verloskundige literatuur. Eucharius
Boslin, geneesheer te Worms en Frankfort a/M., schreef in 1513: D<r Swangern Frawen
nnd Hebammen Rosengarten
, waarop andere Rosenyarten volgden, z. a. van Walther
Herman Eeif, Jacob Rueff, Nicolaas Bocheus enz. Hierdoor werd de aandacht der
wetenschappelijke heelkundigen op de V. gevestigd. Dit tijdvak, dat het tijdperk van de
hervorming der operative V. kan genoemd worden, en waarin de keering op de voeten weder
in gebruik kwam, bereikt zijn toppunt met de invoering der keizersnede op levenden ,
volgens de geschiedenis het eerst door Jacob Nufer te Siegershausen, met gelukkig ge-
-ocr page 82-
76                                      VERMANDER — VERMEDEN.
volg voor moeder en kind, op zijne eigene vrouw verrigt. Meer en meer gemakte de
V. uit de handen der vroedvrouwen in die der geneesheeren, terwijl tevens de voor-
uitgang dor anatomie en physiologie der geslachtsdeelen en de leer van Harvey: Omne
viviim ex ovo,
er veel toe bijdroegen de V. van haren lagen trap van ontwikkeling op
te heften. lii de 17lle eeuw verkeerde de V., vooral in Frankrijk, in een zeer bloeijenden
staat, waar de vroedvrouwen in het Hotel Dien eene veel betere opleiding genoten en
mannen als Jules Clément, Francois Mauriceau, Paul Portal, Pierre Atnand enz. door
hunne geschriften niet weinig tot volmaking der V. bijdroegen. Van de Hollandsche
verloskundigen uit dien tijd verdienen bovenal vermelding: Hendrik van Roonhuyzen
(overl. omstr. 1702) eu Hendrik van Deventer (1651 —1724\'. De verbinding der V.
en heelkunde werd in de 18*\'e eeuw geheel verbroken. De eerste werd zelfstandig door
de uitvinding der verloskundige tang, waardoor de zeer vele gevallen, waarin de baring
slechts door het verkleinen en verminken van het kind, of door de keizersnede kon ten
einde gebragt worden, tot op een zeer gering aantal verminderden. Van toen af gin?
de wetenschappelijke ontwikkeling der V. met reuzeuschreden vooruit, waartoe in Frankrijk
André Levret, Nicolaa Puros, Jean Astruc enz , in Engeland William Srnellie, Richard
Manningham, Thomas Denman, in Holland Petrus Camper enz. veel bijdroegen. De
verloskundige werken kunnen wij hier niet allen vermelden en verwijzen dus alleen naar
E. C. J. von Siebold, Verwek einer Gesch. der Geburtahülfe (1845, 2 dln.); E. C. J.
v. Siebold, Verloskunde, en Scanzoni, Verloskunde.
Vermander. Zie Mander {Karel van).
Vermandois, eertijds een graafschap, later een hertogdom in de Fr. prov. Picardië,
thans over de departem. der Aisne en der Somme verdeeld, had tot hoofdstad St.-Q,uentin
(Augnsta Veromanduorum) en was door de Veromandui, een Gatlischen volkstam, be-
woond. In de middeleeuwen stond V. onder de magtige graven van V., die beweerden van
koning Rernhard van Italië, achterkleinzoon van Karel den Gr., af te stammen. De mannelijke
linie stierf in 1167 met Raoul den Jongeren uit. Koning Philips August vereenigde
V. met de Fransche kroon; Lodewijk XIV verhief het tot een hertogdom, waarmede
hij zijn natuurlijken zoon Lodewijk* van Bourbon begiftigde, die in 1681 stierf, waarna
V. aan het huis Bourbon-Condé overging.
Vermeer (Johannes), beter bekend onder den naam van den Delftschen van der Meer,
Ned. schilder, geb. te Delft in 1630, was leerling van Carel Fabritius en een van
de beste en meest oorspronkelijke navolgers der manier en opvatting van Rembrandt.
In warmte, helderheid en kracht van kleur wordt V. door weinig oud-Hollandsche
schilders geëvenaard. Zijne drie voornaamste stukken zijn: een Gezipt op Delft in het
Mauritshuis te \'s Gravenhage; de Trap in het voormalig St. Ap at h a-klooster te Delft,
en het Melkmeisje, beiden in de verzameling van den heer Six. Verg. een opstel van
W. Burger, in de Gazette des Beavx-drU, 1866.
Vermenigvuldiging is die bewerking, waardoor men een getal zooveel maal leert ver-
grooten ah door een ander wordt aangewezen. Dat eerste heet vermenigvuldigtal, het andere
vermenigvuldiger, beiden te zamen factoren, de uitkomst produkt. Moet men meer dan
twee getallen zamen vermenigvuldigen, dan heet de uitkomst gedurig produkt.
Vermeulen (Cornelis, of Corn. Marinus), graveur, omstreeks 1644 te Antwerpen geb.,
leerling van Picart en van Edelinck te Parijs, graveerde vooral verdienstelijke por-
tretten; in historiëele voorstellingen schoot veelal zijne bekwaamheid als teekenaar te
kort. Hij overleed in 1702. — Cornelis V., schilder en kunsthandelaar, geb. te Dord-
recht in 1732, legde zich voornamelijk toe op het kopiëeren van oude Schilderijen,
welke kopiën op kleine schaal hij te zamen in eene groote lijst vereenigde en ten-
toonstelde, en die, hoewel stijf en slaafsch, toch een goed denkbeeld van de oorspron-
kelijke stukken gaven. Hij overleed te Dordrecht in 1813. — Zijn zoon Andries V.,
in 1763 te Dordrecht geb. en in 1814 te Amsterdam overl., was een verdienstelijk
schilder van landschappen, vooral van winter* en watergezigten
Vermeijen (Jan Cornelisz), ook Hans met den baard gen., beroemd Ned. historie-
schilder, in 1500 te Beverwijk geb., stond in groot aanzien bij Karel V, welken hij op
diens reizen en op diens togt naar Tunis in 1535 vergezelde. V. was een kloek en
fraai gebouwd man, die een tot aan den grond reikenden baard droeg. Hij overleed
te Brussel in 1559. Naar zijne teekeningen der krijgsbedrijven van Karel V zijn
kostbare tapijten geweven, welke zich nog te Weenen bevinden. Het meest beroemd
zijn zijne tien groote cnrtons (20 v. lang en 12 v. hoog), waarop de togt van Karel V
-ocr page 83-
VERM1ULI — VERMOMT.                                          7?
naar Tunis, in waterverw, geschilderd is, en die om hunne historische getrouwheid van
teekening eene groote waarde hebben. Ook deze worden te Weeuen bewaard.
Vermigli (Pietro), gewoonlijk Petrus Martyr gen., de geleerdste en beroemdste der
Ital. Protestanten van de 16tl« eeuw, in 15U0 te Florence uit eeue Patncische fami-
lie geb., trad in 1516 in het klooster van Fiesoli in de orde der reguliere Augustij-
ner koorheeren, weshalve hij door zijn vader onterfd werd, studeerde te Padua in de
theologie, predikte sedert 1526 in onderscheidene steden van Italië, voerde als abt
van Spoleto eene betere tucht in het klooster iu en werd na 3 jaren lot prior van
het klooster St. Petri ad arara te Mapels bevorderd, waar in den omgang met Joh. Val»
des en Ochino het gelooi\' aan de regtvaardiging door Christus zicli iu hem ontwik-
kelde. Hoewel van ketterij verdacht, werd hij toch in 1541 tot visitator der orde ge-
kozen, maar haaide zich door zijne strengheid den haat der monniken op den hals.
Om zich van hem te ontdoen, zond men hem als prior van het klooster 0.-1*\'rediano naar
Lucca. Hij vereeuigde aldaar meerdere Hervormingsgezinde geleerden. Hij ontkwam
aan de vervolging der nieuw opgerigte inquisitie, schreef te Pisa een brief, waarin hij
zich losscheurde van het pausdom, was in Sept. 15 f2 te Zurich en begaf zich vervolgens
naar Straatsburg, waar hij voorlezingen hield over het O. T. en zijne denkbeelden over liet
avondmaal en de praedestinatie, waarin hij zich aan Calvijn aansloot, voorstelde. V.
werd in 1547 leeraar te Oxford, keerde in 1553, toen de Roomschc Maria den troon
besteeg, naar Straatsburg terug, waar hij van 1553—56 als leeraar werkzaam was, en
werd toen de opvolger van Pellican te Zurich. Hier nam hij door geschriften deel aan
de reformatorische bewegingen in Polen en Engeland en iu 1561 persoonlijk aan het
godsdienstgesprek te Poissy. Hij overleed in 1562. Hij schreef o. a. een commentaar
op den lsten brief aan de Koriuthen (1551), op den brief aan de Kom. ^558), op de
boeken van Samuël, van de Kon., de Klaagt, van Jeremia enz., De/ensio doctrinae
veteris et aposl. de eucliaristiae sacramenlo
(1559) , Def.ad Smylhaci libros de coeltiatc
sacerdulum et votis monac/iicis
(1559) en vooral de door Rob. Alassov uit V.\'s werken
Terzamelde 4 boeken Loei communes (L575 en meerm.). Zijn leven is beschreven door
Simler (1562), Schlosser (1807) en Schmidt (1858).
Vermiljoen, Cinnaber, is eene fraaije roode kleurstof, die uit eeue verbinding van
nagenoeg 1 gewigtsdeel zwavel met 6 gewigtsdeelen kw ik bestaat. Het V. komt in de
natuur gevormd voor en is de hoofdzakelijke erts, waaruit kwik (z, a.) verkregen wordt.
Om het V. zuiver te verkrijgen wordt het kunstmatig bereid, waartoe men in draayende
ijzeren cylinders de beide bestanddeelen verhit. Een bijzonder schoon V. komt uit
China. Als verwstof wordt het bij het schilderen enz. aangewend; ook tot het kleu-
ren van zegellak wordt het gebruikt.
Verminderd noemt men in de toonkunst het verlagen of verkleinen van een interval
met een halven toon. Zoo kan men de kleine kwart eene verminderde kwart noemen.
Vermoeden (Praesuintio) noemt men eene gevolgtrekking, welke de wet of de regter
uit een bekend tot een onbekend feit afleidt. Men onderscheidt wettelijke V. eu de
zoüdanigeu, welke niet op de wet zelve zijn gegrond. Wettelijke V. zijn die, welke,
uit kracht eener bijzondere wetsbepaling, met zekere handelingen of daadzaken ver-
bonden zijn (art. 1953 15urg. wetb.). Zij ontslaan dengenen, in wiens voordeel zij
bestaan, van alle verdere bewijzen. V., welke niet op de wet zelve gegrond zijn, wor-
den overgelaten aan het oordeel van den regter, die echter alleen letten mag op die,
welke gewigtig, naauwkeurig bepaald en met elkander in overeenstemming zijn. Zij
kunnen alleen in aanmerking komen in de gevallen, waarin de wet het getuigenbewijs
toelaat, en ook in geval, uithoofde van kwade trouw of bedrog, tegen eeue handeling
of acte wordt opgekomen. In het strafregt geldt als stellige bepaling, dat niemand
op bloote V. veroordeeld mag worden (art. 427 Wetboek van Strafv.), hoewel ook al-
daar aanwijzingen als wettig bewijsmiddel zijn toegelaten. Hie aanwijzingen zijn ech-
ter geene V., maar feiten, gebeurtenissen of omstandigheden, welker bestaan en over-
eensiemming, zoo onderling als met het misdrijf zelf, klaarblijkelijk aantoouen, dat er
misdrijf gepleegd is, en wie het bedreven heeft.
Vermolmen. Hit woord gebruikt meu voor het in meer droogen toestand in ontbin-
ding overgaan van plantaardige ligchamen, voor zoo verre zij daarbij hun zamenhang
verliezen en in poeder veranderen.
Vermout, een der Vereen. Staten van N.-America, ten N. door Canada, ten 0.
door New-Hampshire, ten Z. door Massachusetts en ten W. door New-York begrensd,
-ocr page 84-
78                                         VERNAGELEN — VERNET.
telt op 426 □ m. (1860) 315,098 inw., en is, behalve eene U—2 m. breede kustvlakte
aan het Chauiplaiii-uieer, doorgaans bergachtig. De hoofdbergketen Grean-Mountains
(Verts Mouts, van daar de naam V.) loopt van het Z. naar het N. door den geheelen
staat. In bet W. ligt het Champlain-ineer, in het O. de Comiecticut-rivier. De rivie-
ren Otter, Union, Lamoüle en Alissisque stroomen in genoemd meer. Het klimaat is
gezond, maar ruw; de winters zijn er zeer koud met veel sneeuw. De bodem is bijzonder
vruchtbaar eu vooral voor de veeteelt uitnemend geschikt. Zij levert verder boekweit,
rogge, gerst, haver, aardappelen, peulvruchten enz. op. Het mineraalrijk geeft ijzer,
lood, zink, marmer en porseleinaarde. De nijverheid staat er in vergelijking met
andere staten van Nieu\\v-Engeland achter. Ook de handel is er van ondergeschikt belang
en wordt meest over het Chainphriii meer en langs de spoorwegen gedreven. Voor het
onderwijs wordt er zeer goed gezorgd; te Burlington en te Norwich zijn universitei-
ten, te Middlebury een college, verder twee medische scholen, 46 middelbare scholen,
2594 gemeente-scholen en verscheidene openbare bibliotheken. V. is in 14 graafschap-
pen (counties) verdeeld. De hoofdstad is Montpellier, met 4100 inw.; de voornaamste
bandelplaats Burlington, aan het Champlain-meer, met 5200 inw. Aan het hoofd der
uitvoerende magt staat een voor 1 jaar dojr het volk gekozen gouverneur, wien een
vice-gouverneur en een raad van 12 leden ter zijde staan; de wetgevende magt berust bij
de Geueral-Assembly, die uit een senaat van 30 leden en een huis van vertegenwoor-
digers van 230 leden bestaat. V. zendt naar het congres twee senatoren en drie leden
naar het huis der vertegenwoordigers. De inkomsten bedroegen in 1860 241,0j9 dollars;
de uitgaven 230,489 dollars. V. heeft geen schulden; de waarde der eigendommen van
den staat werd in 1850 op 71,671,651 doll. opgegeven. — Tot in het midden der
lgilc eeuw was de tegenwoordige staat V. een digt woud; de eerste kolonisten kwamen
in 1724 uit Massachusetts. in 1731 rigtten de Frauschen aan de oostkust van het
Champlain-meer een fort op, dat zij weldra weder opgaven. In 1764 werd V. door
het Britsche parlement bij New-ïork gevoegd, waarvan het zich in 1790 voor 30,000
doll. vrijkocht. In 1791 trad V. tot de Unie toe.
Vernagelen noemt men het voor eenigen tijd onbruikbaar maken van een stuk ge-
schut, door eene ijzeren van weerhaken voorziene pin in het zundgat te drijven en haar
van boven kort af te breken. Men doet het, wanneer eigen of op den vijand veroverd
geschut achtergelaten moet worden. — V. beteekent ook de bij het beslaan van
paarden voorkomende fout, om den spijker in het weeke gedeelte van den hoef te
slaan, waardoor kreupel gaan, ontsteking en zelfs verlies van den hoef kan ontstaan.
Vernet (Claude .losephe), Fr. zeeschilder, geb. te Avignon in 1714, ontving het
eerste onderrigt van zijn vader Antuiue V. Zijne reis in 173a over zee naar Rome be-
paalde de rigting van zijn talent. Te Rome geraakte hij spoedig in aanzien, vooral
door zijne schilderijen in de galerij liorghese en het Palazzo Rondanini. Na eene reis
naar het Oosten eu eene 2(J-jarigc atwezigheid keerde hij op dringende uitnoodiging
der Fransche regering in 1752 naar Frankrijk terug. In 1753 werd hij lid van de
akadeinie en schilderde voor Lodewijk XV eene reeks van gezigten van Fr. zeehavens,
die door gravures algemeen bekend zijn en in den Louvre bewaard worden. Dit groote werk
deed niet alleen zijn roem zeer stijgen, maar verschafte hem ook zoovele bestellingen, dat
hij niet aan allen kon voldoen. V.\'s talrijke landschappen en zeestukken munteu vooral
uit door eene edele, oorspronkelijke, dikwijls poëtische compositie, voortreffelijke teekening,
smaakvolle stoffering en treilend lichteffect. Daarentegen is hun coloriet meestal zwaar,
in sommige stukken koud en onwaar, altijd zonder die kracht en sterkte, welke men
bij de groote Holiandsche meesters vindt. V. stierf te Parijs in 17S9. — Zijn zoon
Autoine Charles Horace V., bekend onder den naam van Carlo V., uitstekend schilder
van dieren, gevechten en genrestukken, geb. te Bordeaux in 1758, aanvankelijk door
zijn vader gevormd, studeerde verder te Rome en werd in 1787 lid der akademie.
Deze eer verkreeg hij door zijn Triomf\'logt van Paulus Aemilius, welk stuk zijn bijzonder
talent voor het schilderen vaji paarden deed uitkomen. Sedert legde hij zich daarop
meer en meer toe en toonde dit in zijne voorstellingen uit de Italiaansdie veldtogten. V.
was een der eerste schilders, die in zijne veldslagen-schilderijen de regelen der strategische
bewegingen met die der schilderkunst trachtte te verbinden. Hij schilderde o. a. den
slag van Marengo, het bombardement van Atadiid, den morgen vóór den slag van
AusterliU, de inname van Pampeluna
enz. Als dierenschilder, vooral van paarden eu
honden, bekleedt V. eene eerste plaats. In 1828 vergezelde hij zijnen zoon naar Rome,
-ocr page 85-
VERNEUIL — VERNISSEN.                                        79
keerde in 1834 naar Parijs terug en overleed er in 1836. — Horace V., zoon des
vorigen, een der uitstekendste Fr. slagvelden-schilders, die vooral de studie van het
paard tot de hoogste volkomenheid bragt, in 1789 te Parijs geb., was reeds als knaap
zijnen vader behulpzaam bij het schilderen van den slag van Marengo. In 1810
schilderde hij den hond van het regiment en het trompette naaard. In 1814 nam hij
als vrijwilliger aan den veldtogt deel en schilderde sedert 1817: den slag van Tolosa,
de vernietiging \'der Mamlukken, de slagen van Jemoppes, Valmy, llanan, Monlmirail,
hit gevecht bij dé barrière van Clichy, den aj\'gedanklen soldaat ah boer, den
soldaat der keizerl. garde te Waterloop de laatste patroon
, den dood van PoniatoiCëki
en in 1825 Mazeppa. In 1827 werd hij lid van het instituut en directeur van de
Fr. nkademie te Rome; aldaar schilderde hij: Piu* VIII in de St.-Pieterskerk,
Judith en Ilolqftrnes, het gevecht der roovers mtt de pauselijke dragonders, de biecht
van den stervenden roover, de gevangenneming der prinsen Condé en Conti in hel Palais
royal, Rafai\'l en Michel Angelo in het Vatikaun.
In 1834 droeg Louis Philippe hem
op om de Afrikaansche veldtogtnn voor de galerij van Versailles te schilderen. Hij
begaf zich naar Algiers en schilderde aldaar: de inuen/ing ran liona, de leenwenjagt,
de jagl op reilde zwijnen, den sprokenverleller
en oud-testamentische voorstellingen in
de kleederdragt der Beduïuen: Rebekka bij de bron, Thamar en Juda, de wegzending
van Ilagar, de Irroeders van Jozef.
Tot dat zelfde tijdperk behooren: de veldslagen van
Jena, Foutenay
en Wagram en de belegering van Antwerpen. In 1836 ging V. naar
Rusland om voor den keizer vier groote schilderijen, aan den Turkschen oorlog van
1826 ontleend, te vervaardigen en keerde in 1838 naar Afrika terug, waar hij de
schoone schilderstukken vervaardigde, die betrekking hebben tot de inneming van Con-
stantine,
en die zich in de Salie de Constantine te Versailles bevinden. In 1843
bragt hij zelf de bestelde stukken aan den keizer van Rusland, die hum tafereelen uit
de Poolsch-Russische revolutie-oorlogen opdroeg. Voor Versailles schilderde hij daarna
de beroemde inneming der Smala van Abd-el-Kader en de nederlaag der Marokkanen
bij Jsly.
De dood zijner eenige dochter, de vrouw van Paul Delaroche, en de om-
wenteling van 1848 trollen hem zwaar en braken zijne werkzaamheid af. Eerst onder
het tweede keizerrijk schilderde hij weer groote stukken, z. a. Napoleon III te paard,
de verovering van Rome door de Franschen, den slag aan de Alma
(L854), waartoe
hij zelf het slagveld bezocht. Hij overleed te Parijs in 1863. Naar zijne stukken zijn
tallooze gravures en lithographiën vervaardigd. Tafereelen uit vroegere tijdperken , b. v.
uit de kruistogten, gelukten hem minder. Bij gemis aan ideale opvatting, is hij in de
zekerheid, waarmede hij zijn breed penseel hanteerde, en in de uitwerking van het detail
onovertroffen.
Verneuil, stad in het arrond. Evreux van het Fr. depart. van de Eure, aan den Avre,
met zes kerken, fabrieken van katoenen en wollen waren, leder, perkament, bajonetten
enz. en 4000 inw., is geschiedkundig merkwaardig door de nederlaag, welke de Franschen
onder den hertog van Aleucon er van de Eugelschen onder den hertog van Bedford
ondergingen, 17 (27) Aug. 1424.
Vernier (Peter), beroemd Fr. wiskundige, in 1580 te Ornans in Bourgondië geb., werd
Spaansch kapitein, gouverneur te Ornans en directeur-generaal van de munt in Bourgondië
en overleed in 1637 te Ornans. Hij schreef De la constrnction, l\'usage el les pro-
prie\'les du qnadranl nouveau de mathématique
(Bruss. 1631). V. is de uitvinder van
de naar hem genoemde inrigting aan de hoekmeet-instrumenten, waardoor men in de
gelegenheid wordt gesteld den hoek tot in zeer kleine onderdeelcn, die niet op den
verdeelden rand zijn aangewezen, af te lezen. Ten ouregte wordt dit instrument ook
Nonius genaamd, en Nunez (z. a.) voor den uitvinder van hetzelve gehouden. Het
door Nunez met hetzelfde doel voorgeslagen hulpmiddel is geheel en al onderscheiden
van den vernier en staat bij dezen verre ten achter.
Vernissen noemt men opgeloste stoffen, die tot het overstrijken der oppervlakte van
onderscheidene voorwerpen worden gebezigd, om deze, na het opdroogen van het V.,
eene glanzige oppervlakte te geven of hen tegen de werking van vochtigheid, stof enz.
te beschutten. Zoodanige V. bestaan hoofdzakelijk uit eene oplossing van harsen in
spiritus, in terpentijn-olie of in eene andere opdroogende olie. Men benoemt de V.
of naar de opgeloste hars (zooals mastik-, copal-V., enz.), of naar het oplosmiddel
(wijngeest", terpentijn*, olie-V.). Aan V. met eene droogende olie geeft men ook den
naam lak (z, a.),
-ocr page 86-
80                                             VERON — VEKONESË.
Téron (Louis), Fr. publicist, in 1798 te Parijs geb., studeerde in de medicijnen en
werd in 1821 geneesheer bij een der hospitalen. Omstr. 1824 schreef hij ten gunste
van de katholieke en koninklijke partij in de Quotidienne, weshalve hij eerste geneesheer
bij de kuninkl. museen werd. In 1829 rigite hij de Revue de Paris op, maar ging
tot de oppositie over. Na de Julij-revolutie kreeg hij de directie over de groote opera
ei) verwierf zich een groot vermogen. In 1844 kocht hij voor eene actiën• maatschappij
den Conttilutionnel voor 432,000 ir., dien hij door de opname van den Juif errant van
Eug. Sue (in den feuilleton daarvan) tot een der meest gejezeu bladen verhief. Hij veranderde
weder van staatkundige gezindheid en werkte tot de Frebruarij-omwenteling mede. In
lb48 schreef hij tegen de republiek en was tot 1852 Bonapartist. De stad Parijs
verkoos hem in 1652 in de wetgevende vergadering. Hij verkocht den ConsliUUionnel
voor 2 mill. fr. aan Mirès, waarover hij in een proces met.de aandeelhouders gewikkeld
werd. In 1856 werd hij medeeigenaar van de Indejiendaitce Beige te Brussel. Be-
langrijk voor de karakteristiek van onzen tijd zijn zijne Mémoires d\'un bourgeois de
Paris
(,7 dln., 1854—56).
Verona, hoofdstad van de Venetiaansche, thans tot het koningrijk Italië behoorende
prov. V. (met 314,900 iuw. op 52,33 □ m.), aan den voet der Alpen in eene
vruchtbare vlakte , aan de Etsch, die de stad in twee deelen verdeelt, en aan den
kombardisch-Venet. spoorweg gelegen, is eene sterke vesting en vormt den noordoostel.
hoek van den vestingen-vierhoek der Mincio-linie. De muren dagteekenen ten deele
nog uit den tijd van \'lheodorik en van karel den Gr.; de buitenste muren zijn in 1520
door de Venetianen gebouwd. Op den berg S. Pietro, waar eertijds de burg van
lheodorik stond, ligt het in 1850 nieuw opgebouwde kasteel S. Pietro. Groote ves-
tingwerken en talrijke forten omgeven de stad. Over de Etsch liggen zes bruggen,
van we.ke de Ponte della Pietra nog ten deele van Kom. oorsprong is. De stad heeft
een omvang van \\\\ m.; de straten zijn naauw en onregelmatig, alleen de Corso en
de levendige Stradone Porta Nuova zijn regt en fraai. Van de vier hoofdpleinen munt
de Piazza dei Signori uit, door zes paleizen omgeven en met fonteinen en de gedenk-
zuil ter herinnering aan de onderwerping van V. aan Venetië. Op de Piazza di Bra
prijkt het Bom. amplütheater, waarschijnlijk onder Antoninus gebouwd, met zitplaatsen
voor 2 7,000 menschen; verder de Palazzo publico, het nieuwe theater enz. Onder de
Kom. oudheden munten nog uit de ruïnen van twee poorten; ook heeft men er de
overblijfselen van het residentie-paleis der Duitsche keizers en koningen van Italië.
De fraaiste der 60 kerken zijn: de kathedraal S. Maria matricolare in Lombardischen
stijl uit de 12\'lc eeuw, de S. Fenno mnggiore met eene krocht van 1065, de S. Maria
l\'anüca, de S. Anastasia enz. Er zijn 13 monniken-en nonnenkloosters, vele paleizen,
waaronder het raadhuis, P. del Consiglio, met de standbeelden van beroemde Veronesiërs,
onderscheidene verzamelingen van schilderijen, munten, mineraliën enz., vooral het
beroemde Museo lapidario (in 1617 opgerigt en door de verzamelingen van graaf Alaffei
vermeerderd) met Grieksche, Elruscische en Kom. opschriften, basreliefs, vazen enz., de
bibliotheca capilolare met palimpsesten, eene theologische school, drie gynmasiën, een
bisschoppel. seminarie, verscheidene andere hoogere en lagere scholen, vele inrigtingen
van weldadigheid, 11 inlauterie- en 10 cavallerie-kazeïnen, 3 theaters, 25 zijdeweverijen,
verwerijen, leder- en werktuigfabrieken en looijerijen. V. is de zetel van onderscheidene
burgerlijke en militaire overheden en van een bisschop en telt (1857 , de laatste ofhciëele
opgave) 59,169 inw. V., door de Euganeërs gesticht, werd ten tijde van Pompejus
eene Kom. kolonie en door keizer Gallienus met nieuwe muren omgeven en deswege
Verona nova Oalliena genaamd. Te V. werden vele beroemde Komeinen, z. a. Catullus,
Corn. Nepos, Plinius de Oudere enz., geboren. De Oost-Gothische koning lheodorik, die
er 27 Sept. 489 Odoacer, den koning der Heiiiliërs, versloeg, vestigde er zijn zetel
en heet deswege in de Duitsche heldensage Dietrich von Bern (d, i. Verona.). Onder
karel den Gr. was V. de hooldstad van het koningrijk Italië, werd na het verval vau
het Karolingische rijk door avonturiers beheerscht, stond in de 13de en 14de eeuw
ouder de heerschappij van de familie della Scala, aan wie de Venetianen het in 1409
ontnamen. Deze verloren het weder in den oorlog, maar werden in 1517 in het bezit
hersteld. Geschiedkundig vermaard is het te V. van Oct. tot Deo. 1822 gehouden
congres ter beteugeling der Europesche revolutie, waartoe de opstand der Grieken tegen
de lurken en de omwenteling in Spanje aanleiding gaven,
Yeronese (Paul). Zie Paolo Veronese.
-ocr page 87-
i\\
VEHONICA — VERRlUS FLACCUS.
Veruaica wat, naar de waarschijnlijk in bet midden der 13<Ie eeuw iii de YYestersche
kerk ontstane overlevering, eene vrome Joodsche vrouw, die, toen zij den Heiland,
zweetende onder den last van zijn kruis, ontmoette, hem hel gelaat afdroogde met een
doek, op «eiken toen dat gcla.il werd afgedrukt. Bij het opvouwen van den doek ont-
stonden verscheidene afdruksels, van welke er laler een naar Rome, ten naar Spanje en
een naar Jeruzalem werd gezonden. Verg. Schotel, Over de niticendige gedaante van
\'Jezus Christus
(1851). — V. van Milaan, nou in het St.-Martha-klooster aldaar, stierf
in 1497 en werd Negens de haar toegeschreven wondereu heilig verklaard. De 13de
Jan. is aan haar toegewijd.
Veronica. Zie Eerepryt.
Verovitice (Hong. Veröcze), comitaat in liet Oostenr. koningrijk Kroatië en Slavonië\',
telt op 8^ □ m. 150,000 inw., is grootendeels vlak, op vele plaatsen moerassig, wordt
door den Donau en 1 \'i ave doorstroomd , brengt overvloedig koren , ooft, groenten, ben-
nep en tabak voort, is in 6 districten verdeeld eu heeft Kssek tot hoofdplaats. — liet
marktvlek V., de hoofdplaats van het district van dien naam, ligt aan de Urana en
telt 4200 inw., die in fabrieken en wijnteelt hun bestaan vinden.
Verrekijker, Telescoop. Dezen naam dragen die werktuigen, welke dienen om verwijderde
voorwerpen vergroot of als naderbij gebragt te beschouwen. De uitvinding der V. moet
in het einde der 16<le of in het begin der 17<le eeuw in ons land hebben plaatsgehad.
Zij wordt aan onderscheidene personen, zooals aan Jul. Metius, Zacharias Jansen eu
Hans Lippersheim te Middelburg toegeschreven. Men onderscheidt de V. in de zoo-
danige , die alleen uit bol en hol geslepen glazen bestaan en Dwplrische kijkers of Re-
fracturen
genoemd worden, en in Spiegel-leleskopen of Reflectoren, waarbij spiegels wor-
den aangewend. Ken V. bestaat uit eene houten of metalen buis, die aan het eene
einde een groot bol geslepen glas draagt, dat naar de waar te nemen voorwerpen ge-
keerd en daarom voorwerpglas, objectief, genoemd wordt, en uit één of meer kleinere
glazen, die men oogylaztn of oculairen noemt. De eerst uitgevonden kijkers bestonden
uit een bol voorwerpglas en een hol oogglas. Deze worden ook llollandsche kijkers
genoemd en tegenwoordig alleen als Zak- of Tooneel-kijkers gebruikt; zij overzien slechts
een klein veld. Kepler verving het holle oogglas door een bol glas. Zulke kijkers hebben
een groot veld, maar vertoonen de voorw erpen omgekeerd; zij dienen den sterrekundi-
gen en worden ook Astronomische kijkers genoemd. Door drie of vier oogglazeu te ge-
bruiken, worden de voorwerpen regt gezien. Zoodanig zijn de zoogenaamde Aardsche
kijkers
ingerigt. Eene groote verbetering vond plaats door het aanwenden van achro-
niatische glazen (z. a.) om de kleurschifting op te heffen. Dit gebrek vindt men minder
bij de spiegel-teleskopen , waarbij het voorwerpglas door één of twee holle spiegels wordt
vervangen. Het zijn deze spiegels of het voorwerpglas die een beeld van het voorwerp
maken [zie Glazen {holle en bolle)]. Dit beeld wordt door het oogglas vergroot gezien.
Het vermogen der V. hangt vooral vati de grootte van den brandpuntsafstand van het
voorwerpglas af. Vroeger maakte men V. met glazen van wel 100 voet brandpunts-
afstand, zooals die van Huygens. Deze werden zonder koker gebruikt en luchtkijkers
genoemd. Ons bestek gedoogt niet al de verschillende soorten van V. te vermelden.
Verres (Cajus), Rom. ridder, diende in den oorlog tegen Sulla als quaestor in het
leger van Carbo, doch verliet de partij van Marius, de krijgskas medenemende, en ging
tot Sulla over (t>6 v. Chr.). Toen hij met Cn. Dolabella als legaat naar Cilicié ging
en weder quaestor werd, maakte hij zich aan vele knevelarijen schuldig en plunderde
zelfs op zijne terugreis den tempel van Here op Samos. Na praetor urbanus geweest
te zijn , ging hij in 73 v. Cbr. als stadhouder naar Sicilië en maakte zich gedurende 3 jaren
dermate aan geldafpersingen en rooverijen van kostbaarheden en kunstwerken schuldig,
dat de Sicilianen hem te Rome aanklaagden en eene schadevergoeding van omstr. 9
niill. gulden eischten. Cicero (z. a.), de pleitbezorger der Sicilianen, bragt het door het
aanvoeren van bewijzen en getuigen zoo ver, dat V. reeds na de eerste door Cicero
gehoudene redevoering (in Verrem aclio prima) in vrijwillige ballingschap ging. De vijf
in deze zaak door Cicero geschreven redevoeringen {Acliones Verrinae) zijn grootendeels
enkel bewerkingen van de voor dit proces bijeenverzamelde bouwstoffen. V. wordt
gezegd in 43 v. Chr. door toedoen van Cicero uit de ballingschap wedergekeerd, maar
kort daarna door Antonius op de lijst der proscriptie geplaatst te zijn, daar hij wei*
gerde met dezen zijne Korinthische vazen te deeleu.
Verrius Flaccus (Marcus), Rom. grammaticus ten tijde van Augustus en TiWius en
dlgnm.. Ned. Encyclopedie, deel XV.                                                                                (j
-ocr page 88-
Si*                                       VEÊROCHIO — VERSAILLES.
onderwijzer van de kleinzonen van Augustus. Van zijne schriften bezitten wij nog sieclits
fragmenten van een Rom. kalender, die in 1770 op eene uit he! puin opgedolven naar-
meren tafel te Praeneste ontdekt is en later met andere dergelijke overblijfselen onder
den titel Fatti Praenestiui door Foggiui (177!)) is uitgegeven en ook in Orelli\'s ln-
script. Lalt», collectio
(2130(11., 1828) is overgedrukt. In Egger\'s Scriptorum Lat. nova
collecüu
(2<le dl., 1839) vindt men hetgeen van het grammatisch werk van V. De ver-
borum siguificatione
, waarvan Festus een uittreksel leverde, is overgebleven.
Verrocnio (Andren del), schilder, beeldhouwer en houtsnijder, in 1432 te Florence
geb., leermeester van Leonardo da Vinci, van wien men te Florence en elders f\'raaije
beeldhouwwerken aantreft. Toen V. een doop v. Chr. schilderde, werd door den I8-
jarigen da Vinci een engel op die schilderij geteekend, door wiens schoonheid hij zoo-
zeer getroffen was, dat hij het penseel niet weer opnam. Deze schilderij is in de aka-
demie te Florence. V. overleed te Florence in 1488.
Verrotten. Wanneer organische stoffen in ontleding overgaan en daarbij onaangenaam
rieken, dan noemt men dat het ontbinden, het V. dier stoffen. Hierbij is de aanwezig-
beid van vocht, van dampkringslucht en eene middelmatige temperatuur eene voorwaarde
Men beschouwt het V. ook als een werk der gisting (s. a.) en noemt het dan wrot-
tende gisting," die.op de andere gistingen volgt en eindigt met het organische ligchaam
geheel te ontbinden. Evenals nu de gisting wordt toegeschreven aan de inwerking
van mikroskopisch kleine plantjes ide gistzwam), zoo meent men ook bij het V. der-
gelijke plantjes en infusie-dieren werkzaam te moeten veronderstellen, die zich met die
rottende stof voeden en haar zoodoende weer in hare zamenstellende deelen of in hare
elementen ontleden. Eene spoedige vermenigvuldiging dezer organische wezens is aan
die ontleding bevorderlijk; zij sterven wanneer het ontlcdingsproces is afgeloopen, ter-
wijl de^dampkring met hunne kiemen bezwangerd is, die zich in gunstige omstandig-
heden weder op nieuw kunnen ontwikkelen. De producten bij het V. zijn mede onder-
scheidene gassoorten, zooals koolstofzunr, ammonia, salpeterzuur, waterstof, zwavelwa-
terstof en andere; aan deze gassen is ook de stank toe te schrijven, die het V. vergezelt.
In deze verschijnselen moet men niet voorbijzien, dat eene weldadige werking plaats
heeft, daar juist door die ontbinding de doode organische stof bruikbaar gemaakt wordt
om van andere wezens weder een deel uit te maken, die het anders aan voedsel zou
ontbreken. De aanwending van zulke stoffen bij de bemesting (z. a.) is er een duidelijk
voorbeeld van. Wil men organische stoffen voor het V. beschutten, dat in vele gevallen
wenschelijk is, dan moet men alles wat daaraan bevorderlijk kan zijn verwijderen.
Hierop berusten de verschillende wijzen van liet conserveren der levensmiddelen (%. n.),
het bewaren van planten en dieren door droogen en opzetten en dergelijke meer.
Vers (Lat. versus, van vertere, omkeeren , eigenlijk eene telkens wederkeerende reeks of
streep, z. a. de voren op den akker) heet in de poëzij eene reeks van metrisch aaneen*
geschakelde rhythmen. V. wordt ook van gedichten van niet te grooten omvang en,
vooral bij kerkgezang, van coupletten gebezigd. Ook bezigt men V. van eene onderver-
deeling in de boeken der H. Schrift.
Versailles, hoofdstad van het arrondiss. V. in het depart. der Seine en Oise in Frank-
rijk, 4 u. ten W. Z. W. van Parijs, aan de Seine gelegen en door twee spoorwegen
langs beide oevers der Seine met Parijs verbonden, eene zeer fraaije, maar thans in
verval zijnde stad, met (1866) 44,021 inw. V. heeft acht kerken, eene synagoge, eene
bibliotheek van 45,000 boekdeelen, een botanischen tuin, verscheidene scholen en inrig-
tingen van « eldadigheid, fabrieken van katoenen waren , waslichten en horologies, alsmede
bleekerijen. De stad is vooral beroemd door het van 1673—S0 door Levean gebouwde, uit-
gestrekte, prachtige slot, dat tot 1789 tot residentie van de koningen diende en door
Louis Philippe van 1833—37 gerestaureerd en tot een historisch-nationaal museum in-
gerigt werd, waar de merkwaardigste gebeurtenissen van Frankrijks geschiedenis in
schilderstukken zijn voorgesteld. Achter het slot is het prachtige door Le Nötre aan-
gelegde park met beroemde waterwerken en de bevallige lusthoven Groot- en Klein-
Trianon. V. was vroeger een dorp, dat Lodewijk XIII kocht, en waar hij in 1630
een klein lustslot aanlegde. Lodewijk XIV besteedde voor den bouw van het paleis
70 mill. gulden en vestigde er zijne residentie, waardoor de bevolking tot 100,000 zielen
klom. Te V. werd 30 Dec. 1758 het verbond tusschen Oostenrijk en Frankrijk tegen
Frederik II en 3 Sept. 1783 de vrede gesloten, waarbij de onafhankelijkheid der Vereen.
Staten door Engeland erkend werd. De ryksdag werd 5 .Mei 1789 te V. geopend; ^0 Junij
-ocr page 89-
VëËSCHAFFELT — VEKSCHOOk.                                   Bil
zwoeren ër de afgevaardigden van den derden stand, onder voorzitterschap van Baillv,
niet eerder uiteen te zullen gaan, voordat /.ij aan Frankrijk eene constitutie gegeven
hadden, en 6 Oct. voerde het Parijsche volk den koning van V. naar Parijs, na vooral
velen viin de lijfwacht in het slot vermoord te hebben. Verg. Gavard, Galeries hinto-
riquex de F.
(13 dln., 1835—48); Boudin, Palais de F., HUt. généalogique du musrr
den Croüades
(3 dln., 1858 — 61). — V. is ook de naam van meerdere steden in de
\' Vereen. Siaten van N.-America , z. a. in het graafschap Alleghany van den staat Penu*
sylvanië, in hot graafschap Woodfort van den staat Kentucky enz.
Verstüaffelt (Pieter Antonie), Vlaamsch beeldhouwer en architect, in 1710 te (jent
geb., door zijn grootvader en later door Minilius en Bouchnrdon te Parijs onderwezen ,
verwierf den eersten prijs en de middelen om naar Eome te reizen, waar hij in den
schilder Soubleyras een vriend en in paus Benedictus XIV een magtiyen beschermer
vond, die hem o. a. het beeld van den evangelist Joliannes, vier groote basreliefs aan
de facjade van de kerk Sta-Croce, een beeld van Piiulwï voor de Pieterskerk te Bolognn
enz. liet vervaardigen. Hij hield zich op nitnoodiging van den prins van Wallis
eenige maanden te Londen op en kwam na diens dood in 1752 als hof beeldhouwer bij
den keurvorst Karl Theodor te Manheim, waar hij de akadetnie organiseerde en een
aantal werken in marmer voor den slottuin te t-chwetzingen, de Jezuïtenkerk te Man-
heim enz. vervaardigde, üok hield V. zich later met de bouwkunst bezig en bouwde
o. a. te Manheim het tuighuil, te Oggersheim eene kerk enz. Hij overleed in 17\'->3.—
Zijn zoon Maximiliaan \\\'., in 1754 te Manheim geb., werd door hem iu de kunst
onderwezen, reisde later naar Kome, waar hij een aantal fraaije teekeniugeu naar Ko-
meinsche gebouwen en ruïnen vervaardigde, werd in 1796 bouw directeur te Manheim,
en leidde later te Weenen den bouw van ernige door prins Esterhazy gestichte werken.
Hij overleed aldaar in 1818.
Verschansing (retranchement) noemt men een afzonderlijk, maar als zelfstandig te
beschouwen werk van de vlugtige versterkingskunst. Elke V. bestaat ten minste uit
eene borstwering, wier vuurlijn een bepaald tracé vormt, volgens hetwelk de vrrschan-
singen nog verder onderscheiden worden. Indien de vuurlijn een gesloten figuur vormt,
dan wordt de V. een gesloten werk, zoo niet, dan wordt zij een open werk genoemd.
Tot de opene werken behooren : deflèche, de redan, de lunette, detenaille, de papen*
muts, de zwaluwstaart, de crémaillère, het gebastionneerde front en de hoorn-en kroon-
werken; tot de geslotene: de redoute, de sterresclumsen en in den regel alle gebasti-
onneerde schansen, daar het gebruik van een gebastionneerd tracé ook eene meer zelf-
standige beteekenis van het werk veronderstelt. Half gesloten werken noemt men die
open werken, wier opene zijde wel niet met eene bepaalde borstwering, maar toch met
eene lagere aardopwerping, eene palissadering of op eenige andere meer of min vol-
maakte wijze gesloten is. Naarmate van de stof, welke tot het maken der V. gebruikt
wordt, noemt men haar aarden, houten of steenen werken.
Verschansing van een schip. Op het boord van een schip zijn over de geheele lengte,
op kleine afstanden van elkander verwijderd, dubbele ijzeren standers, verschansi>/g-
schepters,
geplaatst. In de boveneinden van deze liggen leiders of regelingen, eene
soort van leuningen, die men bespannen heeft met doorloopende gezwarte zakken van
zeildoek, schanskleeden gen. De V. dienen om gedurende den dag, als de kooijen of
hangmatten van het scheepsvolk niet gebruikt worden, deze daarin weg te stuwen of,
gelijk de term is, te verschansen. Bij hooge zee worden de kleppen der schanskleeden ,
ten einde de kooijen droog te houden, daar overheen digt geslagen. Ten tijde van
gevecht vormen de V., als de kooijen daarin verborgen zijn, zeer goede borstweringen
voor het scheepsvolk.
Verscheidenheden, Farié\'teiten, noemt men in de stelselmatige verdeeling van de voor-
werpen der natuur zoodanige voorwerpen, die tot eene bepaalde soort behooren, echter
door de eene of andere bijzonderheid daarvan afwijken, zonder de kenmerken van hare
soort te verloochenen. Eene plant met eene witte bloem, maar die tot eene soort be-
hoort, die blaauwe bloemen draagt, noemt men eene verscheidenheid. Zoo zijn de ver-
schillende soorten van appelen als V. van dezelfde soort te beschouwen; desgelijks de
onderscheidene rassen van paarden, van runderen en dergelijke.
Verscheurende dieren. Zie Roofdieren.
Verschoor (Jnkob), Neder!, mystiek godgeleerde, omstr. 1648 te Vltssingen geb.,
itudeerde te Leiden, maar werd door de klnsses vnn Walcheren en van Z.-1\'cvelaud
6\'
-ocr page 90-
84                                      VERSCHURING — VERSTAND.
wegens zijne met de leer der Herv. kerk strijdige gevoelctis in 1678 van\' de predik»
dienst geweerd. Hij stichtte dien ten gevolge eene 90ort van afzonderlijke gemeente,
zich daartoe vestigende op het vroeger door den vermaarden Marnix bewoonde kasteel
bij West-Souburg. Zijne gemeente, die zich de zuivere Gereformeerde kerk noemde,
onderscheidde zich vooral door een zeer naauwkeurig onderzoek van de H. S., hoofdzakelijk
van het O. ï., weshalve V. van zijne aanhangers, zoowel vrouwen als mannen, de studie
der Hebreeuwsche taal vorderde, vanwaar zij Hebrei\'rs genaamd werden. Over zijne
gevoelens verg. Ypey en Dermout, Oesch. ran de Uerv. (Jhr. kerk in Nederl., 3de dl.,
bl. 165 volgg., en Glasius, Qodg. Nederl., 3de dl., bl. 300 volgg. Zijne schriften
vindt men in Verzameling der werkjes tan den heer J. F, en eenije zijner discipelen
(Arast. 1731). Hij overleed, blijkens een ter zijner eere geslagen penning, in 1700.
Verschuring (Hendrik), Nederl. schilder, geb. te Gorinchem in 1627, leerling vnn
Dirk Goverts en J. Both, woonde eenigen tijd te Rome, bezocht Florence en Venetië,
vaar hij een aantal teekeningen, zoo naar standbeelden, ruïnes, gebouwen, landschap-
pen, als naar figuren en dieren maakte. In 1662 in zijn vaderland teruggekeerd, maakte
hij zich allengs veel naam door een aantal schilderijen, die zeer levendig en natuurlijk
van voorstelling, en daarbij voortreffelijk van kleur zijn. Eerst schilderde hij zooge-
naamde bambocciaden , later echter gevechten , vijandelijke overvallen, plunderingen enz.
Hij verdronk in 1690 op een scheepstogtje naar Dordrecht. — Zijn zoon Willem V.,
in 165 7 te Gorinchem geb., leerling van zijn vader en van J. Verkolje te Delft, schil-
derde in diens manier genre-stukken en overleed te Gorinchem in 1715.
Verschuur (Lieve), Nederl. zeeschilder, te Rotterdam geb., schilderde in de tweede
helft der 17de eeuw. Hij was leerling van S. de Vlieger en begaf zich met Jan van
der Meer naar Italië om in Rome zijne studiën voort te zetten. Na zijn terugkeer
vestigde hij zich te Rotterdam , waar hij als kunstenaar een eervollen naam verwierf en
om zijn joviaal karakter zeer bemind was. Zijne zeegezigten, vooral zijne maanlichten,
zijn meesterlijk behandeld en schitterend van kleur. Het museum te Amsterdam bezit
van V. twee stukken: de Executie van den scheepsheelmtester des admiraals van Nes
en het Inzeilen van Karel Stuart Ie Rotterdam. Hij overleed vermoedelijk in 1691.
Tersecz of Werscbetz, stad en districtshoofdplaats in het Hongaarsche comitaat Ternes,
aan den berg van dien naam, zetel van een bisschop der Grieksche niet geünieerde
kerk, met 19,100 inw., twee theologische leerscholen voor Serben en Romanen, een
seminarie voor onderwijzers, eene onder-reaal- en hoofdschool, zijdespinnerijen, rijst-,
zijde- en uitstekenden wijn-teelt. De Oostenrijkers onder generaal Todorovich versloe-
gen er 19 Jan. 1819 de opstandelingen, die de stad ontruimen moesten.
Versi sciolti of liberi (nam. della rima) zijn rijmlooze verzen, door de Franschen vers
blancs,
door de Engelschen blank verses genoemd. Men vindt reeds V. S. in den Reg-
gimento e costumi delle donne
van Franc. Barberini in de Hde eeuw, maar eerst
sedert het begin der 16de eeuw werden zij, als bewuste navolging van de poëzij der
Ouden, veelvuldiger gebruikt. De Italianen «tellen aan den dichter, die zich van V. S.
bedient, strenge eischen met betrekking tot den versbouw, woordenkeus, naauwkeurig-
heid en sierlijkheid van taal.
Versnelling is aanwas van snelheid. Zij kan gelijk- en ongelijkmatig zijn. Een voor-
beeld van de eerste soort is de val van een ligchnam, als men den weerstand der lucht
buiten rekening laat. De versnelling der zwaartekracht bedraagt aan den aequator 9,78
meters, aan de polen 9.S316.
Versperring noemt men eene afsluiting van balken, aarde, steen, meubels, kortom van
voorwerpen van allerlei aard. Men verspert poorten achter de poortdeuren, om, al heeft
de vijand die deuren geopend, hem nogtans het binnendringen te beletten, evenzoo ka-
zematten achter de frontmuren om haar te kunnen bezetten, al zijn de muren vernield,
en mijngalerijcn om te beletten dat de vijand daarin doordringt. Bij duurzame werken
worden reeds maatregelen genomen om de V. gemakkelijk te maken. Hiertoe behooren
vooral gemetselde sponningen in de muren der poorten, kazematten, enz., om de schot-
balken, die iets langer moeten zijn dan de breedte der poort, te bevatten en te bevestigen.
Verstand (Intellectus) is, gelijk het woord zelf aanduidt, dat vermogen van den mensch
om alle zaken, die door de zinnen waarneembaar zijn, te verstaan of te leeren kennen. Zijne
werkzaamheid bestaat in waarnemen, vergelijken, oordeelen en vormen van begrippen.
De graad der ontwikkeling ran het V. hangt af van den aard der zaken, die gekend
worden, naarmate bet eich of alleen tot de verschijnselen der stoffelijke natuur bepaalt,
-ocr page 91-
Sh
VERSTEEG — VERSTERF.
of ook tot het gebied van het schoont:, van het zedelijke en waarachtig goede uitstrekt,
of, wat het hoogste is, ook de verhouding van God tot de wereld en van deu mensch
tot God tot voorwerp van zijn onderzoek stelt. Hel is wel te onderscheiden van de
rede, welke een veel hooger vermogen is in den mensch (zie Rede). Verg. J. Wit-
kop, \'s Menseken ontwikkeling (Gron. 1863, bl. 21 volg. en 178).
Versteeg (Michiel), Nederl. schilder, in 1756 te Dordrecht geb., door zijn vader, beurt»
schipper op Duinkerken, die tot uitspanning zeegezigten teekende, het eerst voor de
kunst opgeleid, had Joris Ponse en later Jan van Leen tot leermeesters en ontwikkelde
zich vooral door het kopiëeren van eenige meesterstukken der oud-Hollandsche school.
V. schilderde eerst landschappen, later familietafereelen, meestal bij iamp- of kaarslicht.
Zijne schilderijen, zeer zorgvuldig en uitvoerig behandeld, werden door de liefhebbers
met hooge prijzen betaald. Op het Paviljoen te Haarlem zijn twee Kaarslicltltn en in
Teyler\'s museum eene Keuken bij kaarslicht van V. Hij was lid van de 4<le klasse van
het Kon. Nederl. Instituut. In 1811 werd hij door Napoleon in zijn atelier bezocht,
die voor / 6000 eene schilderij van hem kocht. Hij over), te Dordrecht in 1843.
Zijn portret wordt bij Immerzeel gevonden.
Versteeningen, Petrefacltn, noemt men organische ligchamen, die, in de aarde bedolven,
geheel in steen zijn overgegaan en die alleen de gedaante van het organische ligchaam
hebben bewaard, alsmede die ligchamen welke in steenmassa\'s zijn ingesloten, waarin
hunne vormen afgedrukt zijn. De eersten heeten eigenlijke V., de anderen afdruksels.
De voorwerpen, die versteend zijn, moeten eene zekere vastheid bezeten hebben; weeke
voorwerpen veisteenen niet. Zoo worden van de schelpdieren alleen de horens of de
schelpen versteend, of de massa die het inwendige daarvan aanvulde of het uitwendige
omsloot. Men moet aannemen, dat die voorwepen door eene met kiezelaarde , kalkaarde
enz. bezwangerde vloeistof doordrongen zijn, waarvan in verloop van jaren en eeuwen
de vloeistof verdwenen is, terwijl de vaste deelen overbleven. De leer der V. noemt
men Petrefaclenkimde of Palaeontologie. De V. zijn merkwaardige voorwerpen voor de
geologie (zie Geognosie). Vele niet meer bestaande planten- en dieren-soorten kan men
alleen uit de V. kennen.
Verstek is de regtsterm, waardoor de regter te kennen geeft, dat de eischer of de
gedaagde ten beteekenden dage niet is verschenen, aan welke nietverschijning verschillende
regtsgevolgen zijn verbonden, die in de 6de afd. vanden lsten titel van het 1ste boek
van het Wetb. van Burg. Regtsv. zijn vermeld. Ten opzigte van den gedaagde is het
belangrijkste regtsgevolg, dat de vordering aan den eischer kan worden toegewezen,
zoo deze aan den regter regtmatig is voorgekomen. Ten opzigte van den eischer is het
gewigtigste gevolg, ingeval van zijne nietverschijning op den bepaalden regtsdag, dat,
op verzoek van den gedaagde, deze van de instantie kan ontslagen en de eischer in de
kosten veroordeeld worden.
Versterf noemt men het afsterven van een gedeelte des levenden ligchaams. Men
verdeelt het in Gangraena en Necrosis , naarmate het plaats grijpt in zachte of harde
deelen. De necrosis is het minst gevaarlijk, want daar de beenwording van het beenvlies
uitgaat, ontstaat er, wanneer dit (zooals meestal plaats heeft) niet is aangedaan, een
nieuwe beenkoker om het afgestorven been, dat dan door openingen (cloaken) in het
omringende weefsel naar buiten komt. Het Gangraena, ook koudvuur genoemd, wordt
onderscheiden in vochtig of snel verloopend en droog of slepend versterf. Beiden kunnen
begrensd of meer en meer voortvretende zijn. De grens tusschen het gezonde en afge-
storven deel heet demarcatie-lijn en wordt door ontsteking gevormd. De oorzaak is
te zoeken in voedingstoornissen van het aangedane deel. Hierom ontstaat het na hevige
ontsteking, of ook na geringe ontsteking wanneer die gepaard gaat met eene bloedbe»
derf-ziekte, b. v. doorliggings-versterf bij typhus, na stoornissen in den bloedsomloop van
het deel, en somtijds na stoornissen in het zenuwleven. Het droog versterf komt meest
voor aan de onderste ledematen van grijsaards, en wordt gewoonlijk voorafgegaan door
schietende pijnen in teenen en voeten. Volgens Cowper ontstaat het door verbeening
en verstopping der slagaderen. De behandeling van het versterf bestaat daarin dat mm
het weerstandbiedend vermogen der gezonde deelen verhoogd door krachtig voedsel, frissche
lucht enz., alsmede in het aanwenden van verrottingwerende middelen, zooals chloor-
water , en soms in het amputeren van het verstorven deel. Vormt zich bij gangreen
geene demarcatie-lijn, dan wordt het zeer ligt doodelijk, daar het in dit geval steed^
verder voortgaat.
-ocr page 92-
86
VERSTERK INGSKUN8T.
Versterkingskunst (De) leert zoodanige middelen tot stand brengen, die kunnen dienen om
eene stelling roet een betrekkelijk geringer aantal troepen tegen een magtiger vijand te
behouden. Men onderscheidt de V. in groote of duurzame V. (permanente fortificatie}
en in veldvrrscltannng of vluglige V. (passagere fortificatie.). De laatste moet hare
werken, veldwerken gen., gedurende den loop van den oorlog, meestal binnen weinige
dagen, soms uren, volbrengen; de stof, waarmede zij arbeidt, moet zoo veel mogelijk
op de plaats zelve gevonden worden; tot arbeiden bezigt zij soldaten of gepreste werk-
lieden. Eene bijzondere soort van veldverschansing is de offensive V., naar welker regels
de belegeringswerken bij den aanval van vestingen uitgevoerd worden. De groote of
duurzame V. stelt zich het bouwen van vestingen tot taak, d. i. van zulke versterkte
plaatsen, die op strategisch belangrijke punten tot bescherming van geheele landstreken
voor langen tijd aangelegd worden. Tusschen de duurzame en de vlugtige V. staat de
tijdelijke V. (provisorische fortificatie), die toegepast w ordt op zoodanige punten , w aar in
het algemeen werkelijk vestingen moesten liggen, wier bouw echter geheel verzuimd of
ten minste nog niet voltooid is, of op punten, die inderdaad slechts in bijzondere
omstandigheden een overwegend gewigt krijgen. Zoo worden somtijds hoofdsteden van
een land tijdelijk versterkt. De werken, die door de V. gemaakt worden, zijn deels
boven, deels onder den grond gelegen. Vandaar onderscheidt men ook wel eens eene
lmreii- en eene onderaardsche V. Tot de laatste behooren alle werken van den.mineur.
De geschiedenis der duurzame V. staat in het naauwste verband met de geschiedenis
der beschaving. 1\'e maatschappelijk-staatkundige omwentelingen hadden een beslissenden
invloed op de plaats der vestingen en hare ligging in het stelsel der landverdediging,
en de verandering in de middelen en wapenen, waarvan men zich in den oorlog bediende,
had invloed op den bouw der vestingen. De Ouden omringden hunne steden met mu-
ren; eene voldoende hoogte van deze maakte voor den vijand derzelver beklimming, zelfs
niet ladders, moeijelijk; eene passende bovenbreedte maakte de plaatsing der verdedigers
mogelijk, vanwaar zij alles konden neerstooten, wat de beklimming beproefde. Naar-
mate de breswerktuigen van den aanvaller zwaarder werden, maakte de verdediger zijne
muren dikker en legde grachten daarvoor, om de onmiddelijke nadering te belemmeren.
O ui den vijand niet alleen in het front, maar ook in de flank nadeel toe te brengen,
werden de muren niet in enkel regte lijnen, maar met in- en uitspringende hoeken
aangelegd. De torens, die reeds lang aan de muren waren aansebragt, werden van
lieverlede vergroot om flankverdediging voor de muren te brengen. De invoering van
het geschut, waaraan men stevige en breede stellingen moest geven, die het best ver-
kregen werden door anrdophoopingen (walgangen) achter de muren aan te brengen,
bragt onwillekeurig tot eene nieuwe uitbreiding der torens, die van toen af basteijen of
bastions werden geheelen. Deze wijze van versterking werd in de lfi\'lc en 17 de. eeuw door
Italiaansche en Spaansche ingenieurs, Micheli, Tartaglia, Marchi en and. aangewend en
door Freitag en Meldener ook in de Nederlanden ingevoerd. In de Nederlanden ont-
wikkelde zich door den aard van het land eene eigenaardige versterkingswijze, waarbij
men stadswallen alleen uit aarde vervaardigde, niet weglating van alle bekleedingsinuren;
men verkreeg daardoor meestal van zelf natte grachten, terwijl het door de grondge-
steldheid veelal onmogelijk zou geweest zijn om drooge grachten te graven. Coehoorn
(z. t\\.) beproefde om het metselwerk in de Nederl. manier in te voerenen de voordeden
der natte en drooge grachten met elkander te vereenigen. Hij was de eerste, die den
regel vaststelde, dat de flanken veel belangrijker zijn dan de facen tegen den aanval,
welke tegen een bastion gerigt is, en voor de verdediging, welke hare hoofdkracht
voor de laatste ooeenblikken bewaart, en dat dus de flanken lang behooren te wezen.
Gelijktijdig met de Nederlanders maakten ook de Franschen groote vorderingen in de
V. Errnrd de Bar-le-Dec (Gerhard van \'s Hertogenbosch) is als de grondlegger der
Fransche V. te beschouwen. Zijn systeem werd door Pagan verbeterd, en vooral de
drie manieren van Arauban (z. a.) muntten boven alle anderen uit, nadat Cormontaigne
enkele gebreken daarin aangetoond en weggeruimd had. In de 18<lc eeuw stond Mon-
talembert (z. a.) het getenailleerde stelsel in de plaats van het gebastionueerde tracé voor
en verkondigde nieuwe stellingen, van welke thans velen vrij algemeen erkend worden.
Zijn sy teem vond in Frankrijk heftigen tegenstand, maar werd in Duitschland, waar
Rimpler reeds vroeger hel getenailleerde stelsel had ingevoerd, met eenige wijzigingen in
praktijk gebragt. De versterkingsmanier, die in Duitschland door Aster, Prittwitz en
and. gevolgd is, heet het caponnière- of polygonaal-stelsel, waarvan de voornaamste
-ocr page 93-
VERSTOLK VAN SOELEN — VERSTUIKING. 87
kenmerken zijn: het gebruik van metselwerk op groote schaal, het aanleggen van voor-
werken en de zelfstandigheid zoowel van deze als van de voornaamste werken, die den
hoofd wal zelven vormen. Over de V. schreven o. a. Fesca, From, Zastrow, Blesson,
Sellow, Savard, Rüstow, de Jilois en bij ons van Kerkwijk, Hindi, tot de verslrr-
kütfflhuut,
en De Koo \\an Alderwerelt, Festingoorlog en f\'estiiig&auw.
Verstolk van Soelen (Jan Gijsbert, baron), voortreffelijk Neder! staatsman, in 1777
te Rotterdam gel)., studeerde te Göttingen en Kiel, reisde vervolgens door het N. van
Europa, vertoefde lang in Engeland en keerde in 1801 over Frankrijk in zijn vaderland
terug. 11 ij werd lid der regtbank te Rotterdam, vervolgens lid der departements-vergadering
van Holland en later bij het bestuur van N.-Holland geplaatst. In 1809 benoemde koning
Lodewijk hem tot landdrost van Gelderland. Op last van het destijds te Amsterdam geves-
tigde ministerie protesteerde hij tegen de liezetting der provincie Gelderland door Fransche
troepen. Ofschoon dit protest aan keizer Napoleon werd opgezonden, benoemde deze
hem tot prefect van Friesland. In deze betrekking wist hij met veel beleid de aan zijn
bestuur opgedragen provincie zooveel mogelijk voor de drukkendste lasten der Fransche
oveiheerschiug te bewaren en later, bij de omwenteling van 1813 , alle nadeelige schokken
te vermijden. Toen de voorhoede der verbonden legers ons land was binnengerukt, be-
schouwde hij zijn ambt ala geëindigd, en werd hij, ten gevolge zijner weigering om met
de waarneming er van voort te gaan, gevangen genomen en naar het hoodkwartier der
geallieerden opgezonden, doch spoedig weder in vrijheid gesteld. De souvereine vorst be-
stemde hem tot gezant bij het Russische hof, doch droeg hein inmiddels het bewind van
liet groothertogdom Luxemburg en de aangrenzende provinciën op , alwaar hij verscheidene
takken van bestuur op een geregelden voet bragt. Van 1815—22 was hij gezant te
Petersburg, waar hij velerlei handelsbetrekkingen regelde. Als minister van builenl.
zaken sedert 1825 legde hij groote diplomatieke bekwaamheden aan den dag zoowel
bij de destijds aanhangige onderhandelingen betrekkelijk de Rijnvaart, als later bij
de verwikkelingen, waarin ons land door de afscheuring van llelgië was geraakt. In
den zomer van 1833 nam hij te honden deel aan de aldaar gevoerde conferentiën, en
tegen het einde van dat jaar vertegenwoordigde hij ons land op het congres te Weenen.
lu 18 tl tot minister van staat benoemd, bragt hij zijn verderen tijd in rust door en
overleed in 1845 te \'s Graveuhage. Zijne aanzienlijke en hoogst belangrijke verzame-
ling van schilderijen, teekeningen en gravures iwaarvan een katalogus in i afd., 18-17—
51 , het licht zag) werd grootendeels door Engelschen aangekocht. Men vindt on-
deiscbeidene zijner staatkundige schriften in.den Recueil de pièces diplomalir/ues rela-
lives nux affaires de la Hullande et de lu Belyique de
1830 jusquen 1833 (\'s Hage,
1833, 3 dln.).
Verstopping. V. van den stoelgang (Obslrnctio alvi, obslipatio, constipolio) wordt
het veelvuldigst door andere ziekten te weeg gebragt en doet zich soms bij een betrek-
keiijk zeer goeden welstand als eene lastige en kwellende kwaal voor. De gewone oorzaak
is verminderde peristaltische darmbewegiug, ontstaan door ziekten der maag, der darmen,
van het buikvlies, van de lever enz. Verder kan zij nog ontstaan door algemeeue
zwakte en door mechanische drukking van buiten, waardoor het lumen der darmen ver-
naauwd wordt, zooals bij gezwellen, darmkronkels, breuken, de zwangere baarmoeder,
eijerstok-kysten, of het vastzitten van drekstoffen of vreemde ligchamen in de darmen. De V.
duurt eenige dagen en zelfs wel een paar weken, is dikwijls (alle 2 tot 3 dagen eene ontlasting)
habitueel, zonder belangrijke stoornissen te veroorzaken. In andere gevallen veroorzaakt zij
een gevoel van zwaarte, drukking en opgeblazenheid in den buik; de eetlust gaat verloren, er
ontstaan oprispingen en neiging tot braken, lusteloosheid, ongeschiktheid tot den arbeid,
hoofdpijn, duizeligheid, aanvallen van migraine, enz. Rij een langen duur lijdt de
voeding zigtbaar en kunnen er hevige koliek, ontsteking der darmen en van het buikvlies
intreden. Bij de behandeling verdienen dinetetische en uitwendige middelen (wrijvingen
van den buik, lavementen enz.) de voorkeur boven geneesmiddelen, en het voortgezet
gebruik van purgeermiddeleu is in alle omstandigheden af te raden.
Verstuikiog (Dis/orsio) is eene voorbijgaande overelkanderschuiving van gewrïchtsop-
pervlakten , waardoor de gewrichtsbandeu worden uitgerekt of verscheurd en waarin in
belangrijke gevallen ook de omringende deelen, vooral het bindweefsel, betrokken zijn.
De gewrichten, die het meest aan V. zijn blootgesteld, zijn de scharniergewrichten ,
of die, welke hoofdzakelijk slechts eene beweging in twee rigtingen toelaten, zooals
het knie-, het voet- en het elleboogsgewricht. De verschijnselen van eene V. zijn het
-ocr page 94-
88                                 V1RTEBBATAE — VERWANTSCHAP.
plotseling intreden van pijn, die vau liet aangedane gewricht uitgaat, opgevolgd\'door
zwt\'lling der omringende deelen, verkleuring der huid en stoornis in, of gehecle belem-
mering vim de beweging. De behandeling bestaat hoofdzakelijk in de grootst mogelijke
rost, die dikwijls alleen voldoende is om zelfs bij belangrijke V. genezing te bewerken
en die na de genezing nog eenigen tijd moet worden voortgezet om wederinstorting
te voorkomen. Verder worden aangewend , al naarmate van de hevigheid der vcrschijn-
lelen, koude omslagen, plaatselijke bloedsontlnstingcn , grijze kwikznll enz.
Vertebratae, gewervelde dieren, noemt men die afdeeling van dieren, welke een inwen-
dig beengettel bezitten, waarvan de wervelkolom als de grondslag te beseliouwen is,
van daar de nanm. Deae wervelkolom wordt bij allen, alleen met uitzondering van
de Slakprik (z. a.), gevonden. — De afdeeling der V. wordt in vier klassen ver-
deeld : 1" de Zoogdieren, 2" de rot/el», 3" de Kruipende dieren en 4" de Visnetten.
/ie die artikels.
Verticaal is de rigting van het paslood , en staat loodregt op het vlak van den hori-
zon. Verticaal-cirkels zijn op de liemelglobe die, welke door den V. gaan.
Vertot d\'Auboeuf (René Aubert de), Fr. geschiedschrijver, in 1655 op het slot Bene-
tot in Norniandijë geb , trad uit godsdienstijver iu de Kapucijner-orde, werd in 1677
1\'raeinonstratenser, secretaris van den generaal en prior. In 1701 trad hij uit het
klooster, ging naar Parijs, werd wereldlijk geestelijke, secretaris van de hertogin van
Orlcans en iu 1715 historiograaf der Malteser-orde, kreeg later de coinmende Santeny
en overleed te Parijs in 1735. Hij schreef: llist. de» réeoluüom* de In n\'pnbliipie ro-
inaine
(\'s (iravenh., 1720, \'i dln.), llist. dei rerolulions de Porluial, llist. dei r-\'eol.
de Suède, BUI. des chetaliers de Malle
(4 dln., 1726; il dln., 1727). Zijne Oentres
cltoisies
zagen in 12 dln. (Par. 1819—21) het licht.
VertumuUS. een oorspronkelijk Etrurische god, werd bij de oude Volsinische kolonie
te Rome als hoofdgod, van vien het gedijen der vruchten afhing, vereerd, bij de
Romeinen slechts als halfgod, nu eens als degene, die den Tiber binnen zijne oevers
bedwong, dan eens als god van den zounekeerkring of ook van den ruilhandel. H\'|
wordt altijd voorgesteld in betrekking tot het landleven en vooral als beschermer der
vruchten. Ceres en Pomona, de laatste als zijne vrouw, komen als zijne gezellinnen
voor. De l\'erhtmnnlia, de hem gewijde feesten, werden in Oct. gevierd.
Verus (Lucius Aelius), eigenlijk Lucius Cejonius Coinmodus gen., ontving den naam
V., toen keizer lladrianus hem tot zoon aannam en met den titel van Caesar tot /\'in
opvolger aanstelde. Hij was echter een zwak wellusleling en stierf nog voor Hadrianua.
Zijn zoon, die denzelfden naam voerde, werd door Autonimis Pius, wien lladrianus nu
geadopteerd had, met diens goedkeuring te zemen met Marcus Aurelius tot zoon aan-
genoiueu. Ook hij was overgegeven aan wellust en ongeschikt voor de regering; des-
iiiettemiu nam Marcus Aurelius, toen hij iu liil n. Chr. den troon besteeg, hem tot
mederegent aan en zond hem in 162 tegen de Parthen, die door V.\'s krijgsoversteu
in verschillende gevechten geslagen werden. V. overleed iu 172, volgens andereu in
169 te Altinum in Venetia.
Verval. Zie Leen*lelsel.
Vorviers, belangrijke fabriekstad, hoofdplaats van het urrondiss. V. in de Belg. prov.
Luik, aan de Vesdre en den spoorweg van Luik naar Aken, deels in een diep dal,
deels aan de helling van een berg gelegen, telt (1866) 31,213 inw., heelt goede
scholen, een .lezuïten-eollegie en inrigtiniren van weldadigheid voor afgeleefde en jeugdige
arbeiders. Onder de gebouwen munten uit de nieuwe kerk, het raadhuis en het theater.
Er zijn meer dan 50 lakenfabrieken eu iu hel arroud. worden jaarlijks 850,1/00 stukken
laken ter waarde van 80 inill. Ir. vervaardigd De buurtschappen llodiuiont, Eusival
en and zijn met de stad vereenigd.
Vervoort (Miehiell, Belg. beeldhouwer, in 1667 te Antwerpen geb., door H. Coryns
onderwezen, in 1690 ingeschreven iu het St.-Lucas-gilde aldaar, vertoefde 14 jaren te
Home eu vestigde zich toen weder te Antwerpen, waar hij in 17-\'l7 overleed. Hij ver-
vaardigde o. a. twee praalgraven iu de kerk der Dominicanen te Brussel, twee andere
iu de aartsbisschoppelijke kerk te Mechelen , de preekstoel in de hoofdkerk te Antwerpen
eu onderscheidene andere praalgraven en beeldhouwwerken in Belgische kerken. Zijn
zoon, eveneens Miehiel V. geheeten, was mede beeldhouwer.
Verwantschap, Affiniteit, ook wel scheikundige aantrekking, is de naam dien men aan
de kracht geeft, waardoor stoften niet elkander eene scheikundige verbinding (z. a.)
-ocr page 95-
VHUWANTiSOlIVl\' — VKRWK.N.                                      89
kunnen aangaan. Niet alle ligchnmen bezitten V. tot elkander. Ook is de V. van
eene zelfde stof tot onderscheidene anderen niet even groot. De grootere V. eener stof
tot eene andere wordt ook wel keurvertoanltchap genoemd. Door deze ongelijke male
van V. wordt het mogelijk scheikundige verbindingen te ontleden door het toevoegen
eener stof, die met een der zaïnenstellende deeleu e ne grootere V. heeft. Zoo wordt
uit eene oplossing van snlpeterzuur-zilver-oxyde door daarin zink Ie brengen, dat op
het zuur eene grootere verwantschap heeft, het zilver uitgescheiden. Zie ook Scheikunde,
Verwantschap is de betrekking, waarin de verschillende individuen eener familie tot
elkander staan, die, al naarmate zij ontstaan is, of door geboorte of door aanhuwe-
lijking, bloedverwantschap of aanverwantschap genoemd wordt, en waaraan regtsgevol-
gen van verschillenden aard, door het üurg. Wetb. vermeld, verbonden zijn.
Verwarmen, Verhitten noemt men in het algemeen eene ruimte, voorwerpen, vloei-
stoflen enz. tot eene hoogere temperatuur of .warmtegraad brengen. Men spreekt zoo
van het V. van kamers, van een oven, van stoomketels enz. Het middel, dat men
voor het V. gebruikt, is meestal de verbranding; ook de wrijving heeft men voor bet
V. van vloeistoü\'eii beproefd. Het is bekend dal, bij verbranding (z. a.) warmte ont-
wikkeld wordt, die dienen kan om aan andere voorwerpen medegedeeld te worden. De
vraag is hierbij om door verbranding de meest mogelijke warmte te verkrijgen en deze
met het meest mogelijke voordeel aan te wenden, want bij elke inrigting voor V.
kan men niet beletten, dat een deel der warmte nutteloos verloren gaat. liet is be-
kend , dat men voor het V. onderscheidene brandstollen bezigt, zooals hout, turf, steen-
kolen, houtskolen enz. Men kan brandstoffen met vlam aanwenden, wanneer b. v. eene
ruimte moet verwarmd worden, ol zonder vlam, wanneer men de voorwerpen nabij
het vuur brengen kan. Hij die verbranding moet op eene behoorlijke luebttrekking
of aanblazing door blaasbalgen gelet worden, om de noodige zuurstof aan te voeren,
liet V. van vertrekken, drooginrigtingen enz. kan geschieden: 1" door vuur onder een
schoorsteen; 2" door vuur in kagchels; 3" door heete lucht, die in kanalen geleid in de
te verwarmen ruimten gevoerd wordt; t" door stoom, waarmede men ook water en
andere voorwerpen verwarmen kan; 5" door heet water, dat in kanalen stroomende gehou-
den wordt; (>" door brandend gas, dat men ook in ovens en fornuizen kan aanwenden.
De ruimte ontbreekt ons om deze verschillende wijzen van V. onderling te vergelijken.
Verwdistel. /ie Saffloor.
Verweering noemt men de langzame verandering, die een mineraal door de inwerking
van dampkringsluclit of van vochtigheid kan ondergaan, waardoor het tot poeder ver-
valt. Hotsen worden door V. tot aarde vergruisd,
Verwen, Verwstoffen noemt men in het algemeen zoodanige stoffen, die eene zekere kleur
bezitten en geschikt zijn om die kleur op de eene of andere wijze aan andere voorwerpen
mede te deelen. Dit geschiedt of door de kleurstof in het te kleuren voorwerp te doen
trekken, of door het voorwerp met de verw te bedekken. Met eerste wordt bij bet ver-
wen van linnen, wollen en dergelijke stollen, bij het, kleuren van papier, bout enz.
toegepast; daarover wordt in het art. Ververij (z a.) gesproken. De andere wijze zal
meer het onderwerp van dit artikel uitmaken. De V. die hiertoe gebezigd worden kan
men onderscheiden in doorschijnende V. en in ondoorschijnende of dek ver wen. Om
deze V. te gebruiken , worden zij zoo lijn mogelijk tot poeder gebragt, met de eene of
andere klevende vloeistof gemengd en vervolgens met een kwast (verwkwast) op de op-
pervlakte der te verwen voorwerpen gestreken. De doorschijnende V. worden niet ver-
nis, gomwater of dergelijke vloeistof aangemengd; zij worden gebruikt, daar waar de
grond van het voorwerp (de vlammen of vezels van het hout, de oppervlakte van iue-
taal enz.) door de verw heen schijnen moet, of tot het beschilderen van zoogenaamde
transparanten, die niet doorvallend licht moeten gezien worden. De dekverwen kun-
nen, behalve met de reeds genoemde middelen, met droogende oliën en lyin-
water als bindmiddel worden gemengd en vervolgens opgestreken. Deze laten den
grond der stof niet doorschijnen, maar bedekken dien volkomen, van daar de naam.
V. worden uit. alle natuurrijkeu verkregen. Als delfstoHelijke V. noemen wij:
krijtwit, loodwit, zinkwit, menie, roodaard, vermilloen, mineraalgeel, chromant-
V., oker, kobaltblaauw, ultramarijn enz. Onder de plantaardige V. telt men ,
behalve de verwbouten, kraplak, indigo, lakmoes, zwartsel, bister (eene bruine
verw uit roet bereid) en andere. Uit het dierenrijk heeft men cochenille, sepia,
ivoorzwart enz. Vele kleuren en nuanceringen daarin worden door vermenging
-ocr page 96-
90                                       VERWERIJ — VERZEGELING.
Tan V. verkregen, zooals het grijs, het graauw, het oranje enz. (zie KUu-
reii\\.
Al de/.e onderscheidene V. hebben eene zeer verschillende waarde en deugdzaam-
heid. De deugd der V. hangt af van derzelver vastheid, dat is dat zij hare frissche
kleuren behouden en niet, zooals bij velen het geval is, door den invloed van het licht
enz. verbleeken of verkleuren. De hier behandelde V. dienen niet alleen tot het met verw
bedekken der voorwerpen, maar ook tot schilderen, terwijl nog moet vermeld worden,
dat daarbij als bindmiddel tevens van kalk wordt gebruik gemankt in de Freseo-schilder-
kunst (z. n.), en dat men later zich ook vnn waterglas bij de Stereochroinie (z. a.)
bediend heeft.
Verwerij noemt men de kunst om aan verschillende stoffen eene zekere kleur te
geven. Dit kleuren kan geschieden door de oppervlakte van voorwerpen met verw te
overdekken, zooals bij het gewone verwen en beschilderen van voorwerpen gebeurt,
of men laat eene gekleurde vloeistof in de poriën van vaste stoften indringen, zooals
bij het kleuren van houtsoorten door den schrijnwerker (daarbij blijft het natuurlijke
voorkomen, de nerf van het hout, zigtbnar), of men maakt van eene scheikundige
werking en verbinding der kleurstof met het te kleuren voorwerp gebruik, en het
is vooral in dit geval dat het woord V. gebezigd wordt. Deze wijze van verwen wordt
voornamelijk bij linnen, wollen en katoenen stoffen toegepast; ook papier, hout, veren,
haren, ivoor en beenderen kunnen op deze wijze gekleurd worden. Onder de kleur-
stoffen heeft men de zoodanige, die op zich zelve zich innig san de te kleuren stof
hechten. Daarvan moet in de eerste plaats de indigo (z. a.) genoemd worden (deze V.
noemt men bl;iauw-V.); voorts het afkooksel van eikenschors, de auilienverwen enz.
Vele kleurstoffen, die deze eigenschap niet declen, kunnen door het aanwenden van
zoogenaamde bijtmiddelen iz. a.), die de vezels der stoffen tot het aannemen der verw
geschikt maken, als verwstoffen dienen. Hierbij behandelt men meestal de te kleuren
voorwerpen eerst met het bijtmiddel ; daarna worden zij uitgespoeld en dan in de kleurende
vloeistof gedompeld en daarin rond bewogen, tot zij behoorlijk geverwd zijn. Men moet
hierbij opmerken, dat de verschillende bijtmiddelen en temperatuur, die men aanwendt,
op de nuancering der kleur bij dezelfde verw van invloed kunnen zijn. in sommige
gevallen wordt de verlangde kleur eerst door de samenwerking van twee verschillende
stoften verkregen, zooals de zwarte kleur uit eene ijzeroplossing met galnoten, blaauw
uit eene ijzeroplossing met hloedloogzout. Het goed aanwenden der verw vereischt
veel studie en chemische kennis
Verwey (Bernardus), verdienstelijk Nederl. schrijver op het gebied der practische god-
geleerdheid, in 1772 geb., werd in 179 predikant te Afaraam, in 18U3 te Bols-
ward, in IS06 te Zutpheu en van 1808—21 te \'s Gravenhage, waar hij in 1835over-
leed. Behalve prtjsverliandelingen bij het Haagsche genootschap en de Maatschappij
tot Nut van \'t Algemeen, schreef hij eene menigte stichtelijke huisboeken en vertaalde
eenige werken van Ehrenberg en anderen; ook gaf hij eenige gelegenheids- en andere
leerredenen in het licht. Zijne schriften, hoewel niet van dogmatische vaagheid en
wijdloopigheid vrij te pleiten, verdienen toch van wege den gemoedelijken inhoud ook
thans nog alle aanbeveling, Men vindt eene lijst zijner werken bij Glasius, Godgel.
Neé., 3&«
dl., bl. 504.
Verwhout noemt men die houtsoorten, welke in hare cellen kleurstoffen bevatten,
die, daaruit getrokken zijnde, in de verwerij dienen kunnen. Tot de verwhouten be-
hooren het Braziliehout, Campèchehout, (ieelhout, Sandelhout en vele anderen.
Verwplanten noemt men die planten, welke in hare wortelen, stengels, bladen of
bloemen kleurstoffen bevatten, die tot kleuren van de eene ot andere stof aangewend
worden. Zoodanige V. zijn de Wouw , de Meekrap enz.
Verzadigen. Deze uitdrukking gebruikt men in die gevallen, waarin eene oplossing
of .eene scheikundige verbinding zooveel van de opgeloste of de verbondene stof heelt
opgenomen als mogelijk is, zoodat die hoeveelheid niet kan worden vermeerderd. Het
is namelijk bekend, dat b. v. het een of ander zont slechts tot eene zekere hoeveel-
heid in eenige vloeistof kan opgelost worden ; is die hoeveelheid bereikt, dan zegt men
dat de oplossing verzadigd is. Evenzoo is het met scheikundige verbindingen.
Verzegeling noemt men de geregtehjke handeling, waarbij voorwerpen, die door de
justitie in beslag worden genomen, door het aanhechten of het afdrukken van een zegel
gesloten of aan de beschikking van derden onttrokken worden. V. komt te pas bij in
beslagneming ten gevolge vaD huiszoeking enz., voorts bij geregtelijke bewaringen van
-ocr page 97-
VERZEKERING — VERZOENDAG.                                   91
nagelaten goederen, onder anderen wanneer erfgenamen afwezig zijn (2de tit., lc afd.
van het wetb. v. Burg. Regtsv.). Tegen de schending van geregtelijke zegels zijn
bijzondere straften bedreigd (art. 249—25(5 van het Wetb. v. Straft.).
Verzekering Zie Assurantie.
Verzet wordt genoemd het regtsmiddel, waardoor de gedaagde kan opkomen tegen
een vonnis, waarbij hij bij verstek (z. a.) is veroordeeld. Het Wetb. van Burg.
Regtsv. wijst de verschillende formaliteiten aan, die in acht te nemen zijn , wanneer
men van het regt van V. wil gebruik maken. De voornaamste daarvan is dat de op-
posant, op straffe van nietigheid van het te doen verzet, behoort te zorgen, dat de
geopposeerde worde gedagvaard tegen de eerstkomende teregtzitting, en dat in het
exploit van V. de gronden, waarop het rust, naauwkeurig moeten zijn omschreven.
Het V. tegen een bij verstek gewezen vonnis is toegelaten, totdat het op eene der bij
de wet bepaalde wijzen is ten uitvoer gelegd. Na dien tijd is men in het te doen V.
niet meer ontvankelijk.
Verziendheid (Hypertnelropie). Door de lichtbrekende middenstoffen van het normale
oog worden, bij den toestand van rust van het acooniodatie-vermogen, evenwijdig in-
vallende lichtstralen zoodanig gebroken, dat zij zich op de voorvlakte der staafjeslaag
van het netvlies vereenigen. Vereenigen evenwijdig invallende lichtstralen zich voor
de voorvlakte der staatjeslaag, dan is het oog bijziende, doch zoo hun \\ereenigings-
punt daarachter gelegen is, is het oog verziende. V. is dus die blijvende refractie-
toestand van het oog, waarbij evenwijdige stralen, bij volkomen ontspanning van den
accomodatie-toestel, eerst achter het netvlies tot vereeniging komen, zoodat de stralen
convergerend op het oog moeten vallen, om een scherp beeld op het netvlies te vor-
men. Wij komen hierom aan de verziendheid te hulp door eene positive lens, daar
deze de stralen doet convergeren. De graad van V. wordt bepaald door de sterkte
van het positive glas, waarmede de verziende zeer verwijderde voorwerpen bij geheele
opheffing van het accomodatie-vermogen scherp kan zien. Het normale oog zoude slechts
evenwijdige stralen op het net»lies tot vereeniging kunnen brengen, wanneer wij niet
door onzen accommodatie-toestel in staat waren de stralen meer te doen convergeren.
Daar nu in den ouderdom (60—70 jaren) het accommodatie-vermogen geheel is opge-
heven, ontstaat er dan ouderdoms-verziendheid (preshyopie). In de jeugd komt een
lijder aan vrij belangrijke V. hieraan te genioet door sterke inspanning van zijn accom-
modatie-verraogen, doch hij kan dit : 2t doen zonder zijne oogen sterk te doen con-
vergeren, zoodat de gezigtsassen zich niet op het beschouwde punt kruisen, ipaar
wel daarvoor. Hierdoor ziet de lijder dan de voorwerpen slechts met een oog, en tevens
ziet hij daarbij scheel. Scheelzien is dus soms een gevolg van verziendheid en geneest
dan niet duurzaam, wanneer men den lijder na de operatie geen bril laat dragen. Met
juiste begr:p der rel\'ractie-anoroalién van het oog zijn wij vooral aan de zorgvuldige
onderzoekingen van den hoogl. Donders verschuldigd. Verg. zijne Ametropie en hare
gevolgen
(Utr. 1860).
Verzoekschrift of\' Request is in het algemeen een schriftelijk, meest aan de overheid ge-
rigt verzoek om iets te verkrijgen, dat men niet door beroep op het regt kan , of althans
niet wil vorderen. Civiel reqnest heet in de burgerlijke regtsvordering het verzoek tot
herroeping van vonnissen op tegenspraak in het laatste ressort gewezen, en die welke
op verstek gewezen en niet meer vatbaar voor verzet zijn. In welke gevallen die her-
toepiiig kan plaats hebben wordt in den loden titel van het Ie boek van het Wetb.
van Burg. llegtsv. opgegeven,
Verzoendag (De) is in de Mozaïsche godsdienst de plegtigste dag van het jaar,
vastgesteld op den lOdtn dag der 7de maand Tisri (in September of October vallende)
en voorafgegaan door den feestdag van de nieuwe maan der 7de maand , het nieuwjaars-
feest der tegenwoordige Joden. De hoogepriester bragt voor zich en zijn huis (de
priesterschap) een var tot een zond- en een var tot een brandoffer en nam van de ver-
gadering der kinderen Israëls twee geitenbokken tot een zond- en een ram tot een
brandoffer. Over de beide bokken wierp de Hoogepriester aan den ingang van den
tabernakel, later tempel, het lot. De één, voor .lehovah door het lot bestemd, werd
als zondoffer geslagt, en zijn bloed op en vóór het verzoendeksel in het heilige tegen
de hoornen van het reukaltaar en eindelijk tegen de hoornen van het brandofferaltan •
en zevenmaal op den grond vóór het altaar gesprengd. Op den anderen levenden bok
legde de hoogepriester op den kop zijne beide handen, waarna het met de zonden des
i
-ocr page 98-
92
VERZOENING — VESPASIANUS.
volks beladen dier naar de woestijn geleid en aan Azazel (den boozen peest, later Satan
gen.) werd overgegeven. Levit. 16: 1—34, 23: 26—32; Num. 29: 7—11. Verg.
Bijb. Woordene, v. h. Chr. gezin, dl. 3, bl. 536 volg.
Verzoening is in het algemeen de herstelling der betrekking, die tusschen twee of
meer personen behoort te bestaan, maar verbroken is. In \'t bijzonder wordt V. in de
Christelijke dogmatiek gebruikt ter aanduiding van het herstellen der oorspronkelijke,
door de zonde belemmerde gemeenschap tusschen God en den mensch. De V. gaat uit
van Gods vaderlijke liefde, naar welke Hij aan zondaren de zonden vergeeft; neemt
nu de zondaar met volkomen vertrouwen die vergeving der zonden aan en gevoelt hij
zich door het geloof een kind van God te zijn, dan wordt door den geest des kind-
schaps afkeer van de zoude en lust om Gods wil te volbrengen in hem opgewekt. Iu
de voortdurende gemeenschap met God wordt zoo de magt dei zonde verbroken, en
de mensch in de ware, oorspronkelijke betrekking tot God hersteld.
Vesalius (Andreas), beroemd ontleedkundige, in 1513 of 1514 te Brussel geb., uit
een geslacht, dat eigenlijk Wittings heette, maar zijn naam naar de stad Wesel, van
waar het afkomstig was, veranderde Hij studeerde te Leuven, Montpellier en Parijs,
waar hij de ontleedkundige lessen van Sylvius met ijver bijwoonde, hield eerst anato-
mische voorlezingen te Leuven en werd in 1586 door den senaat van Venetië tot hoogl.
in de ontleed- en heelkunde te Padua beroepen. Meer en meer bleek hem de onhoudbaar-
heid van het stelsel van Galenus, en hij legde den grondslag voor zijn onsterfelijk werk,
dat aan Karel V werd opgedragen: De corpora fiumani fabrica libri seplem (Baz.,
1543, met houtsneden van of naar Tiziaan, 15de uitg., Amst. 1640), een werk, dat
den eersten stoot gaf tot de wetenschappelijke beoefening der ontleedkunde. Hij
onderwees inmiddels de ontleedkunde in cursussen van 7 weken te Padua, Bologna en
Pisa. In 1543 ontbood Karel V hem als zijn lijfarts naar het leger in Gelderland,
waarna hij den keizer op meerdere togten vergezelde. Zijn werk ondervond heftigen
tegenstand, ook van de zijde van zijn gewezen leermeester Sylvius. De opschudding
was zoo groot, dat Karel V in 1556 aan de godgeleerde faculteit te Salamanca de
vraag voorlegde, of het aan Kathol. Christenen vrij staat lijken te ontleden, hetgeen
de faculteit als geoorloofd en nuttig verklaarde. V., door de ondervondene hatelijk-
heden gegriefd, verliet Italië, gaf al zijne boeken aan de vlammen prijs en vertrok
naar Brussel en daarna naar liazel, om over een nieuwe uitgave van zijn werk het
toezigt te houden. Toen hij als lijfarts van Philips II te Madrid zijne anatomische
studiën voortzette had hij daar weder veel van bijgeloof en afgunst te verduren en
werd zelfs door de inquisitie ter dood veroordeeld wegens het ontleden van het lijk
van een Spaansch edelman, waarvan men beweerde, dat het zich onder het ontleedmes
bewogen had. Hij ontkwam door de magt des konings aan het doodvonnis, mits bij
tot boete eene reis naar het heilige graf ondernam. Op het eiland Cyprus ontving
hij het beroep om Fallopius als hoogleeraar te Padua op te volgen. Op de reis der-
waarts leed hij schipbreuk bij het eiland Zante, waar hij 15 Oct. 1564 den honger-
dood stierf. Al de werken van V. zijn verzameld in: And. V. Opera omnia et
Clnrurgica. Cara II. Boerhaoii et B. S. AVrini
(Leid., 1725, i f", dln.). In 1857 is
te Brussel een gedenkteeken ter zijner eere opgerigt Verg. Burggraeve, Études sur
A. V.
(Cent 1841).
Vesicaatia. Zie Blaartrekkende middelen.
Yesocl, de hoofdstad van het Franschc departement der Opper-Saóne, bij de rivier
Drugeon en aan den voet van den 1200 v hoogen, kegelvormigen berg la Motte gele-
gen , is geheel door wijnbergen omringd. Het stadje is goed gebouwd, heeft ecnige
scholen en een seminarie, eene maatschappij voor landbouw en eene voor kunsten en
wetenschappen, met eene bibliotheek van 21,000 deelen, en telt 7\'>00 inw., die hun
bestaan vinden in het vervaardigen van messen en andere stalen voorwerpen, in lin-
nenweven, verw bereiden en handel in koren, wijn en ijzerwerk. Het daartoe be-
noodigde ijzer leveren mijnen en smeltovens in den omtrek.
Vespa en Vespidae. Zie Wesp en Wespen.
Vespasianus (Titus Flavius), Hom. keizer, 69—79 n Chr., zoon van Flavius Sabinus,
in 9 n. Chr. te Beate in het Sabijnsehe geb., diende eerst onder Caligula als volks-
tribuun in ïhrscië, werd quaestor in Creta en Cyrene, later aedilis en praetor, diende
in Brittannic en werd in 51 consul en daarna proconsul van Afrika. In 67 droeg
Nero hem het opperbevel over het leger in Palestina op tegen de oproerige Joden. Hij
-ocr page 99-
VESPERTILIA — VESTIAKIUS.                                      93
9loeg juist het beleg voor Jeruzalem, toen de legioenen van het O. hem in Julij 69 als
tegeukeizer van Vitellius kozen. Nadat Vitellius vermoord was, trok V. in 70 als
keizer Rome binnen. Hij bedwong de Parthen, overwon de Sarmaten en dempte den
opstand der Batavieren onder Civilis. Hij legde koloniën aan, gaf vele wetten en
verordeningen ter herstelling van rust en orde, vermeerderde en regelde de staatsin-
komsten, stelde eene strenge regtspleging en goede krijgstucht in, begunstigde kunsten
en wetenschappen, herstelde het afgebrande kapitool en bouwde o. a. den vredestempel
en het beroemde arnphitbeater met 87,000 zitplaatsen (Coliseo). Bij vele uitnemende
hoedanigheden was hij echter hebzuchtig en gaf zich aan ontuchtige liefde over. Hij
overleed in 79 n. Chr. en werd door zijn oudsten zoon ïitus opgevolgd.
Yespertilia. Zie Handoleugeligen.
Vesper. Lat. woord, dat avond en ook den tijd tegen den avond aanduidt, en van
daar in de R. Kath. kerk gebezigd wordt ter aanduiding van de namiddag* godsdienst-
oefeningen. In de kloosters geeft men dezen naam ook aan de kerkplegtigheden, die
ter inleiding van een kerkelijken feestdag op den daaraan voorafgaanden dag na den
middag plaats hebben; zij worden priniae (eerste) of secundae (tweede) vesperae ge-
noemd, naar gelang zij vóór of na zonsondergang beginnen. De gewone V. heet ten
onzent doorgaans het Lof.
Fesper (De Siciliaanscbe). Zie Sicilizansc/te Vesper.
Vespucci. Zie Amerigo Fespucci.
Vesta, bij de Grieken Hestia, de godin van den huiselijken vuurhaard, dochter van Kronos
en Rhea , eene der twaalf oppergodheden , werd als jonkvrouwelijke godin als de bescherm-
ster der kuischheid en huiselijkheid beschouwd. In ieder huis warende haarden, in elke
stad de Prytaneën aan haar gewijd. In haren alleen bij dag geopenden tempel, door Numa
Pompilius op de helling van den Palatijnscben berg gebouwd, brandde het heilige
vuur, dat altyd brandende moest gehouden worden. De aan haar gewijde feesten,
Ve&talia, werden op 9 Junij te Rome gevierd; dan begaven de vrouwen zich barre-
voets naar den tempel van V, om te offeren, en de ezels werden met bloemen versierd
en met kleine brooden omhangen door de stad geleid. De kunst stelt V. voor als eene
bedaagde jonkvrouw, met krachtige vormen en een ernstig gelaat, staande of op een
troon zittende.
Vesta. Eene der kleine planeten tusschen Mars en Jupiter, ontdekt door Olbers in
1807, nadat hij vermoed had dat de vroegere reeds ontdekte kleine planeten Pallas en
Juno fragmenten eener grootere waren en dat er dus nog meer dergelijke moesten
zijn De omloopstijd is 1324.7 dagen, de gemiddelde afstand tot de zon 2,36 (die der
aarde = 1 zijnde). Hare middellijn is zeer onzeker, volgens eenigen 66 , volgens anderen
480 geogr. mijlen.
Vestaalsche Maagden (De) waren priesteressen van Vesta te Rome, eerst 4 en sedert
Tarquinius of Servius 6 in getal. Zij werden eerst door de koningen, liter door deu
pontifex maximus gekozen, of liever in den eersten tijd door het lot uit 20 uitgekozen
meisjes aangewezen. Deze mogten niet jonger dan 6, en niet ouder dan 10 jaar zijn;
zij moesten vrij zijn van ligchaamsgebreken, dochters van nog in leven zijnde ouders
van vrije afkomst. Gedurende 30 jaren waren zij aan de dienst van het heiligdom
verbonden; in de 10 eerste ontvingen zij onderwijs in hare ambtspligten, in de 10
volgende oefenden zij die uit, in de 10 laatste gaven zij aan nieuwe V. M. onderwijs.
Zij droegen een wit kleed, eenen purperen mantel en een sluijer, moesten de
tempeldienst waarnemen, voor de offers zorgen, op straffe van levend begraven haren
maagdelij ken staat bewaren en zorgvuldig waken voor eene bestendige onderhouding van
het gewijde vuur, het zinnebeeld harer godin. Zware straffen stonden op achteloosheid
ten dezen, die als een ongunstig voorteeken voor den geheelen staat werd aangemerkt.
Ook wa3 haar de zorg voor het Palladium (z. a.) opgedragen. Na het volbrengen van
haren diensttijd mogten de V. M. in het huwelijk treden, doch ook dit werd als een
voor den staat ongunstig voorteeken aangemerkt. Groot waren hare voorregten. Zij
stonden niet onder de vaderlijke magt; als zij uitgingen, trad een lictor voor haar
uit als voor magistraatspersonen; hare personen waren onschendbaar, en wanneer zij
toevallig een ter dood veroordeelden misdadiger tegenkwamen, werd deze in vrijheid gesteld.
Vestiarius heette bij de Romeinen de slaaf, die het opzigt over de kleederen had,
In de Roorasohe kerk noemt men alzoo den dienaar, die het opzigt heeft over de mia*
gewaden, kerkelijke gereedschappen en sieraden.
-ocr page 100-
94                                            VESTING — VESUVlUS.
Vesting noemt men eene versterkte plaats op het oo\'logstooneel, die met het daarvoor
bepaalde aantal verdedigers gedurende eenigen tijd zelfs aan vijandelijke overmagt het
hootd kan bieden. Aan eene volkomen V. kan men onderscheiden: den hoofd wal, die
de kern van de vesting vormt, de buitenwerken , de gedetacheerde forten of voorwerken ,
de geïsoleerde werken of forten, die buiten bereik van het geschutvuur van den hoofd-
wal afzonderlijke punten verdedigen, welke voor de communicatie van de ~V. met den
omtrek bijzonder belangrijk zijn, eindelijk nog reduits of binnenwerken, citadellen , enz. —
In de oorlogen van vroeger tijd werden de V. beschouwd als een krachtig middel, dat
de verdediger kon aanwenden om een aanvallend leger tegen te houden. Door de ge-
wigtige veranderingen echter, welke de wijze van oorlogvoeren door verschillende
omstandigheden ondergaan heeft, is ook het oordeel over het nut der V. geheel ge-
wijzigd. Teti onregte meenen intusschen sommigen, dat de V. volstrekt geen nut meer
hebben. Elke staat toch heeft V. noodig om zijne oorlogsmagazijnen te verzekeren,
om volkswapeningen en nieuwe ligtingen te vereenigen, uit te rusten en te oefenen,
om als steunpunt te dienen voor de bewegingen van legers en daaraan in geval van
nood tot wijkplaats te verstrekken, om meester te blijven van zeer belangrijke punten
van het oorlogstooneel en om de verdediging van het gewigtigste deel de9 lauds met
den meesten nadruk te kunnen voeren. Zij moeten aan de volgende strategische voor-
waarden voldoen: 1". De vestingen moeten er zijn om den wil van het leger, en niet
het leger om den wil der vestingen. 2°. Zij moeten dus gelegen zijn op of nabij de
operatie-lijnen, welke de vijandelijke legers denkelijk zullen volgen om tot het binnenste-
van het land voort te dringen, 3". Met aantal vestingen moet zoo klein mogelijk worden
genomen; maar men moet trachten om het weerstandsvermogen van elke V. in het
bijzonder zoo groot mogelijk te maken. \'1°. Geen V. mag zoodanig gelegen zijn, dat
de vijand zonder veel moeite hare gemeenschap met het binnenland of met het eigen
leger afsnijdt. 5". De vestingen moeten zoo veel mogelijk in verband worden gebragt
met de natuurlijke verdedigingsmiddelen van het land, daarvan sterkte ontleenen en
w ederkeerig daaraan sterkte bijzetten. 6°. Het is een voordeel, wanneer men eene
groote V. heeft, die dienen kan tot steunpunt der operatie van een leger, en waarop
dat leger in geval van tegenspoed zijn terugtogt kan verrigten. 7°. Dat gedeelte van
een land, waar de zetel van de regering, de meeste bevolking, de meeste rijkdom is,
of waar om andere redenen de kracht van dat land zich voornamelijk bevindt, moet
met de meeste zorg worden versterkt.
Vestingbouwkunde. Zie Versterkingskunst.
VestriSj beroemde Ital. dansersfamilie. Gaëtano Apolline Baldasarre V., in 1729 te
Florence geb., sedert 1749 bij de groote opera te Parijs aangesteld, volgde zijn leer-
meester Dupré als balletweester op, verliet in 1781 het tooneel en overleed in 1808
te Parijs. In hetzelfde jaar overleed zijne vrouw Anna Friederike Heinel-V., in 1752
te JJaireuth geb., sedert 1768 aan de groote opera verbonden. — Auguste V.-Allard,
zoon van den vorigen en de danseres Allard, in 1759 geb., trad in 1772 het eerst
in de groote opera op en oogstte zoowel te Parijs als op zijne reizen door Europa
grooten roem als balletdanser in. Hij overleed in 1842 te Parijs. Zijn zoon, evenzeer
danser bij de groote opera, muntte vooral door groteske sprongen uit. — Marie Rosé
Gourgeaud Dugason V., geb. in 1746 en gehuwd met Paco V., broeder van Gaëtano,
sedert 176*> aan het Thééitre francais verbonden, muntte vooral als tragische tooneeN
speelster uit. Zij overleed in 1804.
Vesuviaan. Zie Idokraas.
Vesuvius, de eenige thans brandende vulkaan op het vasteland van Europa, een ge-
isoleerd liggende berg der Apennijnen, ongeveer 2 m. ten Z. O. van Napels. Hij
verheft zich van het Z. O. tot een geheel vlakken kegel, Piane gen.; op dezen
verheft zich met eene helling van 10—30° de middelste, deels met groote scherpe lava-
blokken, deels met fijne asch overdekte kegel, op welks afgestompte spits zich de krater
opent, waarvan de wand in het N. W. zich in de Punta del Palo tot 3650 v. verheft.
Aan de oostzijde van den berg verheft zich in den vorm van een halven cirkel als
een wal de zoogen. Somma, die voor een deel van den rand des ouden kraters ge-
houden wordt en naar binnen tegenover den aschkegel steil neervalt, terwijl de rand,
Punta Nasone gen., eene hoogte van 3540 v. bereikt. De V. heeft alzoo twee toppen:
de Punta del Palo en de Punta Nasone. Tusschen deze beiden bevindt zich de met
Java overdekte vlakte Atrio del Cavallo. De krater, die bijna bij iedere uitbarsting:
-ocr page 101-
VESZPRlM — VETO.                                         06
eene andere gedaante en diepte aanneemt en vóór de uitbarsting in 1861 aan de
eene zijde de eigenlijke opening van slechts 15—20 v. in middellijn had, is thans een
reusachtige, meerdere honderd schreden breede afgrond. Uit den krater stijgt gewoonlijk
een gelijkmatige damp op. Zekere kenteekenen van eene naderende uitbarsting zijn er
niet; gewoonlijk volgt zij op eene voorafgegane volkomene rust en begint met ouder-
aardsch gebruis en het opdroogen der bronnen. De V. was den Grieken als vuurspuwende
berg onbekend. Ook Plinioa de Oudere rekent hem niet onder de werkende vulkanen.
Ten tijde van Chr. geb. had de kegel eene zeer regelmatige gedaante en eindigde in
een vlakken top. De hellingen waren bebouwd en met bo-schen overdekt. en aan
zijn voet lagen Pompeji en Herculanum. In Aug. Ï9 n. Chr. werden Herculanum,
Pompeji en Stabiae (zie deze art.! bij eene uitbarsting betolven. Sedert heeft men
54 belangrijke uitbarstingen geteld. De belangrijkste van den laterea tijd zijn die van
b Aug. 1779, 11 Apr. 1S20, 22 Oct. 1822, 2—3 Aug. 1839, Maart 1848, 7 Febr.
1850 en 8 Dec. 1861, toen 8 kraters zich openden en Torre del Greco bijna geheel
verwoest word. De V. wordt gewoonlijk van Resina, ook van Pompeji uit in 4—5
uur beklommen. Op-den V. bevindt zich eene eremitage en daarbij het in 184I- op-
gerigte meteorologisch observatorium. Langs de hellingen groeit de beroemde wijn
Lacrymnr C/iristi. Verg. Förster, Brie/e eines Lebenden (L830); Koth, Der V.u.die
Uiiiyeb. von Neapel
(1857).
Veszprinij hoofdplaats van het Hong. comitaat V. (76 □ m. met 189,000 inw.),
aan den Sed gelegen, zetel van een bisschop, met 10,800 inw., een bisschoppelijk slot
met prachtige kerk op eene rots midden in de stad, een Piaristen-collegie, Franciscaner-
klooster, bisschoppelijk seminarie, hoogere en lagere scholen, inrigtingen van wel-
dadigheid en bierbrouwerijen. Ten tijde der Kom. stond hier de stad Cimbriana. Onder
de Arpaden was V. zetel der koningen. V. werd herhaaldelijk door de Turken en dan
weder door de Duitschers ingenomen.
Veteranen heetten bij de Romeinen de soldaien , die , na hun 50ste jaar bereikt te hebben ,
hunnen dienstpligt vervuld hadden en dan stukken veroverd land ter bebouwing kregen , of
als kolonisten werden uitgezonden. In later tijd is de naam V. mede van oude. beproefde
soldaten gebezigd. Ook heeft men aan half invalide krijgslieden , in afzonderlijke afdeelingen
georganiseerd of in vredestijd bij de overige troepen ingedeeld, den naam van V. gegeven.
Verraai (Friedr., graaf von), Oostenr. veldheer, geb. in 1650 in het hertogdom
Urbino, trad in 1683 als overste in keizerlijke dienst, onderscheidde zich bij de ver-
dedigiug van VVeenen en in de veldtogten tegen de Turken, werd in 168.1 commandant
van Nissa, voerde in 1690 het opperbevel over het leger, veroverde in 1691 Lippa,
verdedigde in 1693 het naar hem genaamde hol dapper tegen de Turken en sneuvelde
in 1695 als veldmaarschalk bij Lugos in een uitgedroogden arm der Ternes, naar
hem Veterani-gracht genaamd. — Zijn zoon .lulius V. onderscheidde zich in de oorlo-
gen tegen de Turken, 1703—18, en in 1719 in Sicilië. Hij stierf als veldmaarschalk in 1736.
Vetgans. Zie Pinguïns.
Vettoopers. Zie Schieringers en Vetkoopert.
Veto, d. i. ik verbied, noemt men in het algemeen de bevoegdheid om de uitvoering
van een door eene vergadering genomen besluit te verhinderen. In het staatsregt noemt
men het regt van V. de bevoegdheid van den regent of van sommige staatsambtenaren
om door weigering hunner toestemming aan het besluit van eenig staatsligchaam zijne
kracht te ontnemen. In dien zin wordt het vooral gebezigd van het regt van souve-
reinen, presidenten van republieken enz, om aan een besluit der landsvertegenwoordiging
hunne toestemming te ontzeggen en het daardoor krachteloos te maken. Men onder-
scheidt een absoluut of onbeperkt V., waardoor de werkzaamheid van een besluit voor
goed vernietigd wordt, en een beperkt of suspensief V., waardoor de uitvoering van
een besluit slechts verdaagd wordt. Daar volgens ons staatsregt de wetgevende magt
nooit zonder positive medewerking des konings tot stand koint, kan bij ons van een
R. v. V. des konings tegenover de wetgevende magt geen sprake zijn, daar die be-
voegdheid bij de grondwet aan den koning niet is verleend. Toch kan aan den koning
door de wet, in enkele bijzondere gevallen, zulk eene buitengewone magt worden op-
gedragen. Zoo is b. v. b\\j de wet van 19 Junij 1845 (Stbl. n". 28) in art. 2 aan
den koning voorbehouden in bijzondere gevallen, in het belang van handel en nijverheid,
de in-, uit- en doorvoerregten te verlagen. Aan den gouverneur-generaal van Ned.-Indip
i( door het reglement op het beleid der regering aldaar de bevoegdheid gegeven, om,
-ocr page 102-
VETPLANTEN — VEUILLOT.
90
in bijzondere gevallen, de afkondiging of uitvoering van wetten en koninklijke besluiten
uit te stellen en te schorsen, en algemeene verordeningen vast te stellen, waarin in
den regel door de wet of een koninklijk besluit moet voorzien worden.
Vetplanten, Cramtlaceae. Deze familie beval halve heesters of kruiden, die zich door
vleezige, sapiïjke, meest enkelvoudige binden onderscheiden. De meeldraden, vruchtbe-
ginselen , blocm- en kelkbliiden zijn in gelijken getale aanwezig. De V. komen in de
gematigde luchtstreek in alle werelddeelen voor, waar zij op drooge, soms rotsachtige
plaatsen gioeijen. \'J\'ot deze familie behooren de geslachten Crassula Haw., waarnaar
de fam. genoemd is en die aan de Kaap groeit; voorts Bryop/tillum Salisb., Sedtim
L. en Semptrriruw L.; de beide laatsten zijn inlandsch.
Vetten noemt men stoffen, die in het platiten- en dierenrijk voorkomen en zich on-
derscheiden doordien zij ligier dan water zijn en zich daarmede niet laten vermengen,
op papier of linnen eene doorschijnende blijvende vlek (vetvlek) achter laten, in
zuiveren toestand geen reuk of smaak bezitten en zich alken in alcohol, aether,
benzine en «etherische oliën latei: oplossen. De V. zijn deels vloeibaar en worden dan
oliën genoemd , deels vast (deze smelten echter bij eene lagere temperatuur dan die
van kokend water); enkele V. zijn week, zooals boter. De natuurlijke V. moet men
beschouwen als een mengsel van vaste en vloeibare vetsoorten, van welker verhouding
de meerdere of mindere vastheid afhangt. Men geeft aan de vaste vetstof den naam
Stearine, aan de vloeibare dien van Elaïne, terwijl men Margarine dit weeke vetstof noemt.
De genoemde stoffen kan men in liare scheikundige zamenstellhig leeren kennen als eene
verbinding van een zuur met een basis. Die zuren noemt men, naar de stoffen, Stearine;
Elahie-
en Maryaritie:uvr; de basis waarmede deze zuren worden verbonden is Lipyl-
oxyde
(z. a.), ook Clyctrihxyde gei.anmd. Stearine is dus Stcarinezuur-Lipyloxyde enz.
De meer verwijderde of elementaire bestanddeelen dezer stoffen zijn koolstof, zuurstof
en waterstof, en wel tot 80 pel. van de eerste en tot 12 pet. der laatste stof.— Wan-
neer men V. tot eene temperatuur van ongeveer 300° C. verhit, beginnen zij te koken;
dit koken moet men echter meer als gevolg van eene ontleding van het vet beschouwen,
waarbij waterdamp, koolzuur en andere ontledingsproducten ontwijken. Sterk verhit
zijnde, kunnen zij gemakkelijk ontvlammen en mit eene heldere vlam branden, waarom
zij tot verlichting kunnen aangewend worden. Vele V. ondergaan, aan de lucht
blootgesteld, eene ontleding, waardoor zij door het afgezonderde vetzuur ranzig worden;
door uitwasschen met magnesia, soda of dergelijke kan men het zuur veronzijdigen.
Onder de dierlijke V. kent men de Talk, waarin de stearine voorkomt (zooals
runder- en schapentalk), Reuzel en Menschenvet, waarin margarine gevonden wordt;
deze zijn van weeker zelfstandigheid. De boter heeft onderscheidene bestanddeelen, waar-
onder ook Bvterine; de traan is een vloeibaar vet, dat uit het spek van walvis-
schen, zeehonden enz. gewonnen wordt. De plantaardige V. worden meest in de zaden
der planten gevonden; enkele, zooals de Olijfolie en Amandelolie, in vruchten.
Deze V., die meest door uitpersing verkregen worden, zijn als Oliën genoeg bekend.
Als na aan de V. verwant, kan men het was beschouwen. Het zoogenaamd lijkenvet,
dat bij lijken kan gevormd worden, is eigenlijk eene zeep. De V. zijn belangrijk wegens
hunne verschillende aanwending; algemeen bekend is hun gebruik voor kunstlicht als
kaarsen en bij lampen, hunne aanwending bij verw stoffen, bij toebereiding van spij-
zen, bij geneesmiddelen voor inwendig en uitwendig gebruik en in vele andere gevallen.
Ten slotte merken wij op, dat men met Glycerine kunstmatige V. heeft kunnen bereiden.
Vettori (Pietro). Zie Victorius.
Vètn wordt in de heraldiek gebezigd voor Chappé-chaussé (zie Chaussé), wanneer de
chappe en chausse beiden van dezelfde kleur zijn. Volgens Rietstap treft men ook V.
in ovaal aan.
Veuillot (Louis), Fr. publicist, in 1809 te Baynes in het depart. van de Loiret geb.,
redigeerde sedert 1831 te Rouaan den Echo de la Seine-inférieure, een ministerieel
provinciaal dagblad en in lt33 te Perigueux het Me\'morial de la Dordogne, een blad
van dezelfde strekking. In 1834 ging hij met Bugeaud naar Algiers, waar hij de stof
verzamelde voor zijne Imprtsdons de voyage en Algérie, keerde in 1836 naar Parijs
terug en redigeerde aldaar La Cliarte de 1830 en daarna La Paix. Na korten t\\id
als chef de bureau bij het ministerie van binnenl. zaken werkzaam te zijn geweest,
werd hij medewerker en sedert 1848 hoofdredacteur van den JJnivtra religitux. In d«
staatkunde sloot hij zich achtereenvolgens aan Louis Philippe, de republiek en Napoleon
-ocr page 103-
97
VEUltNE — VIANEN.
aan; in het kerkelijke is hij de vertegenwoordiger van het scherpte ultraniontanisjne en
als zoodanig de heftige bestrijder van de regten der Gallikaansche kerk. Daar hij dit
princiep met onbeschaamdheid verdedigde, trof de aartsbisschop van Parijs den Univeri
hl 1853 met het interdict, dat echter door Pius IX werd opgeheven. Nadat een
keizerlijk decreet van 29 Jan. 1860 dit dagblad had opgeheven, verscheen het later
in gematigder geest. V. schreef nog o. a Pélérïnaijes de Suisse, Rome el Lorelte,
Les libres peuseurs
, Melanges religieux, Mstoriques el lillrraires (6 din., 1857—59,
2de reeks, 1860 volg.), De quelques erreur» sur la, papauté enz. — Zijn broeder
Eugène V., in 181S geb.; eveneens ultramontaan, schreef o. a. Kist. des guerres de
la Vendée
(1848) en Cochinchine et Tonquin (1859).
Yeorne, stadje met 5000 inw. in de Belg. prov. VV."Vlaanderen, op een uur afstands
van de Noordzee gelegen, is door kanalen met Nieuwpoort en IJperen en met Bergues
in Frankrijk verbonden. Zij heeft eene hoofdkerk uit de 11 Je eeuw en verscheidene fa-
brieken. V. was, na het sluiten van het Barrière-tractaat in 1715, de meest westelijke
plaats, waar de Staten van de republiek der Vereen. Nederlanden bezetting mogten leg-
gen, totdat zij ten tijde van keizer Jozef II van hun regt daartoe afstand deden.
Vevayj hoofdplaats van het district V. in het Zwits. canton Waadland, heerlijk schoon
aan de monding der Vevayse in het meer van Genève en aan den spoorweg gelegen,
met 5200 inw., een slot, stadhuis, de Sta-Clara- en St.-Martinus-kerk , een collegie,
reaal- en andere scholen, openbare bibliotheek, inrigtingen van weldadigheid, het slot
van de familie Gouvreu met prachtigeu tuin, een casino, veel nijverheid en commissie-
handel. V. wordt jaarlijks door vele vreemdelingen bezocht. Bij V. ligt het slot Hau-
teville met een park. — V. is ook de hoofdplaats van het graafschap Zwitserland in
den N.-Amer. staat Indiana, aan den ühio, met 2000 inw., in 1813 door Zwitsersehe
landverhuizers gesticht.
Vezel (Plant-). Zie Hout.
Vezelay, stad en kantonshoofdplaats in het arrond. Avallon van het Pr. depart. der
Yonne, aan de Eure, met 1300 inw., zout- en minerale bronnen en wijnteelt. V. is
de geboorteplaats van Theod. Beza.
Vezelgips noemt men eene gipssoort, die niet alleen in plaatjes, maar in vezels splijt-
baar is, of blijkbaar uit regte of gebogen vezels bestaat.
Vézère, rivier in Frankrijk, ontspringt in het depart. der Corrèze, valt in het depart.
der Dordogne in de Dordogne en neemt de Soudenne, Bradascou, Corrèze enz. in zich op.
Vezier. Zie Vizier.
Viaduct (Lat.) noemt men een over gemetselde bogen of peilers gelegden weg over een
dal of bergkloof en in het algemeen op eene hoogte boven de oppervlakte van den bodem.
Vooral L)ij spoorwegen is het aanleggen van V. in bergstrekeu, of waar de spoorwegen
over steden heen loopen, z. a. te Londen, zeer veelvuldig.
Viana, stad in de Spaansche prov. Navarra, niet ver van den Ebro, met een oud slot, drie
kerken, een hospitaal, een circus voor stierengevechten, eene jaarlijksche mis en 2;\'8Ü inw.
Vianen, 0pen stadje aan den linker oever van de Lek, in het arrond. Gorinchein van de
Nederl. prov. Zuid-Holland, eene zeer oude plaats, met 2902 inw., een kantongeregt,
eene fraaye Herv. kerk met het praalgraf van Keinoud van Brederode, eene Roomsche kerk,
synagoge, enkele fabrieken en klompenmakerijen. Het zoogen. land van V. behoorde
oudtijds tot het graafschap Teisterbaud, later aan het bisdom Utrecht en werd in het
begin der 13de eeuw eene afzonderlijke heerlijkheid, die, nadat de mannelijke linie der
heeren van V. in 1418 was uitgestorven, door eene erfdochter aan het huis van Bre-
derode kwam, waarin zij bleef totdat Wolfert van Brederode, de laatste mannelijke af-
stammeling, in 1679 ongehuwd overleed. Na door huwelijken als anderszins aan anderen
behoord te hebbeu, werd zij in 1725 gekocht door de staten van Hollanden W\'.•Fries-
land. Van het slot Batenstein, in de 14de eeuw gesticht en in de 18de eeuw ten
deele door brand vernield en later geslecht, is weinig of niets meer te zien.
Vianen (van), de naam van een vrij talrijk geslacht van kunstenaars en goudsmeden,
waarschijnlijk ontleend aan dien van het Z.-lIollandsche stadje Vianen (z. a.j. De stam-
vader van dit geslacht was vermoedelijk Willem Eerstensz. v. V., die reeds in 1579 te
Utrecht gevestigd was en vóór 1604 overleed. Meer dan zyne twee jongere zonen, Gijs-
bert en Daniël, muntten zijne beide oudste zonen in de kunst van het drijven en gra-
veren van goud en zilver uit. De oudste, Adam v. V., omstr. 1570 te Utrecht geb.
eu in 1627 aldaar over!., is waarschijnlijk de vervaardiger van eene zilveren lijst om een
Mgem. Ned. Encyclopedie, deel XV.                                                                              7,
-ocr page 104-
98                                 VIANNA DO CASTELLO — VICARI.
spiegel, vroeger ter raadkamer van Utrecht te vinden, doch later onherstelbaar bescha-
digd, alsmede van eene groote schaal, waarop de voorstelling der koningin van Seba
voor Salomo gedreven is, in de Portugeesch-Israëlitische kerk te Amsterdam. Ook des
vorigen zoon, Adam v. V., omstr. 1595 te Utrecht geb., en nog een derde Adam v.
V., vermoedelijk een zoon dus laatsten, beoefenden het zelfde kunstvak. Zekere Christi-
aan v. Y., vermoedelijk de broeder van den laatst genoemden Adam, muntte evenzeer
in de drijfkunst uit, die hij vooral in Engeland beoefende, en gaf de werken zijns
vaders uit (1652—64, 52 bladen in f"). — De tweede zoon van Willem Eerstensz.,
Paulus v. V., in het begin der 17"le eeuw te Utrecht geb., vervaardigde te Eome ver-
schillende drijfwerken met beelden en ornamenten in zilver, geraakte door de «afgunst
zijner vijanden in de gevangenis der inquisitie, begaf zich na zijne bevrijding naar
Praag, waar hij in dienst trad van Rudolf II, en overleed er omstr. 1620. Hij ver-
vaardigde o. a. een prachtigen gouden kop met deksel, in het bezit van Z. K. H. prins
Frederik der Nederlanden en afgebeeld in D. van der Kellen\'s uitmuntend etswerk
Nederl. oudheden. Verg. Kramm in zijn vervolg op Immerzeel, Levens der Nederl.
schilders.
Vianna do Castello, hoofdplaats van het district Vianna (45 □ m. met 19S,937 inw.)
in de Portug. prov. Entre Douro e Minho, bij de monding van den Lima in de Atlan-
tische zee, met 9000 inw., twee kerken, een hospitaal, eene versterkte haven, handel
en visscherij.
Viardot-Garcia (Pauline), beroemde zangeres, tweede dochter van Manuel Garcia (z. a.),
in 1821 te Parijs geb., hield zich met haren vader in N.-America en Mexico op,
vormde zich te Parijs tot pianospeelster en sedert 1837 tot zangeres, deed in 1838 en
39 met Beriot en hare moeder eene kunstreis door Duitschland, België , Rusland en En-
geland en werd te Londen bij de Ital. opera geëngageerd. Sedert 1840 is zij met
Viardot, den directeur van den ïhéatre Italien te Parijs, gehuwd.
Viareggio, stad in de Ital. prov. Lucca, in eene moerassige streek, aan de Middel-
landsche zee en aan den spoorweg van Pisa naar Massa gelegen, met 16,500 inw.,
eene haven, handel, zeebnden en in de nabijheid overblijfselen van Rom. baden (Bag-
ni di Nerone).
Viaticum (Lat.) heette bij de Romeinen de levensmiddelen, die men den afreizenden vreem-
delingen medegaf, ook het reisgeld, den stadhouders naar de provinciën gegeven.
Thans wordt het in het algemeen van reisgeld gebezigd en in de Roomsche kerk van
het laatste avondmaal, dat den stervenden wor..t toegediend.
Viborg of Wiborg, stift op het Deensche schiereiland Jutland, aan Aarhuus, Ribe,
Aalburg en den Liiinfjord grenzende, met een heuvelachtiger, doch vruchtbaren grond,
veeteelt, graan* en groententeelt, visscherij, kousen- en linnenweverijen en handel in
vee, wol en klompen, telt op 55\\ □ m. 86,000 inw. — De hoofdstad V., de oudste
stad van Jutland, met 4861 inw., ligt aan een meertje, is de zetel van een bisschop
en heeft drie kerken, eene kathedraal-school, twee andere Deensche scholen, een hos-
pitaal, werkhuis en eenige fabrieken In 1150 had hier de slag plaats tusschen de
Deensche tegenkoningen Swen III en Kauut V, waarin de laatste geslagen werd.
Viborg, ook Vyborg of Wiborg, hoofdstad van het gouvernement V. (790,5 □ m.
met (1865) 279,815 inw.) in het Russ. grootvorstendom Finland, op eene landtong aan
de baai ïrangö Surde in de golf van Finland gelegen, is eene sterke vesting, heeft
een tuighuis , magazijnen , kazernen , eene haven, vier kerken, een Luthersch consistorie,
gymnasium en andere scholen, zeilmakerijen, visscherij en handel en telt 5194 inw.
Het slot van V. werd volgens sommigen door Torkei Knudson in 1293, volgens ande-
ren door Birger Jarl gesticht en in 1495 door czaar Wassilij Schuiskoi belegerd, maar
de bestorming door het springen van een kruidtoren verijdeld. Peter de Gr. nam V.
10 Junij 1710 in.
Vibratie noemt men de trillingen, waarin een veerkrachtig ligebaam door de eene of
andere oorzaak kan gebragt worden en waardoor ook de gewaarwording van hooren en zien
veroorzaakt wordt. "Van deze trillingen is in de artikels over geluid en licht gesproken.
Vibrio. Zie Infusiedieren.
Vicarello. vlek in de pauselijke delegatie Civita-Vecchia, bekend door zijne minerale
bronnen van bijna 40° R., de oude Aquae Apollinares.
Vicari (Hermann von), Badensch aartsbisschop, in 1773 te Aulendorf in Wurtem-
berg geb., werd jn 1797 canonicus bij St.-Johaiin te Konstanj,, bekleedde verschillende
-ocr page 105-
VICARIS — VICENZA.         \'                                M
betrekkiugeu in de kerk, werd reeds in 1836 tot aartsbisschop van ïïeiburg gc-
kozen, welke keuze echter door de regering niet bekrachtigd werd, en trad eerst in
184S, bij eene tweede verkiezing, als aartsbisschop van Freiburg en metropoliet van
de kerkelijke provincie van den Boven-Rijn op. Sedert 184G voerde hij als hoofd der
ultramontaansche partij onafgebroken strijd tegen de regering eerst door de strengheid ,
waarmede hij bij de gemengde huwelijken te werk ging, en sedert 1853 verzette
hij zich tegen het medetoezigt van den staat over de kerkelijke goederen. Hij over-
leed in 1868.
Vicaris, plaatsvervanger, is ieder, die eenig ambt of bediening ter vervanging van
den eigenlijken titularis waarneemt. In de middeleeuwen heetten keizerl. V. de stadhou-
ders in de Ital. staten. RijksV. waren na den dood eens keizers tot aan de verkiezing
eens nieuwen de vorsten, die het ambt des keizers waarnamen. In de R. Kath. kerk
heet Apostolische V. (Ficariu» apostolicus) een aanzienlijk geestelijke, door den paus
gevolmagtigd tot het zelfstandig uitvoeren van en beslissen in bepaalde zaken. In de
staatskerk in Engeland wordt de titel Vicar gegeven aan zulke geestelijken, welke, tegen
eene meestal geringe bezoldiging, de pligteu vervullen van die geestelijke bedieningen,
aan welke inkomsten uit goederen als anderszins zijn verbonden, welke meestal aan-
zienlijk zijn en grootendeels in de kas der hooge geestelijken, de eigenlijke titularis-
se n, vloeijen.
Vice, een Lat. woord, dat in de j,laats beteekent, wordt voor titels van ambten ge-
plaatst om den plaatsvervanger, of den in rang opvolgenden ambtenaar, of ook den ver-
tegen» oordiger eens hooggeplaatstun aan te duiden, b. v vice-cousul, vice-president,
vice-admiraal, vice-koning enz.
Vicelinus (de Heilige), de Apostel van Holstein, in het laatst der Lldceeuw te Quern-
heim bij Hamelu geb., werd op den burg Everstein opgevoed en bezocht de bloeijende
school te Paderborn. Na een tijd lang rector te liremen geweest te zijn, studeerde hij
nog drie jaar te Parijs onder Radolf en Anselmus en trok toen met Kudolf en Ludolf
als zendeling in het land der Obotriten, waar koning Hendrik hun te Lubeck eene
kerk afstond. Toen echter deze koning in 1126 stierf en de verwarring in het land de
evangelieprediking verijdelde, keerde V. naar Bremen terug en werd leeraar te Faldera.
Van hieruit predikte hij het evangelie onder de Noord-Albingiërs, vestigde te Segeberg
en Lubeck kweekscholen voor zendelingen in het land der Slawen, werd in 1149 bis-
schop van Aldenburg en stierf in 1154. Verg. Kruse, Das Leliën des SI. V. (1S28).
Vicente. Zie Gil Ficente.
Vicenza, provincie van het koningrijk Italië, vroeger tot het Lombardisch-Venetiaansch,
•daarna tot het Venet. en sedert 1866 tot het Ital. koningrijk behoorende, tusschen
Tirol en de provinciën Verona, Padua, Treviso en Belluno gelegen, telt op 50,43 □
m. (1862) 318,100 inw., is deels bergachtig, deels vlak en door de rivieren Bacchi-
glione, Brenta en Tesina doorstroomd. Zij levert koren, wijn, ooft, groenten, zijde,
vee, wild, steenkolen, marmer enz. op. — De hoofdstad V., aan de zamenstrooming
van den Bacchiglione en Retrone en den spoorweg en aan den noordoostel. voet vau
den Bericischen berg gelegen, telt 33,000 inw., heeft, behalve den met paleizen ver-
sierden corso, meest naauwe straten en is de zetel van een bisschop en van onderschei-
dene burgerlijke overheden. Het fraaiste plein is de Piazza dei Signori met twee door de
Venetianen in 1404 opgerigte zuilen. Ouder de 19 kerken zijn de kathedraal en de
kerk S. Corona vooral door fraaije schilderijen merkwaardig. V. heeft een bisschoppelijk
seminarie, eene akademie, theologische school, twee gymnasiën, talrijke weteuschap-
pelijke en weldadige inrigtingen, verscheidene prachtige door Palladio gebouwde
paleizen, z. a. het raadhuis, het Teatro olimpico, den triumfboog op den Carapo marzio,
de Loggia bij de praefectnur enz. De nijverheid bestaat in het fabriceren van zijden
stoffen, stroohoeden, porselein, leder, speelkaarten , alkohol en olie; de handel in graan
en wijn is belangrijk. V., bij de Bom. Vicentia of Vicetia, eene stad in Venetia,
werd vermoedelijk omstr. 600 v. Chr. door de Euganeërs gesticht en in 389 v. Chr.
door de Sennonische Galliërs vergroot. Het werd door de Hunnen verwoest, aan de
Longobarden, Gothen en de koningen van Italië onderworpen, maakte na de overwiu-
ning op Desiderius een deel uit van het rijk van Karel den Gr., had later eigen her-
togen en graven, werd in 1246 verwoest, door de Scala\'s, die er heerschappij voer-
den, herbouwd en kwam in 1404 onder het bestuur der republiek Venetië. \'
Vicenza (Hertog vnn). Zie Caulaincowt.
V
-ocr page 106-
100                                                 VICH — VICTOR.
Vicb. of Vique, stad in de Spaansche prov. Barcelona, aan den Gurre, zetel eens
bisschops, met 13,712 inw., eene kathedraal. 4 oratoriën, 3 armenhuizen, hospitalen
en fabrieken vau linnen, katoenen waren, leder, potten, hoeden, kammen, messen,
beroemde worst en chocolade. V. heette in de oudheid Ausa, in de middeleeuwen
Ausona of Vicus Ausonensis. De Franschen zegevierden hier 20 Febr. 1810 onder
Augereau over de Spanjaarden onder Odonel.
Vichy, stad in het Fr. depart. van den Allier, aan den regter oever van den Allier
en den spoorweg van Parijs naar Lyon, in een gezond dal aan den voet van het ge-
bergte van Auvergne gelegen, eene der bezochtste badplaatsen van Frankrijk, bestaat
uit de oude, sombere stad en het door prachtige parken en wandelplaatsen daarvan ge-
schuidene quartier neuf of\' V. Les Bains. De alkalische warme bronnen waren reeds
den Romeinen onder den naam Aquae calidae bekend. Er zijn oud-Kom. marmeren
baden en Kom. munten gevonden. De groote roem der baden dagteekent eerst van
deze eeuw, en het in 1784 door de tantes van Lodewijk XVI begonnen Etablissement
theimal werd eerst in 1829 voltooid. V. telt 1800 inw., die veel linnen weven. Verg.
Longchamps, Analyse des eaux minerale* de f. (1825); Beaulieu, Notice sur la ville
et les antiumtés de V.
(1847)-
Vicia. Zie Boon.
Vicksburg, hoofdplaats en invoerhaven van het graafschap Warren in den staat Mis-
sissippi in N.-America, aan den Mississippi gelegen en door den spoorweg met Jackson
verbonden, telt (1858) omstr. 5000 inw., heeft vijf kerken en eene akademie en is de
hoofdstapelplaats van den katoenhandel. In den burgeroorlog werd V. door de gecon-
federeerden (secessionisten) zeer versterkt, in Dec 1862 door de Unionisten onder
Sherman te vergeefs belegerd, maar moest zich 4 Julij 1863, na een beleg van 47 dagen,
aan de Unionisten onder Graut overgeven.
Vico (Giovauni Battista), beroemd Ual. regtsgeleerde, in 1669 te Napels geb., stu-
deerde in dè rogtsgeleerdheid, werd prof. in de regten te Napels, later historiograaf
van Karel III van Bourbon en overleed in 1744. Onder zijne schriften, vereenigd
uitgeg. (N\'ap. 1835), zijn vooral merkwaardig: De antiquissima Italorum sapientia
(1710, Ital. door Monti, 1826), De uno universi juris yrincipio et fine (1720), Principj
della scienza uuova d\'intorno alle commune nature delle nazioni
(1725—44, 7<le uitg.
van Galotti, 1817 , üuitsche vert. door Weber, 1822, en Fr. vert. door Michelet, 1828).
Vico (Francesco de), Ital. sterrekundige, in 1806 te Macerala geb., opgevoed in het
collegium van Urbino, trad in 1823 in de Jezuïten-orde, studeerde in de theologie en
astronomie, werd in 1839 directeur der sterrenwacht vau het Col legio llomano te Rome
en was een tijd lang prof. in de mathesis en astronomie. Toen in 1848 de Jezuïteu.
uit Rome gebannen werden, ging V. naar Parijs, bezocht Engeland en N.-America en
overleed in 1848 te Londen. Hij schreef talrijke verhandelingen over astronomie, nam
den ring van Saturnus en de vlekken van Venus waar en ontdekte 1844—46 zes kome-
ten. Ook was hij componist van kerkelijke muziek en rigtte voor de pauselijke kapel
eene voortrelïelijke zangersvereeniging op.
Victor is de naam van drie pausen en twee tegenpausen. V.I, de heilige, een Afrikaan,
was van 185—197 (volgens anderen van 187—200) paus. Hij vorderde te vergeefs van
de Klein-Aziatische bisschoppen om de Joodsch-Christelijke paaschviering, die in Klein-Azië
gebruikelijk was, te laten varen en zich aan de in de Westersche kerk gebruikelijke aan
te sluiten. Onder hem begonnen de Monarchiaansche twisten. De 28e July is aan zijne
nagedachtenis gewijd. — V. II, vroeger bisschop Gebhard van Eichstadt, paus van
1055—57 , vaardigde vooral besluiten tegen de simonie en het huwelijk der priesters
uit. — V. III, vroeger Desiderius, abt van Monte Cassino, zoon van Landolf V,
vorst van Beneventum, was van het voorjaar tot Sept. 1087 paus. — V. IV heet
zoowel de kardinaal Gregorius Conti, die in 1138 in de plaats van Anicetus II tot
paus gekozen werd, maar na twee maanden voor Innocentius II wijken moest, als de
kardinaal Octavianus, die in 1159 als paus tegenover Alexander III door Frederik
Barbarossa erkend en tot zijn dood, in 1164, beschermd werd.
Victor (Jan), Belg. schilder, die tusschen 1600 en 1670 leefde en de manier van
zijn leermeester Rembrandt navolgde. Het museum te Amsterdam bezit van hem:
Jozef in de gevangenis de droomen van den bakker en den schenker uitleggende, de Louvre
haak zijnen zoon Jakob zegenende, de Bridgewater-galerij te Londen Tobiat en zijn
vudi/r, de pinacotheek te Munolien mede eene voorstelling uit het leven van Tobjas,
-ocr page 107-
VICTOR AMADEUS — VICTOR-PERRIN.                            101
het museum te Dresden Be vinding van Mozes en De broeders van Jozef enz. Ook
schilderde hij genre stukken, boerenherbergen, markten, kwakzalvers enz. — V. (.Takob of
Giacomo), Belg. schilder, waarschijnlijk verwant aan den vorigen, leefde in het midden
der 17de eeuw en schilderde landschappen niet beesten, vogels enz., de laatste vaak
als hoofdzaak en met niet minder talent behandeld dan die van Hondekoeter en Wee-
ninx. In verschillende verzamelingen van Europa vindt men zijne stukken.
Victor Amadeus I, hertog van Savoye, zoon van Karel Emanuël, geb. in 1587, werd
aan het Spaansche hof opgevoed, volgde in 1630 zijnen vader op en overleed in 1637.
Hij was gehuwd met Cliristiana, dochter van koning Hendrik IV. — V. Amadeus II
(l als koTiing van Sardinië), kleinzoon des vorigen en zoon van Karel Emanuël II in
1666 geb , aanvaardde de regering in 1675 onder de voogdijschap zijner moeder Jo-
hanna van Savoye en huwde in 1684 met Anna, dochter van den hertog van Orleans.
Hij had in den strijd met Frankrijk veel tegenspoed, verloor Sicilië , maar kreeg daarvoor
in 1720 het nieuwe koningrijk Sardinië, deed in 1730 afstand van den troon ten
gunste zijns zoons Karel Emanuël III, leefde stil te St.-Alban bij Chambery en werd,
toen hij in 1731 zich door eene omwenteling weer van den troon meester wilde maken,
in het slot Montcarlier gevangen gezet, waar hij in 1732 overleed. —V. Amadeus III
(II als koning van Sardinië), kleinzoon des vorigen en zoon van Karel Emanuël III,
geb. in 1726, regeerde van 1773— 6 en was gehuwd met Marie Antoinette, dochter
van koning Philips V van Spanje.
Victor Emanuël I, koning van Sardiuië, tweede zoon van V. Amadeus III (TI), geb.
in 1759, voerde als prins den titel van hertog van Aosta, kwam in 1802 door de
abdicatie van zijn broeder Karel Emanuël IV aan de regering over Sardinië, kreeg in
1814 ook Savoye en Piëmont terug, abdiceerde in 1821 ten gunste van zijn broeder
Karel Pelix, hield zich te Nizza en Modena op en overleed in 1824 te Montcarlier.—
V. Emanuël II, zoon van koning Karel Albert van Sardinië, in 1820 geb., nam in
1848 en 49 deel aan den oorlog tegen Oostenrijk en werd 23 Maart 1849 na de ab-
dicatie zijns vaders koning van Sardinië. Ten gevolge van den Oostenrijksch-Italiaan •
schen oorlog van 1859 werden Lombardijë en vervolgens ook Toscane, Parma, Mo-
dena, een deel van den Kerkelijken Staat en het koningrijk der beide Siciliën aan zijn
rijk toegevoegd, waarop V. E. 17 Maart 1861 den titel van koning van Italië aannam.
Savoye en Nizza stond hij aan Napoleon III, zijnen bondgenoot in den oorlog tegen
Oostenrijk, af. Hij vestigde zijne residentie te Florence. Ten gevolge van het verbond
met Pruissen tegen Oostenrijk in 1866 werd eindelijk ook Venetië aan het koningrijk
Italië toegevoegd (verg. Italië). V. E. heeft uit het huwelijk met de aartshertogin
Adelheid, dochter van den aartshertog Rainer, die in 1855 overleed, nog 4 kinderen
in leven: Clotilde, geb. in 1843, sedert 1859 gehuwd met prins Napoleon : Humbert,
kroonprins, prins van Piëmont, geb. in 1844, sedert 1867 gehuwd met Marie, doch-
ter van prins Karel Emauuel; Amadeus, hertog van Aosta, geb. in 1845; Marie, geb.
in 1847, gehuwd sedert 1862 met koning Lodewijk van Portngal.
Victor-Perrin (Claude), Fransch maarschalk, hertog van Belluno, in 1764 te La
Marche in Lotharingen geb , trad in 1781 nis gemeen soldaat in dienst en klom tot
de hoogste rangen op, zoodat hij reeds in 1797 divisie-generaal werd, als hoedanig hij
in Italië de pauselijke troepen bij den Senio versloeg, Ancona veroverde en daardoor
den paus tot den vrede van Tolentino noodzaakte. Van 1797—99 voerde hij het be-
vel in de Vendée, streed daarna weder met onderscheiding in Italië, ging in 1805 als
gezant naar Kopenhagen en nam met groote onderscheiding deel aan den veldtogt tegen
Pruissen, zoodat Napoleon hem op het slagveld bij Friedland tot maarschalk benoemde.
Na gedurende 16 maanden gouverneur van Berlijn geweest te zijn, voerde hij van
1808—12 met afwisselend geluk bevel over het eerste corps in Spanje. Tn 1812 volgde
hij het groote leger tot Smolensk en dekte den overtogt aan de Beresina. In 1813
nam hij deel aan de veldslagen bij Dresden, Leipzig en Hanau, verdedigde in 1814
de Vogesen tegen de Russen, trok naar de Maas terug en werd van zijn commando
outheven, daar hij in Febr. 1814 de bezetting van de brug van Montereau verzuimd
\' had. Na de eerste restauratie werd V. gouverneur van de tweede militaire divisie.
Hij volgde Lodewijk XVIII gedurende de 100 dagen naar Gent, werd na de tweede
restauratie generaal-majoor der garde en pair van het rijk en was van 182 I—23 minister
van oorlog. Als gezant naar Weenen benoemd, wilde men hem daar niet ontvangen,
omdat het Weensche hof den titel van hertog van Belluno niet erkende. Hij overleed in
-ocr page 108-
102                                     VICTORIA — VICTORIUS,
1841 te Parijs. — Zijn zoon Francois V.-Perrin, in 1796 geb., werd 9 Febr. 1853
door Napoleon III tot senator benoemd en stierf in dat zelfde jaar.
Victoria, de Bom. naam van de godin der overwinning. Zie Nice.
Victoria is de naam, die vooral door de Engelschen aan vele plaatsen gegeven is,
z. a.: Fort V., stad in het Britsch-Ind. presidentschap Bombay, aan de monding van
den Sawattry in de Indische zee, inet 4000 inw. — V., hoofdstad van het Britsche
eiland Hongkong aan de kust van China, met eene voortreffelijke haven, levendigen
handel en 15,000 inw. — V., district in de oostel. prov. van Kaapland, in 1847 op-
gerigt. — V., graafschap van de Britsche kolonie Natal in Z.O."Afrika, met de hoofd•
plaats Verulam. — V., de naam door Livingstone gegeven aan de prachtige watervalleu
van den Zambesi in Z.-Afrika. — V., vroeger Australia Felix, eene Britsche kolonie
in het Z. van Australië (z. a.) van 4000 □ m. met (1860) 598,914 inw., met Mel-
bourne als hoofdstad. — V., hoofdstad van het eiland Van-Couver, aan de V.-baai,
was voor korten tijd nog slechts een onbeduidend etablissement van de Hudsonbaai-
compagnie inet 400 inw., maar is sedert de ontdekking van goudmijnen in N.-Caledo-
nië zeer toegenomen en telde in 1858 reeds 7000 inw.; de haven Esquimault is J m.
van V. verwijderd. — V., graafschap in den staat Texas van 36 □ m. met (1850)
2019 inw. — V., vroeger Nuovo Santander, hoofdstad van den Mexicaanschen staat
Tamaulipos, aan den bevaarbaren Santander, met 6000 inw. — V., Nederl. fort aan
de zuidwestkust van het eiland Amboina, zetel van den gouverneur der Molukken. —
Nossa Senliora da V., hoofdstad van de Braziliaansche prov. Espiritu Santo, aan de
baai Espiritu Santo van den Atlantischen oceaan, met 15,000 inw.
Victoria. Zie Adelia.
Victoria I (Alexandrine), de tegenwoordige koningin van Groot-Brittannië en Ierland,
het eenige kind van Eduard, hertog van Kent, in 1820 overl., en van prinses Louise
Victoria van Saksen-Koburg, werd in 1819 te Kensingtonhouse geb. en volgde 20
Jutiij 1837 haren oom Willem IV in de regering op. In 1840 huwde zij met prins
Albert van Saksen-Koburg-Gotha, die 14 Drc. 1861 overleed. Zij is moeder van negen
kinderen: de kroonprinses Victoria, in 1S40 geb., gehuwd sedert 1858 met den tegen-
woordigen kroonprins van Pruissen Frederik Wilhelm; de prins van Wales, Albert Edu-
ard, in 1841 geb., gehuwd sedert 1863 met Alexandra, dochter van prins Christiaan
van Denemarken; prinses Alice, in 1843 geb., gehuwd sedert 1862 inet Frederik Wil-
lem Lode.vijk, prins van Hessen-Darmstadt; prins Alfred, inl844geb-; prinses Helene,
in 1846 geb., gehuwd sedert 1866 met prins Christiaan van Sleeswijk-Holstein-Son-
derburg-Augustenburg; prinses Louise, in 1848 geb.; prins Arthur, in 1850 geb.;
prins Leopold, in 1855 geb.; prinses Beatrix, in 1857 geb.
Victoria-land, eiland in de Noordpoolstreken van N.-America, tusschen Wollastonland
en Boothia Felix. in 1S38 door Simpson ontdekt.
Victoria-Nyanza. Zie Nyanza.
Victoria-plant. Victoria regia, behoort tot de familie der Nympheaceeën en heeft met
onze Plompen !z. a.) overeenkomst, maar onderscheidt zich al dadelijk door hare aan-
zieulijke grootte. Zij is eene prachtige waterplant, die in Guiana gevonden wordt, waar
zij in 1827 (volgens anderen vroeger) ontdekt, maar eerst in 1832 door Pöppig be-
schreven werd. Hare ronde op het water drijvende bladen bereiken eene oppervlakte van
bij de twee el. Zij zijn met een verhoogden rand omzoomd, en dragen aan den
purperrooden onderkant een vlechtwerk van met stekels bezette nerven. De V. is ver-
sierd met witte, aan de binnenzijde rozenroode bloemen, die ongeveer drie palm in door-
snede, hebben; de vruchten zijn rond. In den kruidtuin te Amsterdam is de V. te zien.
Vietorinus (0. Marius), een Afrikaan, leerde in de 4<lc eeuw n. Chr. te Rome de
redekunst en schreef: Ex/wsilio in Rhetorica Ciceronis, in de verzameling der
Rhetores antiqui (Par. 1599) en in Orelli\'s Scholiastae Ciceronn. — V. (Maximus),
Rora. giammaticus uit de 4de eeuw n. Chr., schreef: De re grammatica, de carmine heroico,
de ratione metrurur»., te vinden in Lindemann\'s Corpus grammaticorum lat. eèt. en in
Gaisford\'s Scriptores rei metricae.
Victorius (Petrus), eigenlijk Pietro Vettori, een der geleerdste Ital. humanisten van de
16de eeuw, in 1499 te Florence geb., studeerde te Pisa en te Rome, deed voor zijne
studiën eene buitenlandsche reis, trad te Florence als leeraar der Lat. en Gr. talen en
letterkunde op en overleed aldaar in 1585. Hij schreef: Variarum lectionum libri XXV
(1553 en meerm.), Epistolae (1586), Orationes (1586). Zijne Opera zijn in 1573 te
-ocr page 109-
VICTUALIËN-BROEDERS - VIENNE.                              103
Flor. uitgegeven. Bandini gaf in 1758 zijne Clarorum Italorum et Germanorum ad V.
epklolae
uit. Verg. Benivieni, Vüa di P. V. (1583), en Baudini, Victorius (1759).
Victualiëo-broeders. Zie Vitaliën-hroeders.
Vida (Marcus Hieronyraus), verdienstelijk Lat. dichter, orastr. 1480 te Cremona geb.,
studeerde in de godgeleerdheid, werd caiionicns bij de Lateraan-kerk te Rome en in
1522 bisschop van Aiba, waar hij in 1566 stierf. Zijn hoofdgedicht is de CkrUtiaê,
een epos, aan paus Leo X opgedragen (1535, Leid. 1836, bijna in alle talen over-
gebragt). Zijne didaktisrhe gedichten zijn: Scacc/wrum ludus (1527), Bombycum librill
en De arte poëtica Ubri III; verder Hymni de rebus divinis. Zijne schriften zagen
vereenigd het licht in 2 dln. (Grein. 1550) en in 4 dln. (Oxf. 1722). Ook schreef
hij dialogen, brieven en redevoeringen.
Vidocq (Eugène Franc.), berucht spion bij de politie te Parijs, in 1775 te Arras
geb., zoon van een bakker, ontstal reeds als knaap aan zijne moeder 2000 fr. en
wilde naar America vlugten; het geld werd hem echter ontnomen, en hij keerde naar
zijne ouders terug. Tijdens de omwenteling werd hij soldaat, maar deserteerde menigmaal
en maakte zich nau allerlei schelmerijen schuldig. Wegens vervalsching tot de galeijen
veroordeeld, ontvlugtte hij. Eindelijk trad hij als spion bij de Parijsche politie in dienst,
werd in 1812 chef van het veiligheidscomité en betoonde vooral sedert de restauratie
door het opsporen zijner vroegere makkers goede diensten. In 1827 werd hij ontsla-
gen, daar Lacour hem overtroffen had bij de ontdekking van den diefstal der medail-
les uit de koninklijke bibliotheek. Hij rigtte eene papierfabriek in Picardië en ook een
tijd lang eene soort van privaat politie-bureau op, dat hij echter spoedig moest slui-
teu. Hij hield zich in België en Engeland op en stierf in 1857 te Parijs. In zijne
Mémoires (4 dln., 1828—30) wijst hij de beschuldiging van de hand, dat hij voor de
Bourbons tot staatkundig spion gediend heeft. Ook gaf hij de Vrau myüères de Paris
in het licht.
Vieira (Antonio), Portug. kanselredenaar, in 1608 te Lissabon geb., verhuisde vroeg-
tijdig met zijne ouders naar Brazilië, werd te Bahia Jezuït en in 1626 lector in de
rhetorica te Pernambuco, keerde in 1640 naar Portugal terug en werd hofprediker
van koning Johan IV en voor belangrijke aangelegenheden naar Engeland, Frankrijk,
de Nederlanden en Rome gezonden. Naar Brazilië teruggekeerd, was hij sedert 1653
als missionaris in de haven van Maranhao werkzaam. In 1668 keerde hij naar Lissa-
bon terug en kreeg eene zending naar Rome, waar de koningin Christine van Zweden
hem tot prediker koos. Sedert 1681 tot zijn dood in 1697 leefde hij stil in Brazilië.
Zijne Sermóes (15 dln., 1677—99 en meerm.) behooren tot de beste voortbrengselen
der Portug. kanselwelsprekendheid.
Vien (Jos. Marie, graaf), Fr. schilder, in 1716 te Montpellier geb., leerling van
Natoire, verwierf in 1743 den prijs van Rome en teekende te Rome vlijtig naar de
antieken en naar Rafaël\'s werken. Tegenover de theatrale en gemaniëreerde voorstelling
bereidde hij de wedergeboorte der Fr. kunst voor, doch vond eerst in zijn vaderland
veel miskenn\'ng. Hij rigtte eene schilderschool te Parijs op, werd prof., rector en
directeur de: Parijsche akademie en was van 1775—81 directeur der Fr. akademie te
Rome. In 1788 werd hij eerste schilder van Lodewijk XVI, verloor gedurende de
omwenteling al zijne waardigheden en inkomsten, maar werd later door Napoleon l
tot rector en prof. aan de école spéciale benoemd en tot graaf verheven. Hij over-
leed in 1809 en werd in het Pantheon begraven. David was zijn leerling. — Zijn
zoon Jos. Marie V., leerling van zijn vader en van Vincent, in 1761 te Parijs geb.
en in 1836 aldaar overl., was een verdienstelijk portretschilder.
Vienne (Lat. Vigenna), rivier in W.-Frankrijk, ontspringt op het plateau van Mil-
levaches niet ver van den Mont-Odouze in het depart. Corrèze, stroomt door de depart.
Opper-V. en V., neemt de rivieren Maude, Tharton, Briance, Claiu, Creuse, Vende
en and. in zich op, wordt bij Chatellerault bevaarbaar en valt, na een loop van 49
m., in het depart. Indre et Loire tusschen Tours en Saumur in de Loire. — Het depart.
der V. bestaat uit een gedeelte van Opper-Poitou en Berry, telt op 125,33 □ m.
(1866) 324,527 inw., bezit grootendeels vlak, slechts hier en daar heuvelachtig,
over het algemeen vruchtbaar land met fraaije weilanden en wordt door de V. met den
Clain, Garterape, Creuse, Bive en andere rivieren doorstroomd. De voortbrengselen
zijn: koren, vlas, hennep, koolzaad, raoesgroenten, ooft, kastanjes; verder ijzer, marmer,
molensteenen, hout. De wijn, die er geteeld wordt, is niet van eene bijzonder goede hoe-
-ocr page 110-
104                                       VIENNE — VIERSTEMMIG,
danigheid; ook het vee munt niet uit. Er is eenige nijverheid en handel. Het depart.
is in vijf arrond. verdeeld: Poitiers, Chatellerault, Civray, Loudun en Montmorillon.
De hoofdstad is Poitiers (z. a.). — Het depart. van de Roven-V. (Haute-V.), gevormd
uit gedeelten van Limousin, Mnrche, Opper-Poitou en Perry, ten Z. van het vorige
gelegen, telt op 102,14 □ m. (1866) 326,037 inw., is grootendeels bergachtig en
heeft vooral in het Z. en O. vrij hooge bergen, die twee ketens vormen, tusschen welke
het bed der rivier V. ligt, welke aan weerszijden vele riviertjes opneemt. Door dit depart.
stroomen nog de Gartempe, Charente, Dronne, Isle, Loue en Haute-Vezère; ook zijn
er vele kleine meren. Het klimaat is vochtig, koel en veranderlijk. He vee-, vooral
de paardenteelt is er aanzienlijk ; ook is de bijenteelt van belang. De bodem is niet zeer
vruchtbaar. De voornaamste voortbrengselen zijn: rogge, boekweit, kanstanjes, noten,
ren weinig wijn; verder graniet, ijzer, koper, antimonium, raarmer en porseleinnarde.
De nijverheid bepaalt zich tot ijzerwerk, staalwaren, porselein, papier, laken en wol-
len stoffen. Het depart. wordt in vier arrond. verdeeld: Limoges, Rellac, Pochechouart
en St.-Yrieux. Limoges (z. a.) is de hoofdstad.
Vienne. oude hoofdplaats van het arrond. "V. in het Fr. depart. der Isère, aan de zamen-
vloeijing van de Geve en den Phöne en aan den spoorweg van Lyon naar Marseille gelegen ,
amphitheatersgewijze om een berg gebouwd, is de zetel van een aartsbisschop, heeft
14 kerken, waaronder de Notre-Daine de la Vie (eertijds een praetorium der Pomei-
nen) en de St.-Maurice merkwaardig zijn, een theater, bibliotheek, museum, teeken-
«chool en beurs. Kr zijn vele Pom. oudheden, z. a. een obelisk, triumfboog, amphi-
theater, tempel van Augustus, waterleidingen enz. V. telt 20,800 inw., die linnen,
laken, papier, glas, geweren, kanonnen, tapijten, leder en metalen waren vervaardi-
gen en handel drijven. In de nabijheid groeijen de beroemde Hermitage-en Cóte-rotie-
wijnen. V. is het oude Vienna, de hoofdstad der Allobrogiërs in Gallia Narbonensis,
werd ten tijde der latere Rom. keizers de hoofdstad der provincia Viennensis en sedert
de 5de eeuw de residentie der Rourgondische koningen. Later was Y. een souverein
graafschap, dat door Lodewijk XI met Dauphinc vereenigd werd. Onder de te V. ge-
hondene conciliën is vooral merkwaardig het 15\'le oekumenische in 1311, ten gevolge
waarvan in 1312 de orde der Tempelheoren werd opgeheven.
Viennet f.lean Pons Guillaume), Pr. satirisch en komisch dichter, in 1777 te Reziers
geb., diende van 1796—IS27 eerst bij de Pr. marine-artillerie, daarna als officier bij
den generalen staf, behoorde vervolgens als gedeputeerde tot de oppositie en hielp de
Julij-revolutie voorbereiden. Onder Lodewijk Philips behoorde hij tot de ministeriëele
partij, werd in 1S31 lid van de akademie, in 1839 pair van Frankrijk en onttrok
zich in 1848 aan het staatkundig leven. Hij schreef o. o. Epilre aux cltiffonniers,
BpUre aux mnles de Dom Mignel, Epitre adressée aux Muses sur les Romanlit/ites
,
La Pliilippide, Le siège de Damas, Sedina oh la traite des nègres, Promenade philo-
sop/i, au cimelure du Père-la-C/iaise
, de treurspelen ClovU en Sigismond, de opera
Aspasia, de romans La tour de Mouthlery en Le ehdleau de St.-Ange, Hist. des
campagnes de la révolulion dans le Nord, Fables nouvelle», Mélange de poésie..
Vierhandige Zoogdieren. Zie Aap.
Vierkant. Zie Quadraat.
Vierlanden, vruchtbare landstreek aan de Reneden-Elbe, grootendeels tot het ambt
Rergedorf behoorende en uit vier districten bestaande: Neuengaram, Altengaram, Kirch-
wörder en Kurslack. De V. tellen op 1 jj □ in. ruim 10,000 inw, die zich dooreene
bijzondere kleederdragt onderscheiden en zich voornamelijk bezig houden met het aan-
kweeken van groenten en vruchten, die zij naar Hamburg en andere oorden, zelfs naar
Engeland verzenden.
Viersen, fabriekstad in den kreits Gladbach van het regeringsgebied Dusseldorp in
de Pruiss. Pijnprovincie, niet ver van de Niers en het Noord-kanaal en aan den
spoorweg van Ruhrort naar Aken gelegen, telt (1864) 15,124 inw. en heeft twee kerken
en talrijke fabrieken vooral van zijden-, linnen-, damasten-, wollen- en andere stoffen.
Vierstemmig noemt men een toonstuk, dat uit vier nevens elkander voortloopende toon-
reeksen bestaat, die door discant, alt, tenor en basstemmen worden vertegenwoordigd
en die te zamen het geheel uitmaken. Veelstemmig noemt men eeH toonstuk, waarin
nog meer stemmen tot het verkrijgen van het seheel zamenwerken. Het veelstemmige
staat tegenover het eenstemmige, homophonisehe of mouodische, waarin slechts ééne stem
het hoofd karakter uitdrukt en de anderen alleen als accompagnement te beschouwen zijn.
-ocr page 111-
VIERWALDSTATTER-MEER — VIGILIUS.                          105
Vierwaldstatter-meer is het 8£ uur lange en van 1 uur tot 10 min. breede meer,
dat tusschen de Zwitsersche cantons Lucern , Unterwalden, Schwyz en Uri, de Vierwalt-
statte of vier woudstreken gen., gelegen is. Het is 600 v. diep en ligt 1350 v. boven
de oppervlakte der zee. Het wordt door den bij Flüelen in- en bij Lucern weder uit-
stroomenden Reuss gevormd en neemt bovendien de Mnotta, de Engelberger- en Sar-
ner-Aa op. Het meer is zeer vischrijk en zeer stormachtig, vooral door den zuidewind
(föhn). Tusschen Lucern en Fliielen vuren stoornbooteu langs den oever. Aan het
meer liggen de Rütli, ïell\'s Platte en kapel, Küssnacht, en boven ïreib verheft zich
de zoogen. Mytenstein, eene rots met een opschrift van 1859 ter eere van Schiller.
Vierzehnheiligen is eene drukbezochte bedevaartsplaats in den Beijerschen kreits Op-
per-Franken, 4 m. van Ramberg, met eene naar de visioenen van een herder, Her-
mann, in 1446 gebouwde kerk. Jaarlijks komen hier 50,000 bedevaartsgangers. —
V., dorp in het Saksen-Meiningsche ambt Kamburg, was in den slag bij Jena, 14
Oct. 1806, het meest betwiste punt en werd viermaal door de Pruisen bestormd.
Vieussenx (Giovanni Pietro), [tal. boekhandelaar en letterkundige, in 1779 te Oneglia
geb., bereisde een groot deel van Europa en vestigde in 1820 te Florence een boek-
handel en leeskabinet. Van 1826 — 33 gaf hij het kritische tijdschrift Antnlogia di
Firenzi
uit en begon in 1842 met andere geleerden de uitgave van het Arcliivio storico
italiano
(eene verzameling van ongedrukte oorkonden tot de Ital. geschiedenis). V.
stierf in 1863.
Vieuxtemps (Henri), uitnemend violist, in 1820 te Verviers geb., leerling van Beriot,
trad reeds als knaap in het conservatorium te Parijs en in de voornaamste steden van
België op. Sedert 1833 deed hij kunstreizeu door een groot deel van Europa en oogstte
veel roem in. In 1855 werd hij directeur van het hof burg-theater te Weenen.
Vieweg is de naam van eene Duitsche boekhandelaarsfamilie. Hans Friedr. V., in
1761 te Halle geb. en in 1835 te Brunswijk overl., verplaatste zijn in 1786 te Berlijn
gevestigden boekhandel in 1801 naar Brunswijk. In 1825 trad zijn oudste zoon
Eduard V., in 1797 geb., als associu in de zaak, die van toen af onder de firma
//Friedr V. und Sohn" gedreven werd. Sedert 1840 zagen bij V. bijna uitsluitend
werken op het gebied der natuurwetenschappen het licht. Van 1831—40 werd er
de wegens hare vrijzinnigheid verbodene Naticnalzeitiing en sedert 1848 de Deutsche
Rric/iszeilunff
uitgegeven. Sedert 1855 is met een deel van den boekhandel, de uit-
gave van schoolboeken, Heinr. V., de eenige zoon van Eduard V., belast. Ook letter-
en stereotype gieterijen, een galvanoplastisch en xylographisch atelier en eene fabriek
van speelkaarten zijn aan de zaak verbonden, terwijl te Wendhausen bij Brunswijk eene
fabriek van machinaal papier door Ed. V. gedreven wordt.
Vigerus (Franciscus), Fransch philoloog, in 1591 te Rouaan geb., was lid der Je-
zuïten-orde en onderwees de welsprekendheid en klassieke letterkunde te Parijs, waar hij
in 1647 overleed. Hij is ook tegenwoordig nog bekend door zijn geschrift: De prae-
cipuis Graecae dictionü idiotismis
(Par. 16 27, met aanteekeningen van G. Hermann,
4dc uitg , 1834), een nog altijd voor de Grieksche spraakkunst bruikbaar boek. Verder
heeft men van hem eene uitgave der Praeparalio Évangelica van Eusebius. met Lat.
vertaling (1628).
Vigevano, stad in de [tal. prov. Pavia, niet ver van den Tessino en aan een zijtak
van den spoorweg gelegen, zetel van een bisschop, heeft 14,600 inw., eene fraaije
kathedraal, fabrieken van zijden waren, waarin 14,000 menschen werk vinden,
fabrieken van macaroni enz. In de nabijheid is het landhuis Sforzesca, een voormalig
Dominicaner-klooster.
Vigiliën, d. i. waak- of wachttijden, waren bij de oude Romeinen de vier vierdedee-
len van den tijd tusschen zons-onder- en zons-opgang, in de legerkampen in even zoo
vele wachten verdeeld, die dus korter of langer waren, naar gelang van den duur van
den nacht zelven. In de R.-Kathol. kerk wordt de naam V. gegeven aan den dag,
die een hoogen kerkelijken feest- of gedenkdag voorafgaat, vooral aan de avonddienst
vóór Allerzielen (2 Nov.), en wordt mede gebruikt voor de zielmissen ten behoeve van
afgestorvenen. De naam V. is afkomstig van de nachtelijke bijeenkomsten der eemc
Christenen in den tijd der vervolging.
Vigilius was van 540—55 paus. De keizerin Theodora beloofde hem, op voorwaarde
dat hij zich aan de zijde der Monophysiten schaarde, de pauselijke waardigheid, en
\'oen hij deze na den dood van Agapetus door Silverius vervuld vond , wist V. hem
-ocr page 112-
106                         VIGLIUS VAN ZWICHEN — VILAIN XIIII.
deels door kuiperij , deels door geweld te verwijderen. Door zijne goedkeuring te hech-
ten aan het edict van keizer Justiuianus, waarbij deze de drie hoofdvertegenwoordigers
der Nestoriaansche denkwijze veroordeelde, kwam V. met de Westersche kerk in strijd.—
V., bisschop van Thapsus in Afrika, behoorde tot de orthodoxe geestelijken, die onder
Hunnerich vervolgd en in 4S4 verdreven werden. Hij schreef contra Eulycliem (uit-
geg. door Churrerus, 1528) en twee strijdgesprekken met Arius en Sabellius (8e dl. der
Maxima biblioth, palrum).
Viglius van Zwichen. Zie Zwichen.
Vignette uoemt men kleine, op de randen, titels of nieuwe bladzijden van een boek
aangebragte versierselen , aldus genaamd, omdat zij in het begin uit wijnranken (Vignettes)
langs den rand bestonden.
Vignola (Giaeomo Barozzio], [tal. architect, in 1507 te Vignola in Modena geb.,
werkte aanvankelijk te Pologna, Piacenza, Assisi, Perugia enz., totdat hij onder
paus .lulius II als pauselijk architect naar Rome werd geroepen. Hier bouwde hij de
kerk del Giesu, die na zijn dood door Giaeomo della Porte werd voltooid. Na den
dood van Michel Angelo werd hij in 1561 architect der St."Pieterskerk. Hij overleed
te Rome in 1 573. Door hem werden de bouwvormen der antieken onder vaste regelen
gebragt. Hij schreef: Regole de/Ie chique ordine d\'architeitura (1563) en Regole della
yerspettira prallica
(1583).
Vignon (Barthelemy), Fr. architect, geb. te Lyon in 1766, leerling van David Leroy,
heeft een aantal fraaije en belangrijke werken ontworpen, waarvan echter slechts weinigen
werden uitgevoerd, en zicli vooral roem verworven met de verbouwing van het Palais
de VÉlysée
en van het kasteel te Neuilly, met de verfraaijing van het kasteel Malmaison,
enz. Hij overleed in 1846.
Vigny (Allred, graaf do), Fr. dichter, in 1799 op het kasteel Loches aan de Indre
in Touraine geb., was van 1814—27 in militaire dienst, wijdde zich daarna te Parijs
en op zijn slot bij Angoulème aan de letterkunde, werd in 1846 lid van de akademie
en overleed in 1863. Als dichter behoorde hij tot 1835 tot de nieuwe romantische
school en schreef: Helene (1822), A7oa (1823), Pointes antiqnes et modernes (5<3e uitg.,
1841), Cinq Mars, ou vne conjuralion sous Louis XIII (een histor. roman, 2 dln.,
fidc uitg., 1840), Le marecnal d* Ancre (een drama, 1831), Les consultations du Br.
Xoir
(1832), Slello ou Les diables bleus (vertellingen, 3de uitg., 1842), Quitte pour
la peur
(een proverbe), Chatterlon (een drama, 1835), Servitude et grandeur mililaires
(wijsgeerige vertellingen, 1835), Poé\'mes philosophiques (1845). Zijne Oeuvres zagen
in 8 dln. (1838) het licht.
Vigo, versterkte zeestad in de Spaansche prov. Pontevedra in Galicië, aan de baai
van V.\' met eene goede haven, levendigen handel, sardinen- en tonijnvangst, telt
8214 inw. en is in de geschiedenis merkwaardig, daar hier 23 Oct. 1702 de Nederl.
en Engelsche vloten onder van der Goes en Thom. Hopson de vereenigde Spaansche
en Fransche vloot onder Chuteau-Renault vernietigden. — V., dorp in den kreits
Trient van Tirol, hoofdplaats van het Fassadal, met 2700 inw. — V., graafschap in
den N.-Amor. staat Indiana , met (1850) 15,289 inw. op 19 □ m. en met Terre Haute
als hoofdplaats.
Vilagos, marktvlek in het arrond. Pankota van het Hong. komitaat Arad, 3£ m.
van Arad, met 8900 inw., bekend door de capitulatie (13 Aug. 1849) van den generaal
der Ilong. insurgenten Görgei, waardoor er een einde kwam aan den Hong. burgeroorlog.
Vilain XIIII (Charles Ghislaine Guillaume, vicomte), Belgisch staatsman, uit een aan-
zienlijk, door Maria Theresia in 1785 tot burggraven verheven Belg. geslacht, in 1803
te Brussel geb., ontving zijne eerste opleiding te Parijs en in het Jezuïten-instituut
St.-Acheul bij ISordeaux, studeerde te Luik, schreef in staatkundige bladen en werd in
1S30 door de prov. Limburg in het congres gekozen, waar hij als secretaris bij de
grensregeling tusschen Nederland en België, bij de keus des nieuwen kouings en de
constitutie van 7 Febr. 1831 wegens zijn liberaal en edel karakter zeer geacht werd. In
1831 werd hij lid der wetgevende tweede kamer, daarna gouverneur van Vlaanderen,
vervolgens gezant te Rome, Turin, Florence en Parma en was van 1855—57 minister
van buitenl. zaken. Sedert was hij herhaaldelijk lid van de tweede kamer. — Hippolyte
V. XIIIT nam ook in 1"30 aan het congres en aan de Londensche conferentie deel en
werd in 1831 met van de Weyer naar Londen gezonden om Leopold tot de aanneming
der Belg. kroon te bewegen. Hij overleed in 1845.
-ocr page 113-
VILBEL — VIL1ANUEVA.                                        107
Vilbel is een kreits in de prov. Opper-Hessen en een vlek, hoofdplnnts van den kreits,
aan de Nidda en den Main-W\'eser-spoorweg, met 2850 inw., eene minerale bron en
Hom. oudheden, vooral een bad, waaruit een prachtige vloer in mozaïk in 1849 naar
het museum te Darmstadt is overgebragt.
Villa noemden de Rom. een landhuis en lanclhoeve. Hiertoe behoorden drieërlei ge-
bouwen : de V. urbana, de woning van den eigenaar; de V. rustica, de woning van
den pachter (villicus) en van de slavrn, met stallen en bergplaatsen voor de gereed-
schappen, en de V. frucluaria, die de voorrnadschuren, kelders, wijn- en oliepers-
bakken enz. bevatte. Ten tijde der keizers was de weelde in de Villa\'s overgroot.
V. regia heette ten tijde der Karolingiërs eene koninklijke meijerij. In lateren tijd
noemde men V. fraaije in een tuin of park gebouwde landhuizen. Vooral in Italië zijn
een aantal prachtige villa\'s. — Villa heet in het Spaansch en Vilha in het Portug. een
open marktvlek, dat geene stadsregten heeft, hoewel er vele villa\'s bestaan die volkrijker
zijn dan de steden (zie Ciudad).
Villa-Bella, tot 1835 de hoofdstad van de Brazil. prov. Mattogrosso, aan den Guaporé,
met 2000 inw.
Villa-Boa. Zie Goyaz.
Villach (Relak), stad en district in het Oostenr. hertogdom Karinthië, aan de Drau,
heeft 3000 inw., een slot, eene kerk met vele gedenkteekenen, eene hoofd- en industrie-
school , vele fabrieken, expeditiehandel en scheepvaart. De stad is zeer oud, waar-
schijnlijk het Rom. Julium Carnicum. In het district ligt de 7328 v. hooge ViUaclier
Alp
of Dobratsch, een dal der Karinthische Alpen, tusschen de Drau- en Gail-dalen,
die zich 2 m. verder in de 1500 v. booge Villacher vlakte vereenigen.
Villa Glara of V. de Sta. Clara, district en hoofdplaats met 5850 inw. op het eiland Cuba.
Villafranca, marktvlek en districtshoofdplaats in de Ital. (Lombard.-Venet.) prov.
Verona, aan den Tione en den spoorweg van Verona naar Mantua, met 7147 inw.,
geschiedkundig merkwaardig door den praeliminairen vrede, aldaar 11 Julij 1859 tusschen
de keizers Napoleon III en Frans Jozef I gesloten.
Villafranca of Villefranche, stad in het Fr. depart. der Zee-Alpcn, heerlijk aan
de golf van V. der Middellandsche zee bij Nizza gelegen , met 2600 inw., eene citadel,
zeebaden en handel. V. was eene Phenicische kolonie en heette ten tijde der Romeinen
Olivula porlu».
Villafranca del Panadés, stad in de Spaansche prov. Barcelona, met een oud Gothisch
paleis der koningen van Arrngon, 6284 inw., eenige fabrieken, veel wijn en zuidvruchten.
Villa imperial del Oira preto (vroeger Villarica), hoofdstad der Brazil. prov. Minas
Geraes, aan het gebergte Mantiqueira, 3780 v. hoog, en aan den Ribeirao de Carmo
gelegen, met 39,000 (volgens and. 20,000) inw., die in goudwasscherijen, enkele
fabrieken en veel handel, vooral naar Rio Janeiro, hun bestaan vinden.
Villamena (Francesco), Ital. teekenaar, graveur en schilder, omstr. 1566 te Assisi
geb. en in 1626 te Rome overl., is vooral als graveur beroemd om zijne fraaije en
bevallige behandeling, maar was geen naauwgezet teekenaar.
Villanella, een oude Ital. herdersdans, waarbij tevens gezongen werd.
Villani (Giovanni), Ital. geschiedschrijver, geb. te Florence en in 1348 aldaar overl.,
schreef eene geschiedenis van zijne vaderstad, welke zijn broeder Matteo V., die in
1364 overleed, tot zijn sterfjaar voortzette. Deze kronijk is uitgegeven van 1562—87,
door Moutierin 14dln., 1823—26, en door Gherardi-Dragomanni, 1844 volg. — Filippo
V., zoon van Matteo, was regtsgeleerde en schreef: De origine civitntis Flormtinae
et /\'inadem ciribus
(niet gedrukt); het 2<te dl. werd in het Ital. onder den titel Vite
(Pnomini illustri Jtorentine
door Mazzucchelli in 1747 uitgegeven.
Villanueva (Joaquin Lorenzo), Spaansch geleerde en patriot, in 1757 te Xativa in
de prov. Valencia geb., was hofprediker en biechtvader bij de koninklijke hofkapel,
verklaarde zich in 1808, toen de omwenteling uitbrak, terstond voor deze, werd door
Valencia als gedeputeerde voor de buitengewone cortes van I 810 en als plaatsvervanger
voor die van 1813 gekozen, in 1814 bij de terugkomst van Ferdinand VII gevan-
gen genomen, na zijne vrijlating in 1820 weder als gedeputeerde afgevaardigd en naar
Rome gezonden om met de Curie over de regten der Spaansche kerk te handelen. Hij
vlugtte na de restauratie van 1823 naar Ierland en overleed te Dublin in 1837. Hij
schreef o. a. Ibernia phoenicea (1831), Uitgelezen gedichten (1833), autobiographie in
Vida literaria de Joaq. Lor. V. (2 dln., 1825). — Zijn broeder Don Jaime V., in 1765
-ocr page 114-
108                         VILLA-REAL - VILLAVICTOSA DE ODON.
te San-Felipe geb., volgde zijnen broeder in de ballingschap en overleed te Londen in
1824. Hij was een der geleerdste theologen van Spanje. Zijn hoofdwerk is Viage lilerario
a las igleaint de Espatm
(10 dln., 1803—21).
Villa-Real, hoofdstad van een zeer vruchtbaar district (77,62 □ m. met 195,824
inw.) in de Portug. prov. Tras-os-montes, gelegen aan den Corgo en aan den voet van
de Serra Marrno, met 4038 inw., die van wijn-, oranje-appelen-, citroenen- en olijven-
teelt leven. Bekend is de opstand der Miguellisten aldaar 23 Febr. 1823 onder graaf
Amnrante en de overwinning van den generaal Cazal bij V., 28 Oct. 1846.
Villa-Real-De-Sao-Antonfo. stadje met 1720 inw. in de Portug. prov. Algarbië aan
den mond der Guadiana, werd in 1774 door den minister Pombal gesticht om den
koophandel van liet daar tegenover liggende Spaansche stadje Ayamonte afbreuk te
doen, en is bekend als landingsplaats van Dom Pedro op 23 Jan. 1833.
Villa-Rica . comaria (district) in de Brazil. prov. Minns Geraes, hoog gelegen en zeer
bergachtig, door den Rio Doce en diens zijstroomen doorstroomd, «meest door Indianen-
stammen bewoond. — Y.-Pi., stad in den staat Paraguay, aan den Paraguay, met
4—ö000 inw., hoofdplaats voor den handel in Paraguay-thee.
Villars (Louis Hector, eerst markies, later hertog van), Fr. veldheer en maar-
schalk, in 1653 te Moulins geb-, werd page bij Lodewijk XIV. begeleidde het hof
naar Vlaanderen en werd bij het uitbreken van den oorlog in de Nederlanden adjudant
van zijn oom, den maarschalk van Rellefont. Toen deze in ongenade viel, trad V.
als vrijwilliger bij het leger, onderscheidde zich bij het beleg van Maastricht, diende
onder Tnrenne in Vinanderen en werd bij Senef zwaar gewond. Als kolonel streed hij
onder Luxemburg in Vlaanderen en onder Créqui in den Elsa9. Na den Nijmeegschen
vrede (1678) ging hij als gezant naar Weenen, begeleidde den keurvorst van Beijeren
op diens krijsstogten tegen de Turken (1684 en 85) en werd door Lodewijk XIV naar
Munchen gezonden om den keurvorst ten gunste van Frankrijk te stemmen. In 1689
werd hij als maréchal de camp naar Vlaanderen gezonden, diende daarna onder
Luxemburg en als luitenant-generaal bij het Rijnleger. In 1698 volbragt hij eene
zending naar Weenen. Gedurende den Spaansehen succes«ie-oorlog diende hij eerst (1701)
onder Villeroi in Italië, daarna onder Catinat aan den Rijn, won 14 Oct. 1702 den
slag bij Friedlingen (waarvoor hij tot maarschalk verheven werd) en 20 Sept. 1703
den slag bij Höchstiidt. Na in 1704 den opstand in de Cevennen bedwongen
te hebben, streed hij in 1706 en 7 in Duitschland, drong in 1708 Piëmont binnen
en commandeerde in 17^9 in de Nederlanden, waar hij 11 Sept. bij Malplaquet
geslagen werd en zich verder tot de verdediging bepaalde. In 1713 nam hij onder-
scheidene steden in Duitschland in en opende met prins Eugenius 26 Nov. onderhande-
lingen over den vrede, die 6 Maart 1714 te Rastadt gesloten werd. Na zijne terug-
komst werd hij pair, hertosr, Spaansche grande, president van den krijgsraad en
gouverneur van Provence, waar hij het kanaal van V. liet graven. Na den dood
van Lodewijk XIV werd hij lid van het regentschap. Hij ijverde heftig tegen de
tinantiëele plannen van Dubois en Law. Toen in 1733 de oorlog uitbrak, kreeg hij
als maarschalk-generaal het commando in Italië, veroverde Milaan en trok tot de
Alpen door. Hij overleed op zijne terugreis te Turin, 17 Junij 1734. Verg. Mé-
moires du Duc dr V.
(1736, 3 dln.) en de autobiographie, uitg door Anqnetil (1784 ,
4 dln). — Zijn broeder, de graaf van V., maakte zich in den Spaanschen successie-
oorlosr in 1707 door de verovering van Minorca bekend. — Honoré Armand, hertog
van V., prins van Martigues, zoon van den maarschalk, in 1702 geb., was brigadier
en overleed in 1770 zonder mannelijke nakomelingen.
Villars, abbc de Montfaucon de V., Fr. geestelijke, in 1635 bij Toulouse geb.,
kwam in 1667 te Parijs, waar hij zich als prediker onderscheidde, en werd in 1673
te Lyon vermoord. Hij schreef: Entretiens du romle de Gabali» (1670), Larrons saus
faibtemie
(1671, 3 dln.), en na zijn dood zag het licht: Entretiens sur les sciences
sérrètes
(1715).
Villaviciosa (Tosc de), Spaansch dichter, in 1589 te Siguen/.a ?eb., studeerde in de
regten en godgeleerdheid, werd in 1622 bij de inquisitie-regtbank te Madrid aan-
gesteld, overleed in 1658 als inquisiteur te Cuenca en vestigde zijn roem als dichter
door La Moêquea, het oud3te komische heldendicht der Spanjaarden (beste uitg., 1777).
Villaviciosa de Odon, vlek (villa) in de Spaansche prov. Madrid, met 1350 inw., in
de geschiedenis bekend door den veldslag van 10 Dec. 1710 tusschen de Spanjaarden
-ocr page 115-
VILLEü-AS — VILLEROI.                                         10Ö
en Franschen van de partij van Philips V onder Vendöme en de Duitschers en Por-
tugezen van de partij van Karel III onder Starhemberg, waarna de laatsten 12 Dec.
terugtrokken.
VillegdS (Estevan Manuel de), vermaard Spaansch dichter, in 1595 te Naxera in
Oud-Castilië geb., studeerde te Madrid en Salamanca en overleed in 1669. Zijne ge-
dichten , met de metrische vertaling van Anakreon en Horatius , zagen onder den titel
Amatorias of Erotica» (1617, 2de uitg. 1797) het licht. Ook vertaalde hij Boëthiua (1680).
Villóle (Josephe, graaf), Fr. staatsman, in 1773 te Toulouse geb., trad vroegtijdig in
zeedienst, was van 1791—1803 op St.-Domingo, daarna in Oost-lndie eu op het eiland
Bourbon, leefde van 1807—14 te Toulouse en trad sedert 1815 als afgevaardigde
in de kamer als een der hoofdleiders der ultra-royalistische partij op. In i 821 werd
hij minister van rinantiën en in 1822 president-minister. Hij voerde het bewind in
absolutistisehen geest, begunstigde deJezuïten, zette de schadevergoeding der emigranten
door en voerde telkens de censuur weder in. De oppositie nam meer en meer toe,
zoudat de koning, na hem tot pair benoemd te hebben, hem 4 Jan. 1828 moest
ontslaan. V. leefde verder stil te Toulouse en overleed in 1854.
Villemain (Abel Franc.), Fr. staatsman en beroemd letterkundige, in 1791 te Parijs
geb., werd in 1811 prof. in de rhetorica aan het lycée Charlemague, daarna aan
de normaalschool te Parijs, was onder Decazes directeur van den boekhandel en in
1819 maitre des requêtes, werd in 1829 voor het depart. van de Eure lid van de
kamer, in 1832 tot pair benoemd, was van 1*39—40 onder het ministerie Öoult
en van 1840—44 onder Cuizot minister van onderwijs, zette in 1844 de verdrijving
der Jez uiten door, maar werd een tijdlang krankzinnig, zich door de Jezuïteu ver-
volgd wanende. In 18*6 trad hij weer in de kamer op, maar onttrok zich na 1848
aan het staatkundige leven. Zijne voornaamste schriften zijn: Discours sur les avait-
tages et les inconvénients de la critique
(1814 , eene prijsverhandeling), Uis . de Cromwell
(2 dln., 2de uitg., 1844), Cours de littérature jrancai.se (1828—30, 6dln.), Lascaris,
ou les Grecs du quimième siècle
(3de uitg., 1826, een histor. roman), Tableau de
Véloquence chrélieune au LV siècle
(2de uitg., 1854), Souvenirs contemporains d\'ldst. et de
littér.
(2de uitg., 1854), Chateaubriand (18591. Ook gaf hij het door Mai gevondene
werk van Cicero De republica met eene Fr. vertaling (2 dln., 1823) uit.
Villena (Don Enrique de Aragon, markies de), grondlegger der Spaansche hofpoëzij,
in 1384 geb., was een tijdlang grootmeester van de Calatrava-orde, hield zieli eerst
aan het hof van Castilië, daarna aan dat van Aragonië op, kreeg in 1414 de heer-
lijkheid Inie^ta tot schadevergoeding zijner door Hendrik lil van Castilië hem out-
nomen bezittingen en overleed in 1434 te Madrid. Na zijn dood liet de Domiui-
kaan Lope de Barrientos vele boeken uit zijne bibliotheek als tooverboeken verbranden.
Naar het voorbeeld der Jeux floraux te Toulouse rigtte V. te Barcelona eene dichterschool
onder den naam Consistorio de la gaya ciencia op, voor welke hij eene arte de trobar
(regelen der dichtkunst) schreef. Bij een huwelijksfeest aan het hof te Saragossa werd
er een geestelijk drama van V. opgevoerd, dat als het begin der Sp. dramatische
poëzij te beschouwen is. Ook schreef hij den roman op versmaat: Los trubajos de
Hercules
(1499; en Arte cisoria (1423, uitgeg. 1766).
Villeroi, eene Fransche adellijke, later hertogelijke familie. Nicolas de Neufville, seigneur
de V., geb. in 1542, overl. te Kouaan in 1617, minister ouder Karel IK, Hendrik III
en IV en Lodewijk XIII, is de schrijver van de beroemde Mémoires d\'e\'lat, dejjuis
1567 jusqu\'eu 1604 (Par. 1622, en voortgezet tot 1620, Par. 1634). — Zijn kleinzoon
Nicolas de Neufville, markies, later hertog van V., geb. in 1597, onderscheidde zich
in oorlogen in Italië, Catalonië en Lotharingen, werd in 1646 maarschalk en gou-
verneur van Lodewijk XIV, in 1661 chef van den iinantieraad, in 1663 hertog eu
pair en overleed in 1685. — Francois de Neufville, hertog van V., zoon des vorigen,
in 1643 geb. en met Lodewijk XIV opgevoed, onderscheidde zich in 1693 iu den
slag bij Neerwinden en werd in 1694 opperbevelhebber in de Nederlanden, waar hij
vele misslagen beging. Toch droeg Lodewijk XIV hem in 1701 het ppperbevel in
Italië op, maar bij Chiari (1 Sept.1701) en bij Cremona (1 Febr. 1702) bleek zijne
onbekwaamheid. Weder in 1705 en 1706 met het opperbevel in de Nederlanden
belast, werd hij bij llamillies door Marlborough geslagen, en het grootste deel der
Nederlanden werd door de geallieerden veroverd. Door toedoen van Mad. de Maintenon
werd hij de gouverneur van Lodewijk XV en lid van het regentschap. Wegens zijne
-ocr page 116-
110                                         VILLEKS — VINCENNES.
kuiperijen liet de regent hem iu 1722 gevangen nemen en zond hem naar zijn gou-
vernement te Lyou. Na de meerderjarigheid van Lodewijk XV kwam hij weder te
Parijs en overleed aldaar in 1730.
Villers (Charl. Franc. Dominique de), beroemd sclu-ijver op het gebied der Duitsche
wijsbegeerte, in 1764 te Bolchen of Boulay in Lotharingen geb., was vóór de Fr. om-
wenteling militair en begaf zich in 1793 naar Duitschland, waar hij zich te Holzminden,
Driburg en Göttiugeu en sedert 1797 te Lubeck ophield. Na de vereeniging van Lubeck
met Frankrijk iu 1311 werd V. verbannen. Hij werd tot prof. te Göttingen
beroepen, doch iu 1814. ontslagen en overleed in 1815 te Leipzig. Hij heeft door-
zijne werken vooral de Duitsche wijsbegeerte in Frankrijk in achting gebragt.
Zijne inerkwaardigjte schriften zijn: P/iilos. de Kant, ou principes fondamentaux de la
pliilus. transcendentale
(1801, i dln.) en zijne beroemde prijsverhandeling Essai sur
l\'esprit et l\'injluence de la réjormation de Luther
(1804, 4<le uitg. 1820; lloll. vert.
door Ewijk, Haarl. 1805).
?illuisoa (Juau Baptiste Gaspard d\'Ansse de), Fr. beoefenaar der Gr. taal en letter-
kunde, in 1753 te Corbeil geb., ging in 1778 op last der regering naar Ve-
netië om handschriften te vergelijken, bezocht Duitschland en bereisde van 1735—88
Griekenland en de tirieksctie eilanden. Tijdens de omwenteling werd hij uit Parijs
gebannen en leefde te Orleans. Hij werd tot hoogl. in de Gr. taal te Parijs beroe-
pen, maar overleed in 1805, eer hij zijne betrekking kon aanvaarden. Hij gaf het
Lexicon Apollonii (1773, 2 dln.) uit, verder Longi pastoralia (1778, 2 dln.), Anec-
dola Uraeca
(1781 , 2 dln.), Epistolae Vinarlemes (1783), eene Gr. vert. van ouder-
scheidene boeken des O. T. (1784), de Ilias van Homerus met scholiën (1738).
Villon, eigenlijk Francois Corbueil, bekend door zijne burleske liederen, in 1431 te
Parijs geb., leidde een zeer liederlijk leven, werd in 14*->7 ter dood veroordeeld, maar
begenadigd en verbannen, maakte zich te Meun aan kerkroof schuldig, werd andermaal
ter dood veroordeeld, maar ook weder begenadigd, leefde verder in Z. "Frankrijk en
overleed in 14ï>3. Hij schreef: Pelit testament (1457), Codlcile et grand testament.
Jargon et Jobelin de F.,
en vooral balladen. De beste uitgave zijner werken is die
van Prompsault (1832).
Vilnur (Aug. Fried. Christ.), Duitsch godgeleerde en letterkundige, in 1800 te
Solz in Keur-Hessen geb., studeerde te Marburg in de godgeleerdheid, werd in 1833
directeur van liet gymnasium te Marburg en in 1850 adviserend raad bij het minis-
terie Hassenpflug, in welke betrekking hij voor de strenge kerkelijke hiërarchie ijverde.
Met dea val van het ministerie legde hij zijne betrekking neder en werd in 1855
prof. in de theologie te Marburg. Hij schreef o. a. Die Wellchronik Rudolplis von
Ems
(1359), Deutsche Alterthümer im Heiland (2de uitg., 1862), Porles. üb. die
Gesch. der deutsc/ien Natlonalliteratur
(2 dln., 10de uitg., 1864), Die T/teol. der
Thalsachen wider die Theol. der Rheturik
(3de uitg., 1857).
Vilt noemt men eene aaneenhangende massa van in alle rigtingen dooreen gewerkte
haren, die de eigenschap bezitten van zich op die wijze te laten vereeuigen, te \'/Vilten\',
zooals wol, haar van hazen, konijnen enz. V. wordt voor hoeden en eene grovere soort
voor pantoffels, voetkleeiljes enz. verwerkt.
Vilvoorden, stadje in de Belg. prov. Z.-Braband, aan de Senne en den spoorweg, met
7558 inw. en een groot slot, dat door Maria Theresia in 1776 tot verbeterhuis is ingerigt.
Vinalia, d. i. wijnfeesten, door de Roin. gevierd ter herinnering aan eene zegepraal
op de Etruskers behaald, nadat deze de Komeinen verslagen en tot voorwaarde van
vrede de uitlevering van al den wijn gevorderd hadden. De Eom. vierden twee V.,
het eene 21 April bij het openen der wijnvaten {V. priora of urbana), het andere 21
Aug. onmiddellijk vóór den wijnoogst, wanneer de Flamèn dialis de eerste druiven af-
sneed (F. allera of ruslica). Beiden waren aan Jupiter gewijd.
Viaca. Zie Maagdepalm.
Vincennes (vóór de omwenteling La Pisotte gen.), versterkt marktvlek en hoofdplaats
van een kanton in het arrond. Sceaux van het Fr. depart. der Seine, \'/j u. ten O.
van Parijs, met 4500 inw., eene porseleinfabriek en weverijen. Het oude, in het midden
der 14>le eeuw door Philips van Valois begonnen en door Karel V voltooide slot (donjon)
dient tot gevangenis en is thans benevens het sedert 1808 gebouwde nieuwe slot eu de
forten in de fortificatie van Parijs opgenomen. In het slot zijn groote artillerie-werk-
plaatsun, geschutgieterijen, een arsenaal, twee kruidmagazijnen en kazernen voor twee regi-
-ocr page 117-
ViNCENT — VINCKE.                                            lil
inenten artillerie. Óok is er een groot artilleriepark en eene scbietschool voor de offi-
cieren van alle regimenten. In de kapel vim het oude slot is een gedenkteeken voor
den hertog van Enghien (z. a.). Bij V. ligt het door de Parijzenaars veel bezochte
bosch (bois de V.). — V., hoofdstad van het graafschap Knox in den N.-.\\mer. staat
Indiana, aan den Wabasch-River, vereenigingspunt van twee spoorwegen en zetel van
een Hoomschen bisschop, heeft eene universiteit en telt 5000 inw.
Vincent (St.-), kaap op de westkust van het zuidel. deel van het eiland Madagascar.—
St.-V. (Cabo de Sao Vincente), bij de Ouden Promontorium magnum, een voorge-
gebergte aan de uiterste zuidwestel. spits van Portugal en van geheel Europa, nierk-
waardig door de zegepraal der Eng. vloot onder Rodney over de Spaansche, 10 Jan.
1780, als ook onder Jervis over Cordova, 14 Febr. 1797. Verder sloeg hier de Eng.
admiraal Napier 3 Julij 18ii3 de vloot van Dom Miguel. — De golf van St.-V. ligt
aan de zuidkust van Z."Australië; in deze liggen Port-Adelaide en de Kangoeroe-eilanden.
Vincent (St.-), een der eilanden in Britsch W.-[ndië, dat, met het eiland Granada en
de groep der Grenadillen, het gouvernement St.-V. uitmaakt. St.-V. is het voornaamste
eiland van de groep en de zetelplaats van den gouverneur. Dit eiland is door Columbus ont-
dekt, bergachtig, doch vruchtbaar, heefteen vulkaan (Souft\'rière, 2100 v. hoog) en brengt
vooral suiker en katoen voort. Het klimaat is op de bergen koel, in de vlakte heet
en ongezond. Het aantal inw. bedroeg in 1860 31,755, waaronder 27,000 Negers.
De hoofdstad is Kingston.
Vincent de Beatmis (Vincentius Bellovacensis), een geleerde monnik in het l)omini-
caner klooster te Peauvais, omstr. 12f>4 overl., stond in hooge gunst bij koning Lo-
dewijk IX, die hem de opvoeding der prinsen en het schrijven eener encyclopedie op-
droeg, welke onder den titel Speculum quadruplrx (4 dln., Straatsb. 1473—76, en
üouay, 1624) het licht zag. Al de werken van V. zijn te zamen uitgegeven te Pazel
1481; daaronder is een tractaat De erudüiorw jiliorum regalium.
Vincentius de Paula, de stichter van de priesters der missie, van de vereeniging der
liefdezusters en de vondelingshuizen, in 15 7<> te Pony, een dorp in Frankrijk, geb.,
studeerde te Toulouse, viel op eene zeereis in handen van zeeroovers, die Iiem in sla-
vernij naar Tunis bragten , werd na zijne terugkomst een der huisgeestelijken van ko-
ningin Margaretha, daarna pastoor te Clichy, in 1617 te Chatillon les Dombes en in
1619 aumonier royal des galères de France. In 1624 stichtte hij met behulp der ver-
mogende familie de Gondy eene congregatie voor de missie, welker leden zich verbonden
om acht maanden van het jaar het Evangelie onder de armen te prediken en het land-
volk door leer en voorbeeld ten goede te leiden, [n 1629 rigtte hij de vereeniging
der Zusters van Barmhartigheid (z. a.) en in 1635 een seminarie voor de priesters der
missie op. Hij overleed in 1660. In 1737 is hij heilig verklaard. Zijn leven is be-
schreven in het Fr. door Abelly (1664, Duitsch door Schultz, 1701) en door Collet
(1748, Duitsch door v. Slotberg, 1818).
Vinci (Da). Zie Leonardo da Pinci.
Vincke (Friedr. Ludw. Wilh. Phil., vrijheer von), Pruiss. staatsman, in 1774 te Min-
den geb., studeerde te Marburg, Erlangen en Göttingen, bekleedde van 1795—1810
verschillende betrekkingen in Pruiss. staatsdienst, leefde daarna op zijne goederen in
Westfalen, maar werd in 1812 door de Franschen gevangen genomen. Toen de Pruisen
Westfalen binnentrokken, keerde V. terug, organiseerde de landweer en den landstorm
en werd in 1815 opperpresident in Westfalen, in welke betrekking hij veel voor de
welvaart des lands deed. In 1825 werd hij geheimraad. Hij overleed in 1844. Op
Hohen-Syburg is in 1857 een gedenkteeken ter zijner eere opgerigt. Hij schreef o. a.
Ueb. die Vertcaltung Grossbritanniens (uitgeg. door Niebuhr, 1816). Vrg Bodelschwingh,
Leb. des Oberpras. Freilt. v. V. (1853). — Zijn oudste zoon, Georg Ernst FViedr.,
vrijheer von V., in 1811 te Buch bij Hagen geb., studeerde te Göttingen en Berlijn,
was van 1837—48 landraad van den kreits Hagen (Westfalen), trad op den Pruiss.
vereenigden landdag van 1847 als voorvechter op van de constitutioneele partij en be-
hoorde in de Duitsche nationale vergadering te Frankfort tot de regterzijde, en wel tot
de partij voor een erfelijk keizerrijk. Als lid van het parlement te Erfurt schaarde hij
zich bij de Gotha-partij. In de tweede kamer van den Pruiss. landdag (1850—52 en
1852—54) behoorde hij tot de oppositie en, onderscheidde zich door gevatheid en
scherpe geestigheid. Bij het inzien van het vruchteloos pogen der oppositie verliet hij de
staatkundige loopbaan,
-ocr page 118-
112
VINCKEBOOMS — VINGERHOEDSKRUID.
Vinckebooms (David), Nederl. genre- en landschapsehilder, ia 1578 te Mechelen geb.,
door zijn vader Philip, een miniatuurschilder, in de beginselen der kunst onderwezen,
kwam reeds vroegtijdig ie Amsterdam, waar hij spoedig naam maakte door zijne schil-
derijen, die zoowel historiëele onderwerpen als boerenkermissen, bruiloften enz. voorstelden,
zeer geestig behandeld en fraai van kleur waren. Hij overleed er in 1629. In 1603
schilderde hij ecu kapitaal stuk, voorstellende Eene loterij voor het Oudemannenhuis te
Amsterdam gehouden.
Het museum te s Gravenhage bezit van hem een Landschap en
dat te Amsterdam Hel hoj in den Haag, met prins Maurits ter jagt uilrijdende. In
verscheidene musea van Europa \\indt men stukken van zijne hand.
Vincitebrink (Alben), Nederl. beeldhouwer en houtsnijder uit het midden der 17de
eeuw, waarschijnlijk te Sparendam, waar hij woonachtig was, geboren. Van hem
zijn de i\'raaije preekstoelen in de Groote kerk te Zwolle, in de Nieuwe kerk te
Amsterdam ea in die te Bolsward afkomstig. Ook kent men van hem i\'raaije snij-
werken in ivoor.
Vindelicia heette in de oudheid het land, dat van den Lech tot den Inn en van de
Beijeische Alpen tot den Donau zich uitstrekte, door den Celtischeu volkstam der Vin-
delicii bewoond was, in 15 n. Chr. door Tiberius veroverd en iater tot Rom. provincie,
Rhaetië (z. a.), gemaakt werd. De voornaamste plaats was de Colonia Augusta Vinde-
licorum (Augsburg).
Viadicta noemden de Rom. den staf, waarmede zij de slaven aanraakten, die zij vrij
lieten, en van hier in de Pandecten het kapittel De manumissis vindicla.
Vinet (Alexander Rudolf), uitstekend Zwitsersch godgeleerde, in 1797 te Ouchy bij
Lausanne geb., studeerde te Lausanne in de godgeleerdheid en werd in 1817 prof. in de Er.
taal en letterkunde bij het gymnasium te Bazel en in 1835 bij de hoogeschool aldaar.
In lt>37 ging hij als prof. der praktische theologie naar Lausanne. Ten gevolge van
de groote verandering, welke de Waadlandsche kerk onderging, trad V. in 1840 uit de
kerk, legde in 1845 zijn professoraat neder en trad tot de vrije kerk toe. Hij werd
tot prof. in de Fr. letterkunde te Lausanne aangesteld, doch verloor die betrekking in
1S46 bij de reorganisatie der akademie. Op de dringende bede der studenten hield hij
voorlezingen over de theologie. Hij overleed in 1847 te Clarens. Onder V.\'s talrijke
schriften, waarvan velen ook in andere talen zijn overgezet, noemen wij als vooral
belangrijk: Essai sur la manifestation des conviclions relig. etc. (1842, eene prijsver-
hand.) , Liberlé religicuse et questions ecclésiastiques (1854), Théol. pastorale ou theorie
du minislire évungelique
(1&50), Homilétigue ou theorie de la prédication (1853),
Chrestomathie frangaise (3 dln., 1830), llist. de la lillérat. franc, au dix-huitième
siècle
(2 dln., 1853), Eludes sur la littér. /rang. au dix-neuvième siècle (3 dln.,
1849—51). Verg. o. a. Scherer, Alex. V., notice sur sa vie et ses écrits (1853);
Astié, Espril d\'A. V. (2 dln., 1861).
Viueta, d. i. Wendenstad, de oudste stad op het eiland Usedom, was in de 5<le eeuw
de grootste stad van Noord-Europa, zeer door handel bloeijende en beroemd door de
gastvrijheid en zedelijkheid harer inwoners, hoewel deze het Christendom haatten, In
1183 werd V. door eene aard- of zeebeving verdelgd.
Viugbooins (Joost en Philip), architecten te Amsterdam , waarschijnlijk vader en zoon,
door wie in den loop der 17 de eeuw een aantal kostbare heerenhuizen te Amsterdam
en elders zijn gesticht. Velen daarvan zijn afgebeeld in het plaatwerk: Afbeeldsels
der voornaamste gebouwen uit alle die Ph. V. geordmeert heeft
(Amst. 1648—74).
Vingerdier, Aye-aye, Chiromys Madagasuariensis Desm. Dit zonderlinge en merkwaar-
dige dier van Madagascar vereenigt in zich de kenmerken van de vierhandige zoogdieren
met die van de knaagdieren. Het V. is met een grooten eekhoorn te vergelijken. Het
gebit kenmerkt het knaagdier, maar de vier ledematen bezitten ware handen, ofschoon
de tegenoverstelling van den duim aan de voorhanden minder volkomen is; het bezit
groote naakte ooien. Deze dieren verbergen zich over dag in holen.
Vingerhoedskruid, Digilaits L., een plantengeslacht uit de fam.\'der Scrophularineeën,
waarvan de bloemen eene langwerpige klokvormigc gedaante hebben. Het veel in
tuinen geplante V., met lichtroode donkergevlekte bloemen, die afhangende bovenaan
den stengel in eene aar vereenigd zijn, is eene tweejarige plaut; de bladen zijn met een
grijs vilt overtogen. Deze plant is ook inlandsch. Eenige verscheidenheden derzelve hebben
geheel witte bloemen. Het V. heeft giftige, sterk verdoovende eigenschappen, die toe te
schrijven zijn aan een in de plant voorhanden alcaloïde, Digitaline genoemd. Het wordt
-ocr page 119-
VINGERZETTING — VINNE.                                      118
in de geneeskunde gebruikt. Het Grootbloemig V. (D. grandijlora Lambs) wordt om de
zwavelgele bloemen ook in bloemperken geplant.
Vingerzetting noemt men bij het bespelen van muziekinstrumenten de doelmatige
plaatsing der vingers, wat vooral bij strijkinstrumenten, guitarren, de piano en derge-
lijke met toetsen voorziene instrumenten te pas komt en waardoor het alleen mogelijk
wordt, om vele moeijelijke passages met vlugheid uit te voeren.
Vink, Fringilla, is een vogelgeslacht, dat sommigen ook aan het hoofd eener fa-
milie plaatsen. In de Dieren v. Nederland wordt die familie Musch- of V.-vogels
genoemd; daartoe behooren de geslachten Vinken, Appelvinken of Kernbijters, Goud-
vinken eu KruUbekken (z. a.). De soorten van het geslacht V. hebben een korten
dikken kegelvormig gewelfden snavel; de huismusch maakt dat geslacht genoeg bekend.
Ook is de eigenlijke V. of gewone V., ook Schild-V., Toet-V. enz. (Fr. coelebs) genoemd ,
een bekende vogel, die geene omschrijving behoeft. Verder behooren tot dit geslacht
de Groenling [F. chlorü), ook Vlasvink genaamd, geelgroen gekleurd met den rand der
vleugels citroengeel; de Uistelvink of Putter (z. a.); het Sijsje (z. a.); de Kneu (z. a.);
het Fratertje (Fringilla montium), ook Barm genoemd, en de Barmsijs of het Paapje
(F. linarid). In andere landen heeft men den Sneeuw-V. (F. hiemalü), den Rijstvogel
(z. a.) en den Kanarievogel (z. a.).
Vinke (Henricus Egbertus), Nederl. godgeleerde, in 1794 te Amsterdam geb., stu-
deerde te Utrecht vooral onder Heringa, werd in 1817 predikant aan de Vuursche,
in 1818 tot doctor in de godgeleerdheid bevorderd na het verdedigen van een Speci-
men, quo vaiicinia J. CAr. de perpessionibus suis, morle el in vilam reditu illustrantur
et cindicantur
, en werd in 1820 predikant te Jutphaas, in 1821 te Alkmaar en in
1829 te Utrecht. De bekrooning zijner prijsverhandeling bij het Haagsche Geuool-
schap tot verd. d. Chr. Godsd. Over de leer van Jezus en der Apostelen aangaande
des Heüands lijden en steroen
(1835) begunstigde zijne benoeming als opvolger van
Heringa tot hoogl. in de leerstellige bijb. en prakt, godgeleerdheid in 1836, welke
betrekking hij tot zijn dood, in 1862, vervulde. Vooral zijn onderwijs op het gebied
der prakt, godgeleerdheid werd hoog geschat, en het door hem in zijne laatste levens-
jaren bewerkte en door zijn oudsten zoon voltooide N. T. met ophelderende en toepasse-
lijke aanmerkingen
behoort tot een der uitnemendste stichtelijke werken voor huiselijke
godsdienstoefening. Als dogmaticus stond hij op een behoudend bijbelsch-kerkelijk
standpunt. In 1843 voerde hij tegen du redactie van het tijdschrift Waarheid in Liefde
polemiek over de onfeilbaarheid der Apostelen. Behalve een bundel en verscheidene
afzonderlijke leerredenen en akademische oraties gaf hij de Opera exegelica et her-
tnentulica
van Heringa met aanteekeningen (1845), de Libri symbolici Ecclesiae Refor-
malae
(1846) en een Compendium t\'heol. dogmaticae ten behoeve zijner leerlingen uit.
Vinkeles (Beinier), Nederl. graveur, in 1741 te Amsterdam geb., leerling van Jan
Punt, werd reeds in 1762 medebestuurder der teeken-akademie te Amsterdam en zette
zijne studiën te Parijs voort onder J. 15. Ie Bas. Hij wees eene aanstelling aan de
akademie te Petersburg van de hand en keerde in 1771 naar Amsterdam terug,
waar hy tot zijn dood, in 1816, werkzaam bleef. Men berekent het aantal prenten
door hem gegraveerd op 2500, waarvan 1500 naar zijne eigene teekeningen. Onder
de besten worden gerekend de prenten in de Tooneelpoè\'zij van v. Winter en v. Merken.
Tot zijne beste leerlingen behooren J. E. Marcus en A. Hulk.
Violand, de voornaamste nederzetting der oude Noormannen in N.-America, t. w.
in de tegenwoordige staten Massachusetts en Bhode-Island, werd in 986 door Bjarne
Herjulfson het eerst gezien, maar eerst in 1000 door Leif den Gelukkigen bezocht.
Verg. Rafn, Antiquitates Americanae (1837).
Vinne (van der), een Nederl. geslacht, waartoe onderscheidene schilders behooren.
Vincent Laurensz. v. d. V., in 1629 te Haarlem geb. en in 1702 aldaar overl., leer-
ling van Frans Hals, schilderde portretten, historische voorstellingen, genre-stukken,
landschappen en dieren, meestal zeer vlugtig, maar geestig. — Zijn zoon Laurens v. d.
V., in 1658 te Haarlem geb. en in 1729 aldaar overl., schilderde onder de leiding van v.
Berchem landschappen met beesten in diens manier en bloemstukken. Hij teekende ook
patronen voor katoenfabrieken. — Jan v. d. V., broeder des vorigen, in 1663 te Haarlem
geb. en in 1721 ald. overl., leerling van zijn vader en Hugtenburg, schilderde en
teekende in waterverw of O.-Ind. inkt jagten, gevechten enz. — Een derde broeder,
Ir.aftk v. d, V., in 1665 te Haarlem geb. en in 1740 ald. overl., was een verdienste*
A\'ger». Ned. Encyclopedie, deel XV,                                                                               $
-ocr page 120-
114                                             VINNEN — VIOTTA.
lyk teekenaar eu grareur. Zijne Gezigten buiten. Haarlem ert Landschappen, naar Th.
Wijk zijn zeer fraai. — Ook Vincent v. d. V., kleinzoon van Laurens, in 1786 te
Haarlem geb. en in 1811 ald. overl., leerling van zijn vader Jan v. d. V., schilderde
en teekende bloemen en vruchten en studeerde ook naar het landschap en naar dieren.
Hij maakte vooral vele teekeningen voor behangsels en dreef een kunsthandel.
Vinnen. Zie Visschen.
Vinvisschen . Balaenoptera Lacép. Deze vormen een geslacht, dat tot de familie en
de orde der VValvisschen behoort. Zij hebben echter een ranker ligchaam dan de walvisch,
waarvan zij zich vooral door het bezit van eene rugvin onderscheiden. Onder de soor-
ten bereikt de B. physalus, B. arctica (Balaena-Boops L.) eene lengte van meer dan
80 meters, waarom men hem het langste van alle bekende dieren noemen kan. Deze
vinvisch bewoont de IJszee in of bij den poolcirkel; somtijds komen zij lager af en
zijn dan wel op Ëuropesche kusten gestrand. In deze eeuw gebeurde dit, volgens
Schlegel, tot acht maal op onze kusten.
Viola da Gamba, d. i. knieviool, een eertijds algemeen zeer geliefd, met <ie tegenwoor-
dige violoncel (z. a.) nagenoeg overeenkomend muziekinstrument, dat echter een doffer
geluid gaf en sedert de tweede helft der 18de eeuw door de violoncel nagenoeg geheel
verdrongen is.
Violenwortel. Onder dezen naam vindt men in de apotheken den wortel van de
Lischbloem.
Violet noemt men die kleur, welke in het spectrum door de stralen die het sterkst
gebroken worden ontstaat. Zie Kleur schifting.
Violieren. Zie Filetien.
Violoncel, kleine bas-viool, ook alleen cello genoemd, is een strijkinstrument, dat
tusscben de alt-viool en contrabas (z. a.) staat. De V. heeft vier snaren, die in de
toonen C, G, d, a gestemd worden, alzoo een octaaf dieper dan de alt. De noten
worden in den F. of bassleutel geschreven, voor de hoogere toonen ook wel in den
tenor-sleutel. De V. is even als de viool voor allerlei uitdrukking en nuancering der
toonen vatbaar en een der schoonste solo-instrumenten. Onder de beroemde V.-spelers
noemen wij hier Bernh. Homberg, Dotzauer, Servais en Schubert.
Viool kan men het belangrijkste onder de muziekinstrumenten noemen. Dit in-
strument is het meest geschikt om aan de toonen alle mogelijke uitdrukkingen te
geven, daar de toon in allerlei trappen van sterkte door het strijken met een strijk-
stok blijft aanhouden, terwijl de hoogte der toonen, alleen door het plaatsen en
neerdrukken van den vinger bepaald wordende, in allerlei wijzigingen kan voortgebragt
worden. De gedaante der V. en van den strijkstok is genoeg bekend. Eeeds in de 12de eeuw
werd zij , hoewel in eenigszins zwaarder vorm , in Frankrijk door de troubadours gebruikt.
Op bet einde der 15de eeuw werd zij in ons land ingevoerd. De V. heeft vier snaren,
die gestemd worden in de toonen g, d, a, e; de omvang is van g tot nagenoeg vier
maal gestreept n. De noten worden in den G-sleutel geschreven, die ook viool-sleutel
genoemd wordt. Onder de beroemde makers dezer instrumenten telt men Amati,
üuarneri, Stradivari, Stainer, Klotz en anderen. Beroemde V.-spelers zijn Rode, Spohr,
Lafont, Paganini, Vieuxtemps, Beriot, Ernst, Joachim, Winiawski, Bazzini enz. —
De Piccolo-V. is eene kleine V., die in den zak kan gedragen worden.
Viool. Viola, een plantengeslacht, dat aan de familie der Vioolachtige planten den
naam geeft, tot welke fam. ook de Jonidium Vent. behoort. — Het Viooltje is als
tuinplant genoeg bekend. In ons land worden een tiental soorten gevonden, o. a. de
Welriekende-, de Driekieurige- en de Bosch-V. (V. odorata, F. tricolor, F. sylvestris.)
Het eerstgenoemde wordt in Duitschland ook //Stijfmoertje" en «Hoe langer hoe liever"
genoemd. Ook in de geneeskunde worden deze plantjes gebruikt.
Viotta (Joannes Josephus), Nederl. componist, geb. te Amsterdam in 1814, studeerde
van 1833—37 te Leiden in de geneeskunst en vestigde zich na zijne bevordering tot
doctor, op eene dissertatie de voce, als geneesheer te Amsterdam. Bij de getrouwe
vervulling zijner geneeskundige praktijk leefde hij • tevens voor de beoefening der
muziek, die hij van kindsbeen af had lief gehad. Niet alleen als goed orgel- en
uitstekend pianospeler en zanger met een aangenaam bariton-geluid, maar ook vooral
als componist verwierf hij zich een welverdienden roem. Behalve zijne zoo fiksche,
echt nationale volksliedjes zyn er een zestigtal werken van zijne hand uitgekomen.
(Men vindt ze opgegeven in d« Algem. Komt\' en Letterbode 1859, bl. 67). Zijn
-ocr page 121-
VlOTTI — VTEGILIUS.                                           115
laatste werk was een Requiem, die op 16 Febr. 1859 roor \'t eerst als lijkmis voor
hem werd uitgevoerd.
Viottl (Giovanni Battista), beroemd Ital. vioolspeler, in 1755 te Fontana in Pië-
mont geb.. muntte als vioolspeler uit door zuiverheid, juistheid, vaardigheid en een-
voudigheid; zijne compositiën zijn talrijk en meerendeels zeer verdienstelijk. Na eenigen
tijd bij de koninklijke kapel te Turin te zijn werkzaam geweest, deed hij een tpgt
door het buitenland, kwam in 1782 te Parijs, begaf zich in 1790 naar Londen, waar
hij directeur van het opera-orkest werd, vertrok in 1798, uit Londen verbannen, naar
Hamburg en in 1819 naar Parijs, waar hij eenigen tijd directeur der groote opera was,
en keerde eindelijk naar Londen terug, waar hij in 1824 overleed.
Fipera. Zie Adder.
Virchow (Rud.), beroemd Duitsch anatoom en physioloog, in 1821 te Köslin in Pom-
meren geb., studeerde te Berlijn in de medicijnen, werd in 1843 tweede doctor bij de
Charité aldaar en in 1846 prosector. Hij doceerde eerst als privaat-docent, daarna als
prof. der chirurgische en pathologische anatomie, doch werd in 1849 wegens zijne poh-
tieke liberale rigting afgezet en toen tot prof. te Wurzburg aangesteld. In 1856 werd
hij weder naar Berlijn beroepen en met de leiding van het pathologisch instituut bij de
Charité belast. Eerst in het collegie van de stedelijke vertegenwoordiging en sedert
1861 in de Pruiss. kamer van afgevaardigden behoorde hij tot de partij van den
vooruitgang, was een ijverig lid van de budgetcommissie en zocht de vereeniging
der beide groote fracties van de liberale meerderheid tot stand te brengen. Als ana-
toom en physioloog heeft hij zich vooral door de aanwending van het mikroskoop en
de grondlegging der cellulair-physiologie groote verdiensten verworven. Zijne hoofd-
werken zijn: Handb. der specielle Pathol. u. Therapie (3 dln., 1854—62), Gesamm.
Abhandl. zur whsensch. Medicin
(2de uitg., 1862), Die Cellularpalhologie (2de uitg.,
1859; 3<lc uitg. onder den titel: Vorles. ilb. Fathol., 2 dln., 1862), Vier Reden üb.
Leben u. Kranksein
(1862), Darstell. von der Lehre der Trichinen (1864). Met Rein-
hardt rigtte hij het Archiv für pathol. Anat. u. Phyüol. (1847 volg.) op, gaf het
weekblad Medicin. Reform (1S48 volg.) uit en is mede-redacteur van het Canslallsche
Jahresbtricht.
Viret (Peter), een der hervormers van Fr. Zwitserland, in 1511 te Orbe in Waadtland
geb., studeerde te Parijs in de godgeleerdheid, verliet de Roomsche kerk en werd in
1531 te Orbe door Farel tot het predikambt gewijd. Sedert 1534 stond hij dezen bij
de invoering der Hervorming te Genève bij. Ook te Lausanne bevorderde hij sedert
1536 de Hervorming en hield er voorlezingen over het N. T. In 1559 werd hij pre-
dikant te Genève, in 1561 te Nismes en in 1562 te Lyon, waar hij tevens president
van het consistorie was. Toen hij in 1565 Lyon verlaten moest, ging hij naar Orange
en werd in 1566 leeraar bij de akademie te Örthey, waar hij in 1571 overleed. Zijn
belangrijkste geschrift is Ltstruction chredienne (1564, 3 dln., fol.). Verg. Leben der
Valer u. Beqriinder der Reform. Kirche
(9de dl., 18(50).
Virgilius of Vergilius (Publius V. Maro), de beroemdste epische en didaktische dichter
der Romeinen, in 70 v. Chr. te Andes bij Mantua geb., kreeg zijne eerste opleiding
te Cremona, daarna te Milaan, en werd te Napels door Parthenius in de Grieksche taal
en te Rome door den Epicureër Syron in de wijsbegeerte onderwezen. Wegens lig—
chaamszwakte onttrok hij zich aan de krijgs- en staatsdienst, bestuurde het vaderlijk
landgoed te Andes en wijdde zich aan de studie der Gr. dichters. In 42 begon hij
op aandringen van Asinius Pollio zijne Eclogae te dichten. Tijdens den Perusinischen
oorlog door de veteranen van Octavianus van zijne goederen beroofd, vlugtte V. in
40 naar Rome, doch werd weldra in zijn eigendom hersteld. Door Pollio aan Maece-
nas aanbevolen, vormde V. met Varius en Horatius het driemanschap van dichters in
den geleerden kring, die Maecenas omgaf, doch hield zich voor zijne gezondheid meestal
te Napels op. Van 37—30 schreef hij zijn didaktisch gedicht Georgica en daarna zijn
beroemd heldendicht Aeneïs. In 19 begon hij eene reis naar Griekenland en Kl.-Azië,
om daar aan de Aeneïs de laatste hand te leggen, maar keerde van Athene met Octa-
vianus naar Italië terug, stierf 22 Sept. 19 v. Chr. te Brundusium en werd aan de
Via Puteolana bij Napels begraven, waar men nog zijn graf in eene grot toont. De
uitgave der Aeneïs had hij aan zijne vrienden Varius en Tucca opgedragen. Zijne 10
Eclogae (Bucolica) zijne vrije navolgingen van Theocritus. In de Georgica bezingt hij,
naar het voorbeeld van Hesiodus, in 4 boeken, den Ital. land» en ooftbomv, de vee- en
8*
-ocr page 122-
116                      VIRGILIU8 DE TOOVENAAR — VIRGINIÉ*.
bijenteelt. De Aeneï» bezingt, ten deele in navolging van Homerus, in de 6 eerste
boeken de rondzwcrvingen van Aeneas van Troje tot Italië, en in de 6 laatste boeken
de lotgevallen en den strijd van Aeneas in Italië. De gedichten van V. zijn in de
meeste Europ. talen herhaaldelijk vertaald, in de Nederl. door Vondel (1646), Doncker
(1708), de Aeneïs door van Ghistele (1583 en meerm.), P. van Winter (1804—6),
door W. C. Brinkman, wed. C. van Streek (1S09—13), de Bucolica en Georgicadoor
v. Mander (1597), de Eclogae door Bruno (1658) en door J. U. en W. van Fucquen-
broch (1666). Klassiek is de Duitsche vertaling van J. H. Voss (2de uitg., 3 dlu.,
1821). De beste uitgaven leverden Burman (4 dln., 1746), Heyne(4dln., 3de uitg.,
1803), Wagner (5 dln., 1830—41), handuitgaven Wagner (3de uitg., 1861), Haupt
(1858), Ribbeck (3 dln., 1859—62), Ladewig (3de uitg., 3 dln., 1860).
Virgilius de toovenaar, een held van de middeleeuwsche sagen der 13de en 14de eeuw,
die haar ontstaan te danken hadden aan de bijgeloovige vereering, welke men in de
middeleeuwen aan de verzen van V. toedroeg, welke men all orakels (sortes Firyilianae)
raadpleegde door in den blinde bepaalde versregels met eene naald of stift (stichomantie)
te merken. Zoo werd uit den historischen Rom. dichter het beeld eens waarzeggers
gevormd. Zelfs in IJsland bestaat eene Virgilius-sage. Deze sagen zijn bijeen verza-
meld in het sedert de 16de eeuw in Frankrijk menigmaal herdrukt en in andere taleu
overgezet volksboek Faictz marcueilleux de Virgile. Verg. Dumcril, Be V. l\'enchanleur
(1850); Genthe, Leben u Fortleben des V. ah Dichter u. Zauberer (2de uitg., 1857).
Virginia, de dochter van den Rom. plebejer Luc. Virginius, die voor het geregt zijne
dochter dood stak, om haar van de onteering te redden, waaraan de wellustige decemvir
(tienman) Appius Claudius haar wilde prijs geven. — Eene andere V., de patricische
echtgenoote van den plebejer L. Volumnius, is als de stichtster van het heiligdom der
Fudicitia plebeja in 296 v. Chr. bekend.
Virginië, de grootste der oorspronkelijke 13 staten van de Vereenigde Staten van
N.-America (z a.), sedert 20 Juny 1863 in twee afzonderlijke staten verdeeld: Oost-V.,
met 1,261,397 inw. op 1945 Dn»., en West-V. met 334,921 inw. op 941 Q m.,
grenst ten N. aan Pennsylvanië en Maryland, ten O. aan Maryland en den Atlantischen
oceaan (Chesapeake-baai), ten Z. aan Noord-Carolina en Tennessee, ten W. aan Kentucky
en ten N. W. aan Ohio. De gesteldheid van den bodem laat zich viervoudig onder-
scheiden: in het O. de in het bereik van ebbe en vloed gelegene kustvlakte (Tide
Water Region), dan het heuvelachtig land (Fiedmont Region) tot aan de oostel.
keten der Alleghanys, vervolgens naar het W. het bergachtig land der Alleghanys met
vruchtbare dalen (Great Valley), en eindelijk geheel in het W. een plateau aan gene
zijde der Alleghanys (Trans Alleghany Region). De voornaamste voorgebergten zijn:
Cape Henry en Cape Charles, die den ingang tot de Chesapeake-baai vormen. Van
de Alleghany-keten zijn de voornaamste gebergten: Blue llidge, Laurel, Greenbrier en
Cheat Mountains. De voornaamste rivieren zijn, behalve de grensrivieren Potomac en
Ohio, de James, Appomatox, Rappahannock, York, Great Kanawha, Little Kanawha
, en Roanoke. Het klimaat en de voortbrengselen zijn zeer verschillend. De hoofd-
producten zijn: hout, katoen, tabak, rijst, suiker, vlas, maïs en weit; verder goud,
koper, ijzer, lood, steenkolen, zout en talrijke minerale bronnen. Er is rundvee-,
schapen- en varkensteelt. Het blanke deel der bevolking (O.-V. telde in 1863 477,594
slaven, W.-Virginic 13,271 slaven, terwijl er in beiden nog 58,042 vrije kleurlingen
waren) is grootendeels van Ëng.-Amer. afstamming. De vereenigde staat V. was in
140 graafschappen (Counties) verdeeld, met Richmond (z. a.) als hoofdstad. De eerste
constitutie was van 1776, de nieuwste is die van 1851. Volgens deze staat aan het
hoofd der uitvoerende magt een voor 4 jaar gekozen gouverneur; de ook voor 4 jaar
gekozen vice-gouverneur is president van deu senaat. De wetgevende magt berust bij
de general assembly, bestaande uit een senaat van 50, voor vier jaar gekozen leden en
een huis van afgevaardigden van 152, voor twee jaar gekozen leden. V. zond naar het
congres te Washington 2 senatoren en 13 leden in het huis der vertegenwoordigers
(thans O.-V. 8 en W.-V. 3). De finantiën stonden vóór den burgeroorlog bijzonder gunstig,
doch zijn sedert zeer achteruitgegaan, daar V. tot die staten behoort, die het meest
van den oorlog geleden hebben. Er zijn verscheidene inrigtingen voor hooger onderwijs:
de universiteit te Charlottesville (1819), het episcopale collegie te Williamsburg (1692),
het 1 lampden Sidney college te 1\'rince Edward County (1783), S Protest, theol. scholen,
J Rooms:!! priesterseminarie te Wheeling, 2 medische en 2 regtsscholen, 1 milUtair-
-ocr page 123-
117
VIRTATHUS — VISCONTI.
collegie te Lexington. Het middelbaar en lager onderwijs is in vergelijking met sommige
andere staten achterlijk. Ook zijn er onderscheidene inrigtingen van weldadigheid. Landbouw
en veeteelt zijn de hoofdmiddelen van bestaan. De nijverheid is onbelangrijk; belangrijker
zijn de bergbouw en handel. De uitvoer bedroeg in 1859 6,722,162 doll., de invoer
1,116,193 doll. Vooral in de oostel. districten is een goed ingerigt spoorwegnet. V.
werd in 1497 het eerst door Sebast. Cabot bekend. In Apr. 1607 werd te Jamestown
aan de James River de eerste Europ. volkplanting in het gebied der Vereen. Staten
gesticht, daar het land aan sir Walter Ealeigh was toegewezen, die het ter eere der
ongehuwde koningin Elisabeth Firginia noemde. V. onderscheidde zich gedurende den
vrijheidsoorlog en stelde reeds in 1776 zijne eerste constitutie vast. In 1860 sloot
zich V. aan de zuidel. conl\'ederatie aan, en Bichmond werd de zetel van het congres
der Geconfedereerden. In 1862 scheurde zich W.-V. los, trad tot de Unie toe en
werd 20 Junij 1863 als afzonderlijke staat, onder den naam State of Kanawha, inde
Unie opgenomen.
Viriathus. een dapper Lusitanièr, was eerst herder en sedert 150 v. Chr. de aan-
voerder zijner landslieden in de oorlogen tegen de Romeinen, tegen wie hij zoo ge-
lukkig streed , dat zij in 142 v. Chr. vrede met hem sloten, waarbij zij de onafhankelijkheid
der Lusitaniërs erkenden en een verdrag van vriendschap met hen aangingen. Niet
lang daarna echter verbraken zij trouweloos den vrede, en hun veldheer O. Servilius
Caepio liet in 140 zijn geduchten vijand verraderlijk van kant helpen. Na hem zette
Tantalus den oorlog voort, die de Lusitanische of ook de Viriathische oorlog genaamd is.
Virolé wordt in de wapenkunde gebruikt van fisuren, die met metalen banden of
ringen beslagen zijn. en wel voornamelijk van den hoorn. Zoo voerden de graven en
later de prinsen van Oranje: (Tor au cor d\'azur, Hé, enguiché el virolé de gueules.
Virtuoos (Ital. Virtuoso) wordt gebezigd van toonkunstenaars, die zich, hetzij inden
zang, hetzij in het bespelen van eenig muziekinstrument eene bijzondere bedrevenheid
verworven hebben.
Virues (Cristóval de), Spaansch episch en tragisch dichter, in 1550 te Valencia geb.,
werd vroeg soldaat, diende in het Milanesche en in Vlaanderen en stierf omstr. 1619
als kapitein. Hij schreef het heldendicht El Monserrala, waarin hij den slag bij Lepanto
beschreef (1588 en meerm.) en vijf treurspelen in Obras trarjicas y liricas (1609).
Visch-arend, Pandion haliaetus. Zie Arend.
Vischdiefje. Zie Zeezwaluw.
Vischer (Peter), beroemd metaalgieter te Neurenberg, omstr. 1460 aldaar geb., zoon
van Ilermann V. den ouderen, die in 1457 het doopbekken in de stadskerk te Wittenberg
goot, was nevens A. Dürer de grootste Duitsche kunstenaar van zijn tijd, werkte sedert
1489 zelfstandig en overleed in 1529. Zijne beroemdste werken zijn: het grafdeksel
van bisschop Johan in den dom te Breslau (1492) en van bisschop Hendrik III in
den dom te Hamberg (1493), de sarkophaag van den aartsbisschop Ernst van Maagde-
burg (1495), het prachtige door hem en zijne vijf zonen (Peter, Hermann, Hans, Paul
en Jakob) vervaardigde St.-Sebaldus-monument in de Sebaldus-kerk te Neurenberg
(1519), het relief, Christus bij Martha en Maria voorstellende, in den dom te Regens-
burg , de krooning van Maria in den dom te Erfurt, de grafmonumenten van Frederik
den Wijzen in de slotkerk te Wittenberg (1527) en van Albrecht van Brandenburg in
de stiftskerk te Aschafi\'enburg (1525). V. onderscheidt zich door vrijheid en fierheid
van vormen en vereenigt met den diepsten ernst de grootste levendigheid.
Vischer (Friedr. Theodor), verdienstelijk beoefenaar der aesthetiek, in 1 807 te Ludwigs-
burg geb., studeerde te Tubingen in de theologie, werd aldaar in 1839 buitengewoon
en in 1844 gewoon hoogl. in de wijsbegeerte, behoorde in 1848 in het parlement te
Frankfort tot de partij der linker zijde en werd in 1855 prof. in de aesthetiek en
Duitsche letterkunde bij het polytechnicum te Zurich. Zijne hoofdwerken zijn: Veb.
das Erhahene u. Komische
(1837), Kritische Gdnge (2 dln., 1844, nieuwe reeks,
1860 volg.), vooral Aesthelik od. Wissensch. des Schonen (3 dln., 1847—58), Krit.
Bemerkungen üb. den ersten Theil von Goethè\'s Fans/,
(1857), Ueb. das Verhdltu. von
Inhalt h. Forui in der Kunst
(1858). Hij rigtte de Jahrbücher der Gegenwart op.
Vischnoe. Zie Indische Godsdienst en Incarnatie.
Visconti, oud Milaneesch geslacht, dat zijn oorsprong afleidde van den graaf van
Angloria en daardoor van de Longobardische koningen, aangaande hetwelk de eerste
zekere berigten uit de 11 de eeuw dagteekenen, toen Eriprando V., in 1065 overl.,
-ocr page 124-
118                                     VISCONTI — VISSCHEN.
eerste vicecomes te Milaan was. Met Otto V., in 1208 te Ugogne geb., door Urbanus
IV tot aartsbisschop van Milaan benoemd, wien echter Martin della Torre verbood
Milaan binnen te komen, kreeg het geslacht van V. de heerschappij over Milaan, toen
in 1278 het huis della Torre door Otto verdreven was. Deze overleed in 1295, na
in 1294 aan zijn neef Matteo I de regering te hebben opgedragen, die in 1322 stierf
en door zijn zoon Galeazzo I, 1322—28, werd opgevolgd. Op Azzo, zoon des vorigen,
1328—39, volgde diens oom Luchino, de broeder van Matteo, 1339—46, en daarna
Giovanni, de broeder van Azzo, 1346—54. Na diens dood verdeelden zijn drie neven
Matteo II (overl. in 1355), Galeazzo II (overl. in 1378) en Bernabo (overl. in 1385)
de staten. De zoon van Galeazzo II, Gian Galeazzo, in 1347 geb., kreeg van koning
Wenzel in 1395 de hertogelijke waardigheid, onderwierp Pisa, Siena, Perugia, Padua
en Bologna aan zijne heerschappij en streefde naar den titel van koning van Italië,
toen hij in 1402 vergiftigd werd. Hij deed veel tot vrrfraaijing van de stad en begon
den bouw van den dora te Milaan. — Onder zijne drie zonen, Giammaria, Filippo
Maria en Gabriël, die het land verdeelden, maakten Florence en Venetië zich van een
groot deel der bezittingen meester, en toen Filipjx) Maria in 1412 alleen aan de regering
kwam, kon hij de vroegere magt niet herstellen. Bij zijn dood in 1447 ging, daar
hij geene mannelijke nakomelingen naliet, de heerschappij over het Milanesche gebied
op Frans Sforza, die met Bianca , de natuurlijke dochter van Fil. Maria, getrouwd was, over.
Visconti (Ennio Quirino), beroemd oudheidkundige, uit het Rom. geslacht V., dat
gezegd wordt van een der natuurlijke zonen van de oude hertogen V. af te stammen ,
in 1751 te Home geb., was reeds vroegtijdig een wonder van geleerdheid, werd, na
in de regten gestudeerd te hebben, door den paus tot camerlengo en onderbibliothe-
caris bij het Vatikaan aangesteld, gaf de beschrijving van de platen van het Museum
Pio-Clementinum (7 dln., 1782—1807) uit en werd in 1787 conservator van het
Museum Capitolinum. Bij de eerste bezetting van Rome door de Franschen benoemde
Berthier hem tot lid der tijdelijke regering. Hij moest, toen de Napolitanen Rome bezet-
ten , naar Perugia vlugten en begaf zich in 1799 bij de tweede bezetting door de Fran-
schen naar Parijs, waar hij directeur van het nieuw opgengte museum en prof. in de
oudheidkunde werd. In 1817 droeg het Eng. parlement hem de waardering en cata-
logisering op v;in de voor het Britsch museum aangekochte verzameling van lord Elgin.
Hij stierf te Parijs in 1818. Hij schreef o. a. nog: Monumenli degli Scipioni (1780),
Mon. scritti del museo del Signor Tom. Jenkins (1797), Descript. des antiqnités du
Musée royal
(laatste uitg , 1817), Descript. des vases peints du Musée (1802), Icono-
graphie grecque
(1808, 3 dln.), Iconographie romaine (1818—20, 3 dln.), Mem. sur
les ouvrages de sculpture du Parthénon
(1818). — Zijn broeder Filippo Aurelio, in
1831 te Rome over]., zette het Musco Pio-Clementino voort en gaf het Museo Ghia-
ramonli
uit. — Een andere broeder, Alessandro , in 1757 te Rome geb. en in 1835
als geneesheer aldaar overl., was ook een degelijk oudheid- en penningkundige. —
Louis Tullius .loachim V., zoon van Ennio Quir., in 1791 te Rome geb., vormde
zich te Parijs tot een uitnemend architect. In 1822 werd hij inspecteur bij den bouw
van het ministerie van finantiën en in 1825 architect bij den bouw der bibliotheek.
Tot zijne beroemdste bouwwerken behooren het graf van Napoleon I in den dom der
Invaliden en de ontworpen, voltooijing van den Louvre, die na zijn dood, in 1853,
naar zijne plannen tot stand kwam.
Visi-\'of Wisi-Gothen. Zie Gothen.
Visschen . Pisces. De V. maken de laagste klasse uit van de gewervelde dieren. Zij
onderscheiden zich van deze doordien zij gevormd zijn om uitsluitend in het water te
leven. Slechts enkele soorten kunnen het voor korten tijd verlaten. De algemeene gedaante
van hun ligchaam is genoeg bekend; bij de meesten is het met schubben (z. a.) bedekt,
bij sommigen met schilden; enkelen hebben eene naakte huid. De ledematen der V.,
geheel voor het zwemmen geschikt, worden vinnen genoemd. De vinnen bestaan somtijds
eenvoudig uit een huidzoom, die den naam van „vetvin" draagt, maar meestal is deze door
meer of min harde, naaldvormige, beenachtige deelen, stralen genoemd, gesteund. Deze
stralen kunnen door spieren bewogen worden om de vin uit te spreiden of op te rig-
ten. Men onderscheidt de vinnen in //gepaarde"\' en »ongepaarde". Tot de gepaarde be-
hooren de borst- en buitvinnen, die men met de voorste en achterste ledematen der
hoogere gewervelde dieren vergelijken kan. De eersten zijn aan een beenigen, met het
achterhoofd verbonden gordel vastgehecht en altijd aanwezig, terwijl de buikvinnen
-ocr page 125-
119
VISSCHEN — VISSCHER.
aan den buik, ook wel eens vóór de borstvinnen, geplaatst zijn; \'bij sommige V.,
zooals bij de Aal, ontbreken zij. — De ongepaarde vinnen worden naar hare plaat-
sing onderscheiden in de Rugvin op den rug, de Staartvin aan het einde van den
staart en de Aarsvin bij den aars. — Bij de meeste V. onderscheidt men aan de zij-
den de zoogenaamde Zijslreep, van den staart naar den kop loopende en zich daar
zelfs voortzettende. Deze werd vroeger voor een orgaan ter afscheiding van slijm
gehouden; men vermoedt thans daarin een eigen zintuig te moeten zien. Het skelet,
dat liet ligchaam der V. stevigheid geeft, bestaat uit beenderen die minder hard zijn
dan die der andere gewervelde dieren; sommigen zelfs zijn kraakbeenig, waardoor de
V. in //beenige"\' en //kraakbeenige" worden onderscheiden. De ribben die, daar de
eigenlijke borstholte ontbreekt, buikribben zijn, bezitten bij sommige soorten verbeende
pezen, die graten of vleeschgraten genoemd worden. De tanden, die bij enkele V. geheel
ontbreken, zijn in verschillende deelen van den mond tot bij de keel geplaatst. Zij
dienen meest tot het vasthouden der prooi en hebben daartoe veelal eene kegelvor-
mige, naar binnen omgebogen gedaante. Wat de V. het meest van andere gewer-
velde dieren onderscheidt, is de wijze van ademhaling, die hier niet door longen, maar
door kieuwen (z. a.) geschiedt. Het hart, dat slechts uit ééne kamer met ééne voor-
karuer bestaat, drijft het uit het ligchaam ontvangen aderlyk bloed door de kieuwen
heen, uit welke het als slagaderlijk bloed in eene groote slagader overgaat, waar-
door het naar de onderscheidene deelen van het ligchaam wordt gedreven. Dit hart
is, met de organen voor de iidemhaling, onder den kop geplaatst. Een bijzonder
werktuig dat bij de V. gevonden wordt is de zwemblaas, die evenwel bij sommige
soorten wordt gemist. Deze zwemblaas is met lucht gevuld. De gedaante is ver-
schillend ; dikwijls is zij door eene luchtbuis met het darmkanaal, meestal met den slok-
darm, verbonden. De zwemblaas kan den visch dienen voor het bewaren van een
zeker soortelijk gewigt en in het rijzen en dalen in het water helpen, maar ook meent
men dat zij met het gehoororgaan in verband staat. Van de zintuigen is de smaak
waarschijnlijk weinig ontwikkeld, terwijl voor het tastzintuig hoofdzakelijk de weeke
lippen of de weeke baarddraden, die men aan den mond geplaatst vindt, als organen
bestemd zijn. De V. voeden zich meestal met dierlijk voedsel; bij sommigen treft men
een groot aantal blinddarmen aan. De beweging van de V. geschiedt door het slaan
met den staart, door de borstvinnen en den waterstroom die uit de kieuwen komt,
aan welken stroom de bewegende borstvinnen weerstand moeten bieden, wanneer de
visch zal stilstaan. De voortteling der V. geschiedt door eijeren, Kuit genaamd,
die na de uitwerping door het mannetje bevrucht worden. Men verdeelt de V. in
beenige, (waartoe de stekelvinnigen, weekvinuigen, vastkakigen en troskieuwigen be-
hooren) en in kraakbeenige (waartoe de steuren, haaijen, roggen, rondbekken en
•srnalhartigen gerekend worden).
Visschen (De). Het laatste der twaalf teekenen van den Dierenriem of Zodiak (zie
Dierenriem). Ten gevolge van den teruggang der nachteveningen (zie Nachteveningen)
komt echter het denkbeeldig geworden teeken, dat de laatste 30° ten oosten (of de
eerste 30° ten westen) van het lentepunt inneemt, niet meer met het sterrebeeld de
w. overeen , zooals voor 2000 jaren het geval was. Dit sterrebeeld grenst ten noor-
den aan Andromeda, ten zuiden aan den Walvisch. Men rekent er bijna 40 met het
bloote oog zigtbare sterren toe, doch de meesten zijn klein; slechts ééne is van de
tweede grootte. Deze is eene dubbele ster, bestaande uit eene van de derde en eene
van de vierde grootte; de eerste is lichtgroen, de tweede blaauw. De mythologische
beteekenis van dit sterrebeeld is zeer onzeker; de diiartoe betrekkelijke plaatsen uit
oude schrijvers doen denken aan de godsdienstige vereering, welke de visschen bij de
aloude Syriërs genoten.
Tisscher (Roemer), beoefenaar der Nederl. letteren, in 1547 te Amsterdam geb.,
was aldaar met Coornhert en Spieghel aan het hoofd der rederijkerskamer: In liefde
bheijende,
die onder hunne leiding de kweekplaats werd, van welke een nieuw licht
voor onze taal en poézij uitging. Ten zijnen huize ontving hij tevens allen, die de
letterkunde beoefenden, en zelfs trad hij op met veelal geestige, doch naar den geest
van dien tijd onkiesche bijschriften en puntdichten en andere kleine stukjes . onder den
zonderlingen titel Brabbelingh uitgegeven (meerm., o. a. Amst. 1669). Hij overleed
te Alkmaar in 1620. Zijne Sinnepoppen, zinnebeelden met bijschrift in proza, werden
van tweeregelige verzen voorzien door zijne oudste dochter Anna, in 1584 te Am-
-ocr page 126-
120                                                  VISSCHER,
Bterdam geb., eene zeer ontwikkelde en beschaafde vrouw, die als dichteres hoogelijk
geroemd werd door Vondel, Hooft, Huygens en vooral door Cats, met wien zij op
eene reis naar Zeeland kennis maakte en naar wiens dichttrant zij den haren vormde.
Na den dood haars vaders trad zij in het huwelijk met Dominicus Booth van Wezel,
een aanzienlijk en geletterd Dordrechtenaar, wien zij twee zonen schonk, van welke
Roemer, advokaat te \'s Gravenhage, zich mede door liefde voor de dichtkunst onder-
scheidde. Zij overleed te Dordrecht in 1651. — Hare jongere zuster Maria Tessel-
tchade, aan wie haar vader dien naam gaf, omdat hij als koopman kort vóór hare
geboorte een storm nabij Texel ondervonden had, in 1594 te Amsterdam geb., maakte
als dichteres nog grooter opgang dan hare zuster, die zij in ligchaamsschoonheid en
levendigheid van geest overtrof Gelijk hare zuster den trant van Cats, zoo koos zij
zich dien van Hooft ten voorbeeld. Op diens slot te Muiden was zij het middelpunt
van letterkundige vereenigingen en feesten, en menigmalen werd ter harer eer de lier
besnaard, vooral ook in 1623, bij gelegenheid van haar huwelijk met Allard van
Crombalg. Twee dochters ontsproten uit dezen echt; de oudste overleed in 1634
aan de kinderziekte en werd spoedig in het graf gevolgd door haren vader. Zij woonde
tijdens haar huwelijk en ook nog als weduwe te Alkmaar, maar vestigde zich in
1646 te Amsterdam, waar zij door eene vonk uit eene smederij het linker oog verloor
en kort na den dood harer eenig overgeblevene dochter in 1649 overleed. Hare
gedichten, even als die van Anna, in onderscheidene verzamelingen verspreid, zijn ten
deele medegedeeld door Mr. .1. Scheltema in: Anna en Maria Tessehchade, de dochters
van R. V.
(1809). Van eene door de tijdgenooten hooggeroemde dichterlijke vertaling
van Tasso\'s Gervsalemme liberata door Tesselschade is niets bewaard gebleven. De
gedichten der beide zusters zijn uitgegeven door de Bruyn (Utr. 1851) en onder den
titel Tessehchade en hare vrienden in 1632—49 (Leid. 1852) zagen nog eenige vroeger
onuitgegeven brieven en dichtstukjes het licht.
Visscher is de naam van onderscheidene verdienstelijke Nederl. kunstenaars uit de
16de en 17<le eeuw, die vermoedelijk meerendeels tot dezelfde familie behooren. —
Van Jan Claesz. V., graveur te Amsterdam, zijn waarschijnlijk de oudste prenten,
die het monogram van V. dragen, z. a. de kopiën naar de Pansie van A. Durer en
anderen. — Bekender is zijn zoon Claes Jansz. V. als uitgever en graveur, omstr.
1587 geb. en omstr. 1660 overl. Hij gaf o. a. het Theatrum biblicum enz. (Amst.
1614), een herdruk van de Passie van Cranach (1616) en de prenten van zijn be-
roemden naamgenoot Corn. V. uit. Zelf graveerde hij landkaarten, landschappen,
boerenkermissen, stadsgezigten enz. Zijn zoon Nicolaas, in 1709 overl., zette den
kunsthandel voort, en graveerde weinig anders dan landkaarten. — Cornelis V. of de
V., de oude, in 1520 te Gouda geb. en in 1568 op eene reis van Hamburg naar
Amsterdam overl., was een bekwaam portretschilder. Van hem is o. a. het portret
van prins Willem I in het harnas, bekend door de gravure van W. J. Delfl en van
C. van Queboorn. — De beroemde graveur Cornelis V., de jongere. waarschijnlijk te
Haarlem (volgens and. te Amsterdam) geb., wordt voor een kleinzoon des vorigen
en voor een leerling van P. Soutman gehouden. Zijn leeftijd stelt men tusschen
1626—58. Hij is als een der uitnemendste graveurs te beschouwen. Als teekenaar was
hij degelijk en naauwkeurig; de schilderachtige behandeling zijner prenten en de be-
driegelijke nabootsing van het doorschijnende der schaduwen zijn schier onnavolgbaar
te noemen. Ware meesterstukken zijn zijne portretten van de Rijck, v. d. Vondel,
Scriverius , Bouma, Winius; voorts de Koekebahsier, de Rotleman, de Liereman. De
volledigste opgave zijner prenten vindt men in Nagler\'s Künstierlexicon. Ook was
Corn. V. een zeer bekwaam teekenaar in zwart krijt; enkele teekeningen bevinden zich
in verzamelingen. — Jan en Lambert V. waren mede verdienstelijke graveurs uit het
laatste gedeelte der 17de eeuw. Jan werkte meestal naar Wouwerman en and., Lam-
bert graveerde hoofdzakelijk portretten naar Bol, Vanloo enz.
Visscher (Lodewijk Gerard), verdienstelijk beoefenaar der Nederl. letterkunde, in
1797 te Breda geb., genoot geen akademisch onderwijs, en werd in 1814 ambtenaar
bij het depart. van finantiën te \'s Gravenhage, in 1817 controleur der belastingen te
Brussel. Hij beoefende inmiddels de Nederl. letterkunde. Zijne geschriften: Bloemlezing
uit de beste schriften der Ned. dichters
(3 dln., 1820—22) en Over het herstel en de
invoering der Ned. taal
(1825) deden de aandacht op hem vestigen, zoodat hij in
1826 tot prof. der Ned. letterkunde en geschiedenis aan het collegium philosophicum
-ocr page 127-
VISSCHERSRING — VTTE.                                        121
te Leuven werd aangesteld. Hij schreef daar o. a. zijne Ned. Chrestomathie, ten ge-
bruike bij het Hooger Ond.
(1827), Bloemlez. uit de Ned. dichters en prozaschrijvers
(1828—29, 2 dln.). Na den Belgischen opstand werd hij in 1831 buitengewoon en
in 1834 als opvolger van Ad. Simons gewoon hoogl. in de Ned taal, letterkunde en
geschiedenis te Utrecht, welke betrekking hij tot zijn dood in 1859 bekleedde. Meer
door zijne schriften dan door zijn onderwijs heeft hij tot de herleving der zoo zeer
verwaarloosde beoefening onzer vaderl. letterkunde krachtig medegewerkt. Behalve
genoemde schriften zijn nog belangrijk: Handl. tot de algem. geschied, der Nederl.
(2 cnrs., 1832—33); Fergtiul, Ridderroman (1838); Leiddraad tot de algem. geschied,
van het Vaderl.
(3 dln., 1850—52); Korte schets van de gesch. d. Ned. lett. (4 dln.,
1854—57); Leiddr. tot de gesch. der Ned. lelt. (4 dln., 1854—57); Handl. voor de
algem. geschied, der Nederl. en Nederl. koloniën
(6 aflev., onvoltooid).
Visschersring [Annulus piscalorivs) heet de zegelring van den paus, waarmede sedert
de 13de eeuw de apostolische brieven en besluiten met rood of groen lak gezegeld
worden, en waarop de apostel Petrus het visschersnet optrekkende is voorgesteld.
Visschery (De) maakte in vroegere eeuwen eene goudmijn voor ons vaderland uit en
is, hoewel zeer verminderd, toch nog een belangrijk middel van bestaan. Met betrek-
king tot de visscherij in de Noordzee leverde de zoutharing-visscherij, die in 1865 met
81 buizen en eene bemanning van 1215 personen gedreven werd, eene totale opbrengst
van ƒ 685,000 op. De aanvoer van vreemden haring uit Schotland en Noorwegen is
in den laatsten tijd grooter geworden. De verschharing- en kustvisscherij nam in
de laatste jaren toe: in 1865 leverde de vangst met 186 schuiten eene waarde van
ƒ 772,025 op, tegen f 435,697 met 181 schuiten in 1861. De opbrengst der steur-
haring-visscherij bedroeg in 1865 met 195 schepen ƒ 544,833. De beugvisscherij op
kabeljaauw, schelvisch, leng enz. verkeert voortdurend in een bloeijenden toestand. Te
"Vlaardingen, de hoofdmarkt, werd in 1865 voor eene waarde van ƒ 38,084 aangebragt.
De kolvaart en plompvisscherij hebben weinig te beduiden. De oester- en mosselvangst
zijn in de laatste jaren zeer ongunstig, de garnalen- en ansjovisvangst vooral langs de
Zeeuwsche kust vrij gunstig. In de Zuiderzee is de haring- en botvangst bij voortdu-
ring belangrijk; ook wordt er vrij veel paling en aal gevangen, maar de ansjovisvangst
is er in de laatste jaren ongunstig. De zoetwatervisscherij is in de laatste 25 jaren door
de vele droogmakingen en de toenemende stoomvaart zeer verminderd; de voornaamste
visehsoorten zijn zalm, aal, snoek, baars, meivisch. Naar België en Duitschland wordt
veel uitgevoerd. Het opzigt over de zeevisscherij in Nederland is aan een vast collegie
opgedragen, dat jaarlijks een verslag omtrent den staat van de zeevisscherijen geeft. In
1861 werd te Amsterdam eene belangrijke tentoonstelling van visscherij-gereedschappen
gehouden, waaraan ook andere natiën deel namen.
Visum Repertnm noemt men de schriftelijke verklaring, door geneeskundigen afgelegd
en hunne bevinding behelzende van eenig onderzoek, door hen op geregtelijken last
volbragt, waarbij tevens de uitkomsten worden aangewezen , die daaruit in verband tot de
meerdere of mindere schnldverzwaring van den aangeklaagden persoon kunnen worden afgeleid.
Vitalianen. Zie Apollinaris.
Vitaliënbroeders of Vitalianen (ook Likendeelers gen., omdat zij den buit gelijkelijk
verdeelden), eene gevreesde schaar van zeeroovers in de 14de en 15de eeuw in de Oost-
en Noordzee, die aangezet door de hertogen van Mecklenburg, verwanten van den in
1389 bij Folköping door de Deensche koningin Margaretlia overwonnen en gevangen
genomen Zweedschen koning Albrecht, hunne rooverijen pleegden. Men noemde hen
V. of Victnalienbroedcrs, omdat zij ter voorziening in hunne eigene levensbehoeften
hunne togten ondernamen en ook Stockholm van levensmiddelen (victualiën) voorzagen.
Nadat in 1402 hunne stoutste aanvoerders, Klaus Störtebekr en Wigmann , op Helgoland
gevangen genomen en te Hamburg onthoofd waren, verzwakten zij zeer, en sedert
1439 verdwijnt hun naam. Verg. Voigt, Die Vitalienbruder in Raumer\'s Hts tor.
Taschenb.
(1841).
Vite (Timoteo della), beroemd meester der Ital. schilderschool, in 1470 (of 1467) to
Perrara geb., leerling van Fr. Francia, begaf zich naar Rome, waar hij Rafaël belmlp-
zaam was in het schilderen van de fresco\'s in de kerk della Pace, schilderde te Urbino
een tal uitnemende stukken, meestal voor kerken, en overleed in 1524. Tot zijne
voornaamste werken behooren: Christus, aan Maria Magdalena verschijnende, in de
kerk S. Angelo te Cagli, en De ontvangenis, thans in het museum Brera te Milaan.
-ocr page 128-
122                                      VITELLIANUS — VITRIOOL.
Vitellianus of Vitalianus, paus van 657—73, geb. te Signi in Campanië, moest aar*
de keizerlijke partij toegeven en het Monotbeletisme begunstigen. Hij zocht vruchteloos
den bisschop Manna van Ilavenna aan den pauselijken stoel te onderwerpen.
Vitellius (Aulus), Rom. keizer, uit een ridderlijk geslacht in 15 n. Chr. geb., werd.
onder Galba aan het hoofd der legioenen aan den Benedcn-Rijn gesteld, die hem ia
68 tot keizer, kozen. Andere legioenen verkozen Otho, maar na de overwinning bij
Bedriacum en na Otho\'s dood werd V. keizer. Toen echter de legioenen in het O. Ves-
pasianus verkozen en deze te Rome kwam, werd V. 24 Dec. 69 vermoord en zijn lijk
in den Tiber geworpen.
Viterbo, delegatie van den Xerkelijken Staat, tussehen de Comarca di Roma, de dele-
gatie Civita Vecchia en de Ital. provinciën Grosseto, Siena en Perugia, met 128,300
iuw. op 54,51 □ m., is door vulkanische berggroepen overdekt en zeer vruchtbaar.
De hoofdstad V., aan den voet van den Mt.-Cimino en aan den Arnione, zetel van een
bisschop, heeft 17 kerken, waaronder de kathedraal S. Lorenzo (op de grondslagen van
een ouden Herculestempel gebouwd) met fraaije gedenkteekenen, een Jezuïten-collegie,
zeer fraaije fonteinen, het Palazzo communale met eene verzameling van Etrurische oud-
heden en beroemde zwavelbaden. V. telt 14,500 inw. en is beroemd door hare schoone
meisjes. In de nabijheid liggen de bedevaartsplaats Madonna della Guercia, de prach-
tige Villa Lante en de rookende zwavelbron Bulicame. V. is onder de heerschappij der
Longobarden op de plaats van het Etrurische Fanum Voltumnae gebouwd, werd in
1194 tot stad verheven, was de residentie van onderscheidene pausen en de hoofdstad
der bezittingen van de gravin Mathilde.
Vitet (Ludovic), Er. letterkundige, in 1800 te Parijs geb., werd in 1830 inspecteur-
generaal der Fr. oudheden, in 1834 secretaris-generaal bij het handelsministerie en in
1836 staatsraad, maar leefde sedert 1851 uitsluitend voor de letterkunde. Hij werd
vooral bekend door zijne Scènes hisloritjues (3 dln., 1826—29) en schreef nog Ilist.
de la ville el du port de Dieppe
(2 dln., 1833). Zijne kleinere geschriften werden in
2 dln. (1847) bijeenverzameld.
Vitringa (Campegius), beroemd Nederl. uitlegkundige van het O. T., in 1659 te
Leeuwarden geb., studeerde te Franeker en Leiden, werd reeds in 1680 hoogl. in de
Oostersche talen, in 1683 hoogl. in de godgeleerdheid en in 1693 ook in de kerkelijke
geschiedenis te Franeker. Toen hij in 1698 tot hoogl. te Utrecht beroepen werd, wisten
de Voctinuen den stadhouder Willem UI te bewegen om dat beroep te vernietigen. Door
onderwijs en schriften vestigde V. dermate zijn roem, dat hij de godgeleerde school te
Franeker tot eene der eersten van het Protestantsche Europa verhief. IIii overleed te
Franeker in 1722. Onder zijne talrijke schrifteu, die men opgegeven vindt bij Gla-
sius, Godgel. Ned., dl. 3, bl. 513—21, hebben eene blijvende waarde, zijn uitste-
kenden Commentarius in lil/rum Prop/ietiarum Iesajae (Leid., dl. 1, 1714, dl. 2, 1720 en
meerm.) en zijn geschrift De synagoya vetere libri tres (16.96). De overige schriften
zijn grootendeels verouderd. Zijn beroemde leerling Alb. Schultens heeft eene Brevis
delineatio vilue V.
gegeven in de Mild. Brem. dl. VI, pag. 735 sqq. De jongste zijner
vier zonen, Campegius V., in 1693 te Franeker geb. en in 1723 aldaar als hoogl. in
de godgeleerdheid overl., schreef eene Epilome theologiae naturalis (1731) en Disserta-
tioues sarrae
, door Venema (1731) uitgegeven.
Vitringa (Wigerus), Ned. schilder, in 1655 te Leeuwarden geb., studeerde in de
regten en beoefende in zijne vrije uren onder de leiding van L. Bakhuizen de schil-
derkunst, waarin hij weldra genoegzaam uitmuntte om er zijne hoofdbezigheid van te
maken. Zijne zeegezigten zijn goed geschilderd en geteekend, maar niet zoo fijn en
transparant van kleur als die van v. d. Velde. Hij maakte ook vele teekeningen,
die doorgaans met de pen omgetrokken en met O.-Indischcn inkt opgewerkt zijn. Hij
overleed te Wirdum in 1721.
Vitriool. Deze naam wordt in \'t algemeen aan zouten gegeven, die uit zwavelzuur
met eene metaalbasis bestaan. In den handel wordt de benaming vooral toegepast
op verbindingen die, behalve zwavelzuur, ijzer, koper of zink bevatten. Het ijzer-V.
bestaat uit zwavelzuur en ijzer-oxydule; het wordt ook groen V. en koperrood genoemd.
Pit V. komt voor in groene doorschijnende kristallen, maar die in een vochtigen
dampkring met eene geelroode korst bedekt worden, welke door opneming van meer
zuurstof ontstaat. Het koper-V., ook blaauw en Cyprisch V. genaamd, bestaat
uit zwavelzuur koper-oxyde met water en komt voor in heldere, fraai blaauw ge-
-ocr page 129-
VITRIOOLOLIE — VIZIER.                                       123
kleurde kristallen. Het zink-V., ook wit V. genoemd, komt in witte klompen
voor, die uit zwavelzuur en zink-oxyde zaamgesteld zijn. Al deze Vitriolen worden
nuttig aangewend: het eerste in de verwerij en op andere wijzen, het blaauwe V.
in de galvanoplastiek en het laatste onder anderen in de geneeskunde.
Vitrioololie. Zie Zwavelzuur.
Vitruvius Pollio (Marcus), beroemd Rom. bouwkundige, geb. te Formiae in Campa-
nië, trad onder Jul. Caesar in krijgsdienst en werd door Augustus met het opzigt
over de oorlogswerktuigen en in vredestijd over alle openbare gebouwen des rijks
belast. Hij stierf in hoögen ouderdom en schreef omstr. 15 v. Chr. zijn beroemd
werk: De Architeclura libri X, o. a. uitgegeven door Schneider (3 dln., 1807—8),
Stratico (4 dln., 1825—30), Marini (4 dln., 1836). Er zijn Duitsche vertalingen van
Rode (2 dln., 1796) en Lorentzen (1857 volg.)
Tittoria, vesting en hoofdstad der Spaansche prov. Alava (Raskische prov.) aan de
Zadorra, zetel van een bisschop, heeft een fraai door paleizen omgeven plein, 5 kerken,
6 kloosters, een hospitaal, theater, onderscheidene kazernen, fabrieken van leder,
"wollen- en ijzerwaren, wagens en waslichten. V. telt 15,569 inw., die zich op wijnteelt
(den Chacoli) toeleggen en handel drijven. Zij is geschiedkundig merkwaardig door de
overwinning, welke de Zwarte Prins in 1367 ten gunste van Peter den Wreeden, en
door die, welke Wellington er 21 Junij 1813 over Jozef van Spanje en de Franschen
onder Jourdan behaalde. — V., stad in de prov. Noto op het.eiland Sicilië, met
11,000 inw. — V., hoofdstad van de Brazil. prov. Espiritu-Santo, aan de baai Espiritu-
Santo, met 5000 inw. en eene haven.
Vittoria (Hertog van). Zie Espartero.
Viverra. Zie Genetkat.
Vlves (Joannes Ludovicus de), een der geleerdste humanisten van de 16de eeuw, in
\'1492 te Valencia in Spanje geb., studeerde te Parijs en Leuven eerst in de philosophie en
daarna in de oude talen. Hij werd een heftig bestrijder van het scholasticisme, gelijk
vooral uit zijn liber in Pseudo-dialeclicos blijkt, en was de vriend van Thom. Morus,
Budaeus, Erasmus en andere humanisten. Na te Leuven voordragten te hebben ge-
houden, werd hij door toedoen van Wolsey naar Engeland beroepen als hoogl. te
Oxford en opvoeder van Maria, dochter van Hendrik VUT. Toen hij in 1529 weigerde
om een gunstig advies uit te brengen over het geoorloofde der echtscheiding van
Hendrik VIII en Katharina van Aragonië, werd hij zes maanden gevangen gezet en
begaf zich daarna naar Brugge, waar hij tot zijn dood, in 1540, geheel voor de
wetenschap leefde. Zijne hoofdwerken zijn: De disciplinis lihri XX (15 31) en De veritale
f dei christianae
in 5 boeken. Hoogst belangrijk zijn ook zijne verklarende aanteekeningen
op Isokrates, Aristoteles, Cicero, Virgilius en Suetonius. De volledigste uitgave
zijner Opera is die van Greg. Majansius in 1782 volgg. te Valencia in 8 dln. Verg.
de dissertatie van Braam (Gron. 1853) en de Bosch Kemper, J L. F. geschetst als
Christelijk philanthroop
(Amst. 1851).
Viviani (Vincenzo), beroemd Ital. wiskundige, in 1622 te Florence geb., beoefende
onder Galilei en Torricelli de wiskunde, werd door hertog Ferdinand II van Florence
tot diens mathematicus benoemd en bij onderscheidene ondernemingen, vooral van
waterbouwkundigen aard, gebruikt. V. overleed in 1703. Hij vertaalde het werk van
Aristaeus over de kogelsnede {Divinalio in Aristaeum, 170H en vulde het werk van
Apollonius van Perga (Divin. in quartum. conicorum Apoll. Pergaei, 1659) aan.
Vivré, oudtijds guivre, zegt men in de heraldiek van eene fasce, die vijf- of zeven-
maal hoekig gebogen is. De fasce vivre\'e komt voor in vele wapenschilden, b. v. in
Duitschland voeren de graven van Manderscheid: d\'or ii la fasce vivrée de gueules; in
Nederland het adellijk geslacht van Foreest: d\'argent a la fasce vivrée de gueules,
\'t geen mede het wapen is van de familicn Kerpen in Westphal\'en en Trappan zu
Rissem in Tirol.
Vizier. Het V. en de vizierkorrel maken te zamen de middelen uit, waardoor een
draagbaar wapeu met juistheid op eenig punt kan gerigt worden, de rigtmiddelen. Als
men aan een wapen slechts één V. heeft, dan heeft men ook maar ééne dragt en kan
dus voor alle afstanden slechts bij benadering aanleggen. Zulk een V., vroeger
algemeen in gebruik bij de draagbare wapens, draagt den naam van standvizier.
Het thans gebruikelijke bestaat uit eeu regtopstaand breed metalen plaatje, dat aan
den bovenkant eene driehoekige insnijding in de rigting van de as der ziel, vizierkéep
-ocr page 130-
124                 VIZIER — TLAAMSCHE TAAL EN LETTERKUNDE.
gen., heeft. Het hoofdgebruik van het standvizier is voor de gesloten vuren op com-
mando: het moet dus zoo veel mogelijk eene bestrijkende kogelbaan opleveren. Meestal
is thans het vizierschot op 200 pns bepaald, en men kan dan met zulk een vizier nog
gesloten vuren op 300 passen verrigten. Voor het treffen op grootere afstanden be-
dient men zich van meer zamengestelde vizierinrigtingen : l". Het klepvizier, waarbij
verschillende kleppen van vizierkepen of viziergaatjes voorzien, even zoo vele verschil-
lende vizierschoten opleveren. 2". Het boogklepvitier, waarbij de klep zich tusschen
twee op den loop aangebragte wangen beweegt, zoodat men haar onder een grooteren
of kleineren hoek met de as der ziel kan stellen. 3°. Hét schuif• of laddervizier,
waarbij eene schuif op- en nedergelaten kan worden tusschen de zijden van de ladder.
4n. Het boogrizi.tr, waarbij eene boogvormige schuif op den loop bevestigd is, terwijl
zich daarin een boog beweegt, die aan het vooreinde van eene vizierkeep voorzien is.
5°. Het bokvitier, dat uit eene hoekvormig omgezette klep bestaat, die in het hoek-
punt van een scharnier beweegbaar is en door eene veer op hare plaats wordt gehou-
den — V. heet ook het op- en neergaande traliewerk aan helmen, waardoor het
gezigt bedekt wordt, zonder het zien te belemmeren.
Vizier is in Mohammedaansche staten de titel van hooge staatsambtenaren. In het
Ottomanische rijk komt die titel aan alle pacha\'s met drie paardestaarten loe. Verder
heeft men in dat rijk zes V., regtsgeleerden, die adviserende leden van den divan (z. a.)
zijn. — He Groot-rizitr, Padri-a\'zhpm , is de plaatsvervanger van den Grooten Heer,
de minister, die de beraadslagingen van den divan leidt en alleen beslist. Het kenmerk
zijner waardigheid is een zegelring met den naam en de spreuk des sultans, welken
ring hij steeds op de borst draagt.
Vizierliniaal. Zie Mhidade.
Vlaamsche schilderschool. Zie Schilderkunst en Nederlandsche schilderschool.
Vlaamsche taal en letterkunde. De taal, waarvan zich de oorspronkelijke bevolking Tan
België bediende, en die nog door omstr. \'^ der op het land wonende bevolking gesproken
wordt in 0.- en W.-Vlaanderen, Antwerpen, oostel. Braband en een deel van Z.-Braband,
alsmede in enkele gemeenten der districten VVaremme en Landen in de prov. Luik, te
Enghien, Marcq, St.-Pieters-Capelle, Bievene, Deux-Acres in Henegouwen enz. (verg.
de St. -Genois, Hel Vloemsch in het N. van Frankrijk, Gent 1858) is een tak van den
Nederduitschen taaistam en oorspronkelijk dezelfde taal als het Nederlandsch der noordel.
gewesten. Van dit laatste onderscheidt het zich doordien het sedert het einde der Ifide
eeuw opgehouden heeft schrijftaal te wezen en eene letterkunde te hebben , terwijl de Noord-
Nederl. taal zich bleef ontwikkelen. Onder Maria Theresia kwam de V. T. weder korten
tijdineere, daar zij op de scholen onderwezen werd, doch door de Fransche overheer-
sching werd zij geheel door het Fransch verdrongen. Door de vereeniging van België met
de noordelijke gewesten scheen een tijdperk van herleving voor de V. T. aan te breken.
De regering rigtte aan de hoogescholen (e Leuven, Gent en Luik leerstoelen voor de
Nederl. taal en letterkunde op; sedert 1819 mogten de ingezetenen zich van de V. T.
voor het gerept bedienen en in 1823 werd in de VI. provinciën het Nederduitsch als
de officiëele taal ingevoerd. De VI. taalbeweging vond een wakkeren voorvechter in
den dichter en letterkundige .1. F. Willems, maar de liberalen en de Roomsche gees-
telijkheiri spanden alle krachten in om uit staatkunde en godsdiensthaat tegen de
noordel. Nederlanden het Vlaamsch in minachting te brengen en door het Fransch te
verdringen. Na de omwenteling van 1830 kwam in België de Fransche taal tot de
alleenheerschappij. Toen echter de staatkundige hartstogt bedaard was, riep Willpms
in 1834 de Vlaamsche beweging weder in het leven, en met hem vereenigden zich
mannen als Ledeganck. Blommaert, Serrure, van Duyse en and., die tijdschriften in
de V. T. uitgaven. Te Gent, te Antwerpen en in andere steden werden rederijkers-
kamers en vreenigingen opgerigt , en ook de regering nam deel aan de beweging,
toen in 183f> de koning eene prijsvraag uitschreef over de zuivere spelling der V. T.
Dit gaf echter aanleiding tot twist tusschen de voorstanders der V. T., daar de grootste
ijveraars voor de V. T. niet instemden met de beslissing van de commissie der prijs-
regters in 1839, die eene spelling voorstond, welke zich zoo naauw mogelijk aan de
spelling van het Nederlandsch aansloot. Ook door ijverzucht tusschen Gent en Ant-
werpen, Brussel en Leuven en door geschillen van confessioneelen en staatkundigen
aard werd deze twist aangevuurd. De regering begon meer en meer gehoor te geven
aan de herhaalde petities door de Vlaamsche bevolking tot de Tweede kamer gerigt. Op de
-ocr page 131-
VLAANDEREN.                                                  125
gymnasiën werd de keus tusschen het gebruik der VI. en Pr. talen vrijgelaten; in
1843 werd te Lier eene VI. normaalschool, in 1844 te Gent een leerstoel voor de VI.
T. en L. opgerigt, en de regering kende een prijs toe voor het beste letterkundige voort-
brengsel binnen een driejarig tijdperk. Van het Vlaamsch gezelschap en het Nederduitsch
taaiverbond,
beiden te Gent, ging de oproeping uit tot een daar in 1849 in vereeni-
ging met de letterkundigen van noordel. Nederland te houden taal-eongres, dat sedert
te Amsterdam (1850), Brussel (1S51), Utrecht (1853), Ant.verpen (1856), \'s Herto-
genbosch (1860), Brugge (1862) en Rotterdam (1866) bijeenkwam en grooterj invloed
uitoefende op de ontwikkeling der Nederd. taal in de Vlaamsch sprekende gewesten
van België, vooral daar ten gevolge van de uitgave van het Woordenboek door
de Vries en te Winkel het Vlaamsen tot die spelling van het Nederl. toetrad,
welke door de wetenschap werd aangewezen. — Met de herleving van de V. T.
als schrijftaal in het laatste 30tal jaren is de herleving der V. L. naauw verbonden.
Had zij van de 16Je tot de 19<le eeuw slechts middelmatige vertegenwoordigers gehad
in dichters als van der Voort, Verstegen, Houwaert, Nuraan, Poirtus, van der
Borcht, Meyer, Pauwels, van den Sanden, de Wolff, Moonen, Verhoeven en and.,
in onzen tijd vonden de verschillende takken der letterkunde uitnemende beoefenaars.
Uitgaven van oude V. gedichten bezorgden Blommaert, Sr.ellaert, Willeins, Uavid en
Boermans. Als dichters munten uit: Ledeganck, Prudens van Uuyse, Ue Laet, Dautzen»
berg, van Beers, Nolet de Brauwere, de volksdichter van Rijswijck; als dichteressen
mevr. Courtmans, jufvr. d\'Huyghelaere, Maria Doolaeghe en de beide zusters Love-
ling. In de verhalende poëzij, den roman en de novelle munt vooral Conscience (z. a.)
uit; ook De Laet, bar. de St. Genois, Ronsse, Kcrevisse, Sleccks, Renier en Snieders
schreven historische romans, en Fel. Bogaerts novellen. Het drama wordt beoefend
door van Duyse, Roelants v. Peene en Ondereet. Te Gent en te Brussel zijn VI.
schouwburgen. Ook door dagbladen en tijdschriften, door letterkundige vereenigingen
uitgegeven, wordt de V. taal en letterkunde verbreid en ontwikkeld. Zoo gaf Willems
van 1837—46 het Belgisch Museum uit, David rigtte in 1840 het tijdschrift de Mid\'
delaer
, de Laet Fhamtei Beli/ié\', Serrure het Vaderl. Museum (1855—58) op, en
sedert 1862 ziet het Nederd. Maendschrift het licht. De beste grammatica is die van
van Beers, de beste woordenboeken dat van Olinger (4de uitg., 1852—53) en van
Sleeck en v. d. Velde (1860). Verg. Snellaert, Schets eener geschied, der Nederl.
letterk.
(3<le uitg., 1855); Hoffraan van Fallersleben, Die Vlamische Bewegung (Ned.
vert. met een voorwoord van de Jager, Rott. 1856); Ida van Düringsfeld, Von der
Schelde bis zur Maas
(1861 , 3 dln.).
Vlaanderen, eertijds een graafschap, dat zich langs de kust van de Noordzee van
den mond der Schelde tot in het tegenwoordige Frankrijk uitstrekte, thans deels tot
België (de provinciën 0.- en W.-V.), deels tot Nederland (Staats- of Zeeuwsch-V.)
deels tot Frankrijk (de westel. helft van het depart. du Nord en het depart. Pa;-de-
Calais) behoort, en zoowel door zijne vruchtbaarheid, nijverheid en handel als door de
eigenaardigheid zijner inwoners en door zijne geschiedenis zeer merkwaardig is. Caesar
vond er als hoofdbewoners de Belg. Morinera aan de westkust, nevens welke in het
N. en O. de Germaansche Menapiërs, in het Z. O. de Belg. Atrebatensen zetelden, na
wier onderwerping het land tot de Rom. prov. Belgia secunda gevormd werd. Tijdens
de Frankische heerschappij vormde hier de Schelde de grensscheiding tusschen Neustrië
en Austrasië, eene grensbepaling, die ook na de Karolingische rijksverdeeling nog lang
bleef bestaan, zoodat het noordel. en zuidwest, deel van V. tot Frankrijk, het zuidoostel.
deel sedert 1007 tot het Duitsche rijk behoorde. Over de Noord-Fransche kuststreek
die als mark tegen de Noormannen was ingerigt, werden tegen het einde der 9de eeuw
graven van de Vlaandersche gouw (pagus Flandrensis, de streek bij Brugge en Sluis)
als markgraven aangesteld. De eerste dezer markgraven was Boudewijn met den
IJzeren arm, die, nadat hij met 3e schoone Judith, de dochter van keizer Karel den
Kalen, gehuwd was, in 864 deze mark als erfelijk leen verkreeg. Onder zijne opvolgers
zijn vooral merkwaardig Amulf II, Boudewijn IV, Boudewijn V, Boudewijn VI, Ro-
bert de Vries, Robert II, Boudewijn VII en de Deeusche prins Karel de Goede, een
neef van Robert II. Na de vermoording des laatsten, in 1127. streden zes pretendenten
om het markgraafschap, totdat Diederik van den Elsas in 1128 als markgraaf erkend
werd. Met diens zoon Philip stierf ook dnze mannelijke stam uit, en onder zijne
«uster, de gemalin van Boudewijn VIII vau da rlenegouwsche linie, werden V, en
-ocr page 132-
126                                        VLAARDINGEN — VLAG.
Henegouwen weder vereenigd. Door erflating kwam V. in 1280 aan Gui Dampierre,
den kleinzoon van Boudewijn IX, die het Latijnsche keizerrijk te Konstantinopel had
gesticht. Verdere erven waren de wreede graat\' Lodewijk I, die in 1346 in den slag
bij Crecy sneuvelde, en als laatste graaf van V. diens ligtzinnige zoon Lodewijk II,
onder wien de door den handel magtig geworden steden, vooral Gent en Brugge, in
opstand kwamen. Door des laatsten erfdochter, de gemalin van Philips den Stouten,
hertog van Bourgondië, werd in 1384 V. met Bourgondië vereenigd, en hierdoor,
nadat ook het hertogdom Neder-Lotharingen er bijgevoegd was, de grond ge-
legd tot de vereeniging van die Nederlandsche gewesten, die in 1477 onder het huis
van Habsburg kwamen. Bij de kreitsverdeeling van het Duitsche rijk werd V. bij
den Bourgondischen kreits gevoegd, waarmede het onder koning Philips II aan de
Spaansche linie van het Habsburgsche huis werd toegewezen. Bij den Westphaalschen
vrede kregen de Staten-Generaal het zoogen. Hollandsche V., en de vredesverdragen
van Aken, Nijmegen en Utrecht bragten Frankrijk in het bezit van Kamerijk en
Artois. Sedert 1794 was V. bij de Fr. republiek ingelijfd en vormde de departem.
van de Lys en van de Schelde. Het VVeener congres voegde deze streken bij het nieuwe
koningrijk der Vereenigde Nederlanden, en na de afscheiding van België bleef het
grootste deel bij dit nieuwe koningrijk. Sedert 1840 voert de tweede zoon van wijlen
koning Leopold den titel van graat\' van V. — De Belg. prov. O.-V. telt op 54,64 □ m,
(1865) 827,175 inw., heeft een over het algemeen zandachtigen bodem, die echter
nabij Feclo en langs de Schelde met klei gemengd en zeer vruchtbaar is en wordt door
de rivieren de Schelde, de Lys en de Dender doorsneden, terwijl het verkeer ook door
kanalen en spoorwegen zeer bevorderd wordt. Er is veel fabrieknijverheid, vooral van
linnen, katoenen en andere stoften, en leerlooierijen. Behalve de hoofdstad Gent
(z. a.) zijn de volkrijkste steden: St.-Nikolaas (24,056 inw.), Aalst (20,083 inw.),
Lokeren .(17,215 inw.) en Renaix (12,237 inw.). — De Belg. prov. W.-V. telt op
58,92 □ m. 659,938 inw., heeft, behalve de duinen langs de zuidkust, een zeer
vlakken, over het algemeen vruchtbaren bodem en wordt in het Z. O. door de
Schelde en Lys en in het Z. W. door de Yzer en andere riviertjes besproeid. Ver-
scheidene kanalen en drie spoorweglijnen doorsnijden W-.V. Landbouw, veeteelt en
fabrieknij verheid zijn de hoofdbronnen van bestaan. Na de hoofdstad Brugge (z. a.)
zijn de volkrijkste steden: Ostende (17,449 inw.), Kortrijk (23,594 inw.), Yperen
(16,758 inw.), Poperinghe (10,719 inw.) en Thielt (10,380 inw.). Verg. van Praet,
Hist. des comtes de ïlandre et de Vorigine des communes flamandes (1828); Kervyn van
Lettenhoven, Hist. de Flandre (6 dln., 1847—51).
Vlaardingen, stad in de Nederl. prov. Z.«Holland, arrond. Rotterdam, aan den linker
oever van de Nieuwe Maas, 1|- u. ten W. van Rotterdam, met 8212 inw., een
kantongeregt, ruime haven, eene fraaije Gereformeerde kerk met eenige praalgraven, eene
Roomsche kerk, fraai raadhuis, waag en vischmarkt. De haringvisscherij is er niet
onbelangrijk, en bij het uitvaren der vloot wordt jaarlijks een biddag (Buisjesdag)
gehouden. Ook varen er vele schepen ter kabeljaauw-vangst uit. Verder wordt er handel
vooral met Portugal gedreven.
                                                                                v
Vlag noemt men een stuk doek van eene ligte stof, gewoonlijk vlaggedoek, dat in
het algemeen de gedaante heeft van een regthoek van zeer verschillende afmetingen en
kleuren. De natievlaggen, welker kleuren algemeen bekend zijn, en terstond de sche-
pen, als tot bevriende of vijandige natiën behoorende, doen kennen, worden geheschen
aan de gaffel van den achtersten mast. Van de grootste vlag komt de lengte overeen
met de grootste wijdte van het schip, gemeten op het opperdek, en is de hoogte het
twee-derde der genoemde afmeting. Deze wordt alleen geheschen met stil weder en.
bij buitengewone gelegenheden. Van \'s morgens 9 uur, den tijd van parade, tot zons-
ondergang waait er gewoonlijk van de genoemde plaats eene kleinere V. Bij goed
weder en bij feestelijke gelegenheden waait er eene kleinere vlag, geus geheeten, aan
een vlaggestok op den boegspriet. De koninklijke Nederl. V. heeft het koninklijke
wapen in het wit. Zij wordt geheschen aan den grooten top, ten bewijze dat er
vorstelijke personen aan boord zijn. Als de koning zelf aan boord is , wordt er boven
de vlag een standaard geheschen, d. i. eene vlag in de gedaante van een driehoek, aan
den voorkant hoekig ingesneden, zoodat er twee punten gevormd worden. Denzelfden
vorm als de standaard heeft ook de wimpel. Ieder scheepsbevelhebber bij de marine
is geregtigd een wimpel aan den grooten top te voeren, en, indien hij over meer
-ocr page 133-
VLAK — VLAS.                                                  127
schepen te gelijker tijd het bevel voert, een standaard. De officieren boven den rang
van kapitein ter zee voeren eene V. met de NederJandsche kleuren aan een der
toppen, en wel: de admiraal en luitenant-admiraal aan den grooien, de vice-admiraal
aan den voor- en de schout-bij-nacht aan den kruis- of achtersten top. Aan dit regt
ontleenen zij den naam van vlagqfficieren. — De seinvlaggen en seinwimpels dienen
deels om bepaalde verrigtingen aan te duiden, als: het overnemen van kruid, het
houden van krijgsraad, het liggen in quarantaine enz., deels om met andere schepen
ot met den wal te kunnen onderhandelen, waartoe de onderscheidene Vlaggen vaste,
bekende nummers hebben en er een seinboek is zamengesteld, waarin zoo veel mogelijk
door middel van artikels, door bepaalde getallen aangeduid, in alle mogelijke gevallen
is voorzien. Bovendien bestaat er een telegraphisch seinboek, waardoor men in de
gelegenheid wordt gesteld enkele woorden over te seinen en dus alles wat men goed-
vindt, onverschillig wat, aan anderen mede te deelen. — Bij koopvaardijschepen heeft
men nog naam-, kantoor- en cotlegie-vlaggen, waarop de naam van het schip, van
het kantoor, waardoor het is uitgerust, of van het collegie, waarvan de gezagvoerder
lid is, staat uitgedrukt. De oorlogschepen hebben nommervlaggen om zich te doen
kennen. — Bij stil weder, als de vlaggen niet uitwaaijen, maakt men gebruik
van seinramen. Ook voor mistig weder en voor den nacht heeft men bepaalde seinen
uitgedacht. Verg. van Kees en Brutel de la Kivière, Memorandum voor d«n jeugdigeu
zeeofficier
(1859).
Vlak is eene uitgebreidheid, die alleen lengte en breedte, geen dikte heeft. Een plat
V. is een V., waarop eene regte lijn in alle rigtingen past; een gebogen V., waarop
eene regte lijn niet in alle rigtingen past. Er zijn vele soorten van gebogene vlakken.
V. zijn de grenzen der ligchamen.
Vlam is de eene of andere stof, die in luchtvormigen toestand verbrandt en daardoor
in gloeijing geraakt. Meestal is deze stof waterstof, die zich met de zuurstof der
dampkringslucht verbindt en water vormt, onder ontwikkeling van licht en warmte
(zie Verbranding). Vaste deeltjes, meestal koolstof, die in dat gas aanwezig kunnen
aijn, maken door hunne gloeijing de V. lichtende (zie Verlichlingstoestelten), Eene V.
wordt evenwel niet alleen ter verlichting, maar ook ter verwarming gebruikt. De
scheikundige bedient er zich van bij zijne onderzoekingen. Men kan in de vlam eener
kaars onderscheiden: 1°. een donker deel, waarin de koolstof-deeltjes niet verbranden;
2°. een lichtgevend deel, dat het eerste omgeeft, waarin de koolstofdeeltjes gloeijen,
en aan welks punt zich de meeste hitte ontwikkelt; 3°. een flaauw lichtend omhulsel,
dat maar even zigtbaar is. Door aanwending der blaaspijp (z. a.) kan men de V.
doen dienen om stoffen van zuurstof te berooven of die daaraan toe te voegen, al
naar mate men ze in het binnenste der V. brengt, waar zuurstof noodig is, die aan
de stof wordt onttrokken, of in het buitenste, waar de zuurstof der dampkringslucht
tot de in gloeijing gebragte stof kan toevloeijen. Men noemt daarom het buitendeel
der vlam oxyderend, het eerste of binnendeel, disoxyderend of reducerend,
Vlaming (Pieter), Nederl. letterkundige, in 1686 te Amsterdam geb., studeerde te
Leiden in de regten en beoefende vooral de nieuwe talen. Met zijn vriend Wellekens
gaf hij in 1711 Diclttlievende uitspanningen uit (herdr. 1735), eene navolging van
het Italiaansche herdersdicht. In 1730 kwam zijne dichtmatige vertaling der Arcadia
van jj\'annazari in het licht, met eene levensbeschrijving van dien dichter, benevens
•een korte geschiedenis van het huis Arragon. Omstreeks dienzelfden tijd gaf hij ook
de Gedicictvn van zijn vroeg gestorven kunstbroeder L. Schermer in het licht (Haart.
17 i 2, meerm. herdr.). In 1719 werd hij benoemd tot boekhouder bij de O."Indische
compagnie te Amsterdam. Hij overleed op zijn buitengoed Hoogewoud bij Haarlem
in 1723. Hij bezorgde in 1723 een fraaije uitgave van Spieghel\'s Hertspiegel, in
1725 van de Redekunst van D. van Hoogstraten en van de Poemata van 1\'Höpital. Van
eene zeer uitvoerige Beschrijving en geschiedenis van Amsterdam zagen slechts 6 bladen
en eenige kaartplaten het licht.
Vlas, Linnm, geeft aan de familie der Vlasachtige planten (TAneae) den naam. Het
V. heeft regelmatige bloemen met 5 kelk-- en 5 bloembladen, 5 meeldraden en 5
•stempels. Deze -bloemen worden door één enkelen , lijnregt opschietenden stengel gedragen,
ledere bloem duurt slechts één dag; zij zijn bijzonder teer en blaauw gekleurd. Het V. is
eene éénjarige plant. Ofschoon van dit geslacht bij ons twee soorten gevonden worden,
het (iewone V. (L. utitatim\'mm, L.) en het Purgeer V. (L. cat/tarticum), zoo moet de
-ocr page 134-
128                           VLASDODDER — VLEUGELLOOZEN.
eerste soort, die uit het Oosten afkomstig is, meer als verwilderd beschouwd worden.
Eene verscheidenheid dezer plant met gesloten aaaddoozen wordt veel verbouwd, terwijl
bij eene andere verscheidenheid de zaaddoozen openspringen. De zaden van het V.,
Lijnzaad genaamd, bevatten eene olie (Lijnolie), die als droogende olie bij het verwen
gebruikt wordt. De zaden zelve worden gemalen en onder den naam Lijnmeel op
verschillende wijzen, ook tot het maken van pappen, gebruikt. De stengel van het
V. bevat zeer sterke bastvezels, die reeds in oude tijden voor het weven van linnen
werden gebruikt. Deze vezels (die ook onder den naam V. in den handel gebragt worden)
worden zuiver afgezonderd door eerst de stengels te bevochtigen en uit te spreiden of in
water te leggen, om de cellen der plaDt te weeken en ze van de sterkere bastvezels
te kunnen afzonderen. Vervolgens worden ze in de zon of in een oven gedroogd,
daarna door een houten toestel gebraakt om de boutachige deelen te breken, die door
het zwingelen en hekelen verwijderd worden, zoodat men eindelijk het V. zuiver ver-
krijgt. De korte vezels worden „werk" genoemd (zie verder Linnen). — Het Purgeer-V.
heeft tegenovergestelde bladen en witte bloemen. Het groeit in duinen en op veen-
en heidegronden en werd vroeger als purgeermiddel gebruikt.
Vlasdodder. Dezen naam geeft men ook aan de Huttetdut (z. a.).
Vlaskruid. Zie Leeuwenbek.
Vletlermuis. Vespertilio. Dit bekende dierengeslacht, dat onder de Handvleugeligen
(z. a.) geteld wordt, bevat voortreffelijke vliegers. In ons land komen de volgende
soorten voor: de Hoefijzerneus (z. a.); de Franjestaart (V. Nattereri), bij deze is het
uitgespannen vleugelvlies aan den achterrand met haartjes bezet; de Water-V. (V.
Jjaubenlonii);
de Grootoor (V. nuritus) en anderen.
Vleertman (Willem), Nederl. krijgsman, in 1658 geb., trad in 1672 in krijgs-
dienst, gaf al spoedig uitstekende bewijzen van moed, verliet in 1678, toen na den
vrede van Nijmegen zijn regiment werd afgedankt, het leger en zocht nu zijn
bestaan in de suikerraffinaderij. Dij het uitbreken van den oorlog met Frankrijk in
1688 nam V. terstond weder dienst als vrijwilliger en vergezelde Willem III naar
Engeland, van waar hij met depêches naar den graaf van Obdam te Munster gezonden
werd. Hij nam deel aan de krijgsbedrijven in Ierland en werd na den slag aan de
Boyue (11 Julij 1690) met het berigt dier overwinning naar den hertog van Savoye ge-
zonden. Van 1691 tot den vrede van Kijswijk diende hij weder in de Nederlanden,
kreeg daarna eene aanstelling bij den waterstaat en het toezigt over het Paunerdsche
gat en werd in 1/02 benoemd tot commissaris der approches, in welke betrekking hij
voor keizerswaard en in Vlaanderen onder Coehoorn belangrijke diensten bewees.
Vooral bij Boucbain onderscheidde hij zich, daar hij de belegeraars, die door de tot
ontzet opdagende Frauschen bijna geheel-waren ingesloten, langs den weg naar Mar-
chiennes ongestoord deed aftrekken, na in één nacht 4400 zware boomen te hebben
laten vallen en door het moeras leggen. Na den vrede van Utrecht in 1713 be-
daiikte V. voor de benoeming tot onderschout van Amsterdam en trad in Pruissische
krijgsdienst, waar hij zich bij het beleg van Straalsund onderscheidde. In 1716 keerde
hij naar het vaderland terug, bewees vele diensten bij den watervloed van 1717, be-
lette bet oprigten eeuer ü."Indische maatschappij te Altona, rigtte eene posterij op
van Drussel naar Keulen en overleed te Amsterdam in 1742.
Vleeschetende zoogdieren heeft dezelfde beteekenis als Roofdieren (z. a.).
Vlekkenwater. Men kan dezen naam in \'t algemeen aan vloeistoffen geven, die
geschikt zijn om uit kleederen enz. vlekken weg te nemen. Bleekwater, Benzol en
dergelijken komen onder dien naam in den handel.
Vleugel noemt men in de krijgskunde een deel van het in het front in twee of drie
deelen verdeelde leger. Meu onderscheidt den regter V., het centrum en den linker V.
Hoewel de benaming V. door de tegenwoordige indeeling in legercorpsen of divisiën over-
bodig is geworden, wordt zij toch nog dikwijls gebezigd om de algemeene opstelling van
een leger of een corps op het oorlogstooneel aan te geven, zonder daarbij aan bepaalde
strategische of taktische eenheden te denken, gelijk vroeger altijd het geval was. —
V.-adjudanten noemde men vroeger de adjudanten, die de veldheer voor eiken vleugel
van zijn leger had, om de orders daaraan over te brengen en de bewegingen na te
gaan. Thans dragen de adjudanten bij sommige regerende vorsten dezen naam.
Vleugelnandige dieren. Zie Handtleitgéligen.
Vleugelloozen. Zie Aptera.
-ocr page 135-
VLEUGELS — VLIEG ENVANGERT.TE.                               12»
Vleugels noemt men de werktuigen voor het vliegen, die men vooral bij vogels en
bij insekten aantreft.
Vlie (Het) of de Vliestrooro, een vaarwater tusschen de eilanden Vlieland en Ter-
schelling, w aardoor schepen van weinig diepgang uit de Noordzee in de Zuiderzee
kunnen geraken en omgekeerd. Het loopt eerst zuidwaarts en dan door het üostrak
naar de Middelgroudeii en de kust van Friesland. Een ander vaarwnter, het zoogen.
Oude V., dat westwaarts uit het V. komt, maakt cene groote bogt eu verèenigt zich
met den Texelstroom, waardoor het V. in gemeenschap komt met de zeegaten van
Texel. Het V. is vermoedelijk niets anders dan de uitwatering van het oude meer
Elevo, dat vóór het ontstaan der Zuiderzee rivieren in zich opnam en zich in het N.
van hel overtollige water ontlastte. Het Eng. eskader onder Holmes verbrandde in
hel V., IS Aug. 1666, 140 Nederl. koopvaarders en 2 convooi-schepen.
Vliedbergen of Vlugtbergen noemt men die heuvels, blijkbaar van opgeworpen grond,
welke men bier en daar op sommige der Zeeuwscbe eilanden, met name op Walcbe-
ren, Schouwen en Zuid-Beveland, aantreft. Zij hebben eene kegelvormige gedaante,
eene middellijn van 30—40 Ned. el, en nu nog eene hoogte van 10—15 Ned. el,
welke oorspronkelijk 17—18 Ned. el kan hebbeu bedragen, de helft hooger dan de
zwaarste stormvloeden bereiken. Men heeft ze waarschijnlijk te houden voor overoude
gewijde plaatsen of offerplaatsen , daar in de Zeeuwsche V., even als elders in zoo-
danige heilige hoogten, beenderen, asch , houtskool, potjes , munten enz. gevonden
zijn. Men vindt ze veel in de nabijheid van de plaatsen, waar de alleroudste kerken
werden gesticht, waartoe men opzettelijk die punten uitkoos, waar de heidensche
heilige plaatsen van het voorgeslacht werden aangetroffen.
Vlieg (Sp.iaiische). Zie Upaansche vlieg.
Vlieg (Zwarte). Zie Zwarte vlieg.
Vliegen, Mitavidae, maken eene familie uit der \'Iweevleugelige insekten. Zij hebben
zeer korte, vaak neerhangende voelers en zijn over het algemeen genoeg bekend. De
verschillende tot deze familie behoorende geslachten teilen in Europa een 600tal soor-
teu ; wij kunnen hier slechts enkelen vermelden. — 1". De llupsvliegen (Tachina M.) ,
aldus genoemd omdat zij de eijeren in rupsen leggen. Onder deze is merkwaardig
de \'t. Glaórala, ook Aemoraert genoemd, die zooals de belangrijke onderzoekingen van
Dr. Brants geleerd hebben, zoo veel heeft bijgedragen tot het vernielen der Denne-
rupsen, die omstreeks 1845 zulk eene groote schade aan de dennen toebragten.— 2°.
De Vleeschvlieg (Calip/tora L.), genoeg bekend door de Gewone Vleeschvlieg {C. l\'omi-
toria L.).
— 8". De Huisvlieg (z. a.). — 4U. De Steekvlieg (z. a.). — 5". De Gouden
Vliegen (Lucilia), die zich door hare fraai je niet aal kleur onderscheiden. Vele andere
geslachten en soorten moeten wij onvermeld laten.
Vliegende Eekhoorn. Zie Eekhoorn.
Vliegende Pad. Zie Geitenmelker.
Vliegende Visschen. Onder dezen naam verstaat men in \'t algemeen visschen met
groote lange borstvinuen,. die zij als vleugels kunnen gebruiken, om daarmede eenige
oogenblikkeii boven het water te vliegen. Onder de V. telt men : den Vliegenden Haring
(Axocetus volitam L.), die in verschillende zeeën gezien wordt, en den Vliegenden
Zeeschorpioen (Scorpaena volitam Um.).
Vliegend Hert. £ie Hert {Vliegend).
Viiegenvanger, Aiuscicapa. Deze vogel geelt den naam aan de familie der Vliegen-
vangers. De geslachten dezer familie hebben een in een scherpen haak uitloopenden
snavel, aan deii wortel vau borstels voorzien. De pooten zijn kort; de vleugels lang.
Hunne grootte en gedaante is als die van eene grasmusch. Onder de geslachten telt
men den V., waarvan een viertal soorten in de Dieren van Nederland vermeld zijn,
namelijk: de Graauwe , Zwartgraauwe en WitgehaUde V. (M. grisola, atricapilla en
collaris), alsmede de Al. parva. De V. leven van insekten, die zij roeest in de vlugt
vangeu. Andere geslachten laten wij onvermeld.
Vnegenvangertje, Dionuea mmcipula, uit de familie der Droceraceeën, is eene moe-
rasplant uit N.-America. Den naam ontleent zij aan de eigenschap der bladen, om
zich bij de minste aauraking der bovenoppervlakte (dus ook wanueer er een insekt
op komt) in de lengte snel toe te slaan, waarbij de aan den rand geplaatste haren
zich over elkauder leggen. AU het insekt dood is, opent zich het bind en hernemen
de helften eene hellende rigting.
dtgem. $<d. Encyclopédie, deel XV,                                                                              <i
\\
-ocr page 136-
ISO                              VT.IEGENZWAM — VLIESZWAMMEN.
Vliegenzwam, Agaricm muscarius , is een paddestoel, die zich onderscheidt doordien
de hoed- vau boven fraai rood gekleurd en met witte schubben bedekt is. Men vindt
de V. in bosschen en op andere plaatsen. Zij is zeer vergiftig, waarom zij tot het dooden
van vliegen gebruik wordt; van daar de naam.
Vlieger (!->iiuon de), Nederl. zeeschilder, vermoedelijk in 1612 te Amsterdam geb., heeft
omstr. 1610 aldaar geschilderd en Willem van de Velde, den jongeren , tot leerling gehad.
Andere levensbijzonderheden zijn niet van hem bekend. Hij muntte uit in de behan-
deling, maar vooral in het coloriet zijner heldere zilverachtige schilderijen. Ook heeft
hij traaije landschappen, met fijne figuren gestoffeerd, geschilderd. Zijne met O.-Ind.
inkt, of\' krijt behandelde teekeni?igen zijn mede zeer gezocht. Enkele malen schilderde
hij portretten. In vele buitenlandsche verzamelingen, vooral in Engeland, vindt men
zijne stukken. Bartsc\'i, Peintre Graveur, dl. 1, bl. 19, beschrijft 20 door hem ge-
ttste prenten, landschappen en dieren voorstellende.
Vlieland, een 2 u. lang en | u. breed eiland tusschen de Noord- en Zuiderzee ,
behoort tot de Ned. prov. N."Holland, arrond. Hoorn, ligt tusschen de eilanden Texel
en Terschelling, van welk laatste het door het Vlie gescheiden is, en telt omstr. 800
inw., die in de vischvangst en de dienst bij het loodswezen hun bestaan vinden. In
het N. O. van het eiland bevindt zich een vuurtoren in het dorp Oost-V., met 660
inw. De haven is wegeps eene daarvoor liggende zandbank moeijelijk te naderen.
Het westel. deel, de Horst geheeten , neemt door golfslag voordurend af. Van het in
175)9 bij V. gestrande schip Lutina, dat eene aanzienlijke hoeveelheid edel metaal aan
boord had , tracht men thans de overblijfselen op te sporen.
Vlier, Sambucus, is een plantengeslacht uit de familie der Kamperfoelieachtigen, dat
struiken en boomen bevat, zeldzaam overblijvende kruiden. Ons land telt een drietal
soorten. 1°. De Gewone V. of Vledder (S. nigra L.). Deze boom wordt in het wild
gevonden en ook opzettelijk \'geplant, zooals voor heggen. Hij draagt gevinde bladen
met elliptische gezaagde blaadjes , vuilwitte, sterk riekende , in bijschermen vereenigde
bloemen en zwarte glimmende bessen. Van deze plant worden de bloemen ge-
droogd als artsenijmiddel gebruikt, even als de bast, terwijl uit de bessen eene gelei
(V.-stroop., V.-gelei) bereid wordt. Het merg der V. wordt bij sommige handwerken
en bij electrische proeven gebruikt. Eene verscheidenheid van de Gewone V., met zeer fijn
verdeelde bladen, vindt men onder den naam „Peterselie-V." in parken. — 2°. De Lage
V. (S. Ebulus L.). Deze groeit laag, heeft een meer kruidachtigen stengel en veel smal-
lere binden. Zij is overblijvend. — 3°. De Trosdragende V. (S. racemosa L ) heeft
eironde beschermen met geelgroene bloemen en roode bessen.
Vlies (Gulden). Zie Argonnuten.
Vlies (Ridderorde van het Gulden), eene der meest in aanzien zijnde wereldlijke
ridderorden, door hertog Philips III van Bourgondië, 10 Jan. 1430, te Brugge inge-
steld bij zijn derde huwelijk met Isabella van Portugal. Hertog Philips verklaarde zich
tot. grootmeester, en verordende dat deze waardigheid op zijne opvolgers in de regering
zou overgaan, zoodat na den dood van Karel V het grootmeesterschap op den koning
van Spanje overging. Toen echter in 1715 de Spaansche Nederlanden aan Oostenrijk
vervielen, hebben sedert dien tijd ook de Oostenr. vorsten deze ridderorde verleend.
Vliesvleugelige Insekten, Hymenoptera. De dieren dezer orde onderscheiden zich
door vier vliesachtige vleugels, waarvan de achtervleugels kleiner dan de voorvleugels
zijn. De eersten haken zich gedurende het vliegen door kamsgewijze geplaatste haken
in een zoom der voorvleugels. De wijfjes der V. hebben eene legboor of angel. Tot
deze orde behooren onderscheidene familiën, zooals de Bladwespen, Houtwespen, Gal-
wespen, Sluipwespen, Zandwespen, Mieren, Wespen en Bijen.
Vlieszwammen, Eymenomicetet, maken eene afdeeling van de familie der Zwammen
uit. Zij zijn de meest volkomen bewerktuigde zwammen in deze familie en meer
vleezig in hare zamenstelling. De over de geheele aarde verspreide V. groeijen op
den grond, op boomstammen, hout enz. Naar de inrigting en plaatsing harer voort-
plantingsorganen wórden de V. verdeeld in: 1°. Knodszwammen (Clavati), knodsvor-
mige of ook vertakte zwammen, waarvan de oppervlakte met een glad kiemvlies\'over-
trokken is. Hiertoe behoort de Cïavaria. — 2°. Schijfzwammen (Discophori). Deze,
vaak met een gerimpeld kiemvlies orertrokken, bevatten onder anderea de Morilles
(z; a.). — 8°. De Hocdzwammen (Pileati), waartoe de eigenlijke Paddestoelen (z, a.),
de Huiszwnm (s. a.) en anderen geteld worden.
-ocr page 137-
VLIET - VLI8SINGEN.                                          181
Vliet (Van of Tan der), de naam van onderscheidene Nederl. schilders, z. a. Willem
v. V., geb. te Delft in 1584, historie- en portretschilder, overl. in 1642; zijn neef
Hendrik (1705—65), historie- en later onder Mierevelt\'s leiding meer bepaald portret-
schilder. R. A. Persijn en J. Suyderhoef hebben naar zijne portretten gegraveerd. —
Jan George v. V., omstr. 1610 te Delft geb., was zeer waarschijnlijk een leerling van
liembrandt, wiens manier hij in zijne schilderijen en etsen navolgde. Zijne prenten zijn
zeer gezocht. Nagler geeft in zijn Küiinflerlexicnv 92 nummers van zijn etswerk op,
benevens een aanhangsel van vijf stuks.
Vlinderbloeraigen, Papilionaceae. De X. maken eene zeer uitgebreide onderfamilie
van de Peulvruchten (z. a.) uit, die zoowel boomen eu heesters als kruiden bevat,
planten derhalve van allerlei grootte en levensduur. Deze familie laaf zich meestal
gemakkelijk aan den vlindervorm der bloemen onderscheiden. Die bloemen bestaan uit
vijf bloembladen, waarvan het grootste de vlag genoemd wordt; daarop volgen twee
kleineren, die men de vleugels, en nog twee anderen, die men de kiel noemt. Verder vindt
men 10 meeldraden, die beneden tot een bundel vereenigd zijn, doch waarvan bij som-
migen één enkele meeldraad afgezonderd staat. De tot de eerste soort behoorende planten
worden éénbroederige, de anderen tweebroederige genaamd. Deze meeldraden en bloeni-
bladcn zijn allen op den bodem van den kelk ingeplant, welke kelk meestal buisvormig
in vijf tanden , ook wel in twee aan elkander tegenovergestelde lippen uitloopt. De vruch-
ten zijn, zooals de naam der familie reed* te kennen geeft, peulvruchten. De V. bevatten
vele nuttige gewassen, die opzettelijk verbouwd worden, deels om de zaden, deels
om de veel voedsel bevattende bladen. \'Wij noemen daarvan: Erwten, Boonen,
Linzen en Klaver, terwijl de Latherus (s. a.) als sierplant den bloementuin versiert, de
Gouden-regens, Robinin\'s en anderen in parken enz. hunne plaats vinden. Ofschoon de
V. over de geheele aarde verspreid zijn , neemt toch haar aantal in de rigting van de
pool naar den aequator toe.
Vlinders, Kapellen, Scnub- of Donsvleugeligen, lepidoptera. De V. vormen eene duidelijk
afgescheiden orde in de klasse der insektcn. Uiterlijk onderscheiden zij zich gemakkelijk
door hunne groote, met eene soort van stof, veertjes of schubbetjes bedekte vleugels.
Daarnaar worden zij ook Schnbvlengeligen genoemd. Deze vleugels, die aan den
omtrek zeer onderscheiden van vorm zijn, prijken vaak met de schoonste kleuren. Bij
enkelen ontbreken de schubbetjes gedeeltelijk. Sommigen, zooals de Vedermotten (z. a.),
hebben de vleugels geheel ingesneden. Zij voeden zich door een langen zuiger , die meest op-
gerold is en dan niet, gezien wordt. De V. ondergaan eene volkomene gedaante-verwisseling.
De wijfjes, die meestal grooter en vaneen dikker achterlijf voorzien zijn, leggen eijeren,
waaruit eene rups (z. a.1 voortkomt. De rups wordt onder herhaalde vervellingen
grooter en daarna in eene pop veranderd, die geene bcwcgiiigs-wcrktuigen vertoont.
Deze poppen verschillen cenigermate van gedaante; zij worden veelal door een omspinsel
of hulsel beschermd; soms zijn zij als met draadjes vastgehecht. Uit deze pop komt
na korter of langer tijd de vlinder te voorschijn, die vaak een korten leeftijd heeft en,
na voor de voortplanting van het geslacht te hebben gezorgd, sterft. De V. zijn zeer
verschillend van grootte. Over de geheele aarde verspreid , komen zij echter in gematigde
en warme streken menigvuldiger en grooter voor; in de w:armc landen is de teekening en
kleurenpracht der vleugels onbeschrijfelijk schoon. Sommige soorten van V. zijn voor
den mensch om hun spinsel nuttig. De zijdeworm (z. a.) levert hem de zijde. Daar-
entegen zijn de rupsen van vele soorten schadelijk voor de planten, de motten (z. a.)
voor kleederen enz. Van der Hoeven verdeelt de V., waarvan omstreeks 20,000 soorten
bekend zijn, in Dagvlinders, Avondtlinders en Xaclitvlinders. Zie die artikels.
Vlissingen, vesting en zeehaven in de Nederl. prov. Zeeland, arrend. Middelburg,
aan de zuidzijde van het eiland Walcheren en aan de Hout of Westcr-Schelde gelegen,
heeft twee goede havens, van welke de oude door koopvaarders, de nieuwe door oorlog-
schepen gebruikt wordt, en telt ruim 11,000 inw. V. heeft schoone scheepswerven, een
groot marine-dok, een droog dok, eene belangrijke ankersmederij, groote kruid-magazijnen
en fabrieken, kasematten voor groote bomvrije kazernen, de Nederl en Belg. loodsdi-
rectie, eene fraaije Hervormde St.-.Iakobskerk, een schouwburg enz. De handel met Enge-
land, België en Pruissen is belangrijk. V. is de geboorteplaats van de beroemde zeehelden
Evertsen, Bankert en M. A. de Ruyter, voor welken laatste in 1841 een metalen
standbeeld bij de beurs is opgerigt. V, is eene oude stad, die haar oorsprong ontleende
nnn het nabijgelegen Oud-V,, dat reeds in de 12de eeuw voorkomt, eir gerankte door
-ocr page 138-
13-2                                      VLOED — VLOOKBEEFTEN.
hare gunstige ligging voor zeevaart en visscherij spoedig tot een zekeren trap van bloei. In
de J5(lc eeuw kwam Hendrik van Borselen, heer van Ter Veere, in het bezit van V.,
dat sedert met Veere vereenigd bleef\' en hiermede tot een markgraafschap verheven werd.
In den oorlog tegen Spanje speelde V. eene voorname rol. Terstond na de verovering
van den Briel door de Watergeuzen schaarde V. zich aan de zijde van den prins.
Sedert 1572 bleef V. aan de republiek en behoorde van 1585—1616 onder de plaatsen,
die aan Engeland in pand waren gegeven en dien ten gevolge Eng. bezetting hadden.
In 1806 werd V. van Nederland afgescheiden en aan Frankrijk afgestaan. Napoleon
legde er sterke vestingwerken aan. Bij het bombardement der Engelschen in 1809 leed
de stad groote schade; het prachtige stadhuis en drie kerken werden toen eene prooi
der vlammen, en 300 menschen verloren daarbij het leven.
Vloed wordt gewoonlijk in de geneeskunde gebezigd van bloedvloeijiugen uit de ge-
slachtsdeelen der vrouw , vooral zoo er zwangerschap is ingetreden. V. bij niet zwangere
vrouwen vindt meestal zijne oorzaak in ziekte vanden uterus, zooals kanker, polypen,
fibroiden enz., of treedt, en dan meestal periodiek, op als verschijnsel van verminderde
plasticiteit van het bloed. De meest voorkomende oorzaken van V. bij zwangere vrou-
wen zijn: gehecle of gedeeltelijke loslating van het ei of van den moederkoek, of vol-
komene of onvolkomene plaatsing vim den moederkoek op den baarmoedeimond (Pla-
cenla praevia).
Soms is de V. het gevolg van mechanische beleedigingen van den
onderbuik, van schokken of hevige bewegingen van het ligchaam, of wordt hij ver-
oorzaakt door het bersten van eene aderuitzetting aan den baarmoederhals, sclieede of
schaamlippen. V. als gevolg van het verhoogde bloedleven, of als zich niettegenstaande
de beslaande zwangerschap instellende menstruatie levert voor de vrucht niet die nadeelen
op, welke door de bovengenoemde oorzaken worden te weeg gebragt. Is de vrucht
geboren, dan geeft "on voldoen de zamen trekking der baarmoeder {Atonia u/erï), waaraan
verschillende oorzaken kunnen ten gronde liggen , dikwijls aanleiding tot zeer belang-
rijken V.
Vloed. Zie Watergetijden.
Vloeispath is eene delfstof, die van het rozenroode tot in het smaragdgroene gekleurd
is en die in onregelmatige massa\'s, maar ook gekristalliseerd voorkomt. Het V. heeft
een soortelijk gewigt gelijk aan driemaal dat van het water en wordt meest bij kwarts
en zwaarspath aangetroffen. V. is eene scheikundige verbinding van fiuor (z. a.) met
het kalkmetaal {calcium). Het wordt bij het behandelen der ertsen tot het verkrijgen van
metalen, bij het verglazen van aardewerk en in de glasblazerijen gebruikt. Door het
met zuren te behandelen kan men het V.-zuur (z. a ) verkrijgen.
Vloeispath-zuur is een waterstof-zuur, dat uit eene verbinding van fiuor met waterstof
bestaat. Dit zuur heeft zeer scherpe eigenschappen. Het verbindt zich met de
kiezelaarde en kan daardoor het glas aangrijpen, waaraan het die aarde onttrekt.
Men kan het daarom gebruiken om op glas te etsen of het mat te maken. Het wordt
verkregen door vloeispath met zuren te behandelen.
Vloeistof, Vloeibaarheid staat tegenover vastheid en duidt aan, dat de deeltjes der
stof zeer gemakkelijk over elkander te bewegen zijn (zie Aggretjatir). Eene V. kan
ook druppels vormen. Water, olie enz. zijn vloeistoffen.
VlOOj Pulex. Het geslacht Vloo is het eenige, dat tot de orde der Vlooijen [Sipho-
napltra)
behoort. De dieren dezer orde, naar Latreille ook //zuigers" genoemd, willen
sommigen tot de tweevleugeligen, anderen tot de vliesvleugeligen brengen. l)e V. is
een ongevleugeld insekt, met korte sprieten en twee enkelvoudige oogen; de mond is met
een zuiger voorzien, gevormd uit twee platte bovenkaken en de tong als priem. Van
de zes pooten staat het eerste paar kort bij den kop en is het grootere achterste paar tot
springen geschikt. De Vlooijen leven op andere dieren en voeden zich met derzelver
bloed. Als soorten kent men: de Menschenvloo {P. irritant L.), die algemeen genoeg
bekend en over de geheele aarde verbreid is; — de Chique (z. a.), P. penetrans;
de Honden-V. (P. canis), die bij honden voorkomt, enz. Daar de eerstgenoemde V.
hare eijeren in de reten van den vloer legt, kan herhaald wasschen van den vloer de
vermeerdering der Vlooijen tegengaan.
Vlookreeften, Amphipoda. Deze dieren, eene afzonderlijke familie der Schaaldieren
uitmakende, onderscheiden zich door tot kruipen geschikte pooten, De werktuigen voor
de ademhaling zijn als bladachtige aanhangsels aan cenige der 14 paren pooten ge
jjlnaM. Omlrr ilt> Rrslnnhten en soorten teil. men: I" dn Stort wnterpminnl of Vlimkrorft
-ocr page 139-
VLOOKKUID — VOCHTIGHEIDSMETER.                        _ 133
(Oammttrua); deze leeft in slooten eu poelen en wordt tot 2 Ned. duim groot. I)e G.pulex
leeft in onze slooten; het wijfje draagt de eijcren aan het onderste gedeelte der pooten. —
2°. Orcheslia, waarvan de O. littorta Leach. het tweede paar pooten schaarvormig heeft.
Deze diertjes stralen een phosphoriek lieht uit; men vindt ze aan onze stranden. —
3°. Caprellu. Ken zonderling dun lang dier is de C. lobuia Latr.: men meent, dat het op
andere dieren leeft. De C. linearü, T.epiomera pedata Latr. heeft 9charcn aan al de
pooten. Andere soorten moeten wij onvermeld laten.
Vlookruid. Planlago psyllium, is eene Egyptische plant, waarvan de zaden onderden
naam \'/Vloozaad" in de apotheken voorkomen. Deze naam wordt ook wel aan andere
planten gegeven.
Vloot wordt in het algemeen genoemd eene verzameling van schepen. In de krijgs-
kunde ter zee wordt die benaming meer bepaald gegeven aan een getal van 12 of meer
oorlogschepen, die onder het opperbevel van een vlagofficier zijn gesteld. Eene V. wordt
weder verdeeld in drie eskaders, van welke het eerste door den vice-admiraal, het tweede
door den admiraal, die tevens het bevel over de geheele vloot voert, het derde door den
schout-bij-nacht gekommandeerd wordt. Veelal vindt men bij eene V. nog een vierde,
liet ligte of reserve-eskader, dat onder de bevelen staat van den in rang of anciënniteit
op den schout-bij-uacht volgenden officier. De eskaders worden weder verdeeld in divisiën.
Vlotbergen, Vloeilvorming noemt men die deelen der aardkorst, welke aantooneu dat
zij uit water neergeslagen zijn. De eerste benaming is alleen op bergen toepasselijk,
maar de laatste is meer van algemeene beteekenis in de geologie. — Deze formatie
onderscheidt zich van andere gesteenten, door dal zij meest uit evenwijdig boven elkander
liggende lagen van niet gekristalliseerde gesteenten bestaat: versteeningen van dieren en
planten komen er in voor. De gesteenten, die men in deze vorming vindt, zijn Thon-
schiefer, Schiel\'erthon, Mergel, Kalksteen, Zandsteen en Conglomeraten. Kool. IJzer-
steen, Gips, Dolomiet en Steenzout worden er zeldzaam in aangetroffen. Men kan
aannemen , dat de bodem van ons land voor een aanzienlijk deel uit vloedvorming bestaat.
Vloten (Willem Antony van), Nederl. godgeleerde, geb. te Utrecht in 1740, was
eenigen tijd predikant te VVaddingsveen, maar werd door ligehaamszwakte genoopt zijn
ambt neder te leggen en overleed ambteloos te Amsterdam in 1809. Zijn hoofdwerk
De Bijbel vertaald, omschreven en opgehelderd (1796, 13 dln.), een werk dat, bij veel
belangrijks en voor dien tijd uitmuntends, toch ook veel duisters heeft, ontmoette uit
het oogpunt der kerkelijke regtzinnigheid zooveel tegenspraak, dat de schrijver zeer
bemoeilijkt werd in het bekomen der kerkelijke approbatie, ten gevolge waarvan hij
zich aan dien band onttrok door de Hervormde kerk te verlaten. Vrijzinnig en in vele
opzigten verdienstelijk zijn \'s mans Praktijk des Bijbel-i, of het zedekundig ondrrivijs der
gewijde schriften
(5 dln., 1802) en Theologie den Bijbels, of de voornaamste waar-
heden der gewijde schriften
(1804). Deze en andere geschriften doen hem kenneii
als een voorbereider der nieuwe theologie, wien het echter aan helderheid van voor-
stelling ontbrak.
Vlotgras, Glyceria, behoort in de familie der Grassen tot de groep der Zwenkgrasseu.
Het onderscheidt zich door in grootte verschillende kelkkafjes, die vele bloemen bevatten.
De onderste kroonkafjes zijn stomp, terwijl de bloempakjes zelve eene pluim vormen.
Onder de inlandsche soorten komen voor: 1° het Gemeene V. \'G. flaitaus) ook «Manna-
gras" genaamd. waarvan in Duitschland het zaad onder den naam "Manna" als ver-
sterkend voedsel in den handel komt. Het groeit langs waterkanten, waar het de
lange bladen naar de waterzijde uitschiet; deze drijven dan op het water. 2° Het
Water.-V. {G. aqitatku). 3° Het Fraaije V. (G. spectabilis) en anderen.
Vlugt. Zie Fol.
Vlugtbedrijf. Zie ^alkenjagl.
Vlugtbergen. Zie Fliedbergen.
Vocaalmuziek noemt men de muziek door de meuschelijke stem voortgebragt. Zij kan als
den oudsten muzikaleu vorm worden beschouwd, en staat tegenover Instrumentaal muziek,
tot welker voortbrenging men instrumenten gebruikt. Zie verder Muziek en Gezang.
Vocatief. d. i. aanroeper, is de naam van den vijfden naamval (zie Casus) van een
zelfstandig naamwoord, bij het aanspreken van iemand of bij een uitroep van verwon-
dering of verontwaardiging gebezigd. Ook wordt schertsend een 9lim mensch een
slimme V. genoemd.
Vocbtigbeidsmeter. Zie Hygrometer.
-ocr page 140-
134                                          VOCHTWEGEK — VOET.
Vochtweger. Zie Areometer.
Voeding en Voedingsmiddelen. Bij de organische wezens heeft er onophoudelijk om-
zetting van stof plaats. Daardoor groeijen zij , daardoor onderhouden zij zich, maar daar-
toe moet hun ook voortdurend stof worden toegevoerd. Dit noemt men V., en de stoffen, die
als tot V. geschikt aangebrngt moeten worden, noemt men Voedingsmiddelen. Deze
laatste kunnen in vasten, in vloeibaren en ook in gasvormigen toestand toegevoerd worden,
maar de ter V. uoodige verwijderde bestanddeelen, de zoogenaamde organogenen, moe-
ten vaak in gebonden toestand als organische stollen worden aangebragt. Bij de plan-
ten, die ook anorganische stollen opnemen, ziet men de organische in den toestand van
mest aangevoerd (zie Bemesting^. Zij trekken ook veel voedsel uit den dampkring
(zie Planten). Bij de dieren (wij bedoelen hier de hoogere diereu en den mensch) is de
V. zamengestelder en worden spijzen van organische zelfstaiidigheden opgenomen. Deze
spijzen worden in den mond gekaauwd en dan naar de maag gevoerd. Van deze gaan zij
hoofdzakelijk als een lijvig sap, Cbyinus, over in het darmkanaal. Hier wordt, na de in-
werking van gal enz., de eigenlijke voedingsstof of Chylus door afzonderlijke in het darm-
kanaal (z. a.) inmondende vaten van het Jarmscheil (z. a.) opgenomen en naar den bloeds-
omloop gevoerd. Zullen du die Voedingsmiddelen deugdzaam zijn, dan moeten zij de
voor de V. uoodige bestanddeelen inhouden, waartoe vooral stikstofhoudende stoffen
vereischt worden. Van hier dat door dierlijke voedsels veel betere V. dan door plant-
aardige kan verkregen worden; de Inatsten zijn ook deugdzamer naarmate zij aan goede
voedingstof rijker zijn. Zoo bevatten de ongebolsterde granen (zie KUefüof) meer voedsel
dan andere plantendeelen; daarom zal een paard, dat alleen met hooi gevoederd wordt,
minder krachtig zijn, dan wanneer men het ook haver laat. eten. Dat de dieren echter
ook anorganische stoffen behoeven, ziet men in het gebruik van zout en vooral van het
zoo noodzakelijke water. Eindelijk zij nog opgemerkt, dat de voedende stoffen, in het
bloed door het ligchaaiu rondgevoerd, door assimilatie (z. a ) de verschillende deeleu
van het ligehaam onderhouden.
Voerst (Kobert van), Xederl. teekenaar en graveur, in 1596 te Arnhem geb., te
Utrecht door Ch. de Pas, den our/e, in de kunst opgeleid, begaf zich in 1626 naar
Kngeland, waar hij hofgraveur werd. Hij werkte in de manier van G. Sadeler, maar
met wat meer karakter in de koppen en meer coloriet in zijn werk. Zijne laatste prent
i> van 1035. Zijne meeste portretten zijn naar A. van Dijck gegraveerd.
Voerstraal (Radius rector) is, gelijk in het art. Ellipt is vermeld, eigenlijk elke lijn,
uit een der brandpunten van eene ellips-naar eenig punt van haren omtrek getrokken.
Zie verder P/ane/en.
Voertuigen der Artillerie (De) zijn deels bestemd tot het vervoer van geschut en af-
fuiten (hiertoe behooren: de belegering" voor wagens, kanon wagens, lastwagens en last-
slepers, parkwagens, transportwagens en kogelkarreni, — deels tot het vervoer van
munitie en verdere benoodigdheden (hiertoe behooren: de munitie-voorwagens , caissons,
patroon-caissons, voorraadwagens, bagage-kanen, sinidwagens en karren e.i ziekenwa-
gens), — deels tot het vervoer van het brugmateriaal (den pontontrein), waartoe de ponton-
wagens , ponton-roeibootwagens, ponton-ribbenwagens en ponton-schraagwagens behooren.
Voerwiel. Zie Re///dalor.
Voet. Algemeene benaming voor eene lengtemaat, die verschilt voor de verschillende
plaatsen, waarvan zij den naam draagt. De voornaamste zijn: l Kijnl. v. = 0,3139465
Ned. el; I Amsterd. v. ^= 0,2830560 Ned. el: 1 Eng. v. (Fooi) — 0,3047945Ned.
el; 1 Parijsche v. (Pietl de roi.) = 0,32 18393 Ned. el. — Veelvouden zijn: 1 Rijnl.
roede = 12 II. voeten — 144 E. duimen = 1728 K. punten. — 1 Ainst. roede = 13
A. voeten = 143 A. duimen = 1144 A. achtsten. — 1 Eng. roede (Rod) — 16,1 Eng.
voeten (Peet) = 198 Eng. duimen ,..„•, _ I 2376 Eng. lijnen.
(Int/ies) - , 198() /t         u
1 Toise = 6 Parijsche voeten = 72 Par. duimen (Poucen) = 864 Par. lijnen
(Lignes). De V. wordt ook als vierkante V. voor vlaktemaat en als kubieke V. tot
ligchaamsmaat gebruikt.
Voet. Aan den V. onderscheidt men den voetwortel (torsus), den middelvoet (meta-
tnrsm)
en de teeneu. De voetwortel bestaat uit zeven korte en dikke beenderen, die
echter niet, zooals dit bij den handwortel het geval is, in twee dwarse rijen geor-
dend zijn, doch deels boven, deels naast elkander liggen. Deze beenderen zijn: het
kootbeen iastragalus), bet eenigste been dat door eene geleding met het onderbeen
-ocr page 141-
VOET.
135
verboudeu is; het daaronder gelegen liielbeen (calcaneus), aan welks achterste uitsteeksel,
de hak (calx), zich de pees van Achilles vasthecht, en de vijf daarvoor gelegen beenen,
namelijk : het scheepsgewijze been (os scaphoideum), de drie wigvorrnige beenen (ossa cmiei-
formia)
en het teerlingbeen (os cuöoidenm). De vijf middelvoetsbepnderen lossa metatarsi)
zijn korte pijpbeenderen, in de lengte eenigszins naar boven bolvormig gebogen. Daar
zij niet in een horizontaal vlak naast elkander liggen, maar het eerste en vijfde mid-
delvoetsbeen lager ligt dan het tweede, is de rug van den V. van voren naar achteren
en van buiten naar binnen bol, terwijl de zooistreek in dezelfde rigting hol is. De
voetwortel en middelvoet maken dus eene soort van koepel uit, die onder het staan
den grond alleen met het hieluitsteeksel en de hoofdjes der middelvoetsbeenderen aan-
rnakt. De teenen, wier beenderen in vorm, aantal en wijze van verbinding met die
der vingers overeenkomen, zijn bestemd om bij het gaan en staan zich als veerkrachtige
veeren aan den grond aan te sluiten, aan het staan daardoor meer vastheid en aan het
gaan die zekerheid te geven, die op de veerkracht van den gang berust.
Voet (Alexander), de jonge, Nederl. graveur, in 1615 te Antwerpen geb. en waar-
schijnlijk door P. Pontius onderwezen. Nagler geeft in zijn Kümtlerlexicon 27 nom-
mers van zijne prenten op.
Voet of Voetius (Gijsbert), een der beroemdste en invloedrijkste mannen in de Nederl.
Herv. kerk der 17de eeuw, in 1588 te Heusden geb., studeerde te Leiden, waar vooral
Gomarus grooten invloed op hem uitoefende, werd in 1611 predikant te Vlijmen,
waar vele Itoomschen door zijn toedoen tot het Protestantisme overgingen , bedankte
in 1617 voor het beroep naar Rotterdam, doch nam dat naar Hensden aan, trad in
161S als afgevaardigde naar de Dordsche synode als heftig bestrijder van het Bemon-
strantisme op, predikte tijdelijk te Gouda ter uitroeijing van het Kemonstrnnti^me
en regelde in 1630 na de inneming van \'s Hertogenbosch door Frederik Hen-
drik de zaken der Hervormde kerk aldaar. In 1634 werd hij als hoogl. in de godge-
leerdheid en Oostersche talen bij de nieuw opgerigte Illustre school te Utrecht en twee
jaren later bij de aldaar gestichte hoogeschool aangesteld. Hij wijdde die hoogesehool
in met eene preek over Luk. 2: 46. In 1637 werd hij ook als predikant te Utrecht
beroepen. De roem van zijne groote geleerdheid verzamelde een groot aantal leerlin-
gen, ook uit het buitenland, om hem. Hij overleed te Utrecht in 1676. V. is zeer ver-
schillend beoordeeld, zoowel bij zijn leven als na zijn dood, naar het verschillend stand-
punt , waarop men met betrekking tot de door hem beledene en verdedigde godsdien-
stige waarheden stohd. Hij was een streng Calvinist in de dogmatiek en een naauw-
gezet mysticus in de praktijk des Cbristendoms, die met de meeste heftigheid zijne
tegenstanders bestreed. Tegen Coccejus (z. a.) en diens aanhangers, tegen de Cartesi-
aansche wijsbegeerte, die te Utrecht door zijn ambtgenoot Rhegius (Ie Pioi) werd voor-
gestaan , en aan het einde zijns levens tegen de Labadie voerde hij een bitteren strijd.
Zijne volgelingen, de Voelianen, die meestal prinsgezind waren, bleven nog lang strijd
voeren tegen de Coccejanen, die meestal republikeinsch waren. Zijne talrijke schriften
vindt men opgegeven door Glasius, Godg. Ned.. dl. 3, bl. 539 volg. Verg. de liikrede,
door zijn ambtgenoot Essenius uitgesproken (1677); Ypey , Gesc/i. der dtr. hrk in de
18<le eeuw, dl. 8, bl. 122 volg., en v. Oosterzee in Herzog\'s Real-Encykl. j\'Srprotest.
Theol. u. Kirche,
dl. 17, bl. 238 volg. — Hij liet vier zonen na, waarvan de oudste Pau-
lus, in 1619 te Heusden geb., in 1644 te Utrecht prof. in de metaphysica, in 1641*
ook in de logica en Grieksche taal en in 1654 in de regten werd, en in 1667 overleed..
Hij schreef o. a. Hiü. tan den oorspronck der graten tan Brederode (1663). Een
andere zoon Daniël stierf in 1660 als prof. in de metaphysica te Utrecht en schreef
een Compendium physicae. — Johannes V., de zoon van Paulus, in 1647 te Utrecht
geb., was eerst prof. in de regten te Herborn in Nassau, in 1674 antecessorte Utrecht
en in 1680 hoogl. in de regten te Leiden, waar hij in 1714 overleed. Beroemd is
zijn Com.mentarius ad pandeclas (2 dln., 1731 en meerm.).
Voet (Joh. Hendrik), Nederl. krijgskundige en grondvester van het militaire onderwijs
in Nederland, in 175S te Duisburg in het Kleefsche geb., trad in 1777 als kadet der
artillerie in Nederl. dienst, was reeds als eerste luitenant bij de militaire school van
den luitenant-kolonel de Chastillon te \'s Hertogenbosch en later te \'s Gravenhage werkzaam ,
werd in 1789 directeur van de nieuw opgerigte artillerie-school te Zutphen, waarin 1800
ook het onderwijs der genie onder zijn bestuur gesteld werd. Als luitenant-kolonel
werd hij bestuurder van eene algemeene en practische school voor artillerie te Amers-
-ocr page 142-
186                                                 VOET — VOGEL.
foort, in 1808 commaudant-eu-chef eu directeur der studiëu aan de koniukl. militaire
school te \'s (iravenhage eu kort daarop tot generaal-majoor benoemd. Bij de ophef-
fing dezer school en de inlijving van ons vaderland bij Frankrijk werd V. tot brigade-
generaal en commandant van het depart. d\'Ourthe, vervolgens tot commandant der artillerie-
school te Douay benoemd, maar hij bedankte voor deze betrekkingen en leefde tot
181-1. buiteu betrekking. In 181*1 werd hij tot generaal-majoor benoemd eu aan het
hoofd gesteld der nrtillerie- en geuie-school te Delft, welke betrekking hij tot 1828
op eene uitmuntende wijze waarnam. Tot luitenant-generaal bevorderd, bleef hij voor-
zitter van de commissie van examen on overleed in 1882. In 18 1 werd door zijne
voormalige kweekelingen ecu marmeren borstbeeld van V. in het gebouw der militaire
akademie te Breda geplaatst.
Voet (Carel Borchartl, Neder!, bloemschilder en vooral als iiisekteuteekenaar beroemd,
in 1670 te Zwolle geb., werd in 1689 hofschilder van den graaf van Portland (Beu-
tinck), den gunsteling van koning Willem III, en hield zich \'s winters in Engeland en
des zomers op Zorgvliet aan den Soheveniugschen weg op. Voor Willem III teekende
hij een geheel folio-boek met gedaantewisselingen van iusekten, welk werk, hoewel
onvoltooid, door de teekcuingeu overgroote waarde heeft en thans in het bezit is van
den heer Snellen van Vollejihoven te Leiden. Door zijn huwelijk verloor hij de gunst
van den graaf van Portland, die hem toch later de betrekking van commies te Dor
drecht bezorgde Hij overleed iu 17 5. — Zijn zoon Joh. Eusebius V., doctor iu de
geneeskunde, in 1778 overl., is bekend als schrijver van de Syxlematüehe Xama/ijst
van dal geüachl van Insecten, dal men lorren noemt
("s (rravenh. L76ii, met 105 goed
gegraveerde en gekleurde platen). Ook was hij een verdienstelijk dichter, daar hij de
eerste ontwerper is van een berijmden bundel van psalmen en liederen, waaruit 82 psal-
men eu gezangen iu onze nieuwe berijming zijn overgenomen.
Voetpunt. Zie Nadir.
Voetstuk (piëdestal) noemt men ieder eenvoudig of versierd onderstel, door middel
waarvan men aan zuilen, beelden, tropheën. vazen enz. eeue eenigszins hoogere plaats
geeft, om die meer te doen uitkomen. Het voetstuk is een korte, vierkante, vaak
o\'>k ronde of veelhoekige pijler, met eene voetlijst en eene op verschillende wijzen
geprolileerde dekplaat.
Voetvolk. Zie Infanterie.
Voetwassching (De) was eu is nog iu het O. eene beleefdheid, die aan den binnen»
tredenden gast d<x)r een slaaf of bediende bewezen wordt. Jezus wiesch bij het
laatste avondmaal de voeten zijner discipelen om hun een voorbeeld vau dienende liefde
te geven (Joh. 13: 1—15). Deze symbolische handeling is reeds vroegtijdig in de
Christel, kerk als een gebod voor alle tijden voortgeplant, [n de Grieksche kerk werd
zelfs de V. voor een sacrament gehouden. Iu de Ttoomsche kerk beval haar Bemhard
van Clairvaux dringend als sacrament van vergeving der dagelijksche zonden aan. Toch
is de V. nergens eeue openbare aan alle communicanten toegediende plegtigheid gewor-
den. Onderscheidene vorsten en bisschoppen dienden haar gedurende de middeleeuwen
aan enkelen toe. In de Oriekscli<\' klooster» en aan het llussische keizerlijke hof wordt
de V. nog\'met groolen luister toegediend. Aan de hoveu van den pau<, van Oosten-
rijk, Iteijeren. Spanje en Portugal worden door den paus en de vorsten aan 12
geestelijken of aan 12 armen op Witten Donderdag met luisterrijke ceremoniën de voe-.
ten gewassi\'heu. De Hervorming schafte de uiterlijke plegtigheid af, maar drong op
de aankweeking van den geest dezer handeling door de prediking der V. aan. De
Wederdoopeis bedienden de V. als een door Christus ingesteld sacrament. Ook de
Hernhutters bevalen de viering der V., hoewel zouder gebod en niet aan den Witten
Donderdag verbonden, aan.
Vogel (Christ. Lebrecht), Duitsch schilder, in 1759 te Dresden geb., leefde sedert
1780 te Wildeufels en sedert 1804 te Dresden, werd aldaar iu 181 prof. bij de
akademie en overleed iu 1816. Hij was historie- en portretschilder en muntte vooral
uit in het schilderen van kinder-portretten. — Zijn zoon Karl Christian V. von Vogel-
stein, iu 1788 te Wildenfels geb., kreeg zijn ouderwijs vau zijn vader en aan de
akademie te Dresden, en begaf zich in 1808 naar Petersburg cu in 1813 naar Rome,
waar hij zich aan de nieuwe rigting aansloot en vele altaarstukken schilderde. In
1S20 werd hij prof. bij de akademie te Dresden en in 1824 hofschilder. In 1852
vestigde hij zich te Munchen. Hij schilderde o. a. in bet vorstelijk slot te Pillnits
-ocr page 143-
VOGEL — VOGELEN.
137
eene reeks poëtisch-allegorische stukken en in de kapel aldaar in fresco eene reeks uit
het leven der heil. Maagd. Hij munt vooral uit in het schilderen van mansportretten
en schilderde eene verzameling van beroemde tijdgenooten, die hij nog voortzet.
Yogel (.7oh. Karl Christoph). verdienstelijk Duitsch paedagoog, in 1795 te Stadt-Ilm
geb., studeerde te .Tena in de theologie en philologie, was leeraar te Tharaud, daarna
aan het instituut van I.ang bij Draden, werd in 1824 directeur der hoogere stads-
school te Krefeld , iu 1852 directeur der nlgemcene burgerschool, als ook der later
aan deze verbondene reaalsehool te Dresden en overleed aldaar in 1862. Onder de
talrijke door hem uitgegevene schoolboeken verdienen vooral vermelding de Schulatlaë
(9de uitg. , 1861) en het lïandb. :ur Behb. geograph. Wissenschaft (3 dln., 1852».
Zijne dochter Elise, met Polko te Minden gehuwd. geb. in 1823, is als novellenschrijf-
ster door hnre Mmikal. Mrirchen (5<lc uitg., 2 dln., 1861) bekend. — Zijn derde
zoon, Ëduard V., is als wetenschappelijk reiziger in Afrika beroemd. Iu 1829 te Krc-
feld geb., studeerde hij te Leipzig en Herlijn in de natuurwetenschappen en de wiskunde
en werd in 1851 assistent van Hind aan het observatorium van Bishop te Londen.
In 1853 droeg het Eng. gouvernement hem op om in de plaats van den overleden
Richardson zich als astronoom bij de expeditie van Barth en Overweg in de binnen*
landen van Afrika aan te sluiten. Mij kwam 24 Febr. 1854 te Koeka aan het Tsad-
raeer aan , bepaalde naauwkeurig de ligging van dit. waterbekken, drong tot den 9"
N.Br. naar Mosgoe voort, ontmoette in Pee. 1854 Barth bij Zinder. bereikte .lakoba.
dat nog door geen Europeaan bezocht was, en wilde Adamawa doorreizen , maar moest
wegens vijandige negerstammen terugkeeren. In Dec. 1855 begaf hij zich naar Wadai en
bereikte in 1856 de hoofdstad Wara. Sedert verliest zich zijn spoor. De Kng. rege-
ring zond twee expeditiën uit om hem op te sporen. Het berigt. dat hij in Febr. 1856
werd ter dood gebragt, omdat hij een heiligen heuvel had beklommen, werd in 1863
bij den Eng. consni-generaal te Tripoli door een der vier bedienden van V., die ge-
vlugt was, bevestigd. Verg. VVagner, Ed. F., de reüiger in Afrikn, vert. door H.
M. C. van Oosterzee (1862), en Klise Polko (V.\'s zuster), Erinuerung ti/i eittni Fer-
lekollenen
(,1863).
Vugelbekdier, (jrintkorliyticlmn paradoxits, behoort onder de zoogdieren tot de orde
der MoHolremnla, welk woord «ééne opening" beteekent, omdat voor het loozen der
excrementen en de geslachtswerktuigen slechts ééne opening voorhanden is. Het onder-
scheidt zich gemakkelijk, doordien de mond of snuit een naar eene eendenneb gelijken-
den snavel heeft. Het mannetje heeft eene spoor aan den hiel, die men vroeger meende
dat giftig verwonden kon, hetgeen zich echter niet bevestigd heeft. De anatomie
van het V, is zeer belangrijk en biedt veel overeenkomst met die der vogels aan.
Het V. leeft in Nieuw-Holland en Van-Diemensland in meren en rivieren, waar het zich
met wormen enz. voedt. Zij duiken en zwemmen goed. en graven zich holen, die op
den oever en iu het water uitkomen.
Vogelen. De V. maken eene afzonderlijke klasse uit onder de gewervelde dieren. Zij
hebben rood warm bloed , ademen door longen en telen voort door eijeren, in welke,
nadat zij door den vogel zijn gelegd, het jong, kuiken genaamd, zich ontwikkelt.
De V. onderscheiden zich van de andere gewervelde dieren doordien hunne voorste lede-
maten geheel en al voor het vliegen zijn ingerigt en doordien hun ligchaam met vederen
(z. a.) gedekt is. In den bouw dezer dieren is de geschiktheid tot vliegen dui-
delijk op te merken. Het beendcrenstelsel der V. is ligt, zolder daarom de
noodige sterkte te missen. Voor de kracht, die de vleugels moeten uitoefenen, is
het schoudergewricht nog met een tweede sleutelbeen, bet "vorkbeen", voorzien. Het
borstbeen draagt een hoogen kam, die plaats geeft aan de groote ma«sa der borst-
spieren , welke zoodanige ontwikkeling behoeven om met genoegzame kracht de
vleugels in de vlugt te kunnen neerslaan. Deze spieren bedragen in massa meer dan
al de andere spieren van den vogel. De achterste ledematen (de pooten) bestaan uit
een naar voren gerigt dijbeen, waarvan uitwendig uict veel te zien is, voorts uit een
achterwaarts gebogen scheenbeen, dat door een enkel been (den voetwortel uitmakende)
gesteund wordt, waaraan vier teetien bevestigd zijn. Van deze teenen zijn bijna
altijd drie naar voren en één (de duim) uaar achteren gerigt. Dit laatste lid ontbreekt,
bij sommige V. en enkelen, zoonis de struis, bezitten maar twee teenen. De pooten zijn
bij eenige V. bevederd, maar bijna altijd roet eene schild- of schubachtige huid
bekleed. .De darmbeenderen zijn met de lendebeenderen en het heiligbeen vergroeid.
-ocr page 144-
138                                      VÖGELIN — VOGELPOOTJE.
De wervelkolom eindigt met de zeven of acht slaartwervels, waarvan de laatste verschillend
van vorm is naar de behoefte van den staart. De ribben zijn voorzien van een plat
aanhangsel, dat zich Bchuina naar boven gerigt tot de volgende ril) uitstrekt. De
schedel der V. eindigt in hoornaclitige kaken, die den bek of neb vormen. Zij hebben
geene tanden. De kop der V. is aan den wortel der bovenkaak met eene waschhuid
bekleed, die vaak door de veeren bedekt is, maar bij sommigen, zooals bij hoenders en
valken, duidelijk te zien is. Yan het voedingskanaal is de maag, vooral bij graan-
etende vogels, zeer sterk. Het hart is in twee kamers verdeeld. De longen zijn niet iu
lobben verdeeld ; zij liggen tegen de ribben en bedekken het. hart niet. De holle been-
deïen, die lucht bevatten, hebben met die longen gemeenschap. De luchtpijp heeft
bij de V. aan het benedeneinde , bij de verdeeling in twee takken , eene stemspleet of
een toestel, dien men wel het benedenste strottenhoofd heeft genoemd, en die tot voort-
brenging van den eigenaardigen zang der V. dient. He eijeren komen meestal uit één
enkelen eijerstok voort; het ei daalt in een eijerleider af, waarin bet met het wit wordt
omgeven en waaromheen zich vervolgens de schaal afzet (zie Ei). De ontwikkeling
van het kuiken in het ei heeft eerst bij het Droegen plaats in de vaak kunstig ge-
bouwde nesten (z. a.). De meeste V. hebben een scherp gezigt; hunne oogen
zijn door drie oogleden gedekt, waarvan het derde, dat doorschijnend is, tot tempering
van het al te sterke licht dient. Zij wonen in holen (in hunne nesten), op boo-
men of op den grond. Wanneer zij op een tak gezeten slapen, worden hunne teenen
door eene pees, die bij het nederhurken gespannen wordt, om den tak geklemd ge-
houden. Niet alle V. bewonen steeds dezelfdestreek, maar sommigen verhuizen bij het
veranderen der temperatuur naar andere oorden. De zoodanigen noemt men "trekvogels";
anderen, die hunne woonplaats niet verlaten , beeten "Standvogels" en zij, die zich in on-
derscheidene aangrenzende landen verplaatsen, worden /\'Zwerfvogels"\' genoemd. Men ver-
deelt de V. in zeven verschillendo orden, namelijk in: 1" Roofvogels (z. a.). Zij onder-
scheiden zich door eene gebogen neb en sterke gekromde klaanwen. — 2° Klimrogels
(z. a.). — 3° Roealvogrhy Muschac7dige- en Zangvogels. \\oor deze is het moeijelijk een
bepaald kenmerk op te geven; men kan al de V. die niet tot ééne der andere orden te
brengen zijn, aannemen als tot deze orde te behooren. — 4" Hoenderachtige vogels
(z. a.). — 5\'\' Loopvogels yt,- a.). — 6Ü Stellloopers (z. a.). — 7° Zwemvogels (z. a.).
Vögelin (Ernst), beroemd boekdrukker, in 1528 te Konstanz geb., studeerde te
Leipzig, werd daar in 1555 licentiaat in de godgeleerdheid, doch wijdde zich, na
met de dochter van den boekdrukker Papa getrouwd te zijn , geheel aan de boekdruk-
kunst en overtrof zijne tijdgenooten door tle uitnemendheid der drukwerken, die hij
leverde. Daar hij aan de Krypto-Calvinistische twisten deel had genomen, vlugtte hij
in 1578 naar Heidelberg, waar hij een boekhandel oprigtte en in 1590 stierf.
Vogelkers. Zie Kersenboom.
Vogelluizen. Zie Luizen.
Vogelüjm, Fiscum, is een plantje, dat tot de fa ui. der Lorantbaceeën behoort, die aan
de Loranthu» L. haar naam ontleent. De V. is tweehuizig; de mannelijke bloemen
bezitten geen kelk, maar eene vierdeelige bloemkroon; de vrouwelijke bloemen hebben
een viertandigeu kelk en vier vrije bloembladen. Deze laatsten dragen een ongesteelden
stempel en brengen éénzadige bessen voort. Van dit geslacht, waarvan de soorten
allen ware woekerplanten zijn. treffen wij als inlandsen slechts ééne soort aan, de V.
album.,
een altijd «;roen heestertje, dat vooral op appcl- en perenboomen wast, waarbij
de wortels tot in het hout van den boom doordringen. De stengel is gaffelvormi°p ver-
takt, het geheel geelgroen gekleurd. De witte bessen en de schors bevatten eene
kleverige stof, Vucirte, waaruit vogellijm bereid wordt. De V. werd vroeger in
apotheken gebruikt. De meeste soorten van V. en Loranl/tus (deze laatsten dikwijls
met fraai gekleurde bloemen) vindt men iu de keerkringlanden.
Vogelnestjes. Zie Netten en Indische Vogelneslen.
Vogel-perspectief yl\'iie a rol d\'oiserni). Zie Perspectief.
Vogelpootje, Ornitliopns, behoort tot de Vlinderbloemige planten. Daarvan wordt bij
ons alleen de O. perpttsillvs gevonden. Het V. bereikt eene hoogte van één tot drie
palm. De stengels liggen meestal; de bloeijende takken rigten zich uit eene roset van
bladen op. De hall witte en half vozeroode bloemen brengen ingesnoerde peulen
voort , die ten getale van twee of drie vereenigd veel op de teenen van een vogel ge-
lijken : van daar de naam.
-ocr page 145-
VOGELVRIJ — VOGLER.                                         189
Vogelvrjj heet degene, die, als gevaarlijk voor het algemeen welzijn, ongestraft mug
gedood worden, of op wiens hoofd een prijs wordt gesteld.
Vogesen (De), in het Duitsch ook Wasgau en in het Fr. Les Vosges of\' Voges gen.,
is eene bergketen in noordoostel. Frankrijk, die in het Z. met den Jura zamenhangt,
tnssehen den Elsas en Lotharingen of de departem. van den Boven* en Beneden-Rijn
ter eener en die van de Doubs, Haute-Saóue, Vogesen, Meurthe en Moezel ter andere
zijde doortrekt over eene lengte van 30—35 en eene gemiddelde breedte van 5 m.,
dan onder den naam van Hoardt in Rijn-Beijeren overgaat en zich in verschillende
takken splitst, van welke de eene als llundsrück naar Rijn-l\'ruissen, de andere naar
Frankrijk zich westel. in de Cevennen en noordel. in de Ardennen verliest. De hoogste
toppen zijn: de Ballon van Sulz of Gebweiler (4418 v.), Haut d\'Honec (4128 v.),
Grand Ventron (4398 v.), Grand Donrion (3133 v.), de Odiliëriberg (2466 v.l, de
Gerson (4002 v.). De V. zijn rijk aan metalen en andere nuttige mineraliën, aan
bosschen en vruchtbare streken. Uit de V. ontspringen de Moezel, Meurthe, Maas,
Saöne, Doubs, Me, Breusch en andere rivieren. Vooral het zuidel. deel is rijk aan natuur-
schoonheden. In de oudheid heette dit gebergte reeds Vogesus of Vosegus. Verg. Engel-
hardt, Wanderzug durclt die. V. (1820). — liet departement der V., een Fr. depart. ten
W. van het gebergte de V., bestaat uit het zuidel. deel van het, voormalige hertogdom
Lotharingen, ligt tusschen de departem. van de Mans, Meurthe, den Boven-en Beneden-
Rijn, de Opper-Saóne en Opper*Manie, telt op 106,89 Q m. (1866) 4IS,998 inw.,
is bergachtig en boschrijk, heeft een gezond klimaat en wordt door de Moezel, Maas,
Meurthe, Saóne, Breusch en onderscheidene kleine meren besproeid. De bodem brengt
koren, aardappelen, peulvruchten, ooft en wijn voort. Verder leveren veeteelt, visscherij ,
het boschwezen, nijverheid, vooral niijnwerken, en handel de middelen van bestaan op.
Het depart. is in 5 arrondiss. verdeeld: Epinal, St.-Dié, Romiremont, Mirecourt en
Neufchateau, en heeft Epinal iz. a.) tot hoofdstad.
Yoghera, hoofdplaats van een arrondiss. in de [tal. prov. l\'avia, aan den linker oever
van de Staffora en aan den spoorweg van Tortona naar Piacenza gelegen, met 11,500
inw., eene stiftskerk, onderscheidene kloosters, zijdeteelt en handel in granen en wijn.
Voght (Kasper, vrijheer von), verdienstelijk Duitsch philanthroop, in 1752 te Hamburg
geb., was aldaar koopman, rigtte in 17S5 te Hamburg eene werkinrigting voorarmen
zonder werk, later zondags* en indnstriescbolen en soepuitdeelingen op, werd in 1801
tot verbetering van het armwezen naar Weenen beroepen en door den keizer in den
rijksvrijheerenstand verheven, rigtte in 1814 op zijn landgoed Flottbeck aan de Elbe
eene model-oekonomie op en was in menig opzigt voor Hamburg en de omstreken een
waar \'weldoener, liij overleed in 1839. Hij schreef\' verscheidene kleine geschriften
over oekonomie en armwezen.
Vogl (Joh. Nepomuk), Oostenr. volksdichter, in 1802 te Weenen geb., studeerde
aldaar, bekleedde vele jaren eene betrekking bij de Neder-Oostenr. landstenden en over-
leed te Weenen in 1866. Zijn eerste geschrift was het volksboek Fruchtkörner au» denl-
tciem Grund u. Bode»
(18301. Hierop volgden Balladen u. Xomanze» (18SS), Lyrische
j8tóï/er(1836), Folksiuilrclte» (1837), Novellen (1837), Derfahrende Sihiger (1839)\'en, die
bovenal grooten opgang maakten, Kliinge «. Lieder aas l\'ugoru (1889, 8de uit<". 1848).
Hij vervaardigde nog een aantal romancen, sagen, volks-, jai*ers-, soldatenliederen enz.. redi-
geerde van 1841—46 het Oetlerr. Morgen//laII en gaf verscheidene almanakken en kalenders
uit. Hij is gevoelvol en levendig in zijne gedichten, maar arm aan ideale denkbeelden.
Vogler ((ieorg .los.), beroemd Duitsch componist en orgelspeler, in 1749 te Wurz-
burg geb., studeerde in de philosophie en het kanonieke regt, maar deed zich spoedig
als virtuoos op de piano en het orgel kennen. He keurvorst Karel Theodoor zond
hem in 1773 naar Italië, waar hij te Bologna en Padna bij Marini en Valotti het
contrapunt en kerkgezang bestudeerde. In 1775 werd hij directeur der kapel te Man-
heim. ondernam in 17S0 reizen door Europa en een deel van Azië, werd in 17S6
kapelmeester te Stockholm, zette zijne reizen voorten bekleedde sedert 1807 debetrek-
kingen van geheimraad en kapelmeester te Darmstadt, waar hij in 1814 overleed. Hij
was de grootste virtuoos op het orgel van zijn tijd en vond het orchestrion en het
zoogen. simplificatie-systeem in de zamenstelling der orgels uit. Hij schreef: Tonwi*-
sensch, u. Tonsetzkuasï
(1776), Orgamslensclmle (1797), Clioralsyslem (1800), Handh.
der Harvionielehre
(1802), System für den Fugertban (1811) en componeerde verscheidene
opera\'s, ouvertures, koren voor tooneelstukken, symphoniën enz.
-ocr page 146-
14(1
VOGT — VOL.
Vogt (Karl), materialistisch natuurkundige, in 1817 Ie Giessen geb., studeerde
aldaar eu te Bern in de medicijnen en te Neutchatel in de natuurwetenschappen, leefde
sedert 1844 te 1\'arijs en in Italië, werd in 1847 buitengewoon prol\', in de medicijnen
te Giessen, beboorde in 184S op de l<\'rankfortsche nationale vergadering tot de uiterste
linker zijde, werd door het rompparleroont te Stuttgart in het rijksregentschnp gekozen ,
leefde, van zijne betrekking ontslagen, te Bern en Nizza, werd in 1852 prof. in de
geologie te (ienève en in I85(i ook directeur der industrieschonl en lid van den sten-
danraad. Hij ondernam in 1861 tene rei* na;tr IJsland en de Noord kaap. Hij is een
der voorvechters van het grofste materialisme. Onder zijne talrijke schriften verdienen
vooral vermelding: Pkiftiol. Brief e (3»1« nitg., 1864i, Lehrb. der Geologie u. helrefaclen-
kunde
(2 dln., 2\'\'i uitg., 1854), Hilder mi dem Tlaerleben (185:2), Kiihlerglaube v.
Witttntck.
(4\'le uitg., 1856), l)ie kiinstliclie Fitckxucht (1859), Grundriss der Geologie
\'l86\'li, Kordfahrt entlang der norwegteken Küxte noch dem Nord Cap (1863), Vorles.
iib. den Menleken, u. s. ie.
(1863i.
Volgt (Christ. Ciottlob von), Duitseh staatsman, in 1743 te Allstadt geb., bekleedde
te Weimar verscheidene staatsbetrekkingen, overleed in 1819 als president »an het ininis-
terie aldaar en is vooral bekend door zijne innige vriendschapsbetrekking met Musaeus,
Herder, Wieland, Schiller en Goetbe. — Zijn broeder. .los. kiirl Wilhelm, in 1752
te Allstadt geb., studeerde te Jena in de regten en te F rei berg in de mineralogie, be-
geleidde als uatuuronderzoeker den hertog van Weimar op diens reizen en overleed in
1821 als bergland te Ilraenau. Hij maakte vooral zijne studie van de vorming van
bet basalt en de vulkanische voortbrengselen , en schreef onderscheidene werken op het
gebied der mineralogie en geognosie. — Bernli. Friedr. V., zoon des vorigen , in 17S7
te Weimar geb., rigtte eerst te llmenau en sedert 1834 te Weimar een boekhandel
op en overleed in J859. Mij gaf vooral technologische werken uit, waaronder de door
hem geredigeerde Schauplatt der Küntle n. Handwerke, waarvan tot zijn dood 240
dlu. het licht zagen. In 1823 begon bij een Neue ftekrolog der Deuttchen uit te
geven (30 jaargangen met 3 dln. registers, 1823 — 53).
Voigt i.Ioh.), verdienstelijk Duitseh geschiedschrijver, in 1786 te Bettinghausen in
Meiningen geb., studeerde te Jena, werd in 1812 privaat-docent te Halle en in 1817
prof, te Koningsbergen, «aar hij in 1S63 overleed. Zijne hoofdwerken zijn: Geselt.
Prentten*
(9 dln., 1827—30;, llildebrand als Pabxt Gregor F11 u. sein Zeitalter
(2de uitg., l\'-46), Handb. der Geselt. Preussens (3 d\'n., 2de uitg., 1850), Markgraf
Albr. Alcibiadet rou Brandenburg Kulmbach
|2 dln., 1852), Gest/t. des deuttchen Riller-
ordent \\i
dln., 1857—59), Codex di/Jomulicus Prwssicus (4 dln., 1836 — 53).
Voigtel (K.), Duitsch bouwkundige, in 1S29 te Maagdeburg geb., kreeg zijne op-
leidmg aan de akademie te Berlijn, werd door de Prniss. regering met het opzigt
over verschillende gebouwen belast, in 1855 bij den Dombouw te Keulen aangesteld
en na Zwimer\'s dood in 1861 als Doin-bouwmeester met het bestuur daarover belast.
Voigtland (Voogdland, Terra advocatorum, ook Variscia gen.) was sedert de 11de eeuw
de naam voor de oumiddelijke bezittingen der 1\'uitsche keizers, die deze door bijzondere
voogden lieten besturen. Hiertoe behoorden in den ruimsten omvang de tot het koningrijk
Saksen behoofende Vuigtl autist Ite f-reils, die thans het zuidwest, deel van het Saksische
kreitsgebied Zwickau vormt, de ambten Weida en Ziegenrück in het groothertogdom
Weimar, de tegenwoordige bezittingen der vorsten en graven van Reuss, het voormalig
landshoofdmanschap Hof, thans tot lieijeren behoorende, en het ambt Ronneburg, thans
tot. Saksen-Altenburg behoorende.
Vois (Arie de), Nederl. schilder, omstr. 1641 te Leiden geb., door Knutfer en Abr.
van den Tempel in de kunst onderwezen, schilderde met veel talent naakte en gekleede
beeldjes in het klein, liet museum te \'s Gravenhage bezit van hem een Jager in een.
/andtehap
en dat te Amsterdam een Vrolijke eitciboer, beiden zeer verdienstelijk.
Vol oi Vlugt noemt men in de heraldiek de (iguur, die uit een paar aan het scbou-
dereinde met elkander vereenigde vleugels bestaat. Demi-rol noemt men een enkelen
vleugel. De natuurlijke stand daarvan is zoodanig , dat de slagpenspitsen naar boven
staan en de beeuderzijde naar de regterzijde van het schild gekeerd is. Twee vlengelf.
met de rondingen naar elkander gewend heeten demi-vols affront è*, met de vederpunten
naar elkander gewend adottés. Ook heet men de beide vleugels, die bij vele helmen
boven den wrong staan en het cimier omvatten, nn vol. l)e vleugels van den V. zijn som-
tijd» verschillend van kleur, ook wel eens voorzien van een der figuren van het wapenschild.
-ocr page 147-
VOLBLOEDIGHEID — VOEHYNIK.                                141
Volbloedigheid {Plethora, Repletio, Pohjaemia) noemt men eene absolute vermeerde-
ring van de boeveelheid bloed. Meu onderscheidt haar in ware V. (Plethora ver* ut
Plethora ad violent van Gambuis en and.) en in zoogen. sereuse V. (I\'/elhora serosa),
terwijl de Ouden nog eene derde soort aannamen, n.1. die van onware fr. (Plethora ad
vasa, tlelhora adspatium),
waarbij echter de bloedshoeveelheid niet absoluut, doch slechts
relatief vermeerderd is, n.1. met betrekking tot het lumen der bloedvaten. Hij de ware V.
bezit het bloed zijne normale samenstelling, terwijl bij de Plethora serosa de bloed-
massa ook wel is vermeerderd, maar deze vermeerdering afhangt van eeuzijdige toene-
niing van het bloedvocht, terwijl de bloedligehaampjes niet vermeerderd, maar iutegen-
deel betrekkelijk verminderd zijn. De oorzaken der ware V. zijn vooral gelegen in het
nuttigen van veel vleesch en andere proteïne-houdende stollen bij geringe krachtsinspan-
ning en krachtige spijsvertering. Ook treedt zij in na onderdrukking van tot gewoonte
geworden bloedingen. De Plethora serosa vindt hare naaste oorzaak waarschijnlijk in
vermeerdering van het eiwit van het bloedvocht (Hypera Ibuiuïnose), komt veel bij bleek-
zuchtige personen voor, ontstaat na belangrijk of zich dikwijls herhalend bloedverlies
en bloedonttrekkingcn. Zoo wordt de ware V. in de sereuse V. veranderd door dik-
werf herhaalde aderlatingen. De gevolgen der sereuse V. zijn in \'t algemeen dezelf-
den als die der ware V., doch zij veroorzaakt meer dan deze neiging der slijmvliezen
tot overmatige afscheiding.
Voldoening (De leer der V. of Satisfactie) is de tedert Anselmus (z. a.J iu de Christel.
kerk heerschend geworden beschouwing, volgens welke Christus door aan het kruis de
straf van onze zonden in onze plaats te dragen en zoo den toorn Gods over onze zon-
den te ondervinden, Gods strafeischende geiegtigheid bevredigd en zoo veroorzaakt heeft,
dat Gods liefde de zonde kon vergeven, orudat er aan zijne geregtigheid voldaan was.
Deze beschouwing, die nog als een kenmerk van kerkelijke regtzinnigheid "geldt, strijdt
met de voorstelling, welke het Evangelie ons van God, die liefde is, geeft, met de
regtvaardigheid Gods, naar welke de zonden van den een niet aan den ander kunnen
toegerekend en gestraft worden, en met den aard van de straffen der zonde, die zoo
zeer met de zonde zelve verbonden en vooral geestelijk van aard (wroeging des gewe-
tens en vrees voor God) zijn, dat zij uitsluitend door den persoon zelf, die een
zondig hart en een zondigen wandel heeft, kunnen gedragen worden. Zie verder
Verzoening.
Vole noemt men in het kaartspel, wanneer een speler alle trekken maakt; V. annonce\'e.
wanneer de speler, na zulks bij het begin van het spel te hebben aangekondigd, alle
trekken maakt.
Volger (Wilh. Friedr.), Duitsch paedagoog, in 1794 te Neetze bij Luneburg ge1).,
studeerde te Göttingen, werd in 1815 collaborator, in 1S3Ü rector en in ls36 direc-
teur bij het Johanneum te Luneburg en sedert 18-14 ook directeur der daarmede ver-
eenigde reaalschool. Hij schreef zeer goede handboeken over geographie en geschiedenis
en verder: Ueb. das hhtor. Element in der tjeoyr. Wissensch. (1834), Der Dreissig-
jahrige Krieg im F&rttenthum Luneburg
(3 afd., 1847—54), Der Ursprung u. der
alteste Zustand der Sladt Luneburg
(1861), Die Patriciër der Sladt Luneburg (1863). —
Zijn zoon Georg Heinr. Otto, verdienstelijk geoloog en mineraloog, in 1822 te Lune-
burg geb., was eerst te Göttingen, daarna . te Zurich en sedert 1856 prof. bij het
Senckenbergsche instituut te Frankfort. Hij schreef o. a. Methodische Schule der Natur-
gtsch.
(1851—52), Die Krystallographie (1855), Erde u. Ewigkeit (1857), Unlersu-
chungen ilb. die Phanoinene der Erdheben in der Schweiz
(3 dln., 1857—5S), Die
Sleinkohlenbildung Sachsens
(1860).
Volhynië, gouvernement in westel. Europ. Rusland, tusschen de gouvernem. Grodno,
Minsk, Kiew en Podolië, Oostenr. Galicië en Polen gelegen, telt op 1295,17 D m.
(1864) 1,602,715 inw., die tot verschillende stammen behooren: Rusniaken, Polen,
Joden, Moldaviërs , Duitschers, Groot-Russen, Zigeuners enz. De bodem is in het Z.
heuvelachtig, in het N. vlak, op enkele plaatsen moerassig, doch bijna overal vrucht-
baar. Land- en tuinbouw veeteelt en visscherij zijn de hoofdmiddelen van bestaan.
Het mineraalrijk levert moerasijzer , salpeter en veel bouwsteenen op. De nijverheid
staat er op een lagen trap; de handel is niet onbelangrijk. V. is in 12 kreitsen ver-
deeld. De hoofdstad is Scbitomir (z. a.). V. was vroeger een twistappel tusschen de
koningeu van Polen en hunne naburen. Doleslaw II veroverde het in 1074 voor Polen;
Gedimin, groothertog van [.itanën, voegde het in liet begin der 1 \'\'\'\' eeuw bij l,i-
-ocr page 148-
142                                         VOLK — VOLKSBOEKEN.
tauën; Kasimir II nam het in 1365 den Litauërs weder af, en toen in 1569 geheel
Litauën werd ingelijfd, bleef V. voor goed bij Polen. Na de derde deeling van Polen
in 1796 werd V. een Iluss. gouvernement.
Volk (Willi.), Duitseh letterkundige, in 1804 geb., studeerde te Göttingen, bekleedde
onderscheidene betrekkingen in Pruiss. staatsdienst en trad, na reeds in zijne ge-
schriften zich als een ijverig verdediger van het Boomsch-Katholicisme te hebben doen
kennen, in 1855 tot de Koomsche kerk over. Behalve onderscheidene vertalingen van
oude mystieke werken en vele polemische en andere schriften, schreef hij ook eene
Geselt, der span. Lileralnr (2 dln., 1846), Schceden non.it uitd jetzt (2 dln., 1848),
Simeon, eene autobiographie (8 dln., 1864). Al zijne schriften verschepen onder den
pseudonym L. Clarus.
Volk noemt men die vereeniging van meuschen , die in eenig opzigt een geheel uit-
mnken , vooral wanneer zij van dezelfde afstamming zijn en daarom dezelfde taal, zeden
en gebruiken, ook wel eenige grond trekken van karakter en ligchaamsvorm gemeen
hebben. Over Volkenkunde (Ethnologie) zie het art. Blhmographie. Dr. Lubach gaf
eene Ethnologie ran Nederland (Haarl. 1863).
Volkenregt (Lat. Joa gentium, Fr. Droit des gens, Eng. International lnw) noemt
men die grondstellingen van het regt, welke de onderlinge betrekking tusschen ver-
schillende volken regelen, liet is deels philosophitch of natuurlijk (jus naturae et gcn-
lium), dat meerendeele sleehts op de subjectieve beschouwingswijze zijner grondleggers
berust, en in het leven slechts ten deele wordt toegepast, deels praktisch of potitief
(jus gentium consuetudinarium et pactitium), hetgeen voor de beschaafde volken van
onzen tijd de grondstellingen bevat van de door algemeen geldende gebruiken of bij-
zondere verdragen gewettigde onderlinge verhouding tnssehen de staten. Het positieve
V., dat tussehen enkele stalen op grond van verdragen of andere regtstitels bestaat,
en zoo het buitenlandsehe staatsregt vormt, heeft men ook het positieve staalsregt
(Droit public de lEuiope) genaamd. Door zijn beroemd werk De jure belli et pacis
(16^7) was Hugo (irotius de grondlegger van de wetenschap van het V. Verder ver-
dienen vooral Vattel, I. I. Moser, von Martcns en Kliiber vermelding. Verg. Putter,
Bei/rage zvr Völkerrechtsgesch. u. Wissensch. (1843); Wheaton, Hisl. dv droit des
gens
(3d<- uitg. 1854) en Élénentt dv droit intertuit. (2 dln., 3\'le uitg., 1864); Hefl\'ter ,
Das europ. Vólkerrecht der Gegeutcarl (3\'lc uitg., 1855).
Volkmann (Alfred Wilh.), Duitsch ontleedkundige en physioloog, in 1801 te Leipzig
geb , studeerde aldaar, te Parijs en te Londen, werd in 1828 privaat-docent en in
18ö3 prof. in de zoötomie te Leipzig, in 1837 prof. in de physiologie, pathologie en
semiotiek te Dorpat, nam in 1842 zijn ontslag en werd in 1843 prof. in de physio-
logie, sedert US54 ook in de anatomie te Halle. Hij schreef o. a. Anatomia a.nima-
lium ta/ndis illmtrola
(1881—33), Nene B"ilrage ziir Physiol. e/es Gesiehtssinns (1836),
Die Leltre ton dem leililiclien Leben des Menschen (1837), met Bidder Die Selbstandig-
keit des sympatlietisclien Ntrvensystems
(1843), Die Hamodynamik (1850), Plty&iol.
Untcrsuchntigen im Gebiele der Optik
(1863). — Julius V., broeder des vorigen, cri-
minalist, in 1804 te Leipzig geb., studeerde aldaar, vestigde zich als advokaat te Chem-
nitz en schreef Lehrb. des im Köriigr. Sachseu gellenden (\'rimiitalrec)tls (2 dln., 1831)
en System des sdchs. C\'ivil- u. Administralirprocesses (2 dln., 1841—45).
Volksboeken noemt men in het algemeen al die boeken. die gedurende langen tijd b(j
alle klassen en standen van een volk bijval gevonden hebben, zooals bij de Grieken de
gedichten van Homerus, bij de Protestantsche volken de bijbelvertalingen, ten onzent
ook Vader Cats. In de geschiedenis dei\' letterkunde noemt men V. ot Volksromans de
aan het einde der middeleeuwen in den verhaaltrant geschrevene schriften in proza, die
hunne stof deels uit de heldensage, deels uit het volksleven ontleenden, en die,
nadat de boekdrukkunst hunne goedkoope verspreiding had mogelijk gemaakt, in tal-
rijke, door de houtsnijkunst versierde uitgaven tot in de 17de eeuw de lectuur van het
volk uitmaakten en tot op onzen tijd op kermissen en jaarmarkten verkocht worden.
Deze V. zijn voor de geschiedenis der letterkunde en beschaving van onschatbare waarde.
De beste en volledigste verzameling der Duitsche V. leverde Simrock (8 dln., 1839—
65). Over de Engelsche V. verg. Thoms, A eollection of car/y prosa romances (3 dln.,
1828); over de Nederlandsche van den Bergh, De Nederl. volksromans (1837); over
de Skandinavische Nyerup, Almlndelig morsskebsldsicingi Denmark og Norge (1817);
OTcr de Fransche Nodifir, Nouvelle bibliotlièaue bleue (1842),
-ocr page 149-
VOLKSFEESTEN — VOLKSVERHUIZING.                           143
Volksfeesten zijn zulke feesten, aan welke een geheel volk, niet slechts enkele standen
en klassen, deel neemt. Echt nationale feesten moeten de herdenking van een gods-
dienstig of staatkundig belangrijk feit ten grondslag hebben; anders ontaarden de V.,
gelijk thans maar al te zeer het geval is, in losbandige vermakelijkheden. Bij de Grie-
ken bovenal treft men liet ideaal van V. aan, waardoor het geheele staatkundige en
godsdienstige leven werd opgevrolijkt en gewijd. Een geheel ander, minder edel kn-
rakter hadden de V. der Romeinen bij de triumftogten, de Satarnaliën, de spelen
in den circus enz. Lij de Joden waren het Paasch-, Pinkster• en Loofhuttenfeeat gods-
dienstige, echt nationale feesten. Ook de V. der oude Germanen hadden een gods-
dienstigen grondslag en waren meestal met de wis;-eliiig der jaargetijden verbonden.
Met de invoering van het Christendom werd aan de heidensche feesten zooteel moge-
lijk eene Christelijke rigting gegeven, en vele fcestgebruiken der Christenen zijn van
heidenschen oorsprong. Onder medewerking der kerk ontstonden andere V., z. a. de
kerkmissen (zie Mis) en jaarmarkten. Tn den loop der 10de Cn 17l,c eeuw kwijnden
de V. door de godsdienstige twisten en srheuringen, de staatkundige beroeringen cn
oorlogen en de verandering in de verhouding tusschen de standen. In 1863 herleefden
in Duitschland en Nederland de V. bij de herdenking der bevrijding van de Fransehe
overheersching.
Volkslied noemt men een lied, hetwelk den volksgeest of de volksdenkwijze dermate
uitdrukt, dat het uit dien hoofde onder een volk algemeen bekend, in het geheugen
opgenomen en gezongen wordt. Vooral aan het einde der 16<le en in het begin der
16de eeuw was de volkspoëzij rijk in zulke liederen, die door zoogen. vliegende bladen
verbreid werden. Men treft V. bij de meeste natiën aan. Verzamelingen van Nederl.
V. leverden Hoffmann von Fallersleben in het 2de dl. zijner Ilorae Belgicae, behelzende
Hollandimhe Volkslieder, tjesamtnelt nnrf irlauterl (1833]; Ie Jeune, Letterkundig over-
zigt en proeve» van de Nederl. Volkszaiujen sedert de
XVdo eemc: Wolft\', Proben all-
hollandischer l\'olkslieder
(1832); Nederl. liedeboek (2 dln. , 1850); de catalogus van de
bibliotheek der Maatsch. van Nederl. letterk., dl. I, bl. 308 volg., dl. II, bl. 551 volg.,
dl. III, bl. 30; Bijv. (1855- 1857), bladz. 38. De Duitsche V. verzamelden Herder
(2 dln., 1778—79), Büsching en von der Hagen (1807), Brentano en Arnim (3 dln.,
3de uitg., 1846—54), Uhland (2 dln., 1844—45), Erk (1833), Hoffman von Fal-
lersleben (1844), Wolft\' (1830), Rochholz (nieuwe uitg., 1842), Soltau (1836), Körner
(1840). Engelsche, Schotsche en Iersche V. werden bijeengezameld door Percy (3
dln., nieuwe uitg., 1812), Ritsan (2 dln., 1802), Evans (4 dln., 1810), Ellis (3 dln.,
1811), Walker (1786), Miso Brooke (nieuwe uitg., 1816), Hnrdiman (2 dln., 1831).
Over de Spaansche V. verg. Duran, Romunccro gciieral (J\'lc uitg. in 2 dln., 1849 —
51). Ook van V. in bijzondere dialecten zagen verzamelingen het licht. Van onze
oude V. is de Wilhelmus van Nassouwe alleen in de eerste regels, en dan nog zeer
verminkt, bekend gebleven; Tollens\' Wit» Neêrlands bloed is ons tegenwoordige V.,
maar ook het eenige.
Volks-souvereiniteit. Zie Soiwereiniteil.
Volkstribuin. Zie Tribuin.
Volksverhuizing noemt men de reeks van togten van Noordsche en Aziatische volken
naar het Z. en W. van Europa, die den overgang van de oude geschiedenis tot die
der middeleeuwen baanden. Nadat reeds vroeger enkele soortgelijke bewegingen van
volksstammen hadden plaats gehad, gaven de Hunnen (z. a.) door hun voortdringen in
Europa (375 n. Chr.) den stoot tot eene geweldige beweging onder de volken. Zij
drongen eerst de Alanen (z. a.) en Gothen (z. a.) voort. De Alanen vestigden zich,
na lang rondzwerven, aan den Donau in het tegenwoordige Hongarije. De VV.-Gothen
drongen in het Rom. rijk en stichtten later in Gallië en Spanje een rijk, dat door
de Arabieren veroverd werd. De O.-Gothen sloten zich eerst aan de Hunnen aan,
trokken daarna met de Rugiërs (z. a.) naar Italië en heerschten aldaar, totdat Narses
hen in 556 ten onder bragt. De Vandalen (z. a.) drongen tot naar Afrika voort, van-
waar zij in 533 door Relisarius verdreven Werden. De Longobarden (z. a.) zegevierden
ia 566 over de Gepiden (z. a.), maakten zich van het rijk der Herulen (z. a.) meester,
en werden eindelijk door de Franken ten onder gebragt (774). Ook de Sueven (z. a.)
kwamen naar Italië en Spanje en gingen daar in den strijd met andere volksstammen
verloren. Duurzamer waren de rijken door de Franken (z. a.) en Angelsaksen (z. a.)
gesticht. Do Franken onderwierpen zir-h de Alemnnnen (z, a.), Thuringers, Bonrgou-
-ocr page 150-
1*4                            VOLKsWAr\'ENlNG — VOLLERSAARDE.
dië rs en Longobarden, eu het liom. (iallic werd de hoofdzetel hunner magt, waar zij
hei Frankische rijk opngtten, dat zich tijdelijk de geheele üermaausche wereld onder-
wierp, üe Saksen, Angeieu en Juten stichtten in Uritannië het Kngelsche rijk en
volk. Terwijl de GeraaauMhe volken zich over de Kom. wereld uitstortten, en ook
iu Duitschlaud zelf ooitel. stammen naar het YY. trokken, vestigden zich Slavische
volkstammen in ilie oostel. streken van Duitschlaud en werden later voor een groot
deel aan de Germanen onderworpen. Tot de laatste naweeën der V. belmoren de ver-
woestingeu door de Magyareii aangengt en de togten en ondernemingen der skandina-
vische volken, der Denen en Noortnauneti. Verg. Wietersheim, Genei*, der ^iil-
kericaaderaiuj (i
dln., li>58—64); 1\'allmami, Geselt, der l\'. voit der Gotheubekeh-
riiiuj Ots turn \'I\'ude Alarick»
(1863).
VulüsWüptfniug. Fene V. kan öt reeds in vredestijd voorbereid en gedeeltelijk geregeld
zijn, zoodat men er zich dadelijk van kan bedienen, als de oorlog uitbreekt, en dus
de geregeld ingedeelde en gewapende bevolking bij het leger kan aantrekken, gelijk
zulKs met de schutterij, scherpschutters, landweer, landstorm, nationale garde enz. het
geval is; ol uel de \\. moet LD den loop van den oorlog zelven georganiseerd worden.
In het iaaisle geval zendt meu naar eenig gewest een aanvoerder, die groote militaire
bekwaamheid bezit, zoo mogelijk bij de bevolking van dat gewest bekend is, alle
hulpmiddelen weet te gebruiken en het talent van organisatie in de hoogste mate bezit.
Hij heelt een corps geregelde troepen bij zich, dat niet groot doch goed zamengesteld
moet zijn en dat de kern vormt, waarom zich de gewapende bevolking sluit, die
meu dan in den wapenhandel moet oefenen, zonder al te veel op\'kleinigheden te
lellen, waardoor lijd verloren en de geestdrift ailigt spoedig verminderd zou worden.
De oorlogen m de Veudée, de opstand der Tirolers in 1809, de oorlogen op het
Spaansche schiereiland en de opstand der Carlisten in noordel. Spanje zijn leerrijke
voorbeelden voor het organiseren en bestrijden van eene V.
VolKszieüte is hetzelfde als epidemische ziekte (». a.).
Vullen is eene bewerking, die men sommige geweven stoffen, dekeus, lakens en
dergeiijken, doet ondergaan, bestaande in eene door stampwerktuigen iu een volmolen
verngie kneediug, onder toevoeging van vollersaarde (z. a.), zeep, rottende urine en
water, waarna de stof gewastenen en gedroogd wordt. Door het V. wordt de stof
eeuigeruiate gevild, van onreiuhedeu gezuiverd en de draden vaster gemaakt.
Voueaüove (Johanues), Naderl. kanselredenaar en dichter, iu 1631 te Vollenhoven
in Overijssel geb., studeerde te Utrecht en Groningen, werd iu 1654 predikant te
Vledder, in 1656 te Zwolle eu in 1665 te \'s Gravenhage, waar hij, na in 1705 zijn
emeritaat te hebbeu verkregen, iu 1708 overleed. In 1674 had hij als predikant een
gezantschap der algemeene staten naar Engeland vergezeld, waar hij van de univer-
siieit te Uxford den doctoralen graad in de godgeleerdheid kreeg. Zijne leerredenen,
hoewel niet vrij van valseh vernuft, verhellen zich toch boven de meesten van zijn tijd in
kracht, stijl en gematigdheid. Als godsdienstig dichter is hij het meest bekend door zijnen
KruialrwHifjIt, die, het eerst met Üeznnyen in 1740 uitgegeven, meermalen herdrukt en
ook iu zoogeuoemde 1\'assiebocKjes opgenomen is. Eene verzameling van andere gedichten
had hij zen in 16sö iu het licht gegeven. In den gezangbundel der N\'ed. Herv. kerk
zijn Üez. ü4, lib en 133 aan zijne gezangen ontleend.
/üileauovuü, stadje m de Nederl. prov. Overijssel, arroud. Zwolle, 4 u. ten N. N. W.
van Zwolle aan de Zuiderzee gelegen, met ruim 100U inw., een kautongeregt, fraai raad •
huis, twee Herv. eu ééne Koomsche kerk en de ruïnen van een slot, in 1168 door bisschop
Godlried van Reenen tegen de stellingwerver Friezen gebouwd. Landbouw, de bewerking
van veengronden, veeteelt eu visscherij zijn de hoofdmiddelen van bestaan; ook is er
veel wild. liet ambt V., vroeger een der kwartieren (het noorder-kwartier) van Over-
ijssel, was in de 9de eu j ode eeuw een namens den keizer bestuurd graafschap, en
kwam vervolgens aan de bisschoppen van Utrecht. Het slot werd menigmaal belegerd
door de öielliugwervers; bij eene belegering in 1311 rigtteu deze een ontzaggelijken
stormtoreu op, dien echter de belegerden vernielden, eer de bisschop met hulpbenden
opdaagde. V. kreeg iu 1354 vau bisschop Jau van Arkel stadsregten. Menigmaal
werd V. door watervloeden geteisterd, vooral in 1825.
Vollersaarfle is eene weeke wrijfbare zelfstandigheid, groenachtig van kleur, die eene
grofkorrelige breuk bezit en die uit diorietschiefer schijnt ontstaan te zijn. De V.
wordt tot het reinigen eu volleu van lakens gebruikt,
-ocr page 151-
VOLLgRaFF — VüLïA.                                  i S
Vollgraff (Karl Friedr.j, Duitsch beoefenaar vau liet staatsregt, in 1794 te Schmal-
kalden geb., was eerst in Westfaalsche staatsdienst, studeerde van 1810—19 te
Marburg eu Göttiugen in de regteu, werd in 1820 privaat-docent en in 1824 prof. in
de staatswetenschappen te Marburg en overleed aldaar in 1863. Zijne hoofdwerken
zijn: Die Sysleme der prakt. Politik int Abeadlande (4 dln., 1828 volg.) en Ersler Ver-
suc/i einer wisscliensch. Begrüudung soicold der allgcmeinen Eihnologie durch die Anlhropo-
loffie, wie auvli der Sl(iaU- v. Kechtsphilos. durch die Nalioualitdl der Volker
(3 dln.,
1853 volg.).
Volmagt, ook lastgeving of procuratie (mandatum) gen., is eene overeenkomst, waarbij
iemand aan een ander de magt geeft of den last opdraagt, om eene zaak voor den
lastgever in diens naam te verrigten. Zij is of bijzonder, tot eene bepaalde znak
betrekkelijk, öf algemeen, dat is strekkende om al de zaken voor den lastgever te be-
sturen en te verrigten. De lasthebber is tegenover den lastgever niet alleen aanspra-
kelijk wegens boos opzet, maar ook wegens verzuim. Indien een lasthebber door ver-
scheidene personen is aangesteld tot het waarnemen eener zaak, die hun allen gemeen
is, dau is ieder hunner jegens hem voor het geheel aansprakelijk voor al de gevolgen
der lastgeving. V. eindigt door de herroeping der lastgeving van de zijde der lastge-
vers, door den dood, de curatele, den staat van faillissement of van kennelijk onver-
mogen, hetzij van den lastgever, hetzij van den lasthebber, ook door het huwelijk
der vrouw, die een last gegeven of ontvangen heeft.
Volney (Constantin Franc, de Chasseboeuf, graaf), beroemd Fr. reiziger, ethnograaf
en linguïst, in 175? te Craon in Anjou geb., studeerde te Parijs in de medicijnen ,
geschiedenis en talen, reisde van 1783—80 in Syrië, waar hij in een Marouiten-
klooster op den Libanon het Arabisch leerde, en in Egypte, behoorde te Parijs tot
den geletterden kring van llelvetius, werd in 178!) lid van de constitucerende nationale
vergadering, reisde vau 1792—93 met Pozzo di Borgo naar Corsica om aldaar de
suiker- en indigo-teelt in te voeren, verklaarde zich tegen het schrikbewind en werd
10 maanden gevangen gehouden. In 1794 werd hij prof. in de geschiedenis aan de
normaalschool en doorreisde van 1795—98 N.-Amcrica. Hij begunstigde de oniwente-
iing van 18 Brumaire, werd door Bonaparte tot senator, onder het keizerrijk tot graaf
en na de restauratie tot pair verheven en stierf te Parijs in 1820. Zijne hoofdwerken
zijn: Voytiqt en Egypte cl en Syrië pendant 1783—85 (3<le uitg., 2 dln., 17911;,
Lei ruines ou Médilalions sur les rcoolulions des empires (1791), Tableau du climal
el du sol des Elals- Unis d\'Amt\'riijue
(2 dln., 1 803), Rec/ierc/trs tiouoelles sur Vlast. an-
cienne
(3 dln., 1814). Zijne Oeuvre» romplètet zagen in 8 dln. (1826, 2\'1>\' uitg.,
1836) het licht.
Volo (Golo of Ciolos), havenstad in de liwa Trikala van het Turksche ejalet Selauik,
aan de golf vau V. (de noordoost, grens van Griekenland), zetel van een aartsbisschop,
met 3000 inw. en handel. In de nabijheid lag het oude .lolkos.
Volontair beteekent in het algemeen vrijwilliger (z. a.), doch meer bijzonder verstaat
men daaronder een oflicicr, die zonder vast traetement en zonder vaste aanstelling in
een vreemd leger eeu vcldtogt mede maakt, ten einde krijgsondervinding op te doen,
waartoe hem in zijn eigen leger de gelegenheid ontbreekt.
Volpato (Gktvanni), f tal. graveur, in 1733 te Bassano geb., leerling van Wagner
en navolger van Bartalozzi, hield zich te 1\'adua en Venetië op en vestigde zich te
Home, waar hij eeu kunsthandel oprigtte en vooral de werken van Rafaël in prent
bragt. Zijne eerste stukken zyu onder den pseudonym F. Renard. .Hij overleed te
Rome in 1803.
Volsken (Volsci), een groote Ltal. volkstam, die aan beide oevers van den Liris
woonde, ten N. door de Apennijnen van de Saniniten gescheiden, ten Z. door de
Tyrrhenische zee begrensd, in de nabijheid der Romeinen. Antium was de hoofdplaats
van het land der Y. Na den val vau Alba Longa sloten de steden van Latium zich
aan de V. aan, die na langdurige oorlogen met de Romeinen in 326 v. Chr. door
deze onderworpen werden.
Volta, rivier aan de Goud- en Slavenkust van Guinea, ontspringt in het Kongge-
bergte en stort zich in den Atlantischen oceaan uit. De V. is vol krokodillen eu
rivierpaurdeu.
Volta (Alessaudro, graaf), beroemd ltal natuurkundige, in 1745 te Como geb., studeerde
aldaar, werd er in 1774 rector aan het gymnasium en in 1779 prof. in de physicn te
Akem, Ned. Encyclopedie, deel XV,                                                                              lij
-ocr page 152-
146                                             VOLTA - VOLTAIRE.
Pavia. In 1777, 1782 en 1804 ondernam hij reizen door Europa en hield zich te
Parijs met proeven betreffende de electriciteit bezig. Hij vond de bestendige electrophoren,
den electroscoop, het electrische pistool, den eudiometer (luchtmeter), de Voltasche gas-
lamp, den condensator enz. uit. Ook onderzocht hij de athmospherische verschijnselen,
vooral den hagel, en vond de naar hem genoemde electrische kolom (zie het volg.
art.) uit. Napoleon benoemde hem tot graaf en senator van het koningrijk Italië.
In 1804 legde hij zijne betrekking neder. Tn 1815 werd hij directeur van de philo-
sophische faculteit te Pavia. Hij overleed in 1826 te Como, waar een standbeeld
voor hem is opgerigt. Antinnori gaf V.\'s schriften in 5 dln. (18161 uit. Zuccali
schreef een Elogio (1827) op hem.
Volta (Kolom van). 6alïranische zuil. Deze toestel, door den hoogleeraar Volta
te Padua uitgevonden, is de oudste toestel ter verwekking van galvanische electriciteit
(zie Galvatiismnx). Zij bestaat uit platen of schijven van zink en koper, die men op
elkander stapelt door eene zinkplaat op eene koperplaat te leggen, en op de zinkplaat
fen met een zwak zuur bevochtig lapje laken of wol te plaatsen. Dan legt men daarop
weder eene koper-, vervolgens eene zinkplaat en een dergelijk lapje, enz. Op deze wijze
kan men 50, 100 en meer paren, meestal tusschen glazen buizen geplaatst, op elkaar
hoopen en zoo eene K. v. V. of Galvanische zuil opbouwan. Aan de onderste koper-en
de bovenste zinkplaat wordt een koperdraad verbonden, die als geleidraad of pooldraad
dient en tusschen welks uiteinden men de galv. verschijnsels kan waarnemen. — He
K. v. V. is later door doelmatiger galvanische toestellen (z. a.) vervangen.
Voltaire (Franc,. Marie Arouet de), Fr. dichter, denker, criticus en geschiedschrijver,
een man van groot gezag in zijn tijd, meer omdat hij den geest van dien tijd met
deszelfs deugden, maar ook met al deszelfs gebreken geheel vertegenwoordigde en diende,
dan wel omdat hij ver boten den tijdgeest verheven dien vermogt te leiden en te ver-
heften. V. heette eigenlijk Arouet, doch veranderde zijn ouden naam, daar deze hem
niet beviel. Hij werd in 1694 te Chatenay bij Sceaux geb., en was oorspronkelijk voor
de regtsgeleerdheid bestemd, maar wijdde zich vooral aan de dichtkunst. Op de akade-
mie, die zijn op 17jarigen leeftijd geschreven treurspel Oedipe niet bekroonde, wreekte
hij zich door scherpe epigrammen. Hoor zijn vader uit het huis irebannen, ging hij
met een gezantschap naar de Nederlanden. Wegens eene satirieke voorstelling van de
laatste regeringsjaren van Lodewijk XIV geraakte hij in 1716 in de Bastille en werd
na zijne vrijlating uit Parijs gebannen. Toen echter zijn Oedipe herhaaldelijk met groo-
ten bijval werd opgevoerd, mogt hij terugkeeren en verzoende zich geheel met zijn
vader, fn 1725 geraakte hij, door zijne scherpe satiren en een persoonlijken twist met
den ridder de Rohan. wederom 6 maanden in de Bastille. Hij begaf zich, uit Frankrijk
gebannen, in 1726 naar Engeland, waar hij zijn in de Bastille begonnen llenriade
uitgaf. In 1730 naar Parijs teruggekeerd, won hij door gelukkige geldspeculatiën een
aanzienlijk jaarlijksch inkomen van 130,000 livres. Met scherpheid mengde hij
zich in den strijd over de bul Unigenitus en moest zich herhaaldelijk uit Parijs verwij-
deren. Zijne Lettres p/iüosopkigues werden wegens de heftige uitvallen tegen de kerk
op last van het parlement verbrand. Wegens zijn onzedelijk gedicht La Pucelle d,Or-
léans
werd hij weder met gevangenschap bedreigd, maar ontvlugtte in 1736 naar
zijne vriendin, de markiezin de Chatelet, op het kasteel Cirey in Champagne. Frederik
TI, met wien V. reeds vroeger in briefwisseling was, bood hem bij zijne troonsbestij-
ging in 1740 eereposten aan, die hij echter afsloeg. Hoor zijn invloed op dezen jeug-
digen koning bewerkte V. een verbond tusschen Frankrijk en Pruissen, herwon zoo de
gunst van het Fr. hof en werd door toedoen van mad. de Pompadour in 1746 lid
van de Fr. nkademie, kamerheer en historiograaf van Frankrijk. Tn 1750 gaf hij aan
de herhaalde uitnoodiging van Frederik II gevolg, werd op Sans-Souci met vele eerbe-
wijzingen overladen, maar verloor door zijn aanmatigend gedrag en zijne letterkundige
oneenigheden met Maupertuis (z. a.) en andere Berlijnsche geleerden de gunst des
konings. Toen hij zich in 1753 verwijderde, werd hij te Frankfort a/M. gearresteerd
en genoodzaakt de medegenomen gedichten des konings weder te geven. Na eenig
omzwerven te Colmar, Lnneville en Lyon vestigde hij zich op het aangekochte land-
goed Ferney (z. a.) aan het meer van Genève, waar hij eene kolonie, vooral uit horo-
logiemakers bestaande, oprigtte. H ij nam de in armoede verkeerende kleindochter van
Oorneille bij zich op, en deed zich als warm verdediger der onschuld en ijverig roor-
i(andfr der verdraagzaamheid kennen door zijne ijverige liemoeijingen ten gunste der
-ocr page 153-
141
VOETAMETER — VOEUMENTHEORIE.
weduwe van den onschuldig ter dood gebragten Jean Calas (z. a.). Met Frederik II
en Katharina II wns hij onafgebroken in briefwisseling. V. ondervond bij zijne weder-
komst te Parijs kort vóór zijn dood eene meer dan koninklijke ovatie. Hij overleed
er in 1778. Zijn lijk, waaraan de aartsbisschop van Parijs eene kerkelijke begrafenis
weigerde, werd door de familie, in stilte te Scellières begraven. In 1791 werd het met
veel plegtigheid in het Pantheon bijgezet, maar onder de Bourbons er weder uit ver-
wijderd. Als dichter was V. vooral meester op het gebied van de satire (Le lemple du
gout,
1753), de dichterlijke brieven, het komieke heldendicht, de novellen en vertel-
lingen (Zadiff, Genyischan, Candide, L\'ingénu enz.). Zijne beroemdste geschiedkundige
werken zijn: Siècle de Ixrnis XIV et Louis XV, Ifist. de Charles XII, Jlist. de la
guerre de
1741, Hut, de Russie sous Pierre 1. Door zijne schriften heeft hij de wijsgee-
rige denkbeelden in een wijderen kring verspreid, maar ook de godsdienst en zedelijkheid
ondermijnende wijsbegeerte der Encyclopedisten (z. a.) voorbereid. De beste van de talrijke
uitgaven zijner werken is die van Beuchot (72 dln., 1824—34). Over V.\'s leven en ver-
ken zijn vele geschriften uitgekomen, z. a. van Euchet, Duvernet, Condorcet, Mantra,
Paillet de Warcy, Einguet, Bungener en and. Verg. van der Wijck, Vollaire (1868).
Voltameter noemt men een toestel uit eene verdeelde glazen buis bestaande, die van boven
gesloten is. Water, dat men in deze buis gedaan heeft, wordt tusschen platina-draden
door den galvanischen stroom ontleed. Uit de hoeveelheid water, welke op die wijze in
een bepaalden tijd ontleed wordt, beoordeelt men de kracht van den galvanischen stroom.
Zie Eleciro-chemie.
Volte noemt men in de rijkunst de cirkelvormige wending, die men met het paard
neemt om het buigzaam en vlug te maken. — In het kaartspel heet V. de goochel-
achtige vlugheid om de kaarten zoo dooreen te mengen, dat eene bepaalde kaart op
eene bepaalde plaats komt te liggen.
Volterra, arrondissements-hoofdplaats in de Ital. prov. Pisa, op een berg aan de Era
gelegen, zetel van een bisschop, telt 4260 inw., heeft eene citadel, eene kathedraal
met beroemde schilderijen, onderscheidene kloosters, een bisschoppelijk seminarie,
Piaristen-collegic, het palazzo publico met bibliotheek en belangrijke overblijfselen van
Etrurische oudheden, eene minerale bron, zoulmijnen, gips- en albastgroeven en fabrie-
ken. Er zijn overblijfselen van cyclopische muren en poorten, waaronder de poort van
Hercules met twee doorgangen en de porta dall\' arco. V., bij de Ouden Volaterrae,
was eene der grootste oude Etrurische bondstaten, werd later eene Itom. kolonie met de
regten van een municipium, werd in de 10\'lc eeuw door de Hongaren verwoest en
door keizer Otto II weder opgebouwd, was in de 12de en 13de eeuw eene republiek en
werd in de 14\'lc eeuw aan Florence, onderworpen. Het leed 14 Aug. 1846 veel door
eene aardbeving.
Volterra (Daniele da). Zie Riidarelli.
Voltigeur is de naam , waarmede de compagnie ligle infanterie werd aangeduid, in
1805 door Napoleon opgerigt uit kleine manschappen, die de vercischte lengte niet
bezaten en met ligte korte dragondergeweren bewapend werden. Zij moesten vooral
geoefend worden in het juist en snel schieten en buitendien in het volgen van een ruiter
in draf en het spoedig op- en afspringen achter een ruiter te paard. Aanvankelijk
kreeg slechts elk bataillon der ligte, later ook der linie-infanterie zulk eene compagnie
V. op den linker vleugel.
Voltri, havenstad in de Ital. prov. (Jenua, in de riviera di Poncnte, aan de uit-
strooming van de Oerusa in de Middellandsche zee gelegen, met 10,000 inw., belang-
rijke scheepswerven, papier- en lakcnfabriekcn en de bedevaartskerk Madonna dell\'
Acqua sola, geschiedkundig bekend door den slag van 18 Apr. 1800 tusschen de
Oostenrijkers onder Melas en de Fransehen onder Massena,
Voltz (Phil.), Duitsch historieschilder, in 1805 te Bingen geb., schilderde te Munchen
in den Xönigsbau de voorstellingen uit de gedichten van Schiller en Körner en werd in
1851 prof. bij de akademie der beeldende kunsten.
Volumnius (Lucius V. Flamma), een Rom. plebejer, was in 307 en 296 v. Chr. consul
en verwierf zich roem in den Samnitischen oorlog. — Zijne gemalin Virginia bouwde
den tempel der Pudicitia Plebeja.
Volumentheorie. Men heeft opgemerkt, dat bij de scheikundige verbindingen, die onder-
scheidene stoffen in luchtvormigen toestand aangaan, de verhoudingen, waarin zij zich
verbinden, even goed en eenvoudiger naar het Volumen, dat ieder dier stoffen daarbij
IQ*
-ocr page 154-
VONDEL.
its
inneemt, dan naar hare gewigten kunnen berekend norden, welke gewigten toch altijd
met die voluinina in verband staan. De theorie, waarbij dusdanige voluuiina ten
grondslag dier verhoudingen liggen, wordt //Volumentheorie"\' genoemd.
Vondel (.loost van of van den), de vorst der Nederl. dichters, in 1587 te Keulen
uit Nederl. ouders geb., terwijl zijn vader Doopsgezind en zijne moeder Roomsch was,
kwam in 1597 met zijne ouders te Amsterdam, waar zijn vader een kousenwinkel op-
rigtte, waarin de zoon hem behulpzaam was. V., die reeds als kind een dichterlijken
aanleg verraadde, kwam er met de rederijkerskamers \'/Uit Leven der Jonst" en //In
Liefde liloeijende" iu betrekking, waardoor zijn dichterlijke aanleg ontwikkeld en veredeld
werd. Na den dood zijns vaders, in 1608, hield hij den kousenwinkel aan, maar
wijdde zijn tijd en krachten geheel aan de dichtkunst en aan de beoefening van het
Franseh en Latijn, later ook van het Grieksch, terwijl hij de zorg voor de nering aan
zijne vrouw, Maaiken of Maria de Wolf, die hij in 1610 gehuwd had, overliet. In
1612 verscheen zijn Pascha ofte de Verlossinghe der kinderen Israê/s uit Egypte, in
1617 de Warande der Dieren en in 1620 De Helden Gods, het treurspel Jeruzalem
Verwoest, De Heerlijkheid van Salomo
enz. Zijn Palamedes (1625), waarin hij blijkbaar
den persoon van Oldenbarneveld voorstelde, de handelingen van prins Maurits gispte
en de partij der Remonstranten koos, verwekte groote ergernis, zoodat V. zich ten
huize van zijn zwager Hans de Wolf en, toen deze hem met verwijtingen overlaadde,
bij zijn vriend Laurens .Toosten Baakc op diens hofstede Scheibeek bij Beverwijk ver-
school, uit vrees van opgeligt en in den Haag ter verantwoording gesteld te worden.
Door de voorspraak van invloedrijke vrienden, vooral van mevr. van Vlooswijk, weigerde
de Amsterdamsche regering zijne uitlevering, en V. kwam met eene boete van 300
gulden vrij. Na eenigen tijd tot diepe mijmering en zwaarmoedigheid vervallen te
zijn, schreef Y. omstr. 1627 een aantal Hekeldichten {Hel hanekot, Reintje de Vos
en and.), waartoe de onverdraagzaamheid en heerschzucht der kerkdijken hem prikkelden.
Ook dichtte hij toen en later onderscheidene schoone Lierzangen, z. a. Amsterdam\'*
welkomstgroet aan Frederik Hendrik
(162S), Huig de Groot\'* verlossing (1631),
De Roomsche lier enz. Eene in 1628 volbragte reis naar Denemarken en Zweden,
op welke hij vooral te Gothenburg door Jac. van Dijk, voormalig gezant van den
koning van Zweden, eervol ontvangen werd, gaf hem aanleiding tot het gedicht: Tol
tol van sijne Majesteit van Zweden
enz., later onder den titel Orakel in zijne KIM-
dichteu
opgenomen. In 1630 vervaardigde V. weder onderscheidene hekeldichten, z. n.
het Harpoen tegen de kerkelijken, de Roskam tegen onderscheidene leden der regering
en in 1631 de Gruwel der verwoesting tegen de leer der verwerping. Een heldendicht
op Konstantijn den (ir. bleef onvoltooid, daar zijn iu dien tijd geboren zoon Konstantijn
in 1638 stierf, op wien hij het liefelijk gedicht Kinder-lijk vervaardigde. liet treurspel
Messalina, waarvan de Amsterdamsche regering de opvoering verbood, omdat men
meende dat het eene toespeling op de prinses bevatte, werd door V. aan de vlammen
prijs gegeven. Dij de inwijding van den nieuwen stadsschouwburg, 4 Jan. 1638,
werd zijn beroemd treurspel Gijsbrecht van Amstel, opzettelijk daartoe vervaardigd,
opgevoerd, gelijk nog telken jare op nieuwjaarsdag plaats heeft. Hierop volgden zijue
treurspelen Elektra, de Maagden, de Gebroeders, Jozef iu Dothan, Jozef in Egypte,
Peter tn Pauwels.
De omgang met zijne dochter Anna, die te Keulen bij hare groot-
moeder in het Roomsche geloof was opgeleid en sedert den dood van V.\'s vrouw, iu
1635, het huishouden van V. voerde, en de twisten in de Gereformeerde en Doops-
gezinde kerk deden V. omstr. 1640 tot de Roomsche kerk overgaan. Tot het tijdperk
na V.\'s overgang behooren o. a. zijn uitvoerig leerdicht Altaargeheimenissen (1645),
aan den aartsbisschop van Mechelen opgedragen, zijn lierzang Eeuwgetij der Heilige
Stede te Ams\'erdam
(1645) ter eere van het vermeende hostie-wonder van 1345, en
zijn treurspel Maria Stnarl of Gemartelde Majesteit (1646), waarin de Schotsche
koningin zeer partijdig als een toonbeeld van godsdienst en deugd wordt voorgesteld.
Bij de viering van den Munsterschen vrede (Junij 1648) werd zijn landspel leeuwen-
dalers
te Amsterdam opgevoerd. Hierop volgden zijn treurspel Salomo (1649), menig
hekeldicht na den aanslag van prins Willem II op Amsterdam in 1650, zijue treur-
spelen Lucifer (1651), V.\'s meesterstuk, dat een ontzettenden opgang maakte, Salmoneus
(1656), Jeftha of Offerbelofte (1659), Samson of heilige wraak (1660), Koning Dav/d
in ballingschap
(1660), Koning David hersteld (1660), Adonias of rampzalige kromi-
S*cM
(1661), Johiiiiues de boetgezant (1662J, Ba/arische gebroeders of onderdrukte vrij\'
-ocr page 155-
VOKDELINGEN — VOORBURG.
]4V)
heid (1662), Faëton of roekelooze stoutheid (1663), Adum in bulltnqschap of aller
treurspelen treurspel
(1664), Zuugchin of de ondergang der Shieesche heerschappije (1666),
Noacfi of de ondergang der eerste wereld (1667), verder naar Sophokles Koning Oedipus
(1660) eu Hercules in Trachin (1668), en uaar Euripidcs IJigtnie in \'Satiren (1666)
en De Ffiitcianii.se/tc (1668). In dien tijd schreef hij een tal lyrische en andere gedichten,
z. a. Inwijding van het Amsterd. stadhuis (1655), Puil. Virg. Maro\'t werken (1660),
Bespiegelingen van God en Godsdienst (1661), De heerlijkheid der kerke (1603), P.
Oviditts Naso\'s Herscheppiwjen
(1670) enz. Door het loszinnig gedrag van zijn zoon
.loost, die sedert 1650 den kouscnwinkel voerde, geraakte V. in benarde geldelijke
omstandigheden. Door de voorspraak vooral van de burgemeestersvrouw Anna van
Hoorn werd hij in 1658 suppoost bij de bank van leuning op eene jaarwedde van
f 650, uit welke betrekking hij, met behoud der jaarwedde, in 1668 ontslagen werd.
V. overleed te Amsterdam in 167\'J en werd in de Nieuwe kerk begraven. L)e oud-
burgemeester Six liet ;s jaar later een Latijnsch tijdvers op zijne grafzerk uitbeitelen;
in 1772 rigtte een Amsterdamsen kunstgenootschap een zwart en wit marmeren ge-
denkteeken bij zijn graf op, en in onzen tijd hebben Mr. J. v. Lennep door eene pracht-
uitgave zijner werken met aanteekcuingen (aflev. 1—105, Amst. 1850 volg.) en Dr. .1. van
Vloten door eene volksuitgave met aauteekeningen (Schied., 2dln., 1864 en 66) een ge-
denkteeken voor Neêrlauds hoofddichter opgerigt, dat niet minder dan het standbeeld, dat
sedert 1867 in het park buiten de Leidsche poort te Amsterdam prijkt, zijn roem bij
de nakomelingschap moge doen voortleven. Oer. Hrandt beschreef het l.eten Kan V.
Vondelingen zijn zoodanige kinderen, welke door hunne ouders verlaten zijn en, door
anderen gevonden , ten koste van het algemeen worden verpleegd en opgevoed. .Reeds
van ouds trok zich de Christelijke kerk de V. aan, en men wil dat reeds in de 6de
eeuw te Trier eene soort van vondeliiighuis zou bestaan hebben, waarin de bisschop
de kinderen, die in een voor de hoofdkerk staand marmeren bekken werden nederge-
legd, liet opnemen eu verzorgen. Zeker is het, dat in 787 te Milaan eene soortge-
lijke inrigting is gesticht. Later werden vondelinghuizen opgerigt te Montpellier in
1070, te Eimbcck in 1200, te Florence in 1317, te Neurenberg in 1331, te Parijs
in 1362, te Venetië in 1380 eu te Londen in 1687, en thans bestaan bijna in alle
groote steden der R. Katholieke landen zulke inrigtingeu, terwijl daarentegen in de
l\'rotestautsche landen het stelsel der vondelinghuizen geen ingang gevonden heeft, of
waar het bestond weder is opgeheven.
Voogd (Hendrik), Nederl. landschapschilder, in 1766 te Amsterdam geb., aan de
teeken-akademie aldaar eu door Jurriaan Andriessen tot kunstenaar gevormd, begaf zich
in 1788 naar Italië om er het landschap en de overblijfselen der bouw- en beeldhouwkunst
uit vroeger eeuwen te bestuderen, bleef aldaar wonen en overleed er in 1839. Op de
Amsterdaroschc tentoonstellingen van 1810—24 zond hij verdienstelijke stukken met
Ital. landschappen in. \'s Rijks museum in het paviljoen te Haarlem bezit van hem
een Landschap met buffels bij opkomend onweder.
Voogdij is de zorg en het toezigt over den persoon en de goederen van minderjari-
gen, wier ouders beiden, of ecu van beiden, zijn overleden. De bepalingen daarom-
trent zijn vervat in het Ie. b., tit. 16 van het Burg. Wetb. In elke V., met uit-
zondering van die over minderjarigen, welke in een gesticht van weldadigheid worden
verpleegd, en waarvan de regenten van zoodanig gesticht de V. uitoefenen, wordt,
behalve de voogd, ook een toeziende voogd benoemd. Tot de Y. of toeziende V.
zijn onbevoegd: minderjarigen, zij die onder curatele zijn gesteld, vrouwen (behalve de
moeder), en voorts allen, die in persoon\', of wier vader, moeder, echtgenoot of kinde-
ren een regtsgeding voeren, waarin de staat van den minderjarige, zijne fortuin of een
aanmerkelijk deel zijner goederen betrokken is. Verder zijn er van uitgesloten of kun-
nen er van ontzet worden zij, die tot eene onteerende straf zijn veroordeeld, die een
slecht levensgedrag houden, die in de waarneming der V. of toeziende V. onbekwaam-
heid of ontrouw aan den dag leggen, die van eene andere V. of toeziende V. zijn ontzet
ol die in staat van faillissement of van kennelijk onvermogen verkeeren. Bij art. 434 van
het Burg. Wetb. is bepaald wie zich van de Ar. of toeziende V. kunnen vrrschoonen.
Voorbeschikking. Zie Praedestinatie.
Voorburg, aanzienlijk dorp in de Nederl. prov. Z.-Holland, arrond. \'s Gravenhage,
met omstr. 2600 inw., een kantongcregt, eene Gereformeerde en een Roomsche kerk,
verschillende scholen, eene groote stoommeelfabriek en vele buitenplaatsen. Opgravin-
-ocr page 156-
VOORBIJGANG — VOORN.
150
gen op het buiten Arentsburg, waarbij vele munten van Kom. keizers gevonden zijn,
hebben bewezen, dat hier een burgt der Romeinen, tot het Forum Adriani behoorende,
gestaan heeft. Op het buiten Hofwijk leefden in de 17«lp eeuw Constantijn en diens
zoon Christiaan Huygens (z. a.).
Voorbijgang of Overgang noemt men het verschijnsel, dat eene der binnenplaneten,
Mercurius of Venus, zich in hare loopbaan juist tusscheu de aarde en de zon bevindt,
zoodat de planeet, met hare niet verlichte helft naar ons gekeerd, als eene kleine, ronde,
scherp begrensde vlek van het oosten naar liet westen over de zonneschijf trekt. Voor Venus
kan men dat met een gekleurd glas, bij Mercurius alleen met een kijker waarnemen. Daar
de loopbanen dier beide planeten niet in hetzelfde vlak liggen met die der aarde, kunnen
die voorbijgangeu zelden plaats hebben en gaan die planeten dan boven of onder de
zon heen. Bij Mercurius geschiedt de V. gemiddeld dertien maal in eene eeuw; deze
eeuw zullen er hier te lande V. zigtbaar zijn: 6 Mei 1878, 9 Mei 1891, lüNov. 1894.
Veel zeldzamer, maar ook veel merkwaardiger zijn die van Venus (zie Venus).
Voorda of van de Voorde (.tacobus), uitnemend Nederl. regtsgeleerde, in 1698 te Har-
lingen geb., studeerde te Franeker, werd in 1723 eerst lector, later hoogl. te Franc-
ker en in 1730 te Utrecht, waar hij zich een grooten naam verwierf en tot 1760
werkzaam bleef. Hij overleed in 1768 te Leeuwarden. Hij schreef o. a. Commen-
farius ad let/ent Falcidiam
(1730), Inlerprelationes el emendaliones Juris Roniatii (1735),
Electorum liber singularis (1749). — Bavius V., oudste zoon des vorigen, in 1729 te
Franeker geb., studeerde te Utrecht en Leiden, was eerst hoogl. der regtsgeleerdheid
te Franeker, later te Leiden, werd in 1788 van zijn ambt onuct, daar hij weigerde
om den eed af te leggen, zoo als die door de staten van Holland was voorgeschreven,
maar in 1795 weder hersteld en overleed te Leiden in 1799. Hij schreef o. a.
Criminele ordonnantie van koning Philips, met uanteekeningeu (1792), Theses conlroversae
(1796). — De tweede zoon van .lacobus, Jonn Hendrik V., geb. te Utrecht in 1732
en overl. te Leeuwarden" in 1814, was een tijd lang hoogl. der regtsgeleerdheid te
Utrecht, welke belrekking hij ten gevolge der burgertwisten in 1787 moest nederleggen,
en bekleedde later van 1795 tot 1802 hetzelfde ambt te Franeker.
Voorhoede is dat deel van een leger, dat dient om het in front te beschermen, het
aan \'s vijands gezigt te onttrekken, tijdig berigt van diens nadering te geven en vooral
hem zoo lang op te houden, tot de haar volgende afdeeling zich in eene verdedigende
stelling heeft kunnen plaatsen. Bovendien moet zij het terrein, waarover de marsch
zal gaan, leeren kennen en het voor dien marsch inrigten. De sterkte der V. en de
afstand, waarop zij van het leger is verwijderd, hangen voornamelijk af van den be-
noodigden tijd om het leger van den ïnarschvorm tot den geveclitsvorm te doen over-
gaan. Die tijd wordt bepaald door de sterkte van dat leger en door zijne wijze van
marcheren, of het namelijk langs cenen weg of langs verscheidene, digt bij elkander lig-
gende wegen marcheert, ts de voorhoede te ver vooruitgeschoven, dan loopt zij gevaar
van reeds\' geslagen te zijn eer het hoofdleger ter hulp kan komen. De V. moet uit
de drie wapenen zijn zamengesleld, omdat zij alleen in dat geval kracht genoeg heeft,
om eenigen tijd het gevecht tegen eene vijandelijke overmagt vol te houden. Ook
verstaat men onder V. het gedeelte, dat een leger in staat van rust afzondert om
zich tegen eene verrassing des vijands te beveiligen, en dat op zijne beurt de voorposten-
detachementen uitzendt. Zie 1\'oorposlendienst.
Voorhout (Johannes), Nederl. schilder, aan den Uithoorn bij Amsterdam geb., Iecr-
ling van C. Verbout te Gouda en van .1, van Noordt te Amsterdam, ging in 1672
naar Frederikstadt en vervolgens op raad van Jurriaan Ovens naar Hamburg, waar
hij tamelijk veel succes behaalde eu ijverig werkte. Zijne voorstellingen waren meestal
aan de H. schrift of aan de mythologie ontleend. Hij overleed in 1723.
Voorloop. Zie Brandewijn.
Voorn is de naam van een visch, die tot het geslacht der Karpers [CypriitHs) behoort.
De Voorns hebben geene voeldraden aan den mond en geene doornen aan de vinnen.
Zij zijn meer langwerpig van gedaante dan andere karpersoorlen en zilverglanzig
gekleurd. Men onderscheidt: 1" de Bittere V. (C. amarus); deze heeft eene korte zij-
streep en is e\'én palm lang. 2° De Ruisch-V. (6\'. erylhrophthalmus], ook Ries- en
Roest-V. genaamd; de zijstreep is nederwaarts gebogen, de mondopening bijna lood-
regt. 3n de Blanke V. (6\'. rulilus); bij deze is de zijstreep minder gebogen en de
mondopening meer horizontaal.
-ocr page 157-
VOOBNE EN PUITEN — VOORSLAG.                              151
Voorne en Patten (liet kind van), een in het zuidwestelijk deel van de Xederl. prov.
Z.-Holland gelegen eiland, door het riviertje Bornisse in twee gedeelten, V. en P., ge-
scheiden, grenst aan de Noordzee, wordt door de Maas van de eilanden Rozenburgen
I.lsselmonde, door het Spui van den Hoekschen waard of Peijerland en door het
Haringvliet en het Goereesche zeegat van Overflakkee en Goeree gescheiden en in eene
zuidwestel. rigting door het "Voornsche kanaal doorsneden. Op hetzelve liggen de steden
Brielle en Hellevoetsluis en onderscheidene welvarende dorpen. Het was oudtijds eene
heerlijkheid, waartoe ook andere gedeelten van Z.-Holland behoorden, was lang een
voorwerp van twist tusschon de staten van Holland en Zeeland, kwam, nadat in 1372
het geslacht der oude hecren van V. was uitgestorven , aan Albrecht van Beijcreii en
diens nakomelingen, en na den dood van Margaretha, de weduwe van Karel den Stouten ,
in 1303 aan de graven en vervolgens aan de staten van Holland.
Vooroordeel (praejudicium) noemt men een oordeel, dat geveld is of wordt, eer men
de zaak zelve behoorlijk heeft onderzocht. Men onderscheidt V. van gezag (praejudicia
anctoritatis), wanneer men op het gezag van een enkel of van meerdere personen (b. v.
kerkvergaderingen, geleerde genootschappen) een blind vertrouwen stelt, en V. van
tijd (praejudicia temporis), overgeërfde dwalingen, wanneer men iets voor waarheid aan-
ueemt, omdat het sinds eeuwen als zoodanig erkend is. Ook verdeelt men de V. in
theoretische en praktische, naarmate zij onderwerpen van kennis of van handelen be-
treffen.
Voorpostendienst. Ken leger, dat zich in kampen of kantonnementen of op ma\'sch
bevindt, kan niet altijd geheel slagvaardig zijn. Paar evenwel de vijand verrassend kan
opdagen , zondert men een gedeelte van dat leger af om geheel slagvaardig te blijven
en voor de veiligheid van het geheel te waken, terwijl het overige rust. Dit gedeelte
van de dienst wordt V. genoemd en, naarmate de magt, die bewaakt wordt, stil
staat of marcheert, noemt men die dienst V. in Haal tan rnxl en V. in staat rnn
beicer/in;/.
Het algemeene doel van de V. is berigten in te winnen omtrent de sterkte,
de stelling en de voornemens des vijands, den vijand te beletten narigten van hel
eigen leger te verkrijgen, het terrein te leeren kennen , de nadering des vijands tijdig
te berigten en vooral den aanrukkenden vijand zoo lang tegen te houden tot het eigen
leger tijd heeft gehad om zich te verzamelen en maatregelen tot verdediging te nemen.
Voorrang of Prioriteit (Het regt van) noemt men het regt, dat bij de liquidatie
van schulden aan sommige schuldeischers is toegekend, om uit de massa voldaan te
worden , eer de ponds ponds gelijke verdeeling, naar evenredigheid van eens ieders inschuld,
geschiedt. Die V. tusschen schuldeischers spruit voort uit privilegie of voorregt (z. a.),
uit pand (z. a.) en uit hypotheek (z. a.). Pand en hypotheek gaan boven privilegie,
behalve in de gevallen waarin de wet uitdrukkelijk het tegendeel bepaalt. In tit.
18, 19 en 20 van het 2<le b. van het Burg. wetb. vindt men nadere bepalingen dien-
aan gaande.
Voorregt of Privilegie heet in ons Burg. wetb. een regt door de wet toegekend aan
den cenen schuldeischer boven den anderen, alleen uithoofde van den aard der schuld.
De V. of P. hebben tot onderwerp, of zekere bepaalde goederen, of al de roerende
en onroerende goederen in het algemeen. De eersten hebben den voorrang boven
de laatsten (zie B. W., 2<lc b., 18de tit.). Volgens de Grondwet, art. 172, kunnen
geene privilegiën in het stuk van belastingen worden verleend. Alleen de koning
en de prins van Oranje zijn vrij van alle personele belastingen (art. 29).
Voorschoten . een fraai, door vele buitenplaatsen omgeven dorp in de Nederl. prov. Z.-
Holland , arrond. Leiden , met ruim 1500 inw., een uitstekend meisjes-instituut, eene
belangrijke stoomfabriek van goud- en zilverwaren en groote paardenmarkten. In
de nabijheid ligt het fraai aangelegde buitenverblijf van prins Frederik.
Voorslag (Anakraait) heet in de metriek die eerste lettergreep van een vers. welke
niet onder de eigenlijke voeten wordt gerekend, b. v. in :
o         — uu — uu — u u —
Niet | steeds is de | liefde be | stendig van | duur ,
heeft men in de lettergreep \'Niet een V., in duur een naslag. — In de muziek heet
V. (ap/wgffiatiira) een door de grondharmonie niet gevorderde toon , die voor een hoofd-
toon geplaatst wordt, ten einde op dien toon een aanloop te vormen en hem te doen
uitkomen. Dikwijls worden de voorslagen ter onderscheiding met kleinere noten dan
de overige partituur geschreven.
-ocr page 158-
151
VOORSPEL — VOOK WERELD,
Voorspel. Proeludiuta , noemt men in de meeste beteekenissen het orgelspel, dat men
aan het koraalgezang luat voorafgaan. Het spel, waarmede men het koraalgezang
besluit, wordt Naspel, Postludium, genoemd.
Voorst (Johannes van), verdienstelijk Nederl. godgeleerde, geb. te Delft in 1 757, werd,
na te Leiden gestudeerd te hebben, in 1778 predikant te Hall, in 1780 te Wage-
ningen en in 1781 te Zicrikzee. In 1788 werd hij hoogl. der godgeleerdheid en ker-
kelijke geschiedenis te Franeker, aanvaiirdde in 1798 ten gevolge van de staatkundige
gebeurtenissen het predikambt te Arnhem, doch werd reeds in 1799 hoogl. eerst in de
Christel, oudheden en in de geschiedenis der Christel, leerstellingen en sedert 1802 in
de godgeleerdheid te heiden, welke betrekking hij tot 1827 bekleedde. Hij overleed
te Leiden in 1833. IJ ij maakte zich vooral verdienstelijk door voor de historisch-
graramaticale verklaring des N. T. den weg te banen. Zijne dogmatiek was eene bijbel-
sche, die echter om de uitkomsten der juiste bijbelverklaring zich al te weinig stoorde en
noode van de kerkleer afweek Na zijne Dissertalio de nolabili correelionnm Masorethirarum
genere
(1778) schreef hij o. n. eene door Teyler\'s (ienootschap bekroonde verhandeling
over De dwaasheid der twiifelznrht en de onbezonnenheid in hel meesterachtig beslissen
omtrent godsdienstige voorstetien
(7\'\'f deel, 17S7), twee door het llaagsche genootschap
bekroonde verhandelingen over De betrekking en den invloed van hel geloof der ver-
horgenheden en andere betwiste leerstukken op onze gelukzaligheid
(1787) en over De
echtheid van hel Evangelie van Mal/hens,
vooral X\'XYFII: 19 (1789), eene prijs-
verhandeling over ])e eigenlijke straffen der zonde (1794), Ver hand. over de konink-
lijke waardigheid van J. C.
(1798), Annola/ionrs ia loco selecta X. T. (1811), Ani-
inadversiones de usn verbornm rnm prttt-posiliouibns compontorum in X.
7\'. (1818, 2
stukken), Compendium Iheologiae Chris/. (1808, 3<le uitg. 1827), Leerredenen bij bijzon-
dere gelegenheden
(1819), Joh. Chrysoslomi selecta, (Iraece el Laline (1827, als 2d<"
deel gevolgd door Anuotationes, ald. 1830). Merkwaardig is zijne rectorale oratie van
1804: De J. A. Kruesli , oplinio post Ungoneui Grotinm dure et magistro interpreliihi
X. T.
Verg. van Hengel, Memoria J. v. V. (1831).
Voorst, aanzienlijk dorp in de Nederl. prov. Gelderland, arrond. Arnhem, niet verre
van den IJssel gelegen, telt met andere gemeentelijk verbondene buurtschappen 8500
inw., die in landbouw en veeteelt hun bestaan vinden, en heelt eene Hervormde en
eene ïtoouische kerk en een kopcrmolen. Aan den f.lsseloever is het huis Nijenbeek,
waarin hertog Beilioud van Celre van 1864—71 gevangen gehouden werd.
Voorstelling is een meer of minder duidelijk beeld, zoowel van de uitwendige dingen ,
waarvan wij door middel der zinnelijke gewaarwordingen, als van ons binnenste en
deszelfs bijzonderen toestand, waarvan wij door middel van het bewustzijn derzelvc
kennis verkregen hebben. Het voorstellingsvermogen maakt een groot deel van \'s raen-
schen kenvermogen uit, en is ook de grondslag der verbeeldingskracht (zie Phantasie)
kant heeft duidelijk aangetoond, dat wij de voorwerpen niet kennen zoo als zij we-
zenlijk zijn, maar dat de voorstellingen, die wij er ons van vormen, slechts de ver-
«chijnselen (phaenomena) zijn , die wel de voorwerpen op zich zelve (uoarnena\\ tot grond
hebben, maar waarvan wij niet kunnen zeggen dat zij met die voorwerpen gelijk zijn
\'ident of adaequaal). Door de werking des verstands worden de voorstellingen
gezuiverd, geordend en tot meerdere duidelijkheid gebragt. Hij de menigte treft men
daarom zoovele verwarde en duistere voorstellingen aan, omdat zij meestal niet ont-
wikkeld genoeg is, om het verstand daarop juist toe te passen.
Voortplanting of Voortteling noemt men het middel, waardoor de natuur, bij de
vergankelijkheid van het individu, zorgt voor de instandhouding van de soort. Over
de wijze, waarop de V. bij planten en dieren plaats heeft, zie de art. Bestuiving,
Bevruchting
, Parlhenogenesis.
Voorwagen is een tweeradig voertuig, bestemd om affuiten, hetzij afzonderlijk, het-
zij met het daarop geplaatste geschut te vervoeren, en daarmede op die wijze verbon-
den een vierradig voertuig vormende. De Y. worden onderscheiden in belegerings-V.
en munitie*Y.
Voorwereld. Uit de vele versteeningen, afdrukken enz., die men in de aardkorst
aantreft, wordt men met de overblijfselen van verschillende dieren en planten bekend,
waarvan thans geene levende voorwerpen meer gevonden worden. Men meent dat
deze voorwerpen tot een tijdperk behooren, dat ook aan het bestaan van den mensch
vooraf ging. Aan dit tijdperk geeft men den naam V.; de voorwerpen, dieren en plan-
-ocr page 159-
VOORZEGGING — VORMSEL.                                      183
ten , die tot dit tijdperk behooren , noemt men voorwereldlijke dieren en planten. Daartoe
telt men onder meerderen de Ammonieten, Trilobieten , Relemnieten, de Sigilariën en
de Lepidodendron. Het is vooral in de vlotvorming dat deze voorwerpen begraven
liggen; de overblijfselen van hoogere dieren komen in latere perioden voor. Eene
scherpe afscheiding tusschen deze perioden en hetgeen tot de Y. behoort is niet doenlijk.
Voorzegging. Zie Prognosü.
Voorzienigheid (Providentia) noemt men die onafgehrokene werkzaamheid van God,
waardoor Hij zoowel al hetgeen Hij geschapen heeft in stand houdt en verzorgt, als
ook den gansenen loop der wereld zoo regelt en bestuurt dat het doel, dat Hij zich
met de schepping der wereld , in het bijzonder ook der menschenwereld, vt orsteldc
ten laatste in alle opzigten bereikt wordt.
Voragine (Jacobus de), geleerd Dominicaan, in 1230 te Virago of Vorago in het Ge-
uueesche geb., trad als jongeling in de orde der Dominicanen, was eerste provinciaal
zijner orde in Lombardijë, werd in 1292 aartsbisschop van Genua en overleed aldaar
in 129S. Hij was de eerste, die den bijbel in het Ttal. vertaalde, welk werk echter
nooit in druk verscheen, llii schreef verder Sermont* dominicales (1589) en zijn bekend
werk Leyenda aitreu si et historia Lombardica (Ven. 147S en meerm., de beste uitgave
van Grasse, Dresd. 1846), grootendeels avontuurlijke levensbeschrijvingen en legenden
van heiligen bevattende.
Vorarlbergj het meest westelijke, aan het meer van Konstanz grenzende deel van
Ti rol, dat ongeveer den Hregenzer kreits vormt en Hregenz (z. a.1 tot hoofdplaats heeft,
was eertijds een afzonderlijk graafschap, door den Arlberg (van daar de naam) van
Tirol gescheiden en aan de graven van Montfort toebehoorende. Het kwam sedert de
15<lc eeuw van .lieverlede onder de Habsburgsche graven van \'Tirol en werd in 1782
met dit land vereenigd. In 1805 kwam het bij Begeren en in 1814 weder aan Oosten-
rijk. In 1848 trachtte het zich van Tirol af te scheiden , maar werd door het keizer-
lijk patent van 4 Maart 1849 weder uaauw met Tirol verbonden.
Vorden, welvarend dorp in de Nederl. prov. Gelderland, arrond. Zutphen, van fraaije
buitenplaatsen omgeven, met een oud kasteel in de nabijheid, telt omstr. 2500 inw.,
die in landbouw hun bestaan vinden.
Vorherr (Joh. Mich. Christ. Gust.), verdienstelijk Duitsch bouwkundige, iu 1778
te Ereudenbach in het Ansbachsche geb., studeerde te Merlijn en l\'arijs in de bouw-
kunst, was achtereenvolgens in dienst van den graaf van Görtz , van prins Willem van
Oranje, daarna te Eulda en sedert 1809 te Munchen , waar hi| in 1847 overleed. Hij
maakte zich vooral verdienstelijk door den bouw der boerderijen te verbeteren en door
zijne ontwerpen ter verfraaiing van het land.
Vorming, Formatie. Wanneer men de aardkorst op verschillende diepten onderzoekt,
vindt men dat ze bestaat uit lagen, die achtereenvolgens in verschillende tijdperken at-
gescheiden, gevormd, zijn. Aan deze lagen geeft men den naam «Vormingen"; zoo
spreekt men van steenkolenvorming, .hiravorming enz., zie Geoguorie.
Vormkracht (Bildmigürieh, nisus formolivns) noemt Blumenbach de kracht, onderden
invloed waarvan de organische ligchamen hun karakteristieken vorm aannemen en dien,
zooveel mogelijk, behouden. Van het aantal hypothesen, die van ouds af zijn voorge-
iteld om het raadsel der voortplanting op te lossen, is die der cpigenese, waarbij men
aanneemt, dat het jonge dier uit de in het ei voorhandene of daar gedurende het em-
bryonale leven ingebragte stollen wordt gevormd , de meest waarschijnlijke.
Vormsel (confirmatio) is in de 11."Katholieke kerk het tweede van de sacramenten,
bestaande in de handoplegging en zalving |volgens den Catechismus Hom. alleen in de
zalving (chrisma)| met de door den bisschop op Witten Donderdag gewijde zalfolie. De
vorm bestaat in de woorden: signo te signo crucis et confirmo te chrismate salutis in
nomine Patris, Eilii et Spiritus Sancti. Het Ar. dient tot vermeerdering van de genade,
die bij den doop is ontvangen, en tot versterking in den levensstrijd, liet wordt aan ge-
doopten , die den leeftijd van 7 jaren bereikt hebben, toegediend, maar is niet volstrekt
noodzakelijk tot zaligheid. Daar het een onuitwischbaar karakter heeft, mag het niet
bij denzelfden persoon herhaald worden. Alleen de bisschop mag het toedienen. De
Roomsche kerk beroept zich op Hand. 8 : 17, 19 : 6 , Hebr. 6:2,2 Kor. 1:21,
Efez. 1 : 13 en 1 Joh. 2 : 20, 27. Op de concilies van Lyon (1274) en Elorenee
i,1439) werd het V. als sacrament vastgesteld In de Grieksehe kerk wordt het V.
terstond na de doopplegtigheid door eiken priester toegediend. De hervormers en de
-ocr page 160-
154                                            VÖRÖSMARTY — VOS.
1\'rotestantselic geloofsbelijdenissen hebben dit sacrament verworpen, daar het niet door
.lezus is ingesteld en reeds in den doop vervat is.
Vörösmarty (Miclialyl, uitstekend Hong. dichter, in 1S00 te Nyék geb., studeerde
te Pesth in de regten, werd in 1824 advokaat, maar praktiseerde niet en wijdde zich
aan de dicht- en letterkunde. In 1848 werd hij door het Backskaer comitaat tot volks-
vertegenwoordiger gekozen ; als lid van het rompparlement te Debreczin werd hij ter
dood veroordeeld, maar door flen keizer begenadigd. Hij leefde verder op zijn land-
goed en overleed in 1S55. Hij dichtte lyrische gedichten en hymnen, treurspelen (z. a.
Salomo Kiraly, Ztigmond Kiralg en Kont), dramatische gedichten (z. a. ffomonna
l\'ölgge, Habador, Csongor es T/inde),
epopeën, romantische gedichten enz. Zijne wer-
ken zagen in 10 dln. (resth, 1845—47) het licht. Verg. Toldv, Aettket. Briefeüber
F?» epische Jf\'erhe
(1827).
Vorschebeet. Zie Duitblad.
Vorsselman de Heer (Pieter ütto Coeoraad), Nederl. wis- en natuurkundige, in 1809
te Valhurg geb., studeerde te Utrecht aanvankelijk in de godgeleerdheid , doch daarna
in de wis- en natuurkunde en in de letteren, trok in 1830 en 31 met de compagnie
Utrechtsche jagers uit, waarbij hij sergeant-majoor was ru het ridderkruis der militaire
Willemsorde verwierf, promoveerde in 1833, ondernam cene reis naar Italië en aan-
vaardde in 1834 het hoogleeraarambt in de wis- en natuurkunde te Deventer, welke
betrekking hij met buitenge wonen ijver waarnam, totdat hij ongelukkig in ecn^toestand
van verstandsverbijstering verviel en reeds in 1841 te Utrecht overleed. Behalve\'vele
opstellen in binnen- en buitenlandsche tijdschriften, schreef hij : Theorie de la télégra-
phie t\'leclrique
(1839) , Gronden der :eetaartl;unde (1840) en Redevoering over de velen-
tchappelijjke beoefening der handirerh n en kunsten
(1841).
Vorst noemt men in het dagelijksche leven het verschijnsel, waarnj water bevriest,
hetzij dat de oppervlakte van wateren en stroomen met ijs bedekt wordt, hetzij dat
de V. zich alleen vertoont doordien planten en andere voorwerpen met ijskristalietjes
bezet zijn , zooals bij Rijm of Rijp.
Vorsterman (Lucas), Nederl. schilder en vooral graveur, in 157S (volgens andereu in
1580) te Antwerpen geb., leerling van Rubens, vormde met Bolswert en Pontius het
driemanschap, dat de graveerkunst tot een hoogen trap van ontwikkeling bragt. Vooral
is hij door de meesterlijke vertolkingen van de stukken van Rubens beroemd; ook
graveerde hij naar Rafacl, Caracci, Holbein en and. In 1624 begaf hij zich naar
Engeland, waar hij voor Karel I en graaf Arundel vele stukken uit hunne verzame-
lingen graveerde. Hij keerde later naar Antwerpen terug. Zijn sterfjaar is onbekend. —
Zijn zoon Lucas was zijn leerling, maar evenaarde zijnen vader niet. Hij woonde
lang te Rrussel, waar hij voor de prentengalerij van Tenicrs onderscheidene prenten
graveerde; ook kent men van hem historische en allegorische voorstellingen, portretten
en landschappen. Hij overleed omstr. 1675.
Vorstermans (Jan), Nederl. schilder, omstr. 1643 te Rommel geb., leerling van zijn
vader, een portretschilder, en van Herm. Saftleveu, was een niet onverdienstelijk land-
schapschilder, begaf zich naar Engeland, waar hij een schoorsteenstuk voor Karel II
schilderde en vergezelde een Eng. gezant op eene reis naar Turkije, waarna men niets
meer van V. hoorde. Hij schilderde Rijngezigten, fraai gestoffeerd en rijk van
coloriet.
Vos. Canis Vtdpes L. Dit bekende dier behoort tot het geslacht der honden
en onderscheidt zich vooral door zijn ronden, geheel met opstaande haren bezetten
staart; hij heeft voorts een spitsen kop, eene pupil die zich tot eene streep zamen-
(rekken kan en opstaande ooren. De V. is over het geheele noordelijke deel der aar-
de verbreid en komt ook in ons land voor. Hij bereikt eene lengte van céne N. el; de
staart neemt daarvan meer dan één derde in. De kleur is rosachtig, van onder wit; de
staart heeft ook wel eene witte punt. De V. maakt zich eene onderaardschc woning,
die met onderscheidene gangen naar buiten uitloopt; hij leeft van vogels, konijnen,
hazen, muizen enz.; gewoonlijk gaat hij in de schemering op roof uit. De slim-
heid en het overleg, waarmede hij bij zijne handelingen te werk gaat, zijn algemeen
bekend. In andere landen treft men andere soorten van vossen aan, zooals de Brand-
V. (6\'. melanogasler), donker aan den buik en met eene zwartachtige punt aan den staart;
de Kruis-V., met twee zwarte zich kruisende strepen op den rug; de Zilver-V. (C.
argentatu*)
, die zwart-grijs en wit-bont gekleurd is. Ook zijn er geheel zwarte en
-ocr page 161-
VOS — VOSS.                                                     155
geheel witte vossen. Het pelswerk van den V. wordt door den bontwerker gebruikt:
dat van den Zilver-V. is kostbaar.
Vos (Jan), Nederl. dichter, te Amsterdam omstr. 1620 geb., was aldaar glazenmaker
en overleed er in 1667. Zijne treurspelen Aran en Tiltt» en Medea zijn wansmakelijk
en vol gruwelen en walgelijkheden; zijne Klucht van Oene is eene nllergemeenste voor-
stelling in de taal der Amsterdamschc achterbuurten. Beter zijn zijne overige gedich-
ten, waarin wel veel gezwollenheid en platheid, bij wijlen ook gemeenheid voorkomt,
maar toch ook hooge vlugt van dichterlijke verbeelding, levendige schildering en krach-
tige taal. Zekere .1. L. heeft Alle de Gedichten van den Poëet J. /^.uitgegeven (Amst.
1662, 1671). Over de verschillende uitgaven zijner tooneelspelen verg. de Catalogus
RH de Maatsch. der Nederl. Letlerk., dl. I, Tooneelst. bl. 215.
Vos (De), de naam van onderscheidene Vlaamsche schilders. Maarten de V.,
zoon van Pieter de V. en leerling van dezen en van Frans Floris, omstr. 1531 te
Antwerpen geb., ontwikkelde zich in Italië naar de meesters der Venetiaansehc school,
vooral naar Tintoretto, keerde in 15 59 naar Antwerpen terug en schilderde vele stuk-
ken voor kerken aldaar. Ook in de musea te Berlijn, Weenen en Parijs vindt men
eenige bijbelsche en groote mythologische voorstellingen van zijne hand. Naar zijne
schilderijen zijn een aantal gravuren gemaakt. Hij overleed in 1603. — Ook zijn
zoon Maarten de V., de jonge, geb. te Antwerpen in 1576, zijn broeder Pieter, en
diens zoon Willem de V. waren niet onverdienstelijke schilders. — Cornelis de V.,
omstr. 1585 te Hulst geb. en na 1640 overl., behoorde tot eene andere familie, wordt
gezegd leerling van A. v. Dijek geweest te zijn en schilderde o. a. De doop van Chlod-
iciff in de hoofdkerk te Rheims,
thans in het museum te Weenen, eene Aanbidding der
Wijzen,
thans in het museum te Antwerpen, dat 13 stukken van zijne hand bezit.—
Zijn broeder Paulus de V., in 1654 overl., schilderde jagten, gevechten, historische
en allegorische voorstellingen en heeft vooral de manier van Suijders nagevolgd. Het
museum te Madrid bezit verscheidene van zijne werken. — Simon de V., zoon van Cor-
nelis, in 1603 geb. en in 1676 overl., leerling van Rubens, was een verdienstelijk
portretschilder.
Vosmaer (Jac. Arnout), beoefenaar der natuurlijke historie, in 1720 te Rotterdam
geb. en in 1799 te \'s Oravenhage overl., waar hij zich in 1751 gevestigd had en, na
eerst eene betrekking bij \'s lands generaal comptoir bekleed te hebben, aan bet hoofd
geplaatst werd van des prinsen verzameling van naturaliëu, die hij geheel op orde bragt.
In 1770 werd hij tevens belast met het bestuur over de vorstelijke diergaarde op het
Loo en in 1777 door den prins tot raad benoemd. Hij was een man van veelzijdige
en grondige kennis en stond met vele geleerde en beroemde mannen van Europa in wc-
tenschappelijke betrekking. Hij schreef o. a. een\'; Verhand. over een rug- en/ buikvoe-
lige krabbe
in het 4\'lf dl. van de Mem. de l\'oead. royale de* sciences, en eene Natuur-
kundige beschrijving van zeldzame gedierten
met gekleurde platen (1766 en 1804).
Vosmaer (Jacob), Nederl. geneeskundige en letterkundige, in 17S3 te \'s Gravenhage
geb., studeerde te Harderwijk en Utrecht in de geneeskunde, zonder daarbij de beoc-
fening der letteren te verzuimen, promoveerde in 1808 te Harderwijk na de verdedi-
ging zijner dissertatie Observaiionet de sympaUtia, vestigde zich als geneesheer eerst
te Haarlem en in 1811 te Zutphen, werd bij de oprigting van het athenneum te Har-
derwijk in 1816 aldaar hoogl. in de kruid-, sehei- en artsenijmengkunde en bij de op-
heffing van dit athenaeum in 1S18 buitengewoon hoogl. in de geneeskunde te Utrecht
en in 1820 tevens hoogl. in de scheikunde, de leer der geneesmiddelen en artsenijmeng-
kunde bij de nieuw opgerigte veeartsenijschool te Utrecht. Hij overleed aldaar in 1824.
Hij schreef o. a. Grondbeginselen der natuurkunde van den mensch naar Blumenbach
(1807), Grondbeginselen der ontleedkunde naar Hempel (1811, 2<lc dr., 1824), Per-
hand, over de toevallige gebreken der bliksema/leiders
in het 9\'le dl. der Natuurk. Verh.
van de Holl. Maatsch. der Wetensch. te Haarlem, Apothekers Woordenboek, l»tc dl.
met platen (1822). Ook heeft men van hem eenige dichtstukjes, z. a. Aan mijne,
••erloste landgenooteu
(1813), Lierzang op de verheffing der Nederl. tot een koningrijk
il 815), De mensch en liefde (1818). Na zijn dood zagen 2 dln. met voortreffelijke ver-
hnndelingen, onder den titel De kunst om wel te leven en te sterven, het licht.
Voss (Joh. Heinr.), beroemd Duitsch philoloog en oudheidkundige, in 1751 te Som-
mersdorf in het Mecklenburgsche geb., waar zijn vader pachter was, bezocht sedert
1766 de school te Nieuw-Brandenburg, werd in 1769 huisonderwijzer, studeerde van
-ocr page 162-
IN                                       V088 — V08SIUS.
1772 — 75 te Göttiiigen in de philosophie, vestigde zich te Waudsbeck, waar hij deu
Götlinger Muienalmanach uitgaf, werd in 1778 reetor te Otterudorf in Haunover en
in 1782 te Eutiu, legde in 1802 wegens zijne zwakke gezondheid zijne betrekking
neder, woonde te Jena en werd in 1805 prof. te Heidelberg, waar hij in 1826 over-
leed. V. maakte zich verdienstelijk omtrent de eude geographie, de mythologie, vooral
door uitmuntende overzettingen van Gr. en Lat. dichters en omtrent de Duitsche taal
en letterkunde door het metrum .tan vaste regels te binden en deu kunstsmaak uaar
het voorbeeld der Ouden te veredelen. Hij schreef Lyrische Gedichte (1785 meerm.),
waaronder Luist. De laatste uitgave zijner Sammtl. poëtische JVerkt (5 dln.) verscheen
in 1S50. Verder vertaalde hij de werken van Homerus (5de uitg., 4 dln., 1 821), van Virgilius
(3<lc uitg., \'S dln., 1822), van Ovidius (de Metamorphosen, 2<l<-\' uitg., 2 dln., 182»), van
Hesiodus en Orpheus (1S06), van Horatius (1806), van Theokritus, Kou en Moschus
(1808), van Tibullus (1810), van Aristophanes (3 dln., 1881), van Aratus (1824), den
hymnus aan Demeter (1826), met zijn zoon Ileinrich de werken van Aeschylus (1826) en
van Propertius (1826). Ook gaf hij vertalingen van Shakespeare, Ülackwell, Shaftesbury
enz. Zijne prozaschriften zijn: Mythologische Brief e (2«\'<\' uitg., Ö dln., 1827), Wit
Fritz Stolle.rtj ei» Unfreier ward
, Aulisymbolik (2 dln., 1824—26), Kritische. Matter
(2 dln., 1828), Anmerk. u. Randglossen m Gr. «. Röm. (1838), Brief e, uitg. door
Abr. V. (3 dln., 1829—33), Leben von H. Döring (1833). — Zijn zoon Ileinrich,
iu 1779 te Otterudorf geb., studeerde te Halle, werd in 1804 prof. bij het gymna-
sium te AYeiinar en in 1806 prof. te Heidelberg, waar hij in 1822 overleed, vertaaL
ilc Shakespeare\'s Othello en koning Lear en nam deel aan de door zijn vader en broe-
iler Abr. begonnen vertaling van Shakespeare. Zijne briefwisseling niet Jean Paul ver-
scheen in 2 dln. (Heid. 1833—34). — Abraham, vijfde zoon van J. H. Voss, in
1785 te Eutin geb., was leeraar en daarna directeur van het gymnasium te Kreuz-
nach en overleed Ie Dusseldorp in 1847- Hij werkte mede aan de vertaling van ShB-
kespeare en gal\'de Brie f e von Joh. Heinr. V. (3 dln., 1829-—33) uit.
Voss (Jul. von), Duitsch schrijver, in 1768 te Brandenburg a. d. Havel geb., was
van 1782—98 "in Pruiss. krijgsdienst, leefde afwisselend in Frankrijk, Zweden en lta-
lië, vestigde zich te Eerlijn en overleed in 1832. Hij schreef onderscheidene blij- en
kluchtspelen, kleine romans, satiren, Beitrage tnr Philos. der Kriegskunst (1804),
Fraqmenle üb. Dentsc/il.\'s Politik u. Kriegskunst (1807).
Vossestaart, Alopecurus, behoort tot de fam. der Grassen en kreeg dezen naam
doordien de bloeiwijze der plant op den staart van eenig dier gelijkenis heeft. Een
vijftal soorten van dit geslacht komen in ons land voor, waaronder het Botkruid (A.
pralensis)
een nuttig voedergras is, terwijl de Duist (A. agrestis) als een waar onkruid
beschouwd wordt. — De naam V. wordt ook aan eene soort van Amarantus gegeven, die
iu tuinen geplant wordt en neerhangende bloemaren heeft, terwijl die van de Katte-
-taart (z. a.) opgerigt staan.
Vossius (Gerardus Johannis, d. i. zoon van Johannes), beroemd Xederl. philoloog en
kerkgeschiedkundige, in 1577 te Heidelberg geb, waar zijn vader, een Nederlander,
predikant was, studeerde te Leiden in de godgeleerdheid en oude letteren, werd in
1600 rector van het theologisch collegie te Dordrecht en in 1614 gelijktijdig tot hoogl.
der godgeleerdheid te Steinfurt en tot regent van het staten-collegie te Leiden beroe-
pen, welke laatste betrekking hij aannam, doch in 1618 moest nederleggen, daar hij,
hoewel gematigd Gomarist, van onregtzinnigheid verdacht werd. Hij bleef echter als
hoogl. in de welsprekendheid en tijdrekenkunde aan de Leidsche hoogeschool verbon-
den, sloeg in 1624 eene benoeming als hoogl. te Cambridge af, werd later met eene
kanunniksplaats der kerk te Canterbury begiftigd, met de vergunning om de daaraan
verbonden inkomsten buitenslands te verteren, werd in 1632 tot hoogl. in de geschie-
deuis bij de nieuw opgerigte doorluchtige school te Amsterdam benoemd en overleed
aldaar in 1649. Zijne hoofdwerken zijn: Grammatica Latiita (1607 eu meerm.), Ln-
Hilutioues oratoriae
f1606 en meerm.), I/ist. de coidrotersih, qua* Pelagius ejusque
reliquiae moverunt Libri VT1
(1618, cura Js. V. 1655), De historici» Graecis (1624 ,
uitg. van Westermann , 1S38), De historici* Latitiis (162?), Arislarchus s. de arte gram-
Malica
(1635, uitg. van Eckstein en Förtsch, 1833—84, 2 dln j, Elymologicon linguae Lat.
Q662, uitgave van Mazocchi, 1762, 2 dln.). Zijne Opera zijn in 6 dln. (Arast. 1695—1701)
uitgegeven. Verg. ïollius, Oratio de G. J. Vosüo, grammatico perfrrto (1778). — Zijn zoon
Matthias V., om«tr. 1610 Ie Dordrecht geb. en in 1646 overl., schreef de Annalen Hollandiae
-ocr page 163-
157
VOTIEF-TAFELEN — VRIES.
et Zélandiae, door Isaiic V. voltooid (Amst. 1680). — Biouysius V., in 1612 te Dor-
drecht geb. en in 1633 overl., was eeu taalkundige, werd door den koning van.
Zweden tot hoogl. te Dorpat benoemd, waarvoor hij bedankte, vertaalde den Conci-
liator veteris syuagogae
uit het Spaansch, de Anuales belgici vau Raidauus eu schreef
aanmerkingen op Jul. Caesar (16 7 en 1713). — Isaiic V., in 1618 te Leiden geb., was
een man van groote geleerdheid, maar leidde een loszinnig leven. Hij ondernam rei-
zen door Europa, onderwees koningin Christiua van Zweden in het Grieksch, vestigde
zich in 1670 te Londen, waar hij in 1673 met eene kanuuniksplaats van Windsor be-
giftigd werd, en overleed er in 1689. Zijne vooral aan handschriften rijke boekver-
zameiing werd door de Leidsche hoogeschool aangekocht. Hij gaf Scylax, de brieven
van Ignatius, Pomponius Mela en Catullus uit en schreef De LXX itUerprelibus eorum-
que translutione et chronolugia
(1661), De poematum ca/iln et viribus rliylhmi (I673j,
l\'ariae observationes (1685). — Gerhardus V., in 1619 te Leiden geb. en iu 1640
overl., gaf op zijn 20c jaar eene uitmuntende uitgave van Vellejus Paterculus (1639 ,
herdr. 1664). Verg. de Crane, Oratio de Vo&üurum Juniorumque familia (1821).
Votief-tafelen noemde men bij de Romeinen zekere schilden of ophangbordeu, die
ten gevolge van eene gelofte (ex voto) vervaardigd en aan eene of andere godheid toege-
wijd waren. Ook in de Christ. kerk ontstond in de 5de eeuw dit gebruik; vooral in de
kerken op bedevaartsplaatsen werden zulke V.-tafelen, met schilder- of beeldhouwwerk
versierd, veel ten geschenke gegeven.
Votum. Zie Gelofte.
Vouet (Simon), Fr. historie- en portretschilder, in 1582 te Parijs geb., legde zich
op het navolgen der Venetiaansche meesters, vooral van Paul Verouese, toe, begaf
zich in 1614 naar Rome, waar hij hoofdzakelijk de manier van Caravaggio volgde, welke
hij op Franschen bodem overplantte, vormde verdienstelijke leerlingen, z. a. Mignard,
Ie Brun, Ie Sueur en and., was van 1624—27 directeur van de akademie van St.-
Lucas te Rome en overleed te Parijs in 1641.
Vraagstuk is in de meetkunst of algebra eene opgave om uit eenige gegevens eene
onbekende grootheid te vinden, eene eigenschap te bewijzen, of de wijze van eenig
werkstuk op te sporen.
Vrancx of Francks (Sebastiaan), Nederl. schilder, oiustr. 1573 te Antwerpen geb.,
leerling van Adam van Oort, schilderde bij voorkeur tafereeleu met paarden, zooals jag-
teu, gevechten, belegeringen, enz., die met veel levendigheid gecomponeerd en zeer
goed van coloriet, doch meerendeels stijf van teekening en dor behandeld zijn. Hij
overleed in 1647.
Vredius, de Vree of de Wree (Olivier), Vlaamsch geleerde, in 1597 te Rrugge geb.,
behoorde eenigen tijd tot de orde der Jezuïten en wijdde zich te llrugge, waar hij lid
der regering was, geheel aan de studie. Hij was zeer ervaren in de oude letterkunde
en legde zich vooral op de Nederl. geschiedenis toe, waartoe hij charters onzer land-
vorsten verzamelde en rangschikte. Hij liet met groote kosten eene drukkerij te zijnen
huize in orde brengen, op welker persen hij zijne eigene werken uitgaf, als; Sigillu
Comilum Flandrice etc.
(1639, in 1640 iu het Vlaamsch en in 1641 in het Fransch
vert.), Genealogia Comilum Flandrice etc. (1642), Historiae Comilum Flandriae etc.
(1650), Ilütoriae Flandriae Chrislianae ab anno Chr. 500—767 (zonder jaartal). Ook
gaf hij in het Vlaamsch uit: T)e heldendaden van Kar el de Lougueval, gr ave vau Bucquoy.
Hij overleed in 1652.
Vreeswijk, ook de Vaart gen., dorp in de Nederl. prov. Utrecht, arroud. Utrecht,
met 1200 inw.s eene schipbrug over de Lek en veel verkeer op den Vaartschen Rijn,
die aidaar uit de Lek komt, waarmede hij door twee groote sluizeu gemeenschap heeft.
Te V. had 9 Mei 1787 een gevecht plaats tusschen de patriotten en de stadhouders-
gezinden, waarbij 200 Utrechtsche schutters, met 30 scherpschutters, 20 kanonniers eu
3 veldstukjes onder bevel van d\'Averhould, 700 man geregelde infanterie onder bevel
• n graaf van EUeren versloegen.
Vriendschaps-eilanden. Zie Tonga-eilanden.
Vries (Jan of Hans Vredeman de), Nederl. schilder en teekenaar, in 1527 te Leeuwar-
den geb., leerling van den Amsterdamschen schilder Reijer Gcrritsz, hield zich te Me-
chelen en Antwerpen, te Leeuwarden en in onderscheidene Vlaamsche steden op, muntte
vooral uit in het schilderen van architectonische voorstellingen, gaf verschillende werken
over bouwkunst iu het licht eu overleed onialr. 1604 te Antwerpen, Ook zijne zonen
-ocr page 164-
168                                               V1HES — VRIËSE.
Paulus, geb. te Antwerpen in 1567 en na 1604 orerl., en Salomon beoefenden hetzelfde
kunstvak nis hun vader.
Vries (Adriaan de), Nederl. beeldsnijder en schilder uit de tweede helft der 16de eeuw,
te \'s Gravenhage geb., verwierf zich in zijn vak grooten roem aan bei. hof van keizer
Rudolf II te Praag. Hij heeft ook enkele etsen nagelaten, door Nagler in zijn Künst-
lerlexicon
beschreven.
Vries (Simon de), Nederl. graveur, meestal S. Frisius gen., in 1580 te Leeuwarden
geb., legde zich eerst op schoonschrijven toe en was de eerste, die de kunst van etsen
tot zekere volmaaktheid bragt. Zijn prentwerk is zeer gezocht, maar zeldzaam. Hij
vestigde zich later te \'s Gravenhage, waar hij in 1614 in het St.-Lucas-gilde werd
ingeschreven. Verg. Kumtkronijk 1866, blz. 83.
Vries (Tjerk lliddes de), Nederl. admiraal, in 1622 te Sexbierum geb., voer eerst
ter koopvaardij en trad bij het uitbreken van den oorlog met Engeland in 1665 in dienst
van den staat. Hij nam als kapitein ter zee deel aan den ongelukkigen zeeslag van
13 .lunij 1665 bij Lestoffe, waarbij Wassenaar het leven verloor, werd door de Staten
tot luitenant-admiraal van Friesland benoemd, voerde onder het opperbevel van de
Ruyter bevel over het vierde eskader, geraakte, door een storm overvallen, met twee
andere schepen van de vloot af, werd bijna door de Engelschen gevangen genomen,
doch ontkwam door een gelukkig toeval en maakte de Ruyter met de sterkte der Eng.
vloot bekend. In het volgende jaar voerde de V. onder de Ruyter het bevel over de
Friesche schepen, die een eskader van 13 zeilen uitmaakten. Met Corn. Evertsen
voerde hij in den zeeslag bij Duinkerken het bevel over het tweede eskader; aan het
einde van den slag brak de Y., die lang werkeloos had moeten blijven, op bevel van
de Ruyter, op de vijandelijke vloot in en dreef, 14 .lunij 1666, na een hardnekkig
gevecht van ruim 1\', uur, de Engelschen op de vlugt. In den zeeslag van 4 Aug.
1666 bij Duinkerken werd aan de V. even als aan Evertsen een been afgeschoten, bet-
geen beider dood ten gevolge had. Zijn lijk werd to Harlingen in het koor der Groote
kerk, in tegenwoordigheid der Staten en van de admiraliteit van Friesland, plegtig ter
aarde besteld.
Vries (Abraham de), Nederl. Doopsgezind leeraar en verdienstelijk geleerde, in 1773
te Amsterdam geb., bereidde zich aan de Lat. school aldaar voor, onder de leiding
van den vermaarden van Ommeren, tot het volgen der lessen aan het Athenaenm,
vooral die van Wytenbach, van Swin
6
det en Walraven, waarna hij bij de kweekschool
der Doopsgezinden vooral Hesselink hoorde. Van 1795—98 was hij adjunct-
secretaris van het committé van Algemeen welzijn, daarna predikant achtereenvolgens
te Grouw, hierop, doch zeer kort, te Nijmegen, vervolgens te Leiden, het laatst te
Haarlem, waar hij, na wegens gezigtsverzwakking zijn ambt te hebben nedergelegd,
in 1838 overleed. Nederland is hem grooten dank verschuldigd voor den noesten vlijt,
waarmede hij de bewijzen ter handhaving van Haarlem\'s en Coster\'s aanspraak op de
uitvinding der boekdrukkunst bijeenverzamelde. Hom komt de eer toe, die aanspraak
ook buitenslands bij onpartijdigen zoo goed als boven bedenking te hebben geplaatst.
Zijne meest kleine en niet afzonderlijk uitgegeven geschriften worden opgegeven na de
Levensbeschrijving door O. Sepp, in de Handel, van de Maalsch. der Nederl. Letterk.
1863, bl. 159—209. — Zijn eenige broeder Jeronimo de V., in 1776 te Amsterdam
geb., bezocht de Lat. school aldaar en gedurende slechts anderhalf jaar het Athenaeum,
bekleedde tot 1851 eene betrekking bij het stedelijk bestuur te Amsterdam en overleed
er in 1853. Hij was een gelukkig beoefenaar der klassieke en Nederl. letterkunde en
een groot voorstander der beeldende kunsten. Nog jong zijnde werkte hij mede aan het
staat- en letterkundig weekblad De Arke Noac/is, schreef eene u»et goud bekroonde
prijsverhandeling bij de Holl. maatschappij: Welke zijn de vorderingen, welke is de
verachtering der Nederl. dichtkunde gedurende de
18<lc eeuw (18.05) en vestigde vooral
zijn roem door zijne Proeven eenèr geschiedenis der Ned. dichtkunde (1836). In 1811
verleende de Geldersche hoogeschool hem honoris causa den doctors-titel, en in 1808
werd hij lid van het kon. Nederl. Instituut.
Vriese (Willem Hendrik de), beroemd Nederl. kruidkundige, in 1806 te Oosterhout
geb., bezocht de Lat. school te Leiden, studeerde er in de medicijnen, werd wegens
de beantwoording van eene botanische prijsvraag door de hoogeschool te Groningen
met goud bekroond , vestigde zich in 1881 als prnctiserend geneesheer te Rotterdam ,
waar hij tevens als lector in de plantenkunde aan de klinische school werkznnm.
-ocr page 165-
VRIESLAND — VROLIK.                                          15»
was, werd in 1834 buitengewoon en daarna gewoon hoogl. te Amsterdam en in
1845 opvolger van den hoogl. in de kruidkunde Reinwardt te Leiden. Van zijue
uitgestrekte kennis en onvermoeide werkzaamheid getuigen zijne talrijke schriften, z. a.
Handboek voor de kennis der geneesmiddelen (1837), Plantenkunde voor apothekers
en artsen
(1837 en 38), Plautae novae el minus cognatae Indiae Balavae orientalis
(1845,\'met platen van Q. M. R. "Ver Huell), (.\'kloris medica (1847), de Kamferboo://
van Sumalra
(1851), De Medicijn-hof (1852), Tuinbouw-flora van Nederland en zijne
overzeeseke bezittingen
, later vervolgd onder den titel : More des jardins des 1\'ays-Bas
et de ses possessions aux Indes orienlales et en Amérique
(1854—1855), De kinaboom
uil Zuid-Africa overgebragt naar Java
(1855), Illustrations d\'Orchidées des hides
Neêrl.
(1855), De handel in gelah-pertja (giilla percha) door den oorsprong dezer stof
toegelicht
(1856). Met J. van der Hoeven gaf hij vroeger het Tijdschrift voor natutirl.
geschied, en pkgsiologie
, met von Siebold de Anna/es d\'horiiculture el de botaniqne, en
met W. F. R. Snringar en S. Knuttel het Neder/, kruidkundig archief uit. Van
1857—01 volbragt hij eene zending, hem door de regering opgedragen tot onderzoek
der cultures in onze O.-Indisehe bezittingen. Hij overleed te Leiden in 1802.
Vriesland. Zie Friesland.
Vriespunt. Zie Thermometer.
Vroedkunde. Zie Verloskunde.
Vroegeling, Draba. Dit tot de fam. der Kruisbloemigen behoorend plantengeslacht
telt in ons land twee «oorten: de Muur-V. (D. muralis) en de Voorjaars-V. (D. rernu),
waarvan de eerste zeldzaam is; de laatste, een klein plantje zonder stengbladen maar
alleen met wortelbladen en witte bloemen, komt in het voorjaar op vele plaatsen voor
Vrolik (Gerardus), beroemd Nederl. anatoom en phy?ioloog, geb. te Leiden in 1775 , stu-
deerde aldaar in de geneeskunde en verkreeg in 1 705 den doctors-titel, na de verdediging
zijner dissertatie De homine ad slatum gressumqne erectui/i dispoailo. In 179S werd hij hoogl.
aan het Athenaeum illustre te Amsterdam, waar hij tot 1820 lessen in de zoo uiteenloopende
vakken van kruidkunde, ontleed- en natuurkunde van den mensch en de theoretische en
praktische verloskunde gaf, waarvoor daarna afzonderlijke hoogleeraren benoemd werden.
Zijne geschriften, meest uit verhandelingen bestaande, die vooral in de werken van
het voormalig Instituut en der tegenwoordige Akaderaie van wetenschappen en elders
zijn opgenomen, terwijl ook enkele afzonderlijk zijn uitgegeven, vestigden zijn roem
mede in het buitenland, en velen werden ook in de Fransche, enkelen in de Duitsche
taal overgezet, zoo b. v. zijne beschouwing tan het verschil der bekkens bij onderschei-
dene volkstammen
(1826), zijn betoog over ketgeen bij den mensch na onherstelde heup-
ontwrichting
, hetzij aangeboren, hetzij verkregen, wordt leweeggebragf, in de verh. van
het Instit. 1840, en in 1841 de beschrijving van eene der zeldzaamste gewrichts-
verstijvingen, welke men kent, nam, eene volkomene synostose van de heilig-, schaam-
en darmbeenderen, ook in het Duitsch uitgegeven. Reeds in 1822 gaf de Belgische
geneesheer F\'allot eenige van V.\'s verhandelingen in het Fransch uit, onder den titel van
Mémoires sur quelques sujels interessants d\'analomie el de physiologie. Ook uit het
vak der vergelijkende ontleedkunde en der kruidkunde heeft men verhandelingen van
zijne hand. Hierbij nam hij verscheidene betrekkingen, zooals die van voorzitter
der provinciale commissie voor geneeskundig toevoorzigt, van secretaris der eerste
klasse van het Instituut enz. gedurende vele jaren met de meeste naauwgezetheid
waar. Zijn anatomisch museum, dat onder den naam van museum Vrolikianvm eene
groote vermaardheid, en wel vooral buitenslands verkreeg, liet hij aan zijn zoon na.
Hij overleed te Amsterdam in 1859. — Zijn zoon Willem V., in 1801 te Amsterdam
geb., bezocht het Athenaeum aldaar en zette zijn studiën Ie Utrecht voort. Na Parijs
bezocht te hebben, verkreeg hij in 1823 den doctoralen titel, na de verdediging zijner
dissertatie Over den veranderden loop der bloedvaten bij krommingen der wervelkolom.
Hij vestigde zich te Amsterdam, waar hij tot stads-geneesheer benoemd werd, en
zette bij zijne praktijk zijne ontleedkundige studiën voort. In 1829 werd hij hoogl.
te Groningen, trok in 1830 met het corps vrijwilligers van Groninger studenten uit,
verwierf het ridderkruis der militaire Willemsorde en werd in 1832 hoogl. in de ont-
leedkunde en physiologie te Amsterdam, welke betrekking hij tot een half jaar vóór
2ijn dood, in 1863, waarnam. Door zijne bijdragen op het gebied der vergelijkende
ziektekundige ontleedkunde verwierf hij zich een Europeschen naam. Zijne voornaamste
pxtnogjranhUh) zijn die over den Chimpanté, den Iffperoodo», den Mamtus (imericanni
\\
-ocr page 166-
16(1                             VROUWENGLAS — VRUCHTVOLGING.
en aud. iu de verhandel, der lloll. maaUch.; voorts Traite uur I\'kydrocêphalie interne (1840),
Nadere waarnemingen daarover (184(5), De vrucht van den mensch en van de zoog-
dieren
^1S49) , Tabulae ad üluürandam embrgogeueün hominuui et mammalium, die in
1850 door de Fr. akademie met den prijs van liet legaat van Montliyon bekroond
werden. In 1S51 werd hij lid van de Akademie der wetenschappen, van welke hij
jaren lang secretaris was. Ook het zoölogisch genootschap Natura artis magistra is
met betrekking tot de regeling en uitbreiding van deszelfs anatomisch-physiologisch
kabinet veel aan hem verschuldigd.
Vrouwenglas, Vrouwenijs. Met deze benamingen bedoelt men die soort van Gips
(z. a.), welke ook Marienglas genoemd wordt.
Vrouwenhaar, Polgtric/ium, behoort tot de fam. der Bladmossen (z. a.), eu draagt
eene door een vlies gesloten zaaddoos, waarvan het bovendeel met glinsterende haren
bezet is. Het I\'. commune is het grootste der inlandsche mossoorten.
Vrouwenmantel. Zie LeeuwenklaaMw.
Vrouwenschoentje. Zie Cypriptditm.
Vrucht, Fruclus, noemt men bij de zigtbaar bloeijeude planten het deel dat door de
bloem wordt voortgebragt en dat, het zaad der plant bevattende, voor de vermenigvul-
digitig der plant dient. Het zaad, dat men als Jiet voornaamste deel der V. kan be-
schoawen , wordt door een hulsel omgeven, dat men vruehthulsel [Pericarpium) noemt.
Uit hulsel bestaat uit drie deelen of lagen. De buitenste laag, die vruchtschil
{Epicarpiuiii) heet, doet zich op onderscheidene wijzen voor; bij den appel is zij glad,
bij de perzik zachtharig, bij de paardenkastanje stekelig, bij de pruim berijpt enz.
De middenste laag (Metocarpium) is bij sommige vruchten eene vleezige saprijke
massa, als wanneer zij Vruchtvleesch (Sarocarpinm) genoemd wordt; de appel
eu de bes geven er ons voorbeelden van. De derde of binnenste laag (Endocarpiuni)
omgeeft het zaad en is soms als in hokjc= verdeeld, somtijds houtig en hard, zooals
by de steenvruchten, soms, perkamentachtig, zooals het klokhuis bij den appel enz.
Deze vruchtlagen kunnen zieh zeer onderscheiden voordoen, eu het is vooral hiernaar dat
men de vruchten in verschillende soorten verdeelt, b. v.: 1". de Graan-V. (Cargopsis),
zooals bij de granen; — 2". de Dop-V. {Achaeinum), zooals bij de zaamgesteld bloemigeu
en den eik;—3". de \\leugel-\\. {Samara), zooals bij den ypenesch; — 4°. de Koker-
V. (Fotliculm), zooals bij de riddersporen; — 5". de 1\'eul-Y. {Leyumen), zooals bij erwten
eu booiien; — 6". de Unauw (Üiligiia). De bovengenoemden zijn allen drooge vruch-
ten. — Vleezige vruchten zijn: 7". de Bes {Bucca), waartoe niet alleen de eigenlijke
bessen, maar ook de appel- eu komkommer-\\ . behoort;— 8". de Steenvrucht (Drupa),
zooals de kers, pruim, perzik enz. Al deze soorten noemt men enkelvoudige vruchten,
in tegenoverstelling van zaamgestelde vruchten, zooals de moerbei en ananas, waar de
V. uit eene verzameling van meer vruchten bestaat. De aardbezie wordt eene schijn-
vrucht genoemd, omdat daar de vruchtkegel, waarop de vruchtjes gezeten zijn, gegeten
wordt. —• In hel dagelijksehc leven geeft men den naam V. ook aan andere planten-
deelen: aardappelen, wortelen enz., die men wel veldvruehten noemt.
Vruchtbeginsel. Zie Bloem.
Vruchtboomteelt. Zie Ooftboomleelt.
Vruchtesseos, Vruchtenwjjn enz. Onder deze en dergelijke benamingen komen onder-
scheidene vloeistoffen voor, die <>f aan vruchten ontleend, óf met vruchtensappen of geuren
bezwangerd zijn. Dergelijke zijn alcoholische vloeistoffen, waaraan het aroma van
vruchten is meegedeeld; — vruchtenwijnen, zooals cider enz.; — vruchtensappen,
zooals citroensap; — stroopen , zoonis frambozenstroop ; — geleijen, zooals bessengelei,
vliergelei eu anderen.
Vruchtgebruik (U&us fructun) is een zakelijk regt om van eens anders goed de vruchten
te trekken, alsof men zelf eigenaar daarvan ware, mits zorgende dat de zaak zelve iu
stand blijve. De bepalingen omtrent het V. vindt men in den 9ilen tit. van het SJde boek
van ons Burg. Wetb.
Vruchtvolgiug, ook Wisselbouw, noemt men in de landhuishoudkunde het achtereen-
volgens verbouwen van nuttige gewassen op denzelfden grond, zoodanig gekozen, dat
de voorafgaande planten den grond voor de volgende niet hebben uitgeput. Iedere
plant toch onttrekt aan den bodem stollen die zij voor hare voeding noodig heeft, maar
die voedingstoften zijn voor alle planten niet dezelfde; nu komt het daar op aan de V.
zoodanig ie kiezen, dat de later verbouwde gewassen nog genoegzame stollen voor hunne
-ocr page 167-
VRIJDAG — VRIJMETSELARIJ.                                   161
voeding kunnen vinden. Planten b. v., die men om hare zaden verbouwd, onttrekken veel
minerale bestanddeelen aan den bodem, die echter nog genoeg overhoudt om bladgroenten
daarop te kunnen winnen. Hij zulk een wisselbouw kan de grond, die voor de later
volgende planten nog geschikt is, tevens hetgeen hij door de voorafgaande gewassen
verloren heeft weer herwinnen. Seubert geeft als voorbeeld van V. op: 1« jaar aardappelen
of beet, 2e j. tarwe, 3c j. klaver, 4e j tarwe met rapen, 5e j. klaver, rogge of gerst.
Vrijdag (l)nniel), Nederl. graveur, in 1765 te \'s Gravenhage geb., leerling van M.
Schouman, J. Humbert, P. W. van Megen en R. Vinkeles, graveerde o. a. twee prenten,
liet trijlieids- en alliantie/eist uit Frankrijk naar J. Kuyper en de prenten voor de
Staatsomwenteling in Frankrijk, enz. Later liet hij de kunst varen en overleed in 1822
te Amsterdam.
Vrijdag, de 6de dag der week, bij de Angelsaksen Frigedag, in het Eng. Friday, in
het Zweedsch Fredag, heeft zijn naam van Freya, de godin der liefde, en wordt daarom
in het Latijn Bies Veneris genaamd. Bij de Mohammedanen is de V. (dschuma) de ge-
heiligde dag der rust. De Goede V., de 6de dag der groote of heilige week, in het
Duitsch Cltarfreitag (waarschijnlijk van caren, klagen, dies lamentationum) gen., is de
gedenkdag van den dood des Heilands en werd in de oude Christ. kerk zonder plegtig-
heden zeer streng als vastendag gevierd.
Vrije Val. Zie Val.
Vrijgelatenen (manumissi) waren bij de Grieken en Romeinen de slaven, die door
hunne meesters in vrijheid gesteld werden. Een Rom. vrijgelatene droeg, ten teeken
zijner verkregen vrijheid, eene muts of een hoed (pileum), nam den naam van zijn heer
aan en werd door dezen met een wit kleed en een ring beschonken. Volgens eene
verordening van Servius ïullius verkreeg hij met zijne vrijheid tevens het burgerregt,
doch behoorde tot de Plebejers en kon naar geen eerambt dingen. Hij bleef tot zijn
heer altijd in zekere betrekking en beiden waren elkander hulp en ondersteuning schuldig.
Toen in latere tijden het getal der V. bovenmate toenam, en zij , door aanmatiging van
magt en door rijkdommen, voor zwakke regeringen geducht begonnen te worden, ver-
schenen er verordeningen om hun getal te beperken.
Vrijhaven wordt eene haven genoemd, waarin schepen van alle natiën, geheel of uitbant
grootendeels vrij van de betaling van regten, kunnen binnenloopen en handel drijven.
V. zijn de stapelplaatsen voor den handel, waar de koopwaren voorloopig worden heen-
gebragt, en van waar zij later hetzij naar het buitenland worden verzonden of voor bin-
nenlandsch gebruik worden bestemd.
Vrijheid is in het gewone spraakgebruik de uitdrukking voor onafhankelijkheid. De
onderscheidene soort van V. hangt af van de verscheidenheid der voorwerpen, waarvan
men dat, hetgeen men vrij noemt, zich onafhankelijk denkt. Zoo spreekt men b. v. van
staatkundige V. om de onafhankelijkheid aan te duiden hetzij van een staat tegenover
andere staten, hetzij van een individu in den staat tegenover de willekeur van anderen j
van godsdienstige en gewetens-V., wanneer men door geene willekeurige magt belemmerd
wordt in het belijden en uitoefenen van zijne godsdienst of in het uitkomen voor zijne
overtuiging. Zoo is ook de zedelijke V. de onafhankelijkheid van den dwang van ziune-
lijke driften en begeerlijkheden, van wier heerschappij wij ons bevrijden door het vaste
besluit om onze handelingen niet meer naar het rigtsnoer door dezen gesteld in te
rigten, maar naar hetgeen als zedelijk goed door het gemoed gevoeld en door het ver-
stand gekend wordt.
Vrijmetselarij (De) is een geheim genootschap, over de gansche aarde verspreid, dat
zich de zedelijke ontwikkeling en beschaving van het geheele menschdom, onafhankelijk
van geloofsovertuiging, ten doel stelt. Uitgaande van de stelling dat alle menschen als
kinderen van éénen Vader, den grooten Bouwheer des heelals, broeders zijn, steunt het
vrijmetselaars-systeem op het beginsel, dat alle menschen, welke kerkleer zij ook mogen
zijn toegedaan, welken stand of rang in de maatschappij zij ook mogen bekleeden, tot
welke nationaliteit zij ook behooren, elkander als broeders moeten bejegenen, zonder
evenwel de hooge waarde van eenige positive godsdienst te ontkennen, het verschil van
stand te willen uitwisschen of de vaderlandsliefde op den achtergrond te plaatsen. In
de middeleeuwen vormden de Steinmetzen in Duitschland en de Masons in Engeland
een afzonderlijk gild met zijne eigene verordeningen. Hunne werkplaatsen (bouwhutten), in
Engeland lodges gen., bevonden zich meestal bij de groote domkerken, die wij nog als
de kunstgewrochten hunner hand bewonderen. Na den opbonw van de in 1666 ver-
Alf/em. Ned. Encyclopedie, deel XV.                                                                             Il
-ocr page 168-
168                                  VRIJSTERZIEKTE — VULCANEN.
brande St.-Paulskerk te Londen door den bouwmeester Christ. Wren nam bet trerval
der loges meer en meer toe, zoodat men tot eene geheele reorganisatie besloot en de
oorspronkelijke werkvereeniging (operalive mm) door de opneming van mannen van
beschaving en zedelijkheid in eene vereeniging, die zich een geestelijk en zedelijk doel
ter bereiking voorstelde (f ree and acrepted masons), herschiep. Met de vereeniging der
vier te Londen overgeblevene loges tot eene Groot-Loge op den dag van Johannes den
Dooper (24 Junij 1717) onder het grootmeesterschap van Anthony Sayer begint de
geschiedenis van de tegenwoordige V. fa 1723 werd het eerste wetboek van vrijmetselaren
gedrukt. Ook in Ierland en Schotland vereenigden zich met hetzelfde doel de over-
blijt\'-eleu der oudere loges. De nieuwe vereeniging breidde zich zeer spoedig onder alle
standen der maatschappij uit, zoodat reeds in 1766 door de Groot-Loge te Londen
480 loges waren geconstitueerd, waarvan \'J4 in het buitenland. In de Vereen. Neder-
landen, waar reeds in 1734 loges waren opgerigt, wier zamenkomsten echter de Staten
van Holland (1735) verboden, werd in 1756 de Groot-Loge te \'s Hage gevestigd, die
den bar. van Aerssen Beijeren van Hoogerheide, Heemstede enz. tot haren eersten Groot-
meester-Nationaal verkoos en in 1760 de eerste Algem. Wetten voor de V. in Nederl.
vaststelde. Onder het bestuur der Groot-Loge te \'s Hage, die hare jaarlijksche ver-
gaderingen, het Groot-Oosten gen., 6—8 Junij houdt, staan thans 57 werkende loges,
waarvan 38 in Nederland, 4 in O.-Indië, 2 in W.-Indië, 12 aan de zuidspits van
Afrika en 1 te Gent. Op bar. van Aerssen volgden als Grootmeesters-Nationaal m 175 8
graaf v. Bentinck tot Varel, in 1759 bar. van Boetselaer, in 1798 h. van Teylingen ,
in 1804 C. G. Bijleveld, in 1810 Iz. Bousquet, in 1812 W. P. Barnaart, in 1815 M. W.
lleepmaker en in 1816 prins Frederik der Nederlanden. Er zijn verder 7 gedeputeerde
Grootmeesters-Nationaal, 13 groot-officieren en onderscheidene vertegenwoordigers van
buitenl. Groot-Oostens. De broeders zijn in drie graden verdeeld: die voor leerling, med-
gezel
en weesier. De V. heeft menigmaal de achterdocht der regeringen en der geeste-
lijkheid opgewekt en is zoo aan onderscheidene vervolgingen, vooral in Spanje en
Portugal van de zijde der inquisitie, blootgesteld geweest. De pausen Clemens X (1736),
Clemens XII (1738), Pius VI (1814), Leo XII (1826) en Pius IX (1865) hebben
haar door bullen en doemvonnissen veroordeeld. Hoewel hare statuten de inmenging in
staatkunde en godsdienst verbieden, is het niet te ontkennen, dat zij in sommige landen,
z. a. in Frankrijk, Italië en België, zich aan staatkundige partijen heeft aangesloten.
Door liet bijeenbrengen van milde giften bij waters- en hongersnooden, branden enz. en
de oprigting van uienschlievende inrigtingen heeft zij herhaaldelijk veel goeds gesticht.
Voor de geschiedenis der V. zijn vooral zeer belangrijk de werken van G. Kloss, die
in zijne Bibliographie der Freimaurerei (Frankf. 1844 volg.) van de zeer uitgebreide
literaturen der V. een kritisch en systematisch overzigt heeft geleverd. De aanzienlijke
bibliotheek en verzameling van oorkonden, door Kloss nagelaten, is in 1854 door
prins Frederik aangekocht, en in 1866 bij gelegenheid van zijn SOjarig grootmeester-
schap aan het Groot-Oosten der Nederlanden ten geschenke gegeven.
Vrijsterziekte. Zie Hysterie.
Vrijwilligers (volontaires) noemt men in tegenstelling van den milicien soldaten, die
geheel vrijwillig in dienst treden. Voluntarii waren bij de Romeinen de Veteranen, die
hun bepaald getal veldtogten hadden medegemaakt (emeriti) en bij eene oproeping (als
evocati) weder onder de wapens kwamen. In de middeleeuwen voegden zich als V. bij
het leger velen, die niet door grondbezit of leengoed tot de krijgsdienst verpligt waren.
Tijdens de Fr. omwenteling stroomden duizenden als V. naar het leger, deels uit vaderlands-
liefde, deels om aan de guillotine te ontkomen. De oproeping vanden koning van Pruissen
van 3 Febr. 1813 had de oprigting der vrijwillige jagers ten gevolge, welk voorbeeld ook
in andere landen navolging vond. In 1830 werden in ons vaderland onderscheidene corpsen
van V. opgerigt, vooral van de studenten der onderscheidene hoogescholen en athenaea.
Vuilboom. Zie Wegedoorn.
Vulcaan-asch. Zie Vulcanen.
Vuicanen, Vuurbergen of Vuurspuwende bergen noemt men die bergen, welke nu en dan
gloeijcnde stollen enz. uitbraken. Zoodanige V. staan met het meer inwendige der aard-
korst in verband, welk inwendige door vele geologen beschouwd wordt als in gloeijen-
den toestand te verkeereu (zie Ventraalvnur en Geognosie). Deze gloeijende stoffen worden
door verschillende oorzaken opgeheven en Tinden door de V. eea uitweg. DeV. Terheffen
zich merst kegelvormig en hebben op hun top één of meer openingen of kraters (t. a.).
-ocr page 169-
VULCANISTEN — VULGATA.                                      163
die dikwerf bij eene uitbarsting in gedaante veranderen. De meeste V. bevinden zich
doorgaans in rust; weinigen, zooals de Stromboli op de Liparische eilanden, werken
onafgebroken voort. Wanneer een Vulcaan zal beginnen te werken, wordt zulks ge-
woonlijk door onderaardsche geluiden aangekondigd. Ook neemt men wel een beven
van den grond waar. Rookzuilen, die uit den berg oprezen, worden sterker; nieuwe
openingen worden door opdringende dampen gemaakt. Slakken komen als eene fijne
asch (Vulcaan-asch) uit den berg opwaarts, of ook als kleine steentjes, die men rapilli
of capilli noemt. Dan stijgt eene gloeijende lavazuil in gesmolten toestand op en vult
de krateropening aan, van waar de lava (z. a.) afloopt of, uit zijdelingsche openingen
dringende, langs den berg afvloeit. Gloeijende steenbrokken worden hierbij uit den berg
geslingerd en meestal is dit ontzettende verschijnsel van bliksem en donder vergezeld.
Eigenlijke vlammen worden hierbij niet waargenomen; wat men als zoodanig meent
te zien, is meer een gloed die tegen de opstijgende dampen teruggekaatst wordt. Deze
verschijnsels laten dikwijls voor de omstreken treurige gevolgen na. Het is bekend hoe
bij eene uitbarsting van den Vesuvius in het jaar 79 n. Chr. de steden Herculanum en
Pompeji (z. a.) bedolven werden. Men onderscheidt ook V. die slijk uitwerpen
(Slijk-V.); anderen werpen water uit, dat in hunne holen bevat is en waarmede
vaak visschen te voor-chijn komen. De V. zijn over alle breedtegraden der aarde
verspreid, maar meeslal vindt men hen in de nabijheid der zee, op eilanden enz. In
voorhistorische tijden moeten de V. menigvuldiger geweest zijn, getuige de uitgedoofde
V., die men op onderscheidene plaatsen, onder anderen in Duitschland, vindt. Over
vulcanische stoffen, lava, puimsteen, zwavel enz., die men bij die vuurbergen aantreft,
kunnen wij hier niet afzonderlijk spreken.
Vulcanisten noemt men die geologen, welke de theorie van de vorming der aarde door
werking van vuur zijn toegedaan.
Vulcanius (Bonaventura), Vlaamsen geleerde, in 1538 te Brugge geb., studeerde te
Leuven, ging van 1559—70 naar Spanje als secretaris en bibliothecaris van den kar-
dinaal Mendoza, bisschop van Burgos, hield zich, daar hij bij zijne terugkomst zijn
vaderland in vollen opstand vond, te Keulen, Bazel en Genève op, en werd in 1578
hoogl. in de Gr. taal en letterkunde te Leiden, waar hij in 1613 overleed. Hij ver-
taalde onderscheidene Gr. schrijvers, vooral kerkvaders, in het Latijn, gaf Agathias
en onderscheidene Lat. schrijvers uit en schreef: Be literis el lingua Getarum s. Go-
thorum
(1579) en Hist. tumtdtuum belgicorum ab anno 1556 ad annum 1599.
Vulcanus, bij de Grieken Hephaestos gen., was volgens de mythologie der Grieken en
Romeinen de god des vuurs en der smederijen, de zoon van Jupiter en Juno, die,
wegens zijne leelijke gestalte door zijne moeder van den Olympus op het eiland Lemnos
geslingerd, door de zeegodinnen ïhetis en Eurynome van den dood gered en in hare
grot opgenomen, doch door zijn val aan het eene been verlamd werd. Naderhand kreeg
hij, ter vergoeding, Venus tot zijne gemalin, welke hem echter ontrouw, en door
hem in omarming\' met den krijgsgod Mars betrapt werd. Hij had tot zijn verblijf,
behalve het eiland Lemnos en de Liparische eilanden, den berg Aetna op Sicilië, waar
hij inzonderheid de bliksempijlen voor Jupiter smeedde; van hier, dat de vuurspuwende
bergen naar hem Vulcanen genoemd worden. V. is eigenlijk in de godenleer de god
der werktuigelijke kunsten, en aan hem eii zijne Cyclopen worden door de dichters
alle heerlijke verwonderlijke en buiteugewone werken van kunst toegeschreven. Hij
wordt als een oudachtig wanstaltig man, met een smidshamer in de regter- en eene
vuurtang in de linkerhand, afgebeeld.
Vulgata t. w. versio , d. i. algemeen verspreide vertaling, heet die Latijnsche vertaling
van de H. Schrift, welke door de R.-Kathol. kerk als de authentieke en alleen gezag
hebbende is aangenomen. Reeds in de 2<lc eeuw waren er meerdere Lat. vertalingen
vervaardigd, iriinder juist reeds door Hieronymus voor onderling afwijkende exemplaren
van ééne vertaling, de zoogen. Itala (een naam ontstaan uit eene verkeerde lezing voor
usitata, de gebruikelijke), gehouden. Op last van paus Damasus (f 384) vervaardigde
Hieronymus ff 420) uit onderling verschillende handschriften één tekst, dien hij, wan-
neer deze te veel van den Griekschen tekst afweek, uit de het naast overeenkomende
Gr. handschriften verbeterde. Zoo ontstond er eene vertaling, die, na gedurende twee
eeuwen met oudere Lat. vertalingen gewedijverd te hebben, in de Westersche kerk
algemeen aangenomen werd en van daar den naam vulgata kreeg. De tekst onderging
door de afschrijver» gedurende de middeleeuwen vele verbasteringen. Hoewel men het
11»
-ocr page 170-
164                                           VULPIUS — VTJUKPAD.
over de juiste lezing op verre na niet eens wa9, verklaarde toch liet concilie van Trenté
de V. voor de authentieke uitgaaf der H. S. Eerst in 1592 zag onder Clemens VIII
de gerevideerde en pauselijk goedgekeurde uitgave het licht, onder den titel: biblia
sarra r.ulgatae editionis Sixli V jussu recognita et edila.
Docii reeds in 1593 en 98
liet de paus nogmaals gerevideerde uitgaven drukken, die echter nog zeer vele gebreken
hebben en door de uitgaven van Lachmann (1842 en 1850) en van Tischendori naar
den codex Amiatinus (1852) verre overtroffen worden.
Valpius (Christian August), Duitsch letterkundige, geb. te Wcimar in 1702, studeerde
te Jeua en te Erlangen, werd in 1788 secretaris van den baron von Sodcn, later van
den graaf von Egloffstein , leefde daarna in onderscheidene Duitsche steden builen
ambtsbetrekking en vestigde zich in 1797 te Wcimar, waar hem door den invloed van
(iöthe, zijn zwager, de post van secretaris bij het hoftooneel, later van opzigter van
het groothertogelijke muiitkabinet werd opgedragen, en waar hij in 1827 overleed.
Hij was een man van veel omvattende kennis. Hij schreef o. a. Romantische Gesc/iic//-
ten der Vorzeil
(1791—98, 12 dln.), Anekdoten aus der Vorzeit (1797. 2 dln.), (\'it-
riosüaten der pliysiologisch-literarisclt-artislischen Vor- uud Mitwelt
(18 11—26, 10
dln.), Srenen in Paris (8 dln.), onderscheidene tooneelstukken en romans, onder welke
vooral de rooverroman ltinaldo Rinaldini (1799, 3 dln., ook in onze taal overgezet)
vermaard is.
Vultur. Zie Gier en Condor.
Vuur. Zie Warmte.
Vuurbollen. Zie Bliksem en Meteoor•steentn.
Vuur-, Ton- en Bakengeld is de belasting, die van alle zoo Nederlandsche als vreemde
schepen en vaartuigen geheven wordt, ter vergelding der diensten door verlichting, be-
tonning en afbakening van \'s ltijks wege aan de scheepvaart bewezen, behoudens de
bij de wet van 13 Aug. 1849 (Staatsblad No. 40) uitdrukkelijk vermelde uitzonderingen.
Het wordt onderscheiden in buiten- en binnen-V.- , T.- en B, Het eerste is verschul-
digd voor het in- en uitvaren der zeegaten en zeehavens, het tweede voor het bevaren
van binnenwaters.
Vuurland, Tierra del fuego, heet een uit eenige groote en meer dan 30 kleine eilanden
bestaande archipel, die tusschen 52—56° Z.Br. en 46—58" W. L. aan de zuidspits
van America en op de grens van den 0.- en W. Oceaan ligt en van het vasteland
door de 80 m. lange straat van Magelhaen gescheiden is. De eilanden beslaan geza-
menlijk eene oppervlakte van meer dan 1300 □ m. Het grootste eiland, King
Charles\' Southland (858 □ m.), heeft in het zuidwest, deel hooge rotsbergen: den Darwin
(6380 v.) en den Sarmiento (6470 v.); de kleinere eilanden hebben bergen van 2500—
30d0 v. Het klimaat is er ruw en vochtig, de bodem onvruchtbaar; de hooge
hellingen zijn met veenland, de lagere met digte bosschen overdekt. Het eerst in 1830
ontdekte, 24 m. lange en zeer smalle, door eene grootsche natuur omgevene Beaijle-
kanaal scheidt in het Z. eene reeks grootere en kleinere eilanden en groepen van eilan-
den af: Navariu, Hoste, Gordon, Londonderry en Stewart. Ten W. van het hoofd-
eiland volgen: Dawson, Clarence en Desolation of Sta.-Ines. Ten Z. van Navarin
ligt aan gene zijde van de Nassau-baai het eil. Wollaston; ten Z. hiervan de groep,
onder den naam van de Hermiten-eilanden bekend, van welke het kale eiland Hoorn
het zuidelijkste is met de beruchte, door de stroomen zoo gevaarlijke kaap Hoorn,
aldus genaamd naar de geboorteplaats van den Nederl. zeevaarder Willem Schouten,
die in 1616 deze zuidelijkste spits het eerst omzeilde. Het oostelijkste eiland is het
Staten-eiland, door de straat Le-Maire van de Z. O.-spits van het hoofdeiland geschei-
den. De eilanden hebben eene eigenaardige flora; karakteristiek is de groote menigte
van altijd groene planten, waarvan sommigen haar somber gebladerte nooit verliezen..
Behalve enkele gieren en haviken zijn kolibris en papegaaijeu er de eenige vogels. lnsek-
ten zijn er zeer zeldzaam. De eenige viervoetige dieren schijnen de hond en guanaco
te zijn. De zee wemelt van walvisschen, zeehonden en zeeleeuwen, schelpdieren en
allerlei watervogels. B*e inlanders, Pescherahs, d. i. vrienden gen., omstr. 2000 in getal,
een klein leelijk baardeloos roestkleurig menschenslag met lang zwart haar, stnaa
op een der laagste trappen van .beschaving.
Vuur-opaal. Zie Opaal.
Vuurpad, Bombinator, eene kleine soort van Pad, die van boven vuilbruin, maar varr
onde>- geplrood gekleurd is met blaanwe vlekken gemarmerd. Wanneer men dit diertje
-ocr page 171-
VUURPIJLEN - VUURWAPENS.                                  J65
aanraakt, buigt het kop en pooten boven den rug tegen elkander en blijft in die hou-
ding eenigen tijd stil liggen. De V. voedt zich met insekten, leeft over dag in het
water en komt des avonds aan land. In ons land vindt men de V. alleen in de grens-
provinciën.
Vuurpijlen of Raketten bestaan uit eene cylindervormige huls en eene vulling met sus
{drijfsas), welke wordt verkregen door buskruid in zeer verdigten toestand of door eene
bijvoeging van kool. De vulling wordt in de rigting der lengte-as tot op zekere diepte
eylindrisch of kegelvormig uitgehold; dit uitgeholde deel heet de ziel, het ondoorboor-
de deel de tering, het onderste open gedeelte der tering keelopening of monding. Wordt
nu aan zulk een V., geplaatst in een doelmatigen toestel {vuurpijl/tok), de verlangde
rigting en verhooging gegeven en de drijfsas aan de keelopening ontstoken, dan tracht,
het ontwikkelde kruidgas zich naar alle zijden uit te zetten; bij de keelopening stroomt
het naar buiten, doch vindt aan de tegenovergestelde zijde tegen de tering tegenstand
en drijft dus den V. in de rigting der as voort. Geheel verschillend met de overige
projectielen, werkt de lading nog op den V., nadat hij het gestel verlaten heeft en versnelt
hem nog gedurende eenigen tijd, zoodat hij de gewone wetten der kogelbaan eerst
begint te volgen, wanneer de sas geheel uitgebrand is. Men onderscheidt sdn- en
oorlogs- V.; bij de eersten is de huls doorgaans van meer of minder zwaar papier, bij
de laatsten is de huls van gegoten ijzer, koperblik of plaatijzer vervaardigd. Sir Wil-
liam Congreve (z. a.) leerde de oorlogs-V. het eerst kennen bij het beleg van Seringa-
patam in Mysore in 1799 en voerde ze in Europa in. Sedert 1814 rigtte hij ze als
projectiel-dragers in, als hoedanig zij thans nog in gebruik zijn. Hij schreef over de
V. een werk (Lond. 1827), dat in het Duitsch vertaald werd (Weim. 1829). Verg.
verder Kuyck, Verliand. over de oorlogs-vuurpijlen (Breda 1856); Leclures sur les
Jusées de guerre
(Par. 1861).
Yuursteen is eene kwartssoort, die in ongekristalliseerden toestand in afgeronde stukken
in het krijt gevonden wordt. De V. is vaak donker, maar ook licht gekleurd. Metstaai
er op slaande, verwekt men vonken, waarom de V. vroeger bij de vuurwapens gebruikt
werd, ten einde die te doen ontbranden. — Volgens waarnemingen van Ehrenberg
bestaat deze steen uit kiezel-pantsertjes van infusiedieren.
Taartoren. Om aan de schepelingen ook in den nacht de plaatsen der kusten te doen
herkennen en hun eene veilige vaart te verschaffen, heeft men op verhevenheden lichten
of vuren geplaatst en daartoe opzettelijke torens opgerigt, die men V. noemt. Beroemd
was in de oudheid het als één der zeven wereldwonderen genoemde beeld op het eiland
Pharus, waarnaar later de V. den naam Pharen hebben gekregen. V. worden vooral
op gevaarlijke plaatsen opgerigt, soms op rotsen in zee. Velen zijn met eene bijzon-
dere zorg gebouwd en munten door hechtheid van bouw uit, zooals de V. te
Cordi aan de monden der Gironde (Garonne) in Frankrijk en vooral de op eene rots
in zee opgerigte V. op Eddy-Stone, 14 mijlen van Plymouth in Engeland. Men heeft
naar onderscheidene middelen gezocht, - om het licht helder te maken, bijv. door het
stelsel van glazen en spiegels van Fresuel, dat onder anderen ook op den V. te
Kijkduin in N.-Holland te zien is. Voorts heeft men door aan deze lichten gekleurde
glazen toe te voegen en aan het licht eene draaijende beweging te geven, waardoor
het eenige oogenblikken verdwijnt, getracht de plaats van den V. kenbaar te maken.
Ook electriek licht heeft men aangewend.
Vuurwapens zijn werktuigen, waarbij men zich van de kracht des buskruids bedient
tot het voortdrijven van de ligchamen, die onder den naam van projectielen begrepen
worden. Men onderscheidt groote V. of geschut (z. a.), die door meerdere menschen
bediend en door trekdieren of mechanische kracht vervoerd moeten worden, en kleine
of draagbare V., die door één mensch gehanteerd worden. ïusschen beiden kan men
nog eene derde soort onderscheiden, die wel door één man kunnen bediend worden,
maar niet door dezen alleen vervoerbaar zijn, de amusetten of standbuksen. De groote
V. worden door de artillerie bediend, de kleine V. zijn het hoofdwapen der infanterie.
De eerste V. zijn kort na de uitvinding van het buskruid, aan het einde der 13<le eeuw,
in gebruik gekomen. Volgens sommigen heeft men zich in den slag bij Crecy (1346)
het eerst van V. bediend; zeker is het dat in de 14<le eeuw hun gebruik algemeen
werd. De oudste V. waren deels van kleinen vorm in plompe stellages, zoogen. donder-
bussen,
deels van grooteren vorm, zoogen. bombarden, waaruit steenen kogels gescho-
ten werden. Uit de laatsten ontwikkelde zich van lieverlede ons tegenwoordig geschut.
-ocr page 172-
166                                                  VUURWAPENS.
Eigenlijke draagbare V. kwamen eerst aan het einde der 14de of in het begin der 15de
eeuw in gebruik. Zij waren eerst zeer onvolkomen, hadden veel overeenkomst met de
donderbussen en kregen later door het invoeren vnn de lade en de verligting van de
loopen eene aan de tegenwoordige gedaante der geweren nabij komende gedaante. Werden
de haakbussen en musketten op eene gaffel of vork gelegd, door de verbetering van de
wapen* en buskruid-fabricatie werd de gaffel afgeschaft. Gustaaf Adolf schafte haar reeds
in de Poolsche oorlogen bij de Zweedsclie infanterie af. liet geweer, waarbij de vuur-
steen de lont verving en dat van eene bajonet voorzien was, werd het eerst door de Fran-
schen ingevoerd bij het door I.odewijk XIV in 1671 opgerigte regiment fuseliers. In de
1 Silc eeuw onderging het geweer kleine wijzigingen en verbeteringen, maar eerst tijdens
de oorlogen van Napoleon nam de techniek eene nieuwe vlugt, wier eerste gevolg de
invoering van het percussie-slot was, dat sedert 1840 bij de gladde geweren van alle
legers werd ingevoerd. Het denkbeeld om de infanterie geheel of gedeeltelijk van ge-
trokken gnceren
, waarbij de kogel door middel van evenwijdige, later spiraalvormige-
groeven (trekken) in den loop eene wentelende beweging ontvangt, te voorzien , leidde tot
menige uitvinding ter volmaking der geweren, daar menigeen middelen uitdacht om de
moeijelijkheid en langzaamheid van het laden der getrokken geweren of buksen (z. a.)
te overwinnen. De Fr. kapitein Delvigne (1828), de Fr. kolonel ïhouvenin (1844),
de Briinswijksche majoor Beroer, de Fr. kapitein Minié (1849), de Oostenrijker Lorenz,
de Zwitser Prelat, de Engelschen Wilkenson, Lancaster, VVhitworth en and. verbeterden
in onderscheidene opzigten de getrokken geweren, waaruit puntkogels geschoten werden.
Door de geweren, in plaats van door de monding, van achteren te laden, zocht men de
misvorming van den kogel door het aanzetten te voorkomen. In dit geval moet het
geweer slechts écne kamer hebben, die door eene bijzondere inrigting even gemakkelijk
geopend als zeker en vast gesloten kan worden. Vóór 1866 waren in Europa enkele
van deze zoogen. kamerlaad- of achter laadgeicer en als oorlogswapens voor de infanterie
ingevoerd, z. a de Fr. walbuks met 12 trekken sedert 1828, het Zweedsclie en Noor-
weegsche kamerlaadgeweer met 6 trekken sedert 1851 en het Pruissische zundnaaldgeiceer,
door von Dreyse (z. a., overl. in 1867) in 1827 uitgevonden, in 1810 in Pruissen
voor de fusiliers-bataillons en sedert 1848 bij de geheele infanterie ingevoerd. Behalve
door de zich openende en sluitende kamer is dit geweer van de overigen nog door het
slot onderscheiden. Het slaghoedje namelijk wordt daarbij niet van buiten op een
schoorsteentje aangebragt, maar het slagkruid bevindt zich in een kartonnen spiegeltje
in de patroon zelve, tusschen de huling en het projectiel (saskoekje) en de ontsteking heeft
plaats door eene naald, die in de as van het geweer is aangebragt en bij het aftrekken,
door middel van eene spiraalveer, door de kruidladiug heen in de slagsas gedreven wordt.
De krijgsgebeurtenissen van 1866 in Duitschland en Hoheme hebben de voordeden van
het achterladingstelsel zoo duidelijk aan het licht gebragt, dat men het tromplaadgeweer
als vervallen kan beschouwen. Alle vroeger daartegen geopperde bezwaren heeft de
ondervinding geleerd, dat niet van belang zijn, en overal is men bezig om het beste
stelsel van achterlading te vinden en toe te passen. — Terwijl het vuurwapen voor den
infanterist het hoofdwapen uitmaakt, is het voor den ruiter slechts van .ondergeschikt
belang. Bediende de cavallerie zich eerst van de gewone handbuks der infanterie, in
liet midden der 16<lc eeuw, toen het radslot uitgevonden was, kwam het korte vuist-
roer, de pistool, aldus gen. omdat men daaraan het kaliber vnn een pistool (geldstuk)
gegeven had, bij de cavallerie in gebruik. Een tweede cavallerie-V. was de karabijn
(vuurroer, mousuuelon
of dragondergncver), met eene looplengte van 70—75 duim.
Vooral de revolvers (z. a.) zijn uitnemend geschikt als verdedigingswapens voor ordottnance-
cavallerie, mineurs en voor de marine. De literatuur over de V. en al wat daarmede
in verband staat is overrijk. De nieuwste Duitsche werken zijn die van Hofmann (1854),
Kiistow (1855), Schor(2<lcuitg., 1855), von Restorff (1855), Steinle (1857), Schmoelzl
(1857, Ned. vertal. Nieuwere wapen/eer door Kempers), Grzybowski (1858), Sehön
(1858), Xylander (1859), Muller (1859), v. Plönnies (18ö3 en 64), Vogel (1865J;
de nieuwste Fransche die van Theroux (1849 en 57), Panot (1851), Emy (1852),
Probert (1852), Pontchara (1854), Delobel (1854 en 57), Mangeot (1858), Gaugler
de Gempen (1858—59), Tersen (1862—67), van Berchem (1865), Ronchard-Scauve
(1865), Timmerhaus (1865), Fallechet (1866), Taekels (1866); de nieuwste Nederl.
die van Stieltjes, Proeve eener\'ver/tand. over de eigenschappen van draagbare V. (1S46),
Weitzel, Handl. bij het schieten met draagbare V. (1854), Vijgh, Het Nederl. klein-
-ocr page 173-
VUURWERKEN — VYNCKT.                                       167
geweer (1858), Handl. tot de kennis van getrokken geweren door de commissie der
Normaal-schietschool (1885), Usener, Het Nederl. achterlaadgeweer (1867).
Vuurwerken noemt men de verschillende ligchamen, gevuld met ontploffende brand-
bare en lichtgevende mengsels, welke tot gebruik in den oorlog en bij de oefeningen
der artillerie (ernst-V.), of voor feesten en openbare vermakelijkheden (kunst- of lust-V.)
worden vervaardigd.
Vijgedistel. Zie Opunlia.
Vijgenboom, Ficns, een plantengeslacht uit de fam. der Moerbeiachtigen, waarvan vele
soorten voorkomen, liet zijn boomen, struiken of tuinplanten. Zij behoorcn allen in
de warme streken te huis en bevatten een wit met kautschuk bezwangerd melksap.
Deze planten dragen geene gewone bloemen, maar hebben deze in bloemkoeken omslo-
ten, die, peervormig en van binnen hol, de kleine bloempjes aan de binnenzijde dragen.
Uit deze bloempjes vormen zich kleine nootjes, die door het vleezig bloemdek omsloten zijn ,
zooals dat bij de bekende vijgen het geval is. Onder de soorten van dit geslacht telt
men den Gewonen V. (F. carica L.), die, uit het Oosten afkomstig, in Z. Europa hier
en daar verwilderd voorkomt. In ons land wordt deze gekweekt aangetroffen. Hij moet hier
echter tegen de winterkoude beschut worden. De vruchten dezer soort worden gedroogd
in den handel gebragt en kunnen ook versch gegeten worden. De bladen van den Gewonen
V. zijn hartvormig en ook t\\vee- en drielobbig. Spaansche en Smyrnasche vijgen zijn als
tafelviuchten genoeg bekend; zij worden ook wel geneeskrachtig aangewend. Eene andere
soort is de Moerbei-V. (F. Sycomorus L.), die in de keerkringstreken van Afrika wordt
gevonden. Deze is een groote met eene rijke blnderkroon versierde boom, waarvan het
hout zeer hard en duurzaam is; de kisten voor de mumiën werden daaruit vervaardigd.
In tropisch Azië vindt men den Heiligen V. (F. religioso L.) met groote bladen, die veel
naar die van den zwarten populier gelijken. Bij de Hindoes wordt deze boom voor
heilig gehouden, waarom zij hem om hunne pagoden planten. De Gift-V. (F. lozicaria
L.) wast op de Sunda-eilanden; deze klimplant bevat een brandend scherp melksap.
Ook groeit in O.-I. en op dezelfde eilanden de F. elaslica Roxb. Deze is naar Z.«America
overgeplant en wordt ook als sierplant in kamers geplaatst. In zijn vaderland is de F. elastica
een schoone boom met eene afgeronde kroon; van de takken hangen luchtwortelen af,
even als bij den Indischen V. Het sap, dat uit dezen boom vloeit, verdigt zich spoedig
en levert zoo de bekende gomelastiek (z. a.). Zulke verdigte gomstokken worden door
de Javanen als fakkels gebrand. In China en Japan vindt men de F. s/ipalala
Thbg., die daar als klimplant ter bekleeding van muren gebezigd wordt. Eindelijk
vermelden wij den Indischen V. (Ficux Indien L.), ook Banijanen- en Waringiboom
genoemd. Deze boom is vooral merkwaardig om de van de takken afhangende lucht-
wortels, die in den grond zich vasthechten en nieuwe stammen vormen, waardoor
uit een enkelen stam een geheel bosch kan ontstaan. Beroemd is een aan de Nerbuddah
in Indië grocijende boom, die meer dan 300 groote en tienmaal zooveel kleinere lucht-
wortels bezit, en die reeds door Alexander de Gr. op zijne krijgstogten gezien is.
De Waringiboom wordt ook op Java gevonden.
Vynckt (Lucas Joseph van der), Belg. geschiedschrijver, in 1691 te Gent geb., pro-
movcerde te Leuven in de regten, werd in 1729 lid van den raad van Vlaanderen en
overleed te Gent in 1779. Van zijn met veel zaakkennis geschreven werk Troubletdei
Pays-Bas
(1765), waarvan de Oostenr. staatsminister vonCobentzl, die hem de zamen-
stelling daarvan had opgedragen , slechts weinige exemplaren liet drukken en die aan enkele
geleerden en genootschappen ten geschenke gaf, werd naar het exemplaar van Schöplin,
dat in de stedelijke boekerij te Straatsburg was overgegaan, eene Hoogd. vertaling uit-
gegeven (Zurich, 3 dln.). In het oorspronkelijke verscheen het werk te Brussel (1S22-^
24, 4 dln.), onder den titel: Hist. des troubles des Pays-Bas sous Philippe II. Ouvraije
corrigé et augmentê d\'ttn discours preliminaire et de noles
, par J. Tarte. De noles
worden toegeschreven aan den baron de Reiffenberg. Verg. Scheltenia, Gtschied- en
letterkundig mengelwerk,
2de dl,, bl. 177—201, en 3de dl., bl. 93—146.
-ocr page 174-
W — WAAGEN.
168
w.
W, de 223te letter in ons alphabet. Volgens de uitspraak, die er in het Nederlandsen,
Duitsch en Engelsch aan gegeven wordt, behoort zij tot de zachtste lipletters; in de
Slavische talen klinkt zij scherper, bijna als/; in vele llomaaiische daarentegen wordt
de v bijkans uitgesproken als onze VV, gelijk zij dan ook uit eene veidubbcling van
de » ontstaan is. VV. duidt op Franscbe munten aan dat zij te Rijssel geslagen zijn,
en wordt als verkorting voor westen, wissel, in wapenboeken voor wit, in de chemie
ter aanduiding van het metaal Wolfram en bij ons als het naamcijfer des konings
gebezigd.
Waabiten. Zie Wahabiten.
Waadtland (Pays de Vaud), Zwitsersch canton, grenst aan Neufchatel, het meer van
Neufchatel, F reiburg, Bern, Wallis, het meer van Genève, Genève en Frankrijk, en telt op
57,66 Q m. (1860) 213,157 inw., meerendeels Hervormd (slechts 7000 Rooraschen en 400
Joden) en de Franscbe taal sprekende. Het land is gedeeltelijk bergachtig. l>e van de Berner
Alpen uitgaande en tot de Rhöne zich uitstrekkende Alpeuketen heeft er den Diablerets
(10,000 v.), den grooten Moveron (9423 v.) en den Dent de Morcles (9100 v.) als
hoogste toppen. Van het Joratgebergte, dat westel. naar den Jura zich uitstrekt, zijn de
Dole (5175 v.) en de Dent de Vaulion (4580 v.) de hoogste toppen. W, heeft ook uitgestrekte
vlakten met grasrijke weiden. De vlakte van Bière is eene der wapenplaatsen van het
eedgenootschap. De meren zijn: dat van Genève, Neufchatel, Murten, lac de Joux
en lac urenet. De rivieren stroomen deels naar de Rhöne (Aveinjon, Grionne, Grand-
Eau en and), deels naar den Rijn (Saane, Broye, Orbe en and.). Het klimaat is
zeer verschillend: van de zeer zachte lucht, in welke zelfs vijgen, granaten, moerbeziën
in het vrije gedijen, door de luchtstreek der wijnbergen, ooftbouw en granen, tot de
koude luchtstreek der Alpen. De flora is er zeer rijk. De voornaamste voortbrengselen
zijn: koren, groenten, wijn (de wijn de la Cöte en anderen), ooft (vooral kersen en
notenj, kastanjes, eenige zuidvruchten ; verder eenig ijzer, lood, liouw-en zandsteenen ,
kalk, gips, zwart raarmer, steenkolen, turf, asphalt, zout- en minerale bronnen. De
nijverheid bestaat vooral in het fabriceren van horologies en bijouteriën, scheermessen,
ijzerwaren, marmerslijperijen, sigarenfabrieken. De handel is niet van belang. Wijn
en ooftteelt, landbouw en veeteelt zijn de hoofdbronnen van bestaan. Volgens de in
1845 herziene grondwet is de staatsregeling demokratisch-representatief. De wetgevende
magt berust bij den grooten raad, waarin voor ieder lOOOtal zielen 1 lid voor den
tijd van 4 jaar door het volk gekozen wordt; de uitvoerende inagt berust bij den staats-
raad, waartoe ü leden uit den grooten raad voor 4 jaar gekozen worden. Het in 1863
vastgestelde kerkelijk bestuur is ook geheel demokratisch, op het regt der gemeente
berustende. De hoofdstad is Lnusanne (z. a.). W. behoorde ten tijde van Caesar tot
Helvetia, daarna tot de Rom. prov. Maxima Sequanorum , later tot Hourgondië, ver-
volgens aan de Duitsche keizers en sedert 1870 aan de hertogen van Savoye, die het
in 1517 aan de Berners afstonden. Verg. Olivier, Ta canton de Faud, sa vie et sou
histoire
(2 dln., 1837).
Waag (bij de Ouden Aucha, Hong. Vag), linker zijstroora van den Donau in Hon-
garijë , ontstaat op het Liptnuer-gebergte uit de Witte en Zwarte AV. bij Kiraly-Lehota,
doorstroomt in een romantisch dal de comitaten Liptao , Thurocz, Neutra en Koraorn,
neemt de Hela, Arva, Revucza, Thurocz, Kiszucza enz. in zich op, vereenijrt zich
bij Gutta met den Neuhiiussler-Donau, van daar af W.-Donau gen., neemt dan
nog de Neutra in zich op en stort zich, na een loop van 40 m , bij Komorn inden
Donau. Bij Neustadtl wordt de W. bevaarbaar voor schepen met lasten van 400 centenaars.
Waagen (Gust. Friedr.), beroemd beoefenaar van de geschiedenis der kunst, in 1794
te Hamburg geb., nam als vrijwilliger aan den veldtogt van 1813 en 14 deel, stu-
deerde te Breslau, hield zich daarna te Dresden, Heidelberg en Munchen op, werd in
1*32 directeur van de koninkl. schilderijen-verzameling te Berlijn en in 1844 tevens
prof. aan de universiteit aldaar. Zijne beroemdste werken zijn: Kwmlwerke u. Künxtler
in England u. Paris
(3 dln., 1837—39), Knnstwerke u. Kiinstler in Deulsc/i/and
(2 dln., 1843—45), The treasures of art in Great-Britain (3 dln., 1854), üandb. d.
-ocr page 175-
WAAIGAT - WAARSCHIJNLIJKHEID.                             169
Gesch. der Malerei (Ie dl., 1862), Die Gemaldesamml. der kaiserl. Eremitagezu Peters-
burg
(1864).
Waaigat, eiland in de Noordel. IJszee, lusschen Nova-Zembla en de kust van Rus-
land, wordt door de Karische straat van het eerste, door straat W. van de laatste
gescheiden, behoort tot het Russ. gouvern. Archangel, is bergachtig en rijk aan voge-
Jen, visschen en pelsdieren en door Samojeden bewoond. Het werd in het laatst der
16<le eeuw door Nederlanders ontdekt, die een noordoostel. doortogt naar China en
Indië zochten. Linschoten (z. a.) zeilde in 1594 met de Zwaan en de Merci/rins
door straat W. en ondernam in 1595 denzelfden togt met Barendsz en Heemskerk,
zonder evenwol het beoogde doel te bereiken. Ten derden tnale wilden Barendsz en
Heemskerk het in 1597 beproeven, docli nu meer noordelijk, hetgeen aanleiding gaf
tot de bekende overwintering op Nova-Zembla.
Waal (De), de linker of zuidel. arm, die zich bij Pannerden van den Rijn afscheidt,
in westel. rigting langs Nijmegen, Tiel en Bommel stroomt, bij het slot l.oevestein
zich met de Maas vereenigt en dan onder den naam van Merwede langs Dordrecht
vloeit. De invloed van eb en vloed is op de hoogte van Bommel reeds eenigerraate
te bespeuren. De breedte is tusschen 36 el voor de Stevenspoort te Nijmegen en
761 el tusschen Rossum en Heerselt. De diepte bedraagt te Nijmegen 5,2 el, te
Varik 2,9 el. Het geheele verval der rivier van Pannerden tot Hardinxveld is bij eb
10,2 en bij vloed 9,627 el.
Waal (De). Zie Woel (de).
Waalsche kerken. Zie Walen.
Waardenburg (Hendrik). Nederl. philoloog, in 1760 te Franeker geb., studeerde al-
daar, werd er rector der Lat. school, daarna rector aan het gymnasium en hoogl. der
oudheden en philologie aan de akademie te Lingen, waar de Pruissische regering, op
zijne voordragt, het geheele gymnasiale onderwijs uitmuntend reorganiseerde, werd in
1802 rector te Haarlem en overleed aldaar in 1812. Hij was vooral een grondig be-
oefenaar van de Lat. poëzij, blijkens niet alleen zijn niet voltooiden arbeid aan Pro-
pertius, maar ook zijne Carmina elegiaca (1791) en Opusculaoratoria , poëtica, critica (1812).
Waarheid is de overeenstemming van onze voorstellingen, denkbeelden en begrippen
met de voorwerpen buiten ons, en ook onderling. De kennis der VV. is dus altijd
subjectief en betrekkelijk; de objective of absolute W. is voor den mensch onbereik-
baar, want onze kennis bestaat uit niets anders dan uit voorstellingen van zekere voor-
werpen welke ons verstand, in den vorm van oortleelen, verbindt en die zich mondeling
of schriftelijk in stellingen laten uitdrukken. Daarom worden ook deze oordeelen en
stellingen waar genoemd, in zoo ver zij op juiste voorstellingen en denkbeelden ge-
grond zijn. Men spreekt van empirische VV., wanneer zij op de ervaring, vaa historische
W., wanneer zij op geloofwaardige getuigen rust. Zedelijke en godsdienstige waarlie-
den rusten voornamelijk op de uitspraken van ons zedelijk en godsdienstig gevoel, die
met elkander moeten overeenstemmen om hier tot de overtuiging der VV. te komen.
In de kunst onderscheidt men kunst- en natavr-\\\\.; de eerste bestaat in de overeen-
stemming van het kunstwerk met de idee, die den kunstenaar voor den geest staat;
de laatste in de overeenstemming van het kunstwerk met het duargestelde voorwerp in
de natuur. De psychologische VV. van een kunstwerk bestaat in de aan de natuur ge-
trouwe voorstelling van karakters, gevoelens en hartstogten.
Waarneming (Perceptio) is de onmiddellijke opvatting van voorwerpen buiten ons (de
uitwendige) of van een in ons aanwezig gevoel of gedachte (de inwendige). Zij is zin-
nelijk of geestelijk, naar de verschillende organen, waarmede zij geschiedt, of naarde
verschillende zaken, welke waargenomen worden. De meerdere of mindere juistheid der
VV. hangt af van de meerdere of mindere ontwikkeling der organen, waarmede zij ge-
sehiedt. De indrukken der VV1. worden door de bespiegeling verwerkt en maken dan
eerst den inhoud der menschelijke kennis uit.
Waarschuwer». Over deze Hagedisachtige dieren zie Monilores.
Waarschijnlijkheid (Probabilitas) is die soort van voor waar houden, welke op een
besluit, dat uit niet volkomen afdoende gronden is afgeleid, steunt, naardien men hetzij
uit eene niet streng algemeene eerste stelling (major) een besluit afleidt, z. a. uit eene
onvolledige inductie (z. n.) of uit eene onvolledige analogie (z. a.), hetzij bij het aan-
wezig zijn van gronden zoowel voor als tegen het voor waar houden doet, afhangen van
het overwigt der eersten boven de laatsten. De mathematische VV. berust op eune be-
-ocr page 176-
170                   WAARSCHIJNLIJKHEIDSLEER — WACHSMUTH.
rekening van de kansen der waarschijnlijke uitkomsten (calculns probabilium), welke op
loterijen en gelukspelen is toegepast. "Wanneer men de zekerheid als het geheel = 1
stelt, kan men de W. als eene breuk = — voorstellen. Er kunnen hierin drie verhou-
o
dingen aangenomen worden en in een zeker geval \\ de geringste, 5 de hoogste en j
de middelbare W. uitdrukken. Zoo zal in eene loterij vau 400 loten met 100 prijzen
de W. van een prijs te trekken geringer zijn dan in eene loterij met 200 of\' met 300
prijzen. Verg. Parisot, Traite du caleul conjectural (Par. 1810); La Place, Essui philo-
sophiqve xvr les probabilitét (Par. 1818); Littrow, Die Wa/trscheinlichkeiUrecAituug
in ihrer Amreiidu/tr/ nuf dit Wittentclt. u. dun praktische Leben (Ween. 1833).
Waarschijnlijkheidsleer. Zie Probabi/ismus.
Waarzeggerij noemt men het voorspellen van bepaalde toekomstige, nog geheel onbe-
kende gebeurtenissen, uit het opmerken van bepaalde, doch van de willekeur des waar-
nemers in geenen deele afhankelijke verschijnselen. He W. klimt tot de hoogste oud-
heid op. Men vindt haar in zeer uiteenloopende vormen bij de Chaldeën, Egyptcna-
ren, Perzen enz. Ook onder de Israëlieten werd de W. herhaaldelijk gevonden, hoe-
wel door de Mozaïsche wet op doodstraf verboden (I.ev. 19: 26, 31, 20: 20, Deut.
18: 10). Uit het O. plantte de W. zich over naar Griekenland, waar zij tot eene
bepaalde kunst, mantica gen., ontwikkeld werd en in het naauwste verband stond tot
het godsdienstige, staatkundige en maatschappelijke leven. Bij de Komeinen breidde
de W. (dicinatio) zich nog veel meer uit en erlangde zelfs in de vau staatswege aange-
stelde wigchelaars een dikwijls aan de bedoelingen van staats- en legerhoofdeu dienst-
baar gemaakt ambtelijk karakter. Ook bij onze Oermnansehe voorouders vindt men
de W. terug, niet alleen in den voór-Christelijken tijd, maar ook in de ordalién (z. a.)
der middeleeuwen. Over de verschillende wijzen, waarop men de W. uitoefende, verg.
de art. Astrologie , Chiromantie, Nekromanlie, Rhabdomantie, Slichomaitlie.
Wabashj rivier in N.-America, die in het graafvehap Mercer van den staat Ohio ont-
springt, iti noordw. en daarna in zuidwest, rigting door den staat Indiana stroomt,
verder de grens vormt tusschen de staten Indiana en Illinois en na een loop van omstr.
120 m., waarvan 65 door stoombooten bevaarbaar, zich in den Ohio uitstort.
Wace (Bob.), AngloNoormansch dichter, omstr. 1090 op het eiland Jersey gcb.,
studeerde te Caen in de godgeleerdheid, hield zich in verschillende steden van Frank-
rijk en Engeland op, kreeg van Hendrik I eene praebende aan de kathedraal te Bayeux
en stierf omstr. 1180. Zijne hoofdwerken zijn: Roman de Drut (uitgeg. door Leroux
de Lincy, 2 dln., 1836—3S) en Roman de Rou (uitgeu. door Plucjuet, 2 dln., 1827).
Verg. Pluquet, Xotice sur la vie et les écrits de R. W. (1824).
Wach (Willi. Karl), Ouitsch historie-schilder, in 1787 te Berlijn geb., leerling van
Kretschmer, hield zich van 1816—19 te Parijs op, werd toen prof. aan de akademie
der schoonc kunsten te Berlijn, waar hij met von Schadow en Begas de nieuwe schil-
derschool oprigtte, werd in 1841 vice-directeur der akademie en overleed in 1845.
Hij schilderde o. a. de negen Muzen op het plafond voor het koninkl. theater, de
altaarstukken in de gamizoeus- en Werdersche kerken te Berlijn, de opstanding van
Christus voor de Protest. St. Pieter- en Paulus-kerk te Moskou, eene Madonna voor
prinses Frederik der Nederlanden enz.
Wachler (Joh. Friedr. Ludw.\'j, Duitsch geschied- en letterkundige, in 1767 te Gotha
geb., studeerde te Jeua en Gottingen , werd in 1788 prof. te Kinteln, in 1790 rector
te Herlbrd, in 1794 prof. in de godgeleerdheid te Kinteln, in 1801 prof. in de wijs-
begeerte en in 1802 ook in de godgeleerdheid te Marburg en in 1815 prof. in de ge-
schiedenis en consistoriaalraad te Breslau. W. overleed aldaar in 1838. Hij schreef o. a.
Vers. eiiier allf/em. Ciesch. der Lileralur (3 dln., 1793), Ilandb. der allyem. Gesch.
der liter. Cullur
(2 dln., 3<)c uitg. , 1833), Geselt, der histor. Forscltung u. Kunst
(2 dln., 1812 — 20), Vorles.\\ üb. die Gesch. der deulscheu Nationalliteratnr (2 dln.,
2<lc uitg., 1834), Philomathie (3 dln., 1819—21). Van 1793—1823 gaf hij de Nette
T/teol. Annalm
uit.
Wachsmuth (Ernst Wilh. Gottl.), uitstekend beoefenaar van de geschiedenis, vooral
van die der beschaving, in 1784 te Hildesheim geb., studeerde te Halle in de theo-
logie en philologie, was leeraar te Maagdeburg, Zerbst en Halle, werd in 1820 prof.
in de oude letterkunde te kiel en in 1825 prof. in de geschiedenis te Leipzig. Hij over-
leed aldaar irt 1866. Zijne hoofdwerken zijn: Hellenische Alterlhumskunde (4 dln.,
-ocr page 177-
WACHT WACHTERS.                                           171
1826—30), Europdische Siltengesch. (5 dln., 1831—39), Allgem. Cullurgesch. (3 dln.,
1850—52), Gesch. der politischen Parteiungen (3 dln., 1853—56), Geselt. deuUclter
Nationalitat
(3 dln., 1860—61), Gesch. Frankreichs im Zeilalter der Revolution {4 (l\\n.,
1840—44), Gesch. des Zeitalters der Revolution (4 dln., 1846—48). In llaumer\'s
Hist. Taschenb. en elders vindt men belangrijke verhandelingen en bijdragen van W.
Wacht noemt men in het algemeen de grootere posten, die op hunne beurt schild*
wachten, dubbele posten enz. uitstellen. De wachtdienst is het geheele stelsel van
alles, wat betrekking heeft op het betrekken en aflossen der wachten, haar gedrag, enz.
Men onderscheidt daarbij de garnizoensdienst, die voornamelijk slechts voor politie
dient, en de voorpostendienst (z. a.). In elk belangrijk garnizoen worden gewoonlijk
eene hoofdwacht en verschillende kleinere W., z. a. poort-W., pólitie-W. tot bewa-
king der kazernen, W, bij kruidmagazijnen, op oefeningsterreinen tot bewaking van
het materieel, enz. betrokken. Wachthuizen bestaan in de garnizoenen vooral voorde
hoofdwachten. In landen, waar men voor oproer vreest, liggen zij gewoonlijk versterkt
op de hoeken en in het verlengde der voornaamste straten, op pleinen, enz. Wacht-
vuren
worden door de veldwachten (z. a.) aangelegd. Eerewacht noemt men eene
troepenafdeeling, die de W. betrekt voor het gebouw dat door een regerenden vorst,
een prins of eenig ander hoog personaadje bewoond wordt, aan wieu men eerbe\\vij-
zingen wil doen. De sterkte der W. hangt af van den rang van dengene, aan wien
de eerbewijzing plaats heeft. Brandwachten , front\' en Jlankwachten zijn de namen , die
men in kampen en bivouacs aan de veldwachten geeft, welke het leger in den rug, in
het front en in de flank beschermen. — De bemanning van een schip wordt in twee.
W., de bakboords- en stuurboords-Vi., verdeeld, van welke elk afwisselend 4 uur de
dienst op het schip verrigt.
Wachtel. Zie Kwartel.
Wachter (Ferd.), Duitsch beoefenaar der geschiedenis en dichter, in 1794 te llcn-
thendorf bij Neustadt geb., studeerde te Jena, waar hij van 1835—54 prof. in de
wijsbegeerte was, hield zich daarna op zijn landgoed Unterlosa bij Plauen en te Lobeda
bij Jena op, en werd in den nacht van 19—20 Julij 1861 op den weg van Jena naar
Lobeda vermoord. Hij schreef enkele blij- en treurspelen, den roman Off ried n. Repgau
(1821), Thüringische u. Obersdchsische Gesch. (3 dln., 1826—30), Forum der Kritik
im Geblete der Gesch. u. ihrer Hülfswissensch.
(4 afd., 1N28—30) en onder den naam
Eykrind Skadaspillir: Die sechs Nebenbuhler auf der Dorfkirmse (komisch-tragisch
heldendicht, 1854).
W&chter (Georg Phil. Ludw. Leonh.), als schrijver onder den pseudonym Veit Weber (z. a.)
bekend, in 1762 te Uelzen geb., studeerde te Göttingen in de godgeleerdheid, woonde
sedert 1792 in Hannoversche krijgsdienst onderscheidene veldtogten tegen de Frausehen
bij, was sedert 1798 als leeraar en sedert 1814 als bestuurder van het opvoedings-
instituut van Voigt te Hamburg werkzaam en overleed aldaar in 1837. Onder zijne
schriften zijn vooral bekend: Sagen der Vorzeit (7 dln., nieuwe uitg., 1H40, ten deele
in het Nederd. overgebragt door Feith, 2 dln., Amst. 1798), Holzschnith (1793),
Historiën (1794), hft tooneelspel Wilhelm Teil (1804). Ook is van hem in onze taal
overgezet Herman von Unna en Ida, of tafereelen uit de geschied, der geheime gerrgts-
hoveu in de 14-de en lade eeuw
(2 dln , 1804).
Wichter (Karl Georg von), beroemd Duitsch regtsgeleerde, in 1797 te Marbach aan
den Neckar geb., studeerde te Tubingen en Heidelberg, werd in 1820 buitengewoon
en in 1822 gewoon hoogl. te Tubingen en in 1829 vice-kanselier der universiteit, was
van 1833—36 prof. te Lcipzig, keerde in 1S36 naar Tubingen terug, was van 1839—48
president van de stedenvergadering te Stuttgart, in 1848 lid van het voorparleraent te
Frankfort, werd in 1851 president van het hooge geregtshof van appM te Lubeck, en
in 1852 prof. in het Kom. regt te Leipzig en tevens geheim hofraad en later lid van
den staatsraad. Zijne beroemdste schriften zijn: Lehrb. des röm.-deutschen Slrafrechts
(2 dln.. 1825—26), Abhandl. aus dein Strafrechte (1835), Gemeinés Recht Deutsch-
lands
(1844), Beilrdge zur deutschen Gesch., insbes. zur Gesch. des deutschen Straf-
rechts
(1845), Handb. des in Würtemberg geitenden Privalrechls (2 dln., 1840—46).
Van het Archiv für civilist. Praxis en andere tijdschriften was hij mederedacteur.
Wachters of Manen noemt men die hemelligchamen, welke, zich in eene elliptische baan
om hunne hoofdplaneet bewegende, met deze de omwenteling om de zon volbrengen.
Zie voorts Zonnestelsel.
-ocr page 178-
Ï72                                     WACHTHUIZEN — WADDEN.
Wachthuizen. Zie Wacht.
Wachtmeester noemt men bij ons te lande de onderofficieren van de cavallerie, veld-
en rijdende artillerie. Bij de meeste Dnitsche legers verstaat men daardoor den oudsten
onderofficier van eene compagnie of escadron, bij ons opperwachtmeester gen., terwijl
daar ook somtijds de onderofficieren der infanterie.den naam van W. dragen. Oterste-
wachtmeester
was de naam, die oudtijds aan den majoor gegeven werd, generaal-veld-
wachimeester
aan den generaal-majoor.
Wachtschip noemt men den bodem , die in eene zeehaven de vlag van den commandant
der marine aldaar voert Gewoonlijk bezigt men hiertoe een schip, dat voor de active
dienst niet meer geschikt is. Aan boord van bet W. worden de vereischte saluutschoten
gedaan of beantwoord, en hebben bij plegtige gelegenheden parades plaats. De be-
mannmg, die meestal niet ten volle geevenredigd is aan de grootte van het schip,
wordt er tot verschillende diensten gebezigd en meer bepaaldelijk tot handhaving der
orde in de haven en op de reede. Het W. strekt den misdadigers van het personeel
der zeemagt tot voorloopige gevangenis. Nederland heeft dergelijke wachtschepen te
Willemsoord, te Vlissin^en en te Hellevoetsluis, alsmede op Java te Batavia en te Soerabaija.
Wachtvuren. Zie Wacht.
Wackenroder (Wilh. Heinr.), een der grondleggers der nieuwe romantiek, in 1772 te
Berlijn geb., studeerde te Ualle, werd referendaris bij het kamergeregt te Berlijn en
overleed aldaar in 1798. Hij schreef Tlerzensergiessungen eineskunslliebenden Kloste rbruders
(met bijdragen van zijn vriend Tieck, 1797).
Wackerbarth (Aug. Christoph, graaf von), Keur-Saksisch veldmaarschalk, in 1662
op het slot Kogel in het Lauenburgsche geb., kwam in 16S5 in Keur-Saks. dienst,
nam van 1691—1703 in onderscheidene rangen aan de veldtogten tegen de Franschen,
de Turken en de Beijeron deel, werd in 1705 door den keizer in den rijksgravenstand
verheven en tot commandant van Hagenau benoemd, welke plaats hij echter in 1706
aan de Franschen moest overgeven, deed in 1708 en 9 de veldtogten in Vlaanderen
mede, noodzaakte in 1715 Straalsund om zich over te geven, werd in 1728 generaal-
veldmaarschalk en overleed in 1734 op de villa Wackerbarthsriihe tusschen Dresden
en Meissen. — Zijn achterneef Aug. Jos. Ludw., graaf von W., in 1770 te Kutsehen-
ilorf in den Neder-Lausitz geb. en in 1850 op de villa Wackerbarthsruhe overl., \\vas
een man, die een zwervend leven leidde en zich vooral bekend maakte doordien hij op
de regering voor Lauenburg en Hannover aanspraak maakte bij Napoleon, die hem met
ijdele beloften afscheepte. Hij schreef o. a. Reclamationen (1815), Zuruf an den m
Wien zu Uidenden Congres (1815), Friiheste Ges"h. der Turken bis sur Vernicht, des
Byzant. Kaiserthums
(1821), Gesch. der grossen Tentonen (1821).
Wackernagel (Karl Heinr. Wilh). beroemd letterkundige, in 1806 te Berlijn geb.,
studeerde aldaar in de pbilologie, werd in 1833 prof. aan het paedasogium en in 1835
prof. in de Duitsche taal en letterkunde aan de universiteit te Bazel en in 1854 ook
in den grooten raad gekozen. Onder zijne talrijke schriften verdienen vooral vermelding:
Deutsches Lesebuch (4*le uitg., 3 dln., 1859 volg.), Gesch. der deutsc.hen Literatur
(afd. 1—3, 1848—56), Allfranz. Lieder n. Leiche (1846), eene uitgave van den
Schwabenspiegel (lc dl., 1840), Die deulsche Glasmalerti (1855). — Zijn oudere broeder
Karl Ernst Pbil. W., sedert 1S49 directeur der reaalschool te Elberfeld, maakte zich
door onderscheidene schriften bekend, z. a Das deulsche Kirchenlied (2 dln., 1841),
Bibliographie des deutschen Kirchetdieds (2 dln., 1854—55), Edelsteine deutscl/er
Dichlung u. Weüheit im
13 Jahrh. (2<lc uitg., 1857), Das deutsche Kirchenlied bis zum
17 Jahrh. (lc dl., 1863—64).
Wadai, rijk in het binnenland van Afrika, strekt zich omstreeks tusschen 13—15°
N. Br. uit, wordt ten W. door Bornoe en ten O. door Dar-Foer begrensd, bestaat
uit eene uitgestrekte hoogvlakte en enkele berggroepen en wordt door ouderscheidei e
Arabische en Neger-stammen (bij name de Eellatahs) bewoond en door een sultan zeer
despotisch bestuurd. Het Islamisme is er de heerschende godsdienst. Wara is de hoofd-
plaats. De Kuropesche reizigers Vogel en von Beurmann werden er vermoord.
Wadden zijn de ondiepten en droogten in de Noordzee, welke gelegen zijn tusschen
de eilanden Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog, liottum, Borkum, Juist,
Norderney, Baltrum, Langeroog, Spiekeroog, Wangeroog tot aan den mond van den
Wezer, en de kusten van Friesland, Groningen en Oost-Friesland, welke men tot aan
de kusten van Jutland kan vervolgen. Zij waren reeds ten tijde der Romeinen bekend
-ocr page 179-
WADDING — WAGENAAR.                                        173
en worden door Tacitus maria vadosa, d. i. doorwaadbare zeeën, ook wel aeüuaria,
d. i. gronden, welke bij den vloed onder en bij de eb droog loopen, genaamd. Zij
bestaan in het algemeen uit ondiepe platen en vlakten, door vaarwaters en min of meer
diepe killen, geulen of slenken doorsneden. Gedurende den zomer worden zij door
eene menigte van niet diepgaande schepen bevaren. Ook worden er veel schelpen
in opgevischt.
Wadding (Lucas), geleerd monnik, in het laatst der 16de eeuw op het eiland Man
geb. en te Home in 1655 overl., schreef o. a.: Annalen Minor nm xeu Franciscanornm
(Lyon 1625—48, 8 dln., dl. 9, Home 1654, herdr. Kome 1731—36, 10 dln. en nog
later door anderen vervolgd), Scriplores ordinis Minorum (Kome 1650), Legatio Pldlippi
III et IF ad Paullum V el Gregorium XV de Jinienda conirovemia immaculatae con-
cepiiotti* B. Virginis
(Lcuv. 1624).
Waden noemt men de achterste holte tusschen het dijbeen en scheenbeen, ook knie-
holte, kniekuil genaamd. Zij wordt door verschillende daar aanwezige spieren gevormd.
Wadi of Wady beteekent in het Arabisch stroom en stroomdal en komt menigmaal
bij plaatsnamen voor, z. a. W.-Bonjem, stad in de oiise Fezzan; VV.-Moesa (dal van
Mozes) in Steenachtig Arabië, met de ruïnen van het oude Petra; W.-Modscheb, rivier
in Palestina.
Wael of Waal (,)an de), schilder, in 1558 te Antwerpen geb., leerling van Frans
Francken, studeerde later te Parijs en oefende te Antwerpen zijne kunst uit, waar hij
in 1633 overleed. — Zijn zoon Lucas de W,, in J591 te Antwerpen geb., leerling
van Jan Breughel, hield zich lang met zijn broeder in Ltalië, vooral te Genua op,
schilderde landschappen in olieverw, somtijds ook in fresco en overleed in 1676. —
Cornelis de W., broeder des laatsten, in 1594 te Antwerpen geb., ging met zijn broeder
naar Italië, waar hij omstr. 1662 te Genua of te Kome overleed, en schilderde
genrestukken en militaire voorstellingen, die door den hertog van Aerschot en
door Philips III in hooge waarde werden gehouden. — Jan Baptist de W., zoon des
laatsten, omst. 1620 geb., maakte zich als graveur verdienstelijk vooral door de repro-
ductie van de werken zijns vaders.
Waesland of Waasland, landstreek in de Belg. prov. O."Vlaanderen langs de Schelde
van Gent af stroomafwaarts, was vroeger een aanhangsel van het graafschap Vlaanderen
en is vooral door den bloeijenden landbouw beroemd. In VV. liggen de steden St.-Nikolaas
en Lokeren en 26 dorpen.
Waeijen (Johannes van der), Nederl. Gereformeerd Godgeleerde, heftig voorvechter van
het Coecejanisme, in 1639 te Amsterdam geb., studeerde achtervolgens te Utrecht,
Leiden, Duisburg, Heidelberg, Zurich en Bazel, werd in 1662 predikant te Spaarndam,
in 1665 te Leeuwarden en in 1672 te Middelburg, waar hij ten gevolge der woelingen van
de Voetiaansche partij wegens onregtzinnigheid afgezet werd. Zijne benoeming tot hoogi.
te Franeker, in 1676, verwekte eene groote opschudding. Hij was de eerste, die in
Friesland de Coccejaansche en ook de Cartesiaansche stellingen aan zijne leerlingen
inscherpte. Hij overleed in 1701. Zijne schriften, meerendeels van polemischen aard,
getuigen van groote geleerdheid en schranderheid, maar zijn tevens zeer scherp en ondui-
delijk van stijl. Zijn Tlieologiae C/irislianae enchiridion (Fran. 1700) is geheel in don
Cartesiaansch-Coccejaanschen geest geschreven. — Zijn zoon en opvolger Joh. v. d. W.,
in 1676 te Middelburg geb., was eerst predikant te Midlum en overleed te Franeker
in 1719. Men vindt zijne en zijns vaders schriften opgegeven door Glasius, Godg. Ned.
3de dl., bl. 570—77.
Wagen (De) is in de volkstaal de naam der beide sterrebeelden de Beer.
Wagen (De Groote). Zie Groote lieer.
Wagen (De Kleine). Zie Kleine Beer.
Wagenaar (Lucas Jansz.), Nederl. schrijver over de zeevaart" en stuurmanskunst,
omstr. het midden der 16de eeuw te Enkhuizen geb. en aldaar overl., ondernam talrijke
zeereizen en verzamelde de belangrijke op die reizen verkregene uitkomsten in een op
eigen kosten gedrukt en bij Plantijn te Leiden verschenen werk: Spiegel der zeevaart,
in 2 dln., waarvan het eerste aan den prins van Oranje, het tweede aan de algemeene
Staten werd opgedragen. Janus Douza, heer van Noord wijk, heeft daarop een lofgedicht
vervaardigd. In 1592 verscheen van hem een werk vau gelijke strekking: de l\'/iresoor
der zeevaart.
De beide genoemde werken zijn zeer kostbaar en dien ten gevolge niet
naar zij verdienden verspreid. W. heeft zelf, daartoe aangezet door zijn vriend Fran^
-ocr page 180-
174                                         WAGENAAR — WAGNER.
(jois Maalson, den beroemden syndicus van West-Friesland, den hoofdzakelijken inhoud
van de beide werken te zamen gevat in een enkel octavo boekdeel.
Wagenaar (Jan), verdienstelijk Nederl. geschiedschrijver, in 1709 te Amsterdam geb.,
onderscheidde zich reeds in zijne jeugd door zucht tot onderzoek en door het lezen van
en het maken van uittreksels uit verschillende schriften. Na eenige vertalingen, met
name van leerredenen van Tillotson (Amst. 1730 volg., 6 dln.), den Philosop/iischen
onderwijzer
van Martin (ald. 1737) en eenige andere schriften te hebben uitgegeven,
begon hij in 1738 de eerste deden te schrijven van den Tegenwoordigen staat der Ne-
derlande».
Daardoor bekend geworden inet eene menigte boeken en handschriften,
betrekking hebbende op de geschiedenis onzes vaderlands, begon hij van lieverlede den
grond te leggen tot zijn werk Vaderlandsrhe Historie, waarvan hij van 1749—\'t9 21 dln.
uitgaf. Dit werk, gevolgd door Bijvoegsels en aanmerkingen door Mr. H. van Wijn en
and. (1797, 2 dln.), door een Onmiddelijk vervolg (1788 volg., 3 dln.) en door een
Vervolg (1786 volg., 48 dln.) van verschillende schrijvers, heeft gewis zijne gebreken,
maar blijft met dat al een voor de kennis der lotgevallen van ons land hoogst belangrijk
werk. Ook zijne Beschrijving van Amsterdam (1760—68, 13 st.) getuigt van veel vlijt
in het onderzoeken en getrouwheid in het verhalen, maar is zeer wijdloopig. Van
1756 — 60 werd hij door de regering van Arasterdam belast met de redactie der stadscou-
rant, ontving den titel van historie-schrijver der stad, en was verder tot zijn dood, in 1773,
eerste klerk ter secretarie van Amsterdam. Ook in de godgeleerdheid was W. geen
vreemdeling; hij sloot zich aan de Collegianten (z. a.) aan, in wier weeshuis, de Oran-
jeappel, hij godsdienst-onderwijs en lessen gaf over Het verhandelen der H. Schrift,
door hem uitgegeven (1752). Ook schreef hij Bedenkingen en verhandelingen over den
chrislelijken waterdoop
(1740), gevolgd door een antwoord aan een tegenschrijver (1741).
Voor de Maatschappij van Nederl. letterk. schreef hij een Toets van de echtheid der
rijmkronijk
, op naam van Klaas Kolijn uitgegeven. Behalve twee politieke weekblaad-
jes: het Kcffijhuispraalje en de Patriot (1747 en 48) en een Verhaal der overstroo*
mingen, zoo te Dantzig als hier te lande (1740 en 41), schreef hij nog eene Gesck.
van de Chr. kerk in de eerste eeuw
(1773) en eene Levensschets van Mr. H. Koordkerk
(1771). Verg. zijn Leven, doorgaans gevoegd als laatste stuk bij zijn Amsterdam
(Amst. 1776).
Wagenburg, eene verschansing uit wagens bestaande en nu zeldzaam meer in gebruik,
dan alleen wanneer groote transporten met een ernstigen aanval bedreigd worden, terwijl
het terrein geenerlei dekking aan de dekkingstroepen aanbiedt. Bij zulk een transport
wordt eerst een gedeelte tot een park opgereden op twee rijen met 15 passen afstands.
Om dit park wordt nu in den vorm van een vierkant of van een regthoek eene rij wagens
geplaatst met den disselboom onder den voorgaanden wagen. De W. komen ten
allen tijde in de krijgsgeschiedenis voor. Vooral bedienden de Hussiten en later de
keizerlijken tegen de Turken er zich van.
Wageningen, stad in de Nederl. prov. Gelderland, arrond. Arnhem, 3J u. ten W. van
Arnhem, digt "bij den regter Rijnoever gelegen, met omstr. 5500 inw., die in tabaks-
teelt , landbouw, steenovens en enkele andere fabrieken hun bestaan vinden. W. heeft
een kautongeregt, eene Hervormde en eene Koomsche kerk, eene synagoge, een gymna-
sium en goede scholen. Ten W. van de stad ligt de Wageningsche berg met prachtig
uitzigt. VV. behoorde eertijds tot het Hanse-verbond. De hertogen van Cfelder hechtten
aan haar bezit als een voorburg van de Veluwe en Betuwe groote waarde.
Wagenman, een sterrebeeld dat ten noorden grenst aan de Lynx, ten zuiden aan den
Stier. Het bezit twee dubbele en ééne drievoudige ster; zij behooren tot de kleinsten,
die als enkele ster voor het bloote oog zigtbaar zijn.
Waghorn (Thom.), Eng. zeeman, die, in 1800 te Chatham geb., eerst korten tijd als
luitenant bij de marine diende, vervolgens onderstuurman Mas op een koopvaardijschip, van
1819—29 te Bombay bij de marine in dienst was en zich daarna onvermoeid bezig
hield met het plan eener postverbinding tusschen O.-Indië en Engeland over Suez,
Kaïro en Triest, waarbij hij echter vele moeijelijkheden ontmoette en door vele reizen
zijn vermogen geheel ten offer bragt. Van 1848—49 leefde hij op Malta van een
pensioen van 100 pd. st. van de Eng. regering en overleed te Pentonville in 1830.
Hij schreef: Overlandguide to India (1830) en Eyypt as it is in 1837 (1838).
Wagner (Ernst), Duitsch romanschrijver, in 1769 te Kossdorf in Meiningen geb.,
studeerde te Jena in de regten, werd daarna griffier bij de regtbank\'en tevens intendant van
-ocr page 181-
WAGNER.                                                       175
«
een riddergoed te Rossdorf en in 1804 kabinets-secretaris van den hertog van Meiningen.
W. overleed te Meiningen in 1812. Hij schreef de romans: Willibalds Ansichten des
Lebens
(2 dln., 3<le uitg., 1821), Die reisenden Maler (2 dln., 1806), Neue Ansichten
des Lebens
(1807), Ferdinnnd Miller (1809), Isidora (1812), Die lieisen mts der
Fremde in die Heimath
(2 dln., 1808), Das histor. A. B. C. eines Mjdhrigen Fibel-
schützen
(1810). Zijne Siimmtl. Schriften zagen in 12 dln. (1827—29) het licht. Verg.
Mosengeil, Brief e üb. E. W. (1826). — Zijn zoon Karl W., omstr. 1795 geb., is
als schilder en etser met roem bekend.
Wagner (Ernst Leberecht), Duitsch patholoog, in 1829 te Uehlitz aan de Saaie
geb., studeerde te Leipzig, Praag en VVeenen, werd in 1S55 privaat-docent en in
1863 gewoon hoogl. in de algemeene pathologie en pathologische anatomie te Leipzig.
Hij was sedert 1861 directeur der geneeskundige polykliniek en schreef belangrijke
pathol.-anat. verhandelingen over de lever en den kanker in het door hem sedert 1861
geredigeerde Archiv der Ileilkunde.
Wagner (Joh. Jak.), Duitsch wijsgeer, in 1775 te Ulm geb., studeerde te Jena en
Göttingen, werd in 1803 prof. in de philosophie te Würzburg, vestigde zich in 1809,
toen de hoogeschool te Würzburg opgeheven werd, te Heidelberg, werd in 1815 in
zijne betrokking Ie Würzburg hersteld, die hij tot 1834 bekleedde, en overleed in
1841. Hij sloot zich grootendeels aan het wijsgeerig stelsel van Schelling aan en
zocht met behulp der wiskunde eene algemeene leer der constructie en eenc heuristiek
zamen te stellen. Zijne hoofdwerken zijn: Theodicee (1809), Mathemat. Philos. (1811)
en Organon der menschl. Erkennlniss (1830). Verg. Kabus, /. J. W.\'s Leien, Lehre
u. Bedeuiung
(1862).
Wagner (Gcorg Phil. Eberh.), Duitsch philoloog, in 1794 te Schünbrunn bij Wol-
kenstein geb., studeerde te Leipzig en was van 1817—54 als leeraar en conrector bij
de kruisschool te Dresden werkzaam. Zijn hoofdwerk is de bewerking van Virgilius
(5 dln. , 1830—41) en eene schooluitgave (2<lc uitg., 1849). Ook schreef hij : Die
griech. Tragödie u. das Theater in Athen
(1844).
Wagner (Joh. Martin von), Duitsch schilder en beeldhouwer, in 1777 te Würzburg
geb., ging in 1801 naar Weeneti en in 1802 naar Parijs, hield zich van 1804—8 te
Rome op, werwaarts hij zich in 1810 weder begaf, werd in 1812 door den kroonprins
van Beijeren naar Griekenland gezonden, waar hij de Aeginetische marmeren beelden
voor de glyptotheek van Munchen kocht, die hij in 1816 met Schelling beschreef en
naar de modellen van Thorwaldsen herstelde. Zijne beroemde beeldhouwwerken zijn :
het groote fries, de volksverhuizing voorstellende, voor de Walhalla en de beelden en
reliëfs voor de triomfpoort te Munchen. Zijn grootste schilderstuk is de voorstelling
der helden te Troje, thans te Sleissheim. Hij was secretaris-generaal van de kunst-
akademie te Munchen en overleed in 1858 op de villa Malta te Rome.
Wagner (Moritz), beroemd reisbeschrijver, in 1813 te Baireuth geb., studeerde te
Erlangen in de natuurwetenschappen, ondernam onderscheidene reizen naar Algiers,
den Kaukasus, het land der Kozakken, Kolchis , Perzië, het land der Koerden, later met
Scherzer naar N.-America en in 1857 op kosten van den koning van Beijeren naardeZ.-
Amer. republieken. Hij gaf van de meeste zijner reizen belangrijke beschrijvingen uit. —
Zijn broeder Rudolf, beroemd zoöloog en physioloog, in 1805 te Baireuth geb., stu-
deerde te Erlangen, Würzburg en Parijs, was eerst geneesheer te Augsburg, werd in
1829 privaat-docent en in 1833 prof. in de zoölogie te Erlangen, in 1840 prof. in
de physiologie, vergelijkende anatomie en zoölogie te Göttingen, waar hij in 1864
overleed. Zijne voornaamste schriften zijn: Lehrb. der Zoötonüe (2 dln., 1843—47),
Lehrb. der Physiologie (4\'lc uitg., bewerkt door Funke, 1854—57), Iconesphysiologicae
(nieuw bew. door Hecker, 3afd., 1853—55), Ilandatlas der vergleich. Anatomie (1841).
Door zijn geschrift MenschenscJtöpfung n. Sedensubslanz (1S54) geraakte hij in een
heftigen strijd met de materialistische rigting, vooral met K. Vogt. Zijne Vorstudien,
zu einer wissensch. Morphologie u. Physiol. des menschl. Gehirns
(1862) en zijne
Zoölog.-anthropol. Untersiinhungen (1861) gaven aanleiding tot belangrijke onderzoekingen
over uitgestorvene menschenrassen.
Wagner (Ilud. Joh.), Duitsch chemist en technoloog, in 1822 te Leipzig geb., stu-
deerde te Leipzig en Parijs, werd in 1846 adjunct bij het laboratorium der universiteit
te Leipzig, in 1850 aldaar privaat-docent, in 1851 prof. in de chemie bij de poly-
technische school te Neurenberg en in 1856 prof. en directeur van het technologisch
-ocr page 182-
17C                                        WAGNER — WAHA.BITEN.
conservatorium te VYiirzburg. Hij ondernam onderscheidene wetenschappelijke reizen naar
Engeland, Nederland en Frankrijk, en was in 1862 lid van de internationale jury te
Londen. Zijne hoofdwerken zijn: Handt), der Technologie (5 dln., 1857—64) en Die
c/tem. Technologie
(3dc uitg., 1863). Hij was redacteur van het Handwörlerb. der Chemie
u. Physik
(1850) en mederedacteur van de 6<le uitgave van Schedel\'s IVaarenlexïkon.
Wagner (Wilh. Rich.), geniaal Duitsch componist, in 1813 te Leipzig geb., ontving
zijne opleiding te Dresden en Leipzig, componeerde in 1832 eene ouverture, dirigeerde
in 1836 te Maagdeburg een tooneelorkest en was daarna te Koningsbergen, Dresden
en Riga, waar hij in 1838 den Rienzi begon te componeren, werkzaam. Na van
1839—42 te Parijs en Meudon veel bijval gevonden te hebben, werd hij in 1843
koninklijk kapelmeester te Dresden. In 1849, na deel genomen te hebben aan den
opstand, vlugtte hij naar Zürich, waar hij sedert 1850 de muzijkvereeniging en liet
tooneelorkest dirigeerde. In 1858 ging hij naar Venetië, kreeg in 1860 de vergunning
om in Duitschland, behalve in Saksen, terug te kceren, vestigde zich in 1862 te
Bibcrich en werd in 1864 door den jeugdigen koning van Beijeren naar Munchen be-
roepen. Hij genoot er dermate de gunst van den koning en had zoo grooten invloed
op dezen, dat de afgunst van aanzienlijke kringen in 1866 eene volksbeweging in het
leven riep, welke de verwijdering van VV. uit Munchen ten gevolge had. Vooral door
zijne opera\'s Tannhauser, Lohengrin en Die Niebelungen heeft VV. zich grooten roem
verworven, daar hij voor de opera\'s eene nieuwe rigting baande, waar hij in plaats van
de onbeduidende tekstwoorden op de keus van eene belangrijke en verhevene stof aan-
drong en er naar streefde om de geheele opera in eene onafgebrokene muziekale decla-
matie te veranderen, met verwijdering zooveel mogelijk van den gewonen omhaal van
aria\'s, duetten en finale. Zijne theorie, de muziek der toekomst gen., is door hem in
onderscheidene schriften ontwikkeld, z. a. Die Kunst u. die Revolulion (1849), Das
Kunstwerk der Zukunft
(1850), Optr u. Drama (3 dln., 2<le uitg., 1867), Die Zukunfts-
musik
(1861), Die Meistersimjer vou Nürnberg (1862). Verg. Lisst, Lohengrin et
Tannhamer de Rich. W.
(1851); Rail\', Die Wagnerfrage (1854), W. u. die neuere
Muuk
(1854). — Zijne nicht Johanna W. is als zangeres beroemd. Sedert 1851 was
zij bij de koninkl. opera te Berlijn geëngageerd en werd in 1853 tot koninkl. kamer-
zangeres benoemd. Na haar huwelijk met den jurist .lachmann ging zij eeuigen tijd
van het tooneel af, maar trad sedert 1861 weder op in het reciterend drama en ver-
bond zich weder aan het koninkl. tooneel te Berlijn.
Wagram of Duitsch-W.j een dorp in Neder-Oostenrijk, thans aan den spoorweg van
Weenen naar üölding aan de Russbeek gelegen, is in de geschiedenis bekend door den
veldslag, die aldaar 5 en 6 Julij 1809 geleverd werd en den vrede van Weenen (14
Oct.) ten gevolge had. Napoleon, aan het hoofd van 160,000 man, sloeg in dezen
tweedaagschen strijd 137,000 Oostenrijkers onder den aartshertog Karel. De verliezen
bedroegen aan wederzijde 20 tot 25,000 man. De maarschalk Berthier (z. a.) kreeg
na den slag van Napoleon den titel van prins van VV.
Wagrië of Waierlandj landstreek in het oostel. deel van het hertogdom Holstein. De
Wagriërs, een Slawisch volk, werden in de 10de eeuw door de Saksische hertogen
onderworpen en het land in 1140 onder graaf Adolf II bij Holstein ingelijfd.
Wahabiten, Waabiten of Wechabiten, eene Mohammedaansche sekte, door Abd-el-Wahab
omstr. 1745 te Deraijeh in de Arabische prov. Nedschd gesticht en zich ten doel stellende
om den Islam tot zijne oorspronkelijke zuiverheid terug te voeren door op strenge nakoming
van al de voorschriften van den Koran aan te dringen, met verwerping van alle andere
mondelinge en schriftelijke overleveringen. Wahab wist bijna 30 Arabische volksstammen
tot zijne leerstellingen te bekeeren of door geweld van wapenen aan zich te onderwerpen.
Zijn kleinzoon Abd-el-Asis, die in 1803 door een dweepzieken Pers vermoord werd, en diens
zoon Ebn Soehoed II voerden zegevierend onderscheidene oorlogen, en in 1806 werden
Mekka, Medina en Dschidda door de W. veroverd. In 1811 riep de Porte Mehemed
Ali, pascha van Egypte, tegen de W. te hulp. Deze beoorloogde hen met zijn aan-
genomen zoon lbrahim Pascha gedurende meerdere jaren. Eerst in 1818 eindigde de
krijg met de inneming en geheele verwoesting van Deraijeh en de onthoofding van
het opperhoofd der VV. Abdallah-ben-Soehoed. In 1822 en 1828 zag de Porte zich
veder genoodzaakt hen te beoorlogen. Nog houden zij zich in afzonderlijke stammen
in de woestijn op. Verg. Burckhardt, Notes on the Bedouins and Wahabys (1834),
en Chodzko, Le dtisme des Wahabis in het Journal Asiatigite (1848).
-ocr page 183-
WAHL — WAITZEN.                                             177
WaW (Christ. Abr.), Duit9ch godgeleerde, in 1773 te Dresden geb., studeerde te
Leipzig, werd in 1801 predikant te Friesdorf, in 1808 te Schneeberg, in 1823 super-
intendent te Oschatz, van 1835—49 kerk-, school- en consistoriaalraad te Dresden en
overleed in 1855 te Kötschenbroda bij Dresden. Hij schreef o. a. Hist. Einleit. in
die sammil. Bücher der Bibel
(1802), Hist.-prakt. Einleit. in die bibl. Schriften
(2 dln., 1820), Claris N, T. philologica (2 dln., 3de uitg., 1843) en Clavis librorum
V. T. apocryphorum
(1853).
Wahlenberg (George), beroemd Zweedsch botanicus en geoloog, in 1780 op de ijzer-
smelterij Skarphüttan in Wermeland geb., studeerde te Upsala, werd in lbOl amanuensis
en later intendant bij het museum van natuurlijke historie te Upsala, doorreisde een
groot deel van Skandinavië, Bohème, Hongarije, het Karpatische gebergte en Zwitserland,
werd in 1814 deinonstrator en in 1826 hoogl. in de kruidkunde te Upsala en overleed
in 1851. Zijne voornaamste geschriften zijn: Flora Lapponica (1812), Flora Carpa-
loruM
(1814), Flora Upsaliensis (1820), Flora Suecica (2 dln., 1824—26) en
Be vegelatione el climate in Ifelvelia (1813). Als geoloog beschreef hij de Kemi-
Lapmark. Naar hem is een geslacht uit de familie der Klokjesachtigen Campanulaceae-
W ahlenbergiae
genoemd.
Wahlstatt, dorp in Pruissisch Silezië, bij Liegriitz, met 720 inw., niet ver van het
slagveld bij de Katzbach (z. a.), waar Blücher 26 Aug. 1813 de Franschen onder
Macdonald versloeg, ten gevolge waarvan hij den titel van vorst van W. ontving. De
plaats ontstond na den slag van 0 Apr. 1241, in welken de Duitschers door de Mongolen
geheel geslagen werden. Ter plaatse toch, waar het lijk van Hendrik II den Vromen
gevonden werd, liet diens moeder, de heil. Hedwig, eene kapel oprigten, waaruit
later een groot Benedictijnerklooster ontstond, dat sedert 1838 eene koninkl. kadetten-
school is.
Waiblingen, hoofdplaats van het arrond. (opperambt) W. in den Wurtembergschen
Neckar-kreits, aan de Rems, niet 3000 inw. en eenige fabrieken. W. is eene zeer
oude stad, naar welke volgens sommigen de Salische koningen en daarna de Hohen-
stauten den bijnaam Waiblingers (zie G/iibellijnen) ontvingen; volgens anderen stamt
die bijnaam af van den burg W., aan den Kocher, in den tegenwoordigen Wurtemberg-
schen Jaxt-kreits.
Waiblinger (Wilh. Friedr.), Duitsch schrijver, in 1804 te Reutlingen geb., studeerde
te Tubingen, doorreisde Italië en overleed in 1830 te Rome. Hij schreef o. a. Vier
Erzaldungen aus Griechenland
(1821), Phaeton (1823), Brei Tage in der Untericelt
(1826), Anna Boleyn (1829). Zijne Gesammelte Werke werden in 9 dln. (1840—41)
door von Canitz uitgegeven.
Waitz (Georg), verdienstelijk germanist en geschiedschrijver, in 1813 te Flensburg
geb., studeerde te Kiel en Berlijn, ging als medewerker aan de uitgave der Monumenta
Germaniae
naar Hannover, bezocht verschillende bibliotheken in Frankrijk en Duitschland,
werd in 1842 hoogl. in de geschiedenis te Kiel, was in 1848 eenigen tijd lid van de
tijdelijke regering te Rendsburg en in 1849 van de nationale vergadering te Frankfort.
Hij aanvaardde in 1849 het hoogleeraarsambt te Göttingen. Zijne voornaamste werken
zijn: Beulsclie Verfassungsgesch. (4 dln., 1843 volg.), ScJtlesicig\'holdein. Gesch. (2
dln., 1851—54), Lüheck unler Jürgtn Wvlleniceber (3 dln., 1855), Beutsche Kaiser
von Karl d. Gr. bis Maximilian
(1862), Grundzüge der Politik (1862), Jahrbücher
des deulsc/i. Reichs unler Heinrich I
(1863).
Waitz (Theodor), beoefenaar der wijsbegeerte, in 1821 te Gotha geb., studeerde te
Leipzig en Jena, was eerst privaat-docent, sedert 1848 buitengewoon en sedert 1863
gewoon hoogl. te Marburg, sloot zich in zijne wijsgeerige rigting aan Herbart (z. a.)
aan en schreef o. a. Lehrb. der Psychologie (1849), Allgem. Padagogik (1862), Ah-
thropologie der Naturrölker
(4 dln., 1859—64).
Waitzen (Hong. Vacz), stad in het Hong. comitaat Peslh, aan den linker oever van
den Donau en den zuidoost, spoorweg, 4J- ra. van Besth, met 12,800 inw., eene
fraaije kathedraal, 3 andere Roomsche, 1 Hervormde en 1 Armenische kerk, 2 kloosters,
verscheidene inrigtingen van onderwijs en van weldadigheid, veemarkten en wijn teelt.
W. is de zetel van een bisschop. Bij W. onderging de Hong. koning Salomo eene
nederlaag in 1074; in 1635 werd er de vrede tusschen koning Ferdinand en Joh.
Zapolya gesloten; in 1597 werden er de Turken door de Oostenrijkers geslagen; in 1684
*erd de stad door den hertog van Lotharingen ingenomen; 8 Apr. 1848 had er ee«.
41}tm, tod. JSkcgelopedi*, dael XV,                                                                     lij
-ocr page 184-
WAKE — WALACHI.TË.
178
gevecht tusschen de Oostenrijkers en de Hong. insurgenten plaats, en 16 en 17 Juiy
1849 tusschen de Hongaren onder Görgei en de Kussen onder Sass, die de stad innamen.
Wake (Williara), Eng. godgeleerde, in 1657 te Blandfort in het graafschap Dorset
geb., studeerde te Oxford, was eerst kapelaan bij lord Preston, Engelsch gezant aan
het Fransche hof, daarna hofkapelaan en kabinets-secretaris van Willem III en sedert
1716 aartsbisschop van Canterbury. Hij overleed in 1737 in het paleis van Lambeth.
W. heeft zich vooral beroemd gemaakt door pogingen om de Gallicaansche en de An-
glicaansche kerken met elkander te vereenigen. Eene briefwisseling te dier zake is door
Maclaine openbaar gemaakt in zijne Ned. vertaling van Mosheim\'s Kerkel. geschiedenis
10de dl., bl. 91—206.
Wakefield (Gilbert), Engelsch criticus, geb. te Nottingham in 1756, studeerde te
Cambridge, werd in 1779 diaconus, maar trad uit de Engelsche staatskerk wegens
gewetensbezwaren en leefde eenigen tijd aan eene Dissenter-akademie, daarna te Notting-
ham en Hackney, waar hij verscheidene geschriften tegen de staatskerk en eene ver-
taling van het N. T. met aanteekeniugen in het licht gaf (3 dln., 2<le uitg., 1795).
Twee jaren later schreef hij brochures tegen Pitt en verdedigde het Christendom tegen
Payne. Wegens eene scherpe veroordeeling van den oorlog tegen Frankrijk werd hij
tot eene gevangenisstraf van 2 jaar veroordeeld. Hij overleed te Hackney in 1801. W.
muntte uit door een bewonderenswaardig geheugen en een scherpen vrij oordeel. Behalve
uitgaven van Lucretius, Virgilius en Horatius schreef hij: Tragoediarum. graec. delectm
(2 dln., 1790), de beroemde Silva critica (5 dln., 1785—95), Nocles carcerariae
(1801), eeneautobiographie(2dln., 2dc uitg., 1804), Correspondent e of W. wit//. Tox(\\$\\\'è\\.
Wakefield, stad in het westel. deel van het Eng. graafschap York, aan den Calder,
het kanaal van W. en den spoorweg van Manchester naar York, met omstr. 24,000
inw., eene fraaije Gothische hoofdkerk, groote fabrieken en markten voor geweven en
wollen stoffen, kousenweverijen, garenspinnerijen, verwerijen en steenkolenmijnen. De
koninklijken onder den graaf van Northumberland zegevierden hier 30 Dec. 1460 over
den hertog van York.
Wakoef heet in Turkije het eigendom der moskecen en weldadige stichtingen, vooral
eene soort van privaat-eigendom, aan de moskeeën en stichtingen verbonden.
Wal heet de voornaamste aardophooping van een vestingwerk. Op de bovenvlakte van
den W. is de borstwering, die de eigenlijke dekking voor de verdedigers vormt. Achter
deze borstwering moet een gang van voldoende breedte voor de beweging der troepen
en der vuurmonden overblijven, welke walgang genoemd wordt en, naarmate van
de levendigheid der communicatie, eene breedte van 2 tot 14 el heeft. Een W.
is hetzij een zuivere aarden W. zonder eenig metselwerk, of wel een gereveleerde
W., met een escarprauur of buitendien nog met een muur aan de zijde, die naar de
stad gekeerd is. Een gekmematleerde W. is een zoodanige, waaronder kazematten
liggen. De hoogte van den W. hangt af, deels van den graad van stormvrijheid, dien
men verkrijgen wil, deels van het defilement tegen omliggende hoogten, deels van het
commandement boven voorbij liggende werken. De hoofdwal eener vesting is de wal
of het geheele stelsel van wallen, dat het binnenste gedeelte der stad omgeeft en den
grondslag der geheele inrigting tot verdediging vormt. Onderwal of lage W. (fausse-
hraye)
is eene lage borstwering op of vóór eene breede verlaagde berm opgeworpen,
met het doel om een laag bestrijkend frontvuur in de hoofdgracht te brengen.
Wal (Gabinus de), Nederl, regtsgeleerde en dichter, in 1785 te Leeuwarden geb.,
studeerde te Groningen in de regtsgeleerdheid, vestigde zich in 1808 als advokaat te
Leeuwarden, bekleedde daar vervolgens eene regterlijke betrekking, werd in 1816 hoogl.
in de regtsgeleerdheid aan het weder herstelde athenaeum te Franeker en in 1821 aan
de Groningsche hoogeschool. Hij overleed te Groningen in 1833. Verschillende oratiën
en verhandelingen, in onderscheidene tijdschriften, vooral in de Bijdragen tot regts-
geleerdheid en wetgeving
opgenomen, getuigen van zijn helder oordeel en grondige ge-
leerdheid. Ook de dichtkunst werd met goed gevolg door hem beoefend, o. a. blijkens
Be vernedering en verlossing des vaderlands, in twee zangen, in 1814 afzonderlijk uit-
gegeven, en vele verspreide dichtstukken van minderen omvang.
Walachp (Turksch Ak-Iflak, door de inboorlingen Tzeara romaneasca, d. i. Bo-
manisch land gen.), vasalstaat van Turkije, het westelijkste der beide Donauvorsten-
dommen en sedert 1859 met Moldavië (z. a,), onder den naam van Romaenië
.{t, a.), door een gemwehappeUjken vorst, (hospodari bestuurd. W, wordt ten N. door
-ocr page 185-
WALACHITERS — WALAEUS.                                      17»
Moldavië en Zevenbergen, ten W. door de Militaire Grenzen en Serbië, ten Z. en O.
door Bulgarije begrensd en door de Aluta in een grooter oostel. deel, Groot W., en
een kleiner deel, Klein W., verdeeld. W. telt op 1330 Q m. (1860) 2,400,921 inw.,
meest Itomaenen (z. a.), verder Zigeuners, Joden, Hongaren, Serbiërs, Armeniërs,
Grieken, Duitschers, Franschen, Russen en Polen. De Grieksche godsdienst is de
heerschende. Alleen in het N. is liet land door de Karpaten met verscheidene vertak-
kingen bergachtig, overigens vlak, zeer vruchtbaar en door vele grootere en kleinere
rivieren, z. a. de Donau, Schyl, Aluta, Vedea, Ardschisch, .Talomitza, Kotnarsehi,
Sereth enz. doorsneden. Langs den Donau is veel moerassig land en verscheidene
meren; ook zijn er vele minerale bronnen. Het klimaat is vrij ruw en sterk afwisse-
lend; er heersenen gevaarlijke koortsen. De bodem levert weit, koren, gierst, wijn,
ooft en meloenen op; er zijn veel varkens, schapen, buffels en paarden. Landbouw,
veeteelt en nijverheid staan op een lagen trap van ontwikkeling; de handel is niet on-
belangrijk, maar door de slechte wegen menigmaal belemmerd. De jagt en visscherij
zijn van belang; het delfstoffen rijk levert zout, zwavel, salpeter, bruinkolen en eenig
goud op, maar bergwerken zijn er onbekend. Ook de bosschen, waarmede de bergen
overdekt zijn, worden verwaarloosd. Voor het onderwijs is vrij goed gezorgd: in alle
dorpen zijn volksscholen, in de hoofdplaatsen der kreitsen normaalscholen. Te Bukarest
en Krajowa zijn gymnasiën. Men vindt er verder 4 bisschoppelijke seminariën, een collegie
voor toekomstige ambtenaren te Bukarest, eene militaire akademie, bandels- en nijverheids-
scholen en meisjes-instituten. De bevolking bestaat uit den adel (de Bojaren), die in
het bezit is van den grond en groote voorregten heeft, de geestelijkheid en
de boeren. Eerst in den laatsten tijd ontwikkelde zich een burgerstand uit den lageren
adel , de handelaars in de steden en de beoefenaars van kunsten en wetenschappen. De
hoofdstad is Bukarest (z. a.). Over den regeringsvorm verg. de art. Moldavië en
Romaeniii. — W., ten tijde der Romeinen tot Dacië behoorende, deelde in de middel-
eeuwen de lotgevallen van dit land, totdat het in 1290 een afzonderlijke staat werd,
welks vorsten van het Byzantijnsene rijk afhankelijk waren. Na den ondergang van
het Byzantijnsche rijk kozen zij nu eens de zijde van Hongarije, dan weder die Tan
Polen, totdat W. in 1526 aan de Turken cijnsbaar werd, maar toch zijne eigene vor-
sten en regeringsbestuur behield. In 1716 stelde de Porte in plaats van de door de
Bojaren gekozene wojwoden zoogen. hospodars als schattingpligtige leenvorsten in. Door
de Russ.-Turksche oorlogen vestigde zich de invloed van Rusland in de Donauvorsten-
dommen en werd door den vrede van Adrianopel van 1829 geregeld. Op het bestuur
van den Russ. generaal Kisselew, 1829—34, volgde als hospodar Alex. Ghika, die in
1842 afstand deed om voor den Russiscbgezinden Georg Bibesco plaats te maken,
die ten gevolge der omwenteling van 1848 afstand deed. De tijdelijke regering werd
door de Porte niet erkend, en de Turksche troepen namen 26 Sept. Bukarest stormen-
derhand in, terwijl 27 Sept. de Russen onder Lüders W. binnenrukten. Bij het ver-
drag van BaltaLiman, 1 Mei 1849, bleven W. en Moldavië aan de Porte cijnsbaar
en werden onder de bescherming van Rusland gesteld. Dimitri Barbo Stirbey werd
17 Junij 1849 tot hospodar verkozen. Tijdens den Oosterschen oorlog bezetten Rus-
sische troepen van Julij 1853—Aug. 1854 W. Daarna werd ten gevolge van een trac-
taat het land door Oostenrijksche troepen bezet, en keerde de uit Weenen terugge-
roepene vorst Stirbey, 5 Oct. 1854, terug. Bij den vrede van Parijs (30 Maart 1856)
maakte de regeling van de betrekking der Donau-vorstendommen tot de Porte een be-
langrijk punt van bespreking uit. Na het einde van het zevenjarig bestuur van Stirbey,
in Julij 1856, werden door de Porte tijdelijk tot de volledige regeling bestuurders
(kaimakans) aangesteld, totdat 5 Febr. 1859 Cousa als vorst Alexander Johannes I de
regering van Moldavië en W. aanvaardde. Verg. verder de art. Moldavië en Romaenië,
De vlag der vereenigde vorstendommen is blaauw, geel en rood. Verg. Ganesco, La
Valachie depuis
1830 jusqiCa ce jour (1855); Regnault, Hist. politique el sociale des
Principautés Danubiennes
(1855); Vaillant, La Romanie (3 dln., 1844).
Walachprs of Walakken is de naam, die door vreemden gegeven wordt aan dien yolk-
stam, die zich zelf Romaenen of Rumaenen noemt. Zie Rornaenen.
Walaeus (Antonius), Nederl. Hervormd godgeleerde, in 1573 te Gent geb., nam,
na de overgave zijner geboortestad aan Parma, met zijne ouders de wijk naar Middel-
burg, studeerde te Leiden, bezocht eenige buitenlandsche hoogesoholen, werd in 1601
predikant te Koudekerk, in 1608 te Middelburg en in 1606 boogl. in de philosopbie
18*
-ocr page 186-
WAL AFRIED — WALCHEREN.
180
en de Grieksche taal aan de doorluchtige school aldaar. Kort nadat hij zitting had
gehad in de Dordsche synode, werd hij hoogl. der godgeleerdheid te Leiden , waar hij
in 1639 overleed. Hij was bekend als ijverig contra-Remonstrant, behoorde onder de
vertalers van het N. V. en maakte zich vooral verdienstelijk omtrent de Hervormde kerk
in O.-Indië, daar door zijn toedoen en ten zijnen huize eene kweekschool voor gods-
idicnstleeraars ten behoeve dier kerk werd opgerigt, waarvan W. van 1622—32 opziener
was. Ook was hij een der eersten, die eene, zij het dan ook nog al schoolsche, af-
zonderlijk wetenschappelijke behandeling der Christelijke zedeleer in het leven riep. Zijn
Compendium ethicae Ariüotelicae ad normam veritatis Christ. revocalum is te Leiden
in 1627 uitgegeven. Zijne Opera theologica zijn in 2 dlu. verzameld (Leid. 1642). Verg.
Paquot, Mémoires, dl. I, bl. 167 volg.; Glasius, Godgel. Nederl., dl. III, bl. 579
volg. — Johannes W., Nederl. geneeskundige, in 1604 te Koudekerke in Zeeland geb.
en in 1649 als hoogl. te Leiden overl., schreef o. a. De motu chyli et sanguinis (4de
uitg., 1647), Melhodus medendi brevissima ad circulationem sanguinis adornala (2de
uitg., 1679). Zijne Opera werden in 1660 te Londen uitgegeven.
Walafried, Strabo, d. i. de schele, bijgenaamd, een geleerd geestelijke en dichter,
omstr. 807 in Zwaben geb., studeerde eerst te St.-Gallen of Reichenau en daarna te
Fulda onder Hrabanus Maurus, was een tijd lang deken te St.-Gallen, werd in 842
abt van het klooster Reichenau, waarvan hij de school tot aanzien bragt, en stierf op
reis in 849. Hij schreef: Glossa ordinaria in S. S., De exordiis et incremenlis rerum
ecclesiaslicarum
, Vita St. Oalli, bezong de heiligen en schreef in hexameters een me-
disch werk, Horlidus betiteld.
Walakken. Zie Walachijè\'rs.
Walbessen is een naam, dien men ook wel aan de Boschbessen geeft.
Walch (Joh. Georg), beroemd godgeleerd, wijsgeerig en patristisch schrijver, in 1698
te Meiningen geb., studeerde te Leipzig en Jena , werd in 1719 hoogl. in de wel-
sprekendheid en in 1724 in de godgeleerdheid te Jena. Hij overleed in 1775. Zijne
voornaamste schriften zijn: Philos. Ltxikon (2 dln., 1726), Observationes in N. T.
libros
(1727), Einl. in die Üteol. fFissensch. (2de uitg., 1753), Bibliotheca theol. selecta
(4 dln., 1757—65), Hist.-theol. Einleii. in die Religionsslreitigkeiten der Lut/i. Kirclie
(5 dln., 1730—39), Hisl. theol. Einleit. in die Religionsstreitigkeiten, toelche ausser
der Lul/i. Kirche entstanden
(5 dln., 1733—36), Hisl. conlroversiarum graec. et lat.
de processione spiritus s.
(1751), Bibliothecapalristica (1770, door Danz uitgeg. 1834).
Ook gaf hij al de werken van Luther uit (24 dln., 1740—52). — Joh. Ernst Im-
manuel \\V., zoon des vorigen, in 1725 te Jena geb., studeerde aldaar, werd erin 1750
hoogl. en overleed in 1778. Hij schreef enkele schriften over de geschiedenis van het
eerste Christendom, had eene rijke mineralogische verzameling en schreef op het gebied
der mineralogie: Sgstemat. Entwurf des Steinreic/is (1762—67) en Der Nalurforscher
(13 aflev., 1774—79). — Christ. Wilh. Franz W., broeder des vorigen, in 1726 te
Jena geb., was een beroemd kerkgeschiedkundige. Hij studeerde te Jena, ondernam
reizen door eeu groot deel van Europa, werd in 1750 hoogl. in de philosophie, in 1753
in de philologie en in 1754 in de theologie te Göttingen en overleed aldaar in 1784.
Zijne hoofdwerken zijn: Grundsdtze der Kirchenhist. des N. T. (4 dln., 1761), Ent-
Kurf einer Historie der Ketzereien u. s. w.
(11 dln., 1762—83), Neueste Reliqions-
gesc/i.
(9 dln., 1771—82, voortgezet door Planck). Verg. Heyue, Elogium Walchii
(1784). — Karl Friedr. W., broeder der beide vorigen, in 1734 te Jena geb. en in
i799 als hoogleeraar in de regten aldaar overl., schreef o. a. Introductio in controver-
sias juris civilis recent.
(8 dln., 3de uitg., 1790), Grundriss der Geseh. aller in Deulsch-
laud geitenden Rechte
(1780). — Georg Ludwig W., zoon des v.origen, in 1785 te
Jena geb., was eerst leeraar in de oude talen te Berlijn, werd in 1830 prof. te Greifs-
wald en overleed in 1838. Hij schreef o. a. Meletemalum crit. specimen (1809), Emen-
dationes Livianae
(1815) en gaf den Agricola en de Germania van Xacitus uit.
Walenen-meer, ook Waller-meer gen., een meer in de Beijersche Alpen, in den Beijer-
schen kreits Opper-Beijeren, 5 u. iu omvang, eenzaam en tusschen bergen en wouden in-
gesloten, is rijk aan visch en vloeit door de Jaiclina in de Isar en in het Kochel-meer af.
Walcheren, eiland van de Nederl. prov. Zeeland, grenst ten N. aan de Ooster-, ten
Z. nau de Wester-Schelde en ten W. aan de Noordzee, wordt door het Sloe van het
•iland Zuid-Beveland gescheiden, heeft 10 u. gaans in omtrek en eene oppervlakte van
nagenoeg 21,000 bunder, Het wordt door eene rij van duinen tegen h«t gaweld der
-ocr page 187-
WALCKENAER — WALDBURG.                           181
Noordzee beveiligd, behalve op de westelijkste punt, die het meest is blootgesteld en
door een sterken zeedijk, dien van Westkapelle, wordt beschut. W. is, behalve de
strook langs de duinen, zeer vruchtbaar, bestaat deels uit bouw-, deels uit weiland , en
levert groenten, ooft, granen en vee op. Op W. liggen de steden Middelburg, Ylis-
singen en Veere en 18 dorpen. Weldra zal het door afdamming of overbrugging van
het Sloe en de Ooster-Schelde in het groote Europesche spoorwegnet opgenomen zijn.
W. werd in de middeleeuwen meermalen door de Noormannen verwoest. Na het begin
der grafelijke regering in Holland behoorde W. tot het zoogenaamde Zeeland-bewester-
Schelde en was van de 13de tot de 14de eeuw voortdurend een twistappel tusschen de
graven van Holland en die van Vlaanderen. Gedurende den opstand tegen Spanje ver-
vulde W. eene voorname rol. De zeesteden van W. behoorden onder de eerste plaat-
sen, die in 1572 het voorbeeld van den Briel volgden en met behulp der Watergeu-
zen het vreemde juk afwierpen. In 1809 landden de Engelschen op W., dat echter
tot het voorjaar van 1814 door de Franschen bezet bleef en toen eerst onder Nederl.
gezag kwam. Men vindt vele oudheidkundige bijzonderheden over dit eiland in de Wal-
chersrhe Arcadia
van M. Gargon.
Walckenaer (Charles Athanase, baron), beroemd Fr. entomologisch, geographisch en
biographisch schrijver, in 1771 te Parijs geb., emigreerde gedurende de omwenteling
naar Schotland, werd onder de restauratie in 1810 een der maires van Parijs, in 1817
secretaris-generaal van de prefectuur der Seine en in 1826 prefect van Nièvre. In
1830 legde hij zijne staatsbetrekking neder, werd in 1840 perpetueel secretaris van
de Academie des Inscriptions en overleed in 1852 te Parijs. Zijne voornaamste schrif-
ten zijn: Faune Parisienne (2 dln., 1802), Mémoires pour sertir ü l\'kisloire naturelle
des abeilles solitaire*
(1817), Hist. naturelle des Insectes Aplères (1837—47, 4 dln.
met atlas), Le monde maritime (4 dln., 1818; 12 dln., 1819), Hist. générale des
voyages
(21 dln., 1826—31), Géograp/de ancienne des Ganles (3 dln., 1839), Hist.
de la vie et des ouvrages de Lofonlaine
(3de druk, 1824), Hist. de la vie et despoésies
d\'Horace
(2 dln., 1840), Mémoires louchants la vie el les écrits de la Marquise de
Sévigné
(5 dln., 1842—52). Talrijke verhandelingen, lofredenen en gelegenheidsop-
stellen van zijne hand zijn in de Mémoires van het Instituut opgenomen.
Waldai-gcbergte (Mons Alaunus, Wolchonskij-gebergte), eene heuvelengroep in
het Buss. gouvern. Nowgorod, aan de grens van Twer, en zich westelijk aan het
Uralisch-gebergte aansluitende. De hoogten verheffen zich zelden meer dan 300 v. boven
de vele meren en moerassen bevattende dalen; het hoogste punt is de Popowa Gora
(1030 v.). Het heuvelachtige landschap vormt het stroomgebied van de Wolga en de
waterscheiding tusschen de Kaspische* en de Oostzee. De meeste heuvels zijn met bos-
schen overdekt. Naar dit gebergte is de kreits VValdai in het gouv. Nowgorod ge-
naamd, met de hoofdplaats W. met 5600 inw., 3 kerken en eenige nijverheid. Deze
plaats is vooral bekend door hare sehoone meisjes , voorts door eene soort van brood-
gebak, baraschki gen., en door de Waldaische klokken.
Waldarfer (Christoph), beroemd boekdrukker uit Regensburg, verbreidde de boek-
drukkunst in Italië, waar hij van 1470—72 te Venetië en van 1474—88 te Milaan
drukte. Zijne drukken, waaronder de beroemde Decameron van Boccaccio van 1471,
behooren tot de fraaisten van dien tyd.
Waldburg. een uit de voormalige, onmiddellijk van het rijk afhankelijke bezittingen
der graven van W. in 1803 gevormd vorstendom in Zwaben, tusschen den Donau
en de Hier, thans grootendeels tot Wurtemberg behoorende, behalve het Beijersche
gedeelte van het graafschap Trauchburg. Het is 13 O m. groot en bestaat uit het
graafschap Zeil en de heerlijkheid Wurzach, de graafschappen Wolfegg en Trauch-
burg en de heerlijkheden W., Waldsee en Moorstetten. \'De graven voerden reeds
sedert de 11de eeuw, daar zij bij verschillende Hohenstauhsche keizers het ambt van
oppervoorsnijder {Truchsess) bekleedden, den titel van Ïruchsess-W. De stamvader
van het huis was Johan, graaf van Truchsess-W., overl. in 1423. Het stamhuis
verdeelde zich in verschillende liniën en takken. Na de oplossing van het Duitsche
rijk legden zij, behalve den tak, die zich in Pruissen gevestigd had, den naam Truch-
sess af. De thans regerende vorsten zijn: van de linie Wolfegg-Wa\'dsee vorst Fie-
derik, geb. in 1808, in 1832 getrouwd met prinses Elisabeth van Koenigsesg-Au
lendorf; van de linie Zeil staat aan het hoofd van den vorstelijken tak van Zeil-Zei
of Zeil en Trauchburg vorst Wilhelm, geb. in 1835, erfelijk rijksraad in Beijeren
-ocr page 188-
182                                    WALDBURG — WALDENBUBG.
in 1862 getrouwd met Marie-Anna, prinses van Wolfegg-Waldsee, en aan het hoofd
tru den grafelijken tak Tan W.-Zeil-Lustnau-Hohenems graaf Maximiliaan, geb. in
1799, in 1841 getrouwd met Josephine, barones van Enzberg van Mühlheim; aan
het hoofd van den tak van Zeil-Wurzach staat vorst Eberhard II, in 1828 geb., ge-
trouwd in 1856 met de gravin Sophie van Dubsky (overl. in 1857) en in 1858 met
de gravin Julie van Dubsky; aan het hoofd der Pruissische linie van W.-Truchsess
staat graaf Gebhard, in 1791 geb.
Waldburg (Eudw. Friedr., graaf van Truchsess-), Pruissisch luitenant-generaal en
diplomaat, in 1776 te ïangermünde geb., diende van 1793—1800 in Pruissische en
in 1803 in Wurtembergsche krijgsdienst, werd in 1803 gezant te Weenen en in
1806 te Parijs, was van 1807—8 opperkamerheer bij den koning van Westfalen,
trad in 1813 weder in Pruiss. krijgsdienst, vergezelde in 1814 als Pruiss. kom-
missaris Napoleon I op diens ballingstogt naar Elba, werd in 1816 gezant te Turijn,
waar hij vooral de belangen der Waldenzen behartigde, in 1827 gezant in den Haag
en in 1832 weder te Turijn, werd in 1837 luitenant-generaal en overleed in 1844.
Waldeck, Duitsch souverein vorstendom, tusschen Keur-Hessen en Pruissen, be-
staat uit het oude graafschap W. en het sedert 1849 daarmede vereénigde, maar af-
zonderlijk gelegen graafschap Pyrmont. Het eigenlijke graafschap W. is meerendeels
berg- en heuvelland, wordt door den Eder en Diemei met hunne zijstroomen besproeid
en telt op 19,17 □ m. (1864) 51,824 inw., grootendeels Evangelisch. He bodem is
niet zeer vruchtbaar, maar brengt toch meer koren dan voor het gebruik noodig is
voort; bijna de helft is met bosschen overdekt. Het roineraalrijk levert een weinig
ijzer, leem, zandsteenen, bazalt, kalkmergel en leijen op. De vee-, vooral de schapen-
en varkensteelt is een voornaam middel van bestaan; ook is er eenige nijverheid. Het
vorstendom is in 4 kreitsen verdeeld: Twiste, Eisenberg, Eder en Pyrmont. De
hoofd- en hofstad is Arolsen (z. a-\'i. Het budget bedroeg voor 18(58 aan inkom-
sten 514,255 thalers, aan uitgaven 508,252 thalers. De constitutie met de kieswet
is van 17 Aug. 1852. Sedert 1 Jan. 1868 staat W. wat het administratieve betreft
onder het bestuur van Pruissen. Het grafelijk huis van W., een der oudsten in
Duitschland, werd in 1G82 met Georg Friedrich von W., veldmaarschalk der ver-
eenigde Nederlanden, in den rang der Duitsche rijksvorsten opgenomen, welke waar-
digheid in 1711 ook aan Friedr. Anton Ulzicb uit de linie van Eisenberg, aan welke
de Waldecksche bezittingen waren ten deel gevallen, werd toegekend. Thans is Georg
Victor vorst van W. In 1831 geb., volgde hij in 1845 zijn vader Georg Heinrich
op, tot 1852 onder de voogdijschap van zijne moeder, prinses Emma. Hij trouwde
in 1853 met prinses Helena van Nassau, bij wie hij 5 dochters en een zoon, den
erfprins Friedrich, geb. in 1865, heeft.
Waldemar, de naam van vier koningen van Denemarken, van welke vooral W. 1, de
Groote, 1157—82, beroemd is, door wiens veroveringen Denemarken zulk eene hoogte
van magt en aanzien bereikte, dat het met de staten van den eersten rang kon wed-
ijveren. Zie Denemarken.
Waldemar, de Valsche, heette de, 1347—55, als tegenstander van den keurvorst
Lodewijk van Brandenburg uit den Wittelbachschen stam opgetreden en zich voorden,
gelijk het heette, in Palestina gestorven markgraaf W. uit den Askanischen stam
uitgevenden pretendent. Hij vond bij de vorsten en het volk veel aanhang. Dit
veroorzaakte een burgeroorlog, totdat W. in 1355 Brandenburg verliet en zich te
Dessau vestigde, tot zijn dood op den vorstelijken rang aanspraak makende. Zijne
tegenstanders hielden hem voor een molenaar Jakob Rehbock, of voor een bakkers-
knecht Mahnicke, terwijl anderen hem voor den waren markgraaf houden. Verg.
Klöden, Gesc/i. des Markgraven W. (4 dln., 1844), en Haring, Der fahche W, een
roman (3 dln., 1842).
Waldemar (Friedr. Wilh.), Pruiss. prins, geb. in 1817, zoon van prins Wilhelm,
den broeder van Friedrich Wilhelm III , ondernam in 1845 eene groote reis naar
het Oo6ten , nam in 1846 deel aan den Engelschen veldtogt tegen de Sikhs en stierf
na zijne terugkomst als commandeur der 13de Pruiss. cavallerie-brigade in 1849 te
Munster. Uit zijne dagboeken werd het prachtwerk vervaardigd: Zur Erinner. au
die Reine dei Prinsen W.
(2 dln., 1856, verkort door Kützner 1857).
Waldenburg;, de naam van verschillende Duitsche steden. W. aan de Polsnitz, in
de Pruiss. prov. Silezië. hoofdplaats van den kreits W., met 5564 inw., linnenwe-
-ocr page 189-
WALDENZEN — WALDORP.                                      183
verijen, eene beroemde porseleinfabriek en rijke steenkolenmijnen in den omtrek. —
W. aan de Mulde, in het Saks. kreitsgebied Zwickau, met 3030 inw., een vorstelijk
slot, een seminarium voor onderwijzers, fabrieken van aardewerk en van linnen , wol-
len- en katoenen stoffen. — W., een stadje in den Wurtembergschen Neckar-kreits ,
met 2100 inw., merkwaardig door een oud bergslot, dat een schoon vergezigt
oplevert.
Waldenzen is de naam eener in de middeleeuwen bij de toenemende verbastering der
Koomseh-Katholieke kerk ontstane kerkelijke partij , die er naar streefde om in leer
en wandel de apostolische zuiverheid en eenvoudigheid weder in het leven te roepen.
De eigenlijke stamvader der W., naar wien zij ook genaamd zijn, is Waldua (eerst
in latere oorkonden komt de naam Petrus W. voor), een vermogend burger \\m\\ Lyon
uit de 2Je helft der 12\'le eeuw, die zich van zijn aardsch goed ontdeed en met eenige
medegenooten in de kerken en woningen het Evangelie verkondigde en in verschillende
streken van Frankrijk, vooral in de diocese van Metz, vele aanhangers vond , die
met verschillende namen, z. a. Leonisten , armen van Lyon (pauperes de Lugduno),
Sabatati (wegens hunne houten schoenen), Humiliaten (wegens hun ootmoed), werden
aangeduid. Lucius III sprak in 1184 den banvloek over hen uit, die later meermalen,
z. a. door Inuocentius III op het 4de Lateraansche concilie in 1215, herhaald werd.
Zij traden door dezen tegenstand in heftigere oppositie tegen de Eoomsche kerk en
breidden zich ook over Noord-Italië uit. Eeuwen lang hadden zij de wreedste vervol-
gingen te verduren, [u weerwil daarvan hebben zij zich tot op onze dagen in de
valleijen der Cottische Alpen staande gehouden, en sedert zij door het patent van den
koning van Sardinië van 17 Fobr. 1848 godsdienstige en kerkelijke vrijheid verkregen
hebben en de godsdienstige en staatkundige toestand van Italië in de laatste jaren zulk
eene gunstige verandering onderging, hebben de W. zich over geheel Italië verbreid en
leggen zich met ijver op de Evangelisatie toe. Een breedvoerig berigt aangaande den
tegenwoordigen godsdienstigen, kerkelijken en maatschappelijken toestand der W. vindt
men in de Handelingen der Synode van ,de Nederl. Herv. kerk van 1866, Bijl. E.
Onder de talrijke schriften over de W., hunne geschiedenis, leerstellingen en belangrijke
letterkunde verdienen vooral vermelding: Dieckhoff, Die Waldensen im Mittclaller (1851);
Monastier, likt. de Véglhe vandoise etc. (2 dln., 1847, Nederd. vert. door Oudijk van
Putten, 2 dln., 1851); Herzog, Die Romanischeti Waldemer (1853), en vooral het
artikel W,, door Herzog bewerkt in diens Real-Encuklop. f iir pro/est. Theol. u.Kirche,
17de dl., bl. 502—546 en 764—66.
Waldhoorn, in het Italiaansch Corno, reeds in 1680 te Parijs uitgevonden, is een uit
dun koper (messing) vervaardigd blaasinstrument, dat uit eene doorgaande buis bestaat,
welke aan het begin ongeveer J N. duim wijd is, langzaam tot eene wijdte van 11
duim toeneemt en eindigt in een beker, die snel tot bijna 3 palm wijd wordt; het geheel
is cirkelvormig opgewonden. Het instrument wordt met behulp van een kegelvormig
mondstuk aangeblazen. Men onderscheidt een gewonen VV. en een chromatischen of
ventieihoom. De eerste, eenvoudig uit de beschrevene buis bestaande, zonder openingen ,
heeft een omvang van C tot één gestr. g en des noods hooger; evenwel kunnen op verre
na niet alle tusschenliggende toonen worden voortgebragt, maar alleen die welke in
het instrument liggen, b. v. C, c, g, c, e, g, die bij het hooger stijgen menigvuldiger
worden. Een geoefend W.-blazer kan door het dwingen der lippen en bet stoppen,
dat is het insteken van de hand in den beker, ook tusschenliggende toonen voort-
brengen; deze zijn evenwel niet helder. Om den W, in onderscheidene toonschalen
te kunnen gebruiken, kan men door het opsteken van ringvormige buizen van verschil-
leude lengte den grondtoon of de stemming veranderen; zulks wordt in de muziek aange-
duid door Corno in F, in B enz. De muziek voor den W. wordt in den viool-sleutel
geschreven. Voor het gebruik van den W. in onderscheidene toonschalen en om het voort-
brengen van meer toonen gemakkelijker te maken, vervaardigde Stölzel in 1814 den
chromatischen of ventielhoorn. Bij dit instrument kan men door ventielen, die met de
vingers worden bewogen, een grooter of kleiner deel der buis afsluiten en zoo doende
gemakkelijk den grondtoon veranderen; daarenboven kan men ook verschillende ringen op-
zetten. Deze hoorns zijn thans algemeen in gebruik. De echte kenners verkiezen echter
altiid de toonen van den gewonen W.
Waldorp (Antonie), Nederl. schilder, in 1803 op het Huis ten Bosch nabij \'s Gravenhage
geb., was den huisschilder Breckenheimer bij het schilderen van tooneel-decoratiën be-
-ocr page 190-
184                            WALDSTEIN-WARTENBERG — WALES.
hulpzaam en ontwikkelde zich ondanks zijne gebrekkige opleiding alras tot een der beste
kunstenaars van dat tijdperk. Zijne schilderijen, meestal kerk- of stadsgezigten voor-
stellende, verwierven veel bijval op tentoonstellingen en vonden hare plaats in de uit-
gezochtste verzamelingen des lands. Jn 1886 werd hij lid van de Koninkl. Akademie van
Beeldende Kunsten te Amsterdam, verwierf zoowel hier te lande als in België medailles ,
werd in 1845 lid van het Koninkl. Nederl. Instituut en ridder der Belg. Leopoldsorde, in
1847 ridder der orde van den Nederl. Leeuw en in 1849 ook van de Eikenkroon. In
1833 deed W., in gezelschap met zijn vriend en kunstbroeder Nuijen, eene kunstrcis
door Frankrijk, België en Duitschland. W. liet zich niet door de opgekomen romantiek
medesiepen, maar bewaarde eene zelfstandigheid , die hem als een groot kunstenaar ken-
merkte. In zijne riviergezigten, stille of woelende water! (welk genre hij sedert 1838
meer uitsluitend beoefende) is eene oorspronkelijkheid in de opvatting, eene breedheid
in de behandeling, eene kracht en waarheid in het coloriet, die zijne schilderijen eene
blijvende waarde zullen verleenen. Prachtig wist hij het effect van lucht en licht
weer te geven. Zijne beste schilderijen vindt men in het museum op het paviljoen
bij Haarlem, in het museum Fodor te Amsterdam, in Teyler\'s museum te Haar-
lem, in de collectie van den heer Steengracht van Oosterland te \'s Gravenhage,
enz. W. woonde tot 1858 te \'s Gravenhage en daarna te Amsterdam, waar hij in
1866 overleed.
Waldstein-Wartenberg, oud Boheemsch geslacht, dat in Bohème, Moravië en Hon-
garijë goederen bezit en de Eoomsche godsdienst belijdt. De stamvader was Zdenko,
overl. in 1236, wiens nakomelingen Zdenko (f 1525) en Wilhelm twee liniën stichtten,
Waldstein-Wartenberg en Waldstein-Arnau, die in 1616 tot den gravenstand verheven
werden. De laatste, uit welke de beroemde Wallenstein (z. a.) stamde, stierf in 1854
met graaf Joseph uit. De nog bloeijende hoofdlinie W.-Wartenberg, die in 1628 lot
den rijk«gravenstand verheven werd en in 1758 den bijnaam Wartenberg aannam, splitste
zich sedert 1728 in twee takken: Münchengriitz, waarvan graaf Ernst het hoofd is,
geb. in 1821, erfelijk lid van het heerenhuis van den Oostenr. rijksraad, en Dux-
Leitomischl, met graaf Anton, geb. in 1826, aan het hoofc]. Tot den laatsten tak
behoort graaf Franz Adam von W., geb. in 1759 en overl. in 1823, die zich als
majoor der Weener vrijwilligers in den oorlog van 1809, als philantroop door de
oprigting van volksscholen en vooral door zijne botanische studiën bekend maakte. Hij
schreef met Kitaibel, hoogl. te Pesth, Descriptiones et Iconen p/anlarum rariorum Hun-
priae
(8 dln. fo., 1802—12).
Waldwolle noemt men in Duitschland eene naar wol gelijkende zelfstandigheid, die
een papierfabrikant J. Weiss uit dennennaalden het eerst bereid heeft, maar die-ook
later elders en ook wel in ons iand gefabriceerd is.
Walen (Duitsch Wallonen, Fr. Wallons), een Romaansche volksstam, die in de Belg.
prov. Henegouwen, Namen, Luik, Luxemburg, Limburg en een deel van Brabant
wonen, en een met vele Nederd. en Duitsche elementen vermengd Fransch dialekt
spreken. Hun getal wordt op \\\\ mill. berekend. Zij zijn afstammelingen der oude Gallische
Belgen. — In Nederland zijn de Fransch-Gereformeerde kerken naar de W. Wualsche
kerken
genaamd, daar zij haar ontstaan te danken hebben aan de behoefte van vooral
in de handelsteden wonende W. Deze Waalsche kerken waren eerst geheel met de
Nederduitsche vereenigd, zoodat op de synode te Antwerpen (1564) werd vastgesteld,
dat in iedere gemeente slechts één kerkeraad zou zijn. Weldra echter achtte men eene
scheiding noodig, die op de synode te Dordrecht (1578) tot stand gebragt en op die
te Middelburg (1581) en s Gravenhage (1586) bekrachtigd werd. Van dien tijd afwas
er eene afzonderlijke Waalsche synode, die met de provinciale synoden der Nederd.
gemeenten slechts door correspondentie in betrekking stond. Door de duizende vlugte-
lingen na de herroeping van het edict van Nantes (1685) breidden zich de W. gemeenten
aanzienlijk uit en nam haar getal zeer toe, zoodat er in J688 reeds 56 waren. Thans
zijn er nog 17 gemeenten met 26 predikanten, t. w. in de hoofdplaatsen der provinciën,
behalve te Assen, en verder te Amsterdam, Rotterdam, Leiden, Dordrecht, Delft,
Nijmegen en Breda.
Wales, minder juist Wallis (Fr. Gatles), een oorspronkelijk zelfstandig, thans met
het koningrijk Groot-Britannië vereenigd, het westelijk deel van het eigenlijke Engeland
uitmakend vorstendom, grenst ten Z., W. en N. aan het Bristol-kanaal en het St.-
George-kanaal, aan den Atlantischen oceaan en aan de lersche zee, en ten O. aan de
-ocr page 191-
WALEWSKI — WALHALLA.                         .           185
Eng. graafschappen Chester, Shrop, Hereford enMonmouth, telt op 348 □ m. (1801)
1,111,780 inw., is zeer bergachtig, daar het zoogen. gebergte van W. in drie rijen door
het land zich uitstrekt, heeft zeer rotsachtige kusten met talrijke inhammen en vele
voorgebergten, golven en eilanden. Het wordt besproeid door den Dee, Clayd, Conway ,
Tany, Tave, Severn, Wye, Uske en andere rivieren , alsook door vele kleine romantische
meren en kanalen. Het land heeft vele natnurschoonheden en een ruw, maar gezond
klimaat, en levert koper, ijzer, lood, steenkolen, marmer, lei enz. op. Er is eenige
landbouw met veeteelt, visscherij, vooral van oesters, en bergwerken. De nijverheid is
niet belangrijk, de handel van meer belang. Noord-W. is verdeeld in fi graafschappen:
Anglesey, Caernarvon, Denbigh, Flint, Merioneth en Montgomery; Zuid-W. ook in 6
graafschappen: Brecknock, Cardigan, Caermarthen, Glamorgan, Pembroke en Badnor.
De hoofdstad is Pembroke (z. a.); verder zijn Caermarthen (z. a), Cardiff (z. a.),
Merthyr-Tydvil (z. a.) en Holyhead (z. a.) de belangrijkste steden. De kroonprins voert
den titel van Frince of W. — Zoowel door hunne taal (zie Welsche taal en letterkunde)
als door hunne zeden en gewoonten onderscheiden zich de bewoners van W. van de
naburige Engelschen. Alles verraadt een verschil in afkomst, hetwelk in den loop der
eeuwen niet is uitgewischt. Bij de oorspronkelijke Kimbrisohe bevolking sloten zich in
het midden der 5de eeuw vele nakomelingen der Kelten aan, die zich aan de overheer-
sching der Angel-Saksen en andere vreemdelingen poogden te onttrekken. Het bergland
bood hun eene geschikte wijkplants aan, waar zij eenvoudig leefden, den aiouden strijdlust
onderhielden en zich door hunne invallen op Engelsch gebied geducht maakten. Willem
de Veroveraar dwong in de 11de eeuw de vorsten van W. hem als hun opperleen-
heer te erkennen. Eduard I .bragt W. tot volkomene onderwerping, voerde er de Eng.
wetten in en schonk het land in 1301 als een vorstendom aan zijn zoon en vermoede-
lijken opvolger. Meerrtaleu stelde de bevolking pogingen in het werk om de vroegere
zelfstandigheid terug te krijgen , die altijd slechts een voorbijgaanden uitslag hadden en
door strenge maatregelen van de zijde der Eng. regering gevolgd werden, totdat koning
Hendrik VIII, op aandringen van zijn parlement, het vorstendom in 1536 geheel bij
Engeland inlijfde. Verg. Walter, Das alle W. (185!)).
Walewski (Alex. Florian Jos. Colonna, graaf), Fransch staatsman, in 1810 op het
Poolsche slot Walewice geb., natuurlijke zoon van Napoleon I en de Poolsche gravin
Maria Lanzinska, kreeg zijne opvoeding te Genève. hield zich daarna in Polen op,
bevond zich tijdens de omwenteling van Julij 1880 te Parijs, nam aan den omwente-
lingsstrijd in Polen deel, werd door de regering van Polen naar Engeland gezonden en
liet zich na den val van Warschau in Frankrijk naturaliseren. Hij trad als luitenant
in dienst, werd in 1840 door ïhiers met eene geheime zending naar Alexandrië en
Konstantinopel belast en ging in 1847 met een diplomatieke zending naar de La Plata-
staten, in 1848 als gezant naar Buenos Ayres, in 1849 naar Florence, in 1850 naar
Napels, in 1851 naar Madrid en van daar naar Londen, waar hij in Apr. 1854 de
alliantie tusschen Engeland en Frankrijk tot stand bragt. Tn Apr. 1S55 werd hij sena-
tor en was van Mei 1855 tot Jan. 1860 minister van buifenl. zaken, in welke betrek-
king hij van Jan. tot Maart 1856 het Parijsche vredescongres presideerde. Hij was
van 1860—63 minister van staat en is sedert nog altijd lid van den geheimen raad des
keizers. Hij is getrouwd met eene kleindochter van vorst Poniatowski. Zijn natuur-
lijke zoon bij de treurspeelster Eachel is graaf d\'EtioIles. Hij schreef de vlugschriften:
Un mot sur la question d\'Afrique (1837) en Valliance Anglaise (1838), als ook dramas,
die echter weinig opgang maakten.
Walgvogel. Zie Dodo.
Walhalla (van het ond-Noordsche Val, d. i. lijk, dood, en Halla, d. i. plaats,
ruimte) heette in de Noordsche godenleer het verblijf aan gene zijde van het graf voor
helden en allen, die in den strijd tegen de vijanden gesneuveld waren. Hiernaar is de
prachtige tempel ter eere van beroemde ontslapen Duitsche mannen en vrouwen ge-
naamd, dien koning Lodewijk l van Beijeren op een 304 v. hoogen heuvel bij Donau-
stauf aan den Donau, 1J- u. beneden Eegensburg, naarde plannen van Leo von Klenze
van 18 Oct. 1830 tot 18 Oct. 1841 deed oprigten. De tempel is inwendig 53 v. hoog,
48 v. breed en 168 v. lang, geheel van wit marmer en de zuilen van grijs marmer.
De kosten van het gebouw bedroegen 2,162,942 gulden en van de beeldhouwwerken
300,000 gulden. Koning Lodewijk zelf gaf Ws Genossen (1842) uit. Verg. Muller,
Regensburg u. W. (1846).
-ocr page 192-
186                                     WALKER — WALLENSÏEIN.
Walker (Will.), Americ. avonturier, iu 1824 te Nashville in ïennessee geb., was
eerst geneesheer, daarna ndvokaat te Nieuw-Orleans, San-Francisco en Marysville. In
1853 vatte hij het plan op om zich van een deel van Spaansch-America meester te
maken, maar de togt, dien hij in Oct. naar Neder-Californië en Sonora ondernam,
mislukte. Iu .Tunij 1855 landde hij te Realejo in Nicaragua, nam na onderscheidene
gelukkige gevechten het geheele lanfl in bezit, werd president en regeerde met dicta-
toriale magt. Hij kon zich echter tegenover de naburige staten, die hem, door Euge-
land, weldra ook door de Vereenigde Staten gesteund. bestreden, niet staande houden
sn werd 1 Mei 1857 op een Americaansch oorlogschip naar New-Orleans gebragt. Eene
tweede expeditie, in Dec. 1857 naar Centraal-America ondernomen, werd door de regering
der Vereen. Staten verijdeld. Bij eene derde expeditie, in Oct. 1859 ondernomen,
maakte hij zich 27 Junij 1860 van Truxillo in Honduras meester, werd echter 23 Aug.
verslagen, 3 Sept. gevangen genomen en 12 Sept. 186Ü te Truxillo gefusilleerd.
Walkyren of Valkyriëa (van het oud-Noordsche Val, lijk. en ftjöra, kiezen) heeten
in de Xoordsche mythologie godinnen van het slagveld en de overwinning, dochters van
Odin. die door haren vader worden uitgezonden om de veldslagen te besturen, de keus
der helden te bepalen, die bestemd zijn om.te sneuvelen en hen naar de Walhalla te
begeleiden. Haar getal wordt verschillend opgegeven.
Wall (Willem Hendrik van der), Nederl. beeldhouwer, geb. te Utrecht in 1716,
leerling van Cressant en Xavery en van den Antwerpschen schilder Vervoort. Zijn
werk wordt aangetroffen in eenige K.-Kath. kerken te Utrecht en elders. Het zijn
meestal beelden in hout gesneden, terwijl hij voor particulieren ook marmeren groepjes ,
beeldjes en boetseersels vervaardigde. Hij overleed in 1790. — Zijn zoon en leerling
Willem Rutgert v. d. VV., in 1756 te Utrecht geb., legde zich op het schilderen van
landschappen met vee toe. was de leermeester van den beroemden dierenschilder Jan
Kobell en overleed te Utrecht in 1813.
Wallace iWilliam), een beroemd Schotsch strijder, geb. in 1276, was de zoon van
den ridder Malcolm W. van Elterslie in het graafschap Renfrew, afstammend uit een
Anglo-Normannisch geslacht. Negentien jaar oud zijnde, doodde hij den zoon van Selby,
den gouverneur van het slot Dundee. die hem zwaar beleedigd had. Deswege vlug-
tende , verzamelde hij strijdbare mannen om zich en overviel de zwakke Engelsche bezet-
tingen in steden en burgten. Hij versloeg 11 Sept. 1298 den door koning Eduard I met
een leger uitgezonden graaf van Warenue bij de Forth, werd regent van Schotland,
deed strooptogten in de noordel. graafschappen van Engeland, maar werd 22 Julij 1299
bij Falkirk door Eduard geheel verslagen. Hij bleef zich tegen de overweldigers ver-
zetten. doch kon niet verhinderen dat Eduard in 1304 geheel Schotland overwon. Het
eene opperhoofd voor, het andere na onderwierp zich aan den overweldiger, doch W.
was daartoe op geenerlei wijze over te halen. Eindelijk verraadde in 1305 een valsch
vriend, de ridder John Menteith, W.\'s wijkplaats. W. werd 23 Aug. 1305 op
Towerhill onthoofd, zijn lijk in stukken gehouwen en de stukken in de voornaamste
steden van Schotland ten afschrik opgehangen. Zijn naam leeft heden nog in Schot-
lands sagen en volksliederen voort. Verg. Sir Will. IV., the Scotlhh llero (1861).
Wallachijü. Zie Walackijë.
Wallen, Balaenodea, vormen eene familie der Walvischachtige dieren, die zich onder-
scheidt door het bezit van twee gescheiden neus- of blaasgaten, maar vooral door-
dien de mond niet met tanden gewapend, maar in de bovenkaak met zoogenaamde
baarden (walviseh-baarden), ook balein genoemd (z. a.i, voorzien is. De baarden
dienen tot het opnemen van voedsel, dat uit kleine zeedieren en visschen bestaat.
Deze dieren worden bij het sluiten van den mond door die baarden, die dan alleen het
water doorlaten, teruggehouden. De kop der W. is betrekkelijk zeer groot. Deze
fam. telt twee geslachten, de eigenlijke Walvisschen (Balaena) en de Vinvisschen
{Bahienojdtra).
Wallenstein, eigenlijk Waldstein (Albrecht Wenzel Eusebius von), hertog van Eriedland,
Mecklenburg en Sagan, beroemd veldheer, werd in 1583 op zijn vaderlijk kasteel Herma-
nic in Bohème geb. en opgevoed in het Boheemsch-Evangelisch geloof. Daar hij evenwel
zijne beide ouders reeds zeer vroeg verloor, kwam hij onder de leiding van een zijner
ooms, en op zijn 16<le jaar in een opvoedingsgesticht der Jezuïten te Olmütz, waar hij
tot de R.-kathol. godsdienst overging. Hij studeerde te Bologna en Padua, reisdenaar
Holland, Engeland, Frankrijk en Italië, trad daarop in dienst bij het leger van keizer
-ocr page 193-
WALLEB — WALLICH.                                           187
Rudolf, woonde verscheidene veldtogten bij en onderscheidde zich herhaaldelijk door
omzigtigheid en vastberadenheid. In 1618 bij den opstand der Bohemers onder graaf
Thurn koos hij de partij des keizers, werd in 1020 tot rijksgraaf verheven, kreeg iu
1622 voor zijne overwinningen in Moravië en Hongarije de heerlijkheid Friedland, kocht
meer dan 60 verbeurdverklaarde heerlijkheden in Bohème en werd in 1623 tot rijksvorst
benoemd. In 1625 bragt hij op eigen kosten voor den keizer een leger van 30,000
man bijeen, sloeg\' 25 Apr. 1626 den graaf Mansfeld bij Dessau, verzamelde in 1627
40,000 man in Moravië en voerde hen naar Silezië en door de Mark naar Mecklenburg
en Holstein, welke hij in vereeniging met Tüly veroverde. Hij liet de wapens niet
rusten en wierf steeds manschappen aan, totdat de koning van Denemarken om vrede
smeekte, maar de voorwaarden waren te hard, en het volgende jaw woedde de oorlog met
vernieuwde krachten voort. Tevens was hij steeds ijverig bezig om zijn grondbezit te
vergrooten; hij verwierf het hertogdom Sagan door aankoop van den keizer en werd
door dezen met de staten van de hertogen van Mecklenburg beleend. Van Mei tot Aug.
1628 belegerde hij vruchteloos Straalsund, legerde zich toen in Pommeren en putte dit
land op jammerlijke wijze uit. De keizer zag zich verpligt gehoor te geven aan de
klagten, die de keurvorsten tegen W. inbragten, en ontzette hem in 1630 van zijne
waardigheid. W. leefde nu met vorstelijke pracht op zijne goederen, totdat hij op de
dringende bede des keizers, toen Gustaaf Adolf na den slag van Breitenfeld voortdrong,
in 1632 het opperbevel weder aanvaardde. W. verdreef binnen korten tijd de Saksers
uit Bohème, wendde zich daarop naar Neurenberg, om Begeren van de tot Munchen
doorgedrongen Zweden te bevrijden, sloeg 4 Sept. een verwoeden aanval van Gustaaf
Adolf af en dwong dezen zijne vaste stelling te verlaten. Hij werd echter 6 Nov.
1632 bij Lutzen door de Zweden geslagen. Na in Bohème zijn leger weder voltallig te
hebben gemaakt, trok W. in het voorjaar van 1633 naar Silezië, doch in plaats van
den vijand met de wapens aan te tasten, trachtte hij door onderhandelingen de onder
hen heerschendc verdeeldheid te vermeerderen. Zijne wapenfeiten waren sedert onbeduidend ;
maar hij knoopte eigenmagtig geheime onderhandelingen aan met Saksen, Zweden en Frank-
rijk, die meer en meer een met zijne betrekkin? strijdig karakter aannamen, terwijl hij
de bevelen van den keizer niet meer opvolgde. Toen de keizer er op bedacht was om
VV. als generalissimus te ontslaan en ook W. zelf de dienst wilde verlaten, verbonden
zich echter zijne bevelhebbers hem trouw te blijven, als hij het opperbevel behield. De
generaals Piccolomini en Gallas maakten den keizer hiermede bekend, en deze, die reeds
wantrouwend was, beschouwde het gedrag van W. als hoogverraad en gaf aan de genoemde
generaals den last, zich van W. dood of levend meester te maken. W,, voor zijne per-
soonlijke veiligheid beducht, vlugtte naar het sterk bevestigde Eger. Hier werden de
kommandant van Eger, Gordon, en de kolonel 1\'uttler, bevelhebber van W.\'s geleide,
door Piccolomini gewonnen , en nadat de weinige getrouwen van W. op een feestmaal
den 25 Eebr. 1634 vermoord waren, werd ook W. in zijne slaapkamer overvallen en
door den kapitein Deveroux doorstoken. Förster poogde de onschuld van W. te bewijzen
in Briefen W.\'s (3 dln., 1828—29), Bioyraphie W?t (1834) en W.\'a Proceu(1844),
maar nieuwe archivarische stukken hebben het gewi<rt der tegenovergestelde gronden ge-
staafd. Verg. Aretin, IVallenstein (1846); Helbig, ll\'.und Af u/m (1850) en Der Kaisér
Terdinatid und Friedland
(1852); Dudik , Forscliwujen für Mahrens Geselt. (1852) ;
Ilurter, Zur Gesch. W.\'s (1855) en Ws Mc/e Lebenyaltre (1862).
Waller (Edinund), Eng. dichter, in 1605 te Coleshill geb., studeerde te Cambridge,
werd reeds iu 1623 lid van het parlement, behoorde in 1642 tot de commissarissen,
die van Karel I te Oxford vredesvoorslagen overbragten. moest naar Frankrijk uit-
wijken, daar hij deel had genomen aan de zamenzwering om Londen aan den monarch
in handen te spelen, genoot onder Karel II en Jacobus II de hofgunst en overleed in
1687 te Beaconsfield. Hij is een uitstekend lyrisch dichter. Zijne gedichten zijn door
Fenton en Stockdale uitgegeven (1664, 1729 "en 1772).
Wallich (Nathanael), Deensch kruidkundige, in 1787 te Kopenhagen geb., studeerde
aan de hoogeschool aldaar, begaf zich in 1807 als geneesheer naar Oost-Indic, waar
hij in 1815 directeur werd van den kruidtuin te Caleutta en hield zich met voorbeeL
deloozen ijver bezig met het verzamelen, beschrijven en afbeelden van planten uit alle
deelen van Britsch-Indië. In 1828 keerde hij tijdelijk en in 1847 voor goed naar
Europa terug, bragt zijne verdere dagen iu Engelaud door en overleed te Londen in
1854. Hij schreef o. a. De&cription of the tree, which produees the ripal cawphor
-ocr page 194-
188                                        WALLIN — WALLMODEN. .
wood and sassafras bark (1828), Tentamen Jlorae Nepolensis (1824—2fi) en zijn beroemd
hoofdwerk: Planlae Asiallcae rariores (3 d!n., 1829—33, met 300 platen).
Wallin (.lorum Olof), bfroemd Zweedsch dichter en knnselredenaar, in 1779teStora-
Tuna in Dalekarlië geb.. studeerde te Upsala, brkleedde verschillende kerkelijke betrek-
kingpn, werd in 1824 bisschop, in 1830 opperhofprediker en voorzitter van het hof-
consistorie en in 1831 aartsbisschop van Upsala, waar hij in 1839 overleed. Ook was
hij sedert 1812 kerkelijk afgevaardigde op den rijksdag. In 1819 voerde hij een nieuw
gezangboek voor Zweden in. Zijne Relif/ions-Tul vid atskilliga Tillfallen (1825—81,
2 dln.), gevolgd door Predihiini/ar, na zijn dood uitgegeven (1842, 3 dln.), zijn zeer
verspreid, \'s Mans gedichten zijn, mede na zijn overlijden, onder den titel: Wilter-
hels Arheden
(1848, 2 dln.) uitgegeven. De Emmas minne is het laatste geschrift, dat
hii zelf (1837\' heeft in het licht gezonden.
\'Wallis. Zie IFales.
Wallis of Walliserland (Fr. Le Valais), een der zuidelijke Zwitsersche cantons, tusschen
het meer van Genève, de cantons Waadlnnd, Hem, Uri en Tessin, Piëmont en
Savoyë, telt op 94,82 □ m. 90,792 inw., meest Eoomschen, is door ontzettende berg-
massa\'s overdekt en bevat het hoogste en wildste deel der Zwitsersche Alpenstrekén.
De Berner-Alpen omsluiten in het N. het Rhöne-dal; de Penninische en Lepontische
Alpen strekken zich in het zuidelijk deel uit en vereenigen zich bij den St.-Gotthard
met de Berner-Alpen. Deze bergen, die zich tot meer dan 15000 v. verheffen, zijn
met uitgestrekte ijsroeren overdekt; de gletschers, 130 in getal, onder welke de Aletsch-
gletscher de uitgestrektste is, beslaan een vijfde deel der oppervlakte. De Ehöne is de
hoofdstroom van het canton , vormt een lang dal van 1 tot \\\\ u. breedte en neemt
alle zijdalen met hunne rivieren en beken in zich op. Het klimaat is zeer verschillend,
in het boven-Rhöne-dal ruw, terwijl er in het beneden-Rhöne dal streken zijn, waar zui-
delijke planten gedijen. De flora van W. is de rijkste van Zwitserland en strekt zich
van de vijgen", granaat- en moerbeziënboomen tot de mossen der arctische luchtstreek
uit. Ook uit een mineralogisch oogpunt is W. zeer belangrijk door eene rijke ver-
scheidenheid van steensoorten, koper, ijzer, goud, steenkolen enz. Er zijn onderschei-
dene beroemde warme bronnen. De hoofdmiddelen van bestaan zijn de veeteelt en de
landbouw; ook is er goede wijn. Nijverheid en handel zijn van weinig belang. De
Morge maakt de scheiding tusschen Opper- en Neder-W. W. is in 13 arrondiss. ver-
deeld en heeft Sitten (Fr. Sion) tot hoofdstad. Volgens de constitutie van 23 Dec. 1852
berust de wetgevende magt bij den grooten raad, waartoe elke 1000 zielen een lid af-
vaardigen, en de uitvoerende mngt bij den staatsraad, uit 5 leden bestaande. De bis-
schop zetelt te Sitten. De inw. behooren deels tot den Duitschen en voor het grootste
deel tot den Franschen taaistam. De cretins zijn hier zeer talrijk. — W. was oudtijds
een deel van Helvetië, werd door de Sedunen en Venagriërs bewoond, behoorde tot het
midden der 5<Ie eeuw aan de Romeinen, kwam toen aan de Bourgondiërs en in 534
n. Chr. aan de Franken. In 888 werd het een deel van Transjuranisch Botirgondië en
kwam hiermede later bij het Duitsche rijk, dat echter zich weinig om deze dalbewoners
bekreunde. Bij de oprigting der Helvetische republiek in 1798 werd W. hierin wel
opgenomen, maar in 1810 als depart. Simplon in Frankrijk ingelijfd. Sedert 1815 be-
hoort het als canton bij de Z vitsersche republiek.
Wallis (John), Eng., godgeleerde, vooral als wiskundige beroemd, in 1(516 te Ashfort
geb., studeerde te Cambridge, was eerst predikant te Londen en werd in 1649 prof.
in de wiskunde te Oxford. Behalve met andere mathematische vraagstukken hield hij
zich vooral bezig met de quadratuur van den cirkel en roet kegelsneden, en geraakte
hiprover in twist met Hobbes. Ook legde hij den grondslag voor het onderwijs van
doofstommen. In 1663 werd hij lid van de Royal society en overleed in 1703. Onder
zijne talrijke schriften (3 dln. fo., 1692) is vooral zijne Aritlimeiica. infinitorum (1655)
merkwaardig.
Walliser (Christoph Thomas), beroemd toonkunstenaar, omstr. 1573 te Straatsburg
geb., werd aldaar in 1599 mnziek-directeur bij de domkerk en overleed in 1648. Hij
componeerde .de muziek tot koren voor de Nubes van Aristophanes en gaf onderscbei-
dene stukken voor kerkelijk gebruik in het licht. Zijne Musicae fguralis praecepta
breria
(1611) zijn voor de gpschiedenis der loonkunst gansch niet onbelangrijk.
Wallmoden, een sedert 1783 rijksgrafelijk adellijk geslacht uit Neder-Saksen, dat
zich in twee liniën splitst: W.-Gimborn en W.-Wallmoden, welke laatste is uitgestor-
-ocr page 195-
WALLNBK — WALPOLE.                                        189
Ten. Tot de eerste behoorde graaf Lüdw. Georg Triedel von W., in 1769 te Weenen
geb., die eerst in Hannoversclie, daarna in Pruiss. dienst, sedert 1795 als luitenant-
veldmaarschalk in Oostenr. dienst en sedert 1813 in .Russische dienst stond, waar hij
het Pussisch-Duitsche legioan commandeerde eu de operaties in Noord-Duitscbland tegen
Davoust bestuurde. Na den vrede keerde hij tot de Oostenr. dienst terug en maakte
zich verdienstelijk door de verbetering van de ligtc infanterie en van het tirailleurs-
systeem. Hij werd commandant van Milaan, nam in 1848 zijn ontslag en overleed te
Weenen in 1862.
Wdllner (Franz), eigenlijk Leidesdorf gen., verdienstelijk tooneelspeler en tooneel-
directeur, in 1810 te Weenen geb., maakte te Weenen sedert 1835, daarna op zijne
reizen in het buitenland, ook te Petersburg, grooteu opgang, was tooneeldirecteur te
Preiburg in Pr., Paden-Paden en Po-en, herstelde sedert 1854 het geheel verval-
lene koninkl. theater te Perlijn eu rigtte in 1858 aldaar een elegant zomer-theater
en in 1864 een groot nieuw theater op. Hij wist de beste Duitsche komieken aan zich
te verbinden, en zijne tooneelstukkeu worden overal in Duitschland opgevoerd. Zijne
vrouw, Agnes kretschinar, munt uit in de vervulling van elegante couver?atierollen.
Wdllraf (Ferd. Pranz), stichter van het naar hein genoemde museum te Keulen, in 1748
aldaar geb., studeerde in de godgeleerdheid, werd in 1773 lid van de philosophische
faculteit bij de universiteit te Keulen, in 1786 prof. in de natuurl. geschiedenis, kruid-
kuude en aesthetica, in 1799 leeraar in de geschiedenis en schoone wetenschappen bij
de centraal-school, deed, na zijn ontslag genomen te hebben, in 1812 eene weten-
schappelijke reis naar Parijs en overleed in 1824 te Keulen. Zijue kostbare verzame-
ling van handschriften, oude oorkonden, oude drukken, handteekeningen, platen, hout-
sneden, mineraliën, munten, Hom. oudheden, schilderijen enz. vermaakte hij in 1818
aan Keulen. Na eerst sedert 1826 in den Kurkölniscben Hol te zijn bewaard, werden
deze kunstschatten door de mildheid vau den Keulschen bankier Richartz sedert 1861
in een opzettelijk daartoe ingerigt gebouw ten toon gesteld.
Walnoot. Zie Okkernoot.
Walpole (Sir Robert), graaf van Oxford, beroemd Eng. staatsman, in 1676 te Houghton
in het graafschap Norfolk geb., stuJeerde te Cambndge in de godgeleerdheid, maar
verliet in 1698 de hoogeschool, huwde in 17U0 de rijke erfgename van sir John S hor ter
en verschafte zich een zetel in het Lagerhuis, alwaar hij zich aan de VVhigs aansloot, die
destijds het bewind in handen hadden. Onder Marlborough werd hij in 1?U8 tot secretaris
van staat voor oorlog en in 1709 tot schatmeester der marine benoemd. Na bij den
val van Marlborough in 1711 zijue betrekkingen verloren te hebben, werd hij in 1714
door George 1 tot geheimraad eu betaalmeester der land» en zeemagt aangesteld. Ook
in het parlement op nieuw toegelaten, vond hij daar in 17i5, als lid der commissie
van onderzoek naar de handelingen van het afgetreden Tory-ininisterie, gelegenheid om
op zijne beurt wraak te oefenen. Daarop wtyd hij eerste lord der schatkist, maar
moest in 1717, daar zijne tegenstanders hem vau omkooping beschuldigden, dit ambt
nederleggen. In 1721 werd hem het ambt van eersten lord en kanselier der schatkist
opgedragen, en van dit tijdstip dagteekent zijn langdurig gelukkig en verstandig
fiuantiëel beheer. In de staatshuishoudiug voerde hij de meest mogelijke spaarzaamheid
in, verminderde in 18 jaren tijds de schuld met 7 mitlioen eu het bedrag der reuten
tot op de helft van vroeger. Hij weerhield den koning van den oorlog en trachtte de
buitenlandsche verwikkelingen door de diplomatie te regelen, ondersteunde met vrijge-
vigheid handel en nijverheid, zorgde voor de ontwikkeling der America.msche koloniën,
waarvan hij de inkomsten voor het moederland deed vermeerderen, en wendde grorfte
sommen aan voor openbare instellingen. Toen de koning in 1723 naar Hannover
reisde, droeg hij aan W. de regering over en wilde hem zelfs tot pair verheffen, welke
waardigheid deze echter aan zijn zoon overdroeg. De groote onderscheiding, die W.
aan het hof genoot, wekte intusschen den nijd op en riep de beschuldigingen in het
leven, dat hij het gezag der kroon ten ko*te der natiouale vrijdommen trachtte te \'ver-
sterken en zich de meerderheid in het Lagerhuis door omkooping uit de staatskas wist
te verzekeren. De laatste beschuldiging was m;iar al te zeer gegrond. Hij word des-
wege in 1738 door Sandy in het parlement aangeklaagd. Het proces werd echter op
de lange baan geschoven, en er werd geen vonnis uitgesproken. Toen iutusschen in 1741,
by de verkiezing ran een nieuw parlement, de Torys de overhand kregen, eu ook de
strengere VVhigs, ja ten laatste zelfs de kroonprins zich onder de tegeustanders van W,
-ocr page 196-
190                                        • WALPURGA — WALS.
schaarden, legde hij in Febr. 1742 al zijne ambten en waardigheden neder. De koning
benoemde hem tot graaf van Oxford en schonk hem een jaargeld van 5000 pond. W.
stierf in 1745. In 1855 werd in Westminster-Hall ter zijner eere een gedenkteeken
opgerigt. Verg. Coxe, Memoirs of the Hf e and administration of sir Robert W. (3
dln., 1798 en meerm.). — Zijn jongste zoon Horace VV., een der geestvolste brieven-
en memoirenschrijvers van Engeland, in 1717 geb., studeerde te Eston, doorreisde
in 1739 Italië, was van 1731—67 meermalen lid van het lagerhuis, en wijdde zich
daarna op zijn landgoed Strawberryllill bij Twickenham uitsluitend aan de letterkunde.
Hij werd in 1791 graaf van Oxford en overleed in 1797. Onder zijne schriften zijn
vooral beroemd zijne Brieven, uitgeg. door Cunningham (9 dln., 1841 volg.) en
zijne Memoiren (12 dln., 1846). Verg. Warburton, Memoirs of H. W. and, his con-
temporaries
(2 dln., 1851). — Spencer Horace VV., neef des vorigen, in 1804 geb.,
studeerde te Eston en Cambridge, werd in 1831 advokaat en in 1840 koninkl. raad,
fen kwam in dat zelfde jaar voor Midhurst in het parlement, waar hij tot de protectio-
nisten behoorde en o. a. in 1851 den geestelijken titel-bill doorzette. Onder het minis-
terie Derby was hij in 1852 en 59 staatssecretaris van binnenl zaken.
Walpurga of Walpurgis, de Heilige, zuster van den heil. Willibald, omstr. 780 overl.
als abdis van het klooster lleidenheim bij Eichstüdt, als beschermvrouw tegen de too-
verkunsten der heksen vereerd. Daar de eerste Mei, de dag van hare heiligverklaring,
met een der belangrijkste feesten van het heidendom samenviel, werd met het toene-
nien van het geloof in heksen de Walpnrgisnacht berucht, daar men zich voorstelde,
dat in den nacht van 30 Apr. op 1 Mei de heksen met haren aanvoerder, den duivel,
vooral op den Bloksberg (z. a.) vrolijke zamenkomsten hielden.
Walraven (Didericus Adrianus), Nederl. godgeleerde en beoefenaar der Oostersche taleu,
in 1732 te Zwolle geb., studeerde te Groningen onder Schröder in het Oostersch en in
de godgeleerdheid, was achtereenvolgens predikant te Randwijk, Warmond, Elburg en
Harderwijk, werd in 1779 hoogl. in de Oostersche talen te Amsterdam, later ook in
de hermeneutiek en overleed in 1804. Behalve een paar Orationes heeft hij niets in
het licht gegeven. De beroemde Cras heeft ter zijner nagedachtenis eene Memoria uit-
gesproken en uitgegeven (Lat. en Nederd., Amst. 1805).
Walré (Jan van), Nederl. dichter, in 1759 te Haarlem geb; en in 1837 aldaar overl.,
oefende in zijne jeugd eenigen tijd den boekhandel uit, maar leefde later geheel voor
de letteren en dichtkunst. Hij had inzonderheid veel liefde voor het tooneel en schreef
en vertaalde daarvoor niet alleen onderscheidene stukken, maar nam ook ijverig deel
zoo aan een liefhebberij-tooneel als aan het voordragen van gedichten in onderscheidene
vriendenkringen. Zijn eerste treurspel Willem de Eerste, prins van Oranje, gaf hij
naamloos uit (Haarl. 1785), zoo ook eene vertaling van een Fransch blijspel: De avon-
tuur lij ke nacht,
naar Dumaniant (ald. 1788). Oorspronkelijk zijn zijne blijspelen:
Natuur en opvoeding (Amst. 1800) en De vondeling (in de verzameling: Pectora mol-
lescunt,
1794 enz.). Het treurspel Diederik en Willem van Holland (Amsterdam
1821) werd geschreven naar aanleiding eener prijsvraag van het koninkl. instituut en,
hoewel niet bekroond, toch meermalen met goedkeuring vertoond. In 1815 en 16 gaf
hij drie bundels gedichten in het licht, getiteld Heide-bloemen, later gevolgd door Hek-
sluiting
(\'s Grav. 1828). Zij leveren blijken van oorspronkelijkheid, kracht, stoutheid
en een levendig vernuft. Gelijk hij zelf de nagedachtenis van .Bingley (Amsterdam
1821; deze bundel bevat ook Mengeldichten) en van Bilderdijk (Haarlem 1832) ver-
eerde , zoo is door de Haarlemsche rederijkerskamer De wijngaardranken, van welke
hij een ijverig lid was (Haarl. 1838, niet in den handel), en door Stuart (Amst. 1838)
eene waardige Hulde aan de zijne gebragt.
Walrus, Trichechus Jtosmarus L., wordt tot de familie der Robben (z. a.) gerekend.
Harting brengt dit dier tot eene afzonderlijke familie. De VV. kenmerkt zich genoeg door
zijne groote slagtanden in de bovenkaak, die ver naar beneden uitsteken. Overigens
heeft het ligchaam van het dier veel overeenkomst met dat van een zeehond; de boven-
lip is opgezwollen en met borstelige haren bezet. Hij bereikt eene lengte van ongeveer
6 ellen. De W. legeren zich vaak bij honderden op het strand der noordelijke pool-
zeeën. Zij voeden zich met schaaldieren en dergelijk dierlijk voedsel. Zij slapen op
ijsschollen.
Wals (van het Hoogd. Walzen, draaijen), een bekende dans in f of f maat. Lamier,
Gunge, Labitsky en vooral Strauss zijn de voornaamste componisten voor dezen dans,
-ocr page 197-
WALSCHOT — WALTHER.                                            191
Walschot. Spermactti, noemt men eene vetachtiire zelfstandigheid , die uit den grooten
kop Tan den potvisch (z. a.) verkregen wordt, waarin het \\V. bij het levende dier als eene
olie voorhanden is en na zuivering tot eene meer harde witte massa verdikt. Het W.
wordt geneeskrachtig en ook tot het vervaardigen van spermaceti-kaarsen gebruikt.
Walsingham (Sir Francis), Eng. staatsman, in 1536 te Chiselhurst in het graafschap
Kent geb., studeerde te Cainbridge en bereisde Europa. In 1570 werd hij Britsch
gezant te Parijs en in 1573 onder Elisabeth staats-secretaris van buiten!, zaken. Hij
bevorderde in 1578 het tot stand komen der unie van Utrecht tegen Spanje en bragt in
1581 te Parijs de verloving van Elisabeth met den hertog van Aleinjon tot stand, welke
hij zelf echter weder verijdelde. Hij bewerkte de bloedige vervolgingen der Katholieken
en was een der hoofdwerktuigen van de terdoodbrenging van Maria Stuart. Hij werd
kanselier van Lancaster en overleed in 1590 te Seething-Lane. Door zrjn toedoen
werden de eerste Eng. volkplantingen in N.-America gevestigd. Hij schreef The com-
plete ambassador
(1700).
Walstroo, Galium. Dit geslacht, tot de familie der Sterbladige planten beboorende,
onderscheidt zich door vierkante stengels met kransen van 4, 6, tot 8 bladen. Het zijn
allen kruidachtige planten met witte of gele bloemen en eene stervormige bloemkroon.
Een elftal soorten zijn inlandsen. Onder deze merken wij op: het Kruisbladig W.
(O. crrtciatitm); het Echt W. (G. verton), met gele bloemen; het Zacht W. {G.
mollugo);
het Kleverig W. (O. nliginosnm) en anderen.
                                              ,
Walter (Ferd.), Duitsch regtsgeleerde, in 1794 te AVetzlar geb., studeerde fe Heidel-
berg en is sedert 1818 hoogl. in de regten te Bonn en Pruiss. justitie-raad. Zijne
beroemdste werken zijn: Lehrb. Je» Kirchènrechls (1822, 13de uitg., 1861), Gesch. des
röin. Rechts bis axf Justinian
(2 dln., 2<le uitg., 1845—46), Deutsche Rechtsgesch.
(2 dln., 2<lc uitg., 1857), System des gemcinen deutschen Priva/rcch/s (1854), Fontes
j:tris ecclesiastici
(1862 — 63), Das alle Wales (1S59), Natnrrecht u. Politik (1863).
Walter (Joh. Gottf.), beroemd ontleedkundige, in 1734 te Koningsbergen geb., stu-
<leerde te Kopenhagen en te Frankfort a. d. O., was eerst prosector aan het medisch-
chirurgisch collegie te Berlijn, werd in 1762 tot tweeden en na Meckel\'s dood, in
1774, tot eersten prof. in de genees- en verloskunde benoemd en overleed in 1818.
Zijne verzameling, die hij voor 100.000 thal. aan den staat verkocht, is nog te Ber-
lijn onder den naam van het VValtersche museum. Hij schreef o. a.:. Pon den
trocknen Knochen des menschl. Kor pers
(1763), Observaliones anatomicae (1775),
Ueber die Geburtstheilcn des weibl. Geschlechts (1776), Myologisches Handbuch (1777),
Tabulae nervorum thoracis et abdominis (1787), Von der Spaltmg der Schambeine in
schweren Gebvrten
(1782).
Waltharios of Walther van Aquitanié, gedicht van het Duitsche heldenboek, tot den
Bourgondischen sagenkriug behoorende. W., de zoon van Alphari te Lengers in Aqui-
tanië, trok als jongeling met het Bourgondische leger tegen Etzel (Attila) op en bleef
bij dezen als gijzelaar. Hij ontvlugtte, ontvoerde Hildegunde, de dochter van koning
Harrich en sloeg in Wasgau den koning Gunther met diens twaalf mannen, die hem
zijne bruid wilde ontuemen, maar verloor daarbij zijne hand. Hij regeerde daarna 30
jaren lang rustig te Lengers. Het gedicht, alleen in eene Lat. vertaling, door monni-
ken van het klooster St.-Gallen vervaardigd, overgebleven, is door J. Grimm uitgege-
ven in Grimm\'s en Schmeller\'s Gedichten des 10 u. 11 Juhrh.
Walther (Philipp Franz von), een uitstekend heelkundige en oogarts, in 1781 te
Buxweiler in Rijn-Beijercn geb., studeerde te Heidelberg en Landshut, werd in 1803
bij de plaatselijke lands-directie te Hamberg en tot eersten chirurgijn aan het algemeene
ziekenhuis aldaar aangesteld, in 1804 tot hoogl. in de geneeskunde aan de hoogeschool
te Landshut en in 1819 tot hoogl. in de chirurgie en directeur der chirurgische cliniek
te Bonn benoemd, waarna hij in 1830 het hoogleeraarsambt der chirurgie en oogheel-
kunde, benevens het bestuur der chirurgische en ophthalmologische cliniek op zich nam,
welk laatste hij evenwel in 1837 weder nederlegde. Door den koning van Beijeren tot
geheimraad en lijfarts benoemd, overleed hij in 1819 te Munchen. Zijne beroemdste
schriften zijn: Phyiiologie des Menschen (2 dln., 1807), Ueber die ongeborenen Fetthaut-
geschtcülste
(1814), Neue Heilart des Kropfes (1817), System der Chirurgie (4 dln.,
1833—40, Ie dl., 2<lc uitg., 1843), Ueber die klinische Lehranstalten in stadtitchen
Krankenhamern
(1846). Sedert 1820 redigeerde hij, eerst mtt Griife, later met Ammon
iet Journal f ür Chirurgie und Angenheilkundi.
*
-ocr page 198-
192         WALTHER VON DER VOGELWEIDE — WALVISCHLUIZEN.
Waltner von der Vogelweide, beroemd Duitsch minnezanger, tusscben 1165 en 1170
in Frankenland of\' in Oostenrijk, of naar soinmiger raeening in Zwitserland geb. Reeds
in zijne jongelingsjaren ontwikkelde zich zijn dichterlijke geest, vooral aan het Oosten-
rij ksche hot\', destijds het middelpunt van holl\'elijkheid en goeden smaak. Na den dood
van zijn begunstiger, hertog Frederik, in 119$, begaf hij zich naar verschillende hoven
en deed uitgestrekte reizen. Bij den dichierstrijd op den Wanburg speelde hij eene
voorname rol. De laatste jaren van zijn leven bragt hij op zijn kasteel Vogelweide in
het N. van Zwitserland door en overleed er waarschijnlijk in 1228. Te Wurtzburg is
hem in 1843 een gedenkteeken gesticht. Hij bezong allerlei onderwerpen, verhevene
en eenvoudige, ernstige en vrolijke, en spreidde daarin rijke verbeelding, fijn gevoel en
zedelijken smaak ten toon. Vau zijne gedichten is door Eachmann eene uitmuntende
kritische uitgave geleverd (3de uitg., 1853) , terwijl Hornig er een volledig Glossarium
op gal \'(1844) en feimrock eene lloogd. vertaling (2\'le uitg., 2 dln., 1853). Verg. Dattis,
Zur Leüeust/esc/t. /fV* von der Vogelw. (1854); Keuss, W. von der Vogelw. (1843);
Uhland, //". von der Vogelw. (1822j; Kurz, Ueh. fV.s lierkunft u. Heimat (1863).
Walton (Brayau), Eng. godgeleerde, in 1600 te Seymour geb. en in 1661 als bis-
schop vau Chester overl., is vooral bekend als de hoofduitgever der Eng. Biblia poly-
glolia
(Lond. 1657, 6 dln).
Walvisch, Balaena, is een geslacht uit de familie der Wallen (z. a.), dat zich onder-
scheidt door het gemis van eeue rugvin. De kop dezer dieren neemt één derde van
het geheele dier in; de snuit is naar voren afwaarts gebogen; de staartvin is weinig
ingesneden; de baleinen zijn zeer lang. Men kent van dit geslacht twee soorten.
De eerste is de W. die in de noordelijke IJszee voorkomt, B. mysticttus, een plomp
dier, dat eene lengte van 20 N. ellen bereikt. Het gewigt wordt geschat op
500—700 centenaars Ned. Deze visch heeft baarden, die tot 4 el lang zijn. Hij
leeft in de zeeën binnen den N. poolcirkel. Door de jagt, die op den W. ge-
maakt is, is evenwel hun aantal zeer verminderd. Het voedsel dezer soort bestaat uit
medusen. schaal- en weekdieren, maar vooral uit het zoogenaamde W.-aas, eeu klein
weekdier, C\'lio limacina Phipps, dat even als de C. heliciua in de zeeën bij Groenland
en Spitsbergen leeft. De walvisch kan door de engte van zijne keel geene grootere dieren
inslikken. Eene soort, die bij de oude W.-vaarders onder den naam Noordkaper bekend
was en zuidelijker dan de poolcirkel voorkwam, is thans nog veel zeldzamer. De
bovenbedoelde tweede soort is de B. australis Desm., die in het zuidel. halfrond en ook
op de kusten van Japan gevonden wordt. Op deze leven de VV.-luizen (z. a.).
Wdlviscü (De). Een uitgestrekt sterrebeeld, dat slechts gedeeltelijk boven onzen zui-
delijken horizon komt. Het grenst ten noorden aan den Kam en de Visscheu, ten
oosten aan Eridanus, en heelt eene groote merkwaardigheid onder de oudst bekende
der veranderlijke ster«en. Zie Mira.
Walviscaachtige dieren, Wdldieren, Celacea, maken eene afzonderlijke orde uit in de
klasse der zoogdieren. Bestemd om even als de visscheu geheel in het water te leven,
heeft de bouw van hun ligchaam met die der visschen veel overeenkomst, waarom men
hun, toen men nog onvolkomen met de iurigting dezer dieren bekend was, den naam
„visch" „Walvisch" gaf. Zij bchooren echter tot de zoogdieren. Hun ligchaam is
niet met schubben bekleed; de uitbreiding van hun staart is horizontaal en niet zooals
bij de visschen vertikaal. Onder de huid hebben zij eene dikke speklaag, waardoor
de warmte van het warmbloedige dier minder afgeleid wordt. De neusgaten, waardoor
zij ademhalen, zijn boven op den kop geplaatst. Omdat zij door deze water als stof
of damp uitblazen, worden die gaten ook spuitgaten genoemd. De voorste lede-
maten dienen hun als vinnen tot bewegingswerktuigen; in het skelet zijn deze even
als eene hand in vingers gescheiden. De W. komen telkens aan de oppervlakte van
het water om adem te halen. Men verdeelt de W., die over de geheele aarde ver-
spreid zijn, volgens Harting in twee familiën, t. w. in W. met twee gescheiden
neusgaten, de Wallen (Buluenodea), en in Dolfijnen (Delphitwdea), die een enkelvoudig
neus- of blaasgat hebben. Deze zijn allen vleeschetende dieren. Anderen plaatsen
eeuige geslachten van plantetende dieren, Sireuen (Sirenia), zooals de zeekoe (z. a.)
en de dugong (z. a.), ouder deze orde, als eene derde familie; zij maken bij Harting
eene afzonderlijke orde uit.
Wdlvischluizen, Tubicinella Balaenarum Lam., behooren tot de familie der Zeepokken
pf Zeetalpen (z. a.). Deze dieren leven bij duizenden op de walviescb.cn in de zuide-
-ocr page 199-
WALVISCHVANGST — WANDELENDE JOOD.                      193
lijke zeeën. Zij worden door zeevogels opgevangen, wanneer de walvisch aan de
oppervlakte van het water komt.
Walviscnvangst. Voor de W. worden schepen uitgerust van 400 tot 500 ton, zorg-
vuldig van alle behoeften voorzien , bemand met 30 tot 50 koppen en hebbende zes of
zeven booten en jollen aan boord. De vangst geschiedt in Mei, wanneer deze dieren
in groote menigte bij elkander zijn, en de Groenlands- en Straat-Davis-vaarders, door
onderscheidene Europesche natiën daartoe uitgerust, zich op 71—79° N. Br. in groo-
ten getale bevinden. In 1846 bedroeg het geheele aantal der daartoe uitgeruste sche-
pen orastr. 926, waarvan 718 uit de Vereen. Staten. De W., eertijds door de Bis-
caijers alleen gedreven , werd reeds in het begin der 17de eeuw door de Hollanders
begonnen. In 1611 werd door eenige burgers van Hoorn en Amsterdam daartoe eene
Groenlandsche compagnie opgerigt, welke drie jaar later door een octrooi der staten
het uitsluitend regt verkreeg »om gedurende den tijd van drie jaren alleen te mogen
handelen en visschen op de kusten en landen van Nova-Zembla tot Straat-Davia
toe, daaronder begrepen Spitsbergen, het Beereneiland, Groenland en andere
eilanden, die onder de voorschreven landen zouden mogen gevonden worden." Dat
octrooi werd later herhaalde malen hernieuwd. In 1701 bragten de Hollanders
meer dan 2000 walvisschen binnen; doch deze tak van nijverheid is sedert van tijd
tot tijd verminderd en sinds de laatste 20 jaren voor ons vaderland geheel op-
gehouden.
Waiij ejalet in Aziatisch Turkije, in zuidwestel. Armenië gelegen, is ruim 600 □ in.
groot met eene geringe bevolking, die vooral van veeteelt, visscherij en jagt leeft, en
bevat het 77A D m. groote Wan-meer, dat zeer zoutrijk en vischrijk is. De hoofd-
plaats W. ligt aan den zuidel. oever van het meer, telt 20,000 (volgens anderen 35,000)
inw. en is belangrijk door vele overblijfselen van oud beeldwerk met spijkerschrift. W.
is het Artemita (Semiramocerta) der Ouden. In 1387 werd W. door de Mongolon onder
Timur veroverd
Wanda, volgens de sage de dochter van den Poolschen koning Krak I, de zuster van
Lech III en Krak II, omstreeks 700 koningin van Polen, stortte zich in de Weichsel,
daar zij eene gelofte van kuischheid gedaan had en haar land voor oorlogen wilde be-
sparen, toen zij de hand van den Duitschen vorst Rüdiger had afgeslagen.
Wandalen. Zie Vandalen.
Wandelaar (Jan), Nederl. graveur en schilder, in 1690 te Amsterdam geb., door
den vader van den graveur Folkema in het teekenen en door Willem van Gouwen in
het graveren onderwezen, nam een ijverig aandeel in de reorganisatie der Amsterdaiu-
sche teeken-akademie, waarvan hij een ijverig bezoeker was, en overleed te Leiden in
1759. Behalve vele vignetten en prenten voor boeken, graveerde W. de anatomische
platen in het beroemde werk van professor Albinus, getiteld: Bern. Sieyf. Albini
Tabulae Sceleti et \'Musculorum corporis humanis
(1747). Ook maakte hij portretten en
andere teekeningen in zwart krijt, deels naar schilderijen van anderen, deels van eigen
vinding. Hij beoefende tevens de letteren en gaf in 1723 een blijspel uit, getiteld:
liet gewaande bloedverwantschap.\'
Wandelend blad, Phyllium, is een insekt uit de orde der Regtvleugeligen, en behoorende
bij Harting tot de fam. Phasmidae, die bij v. d. Hoeven eene ouderfamilie der Manlides
is. Het W. heeft geene spring-, maar looppooten. Den naam ontleenen zij aan de gedaante
en kleur van hun ligchaam en hunne bovenvleugels, waardoor zij op boombladen
gelijken. De P. sicci/olium komt op Java voor, even als de P. pulclirifolium.
Wandelende of Eeuwige Jood. De legende van den Jood, die zonder te kunnen sterven
moest omzwerven , totdat Christus bij het jongste gerigt het oordeel over hem zou vellen ,
ontstond waarschijnlijk in de 13de eeuw, in welken tijd Matthaeus Parisieusis haar voor
het eerst mededeelt, en is van het Joodsche volk , dat over de wereld verstrooid is,
zonder eene vaste woonstede te hebben, afgeleid. Naar de gewone sage is de W. J.
de schoenmaker Ahasueros te Jeruzalem, die, toen Christus op den weg naar Golgotha
voor zijn huis rusten wilde, hem wegjoeg. Volgens eene andere legende is hij de
deurwachter van Pilatus, Kartaphilus, die Jezus bij het verlaten van de regtszaal met
de vuist op den rug sloeg. Bedriegers maakten tot in de vorige eeuw van het geloof
aan deze sage gebruik om zich voor den W. J. uit te geven, en menigeen verhaalde
hem nu en dan onder verschillende gedaanten gezien te hebben. In verschillende talen en
onder verschillende titels werden volksboeken, die deze legende verhaalden, uitgegeven,
Ah/m. Ved. Encycloptdie, deel XV,                                                                     IS
-ocr page 200-
194                                  WANDSBECK — WAPENKUNDE.
Dichters en romanschrijvers bij verschillende volken kozen haar ten onderwerp;
vooral bekend is de Juif errant van Eugène Sne, en beroemd zijn de platen, door
Gustave Doré op deze legende vervaardigd. Verg. Griisse, Die Sage vom Etcigen
Jude
(1844).
Wandsbeck, vlek in het hertogdom Holstein, district Störmarn, 1 uur van Hamburg
gelegen, met omstr. 6000 inw., die in nijverheid, zooals katoen drukken, laken weven,
loodwit maken, hun bestaan vinden. Het slot bij VV. behoort aan de graven von
Schimmelmann. VV. is vooral bekend als de verblijfplaats van Matth. Claudius (z. a.),
die zich den Waudsbeckèr Bode noemde.
Wangen (Gena). De beide middelste zijdelingsche gedeelten van het aangezigt, uit-
weudig door de huid, inwendig door eeu slijmvlies bekleed, en gevormd door de wang-
spier {Musculus buccinalor), de kaauwspier (Musc. masseler), de kleine en grootejukbeen-
spier (AIusc. zijgomalicus major el minor), dragen den naam van W. Het onderhuidsche
celweefsel van de streek is meer of min vetrijk.
Wangeroog (Wanger Oga), klein langwerpig eiland in de Noordzee, op twee mijlen
afstands van de kust van Oldenburg, waartoe het behoort. Het heeft een vuurtoren,
400 inw. van Frieschen stam en een druk bezocht zeebad. Voortdurend heeft VV. van
de zee te lijden, die nu en dan gedeelten van het reeds kleine eiland wegspoelt, dat
vooral in het najaar van 1854, tijdens een hevigen orkaan, zeer is afgenomen. Verg.
Chemnitz, //". u. das Seebad en W., die Insel u. das Seebad (1853).
Wanklank. Zie Dissonant.
Wantsen maken eene afdeeling van de orde der Halfschildige insekten (z. a.) uit, die
nog in Land- en Waterwantsen als afzonderlijke familiën of onderafdeelingen onder-
scheiden worden. Tot de Land-W. [Geocorisae) telt Harting: 1« de fam. Corisiae; de
soorten hebben een platten kop met vooruitstekenden snuit, het ligchaam is eenigszins
breed en plat; zij leven op het land. — 2c De Blind-W. of Fijiisprieten (Capsini), tal-
rijk in soorten , met zeer fijn eindigende sprieten; deze houden zich meest op grassen en
kruiden op. — 3e De fam. Vliezige VV. (Mmbra/iacei); de zuigsnuit ligt onder de borst
verborgen, het ligchaam is plat; hiertoe behoort de Weegluis (z. a.). — 4e De fam. Loop-
of Roof-W. (Reduvini), die vooral in de keerkringstreken worden gevonden. — De
Water-W. (Uydrocorisae) hebben een korten snuit; zij leven in het water. Hiertoe be-
hooren: 5e de fam. W:aterloopers (Uydrornici), met een lang smal ligchaam; zij loopen
op het water. — 6c De fam. Waterschorpioen-W. (Nepiuï); de voorpooten van deze zijn
geschikt tot grijpen. — 7e De fam. Eugzwemmers {Notonectici), waarvan de achterpooten
eenigermate tot zwemmen ingerigt zijn. Üe ruimte verbiedt geslachten en soorten op te noemen.
Wapenkoning. Zie Heraut.
Wapenkande of Heraldiek, in het Fr. Ie Blason of la Science du Blason gen., i3 de
kennis van het ontstaan , het breken (briseren) en in geijkte termen beschrijven der
wapenschilden (z. a.). Deze wetenschap, die.met de genealogie en sphragistiek of zegel-
kunde in het naauwste verband staat en derhalve ook een zeer gewigtig hulpmiddel is
voor de geschiedenis, heeft haren oorsprong genomen in de tornooijen der ridders in de
middeleeuwen. Of deze wetenschap in Frankrijk of in Duitschland haren oorsprong
gehad hebbe, is niet uitgemaakt; in de beide talen treft men oorspronkelijke termen
voor de W. aan, verreweg de meesteu evenwel in het Fransch, terwijl ook de omstan-
digheid, dat de Engelschen met Fransche termen blazoneren, tot het vermoeden kan
leiden dat de VY. oorspronkelijk in Frankrijk te huis behoort. De voornaamste bronnen
voor de W. zijn de wapenschilden, zegels en munten, de diplomata, de versieringen
der gebouwen, geschilderde kerk- en slotramen, beschrijvingen der steekspelen enz.,
later ook verscheidene werken, geuealogiën, wapenkaarten en dergelijken. In Frankrijk
werd de VV. sedert het midden der 17\'lc eeuw door Geliot, Palliot en voornamelijk door
Menestrier wetenschappelijk behandeld. In Duitschland vervaardigde in 1690 Spener
zijne Insignium theoria; later schreven aldaar over de Wr.: Schmeizel, Einleit. in die
Wappenlehre
(1723); J. P. Reinhard (1747 en 78): Gatterer, Prakt. Heraldik (1791)
en Abriss der Heraldik (1792); Hemd, Die Hauptslücke der Wappenwissensch. (2 dln.,
1841—49); Siebmacher, Grosses Wappenbuch (1722—1806, 6 dln. met 12 supple-
menten, nieuwe uitg., 1854 volg.). Ten onzent hebben wij de Rouck, Nederl. Heraut
(1673); van den Bergh, Grondtrekken der Nederl. W. (1847), en Rietstap, Handb.
der W.
(1857) eu Armorial général (1861), benevens talrijke wapenkaarten, wapen-
boeken en genealogiëu met afbeeldingen van wapeusclülden.
-ocr page 201-
WAPENPLAATS — WAPPERS.                                     195
Wapenplaats noemt men de gedeelten van den bedekten weg bij de in- en uitsprin-
gendu hoeken. Zij ontstaan door aan de uitspringende hoeken de contrescarp af te
ronden, waardoor men eene uitspringende VV. verkrijgt, en door in de inspringende hoe-
ken uitspringenden in te lasschen, waardoor men inspringende VV. verkrijgt. Zij vor-
men de vaste punten van den bedekten weg en zoo lang men zich daarin kan staande
houden, kan deze niet als verloren beschouwd worden. De VV., die door het glacis
in front gedekt zijn, worden meestal in hare flanken door traversen en palissaderingen
afgesloten; zij worden voorts van reduits voorzien , die permanent en dan gemetseld en
geblindeerd zijn of ook wel eerst bij het armement daargesteld worden en dan eigenlijke
blokhuizen zijn. De VV. leveren de noodige ruimte op tot het verzamelen der troepen,
die een uitval moeten veirigten. — Ook noemt men VV. (poriion circulaire) de werken,
waarmede de aanvaller uit de derde parallel te voorschijn breekt en die ongeveer 20 ellen
vóór de parallel uitspringen (zie Belegering). Deze dienen om er de loopgraven-wacht
te plaatsen en, zonder deze te hinderen, den aanvoer der schanskorven, fascines, enz.
te begunstigen. Zij worden met goede scherpschutters bezet om de in den bedekten weg
staande vijandelijke scherpschutters te verdrijven en kleine uitvallen tegen te gaan.
Wapenrusting. De VV. dient om het ligchaam tegen kwetsing door vijandelijke aan-
valswapenen te dekken. Over de verschillende gedeelten der W. zie men de artik.
Harnas en Kuras, Pantser, Helm en Schild. De meer algerneene verspreiding der
vuurwapenen had grooten invloed op de afschaffing der W. Men stelde zich reeds in
de 16de eeuw volstrekt niet voor, dat zij eene geheele zekerheid tegen kogels zouden
opleveren; maar juist daarom verlangde men voor de piekeniers eene VV., opdat deze
aan een ernstig gevecht met troepen, die blanke wapenen voerden, weerstand zouden
kunnen bieden. Om dezelfde reden behield men de VV. voor de ruiterij. Zij werd
echter overtollig toen de piekeniers niet meer voor den beslissenden aanval gebezigd
werden en ook de ruiterij bijna algemeen niet meer met pistolen, maar met karabijnen
bewapend werd. Tegenwoordig wordt de VV. van den enkelen man door snelheid van
beweging en dekking van terreiuvoorwerpen vervangen en waar het mogelijk is door
het gebruik van de veldverschansing.
Wapens zijn die werktuigen, waarvan men zich tot den aanval of de verdediging
bedient. Men onderscheidt hen in aanvallende en verdedigende VV. Over de laatsten
zie Wapenrusting. De eersten worden weder verdeeld in blanke W. en vuurwapenen.
Tot de blanke W. behooren de knods, de strijdhamer, de strijdbijl, het zwaard, de
verschillende soorten van pieken, hellebaarden, espontons, dolken enz. en tegenwoordig
de bajonet, de sabel, de degen en de lans. De vuurwapens (z. a.) bestaan voonnime-
lijk uit het geschut, de geweren, pistolen, buksen, haakbussen, musketten, revolvers,
enz. Vóór de uitvinding van het buskruid gebruikte men verschillende werpwapens, z. a.
de slinger, boog, werpspies, balist of blijde en catapult. De Wapenleer behandelt de
vervaardiging, de uitwerking en het gebruik der afzonderlijke VV. — Ook geeft men den
naam van VV. aan de troepensoorten, die zich door verschillende bewapening van elkan-
der onderscheiden; gewoonlijk spreekt men in dit opzigt van de drie W., namelijk
infanterie, cavallerie en artillerie, waarbij dan de genie-troepen en de pontonniers den
naam van hulpwapens verkrijgen.
Wapenschild [Ecu). Het VV., gewoonlijk gedekt door helm of\' kroon, en somwijlen
door tenants vastgehouden, stelde waarschijnlijk in de allereerste tijden der heraldiek
den wapenrok voor, blijkens de namen van sommige punten daarop (zie Poinls de
Vécu),
als coeur, nombril. Een schild is of geheel van cene kleur of metaal, zonder
of met eene of meer figuren, of door lijnen in velden verdeeld. De eenvoudigste ver-
deelingen (partitions) zijn de volgenden: Parti, Coupe\', Tranche, Taille, Ecartelé,
Ecartelé en sautoir
en Gironné. Verg. deze verschillende artikels.
Wappers (Gustav, baron), Belg. schilder, in 1803 te Antwerpen geb., studeerde op
de akademie aldaar en begaf zich naar Parijs, waar hij zich aan de romantische school
aansloot. H\\j trad te Antwerpen als de stichter eener nieuwe school op, die zich door
levendige opvatting, warm coloriet en waarheid der voorstelling onderscheidde. Hij
sloot zich aan de Belgische omwenteling van 1830 aan, werd in 183Ü directeur der
schilderakademie te Antwerpen, in 1847 in den adelstand verheven en was van i840—53
president van het Belg. nationale museum. Zijne beroemdste stukken zijn: De opoffe-
ring van den burgemeester van der Werf, Karel l van zijne kinderen afscheid nemende,
Karel IX gedurende den Bartholomaeumachl
, Anna Boleyn vóór hare onthoofding.
18*
-ocr page 202-
196                                            WARADËItf — WARD.
Waradein, Wardein of Gaardein is een beëedigd beambte bij het mijnwezen, die het
metaalgehalte der ertsen beproeft of onderzoekt en controleert. Munt-W. heet bij het
muntwezen de ambtenaar, die het gehalte of de legering der metalen onderzoekt.
Waraegers of Waeringers, de naam van een Noormanschen stam aan de Baltische
zee, die door rooftogten den jongen vrijstaat Nowgorod in Rusland verontrustte , onder-
scheidene Finsche volken in noordel. en midden-Kusland onderwierp en aan de Russen
de streken van Reval, Petersburg en Archangel ontnam. Uit dezen volkstam stamde
Kurik (z. a.) af, die in 862 het Russ. rijk stichtte.
Warasdin, vesting en hoofdstad van het comitaat W. in Kroatië, aan den regter
oever van de Drave, met 31)78 inw., een oud kasteel, verscheidene kerken en kloos-
ters, een raadhuis en de gebouwen van het aartsbisschoppelijk kapittel te Agram. Kr
zijn fabrieken van tabak, snuif, rosoglio, likeuren en azijn en eenige handel.
Warbeck (Perkin, d. i. kleine Peter), zoon van een Jood uit Doornik, volgens and.
een natuurlijke zoon van koning Eduard IV van Engeland, werd te Antwerpen opge-
voed, en daar hij zeer op Eduard IV geleek, door Margaretha van Bourgondië, zuster
van Eduard IV, overgehaald om de rol van Richard Plantagenet, zoon van Eduard IV,
te spelen. Hij werd door haar naar het hof van Portugal gezonden, om vorstelijke
manieren aan te leeren, en toen de oorlog tusschen Karel VIII van Frankrijken Hen-
drik VII was uitgebroken, in 1492 teruggeroepen en door Margaretha als neef erkend,
waarna hij als pretendent in Ierland optrad. Tot 1498 had hij een afwisselend geluk,
landde toen als Richard IV in Cornwallis, maar moest door de koninklijke troepen
geslagen in het klooster Beaulieu vlugten en zich eindelijk aan den vijand overgeven.
Ook zijne gemalin, Katharina Gordon, eene aanverwante van koning Jacobus IV van
Schotland, werd gevangen genomen. W. werd in den Tower opgesloten, doch ontvlugt-
te een jaar later naar het klooster Shyne. De prior leverde hem uit onder belofte, dat
W.\'s leven zou gespaard worden. Hij werd weder in den Tower opgesloten en in
1499 opgehangen, beschuldigd van met graaf Warwick het plan gesmeed te hebben
om den gouverneur van den Tower te vermoorden. Zijne gemalin leefde lang aan
het hof van de koningin van Engeland en was wegens hare eerbaarheid de Witte Roos
bijgenaamd.
Warburg, hoofdplaats van den kreits W. (9,36 Q m. met 32,910 inw.) van het rege-
ringsgebied Minden in de Pruiss. prov. Westfalen, aan de Diemei en den Westfaal-
schen spoorweg, met 3950 inw., een progymnasium, Roomsche en Evangelische kerken,
twee kloosters, linnenweverijen, tabaksfabrieken, bierbrouwerijen en handel in vee, graan
en ijzer. De omliggende streek , de Warburger Börde gen., is de graanrijkste streek
van Westfalen. In het zuidwest, deel van den kreits strekt zich het Warburger-woud
uit, dat met het Teutoburger-woud in verbinding staat.
Warburton (William), Eng. wijsgeerig godgeleerde, in 169S te Newark upon Trent
geb., was eerst zaakwaarnemer, studeerde in 1719 in de godgeleerdheid, werd in 1726
predikant te Gryesly, in 1728 rector te Brand-Broughton bij Lincoln, in 1746 pre-
dikant van Lincolns Inn te Londen, in 1754 kapelaan des koniugs, in 1757 deken
te Bristol en in 1760 bisschop van Gloucester. Hij overleed in 1779. Onder zijne
IVorks (1786, 6 dln., en 1811, 12 dln.) is vooral merkwaardig: The divine lega-
tion of Moses deuonstrated
(6 dln., Lond. 1738 en meerm., ook in het Nederd. vert.),
welk werk, ten hoofddoel hebbende eene beschouwing van de leer aangaande beloonin-
gen en stralïen in het toekomende leven, in verband tot maatschappelijk leven en bur-
gerlijke wetgeving, ook buitendien vele nog wetenswaardige zaken, met name aangaan-
de de oude Egyptenaren, bevat.
Ward (Eduard Matthew), beroemd Eng. historieschilder, in 1816 te Londen geb.,
bezocht van 1834—36 de akademie der schoone kunsten aldaar, daarna Italië en op
zijne terugreis het atelier van Cornelius te Munchen. Hij maakte eerst als genre-,
maar later vooral als historieschilder grooten naam. Zijne beroemdste stukken zijn:
Goldsmith als zwervend muzikant (1844), Lafieure\'s vertrek van Montrtuil (1844),
Johnson in de voorkamer van lord Chesterjield (1845), Lord Clarentons vrijstelling na
zijn laatste gesprek met Karel II
(1846), Het gesprek van Karel II met Nell Groynne
(1848), Jacobus II bij de ontvangst van het berigt der landing van Willem van Oranje
(1850), De Fransche koninkl. familie in den Tempte (1851), Charlotte Corday op den
weg naar het schavot.
Sedert 1852 schilderde hij aan da frescos in het nieuwe parle*
wentsgebouw.
-ocr page 203-
WAKDÖCHUUS - WARMTE.
197
WardSchnus of Vardöchuus, versterkt stadje op het eiland Vardöe in het Noorweeg-
sche ambt Finmarken, de meest noordelijke vesting van Europa, met 407 inw.
Waréghla of Wargbela, eene oiise in het Z. van Algerië, met 10,000 inw. en de hoofd-
plaats W,, eene belangrijke handelsplaats.
Warendorf, hoofdplaats van den kreits W. (11,51 □ m. met 29,300 inw.) in het rege-
ringsgebied Munster van de Pruiss. prov. Westfalen, aan de Ems, met 5384 inw.,
beroemd door hare uitgebreide linnenweverij en linneuhandel als ook door hare katoen-
en zijde-fabrieken , katoendrukkerijen en bleekerijen.
Warenkennis noemt men de wetenschap, die met de handelswaren met betrekking
tot derzelver soorten , herkomst, bestanddeelen, vervalschingen , het gebruik, de bewaring
enz. bekend maakt. Onderscheidene werken zijn over W. geschreven, zooals Hauke,
Ijfhrb. der allgem. Waarenkunde; Schick, Allgem. Waarenkunde, enz.
Ware tijd. Zie Tijdsvereffening.
Waringl. Zie Vijgenboom.
Warkruid. Cuscula. Dit plantengeslacht maakt tevens een eigene familie uit. Het
onderscheidt zich door een bladerloozen stengel, waaraan alleen in bundels vereenigde
bloemen geplaatst zijn. De zaden zijn zonder zaadlobben. De soorten van het W. zijn
ware woekerplanten, want ofschoon de plant uit den grond opschiet, hecht zij zich met
kleverige wratjes aan andere planten. Uit deze wratjes komen zuigworteltjes voort, waar-
mede zij sappen tot voedsel uit andere planten opzuigt. Daarna sterft de stengel aan
den grond af. Van de soorten zijn bij ons te vinden Europeesch-, Thym- en Vlas-W.
(C Europaeae, epithymum en epilinum).
Warmbloedige dieren. Onder dezen algemeenen naam begrijpt men de zoogdieren en
vogels, omdat het bloed dezer dieren eene gemidd. temperatuur van tusschen de 30 en
40° C. heeft, in tegenstelling der andere dieren wier temperatuur met de middenstof
waarin zij leven gelijk staat.
Warmbrunn. marktvlek in het regerings-district Liegnitz in Pruiss. Silezië, één uur
van Hirschberg gelegen, 1083 voet boven de Oostzee, aan de noordelijke helling van
het Reuzengebergte, telt 2700 inw., is voornamelijk als badplaats bekend om zijne
alkalische zwavelbaden van 29—30° R. warmte en heeft prachtige omstreken. Men wil
<lat de bronnen in 1175 door hertog Boleslaus IV ontdekt zouden zijn; tegenwoordig
behooren zij en het stadje aan de graven Schaffgotsch, die hier een kasteel en fraai
aangelegden tuin hebben. Verg. Preiss, Der Kurorl W. (1850); Döring, W. u. das
Hirschberger Thai
(2de uitg., 1856).
Warmeland. Zie Wermeland.
Warmte. Het is aan iedereen bekend, wat men in het dagelijksche leven door W. verstaat.
Wij kunnen haar waarnemen door het gevoel, dat ons in staat stelt tusschen meerdere
en mindere W. vergelijking te maken. Die meerdere of mindere W. of liever die hoe-
veelheid W., welke men aan een ligchaam toekent, noemt men de temperatuur van een
ligchaam; hooge temperatuur noemen wij heet, lage temperatuur koud. In natuurkun-
digen zin bedoelt men door W. de oorzaak van die verschijnsels waarover wij nu ge-
sproken hebben en nog verder spreken zullen. Wij zullen hieronder een nadefe definitie
geven wat W. is. — De verschijnsels, die wij door de W. waarnemen, komen hierop
neder. Alle ligchamen worden bij verhooging van temperatuur uitgezet en krimpen bij
afneming der temperatuur weer in. Verschillende ligchamen zetten zich bij gelijke tempe-
ratuurs-verhooging ongelijk sterk uit. Rij koper en ijzer in staven van gelijke lengte zal
zich het koper meer uitzetten dan het ijzer. Hierop berust het maken van slingers, die
hij onderscheidene temperaturen gelijken gang houden. Vloeistoffen en luchtvormige stoffen
worden eveneens door W. uitgezet. Hierop berust het gebruik van thermometers (z. a.).
Alle ligchamen stralen W. uit. Een ligchaam van hoogere temperatuur zal echter sterker
uitstralen dan een van lagere. Eene ruwe donkere oppervlakte bevordert de uitstraling;
eene witte of gepolijste verzwakt haar. Hierop berust het verwarmen van vertrekken door
kagchels enz.; men noemt deze W. stralende W. Wanneer eene staaf aan het eene einde
verwarmd wordt, zal zich die W. in de staaf voortplanten. Men noemt dit geleiding
van W.
; men kan het beschouwen als eene straling tusschen de moleculen der ligchamen
zelve. Verschillende ligchamen geleiden de W. niet even goed; metalen zijn goede, hout
en glas slechte geleiders der W.; men maakt daarom aan voorwerpen die heet gemaakt
moeten worden houten handvatten. Verhooging of verlaging van temperatuur kan
verandering in den aggregatie-toestand der ligchamen teweeg brengen; bij verhooging
-ocr page 204-
198                           WARMTE-CAPACITEIT — WARNKÖNIG.
kunnen vaste ligchamen smelten (zie Smeltbaarheid) en vloeistoffen in damp overgaan
(zie Koken , Verdampen). Gedurende dien overgang wordt niettegenstaande het aanvoeren
van meer VV. de temperatuur niet verhoogd. Men noemt die W. latente W. (z. a.),
gebonden-schuilende W. "Rij verlaging van temperatuur keeren dampen weer tot den staat
van vloeistoffen en vloeibaar geworden ligchamen tot den vasten toestand terug (zie
Stollen). Om eenige stof één graad in temperatuur te doen rijzen, is eene zekere hoe-
veelheid W. noodig, die voor onderscheidene stoffen zeer verschilt. Met de W., waar-
mede men één pond water van 0 tot 1° C. in temperatuur kan verheffen, kan men één
pond kwik 30° doen rijzen. Aan die vatbaarheid der ligchamen voor de W. geeft men
den naam irarmte-capaciteit en soortelijke icarmte; bij de vergelijking voor verschillende
ligchamen neemt men die van het w;iter als éénheid aan. De opmerking, dat bij het
zonnespectrum (zie Licht en Kleurscf/ifting) een daarin geplaatste thermometer hooger
rees naar de roodc stralen , en nog hooger huilen die roode stralen, deed het eerst eene
overeenkomst tusschen licht en W. vermoeden, die later, nadat men ook andere over-
eenkomsten in interferentiën, terugkaatsing en breking bij die beiden had waargenomen,
oorzaak werd. dat men thans de W. beschouwt als trilling van dezelfdeaether, die de
verschijnselen van het licht veroorzaakt; vroeger sprak men van Warmtestof. De breking
der W.-stralen door het prisma is nog geringer dan die van de roode kleur; daarom
moeten de trillingen langzamer en de golflengten grooter zijn (zie Kleuren). Het is hier-
om , dat men bij het spectrum zoowel een W.-spectrum als een licht-spectrum aanneemt,
die beiden niet geheel zamenvallen. Nog andere verschijnselen stemmen hiermede over-
een. Wanneer men W. op verschillende stoffen laat stralen, ziet men dat ook hier som-
mige stoffen de VV. wel, andere die i/iel doorlaten. Het ongekleurde zuivere steenzout
laat de W.stralen allen even gemakkelijk door als het glas de lichtstralen. Aluin daar-
entegen lant weinig W. door. Men onderscheidt daarom de ligchamen in diathermane
en atnermane; de eersten geven een gemakkelijken, de anderen een moeijelijken door-
gang aan de W. W. kan op verschillende wijzen worden voortgebragt, zooals door
wrijven, verdigten van gassen, scheikundige werkingen en onder deze vooral door ver-
branding. Veel \\V. verkrijgen wij van de zon, die echter bij het doorgaan van den
dampkring Vermindert, maar het grootste deel kan den aardbodem verwarmen en daar
eene ophooping van W.. veroorzaken. Dit moet aan eene vermeerdering der trilpunten
toegeschreven worden, even als eene aangeslagen diapason eerst goed hoorbaar wordt,
door haar b. v. op eene tafel te plaatsen. die dan mede in trilling geraakt en daardoor
het aantal trilpunten vermeerdert. Daarom zal de temperatuur in eene vrije luchtruimte,
b. v. in een luchtbed, betrekkelijk lager zijn dan op een berg van gelijke hoogte. De
zonnewarmte dringt niet diep in den aardbodem, want bij eene diepte van 1 tot 1 £ el
bemerkt men haar niet meer.
Warmte-capacitelt, Soortelijke Warmte. Zie Warmte.
Warmtemeter. Zie Calorimeter en Thermometer.
Warmtestof. Zie Warmte.
Warnemünde, marktvlek in Mecklenburg, aan de uitmonding van de VVarnow in de
Oostzee, met 1800 inw. en een zeebad, vormt de zeehaven van Rostock (z. a.).
Warner (Levinus) was, kort vóór de helft der 17(leeeuw, gezant der Nederl. republiek
te Konstantinnpel. Als leerling van Golius was hij bekend met de Oostersche talen en
gaf niet alleen Mohammedaansche stellingen aangaande Christus en de hoofdgronden des
Christendoms, benevens eenige Perzische spreuken in het licht (Leiden 1643 en 44),
maar legde ook eene kostbare verzameling van Oostersche handschriften aan, die, door
hem aan de Leidsche hoogeschool ten geschenke gegeven , aldaar een Inlerpres Legati
It\'arneriani
, met een Coadjutor heeft, aan wie niet alleen de zorg voor, maar ook het
wetenschappelijk gebruiken van dezen met veel moeite, oordeel en kunde verzamelden
letter-schat is opgedragen.
Warnkönig (Leop. Aug.), beroemd beoefenaar van de geschiedenis desregts, in 1794
te Bruchsal geb., studeerde te Heidelberg en Göttingen, werd eerst privaat-docent te
(iöttingen, in 1817 prof. in de regten te Luik en in 1827 te Leuven, waar hij echter
tijdens de omwenteling van 1830 van zijn ambt ontzet werd. In 1831 als prof. in
de regten te Gent aangesteld, werd hij in 1836 prof. te Freiburg in ïSreisgau en in
1814 te Tubingen. Hij overleed in 1866 te Stuttgart. Zijne hoofdwerken zijn : Flan-
drisclie Staats- u Rechtsgesch.
(3 dln., 1834—39), Franz. Staats- u. Rechlsgetch. (in
vereeniging met Stein, 3 dln., 1845—48), Insiilulionum s. elemenlorum juris Romani
-ocr page 205-
WARNSINCK — WARSCHAU.                 .                199
pritati libri IV (4dc uitg., 1860), Commentarii jurii Bom. privati (3 dln., 1825—82),
Hist. des Carolingiens (met Gcrard, 2 dln., 1862), Bon Carlos. Leben, Verhaftung
und Tod dieses Prinzen
(1864).
Warnsinck (Isaiic), verdienstelijk Nederl. architect, in 1811 te Amsterdam geb., ont-
ving aldaar zijne eerste opleiding en ontwikkelde zich verder op eene langdurige studie-
reis door Duitschliind, Frankrijk en Italië. In 1836 verwierf hij een prijs en eene
premie voor twee door hem ingeleverde plannen voor een nieuw beursgebouw te Am-
sterdam , welke plannen echter ten gevolge van latere veranderingen in het programma
niet gevolgd zijn. Belangrijke bouwwerken te Amsterdam en elders en buitenverblijven
in de omstreken van Haarlem werden naar zijne ontwerpen gebouwd. In 1843 deed VV.
met den ingenieur van Gendt eene reis naar Engeland en Schotland, om van rijkswege
het stelsel der cellulaire gevangenissen te bestuderen. Naar hunne plannen werd ver-
volgens de eerste gevangenis van dien aard te Amsterdam gebouwd, terwijl later ook
elders onder zijne leiding onderscheidene gevangenissen naar dat stelsel werden opgetrok-
ken ot\' verbouwd. W. werd in 1848 lid van het voormalig Kon. Ned. Instituut en was
bovendien lid van onderscheidene andere maatschappijen voor kunst of wetenschap. In
1851   werd hij tot lid van den gemeenteraad en in 1854 tot wethouder voor de publieke
werken te Amsterdam benoemd. In de Werken voor de Maatsch. tot bevordering der
Houwkunst vindt men talrijke verslagen en bijdragen van zijne hand. Hij overleed in
1857. — Zijn vader VYill. Hendr. W. Hernnrduszoon, Nederl. dichter, in 1782 geb. en
in 1857 te Amsterdam overl., was een man, die, zonder eene klassieke opleiding te
hebben ontvangen, nogtans op letterkundig gebied eene waardige plaats bekleedde,
zoodat hem meer dan eens het eermetaal ten deel viel. Vooral behartigde hij door woord
en geschrift de belangen der gevangenen, en was met VV. H. Suringar en Nierstrasz
medestichter van het Genootschap tot zedel. verbetering der gevangenen. Als dichter
is hij niet onder die van den eersten rang te rekenen, maar toch zijn zijne godsdienstige
en vaderlandsche liederen, in den geest van Feith en Tollens, niet onverdienstelijk;
men vindt ze in zijne Vaderl. Feestzangen, Bijbelsche Poëzy en Gedichten (1828), als-
ook in den Evangel. Volksalmanak, in de Ei:ang. Biblioth. (De feestvierende Christen)
en elders. Zijn treurspel: De dood van Willem I (1836), en zijn romantisch gedicht in
drie zangen: Lorenzo en Blanca (1839) hebben minder waarde.
Warrants (van warranUd, gewaarborgd) heeten in Fingeland coupons van het register
der goederen in de magazijnen, die door de administraties van groote goederen-magazijnen
worden uitgegeven, en waarop met garantie op den in die magazijnen aanwezigen voor-
raad door bankiers en andere kapitalisten voorschotten verstrekt worden.
Warren (Samuel), Eng. regtsgeleerde en belletrist, in 1807 te Racre in Derbighshire
geb., studeerde te Edinburg en Londen, had als special pleader en barrister eene uit-
gebreide praktijk, werd in 1850 onder het Whig-ministerie tot Queen\'s Counsel en in
1852  door lord Derby tot Becorder van de stad Huil benoemd, en trad in 1856 voor
Widhurst in het parlement. Door de belletristische schriften, die hij in Blac/twood\'s
Magazine
plaatste, verkreeg hij eene Europesche vermaardheid. Van deze geschriften ,
waarvan eene volksuitgave in 18 dln. (1853—54) het licht zag, zijn vooral beroemd:
Passages from the diarij of a late physician (3 dln., 1832) en Ten thousand a year
(3 dln., 1841).
Warrington, stad in het Eng. graafschap Lancaster, aan de Mersey, vereenigings-
punt van de spoorwegen tusschen Londen, Liverpool, Manchester en Lancaster, door
een kanaal met Liverpool en Manchester verbonden, telt 26,431 inw. en heeft vele
fabrieken en levendigen handel.
Warschau (Poolsch Warszowa, Fr. Varsovie), hoofdstad van het Russ. koningrijk Polen
en van het gouvernement W. (666,49 □ m. met (1863) 1,758,945 inw.), aan den
linker oever van de Weichsel, over welke naar de versterkte voorstad 1\'raga eene steenen
brug ligt, heeft meer dan 3 m. in omvang, is in de Oud- en Nieuwstad verdeeld en
sedert 1831 in eene vesting herschapen, terwijl de sterke Alexanders-citadel, in 1835
voltooid, met een sterk bruggenhoofd de stad in bedwang houdt. VV. heeft 10 poorten
en 10 pleinen, 250 meest breede straten, waarin paleizen en hutten elkander afwisselen.
De voornaamste paleizen zijn: het koninklijk slot (Zameck), het regeringspaleis, het
Saksische paleis met tuin, het lustslot Belvedère met fraai park, het paleis der koninkl.
akademie van wetenschappen, voor hetwelk het standbeeld van Kopernicus prijkt, het
Radzivilsche paleis, thans residentie van den stadhouder, het raad- en stadhuis, de
-ocr page 206-
200                .                WARTBURG — WARTENBUBG,
nieuwe munt, het paleis Marieville met beurs, winkels enz., de ministeriën, het tuig-
huis, onderscheidene hospitalen, kazernen, 28 Roomsche kerken (waaronder de St.-
Johannes-kathedraal, waarin de koningen Tan Polen gekroond en de constitutie Fan
1791 bezworen werd), eene Duitsch-Protest., eene Hervormde kerk enz. De universiteit,
in 1816 gesticht, werd in 1830 opgeheven. Er is nog eene akndemie voor Roomsche
geestelijken; verder zijn er eene medisch-chirurgische akademie, verscheidene geleerde
genootschappen, inrigtingen van weldadigheid, hoogere en lagere scholen. Men vervaar-
digt er tabak, laken, handschoenen, tapijten, dekens, wagens, paardetuigen, brons-,
goud- en zilverwerken, meubels, kousen, muziek-instrumenten, kaarten, bier enz. Er
wordt handel te land en te water gedreven. W. is de zetel van den Russ. stadhouder, als
ook van een Griekschen en een Roomschen aartsbisschop. Het aantal inw. bedraagt (1865)
243,512, waaronder ruim 44,000 Joden. W. is door spoorwegen met Dantzig, Berlijn,
Krakau iWeenen en Breslau) en Petersburg verbonden. VV. werd in 1185 door koning
Kasimir den Kegtvaardigen gebouwd. De hertogen van Masovië resideerden meest te
VV.; met hun uitsterven in 1526 kwam VV. met Masovië weder bij Polen. Voor W.
onderging Johan Kasimir in een slag van 28—30 Julij 1656 tegen Karel X Gustaaf
van Zweden en diens bondgenooten eene nederlaag. Van i 764—73 en in 1793 werd VV.
door de Pussen bezet. Nadat deze in den opstand van 17—18 Apr. 1794 verdreven
waren, belegerden de Pruisen de stad te vergeefs van 9 Julij tot 6 Sept. 1794, maar
zij gaf zich 5 Nov. aan de Russeu over, na de bloedige bestorming van Praga. Sedert
den vrede van Tilsit de hoofdstad van het naar haar genoemde hertogdom, werd de stad
8 Febr. 1818 weder door de Kussen in bezit genomen. De groote Poolsche omwenteling
van 1830 eindigde met de bestorming van VV., 6 en 7 Sept., en de capitulatie aan Pas-
kewitsch, 8 Sept. 1831. — liet hertogdom VV., in 1807 uit het gedeelte van Polen
gevormd, dat bij den vrede van Tilsit door Pruissen was afgestaan, omvatte 1850 □
m. met 2,200,000 inw. Pij den vrede van W\'eenen moest Oostenrijk nog W.-Galicic
aan VV. afstaan, zoodat het 2800 □ m. met 3,780,000 inw. omvatte. Koning Prederik
August van Saksen was hertog van W., maar moest het land reeds in 1812 voorde
Russen ontruimen.
Wartbarg. een bergslot nabij Eisenach in het groothertogdom Saksen-Weimar, aan
het noordwestel. einde van het Thuringer-woud gelegen, waarschijnlijk van 1070—10^0
gebouwd door graaf Lodewijk den Springer van Thuringeu, diende den land- en mark-
srnven tot verblijfplaats en werd sedert 1440 alleen door slotvoogden bewoond. Het is
het eenige slot in Byzantijnscheii stijl, dat bewaard gebleven is, en dus voor de bouw-
kunst van groote waarde. Sedert 1847 is het naar de plannen van Kitgen hersteld en
met fresco\'s van von Schwind versierd. Vooral merkwaardig zijnde kapel (7 Junij 1855
ingewijd), de kamers met wapenrustingen , de ridder- en banketzaal, de zangerszaal en
I.uther\'s cel. Voor den nieuwen toren werd de eerste steen 10 Dec. 1855 gelegd. Op
den VV. liet de landgraaf Herman I in 1206 of 1207 den dichterswedstrijd plaats hebben,
die onder den naam van Wnrlburglcrieg in de letterkunde bekend is. Hier leefde de
Heilige Elisabeth (z. a.) van Thuringeu; hier hield Luther (z. a.), gedurende tien maanden
voor zijne vijanden verborgen, zijn verblijf en begon er zijne bijbelvertaling; hier werd
18 Oct. 1817 door de Protestantsche Duitsche studenten een feest gevierd, het Wart-
hurgfi-d,
\'t geen zeer revolutionair tegen de Duitsche vorsten gestemd scheen en dan
ook zeer onaangename en treurige gevolgen na zich sleepte. Verg. Thon, Schloss W.
(3\'le uitg., 1815); Schoner, Betehreib. der W. (1835); Witzschell, Die W. bei EisenacJi
(1845), en Puttrich, Denkmale der Baukunst, 2<le dl., Ie aflev. (1S47).
Wartenberg, vrije heerlijkheid in het regeringsgebied Breslau van de Pruiss. prov.
Silezië, en wel in den aan de grenzen van Posen gelegen kreits VV. (14,82 □ m. met
49,859 inw.), telt op 8 G m. 20,000 inw. en behoorde eertijds aan de burggraven van
Dohna, sedert 1734 aan den Russ. opperkamerheer Joh. Ernst von Biron, terwijl thans
prins Calixtus, hoofd van de linie Biron-VV., eigenaar van VV. is. De hoofdplaats Poolsch-W.,
met twee Roomsche, eene Protest, kerk en eene synagoge, telt 2452 inw.—Duitsch-
W., stad in het regeringsgebied Liegnitz van de Pruiss. prov. Silezië, is de hoofdplaats
van eene heerlijkheid der linie Biron-Sagan en telt 941 inw.
Wartenburg, slot en dorp aan de Elbe in den kreits Wittenberg van het Pruiss.
refreringsgebied Merseburg, geschiedkundig bekend door de overwinning, welke de
Pruiss. generaal York er 3 Oct. 1813 over den Franschen maarschalk Bertrand be-
haalde, weswege hij den titel York von W. verkreeg.
-ocr page 207-
WARTHA - WASA,                                              «01
Wartha of Warthe, de voornaamste zijstroom van de Oder, ontspringt in het Poolsche
wojwoodschap Krakau bij Krotnolow, stroomt, na de Prosna in zich opgenomen te
hebben, naar Pruissen, neemt nog de Wilna, Obra en Netze in zich op en ontlast
zich, na een loop van 106 m., bij Küstrin in de Oder. De W. wordt bij Kolo bevaarbaar.
Warton (Thomas), Eng. letterkundige en dichter, in 1728 te Oxford geb., volgde
aldaar in 1756 zijn vader als hoogl. der dichtkunde (waarbij in 1785 de geschiedenis
gevoegd werd) op en overleed er in 1790. Hij schreef Pleasures of melancholy (1747),
oden, liederen en sonetten (1771 en 1791), een commentaar op Milton en vooral
zijn beroemd werk: History of EnglisJi poetry (3 dln., 1774; de beste vermeerderde
uitg. is die van Price, 8 dln., 1824, 2<ie uitg., 1840).
Warwick. een graafschap, nagenoeg in het midden van Engeland tusschen Stafford,
Leicester, Northampton, Gloucester, Oxford en Worcester gelegen, telt op 42.\\ Q m-
(1861) 561,728 inw., is in het N. heuvelachtig (de Edge-Hills) en in het Z. zeer
vruchtbaar met uitmuntende weilanden. Het wordt door de Avon, Tame, Aine en Leam
besproeid. De inw. vinden hun bestaan in land- en tuinbouw, veeteelt, visscherij,
bergwerken van ijzer en vooral van steenkolen, maar bovenal in het fabriekwezen,
hoofdzakelijk van ijzer- en staalwnren en van wollen stollen. De handel wordt door onder-
scheidene kanalen en het spoorwegnet tusschen Londen en Liverpool zeer bevorderd. —
De hoofdstad W., aan de Avon, onderscheidene kanalen en den spoorweg van Londen
naar Birmingham, die zich hier in verschillende takken splitst, gelegen, telt ruim 11,000
inw., die vooral wollen stoffen vervaardigen, heeft eene Gothische kerk met het praal-
graf van graaf Essex, een raadhuis, beurs, geregtshof, hospitaal, vrije school enz. In
1694 brandde de stad bijna geheel af. In de nabijheid is het beroemde fraaije slot
W.-Castle, op eene rots gebouwd, met rijke kunstverzamelingen en een prachtig park.
Warwick, Eng. graventitel, aan het bezit van W.-Castle verbonden, was van 1Ü66—
12fi9 het eigendom der familie Newburgh en van 1269—1445 der familie Beauchamp,"
tot welke Richard Beauchamp, graaf van W., behoorde, overl. in 1439. Onder Hendrik V
onderscheidde hij zich als oorlogsheld en onder den onmondigen Hendrik VI van 1421—
37 nam hij deel aan de regering. Na den dood (11 Junij 1445) van diens zoon Henry,
die in 1444 tot hertog van W. verheven werd, gingen de goederen en de grafel. waardigheid
over op de familie Neville. Rich. Neville graaf van W., de koningmaker bijgen., daar hij ten
tijde van de oorlogen der beide Rozen Hendrik VI gevangen nam, in 1465 Eduard IV
in het bezit der kroon stelde, maar na met Eduard oneenigheid gekregen te hebben 6
Oct. 1470 weder Hendrik VI op den troon plaatste, sneuvelde in den strijd tegen Eduard
14 April 1471 bij Barnet. De titel W. ging nu op Eduard, zoon van den hertog van
Clarence, over, dien Hendrik VII, na eene gevangenschap van 15 jaren indenTower,
in 1499 liet onthoofden. Onder Eduard VI kreeg John Dudley, later hertog van
Northumberland, in 1547 den titel van graaf van W., die op zijn zoon Ambrose over-
ging, welke in 1589 zonder erfgenamen stierf. Van 1618—7 Sept. 1759 bezat de familie
Rich deze waardigheid, welke daarna Francis Greville, graaf Brooke, verkreeg. De
tegenwoordige graaf van Brooke en W., Georg Guy Greville, geb. in 1818, resideert te
W.-Castle. In zijne rijke kunstverzameling munt vooral de antieke vaas, bekend onder
den naam van Vaas van W., uit.
Was is jeene zelfstandigheid, die bij de planten zeer verspreid is, waar het in planten-
sappen in de bladen, in het waas dat sommige vruchten (b. v. pruimen) overdekt enz.
voorkomt, maar vooral bij den Wasbooin (z. a.) en in den stam van den Ceroxylon Andicola.
Het W. wordt menigvuldig gevonden in de bijenkorven; de raten in deze (zie Bij) be-
staan uit W. Het W. is eene vaste zelfstandigheid, die algemeen bekend is. Het smelt bij
eene temperatuur van 50° O en is geel van kleur. Door bleeking in de zon, dat in
W.-bleekerijen geschiedt, wordt wit W. verkregen. W. is na aan de vetten ver-
want, in wijngeest lost het een weinig op, het Iaat zich niet verzeepen. Het W.
bestaat uit een paar stoffen: Myricine en Cerine, die beiden uit koolstof, waterstof en
zuurstof zaamgesteld zijn. Men gebruikt het W. voor kaarsen, voor pleisters, voor
het glad maken van meubelen, als lutum (z. a.) en in vele andere gevallen.
Wasa, oud ridderkasteel in de Zweedsche prov. Upland, 3 m. van Stockholm, is het
stamslot van het geslacht, dat met Gustaaf (z. a.) W. den troon van Zweden beklom
en in 1689 met Christina, de dochter van Gustaaf Adolf, uitstierf. Sedert 5 Mei 1829
wordt de titel van prins van W. gevoerd door Gustaaf, een zoon van Gustaaf IV
Adolf, die in 1809 afstand deed van den troon en in 1837 overleed. Diens eenige
i
-ocr page 208-
203                                          WASA — WASHINGTON.
dochter Karoline, geb. in 1833, huwde in 1853 met den kroonprins Albert ran
Saksen.
Wasa (ook Nikolai-stad gen.), handelstad aan de golf van Bothnië in Finland, heeft
breede en regte straten, verscheidene pleinen, onder welke dat van Gustaaf, een oud
kasteel, scheepstimmerwerven, fabriekwezen enz. en telt 3500 inw. Er wordt een leven-
dige uitvoerhandel gedreven in teer, pek en rogge. W. werd in 1606 gesticht door
Karel IX. en naar diens stamslot \\V. genaamd. De oude haven is nog slechts voor
kleine schepen bruikbaar. Grootere schepen moeten zich van de nieuwe haven Smul-
tronören bedienen. Met Finland (z. a.) geraakte VV. onder Russisch gezag. Het is de
hoofdplaats eeucr prov. van denzelfden naam, die in 1863 op 737 □ mijlen 306,766
bewoners telde, welke allen tot de Uuthcrsche kerk behooren.
Wasboom, Myricn ceri/cra, is de naam van een in de zuidel. deelen der Vereenigde
Staten groeijenden boom of struik, behoorende tot de fam. der (iagelachtige planten.
De plant is tweehuizig. Uit de vrucht, eene cénzadige noot, kan men door uit-
koken een groenachtig plantenwas verkrijgen, waaruit men artsenijmiddelen en welrie-
keude kaarsen vervaardigt.
Wasdoek noemt men eene geweven stof, waarvan de ééne zijde met een vernis
overtogen is om daardoor de stof waterdigt te maken. Op die oppervlakte worden
versierselen, figuren, teekeningen enz. aar.gebragt, die er meest opgedrukt zijn.
Naar de stof, die men voor het makeu van W. gebruikt, onderscheidt men gewast
linnen , gewaste taf en dergelijke. W. wordt tot verschillende doeleinden, zooals voor
tafelkleeden, vloerkleeden enz, gebruikt.
Wasdom noemt men de geschiktheid van organische ligchamen om na hunne ontwik-
keling uiet alleen nog verder te kunnen groeijen, maar zich ook in eene zekere mate
te veredelen. Voor den W. is voeding noodzakelijk, die niet alleen het langer en dikker
worden van reeds bestaande deelen bewerkt, maar ook in het toevoegen van nieuwe
deelen bij het reeds aanwezige bestaat. Men kan dat vooral bij de planten opmerken,
waar, door het voortdurend ontstaan van nieuwe cellen, nieuwe plantendeelen gevormd
worden. De VV\'. bereikt ook dikwert zijne grens, dat vooral bij het dierlijk ligchaam
waar te nemen is, ofschoon sommige deelen, zooals bij den mensch de haren en nagels,
niet ophouden te groeijen. Men heeft opgemerkt, dat de VY. met het voortplantings-
proces schijnt in verband te staan en dat hij bij de planten gedurende den bloei, bij
de dieren gedurende de zwangerschap stilstaat. De ondervinding leert, dat hengsten,
stieren enz., die men aan de gemeenschap met vrouwelijke dieren onttrekt, zich door
een sterken groei onderscheiden; ossen strekken daarvan ook ten voorbeelde. Een te
snelle \\V. kan bij menschen ziekten veroorzaken.
Wasfiguren. Het was is eene geschikte zelfstandigheid om daaruit allerlei voorwerpen
te vervaardigen, zooals men meermalen in de spellen, waar wassen beelden ten toon
gesteld zijn, zien kan. Ook anatomische preparaten heeft men zeer schoon in was
nagebootst, bijv. de VV. door Koning vervaardigd, die in het anat kabinet te Utrecht
bewaard worden.
Washington (George), de grondlegger van de onafhankelijkheid der Vereenigde
Staten van N.-America, in 1732 in het graafschap Westmoreland in Virginië geb.,
was de zoon van een rijken planter, trad op 15-jarigen leeftijd als kadet in dienst op
een Kug. oorlogschip, doch de wil zijner moeder riep hem terug. Sedert 1751 streed
hij als majoor bij de Eng. koloniale militie met onderscheiding tegen de Franschen als
ook tegen de indianen aan den Ohio, klom tot regiments-commandant op, maar nam
in 1754 zijn ontslag, daar de officieren der kroon in rang boven die der militie gesteld
werden. In 1755 koos generaal Braddock, die de Kng. expeditie tegen hel fort
Du Uuesne commandeerde, VV. tot zijn adjudant. Hij werd zwaar gekwetst en ver-
loor bijna zijn geheele corps, doch dit diende slechts om W.\'s talenten in het schit-
terendste licht te vertoonen, daar het hem gelukte de overblijfselen dier krijgsrnagt te
redden en den vijand het hoofd te bieden. Hij werd nu tot opperbevelhebber van alle
Virginische strijdkrachten benoemd en veroverde het fort Du Quesne. Nadat hij aldaar
de grenzen verzekerd had, trad hij in het bijzondere leven terug, totdat hij, toen de
oneenigheden tusschen de Britsch-Americaansche koloniën en het moederland steeds er«-
stiger werden, tot afgevaardigde op het congres benoemd werd, dat 14 September 1774
te Philadelphia geopend werd. Het congres benoemde VV. 14 Junij 1775 tot opper-
be\\elhebber van alle Americaansche strijdkrachten. Bij de geheele desorganisatie van
-ocr page 209-
WASHINGTON — WASHINGTON-EILANDEN.
203
liet leger moest hij zich tot eene defensieve houding bepalen. Wel noodzaakte hij in
Maart 1776 de Engelschen om Roston te verlaten, maar hij moest voor het veel talrijker
leger van den vijand, na onderscheidene nederlagen, achter den Delaware terugtrekken.
Na zijn leger van 2000 op 6000 man gebragt en goed geoefend te hebben, overviel
hij 25 Dec. 1776 de cantonnementen der Engelschen en behaalde belangrijke voordeelen
bij Trenton en Princetown, maar werd 13 Sept. 1777 aan den Erandywine en 4 Oct.
bij Germantown geslagen, waarna hij een kamp betrok bij Valley-Forge, waar hij aan
allerlei lasteringen bloot stond en zijn leger door verraad en afval sterk verminderde. Eerst
toen in 1778 de Franschcn zich met de Americanen verbonden, werd de toestand
gunstiger, vooral nadat in 1780 6000 Franschen zich met W. verbonden hadden.
Nadat W. in het begin van 1781 eenige oproerige bewegingen in het leger bedwongen
had, ging hij tot de beslissendste onderneming\' van den geheelcn oorlog, tot den togt
tegen lord Cornwallis over. Deze verdedigde zich met groote dapperheid, doch toen
Eafayette de Britsche verschansingen genomen had, zag Cornwallis zich verplisrt met
7000 man troepen en 1500 mariniers en matrozen te capituleren. Van nu af bepaalde
zich de oorlog tot kleine schermutselingen, en onderhandelingen werden geopend, die
den vrede van Parijs, 3 Sept. 1783, ten gevolge hadden. W. legde 23 Dec. 1783 het
opperbevel neder en keerde naar zijn landgoed Mount-Vernon terug. Hij nam ijverig
deel aan den strijd, die in het congres tusschen de federalisten en demokraten bij de
tot stand brenging der constitutie gevoerd werd, en werd in April 1789 tot president
der Vereen. Staten gekozen, voor den tijd van 4 jaren, en in 1793 .herkozen. Toen
hij in 1797 den presidentszetel verliet, waren de gewesten in bloeijenden toestand,
de finantiën goed geregeld en de welstand des lands in zigtbaren vooruitgang. In weer-
wil van allen aandrang, wilde hij niet langer in het bestuur blijven, doch nog eens
maakte het vaderland aanspraak op zijne diensten, toen in 1798 een oorlog met Frank-
rijk dreigende was. W. werd tot opperbevelhebber benoemd en zorgde ijverig voor de
organisatie van het leger. Het dreigend gevaar werd echter afgewend en W. keerde
naar zijn landgoed terug, waar hij 14 Dec. 1799 overleed. Zijne overblijfselen werden
later naar Washington vervoerd, waar zij onder een gedenkteeken rusten. In verschiU
lende steden van N.-America prijken gedenkteekenen ter zijner ecre. Verg. Pancroft,
Eisai on the life nf W. (1851); Spark? , The workn of W. (12 dln., 1834—37, in
het Fr. door Guizot, 6 dln., 1840, Duitsch door von Raumer, 2 dln., 1845); Irving,
Live of_ W. (5 dln.. 1855—59, Duitsch door Bülau, 1855—60).
Washington, hoofdstad en zetel der regering van de Vereen. Staten van N.-America,
in het district Columbia, aan den linker oever van den Potomne, in 1791 gebouwd
en naar George W. (z. a.) genaamd, bestaat grootendeels uit elkander regthoekig snij-
dende, 80—160 v. breede straten en heeft vele fraaije pleinen en gebouwen, z. a. het
kapitool, van wit marmer op een 78 v. hoogen heuvel, met drie koepels, een fraai por-
taal, 362 v. in het front en dienende voor de vergaderingen van het congres; verder het
paleis van den president (White House, 170 v. lang en 85 v. breed), het algemeen post-
kantoor, kazernen, scheepsdokken, 40 kerken, het nationaal observatorium, de Patent-
office, het arsenaal, theater, circus enz. Er zijn onderscheidene wetenschappelijke instel-
lingen, z. a. Smitsonian Tnstitution, Columbia-College, het nationaal medische collegie,
twee akademiën enz. De nijverheid is er onbelangrijk; er is eene groote kanongieterij.
Ook de handel is niet van groot belang. De stad is door een kanaal met het Chesapeak-
Ohio-kanaal en door spoorwegen met Baltimore, Frederiksburg, Bichmond enz. verbon-
den. W. telt (1860) 61,122 inw. Tn 1814 werd W. door de Engelschen onder generaal
Uoss ingenomen en gedeeltelijk, het kapitool geheel, verwoest. Door een brand in het
kapitool werd 24 Dec. 1851 de bibliotheek van het congresKgrooteudeels vernield.
Washington is de naam van onderscheidene graafschappen en steden in de Vereen.
Staten van N.-America, alsook van een uit de noordel. helft van het Oregon-gebied
gevormd en 2 Maart 1851 in de Unie opgenomen territorium, dat op 8285 fj ra. slechts
11,594 inw. (behalve 31,000 Indianen) telt. Het grenst ten N. aan Britsch N.-America,
ten O. aan het Nebraska-territorium, ten Z. aan den staat Oregon en ten W. aan den
Stillen oceaan, en wordt in het N. W. door de Fuca-straat van Vancouvers-Tsland ge-
scheiden. Het is in het O. en W. zeer bergachtig, maar heeft in het midden de
groote Oolumbia-vlakte, heerlijke prairiën , bosschen, voortreffelijk bouwland en vele
vischrijke meren. De hoofdstad en regeringszetel is Olympia.
Washington-eilanden, de noordwestelijkste groep der Markiezen-eilanden (z. a.).
-ocr page 210-
204                            WASHITA — WASSENAAR OBDAM.
Washita, rivier in N.-America, die uit den North-, Middle- en South-Forks ontstaat,\'
welke zich in het graafschap Montgomery van den staat Arkansas vereenigen, stroomt
naar het Z. O., komt in den sttiat Louisiana, is van Camden af door stoombooten
bevaarbaar en stort zich na een loop van omstr. 105 m. in den Red-River uit.
Wasmot, Galleria cerella Tr., G. mellonella "L. Van dezen vlinder is de rups zeer scha-
delijk voor de bijenkorven, waarin zij zich met was voedt. Zij spint zich een koker
tegen den rand van den korf, die haar tegen de bijen beschermt.
Was-opaal. Deze naam wordt wel aan een paar soorten van opaal gegeven, zooals aan
het Houtopaal.
Wasschen, uitwasschen noemt men in de scheikundige techniek neergeslagen stoffen
door behandeling niet water nog verder te zuiveren en de oplosbare deelen te verwijderen.
Wasschen der ertsen is eene bewerking, die men in sommige gevallen toepast, om de
verlangde mineralen van de hen omgevende stoffen af te zonderen. Men gebruikt daartoe
een stroom van water, waardoor men minder zware deelen laat wegspoelen en de zwaar-
dere laat zinken. Vooral op met zand vermengde goudkorrels, edelgesteenten en der-
gelijken, evenals op de tinertsen, kan men zulk eene wnssching toepassen. De inrig-
tingen daarvoor worden naar plaatselijke en andere omstandigheden gewijzigd.
Wassenaar, een oud adellijk Holl. geslacht, dat vnn de ll<lc eeuw dagteekent. De
heeren van W, waren kasteleins, slotvoogden, later burggraven van Leiden en hadden
in die hoedanigheid grooten invloed en veel gezag; zij waren aan de luisterrijkste adel-
lijke huizen vermaagschapt, en van hen stammen af de heeren van Duivenvoirde, van
Kranenburg en van Groeneveld. Het burggraafschap van Leiden, door huwelijk uit
het buis der W. in dat der prinsen van Ligne overgegaan, werd 15 Mei 1651 door
Lamoraal, graaf van Ligne en Valkenburg, aan de stad Leiden verkocht. — De eerste
W., door de geschiedenis vermeld, is Halewyn van W., levende in 1083. — Philips,
heer van \\V., overl. in 1225, was bovendien heer van Voorschoten, Katwijk, Zand-
horst, (Jroeneveld en Voorburg, stichtte het huis ter Horst en was een ijverig tegen-
strever van Lodewijk, graaf van Loon, die met Ada van Holland huwde. — Philips,
heer van W., die in 1339 tot burggraaf verheven werd, was kamerheer van graaf
Floris V. — Dirk, heer van W., in 1391 op het huis te Sant nabij Katwijk
overl., was de eerste, die zich baanderheer of baron van W. liet noemen. — Zijn zoon
Philips, heer van W., was een der medepligtigen aan den moord van Aleid van
Poelgeest, doch verzoende zich later met hertog Albrecht, maar moest ramp op ramp
verduren en overleed in 1428 in de gevangenis te Wijk bij Duurstede. — Philips van
W., jongere zoon des vorigen, heer van Voorburg, bevond zich in 1460 bij gelegen-
heid der krooning van Lodewijk XI tot koning van Frankrijk te Rheims en werd aldaar
tot ridder geslagen. — Hendrik, heer van W., oudste zoon des vorigen, was opper-
bevelhebber der Noord-Hollanders en Waterlanders in den Arkelschen oorlog in het
begin der 15de eeuw. Hij stond op tegen zijn vader, hielp Leiden belegeren en was
de stichter van het huis van W. in het Voorhout te \'s Gravenhage. — Jan, baander-
heer van W., zoon des vorigen, vergezelde in 1454 hertog Philips op zijn togt tegen
de Gentenaars. — Jan van W., zoon des vorigen, werd in 1506 te Brussel ridder van
het Gulden vlies en vergezelde in 1507 Lodewijk van Halewijn, heer vanPiennes, op
zijn gezantschap naar Venetië; vervolgens diende hij onder keizer Maximiliaan in den
Italiaanschen oorlog en werd er gewond. In 1512 werd hij door de Gelderschen
gevangen genomen en door hertog Karel van Gelder in eene ijzeren kooi opgeslo-
ten. Na zijne bevrijding diende hij keizer Karel V tegen de Friezen, werd in het
beleg van Slooten gewond en overleed in 1523. — Maria van W., dochter des vorigen,
huwde met Jacob, eerstéR graaf van Ligne in Henegouwen. — De na deze volgende
baronnen van W. ontsproten uit den tak, die in 1226 den naam van Duivenvoirde had
aangenomen. Jan, heer van Dufvenvoirde, nam in 1590 den naam en het wapen van
den oorspronkelijken 6tam weder aan. Het wapen van VV. is: de gueules a trois crois-
sant» dargent
2.1. Later werd het e\'cartelé: 1 et 4 Wassenaar, 2 et 3 aVaznr a la
fasce d\'or.
Wassenaar Obdam (Jacob, baron van), heer van Obdam en Zuidwijk, beroemd Nederl.
zeeheld, in 1609 geb., trad op jeugdigen leeftijd in krijgsdienst, kreeg het bevel
over eene compagnie ruiterij, klom al spoedig tot den rang van kolonel op, werd door
de Staten van Holland afgevaardigd in den raad van state en later tot gouverneur van
Heusden en eenige omliggende plaatsen benoemd. De Staten droegen hem meer dan
-ocr page 211-
WASSENAAE — WATER.                                          SOS
eens zendingen op, die hij met veel beleid volbragt. In 1653 was hij als gemagtigde
van de Staten op \'s lands vloot tegenwoordig bij liet zeegevecht, dat de luitenant-admiraal
Marten Harpertsz. Tromp aan de Engelschen leverde. De ongelukkige uitslag van dit treffen
werd aan W. geweten, maar de Staten spraken hem vrij. Toen 10 Aug. de admiraal
Tromp gesneuveld was, werd hij zelfs, met voorbijgang van den vice-adruiraal de Wit
en niettegenstaande de tegenwerking van den kant der vrienden van het huis van Oranje,
tot luitenant-admiraal van Holland en W.-Friesland benoemd. In 1656 ontzette hij
üantzig, dat door de Zweden bedreigd werd; in 1657 bemagtigde hij 15 schepen van
de Portugesche suikervloot, nadat de onderhandelingen met Portugal over het den Ne-
derlanden aangedaan onregt in Brazilië vruchteloos waren afgeloopen. In 165 S werd
hij tot hulp van de Denen tegenover de Zweden met de vloot en landingstroepen naar
de Sond uitgezonden; hij ontsloot de Soud en versloeg de Zweedsche vloot onder Wran-
gel. Hij kreeg last om in Denemarken te overwinteren, noodzaakte in 1659 de Zweed-
sche vloot, die voor Kopenhagen lag, om de wijk te nemen eu keerde in Nov. met
een deel der vloot naar het vaderland terug. Van 1660— 63 ondernam VV. togten van
minder belang. Na het uitbreken van den oorlog met Engeland werd VV. in het begin
van 1665 als luitentant-admiraal-generaal en opperbevelhebber van de vloot, met drie
luitenants-admiranl: de Ruyter, Kortensier en Meppel onder zijn bevel, naar zee ge-
zonden. Op de hoogte van Lestoffe, aan de oostkust van Engeland, raakte hij 18
Junij slaags met de Engelsche vloot onder den hertog van York; des namiddags ten
2 ure vloog het admiraalschip de Eendragt, waarschijnlijk door een kogel in de kruid-
kamer getroffen, met de bemanning in de lucht. Het lijk van W. werd niet gevonden.
In de Groote kerk te \'s Gravenhage werd hem een praalgraf opgerigt.
Wassenaar. Zie Croissant.
Wassenaar, dorp in het het arrond. \'s Gravenhage van de Ned. prov. Z.-Holland,
ls/4 u, ten N. W. van \'s Gravenhage gelegen, met ruim 3000 inw., eene Herv. en
eene Boomsche kerk en vele buitenplaatsen.
Wassenbergh (Everwijn), Nederl. philoloog, geb. te Lekkum in 1742, overl. in 1826
als rustend hoogl. in de Grieksche en de Nederl. letterkunde te Franeker, waar hij ,
na drie jaren hoogl. te Deventer geweest te zijn, sedert 1770 het hoogleeraarsambt be-
kleedde. Met zijn leerling en vriend H. Bosscha gaf hij eene allervoortreffelijkste ver-
taling van, Plutarchus\' Levensbeschrijvingen van doorluchtige Grieken en Romeinen (12
dln., 2de dr., 1828). W. was bijzonder ervaren in het Friesch, blijkens zijne Taai-
kundige bijdragen tot den Frieschen tongval
(2<le uitg., 1806, 2 dln.), zijne herinnering
der verdiensten van den dichter Gijsbert Japix in eene Oratio (175)3) en een naamloos
uitgegeven stukje: Verhand. over de eigennamen der Friezen em. (1774). Ook zijn,
meenen wij, van zijne hand Aanmerkingen over den oorsprong en verderen voortgang
der Nederd. taal
(Fran. 1780). Behalve verscheidene akademische oraties gaf hij in
de Mengelingen, uitgeg. door Mr. H. W. Tydeman (1836), eene Redevoering over het
oprigten van gedenkteekenen ter nagedachtenis van groote en verdienstelijke mannen,
en
in de Mnemosyne van Tydeman en van Kampen (8" dl., 1820) eene Verdediging van
het gedrag der Hollandsche geleerden omtrent J. J. Reiske.
Wateau (Antoine), Fransch schilder, geb. te Valenciennes in 1684, kwam in 1702
te Parys, waar hij decoraties schilderde en van Claude Gillot onderwijs ontving, wiens
manier hij zich spoedig eigen maakte. Van Valenciennes, werwaarts hij was terug-
gekeerd, bragt hij twee schilderijen op de tentoonstelling te Parijs, welke grooten
opgang maakten. Weldra werd W. de geliefkoosde modeschilder. Hij schilderde salon-,
bal- en herderstooneelen, met zooveel coquetterie en gemaniëreerde bevalligheid, dat
hij er de harten van de toongevers dier eeuw van gemaaktheid en ijdelheid meG stal.
Daarbij bezat hij ontegenzeggelijk talent, maar nog meer geest. In 1717 werd hij
lid der Fransche akademie onder den titel van //Peintre des fotes galantes du roi."
Hij overleed in 1721 te Nogent sur Marne. In vele Fransche verzamelingen, te
Dresden, Munchen, Berlijn, Potsdam en elders vindt men van zijne stukken; 5Ö3
van zijne stukken zijn in plaat gebragt en in 3 dln. uitgegeven.
Watelet (Claude Henri), Fr. kunstminnaar, in 1718 te Parijs geb. en in 1786 al-
daar overl., graveerde een 200-tal prenten en schreef o. a. een zeer verdienstelijk werk:
Dictionnaire des arts de peinture, sculpture et gravure, na zijn dood door Levesque
uitgegeven (5 dln., 1792).
Water. Het W., dat over de geheele aarde verspreid is, hier in wereldzeeën, gindj
-ocr page 212-
20G                                   WATER — WATERBOUWKUNST.
in kleinere zeeën, meren, rivieren enz., is bij ieder bekend. De Ouden hielden het voor
een element (z. a.). Lavoisier tuonde uau, dat uet zuivere VY. zaaragesteld ia uit 1 vo-
himen of nagenoeg 8 gewigtsdeeleu zuurstof en 2 voluuiina of 1 gewigtsdeel waterstof\'.
Door onderscheidene proeven werd deze zameustelling bewezen, en toen later Davy bet
•water door het galvanisinus leerde ontleden, verkreeg men ook de beide gassen in die
zelfde verhouding terug (zie Electro-chemie). liet VY. dat in de natuur voorkomt houdt
ook nog andere stoffen in zich. Om scheikundig zuiver water te hebben, moet men het
door overhalen (z. a.) zuiveren. W. is bij de gewone temperatuur vloeibaar, maar
bij eene vermindering tot 0U C. wordt het vast; men noemt het dan ijs. Bij het be-
vriezen (z. a.) neemt het VY. een kristalvorui aan, dien men in sneeuwfiguren (z. a.) en
bij \'t bevriezen van den waterdamp tegen vensterruiten kan waarnemen. Dij eene warmte
Tan 100° C. gaat het in damp over (zie Koken), zoodat het de drie aggregatie-toe-
standen kan aannemen. De digtlieid van het W. verschilt naar de onderscheidene tem-
peraturen; zij is bij -f- 4° C. het grootst. In sommige gevallen kan het VV. in den
spheroïdaal-toestand (z. a.) overgaan. In de natuur verdampt het W. onophoudelijk;
daardoor is de dampkring steeds met VV.-damp bezwangerd. Het vormen van wolken,
sneeuw, regen enz. is een gevolg van dit verdampen. Het van de bergen stroo-
mende water vormt beken en rivieren, waardoor eene onophoudelijke W.-beweging
ontstaat. Verder helpt het VV. tot de ontbinding of verwering der steenen, waar-
door zij tot aarde vergruisd worden, terwijl het onder den grond in het welwater
het zoo aangename drinkwater en in minerale bronnen de minerale wateren levert.
Onmisbaar is het VV. bij den groei der planten, terwijl het ook eene bestendige behoefte
is voor het dierlijke ligchaam. Dat overigens het VV in vele gevallen eene nuttige aan-
wending vindt, is genoeg bekend. Men onderscheidt het VV. in hard en zacht water;
het eerste is bron-W., het laatste rivier- en regen-W.
Water (Jona Willem te), Nederl. godgeleerde en beoefenaar der kerkgeschiedenis, in
1740 geb. te Zaamslag, waar zijn vader, de schrijver o. a. van eene Historie der re-
formatie van Gent
(1756), alsmede van eene Hisl. der reformatie in Zeeland (in 1766
door zijn zoon voltooid en uitgeg.), predikant was. Hij studeerde te Utrecht, werd in
1761 predikant te Haamstede, in 1763 te Veere, in 1765 te Vlissingen en in 1779
hoogl. der wijsbegeerte en vaderl. geschiedenis aan het athenaeum illustre te Middelburg.
In 1784 werd hij tot hoogl. in de godgeleerdheid en kerkel. geschiedenis te Leiden
benoemd en aanvaardde die betrekking in 1785 met eene oratie de studio kist. ecclesi-
aslicae cum disciplina theol. diligenter conjungendo.
In 1785 werd hij ook predikant te
Leiden en overleed er in ls22. Tot in zijn hoogen ouderdom was hij een in ver-
schillende betrekkingen uiterst ijverig man, die veel invloed had en in zeer gewigtige
zaken, met name de organisatie van het Hervormde kerkbestuur gedurende de i\'rausche
overheersching, ook in het geheim, dikwijls werd geraadpleegd. Van het Zeeuwsch
genootschap der wetenschappen was hij eenige jaren secretaris en van het Haagsche tot
verdediging der Christ. godsdienst medebestuurder. Van zijne talrijke schriften, waar-
onder de Jlist. van het verbond en de smeekschriften der Nederl. edelen (1776—96,
4 dln.), De Vaderl. historie van Wagenaar verkort (1784—1800, 4 dln.) en de uit-
gave van het 3«te , 4de en 5de deel van, het Kerkel. Plakkaatbotk de verdienstelijkste
zijn, vindt men eene opgave bij Glasius Godg. Nederl., 3de dl., blz. 587 volg., alsmede
in het uitvoerige levensbtrigt, door den grijsaard zelven — jammer genoeg met zooveel
zelfbehagen — geschreven en op zijn last door zijne erfgenamen uitgegeven.
Waterbies, lleleocliaris, behoort tot de fam. der Cypergrassen. De tweeslachtige bloe-
men zijn in eene alleenstaande aar vereenigd; zij zijn van gezaagde borstels voorzien.
In ons land kent men vier soorten: lu de Gemeene W. [H. palustris), die op vochtige
weilanden groeit, de stengels zijn sponsachtig; —2° de Aaromvattende VV. (H. uniglumis)
heeft dezelfde groeiplaats, maar is tengerder; — 3° de Veelhalmige VV. {H. multicaulis)
vindt men in veenstreken op moerassige plaatsen; — 4Ü de Naaldvormige W. (H. acicu-
laris)
komt voor op vochtige zandgronden en heeft haarfijne stengels. De 2e en 3e soort
zijn meer zeldzaam.
Water-Boterbloem. Zie Dotterbloem.
Waterbouwkunst (De), die met de burgerlijke bouwkunst en de veslingbouwkunst een
deel uitmaakt van de algemcene bouwkunst, omvat de kennis, die vereischt wordt tot
het ontwerpen en aanleggen van zoodanige werken, als noodzakelijk zijn om de stroo-
men, ja zelfs de zee, binnen vooraf aangewezene greneen te beperken, met name dijken,
-ocr page 213-
WATERDIGT — WATERGEUZEN.
207
zeeweringen, sluizen enz. Ten andere de gevorderde kennis tot het graven van kanalen,
hetzij ter bevordering van handel en welvaart, hetzij oui den afvoer van het water naar
behooren te doen plaats hebben. Eindelijk ook de kennis van het aanleggen van wa-
terwerken tot nut eu verfraaiing, zooals watermolens, fonteinen, het graven van vijvers
en dergelijken meer. De bewoners van ons vaderland hebben het wegens de eigenaar-
dige ligging en gesteldheid van den grond tot eene groote hoogte in de VV. gebragt.
Onder de werken over VV. bekleeden die van Wiebeking (z. a.) eene voorname plaats.
Waterdigt zegt men in vele gevallen van onderscheidene stoffen, wanneer zij geen water
doorlaten. Daar het meermalen noodig is waterdigte stollen te hebben, heeft men
getracht deze langs verschillende wegen te verkrijgen. Zoo kan men digt geweven
stollen door bestrijking met lijnolievernis W. maken. Later heeft men door kuutschuk
bij dergelijke stoffen hetzelfde verkregen en ze zoo tot regeumantels enz. aangewend.
Leder kan door het met lijnolie te drenken W. gemaakt worden, en ook kan men water-
digte hoeden maken door ze niet met lijm, maar met schellak te behandelen.
Waterdrieblad. Zie Waterklaver.
Watereppe. Deze naam wordt aan twee geslachten van de fam. der Schermd ragende
planten toegekend en wel aan de Berula en de Stunt. De Smalbladige VV. (B. uugwtli-
folia)
heeft zijdelings geplaatste bloemscherinen. De Brcedbladige W. (8. latifolimn) heeft
eindelingsche schennen; zij groeit menigvuldig in slooten. Beiden hebben gevinde bladen.
Waterford. het zuidoostelijksle graafschap van de Icrsche prov. Munster, aan deu
Atlautischen oceaan en aan de graafschappen Cork, Tipperary, kilkenny en W\'exford
grenzende, is 34,75 □ m. groot, waarvan X m. onbebouwd bergland, doch het overige
zeer vruchtbaar is, wordt vooral door den Suir, die in de Waterfordhaven zich
uitstort, en den Blackwater besproeid, eu telde in 1861 134,336 inw. (in 1841 172,971).
Landbouw, veeteelt, visscherij , whisky-stokerij en linnenweverij leveren de hoofdmiddelen
van bestaan op. — De hoofdstad VV., aan den mond van den Suir en de vereeniging
van de spoorwegen naar Dublin en Limerick, is de zetel van een hoogkerkelij ken en
van een Roomschen bisschop, heeft enkele fabrieken en levendigen handel door de uit-
nemende haven. Zij telt 29,160 inw. Te VV. worden meer dan 70 zeilschepen gebezigd
in de New-Foundlandsche visscherij van haring en stokvisch.
Watergeneeskunde. Zie Ilydrotherapie.
Wdtergetijden noemt men de in een groot etmaal tweemalen plaats hebbende rijzing
en daling van den waterspiegel der zee. Zie verder Eb en vloed.
Watergeuzen is de algemeene naam , waarmede de vlugteliugen van allerlei stand en
beroep werden bestempeld, die, bij het begin van den opstand tegen Spanje, Nederland
hadden verlaten en aan boord hunner schepen de schrik van vriend en vijand waren.
Hunne eerste bedrijven , ofschoon door den nood gewettigd, waren niet meer dan zee-
roof. Lodewijk van Nassau gaf 1 Julij 1568 aan twee hunner, Hendrik Thomasz.
eu Diederik van Sonoy, de eerste bestellingsbrieven, uit naam van zijn broeder, den
prins van Oranje. Toen hierna het aantal VV. zeer toenam, werd in 1569 Adriaan van
Bergen, heer van Dolhain, door den prius tot admiraal over de vloot der VV. benoemd.
Daar echter de buitensporigheden, waaraan de VV. zich schuldig maakten, niet ophielden,
trok de prins in 1570 al de bestellingsbrieven in, vaardigde nieuwe uit en benoemde den
heer van Lumbres in de plaats van Dolhain. Nadat alles op beteren voet ingerigt eu ook
een nader stuk tot handhaving der krijgstucht uitgevaardigd was, hervatten de VV. hun
bedrijf, dat zich in den volgenden winter niet alleen door het behalen van buit, maar bij
vernieuwing door allerlei buitensporigheden kenmerkte. In het voorjaar van 1572 kregen
een veertigtal schepen der VV., die te Dover lagen, ten gevolge der bemoeijingen van het
Spaansche hof, van koningin Elisabeth bevel om de Eng. havens- te verlaten. Lumey,
graaf van der Mark, die er het bevel over voerde, stevende met 24 bodems, op eeu
van welke zich Treslong bevond, de Noordzee in, om elders eene schuilplaats te zoeken.
Zij werden door stormen naar de Maas gedreven, en op 1 April zeilden de kapiteins
Adam van Haren en Marinus Brandt, gevolgd door anderen, die rivier binnen. Treslong
liet door den veerman Jan Pietersz. Koppestok, die zich naar de vloot had begeven
om eens hoogte te nemen, den Briel opeischen en kreeg deze stad nog denzelfden
avond in handen. Hierdoor werden de W. de grondleggers van Nederlands bevrijding.
Vele steden toch, z. a. Veere, Vlissingen, Enkhuizen, Hoorn enz., volgden het voor-
beeld van den Briel. Sommige plaatsen wierpen het Spaansche juk met behulp der W.
af, die ook wel ongeroepen tusscheu beiden kwamen, zooal* te Zierikzee, te Dordrecht
i .
-ocr page 214-
208                              WATERGLAS — WATERKLAVER.
en te Rotterdam. Maar die omkeer in Holland en Zeeland, waaraan de W. een zoo
werkzaam deel hadden genomen, was oorzaak, dat zij zelven niet langer als ballingen
behoefden om te zwerven. Op de eerste vrije statenvergadering te Dordrecht (Junij 1572),
waar Marnix van St. Aldegonde als gevolmagtigde van den prins van Oranje verscheen,
erkenden de afgevaardigden den prins als den wettigen gouverneur en luitenant des
konings over Holland, Zeeland, Utrecht en West-Friesland. Onder de verzoeken, door
hen aan den prins gedaan, behoorde ook dat tot het intrekken van alle verleende
bestellingsbrieven. Hiermede hielden de W. op als zoodanig te bestaan. Velen, die op
de vloot gediend hadden, komen vervolgens in allerlei andere betrekkingen voor. Zij,
die oarspronkeiijk zeelieden waren, of te water bleven dienen, vormden de eerste kern
van de zeemagt der republiek. De naam W. bleef nog langen tijd een eernnam, dien
men aan de geharde en beproelde zeelieden gaf, welke vroeger op de Geuzenvloot
gediend hadden. Verg. van Groningen, de Watergeuzen; de Jonge, Hel Nederl.
zeetcezen,
lc dl., bl. 121 volg.; Backer Dirks, De Nederl. zeemagt in hare verschillende
tijdperken,
Ie dl., bl. 109 volg.
Waterglas. Wanneer men bij de vervaardiging van het glas (z. a.) bij het kiezelzuur
een groote hoeveelheid potascli of ook wel soda voegt, verkrijgt men eene glassoort,
die in kokend water oplosbaar is; zoodanige oplossing noemt men W. Het W. wordt
in onderscheidene gevallen nuttig gebruikt, zooals tot het bestrijken daarmede van voor-
werpen om die minder brandbaar te maken, verder om er, met verwen gemengd, mede
te kleuren, om voorwerpen uit gips en klei te harden, om barsten in flesschen enz.
digt te maken of gebroken voorwerpen aan een te lijmen enz.
Waterbamer noemt men eene luchtledige glazen buis-, waarin zich eenig zuiver water
bevindt. Door de buis snel om te keeren of vlug op en neer te bewegen, valt het
water in het benedendeel der buis, waar het dan met een slag neerslaat. Van daar
de naam.
Waterhoentje, Gallinnla. Dit geslacht geeft den naam aan de fam. der Waterhoen-
ders. Het W. (G. chloropus) is kleiner dan de koet; de kleur is donker, de kop met
eene voorhoofdsplaat voorzien, de teenen zijn met een zwemvlies omgeven, niet ver-
eenigd. Het W. voedt zich met allerlei dierlijk en plantaardig voedsel. In ons land
komt het in April en blijft tot laat in het jaar. Tot hetzelfde geslacht behoort
het Porseleinhoentje (G. porzana), met zwarte en witte vlekken op de olijf kleurige
veeren; voorts het Kleinste W. (G. Baillonï), kleiner dan de vorigen; het is van boven
olijf bruin, met zwarte en witte overlangsche vlekken. Eindelijk behoort ook tot deze
fam. de Kwartelkoning (Crex pratensis); deze is rosbruiu gekleurd, met donkere vlekken
geteekend. Hij houdt zich op in graanvelden en hooilaud, loopt vlug en woont
bij ons van Mei tot September. Anderen moeten wij onvermeld laten.
Waterhoofd (Hydrocephalus). Uitstortingen van sereus vocht binnen de schedelholte
moeten, zoo zij gedurende het binnenbaarmoederlijke leven of kort na de geboorte tot
stand komen, tot uitzetting der schedelholte aanleiding geven. De schedel ondergaat
daarbij eigenaardige veranderingen, en het geheel levert het beeld op, dat men in het
dagelijksche leven gewoon is W. te noemen. Uitstortingen van sereus vocht kunnen
zoowel binnen de hersenvliezen, het zoogen. uitwendig W. {Hydrocephalus extemus),
als binnen de hersenventrikels, het zoogen., inwendig W. {Hydrocephalus interims), plaats
hebben. De grootste uitstortingen in de holten komen bij de vrucht voor, zoodanig
dat de geboorte onmogelijk is, tenzij het vocht na doorboring van den schedel ontlast
worde. Sommige schrijvers geven op, dat de hoeveelheid vocht soms tot 10 pond steeg.
Het aangeboren groote W. is het spoedigst doodelijk. Later, ontstane, matige uit-
stortingen worden jaren lang verdragen, zoodat zulke individuen een gemiddelden
ouderdom kunnen bereiken. De therapie is bij het aangeboren chronische W. onvermogend.
Waterhoos. Zie Hoos.
Waterkers, Nasturtium, is eene plant uit de fam. der Kruisbloemigen. Zij kenmerkt zich
door eene dubbele rij zaden in ieder hokje van de haauw. In ons land heeft men vier soorten,
t. w. de Gemeene W. (N. qfficinale) met witte, de Moeras-W., de Tweeslachtige VV.
en de Akker-W. {N. palustre, amphibium en sylveslre), die allen gele bloemen hebben.
Waterklaver, Waterdrieblad, Menyanthas trifoliatu L. Deze schoone plant, uit de
fam. der Gentiaanachtigen, groeit in slooten en op moerassige plaatsen. De licht rozeroode
bloemen bezitten een vijfdeeligen kelk en eene bloemkroon die trechtervormig is. De W.
heeft een geleden kruipenden wortelstok, waaruit de beneden in vliezige scheeden uitloo-
-ocr page 215-
WATERKRUIKEN — WATERMEEK.                                209
pende bladstelen opschieten, die een drietal bladen dragen. De bladen, die bitter sma-
ken, worden geneeskrachtig aangewend. Het kruid beval Menyanthine. Het is ook
inlandsch.
Waterkruiken is eene benaming, die wel aan de witte Plompen wordt gegeven.
Waterlanders. Zie Doopsgezinden.
Waterllnzen. Zie Eendekroos.
Waterloo. dorp in het arrond. Nivelles van de Belg. prov. Z.-Brabant, aan den straat-
weg van Charleroi naar Brussel bij diens ingang van het bosch van Soignies, 2 m.
ten Z O. van Brussel gelegen, bekend door den slag, dien Napoleon, lS.lunij J815,
tegen de Engelsch-Nederlandsche krijgsmagt onder Wellington en de Pruissische ouder
Blücher verloor, waardoor voor de tweede maal een einde gemankt werd anti het eerste
keizerrijk. De geheele magt van Wellington bedroeg 85 bntaillons, 9S escadrons en
bijna 200 stukken geschut, in het geheel ongeveer 70,000 man; de magt van Nnpo-
leon bestond uit 118 bataillons, 125 escadrons en 240 vuurmonden, in het geheel
ongeveer 72,000 man. De slag begon tegen half 12 des voormiddags en werd beslist
door de komst van Blücher, die om half 5 zijn aanval begon, om half 8 meester was
van het dorp Planchenoit en zich in den rug van het Fransche leger bevond, terwijl
inmiddels Ziethen zich bij Wellington had gevoegd en hem hielp den laatsten wanho-
pigen aanval van Napoleon te verijdelen. De Nederl. troepen namen het volgende aan-
deel aan den slag. Op den regter vleugel hield de divisie Chassé met de brigade Detmers
Brnine-la-Leud bezet, terwijl de brigade d\'Aubremé ten W. van dat stadje stond, fn
het centrum was de divisie cavallerie van Collaert geplaatst, de brigade karabiniers van
Trip regts, links de brigade ligtc cavallerie van van Merlen en Ghigny. Op den uiter-
sten linker vleugel stond de brigade Saksen-Weimar, die Frischermont en de hoeven vóór
den linker vleugel bezette en 1 balaillon in Mougoumont had. De brigade Bylandt stond
nader bij het centrum op de zuidel. helling der hoogte met 4 bataillons in de eerste
en 1 in de tweede linie. " De prins van Oranje, die de Nassauers aanvoerde, werd een
half uur vóór de beslissing van den slag door een geweerkogel in den linker schouder
gewond en moest zich van het slagveld verwijderen. . De Fransehen verloren omstr.
32,000 man; het Eug.-Nederl. leger 15,094 en de Pruisen Ii990 man. Het geheele
verlies der Nederlanders bedroeg 2068 gesneuvelden en vermisten, waaronder 26 offi-
cieren, en 2008 gekwetsten, waaronder 122 officieren. De Franschen noemden den
slag naar het dorp Mont-St.-Jean, de Pruisen naar de pachthoeve Belle-Alliance, de
Engelsehen gaven er den naam van W. aan, en Wellington voerde den titel van hertog
van W. Op het slagveld werd later door de Nederlanders een 200 v. hooge heuvel
opgerigt, boven welken de Nederl. leeuw prijkt. Verg. o. a. Siborne, Hislory of the
war in Frartce and Belgium in
1815 (2 dln., 1844); Cliarras, Hist. de la campagne de
1815. Waterloo (2 dln., 5de uitg., 1867); Königer, Der Krieg von 1815 u. die Ver-
trage von Wien u. Paris
(1865); Knoop, Quatre-Bras en Waterloo (1865).
Waterloo (Antonie), beroemd Nederl. schilder en graveur, vermoedelijk te Utrecht
omstr. 1600 geb., bragt een groot gedeelte van zijn leven in de streek tusschen Brcu-
kelen en Maarssen door, waar hij een aantal onderwerpen vond voor zijne schilderijen
en etsen, die schier allen landschappen voorstellen, en waarvan er onderscheidenen door
Jan Weeninx met figuren en dieren gestoffeerd zijn. Zijne schilderijen, die eenvoudig
en natuurlijk, maar zonder veel smaak of afwisseling zijn behandeld , komen zelden voor.
In eenige Duitsche musea en Engelsche collectiën treft men er echter aan. Talrijker
en meer verspreid zijn zijne teekeningen in Oost-Indischen inkt of met zwart krijt.
Vooral zijne etsen hebben hem een goeden naam verworven. Oude afdrukken van die
prenten, waarin de oorspronkelijke fijnheid, het fluweelachtige van den toon en de har-
monisclie zilverachtigheid daarvan nog geheel behouden bleven, zijn echter zeldzaam.
W. overleed vermoedelijk omstr. 1670 in het Hiobsgasthuis buiten Utrecht.
Waterlood is een naar potlood gelijkend mineraal, dat uit eene verbinding van Mohjb-
denium
(z. a.) met zwavel bestaat.
Waterman, sterrebeeld in den dierenriem tusschen den Steenbok en de Visschen. Van
rier kleine sterretjes zijn er drie dubbel; één is driedubbel.
Watermerk. Figuren, letters, namen enz., die men, als men papier tegen het licht
houdt, daarin helderder doorschijnend zien kan, worden W. genoemd. Zij ontstaan
doordien het papier op die plaatsen dunner en daardoor doorschijnender is. Zij worden
verkregen door de verlangde figuren in den vorm voor het te scheppen papier te vlech-
Mf/ei*. Ned. Sneyclopedit, deel XV,                                                                              14
-ocr page 216-
210                              WATERMOLEN — WATERSCHAP.
ten, of door met die figuren voorziene rollen het nog natte machinale papier te druk-
ken. Men gebruikt het VY. om den naam van den fabrikant aan te geven, en bij andere
papieren, bankbilletten enz. om het papier voor vervalsching te bewaren.
Watermolen. Deze dient op lage landen om het water uit te malen; hij wordt daar-
toe door den wind bewogen. Daar het water dus moet opgeheven worden, gebruikt
men, om de noodige hoogte allengs te verkrijgen, meerdere molens, die het elkan-
der toemalen. In hooger gelegen landen, waar men sterker stroomend water aantreft, ge-
bruikt men dit als kracht, om een rad in beweging te brengen en alzoo werktuigelij-
ken arbeid te verkrijgen. Bij de eerstgenoemde molens komen drie soorten voor: l". met
een regtstaand-; 2". met een hellend scheprad; 3". met een vijzel. Thans gebruikt meu
veelal stoomwerktuigen in plaats van dergelijke windmolens. Zie verder Ch. Delaunay,
Gronden der Mechanica, vertaald door prof. P, II. Brutel de la Rivière (dl. 2, \'iic druk
1866). De W. waren in 1282 reeds bekend. De uitvinding is Nederlandsch.
Watermallen, Schietmotten, Phryyamidae, uit de orde der Donsvleugelige insekten ,
bezitten vier vleugels, waarvan de achtersten in rust geplooid zijn. Zij vliegen meest
boven water en komen \'s avonds dikwijls in de huizen op het licht af. De maskers,
die in het water leven, vervaardigen zich uit allerlei voorwerpen kokertjes, welke aan
beide einden open zijn. Deze fam. wordt in geslachten en soorten verdeeld, die de
ruimte ons niet toelaat hier te vermelden.
Watermijn. Zie Torpedo.
Watermij t, Hydrachna. Deze diertjes, die ook wel Waterspinnen genoemd worden,
leven in het water. Zij hebben een ei- of kogelrond ligchaam, luue of vier oogen
en zes met haartjes bezette pooten, die zij als roeiriemen gebruiken. De W. bewoont
stilstaande watereu bij klei- en veengronden.
Waternimfeo. Dezen naam dragen ook de Libellen.
Waterpas dient om den horizontalen stand van een vlak of een werktuig te regelen,
liet bestaat uit eene eenigszins naar boven gekromde glazen buis, met wijngeest of aetheC
zoover gevuld, dat eene kleine luchtblaas overblijft, die zich in het midden der buis
moet bevinden bij horizontalen stand van het werktuig, waaraan het VV. bevestigd is.
Waterproef. Zie Ordaliëk.
Waterraaf. Deze naam wordt ook aan den Aalscholver gegeven.
Waterrad dient om stroomend water op te vangen en daardoor zelf in beweging ge-
bragt te worden. De waterraderen worden verdeeld in twee hoofdsoorten: 1°. die van
welke de as van omwenteling horizontaal gelegd is; 2n. die van welke deze as een ver-
ticalen stand heeft. De eerstgenoemde soort — zijnde de verticale waterraderen, doch
meer algemeen bekend onder de benaming slat/raderen — onderscheidt men in onder-,
6oveit-
en middel-tlagraderen, naar de plaats, die de schoepen, waarop het water werkt,
innemen. De schoepen bewegen langs eene cirkelvormige goot. Deze gaat op tot daar,
waar de bovenste schoepen met het water in aanraking komen, en eindigt ter plaatse waar
het water, de schoepen verlaten hebbende, in het benedenpand wegstroomt. De gedaante
der schoepen is met de daarbij behoorende gronden door Poncelet beschreven en toe-
gulicht, en o. a. te vinden in zijne Memoires sur les roues hydrauliques a au lies cour-
bes
(Metz 1827). De horizontale waterraderen, zijnde eene andere benaming voor de
hoofdsoort, welke wij als tegenstelling van de verticale of slagraderen hebben aange-
voerd, laten zich voornamelijk scheiden in twee onderafdeelingen. De horizontale W. met
lepeivormige of met vlakke schoepen worden gebruikt, wanneer het verval van water groot,
maar de massa gering is. De andere soort bezigt men daarentegen bij weinig verval en
groote massa van water. De as kan daarbij rijzen en dalen, en de sterke wrijving, ontstaan
door de verandering van rigting van stroom bij het uitvloeijende water, doet het rad draai-
jen. Ongeveer veertig jaren geleden is er eene bijzondere soort van waterraderen (Turbine)
uitgevonden, welke om de bijzondere doelmatigheid reeds onder de meest geschikte inrig-
tiugen, die door water gedreven worden, geteld worden. Zij verschillen hierin van de
andere waterraderen, dat zij niet door den stoot en de reactie, maar door de drukking
van het water gedreven worden. Voor eene meer in bijzonderheden uitgebreide bewer-
king verwijzen wij naar de Mechanica der vloeistoffen van Ch. Delaunay, of hare door
P. AI. Brutel de la Eivière bewerkte Nederlandsche vertaling.
Waterrat. Zie Rat.
Waterschap is de algemeene benaming van ieder district, polder of heemraadschap,
nan hel hoofd waarvan een bestuur geplaatst is, dat voor de belangen der waterloozing
-ocr page 217-
waterscheerling — waterstof.                    211
zorgt en de maatregelen beraamt en ten uitvoer legt, om den grond tegen overstrooming
te beveiligen.
Waterscheerling, Cicuta, behoort tot de Schermdragende planten. De Gemeene W.
(C. virosn) groeit in moerassige veenstrekcn Men herkent haar aan een knolligen
wortelstok, die inwendig in hokjes verdeeld is, welke zich bij eene overlangsche doorsnede
vertoonen. De VV. draagt twec- of driewerf\' gevinde bladen. De plant heeft zeer giftige
eigenschappen, die bij \'t gebruik, daar de wortel wel eens met andere eetbare wortels
verwisseld wordt, doodeltjke gevolgen kunnen veroorzaken. Door de hokjes is de wortel
echter gemakkelijk te kennen.
Waterslang, Jli/droplns Daud., geeft den naam aan de fam. der Waterslangen (Hydro-
pies),
die allen in de monden van rivieren, maar ook in zee leven. Zij onderscheiden
zich door een zaïimgedrukten staart. He Waterslangen zijn zeer vergiftig; men vindt
ze in groote troepen bijeen. De meeste soorten leven in de Indische zeeën.
Waterslang (De), Gr. Hydra, is een zeer uitgestrekt sterrebeeld, dat zich over eene
lengte van meer dan 90" ten Z. van de Weegschaal, de Maagd, de Raaf, den Keker
en het Sextant slingert. Naar het Z. loopt het ver onder onzen horizon. Dit sterre-
beeld heeft twee sterren van de vierde grootte, die beiden dubbelsterren zijn, alsmede
twee veranderlijke sterren.
Watersnip. Zie Snip.
Wdterspin, Argyronetn aquatica Latr., Aranea aquatica L., is eene der grootste
spinnen van ons vaderland. Zij leeft in stilstaande wateren, zich voedende met insekten
en schaaldieren. Het eerste paar pooten is langer dan de anderen. Het meest onder-
scheidt zij zich door hare woning, die als eene duikerklok van onderen open, uit haar
weefsel vervaardigd en aan waterplanten met draden bevestigd is. In dit met lucht gevuld
klokje houdt zij verblijf; daarin worden ook de eijeren bewaard. Zij vult dit klokje tel-
kens met lucht aan, die zij van de oppervlakte van het water aan het achterlijf medevoert.
Waterspoeling noemt men eene zoodanige inrigting der grachten, dat de verdediger
daarin den waterstand naar willekeur kan doen rijzen of dalen. Dit kan geschieden
door het aanleggen van Blutsen\' boven- en benedenwaarts van de fronten , waarin men
zulk eene VV. verlangt. De capaciteit dier sluizen moet afhangen van de hoeveelheid
water, welke afgevoerd zal moeten worden. In geval het water in de grachten van
eenige fronten hooger of lager dan in andere fronten moet gehouden worden, of wel de
W. tot enkele fronten bepaald is, moeten de grachten onderling worden afgesloten door
gemetselde dammen, heren genoemd.
Waterspreeuw, Cinclux aquaticus Bechst., behoort tot de fam. der Lijsterachtige vogels
(Turdidae). Hij komt in grootte met den spreeuw overeen; zijne korte vleugels zijn af-
gerond, den staart draagt hij opgewipt, de neusgaten kunnen met een vlies worden
gesloten, de veeren bevatten veel dons. De W. bewoont Europa, echter niet in
grooten getale; in ons land wordt hij weinig, maar toch broedende gevonden. Hij
leeft aan waterkanten, waar hij in holten of onder bruggen zijn nest bouwt; hij vliegt
vlug, zwemt en duikt zeer goed. Deze vogel voedt zich met insekten en vischjes, die
hij zelfs onder het ijs vervolgt. Zijn luide zang is niet onaangenaam.
Waterstaat beteekent in het algemeen de gesteldheid van eene grootere of kleinere
uitgestrektheid gronds ten opzigte van het water, dat zich daarin bevindt of waarmede
het omgeven is. Meer bijzonder wordt met dit woord bedoeld de zorg der hooge
regering om den grondeigendom der ingezetenen te beveiligen tegen overstroomingen
en de regten der onderscheidene waterschapsbesturen (zie Waterschap) te regelen. De
W., die in ons land een zeer gewigtigen tak van het staatsbestuur uitmaakt, zoo zelfs
dat vroeger wel eens een afzonderlijk ministerie van den W. heeft bestaan, maakt
thans in vereeniging met de openbare werken eene zeer belangrijke afdeeling uit van
het ministerie van binnenl. zaken.
Waterstof, Hydrogenium, is eene grondstof, die in gasvormigen toestand voorkomt. De
naam is ontleend aan het water (z. a.), dat door haar in verbinding met zuurstof ge-
vormd wordt. VV. heelt eene geringe soortelijke zwaarte, die nog geen li^TT van die der
dampkringslucht bedraagt, waarom dit gas voor het vullen van luchtballons zeer ge-
schikt is. W. komt somtijds in de natuur voor in moerassen en in mijnen als mijngas;
zij is echter in menigvuldige verbindingen aanwezig. Met sommige stoffen vormt zij
zuren, die men waterstof-zuren (zie Zuren) noemt. Men kan de W. in dampkringslucht
doen ontvlammen (zie Vlam), waarom men haar ook ontvlambare lucht noemde.
H*
-ocr page 218-
213                         WATÈRSTOF-ZÜREN - WATERVLOEDEN;
Waterstof-zuren. Zie Zuren.
Wateruurwerk. Zie Tijdmeters der Ouden.
Waterval is de algemeene naam ter aanduiding vau de plaats en het verschijnsel.
waar het water van eene steile hoogte of helling naar beneden valt. Men onderscheidt
cascaden (z. a.) en katarakten (z. a.). Dit verschijnsel heeft vooral plaats bij beken
in gebergten, waarin het water langs trapsgewijze gevormde, vooruitspringende
rotsen met een bruisend geweld naar beneden stort. De grootste en schoonste W.
zijn: in Zwitserland de Staubbach, de Alpbach, de Derfbach, de Reichenbach, de
Handeckfall, de Staffelbach, de Tosa, de Pisevache, de Rijnval; in Frankrijk de Nant
d\'Arpenas in het dal van Chamouny; de Gollinger of Schwarzbachval bij Salzburg; de
Achenval bij Gastein; de W. van den Velino bij Terni; de W. van den Tiverone bij
Tivoli; de W. van den Cetino in Dalmatië; de Marboré in de Pyreneën; in Schotland de
Holme; in Zweden: de W. van den Glomen, Dalelf, Niedelf, Lundelf en Götaelf; in
Noorwegen: de Vöring- en de Riupand-Foss ; in Afrika: de katarakten van den Nijl
en de Victoriaval van den Zambesi; in N.-America de W. van de Niagara; in Z.-
America de W. van de Rio de Bogota of Payti; in Azië de W. van de Cavery en de
Garipe-vallen in O.-Indië, de katarakten van den Boerampoeter en van de Gangesenz.
Watervenkel, Oenanthe phellandrium, is eene sierlijke waterplant uit de fam. der
Schermbloemigen, die in slooten en vaarten niet zeldzaam is. Op een forschen stengel,
getooid met driewerf gevinde fijne bladen, staan aan de bladen tegenovergestelde bloenv
schermen, waarvan de zaden geneeskrachtig worden gebruikt.
Waterverwen noemt men de teekenverwen, die bij het gebruik alleen met water of
met gomwater aangemengd worden, waartoe zoowel doorschijnende als dekverwen
kunnen gebezigd worden.
                                              . %
Waterviolier, Hottonia paludris, is eene inlandsche plant uit de fam. der Sleutel-
bloemigen, die in het water groeit. Hare met kransen van groote licht-rozenroode
bloemen versierde stengels steken tijdens den bloei boven het water uit. Hare vin-
deeligc fijnslippige bladen bevinden zich onder water. De W. is eene teêre, maar
fraaije, overblijvende plant.
Watervloeden of Overstroomingen behooren tot de angstigste en meest zorgverwekkende
natuurtooneelen, waaraan ons land is blootgesteld, wanneer door hevige stormen, vooral
uit het N. W., onze zeeweringen bezwijken, of door zware ijsgangen en ijsverstoppingen
de dijken van onze rivieren worden doorgebroken. In vroegere tijden, toen er nog
geene dijken of dammen bestonden, hadden deze gebeurtenissen somwijlen op eene aller-
ontzettendste wijze plaats, waarbij duizende menschen en onnoemelijk veel vee om-
kwamen , landerijen verwoest, steden en dorpen vernield werden. Van de W., die
de grootste veranderingenen verwoestingen in ons land hebben veroorzaakt, noemen wij
in de eerste plaats: de zoogen. Kimbrische vloed, waardoor sommigen meenen dat Enge-
land van Frankrijk, Zeeland van Vlaanderen en Denemarken van Zweden gescheiden en
groote uitgestrektheden lands door de zee verzwolgen zijn. Deze W. wordt door
sommigen omstr. 350 of 340, door anderen op 123, 120, 113, 110 of 100 jaar v.
Chr. gesteld; vermoedelijk heeft er in ieder van deze jaren een W. plaats gehad, zoodat
men deze gezamenlijk de Kimbrische vloeden zou kunnen noemen. De eerste W.,
waarvan de kronijken gewagen, had in 333 n. Chr. plaats, bij welke gelegenheid de
Zype in N.-Holland zou zijn doorgebroken, waarbij 20 dorpen tusschen Texel en
Weringen ten gronde gingen. Ook door een W. in 365 werd ons land op eene
jammerlijke wijze geteisterd. Voorts vinden wij melding gemaakt van W., die vooral
in Friesland groote schade aanrigtten, in de jaren 435, 516, 533, 584, 626, 792
en 806. In de 9de eeuw (de jaren worden verschillend opgegeven: 839, 850, 860 en
870) had een der grootste W. plaats, waardoor het westelijk gedeelte van ons vaderland
vooral werd geteisterd. Ook in de 10de en 11de eeuw worden onderscheidene W. ver-
meld. Een der vreeselijkste W., toen de zee, opgestuwd door een woedenden storm, zicli
plotseling verhief, alle dijken en dammen overstroomde en zich pijlsnel over Fries-
land, het land Hadeln in .Hannover en over de lage draslanden aan de Elbe en
Wezer verspreidde, had plaats ia Febr. 1164. De Allerheiligen-vloed van 1170 strekte
aich over de geheele kust der Noordjse/S uit en teisterde vooral Friesland. In 121.2,
toen N.-Holland geheel overstroomd werd, rorjpren 36,000 menschen het leven. Bij
den Marcellus-vloed van 1219 kwamen in Friesland J00,9QO menschen om. In 1220,
1221, 1222 en 1283 werd Friesland weder door herbaalde W. geteisterd; bij een
-ocr page 219-
WATEBVLOOIJEN — WATEKWEEGBBEE.                          2t8
dezer W. werd Ezonstad aan de Lauwerzee geheel verzwolgen. De W. van 13 Jan.
en 25 Dec. 1277 over de gewesten Groningen en O."Friesland deden den Dollart (z. a.)
ontstaan. In 1287 (14 of 17 Dec.) verloren velen bij den W. in Friesland het leven.
Door den W. van 1395 zegt men dat de zeegaten tusschen Texel en Vlieland ontstaan
zijn en het vasteland tot Medemblik en Ènkhuizen verloren is gegaan. Door den
zoogen. Frieschen vloed van 1400 werd het zeegat tusschen Texel en W\'ieringen zeer
verwijd en verdiept. Ontzettende verwoestingen rigtte in N.-Holland, Friesland en
vooral in Z."Holland de Elisabeths-vloed van 18 Nov. 1421 aan, toen de Biesbosch
(z. a.) ontstond. Door het bezwijken van den Lekkerdijk in 1324 en in 1523 leden
de prov. Utrecht en Z."Holland groote schade. Geen W. strekte zich zoo ver uit en
rigtte zulke verwoestingen aan als de Allerheiligen-vloed van 1570. Van Frankrijk
tot Noorwegen was alles langs de kusten als door een tweeden zondvloed onder de
wateren bedolven. Friesland werd na dezen geduchten watervloed binnen den tijd van
8 jaar nog door 5 anderen geteisterd. De Vastenavond-vloed van 8 Maart (volgens and. 26
Febr.) 1625 strekte zich van Zeeland tot naar Jutland uit, bij welke gelegenheid het
in N-Holland drooggemaakte meer, de Wormer, weer vol water liep. Door den W,
van 4—5 Nov. 1675 werd vooral N.-Holland zwaar geteisterd. Door den St.-Mar-
tensvloed van 12—13 Nov. 1686 liep de geheele provincie onder en werden er ont-
zettende verwoestingen aangerigt. De Kerstvloed van 1717 strekte zich langs de ge-
heele Noordzeekust uit en rigtte vooral in N.-Holland groote schade aan. In 1720,
1721 en 1725 werd vooral O."Friesland door W. geteisterd. Door het hooge water
van den Kijn en de Maas ontstonden er 24 en 26 Dec. 1740 vele dijkbreuken in
Holland en Gelderland, waardoor de Betuwe , de Tielerwaard, het land tusschen Maas
en Waal en het land van Heusden en Altena onder water gezet werden. Een der
ontzettendste stormvloeden, die in ons vaderland groote schade aanrigtte, was die van
15 Nov. 1775. Door eene overstrooming op 27 Jan. 1781 werden in Gelderland meer
dan 20 dorpen en een deel van Nijmegen onder water gezet. In het begin van 1799
werden ten gevolge van den sterken dooi 200 plaatsen overstroomd en eene schade
van 3 mill. gulden aangerigt. Door de overstrooming van Jiin. 1809 werd een groot
deel van ons vaderland als in eene opene zee herschapen, en duizende bewoners werden
van al hun eigendom beroofd. In Jan. 1820 werd door de overstroomingen der
rivieren al het land tusschen den Bijn, de Lek, de Maas en de Merwede, ter lengte
van 22 uren gaans, en ook de Maasstreken, vooral bij Dendermonde, dieponder water
gezet. De grootste en ontzettendste W. in deze eeuw was die van Febr. 1825. In
ons vaderland verdronken daarbij 406 menschen, 726 paarden, 20,204 koeijen , 3244
schapen en 1731 varkens. Het verlies aan privaat eigendom werd op 8 mill.
gulden, de kosten tot herstelling, alleen van \'s rijks werken, op een gelijk bedrag
gerekend. In 1836 had er 29 Nov. en 26 Dec. door het water uit het Haarlemmermeer
in Rijnland een zware overstrooming plaats. In Maart 1855 werden ten gevolge van
doorbraken langs den Bijn, de Waal en de Maas vele gemeenten in de provinciën
Gelderland, Utrecht en N.-Brabant, in Jan. 1861 ten gevolge van doorbraken langs
de Waal de geheele Bommelerwaard en vele andere plaatsen in Gelderland en N.-
Brabant overstroomd, terwijl nog in Febr. 1861 de Waal bij het dorp Leeuwendoor-
brak, waardoor al het land tusschen de Maas en de Waal overstroomd werd, een 30
tal menschen en eene groote menigte vee het leven verloren.
Watervlooijen (De) maken eene afzonderlijke orde en fam. uit onder de Schaaldieren.
Het zijn kleine waterdieren, die in eene dunne hoornachtige schaal omsloten zijn. De kop
eindigt in een soort van neb; zij hebben twee kleine en twee grootere getakte sprieten
aan den kop. De Getakte Watervloo [Baphnia Pulex L.) komt het menigvuldigst voor
in regenwater, in water van vijvers enz.; deze diertjes zijn door de roode kleur die
zij in het voorjaar hebben en door eene springende, met rukken voortschietende beweging
gemakkelijk te onderscheiden. Deze soort heeft maar e\'én oog. Andere tot de W. gere-
kend wordende geslachten zijn Lynceus, Cypris en Cyclops, waarvan het laatste de brj-
zonderheid heeft, dat het wijfje de eijeren in twee zakjes aan het achterlijf draagt.
Watervrees. Zie Hondsdolheid.
Waterwantsen. Zie Wantsen.
Waterweegbree, Alisma, geeft den naam aan de fam. der Waterweegbreeën (Alimaceae),
waartoe ook het Pijlkruid (z. a.) behoort. De bloemen hebben ieder van binnen wit of
licht rozenrood gekleurde dekblaadje» en van buiten drie groene dekblaadjes. Ons land heeft
-ocr page 220-
214                              WATERWEEGKUNDE — WAT-TYLER.
drie soorten. 1° De Groote VV. {A. plantago), die in vele slooten en vaarten voorkomt
en iloor haar regt opschietenden bloemstengel, piramidaalsgewijze met takken met
bloemen bezet, in het oog valt, ook door de eironde aan lange bladstelen geplaatste
bladen. 2" l)p Ranonkelachtige VV. (A. ranunculoides). 3° De Drijvende W. (A.
nutan-i)
; deze heeft alleenstaande bloemen en een drijvenden stengel, zij groeit in hei-
en veenstreken, in slooten en poelen.
Waterweegkunde. Zie Statica.
Waterwijding heet het hoog feest, hetwelk bij de Grieksche kerk 6 Jan., den Theo-
phanie-dag, ter gedachtenis van den doop van Jezus in de Jordaan, gevierd wordt.
Vooraf wordt er een gat in het ijs der naastbijliggende rivier gehakt en met groene
takken van pijnboomhout omzet, terwijl hutten met beelden van heiligen, waaronder
dat van Johannes den Dooper uitsteekt, de opening omringen. De priester wijdt het
water door de loodregte indompeling van het kruis, waarna hij een kwast in dit
geheiligde water doopt en daarmede de omstanders bestrijkt of kruisvormig besprengt.
Aan dit water wordt verder wonderdadig genezende kracht toegekend.
Waterzucht {Hydrops) noemt men eene ophooping van uit het bloed afgescheiden serum
in het weefsel der organen of in de holten des ligchaams. Zij vertoont zich als dren-
king met waterachtig vocht (Hydropiscke infiltratie, Oedema, Anasarca , Hi/posarca) of
als ophooping van waterachtig vocht [Hydropiscke uitzweeting, Vrije hydrops), naarmate
de vloeistof in het binnenste der deelen of in inwendige holten is opgehoopt. Het eerste
geschiedt hoofdzakelijk in het onderhuidsche celweefsel, maar ook in alle andere voor
uitzetting vatbare deelen, zooals de spieren, de hersenen, de lever enz. De vrije W.
ontvangt verschillende namen, naar de holten waarin zij voorkomt. Het afgescheiden
vocht bestaat in den regel hoofdzakelijk uit water, waarin eiwit, extractief-stoffen,
vetten en zouten zijn opgelost.
Waterzuring is eene soort van zuring (z. a.), die aan den oever van vaarten en slooten
gevonden wordt. Deze forsche plant werd vroeger, en in Friesland (aldaar Harntje rijs
genaamd) nog, tegen scheurbuik gebruikt.
Watt (James), beroemd Eng. werktuigkundige, in 1736 te Greenock in Schotland
geb., zoon van een koopman, kwam op 19jarigen leeftijd als leerling bij den werk-
tuigkuudige Morgan te Londen, werd in 175? leverancier van mathematische instru-
. meuten voor de universiteit te Glasgow, vond bij de herstelling van een stoomwerk-
tuig den condensator uit en bragt nog vele verbeteringen aan, zoodat hij voor den
tweudeir uitvinder der stoomwerktuigen gehouden wordt. Sedert 1775 met Doulton (z. a.)
geassocieerd, rigtte hij eene fabriek op, waarin uitnemende stoomwerktuigen vervaardigd
werden, en waarmede hij zich een groot vermogen verwierf. Hij stierf in 1819 opzijn
landgoed te Heathh\'eld bij Dirmingham. In 1799 vond hij eene kopieermachine uit.
lu de VYestminster-abdij versiert een standbeeld zijn graf. Te Eirmingham, Greenock
en Manchester zijn mede standbeelden voor hem opgerigt.
Watten noemt men katoen, dat door hekelen als anderszins tot een plat zamenhau-
geud vel gebragt is en tot het opvullen tnsschen de voering bij kleedingstukken, het
zacht bewaren van voorwerpen enz. gebezigd wordt.
Wat-Tyler (d. i. aanvoerder der leidekkers), een leidekker uit Deptford in het Eng.
graafschap Essex, die zich aan het hoofd van liet oproer stelde, dat in 1381 in Enge-
land onder Kichard II uitbarstte, toen er een hoofdgeld van 6 groot van ieder, die
den ouderdom van \' 15 jaar bereikt had, werd geheven, en toen een der ingaarders
dier belasting door een smid was doodgeslagen, daar hij diens dochter op eene onbeta-
melijke wijze betast had, om te onderzoeken of zij den ouderdom van 15 jaar bereikt
had. De opstandelingen, ten getale van 100,000, vereenigden zich 11 Junij bij Black-
heaih, drongen Southwark binnen, verwoestten vele huizen, plunderden Lambeth-
house, verbrandden de in de kanselarij gevonden oorkonden, trokken over de Theems-
brug in de City, vereenigden zich met het gepeupel, braken de gevangenis van New-
gate open en begingen vele gewelddadigheden. Tyler en zijn medgezel, de priester Jack
Straw, drougen met 400 der stoutmoedigsten tot in den Tower door en vermoordden
daar verscheidene aanzienlijken. Richard had 15 Junij te Smithfield eene zamenkomst
met VV.-T. om te onderhandelen. Toen VV. echter bij het stellen zijner eischen meer
of min bedreigend met zijn dolk speelde, stak hem de lord-mayor Walworth met een
kort zwaard in de keel, waarna Rob. Standish hem afmaakte. Hiermede nam de op-
stand een einde.
-ocr page 221-
WAVEE — WEBER.                                              315
Wavre, stadje van 6060 inw. in het arrond. Nivelles van de Belg. prov. Z..Brabant,
aan de Dyle gelegen, geschiedkundig bekend door het gevecht van 18 en 19 Junij 1815
tusschen de Pruisen en Franschen , waardoor Thielmann den Franschen generaal Grouchy
zoo ophield, dat deze Napoleon I niet bij den hoofdslag van Waterloo kon te hulp
komen.
Wawre. dorp aan den regter oever van de Weichsel, 2 u. van Warschau, gesdiied-
kundig bekend door de gevechten, die er 19 en 20 Febr. en 31 Maart 1831 tusschen
de Polen en Russen plaats hadden.
Waxholm of Wexholm, stad in het Zweedsohe lün Stockholm, op het eiland Waxöe,
2.V m. van Stockholm, aan de uitstrooming van het MiLlar-meer, met twee havens en
1Ï00 inw., die handel, vischvangst en scheepvaart drijven. De sterke vesting W.,
tusschen Waröe en Ridöe, verdedigt roet bet naburige Frederiksborg den toegang tot
Stockholm.
Wealdenvorming. Zie Jura-formatie.
Weber (Veit), dichter, die in de laatste helft der 15de eeuw leefde en in de Zwit-
sersche gelederen tegen Karel den Stouten (1476) streed. Zijne gedichten hebben de
Zwitsersche geschiedenis van zijn tijd ten onderwerp. Zij zijn opgenomen in Schilling\'s
Beschreib. der burgundisnhen Kriegen (Bern 1743). — Door Georg. Phil. Ludw. Leonh.
Wachter (z. a.) is zijn naam als pseudonym aangenomen.
Weber (Beda), Roomsch Katholiek geestelijke, die zich als geschiedkundig schrijver en
dichter bekend maakte, in 1798 te Lienz in het Pusterdal geb., studeerde te Inns-
bruck, trad tot de Benedictijner orde toe, werd in 1824 pastoor bij het sticht Mariën-
berg, in 1825 prof. en geestelijk raad bij het gymnasium te Meran, in 1848 naarde
nationale vergadering te Frankfort afgevaardigd en in 1849 door het Dom-kapittel te
Limburg tot pastoor bij de Bartholomaeus-kerk te Frankfort gekozen, waar hij in 1858
overleed. Van zijn dichterlijk talent getuigen zijne Lieder aus Tyrol (1842); onder
zijne historische schriften munten uit: Bas Land Tyrol (3 dln., 1838) en Tyrol u. die
Reformation
(1842). Ook zijne ascetische schriften vonden veel bijval.
Weber (Bernh. Ans.),, Duitsch componist, in 1766 te Manheim geb., kreeg zijne
opleiding te Munchen, deed kunstreizen met Höllig, werd in 1787 directeur bij de
Grossmannsche tooneeltroep te Hannover, ondernam nieuwe reizen, werd in 1792 mede-
directeur van het orkest bij de Duitsche opera te lierlijn, ging in 1793 naar Weenen,
vergezelde Kotzebue in 1803 naar Parijs en keerde naar Berlijn terug, waar hij in
1821 overleed. Van zijne talrijke composities zijn de beroemdste: Ouverture, Zunschen-
acte u. Gesange zu Schillers Wilh. Teil, Braut von Messina, Jungjrau von Orleans
,
Werner» Weihe der Kraft etc, Ber Gang nacli dem Eisenhammer, als melodrama bewerkt.
Weber (Ernst Heinr.), Duitsch physioloog en anatoom, in 1795 te Wittenberg\'geb.,
studeerde aldaar en te Leipzig in de geneeskunde, werd in 1816 privaat-docent, in
1818 buitengewoon en in 1821 gewoon hoogl. in de anatomie, sedert 1840 ook in de
physiologie te Leipzig en maakte zich door verscheidene verhandelingen, vereenigd uit-
gegeven in Annotationes anatomicae et physiolngicae (2de uitg., 1851), verdienstelijk
omtrent de menschelijke, vergelijkende en mikroskopische anatomie, de geschiedenis
van de vorming der dieren en de physiologie. — Zijn broeder Ed. Friedr. W., in 1806
te Wittenberg geb., werd in 1835 prosector en in 1840 prof. bij de medische faculteit
te Leipzig en maakte zich door velerlei onderzoekingen, vooral met betrekking tot de
beweging der spieren, omtrent de physiologie verdienstelijk. Hij schreef o. a. Be
phaenomenis galvano-magneticis in corpore lmmano observalis
(1836). — Wilh. Eduard
W., broeder des vorigen, verdienstelijk natuurkundige, in 1804 te Writtenberg geb.,
studeerde te Malle, werd in 1827 prof. in de medicijnen en in 1831 prof. in de physica
te Göttingen, was in 1837 een der zeven professoren, die wegens hun protest bij de
opheffing der constitutie ontslagen werden, werd in 1843 prof. te Leipzig en in 1849
weder te Göttingen en sedert 1855 tevens directeur van de sterrewacht. Zijne onder-
zoekingen strekten zich over de golven, het mechanisme van het gaan, de akoustiek.
de electricitèit en het magnetisme, vooral hét aardmagnetisme uit. Zijn hoofdwerk is
Elektrodynamische Maasbestimmungen (3 dln., 1846 volg.). Met Gauss gaf hij resul-
taten van de waarnemingen van de magnetische vereeniging (Gött. 1837 volg.) uit.
Weber (Georg), verdienstelijk geschiedschrijver, in 180S te Bergzabern in de Palts
geb., was eerst leeraar en daarna directeur van de hoogere burgerschool te Heidelberg.
Zijne hoofdwerken zijn:\' Ber Calvinismus im Verhaltniss zum Staat (1836), G\'esch. der
-ocr page 222-
216                                                          WEBEB.
engl. Reformation (2 dln., 1845—53), Lehrb. der Weltgeich. (10de uitg., 2 dln.,
1863), ÏVeltgesck. in übersichtlicker Darsttllung (9de uitg., 1864), Allgem. ffeltgesch.
(dl. 1—5, 1857—64, wordt 12 dln.), Oeiclt. der deutschen Literatur (6de uitg., 1859).
Weber (Gottfr.), bekend als beoefenaar der toonkunst, geb. te Freinsheira in Bijn-
Beijeren in 1779, bekleedde onderscheidene regterlijke betrekkingen en overleed, als
procureur-generaal bij het hof van appèl en cassatie te Dnrmstadt., in 1839 te Kreuznach.
Hij was een grondig kenner der muziek, en met welk een gelukkigen uitslag hij zich op
hare theorie had toegelegd, blijkt uit zijn Verwek einer geordneten Theorie der Ton-
st/chinst
(2 dln., 3de uitg., 1830—32), uit zijne AJlgemeine Musiklehre (3<le uitg.,
1831) en uit zijn muzikaal tijdschrift Caecilia"(1824 volg.). Ook componeerde hij
onderscheidene missen en andere kerkmuziek, bespeelde uitmuntend de fluit en de
violoncel en vond een zeer eenvoudigen maatwijzer uit.
Weber (Karl von), verdienstelijk beoefenaar der geschiedenis, in 1806 te Presden
geb., betrad de regterlijke loopbaan en bekleedde onderscheidene regterlijke betrekkingen,
totdat hij in 1849 directeur van het staatsarchief te Dresden werd, uit welks belang-
rijke oorkonden hij putte voor zijne geschriften, z. a. Maria Antonia Jfalpurgis, Kur-
fürslin zit Sachsen
(2 dln., 1857); Aus vier Jahrhunderten (2 dln., 1857, nieuwe
reeks, 2 dln., 1861); Moritz, Graf vou Sachsen, Marschall von Trankreich (1863).—
Zijn vader Gottl. von W., in 1773 te Leipzig geb. en in 1849 als president van het
landsconsistorie overl., maakte zich verdienstelijk door de verbetering van het kerk-
bestuur in Saksen en letterkundig bekend door zijne Systematische Darstell. des in
Sachsen gellenden Kirchenrechts
(2de uitg., 2 dln., 1843—45).
Weber (Karl Jul.), Duitsch schrijver, in 1767 te Langenburg geb., studeerde te
Erlangen, was een tijd lang leeraar in Fransch-Zwitserland, in 1792 privaat-secretaris
van graaf van Erbach-Schönberg, ondernam reizen, was van 1820—24 afgevaardigde
bij de Wurtembergsche stendenvergadering en overleed in 1832 te Kupferzell. Zijn
beste werk is Deulschl. od. Brief e eines in DeutscJil. reisenden Deutschen (3de uitg.,
6 dln., 1843), waaraan zich de onvoltooide Demokritos, oder hinterlassene Papiere
eines lachenden Philosophen
(7de uitg., 12 dln., 1861—63) aansloten. Zijne schriften
zijn vereenigd in 30 dln. (1834—45) uitgegeven.
Weber (Karl Maria Friedrich Ernst, vrijheer von), beroemd Duitsch componist, in
1786 te Eutin, waar zijn vader hofkapelmeester was, geb., genoot het onderwijs van
Heuschkel te Hildburghausen, van Mich. Haydn te Salzburg en van Wallichausen te
Munchen, waar hij zijne eerste opera Die Macht der Liebe und des Weins schreef.
Te F rei berg componeerde hij in 1800 de opera Das stumme Waldmadchen en te Salz-
burg in 1801 de operette Peter Schmoll. Hij voltooide in 1S03 zijne opleiding te
Weenen bij den abt Vogler, werd in 1804 muziekdirecteur te Breslau, bragt in 1806
eenigen tijd bij prins Eugenius van Wurtemberg op diens landgoed Karlsruhe in Silesië
door, werd secretaris van prins Lodewijk van Wurtemberg te Stuttgart en schreef
aldaar de opera Sylvana. Van 1810—13 doorreisde hij Duitschland, was van 1813—16
directeur der opera ie Praag en daarna te Dresden, waar hij met de vermaarde tooneel-
speelster Lina Brandt in het huwelijk trad. De verbazende opgang, dien de beroemdste
zijner opera\'s, Der Frehchülz, in 1822 maakte, gaf aanleiding, dat hij zich naar Weeneu
begaf, om daar zijne Eurganlhe te schrijven, gelijk later naar Londen, waar hij zijn
Ober on schreef en opvoerde en in 1826 overleed, den roem nalatende van niet alleen
als klavierspeler, muziekdirecteur en componist de alleruitneraendste gaven in zich te
hebben vereenigd , maar ook door vele andere kundigheden en door de fijnste geestes-
nntwikkeling te hebben uitgemunt, blijkens zijne Hinterlassene Schriften, door Theod.
Heil uitgegeven (Dresden 1828, 3 dln.). Zijn lijk werd in 1844 uit de Moorfie!ds-
kapcl te honden naar het Koomsche kerkhof te Dresden overgebragt, en in 1857 werd
hem aldaar voor het theater een standbeeld opgerigt. Zijne biographie is geschreven
door zijn zoon Max. Maria von W., geb. in 1822 te Dresden, die zich omtrent het
spoorweg" en telegraphiewezen in Saksen zeer verdienstelijk maakte en een tal van
schriften, vooral over het spoorwegwezen, schreef.
Weber (Wilh. Ernst), Duitsch philoloog, in 1790 te Weimar geb., studeerde te
Leipzig, werd eerst opvoeder bij graaf van Benzel-Sternau, was achtereenvolgens te
Chur, Wetzlar, Frankfort a. M. en sedert 1829 als directeur bij het gymnasium te
Bremen werkzaam en overleed aldaar in 1850. Hij gaf onderscheidene aesthetische,
historische en paedagogische schriften uit en maakte zich vooral bekend door zijne roor-
-ocr page 223-
Webster - weddik.                                217
treffelijke vertalingen der Elegüc/ie Dichter der Hellenen (1826) en der Griech. An-
thologie
(2 dln., 1888).
Webster (Dan.), N.-Amer. staatsman, in 1782 te Salisbury in New-Hampshire geb.,
studeerde te Exeter en te Hannover in New-Hampshire, verwierf zich grooten roem als
advokaat en trad in vereenigingen en dagbladen als de welsprekende woordvoerder zijner
staatkundige vrienden op. In 1812 werd hij in het congres en tot lid van het comité
der buitenl. zaken gekozen. Hij behoorde met Callioun en Clny tot de beroemdste
redenaars en oefende grooten invloed op den gang der buiten- en binnenl. zaken uit.
Als eerste staatssecretaris onder het presidentschap van generaal Harrisou maakte hij
door het verdrag van Washington van 9 Aug. 1842 een einde aan den lSjarigen grens-
strijd met Engeland. Onder Polk werd hij weder lid van den senaat cu onder Filmore
werkte hij als staatssecretaris mede tot de aanneming der compromis-acte van Clay met
de zuidel. staten. Hij overleed in 1852 op zijn landgoed bij Marshrield. Zijne Speeches,
forens/c argument* and diplomatic papers
werden uitgegeven door Edw. Everett (1851
volg., 6 dln.). Verg. Lanman, Private Hf e of D. W, (1853).
Wechablten. Zie Wahabiten.
Wechel, eene beroemde boekdrukkersfamilie. Christian W., in de laatste helft der
15de eeuw in Duitschland geb., vestigde orastr. 1527 te Parijs eene boekdrukkerij, die
spoedig in geheel Europa bekend- stond. Hij moest als aanhanger der Hervorming
Frankrijk verlaten en rigtte toen te Frankfort eene boekdrukkerij en boekhandel op.
Hij stierfin 1554. — Znn zoon Andr. W., omstr. 1510 te Parijs geb , drukte tot
1572 te Parijs, was een ijverig Hervormde, vlugtte in den Bartholomaeus-nacht naar
Frankfort en rigtte eerst aldaar en later te Hanau eene drukkerij op. Hij stierf in
1581. Zijne schoonzonen zetten de zaak onder de firma Wechelsche Buchdrnckerei te
Frankfort voort. Joh. W., zoon van Andr. W., rigtte in 15S3 eene nieuwe zaak te
Frankfort op, die nog lang door zijne erfgenamen gedreven werd.
Weckherlin (Georg Rud.), Duitsch dichter, in 1584 te Stuttgart geb., studeerde te
Tubiugen in de regtswetenschap, reisde naar Frankrijk, Engeland en Spanje, werd in
1610 secretaris der kanselarij te Stuttgart en in 1620 secretaris bij de Duitsche kan-
selarij te Londen en overleed aldaar in 1651. Hij onderscheidde zich als lyrisch dichter
door frischheid en waarheid onder zijne tijdgenooteu; hij voerde de ode, sonette, eklogen
en het epigram in de Duitsche letterkunde in. Hij schreef een gedicht op den dood
van Gustaaf Adolf, dat hij met zijne andere gedichten: Zwei Büchlein Oden u. Gesange
(Stuttgart 1618, Amst. 1648) uitgaf. Eene bloemlezing er uit gaf Muller in het 4<lc
deel zijner Bibliothek deutscher Dichter des 17. Jahrh. Verg. Conz, Nochrichten von
dem Leien und den Schriften W.\'s
(1803).
Weckherlin (Aug. von), verdienstelijk landbouwkundige, in 1794 te Stuttgart geb.,
kreeg zijne opleiding te Hofwijl, werd in 1817 administrateur van de privaatdomeiuen
van den koning van Wurtemberg, van 1837—44 directeur van het\'landbouwkundig
instituut te Hohenheim en daarna voorzitter van de hoofd-directie der domeinen te
Sigmaringen. Hij maakte zich o. a. verdienstelijk door de verbetering van de veeteelt
en de volmaking van landbouw werktuigen. Zijne voornaamste schriften zijn: Die etigl.
Landicirlhschaft
(2 dln., 3de uitg., 1852) en Die landwirthschaftl. Thierproduction
(3 dln., 2«lc uitg., 1851).
Weckherlin (VVilh. Ludw.), geestig en scherp Duitsch schrijver, in 1739 te Bothnang
in Wurtemberg geb., studeerde te Tubingen in de regten, hield zich daarna te Straats-
burg en Parijs op, vestigde zich in 1777 te Weenen, maar werd wegens een schimpschrift,
dat hij uitgaf, verbannen en leefde daarna als journalist te Regensburg, Augsburg,
Nördlingen, het dorp Paklingen en te Ansbaoh, waar hij in 1792 de AnsbacKsche
Blatler,
een politiek blad, redigeerde, dat hem in verdenking vau heulen met de Franschen
bragt. Hij overleed er in 1792. Zeer geestig, maar ondeugend zijn: Antelmm
Rabiosus\' Reise durch Deutschland
(1778), de tijdschriften Fclhisen eu Der Chronolog
(12 dln., 1779—81), Das Graue Ungeheuer (12 dln., 1782—87), zijne Byperborcische
Briefe
(6 dln., 1788—90), zijne Paragraphen (2 dln., 1791) en de Denkiciirdigkcilen
von Wien
(1777). Verg. W.\'s Geist, heransgegeben von W.jun. (K. J. Weber), Stuttg. 1825.
Weda, oorlogsgod der oude Friezen , met een helm op het hoofd, een schild voor de borst
on vleugels op den rug voorgesteld, en met de godin Fosta in denzelfden tempel vereerd.
Weddik (Bartholomeus Theodorus Lublink), Nederl. letterkundige, in 1801 te Am-
sterdam geb., werd eerst voor den handel opgeleid en vertoefde daartoe 3 jaren te
-ocr page 224-
218                                           WEDEKIND — WEDEK.
Drammen in Noorwegen bij een vriend zijns vaders. De omstandigheden leidden er echter
toe, dnt hij het kantoor verlaten en zich op het atheoaeum te Amsterdam en bij het
Evang.-Luthersch seminarie aldaar aan de studie wijden kon. Hij werd eerst hulpprediker
te Utrecht, in 1829 predikant te Purmerende, in 1832 te Hotterdam en in 1886 te
Amsterdam. Eene kwaal, waaraan liij langdurig leed, noopte hem om in Apr. 1862
zijn ontslag tu nemen. Hij overleed in Nov. 1862 te Amsterdam. W. maakte zich
als geestig en puntig schrijver gunstig bekend. Hij schreef in onderscheidene tijd-
schriften , het eerst in het tijdschrift Kuphonia, onder den pseudonym, dien ook Hamann
eertijds had aangenomen, Spiritu» asper en lenis. Zijne Gedachten en Beelden (1831,
later vermeerderd onder den titel: Oudoom Jacob\'s Gedachten- en Beeldenboek, 1852)
maakten grooten opgang; verder schreef\'hij, met enkele bijdragen van anderen, Pandora,
Lfktunr voor den beschaafden stand
(9 st., 1833—40); Gesprekken in Sokralischen
vorm
(1834); met Heldring: Waarheid en gevoel in het leven. Briefwisseling tusschen
oudoom Jacob en pachter Gerhard
(1837); Gedachten-Mozaïek, 3Ienschen- en levens-
beschouwingen
(1839); Binnenkamer van een kruidenier (1852, 2de uitg., 1855); Taft-
reelen, Gedachten en Beelden Impretsions de voyage, verzameld langs den Rijn en
in Zwitserland
(1854); Oudoom Jacob\\i blauwe zakboekje (1856). Behalve verscheidene
kleinere stukjes en vertalingen of omwerkingen van Duitsche geschriften, schreef hij
ook een historisch werk: Hel leven en bedrijf van Dr. M. Luther (2 dln., 1838 en
39), gevolgd door eene Bloemlezing uil de geschriften van Br. M. Luther (2 dln.,
184Ü en 41). Prof. Domela Nieuwenhuis schetste zijne verdiensten als prediker in L.
W. ah prediker besckouicd
(Amst. 1864).
Wedekind (Ant. Christian), Duitsch geschiedkundige, in 1763 te Visselhövede in
Hannover gcb.. studeerde te Helmstcdt en (iöttingen, bekleedde verschillende betrek-
kingen en overleed in 1845 als opperbaljuw van het Michaëls-klooster te Lüneburg.
Onder zijne talrijke schriften zijn de belangrijkste: Handb. der Welt- u. Völkergesch.
(3de uitg., 1824), Vhronol. Handb. der neuern Gesch. (2 dln., 1816) en Noten zu
einigen Geschichtschreibem des deutschen Mittelallers
(3 dln., 1821—37).
Wedekind (Georg Christl. Gottl., vrijheer von), Duitsch geneeskundige, in 1761 te
(jiöttingen geb., studeerde aldaar, was van 1787—93 en van 1797—1803 prof. inde
medicijnen te Mainz en later lijfarts van den groothertog van Hessen. W. overleed in
1831. Hij schreef vele geschriften op het gebied der geneeskunde, staatkunde, vrijmetse-
larij en godgeleerdheid. Van zijne geneeskundige werken zijn de belangrijkste: Allgem.
Theorie der Entzunduugen
(1791), De morbis primarum viariim (2<le uitg., 1797), Von
den Kuhpocken
(1802), Veb. die Buhr (1811), Prüfung des hoMoeopathischen Systems
\\1822), Ueb. die Cholera (1831). — Zijn zoon Georg Wilh., vrijheer von W., in
l796 te Straatsburg geb., studeerde te Göttingen en te Dreissigacker in de boschkunde
en was van 1821—52 opperhoutvester te Darmstadt. Hij schreef onderscheidene schriften
met betrekking \'tot de statistiek en de beoefening van het boschwesen en gaf sedert
IS40 de Allgem. Forsl- u. Jagdzeit. uit.
Wedel-Jarlsberg (Joh. Kasp. Herm., graaf vani, Deensch en Zweedsch staatsman, in
1779 te Montpellier geb. en in Engeland opgevoed, waar zijn vader Deensch gezant
was, trad in 1800 in üeensche staatsdienst en genoot een algemeen vertrouwen.
In 1814, na den vrede vaiv Kiel, verklaarde hij zich voor de vereeniging van Noor-
wegen met Zweden. Koning Karel XIII benoemde hem tot staatsraad en chef van
het finatitie-, handels- en douane-departement. Hij nam in 1822 zijn ontslag, toen hij
wegens eene te Berlijn aangegane staatsleening voor het rijksgeregt aangeklaagd, maar
vrijgesproken werd. Hij was herhaaldelijk president van den Storthing, werd in 1829
prokanselier van de universiteit te Christiania en in 1836 stadhouder van Noorwegen.
Hij overleed te Wiesbaden in 1840. In 1845 werd op den Dornningberg bij Christiania
een gedenkteeken voor hem opgerigt.
Weder, Weer noemt men den toestand van den dampkring op een bepaalde plaats en
tijd, voor zoover men die zonder aanwending van bijzondere hulpmiddelen kan waar-
nemen. In het dagelijksche leven duidt men het weer aan naar de hoofdneiging die men
daarbij opmerkt, zooals warmte, koude, droogte, vochtigheid, helderheid, mist, wind,
stilte enz , en spreekt dan van warm, koud. droog, nat, helder, mistig, winderig
fK.
enz. Wanneer de weersgesteldheid in denzelfden toestand lang aanhoudt, noemt
men het weer bestendig; wanneer er daarentegen veel afwisseling bij plaats heeft, noemt
men het veranderlijk. Neemt men den invloed in aanmerking, welken het W. op den groei
-ocr page 225-
WEDEKDOOPERS — WEDERIK.                                   219
der planten en op den gezondheidstoestand van menschen en dieren uitoefent, dan kan men
spreken van goed, vruchtbaar en getond W., of in tegenovergestelde gevallen in het alge-
meen van slecht W. Men heeft al lang getracht de oorzaken op te sporen, die tot den
toestand van het W. en de veranderingen daarin aanleiding kunnen geven, — men
kan deze wetenschap «wecrkunde" noemen. — Men trachtte daaruit omtrent aan-
staande weersgesteldheid of weêrsverandering voorspellingen te doen, maar wel bezien
zijn de omstandigheden die op de gesteldheid van het W. invloed kunnen uitoefenen
zoo vele, dat het moeijelijk is ze allen in rekening te brengen. De tijdelijke warmte
is bepaald van grooten iuvloed; deze hangt af van den breedtegraad der plaats, maar
ook van andere omstandigheden, die op de ligging der plaats betrekking hebben. De
loop der isothermische lijnen (z. a.) bewijst zulks. De ligging aan zee of midden in het
land, bergen en bosschen kunnen op de warmte en op de vochtigheid van den dampkring
van invloed zijn. Ook de winden, meerdere of mindere drukking der lucht, zonne-
schijn, electriciteit en misschien magnetismus kunnen allen tot wijziging van het VV.
bijdragen. Het heeft van vroege tijden af niet aan waarnemingen ontbroken om tot
het genoemde doel te geraken, die na de uitvinding van den barometer, ther-
mometer, hygrometer en andere meteorologische werktuigen met meer grond konden
geschieden, maar zij hebben, ofschoon men aan die waarnemingen veel waarde moet
hechten, nog weinig uitkomsten voor de weersvoorspelling geleverd. Men leze hier-
over het artikel Meteorologie.
Wederdoopers of Anabaptisten is de naam, waarmede door de tegenpartijders degenen
werden aangeduid, die zich zelven nieuwe profeten noemden, en aan den kinderdoop alle
waarde ontzeggende, daarom aan allen, die zich bij hen aansloten, den doop toedien-
den, hetgeen natuurlijk door de tegenstanders als een herdoop beschouwd werd. Die
herdoop was het uiterlijke kenteeken van het anabaptisme, dat echter als eene mystiek-
separatistische rigting te beschouwen is, die zich tegen het pausdom verzette door zich
op goddelijke ingevingen, aan elk geloovige geschonken, tegenover het gezag der kerk
te beroepen. Daar nu dweepzieke menschen hunne zondige hartstogten voor goddelijke
ingevingen hielden, ontstond hierdoor de verregaandste geestdrijverij. De W. traden het
eerst te Zwickau en te Wittenberg (1521) op, vanwaar zij echter door de krachtige pre-
diking van Luther weken. ïhom. Münzer (z. a.) stelde zich daarna aan hun hoofd,
maar in den Boeren-oorlog (z. n.) in 1525 vonden bijna allen den dood. Ook in Zwit-
serland, onder aanvoering van Hetzer, Orebel en and., hadden gelijktijdig soortgelijke
woelingen van dweepzieke VV. plaats. In de Nederlanden, waar reeds vóór het optre-
den der W, onder de Hervormingsgezinden vele Doopsgezinden (z. a.) waren, werden
velen, toen in 1533 Melchior Hoffmann uit Oost-Friesland van zijne volgelingen uit-
zond om de sekte der W. uit te breiden , door deze verleid en sloegen onder aanvoe-
ring van Jan Matthijssen, bakker van Haarlem, Jan van Leyden, Kuipperdol-
lingk, Gerrit Boekbinder en and. door de droomerijen van een duizendjarig rijk, ge-
meenschap van goederen, veelwijverij enz. tot allerlei dweepzieke losbandigheden over,
die echter krachtig door de overheid werden tegengegaan. Intusschen hadden de aan-
voerders te Munster hunne meest dweepzieke aanhangers vereenigd; daar gelukte het
hun om het zoogen. koningrijk van Siou op te rigten, aan welks hoofd zich , na den
üood van Matthijssen, Jan van Leyden stelde, die met de grootste losbandigheid en
barbaarschheid het schrikbewind voerde, totdat na een meer dan éénjarig beleg Munster
hernomen (Junij 1535) en aan de overgebleven W. eene bloedige wraak genomen werd.
De weldenkende Doopsgezinden, die de dweepzieke gruwelen der W. verfoeiden, of,
waar zij zich eerst hadden laten medeslepeu , zulks later diep betreurden, sloten zich
onderling tot eene broederschap aan, van welke Dirk Philips en Menno Simons de
voornaamste stichters waren (zie.het art. Doopsgezinden). Verg. o. a. Hast, Gesch.
der Wiedêrtaufer bis zie i/iren Slurz in Munster
(1839); Cornelius, Gesch. des mün-
slerscheit Aujruhrs
(2 dln., 1855—6U) ; Het rijk der Wederdoopers. Eene bijdrage
tot de gesch. der Christ. kerk,
naar het Hoogd. van Karl Hase il8541
Wedergeboorte. Zie Palingeuesie.
Wederik, Lysimachia, is een plantengeslacht, dat tot de fam. der Sleutelbloemigen behoort.
Het onderscheidt zich door tegenovergestelde of krnusgewijze geplaatste bladen eu gele
bloemen. Ons land telt een viertal soorten, t. w. de Trosdragende W. {L. ihyrsiflora),
de Gemeene W. (L. vulgaris), het Penningkruid (L. nuinmutaria) en de Bosch-W. (L.
nemorum).
De laatste is zeldzaam, ilet Penningkruid is eene lieve plant (met vele ronde
-ocr page 226-
220                                          WEDGWOOD — WEEK.
neerliggende gaafrandige bladen), die gemakkelijk kan onderscheiden en als hangplant
gekweekt worden. — De naam W. wordt ook aan de Onagra (z. a.) gegeven.
Wedgwood (Josiah), de uitvinder van het naar hem genoemde Eng. aardewerk, in 1731
in Staft\'ordshire geb., was de zoon van een armen pottebakker en wist het door vlijt
en geestkracht zoo ver te brengen, dat hij in 1770 eene kleine fabriekstad, Etrurië,
stichtte, waarin het wereldberoemde W.-aardewerk, dat zich door groote fijnheid en duur-
zanmheid onderscheidt, vervaardigd wordt. Hij overleed in 1795. De nijverheidstak door
hem in liet leven geroepen bloeit nog in dezelfde streek en levert eene opbrengst van 3
mill. pd. st. op (zie Potlerits). Beroemd is de door W, uitgevonden pyrometer (z. a.)
Wednwfondsen zijn inrigtingen tot ondersteuning van nagelaten weduwen en weezen.
Zij onderscheiden zich in twee soorten: 1". de zoodanige», welke gevormd zijn uit een
kapitaal, dat door vermakingen, schenkingen of inhoudingen op bezoldigingen is bijeen
gebragt, en waarvan de renten, naar evenredigheid van de bijdragen door de echtge-
nooten tijdens hun leven geleverd, onder de weduwen worden verdeeld; — 2n. de zooda-
nigen, die op den voet van lijfrenten (z. a.) zijn ingesteld, waarbij namelijk een zeker
aantal mannen, wier vrouwen nog allen in leven zijn, zich verbinden, om hetzij op
eens, hetzij door jaarlijksche bijdragen , eene vooraf vastgestelde geldsom bijeen te bren-
gen, opdat later hunne weduwen levenslang en hunne kinderen, tot zij meerderjarig
zijn, daaruit eene jaarlijksche uitkecring genieten.
Weede, Isalis, behoort tot de fam. der Kruisbloemige planten, waarvan ééne soort,
de Verwers-W. (/. tinctoria), ook Pastel genaamd, in het zuiden van Europa te huis
behoort, maar ook wel bij ons in het wild gevonden is. Zij draagt gele bloemen en pun-
tige lancetvormige ongesteelde bladen. De V.-W. werd vroeger gekweekt om de blaauwe
venvstof, die onder den invloed der dampkriugslucht uit het sap der bladen verkregen werd.
Weefsels. De verschillende deelen, die de organische ligchamen zamenstellen, noemt
men W. Men past echter deze benaming vooral toe bij het dierlijk ligebaam. Die W.
bestaan uit cellen, vliezen, plaatjes, korreltjes enz., welke echter om onderscheiden te
kunnen worden eene f>0—200-malige vergrooting vereischen. Sommige dezer W.
kunnen uit één enkel, maar andere ook uit meer dezer bestanddeelen gevormd zijn.
De onderscheidene W. dragen verschillende namen, zooals het epithelium-weefsel, dat
de vrije oppervlakte van het ligchaam en de holligheden en buizen bekleed; het
bindweefsel, dat, de tusschenruimte der organen aanvullende, deze met elkander ver-
bindt; voorts het veerkrachtig weefsel, vetweefsel, beenweefsel, zenuwweefsel, spier-
weefsel en dergelijke meer. De wetenschap, die met de eigenschappen, het ontstaan,
den wasdom enz. der W. bekend maakt, wordt Weefselleer of Histologie genoemd. In
den laatsten tijd heeft men zich meer bijzonder op deze wetenschap gaan toeleggen, die
telkens nieuwe resultaten levert.
Weegbree, Plantago, is een plantengeslacht, dat den naam geeft aan de fam. der Weeg-
brecachtigen (Plantagenette), tot welke fam. ook het Oeverkruid (Littorella) behoort.
De vijf soorten van het geslacht W. die bij ons gevonden worden onderscheiden zich
door één of meer bladerlooze bloemstengels, die uit een roset van wortelbladen opstij-
gen. De bloemen zelve vormen eene eindelingsche aar, die de plant eene hoogte van 2
tot 4 palm doet bereiken. Die inlandsche soorten zijn: 1°. de Lancetbladige W. (P.
lanctolala),
welke aan hare lange lancetvormige bladen gemakkelijk te onderkennen is ; 2°.
de Groote W. (P. major) met eironde gesteelde bladen; 3°. de Ruige W. (P. media),
met eironde ongesteelde bladen; 4°. de Zee-W. (JP. maritima), die lijnvormige bladen
heeft en even als 5°. de Vindeelige W.- (P. coronopus), mot vindeelige bladen, aan de
zeekusten groeit, terwijl de eersten op weilanden en met gras begroeide gronden voor-
komen. Dfc bladen van sommige dezer soorten worden wel als heelmiddel gebruikt.
Weegluis, Wandluis {Cimex lectularius) behoort tot de familie der Vliezige Wantsen.
Zij is ongevleugeld, houdt zich op in reten van vloeren, ledikanten enz. en zuigt het
bloed van mensche» op. Ter verdrijving gebruikt men terpentijnolie.
Weegschaal. Zie Balans.
Weegschaal (De), het zevende teeken van den dierenriem. Het sterrebeeld de W.
grenst ten W. aan de Slang, ten O. aan deu Schorpioen.
Week, een tijdperk van 7 dagen, wordt als gebruikelijke tijdafdeeling bij de afgele-
genste volken, z. a. bij de Chinezen en Peruanen, aangetroffen en ontstond waarschijn-
lijk door de verdeeling van de maand (z. a.) in vier deelen. Hij de Hebreen werd de
W., wier dagen van den Sabbat (z. a.) af gerekend werden, met de kosmogonie, de
-ocr page 227-
WEEKDIEKEN — WEENEN.                                      221
wetgeving en de godsdienst in betrekking gesteld. In het begin der Christel. tijdre-
kening kwam de W. van 7 dagen ook bij de Grieken in gebruik, die de maand in
drie dekaden (10 dagen) verdeelden, en bij de Komeinen verdrong zij de W. van 8
dagen (Nundinae).
Weekdieren, Mollusca. in het stelsel van Cuvier maken deze dieren ééne der vier afdee-
lingen uit, waarin hij het dierenrijk verdeelt, en wel de eerste afdeeling der ongewervelde
dieren. Zij onderscheiden zich door eene weeke huid , waaraan de spieren gehecht zijn.
Een omkleedsel, dat ook wel geheel of ten deele „mantel" genoemd wordt, scheidt
bij vele W. eene kalkachtige stof af, die het dier als het ware tot woning verstrekt of het
geheel omsluit. Dezulken, die deze woning missen, noemt men\'/Naakte VV.", de anderen
//Schelpdieren," welke laatste benaming men echter meer toepast op die VV., welke eene
tweekleppige schelp bezitten (zie Üonchyliiin), terwijl men de woningen der anderen
horens (z. a.) noemt. — De voedingsorganen bestaan uit een darmkanaal en eene
zeer ontwikkelde lever; de ademhaling geschiedt meestal door kieuwen, bij enkelen door
eene soort van longen; het ongekleurde bloed wordt door een hart rond gestuwd. De
voortplanting der VV. geschiedt meestal door eijeren, die in trosvormige verbindin*
gen of door eene geleiachtige massa vereenigd zijn. Enkelen baren levende jongen.
De geslachten zijn of gescheiden of in hetzelfde dier vereenigd, als wanneer de
bevruchting toch wederzijds geschiedt. Bij sommige VV. is een duidelijken kop
met oogen aanwezig, bij velen ontbreekt de kop. Dit geeft aanleiding tot eene
verdeeling in W. met een kop, //kopdragende VV.", ook meer bepaald //W." //mollus-
ken" genoemd, en in VV. zonder kop "schelpdieren" {Conrltifera). Verder verdeelt
men de VV. in: Ie wKoppootige VV." (Cephalopoda), waartoe de Achtpoot, de Inktvisch
en de Nautilus behooren (z. a.); — 2e //Buikpootige W." (Gasteropoda), welke orde door
de Slakken (z. a.) ingenomen wordt: — 3c //Vleugelpootige VV." (IHeropoda), die de buik-
schijf zijdelings als tot vinnen verbreed hebben;—4c //Schelpdieren" (Conchifera) z. a.
Weekvinnige Visschen, Malacopterygii, noemt men eene orde van Visschen, die zich
onderscheidt door meer weeke en gelede van boven gespleten stralen in de vinnen;
alleen één enkele straal is soms minder buigzaam. Deze orde wordt in drie onder-
deelen verdeeld, naarmate de buikvinnen achter de borstvinnen liggen (M. abdominales)
of wel vóór dezelve geplaatst zijn (M. subbrachü) of geheel ontbreken (M. apodes).
Weenen (Lat. Viënna of Vindobona, Duitsch Wien, Fr. Vienne), hoofd- en hofstad
van het keizerrijk Oostenrijk, zetel van de hoogste staatscollegiën van het rijk en van
het aartshertogdom Oostenrijk, als ook van den vorstbisschop, aan den zuidel. dalrand
van den Donau, ter plaatse waar de Wien en de Alser zich in dezen uitstorten,
gelegen, is in twee deelen verdeeld., de binnenstad en de voorsteden, welke de eerste
omsluiten en door de zoogeu. linies, een 12 v. hoogen wal en eene gracht, omringd
zijn, terwijl de vestingwerken van de binnenstad bij keizerlijk besluit van Dec. 1868
gesloopt zijn. VV. heeft met de voorsteden een omtrek van 8£ m. en telt (1864)
omstr. 560,000 inw. Onder de twintig meestal kleine pleinen munten uit: het zoogen.
Hof met eene Maria-zuil en twee fonteinen, het Burgplein met het ruiterstandbeeld
van den aartshertog Karel, het Josephsplein met het ruiterstandbeeld van Joseph II, de
Hooge markt met een marmeren aan Maria gewijd gedenkteeken, de Nieuwe markt
met fraaije fonteinen, het Fransplein met het bronzen standbeeld van Frans 1, het
Stefanusplein met de kerk van dien naam, de Graben, eigenlijk eene breede straat
midden in de stad met eene aan de Drieéénheid gewijde zuil en twee fonteinen, enz. De
straten zijn meest bogtig en naauw, met hooge huizen, hoewel in den laatsten tijd
veel verbeterd. Van de 19 kerken der binnenstad zijn vooral merkwaardig de St.-
Stefanus-hoofdkerk, in 1144 gesticht en in de 15de eeuw voltooid, met de graftombe
der keizers in het midden, met vier torens (waarvan vooral een, die van 1860—64
nieuw opgebouwd werd, 135 Ned. el hoog, tot de beroemdste van Europa behoort)
en met tal van merkwaardige en kostbare kunstwerken; verder de Augustijner "kerk
naast den keizerlijken burg, met de Loretten-kapel, waarin de harten van de overledeu
personen uit de keizerlijke familie in zilveren urnen bewaard worden, en met het door
Canova vervaardigde praalgraf van de aartshertogin Christine; de Michaëiiskerk; de
Kapucijner-kerk; de St.-Pieterskerk; de Gothische kerk van Sta.-Maria Stiegen, uit het
begin der 15de eeuw, met glasschilderingen; de kerk van Sta.-Maria Schnee enz.
Verder zijn er nog 31 Roomsche kerken (allen in nieuwen stijl gebouwd) in de voor-
steden, l geünieerde en 1 niet geünieerde Grieksche kerk, 2 Lutheisehe eu 1 Ger<^
-ocr page 228-
WEENEN.
222
formeerde kerk, 2 synagogen en vele kapellen. Er zijn 22 orde-stiften en kloosters.
Tot de fraaiste paleizen en openbare gebouwen in de stad behooren: de keizerl. burg
of het residentieslot, sedert liet begin der 13<lc eeuw in onderscheidene tijdperken
gebouwd en in 1853 vernieuwd; de gebouwen van het zoölogisch museum, van het
hotburg-theater, van de hofbibliotheek en de Augustijner-kerk zijn aan dit paleis aan-
gebouwd. Ook bevindt zich daarbij de groote keizerl. rijschool. Door middel van de
fraaije op 12 dorische zuilen rustende Burgpoort is het burgplein met de voorsteden
verbonden. Andere fraaije paleizen zijn: het palcis van den aartshertog Albrecht, van
den aartshertog van Modena, van de aartshertogin Beatrix, van de onderscheidene
miiiisteriün, van de akademie van weienschappen, het Liechtensteinsche Majoraatshuis,
de paleizen der vorsten tsterhazy, Montenuovo, Schönborn, Lobkowitz, Kinsky ,
Schwarzenberg enz.; verder het tuighnis, het magistraatsgebouw met prachtige ge-
meenteraadszaal, de staclhouderij en het landhuis, het postgebouw, de beurs, het
burgerhospitaal, de bazar enz. In de voorsteden munten onder de gebouwen uit: het
keizerl. lustslot Jtelvedi\'re met kostbare verzamelingen, de Theresiaansche akademie,
de medische .losephsakndemie, het militaire rij-instituut, de hoofd-douane, de munt,
het invaliden-huis, de keizerlijke stoeterij, de kazernen, het theater aan de Wien en
het karlstheater, de circus Kenz, het krankzinnigengesticht., het uitgestrekte arsenaal
aan de Belvedère-linie en onderscheidene privaatgebouwen. Aan het hoofd der weten-
schappelijke inrigtingen staat de Uudoll\'-Albrechts-universiteit, in 1365 gesticht, met
127 professoren en leeraren, omstr. 3000 studenten en bijna even zoo vele buitenge-
wone toehoorders: zij bezit een tal van kabinetteu en verzamelingen, ecne bibliotheek
van 130,000 boekdeelen , een observatorium, een chemisch en een pathologisch-chemisch
laboratorium enz. Verder zijn er o. a. eene inrigting tot opleiding van wereldlijke
priesters, eene Ëvangelisch-tbeologische faculteit, een polytechnisch instituut met 55
leeraars en omstr. 2600 studerenden, de medisch-chirurgische Josephs-akademie, het
veeartsenij-instiiuut, de door Maria Theresia opgerigte akademie voor diplomaten,
de militaire school, de artillerie-rijschool, 4 hoogere gymnasiën , eene handelsakademie
en meerdere midddelbare en lagere scholen. Er zijn tal van geleerde genootschappen,
waaronder de in 1846 opgerigte keizerl. akademie van wetenschappen , het in 1849op-
gerigte geologisch rijksinstituut, het in 1839 opgerigte militair-geographisch instituut enz.
Ónder de inrigtingen tot aankweeking van kunsten zijn vooral de in 1704 gestichte
en in 1850 nieuw georganiseerde keizerl. akademie der beeldende kunsten, het con-
servatoire voor de muziek, de akademie voor toonkunst en het polygraphisch instituut
belangrijk. De keizerl. hofbibliotheek telt 350,000 boekdeelen, 20,000 handschriften,
10,000 incunabelen, meer dan 20,000 gravures enz. De belangrijkste kunstverza-
melingen zijn: de keizerl. galerij in den Belvedère, die van de vorsten Liechtenstein en
Esterhazy, de handteekeningen en gravures van den aartshertog Albrecht. Merk-
waardig is de keizerl. schatkamer in den burg, met den I33.V karaat zwaren diamant
van karel den Stouten en vele andere kostbaarheden; van groote waarde is het munt-
en oudheden-kabinet, de Ambroser-verzameling, de keizerl. verzameling van naturalicn.
Er zijn vele inrigtingen van weldadigheid, z. a. het algemeene ziekenhuis, met 111
kamers en 2000 bedden, waarin jaarlijks 24,000 zieken verpleegd worden, onderschei-
dene andere gasthuizen, gestichten voor krankzinnigen, kraamvrouwen, vondelingen,
weezen, doofstommen, blinden, invaliden, armen enz. W. is het middenpunt van den
Oostenr. handel, die door water- en spoorwegen, de beurs, de keizerl. bank en andere
inrigtingen bevorderd wordt. Ook is VV. de hoofdzetel der manufacturen en fabrieken
in Oostenrijk, onder welke die van katoenen waren, zijden stoffen, shawls, ijzer,
galanterie- en schrijnwerkerswaren en vooral van rijtuigen en piano\'s zeer beroemd zijn.
Onder de openbare wandelplaatsen zijn vooral de Prater met den Augarten en de
Brittigenau en in den omtrek de keizerl. zomerresidentie Schönbrunn en het keizerl.
lustslot Laxenburg zeer druk bezocht. — De geschiedenis van W. begint ten tijde
der Romeinen, die de stad Vindebona noemden. In 1160 n. Chr. werd W. de resi-
dentie van de markgraven van de Oostmark. De stad bloeide vooral onder hertog
Kudolf IV en no» meer, toen zij onder Ferdinand en zijne opvolgers de bestendige resi-
dentie der Duitsene keizers werd. In 1529 weerstond VV. de belegering van Soliman II;
in 1619 zag het de Protestanten onder graaf ïhurn voor zijne poorten en in 1683
werd het, na 18 bestormingen van de Turken onder Mustapha doorgestaan te hebben,
door hertog Karel van Lotharingen, koning Sobiesky van Polen en de keurvorsten
-ocr page 229-
WEENER CONGRES — WEENER-NEUSTADT. 223
van Beijeren en Saksen ontzet. In 1805 en 1809 bezetten de Franschen W. Na de
oproerige bewegingen in Oct. 1848 werd de stad 1 Nov. door de keizerl. troepen met
geweld ingenomen. Aan de stad W. verbonden zich zeer belangrijke diplomatische
handelingen. Bij den Weener vrede van 1736 en van 1738 stond KarelVl Napels en
Sicilië aan den infant Dra Carlos en een deel van het Milanesche aan den koning
van Sardinië af en kreeg daarentegen Parma en Piacenza. Na den oorlog van 1809
werd 14 Oct. tusschen Frankrijk en Oostenrijk op het slot te Schönbrunn de zoogen.
Weener vrede gesloten, waarbij Oostenrijk 2191 □ m. met 3,500,000 zielen moest
afstaan. Op het Weener congres van 20 Sept. 1814 tot 10 Junij 1815 werden door
de tegen Napoleon 1 verbondene mogendheden de staatkundige verhoudingen van
Europa op nieuw geregeld. De van Nov. 1819 tot Mei 1820 gehoudene Weener
ministeriëele conferentiën der Duitsche regeringen waren tegen het constitutionalisme
gerigt, en hare bepalingen kregen 8 Junij 1820 als Weener-slot-acte de sanctie van den
Bondsdag. In 1853 poogden de Weener conferentiën der gezanten te vergeefs het
uitbreken van den Oosterschen oorlog te verhinderen en in 1855 evenzeer te vergeefs
vredesvoorwaarden op te stellen. De oude prelimin.iiren tusschen Denemarken ter eener
en Pruissen en Oostenrijk ter andere zijde kwamen l Aug. 1364 te W. tot stand.
Weener congres noemt men het congres, dat van 20 Sept. 1814 tot 10 Junij 1815
te Weenen gehouden werd door de afgezanten van die magten, die tegen Napoleon I
verbonden waren geweest, en dat ten doel had een nieuw statenstelsel in Europa te
regelen. Van vorsten waren er aanwezig de keizer van Rusland en de koningen van
Pruissen, Beijeren en Wurtemberg; het getal der diplomatieke personeu bedroeg 430.
De 9 Junij 1815 onderteekende generaal-acte stelde in 121 artikelen het volgende
vast; Oostenrijk verkreeg het nieuwe Lombardijsch-Venetiaansche koningrijk, het
nieuwe koningrijk Illyrië, het Venetiaansche Dalrnatië benevens Ragusa, door verdragen
met Beijeren: Tyrol, Vorarlberg, Salzburg en de in 1809 afgestane gedeelten van het
Inn- en Hausruckkwartier; van Rusland het evenzeer in 1809 afgestaan deel van 0.-
Galicië. Pruissen, dat zijne bezittingen van 1806 niet meer terug kon krijgen, nam
als schadevergoeding het groothertogdom Posen, bijna de helft van Saksen, Z«eedsch-
Pommeren, Kleef en Berg. Denemarken, dat Noorwegen aan Zweden had afgestaan ,
kreeg daarvoor Lauenburg en werd hiervoor en voor Holstein, medelid van den Duit-
schen Bond. Beijeren kreeg, voor hetgeen het aan Oostenrijk had afgestaan, Wurz-
burg, Aschaffenburg, de Rijn-Palts en vele kleine grondgebieden. Hannover werd tot
koningrijk verheven en door kleinere grondgebieden afgerond. België werd met de
Noordel. Nederlanden tot het koningrijk der Vereen. Nederlanden vereenigd, terwijl de
koning der Nederlanden als groothertog van Luxemburg tot den Duitschen bond toetrad.
Groot-Britannië kreeg Malta, llelgoland, verschillende veroverde koloniën en het be-
schermheerschap over de Ionische eilanden. Zwitserland, waaraan Veltlin ontnomen,
maar de cantons Geuève, Neufchatel en Wallis toegevoegd werden, werd onder voort-
durende neutraliteit geplaatst. Sardinië kreeg Genua en de verzekering van de onver-
deelde erfopvolging van het huis Carignan. De val van Murat (z. a.), wien Oostenrijk
Napels had verzekerd, bragt dit land aan den koning van Sicilië. De Kerkel. Staat
werd hersteld. Door het toedoen van Oostenrijk werden ook Toscane, Modena en
Parma hersteld; op het laatste kreeg echter in 1817 de Spaansche infant Karel Lode-
wijk aanspraak, hetgeen iutusschen door de toekenning van Lucca werd goed gemaakt.
Ook de Duitsche bondsacte was 8 Junij 1815 tot stand gekomen, maar kreeg eerst be-
kr&chtiging door het reces der territoriaal-commissie (Oostenrijk, Pruissen, Engeland en
Rusland) van 20 Junij 1819. Aan het congres sloot zich de tweede val van Napo-
leon en de tweede Parijsche vrede van 20 Nov. 1818 aan. In de herstelling van het
staatkundig evenwigt was echter het congres niet geslaagd. Engeland was overmagtig
ter zee. Rusland, aanzienlijk vergroot door de inlijving van Polen, trachtte door de stich-
ting der Heilige Alliantie zijne overmagt te land te doen gelden. Eerst later zochten de
vijf groote mogendheden (Pentarchie) een systeem van staatkundig overwigt in het leven
te roepen, klüber gaf de acteu (9 dln., 1815—35) en een overzigt der onderhande-
lingen (1816), Flassen de Riüoire dn congres de Vienne (2 dln., Par. 1819, Duitsche
vert., 2 dln. 1830) uit.
Weener-Neustadt, hoofdplaats van den kreits Unterwienerwald in Oostenrijk beneden
de Eus, aan de kleine Fischa, den Rohrbach, het Neustadtsche kanaal en den
zuidel, spoorweg, met 15,000 inw., twee kerken, onderscheidene kapellen, een Cister-
-ocr page 230-
824                                      WEENER WOUD — WEERT;
cienser klooster met eene bibliotheek, een Piaristen-collegie, eene door Maria Theresia
gestichte militaire akademie, een hooger gymnasium, hoofdschool, onder-reaalschool, drie
hospitalen, twee kazernen, een theater en onderscheidene fabrieken. De stad is in 1192
door Leopold VI gesticht. In 1246 behaalden er de Hongaren eene overwinning over
de Oostenrijkers; 8 Sept. 1834 brandde de stad grootendeels af. In 1862 werd er
een monument voor Maria Theresia onthuld. Verg. Brunner, W. N. in Bezug anf
Geselt., Topograplrie
, Kunst u. Allerthum dargestellt (1842).
Weener Woud (YVienerwald), het tot het systeem\' der Norische Alpen behoorend woud-
gebergte in het aartshertogdom Oostenrijk beneden de Ens, ten Z. van den Donau,
dat in een zijner zijtakken, den Sneeuwberg, den hoogsten top van Neder-Oostenrijk,
zich tot 6390 v. verheft.
Weeninx (Jan liaptista), beroemd Nederl. schilder, in 1621 te Amsterdam geb., leer-
ling van Abrah. üloeroaert en Nic. Moyaert, begaf zich in 1643 naar Rome, waar hij
de begunstiging van den kardinaal Painphili genoot, en vestigde zich in 1648 op de
ndderhofstad huis ter Mcij nabij Utrecht, waar hij tot zijn dood, in 1660, werkzaam
bleef. \\\\. muntte uit door eene groote veelzijdigheid; hij schilderde zoowel levensgroote
groepen als kleine genre-stukken, landschappen zoowel als zeegezigten, portretten zoo-
wel als stillevens. Daarbij bezat hij eene groote vaardigheid en vlugheid van penseel, een
warm en effectvol colorict. Het Amsterdamsche museum bezit van hem drie schilderijen
met dood wild; te Parijs, Petersburg, lierlijn, Munchen, Dresden, Gotha en in Eng.
collectiën vindt men stukken van zijne hand. — Zijn zoon Jan W., in 1644 te Am-
sterdam geb., leerling van zijn vader, muntte vooral uit door het schilderen van stil-
levens, wild en gevogelte. Hij bragt langen tijd door aan het hof van Johan Wilhelm,
keurvorst van de Palts, voor wien hij van 1712—14 drie zalen in het kasteel Duisberg
bij Keulen met schilderijen versierde. Ook onderscheidene voorname huizen te Amsterdam
werden door hem met prachtig schilderwerk verrijkt. Het museum te \'s Gravenhage
bezit van hem een Doode zwaan en een hert in een landscliap en Eenfaisant en ander
dood wild.
Te Parijs, Madrid, Weenen, Dresden, Munchen, Berlijn en elders vindt
men dergelijke onderwerpen van zijne hand. Hij overleed te Amsterdam in 1719.
Weèraal. Zie Donderaal.
Weêrkunde. Zie Meteorologie en Ff\'eder.
Weerlicht is eene lichtflikkering, die men in den zomer des avonds of \'s nachts som-
tijds aan den horizon zien kan, zoow el bij eenigszins bewolkten als bij helderen hemel.
Waarnemingen hebben geleerd, dat het W. veroorzaakt wordt door het licht van zeer
ver verwijderde onweders.
Weert, stad in het arrond. Roermond varr de Nederl. prov. Limburg, aan de Zuid-
Willemsvaart, met 6900 iuw., een fraaije hoofdkerk met het praalgraf van den
te Brussel in 1568 onthoofden graaf van Hoorne, een fraai raadhuis, een Francis-
caner klooster en een onderwijscollegie voor geestelijken. Er zijn enkele fabrieken,
eene bierbrouwerij en eenige handel. Tot in 1816 was VV. eene vesting.
Weert (Schalden van), Nederl. zeevaarder, te Weert geb., nam aan onderscheidene
zeetogten deel, vooral aan dien van Simon de Cordes in 1598. In 1599 en 1600 on-
dernam hij ontdekkingstogten en ontdekte het eiland Sebaldine, een der Falklandsei-
landen. Als vice-admiraal ging hij in 1602 met den admiraal VVarwick naar O.-Indië,
bezocht Ceylon en Achem op Sumatra, begaf zich daarna naar Madagascar en keerde
in 1603 naar Sumatra terug, waar hij door den koning van Achem vermoord werd.
Weert (Jan van) of Johaiin, vrijheer von Werth, stout partijganger en cavallerie-
generaal in den 30jarigen oorlog, in 1594 te Weert in Limburg geb. uit een boe-
rengeslacht, diende eerst in het Spaansche leger onder • Spinola, ging in 1631 als rit-
meester in Beijersche dienst over en klom spoedig tot den rang van generaal op. Hij
onderscheidde zich vooral in den slag van Nördlingen (1634), veroverde in 1637 Eh-
renbreitstein en bestormde Seligenstadt, maar werd in Maart 1638 door hertog Bernhard
van Weiinar bij Rheinfelden geslagen en gevangen genomen. Na in 1642 uitgewisseld
te zijn, streed hij in Bohème, Hessen en Zwaben en redde in 1645 bij Nördlingen,
toen Mercy gevangen genomen was, het Katholieke leger. In 1646 smeedde hij
met anderen het plan om geheel het Beijersche leger van den keurvorst afvallig te
maken en tot den keizer te geleiden. Het verraad werd ontdekt. W. vlugtte uit Lands-
hut en trad in keizerlijke dienst over, waar hij met groote onderscheiding behandeld
werd, Hij overleed in 1652 op zijne beerlijkheid Benatek in Bohème. Verg. Habetz,
-ocr page 231-
WEERWOLF — WEICHERT.                                      225
J. v. W. en J. t>. d. Croon, eene bijdrage tot de geschied, van den \'60-jarigen oorlog
(Roerm. 1862).
Weerwolf (van weer, Goth. vair, Lat. vir, d. i. man, en icolf) heet een man, die
zich in een wolf veranderen en ook weder eene menschelijke gedaante aannemen kan.
Men treft zulke sagen reeds bij de Scythen aan. Ook de Grieken, voornamelijk de
Arkadiërs, wisten veel van hunnen Lykanthropos te fabelen en niet minder de Komei-
nen van hunnen Versipellis. In de middeleeuwen heerschte het bijgeloof uan W. bij
alle Slawische, Keltische, Germaansche en Romaansche volksstammen; het leeft nog
heden in de harten der Volhyniërs, Serbiërs, Walakken en bewoners van Wit-Rusland.
Verg. Leubuscher, Ueb. die IVehrwolfe im Miltelaller (1850).
Weespj versterkt stadje in het arrond. Amsterdam van de Nederl. prov. N.-Holland,
2 u. ten Z. O. van Amsterdam, aan de Vecht gelegen, met omstr. 3000 inw., is
ruim en luchtig gebouwd, heeft een fraai stadhuis, eene ruime Herv. kerk met goed
orgel en klokkenspel, eeue Roomsche kerk, eene Evang.-Luthersche kerk, eene syna-
goge, meerdere inrigtingen van weldadigheid, goede scholen en eene fraai aangelegde
begraafplaats. Er zijn twee chocolade- en enkele andere fabrieken. W. wordt reeds in de
12<le eeuw vermeld, doch. komt eerst in het midden der 14de eeuw als stad voor. In
1356 werd W. door ,}an van Arkel ingenomen en verwoest. In de oorlogen met Gelder
hield hertog Karel in 1508 de stad een tijd lang bezet.
Weg (Natte en Drooge) zijn scheikundige termen, waarmede men aanduidt of eene
bewerking of onderzoek al of niet met behulp van eenige vloeistof is geschied.
Wega, eene dubbele ster van de eerste grootte, in het sterrebeeld de Lier. Struve
heeft de parallaxis van deze ster met den grooten kijker ert mikrometer te Dorpat be-
vonden 0",2613, waaruit volgt dat W. 771,400 maal verder van ons verwijderd is
dan de zon, een afstand, die door het licht eerst in ruim 12 jaren wordt doorloopen.
Wegdistel, Onopordon Acantkivm, uit de fam. der Zaamgestcldblocmigen, is eene der
grootste van onze inlandsche distels, die langs wegen en ruige plaatsen gevonden wordt.
])e W, 16 eene tweejarige plant met roode bloemen die zich onderscheidt doorüien
langs den stengel twee of drie gedoomde vleugels loopen. De bloemhoofdjes staan
alleen aan de toppen der takken.
Wegedoorn, Rltamnus, een plantengeslacht, waarvan de soorten heesters of struiken
zijn, onder welke met altijd groene bladen. De W. wordt in ons land door een paar
soorten vertegenwoordigd. Zij dragen kleine, in de oksels der bladen geplaatste, meestal
gtelgroene bloemen (bestaande uit een min of meer klokvormigen kelk en vier of vijf
kleine bloembladen, die ook wel ontbreken) welke later eene sappige of drooge bes-
vormige steenvrucht voortbrengen. Tot onze soorten behoort lu de Gemeene W. (R.
calkarticus)
, die zich onderscheidt door fijn gekartelde bladen en vaak in punten als door-
nen uitloopende takken. Deze wordt in Holland aan den zeekant en op enkele plaatsen
in Gelderland, Overijssel, Drenthe en Groningen gevonden. Uit de bessen wordt
eene groene verwstof, het //Sapgroen", bereid. 2U De Vuilboom, Hondsboom, ook
Sporkenhout genaamd [R. Frangula). Deze draagt gaafrandige bladen en ongcdoornde
takken. De bessen zijn aanvankelijk groen, daarna rood en eindelijk zwart gekleurd,
en dikwijls gelijktijdig in die verschillende kleuren aanwezig. Het hout, waaruit spijlen
roor bijenkorven gemaakt worden, levert goede kool voor buskruidfabrieken; de bast
•wordt geneeskrachtig gebruikt. De bessen van de R. injectoria, die onder anderen in
het Z. van Frankrijk groeijen en onder den naam //Avignon-bessen" (graines d\'Avignon)
bekeud zijn, worden in de verwerijen tot geelverwen gebruikt.
Wegscheider (Jul. Aug. Ludw.), Duitsch godgeleerde, in 1771 te Kübbelingen in
Brunswijk geb., studeerde te Helmstadt, werd aldaar leeraar bij het paedagogium,
daarna huisonderwijzer te Hamburg, in 1805 privaat-docent te Göttiugen, in 1806
prof. in de theologie en philosophie te Rinteln en in 1810 prof. in de theologie te
Halle, waar hij de vertegenwoordiger der rationalistische rigting was. Hij overleed te
Halle in 1849. Zijn hoofdwerk is: Institutiones theologiae christ. dogmaticae (1815,
8e uitg., 1844, Duitsch vert. van Weiss, 1851).
Weichert (Jonathan Aug.), verdienstelijk Duitsch philoloog, in 1788 te Ziegra bij
Döbeln in Saksen geb., studeerde te Wittenberg, werd aldaar in 1809 conrector, in
1810 rector, in 1814 prof. te Meissen en in 1818 te Grimma, waar hij van 1823—43
rector was. H\\j overleed in 1844. W. schreef o. a. Epist. critica de Fal. Flacci Ar-
ffonautici»
(1812), Ueb. da» Leben tt. Gedicht de» Apollonios Rhodio» (1821), Lectionet
dfyein, Ntderl, EncyclOfcdu,
Jeel XV,
                                                                  U
-ocr page 232-
8Ï6                                          WEICHSEL — WEIGEL.
Venusinae (1848), en gaf de fragmenten van verschillende Lat. dichters uit het tijd-
vak van Augustus uit.
Weichsel (Poolsch Wisla, Lat. Vistula), eene der belangrijkste rivieren van Pruissen en
de belangrijkste van Polen, ontstaat in den kreits Teschen in Oostenrijksch Silezië,
aan de N.-zijde der Beskiden, ten O. van den ,1 ablunka-pas, door de vereeniging van
drie beken, de Malinka,. Biala en Crarno, in het dorp Kobila, vormt van Krakau,
waar de scheepvaart voor kleine vaartuigen begint, tot voorbij Sandomir de grens tus-
scben Galicië en Polen, stroomt dan door Polen langs Warschau, Modlin en Plozk,
treedt 2 in. boven Thorn Pruissen binneu en doorstroomt hier de vruchtbare W.-vlakte.
Beneden Mewa verdeelt zich de W. in twee armen, waarvan de oostel., de Nogat, langs
Mariënburg loopt en zich in het Friesche Haft\' ontlast; terwijl de westelijke, de W., zich
in twee takken scheidt, waarvan de Oude of Elbinger W. ook in het Friesche Haft\', en
de Nieuwe of Dantziger W. bij de vesting VVeichselmünde in de Oostzee uitstroomt.
De VV. is 130 m. lang, heeft een stroomgebied van 3550 □ m., neemt onderscheidene
kleinere rivieren, waarvan de Bug de voornaamste is, in zich op en staat door het
Bromberger kanaal met de Netze en zoo verder met de Warthe en den Oder in ver-
binding. Verg. Brandstatter, Die W., hislorüch topographisch u. maltrüch (1853)).
Weideboow, Weiden. Men kan de weiden, die aan de onderscheidene soorten van vee
voedsel moeten geven, in natuurlijke en kunstweiden verdeelen. De laatsten, waar-
van de grond voor het kweeken van voedzame grasplanten geschikt gemaakt wordt en
die door behoorlijke bemesting onderhouden worden, verdienen boven de eersten, althans
wanneer zij niet aan de oevers van rivieren gelegen zijn, de voorkeur, daar zij, bijeene
kleinere oppervlakte, evenveel vee kunnen voeden. Verder heeft men de stoppelweide op
afgemaaide graanlanden, de voor- en na-weide in lente en herfst, de braak»eide op
braakliggende gronden enz. Alles wat in de landhuishoudkunde de behandeling der
Weiden betreft, noemt men Weidebouw.
Weide-erts. Zie IJzer.
Weidig (Friedr. Ludw.), Duitsch schrijver, in 1791 te Oberglcen in Nassau geb.,
studeerde te Giessen in de theologie on werd in 1811 conrector te Butzbach. Men ver-
dacht hem in J832 als den schrijver van oproerige politieke geschriften. Na eene korte
gevangenneming werd hij in 1834 als predikant naar Obergleen verplaatst, maar in
1835 gevankelijk naar Darmstadt gevoerd, waar hij zeer streng behandeld werd, totdat
hij 23 Febr. 1837 .zich zelven om het leven bragt. Over de oorzaak van zijn dood
is veel geschreven; het belangrijkste geschrift is: Der Tod des Pfarrers W. (Zur. en
Winterth. 1843). W. schreef Deutsches Gé&arqbuch (1831). Na zijn dood zagen Re-
liquien Fr. Ludw. W.\'t
(1838) en Gedichte W.\'s (1847) het licht.
Weigel (Valentiju), geb. te Grossenhain in Saksen in 1533, overl. als predikant te
Zschopau in 1588, was door zijne mystisch-theosophische schriften (in handschrift
onder zijne aanhangers verspreid en eerst na zijn dood, 1611—21, doorWeikert, can-
tor te Zschopau, uitgegeven) de stichter van de sekte der Weigelianen, die
tot het einde der 17de eeuw aanhangers vond. Die schriften werden op last der
landsregering in 1624 te Chcmnitz verbrand. In de schriften van Jacob Böhme
vindt men vele van de Weigeliaansche denkbeelden terug. Verg. tlilliger, De vita,
fatis et scriptis Val. W.
(1721).
Weigel (Karl Christ. Leberecht), beroemd Duitsch geneeskundige, in 1769 te Leipzig
geb., studeerde aldaar en te Göttingen, ondernam reizen door Frankrijk, Italië en Zwit-
serlaud, vestigde zich in 1796 te Leipzig, waar hij voorlezingen hield, werd in 1799
geneesheer te Meissen en in 1801 te Dresden, waar hij later geneesheer der riddera-
kademie werd en overleed er in 1845. Hij gaf o. a. met Kühn de Hal. medicinisch-
chirurg. Bibliothek
(4 dln., 1793 — 97) en alleen het werk van Aretaeus De pulmonum
infnmmatione
(1790) uit. — Zyn broeder, Joh. Aug. Gottlob W., in 1773 te Leipzig
geb., werd in 1795 universiteitsauctionaris aldaar en rigtte een zeer belangrijken, met
het buitenland in betrekking staanden, antiquarische» boekhandel op, alsmede een handel
in fondsartikelen, vooral van klassieke philologische werken. Ook bezat hij eene kost- i
bare verzameling van handteekeningen, schilderijen, platen enz., die in Aehrenlese auf
dem lelde der Kunst
(3 dln., 1836—45) beschreven is. Hij overleed in 1846. Zijne
zaak is door zijn zoon Theod. Osw. W., in 1812 geb., nog meer uitgebreid voort-
gezet. — Kudolf W., oudere broeder van Theod., in 1804 geb., rigtte in 1831 te
Leipzig een kunsthandel op. Zijn Kunstlager-Katalog ziet sedert 1834 jaarlijks het
-ocr page 233-
WEIGL WEILLEft.                                            til
licht. Van zijne overige werken zijn vooral de Holzschnitte berühmter Meister (1861
—54 met 74 fac-similes) belangrijk.
We\'gl (Jos.), Duitsch componist, in 1764 te Eisenstadt in Hongarije geb., kreeg te
Weenen onderwijs van Jos. Haydn, Salieri en Albrechtsberger, werd eerst medehelper
van Salieri bij de directie van de opera, daarna kapelmeester bij de Ital. opera en
overleed als hofkapelmeester te Weenen in 1846. Hij componeerde een 2ö-tal opera\'s,
waaronder vooral de Schweizerfamilie (1S09) beroemd is, verder 10 balletten, onder-
scheidene oratoriën en een geestelijk drama: BaaVs Slurz,
Weikert (Joh. Wolfgang), Duitsch volksdichter, in 1778 te Neurenberg geb., was
eerst kleedermaker, daarna aan het hoofd eener fabriek van nachtlichten en overleed in
1856. Hij is Devens Grübel de beroemdste Neurenberger volksdichter, uit wiens Ge-
dichte
(7 dln., 1814—38; uitgeg. door Erommann, 1ste dl., 1849) Frommann eene
bloemlezing uitgaf (18571.
Weil (Gust.), oriëntalist en geschiedschrijver, in 1808 te Sulzbach in Baden geb.,
studeerde te Heidelberg, reisde van 1830—35 in het Oosten, werd eerst amanuensis
en in 1838 bibliothecaris te Heidelberg en sedert 1845 prof. in de Oostersche talen
aldaar. Hij vertaalde Samachschari\'s Gouden halsbanden (1836), de Duizend en één
nacht,
uitgeg. door A. Lewald (1837—42, 4 dln., in 1841 volg. in 44 deeltjes), en
schreef Die poëtische Lileratur der Araber (1837), Mohammed der Prophet (1843),
Hi&t.-krit. Einl. in den Koran (1844), Bibl. Legenden der Muselmdnner (1845), Geselt,
der Khalifen
(5 dln., 1846 volg.), Gesck. der islamitischen Vólker (1866).
Weiland (Petrus), Nederl. taalkundige, in 1754 te Amsterdam geb., studeerde te Lei-
den in de godgeleerdheid, ging tot de broederschap der Remonstranten over en werd
predikant bij de Remonst. gemeente te Woerden, in 1783 te Utrecht en van 1785—
1828 te Rotterdam, waar hij in 1842 overleed. Hij schreef als godgeleerde eene ver-
handeling bij Teyler\'s genootschap over hef Prostest. beginsel van zelfstandig onderzoek
van en inzien in zaken van godsdienst,
alsmede een bundel Leerredenen naar de behoef-
ten van onzen tijd (1794). Als kenner der Nederl. taal verwierf hij zich naam door
zijn Nederduitsch taalkundig Woordenboek (Amst. 1799—1812, 11 dln., later herdr.
en ook verkort, Dordr. 1805, 5 dln.). De regering droeg aan W. de regeling der
Ned. spraakkunst op. Hij kweet zich van zijne taak door het schrijven eener Nederd.
spraakkunst
(Amst. 1805, herdr. Dordr. 1828, verkort 1806). Voorts gaf hij nog een
Handwoordenb. voor de spelling der Holl. taal (1806 en meerm.) en een Kunsticoor-
denb. of verklaring van vreemde woorden en spreekwijzen
, uit verschillende talen onl-
leend (1824), en met Landré een Woordenb. der Nederd. synonymen (1825, 3 dln.);
met Landré en Agron een Handwoordenb. der Nederd. en Fr. talen (1828, 2 dln.);
met van Bemmelen Beginselen der Nederd. spraakkunst (1828). De taalkundige arbeid
van W. was voor zijn tijd zeer verdienstelijk, doch de latere nasporingen, uit welke
het thans uitkomend groote Woordenb. dar Nederl. taal is voortgevloeid, hebben veel
van de practische bruikbaarheid, der schriften van W. doen wegvallen.
Weill (Alexander), journalist en publicist, in 1813 in den Elsas geb., was eerst re-
dacteur van het Berlijnsch constitutioneel dagblad, ging in 1838 naar Parijs, waar hij
in den beginne voor demokratische dagbladen en sedert 1848 voor de legitimistische
partij schreef, en kreeg in 1852 eene betrekking bij het ministerie van binnenl. zaken
te Weenen. Onder zijne talrijke geschriften verdienen, behalve een werk over Schiller
(1854), vooral vermelding: Uidéal (1854), Contes d\'amour (1856), Neuf semainet
de gouvernement provisoire
(1848), Questions brulantes, République et Monarchie (1848),
Soi ou Président? (1851).
Weilier (Cajetan von), godsdienstig-wijsgeerig schrijver, geb. te Munchen in 1762,
werd opgeleid voor den geestelijken stand, maar geenè plaats erlangende, legde hij
zich toe op het geven van lessen in de wiskunde en wijsbegeerte, gelijk mede in het
onderwijzen der godgeleerdheid bij de orde der Theatijnen. Later werd hij te Munchen
eerst leeraar der wiskunde en geschiedenis bij de reaalschool, daarna rector van het
lyceum en vervolgens direoteur van al de inriglingen van onderwijs. Als geheimraad
en secretaris bij de akademie der wetenschappen overleed hij te Munchen in 1826.
Zijne voornaamste schriften zijn : Versuch eines Lehrgebaudes der Erziehnngskunde (Mun-
chen 1802—5, 2 dln.), Anleit. zur freien Ansicht der Philosophie (1804), Ideé\'n zur
Gesch. der Entaickl. des religiöien Glaubens
(1808—14, 3 dln.), Grundleg. der Psy-
chólogie
(1817), Ueber die religiöse Aufgabe vnserer Zext (1819), Kleine Schriften
15*
-ocr page 234-
328                                         WEIMAR — WEIN8BERG.
(1821—26, 3 dln.), Der Geiat des echten Katholicismut ah Grundlage für jeden spa-
tarn
(1824), Charakterschilderungen seelengrösser Mduner (1827).
Wei mar, hoofd- en hofstad van het groothertogdom Saksen-Weimar-Eisenach, in een
vrolijk dal aan de Hm en aan den Thuringschen spoorweg gelegen, zetel van de hooge
regeriiigscollegiën, telt (1864) 14,279 inw. en is eene der gedenkwaardigste steden van
Duitschlaud en in de jaarboeken van zijne letterkunde met roem bekend. Het residen-
tieslot, Karlsburg gen., is van 1790—1803 onder de leiding van Goethe gebouwd,
smaakvol ingerigt en inwendig met fresco\'s van Neher, Preller en Jiiger naar de ge-
dichten van Goethe, Schiller, Herder en Wieland versierd. Vóór het paleis ligt een
park, hetwelk allerbekoorlijkst is aangelegd. De boekerij van den groothertog, uit
1S0.000 boekdeelen, 8000 landkaarten, 500 oude stamboeken, schilderijen en marme-
ren busten van beroemde mannen bestaande, is in het zoogen. Groene slot. In de
stadskerk bevinden zich de begraafplaats der groothertogelijke familie en verscheidene
schilderstukken van Cranach, o. a. diens beroemd altaarstuk, voorstellende den Verlosser
aan het kruis benevens Johannes den Dooper. Bij de Jakobskerk zijn de grafplaatsen van
Cranach, Musicus en Bode. Bij het slot is eene Grieksche kerk. Op het kerkhof zijn
vele beroemde mannen begraven; ook is er het mausoleum van de grootvorstin Maria
Paulowna. VV. heeft een sterk bezocht gymnasium, een seminarium voor schoolleeraars,
een vrij instituut van kunsten, een tucht-, wees- en ziekenhuis, een hospitaal, eene
vrijmetselaarsloge, een schouwburg, het belangrijke kunst- en industrie-kantoor van
F. .1. Bertuch (z. a.), met het aardrijkskundig instituut, verder het uitmuntend in-
stituut van Falk, voor verwaarloosde kinderen, tegenwoordig met het landsweeshuis
verbonden. Behalve eene metaal- en kaartenfabriek en eenige weversstoelen in wol is
de nijverheid als ook de handel onbeduidend. Een half uur van de stad ligt op een
heuvel bet groothertogelijk lustslot Belvedère, met een wijd uitgestrekt bekoorlijk park,
werwaarts eene fraaije laan leidt, cu iets meer nabij het dorp Tieffurth, met zijne schoone
buitendreveu. Verg. Grübner, W., die Sladt nach ihrer Gesc/i. und, ihren gegenwdrligen
Verhallnhsen,
(1836); Schöll, //".\'.» Merkidirdig keilen einsl und jctzl (1857).
Weimar. Zie Saksin-ll\'eimar-Eisenach.
Weinbrenner (Friedr.), Duitsch bouwkundige, in 1766 te Karlsruhc gcb., zoon eens
timmermans, werd eerst timmerman, studeerde daarna in de bouwkunst, zette te Wee-
nen en in Italië zijne studiën voort, keerde in 1798 naar Karlsruhe terug en overleed
aldaar in 1826 als opperbouwinspecteur. Hij bouwde o. a. de theaters te Karlsruhe
en te Leipzig, het stendenhuis te Karlsruhe, eene Protest, en eene Roomsche kerk
aldaar enz. Zijne voornaamste schriften zijn: Arehilekton. Lehrb. (3 dln., 1810—25),
Enlioürfe u. Erganzungen antiker Gebaude (1823), Ausgeführte «. projectirte Gebaude
(3 afd.\', 1823—30).
Weingarten, een slot in het opperambt Eavensburg van den Wurtemb. Donaukreits,
bij het marktvlek Altdorf behoorende, was vroeger eene vrije, in 1053 door de Guelfen
gebouwde Benedictijner abdij , waartoe een gebied van 6 □ m. met 11,000 inw. behoorde,
heeft eene bedevaartskerk, werd in 1803 het eigendom van de vorsten van Nassau-
Diez, kwam in 1806 onder Wurtemberg en is thans een koninkl. weeshuis.
Weinbeim, stadje in den Badenschen Beneden-Rij nkreits, aan de Weschnitz, aan de
Bergstraat en aan den Main-Neckar-spoorweg gelegen, met 6130 inw., die handel in
wiju en vruchten, welke zij in den omtrek aanbouwen , drijven. W. heeft eene koudwater-
inrigting, schoone omstreken in het Odenwald en wordt veel door vreemdelingen be-
zocht. Ten O. der stad verheft zich op een bergtop de oude burgt Windeck.
Weinlig (Christian Theod.), Duitsch componist, geb. te Dresden in 1780, overl. als
cantor aan de Thomaskerk te Leipzig in 1842, heeft zich niet alleen door onderschei-
dene compositiën voor den zang bekend gemaakt, maar ook als theoretisch beoefenaar
der muziek door eene Theoretisch-praktische Anleit. mr Fuge (1845). — Zijn zoon
Christ. Alb. W., in 1812 geb., wijdde zich aan de natuurwetenschappen en aan de
staathuishoudkunde, werd in 1845 prof. te Erlangen, maar reeds in 1846 als ministe-
riëel raad aan het ministerie van binnenl. zaken te Dresden verbonden, waar hij sedert
1849 als geheimraad met de directie over de afdeeling voor handel, nijverheiden land»
bouw belast werd. Hij schreef o. a. Pfianzenchemie (1839), Lehrb. der theoret. Chemie
(1840), Grundriss der mec/wn. Naturlehre (1843).
Welnsberg, stadje in den Neckarkreits van het koningrijk Wurtemberg, met 1850
juw ; eene oude kerk, wrjnteelt «n gipsgroeyen, W, was vóór de 13«*« eeuw emie vrije.
-ocr page 235-
WEISBACH — WEI88E.                                       229
rijksstad. Boven den berg, aan welks voet de stad ligt, zijn de ruïnen van het slot
Weibertreu, waaruit, volgens de sage, in 1140 de vrouwen hare mannen op den rug
droegen, toen keizer Koenraad III na het beleg bevel gaf, dat de vrouwen met hare
kleinoodiën vrij konden uittrekken, maar dnt de mannen gedood moesten werden. Burger
bezong dit voorval in eene door Tollens vertaalde ballade. Eene oude schilderij in de kerk
stelt dit voorval aanschouwelijk voor. In den boerenoorlog werden hier in 1525 de
graaf van Helfenstein en verscheidene andere edelen door de woedende landlieden
vermoord; in 1526 werd de stad door de keizerlijken in de asch gelegd. Verg. Jager,
Die Burg W. (1825); Just. Kerner, Die Beatürmtwg der Stadt W. im J. 1525 (2de
druk, 1848).
Weisbach (Jul.), beroemd Duitsch werktuigkundige, in 1806 teMittelschmiedeborg bij
Annaberg geb., studeerde aan de bergakademie te Freiburg en later te Göttingen en
Weenen en werd in 1833 leeraar, later prof. bij de akademie te Freiburg. Hij vond
eene monodimetrische en anisometrische methode van projectie uit en schreef o. a. Lehrb.
der Ingenieur* u. Maschinenmechanik
(8 dln., 3de uitg., 1857—61), Handb. der Bergma-
schinenmechanik
(2 dln., 1835—36), Experimentalhydraulik (1855), Die neue Mark-
scheidekunst
(2 dln., 1850—59), Der Ingenieur (3 dln., 3de uitg., 1860-64).
Weise (Christian), Duitsch letterkundige, in 1642 te Zittau geb., werd in 1670
leeraar bij het gymnasium te Weissenfels en in 1678 rector te Zittau, waar hij in 1708
overleed. Hij voerde het toenmaals verwaarloosde onderwijs in de moedertaal op de
gymnasiën in en gaf ann de destijds op de gymnasién nog gebruikelijke tooneelmatige
voorstellingen eene betere rigting, waarvan zijn Ziltanisches Thealrvm (1683 en rueerm.)
een uitvloeisel is. Onder zijne gedichten zijn zijne satirische romans, vooral Die drei
Erznarren der Welt
(1679 en meerm.) zeer verdienstelijk.
Weisflog (Karl); Duitsch schrijver, in 1770 in Sagan geb., sedert 1827 directeur
van het stadsgeregt aldaar en overl. te Warmbrunn in 1828 Zijne bijdragen in tijd-
schriften en almanakken zijn grootendeels in zijne Phautasiestücke u. Historiën (12
dln., 2de dr., 1839) weder afgedrukt.
Weishaupt (Adam), de stichter van de orde der Illuminaten (z. a.), in 1748 te In-
golstadt geb., door de Jezuïten opgevoed, studeerde in de regten en werd in 1772
prof. in het natuur- en kanoniekregt in zijne geboortestad. Daar vroeger dat profes?o-
raat altijd door geordende geestelijken was vervuld, joeg dit de Jezuïten tegen hem in
het harnas. Tegenover hen wist hij zijnen leerlingen zijne kosmopolitische denkbeelden
dermate aan te bevelen, dat zijne gehoorzaal het middelpunt werd van vrijzinnige be-
grippen. Niettemin gelukte het zijnen vijanden hem in 1785 van zijn leerstoel te ver-
drijven, waarna hij zich tot hertog Ernst II te Gotha begaf, waar hij als hofraad in
1830 overleed. Hij schreef o. a. Apologie der Illuminaten (1786), Das verbesserte Sy -
stem der Illuminaten
(1797, 3de uitg., 1818), Pythagoras, oder Betracht, über die ge-
heime Welt- und Begierungskmist
(1790), Materialiën sur Beförder. der Welt- und
Menschenkunde
(1810, 3 st.), TJeber Staatsausgahen (1820).— Zijn zoon Karl von W.,
in 1787 te Regensburg geb., diende in het Beijersche leger, onderscheidde zich vooral
in den veldtogt van 1812 bij Polozk en maakte zich later vooral verdienstelijk door
de technische volmaking van het artillerie-materiaal. Hij overleed als luitenant-gene-
raal in 1853.
Weiss (Christ. Sam.), beroemd Duitsch mineraloog, in 1780 te Leipzig geb., stu-
deerde aldaar, te Berlijn en te Freiburg, werd in 1803 privaat-docent, in 1808 prof.
in de physica te Leipzig en in 1810 prof. in de mineralogie te Berlijn. W. overleed
in 1856 te Eger. Hij schreef Heb. die natürlichen Abtheilungen der KryslaUisalions-
systeme
(1813) en vertaalde het Handb. der Physikfür den Elementarunterrichl (2 dln.,
1804) en Carnot, Grundsahe der Mechanik (1805).
Welsse (Christ. Felix), de grondlegger van de komieke opera in Duitschland, in 1726
te Annaberg geb., studeerde te Leipzig in de philologie, waar hij de vriend van Les-
sing werd, met wien hij voor het tooneel begon te schrijven. Hij werd in 1762 kreits-
ontvanger te Leipzig en overleed aldaar in 1804. Zijne Lieder für Kinder en zijn
A-B-C-Buch vonden veel bijval. Sedert 1775 gaf hij den Kinderfreund (24 dln., 1776—
84 en meerm.) uit, waaraan zich de Briefwechsel der Familie des Kinderfreundes (12
dln., 1783—93) aansloot. Ook verdienen vermelding zijne Luslspiele (3 dln., 1783),
Komische Opern (3 dln., 1777) en Lyrische Gedichte (3 dln., 1772). Verg. zijne
Selbslbiographie, uitgeg. door zijn zoon en Frisch (1806). — Zijn zoon Christ. Ernst
-ocr page 236-
230                                   WEISSENBURG — WEISSERITZ.
W., verdienstelijk regtsgeleerde en geschiedkundige, in 1766 te Leipzig geb., stadeerde
aldaar in de regten, werd er in 1788 privaat-docent en in 1795 hoogl. en overleed in
1832 te Stótteritz. Hij schreef o. a. Museum J\'ür sachsische Gesch. (3 dln., 1794—
96) en Neues Mus. /ür sachs. GescJi. (4 dln., 1800—4), Gesch. der kursdchs. Staaten
(5 dln., 1S02—7), Neueste Gesch. des Königr. Sachsen nach dem Prager Frieden (3
dln., 1808—12), Lehrb. des sachs. Staatsrecht* (2 dln., 1824—27). — Christ. Herm.
W., zoon des vorigen, wijsgeer en godgeleerde, in 1801 te Leipzig geb., studeerde
aldaar in de regten en wijsbegeerte, was eerst een ijverig aanhanger van de philosophie
van Hegel en van Schelling, maar zeide vooral de eerste later vaarwel en vertegen-
woordigde eene onafhankelijke rigting. In 1828 werd hij buitengewoon hoogl. in
de philosophie te Leipzig, legde in 1837 wegens onaangenaamheden zijne betrekking
neder, werd in 1845 gewoon hoogl. in de philosophie en overleed in 1866 op zijn
landgoed te Stötteritz bij Leipzig. Onder zijne talrijke schriften zijn de voornaamsten:
Ueb. das Studium des Homer und seine Bedeut. /ür unser Zeitalter (1826) , System der
Aesthetik als Wissensch. von der Idee des Schonen
(2 dln., 1830), Die Idee der Gott-
heit
(1833), Die philos. Geheimlehre von der Unsterblichk. des menschl. Individuums
(1834), Grundiüge der Metaphysik (1835), Die evangel. Gesch. kritisch u. philos. bear-
beitet
(1838), Ueb. die Zukunft der evang. Kirche (2<le uitg., 1849), Die Christologie
Lulher\'s u. s. w.
(1852), Philos. Dogmatik od. Philosophie des Chris ten thums (1855—
62), Die Evangeliën/rage in ihrem gegenicariigen Stadium (1866).
Weissenburg, im Wasgau bijgen., (Fr. Wissembourg), eertijds eene vrije rijksstad in
den Elsas en zetel eener rijksabdij, thans arrondissements-hoofdplaats in het Fr. departem.
van den Neder-Rijn, aan de Lauter gelegen, met 5250 inw., twee kerken, weverijen,
bierbrouwerijen, handel en wijnteclt. In de nabijheid zijn de zoogen. Weissenburger-
liuiëu, eene reeks van verschansingen , die zich langs den regter oever van de Lauter
tot Lanterburg aan den Rijn uitstrekken.
Weissenburg, im Sande of im Nordgau bijgen., stad in den Beijerschen kreits Midden-
Franken, aan de Rezat gelegen, met 5140 inw., drie kerken, eene Latijnsche school, een
hospitaal, eene minerale bron, fabrieken van goud- en zilverwaren, naalden en leder,
in de nabijheid overblijfselen van een Rom. muur en de strategisch belangrijke berg-
vesting Wulzburg. W. was vroeger eene rijksstad.
Weissenburg. Zie Karlsburg.
Weissenfels, stad in het Pruiss. regeringsdistrict Merseburg, aan de Saaie en den
Thuringschen spoorweg, met 11,670 inw., een onderwijzers-seminarium, eene inrigting
voor doofstommen, eene porseleinfabriek, wolspinnerij, vele schoenmakerijen, leerlooije-
rijen, pottebakkerijen, piano-forte-fabrieken eu een belangrijken houthandel. Het kas-
teel, Neu-Augustenburg gen. en van 16(54—90 gebouwd, tot 1746 residentie-slot van
de hertogen van W,-Q,uerfurt, is thans kazerne. De zandsteen bij VV. is voortreffelijk.
W. behoorde vroeger aan de landgraven van Thuringen. Markgraaf Otto de Rijke
kocht het met andere bezittingen voor zijn zoon Diederik en verhief het tot een graaf-
scbap. Door dezen Diederik kwam het aan Meissen en bij de landsverdeeling aan de
Albertiuische linie. Van af het jaar 1657 was W. de residentie der hertogen van Saksen-
Weissenfel?, een zijtak van het keurvorstelijke geslacht, welke zijtak August, den twee-
den zoon van den keurvorst Johan Georg I, tot stichter had en met .Tohan Adolf II
in 1746 uitstierf. Verg. Sturm, Chronik der Stadt W. (1846).
Weisseusee, hoofdplaats van den kreits W. in het Pruiss. regeringsdistrict Erfurt, aan
de Helbe, met 2845 inw., twee Evangel. kerken, belangrijke linnenweverijen en een
oud slot. weleer eene kommanderij der .Tohanniter-orde.
                 v
Weissenthurn (Johanna Franul Veronika von), Duitsche tooneelspeelster en schrijfster,
in 1773 te Koblenz geb., dochter van den tooneelspeler Benj. Grünberg, kwam vroeg
op het tooneel, engageerde zich in 1787 bij het tooneel te Munchen en in 1789 te
Baden bij Weenen en werd in 17^0 aan het hoftheater te Weenen verbonden. Zij
huwde er in 1791 met von W., kassier van het huis Arnstein , werd in 1817 we-
duwe, trad in 1842 van het tooneel af en stierf in 1847 te Hietzing by Weenen. Zij
muntte vooral in de rollen van minnares uit. Hare Schauspiele verschenen in 14 dln.
(1810—36).
Weisseritz, rivier in Saksen, ontstaat uit de vereeniging van de Roode W. en de
Wilde W. tusschen Tharand en Rabenau, vormt den zoogen. Plauenschen Grund en
stort zich bij Dresden in de Elbe uit.
-ocr page 237-
WEIT — WELDADIGHEID.                                        881
Weit. Zie Tarwe.                                         
Weit (Turksche). Zie Maïs.
Weitzel (Joh.), Duitsch journalist en publicist, in 1771 te Johannisberg in den Rhein-
gau geb., sedert 1820 hertogelijk hofraad en bibliothecaris te Wiesbaden en aldaar in
18:37 overl., redigeerde een tijd lang de Mainzer courant, sedert 1810 het Rheinische
Archiv
, schreef in andere tijdschriften, alsmede onderscheidene geschriften, z. a. Das
Mtrkicürdigste aus meinem Leben u. meiner Zeit
(2 dln., 1821—22), Vermischle
Schriften
(3 dln., 1820—21), Geuit, der Staatswissenschaften (2 dln., 1822—33).•
Weivllezen (Membrana serosa). De W. zijn dun en doorschijnend, bestaan hoofdzake-
lijk uit zich in alle rigtingen overkruisende bindweefselbundels en bevatten op hunne,
vrye oppervlakte een overtreksel van epitheliumcellen, waardoor zij eene bijzondere glad-
beid en eigenaardigen glans verkrijgen. Zij bekleeden altijd de wanden van holten en
vormen , daar zij niet alleen deze wanden (met hun pariëtaal-blad) maar ook de daarin
voorkomende ingewanden (met hun visceraal-blad) bekleeden, geslotene zakken. Slechts
het buikvlies bij het vrouwelijk geslacht maakt hierop eene uitzondering, dewijl het op
twee plaatsen, waar het met de uiteinden der eileiders zamenhangt, openingen heeft.
Tot de W. brengt men het borstvlies (pleura), het buikvlies (peritonenm). het harte-
zakje (pericardium), het spinnewebvlies der hersenen en van het ruggemerg (arachnoidea)
en de eigenscheederok van den bal (tunica propria testis).
Wel. Welwater, ook wel Grondwater genaamd. Dezen naam geeft men aan het water,
dat zich onder den grond in niet diepe aders vooral in zandige streken verzamelt.
Wanneer men eene opening of put in den grond graaft, bereikt men op eenige diepte
het W., dat, wanneer men het verwijdert, spoedig weer aangevuld wordt en daar-
door geschikt is om als drinkwater te dienen. Daartoe worden steenen putten in
den grond gemetseld, die tot in de W. afdalen en op de diepte der W. door hun los-
sen bouw het water toegang verleenen, welk water vervolgens door emmers of door
pompen wordt opgehaald. De wel heeft eene gelijkmatige diepte onder den grond en
ligt daarom in heuvelachtige streken dieper dan in laag gelegen oorden. Dit is bij
het W. in ons land genoeg op te merken. Die diepte kan echter in verschillende
tijden afwisselen. De minerale deelen, waarmede het W. in den grond bezwangerd
wordt, geven er den aangenamen smaak aan als drinkwater. Zie Bronnen en Grond-
tcaler.
Men heeft gemeend ook aan het VV. invloed op epidemische ziekten te moeten
toeschrijven.
Welcker (Friedr. Gottl.), beroemd beoefenaar der oudheidkunde, in 1784 te Grünberg
geb., studeerde te Giessen, hield zich van 1806—9 te Rome op, werd in 1809 hoogl.
in de archaenlogie en Grieksche letterkunde te Giessen, in 1816 te Göttingen en in
1819 te Bonn, waar hij tevens opperbibliothecaris werd. Zijne hoofdwerken zijn: Die
Aeschyleische Trilogie
(1824, bijvoegsel, 1826), Der epische Cyklus (2 dln., 1833—39),
Die griech. Tragödien mit Rücksicht auf den episclien Cyklns (3 dln., 1839), Kleine
Schriften
(4 dln., 1844—61), Alte Denkmaler (4 dln., 1849—61), Griech. Giitterlehre
(2 dln., 1857—59). Sedert 1843 redigeerde hij eerst met Niike, daarna met Ritschl
het Rhein. Museum für Philologie. — Zijn broeder Karl Theodor W., beoefenaar dei-
staatswetenschappen, in 1790 te Oberofleiden in Opper-Hessen geb., studeerde te f!ies-
sen en Heidelberg in de regten, was achtereenvolgens hoogl. te Giessen, Kiel, Hei-
derberg, sedert 1819 te Bonn en sedert 1823 te Freiburg, waar hij in 1833 wegens
zijne vrijzinnige uitlatingen op pensioen gesteld werd. In 1840 werd hij weder aange-
steld, maar in 1841 op nieuw gepensionneerd. Hij leeft sedert als Badensch geheim-
raad te Heidelberg en heeft zich vooral door zijn liberaal optreden in de Bademche
kamers eene groote populariteit verworven. Hij schreef o. a. Die letzten Grimde von
Recht, Slaat u. Strofe
(1818), Das innere u dnssere System der prakt., naturk u.
röm.-christl.-german. Rechts-
, Staais- u. Gesetzgebungslehre (1829), metRotteck: Staats-
lexikon
(12 dln., 1834 volg., 3de uitg., 1856 volg.).
Weldadigheid (Maatschappij van) is de naam der vereeniging, die in ons vaderland
in 1818 naar het plan van graaf van den Bosch (z. a.) is opgerigt, met het doel om
door het aanleggen van volkplantingen in nog niet ontgonnen heidestreken vau ons
vaderland de behoeftigen te ondersteunen, bun arbeid te verschaffen en hen zedelijk
te verbeteren. Prins Frederik stelde zich aan het hoofd dezer vereeniging, die in 1821
omstr. 24,000 leden telde, die ieder jaarlijks eene contributie van minstens ƒ 2,60 bij-
droegen. Door deze M. v. W. werden in de prov. Drenthe en het noord, deel van
-ocr page 238-
WELDEN — WELEVELD.
232
Overijssel de koloniën Prederiksoord, Willemsoord en Wilhelmina\'soord gesticht, uit
een groot aantal arbeiderswoningen bestaande, terwijl bij iedere woning eene oppervlakte
van minstens 1650 roeden ter bebouwing gevoegd was. De huisgezinnen of personen,
door subcommissiën in de verschillende streken des lands naar de koloniën opgezon-
den, moeten aldaar door arbeid in hunne behoeften voorzien; hij die het werk niet
verstaat wordt er in onderwezen; de weezen of vondelingen worden bij reeds gevestigde
huisgezinnen ingedeeld; voor de jeugd is in school- en godsdienstonderwijs behoorlijk
voorzien, en de opzieners der kolonie houden een naauwlettend toezigt op het gedrag
der kolonisten en trachten hen aan orde, zindelijkheid en spaarzaamheid te gewennen.
Men koesterde van deze M. v. W. de heerlijkste verwachting ter bedwinging van het
pauperisme en meende dat Nederland weldra het toonbeeld zou opleveren ran een staat,
waarin allen, ook de armsten, door eigen arbeid in hun levensonderhoud kunnen voor-
zien. De uitkomst heeft echter aan die verwachting niet beantwoord. Slechts zeer
enkele huisgezinnen wisten zich te\'verheffen tot den onafhankelijken toestand, waarbij
zij hunne eigen zaken drijven en, gelijk in de statuten bepaald was, f 50 pacht aan
de maatschappij konden opbrengen. In 1859 waren van de 434 hoeven niet meer dan
20 in dit geval. Bovendien werd de ontwikkeling van den landbouw in deze dorre
heidestreken zeer belemmerd door gebrek aan vee en bijgevolg aan mest, alsmede door
het gemis van kanalen. Daar in de nabijheid der koloniën geen genoegzame bouw-
hoeven of bosschen waren, waarin arbeid te vinden was, moest men later ook tot
fabriekarbeid de toevlugt nemen. Bovenal echter heeft de oprigting van de bedelaars-
koloniën Ommerschans en Veenhuizen, waarin bedelaars en landloopers uit alle oorden
des lands werden opgenomen, en die, hoewel geheel strijdig met het philanthropisch
karakter der M v. W., daarmede vereenigd werden, zeer nadeelig voor de M. v. W.
gewerkt en de belangstelling in haar zeer doen verflaauwen , zoodat meer dan eens
de staat tusschen beiden moest treden, om aan den finantiëelen achteruitgang der
M v. W. te gemoet te komen. In 1855 vond er eene scheiding plaats tusschen de
vrije koloniën en de bedelaarsgestichten, die door den staat werden overgenomen. In
het al te kostbaar beheer werd sedert veel bezuinigd, en in 1867 werd door het
geheele land eene algemeene collecte uitgeschreven, die ongeveer ƒ 50,000 opbragt en
althans voor het oogenblik de M. v. W. uit hare moeijelijke geldelijke omstandigheden
redde. Behalve de verhandeling van van den Bosch (z. a.) vergeliike men de Keverberg,
De la colonie de Frederitcsoord et des ruoi/ens de suhvenir aux besoins dé Vindigence,
par Ie défrichement des lerres vaijues el inculles
(Gent 1821); van Konijnenburg Cz.,
De ioeitand van de vrije koloniën en het instituut te Wateren (1859); voorts Besc//ou-
wingen over de M. v. W.
(\'s Grav. 1S60) en De toestand der \'M. r, W. in 1860
(\'s Grav. 1861), alsmede de verslagen van het verhandelde in de jaarl. algem. ver-
gaderingen der M.
Welden (Ludw., vrijheer von), Oostenrijksch veldmaarschalk, in 1782 te Laupheira
in Wurtemberg geb., maakte in Wurtembergsche dienst de veldtogten van 1799 — 1801
tegen Frankrijk mede, ging in 1802 in Oostenr. dienst over, onderscheidde zich deels
door zijne? werkzaamheid bij het hoofdbureau, deels bij diplomatieke zendingen, deels
bij de veldtogten in Italië van 1813—15, werd later chef van het topographisch bureau ,
nam in 1821 als chef van den staf deel aan den korten veldtogt tegen de Piëmon-
teesclie opstandelingen, werd in 182 8 generaal-majoor, in 1832 gevolmagtigde bij de
militaire commissie van den Duitschen bond, waarbij hij het voorzitterschap bekleedde,
en in 1836 luitenant-veldmaarschalk. Tn 1843 kreeg hij het generale commando over
Tirol en wist in 1848 door zijne bekwame operatiën de gemeenschap van Radetzky
met de Oostenrijksche erflanden te verzekeren. Hij werd tot militair en civiel gou-
verneur van Dalmatië en kort daarna van Weenen benoemd, in 1849 tot veldtuig-
meester verheven en voerde van April tot Junij het bevel over het leger in Hongarije
In 1851 verliet hij de dienst en overleed te Gratz in 1852. Hij schreef o. a. Epi-
soden aus meinem Leben
(1853) en der Feldzug der Oestreicher in Italien 1813 u.
1814 (1853).
Weleveld (Louis Alexander van), verdienstelijk Nederl. beoefenaar der heraldiek, in
1799 geb., werd bij de oprigting van den hoogen raad van adel lid van dit collegie
en maakte onder de leiding van den toenmaligen voorzitter, W. A. baron van Spaen,
zijne studiën van heraldieke en genealogische nasporingen, zoodat hetgeen de archieven
hier te lande en in België, de wapen* en geslachtkunde betreffende, bevatten, hem nage-
-ocr page 239-
WELPEN - WELLINGTON.                                238
noeg geheel bekend was. Zijn Algemeen wapenb. van liet kon. der Nedtrl. (1829—36,
met 204 platen) en zijn Hamlb. van den Nederl. Adel (1848), op welke beide werken
sedert een vervolg is uitgekomen, hebben, ofschoon niet vrij van heraldieke fouten,
eene blijvende waarde. Bij de opheffing van den hoogen raad van adel werd v. W.
op wachtgeld geplaatst. Hij overleed in 1 853. Hij wns lid van de Société d\'Archéologie
Beige en van andere genootschappen.
Welfen. Zie Guelfen.
Welhaven, Noorw. dichter, in 1807 te Bergen geb., studeerde te Christianiaen werd
in 1846 aldaar hoogl. in de philosophie. Zijne merkwaardigste schriften ziju: Norges
Damring
(2de uitg., 1835), Bigte (2d<- uitg., 1854), Jleisebilleder og Digtr (1821) en
Digtsamling (1860).
Wellekens (Jan Baptista), Nederl. schilder en dichter, in 1658 te Aalst in Vlaanderen
geb., kreeg te Amsterdam onderrigt in het schilderen en hield zich daarna 11 jaren
in Italië op. Wegens zijn zwak gezigt kon hij echter niet vele noch groote stukken
leveren, terwijl hij in 1687, te Venetië door eene beroerte getroffen, het penseel
moest nederleggen. Naar Amsterdam teruggekeerd, legde hij zich op de dichtkunst
toe en trachtte op het voetspoor van den Ital. dichter Sannazaro (z. a.) den visschers-
zang in de Nederl. poëzij in te voeren. Zijne gedichten, hoewel hier en daar oor-
spronkelijk van denkbeelden, fijn van gevoel en sierlijk van uitdrukking, zijn over het
algemeen gerekt en koud. Hij overleed te Amsterdam in 1726. P. Vlaming gaf de
\'Dichtlievende uitspanningen van W uit (Amst. 1711, 2de dr. 1735), en door bezorging
zijner dochter zagen zijne Verscheiden gedichten (1729), Bruiloftsdichten (1729) en Ze-
delijke en ernstige gedichten
(1737) het licht. Zijne vertaling van Tasso\'s Amintas
gaat vergezeld van eene welgeschrevene verhandeling over het herdersdicht (1715).
Weller (Jakob), Duitsch godgeleerde en taalkundige, in 1602 te Neukirchen in
Voigtland geb., werd in 1635 prof. in de Oostersche talen te VVittenberg, in 1640
superintendent te Brunswijk en in 1646 opperhofprediker te Dresden, waar hij in
1664 stierf. Vooral bekend is zijne Grammatica araeca nota (1634), later uitge-
geven door J. F. Fiseher (Leipz. 1780), die ook Animudcersiones ad Welleri gram-
maiicam. gr.
(4 dln., 1798—1801) schreef.
Wellesley, Britsch gebied aan de westkust van het schiereiland Malakka tusschen de
koningrijken Queda en Perak, telt op 7—8 □ m. 65,000 inw. en behoort tot het
gouvernement van Penang.
Wellesley. eene Eng. Protest, familie, die onder Hendrik VIII naar Ierland uitweek,
oorspronkelijk Cowley of Colley heette, in 1728 de goederen benevens den naam van
de familie W. erfde en in 1746 het pairschap met den titel van baron Mornington verkreeg.
Garret Colley-VV., in 1735 geb. en in 1784 overl., sedert 1760 viscount W. en graaf
van Mornington, liet 5 zonen na, waarvan de derde de hertog van Wellington (z. a.)
was. De eerste der broeders, Richard Colley, sedert 1797 Eng. baron W. en sedert
1799 Iersch markies W., in 1760 te Dublin geb., onder George III lord van de schat-
kist, van 1797—1805 gouverneur-generaal van O.-Indië, van 1809—12 minister van
buitenl. zaken en van 1821 — 28, als ook van 1833—34 lord-luitenant van Terland ,
stierf in 1842 op zijn landgoed Kirigstonhouse bij Brompton kinderloos. Pearce
gaf zijne Memoirs and correspundence (3 dln., 1845) uit. De tweede broeder, William
W.-Pole, in 1763 geb., sedert 1821 Eng. baron Marybürongh, overl. in 1845, was
van 1834—35 onder het ministerie Peel postmeester-generaal. Diens zoon en erfgenaam ,
William Pole-Tylney-Loiig-VY., graaf van Mornington, in 1788 geb. en in 1S57 overl.,
was berucht door zijne ontzettende verkwisting. De vierde broeder, Gerard Valerian
W., in 1770 geb., was kanunnik van Durhain , rector van Bishop-VVearmouth en ka-
pelaan der koningin. Hij overleed te Durham in 1848. De jongste der broeders,
Henry W., werd in 1828 baron Cowley (z. a.).
Wellington (Arthur Garret Cowley-Wellesley, hertog van), prins van Waterloo, hertog
van Ciudad-Rodrigo en van Vittoria, markgraaf van Duero en van Torres-Vedras,
graaf van Vimeiro, burggraaf van Talavera , pair van Groot-Britannië, veldmaarschalk
in Engeland, Portugal, Spanje, de Nederlanden, Pruissen, Rusland en Oostenrijk,
in 1769 te Duncan Castle in Ierland geb., bezocht de school te Eton en de Fr. mili-
taire school te Angers, trad in 1787 als vaandrig in Eng. dienst en was reeds in
1793 luitenant-kolonel. In 1794 woonde hij den veldtogt in de Nederlanden en den
terugtogt van den hertog van York bij en ging in 1797 met zijn regiment naar O.-
-ocr page 240-
284 WELLS — WELSCHE OF WALISCHE TAAL EN LETTERKUNDE.
Indië, waar hij zich vooral in den oorlog tegen Tippo-Saïb onderscheidde, tot gene-
raal-majoor bevorderd werd en de Maharatten tot den vrede noodzaakte. In 1805 naar
Europa teruggekeerd, zat hij voor Newport in het lagerhuis, werd in 1807 staats-secre-
taris van Ierland, woonde (Aug. 1807) de expeditie tegen Kopenhagen bij en sloot
de capitulatie met de Denen. In 1808 werd hij met 8000 man naar Portugal ge-
zond^n, waar hij eerst als tijdelijk en sedert 1809 als vast opperbevelhebber groote
voordeelen op de Franschen behaalde en, na Soult bij Oporto (11 Mei 1809) geslagen
te hebben, Spanje binnendrong en de Franschen (25 en 26 Julij) bij Talavera sloeg.
Hij trok vervolgens naar Portugal terug, sloeg de Franschen bij Busaco(27 en 28 Sept.)
en bezette Torres-Vedras. In Sept. 1811 trok hij over den Taag. nam 12 Febr. 1812
Ciudad-Rodrigo en 7 April Badajoz in, zegevierde 22 Julij bij Salamanca en bezette
13 Aug. Madrid. Na de vruchtelooze belegering van Burgos trok hij in Oct. naar de
Portugesche grenzen terug. In 1813 kreeg hij ook de Spaansche troepen onder zijn
commando, behaalde 21 Junij de overwinning bij Vittoria, nam 8 Sept. S. Sebastian
in, trok 7 Oct. over de Bidassoa, sloeg de Franschei» 27 Febr. 1814 bij Orthez en
bezette 10 Apr. Toulouse. Hij werd voor zijne heldendaden met tal van titels en
eerbewijzingen begiftigd, keerde na het eindigen van den Spaunschen oorlog naar
Londen terug, ging in 1815 als buitengewoon gezant naar Parijs en nam voorts
deel aan het congres te VVeenen. Toen Napoleon\'s landing bekend werd, ging hij naar
België, waar\' hij 6 Apr. het opperbevel over de verbondene troepen op zich nam en
18 Junij aan Napoleon den slag bij VVaterloo (z. a.) leverde, waar zijne ijzeren stand-
vastigheid en het tijdig oprukken der Pruisen ten tweeden male een einde aan het
Fransche keizerrijk maakten. Vereenigd met Blücher rukte hij naar PariJ9, dat hij
5 Julij 1S15 bij capitulatie binnentrok. Door alle souvereinen werd hij met titels en
waardigheden overladen. Geheel Europa vereerde den held, die zoo veel tot Napo-
leon\'s val had bijgedragen. Van Nov. 1815 tot 1818 voerde hij het opperbevel over
de verbondene troepen, die Frankrijk bezet hielden. In 1822 ging hij als Britsch
gevolmagtigde naar het congres te Verona, werd in 1827 tot opperbevelhebber der
Eng landmagt benoemd en nam in 1828 de zamenstelling van het Tory-ministerie op
zich, waarin hij de betrekking van eersten lord van de schatkamer vervulde Na zijn
aftreden in 1830 verzette hij zich hardnekkig tegen alle vooruitgangsmaatregelen der
VVhigs en wond daardoor het volk zoodanig op, dat hij openlijk beleedigd werd. In
Nov. 1S34 nam hij met Peel weder de teugels van het bewind in handen als minister
van buitenl. zaken, doch moest reeds in Apr. 1835 weder aftreden. In 1841 be-
moeide hij zich audermaal met de regering, zonder een bepaald ministerie op zich te
nemen. Hij liet zich overhalen om de vrijheid van handel in bescherming te nemen
en behield ook van Junij 1S46 af onder een Whig-ministerie zijne verschillende ambten
als opperbevelhebber, gouverneur van den Tower, lord wardin of the Chique Porl3
en kanselier van de universiteit te Oxford. Ver van de woelingen der partijen was
hij sedert alleen bemiddelend werkzaam en werd vooral in moeijelijke gevallen door de
koningin geraadpleegd. Hij overleed 14 Sept. 1852 op zijn landgoed Walmer Castle
bij Dover en werd 17 Nov. met koninklijke pracht in de St.-Pauls kerk begraven. Te
Londen, Giasgow, Edinburg en Woohvich zijn monumenten en standbeelden ter zijner
eere opgerigt. Zijn leven is door Elliot, Clarke, Maxwell, Grey, Brialmont en vele
anderen beschreven. Zijne Despalclies (10 dln., 1836—38) en Speeches in parliamenl
(2 dln., 1854) werden door Gurwood en de Snpplemenlory despatches (10 dln., 1860)
door zijn zoon uitgegeven.
Wells, stad in het Eng. graafschap Somerset, zetel van een bisschop, met 9000 inw.,
eene Góthische kathedraal, bisschoppelijk paleis, raadhuis en fabrieken van leder, wollen-
waren , kanten en papier.
Welluidendheid noemt men zoowel in de taal als in de muziek die afwisseling van
geluiden, welke een aangenamen indruk op het gehoor maakt en den smaak voor het
schoone bevredigt.
Wels. hoofdplaats van den Hausruck-kreits in Opper-Oostenrijk, aan den Traun en
den spoorweg van Gmunden naar Linz, met eene vertakking naar Passau, telt 6026
inw. en heefteene fraaije hoofdkerk, den burg W., het slot Pnlheim, een theater, enkele
fabrieken en levendigen handel.
Welsche of Walische taal en letterkunde. De taal der oorspronkelijke Keltische bewoners
van Wales (z. a.), het Kymrische of Welsche (Eng. Welsh), vormt met de Bretonische
-ocr page 241-
285
WELSER — WENERMEER.
taal (z. a.) en de verloren geraakte Cornwallische taal een der beide hoofdtakken van
de Keltische taalgroep, en is het best grammatisch door Davis (1621 en meerm.),
lexikalisch door Owen (2 dln., 1793, 2dc uitg. 1829) bewerkt. De W. letterkunde,
eene der merkwaardigste en oudste van Europa, is vrij rijk aan gedenkstukken Tan poëzij
en proza. De oudste dichters zijn Aneurin, Taliesin, Llewarch-Henn en Merddin (Merlin),
die ten tijde der Angel-Saksische vorsten leefden. Een tweeden bloeitijd der dichtkunst
(1080—1194) vormen de dichters Meilyr, de bard van vorst Gruftudd ap-Cynan, onder
wien de dichtkunst zeer bloeide; verder Gwalchmai en Dafydd Benfras. De grootste
dichter van het volgende tijdperk was Dafydd ab Ghilym (overl. in 1356). Na dien tijd
geraakte de W. poëzij in verval. Behalve Jolo Goch, Gwilym ap Jeuan Hen (omstr.
1450), Dafydd ab Edmund, Lewis Glyn Cothi, Jeuan Deulwyn en Sion Tudor verdienen
als laatste dichters van naam nog sleohts Huw Morris en vooral Owen Goronwy ver-
melding. Onder de prozawerken zijn vooral de kronieken van Tysilio en Caradawg, het
wetboek van Howei-Da, het zedekundig allegorisch werk The Sleepi.ng Bard en de
Mabinogion of sprookjes merkwaardig. Verg. Stephenson , History of the Welsh literature
(1847, Duitsch door San-Marte, 1864); Watts, Sketch of W. literature (1863); Borrow,
Wales (3 dln., 1863).
Welser , eene thans uitgestorven Augsburgsche patricische familie, die zich zulke schatten
verwierf, dat Bartholomaeus W., geheimraad van Karel V, aan dezen 11 mill gulden
kon leenen tot aankoop van land in America, en aan Frans I 2 mill. gulden. Door
koop stelde hij zich in het bezit van Venezuela. De schoone en geestvolle nicht van
den laatste, Philippiue W., in 1530 geb., werd door den aartshertog Ferdinand, tweeden
zoon van Ferdinand I, die later keizer werd, in 1550 heimelijk ten huwelijk genomen.
Keizer Ferdinand erkende later den echt en verhief Philippine tot markgravin van Burgau.
Zij overleed in 1580. Haar oudste zoon, Andreas, markgraaf van Burgau, stierfin 1600 als
kardinaal. Ook de tweede zoon, Karel, in 1618 overl., liet geene erven na. — Marcus W.,
keizerlijk raad en wethouder te Augsburg, in 1538 geb., is als de schrijver van geschied-
kdndige werken en vooral door de uitgave der Tabula Peiitingeriana (zie Peutinger) bekend.
Welsprekendheid is in het algemeen het vermogen om zich duidelijk, aangenaam en
krachtig in alle soorten van prozastijl uit te drukken, in meer beperkten zin de kunst
om door eene mondelinge voordragt op de overtuiging en den wil van anderen zoo te
werken, dat men bepaalde gezindheden en voornemens bij hen opwekt. Verg. het art.
Redekunst. Goede wenken voor de ware W. vindt men in Steenmeijer\'s Brieven aan
Bartolo,
geschreven naar aanleiding eener bij de Maatsch. der Nederl. Letterk. bekroonde
verhandeling van van Kampen, Over het kenmerkend onderscheid der W. van den kansel,
de pleilzaal, de raadsvergadering en de gehoorzaal
(1831).
Wenceslaus. Zie Wenzel.
Wenden noemden de Duitschers den tak van den Slawischen volkstam, die reeds in
de 6de eeuw in noordel. en oostel. Duitschland van de Elbe langs de Oostzee tot de
Weichsel, en zuidwaarts tot Bohème gevestigd was, en tot welken de Obotriten, Wilzen,
Ukern, Hevellers en Rhetariërs, de Lusitzers en de Sorhen behoorden. In een beperkter
zin noemt men W. de overblijfselen der Slavonische bewoners in Opper- en Neder-
Lausitz, die thans nog de Wendische taal spreken en hunne eigenaardige zeden en ge-
brniken hebben. Hun getal bedraagt omstr. 160,000. waarvan 50,000 in Saksen wonen.
Hunne taal, die sedert de 1 G<te eeuw als schrijftaal gebruikt werd, is in onzen tijd
vooral door Schmaler en Pfuhl beoefend, en Haupt en Schmaler gaven eene verzameling
uit van Volkslieder der W, (2 dln., 1843—44). Verg. Gebhardi, Allgemeine Gesch. der
Slawen u. W.
(4 dln., 1790 volg.); Giesebrecht, ÏFendische Gesch. aus den Jahren
780—1182 (3 dln., 1843).
Wendt (Joh. Amadeus), Duitsch aestheticus en criticus, in 1783 te Leipzig geb.,
studeerde aldaar in de godgeleerdheid en wijsbegeerte, werd in 1S08 privaat-docent en
in 1810 hoogl. in de wijsbegeerte te Leipzig, in 1829 te Göttingen, waar hij in 1836
overleed. Hij schreef: Grundzüge der philos. Rechtslehre (1811), Rossini\'s Leien u. Ar-
beiten
(1824), Ueb. Ziceck, MiÜel, Gegenwart u. Zukunft der Maurerei (1820), Grundri-\'s
der Gesch. der Philos.
(3de ujtg., 1889), Ueb. die Haupt-perioden der Schonen Kiinste
(1831), begon den nieuwen Duitschen Muzen-almanak en redigeerde het Leipziger Kunstblatt.
Wenermeer (Het), meer in het westel. deel van Zuid-Zweden, is 64,78 □ m. groot,
neemt een 30-tal rivieren in zich op, is zeer vischrijk, stroomt door de Göthaelf in het
Kattegat uit, staat door kanalen met het Wettermeer in verbinding en heeft eene zeer
-ocr page 242-
286                                    WENERSBORG — WERELD-AS.
afwisselende waterhoogte. Aan den zuidel. oever ligt de door vele heksen-legenden merk-
waardige berg Kinnekullen.
Wenersborg, hoofdplaats van het lan W. (231,68 □ m. met 269,322 inw.), in
westel. Zuid-Zweden bij de zamenvloeijing van de Göthaelf en het Wenermeer, met 4068
inw. W. brandde 4 Oct. 1834 grootendeels af.
Wenkbraauwen noemt men de haarbundels, die langs de bovenoogkasranden der men-
schelijke oogen geplaatst zijn.
Wenteltrap, Scalaria Lam., behoort tot de Buikpootige weekdieren. De schaal is spits
kegelvormig, uit omwindingen bestaande, die door verheven dwarsbanden vereenigd zijn.
Tot de soorten behoort de vroeger zoo kostbare Amboinsche W. (g, pretiosa Lam.,
Turbo Scalaris L.), waarvan de omwindingen niet aaneen sluiten, en de Gewone W.
(S. communis Lam., T. clatthrus L.), een kleine hoorn met aaneen gesloten omwindin*
gen, welke laatste aan onze stranden voorkomt.
Wentworth (Thomas). Zie Strafford.
Wenze! of Wenzeslaw (Lat. Wenct-slaus), Slavon. naam, die de volksoverwinnaar be-
teekent en door verschillende koningen (vroeger hertogen) van Bohème, alsook door her-
togen van Silezië, van Masovië enz. is gevoerd. De merkwaardigsten zijn: W. I, de
Heilige, oudste zoon van Wratislaw I, was in de 10de eeuw hertog van Bohème en ver-
breidde, niettegenstaande den hevigen tegenstand van zijne heidensche moeder Dra-
homira, het Christendom in Bohème, maar werd door toedoen zijner moeder door zijn
broeder Boleslaw in de kerk te Bunzlau in 936 vermoord. W. werd heilig ver-
klaard en 28 Sept. is aan hem gewijd. — W., Duitsch keizer (als koningvan Bohème
W. IV, als hertog van Luxemburg W. II), 1378—1400, zoon van Karel IV en
diens derde gemalin Anna von Schweidnitz, in 13i>1 geb., werd in 1363 door zijn vader
tot koning van Bohème gekroond, in 1376 door de keurvorsten tot Duitsch koning ge-
kozen en volgde in 1378 zijn vader als keizer op. Hij was een ruw en wellustig
dwingeland, die ook de geestelijkheid met groote willekeur behandelde. Vooral na de
vermoording van den priester Joh. von Nepomuk (z. a.) ontstonden er onlusten, gedurende
welke W. tot tweemaal toe werd afgezet. In het Duitsche rijk werd hij in 1400 door vier
keurvorsten afgezet, hetgeen de paus in 1403 bekrachtigde. In 1410 stond hij zijne regten
aan zijn broeder Sigismund af en droeg ook in Bohème de regering aan de landstenden
over. Hij begunstigde de Hussiten uit haat tegen de Roomsche geestelijkheid. Hij
stierf in 1419. Verg. Pelzel, Lebensgesch. des Köuigs 7F.(2 dln., 1788—90).
Werchoturië, hoofdplaats van den kreits W. in het Russ. gouvern. Perm, aan de
Tura, op het Uralgebergte, met 3200 inw., zes kerken, drie kloosters en een bazar.
In den omtrek zijn belangrijke goudmijnen; ook zijn er groote ijzersmelterijen. W. is
de hoofdstapelplaats van den Siberischeu handel.
Werden, stad in het Pruiss. regeringsgebied Dusseldorp, kreits Essen, met 5775 inw.,
veel nijverheid en belangrijke steenkolenmijnen. De Benedictijner rijksabdij TV. werd
in 778\'of 787 door Ludger, bisschop van Munster, gesticht en in 1801 geseculari-
seerd. De kerk is zeer schoon; de abdij-gebouwen dienen thans tot gevangenis. In
de 16\'le eeuw werd hier de Codex argente.us met de Gothische bijbelvertaling gevonden.
Verg. Geek, Die Abteikirclw zu W., kist. u. arcJtileklonisclt dargeslellt (1856).
Werder (Karl), Duitsch wijsgeerig schrijver, in 1806 te Berlijn geb., studeerde aldaar
onder Hegel, werd in 1834 privaat-docent en in 1838 prof. in de wijsbegeerte te Ber-
lijn. Hij schreef: De Tlulonis Parmeuide (1834), Logile (1841), Die Tragödie Columbus.
Wereld is het doeltreffend ingerigt, welgeordend geheel der zigtbare dingen, door
de Grieken Kosmos, door de Romeinen Mundus gen. Het woord W. wordt verder in
velerlei beteekenisseu als een geheel gebruikt. Zoo spreekt men in tegenstelling van
de zigtbare W. van de onzinnelijke, zedelijke, verstandelijke, redelijke of ideën-W. Het
heeft nog vele andere, meer populaire beteekenissen in het dagelijksch gebruik, z. a.
menschenwereld, wereldkennis, voor menschenkennis gebruikt, de groote of fijn beschaaf-
de W., enz. Doch in een wijsgeerigen zin is de W. het .onbegrensd heelal met
al hetgeen daarin vervat is. Ook wordt het woord W. gebruikt in de beteekenis van
den aardbol; zoo spreekt men van //eene reis om de W.", van //Werelddeelen" enz. In
Christelijken zin staat, volgens de Jolranneïsche voorstelling, de W., het booze, ongod-
deliike. zondige beginsel in het menschdom, tegenover het reine en goddelijke.
Wereld-as is de regte lijn, welke de Noord- en Zuid-pool des hemels verbindt en om welke
het hemelgewelf dagelijks schijnt te draaijen. Zij is de verlenging van de as der aarde.
-ocr page 243-
WERELD-OOG — WERFF.                                        287
Wereld-oog, Oculus mundi, is een naam, die ook aan Hydrophaan (zie Opaal) gege-
ven wordt.
Wereldsche geestelijken noemt men in de Roomsch-Kath. kerk die priesters, welke tot geene
geestelijke orde behooren, maar toch als predikers, kapelaans, domheeren, vicarissen
enz. aangesteld zijn. In de Lat. kerktaal heeten zij Clerici saecnlares, tegenover de
Clerici regulares, die aan een orderegel verbonden zijn.
Wereld-systeem. Vergelijk Planeten.
Wereldziel (Anima mundi) noemden sommige wijsgeeren de ziel, welke, naar analogie
van de menschelijke ziel in hare betrekking tot het ligchaam, de geheele wereld door-
dringt. Plato stelde zich het ontstaan en bestaan der wereldorde als het werk der W. voor.
Ook de Stoïcijnen waren deze leer toegedaan. Vooral Plotinus en de Neo-Platonici
hebben deze leer ontwikkeld en op verschillende wijzen voorgesteld.
Werf noemt men eene plaats aan den waterkant, die geheel tot het bouwpn, herstel-
len of uitrusten van schepen is ingerigt. Naar gelang de inrigting een bijzonder per-
soou of den staat tot eigenaar heeft, noemt men haar eene particuliere W. of eene
landswerf. De landswerven, die een rijk ten behoeve zijner oorlogsvloot bezit, onder-
scheidt men verder in werven van aanbouw, waar nieuwe schepen gebouwd, en werven
van uitrusting, waar de elders gebouwden van het noodige voorzien, of reeds in dienst
zijnde bodems hersteld worden, fn Nederland heeft men particuliere W. te Rotterdam,
Alblasserdam, Dordrecht, Amsterdam, Zaandam en elders. Te Amsterdam is eene
lands- of rijkswerf van aanbouw en te Nieuwediep en te Hellevoetsluis zijn lands- of
rijkswerven van uitrusting.
Werff (Pieter Adriaanszoon van de), de bij het beleg van Leiden beroemde burge-
meester dier stad, in 1529 aldaar geb., zoon van Adr. Laur. Maartensz. Vermeer, een
zeemtouwer te Leiden, die ten dage van de vervolging der Doopsgezinden, bij welke
gemeente hij vermaner was, in 1537 onthoofd werd, waarna zijne drie zonen en ééae
dochter den naam W. aannamen. Pieter vlugtt\'c in 1568, om de wreede vervolgingen
van Alva te ontkomen, met zijne beide broeders en verscheidene medeburgers naar Einden.
De bloedraad verbande hem met verbeurdverklaring zijner goederen uit zijn vaderland.
Hij begaf zich naar den prins van Oranje te Dillenburg en vestigde zich in 1570
te Wezel, waar hij in zijne woning verscheidene gezanten, commissarissen, boden en
anderen, welke men heimelijk uit deze landen naar den prins afzond, kosteloos ont-
ving. Nadat zich nu al de Hollandsche steden (behalve Amsterdam) onder het stad-
houderschap van den prins hadden begeven, werd W. door dezen afgezonden, om
met Mr. P. de Rijke en Adriaan Manmaaker den voorgenomen aanslag op het graaf-
schap Zutphen te helpen voltrekken, hetwelk ook door de heimelijke hulp van den ma-
gistraat der stad Wezel gelukkig werd uitgevoerd. Hierna reisde hij , van een alge-
meenen lastbrief van Willem I voorzien, naar Xanten in Kleefsland, alwaar hij met
de afgezondenen der steden Leiden, Dordrecht, Delft, Gouda, IJsselstein en anderen
heimelijk over zaken van het hoogste gewigt handelde, keerde naar Dillenburg terug,
om den prins hiervan verslag te doen en werd door dezen terstond teruggezonden, om
bij de regeringen van eenige steden te bewerken, dat de staten van Holland toch staats-
wijze wilden vergaderen. Meer dan eens betoonde hij zijne kloekmoedigheid door bij
zijne zendingen gevaren te trotseren. In 1573 werd W. tot burgemeester van
Leiden aangesteld en bewees aan den lande, doch vooral aan die stad, voornamelijk in
de beide harde belegeringen, welke zij door de wapenen der Spanjaarden moest ver-
duren, de gewigtigste diensten. Hij was het, die, door zijne kloekmoedigheid en zeld-
zame bedaardheid van geest, de drift van den braven secretaris Jan van Hout, gaande
gemaakt door de onbescheidene uitdrukkingen der predikanten tegen het randschrift van
het papieren geld, wijselijk wist neder te zetten en die vooral aan de muitende burgers
een riem onder het harte stak, toen zij in den uitersten nood van hem brood eischten,
en hij hun zijn eigen ligchaam ten spijze aanbood. Dit zijn gedrag deed den moed
herleven, en bragt veel toe tot behoud der stad. Na het opbreken van het beleg
toonde zich W. mede een ijverig voorstander van de regten en vrijheden der stad.,
Leiden. Hij werd vervolgens door de staten van Holland benoemd en bij open
brieven van 1 Nov. 1574 door den stadhouder aangesteld tot commissaris-generaal van
den benoodigden leeftogt voor \'s lands krijgsvolk, zoo te water als te lande, werd bij
de oprigting van het collegie van gecommitteerde raden daarin tot lid benoemd, voort»
door de stalen beschreven, om met audiire leden rnn dat collegie en de afgeraardigden.
-ocr page 244-
238                                          WERFF — WERLAUFF.
ter dagvaart Tan al de steden, bij de aankomst van den grave van Leicester, in \'s Gra-
venhage tegenwoordig te zijn. W. vergezelde in 1587, op nadrukkelijk verzoek van\'s
lands staten, prins Maurits op den gewigtigen togt naar Geertruidenberg, en werd in
1590 gemagtigd om binnen de stad en liet kwartier van Delft de hoofdelijke zetting
en aanstaande verpachting der geuieene middelen aldaar te helpen herzien en te
herstellen. VV. bekleedde, sedert zijn verkregen ontslag in 1574, nog tienmaal de
burgemeesterlijke waardigheid, en bediende ook tusschen beiden het schepensambt.
Hij overleed te Leiden in 1604, waar zijne kleinzonen in 1661 in de Pancras- of
Hooglandsche kerk een fraai gedenkstuk uit marmer ter zijner eere hebben doen op-
rigten. Ook zijn er twee gedenkpenningen ter zijner eere vervaardigd, beschreven door
Mr Ger. van Loon in zijne NederL hisloriepenningen, dl. 1, bladz. 191.
Werff (Adriaan van der), Nederl. historie-en portretschilder, in 1659 onder Kralingen
nabij Rotterdam geb., leerling van Cornelis Picolett, een middelmatig portretschilder te
Rotterdam, en later van Eglon van der Neer, vestigde zich eerst te Rotterdam en
trad sedert 1696 in vaste betrekking bij den keurvorst van de Palts te Du9seldorp,
die hemeen inkomen van 4000 gulden toelegde voor elke zes maanden van ieder jaar,
welke hij te Dusseldorp kwam doorbrengen. Ook de hertog van Wolfenbuttel bestelde
hem meer dan één werk, dat mild betaald werd. Over \'t algemeen golden de werken
van W. reeds bij zijn leven zeer hooge prijzen en is er niet een der oud-Hol-
landsche schilders, die zooveel fortuin met zijne kunst maakte als hij. Zijn roem was
dan ook onder zijne tijdgenooten ongemeen groot. Hoewel hij een uitnemend teekenaar
en zorgvuldig schilder was, wordt toch het conventionele in zijne opvatting en voor-
stelling van dusgenaarad klassieke, mythologische of historische onderwerpen, het
gemaniëreerde en gelikte in zijne schilderwijze met regt gewraakt. Het museum te
Amsterdam bezit van zijne hand zijn levensgroot Portret, eene Htilige familie, Psyche
en Cupido op een ruslbed,
een Landschap met een spelenden herder en eene dansende
nimf
en een H. Hieronymus; dat te \'s Gravenhage het Portret van een magistraat
en de Vlugt naar Egypte. Verder komt zijn werk voor in bijna alle musea en vor-
stelijke verzamelingen van Europa, vooral ook te Munchen, waar ö3 stukken van
zijne hand zijn. Hij overleed in 1722. — Pieter v. d. W., jongere broeder des vori-
gen, in 1665 geb. en in 1718 overl., hielp zijn broeder bij meer dan een zijner
werken en was diens manier vrij wel magtig. Te Amsterdam heeft men van hem
Twee meisjes die een klein standbeeld met bloemen versieren en Een jong meisje dat
een Venusbeeld wil nateekenen.
Ook te .Herlijn, Dresden en elders zijn stukken van
zijne hand.
Wergeland (Henrik Arnold), beroemd Noorweegsch dichter, in 1808 te Christiansand
geb., studeerde te Cbristiania in de godgeleerdheid, later in de geneeskunde, werd in
1836 custos aan de universiteits-bibliotheek en in 1840 rijksarchivaris. Hij overleed te
Eidsvold in 1845. Zijne gedichten, waaronder satiren, drama\'s, treurspelen, didak-
tische en lyrische gedichten, zijn na zijn dood in 9 dlu. vereeuigd uitgegeven (Christ.
1851—57).
Werkstuk noemt men eene opgave uit de meetkunst met passer en liniaal uit te voeren.
Werktuigkunde, ook w el Mechanica (z. a.) genoemd, wordt verdeeld in statica
of leer van het evenwigt, en dynamica of leer van de beweging. In eene meer begrensde
beteekenis bevat zij de leer van de inrigting der werktuigen in haar verband tot de
eerstgenoemde grondwetenschap en heet dan werktuig kennis. Zie voor het artikel Me-
chanica
werken over mechanica. Hydrostatica is de leer van het evenwigt bij vloei-
bare ligchamen; zij gaat de drukking der vloeistof na op de wanden van het vat,
waarin deze besloten is, zoekt daarbij het middelpunt van persing, bepaalt de neder-
waartsche en opwaartsche drukking op een vast ligchnam in eene vloeistof uitgeoefend,
en het daardoor ontstane gewigtsverlies enz. Het deel dezer wetenschap, dat hieruit
de hulpmiddelen aan de hand geeft om het soortelijk gewigt van vaste en vloeibare
ligchamen te bepalen, heet waterweegkunde. Hydronamica eindelijk gaat de ver-
schijnselen bij beweging van vloeibare ligchamen na, alsmede de beweegkracht van
stroomend water.
Werkwoord. Zie Verbum.
Werlauff (Erik Christiaan), Deensch geschied- en oudheidkundige, in 1781 te Kopen*
hagen geb., was eerst custos, later bibliothecaris en sedert 1829 opperbibliothecaris bij
de koninkl. bibliotheek en prof. in de geschiedenis te Kopenhagen. Hij schreef o. a,
-ocr page 245-
WERMELAND — WERNIKE.                                      239
Fatrisdala-Saga (1812); Anecdoton, historiara Sverreri, regis Norvegiae, illustrans
(1815); met Thorlacius het 4<lc tot 6de deel van Snorri Sturluson\'s Heimskringla ; met
Engelstóft het 8c deel van de Scriptores rerum danicarum (1834); verder Symbolae ad geo-
graphiam medii aevi ex monumentis islandicis
(1821), Vers. einer Gesc/i. der dnnischen
Sprache im Herzogth. Schleswig
(1825), Ueb. die Gonstitutio Waldemari (1848).
Wermeland of Warmeland is een landschap in het middengedeelte van het koningrijk
Zweden of het eigenlijke Svearike, gelegen tusschen Noorwegen, Ualekarlië, YYestgoth-
land, Westmanland en Nerike, heeft niet de meren, waaronder het Wenermeer, eene
oppervlakte van 336,42 □ m. met (1866) 261,970 inw. en is zeer rijk aan metalen,
vooral ijzer. De voornaamste rivier is de Clara-elf. De landbouw is van weinig beteekenis.
De hoofdstad is Karlstad (z. a.).
Werner (Abr. Gottlob), een der uitstekendste mineralogen en de grondvester der
geognosie, in 1750 te Wehrau in Opper-Lausitz geb, werd in 1764 bij zijn vader, die
inspecteur der ijzerhutten van den graaf van Solms was, als huttenschrijver aangesteld,
begaf zich in 1769 naar de bergschool te Freiberg en in 1771 naar Leipzig, waar hij
zich eerst met de regtsgeleerdheid, daarna met de natuurkunde bezig hield. Reeds in
1773 gaf hij zijne verhandeling Ueber die aussern Kennzeichen der Fossilien in het licht.
In 1775 werd hij inspecteur bij de bergakademie en leeraar in de mineralogie en berg-
bouwkunde te jb\'reiberg, welke betrekking hij tot zijn dood bekleedde. De Freiberger
akademie werd nu eerst door hem beroemd. Nadat hij de bergbouwkunde van de mine-
ralogie gescheiden had, deed hij zulks ook ten opzigte van de oryktognosie (delfstoffen-
kennis) en geognosie (aardkennis), welke laatste door hem gevestigde wetenschap hij in
1785 het eerst onder dezen naam in wetenschappelijke vormen voordroeg. Hij grondde
zijne geognosie op waarnemingen aan de aar Ischors en maakte haar tot eene geheel
empirische of op ondervinding gegronde wetenschap. VV. overleed in 1817 te Dresden.
Te Freiberg is in 1850 ter zijner eere een gedenkteeken opgerigt. Tn 1808 werd te
Edinburg de Wernerian Society en in 1816 te Dresden de Wernersche Societat ge-
sticht. Behalve de reeds genoemde verhandeling zijn zijne voornaamste geschriften : Kurze
Classificalion und Besehreib. der Gebirgsarlen
(1782), Von den verschiedenen Graden
der Festigkeit des Gesteins
(1788), Nette Theorie von der Eiitslehung der Gange (1791),
Oryktognosie oder Handb. für die Liebhaber der Mineralogie (1792), Sammlung minera-
logischer und hütlenmannischer Schriften
(1811). Verg. Frisch, Lebensbeschr. W.^s (1825);
"Weiss, Ueb. IV.\'s Verdienste (1825).
Werner (Frederik Lodewijk Zacharias), Duitsch kanselredenaar en dichter, geb. te
Koningsbergen in 1768, beoefende aldaar de wijsbegeerte onder Kant, trad in 1793
als kamer-secretaris in Pruissische staatsdienst,\'werd in 1805 geheim-secretaris te
Berlijn, legde weldra zijne betrekking neder, reisde veel, werd in 1809 Darmstadtsch
hofraad, trad in 1811 tot de Roomsche kerk over, werd in 1814 priester en prediker
te Weenen, in 1817 eere-domheer van Kaminico, trad in 1821 voor korten tijd in
de orde der Redemptoristen en overleed in 1823 te Weenen. Hij maakte als prediker
grooten opgang. Onder zijne tooneelstukken, verzameld onder den titel van W.\'s Theater
(6 dln., 1817—18), verdient vooral zijn Vierunzwanzigster Februar, het eerste noodlot-
: treurspel, vermelding. Zijne Nachgelassene Prediglen zagen in 1836 het licht. Zijne
Sammtliche Werke (1839—41, 14 dln.) bevatten zijne levensbeschrijving door Schütz.
"Verg. Hitzig, Lebensabriss JV.\'s (1823).
Werner (Karl), Duitsch schilder, in 1808 te Weimar geb., kreeg zijne opleiding te
Leipzig en Munchen en sedert 1833 in Italië, waar hij tot 1853 meestal te Rome leefde.
Daarna vestigde hij zich te Leipzig, vanwaar hij reizen ondernam naar Dalmatië (1855),
Spanje (1857), Syrië, Palestina en Egypte (1862 en 1864). Zijne schilderijen, die
vooral in Engeland zeer gezocht zijn, doen hem als een der beste schilders van bouw-
kunstige monumenten kennen. Zijne voorstellingen van de heilige plaatsen in Palestina
zien sedert 1864 in kleurendruk te Londen het licht.
Wernigerode, een graafschap in den Hartz, den graven van Stolberg-W. toebehoorende,
doch sedert 1826 een kreits in het district Maagdeburg der Pruiss. prov. Saksen uit-
makende, telt op 4,88 Q m. 20,000 inw. De hoofdplaats is W., stad met 6015
inw., aan de Holzemme gelegen. Digt bij de stad ligt op een berg het grafelijke slot,
waarin eene rijke boekerij en een klein museum van natuurlijke historie.
Wernike (Christian), ook Wernigk, Warneck gen., Duitsch dichter, omstr. 1660 in
Pruissen geb., studeerde te Kiel, leefde langen t\\jd in Nederland, Frankrijk en En.-
-ocr page 246-
240
WERRA — WESLEY.
geland, vestigde zich daarna te Hamburg, werd later staatsraad en Deensch resident
bij het Fr. hof en overleed tusschen 1720 en 1730 te Parijs. Hij vestigde zijn naam
als dichter door zijn komisch heldendicht Hans Sachs (1703) en vooral door zijne
Epigramme (6 dln., 1697 en meerm.).
Werra, een der beide bronstroomen van de Weser, ontspringt aan het zuidoostel. tot
Saksen-Meinmgen behoorend gedeelte van het Thuringerwoud aan den Blessberg uit
de zoogeu. Natte W. en de Drooge W., stroomt door Saksen-Meiningen, een deel van
Weimar, het keurvorstendom Hessen, Pmissen en Hannover, en vereenigt zich, na een
loop van 35 m., bij Hamioversch-Munden met de Eulda en met deze met de Weser. —
Het depart. W. in het voormalig koningrijk Westfalen besloeg 90 J □ m. en had Mar-
burg tot hoofdstad. — He Westfaalsche of Lippische W., ook VVerregen., een Pruiss.-
Westfaalsche zijstroom van de Weser, ontspringt ten O. van het ïeutoburgerwoud in
het vorstendom Lippe en stort zich na 13 m. bij Rehme in de Weser uit.
Werra-gebergte. eene bergketen in Keur-Hessen aan de Werra, vormt de noorde.1. voort-
zetting van het Rhön-gebergte en stoot aan het Thuringerwoud en de Weser- en Fulda-
gebergten. De hoogste top is de Meissner, die zich tot 22 84 v. verheft.
Werst is eene Russ. mijlmaat van 500 Saschehn of 3500 Russ. voeten; 104->- W.
maken eenen graad van den aequator uit, zoo dat er bijna 7 W. op eene geographi-
sche of gemeene Duitsche mijl gaan, en 20 \\V. zoo veel als 3 Duitsche mijlen of 4
uren gaans bedragen; 1 W. is dus = 1066,78 meter.
Werteloo (Georgius Benedictus), geb. te Haarlem in 1564, overl. ie Heidelberg in 1589,
was een niet onverdienstelijk dichter. Hij heeft uitgegeven: Dichterlijk tafereel der
daden tan prinse Willem van Nassau,
benevens Bij- en grafschriften (Leid. 1586).
Werth (Joh. von). Zie Weert (Jan van).
Wertheim, hoofdplaats van een ambt in den Padenschen Penedeu-Rijnkreits, aan de
Tauber en den Main, met 3245 inw., eene vrijhaven en wijnteelt, is het eigendom
van het vorstelijk huis Löwenstein. Het bergslot en stamhuis is in den 30-jarigen oorlog
grooteudeels verwoest.
Wervelkolom of Ruggegraat (Columna vertebrali» i. tphtali*). De W. is eene uit 26
boven elkander gelegene beenderen zamengestelde buis, die het ruggemerg in zijne holte
opneemt. Zij strekt zich uit van het groot achterhoofdsgal tot aan het onderste ge-
deelte van den romp, die hoofdzakelijk door haar gesteund wordt. De beenderen, die
de W. zamenstellen, noemt men wervels (vertebrae) en bestaan uit een voorste ge-
deelte of ligchaam, een achterste gedeelte of boog, en zeven uitsteeksels. Tusschen de
boog en het ligchaam blijft eene opening ter doorlating van het ruggemerg. De wer-
vels worden onderscheiden in ware en valsche. De ware wervels zijn: Ie zeven hals-
wervels, waarvan de beide bovensten, atlas en epistropheus genaamd, in vorm belang-
rijk met de anderen verschillen; 2° twaalf borstwervels, waaraan zich de ribben vast-
hechten, en 3e vijf lendewervels. De valsche wervels zijn het heiligbeen en het staart-
of stuitbeen. Zij bestaan uit eenige vervormde en zaamgegroeide wervels. Het hals- en
lendengedeelte zijn beweeglijker dan het borstgedeelte. Over de vormveranderingen der
W. zie men Verkromming.
Wesel. Zie Westl.
Weser. Zie Wezer.
Wesley (John), stichter van de godsdienstige partij der Methodisten (z. a.), in 1703
te Epworth in het Eng. graafschap Lincoln geb., studeerde te Oxford, werd in 1726
fellow bij het Lincoln-collegie en lector in de Grieksche taal. In 1729 rigtte hij met
zijn broeder Charles en zijne vrienden Morgan en Linkraan eene vereeniging op om
een geregeld ascetisch leven te leiden, welke vereeniging zich weldra uitbreidde, terwijl
hare leden om hun naar vaste regels ingerigt godsdienstig leven den naam van Metho-
disten verkregen. Met Whitefield (z. a.) doortrok hij van 1735 — 38 als boetprediker
en missionaris America, stichtte in 1738 in Fetterlane te Londen eene gemeente,
scheidde zich in 1741 van Whitefield, daar deze aan de streng Calvinistische predesti-
natieleer was toegedaan, welke W. verwierp, verbreidde zijn Methodisme in CornwaN
lis, Schotland en Ierland, stichtte in 1748 een seminarie te Kisjswood, schreef in
1784 de Deed of decluration, de constitutie van het Wesleyaansche Methodisme, ondernam
verscheidene predikreizen en overleed in 1791. Zijne leerredenen en ascetische schriften
zagen in 32 dln. (1774) het licht. Verg. Southey, Life of ff\'. and the rise andprogress of
methodism
(Duitieh door Krnmmacher, 2 dln., 1828); Tnylor, W. and Methodism (1851),
-ocr page 247-
WESPEN — WESSENBERG.                                      841
Wespen, Veapidae. Men geeft dezen naam aan eene farn. van Vliesvleugelige insekten,
die zich kenmerken doordien in de rust de bovenvleugels, in de lengte toegevou-
wen, de ondervleugels dekken. Haar ligchaam, waarvan het achterlijf bij de aan-
hechting sterk ingesnoerd is, is geel en zwart gekleurd; de wijfjes zijn van een angel
met eene gifiklier voorzien. De W. worden in twee groepen verdeeld, namelijk: W., die
op zich zelve, en W. die gezellig bijeen leven. Van de eerste groep komen bij ons
een paar geslachten Eumenes en Odynerus voor. De voorwerpen der andere groep, die
vereenigd in nesten leven, welke zij uit een soort van papier vervaardigen, bestaan uit
wijfjes, mannetjes en geslachtloozen of werksters. Van deze groep bezitten wij uit
het geslacht Wesp (Pespa) de Hoornaar (V. crabró), de Gemeene W. (V. vulgarü),
benevens de soorten V. germanica en V. rufa. De VV. Jeven van vruchten, honig
en kleine insekten.
Wespendief, Bijenarend, Pernis apivorus. De VV. behoort tot de fam. der Dagroof-
vogels; hij komt in grootte met den buizert overeen, maar heelt korter pooten en een
ranker ligchaam. Hij is van boven bruin , van onder witachtig met rosse en bruine vlek-
ken; de pooten en washuid zijn geel gekleurd. Staarten vleugels hebben dwarsbanden,
die op de laatsten vooral smal zijn. Hij voedt zich met onderscheidene dieren, maar
maakt hoofdzakelijk jagt op wespen, bijen , hommels en dergelijken. De VV. leeft in
de niet koude streken van geheel Europa, maar slechts in kleinen getale. Bij ons
is hij tot het najaar.
Wessel Gansfort. Zie Gansfort.
Wesselényi (Nicol., baron von), Hongaarsch vrijzinnig staatsman, in 1794 te Zsibo in
Zevenbergen geb., ijverde sedert 1818 tegen de zouder medewerking van den rijksdag
uitgevaardigde urbariaal-wet en bewerkte daardoor, dat de Oostenr. regering in 1834
den sedert vele jaren afgeschaften Zevenbergschen rijksdag weder instelde. Met Sze-
chenyi trad hij in 1835 op den rijksdag aan het hoofd der nieuwe liberale beweging,
werd deswege in 1837 gevangen genomen en eerst door do amnestie van 1840 in vrij-
heid gesteld. lu 1818 begaf hij zich naar Presburg om bij de Hong. omwenteling zijn
vaderland vau dienst te zijn, maar verliet na de vermoording van Lamberg Hongarije,
begaf zich naar Griifenberg en overleed, geheel blind geworden, in 1850 te Pesth.
Wesseling (Petrus), een der beroemdste philologcn der vorige eeuw, in 1692 te Stein-
fnrt geb., studeerde te Leiden en te Franeker in de letteren en de godgeleerdheid,
werd in 1717 conrector te Middelburg, in 1723 hoogl. der geschiedenis en welspre-
kendheid te Franeker en in 1735 hoogi. in dezelfde vakken benevens het Grieksch
te Utrecht, waar hij sedert 1746 ook het professoraat in het Romeinsch-Germaansche
en het natuurregt bekleedde en in 1764 overleed. Zijne voornaamste schriften, nog in
hooge achting, zijn: Vetera Romanorum itineria (1735), Observationes variae (1727,
op nieuw uitgeg. door Frotscher, 1832), Probabilia (1731), Diatribt de Judaeorum,
arcltaeologia
(1738), Epistola de Aquilae fragmenlis (1748). Grooten roem hebben
vooral zijne uitgaven van Uiodorus Siculus (1745, 2 dln.) en van Herodotus (1768),
de laatste voorafgegaan door eene Dissertalio Herodolica (1758). Ook bezorgde hij ver-
beterde uitgaven van Petitus, Leges Atticae (1741) en van Simsonii Chronicon (1752).
Wesscnberg (Ignaz Heinr. Karl, vrijheer von), een der meest verlichte Roomscbe
bisschoppen van onzen tijd, in 1774 te Dresden geb. als zoon van den Oostenr. ge-
zant Phil. Karl, vrijheer von W., studeerde te 1 lillingen, Wurzburg en Weenen iu de
godgeleerdheid, werd in 1798 domheer te Konstanz en door Karl von Dalbergin 1800
vicaris-generaal van het bisdom Konstanz. Hij ijverde voor verbetering van de oplei-
diug der geestelijken en van het volksonderwijs, voor de invoering der Duitsche taal
in de kerkelijke liturgie, de verbetering van het rituaal enz. en vooral voor de oprig-
ting eener Duitsch-nationale kerk onder een Duitschen primas. Toen in 1814 Dal-
berg, met toestemming van den groothertog van Baden, hem tot coadjutor en opvol-
ger in het bisdom benoemde, weigerde de paus de bekrachtiging, als ook toen hij na
Dalberg\'s dood, in 1817, tot bisschop gekozen werd. Toch bleef W. bisschop van
Konstanz en werd in 18-\'2 door de Badensche geestelijkheid als aartsbisschop van Frei-
burg voorgesteld, maar niet door den paus bekrachtigd. Nadat ten gevolge van bet
concordaat in 1827 het bisdom Konstanz opgeheven was, leefde W. buiten betrekking
als weldoener der armen en bevorderaar van kunsten en wetenschappen, deelde in de
algemeene achting en overleed in 1860 te Konstanz. Onder zijne talrijke schrifien
verdienen vooral vermelding: Die grossen KirchenversamvUungen tkt 15. u. 16. fa/ir/t,
Algem. NtU, Mneycloftdie, deel XV,                                                                     16
-ocr page 248-
WESSEX — WESTENRIEDER.
U2
(4 dln., 1840), Gott und die Welt (2 dln., 1857) en Sammtl. Gedichte (ft dln., 1834—
44). Verg. Beek, J. H. K. von W., sein Leben u. Wirken (1862). — Zijn broeder;
Joh. PhÜ., vrijheer von W. Ampringen, geb. in 1775 te Dresden, sedert 1797 in
Oosteur. staatsdienst, nam aan de belangrijkste gebeurtenissen van zijn tijd als staats-
raan deel, onttrok zich in 1831 aan het staatsleren, was van Mei tot Oct. 1848
voorzitter van het ministerie, leefde in Baden buiten betrekking en overleed in 1858
te Freiburg in Breisgau.
Wessex, d. i. West-Saksen, een der zeven koningrijken, welke de Angelsaksen in de
5<lc eeuw in Engeland hebben gesticht, omvatte de tegenwoordige graafschappen Coru-
wallis, Devonshire, Somersetshire, Dorsetshire, Wiltshire, Southainpton en Berkshire
en het eiland Wight. Het werd door Kerdik en diens zoon Kenrik, die er in 494
landden, gesticht, had Witanceaster (thans Winchester) tot hoofdstad en werd zoo mag-
tig, dat het onder koning Egbert in 827 al de zeven koningrijken aan zich onderwierp.
Wessobrmin, dorp in het landsgeregt Landsberg van den Beijerschen kreits Opper-
Beijeren, met 630 inw. en een Benedictijner klooster, oinstr. 740 gesticht en beroemd
door zijne handschriften, waaronder dat van het Wessobrunner Gebet, een belangrijk
gedenkstuk van de oud-Hoogduitsche taal uit de 2<le helft der 8ste eeuw, o. a. afge-
drukt in Wackernagel\'s Altdeutsches Lesebuch. Verg. Leutner, Hut. monasterii Was-
sofonlani
(1753), en Miillenhoff, De carmine Wessofontu.no (1861).
West (Benjamin), beroemd Eng. historie-schilder, in 1738 te Springfield in Pennsyl-
vanië geb., ging in 1760 naar Rome en vestigde zich in 1763 te Londen, waar hij
zich spoedig zulk een naam verwierf, dat koning George III hem in 1768 opdroeg
om eene schilder-akademie op te rigten , van welke eerst Beijnolds en na diens dood
in 1791 W. zelf directeur werd. In 1772 werd hij hofsehilder, kreeg nog vele andere
ambten en titels en overleed te Londen in 1820. Zijn stijl is niet zuiver, zoodat hij
menigmaal van de navolging der antieken en der beroemde Ital. meesters tot die der
alledaagschc werkelijkheid vervalt. Het minst gelukkig is hij in de voorstelling vau
Bijbelsche tafcreelen. Zijne beroemdste stukken zijn: Kleombrolus door Leonidas in
ballingschap gezonden , Oresles en Pylades
, Christus zieken in den tempel heelende,
Dood van generaal Wolfj\', l\'aulus uu de schipbreuk op Malta, Dood van Nelson,
Christus voor Pilatus.
Verg. Galt, Life and studies of li. W. (1820).
West-Australië, eene het zuidwestel. deel van Australië omvattende Eugelsche kolonie,
sedert 1829 voor de kolonisatie geopend, telt op 4620 □ m. (1865) 18,780 inw., is
door vele rivieren doorsneden, waaronder de Zwanen-rivier de voornaamste is, en heeft
een mild klimaat en grootendeels vruchtbaren bodem. De zetel der regering is Perth.
Westen, eene der vier lioofdstreken van het uitspansel, omstreeks welk deel des hemels
alle hemellichten schijnbaar ondergaan, omdat de aarde in tegenovergestelde rigting van
het westen naar het oosten omwentelt.
Westendorp (Nicolaas), Nederl. oudheid- en geschiedkundige, werd geb. te Farmsum iu
1773 en overleed als predikant te Losdorp in 1836. De hoogeschool te Groningen
schonk hem eershalve het^doctoraat in de letteren. Zijne verhandeling over de Hun-
nebedden
werd in 1815 door de Maatsch. van Wetensch. te Haarlem, en die over de
Noordsdie Mythologie
in 1826 door de Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leiden be-
kroond. Voorts schreef hij nog Verhandel, over onderwerpen uil het gebied van oud-
heidkunde en godenleer
(1826), een Jaarboek van en voor de provincie Groningen (1829,
1833, 2 st.), Bijzonderheden uit de geschiedenis der Hervorming in deprov. Groningen
1545—1580 (1832), een oudheidkundig tijdschrift Antiquiteiten, eerst alleen (4 st.,
1819), later met Reuvens (3 st., 1820). Ook in de werken van het Koninkl. instituut,
in die van de Maatsch. der Nederl. Letterk. en in de tijdschriften: de Letterbode en
de Vriend des Vaderlands schreef hg onderscheidene oudheidkundige verhandelingen.
Westenrieder (Lorenz von), verdienstelijk Beijersch geschied- en aardrijkskundig schrij-
ver, in 1748 te Munchen geb., was eerst wereldlijk priester, werd na de opheffing
der Jezuïten orde in Beijeren in 1773 leeraar der poëzij te Landshut, in 1774 prof.
in de letterkunde te Munchen, in 1776 raad bij de boeken-censuur, in 1778 lid van
de akademie der wetenschappen, in 1786 geestelij k-raadsheer en in 1800 domheer.
Hij overleed te Munchen in 1829 Hij schreef op aandrang der regering vele nuttige
schoolboeken en andere geschriften over Beijeren, die na zijn dood vereenigd in 29 dln.
(1831—37) werden uitgegeven. In 1854 werd hem ter eere te Munchen een stand-
beeld opgerigt.
-ocr page 249-
WESTEBAS — WE8TER8CHE KERK.                              243
o
Westeras, hoofdplaats van het Zweedsche Jan van dien naam (118,13 [j m. met
103,300 inw.), aan de uitstrooming van de Swartan in het Malarmeer gelegen, met
4601 inw., eene Gothische kathedraal uit delldceeuw, een gymnasium met bibliotheek,
een oud slot, hospitaal, lazaret, magazijnen, scheepstimmerwerren, tabaksfabrieken,
scheepvaart en handel. Gustaaf Wasa behaalde hier zijne eerste overwinning op de Denen.
Westerbaen (Jacob), Nederl. dichter, in 1599 geb., was in zijne jeugd voor den
kansel bestemd en werd in het stateu-collegie te Leiden opgenomen, doch zijne Eemon-
strnntschgezinde rigting deed hem de voorgenomen loopbaan opgeven en zich op de
geneeskunde toeleggen. Hij bragt het grootste deel van zijn leven door op het door
hem in een uitvoerig, onderhoudend geschreven leerdicht verheerlijkt landgoed Ocken-
burg, nabij Loosduinen, waarvan hij, gelijk mede van de heerlijkheden Brandwijk en
Gijbland, eigenaar geworden was ten gevolge van zijn huwelijk met de weduwe van
den heer van Groeneveld, zoon van Oldenbarneveld, wegens een aanslag op het leven
van prins Maurits onthoofd. Hij overleed op dit buitengoed in 1070. Behalve zijn
reeds genoemd hoofdwerk gaf hij onderscheidene dichtwerken in het licht: Minnedichten
(1624), welgeslaagde vertalingen van Virgilius\' Eneis, de Heroïdes en de Ars amandi
van Ovidius, de Troas van Seneca en de Comoediae van Terentius, voorts van eenige
Basta van Janus Secundus, de Laus ünllitiae van Erasmus enz., gelijk mede eene
zeer goede Psalmberijming, in de gewone voetmaat (1655). De meeste zijner ge-
dichten zijn opgenomen in Alle dé gedichten van J. Westerbaen, heer van Brandtmick
(1672, 3 dln.), in welke verzameling echter niet wordt gevonden zijn vroeger in Ver-
scheyde gedichten
(\'s Gravenhage 1656) opgenomen dichtstuk ter bestrijding van Von-
del\'s Allaergeheymenissen, door Brandt van zijn standpunt //het aardigste van al zyne
rijmen" genoemd. Verg. Simons in Mnemosyne (9de st., bl. 293 volg.). — Tot dezelfde
familie behooren waarschijnlijk do volgende twee Remonstrantsche predikanten. Cornelis
W., in 1690 te Katwijk geb., predikant te Noordwijk (1719), Brielle (1722), Utrecht
(1725) en Rotterdam (1737), waar hij in 1771 overleed, bekend door de uit het
Eng. vertaalde Algemeenc historie (19 dln., 4°), de vertaling van Larduer\'s Geloof-
waardiyh. der EvangeUe-gi&chiedenis
en door een bundeltje gedichten, na zijn dood
door zijn zoon uitgegeven (Leid. 1774). — Beroemder is Cornelis Willem W., in 1764
te Amsterdam geb., Remonstrantscb predikant te Schoonhoven (1788), Leiden (1 790),
Utrecht (1793) en Amsterdam (1804), waar hij in 1832 overleed. Hij was een man
van veelzijdige kennis, die zich zeer verdienstelijk maakte omtrent de schoolverbetering.
Vooral in het tijdschrift De Letteroefeningen schreef hij onderscheidene godsdienstige
en geschiedkundige opstellen ; verder Lofrede op Lublink de jonge (181 7) en Lijkrede op
M. Stuart
(1827). Verg. Swart, Lijkrede op C. W. W. (1832).
Westerbotten, het noordelijkste deel van het Zweedsche Norr- of Noordland, omvat,
behalve het tot het Östersunds-lan behoorende Jamtlands-Lapmark, het geheele overige
Zweedsche Lapland en is in de liine Umea en Norrbotten verdeeld. De hoofdplaatsen
zijn Umea en Lulea.
Westergaard (Niels Lod.), Deensch oriëntalist, in 1815 te Kopenhagen geb., stu-
deerde aldaar en te Bonn, bereisde het Oosten, werd in 1844 lector, in 1845 prof.
in de Indische talen te Kopenhagen en in 1848 tot lid van den rijksdag gekozen. Hij
schreef o. a. Radices Sanscritae (1841), Sanskrit formlare (1846), eene uitgave van
de Zend-Avesta (Ie dl., 1852—55). Ook maakte hij zich omtrent de verklaring van
het oud-Perzisch wiggeschrift verdienstelijk.
Westergo. Zie Friesland.
Westermann (Anton), Duitsch philoloog, in 1806 te Leipzig geb. .studeerde aldaar,
werd er in 1830 privaat-docent, in 1833 buitengewoon en in 1834 gewoon hoogl. in
de klassieke oudheidkunde. Hij maakte zich vooral door zijne Gesch. der Beredsamkeit
in Griechenland und Rom
(2 dln., 1833—35) en door voortreffelijke kritische uitgaven
van de schriften van Grieksche redenaars bekend.
Westersche eilanden. Zie Hebriden.
Westenene kerk, ook Latijnsche gen., naar de taal van welke zij zich vóór de Kerk-
hervorming geheel bediende en in hare talrijkste afdeelingen de R. Katholieke kerk
zich nog tegenwoordig bedient bij haar ritueel. Zij heet W. in tegenstelling met de
Oostersche of Grieksche (zie Grieksche kerk). Tot aan de Kerkhervorming was de uit-
drukking W. K. gelijkbeteekenend met Roomsche kerk (z. «.). De Kerkhervorming
splitste de W. K. in twee hoofdafdeelingen s de R. Katholieke en de Protestantsche,
18*
-ocr page 250-
844            WESTEESCH KOMEINSCH KEIZEKRIJK — WESTPALEN.
t
Westersch Romeinsch Keizerrijk (Het) heet dat deel van het Romeinsche gebied, het-
welk keizer Theodosius bij zijn overlijden, in 395, aan zijn jongsten zoon Houoriu9
achterliet. Daartoe behoorde Italië, met het westelijke deel Tan Illyrië, verder Afrika,
Spanje, Gallië, Germanië en Britannië. De Vandaal Stiüco, door Theodosius tot
voogd en rijksbestuurder benoemd, voerde de regering met krachtige hand, maar
nadat Honorius, gehoor gevende aan den laster van benijders, dezen bekwamen dienaar
als verrader had doen ter dood brengen (408), overschreden vreemde volken de grenzen
des rijks, en in sommige gedeelten van Gallië en in Britannië matigden anderen
zich het bestuur aan. Op Honorius volgde diens neef Valentinianus III, 425—55.
Door de krachteloosheid van zijne moeder en voogdes Placidia, door de ongeschiktheid
van den wellustigen keizer zelven en vooral door de steeds toenemende verhuizingen der
volken verzwakte het rijk meer en meer, niettegenstaande Aëtius in 451 de Hunnen
onder Attila in de Catalaunische velden versloeg. Nadat Valentinianus door Pe-
tronius Maximus vermoord was, die zich tot keizer liet uitroepen, doch slechts drie
maanden regeerde, en Avitus in Gallië door het leger tot keizer benoemd was, beschikte
de West-Gothische veldheer Ricimer herhaaldelijk over den keizerlijken troon, zoowel
toen hij na den dood van Julius Majorianus, 457 — 61, Libius Severus, 461—65, tot
keizer aanstelde, als toen hij zelf van 465—67 met onbeperkte magt regeerde en ca
den (lood van keizer Anthemius, 467—72, tegen den wil der Romeinen Anicius 01y-
brius, Julij—Oct. 472, tot keizer verhief. Na de korte en zwakke regering van Gly-
cerius, 473—74, en van Julius Nepos, 474—75, volgde eindelijk Romulus Augustulus
op, die in Aug. 476 door Odoacer tot neerlegging der keizerlijke waardigheid genood-
zaakt werd. Zoo eindigde het W. Rom. Keizerrijk. Odoacer heerschte over Italië,
waarover de Oostersch-Romeinsche keizer Zeno, als koning, de opperheerschappij trachtte
te doen gelden. In Gallië bleef tot 486 een overblijfsel van de Rom. heerschappij onder
Syagrius, aan welke de Frankische koning Chlodewig een einde maakte.
Wester-Schelde. Zie Schelde en Hout.
Westerwald heet in uitgebreider zin dat deel van het oostcl. aan den Beiieden-Rijn
gelegen bergland, dat tussuhen den Rijn, de Sieg en de Lahu ligt, grootendeels tot
Nassau en de 1\'ruiss. regeringsgebieden Koblenz en Arensberg en voor een klein ge-
deelte tot de groothertogel. prov. üpper-llessen behoort, in beperkter zin echter
het noordoostel. en middelste hoogste deel van genoemd bergland, ook de Holte
W.
of de Kalle Mc/ie gen., die zich in den Saalberg of Salzburgerkopf tot 2604 v.
verheft.
Westfaalsche Poort. Zie Porta fFestp/iaiica.
Westfaalsche Vrede heet de in de beide, in den voormaligen Westfaalschen kreits ge-
legene steden Munster en Osnabruck onderhandelde en 24 Oct. 1648 gesloten vrede,
waardoor de verwoestende Dertigjarige oorlog gesloten, rust en veiligheid in Duitschland
hersteld en een nieuw staatkundig stelsel in Europa gevestigd werd. Door den W. V.
werd de staats- en godsdienstregeling op een vasten voet gesteld. Het oppergezag der
rfjksstenden werd erkend en aan den door den keizer zoo menigmaal uitgesproken ban
werd paal en perk gesteld. De sedert den godsdienstvrede van 1555 ten voordeele der
Protestanten toegestane veranderingen werden bekrachtigd, met de bepaling, dat alles
in den toestand zou blijven, waarin het zich in het zoogen. normaal-jaar, 1624, bevond.
Aan de Gereformeerden werden gelijke regten toegekend met degenen, die aan de Augs-
burgsche confessie toegedaan waren, en er werd vastgesteld dat geene der drie con-
fessies meer vervolgd zoude worden. Het Keurhuie de Palts kreeg de Palts aan den
Rijn en de keurvorstelijke waardigheid terug; aan Frankrijk werd de Elsas afgestaan;
Zweden kreeg Voor-Pommeren, Breinen, Verden, Wismar en 5 mill. thalers voor zijne
troepen; Brandenburg, Mecklenburg, Haunover en Brunswijk werden deswege door de
eaecularisatie van vele geestelijke goederen schadeloos gesteld. Duitschland verloor in
het geheel 1900 □ m. met 472 mill. inw. De vereenigde Nederlanden werden tegenover
Spanje als eene vrije natie en Zwitserland als geheel onafhankelijk van het Duitsche
rijk erkend. De plegtige protestatie van paus Innocentius X tegen dezen vrede, vooral
met betrekking tot de saecularisatie der geestelijke stichten, veroorzaakte geene zwarig-
heid, maar de uitvoering van alle voorwaarden des vredes ondervond groote moeije-
Jijkheden. Verg. Woltmann, Gench. des ffestf. Friedens (2 dln., 1808).
Westfalen of Westphalen, eene prov. van het koningrijk Pruissen, die in 1864 op
g60,81 Q «j, 1,666,581 inw. telde, van welke de grootste helft tut Je R, Katholieke\'
-ocr page 251-
WEST-FRIESLAND.                                           245
kerk behoort. Zij gren9t aan Nederland, Hannover, Schaumburg-Lippe, Keurhessisch
Schaumburg, Lippe-Detraold, Erunswijk, Keurhessen, Waldeck, het groothertogdom
Hessen , Nassau en de Rijn-provincién , en bestaat, behalve uit vroegere .bezittingen van
Pruissen, uit de bisdommen Munster en Paderborn, alsmede uit verschillende streken
van het oude Duitsche rijk, die in 1815 aan den koning van Pruissen werden toege-
wezen. Het zuidoostel. deel is bergland, door het Westerwald, de Sauerlnndscbe ber-
gen, den Haarstrang, het Egge-gebergte, het Teutoburgerwoud en het Wiehen-gebergte
overdekt. In het N. W. strekt zich de Westfaalsche vlakte tusschen het Teutoburger-
woud, het plateau van Paderborn en den Haarstrang uit. De rivieren zijn: de Weser,
met de tëder, Diemei, Emmer en Werre; naar den Rijn stroomen de Lahn, Sieg,
Wupper, Ruhr, Emscher, Lippe, Issel en Perkei; de Vecht met den Dinkel stroomt
naar de Zuiderzee; de Eems, die de Werre opneemt, naar de Noordzee. Het Muu-
stersche of Max-Clemens-kanaal loopt van Munster naar de Vecht. W. levert in do
ter bebouwing geschikte streken verschillende soorten van granen, vruchten, vlas en
andere producten op Men fokt er voorts eene groote hoeveelheid rundvee, varkens,
paarden en geiten aan, terwijl de bergachtige streken rijk zijn aan steenkolen, ijzeren
andere delfstoffen. De industrie, die zich, behalve tot het winnen der grondstoffen,
voornamelijk tot de bewerking hiervan bepaalt, staat in sommige streken van W. op
een hoogen trap. Er zijn beroemde verwerijen en fabrieken, waar metalen bewerkt
worden. Men drijft er een levendigen handel in de voortbrengselen van den landbouw en
de veeteelt, in delfstoffen en fabriekgoederen, die begunstigd wordt door de bevaarbaarheid
der rivieren en door de spoorwegen, die te Hamm in één punt zamenloopen. W. is
in drie regeringsdistricten verdeeld: Munster, Minden en Arensberg. De hoofdplaats
van W. is Munster. Andere voorname steden zijn Bielefeld, Iserlohn, Dortmund,
Paderborn en Minden. — In het begin der middeleeuwen werd de naam VV. gegeven
aan het westel. deel van het oude hertogdom Saksen tusschen de Weser, den Rijn en
de Eems, in tegenstelling van Oostfalen, tusschen de Elbe en Weser. Na den val van
Hendrik den Leeuw, 1180, en de verbrokkeling van Saksen, kreeg het aartsbisdom
Keulen W. onder den naam van het hertogdom VV. als leen. Dit hertogdom (72 □ m.
met 195,000 inw.) bleef bij Keulen, totdat het in 1803 ter schadeloosstelling aan Hes-
sen-Darmstadt gegeven werd, dat hiervan bij het Weener congres weder afstand deed
ten behoeve van Pruissen. Bovendien werd een der kreitsen van het oude Duitsche rijk
naar W. genoemd. — Na den vrede van Tilsit, in 1807, maakte Napoleon van de
streken, die hem ten W. der Elbe, door het regt van den oorlog waren in handen
gevallen, een koningrijk, hetwelk den naam van W. droeg en eene oppervlakte van
nagenoeg 692 □ m. met 1,946,343 inw. bevatte. .Teröme, \'s keizers broeder, die op
den nieuw verrezen troon werd geplaatst en daarna zijn verblijf te Kassei hield , was
echter, even als andere vorsten, die hunne verheffing aan den keizer te danken hadden,
van diens wil geheel afhankelijk. Terwijl binnen- en buitenlandsche verwikkelingen den
koning van W. en diens weelderige hofhouding groote moeijelijkheden baarden, werden
de grenzen van het rijk bij herhaling gewijzigd, zoodat bet in 1810 825 □ m. met
2,056,975 inw. bedroeg. Na den slag bij Leipzig moest .Teröme uit zijne residentie
vlugten, waar vervolgens de Russen bunnen intogt hielden, hetgeen aan het koningrijk
W. plotseling een einde maakte.
West-Friesland is de naam, dien oudtijds eene streek van de tegenwoordige provincie
N.-Holland droeg. Zij grensde ten zuiden aan Kenneraerland en Waterland, nagenoeg
volgens eene lijn, die men zich tusschen Alkmaar en Schardam kan denken, en werd
voor een aanzienlijk gedeelte door de Zuiderzee omgeven. De Zijpe, de Wieringerwaard,
de Waard- en Groetgronden, de tegenwoordige Annn-Paulowna-polder en het Koegras
waren buitendijksche gronden van W.-F. Het bevatte de steden Medembliki Enk-
huizen en Hoorn en was in 4 deelen verdeeld: Dregterland, de Vier-Noorderkoggen,
Geertmer-ambacht en de Schager- en Niedorper-koggen. Bij het ontstaan der Zuiderzee
werd W.-F. voor goed van het eigenlijke Friesland afgescheiden, en zijn vele streken,
die er vroeger toe behoorden, verloren gegaan. Ree\'ds de eerste graven van Holland,
wier gebied niet zeer naauwkeurig afgebakend schijnt geweest te zijn, vonden in de
bewoners van W.-F. hardnekkige bestrijders. Zij moesten sedert de 10<1« eeuw eene
reeks van krijgstogten doen, eer hun gezag tegen het einde der 13<leeeuw aldaar voor
goed werd erkend. Twee hunner, Arnoud en Willem II, verloren het leven in den
strijd tegen de W.-Friezen. Tijdens het begin van den opstand tegen Spanje behoorden
/
-ocr page 252-
?4d                         WEST-GOTHEN — WESTMINSTER-ABDIJ.
de tteden van W.-F. onder de eersten, die na de verovering van den Briel het Spaan-
sche juk afwierpen. Gedurende de vestiging der republiek beproefden de regenten der
steden Tan W.-F. te vergeefs dit gewest als een afzonderlijk deel in de Unie te doen
opnemen. Het werd met Kennemerland en Waterland als bet zoogenaamde Noorder-
kwartier van Holland aangemerkt, ofschoon de naam in zooverre behouden bleef, dat
de gezamenlijke afgevaardigden der provincie tot aan het einde der republiek den
titel voerden van staten van Holland en W.-F.
West-Gothen. Zie Gothen.
West-Gothland Zie Golhland.
West-Indië is de algemeene. naam vau de eilandengroep, die van den mond der Orinoco
tot aan de schiereilanden Florida en Yucatan, tusscben 10" en 26° N. Br. en 42° en
67° W. L. gelegen is, de binnenzee van Centraal-America insluit, uit drie hoofdgroepen,
de Groote en de Kleine Antillen en de Bahama-eilanden, bestaat en omstreeks 4500 □ m.
omvat. De • eerste W.-Indische eilanden Bahama, Cuba, Haïti en Portorico werden
sedert 1492 door Columbus ontdekt en door hem, omdat hij meende Indië gevonden
te hebben, W.-I. genoemd. Van de oorspronkelijke bewoners, de Arrowauks en Karaïben,
zijn nog slechts geringe overblijfsels op Trinidad en het Zuid-Americ. vasteland overig.
De eerste Europesche volkplantingen werden door de Spanjaarden op Cuba gevestigd,
en in de 17de eeuw maakten ook andere Europesche mogendheden, Nederlanders,
Franschen en Engelschen, deels uit handelsnaijver, deels als een gevolg hunner onder -
linge oorlogen , zich van sommige eilanden meester. Het aantal inw. wordt op 3,700,000
berekend, waaronder meer dan 2,900,000 negers en kleurlingen. De Europeanen zijn
meerendeels (omstr. 800,000) van Spaansche afkomst. De hoofdproducten zijn koffij
en suiker. Onafhankelijk is het eiland Haïti (z. a.) of San-üomingo, een der Groote
Antillen. Spanje bezit nog twee der Groote Antillen: Cuba (z. a.) en Portorico (z. a.).
De kleine Spaansche eilanden zijn van weinig beteekenis, daar hunne oppervlakte nog
geen 7 □ m. bedraagt. Pe Britsche koloniën zijn Jamaica (z. a.), het vierde der
Groote Antillen, verder de Bahama-eilanden (z. a.) en de meeste der Kleine Antillen.
Frankrijk bezit Martinique (z. a.) en Guadeloupe (z. a.) met enkele kleine eilanden.
De Denen bezitten er Ste.-Croix, St.-Thomas en St.- Jean; de Zweden het eilandje St.-
Barthélemy , terwijl de Nederl. bezittingen in W.-I. zich tot twee kleine groepen be-
palen, waarvan de eene, in het noordel. gedeelte der Kleine Antillen gelegen, bestaat
uit de eilanden St. Eustatius (z. a.) en Saba (z. a.), met een gedeelte van St. Martin,
terwijl de andere, die niet tot de Karaïbisehe eilanden behoort en nabij de noordkust
van Venezuela ligt, bestaat uit het eiland Curacao (z. a.) met verscheidene kleineren,
waarvan alleen Aruba (z. a.) en Bonaire (z. a.) bewoond zijn. Vrg. Meinicke, Verwek
einer Gesch. der etirop. Koloniën in W.-I.
(1881).
West-Indische raaf. Zie Ara.
West-Lothian. Zie Linlithgow.
Westmacott (Bichard), Eng. beeldhouwer, in 1775 te Londen geb. en in 1856 aldaar
overl., vond aanvankelijk zijn werkkring in het ornamenteren van paleizen, waarbij hij
gemeenlijk de motiven der antieken in marmer navolgde, en heeft vele monumentale
werken, z. a. het ruiterstamlbeeld van generaal Abercrombie, het standbeeld van Nelson
op hot eiland Barbados, onderscheidene gedenktenkenen in de St.-Paulskerk, het bronzen
standbeeld van Fox op Bloom«bury square, het ruiterstandbeeld van koning fieorge ITI
op Snowhill, enz. vervaardigd. In 1828 werd W. in plaats van Flaxman tot professor
in de beeldhouwkunst bij de Royal Academy benoemd. — Zijn zoon Bichard W., in
1799 te Londen geb., is eveneens een goed beeldhouwer.
Westmeath, irraafschap in de Iersche prov. Leinster, tnsschen de graafschappen Long-
ford, Cavan. Oostmeath , King\'s County en Bosscommon, heeft op 38,4 □ m. eene zeer
afnemende bevolking van 90,856 inw. (in 1841, 204,000 inw.) en wordt door de rivieren
Shannon en Brosna en door het Koningskanaal doorsneden. De spoorweg van Dublin
naar Galway loopt door het graafschap. De voornaamste middelen van bestaan zijn :
linnenweverij, turfsteken en handel. De hoofdplaats is Mullingar met omstr. 5000 inw.
Westmtnster, hoofddeel van Londen. Zie Londen.
Westrainster-abdij of de St.-Peters-Collegiaatkerk te Londen, naar het stadsdeel,
waarin zrj ligt, genaamd, een meesterstuk van Gothische bouwkunst uit den tijd van
Hendrik III, is de kroonings- en begravinggplaats van de Eng. koningen en bevat vele
grafteekenen van beroemde Eng. staatslieden, krijgshelden, dichters en geleerden.
-ocr page 253-
WESTMINSTER-HALL — WESTREENEN VAN TIELLANDT. 247
Westmtnster-hall, oud paleis te Londen, tegenoTer de Westminster-abdij, de zetel
der hoogste geregtshoven van Groot-Britannië, vóór den brand (16 Oct. 1834) ook
van bet parlement. Sedert 1852 is het laatste in het afzonderlijk gebouwde West-
minster-paleis, een prachtig Gothisch gebouw, 27 Apr. 1840 naar bet plan van Charles
Barry begonnen en in 1852 plegtig door de koningin ingewijd.
Westmoreland, graafschap in het noordwestel. deel van Engeland, tussehen de graaf-
schappen Lancaster, York en Cumberland en de Tersche zee, telt op 35,7 Q m.
60,809 inw., is bergachtig door vertakkingen van het Peak-gebergte en wordt door
de rivieren Kann, Lize on Eden, het Winandermeer en het Lancester-kanaal besproeid.
Het klimaat is ruw en koud ; de bodem is weinig voor landbouw geschikt; het land
munt uit door romantische natuurtafereelen. Veeteelt, eenige nijverheid en handel en
een weinig landbouw leveren de boofdmiddelen van bestaan op. De hoofdstad is Ap-
pleby, met 2700 inw.; belangrijker is Kendal, met 11,900 inw.
Westmorland (John Franc., graaf van), tiende graaf van W., in 1759 geb., was
tot 1827 groot-zegelbewaarder en overleed in 1841. — Zijn zoon John Fane, de
elfde graaf van W., in 1784 geb., diende onder Wellington in Spanje en Portugal,
was Eng. gezant te Florence, te Berlijn en te Weenen, nam in 1855 als tweede ge-
volraagtigde van Fngeland met John Russell deel aan de Weener conferenties en over-
leed in 1859 op zijn landgoed Apthorpe-House in Northamptonshire. Hij schreef enkele
voor de geschiedenis der krijgskunde belangrijke werken en componeerde de opera\'s
11 Torneo en L\'Eroe di Lancastre.
West-Ntgritië. Zie Senegambië.
Weston, stad in den N.-Americ. staat Missouri, graafschap Platte, aan den Missouri,
met 17S8 inw., een hoofdstation voor de volksverhuizers naar Utah, Nevada, Colorado
en Californië.
Westphalen. Zie West/alen.
West-Pruissen, het westel. gedeelte der pro». Pruissen (z. a.) of het eigenlijk zoogen.
koningrijk Pruissen, telt op 706,34 fj m. 1,678,465 inw., uit Duitschers en Polen be-
staande, die, behalve 12,500 Mennonieten en 23,000 Joden, nagenoeg in gelijke helften
tot de Protest, en tot de Roomsche kerk behooren. He meestal vlakke, door de
Weichsel en andere rivieren en meren besproeide, zeer vruchtbare landstreek is in de ,
districten Hantzig en Marienwerder verdeeld. De Roomschen staan onder den bisschop
te Kulm. W.-P. heette tot 1772 Poolsch Pruissen, omdat het benevens Ermeland na
den vrede van Thorn in 1466 en na den vrede van Krakau in 1525 tot de kroon van
Polen behoorde. Toen Frederik II het land, met uitzondering van Dantzig en Thorn, in
bezit nam, noemde hij het W.-P., dat, in 1793 met Dantzig en Thorn vergroot,
in 1824 met Oost-Pruissen tot de prov. Prnissen vereenigd werd.
Westreenen van Tiellandt (Willem Hendrik Jacob, baron van), verdienstelijk Nederl.
geschiedkundige en bibliograaf, in 1783 te \'s Gravenhage geb., was tot eene staatkundige
loopbaan bestemd, maar werd door de omwenteling van 1795 daarin gestuit en wijdde
zich sedert meer aan de beoefening der letteren, der oudheidkunde en vooral aan de
bibliographie. In 1804 gaf hij een werkje uit, getiteld: \'s Gravenhage in de XlIIde
eeuw.
Tijdens de instelling der orde van de Unie door koning Lodewijk schreef hij
een JSitai sur les nnciem ordres de, chevalerie (1807) en werd door dien vorst tot his-
toriograaf dier orde en tot adjunct-archivaris benoemd. In 1808 vervaardigde hij den
catalogus der rijke muntverzameling en der boeken, nagelaten door 1\'. van Damme,
en kort daarna gaf hij zijne Verhandeling over de uitvinding der boekdrukkunst (1810)
in het licht. Gedurende het Fransche bestuur leefde W. v. T. in stille afzondering,
doch in 1813 nam hij een levendig en werkzaam deel aan het herstel onzer onafhan-
kelijkheid. Hij werd door de Ridderschap tot lid der Staten varf Holland gekozen,
was sedert 1815 thesaurier en chartermeester, sedert 1881 ook lid van den Hoogen raad
van adel, kreeg in 1842 den post van directeur der koninkl. bibliotheek , en werd in 1836
met den titel van staatsraad in buitengewone dienst vereerd. Hij overleed in 1848. Hij
schreef o. a. nog Recherches sur Vanden forum Hadriani et ses vesliges prés de la Haye
(1826), Korte schets van den voortgang der boekdrukkunst in Nederland in de XVde en
hare verdere volmaking in de XVlde en XVI Ide eeuw
(1829), Recherches sur la langue
nationale de la majeure partie du royaume des Pays-Bas
(1830), Verslaq der nasporingen
omtrent de oorspronkelijke uitvinding en het vroegste gebruik der stereotypische drukwijs
(1883),waarin deze uitvinding aan de stad Leiden wordt toegekend. Zijne rijke verzameling
-ocr page 254-
24*                             WEST-VIRGÏNIË _ WETENSCHAP.
van kostbare handschriften en zeldzame drukwerken, alsmede zijn muntkabinet en ver-
zameling van oudheden vermaakte hij bij uitersten wil aan den staat. Deze schatten
zijn in het Museum Meermanno-Westreeniawm te \'s Gravenhage vereenigd.
West-Yirginlë. Zie Virginië.
West-Vlaanderen. Zie Vlaanderen.
Wet noemt men in een algemeenen zin de vaste regelen, waardoor de werkzaamheid
van zekere krachten bepaald wordt. Zoo spreekt men van natuurwetten . waardoor de
krachten in de schepping worden beheerscht. Tn een meer beperkten zin is de W. of
regtswet het zamenstel van verschillende bepalingen, door de hoogste magt in den staat
•vastgesteld en waaraan alle burgers zich moeten onderwerpen (zie Regt). De regtswettcn
worden onderscheiden in natuurlijke en in willekeurige of positivo wetten, al naarmate
zij op de natuur gegrond zijn en reeds enkel door een verstandig nadenken erkend
worden, of volgens bepaalde toestanden in het leven zijn geroepen. De natuurlijke
wetten staan tot de positive in dezelfde verhouding als het algeraeene tot het bijzondere
Op zich zelve is de W. niet anders dan de uitdrukking van den algemeenen wil. De
regtswet, zoowel wijsgeerig als geschiedkundig beschouwd , is eerst ontstaan bij de
vorming der burgerlijke maatschappij. De wetten kunnen onderscheiden worden in
absolute en hypothetische wetten. De eersten moeten onvoorwaardelijk worden opge-
volgd en kunnen nimmer door den bijzonderen wil van een persoon veranderd worden ;
de laatsten bevatten slechts bepalingen voor het geval, dat niet door den eigen wil
van bijzondere personen een regtstoestand is gevormd. In een constitutionelen staat
worden de wetten beheerscht door de grondwet (z. a.), die de hoogste W. in den staat
is en waarin de wijze wordt omschreven , waarop de bijzondere wetten worden in het
leven geroepen.
Wet, Wette of Weth (de), naam van een waarschijnlijk uit Hamburg afkomstig kunste-
naars-geslacht, dat in de 17\'lc eeuw in Nederland heeft gebloeid. Een der oudere
leden is Jacob de W. (senior), die in 1637 te Alkmaar in het schildersgilde werd
opgenomen. Zijn broeder .lan zou leerling van Rembrandt zijn geweest; zijn zoon
Jacob werd geb. te Haarlem, waar de vader in 1644 in het St. Lncasgild werd op-
genomen. Hij overleed te Amsterdam in 1697 en is schilder geweest van koning Ja-
cobus II van Engeland. In verschillende, vooral buitenlandsche verzamelingen komen
schilderijen voor, die meestal bijbelsch-historiëele of mythologische onderwerpen voorstel-
len , kleine figuren, die met veel talent zijn geschilderd , maar waarvan het niet duidelijk
is of zij aan Jacob de W. den vader of aan Jan de W. moeten worden toegeschreven.
Weten is eene op volkomen toereikende sub- en objective gronden , op eene algemeen
geldende kennis gevestigde overtuiging. Ofschoon het W. nimmer absoluut kan worden ,
heeft het toch een objectiven grond, waardoor het zich onder het karakter van onte-
genzeggelijkheid (evidentie) voordoet en het zelfbewustzijn door eene vaste overtuiging,
die het doet ontstaan, volkomen bevredigt. Het uitsluitend scepticismus, dat het W.
loochent, zou de menschelijke kennis geheel vernietigen, indien het consequent kon
volgehouden worden, doch het moet de gronden waarop het steunt evenzeer betwijfelen
als hetgeen wat het bestrijdt, zoodat het tot geene uitkomst hoegenaamd komt en
eigenlijk op een ijdelen woordentwist uitloopt.
Wetenschap noemt men eene welgeordende, aan de eischen van het geregeld denken
voldoende kennis. Overeenkomstig het verschillend gebied der mftnsohelijke kennis kan
men onderscheidene, volgens zekere aangenomen gezigtspunten vastgestelde hoofdver-
deelingen der W. aannemen, b. v. in taal- en zaakwetenscliappeij, of in empirische en
ratipnele, d. i. natuur- en afgetrokken, logische en wiskundige wetenschappen, in ge-
schiedkundige en zedelijke wetenschappen; maar omdat bijna geene enkele VV. zuiver op
zich zelve staat en de eene dikwijls in de andere vloeit en het empirische met het
rationele, het natuurlijke met het wiskundige en logische zich vermengt, is het zeer
raoeijelijk om tot eene allezins bevredigende classificatie der wetenschappen te geraken.
Zelfs de wijsbegeerte, hoewel zij gewoonlijk als eene zuivere rede-wetensehap beschouwd
wordt, is in hare toepassing dikwijls met de empirische en geschiedkundige wetenschappen
in aanraking, als W. der wetenschappen met allen. Over het algemeen staan alle weten-
schappen, hoezeer ook hare onderwerpen van onderzoek uiteenloopen, in eene naauwe
betrekking tot elkander, uithoofde zij uit eene en dezelfde bron vloeijen en voortbreng-
selen van denzelfden menschelijken geest zijn. Zij staan allen de eene in eene nadere,
de andere in eene meer verwijderde verhouding tot de hoogste doeleinden der mensch*
v
-ocr page 255-
WETGEVING — WETTIN.                                         249
lieid, omdat zij den menschelijken geest verhelderen en vormen en daardoor geschikter
tot het zedelijk handelen maken.
Wetgeving. Bij den voortgang der beschaving heeft de W. zich van eene bloote han-
deling tot eene theorie ontwikkeld. Men moet hier onderscheid maken tusschen wet-
gevende politiek en de eigenlijke theorie der W. T)e eerste houdt zich bezig met het
onderzoek, hoe de inrigting der wetten moet zijn, om voor ieder mogelijk geval doel-
matig te kunnen werken; de tweede behandelt de uitwendige vormen der wet en streeft
er naar om die vormen zoo doelmatig mogelijk te maken. De onderwerpen voor W. worden
deels door de vrije bepaling des wetgevers, deels door den bijzondcren aard der feitelijke
toestanden geleverd.
Weth (Emanuel de) of de Wett, meestal de VVitt gen., Ncderl. schilder, in 1607 te
Alkmaar geb., was volgens Immerzeel leerling van den Delftsehen bloemschilder Jan van
Aalst, maar daar hij zich later te Amsterdam vestigde, is het wel waarschijnlijk dat
hij daar ook nog de lessen van den grooten Rembrandt heeft genoten. Althans in zijne
gezigten van kerken, welk genre hij zich had gekozen, is de invloed van dien meester
niet te miskennen. Zij zijn doorgaans voortreffelijk schoon en munten uit boven al het-
geen in dien tijd in dit vak werd geschilderd. Het museum te Amsterdam bezit twee
kerken van zijne hand. Bijzonder voortreffelijk is die, welke zich in de kunstverzameling
van mevr. Roëll te Amsterdam bevindt. Hij verviel op het laatst van zijn leven tot
groote armoede en maakte er op 85-jarigen leeftijd met eigen hand een einde aan.
Wetsteen. Zie Slijpen.
Wetstein, of beter Wettstein (Joh. Jak.), lid van den grooten raad (e Bazel, geb .in
1594, was in 1645 burgemeester aldaar, in 1648 afgezant der Zwitsersche cantons bij
de Munstersche vredesonderhandelingen en in 1650 ambassadeur bij Ferdinand III,
keizer van Oostenrijk. Hij overleed in 1666. — Zijn zoon Joh. Rud. W. , in 1614 te
Bazel geb. en in 1683 overl., en zijn kleinzoon Joh. Rud. W., in 1647 te Bazel geb.
en in 1711 overl., waren geleerde theologen. — Joh. Heinr. W., geb. te Bazel in 1649,
•was een zeer geleerd man, die zich te Amsterdam vestigde, aldaar een uitgebreiden
boekhandel dreef, en bij zijn overlijden in 172« tien kinderen naliet. De laatste van
dit geslacht, die te Leiden geb. werd, doch na de ramp van die stad in 1S07 zich te
Haarlem vestigde, was Rudolph Hendrik, in 1809 overleden.—De meest beroemde uit
dit geslacht is Joh. Jak. W., zoon van Joh. Rud. den jongeren, in 1693 te Bazel geboren.
Hij studeerde aldaar in de godgeleerdheid, was eerst veldprediker bij een regiment Zwitsers
in Hollandsche dienst, werd in 1717 diaconus communis te Bazel, nam, na in 1730
wegens onregtzinnigheid van zijn ambt ontzet te zijn, de wijk naar Nederland, werd
in 1733 prof. in de kerkgeschiedenis te Amsterdam en overleed aldaar in 1754. Zijne
voornaamste schriften zijn de kritische uitgave van het N. T. (2 dln., 1751—52), de
vertaling van het N. T. (2 dln., 1763), de Prolegomena in N. T. (1730, nieuwe uit-
gave van Semler, 1764). Verg. Hagenbach, J. J. W. der Kritiker u. seine Gegner
in Ulgen\'s ZeiUchr. f. die kist. Tlieol. (1839).
Wette (Wilb. Mart. Lebereeht De). Zie De Wette.
Wetterau is de naar de rivier Wetter genaamde vruchtbare vlakte tusschen het Vogel-
gebergte en den Taunus, thans grootendeels tot Pruissen, maar vóór 1866 gedeeltelijk
tot Hessen-Darmstadt, Hessen-Kassel, Hessen-Homburg. Nassau en Frankfort behoorende.
Zij beslaat omstr. 15 □ m., wordt door den Main , de Use, de Nidda en den Wetter
besproeid en brengt, eene groote hoeveelheid koren en ooft voort. Op de Dnitsche rijks-
dagen heette een der vier collegiën, waarin de rijksgraven en heeren afgedeeld waren,
het gravencolleginm van de W. Hiertoe behoorden o. a. de vorsten en graven van Solms,
Tsenburg en Stolberg.
Wettermeer of de Wettern, een 17—18 m. breed Zweedsch meer, tusschen de lanen
Orebro, Linköping, Skaraborg en Jönköping gelegen, beslaat 33,68 □ m., neemt een
fOtal kleine rivieren in zich op, heeft door de Motala-clf en vele kleine nieren zijne
uitwatering in de Oostzee en staat door het Botter-, het Wilkenmeer en het Götha-kanaal
in verbinding met het Wenermeer, dat door de Gótha-elf zijn water naar het Kattegat
voert. De scheepvaart is door de merkwaardige stroomingen (slromfalde) menigmaal
bezwaarlijk. In het meer zijn vele eilanden (in het zuidel. deel het, eil. Visingsö en in
het midden het eil. Jungfrun); de oevers zijn zeer romantisch.
Wettin, bergstad in het Pruiss. regeringsgebied Merseburg in den Saalkreits, met
3814 inw., in wier nabijheid het stamhuis der oude graven van W., waarvan al de
-ocr page 256-
250                                             WETZEL — WEVEN.
thans regerende Saksische huizen afstammen, nog in het riddergoed Winkel aanwezig is.
De eerste in de oorkonden vermelde graaf von W., als wiens stamvader ten onregte
Wittekind, maar met meer waarschijnlijkheid Burkard, hertog van Thuringen (f909),
genoemd wordt, is Dietrich T W., gesneuveld in 982 in den slag bij Basantello in
Calabrië. Hem volgde zijn oudste zoon Dedo I en dezen weder diens zoon Dietrich II
op, wiens zoon Dedo TI, in 1075 gest., de markgraafschappen Lausitz en Meissen
erfde. Diens kleinzoon, Hendrik den Jongeren, beërfde in 1127 Konrad de Groote, mark-
graaf van Meissen. Vers;. Hofmeister, Genealogie de.i Hannes W. (1858).
Wetzel (Friedr. Gottlob), Duitscb dichter, in 1780 te Bautzen geb., studeerde te
Leipzig en Jena in de geneeskunde, hield zich in Thuringen, te Dresden en te Bamberg
op en overleed in 1819. Den Frank. Mercur, waarvan hij in 1810 de redactie op zich
nam, verhief hij tot een der belangrijkste staatkundige bladen van Duitschland. Hij
vervaardigde treurspelen, luimige gedichten en krijgsliederen. De pseudonym Z. Funck
gaf W.\'s gesan/mel/e Gedichte n. Nachlass (1838) en Aus dem Leben zweier Dichter
E. Th. Am. Hoffmarnïs u. F. G. W.S
(1836) uit.
Wetzlar, kreitsstad in het Pruiss. regeringsgebied Koblenz, aan de zamenvloeijing van
de Lahn en Dill en aan de vereeniging van twee spoorwegen gelegen, met 5874 inw.,
die kousen , lederwerk en andere stoffen vervaardigen en een niet onbeduidenden handel
in ijzer drijven. Merkwaardig zijn de oude domkerk en de ruïne op eetie nabijgelegen
hoogte, waar men ook nog een toren uit den Rom. tijd aantreft. W. werd in 1693
tot den zetel van het rijkskamergerigt, dat er tot in 1806 gevestigd bleef, verheven.
De stad zelve, die hare onafhankelijkheid reeds in 1803 had verloren, werd in 1815
aan den koning van Pruissen toegewezen. Nabij de stad is een gedenkteeken opgerigt
ter eere van den aartshertog Karel, die er in 1796 de Franschen sloeg, en in het
naburige dorpje Garbenheim een ander ter eere van Göthe, die hier aanleiding vond tot
het schrijven van Werther\'s lijden.
Weven noemt men de bewerking, waardoor uit draden van de eene of andere stof
een vierkant doek verkregen wordt. Daartoe worden draden, wier lengte met het doek
overeenkomt en die men den ketting (ook wel schering) noemt, naast en evenwijdig
aan elkaar uitgespannen; deze worden regthoekig doorkruist door een anderen draad, wei-
ken men den inslag noemt, en wel zóó dat deze inslag eerst boven de oneven draden van
den ketting en onder de even draden doorgaat, terwijl hij vervolgens, teruggeslagen,
onder de oneven en boven de even draden den ketting kruist, daarna weer als bij den
eersten inslag enz. — Het weven is reeds in oude tijden beoefend, dat toen eenvoudig
geschiedde door den ketting in een raam uit te spannen en den inslag met de hand
daardoor te brengen, zooals in de Oostersche landen nog wel geweven wordt. — De
algemeen gebruikelijke wijze van W. geschiedt op den Wee/stoel, ook het Weefgetouw
genaamd. Deze toestel bestaat uit verschillende deelen, die allen aan en tusschen vier
met elkander door dwarshouten verbonden stijlen bevestigd zijn. Van eene houten hori-
zontale rol, waaroverheen de draden van den ketting opgewonden zijn en die men den
kettingboom noemt, gaan de draden, na om den borstboom (eene voor den wever ge-
plaatste rol) naar beneden te zijn omgeslagen, naar den onderboom. waar de geweven
stof onder de bewerking achtereenvolgens opgewonden wordt. Door dit alles zijn nu de
kettingdraden horizontaal naast elkander uitgespannen. Verder merke men op dat de
onevene kettingdraden ieder door een ring loopen, bevestigd aan een loodregt hangenden
draad, die, van boven omgeslagen, een anderen ring draagt, welk stel van ringen ieder
één der evene draden laat doorgaan ; deze stellen draden zijn aan weerszijden aan eene lat
(de schacht) verbonden. Door treden kan de céne schacht neêrgetrokken en tegelijk de
andere opgeheven worden, zoodat beurtelings de onevene draden worden opgeligt, de
evene neergetrokken, waardoor eene scherphoekige ruimte ontstaat, het vak genoemd.
Door dit vak wordt de inslagdraad (die op een gemakkelijk draaijend klosje ge-
wonden en daarmede in een aan beide einden spits toeloopend houten werktuig — de
schietspoel — gestoken is) getrokken: nu de andere trede neerdrukkend, komen de
evene draden der schering boven, de onevene onder en wederom gaat de inslagdraad
door het vak enz. De draden der schering zijn ook nog tusschen de rieten traliën
van den rietkam getrokken, die aan een opgehangen zwaar raam (de lade) verbonden
is. Door dit werktuig, na iedere doorschieting van de spoel, naar zich toe te trekken,
worden de inslagdraden digt tegen elkander gedrongen. Op die wijze voortgaande, het
afgewerkte op den onderboom op-, het onafgewerkte van den kettingboom ^/windende,
-ocr page 257-
WEXFOKD — WEIJERMAN.                                      351
gaat het weven voort. Om de draden van den ketting meer sterkte te geven, worden zij met
eene meelpap bestreken. Om den ketting op den kettingboom te brengen, wordt het
benoodigd aantal van de klossen op het scheerraam, gebragt. Dit is een uit latten zaam-
gestelde draaibare cilinder van grooten omvang. Wanneer de draden tot de vereischte
lengte hierop gewonden zijn, worden zij op de kettingrol overgebragt. Het hier be-
schreven weefgetouw is het eenvoudigste; voor het W. van anders ingerigte patronen
moeten wijzigingen worden aangebragt, die wij kort zullen vermelden. — Keper. Om
deze te W. worden twee draden opgehaald, b. v. 1 en 2, 4 en 5, 7 en 8 enz., terwijl
3,   6 en 9 naar beneden gaan, bij den volgenden inslag gaan 2 en 3 , 5 en 6 enz. op,
terwijl 1, 4, 7 enz. «eergaan, — of 1 en 2, 5 en 6 enz. gaan op, daarentegen 3 en
4,    7 en 8 gaan neer, bij de volgende 2 en 3, 6 en 7 op en 1, 4 en 5, 8 en 9
neer enz. Het weefsel bekomt hierdoor schuinsloopende streepen. Om keper te weven
moeten er meer schachten en treden aangebragt zijn. Verder is deze handelwijze bij het
W. van linnen, katoen, zijde en tapijten van toepassing. Voor breede weefsels zijn twee
wevers noodig, omdat één de breedte dan niet bereiken kan. — Voor bet snel weven
wordt de spoel werktuigelijk door het vak gestooten door wederzijdsche klossen, die de
wever met een handvat en daaraan verbonden koordjes snel in beweging brengt. — Om
figuren, bloemen enz. te verkrijgen, moeten de draden, die deze figuren zullen maken,
afzonderlijk worden opgehaald , waartoe ieder draad van den ketting door een tweeden ring
gaat, die of door eene inrigting met de hand, of volgens nieuwere wijze met de Jacquard-
machine (zie Jacquard) op het juiste oogenblik bewogen wordt. Deze manier wordt bij
damast-tafelgoed en Schotsche tapijten toegepast. — Voor het W. van fluweel heeft men
twee kettingen boven elkander; de bovenste of polketting opgehaald zijnde, wordt d aar-
onder eene platte koperen staaf (de naald) gestoken, die bij \'t neergaan van den ketting
de draden ophoudt, die later doorgesneden worden en het opstaande fluweel vormen.
Verder zie men de art. Gobelins en Tapijten. Men heeft ook toestellen geheel machinaal
ingerigt, zoodat voor twee weefgetouwen slechts één wever ter besturing noodig is.
Wexfordj graafschap in de Tersche prov. Leinster van 42,5 □ m. met 143,594 inw.,
door de Barrow en door deSlaney, die midden door het graafschap stroomt, besproeid,
onderscheidt zich door eene zorgvuldige bebouwing des lands, terwijl verder veeteelt, vis-
scherij en fabriekarbeid de middelen van bestaan opleveren. De baronie Eorth, in het zuid-
westen , draagt alle sporen van door de bevolking van Wallis gekoloniseerd te zijn. — De
hoofdplaats W., aan eene ruime baai, welker toegang echter door eene zandbank bemoei-
jelijkt wordt, is de zetel van een Prot. bisschop, ofschoon de bevolking van omstr. 13,000
zielen er nagenoeg geheel Roomsch is. Handel en scheepvaart zijn er zeer levendig.
Wexiö, hoofdplaats van het W.-lan in het Zweedsche landschap Smaland, bij het
Helga-meer gelegen, heeft 3000 inw., ijzersmelterijen en handel in vee.
Weyden (Rogier van der). Zie Rogier van der Weyden.
Weyer (Sylvain van de), Belg. staatsman, in 1802 te Leuven geb., studeerde aldaar
in de regten, was eerst advokaat te Brussel en gaf er onderwijs in de Eng. taal,
werd later opziener der stadsbibliotheek en van het kabinet van Bourgondische hand-
schriften, alsmede prof. bij het museum en mederedacteur van de Gazette des Pays-bas.
Toen hij ook aan de redactie van het oppositieblad Le Coiirrier des Pays-bas deel nam,
werd hij van zijne ambten ontzet. Hij werd nu een heftig bestrijder der regering, trad in
het proces tegen de Potter als diens verdediger op en nam deel aan de Belg. omwen-
teling van 1830. Na de omwenteling werd hij achtereenvolgens secretaris van de muni-
cipaal-commissie, lid van de veiligheids-oommissie en van de tijdelijke regering. Als lid
van het nationale congres sprak hij voor de uitsluiting van het huis van Oranje van
de regering, ging in Dec. 1830 met Vilain X1ITI naar Engeland, om de onafhanke-
lijkheid van België te verzekeren en werd na zijne terugkomst minister van buitenl.
zaken, totdat Lebeau in zijne plaats optrad. In 1831 werd hij Belg. gezant te Londen,
trad in 1845 als minister van binnenl. zaken aan het hoofd van het zoogen. Cabinet
mixte, maar legde in 1846 deze portefeuille weder neder en keerde als gezant naar
Londen terug, welke betrekking hij tot 18fi7 bekleedde.
Weijerman (Jakob Campo), een niet onverdienstelijk bloemschilder, in 1670 geb. en
in 1747 in de gevangenis overl., heeft zich vooral berucht gemaakt door zijne geschriften
en blijspelen, die zeer talrijk zijn, waarin ontegenzeggelijk veel talent, maar nog meer
onzedelijke en onkiesche zin doorstralen, en door zijne Levensbijzonderheden der Nederl.
kunstschilders
, 4 dln., die grootendeels niets anders zijn dan eene in gemeenen vorm
-ocr page 258-
252                                            WEYMER — WEZEL.
omgewerkte herhaling der levensbeschrijvingen van Houbraken. Eene beschrijving van
zijn avontuurlijk leven zag in 1756 te \'s Gravenhagc (herdr. in 1763 en in het Duitsch
vert. 1764) het licht.
Weymer (Marguerite Georges), meer bekend onder den naam van Mad^\'e Georges,
in 1867 te Parijs overleden. Zie Georges.
Weymouth, havenstad in het Eng. graafschap Dorset. aan den mond van de Wey en
aan het Kanaal gelegen, met 11,383 inw., handel, scheepvaart en een zeebad.
Weymouth-pijn, Pinus Strobut, is een soort van den, die zich door zijn regten gladden
stam onderscheidt en door zijne lange fijne driekante naalden. Hij is uit N.-Ameriea
afkomstig, maar wordt bij ons in plantsoenen aangetroffen. De rol ronde vruchtkegels
handen nerr; de zaden hebben een langen vleugel.
Weyse (C\'hrist. Ernst Fricdr.), virtuoos op de piano-forte en bet orgel, in 1774 te
Alton.1 geb., werd in 1792 organist te Kopenhagen, in 1805 bij de Frauen-kerk
aldaar en overleed er in 1842. Hij componeerde enkele opera\'s en onderscheidene
stukken van kerk- en kamermuziek.
Weytingh (Henricus), verdienstelijk Nederl. philoloog. in 1767 te Groningen geb.,
studeerde aldaar in de letteren, werd in 1786 praeceptor van de Lat. scholen te
Deventer, in 1791 rector te Zalt-Hommel en in 1800 rector te Kampen, waar hij in
1834 overleed. Hij muntte uit in het vervaardigen van Lat. verzen. Zoo dichtte hij
in 1830 en 31 twee elegiën: de tumult* Belgico en in vic/oriam de Belgis reportatam.
In 1809 gaf hij het door den dood van van Kooten onuitgegeven werk uit: Incerti
auctoris (vulgo Piiidari Thebani) Epitome Wad. Hom..
waarbij hij zijne aanteekeningen
voegde. Onder zijne geschriften ten behoeve der gymnasiën munt vooral uit zijne
Ilist. Graeeorum el Homanornin literaria (2\'lc dr., 1825).
Wezel, Muslela vnlgoria, is een klein roofdier, dat tot het geslacht der Marters be-
hoort. De W. is kleiner dan de hermelijn, met een korteren staart, die aan het einde
niet zwart is; zij vervolgt de muizen, ratten en mollen in hunne holen, ook vogels
en konijnen worden door haar aangetast. De kleur van de W. is bruin-rood, de
borst en buik zijn wit. De W. bewoont het warme en gematigde Europa en ook
geheel ons land.
Wezel, handels* en fabriekstad en vesting van den tweeden rang met eene sterke
citadel, in het Pruiss. regeringsgebied Dusseldorp, aan de zamenvloeijing van de Lippe en
den Rijn en den spoorweg van Arnhem naar Oberhausen, niet 17,429 inw. (behalve 5059
man garnizoenj, drie Protest, en twee Roomsche kerken, een raadhuis in Goth. bouwstijl,
een klooster van de dochters van het heilige kruis, een tuighuis, tuchthuis, gymnasium,
seminarie, militair lazaret, onderscheidene weldadige hirigtingen , verscheidene fabrieken ,
aanzienlijken handel en scheepvaart. Een in 1835 opgerigt gedenkteeken herinnert aan
de in 1809 door de Franschen doodgeschoten 11 officieren van het vrijcorps van den
Pruiss. overste Scbill. — W. komt ten tijde der karolingiërs als Lippeham en onder
de Saksische keizers als Wasalia of Wesalia voor. In de 13\'lc eeuw viel W. aan de
graven van Kleef ten deel, die hare vrijheden bevestigden en uitbreidden. Binnen hare
muren hielden de Nederl. Gereformeerden in 1568 eene synode. Veel had de stad te
lijden gedurende den oorlog van de Nederl. republiek tegen Spanje, den inmiddels
voorgevallen krijs over de erfopvolging in het hertogdom Kleef, en den dertigjarigen
oorlog. VV. was van 1614—29 in de handen der Spanjaarden. Hoogst belangrijk
voor Nederland was de verrassing der stad in het laatstgenoemde jaar door Otto van
Gend, heer vaD Dieden, op dat tijdstip bevelhebber van Emmerik. Zij noopte toch
de keizerlijke en Spaansche troepen, die in Gelderland waren binnen gerukt om Frederik
Hendrik nui het beleg van \'s Hertogenbosch af te trekken, tot den terugtogt en werd
de aanleiding van de overgave der laatstgenoemde stad. W. kwam vervolgens aau den
keurvorst van Brandenburg en behoorde, nadat een van diens nakomelingen, in het
begin der 18de eeuw den titel van koning van Pruissen had aangenomen, tot deze
monarchie. Ofschoon tijdelijk door de Franschen bezet, in 1672 en 1760, bleef W.
aan Pruissen, tot dat het in 1806 aan Frankrijk werd .afgestaan. Na den slag bij
Leipzig sloten de Pruissen de vesting in, tot dat deze zich in 1814, ten gevolge van
den vrede van Parijs, overgaf.
Wezel (Johann Karl), Puitsch romanschrijver en blijspeldichter, in 1747 te Sonders-
hausen geb., was na het volbrengen zijner studiën een tijd lang huisonderwijzer in de
Lausitz en deed eenige reizen naar Berlijn, Hamburg, Londen, Parijs en Weenen,
-ocr page 259-
WEZEN — WHISTON.                                            253
waar hij bij keizer Joseph II in gunst stond en als tooneeldichter werkzaam was.
Hij hield zich later te Leipzig op. Sedert 1786 openbaarde zich bij VV. eene waan-
zinnigheid, die zoo ver ging, dat hij zich voor een god hield en zijne schriften Optra
dei Wezelii
noemde. Hij overleed in 1819 in zijne vaderstad. Zijne beroemdste romans
zijn: Lebensgesck. Tobiaa KnauC-t des Weisen (4 dln., 1774—75) en Hermann u. Ulrike
(4 dln., 1780). Zijne LuslspieU zagen in 4 dln. (1778—86) het licht.
Wezen (Esnenlia) noemt men hetgeen is en leeft. Hoor het VV. der dingen verstaat
men het grondbestaan der voorwerpen, waardoor zij zijn wat zij zijn. Het begrip van
eene zaak moet haar VV. uitdrukken als dit begrip juist en rigtig is. Het wezenlijke,
dat een voorwerp bevat, komt daaraan noodzakelijk en geenszins op eene toevallige
wijze toe. He toevallige eigenschappen eener zaak kunnen zelfs onwezenlijke genoemd
worden, omdat zij niet of al daaraan kunnen aanwezig zijn.
Weier (Lat. Visurgis), een der hoofdstroomen van Duitschland, wordt gevormd door
de zamenvloeijing van de Fulda met de Werra bij Hannoversch Münden, doorbreekt
bij Pruissisch Mindeu de Wezer-keten, treedt daarna op Hannoversch gebied, wendt
zich dan naar Bremen, maakt vervolgens de scheiding tastehen Üldenburg en Hanuover en
stort zich na een loop van 59J, m. beneden Jiremerhaven in de Noordzee uit. De W.
is een der belangrijkste waterwegen voor den handel van Duitschland. Het reeds iu
de 18de eeuw aangelegde kanaal ter verbinding van de Ilainmc met de Oste bij Bremer-
vörde is sedert 1830 weder bevaarbaar gemaakt, en sedert 1853 bestaat in het land
Hadelu een kanaal ter verbinding van de Elbe met de VV. De voornaamste steden
aan de W. zijn: Müuden, Hameln, Rinteln, Minden, Nienburg en Bremen. He zij-
stroomen zijn regts: de Schwalru, Hamel, Aller, Wiimme, Hrepte, Lune en Geest,
links: de Hiemel, Nethe, Emmer, Werre, Aue, Hunte en anderen.
Wheaton (Heniy), Americ. staatsman en schrijver, in 1785 te Providence op Rhode-
Island geb., was eerst advokaat op Rhode-lsland, daarna te New-ïork, bekleedde
onderscheidene betrekkingen, en was van 1827—34 gezant te Kopenhagen en van 1835—45
te Berlijn. Hij overleed iu 1848 te Roxbury in Massachusetts. Ouder zijne schritten
zijn vooral belangrijk: Elemenls of international late (6de uitg., 1855; Frausche vertaling,
3de uitg., 2 dln., IS64) en Histoire den progrvs da droil des yens en Europe et en
Amérique depuis la paix de Westphalie
(2 dln., 3de uitg., 1853).
Whewell (\\Villiam), beroemd Eng. natuurkundige en wijsgeer, in 1795 te Lancaster
geb., studeerde te Cambridge, waar hij in 1817 fellow van het Trinity College en in
1828 prof. in de mineralogie werd. In 1832 legde hij die betrekking neder, werd in
1838 prof. in de zedekundige wijsbegeerte en in 1841 tot master van het Trinity
College benoemd. Hij overleed in 1866 te Cambridge ten gevolge van een val van het
paard. Zijne verdiensten omtrent de meetkunde en de natuurwetenschappen zijn groot.
Als wijsgeer was hij een tegenstander van de leer van Baco en Locke aangaande de
inducties en de aangeborene begrippen, en hij zocht de Kantsche wijsbegeerte iu Engeland
in te voeren. Als kenner der Huitsche letterkunde heeft hij o. a. Goethe\'s Hermann
and Doroihea
en Auerbach\'s Frau Professorin in het Eng. vertaald. Zijne hoofdwerken
zijn: Hislory of the induclive sciences (3 dln., 3de uitg., 1857; Huitsch door Littrow,
3 dln., 1839—42) en Hist. of scientifie ideas (2 dln., 1858—61).
Whigs. Zie Tories en Whigs.
Whiskey is een soort van uit gerst bereiden brandewijn, die in Engeland veel gebruikt
wordt. In N.-America wordt uit maïs een soort van VV. gedestilleerd.
Whist, een uit Engeland afkomstig kaartspel, dat door vier personen, die twee aan
twee vereenigd tegenover elkander spelen, gespeeld wordt. Ieder trek, die eene partij
boven de zes maakt, heet een trick; krijgt eene partij slechts één trek, dan is zij
klein slem (slam), krijgt zij geen enkelen trek, dan is zij. groot slem.
Whistoa (William), beroemd Eng. geleerde, in 1667 te Northon geb. en in 1752 te
Londen overl., verwierf zich reeds in zijne jeugd als onderwijzer der wiskunde te
Cambridge zoodanigen roem, dat Newton hem tot zijn opvolger als hoogleeraar der
wiskundige wetenschappen aanbeval. VV. trad echter in den kerkelijken stand, maar
werd wegens zijne antitrinitarische begrippen afgezet. Hij vestigde zich daarna te
Londen, waar hij door het geven van lessen in de wiskunde in de behoeften van zijn
gezin voorzag en een toestel uitvond, om schepen, die ten anker liggen, tegen storm en
golfslag te beveiligen. In de geschiedenis der leer aangaande de kometen is hij bekend
dwi *yue op verkeerde bcpaliug van den owluopstijd der koniecl vau 16SU m u\'nUc
-ocr page 260-
WHITBREAD — WHITELOCKE.
254
bewering, dat dit hemelligchaam den Noachitischen zondvloed zou veroorzaakt hebben.
Van zijne talrijke schriften zijn de belangrijksten: Theory of the Earth (1696), Primitive
Cliri&lianity recived
(1712, 2 dln.) en Memoirs (1749—50, 3 dln.).
Whitbread (Sain.), Eng. staatsman, zoon van Sam. YV., die in het midden der vorige
eeuw te Londen in Chisw ill-street voor 1/2 mill. pd. st. de grootste bierbrouwerij op-
rigtte, werd in 1758 geb., studeerde te Etou en te Oxford, werd in 1790 door Bed •
fort iu het parlement gekozen en trad in de oppositie tegen het ministerie Pitt. Hij
ondersteunde sedert 1806 het ministerie Fox in zijne staatkunde met betrekking tot
Spanje, doch niet die bij het VVeener congres. Te vergeefs stelde hij de invoering van
het Schotsche parochiaal-systeem in Engeland voor. Hij verwaarloosde zijne eigene
zaken en meenende, dat hij, na in 1812 de oprigting van het Drurylane-theater tot
stand gebragt te hebben, in de openbare achting gezonken was, maakte hij 6 Julij
1815 door zelfmoord een einde aan zijn leven.
Wüitbyj leveudige havenstad in het Eng. graafschap York, aan de monding van
den Esk in de Noordzee, met 12,051 inw., beroemde aluinwerken in de nabijheid en
vele walvisebjagers.
White (llenry Kirke), Eng. dichter, in 1785 te Nottinghara geb., was eerst vleesch-
houwers-, daarna kousenmakersleerling, studeerde sedert 1802 te Cambridge, maar
overleed reeds in 1806. Zijne dichterlijke nalatenschap, door Southey in 1807 uitge-
geven, beleefde vele uitgaven.
White (Charles), Eng. schrijver, in 1793 iu Shropshire geb., diende tot 1827 in
het Eng. leger, maakte van 1809—12 den oorlog in Spanje en Portugal mede, hield
zich na 1827 te Aken op, nam van 1830—33 deel aan de onderhandelingen met be-
trekkiug tot België en leefde later vooral te Berlijn. Onder zijne talrijke schriften
verdienen vooral vermelding: zijne romans Alinacks revisiled en The Cashmere shawl;
verder The Belgh: reco/ulwn iu 1830 (2 dln., 1835) en Three yvars in Conslaittinopel
(3 dln., 2de uitg., 1846; Duitschc vert., 2 dln., 1844—15).
Wbite-Boys, d. i. witte knapen (omdat zij witte hemden over hunne kleederen
droegen), eenc vcrecniging van oproerigc Ieren omstr. 1760, die des nachts grondbe-
zitters, pachters, predikanten, agenten en ambtenaren aanrandden en van hunne goederen
beroofden. De door hen uitgeoefende volksjustitie werd onder deu naam: Kapitein
Rock
gepersoniticeerd.
Whitefield (George), beroemd Eng. methodist, in 1714 te Gloucester geb., werd,
na eene loszinnig doorgebragte jeugd, wegens zijne talenten aan de hoogeschool te
Oxford voor de godgeleerdheid opgeleid. Hij bezat weinig wetenschappelijke ontwik-
keling, maar buitengewone welsprekendheid. Hij sloot zich aan de Methodisten aan,
scheidde zich wegens verschil van gevoelen van Wesley (z. a.), maakte in Engeland,
Schotland en N.-America een verbazenden opgang en overleed, na zich zeer verdienstelijk
omtrent het stichten van schalen en weeshuizen gemaakt te hebben, te Newburyport
in Massachusetts in 1770. Zijne leerredenen, brieven en godgeleerde strijdschriften
zijn in 1771 in 6 dln. uitgegeven. Verg. Life of W. (Edinb. 1826).
Whitehaven, bloeijende havenstad in het Eng. graafschap Cumberland, aan eene bogt
van de Ierschc zee en aan den spoorweg van Carlisle naar Broughton, regelmatig ge-
bouw d, met omstr. 19,000 inw., drie kerken, een schouwburg, vele bierbrouwerijen,
kopersmelterijen, vitriool", zeildoek" en zijde-fabrieken, /.ontketen en scheepstimmer-
werveu. Er wordt veel handel gedreven op Ierland en W.-Indië. De uitgestrekte
steenkolenmijnen in de nabijheid behooren aan den graaf Landsdale; zij zijn 950 v.
diep, strekken zich onder de zee uit, worden door vier stoom werktuigen watervrij ge-
houden en leveren jaarlijks 400,000 scheepstonnen kolen op.
Whitelocke (Sir Bulstrode), beroemd Eng. regtsgeleerde, staatsman en geschied-
schrijver, in 1605 te Londen geb., genoot eene zorgvuldige opvoeding, behoorde, als
advocaat te Londen gevestigd, tot het getal der mannen, die de willekeurige maat-
regelen weerstonden, door Karel I in het leven geroepen, om buiten de toestemming
der volksvertegenwoordiging belastingen te heffen, en werd vooral zeer populair door
zijne openlijke verdediging van 1 lampden (z. a.j. In 1640 werd hij in het zoogenaamde
Lange parlement gekozen en in het volgend jaar maakte hij deel uit van de commissie,
die over Strafford het doodvonnis velde, ofschoon hij overigens veel gematigdheid aan
den dag legde en de bestaande verwikkelingen met Karel I trachtte op te lossen. Toen
de oorlog met deu koning was uitgebroken, nam hij dienst onder de parlemenU-troepen
-ocr page 261-
WHITE-KIVER — WICLIF.                  ,                     265
en werd gouverneur van het kasteel Windsor. In 1644 benoemde het parlement hem
tot een der commissarissen, die te Oxford met den koning de vredesonderhandelingen
moesten aanknoopen. Hij verzette zich meer dan eens tegen Cromwell\'s heerschzuchtige
bedoelingen. Tot lid van het geregtshof benoemd, dat den koning zou vonnissen, trok
hij zich op het land terug, maar billijkte na \'s konings teregtsteïling alle maatregelen
der republikeiusche partij. Cromwell zond hem als buitengewoon gezant naar Zweden.
Na Cromwell\'s dood trad hij met Monk en Karel II in geheime verbindtenis, maar
trok zich na de herstelling van Karel II op het land terug. Hij overleed in 1676.
Hij schreef: Memorials of the Engl. off airs from the heginning of the reign of Char-
les I to the restauration
(1632, 2dc uitg. 1732), Journal of the Swedish ambassy in
1653 (2 dln., 1772). Verg. K. H. Whitelocke, Memoirs, Biographical und Historical
of B. W.
(1860).
White-River, rivier in Arkansas en Missouri, ontstaat te Fayetteville uit meerdere
armen, wordt na de opname van den Black-River door stoombooten bevaarbaar, en
stort zich, na een loop van 160 m., omstr. 3 m. boven de monding van den Arkansas
in den Mississippi uit.
Whitstable, havenstad in het Eng. graafschap Kent, aan den ïheems-boezem, met
4183 inw., vooral bekend door de belangrijke oestervangst.
Wiarda (ïilemann Dothias), geschied" en oudheidkundige, in 1746 te Emden geb.,
studeerde te Duisburg en te Halle in de regten, bekleedde in zijn vaderland onder-
scheidene aanzienlijke ambtsbetrekkingen en overleed in 1820 te Aurich. Zijne voor-
naamste geschied" en oudheidkundige schriften zijn: Ostfriesisc/ie Gesch. (10 dln.,
1791—1817), Von den Landlagen der Friesen bei Upstalboom (1777, herdr. 1818),
AU-Friesisches Wört$rbuch (1786), Asegabuch, ein all-Friesisc/ies Gesetzbuch des
Rüslringes
(1805), Gesch. und Auslegung des Salischen Gesetzes u. s. w. (1808),
Wtllküren des Brockmaiuies eines f reien Friesischeu Volkes (1820). Zijne geschied-
kundige beschouwing der oude Frieschc wetten, Lex Frisiorum antiqua, is wel te
Amsterdam in 1811 gedrukt, maar niet in den handel gebragt.
Wiasma. Zie Wjama.
Wiatka. Zie Wjalka.
Wiborg. Zie Viborg.
Wichern (Joh. Hinrich), beroemd Duitsch philanthroop, in 1808 te Hamburg geb.,
studeerde te Göttingen en te Berlijn in de theologie, hield zich als candidaat te Ham-
burg vooral met de belangen der armen bezig en rigtte te Horn bij Hamburg het
llaulic Haus (z. a.) op. Hij beijverde zich daarna zeer voor de oprigting van eene
ceutraalvereeniging voor de inwendige zending, die in 1848 op den Kirchentag te
Wittenberg tot stand kwam. In 1856 werd hij als ministeriaal-raad en lid van den
opperkerkeraad, om het gevangeniswezen te reorganiseren, naar Berlijn beroepen. Hij
schreef onderscheidene kleine geschriften op het gebied der inwendige zending. Tegen
hem schreef Holtzendorff, Die Bruderschaft des Rauhen Hauses (1861).
Wichmann (Karl Friedr.), Duitsch beeldhouwer, in 1775 te Potsdam geb. en in 1836
te Berlijn overl., rigtte met zijn broeder Ludw. Wilh. W., in i785 geb. en in 1859
overl., te Berlijn in 1821 een atelier op, waarin beide broeders onderscheidene beeld-
houw werken, vooral portret-busten van beroemde tijdgenooten, vervaardigden.
Wiek} stad in het Schotsche graafschap Caithness, aan de Wick-rivier, met 1551
inw. en eene haven (Pulteney-town), is belangrijk als het hoofdstation van de in 1786 op-
gerigte Britsche visscherij-vereeniging en als hoofdzetel van den Schotschen haringhandel.
Wickliffe. Zie Wiclif.
Wicklow, graafsch ap in de Iersche prov. Leinster, aan de Iersche zee, telt op 36^
G m. 86,093 inw., is zeer bergachtig en rijk aan prachtige natuurtafereelen. De
voornaamste rivieren zijn: de Liffey, Avocca en Slaney. De bodem levert koper, lood,
ijzer, een weinig goud en andere metalen op. De voornaamste middelen van bestaan
zijn: visscherij, veeteelt, een weinig landbouw, wollenweverij en handel. — De hoofd-
stad W.f aan den mond van den Vartrey, telt 3395 inw. en heeft eene kleine haven.
Wiclif (John), ook Wickliffe, Wicliffe, Wycliffe, Wiclef, naar zijne vermoedelijke ge-
boorteplaats, een dorp bij Hichmond in Yorkshire, genaamd, was de grootste wegberei-
der voor de Hervorming in Engeland. Hij werd in 1324 geb., studeerde sedert 1340
te Oxford, was fellow van het Merton-College en in 1361 bestuurder van het Balliol-
t-ollege( nadat hij ia 1360 den strijd aanvaard had tegen de bedelmonniken wegens
-ocr page 262-
266                                                   WICaUEFOKT.
hun ingrijpen in de regten van de universiteit Oxford. Na 1361 werd hij pastoor te
Fillingham in Lincolnshire, het regt behoudende om als doctor in de theologie te
Oxford voorlezingen te houden. In 13ci5 werd hij bestuurder van het stift Canterbury-
Hall. In 1368 kreeg hij de parochie Ludgershall in Buckinghamshire en in 1374 die
te Lutterworth in Leicester. In 1374 nam hij deel aan het gezantschap naar Brugge
om met den pauselijkeu nuntius over de bezwaren te onderhandelen, die tegen den
pauselijken stoel verrezen met betrekking tot de gelden, welke aan de curie voor de
bezitting van kerkelijke ambten in £ugektud moesten betaald worden. Sedert i.365 had
W. in zijne voordragten de opperheerschappij van den paus over Engeland bestreden.
Paus Gregorius XI eischte in 1377, dat aan \\V. zou verboden worden om 19 kerkelijk
veroordeelde stellingen langer voor te dragen. De regering en het volk stonden hem bij
zijne verantwoording voor de kerkelijke prelaten te Londen dermate bij, dat W.,
die op last der hooge geestelijkheid gevangen genomen was, op vrije voeten gesteld en
tot eene schriftelijke verantwoording uitgenoodigd werd. VV. begon zijne bijbelvertaling
en verklaarde zich in 1381 tegen de transsubstantiatie bij het avondmaal. In 1382
voor de synode gedaagd, verdedigde VV. zijne leer onverschrokken, en hoewel hij van de
universiteit werd uitgestooten , bleef hij te Lutterworih in reformatischen geest prediken,
weigerde, toen paus Urbauus VI hem naar Kome daagde, de reis derwaarts en stierf
in het bezit van zijn ambt en waardigheden in 1381 te Lutterworth. Het concilie te
konstanz verklaarde 4. Mei 1415 VV. voor een ketter, veroordeelde 45 artikelen van
zijne leer en beval zijne schriften en zijn gebeente te verbranden, welk bevel eerst in
1428 door den bisschop van Lincoln werd volbragt. In 1837 is in de kerk te Lut-
terworth een gedenkteeken voor hem opgerigt. Van zijue talrijke schriften zijn nog
verre de meesten ongedrukt. Zijn hoofdwerk Trialogus s. Dialagorum libri IV (eerst
1515, herdr. Frankf. 1753J, een gesprek tusscheu de waarheid, den leugen en de be-
dachtzaamheid (een grondig theoloog), maakte groolen opgang. Van den Bijbel heeft W.
zelf vermoedelijk alleen het N. T. overgezet; de vertaling van het O. T. is waarschijn-
lijk van W.\'s medewerker Nik. van Hereford. De oorspronkelijke en latere bewerking
na W.\'s dood (vermoedelijk door John Purvey) zijn uitgegeven in The kohj Bible in
the earliesl Eiujlhh verslons made from the Latin vulgala by John IV. and hu folio-
wen
(üxf. 1850, 4 dln.). Verg. o. a. John Lewis-, The Éist- of the life and suff\'e-
rings of John W.
(1720, nieuwe uitg. 1&20); Rob. Vaughan, The life and opinions
of John W.
(2\'le uitg., 1831; Ned. vert. door van Campen, 2 dln., Tiel 1855
—56); Lechler, W. als Vorlaufer der Reformation (1858). De Wiclifiten of volgelingen
van VV., die in Engeland Lollards genoemd en sedert 1400 hevig vervolgd weiden,
bleven tol op den tijd der Hervorming in stilte op het land voortleven en vereenigden
zich toen met de aanhangers der uit Duitschlaud naar Engeland overgebragte Hervorming.
Verg. Lechler, W. u. die Lollards in het Zeitsehr. f. hint. Theol., (1853, bl. 416 volgg.)
Wicquefort (Abraham de), Nederl. diplomaat en geschiedschrijver, in 16ÜU te Am-
sterdam geb., studeerde te Leiden in de regten, begaf zich omstr. 1627 naar Parijs,
waar hij, na eer=t op minder eervolle wijze in zijn bestaan voorzien te hebben, door
den keurvorst van Brandenburg tot zijn resident benoemd w erd, uit welke betrekking
hij na eenige jaren ontslagen werd, daar hij in ongenade viel bij den kardinaal Ma-
zariu. Eeuigen tijd zat hij in de bastiile gevangen wegens staatkundige kuiperijen of
het overbrieven van geheimen. Naar Holland teruggekeerd, werd hij tot buitengewoon
gezant van Polen en tot minister-resident van den hertog van Brunswijk-Luueburg
benoemd. Hij vond een sterken steun bij Jan de Witt en schreef op diens aandrang
zijn hoofdwerk: Histoire des Provinces unies des Pays-bas, depuis Ie parfait e\'lablisse-
menl de eet élat par la paix de Munster,
waarvan eerst lang na zijn dood, gedurende
de tweede stadhouderlooze regering, slechts een gedeelte, met groote tusschenpoozen,
het licht zag. Een onuitgegeven, maar inkompleet vervolg, grootendeels in concept
van zijne hand, beviudt zich in de boekerij van de Maatsch. der Nederl. Letterk. te
Leiden. In de laatste jaren werd op verzoek van het Hist. Genootschap te Utrecht het
Ie deel (1648—52), benevens een kort levensberigt, door L. Ed. I.enting, het 2de en
3de dl. (1652—68) door C. A. Ghais van Buren bewerkt. Hoewel ineen hevigen anti-
stadhouderlijken geest geschreven, behelst dit werk van een tijdgenoot en diplomaat
vele belangrijke bijzonderheden. Na de herstelling van het stadhouderschap, in 1675,
werd hij wegens geheime verstandhouding met Engeland gevangen gezet. Hij ontvlugtte
iu 1679 mei bvhulp zijner dochter eu overleed in 16S2 te Celle. Hij schreef o. ai
-ocr page 263-
WIDDIN — WIEK.                                               257
nog: Mémoirei touchant les ambassadeurs et réponse aux ministres publiés par Ie mi-
nisire prisonnier
(Keul. 1676), L\'Ambassadeur et ses fonctions (\'s Grav. 1671) en
naamloos Advis fidele aux ve\'rilables Eollandais. Hij vertaalde de reisbeschrijvingen naar
Perzië van Olearius uit het Hoogd. en van Garcia de Figueroa uit het Spaausch.
Widdin of Widin, vesting en hoofdstad van het Turksche ejalet van dien naam ia
Bulgarije, aan den regter Donau-oever, sedert 1853 met Kalafat (z. a.) door eene schip-
brug verbonden, zetel van een pacha en van een Griekschen bisschop, met 25,000
meest Turksche in«\\, heeft in de krijgsgeschiedenis menigmaal eene belangrijke rol gespeeld.
Widnmann (Max.), Duitsch beeldhouwer, in 1812 te Eichstiidt geb., sedert den dood
van Scbwauthaler prof\', in de beeldhouwkunst aan de akademie te Munchen, vervaar-
digde, behalve onderscheidene, geheel in den geest der oudheid opgevatte voorstellingen
uit de Grieksche mythologie en geschiedenis, eene reeks van busten voor de Ruhmes-
halle te Regensburg en verschillende standbeelden.
Widukind of Wittekiad, Duitsch bronnen-geschiedschrijver, omstr. 1004 als m0nnik te
Korvei overl., wiens Res gestat Saxonicae het best door Pertz in de Monumenia Germa-
niae historica
(3de dl.) uitgegeven en door Schottin (Berl. 1852) vertaald zijn.
Wiebekiog (Karl Friedr. von), verdienstelijk Duitsch waterbouwkundige, in 1762 te
Wollin in Pommeren geb., werd in 1788 waterbouwmeester in het hertogdom Berg,
in 1790 bouwinspecteur in Hessen-Darmstadt, was van 1805—18 directeur-generaal
over den aanleg van waterwerken, bruggen en straatwegen te Munchen en overleed in
1842 als geheimraad aldaar Hij maakte zich door den aanleg van verschillende werken
en het schrijven van belangrijke geschriften verdienstelijk. In 1796 vervaardigde hij eene
kaart van de prov. Holland eu Utrecht, in 8 bladen, en een atlas met 33 hydrogra-
phische kaarten van den Rijn en deszelfs takken , die in 1832 te Munchen het licht zag. —
Zijn zoon Karl Gust. von W., geb. in 1792 te Dusseldorp en in 1827 te Spiers als rege-
rings- en bouwraad van den Rijnkreits overl., wijdde zien aan hetzelfde vak als zijn vader.
Wieck (klara). Zie Sckumaim (Rob.).
Wied, een eertijds slechts van het keizerrijk leenroerig graafschap in den Westfaal-
schen kreits, splitste zich in 1462, toen de heerlijkheid Runkei door aanhuwelijkmg
met W. vereenigd werd, in het graafschap W.-Runkel, 4 □ m. groot, bij het Wee-
ner congres aan het hertogdom Nassau toegekend, en het graafschap W.-Neuwied,
11 □ m. groot met de hoofdplaats Neuwied, tot het Pruiss. regeringsgebied Koblenz
behoorende. Sedert 1824 zijn beide heerlijkheden onder één eigenaar vereenigd en staan
sedert lb66 onder den koning van Pruissen. — Het sedert 1093 voorkomende vorsten-
geslacht VV. stierf in 1243 in den mannelijken stam uit. Door eene erldochter ver-
vielen naam en graafschap aan Dietricn van Runkei uit het huis Leiningen-Westerburg.
In 1698 splitste zich het huis in de linie W.-Runkel, sedert 1791 rijksvorstelijk maar
in 1824 uitgestorven, en de linie W.-Neuwied, sedert 17»4 rijksvorstelijk, die onder
den naam W. beide gedeelten tot één eigendom vereenigde. Aan het hoofd van het
geslacht staat thans vorst Wrilhelm, geb. in 1845, de oudste zoon van den als schryver
op het gebied der wijsbegeerte bekenden vorst Hermann, geb. in 1815 en overl. in
1864 te Baden-Baden, een neef van den als reiziger beroemden prins Maximiliaan
Alexander Philips, Pruiss. generaal-majoor, geb. in 1782, overl. iu 1867.
Wiegmaan (Arend Eriedrich August), verdienstelijk natuuronderzoeker, in" 1802 te
Brunswijk geb., waar zijn vader eerst apotheker en later leeraar der natuurlijke historie
was, kreeg zijne opleiding te Bremen en aan het Carolinum te Brunswijk, studeerde te
Leipzig en Berlijn, werd te Berlijn leeraar bij het Keulsche reaal-gymnasium, privaat-
docent bij de universiteit en tevens bij het zoölogisch museum aangesteld. Hij overleed
te Brunswijk in 1841. W. schreef: Observationes zoologicae critic. in Aristutelis his-
toriam animalium
(1826), met Ruthe het Handb. der zoölogie (2de uitg., 1845), en ütr-
pelologia mexicana
(1»34). Hij gaf sedert 1835 het Archiv Jür Nalurgesch. uit.
Wiek, molenwiek noemt men twee door eene zware houten molenas aangebragte roeden,
die er aan weerskanten gelijkelijk uitsteken, zoodat er vier wieken ontstaan. Deze wieken
zijn van een met zeilen gedekt latwerk voorzien. Vlak op den wind geplaatst wordende,
kunnen zij dezen, door den schuinschen stand der as van 8° tot 12Jmetden horizon,
opvangen en er door rondgedraaid worden. Daartoe moeten ook de zeilen een hellenden
stand hebben, die, zooals de oider vinding geleerd heeft, voor de verschillende deelen
der wiek moet afwisselen. Bij de as moet het zeil met deze een hoek van helling
maken van 72°, die, allengs grooter wordende, aan de einden 83" moet bedragen: de
JLlgsm. Ntd. Vnegtloftdie, deel XV.                                                                            \\\'{
-ocr page 264-
258                                        WIELAND — WtËLICZKA.
grootte des hoeks van helling met het vlak der molenroeden moet bij de as 18° zijn
en atloopeu tot 7" bij het uiteinde.
Wieland (Cbristoph Martin), een der beroemdste Duitsche dichters, in 1733 te Ober-
holzheim bij Biberach geb., waar zijn Tader predikant was, studeerde te Erfurt en te
Tuuingen in de regtsgeleerdheid, voor welke hij bestemd was, maar maakte meer werk
van humanistische studiën en fraaije letteren. In 1752 begaf hij zich op aanzoek van
JWmer naar Zurich, waar hij met dezen zamenwoonde en gedichten en aesthetische
opstellen vervaardigde. Na nog als huisonderwijzer te Zurich en te Bern werkzaam
te zijn geween, werd hij in 1760 kanselarij-directeur te Biberach. Hij sloot zich aan
den esthetischeo kring aan, dien graaf Stadion op zijn landgoed Warthausen rondom
zich vereenigde. In ! 769 werd hij hoogl. der wijsbegeerte te Erfurt en in 1772 hofraad
en opvoeder der prinsen te Weimar, waar hij ook na de voltooijing dier opvoeding bleef
en met (ioetlie, Schiller en Herder in innige vriendschapsbetrekking stond. Hij kocht
het landgoed Osmann-tadt bij Weimar, waar hij van 17 98—1805 met zyn talrijk gezin
woonde, doch daar het hem op den duur te kostbaar werd, zette hij zich vervolgens te
Weimar neder. Hij overleed hier in 1813. In 1855 werd te Weimar een standbeeld voor
hein opgerigt. W. heeft groote verdiensten omtrent de Duitsche letterkunde, daar hij haar
de bevalligheid en de welluidendheid des woords, die haar nog ontbraken, verleende,
en tot de dichterlijke behandeling van de middeleeuwsche ridderschap den weg baande.
W.\'8 schriften behooren tot verschillend gebied der letterkunde: episch, lyrisch, didak-
tisch, dramatisch, didaktisch-historisch, ascetisch, dichterlijke vertellingen en romans,
komische vertellingen, saiirische romans, gesprekken enz. Van Shakespeare, Lucianus,
de brieven en satiren van Horatius, de brieven van Cicero en vier komediëu van Aris-
tophanes gaf hij uitmuntende vertalingen. Verder gaf hij uit: Der deutscAe Mercur
(l773—89), Neuer deulsc/ter Mercur (17\'90—1805), Attisches Museum (1796—1801),
met Hoüinger en Jacobs: Neuht aliisches Museum (1805—9). Sommige zijner schriften
zijn ook in het Iscderd. overgezet. Er zijn tal van uitgaven van W.\'s Samtntliche Werke\\
do volledigste bezorgde Göscben te Leipzig (53 dln., 1828; 36 dln., 1839; 36 dln.,
lsüa—58). Verg. behalve Gruber\'s Biographie W.\'s (4 dln, 1827; deel 50—53 der
Werke ff\'.\'sj Ausgewaldte Brie/e (4 dln., Zur. 1815), Auswahl denkwurdiger Brie/e
(2 dln., Ween. 1 >>15), Brie/e an Sop/iie Laroc/ie (met welke hij vroeger in lietdesbetrekking
stond, Berl. 1820) en Die lt\'idandliteratur in Deutschland von 1751—1852 (kass. 1852).
Wieland de Saiid (Oud-Noordsch Völundr, Angelsaks. Veland) was naar de oud-
Gennaanscbe ,-a-ge een zoon van den zeereus VVnde (Vadi), leerde de smidskunst eerst
bij .Unnr, daarna bij den dwerg over de zee, en woonde vervolgens met zijne beide
broeders Eigil en Slaglidr te Ulfdalir te zamen met drie zwaanjonkvrouweu, die echter
na 7 jaren wegvlogen. W. kwam daarop bij koning Nidung, die hem, daar hij ziju
smid Ainiiias in den wedstrijd overwon, liet ontzenuwen. W. doodde uit wraak de zonen
des konings, onteerde diens dochter Bradohild eu ontvlugtte in een kleed van vederen. De
sage is dichterlijk door Simrock (1835 , en in het Heldenend, 4de dl., 1843) voorgesteld.
Wielbarometer. Zie Barometer.
Wielboom. Zie Haagbink.
Wielewaal, Oriolus galbula L. Deze vogel, uit de familie der Paradijsachtigen, is een
onzer schoonste inlandsche vogels, de eenige van het geslacht Oriolus die in Europa voor-
komt. Het mannetje, van de grootte eener lijster, is hoog citroengeel gekleurd met zwarte
vleugels en ook gedeeltelijk zwarte staartpennen; de oogen zijn bloedrood. De wijfjes
en jongen zijn groenachtig gekleurd. De W. leeft in de gematigde en warme streken
van ons werelddeel, in N.-Afrika en Klein-Azië. Bij ons komt hij in Mei en vertoeft
hier tot half Augustus. Hij leeft van insekten, waarmede hij tevens de jongen opbrengt.
Ook vruchten dienen hem tot voedsel. Het nest van den W. is kunstig tusschen een
gati\'elvoruiigen tak met daaromheen gewonden draden bevestigd.
Wieliczka, stad in den Galicischen kreits .Boclmia, door een zijtak met den spoorweg
van Krakau naar Lemberg verbonden, met 4536 inw. en beroemd door haar uitgestrekt
in zijne soort eenig zoutwerk, dat bijna eene tweede onderaardsche stad met straten,
pleinen en grachten uitmaakt. De vier verdiepingen zijn door gangen verbonden en vormen
eene schier tallooze menigte van kamer». Alles is uit zout gehouwen en biedt vooral
bij eene feestelijke verlichting een tooverachtig schouwspel aan. Ongeveer 1000 menschen
werken in deze zoutgroeven. Deze zoutmijnen worden gezegd in\' 1233 door een herder,
Wieliczek gen,, ontdekt te zyn; zij werden sedert het midden der 13de eeuw bewerkt,
-ocr page 265-
WIELOPOLSKI — WIERINGEN.
259
in 1442 aan Joden verpacht en sedert 1772, toen W. onder Oostenrijk kwam, als
keizerlijk mijnwerk regelmatig uitgehouwen.
Wieiopolski (Alex., graaf), Poolsch staatsman, in 1801 geb., vlugtte wegens deelne-
ining aan de omwenteling van 1830 naar het buitenland, waar hij reeds bij gelegenheid
van den Galicischen opstand in 1846 door den raad aan zijne landlieden, om van de
omwenteling af te zien en zich aan Rusland aan te sluiten, zijne sympathie voor Rusland
deed blijken. In 1855 naar Polen teruggekeerd, werd hij in Maart 1801 door den keizer
tot minister van eeredienst en openbaar onderwijs aangesteld en kreeg eene zekere popu-
lariteit, die hij echter door zijne maatregelen verloor, zoodat hij na den dood van Gort-
schakow, in Dec. 1861, zijn ambt neerlegde. Na de benoeming van den grootvorst
Konstantijn tot stadhouder van het koningrijk, stond W. hem als chef van het bur-
gerlijk bestuur gedurende korten tijd ter zijde. — Zijn zoon Sigismuud W., die ge-
durende de laatste jaren hooge staatsbetrekkingen bekleedde, is vooral bekend door zijne
uitdaging van prins Napoleon in Maart 1863.
WienbiSg (Ludolf), Duitsch publicist, in 1803 te Altona geb., studeerde te Kiel in de
godgeleerdheid en wijsbegeerte, was van 1831—32 onderwijzer van den zoon van den
Deenscheii gezant te \'s Hage, hield daarna voorlezingen te Kiel, ging in 1835 naar
Frankfort om met Gutzkow het tijdschrift Deutsche Revue op te rigten , maar werd in 1836,
daar hij tot het jonge Duitschland behoorde, door het interdict van den bondsdag verban-
nen, vestigde zich te Hamburg, waar hij aan de redactie der Börsenkalle deelnam, en
maakte in 1848 en 49 den Sleeswijk-Holsteinschen veldtogt mede. Zijne belangrijkste geschrif-
ten zijn: Holland in den J. 1831 und 1832 (2 dln., 1833), Aeslhetische Feld^üge\\iSU),
Zur neutsten Literatur
(2<le uitg., 1838), Gesch. Schleswigs (2 dln., l«61 — 62).
Wier (Joh.) of Weger, bestrijder der beksen-processen (z. a.), in 1515 te Grave in
N.-Brabant geb., studeerde te Parijs en Orleans in de geneeskunde, bereisde Afrika eu
de Griekscbe eilanden, praktiseerde als arts te Arnhem, werd in 1550 lijfarts van
hertog Willem van Cleef en stierf als grafelijk Bentheimsch arts in 1586 te ïecklinburg.
Hij schreef Medic. observationum rariorum, liber (Amst. 1557, 2de uitg., Baz. 1576),
De lamiis, De ira morbo, Ut praestigiis daemonum (Baz. 1563, waarvan tijdens het
leven van W. zes uitgaven verschenen). Zijne Opera zagen in 1660 te Amst. volledig
het licht. Dr. Janssen plaatste onuitgegeven brieven van W. in NijhofFs Bijdragen,
7de deel. Verg. Scheltema, Geschied, en letterlc. mengelwerk IV, 1, 177.
Wieren, Algen, Algae. Deze plantenfamilie uit de afdeeling der Kryptogamen bevat
de laagste plantenvormen. Zij bestaan allen uit eene aaneenschakeling van cellen. Zij
leven grooteudeels in zout of zoet water. Sommigen zijn slijmerig, anderen leder-
achtig of kraakbeenig. Men vindt onder de W. soorten die mikroskopisch klein, an-
deren die ellen lang zijn. Zij overschrijden meestal de dikte van een vinger niet, en
zijn groen, rood en ook wel purperachtig gekleurd. De sporen, waardoor de W. voort-
planten, ontstaan in kiem huis jus en ook wel in het loof der W.. zelve; bij de laagste
soorten neemt men bovendien eene voortplanting door deeling waar. Vele W., waarvan
men reeds meer dan 2000 soorten kent, bevatten iodium. Men verdeelt de W. in
1" Kristal-W. (z. a.) ; deze zijn mikroskopisch klein, even als 2° de Desmidiaceeën
(z. a.). 8\'\' De Gelei-W. (z. a.); deze vindt men in stilstaande wateren. 4° De Draad-
W. (z. a.). 5" De Vlies-W. (Uhaceae); deze, die de gedaante van buizen of vliezen
hebben, groeijen in zoet en zout water. 6" De Bruin-W. (z. a.); tot deze afdeeling
behoort de Sargassnm bacci/ernm Aq., Fttcus nalans L., die ten westen der Azorische
eilanden, vele duizende vierkante mijlen ver, drijvende gevonden wordt, waarvan de naam
//Sargasso-zee" afkomstig is. 7" De Purper-W. (Fiorideae), die zich door een vastzittend,
vertakt, dikwijls fraai gekleurd loof onderscheiden; hiertoe behoort de Carragheen of
lersche mos (z. a.). 8° De Krans-W. (Characeae); deze vindt men in stilstaande
wateren en op veengronden, waar zij tot de veenvorming bijdragen ; zij dragen krans-
gewijze geplaatste takken, die vaak met kalk omkorst zijn.
Wieringa (Gerardus), Nederl. schilder, zoon van Jan W., sieraadschilder te Groningen,
kreeg te Groningen, later te Dusseldorp en te Amsterdam, onder leiding van Jurriaan
Andriessen, zijne opleiding, schilderde, in 1790 te Groningen teruggekeerd, niet
onverdienstelijk landschappen en overleed in 1817.
Wieringen (Cornelis Claesz. van), Nederl. schilder, omstr. 1580 te Haarlem geb., was
in zijne jeugd zeeman en legde zion later op het schilderen van zeestukken toe, die
door verscheidenheid en waarheid van toürrtelüng uitmuntten. Ook de stolfage was
17*
-ocr page 266-
260                                     WIERINGEN — WlESBAüEN.
geestig eu natuurlijk. Zijn werk is zeer zeldzaam; het museum te Madrid bevat een
zeeslag door hem geschilderd. Hij overleed te Haarlem in 1635.
Wieringeu, een eiland in de Zuiderzee, behoorende tot het arrond. Alkmaar in de
Nederl. prov. N.-Holland, aldus genaamd naar de grooie hoeveelheid wier, dat in de
nabijheid wordt gevonden. Het is voor een gedeelte zoo hoog, dat het niet overal is
bedijkt, heeft een omtrek van omstr. 5 uur gaans, eene oppervlakte van 2400 bun-
ders en eene bevolking van ruim 1910 zielen, die haar bestaan vindt .in landbouw,
veeteelt en visscherij. Sedert de indijking van den Anna-Paulowna-polder ligt W. slechts
op kleinen afstand van den vasten wal, waarmede het door een veer gemeenschap
heeft. Er zijn 5 dorpen: Hippolitushoef, den Oever, Oosterland, Stroe en \\Ves-
terland. W. had herhaaldelijk veel door overstroomingen te lijden; in 1825 werden
de dijken op meer dan eene plaats weggeslagen. Tegenover W. ligt de polder Wie-
ringer-Waard, 1846 bunders groot, met 1000 inw.
Wierix of Wierx (De gebroeders), beroemde Belgische graveurs en teekenaars. Jan
W., in 1549, Jeronimus W., in 1553, en Antonie, eenige jaren later te Antwerpen
geb., hebben te /.amen een zeer groot aantal prenten gegraveerd. Zij hebben zich
A. Durer en Lucas van Leiden ten voorbeeld gesteld, maar volgden toch later een meer
zelfstandigen weg. Hunne werken zijn zeer uitvoerig, maar wel een weinig dor behan-
deld. Ofschoon zij tot de oudere graveerschool behooren , staan zij daarin toch door de vast-
heid van hunne teekening, hun gevoel voor kleur en uitdrukking bovenaan, ja kunnen
als de voorloopers van Goltzius en diens broedere manier worden aangemerkt. Zeer groot
is, behalve de godsdienstige, geschiedkundige, mythologische en kerkelijke voorstellingen ,
het aantal portretten, dat zij hebben nagelaten. Verg. Alvin, Calalogue rai&onné des
porlraits gracis par les trois frères W.
(Bruss. 1867).
Wierook noemt men de hars van den in O.-Indië groeijenden wierookboom {Bos-
wellia serrala)
, welke boom tot de familie der Amyrideeën of Burseraceeën behoort.
Deze hars, die uit de schors voortkomt, wordt in meer of min zuivere stukken in den
handel gebragt eu geneeskrachtig, maar vooral tot berooking aangewend.
Wiertz (Joseph Antoine), merkwaardig Belg. schilder, in 1806 te Dinant geb.,
bezocht de akademie te Antwerpen en behaalde daar den eersten prijs, zoodat hij in
1»32 naar Rome vertrok. Bij zijn terugkeer bragt hij eene kolossale schilderij mede
De strijd om het lijk van Patroclus, die groot opzien verwekte. Hij trof eene over-
eenkomst met het gouvernement, volgens welke hij al zijne werken aan het land tegen
een jaargeld afstond. Zijn atelier te Brussel, zeer fantastisch ingerigt, bevatte vele
reusachtige doeken. Tot de beste van deze behooren, behalve zijn Patroclus: Lutle
ttomcrique, Be val der engelen, De triomf van Christus
en Le Phare du Oolgolha.
Ook stukken van geheel anderen aard werden door hem geschilderd , waarin hij wijs-
geerige, sociale en phantastische denkbeelden heeft op het doek gebragt. Van dien
aard zijn zijne Petmes et viüons d\'une têle coupe\'e , een pleidooi tegen de guillotine, Le
dernier canon, Het nieisie tegenover het skelet, Be levend begravene, Une seconde apres
la mort
en meer anderen. De meeste der groote werken van W. zijn mat geschilderd,
eene door hem gevondene schilderwijze, waarin hij de bezwaren van het glinsteren
der werken wilde vermijden. Ook door letterkundige werkzaamheid heeft hij zich
gunstig bekend gemaakt. In 1840, bij de onthulling van het standbeeld van Rubens
gaf hij zijn Eloge de Rubens; in 1842 en 51 eene beschrijving van den Salon; in
1854 La Pcinture en Belgique; in 1859 verdedigde hij zijne Peinlure mate. Behalve
meerdere kleine geschriften verscheen in 1805 zijn bekroond geschrift op de prijsvraag:
Over de kenmerken der* Vlaamsche school. W. heeft ook de boetseerkunst beoefend
en eenige beelden nagelaten. Hij stierf in 1865.
Wiesbadeu, beroemde badplaats, tot 1866 hoofdstad van het hertogdom Nassau,
thans van de Pruiss. prov. Nassau, aan het Taunus-gebergte en de Salzbach gelegen, door
een spoorweg met Maiuz , Frankfort en Biberich verbonden, telt (1864) 26,573 inw.,
heeft verscheidene fraaije gebouwen, z. a. het vroeger hertogelijk paleis, het paleis van
prins Nikolaas, de gebouwen der ministeriën, de nieuwe Roomsche en de nieuwe
Evangelische kerk, een theater, de prachtige Kurzaal, met twee kolonnades met win-
kels, een fraai aangelegd park, waterwerken en fonteinen enz. Er zijn hoogere en
lagere scholen, wetenschappelijke vereenigingen en inrigtingen, verzamelingen van oud-
heden, schilderyen en kunstvoorwerpen, weldadige inrigtingen enz. De alkalische warme
joutwater-bropnen van 82—56° K. hebben eene groote Termftardheid eu worden
-ocr page 267-
WIESE — WIGALOIS.                                        261
jaarlijks door (luizende vreemdelingen bezocht. De bron, waaruit gedronken wordt, is de
Kochbrunnen (55°), waarbij eene lange ijzeren veranda sedert 1854 is geplaatst.
Reeds bij de Romeinen waren deze bronnen onder den naam van Fontes Mattiaci of
Aquae Mattiacae bekend. Aan het einde van het Nero-dal, waarin eene kondwater-
inrigting is, prijkt de fraaije Russ.-Grieksche kapel met het wit marmeren praalgraf
van de in 1847 overleden hertogin Elisabeth; verder op den berg is het jagtslot de
Platte met een uitgestrekt vergezigt. Achter het park van de Kurzaal is de koudwater»
inrigting Dintenmühle en verderop de ruïne Sonnenberg. W. was van 1840—66, in
afwisseling met Biberich, de residentie van den hertog van Nassau ; de stad is door fraaije
villa\'s en aangename wandelingen omgeven. Verg. o. a. Malten, W. u. seine Umgegend(1842).
Wiese (Albertus Henricus), gouverneur-generaal van Nederl.-Indië, in 1761 te Kremen
geb., werd in Oct. 1804 tot gouverneur-generaal benoemd, toen kort daarna de re-
publiek der Vereen. Nederlanden in een koningrijk Holland herschapen werd onder
Lodewijk Napoleon. Koning Lodewijk bevestigde W. in de hem reeds opgedragen waar-
digheid en benoemde hem tevens tot opperbevelhebber van de Holl. zee- en landtnagt,
ten O. van de Kaap de Goede Hoop. Het bestuur van W., hetwelk in 1806 door een
geduchten opstand te Cheribon werd gekenmerkt, duurde tot Jan. 1808. Na zijn ontslag
gekregen te hebben, vertrok W. naar Nederland, waar hij in 1810 te Haarlem overleed.
Wiese (Sigisra.), Duitsch roman- en dramaschrijver, in 1800 te Kulm in W.-Pruissen
geb., studeerde te Berlijn en wijdde zich daarna te Döbritz bij Potsdam uitsluitend
aan de letterkunde. Hij overleed in 1864. Hij schreef onderscheidene romans (z. a.
Tlieodor, Hermann, Friitdrich), drie drama\'s (Paulit.i, Die Freunde, Beethoven),
drie treurspelen {Die Wilden u. die Ansiedler, Die Martyrér, Klothar u. Sulamith),
een dramatisch gedicht Don Juan, Dichterliebe enz.
Wieselburg, comitaat in den Hong. kreits aan gene zijde vau den Donau . tusschen
den Oostenr. Unterwienerwald-kreits en de comitaten Raab, Presburg en Oedcnburg,
telt op 37 J- □ m. 76,621 inw., meerendeels Duitschers, is door den Donau, de
Leitha, de Robnitz en het Neusiedlermeer besproeid en grootendeels zeer vruchtbaar met
uitnemenden landbouw en veeteelt. Het is in drie geregts-afdeelingen verdeeld: W.,
Ragendorf en Neusiedel, en heeft Hongaarsch-Altenburg (zie Altenburg) tot hoofdstad.
Het marktvlek W., vroeger hoofdplaats van het comitaat, aan den Kleinen of Wiesel-
burger-Donau, telt 3000 inw., heeft eene salpeterziederij, pannebakkerij, weverijen,
groote paarden- en schapenfokkerij en drijft veel handel in koren.
Wieselgren (Pet.), Zweedsch geschiedschrijver, in 1800 bij Wexiö in Zweden geb.,
studeerde te Lund, waar hij in 1824 docent in de geschiedenis der letterkunde en
in 1830 universiteitsbibliothecaris werd, legde in 1834 die betrekkingen neder en werd
pastoor en proost te Westerstadt op Schonen , later te Helsingborg. Hij maakte zich
verdienstelijk omtrent de inwendige zending en de matigheidsvereenigingen in Zweden.
Zijn hoofdwerk is: Sveriges sköna Litleratur (2de uitg., 5 dln., 1S45—49).
Wietersheim (Eduard von), verdienstelijk Saksisch staatsman, in 1787 te Zerbst,
waar zijn vader in garnizoen lag, geb., studeerde te Leipzig in de regten, trad in
Saksische staatsdienst, maakte zich als kreitsdirecteur sedert 1827 van den Voigtland-
schen en in 1829 van den kreits van het Ertsgebergte vooral verdienstelijk omtrent
de nijverheid en het fabriekwezen, werd in 1835 kreitsdirecteur te Dresden en in
1840 minister van eeredienst en van het openbaar onderwijs, in welke betrekking hij
veel nuttigs tot stand bragt en o. a. de koninkl. Saks. akademie van wetenschappen te
Leipzig in het leven riep. Sedert 1848 leeft hij buiten betrekking te Dresden en op zijn laml-
goed Neupouch bij Bitterfeld. Hij schreef o. a. Gescfi.der Völkerwanderunq (4 dln., 1858-64).
Wig is een houten of ijzeren werktuig om te klieven, daartoe aan de beide zijden door
twee platte vlakken begrensd, die in een scherpen kant eindigen. Het regthoekig
daarover gelegene vlak heet de kop of rug der wig. De wetten van evenwigt tusschen
de drukking op den kop der wig en den weerstand op de zijwanden laten zich gemak-
kclijk uit die van het hellende vlak afleiden, doch die bepaling is moeijeüjk op te
geven, daar de werking*in de praktijk niet door drukking, maar door zware hamer-
slagen geschiedt. .Hoe scherper de wig is, des te gemakkelijker zal zij doordringen.
Wigalois of de ridder met het rad (omdat hij een rad in zijn wapen voerde) is de
held van een midden-Hoogduitsch episch gedicht, dat omstr. 1209 door den Franki-
schen ridder Wirnt van Gravenberg vervaardigd, door Beneke (1819) en door Pfeiffer
(1847) uitgegeven en door Baudissin (1848) vertaald is.
-ocr page 268-
26?
WIGAMUB — WIGHT.
Wigamur of de ridder met den arend, de held van een groot gedicht uit de 18de
eeuw, een der ridders van de ronde tafel van koning Artus (z. a.). Het gedicht is
afgedrukt in het Ie deel van Hagen\'s en Büsching\'s Altdeulsche Gedichte.
Wigan, fabriekstad in het Eng. graafschap Lancaster, aan den Douglas en het
Leeds-Liverpool-kanaal, het vereenigingspunt van de spoorwegen tusschen Manchester,
Liverpool en Lancaster, telt 35,000 inw. en heeft vele fabrieken en belangrijke steen-
kolenmijnen. In de nabijheid is eene zwavelbron met badinrigting.
Wigand (Paul), geschiedkundige eu beoefenaar van de geschiedenis desregts, in 1786
te Kassei geb., studeerde te Marburg in de regten , bekleedde verschillende betrekkingen,
was van 1833—48 directeur van het stadsgeregt te Wetzlar en wijdde zich daarna
buiten betrekking uitsluitend aan zijne studiën. Onder zijne talrijke geschriften ver-
dienen vooral vermelding: Das Fehmgericht Westfalens (1825), Die Provinzialrechte
der Fürstenth. Paderborn u. Korvei
(3 dln., 1832), Die Provinzialrechte des Für-
stenlh. Minden
(2 dln., 1834), Denkicürdigkeiten (1854). Hij rigtte het Archiv für
Geach. u. Alttrlhumsk. ffestfalens
(1826 volg.) op.
Wigchelaars noemt men lieden, die er zich op toeleggen om uit bepaalde voortee-
kenen voorspellingen te doen aangaande toekomstige gebeurtenissen, gelijk b. v. het
kaartleggen enz. Over de vogel-W. bij de Romeinen zie Auguren.
Wigchelroede is een uit hout of metaal zamengesteld werktuig, waarmede men weleer
geloofde verborgene schatten en andere onbekende dingen te kunnen vinden. l)e houten
W., die altijd gegaffeld moest wezen, werd op Johannis-nacht tusschen 11 en 12 uur
van een hazelstruik gesneden, onder het opzeggen eener vaste formule. Zoowel degene
nu, die deze W. snijdt, als die haar gebruikt, moet in een zeker teeken geboren zijn,
zoo zij onfeilbaar zal wezen. Wanneer men van haar gebruik wil maken, om b. v.
zuiver water, zoutbronnen, ertsaderen, begraven schatten óf iets dergelijks te ontdekken ,
vat men de twee takken van den gaffel elk in eene hand en houdt deze goed gesloten,
zoodat de eigenlijke roede in eene horizontale rigting voor het lijf uit wijst; komt men
nu ter plaatse waar het verlangde verborgen ligt, dan buigt zich de roede naar beneden,
hoe stijf men haar ook met beide handen schijne vast te houden , en deze beweging
wordt de slag genoemd. Nog in onzen tijd vindt men hier en daar het bijgeloovig
vertrouwen op W.
Wiggeschrïft (Duitsch Keihchrifl, Fr. inscriptions cune\'iformes, Eng. arroic-headed
inscripli.ons)
noemt men in het algemeen al de Oud-Oostersche schriftsoorten, wier letters
uit wig- of pijlvormige teekenen zijn zamengesteld en eens in geheel W.-Azië, alleen
met uitzondering van Syrië en van een deel van Klein-Azië, in gebruik waren. De
eigenaardige vorm van de elementen van dit schrift ontstond doordien men oorspron-
kelijk met eene driehoekige schrijfstift teekens in weeke klei drukte. Volgens de nieuw-
ste onderzoekingen zijn er twee hoofdsoorten van het VV., eene oudere en eene jongere.
De oudere, uit teekens, die lettergrepen en begrippen aanduiden, bestaande en uiteen
oorspronkelijk beeldschrift ontstaan, noemt men de Anarische; zij was bij de Oud-Chal-
deën, de Tuninische Meden, de Susianen, de Oud-Anneniërs en de Assyriërs in ge-
bruik. De jongere soort, de Arische gen., is alphabetisch en werd slechts door de
Perzen gebruikt, maar waarschijnlijk eerst door de Achaemeniden uitgevonden. Van
het Arische VV. zijn slechts het uit den tijd van Darius I afkomstig rotsopschrift van
Bisutun (z. a.) en een onlangs ontdekt monument op de landengte van Suez tot ons
gekomen; de verklaring dezer opschriften is men verschuldigd aan Grotefend, Burnouf,
Lassen, Rawlioson, Benfey, Oppert en Spiegel. Deze Arische opschriften bevatten
tevens vertalingen in twee talen, die in het Anarische W. geschreven zijn, t. w. het
Medo-Scythisch en het Assyrisch. Het Medo-Scythisch is door VVestergaard, deSaulcy.
Holtzmann, Norris, Mordtmann en Oppert toegelicht, maar zoo lang er niet meerdere
gedenkstukken zijn ontdekt, blijft hier veel duisters over. Geheel anders is het met
het Assyrisch W. gesteld, dat uit de talrijke te Ninivé (z. a. en Assyrir\') en Babyion
(zie Babylonie) opgegravene gedenkstukken met opschriften door Grotefend, Stern, Lö-
wenstern, de Saulcy, Hincks, Rawlinson en Oppert is ontcijferd, terwijl Oppert (z. a.)
zelfs begonnen is de Oud-Assyrische taal uit den dood op te wekken, door de bewer-
king der grammatica en van een lexicon dezer taal.
Wight, een aan natuurschoonheden rijk en buitengewoon vruchtbaar Eng. kusteiland
in het Kanaal, ten Z. W. voor de haven van Portsraouth, telt op 62/s Q m. 47,428
inw. en is van alle zijden door krijtrotsen, klippen en vestingwerken tegen vijandelijke
-ocr page 269-
WIGTJE - WILD.                                                263
aanvallen verzekerd. Door de rivier Medham of Medina besproeid, is W. wegens zijne
gezonde en zachte lucht en zijn rijken graanbouw beroemd en de korenschuur voor de
westel. graafschappen van Engeland. Er zijn groote schaapskudden, die goede wol le-
veren, vele hazen, konijnen en overvloed aan visch. Het eiland is in 52 kerspelen ver-
deeld, en heeft 5 steden : Newport (de hoofdplaats), met Caresbrook Castle in de na-
bijheid, waar Karel I in 1646 13 maanden gevangen was, Newton, Cowes, waarbij
het kasteel Osborne-house ligt, de zomer-residentie van koningin Victoria, Ryde en
Yarmouth. W. wordt jaarlijks door een zeer groot aantal Engelschen en vreemdelingen
bezocht.
Wigtje. Zie Malen en Geiciglen.
Wlgton of Wigtown of West-fialloway, een graafschap in het Z. W. van Schotland, dat
op 24 □ m. ruim 43,000 inw. telt. Het wordt voor een groot gedeelte door de zee
bespoeld en is door het Noorder-kannal van Ierland gescheiden. Het land heeft, wegens
de diepe inhammen, welke de zee er vormt, eene zeer onregelmatige kust. De grootste
baaijen zijn die van Eyan, W. en de Luce-baai. De bergachtige grond, die slechts
door kleine meren en rivieren bevochtigd wordt, levert haver en gerst, doch vooral
rapen en aardappelen op. De veeteelt, vooral van schapen en runderen, is niet onbe-
langrijk. De hoofdplaats W ., aan de baai van denzelfden naam, telt 2101 inw. Be-
langrijker is Stranraer, met 5700 inw. en een vrij levendigen handel. Te Port-Patrick,
een vlek aan de westkust, met 2500 inw., handel en scheepvaart, is de gewone plaats
van overvaart naar de Iersche kust.
Wikke, Vicia, een plantengeslacht, dat tot de Ylinderbloemigen behoort. Het onder-
scheidt zich door eene éénhokkige, twee- of meerzadige peul en door ranken of kla-
wieren, die de meeste soorten bezitten. Ons land bezit een twaalftal soorten, waaronder
vele klimplanten. De Vogel-W. [V. cracca) groeit tusschen kreupelhout en heggen.
De Voeder-W. (V. saliva) heeft meest alleenstaande bloemen en kogelronde zaadkorrels.
De Ruige W., ook Duivels Naaigaren (P\'. hirsuta), met korte tweezadige peulen, wordt
ook veel tot het geslacht Linze gebragt. dat met meer soorten van W. het geval is.
Voor de Eoomsche of Tuinboon (V. Faba) zie Boon. Sommige dezer soorten worden
als voederplanten verbouwd.
Wil is het streven van den menschelijken geest naar hetgeen hem goed en heil-
zaam voorkomt, begeerte daarentegen de neiging naar hetgeen aangenaam de zinnen
streelt. Tegenover den W. staat het niet willen, tegenover de begeerte de afkeerigheid.
De W. kan alleen aan eene zedelijke natuur worden toegeschreven. De mensch heeft
dus alleen een W., de dieren hebben slechts begeerte. Naarmate de mensch in zede-
lijkheid toeneemt, wordt de W. vrijer en minder door de zinnelijke begeerten gebonden.
Over het geschilpunt in hoeverre \'s menschen W. al of niet vrij zij, verg. het art.
Determinisme.
Wilberforce (William), beroemd Eng. philanthroop, geb. te Huil in 1759, overleden
te Chelsea in 1833, is vooral bekend als ijverig bestrijder van den slavenstand der ne-
gers. Aan dit hoofddoel zijns levens arbeidde hij onverdroten sedert hij in 1780 als
vertegenwoordiger zijner vaderstad, later voor Yorkshire zitting nam in het Lagerhuis.
Als schrijver heeft hij zich bekend gemaakt door Practical view of the prevailina reli-
gious system of professed Christians in the higlier and middle classes of ///in country,
conlrasted rcith real Christianity
(Lond. 1797 en meerm., door Dr. Wernink voor Ne-
derlanders bewerkt onder den titel: Het vare Christendom vergeleken met de lieersrhevde
denkwijze van deszelfs belijders,
Haarl. 1822). In 1801 rigtte hij het tijdschrift The
Chrislian ohserver
op en nam in 1803 deel aan :1e oprigting van het Rritsche Kijbel-
genootschap. — Van zijne vier zonen zijn twee, Will. W. en Henry W., vroegtijdig ge-
storven. Eob. W., in 1802 geb., arebidiaconus van York, trad in 1854 tot de Eoom-
sche kerk over en overleed in 1857 te Albano in den Kerkdijken staat. Dn jongste
zoon, Sam. W., geb. in 1805, sedert 1845 bisschop van Oxford en sedert 1847 ook
groot-aalmoezenier der koniugin, schreef o. a. Agatlios, Encharistica, Notebook of a
country r.lergyman
, Sermons of miscellaneovs subject».
Wild (Franz), beroemd tenorist, in 1791 te Hollnbrunn in Ncdcr-Oostenrijk geb.,
was eerst koorknaap te Kloster-Neuburg, daarna zanger bij de hofkapel te Weenen,
ging in 1809 tot het wereldlijk gezang over, kwam als tenorist hij de Esterhazysche
kapel te Eisenstadt en werd in 1811 aan het theater aan de Wicn en in 1813 als
eerste tenorist aan het hof-operatheater verbonden. Van 1817—25 was hij kamer-
-ocr page 270-
«64                                         WILDA — WILFBID,
zanger te Darmstadt, vervulde gastrollen te Parijs en werd in 1826 te Kassei en in 1880
bii het theater te Weenen geëngageerd. In 1848 verliet hij het tooneel en overleed in
1859 te Oberdöbling bij Weenen. Vooral in de tragische opera\'s muntte hij uit.
Wüda (Wilh. Ed.j, beroemd germanist, in 1800 te Altona geb., studeerde te Göt-
tingen, Heidelberg en Kiel in de regten, bereisde in 1826 Duitschland, Zwitserland
en "Frankrijk, werd advokaat te Hamburg, in 1831 privaat-docent en kort daarop prof.
in de resten te Halle, bereisde in 1834 Denemarken en Zweden, werd in 1842 prof.
in het Duitsche regt te Breslau en in 1854 te Kiel, waar hij in 1856 overleed. Zijne
hoofdwerken zijn: Das Gildenweien im Mittelalter (2de uitg., 1838) en Strafrecht der
Germanen
(1842). Met Reyscher gaf hij het Zeitschr. für deutsches Recht u. deutsche
RerkUwissensch.
(3 dln., 1839—40) uit.
Wildbad, stadje in bet ambt Neuenburg van den Wurtembergschen kreits Schwarzwald,
in het zeer romantisch dal der Enz gelegen, met 2400 inw. en een koninklijk slot, is door
zijne alkalische minerale bronnen van 25—30° R. eene zeer bezochte badplaats. In de
nabijheid ligt op een berg het Wilde-meer, zonder merkbaren toe- of afvoer van water.
Wilrtenfels, grafelijke Solms-Laubach-Wildenfelsche heerlijkheid in het Saksische kreits-
directie-district Zwickau, van omstr. Va D m. met 8500 inw. en de stad van dien
naam aan de Mulde, met 3150 inw. en een slot, waar het geregtsambt zetelt.
Wlldens (Jan), landschapschilder, in 1580 te Antwerpen geb. en in de school van
Rubens gevormd, terwijl hij later hoofdzakelijk de natuur tot leermeesteres had. Hij
wordt wel eens de Rubens der landschapschilderkunst genoemd en heeft in een aantal
van de schilderijen van dien meester den landschap?achtergrond geheel in diens geest ge-
schilderd. Het museum te Madrid be7.it van hem drie Landschappen, door hem zelven
met figuren gestoffeerd, dat te Dresden een Winter. W. overleed in 1644. Zijn portret
is geschilderd door A. van üijck en door P. Pontius gegraveerd. Onder de gravures
naar dezen meester worden vooral genoemd: De 1 2 maanden, gegraveerd door H. Hon-
dius, A. Stork en J. Matham. eene reeks van zes mythologische voorstellingen, gegra-
veerd door P. Nolpe, eene reeks van zes afbeeldingen van Holl. kasteelen, vermoedelijk
door J. v. d. Velde gegraveerd.
Wildermuth (Ottilie), Duitsche romanschrijfster, in 1817 te Rotenburg aan den Nee-
kar geb., heet van haar zelve Ronschütz en is gehuwd met prof. W. te Tubingen. Zij
wordt tot de beste Duitsche romanschrijfsters van dezen tijd gerekend
Wildervank, welvarend dorp in de provincie Groningen, arrond. Winschoten, met
ongeveer 5000 inw., scheepstimmerwerven en verschillende fabrieken.
Wildungen heeten twee Waldecksche steden: Neder-W., met 2000 inw., bekend door
zijne voortreffelijke minerale bronnen, en 10 minuten daarvan verwijderd Oud-W., met
600 inw. en een vorstelijk slot.
Wildungen (Karl Ludw. Eberh. Heinr. von), Duitsch schrijver, in 1754 te Kassei geb.,
bekleedde onderscheidene betrekkingen en was zoowel onder de Fransche overheersching
als na 1813 opperhoutvester te Marburg, waar hij in 1822 overleed. Hij schreef vele
onderhoudende schriften voor jagers, z. a. Lieder für Forslmanner u. Jager (1788 en
meerm.), Nevjahrsgeschenk für Forst- n. Jagdliebhaber (6 dln., 1794—99), voortgezet
als Taichenb. für Forst- u. Jagdfreunde (8 dln.) en als Weidmanns Feierabende (6 dln.).
Wild zwijn. Zie Zwijnen.
Wilfrid, Eng. bisschop, bekend door zijn zendingsijver en als bevorderaar van den
pauselijken invloed in Engeland, in 634 in Northumberland geb., trad op zijn 14de
jaar in een klooster op het eiland Lindisharne, ging in 654 naar Rome en leefde van
655—58 te Lyon. Na de terugkomst in zijn vaderland werd hij abt te Ripon, in
664 door koning Oswin tot opvoeder van prins Alchfrid gekozen en in 665 bisschop van
York, maar eerst na meerdere jaren als zoodanig gewijd. Bij koning Elfrid in ongenade
gevallen, werd hij uit zijn bisdom verdreven, en toen hij ter verkrijging van regt naar
Rome reisde, landde hij door tegenwind op de Friesche kust en predikte aldaar het
Christendom. Hij zette vervolgens zijne reis naar Rome voort en werd door den paus
in zijn bisdom hersteld. Maar door koning Elfrid vervolgd, vlugtte hij naar Sussex,
waar hij het Christendom predikte. Na Elfrid\'s dood gaf Alchfrid in 686 het bisdom
aan W. terug, maar in 692 van ongehoorzaamheid jegens den aartsbisschop van Can-
terbury aangeklaagd, werd hij weder verbannen en leefde in Mercia. In 704 ging hij
nogmaals naar Rome, kreeg van den paus zijn bisdom terug en overleed in 709. W.\'s
tijdgenoot Heddy beschreef zijn leven.
-ocr page 271-
WILGEN — WTLKES.                                            266
Wilgen, Salte, een geslacht dat aan de familie der Wilgachtige planten (Salicineaé)
den naam geeft, waartoe ook de populier behoort. Het geslacht W., ook Waarden
of Werven genoemd, bevat vele soorten, die niet gemakkelijk te onderscheiden zijn.
Het zijn allen hoornen of heesters, die op vochtige plaatsen goed tieren en lancetvor-
mige bladen dragen. De bloemen, in talrijke katjes vereenigd , zijn tweehuizig. Ons
land bezit 19 soorten, waarvan wij alleen de volgenden kunnen noemen: de Witte-W.
(S. alba), de Bind-W. (S. viminalis), de Ruige-W. (S. caprea) en de Treurwilg (S.
Bahylonica).
Vele W. worden langs wegen en weiden geplant; de laatsten zijn meestal
afgeknot, Knot-W. Uit de taaije takken van sommige soorten worden manden, hoepels
en vlechtwerk voor kribben gemaakt. Uit het hout, dat zich gemakkelijk splijten laat,
maakt men randen van zeven, uit dat van andere soorten klompen. De Treurwilg is
hoofdzakelijk eene sierplant.
WilgenhoQtvlinder, Cossus Kgniperda , behoort tot de Avondvlinders. Hij is groot en dik.
De kleur is grijs met granuw gemarmerd. De rups van dezen vlinder leeft in boomstam-
men, vooral in die van wilgen, waaraan zij groole schade toebrengt. Zij is rood ge-
kleurd. Van deze rups heeft Lyonet eene zeer uitvoerige ontleedkundige beschrijving
gegeven in zijn Traite avat. de la Chenille qui ronge Ie bois des saules.
Wilhelm. Zie Willem.
Wilhelmsbad, badplaats in het voormalige Keur-Hessen, thans in de Pruiss. prov.
Hessen, 1/2 u. van Hanan. met een slot en park, in 177!* door keurvorst Wilhelm I
van Hessen aangelegd, naar wien de plaats genoemd is.
Wilhelmshöhe, dorp met 200 inw., 1 u. ten W. van Kassei, aan den spoorweg gele-
gen, met een prachtig, tot 1866 keurvorstelijk slot en uitgestrekt fraai aangelegd
park, dat vooral beroemd is door zijne fonteinen en waterwerken. Het slot heeft eene
lengte van 750 v. en is op de plaats van het slot Weissenstein (vroeger klooster) eerst
door den landgraaf Karel (f 1730) onder den naam Karlstein, daarna door den land-
graaf Wilhelm IX, later keurvorst Wilhelm I (f 1821) gebouwd. Op den top des bergs
prijkt boven het Octogoon of Reuzenslot, een gebouw uit drie boven elkander geplaatste
gewelven bestaande, eene 96 v. hooge pyramide, boven welke het 31 v. hooge koperen
Herculesbeeld, de groote Christoph gen., zich verheft.
Wilhelmstbal, Saksen-Weimarsch jagt- en lustslot in de nabijheid van Eisenach. — W.,
eertijds Amalienthal gen., tot 1866 keurvorstelijk Hcssisch lustslot, 2 u. van Kassei.
Hier behaalden 24 Junij 1762 de Engelschen, Hannoveraiien en Hessen eene overwin-
ning over de Franschen en Saksen.
Wilhem (David Ie Leu de), beoefenaar der Oostersche oudheidkunde, geb. te Hamburg
in 1588, overl. te \'s Gravenhage in 1658, studeerde te Franeker en te Leiden in de
wijsbegeerte en regtsgeleerdheid, maar vooral in de Oostersche talen , en ondernam lange
en groote reizen in het Oosten, waar hij een schat van zeldzaam heden verzamelde. Hij
trad in het huwelijk met eene zuster van Constantijn Huygens en werd door Frederik
Hendrik tot raadsheer in het hof van Brabant benoemd. Onderscheidene Egyptische
oud- en zeldzaamheden , door hem medegebragt, schonk hij aan de hoogeschool te Leiden.
Wilibald, de Heilige, omstr. 700 in Engeland geb., werd in het klooster Waltheim
opgevoed, ging in 720 en 21 ter bedevaart naar Rome en het Heil. land, leefde van
727—29 te Konstantinopel en daarna tot 739 op Monte Casino. Hij leerde te Rome
Bonifacius kennen, die hem op zijne zendelingsreizen in Duitschland raedenam, in 740
te Eichstadt tot presbyter en in 741 tot bisschop wijdde. Van daar verbreidde hij het
Christendom in de Nordgau. Hij overleed in 781 of 786. De 7l\'e Julij is hem toegewijd.
Wilibald Alexis. Zie Haring (WilhX
Wilken (Friedr.), verdienstelijk geschiedschrijver, in 1777 te Rntzeburg geb., studeerde
te Göttingen, werd in 1805 prof. en in 1807 directeur der bibliotheek te Heidelberg,
in 1817 prof. en opperbibliothecaris te Berlijn, in 1819 historiograaf vjjn den Pruiss.
staat en in 1830 geheim-regeringsraad. Hij overleed in 184G te Berlijn. Zijn hoofd-
werk is Gesch. der Kreutzüge (7 dln., 1807—32).
Wilkes (Charles), Noord-Americ. zeeofficier , in IfcOl te NeivYork geb., trad in 1816
in de marine der Vereen. Staten, bestuurde van 183S—12 de door hem in Narra-
live of the United States exploring erpedition
(5 dln., 1845) beschrevene expeditie
naar de Zuidzee en werd in 1855 tot kapitein bevorderd. Gedurende den burgeroorlog
nam hij 8 Nov. 1861 de gezanten der zuidel. staten Slidell en Mason op het Eng.
schip Trent gevangen, hetgeen tot scherpe protesten van de zijde van Engeland aanleiding
-ocr page 272-
266                                               WILKES — WILLE.
gaf. Tn 1862 tot commodore benoemd , commandeerde hij de flotille op den James-River
en verwoestte 28 Aug. 1862 City-Point. Sedert is hij tot schout-bij-nacht bevorderd.
Wilkes (John), Eng. staatsman, geb. te Londen in 1727, studeerde te Leiden, werd
in 1754 voor Aylesbury lid van het Lagerhuis, waar hij de verklaarde tegenstander werd
van den minister Rute, wien hij vooral aanviel in een met veel talent geschreven blad:
NorUt Britott. Zijne hevigheid berokkende hem de eene vervolging na de andere, zoo-
dat hij zelfs herhaaldelijk de wijk naar Frankrijk moest nemen en eerst na eene ver-
andering van het ministerie naar zijn vaderland kon terugkeeren, waar hij weder tot
lid van het parlement gekozen, maar onbevoegd verklaard werd om zitting te nemen.
Ook van toen af bleef zijne loopbaan eene afwisseling van staatkundige vervolgingen en
gevangenisstraffen, en van huldebetoon van de volkszijdc, zoodat hij niet alleen herhaal-
delijk, in weerwil van herhaalde uitstooting, in het Lagerhuis werd gekozen, maar ook
aldrrman en zelfs in 1774 lord-mayor van Londen werd. In 1 779 erlangde hij het voor-
deelig ambt van thesaurier der stad Londen. Hij overleed in 1797. Schoon zijn karakter
niet van allen blaam, met name van hevigheid, is vrij te pleiten, was hij in zijn tijd
een magtig, door de volksgunst ijverig gerugsteund bolwerk tegen ministeriéele willekeur
en overheersching. Zijne Cnrrespondence is door Almon uitgegeven (5 dln., 1^05).
Wilkie (David), beroemd Eng. genreschilder, in 1785 te Cults in Schotland geb.,
kwam in 1805 te Londen, waar hij de gunst van het publiek verwierf, werd in 1811
lid van de akademie en Schotsch hofschilder en in 1880 in de plaats van Lawrence eerste
hofschilder van den koning. In 1825 reisde hij naar Rome, waar hij de meesterwer-
ken der Spaan.~che school leerde kennen, waarop hij Spanje bezocht en aldaar ver-
schillende tafereelen uit den oorlog van 1808—14 schilderde. Zijne stukken munten
uit door levendigheid van voorstelling en waarheid. Zijne schilderijen Be tinnegieter,
De dorpimuzikant, Be dorpskern) is en and. vestigden »ijn naam. Zijn uitstekend stuk
Be opening van het testament is in de pinakotheek te Munchen. In de verzameling
▼an den hertog van Wellington bevindt zich Bet herigt van de overwinning van Wa-
terloo.
In 1840 ondernam hij eene kunstreis naar het Oosten en overleed bij zijne
terugkomst in 1841 op het schip. Tn de nationale galerij te Londen is hem een mar-
meren standbeeld opgerigt.
Wilkiuson (Sir John Gardner), Eng. egyptoloog, in 1797 geb., hield zich 12 jaren lang
in Egypte met studiën betrekkelijk de oudheidkunde en de geschiedenis der beschaving
bezig en schreef o. a. Topography of Thehes (1835"), Manners anal cnstoms of\'the ancient
Egyptinns
(5 dln., 1836—40), Modern Mgypt and Thebes (2 dln., 1843), Architecture of
ancient Egypt
(1850, met atlas), Popnlar account of the ancient Egyptians(2 dln., 1854).
Wilkomirz, kreitsstad in het Russ. gouvern. Kowno, aan de Swienta en de Nieroen,
met 6000 inw. Het Eransche hoofdleger trok hier 24 Junij 1812 over de Niemen.
Willaarts (Adam), Nederl. schilder, in 1577 te Antwerpen geb., muntte uit in het
schilderen van zeegezigten, havens, strandgezigten enz., met figuren en schepen ge-
stoffeerd. Ook stelde hij dikwijls brandende schepen of gebouwen voor. Zijne meeste
schilderijen waren klein van afmeting en geestig behandeld. Hij woonde langen tijd
te Utrecht, was aldaar bij herhaling deken van het St. Lucasgilde en regent van
het St. Hiobsgasthuis en overleed er omstr. 1666. — Zijn zoon Abraham W., in
1613 (volgens and. vroeger) te Utrecht geb. en in 1671 aldaar over]., leerling van
zijn vader, van Jan Bylert nn van den Eranschen historieschilder Simon Vouet, begaf
zich in zeedienst en maakte een togt naar Afrika mede, óp welken hij een aantal schet-
sen van zee-en havengezigten vervaardigde, welke hij na zijn terugkeer voor graaf Maurits
van Nassau en andere kunstbeschermers in olieverw uitvoeriger schilderde. Zijn werk,
dat zeer levendig gestoffeerd was, vond veel aftrek en wordt nog in onderscheidene
musea van Europa gevonden.
Wille (Joh. Georg), Huitsch graveur, in 1715 in een mplen bij Giessen geb., kwam
als geweermaker te Straatsburg, van waar hij met den graveur G. E. Schmidt riaay Parijs
reisde. Hij verwierf zich daar grooten naam en werd hofgraveur van den koning van
Frankrijk, den Duitschcu keizer en den koning van Denemarken. Tijdens de omwen-
teling verloor hij zijn gehcele vermogen en werd daarbij nagenoeg geheel blind, zoo-
dat hij van den kunsthandel leven moest. Hij liet 36 zijner heste platen op 19 folio-
bladen drukken met een titelblad, waarop hij als blinde bedelaar door een hond ge-
leid is voorgesteld. Hij stierf te Parijs in 1806. Men kent van zijne hand 198
prenten, uitmuntende door naauwkeurigheid en zuiverheid van bewerking, [n de Ga-
-ocr page 273-
WILLEBOORTS — WILLEM, GRAVEN VAN HOLLAND.            267
zette des Beaux Arts (Par. 1865) vindt men eene uitvoerige levensbeschrijving en vol-
ledige opgave van de prenten van W.
Willeboorts (Thomas), genaamd Bosschaert, Nederl. schilder, in 1613 te Bergen op
Zoom geb. , leerling van G. Seghers te Antwerpen, koos zich A. van Dijck tot zfln
voorbeeld, terwijl in zijne werken bovendien zoo veel overeenkomst is met de school
van Rubens, dat zijne II. familie in de kerken van Antwerpen meermalen met het
werk van Rubens zelven werd verward. Behalve in de kerken van Antwerpen vindt
men zijne schilderijen in die van Duffel, ïongerloo, Brussel enz. Ook in musea
en particuliere verzamelingen komen zijne stukkeu voor, die niet zelden mytholo-
gische voorstellingen ten ouderwerp hebben. VV. was in 1649 directeur der akademie
te Antwerpen, alwaar hij in 1659 overleed.
Willebrord of Willebrod, Angelsaksisch Benedictijner monnik, leerling van Egbert,
de Apostel van Nederland, in 658 in Northumberlatid geb., werd in Ierland tot pries-
ter gewijd, en blaakte van verlangen om het Evangelie te prediken onder de toen zoo
genoemde Friezen en Saksers, waar, nadat zij in 6*9 door Pepin onder het Franki-
sche gebied gebragt waren , zich hiertoe een ruim veld opende. Twee malen reisde hij
naar Rome en stelde zijne zending onder de bescherming van den paus, die hem onder
den naam van Clemens tot bisschop der Friezen wijdde , terwijl Pepijn hem Utrecht
als bisschopszetel aanwees. Van Utrecht begaf hij zich naar het toenmalige Taxandrië
en omstreken, het tegenwoordige Noordhrabant en Limburg, waar hij eene menigte
gemeenten stichtte en nou vele kerken aan hem gewijd zijn. Later koo* hij Zeeland
tot het tooueel zijner werkzaamheid, waar hij op Walcheren een afgodsbeeld omver-
wierp en velen tot het Christendom bekeerde. Veel tegenstand vonden zijne pogingen
bij den Frieschen koning Radboud, na wiens dood W. zijn bekeeringswerk met meer
kracht kon doorzetten, vooral daar hij niet lang te voren een krnehtigen medehelper
gevonden had in Bonifacius (z. a). Ten laatste vertigde hij zich te Utrecht, waar
hij de St. Martinus- (later dom-) kerk stichtte en met den titel van aartsbisschop de
meeste destijds in de Nederlanden bestaande kerken bestuurde. Hij overleed erin 739
en werd volgens zijn verlangen in de mede door hem gestichte abdij van Epternach
bij Trier begraven. Later is hij onder het getal heiligen der R. Kath kerk opgeno-
men. Verg. Royaards, Geschied, der invoering e» vestiging van het Christendom in Nederl.,
bl. 210 volgg., en de geschriften over VV. van Alberdingk Thvm (1863) en van Eng-
ling (1*63).
Willem is de naam van zes graven van Holland. W, l, uit het Hollandsche huis,
werd in 1204. graaf, nadat zijn broeder Dirk VII, die slechts ééne dochter Ada naliet,
in 1203 overleden en Lodewijk graaf van Loon, in allerijl na Dirk\'s dood met Ada
gehuwd, uit Holland verdreven was. Hij nam deel aan een kruistogt in het Oosten,
nam in 1219 Damiate in, dat hij in 1221 weder ontruimde, en overleed in 1223.—
W. Il, kleinzoon van W. I, volgde zijn in een tournooi verraderlijk vermoorden vader,
Floris IV, op zevenjarigen leeftijd in 1235 onder voogdijsehap op, werd in 1247 door
bew erking van Innocentius IV tot Roomsch koning: gekozen en, nadat hij de rijksstad
Aken bemagtigd had, aldaar in "1248 plcgtig gekroond. Haar hij echter niet iu staat
was, om zijn gezag in Duitschland te handhaven, keerde hij in 1251 naar Holland
terug en kwam kort daarna iu oorlog met Mnrgaretha van Vlaanderen, bijgen. Zwarte
Margriet, die door W.\'s broeder Floris, bijgen. de Voogd, 4 .Tulij 1253 bij \\Vest-
kappel op Walcheren geheel verslagen werd. Kort daarna geraakte hij in oorlog met
de West-Friezen, die hij in Noord-Holland reeds op de vlugt had gedreven, toen
hij, hen vervolgende, met zijn paard door het ijs zakte en door de West-Friezen bij
Hoogwoude, 21 Jan. 1256, gedood werd. In de abdijkerk te Middelburg is, in
de plaats van de tijdens de beeldstormerij (1566) grootendeels vernielde graftombe,
in 1820 een nieuw monument ter zijner eere opgerigt. Verg. Meerman, Geschied van
W. Il
(4 dln., 17S5—97). — W. lil de Goede, uit het huis van Henegouwen,
1304—37, sloot in 1323 een verdrag met den graaf van Vlaanderen, Lodewijk [van
Nevers, waarbij Lodewijk van de lecnhulde afzag wegens Zeeland hewester Schelde, en
W. van de aanspraak op liet land van Aalst, Maas en de vier ambachten, waardoor
sedert de graaf van Holland tevens graaf van Zeeland werd. — VV. IV, zoon des vorigen,
1337—45, ondernam onderscheidene ridderlijke krijgstogten, z. a. tegen de heidensche
Pruisen en Litauërs, en kwam, door de Friezen verslagen, bij Stavoren om. — W. V.,
uit het Beijersche huis, zoon van keizer Lodewijk van Beijeren, voerde eerst als stede-
-ocr page 274-
868                    WILLEM, STADHOUDERS DER NEDERLANDEN.
houder Tan Margaretha den titel van Verbeider, totdat na langdurige twisten Margaretha
in 1354 Holland, Zeeland en Friesland aan hem afstond. Hij werd echter reeds in
1357 krankzinnig en bleef zulks tot zijn dood in 1389. — W. VI, vroeger W. van
Oostervant gen., 1404—17, rigtte door vaste huurtroepen ter bezetting zijner sterkten
aan te houden een staand leger op. Door den oorlog, dien hij tegen Jan van Arkel
en diens zoon Willem voerde, kwam in 1412 Gorinchem aan Holland. Hij liet bij
zijn dood slechts ééne dochter na, Jakoba van Beijeren.
Willem, stadhouders der Nederlanden en prinsen van Oranje. W. I, graaf van
Nassau, prins van Oranje, de grondlegger der Nederl. vrijheid en onafhankelijkheid,
zoon van Willem den Rijken, graaf van Nassau-Dillenburg, en van Juliana van Stol-
berg, in 1533 op het slot Dillenb\'irg in het Nassausche geb., trad in zijne jeugd als
page in dienst van keizer Karel V, werd door diens zuster Maria in de R. Kathol.
godsdienst opgevoed en won dermate \'s keizers gunst, dat hem reeds in jongelings-
leeftijd belangrijke zendingen werden toevertrouwd. In 1544 erfde hij van zijn neef
René het vorstendom Oranje, en in 1555 werd hem het stadhouderschap in Holland,
Zeeland en Utrecht opgedragen. In deze hoedanigheid verzette hij zich met kracht
tegen de maatregelen door den Spaanschen koning Philips II, keizer Karel\'s opvolger
in de grafelijke waardigheid over Holland en Zeeland, alsmede in het opperbewind over
de overige Nederlandsche provinciën, ter onderdrukking der godsdienstige en burgerlijke
vrijheid met buitenlandsch kriigsvolk ingevoerd. Nadat de landvoogdes Margaretha ont-
slagen en Alva algemeen landvoogd geworden was en den bloedraad opgerigt had (1567),
werd ook W., die naar Dillenburg was uitgeweken, voor dezen gedaagd en, toen hij
niet verscheen, in den ban gedaan. Zijn 13jarige zoon Philips Willem, graaf van
Buren, werd te Leuven opgeligt en als gijzelaar naar Spanje gezonden. W. greep nu
naar de wapens. Hij trachtte te vergeefs Alva bij Maastricht uit zijne verschansingen
te lokken, moest zijne troepen afdanken en keerde naar Duitschland terug (1568).
Hij nam deel aan een togt van den hertog van Tweebruggen tegen de Katholieke partij in
Frankrijk en keerde na het mislukken van deze onderneming naar Duitschland terug. Nadat
Brielle door de W\'atergeuzen (z. a.) was opgeëischt en vele steden zich voor de .vrijheid
verklaard en bezettingen van den prins ingenomen hadden, werd W. in 1572 door de
vergadering te Dordrecht als gouverneur-generaal en als stadhouder van Holland,
Zeeland en Utrecht erkend. In 1573 ging hij tot de Hervormde godsdienst over. Op
zijn voorstel kwam in Nov. 1576 de pacificatie van Gent tot stand. Toen de nieuwe
Spaansche landvoogd don Jan van Oostenrijk den schijn aannam van milder dan Alva
op te treden, bij het in Febr. 1577 gesloten eeuwige edict de pacificatie bekrachtigde
en het vertrek der vreemde troepen beloofde, weigerde W. met Holland en Zeeland dit
edict te onderteekenen, en toen de nieuwe landvoogd weldra het masker afwierp, nam
de magt van W. spoedig zeer toe. Utrecht sloot zich aan hem aan, en hij werd
ruwaard van Brabant. Nadat, door zijn toedoen , de aartshertog van Oostenrijk Matthias
door de Algemeene Staten in 1578 tot landvoogd benoemd was, kreeg W. den titel
van luitenant-generaal en bestuurde de staatsaangelegenheden. Na het aftreden van
Alexander Farnese, hertog van Parma, als landvoogd, werd in Jan. 1579 de Unie van
Utrecht (z. a.) gesloten. W. teekende haar in Mei. Door deze vereeniging der noor-
delijke gewesten was de grondslag gelegd voor de republiek der Vereenigde Nederlanden.
In Junij 15S1 werd de ban van koning Philips over W., waarbij een prijs van 25,000
gouden kroonen, benevens de belofte van adelbrieven, op zijn hoofd gesteld werd, in
de Nederlanden afgekondigd. W. beantwoordde dezen ban met zijne merkwaardige
Apologie, en 26 Julij 1581 zwoeren de Algemeene Staten Philips plegtig af. Holland
en Zeeland droegen aan W., de overige staten aan Frans van Anjou het oppergezag
op. Nadat er reeds vijf aanslagen tegen het leven van W. gesmeed, maar mislukt
waren, werd hij, 10 Julij 15.84, te Delft door Balthazar Oerards met een pistoolschot
verraderlijk vermoord. In hem verloor Nederland den man, d.ie de ziel was van het
verzet tegen de Spaansche onderdrukking, die zijne beste krachten en een belangrijk
gedeelte van zijn aanzienlijk vermogen ha-d opgeofferd ten beste der verdrukte Neder-
landers, die aan dapperheid en krijgsbeleid eene buitengewone schranderheid en be-
dachtzaamheid paarde, door het nageslacht uitgedrukt in den bijnaam //de Zwijger,"
min gepast bij het opene en ronde van \'s vorsten karakter, die trouwens ook in het
staatkundige even goed en gepast wist te spreken als te zwijgen, en wiens algemeene
verdraagzaamheid in het godsdienstige scherp afsteekt bij de latere houding der kerke-
i
-ocr page 275-
WILLEM, STADHOUDERS DER NEDERLANDEN. .           269
lijken in zijn aangenomen vaderland, \'s Lands staten hebben in 1609 in de Nieuwe
kerk te Delft eene prachtige graftombe te zijner eere opgerigt; eenige jaren geleden is
zijn metalen standbeeld op het Plein te "s Gravenhage geplaatst, nadat iets vroeger
koning Willem II aan den ingang zijner Gothische zalen in liet Noordeinde aldaar een
prachtig beeld van den prins, te paard zittende, van metaal had laten plaatsen. Prins
Willem is viermalen gehuwd geweest: 1". met Anna van Egmond, gravin van Bonn,
die hem eene dochter en een jong gestorven zoon schonk; 2". met Anna van Saksen,
de moeder, onder meer kinderen, van prins Maurits, den opvolger zijns vaders; dit
huwelijk is door echtscheiding ontbonden; 3°. met ChailoUe de Hourbon, bij wie hij
zes dochters verwekte; 4°. met Louise de Coligny, die hem prins Frederik Hendrik
schonk. Verg. vooral Motley, Rise of the Dulch republic, a hislory (I85G, Nederd.
vert. door Bakhuizen v. d. Brink). — Zijn kleinzoon W. II, zoon van Frederik
Hendrik, te \'s Gravenhage geb. in 1626, volgde in 1647 en 48 zijn vader als stad-
houder op. Het teekenen van den vrede met Spanje te Munster (30 Jan. 1648) had
eene vermindering der landmagt ten gevolge, den prins als opperbevelhebber van het
leger niet aangenaam. Hieruit ontstonden, vermits in sommige provinciën en door
onderscheidene steden vóór of tegen den prins partij getrokken werd, botsingen, vooral
met Amsterdam, dat zeer tegen den stadhouder ijverde. Verbolgen over de weigering
der magtige stad om den prins, afgevaardigde der algemeene staten, als zoodanig te
woord te staan, zond hij eene krijgsmagt al om Amsterdam in te nemen. Na een beleg
na weinige dagen werd eene soort van zoen getroffen, en nog in hetzelfde jaar overleed
W. in Nov. 1650. — W. III, zoon des vorigen en van Marie Henriette, dochtervan
koning Karel I van Engeland, werd daar zijn vader reeds ééne week vóór zijne ge-
boorte en zijne moeder in 1661 overleden was, door zijne grootmoeder Amalia van
Solms opgevoed. Hij had in zijne jeugd geen vooruitzigt om zijn vader in dien»
waardigheden te zullen opvolgen, daar het beginsel van stadhouderloosheid en bepaalde
uitsluiting van Oranje door 5 provinciën was aangeuomen en de twee overigen, Grouingen
en Friesland, een anderen vorst tot stadhouder hadden aangesteld. Maar toen in
1672 het vaderland gevaar liep, de buit te worden van Lodewijk XIV, werd de
jeugdige, maar dappere en in het krijgswezen door en door ervarene \\V. eerst kapitein-
generaal, later stadhouder. Met voorbeeldelooze inspanning bragt hij in korten tijd
een leger op de been en deed door moed en krijgsbeleid de Franschen het land ruimen.
Het was voornamelijk aan de geestkracht en het helder doorzigt van den prins te
danken, dat ook Engeland, Munster en Keulen van Nederland afhielden en de Nij-
meegsche vrede werd voorbereid. Kort vóór den vrede trad W. in het huwelijk met de
Eng. prinses Maria, hetwelk aanleiding gaf, dat hij, nadat zijn schoonvader, koning
Jacobus II, verjaagd was, in lti!>8 met zijne gemalin naar Engeland overstak, waar
zij in \'t begin des volgenden jaars tot koning en koningin werden uitgeroepeu. Nadat
hij den onttroonden koning Jacobus, die in Ierland geland was, verdreven had, ging
h\\j in 1691 naar de Nederlanden, om aan den oorlog tegen Frankrijk deel teneinen,
dien hij met afwisselend geluk voerde en die met den vrede van Rijswijk in 1697
eindigde, waarbij W. door LoJewijk XIV als koning van Engeland erkend werd. Na
den dood zijner gemalin, 28 Dec. 1694, viel hem de kroon van Engeland alleen ten
deel. Hij rustte zich ter deelneming aan den Spaanschen successie-ojrlog tegen Frankrijk
uit, toen hij ten gevolge van een val van het paard in 1702 overleed. W., met wien
het mannelijk oir van den grooten Zwijger uitstierf, was eeu der grootste mannen van
zijn tijd en een der voortreffelijkste vorsten uit zijn geslacht. Had hij het zich tot
levenstaak gesteld , het bolwerk van Europa te zyn tegen de ontembare overheerschings-
zucht van Lodewijk XIV en Van het Protestantismus tegen de aanmatigingen van
Rome, hij heeft .met krachtigen geest in een zwak ligchaam die taak glorierijk vervuld.
Verg. Trevor, Life and times of William lil (2 dln., 1835); Vernon, Courl and
time» of W. III
(3 dln., 1841); Macaulay\'s Hitt. of Ettyland from the accession of
James II
(1849 volg.). — W. IV, Karel Hendrik Friso, was de zoon van Jan Willem
Friso, prins van Oranje, stadhouder van Friesland en Groningen. Hij werd, na het
ongelukkig omkomen van zijn vader bij den Moerdijk, 1 Sept. 1711 te Leeuwarden
geb. Reeds in 1718 werd hij tot stadhouder van Groningen en in 1722 tot stad-
houder van Drenthe en Gelderland gekozen, maar eerst in 1747, toen het dreigen van
een oorlog met Frankrijk ten tweeden male een einde maakte aan het stadhouderlooze
tijdperk, werd hij, hoewel niet dan onder en na onderscheidene volksbewegingen, oyef
-ocr page 276-
870                      WILLEM, KONINGEN DER NEDERLANDEN.
alle gewesten tot stadhouder en kapitein-generaal aangeeteld. Niet lang echter had
hij deze waardigheden hekleed, oi\' hij overleed te \'s Gravenhage in Oct. 1751. Hij
was gehuwd met Anna, dochter van koning George II van Engeland. — Zijn zoon en
opvolger W. V, in 1748 geb., aanvaardde, nadat zijne moeder Anna als gouvernante
en voogdes het bewind gevoerd had, in 1766 zelf het stadhouderschap. Goedhartig en
minzaam, was hij niet opgewassen tegen de binnenlandsche woelingen, die hem zelfs
tijdelijk van zijne waardigheden berooiden, totdat de omwenteling van 17S7 er hem in
herstelde. Maar ook de grootste geestkracht zou niet bestand geweest zijn tegen den
omweutelingsstorm, die ter. gevolge der Fransche revolutie over een groot deel van
Europa opstak. De Franschen vielen in het land , de anti-stadhouderlijke partij triom-
feerde, en W. was met zijn gezin genoodzaakt, zich te Scheveningen op eene visschers*
pink in te schepen (18 Jan. 1795) en de wijk te nemen naar Engeland, waar hij tot
1800 bleef. lu 1802 kreeg hij, tot schadeloosstelling voor het afstand doen van de
regering over de Nederlanden, Fulda, Corvey, Weingarten en Dortmund, welke landen
hij aan zijn oudsten zoon afstond. Hij overleed te Brunswijk in 1806. Hij was
gehuwd met Frederika Sophia Wilhelmina, dochter van prins August Willem van Pruissen.
Willem, koningen der Nederlanden. W. I, zoon van den stadhouder W. V en van
prinses Wilhelmina van Pruissen, in 1772 te \'s Gravenhage geb., huwde in 1791 met
prinses Frederika Louisa Wilhelmina van Pruissen, moest in 1795 met zijne ouders
naar Engeland uiiwijken, ging al spoedig naar Berlijn en begaf zich vervolgens naar
Silezië, waar hij bezit nam van aanzieulijke, door hem aangekochte goederen. Na bg
de ongelukkig afgeloopen landing van een EngeUch-Russisch legercorps in Noord-Holland,
in 1799, voor een oogenbiik voet te hebben gezet op den vaderlandschen grond, wijdde
hij zich geheel aan die bezittingen in UuitscUand, welke hem als schadeloosstelling,
onder den hoofdtitel: vorst van Fulda, waren toegewezen. Van zijne Duitsche bezit-
tingen beroofd, leefde hij later op zijne goederen in Polen, trad in 1809 in Oostenr.
dieust en vestigde zich na den slag van Wagram in Engeland, waar hij zich bevond ,
toen in November 1813 Nederland, het Fransche juk afschuddende, hem tot souvereinen
vorst uitriep. In het land gekomen, aanvaardde hij het bewind onder voorbehoud
eener constitutie. Ten volgenden jare werd hij door de tegen Napoleon verbonden
mogendheden tot gouverneur-generaal der Oostenrijksche Nederlanden aangesteld, en in
1815 werden de noordelijke met de zuidelijke Nederlanden tot één koningrijk verheven,
waarover W. tot 1830 regeerde. Gedurende dien tijd was meermalen gebleken, dat
de oprigting van het nieuwe koningrijk wel kon plaats hebben, maar dat daarmede de
klove niet was gedempt, door volksbelangen, godsdienst, taal en zeden sedert bijna
2.1- eeuw gegraven. De zuidelijke gewesten vielen in 1830 af; van toen af voerde W.
alleen over de noordelijke den scepter, dien hij, kort na het beëindigen der geschillen
en het erkennen der onafhankelijkheid van België, 7 Oct. 1640, overgaf in de handen
van zijn oudsten zoon Willem 11. Hij overleed te Merlijn 12 Dec. 1843. Koning
W. was een veelzijds verdienstelijk vorst, die in vele opziglen wijsheid heeft kunnen
leeren, en inderdaad ook geleerd heeft, uit de tegenspoeden zijner jeugd. Dat hïi na
zijne verheffing tot de koninklijke waardigheid, met vele moeijelijkheden te kampen
hebbende, opregtelijk het geluk zijner onderdanen wenschte en trachtte te bevorderen,
lijdt wel bij geenen onpartijdige twijfel; maar \'t is eene andere vraag, of hij, minder
bevooroordeeld, minder onverzettelijk en vooral minder verblind door bewierooking,
niet hadde kunnen behouden wat hij nu verloor. Dit is zeker, dat, zoo hij gedurende
zijne regering, vooral door de Nederlanders na 1830, waarschijnlijk te veel is vergood,
hij zeker na zijn afstand te veel is miskend, waartoe zijn morganatisch huwelijk, in
1841 met de R. Kathol. gravin d\'Oultremont aangegaan, niet weinig heeft bijgedragen.
Van zijne kinderen leven nog: prins Willem Frederik Karel, geb. te Berlijn in 17W7,
in 1825 gehuwd met prinses Louise Auguste Wilhelmina Amalia van Pruissen, en
prinses Wilhelmina Frederique Louise Charlotte Marianne, geb. te Berlijn in 1810,
in 1S30 gehuwd met Frederik Hendrik Alberl, prins van Pruissen, welke echt in 1849
gescheiden werd. — W. II, oudste zoon des vorigeu, in 1792 te \'s Gravenhage geb.,
week in 1795 met het gezin zijns grootvaders W. V naar Engeland uit, kreeg
zijne eerste opleiding op de militaire akademie te Berlijn, bezocht de hoogeschool te
Oxford en werd als luitenant-kolonel en aide-de-camp bij het Eng. leger aangesteld.
Van 1811—13 diende hij onder Wellington, als diens adjudant, in Spanje, en onder-
scheidde zich herhaaldelijk, l, a. bij de bestorming van Ciudad-Rodrigo en ran Badajoa,
-ocr page 277-
WILLEM, KONINGEN DER NEDERLANDEN. 871
bij Salamanca, Vittoria enz. In Dec. 1813 kwam hij in Nederland aan en werd tot
generaal-en-chef en inspecteur-generaal van nlle wapenen van bet Nederl. leger en der
op te rigten Nationale militie benoemd. Eerst in het voorjaar van 1814 kon men eene
vertoonbare krijgsmagt te velde brengen, waarover de prins het opperbevel aanvaardde,
doch de krijgsverrigtingen bepaalden zich tot eene verkenning van Bergen-op-Zooni. In
Aug. 1814 aanvaardde hij, tot Eng. generaal benoemd, het opperbevel over de Eng.
troepen in België. Bij den terugkeer van Napoleon uit Elba gal\' hij het opperbevel
over de geallieerde troepen in België aan lord Wellington over en kreeg daarop het
bevel over het late\'legercorps. Bekend is het, hoe hij zich bij Quatre-Bras (z. a.) eu
bij Waterloo (z. a.) onderscheidde, en in deu laatsten slag door een geweerkogel in
den linker arm getroffen werd.\' Als ben ijs van erkentelijkheid kenden hem de staten-
generaal het domein van Soestdijk, een paleis te Brussel eu het domeinpark van
Tervueren toe. In het laatst van IS 15 door den czaar tot een bezoek in Rusland uit-
genoodigd, trad hij daar in Febr. 1816 in het huwelijk met de grootvorsün Anna
Paulowna. Toen 25 Aug. 1830 de onlusten te Biu?sel uitbraken, begaf hij zich dadelijk
met zijn broeder, prins Frederik, naar Antwerpen met eene zending des koniugs om
de wenschen der opstandelingen aan te hooren, doch zonder volmagt om inwilligingen
toe te zeggen. De prins van Oranje trok verder, alleen van zijn staf vergezeld, het
oproerige Brussel binnen en hield bij het stadhuis eene toespraak tot het volk, maar
door het kwetsen van een burger door een slag van zijn paard werd de verbittering
van het volk gaande gemaakt en omkwam de prins alleen door een vervaarlijken sprong
van zijn paard aan het hem dreigende levensgevaar. In het paleis te midden zijner
troepen had hij nu samenkomsten met de aanzienlijksten van de stad, wier eischen al
hooger en hooger werden en door hem niet konden toegestaan worden, zoodat hij 3
Sept. met de troepen de stad verliet. Hij had iutusschen beloofd de verzoeken der
Belgen aan zijn vader over te brengen en de hoop geuit spoedig te zullen terugkeeren
met voldoende berigten. In die hoop vond hij zich echter bedrogen, in Oct. werd
hem opgedragen oiu tijdelijk in \'s koniugs naam het bezuur waar te nemen over alle
die gedeelten der zuidel. gewesten, waar het grondwettig gezag erkend werd, eu tevens
de pogingen, die door welgezinde ingezetenen mogten «orden aangewend om die ge-
deelten, waar de orde gestoord was, onder het wettig gezag terug te brengen, door
middelen van bevrediging te bevorderen eu te ondersteunen. Hij vertrok naar Antwerpen
en gaf aldaar een manifest, uit, waardoor hij de ergernis van het noorden op zich
laadde, en toen hij in eene proclamatie van 16 Oct. de onafhankelijkheid van België
erkende, keurde de koning openlijk eu plegtig zijne handelingen af, en werd de opdragt,
aan den prins gedaan, vervallen verklaard. De prins zag zich in de noordel. provinciën
zeer koel ontvangen. Hem werd door den koning eene zending naar Londen opgedragen,
die eene tegenomwenteling in België beoogde, doch geheel mislukte. Het manifest,
door den prins uit Londen aan de Belgen gerigt, deed de ongunstige stemming der
noordelijke Nederlanders tegen hein ten hoogste klimmen. Zijne terugkomst uit Engeland\'
en zijn bezoek aan Amsterdam, waarvan men voor hem het ergste vreesde, was echter
voor de meesten het keerpunt der veroordeeling, die op hem rustte. De koning be-
noemde hem 29 Julij 1831 tot opperbevelhebber der krijgsmagt, die gereed stond om
België binnen te rukken. In den tiendaagscheu veldtogt, 2—12 Aug., versloeg hij
de beide Belgische legers: het eene bij Hasselt (8 Aug.), het andere bij Leuven (12
Aug.). Toen een Fransch leger onder Gérard België binnentrok, moest de prins voor
de overmagt zwichten. Bij zijn terugkeer in het vaderland werd hij tot veldmaar-
schalk verheven, terwijl de geestdrift der bevolking onbeschrijfelijk was en zich op de
ondubbelzinnigste wijze kenbaar maakte. Tot het sluiten van den vrede met België in
1838 hield de prins als opperbevelhebber van het leger te velde zijn hoofdkwartier te
Tilburg en werd daarna aan het hoofd van de militaire aangelegenheden des rijks ge-
plaatst. Toen W. I 7 Oct. 1840 afstand deed van de kroon, volgde de erfprins hem
als W. II op en werd 28 Nov. in de Nieuwe kerk te Amsterdam ingehuldigd. Hij
aanvaardde de regering in een moeijelijk tijdperk. Het volk, verschrikt door den
jammerlijken toestand der schatkist en gekweld door een gevoel van onlust, wa3 al-
gemeen overtuigd dat er verandering moest komen, en er werd op eene herziening der
grondwet gewezen als het eenige middel hiertoe. De koning was echter van een ander
gevoelen en meende dat herstel en opbeuring moesten gezocht worden in andere be-
ginselen van staatsbeheer, maar de aandrang tot eene herziening der grondwet werd
-ocr page 278-
272 WILLEM, KONINGEN VAN ENGELAND EN VAN PRUISSEN.
steeds driftiger. Deze werd eindelijk door W. in 1847 toegezegd, en in Maart 1848
werd eene commissie benoemd om met overweging van de wenscheu der tweede kamer een
volledig ontwerp van grondwetsherziening voor te dragen. Dit werd aangenomen en
14 Oct. 1848 afgekondigd. Intusscheu hadden de verschillende geestesinspanuiugen en
zielsaandoeningen het ligchaamsgestel van den ridderlijken vorst aangetast en de hart-
kwaal, waarvan zich reeds vroeger sporen vertoond hadden, merkelijk verhoogd. Hij
overleed 17 Maart 1849 te Tilburg. Verg. J. Bosscha, Het leven van Willem den
Tweede, koning der Nederl. en groothertog van Luxemburg
(li52). — Van zijne kin-
deren zijn nog in leven: zijn opvolger W. III, de thans regerende koning der Neder-
landen, geb. in 1817, sedert 1839 gehuwd met Suphie Frederique Mathilde, prinses
van Wurtemberg; prins Willem Frederik Hendrik, in lSi\'0 geb., luitenant-admiraal
der Nederl. vloot, sedert 1653 gehuwd met prinses Amalia Maria da Gloria Auguste
Tan Saksen-Weiraar-Eisenach; prinses Wilhelmina Maria Supltia Louise, geb. in 1824,
sedert 1842 gehuwd met Karel Alexander, thans groothertog van Saksen-Weimar-
Eiienaoh. W. III heeft twee zonen in leven: Willem Nikolaa9 Alexander Frederik Karel
Hendrik, prins van Oranje, geb. in 1840, en Willem Alexander Karel Hendrik Frederik,
geb. in 1851.
Willem, koningen van Engeland. W. I de Veroveraar, 1066—87, geb. in 1027,
natuurlijke zoon van Kobert II den Duivel, hertog van Normandijë, en van Arlete,
eene bontw erkersdochter uit Falaise, volgde in 1033 zijnen vader als W. II in Normandijë
op, eu werd door den laatsten Angeltaksischen koning Eduard lilden Belijder, zijnen
neef, tot opvolger benoemd, maar na diens dood door de Angelsaksische regering niet
erkend. In 1066 landde hij 27 Sept. in Engeland, won 14 Oct. den beslissenden slag
bij Hastings, liet zich 25 Uec. lot koniug kroouen en werd de stichter der Eng.-Nor-
mandische dynastie. Hij rehorde met groote gestrengheid en overleed in 1087. Verg.
Thierry, Bist. de la conqnélt de l\' Angleterre par les Normands (3 dln., 1825). In
Normandijë volgde hem zijn oudste zoon Kobert, iu Engeland zijn tweede zoon VV. II op,
die van 1087—1100 regeerde. Deze voerde heftigen strijd met de geestelijkheid over de
inkomsten der vacante kerkelijke ambten en met den aartsbisschop Anselmus van Cauter-
bury over de investituur en den leenseed, wilde sedert 1091 aan ziju broeder Kobert
Normandijë ontnemen en voerde in 1093 oorlog met Schotland, en sedert 1097 met
Karel den Dikken van Frankrijk. — W. III van Oranje, sedert 1672 stadhouder der
Ne-erlanden, van 1689—1702 koning van Engeland. Zie onder art. Willem, stadhouders
der Nederl. en prinsen van Oranje. — W. IV, derde zoon van koning George UI,
geb. in 1765, voerde als prins den titel van hertog van Clareuce en St.-Andrews. Hij
volgde in 1830, na den dood van ziju broeder George IV, dezen op als koning van
Groot-Britannië en Hannover. Zijne regering is voor Engeland merkwaardig geworden,
daar onder haar de parlementshervoiming tot stand kwam. Hij overleed iu 1837. In
Engeland volgde hem zijne nicht Victoria, in Hannover zijn broeder Erust August op.
Uit ziju tweede huwelijk met Adelheid van Saksen Meiuingeu liet hij geene kinderen
na. Zijne bij de tooneelspeelstcr Dora Jordans verwekte zonen waren: George Fitzclarence,
graaf van Munster, geb. in 17y4, overl. in 1842, en lord Frederik Fitzclarence, geb.
in 1799, overl. als opperbevelhebber te Bombay in 1854. De oudste zoon des eersten,
William George, geb. in 1624, is de tegenwoordige graaf Munster.
Willem 1 (Irederik Lodewijkj, thans regerend koning van Pruissen, geb. in 1797,
tweede zoon van koning Frederik Willem III en vau Louise Auguste Wilhelmina Amalia
van Mecklenburg Strelitz, woonde de veldtogten vau 1813 eu 14 bij en kreeg in 1840
als vermoedelijk troonopvolger van zijn kouinkl. broeder Frederik Willem IV deu titel
van prins van Fruissen. In 1848 werd hij door de revolutie tot eeue tijdelijke verwijdering
naar Londen genoodzaakt; hij onderdrukte den opstand in de Palts en in Baden en
werd militair gouverneur aan den Kijn en in Wrestfalen, meestal te Koblenz wonende,
en in 1854 gouverneur van Maiuz. Na wegens de ziekte zijns broeders, 9 Oct. 1858,
als regent te zijn opgetreden, volgde hij dezen 1 Jan. 1861 op den troon op en liet
zich 18 Oct. plegtig te Koningsbergen kroouen. De groote verwachting, die de cousti-
tutioneelen in Duitschland van hem hadden, stelde hij zeer teleur. In Julij 1861 werd
door den student Becker te Badeu-Baden een aanslag op ziju leven gedaan. In den
Oostenr.-Pruiss. oorlog van 1866 stelde hij zich iu den slag van Königgiatz (z. a.) aan
bet hoofd van zijn leger en behaalde 3 Julij de luisterrijke overwinning, die dtn preli-
mirmiren vrede van Nikolsburg ten gevolge had. Door de annexatie vau Sleesw^jk-Holstein,
-ocr page 279-
WILLEM VAN PRUISSKN — WILLEM VAN BADEN.                27ö
Hannover, Keur-Hessen, Nassau, Lauenburg en Frankfort werd Pillissen met een gebied
van 13i9,23 D m. met 4,325,562 iuw. vergroot. Sedert 1829 met prinses Augu-ia
van Snksen-Weiniar gehuwd, heeft hij twee kinderen: den kroonprins Frederik Willem,
geb. in 1831, sedert 1858 gehuwd met prinses Victoria van Engeland, en prinses
Louise, geb. iu 1838, sedert 1856 gehuwd met den groothertog Frederik vnn Paden.
Willem (Freder. Will. Karel), prins van Pruissen, broeder van koning Frederik
Willem III, geb. in 1783, onderscheidde zich van 1813—15 als veldheer, vooral in
den vestingoorlog. Hij overleed in 1851 als gouverneur-generaalvan Mainz. Sedert
1804 was hij gehuwd met Maria Anna, dochter van den landgraaf van Hessen-lloiuburg,
bij wie hij twee zonen had: Adalbert (z. a.) en Waldemar (z. a.), en twee dochters:
Elisabeth, geb. in 1815, sedert 1836 gehuwd met prins Karel Willem Lodewijk van
Hessen-Darmstadt, en Maria, geb. in 1825, iu 1842 gehuwd met den erfprins, latei-
koning Maximiliaaii van Beijeren, sedert 1864 weduwe.
Willem T, koning van Wurtemberg, geb. in 1781 , zoon van Frederik l, eerst hertog,
later koning van Wurtemberg, verwierf zich in de veldtogten tegen Napoleon, 1813 —15,
den roem van een uitstekend veldheer. Als koning huldigde hij eene vrijzinnige staat-
kunde, gaf aan zijn volk in 1819 eene constitutie en weigerde in 1849 siandvastig deel
te nemen aan het oprigten van een Pruissisch-Duitschen boud. Na eene langdurige, groo-
telijks het heil van zijn land bevorderende regering overleed hij te Stuttgart in 1864.
Na zich van zijne eerste gemalin, Karoline Auguste van Beijeren, gescheiden te hebben ,
huwde hij na den dood (1819) zijner tweede echtgenoote, de grootvorstin Katharir.a
van Rusland, iu 1820 met zijne nicht Pauline van Wurtemberg. Hij werd opgevolgd
door zijn uit het derde huwelijk gesproten zoon Karel, geb. in 18b3, sedert 1846 ge-
huwd met de grootvorstin Olga van Rusland. De koningin der Nederlanden is zijne
tweede dochter uit het tweede huwelijk.
Willem, landgraven en keurvorsten van Hessen-Kassel. W. I en W. II, zonen van
den landgraaf Lodewijk II, regeerden eerst sedert 1471 onder de voogdijschap hunner
moeder Mathilde, maar weldra maakte hun oom Hendrik III van Hessen-Marburg zich
meester vau het regentschap. Na diens dood in 1;82 verdeelden de broeders het gebied;
de eerste overleed in 1515, de laatste in 1509. W. IV, de kleinzoon van W. Il en
zoon van Philips den Grootmoedigen, van 1567—92 landgraaf, was een beoefenaar der
sterrekunde; hij deed vele waarnemingen ter verbetering der sterrelijstenen rigtle in 1561
te Kassei eene sterreuacht op. I)c meeste zijner waarnemingen liggen nog ongedrukt in de
boekerij te Kassei. Snellius gaf een gedeelte uit onderden titel: Coeli et siderum ob»tr-
vationes
(Leid. 1618). — De laatste landgraaf W. IX volgde zijn vader Frederik II in 1785
als landgraaf van Hesseu op, na reeds sedert 1764 over het graafschap Hanau geregeerd
te hebben. Hij deed veel tot verbetering van het school- en kerkwezen, liet prachtige
gebouwen stichten, maar verkocht zijne onderdanen aan Engeland om aan den N.-Americ.
oorlog deel te nemen. Aan de oorlogen tegen Frankrijk nam hij tot 1795 deel, maar
moest bij den vrede van Bazel zijne bezittingen aan geue zijde van den Mijn aan Frankrijk
afstaan. In 1803 werd hij tot de keurvorstelijke waardigheid verheven, die hij als W. I.
aanvaardde. Iu 1806 werd hij door de Franschen verdreven, leefde toen te Praag,
keerde in 1813 in zijn gebied terug en regeerde tot zijn dood in 1821. Zijn eenige zoon
Willem II, in 1777 geb., volgde hem op en voerde eene absolute regering. Zijne gemalin,
priuses Auguste van Pruissen , verliet hel hof, toen hij zijne minnares Emilie Orlöp uit
Berlijn in 1821 tot gravin vau Keichenbach, later van Lessonitz verhief. Iu 1830 moest
hij groote concessies doen eu zag zich in 1831 genoodzaakt om het regentschap aan zijn
zoon op te dragen. Na den dood der gravin Lessonitz ging hij iu 1843 een morganatisch
huwelijk aan met Karoline, barones van Bergen, geb. von Berlepsch. Hij overleed in
1847 te Frankfort en werd opgevolgd door zijn zoon, den keurprins-regent, Frederik
(z. a.) Willem I, die in Junij 1866 door de Pruisen van zijn rijk beroofd werd, dat
bij besluit van 20 Sept. 1866 bij Pruissen werd ingelijfd.
Willem (Aug. Lodew. Maxim. Frederik), thans regerend hertog van Brunswijk en
Wolfenbuttel, iu 1806 geb., de tweede zoon van hertog Frederik (z. a.) Willem, aan-
Taardde na de onttrooniug van zijn broeder Karel (z. a.) in 1830 eerst tijdelijk en 20
Apr. 1831 voor goed het bestuur en regeerde in gematigden geest. Daar hij ongehuwd
is, zal het land na zijn dood aan Hannover en dus thans aan Pruissen vervallen.
Willem (Lodew. Aug.), markgraaf van Baden, in 1792 geb., zoon van den groothertog
Karel Frederik eu van de gravin Hochberg, deed zich in de oorlogen vau 1809—1 5 als
Algem. Ned. Encyclopedie, deel XV.                                                                              18
-ocr page 280-
274                                           WILLEMS - WILLES.
een uitnemend militair kennen, voerde van 1830—48 het opperbevel over het Badensche
leger en was president der eerste kamer. Hij overleed in ;859. Zijn broeder, markgraat
Maximiliaan, in 1796 geb., is Badensch generaal der cavallerie.
WlIIems (.Ljjn Frans), ijverig bevorderaar der Nederl. taal en letterkunde in het zoo-
genoemde Vlnamsche gedeelte van Zuid-Nederland, in 1793 te Bouchout bij Antwerpen
geb., ontving zijne opleiding te Lier, kwam te Antwerpen op het kantoor van den
letterlievenden notaris van Puyenaer, die zijne taal- en dichtoefeningen zeer aanmoedigde.
Nog geen twintig jaar oud, behaalde hij te Gent den uitgeloofden prijs op een dichtstuk
over den slag van Friedland en den vrede van Tilsit en nam sedert deel aan onder-
scheidene vereenigingen ter beoefening van letterkunde en tooneel. Hij werd tot ontvanger
der registratie ie Antwerpen benoemd , en de hoogeschool te Leuven schonk hem den
titel van doctor in de letteren. In 1830 werd hij naar Eecloo verplaatst, waar hij zijne
uitnemende uitgave van Reinaerl de Vos bewerkte, in 1836 uitgegeven te Gent, wer-
waarts hij in 1835 verplaatst was en waar hij in 1846 overleed. Hij nam een warm
aandeel aan de zoogen. Vlaamsche bexceging. In 1848 is op zijn graf, op den St.
Amandsheuvel, een gedenkteeken ter zijner eere gesticht. De voornaamste zijner talrijke
schriften zijn: Verhandeling over de Nedtrd. tael- en letterkunde opzigtelyk de zuydel.
provinciën der Nederl.
(2 dln., 1819—24), Mengelingen van vaderlandschen inhoud
(1827), Historisch onderzoek naer den oorsprong en tcaren naem der openbare plaetsen
en andere oudheden der stad Antwerpen
(1828), Reinaerl\'de Vos naer de oudste beryming
(Eecloo 1834), Reinaert de Vos met aenmerkingen en ophelderingen (Gent 1836), Oude
Vlaemsche liederen
(Gent 1846, onvoltooid gebleven). Ook gaf hij nog uit: eene Rym-
krouyk van
•/. de Klerk (1840), diens Brabandsche Feesten (2 dln., 1839—43), de
Rymkronyk van Jan van Heelu (1836), en Elnonensia. Monuments de la langue Romane
et Tudesque du IX siècle
(1837, 2de uitg. 1845, verbeterd ald. 1845). Hij gaf van
1837—4(5 het Belg. Museum uit. Prudens van Duyse verzamelde de verstrooide dicht-
stukken van W. in Nalatenschap van J F. W. (1856). Verg. Baron J. de Saint-Genois,
Notice uécrologique sur J. F. W. (1847), en P. de Deoker, Notice sur J. F. W.
(Gent 1847).
Willemsoord. Zie Weldadigheid (Maatschappij van).
Willemsorde, eene militaire orde door koning Willem I, 30 Apr. 1815 , voor de Nederl.
land- en zeemagt ingesteld, ter belooning van uitstekende daden van moed, beleid en
trouw in de krijgsdienst te land en te water, alsmede om daardoor die krijgshaftige
deugden op te wakkeren en aan te kweeken en tot een prikkel tot het bedrijven van
grootc daden te strekken. De orde bestaat uit vier klassen: grootkruisen, komman-
deurs en ridders der 3<lc en 4\'le klasse. De koning is grootmeester der orde, en de
benoeming geschiedt door den koning. Het versiersel der orde bestaat in een wit ge-
ëmailleerd kruis met acht gouden geparelde punten. Op de armen van het kruis de
woorden: voor Moed , Beleid, Trouw. Over hetzelve ligt het Bourgondische kruis,
bestaande uit groene laurierstokken, zamen verbonden door den gou\'den vuurslag; op
de tegenzijde vervangen door een blaauw geëmailleerd medaillon, waarop in het midden
van eene lauwerkrans W, alles gedekt door eene gouden koninklijke kroon. Het lint
is oranje met twee smalle donkerblaauwe strepen.
Willemstad, vesting in de Nederl. prov. Noordbrabant, arrond. Breda, aan het Hol-
landsch diep, met omstr. 1900 inw., een stadhuis, eene Hervormde kerk met fraaijen
predikstoel, eene Roomsche kerk, een weeshuis, het zoogen. Prinsenhuis, thans infirmerie
en bergplaats der artillerie, eene kazerne, een arsenaal, twee kruidmagazijnen, waarvan
het grootste bomvrij is, en twee forten. W. is in 1583 op kosten van den prins van
Oranje gesticht en versterkt. In 1793 werd W. kloekmoedig door den baron van Boet-
zelaar tegen de Franschen verdedigd, die na een beleg van ruim 14 dagen moesten aftrekken.
Willemstad. Zie Curacao.
Willes (Bartas van), Nederl. uitlegkundig godgeleerde, in 1786 te Amsterdam geb.,
studeerde te Utrecht, werd in 1811 predikant te Nieuwland en in 1824 te Lekker-
kerk, waar hij in 1844 overleed. Hij was een grondig kenner van het spraakgebruik
des N. T. en een der weinige exegeten uit de school van Heringa, die vrij van
alle traditie of dogmatisch stelsel de woorden van de schrijvers des N. T. verklaarde.
In 1836 schonk de Utrechtscbe hoogeschool hem eershalve het doctoraat in de godge-
leerdheid. behalve zijn akademisch Specimen de iis quae ab uno Marco sunt narrata
ett.
(1812) en Protve eener ottreenttmming dtr Rrangelvtten (1888, % »t,, waarvan
-ocr page 281-
WILLIAMS — WILLIS.                                           275
. C. E. van Koetsveld in 1848 eene herziene uitgave bezorgde, die echter niet voltooid
is), heeft v. W. geene afzonderlijke geschriften in het licht gezonden, maar vele op-
stellen in de door hem, eerst met den Goudschen predikant Krom, later alleen, uitge-
geven Bijdragen ter bevordering van bijbelsche uillegkunde (Arast. 1837 volg.), alsmede
in andere tijdschriften
Williams (Helena Maria), Eng. schrijfster, in 1762 te Londen geb., trad reeds op
haar 18dc janr als dichteres op, vestigde zich in 1788 in Frankrijk, werd onder het
schrikbewind wegens de verdediging der Girondisten in den Temple opgesloten, maar
na den val van Robespierre in vrijheid gesteld, trad daarna als staatkundige
schrijfster, eerst als lofredenaarster der republiek, daarna van Napoleon op en
overleed in 1827 te Parijs. Zij schreef: Elwin and Eltrude (1782), Pmi (1784),
Poema (2 dln. , 1786), Poem on the bilt for regulaling the slave-trade (1788;, de novelle
Julia (2 dln., 1790), Letters inritten in Trance (2 dln., 1790 en 92), Staatkundige
briefwisseling van Lodewijk XVI
(3 dln., 1793), Letters on thepolitieal xtale of France
(4 dln., 1796), Letters on the moral state and public opinion in de Frew.h repuhlic
(2 dln., 1800) enz.
Williams (Sir Will. Fenwick), Eng. veldqverste, in 1800 te Halifax in Nieuw-Schot-
land geb., trad vroegtijdig in de Eng. artillerie, werd in 1847 als Britsch commissaris
naar Enzerum gezonden om deel te nemen aan de vredesonderhandelingen tusschen de
Perzische en Tnrksche gevolmagtigden en in 1848 aan de regeling der Perz-Turksche
grenzen, was in 1854 Britsen commissaris bij het Turksche leger in de Krim, ver-
sterkte en verdedigde Kars verscheidene maanden lang, totdat hij 14 Xov. 1855 zich
by capitulatie moest overgeven. Hij werd Russ. krijgsgevangene, keerde in 1856 nnnr
Engeland terug, waar hij gouverneur van W7oolwich werd en voor Calme in het par-
lement Optrad. De sultan verhief hem tot muschir, de koningin van Engeland tot
baronet van Kars. Vervolgens werd hij bevelhebber der troepen in Britsch N.•Araerica.
Willianisburg, hoofdplaats van het graafschap James-Gity in Virginië, 12 m. ten Z. O.
van Richraond. met 1600 inw., was tot 1779 hoofdstad van den staat en is vooral
bekend door den slag van 5 Mei 1862 iu den Americaaanschen burgeroorlog.
Willigen (Adriaan vau der), Nederl. schrijver op het gebied van de geschiedenis der
kunst, in 1766 te Rotterdam geb., heeft zich voornameLük een eervollen naam vtrwor-
vea door zijne Geschiedenis der Vaderlandsche schilderkunst, welke hij gezamenlijk met
R. van Eyndcn in 1816 begon uit te geven, en waarvan het 2de deel bijna, het 3de en
4de of Aanhangsel geheel van zijne hand zijn. Zijne verdiensten werden billijkerwijs
erkend door zijne benoeming tot correspondent der vierde klasse van het voormalig
Koninkl. Nederl. Instituut en tot lid van onderscheidene binnen- en buitenlandsche
kunstinstellingen. Hij overleed in 1841. Zijne belangrijke kunstverzameling is overge-
gaan in het bezit van zijn neef, Dr. A. van der Willigen Pz., te Haarlem. — Pieter
van der W., broeder des vorigen, Nederl. godgeleerde, in 1778 te Rotterdam geb.,
werd in 1803 predikant te Haringcarspel en Dirkshorn en in 1813 te Tiel, waar hij
in 1847 overleed. De vele zoowel bij het Haagsche genootschap als ook bij Teyler\'s
genootschap bekroonde verhandelingen doen hem als een scherpzinnig en vrijmoedig
godgeleerde kennen, die echter niet vrij was van hetgeen de godgeleerdheid van zijn
tijd ten onzent kenmerkte, t. w. onbepaaldheid in dogmatische denkbeelden. Merk-
waardig is ook zijne bij het Zeeuwsche genootschap bekroonde Ferhand. over de waardij
der wetenschappen in een volgend leven
(1829). Verg. Kist, in de Hand. van de Maatsch.
der Ned. Letlerk.,
1848.
Willink (Daniel), Nederl. dichter, geb. te Amsterdam in 1676, overl. te Beverwijk
in 1720, gaf onderscheidene bundels gedichten in het licht, die zich echter meeren-
deels meer door gemoedelijkheid dan door dichterlijke waarde onderscheiden en thans
zoo goed als vergeten zijn. Zijne dichterlijke beschouwiug van De nieuwe Amsterdam-
sche planlaadje
en van den Amstelstroom (Amst. 1712) is sierlijk met platen uitgedost;
z\\jn Amsterdamsche buitensingel nevens de omliggende dorpen, opgehelderd door aanlee-
keningen over vele voorname geschiedenissen
(Arast. 1718), zijn laatste werk, bevat vele
lezenswaardige bijzonderheden.
Willis (Nathan Parker), Noord-Americaansch reisbeschrijver, in 1807 te Portland in
Maine geb., bereisde herhaaldelijk Europa en munt in zijne reisschetsen vooral uit door
pikante schilderingen van de zeden. Hij schreef o. a. 8criplure sketches (1828), The
legendary
(1828), Pencillings by the icay (1835), Inklings oj adcenture(UW), f.oite-
18*
-ocr page 282-
276                                              WILLISEN — WILP.
ring* of travel (8 dln., 1839), Puems (1840), Lettert j\'rom vnder a bridge (184-0),
Bushes at life wit/e a fret pencil (3 dln., 184a), Hurrygraphs (1S51) enz. Ook schreef
hij enkele treurspelen, rigtte in 1828 het American monthly Magazine op, dat in 1830
met den New-Yorker Spiegel ineensmolt, en gaf nog andere letterkundige tijdschriften uit.
Willisea (Wilh. von), Pruiss. generaal en militair schrijver ,*in 1790 te Stassfurth
geb., diende in 1805 en 1806 in het Pruiss. leger, trad in 1811 weder in dienst, nam
bij den generalen staf van Hlucher deel aan de veldtogteu van 1813—15 en gaf later
onderwijs in de krijgsgeschiedenis bij de militaire\'school te Herlijn. In Maart 1848
werd hij tot gevolinagtigde iu Posen benoemd, om de reorganisatie van het groother-
togdom door te zetten. Hij zag zich echter spoedig teruggeroepen en ontslagen. In
1850 werd hij opperbevelhebber over het Sleeswijk-Holsteinsche leger, maar nam na
de nederlaag bij Idsledt zijn ontslag. Sedert leefde hij buiten betrekking te Parijs en
in Silezië. Hij schreef: Theorie des grossen Kriegel (3 dln., 1840 — 50), Der ilalien.
Feldzug des Jaltres
1848 (1849).
Willkomm (Ernst), Duitsch romanschrijver, in 1810 te Herwigsdorf bij Zittau geb.,
leefde sedert ,8u0 als schrijver te Leipzig , later te Hamburg, redigeerde de Lübecker
Zeitung
en schreef een tal van romans en novellen , onder welke de Civilisalionxnorellen,
Die Europamiuhn
, Oremer, Narren u. Ix>olsen, Sagen v. Mökrcheu uus der Oberlausitz
enz. de bekendste zijn. — VV. (Heinr. Moritz), broeder des vorigeu, verdienstelijk be-
oefenaar der natuurwetenschappen, in 1821 te Herwigsdorf geb., studeerde te Leipzig,
ondernam herhaaldelijk reizen naar Spanje, vestigde zich in 1852 als privaat-docent te
Leipzig en is sedert 1855 prof. in de organische natuurl. geschiedenis bij de hout-
vestersakademie te Tharand. Zijne hoofdwerken zijn: Recherches sur les globulnirei
(1850), Serlam florae hhpanicae (S dln., 1852—64, met 166 gekleurde platen),
Prodrumus Jlorae hispauicae (1861), Anleit. zum Studium der wissensc/i. Botanik (2 dln.,
1855—57), Deutschlaitds Laubltölzer im Winter (1859), Zwei Jahre in S/ianien u.
Portugal
(3 dln., 1847), Wauderuiigen dnrc/i Spanien (2 dln., 1852).
Willmet (Johannes), Nederl. oriëntalist, geb. te Amsterdam in 1750, studeerde te
Amsterdam, Harderwijk en Leiden in de godgeleerdheid eu in de laatste stad onder
J. J. Schultens in het ÜOstersch, waarin hij dan ook, na te Nederhemert en te Loenen
aan de Vecht predikant te zijn geweest, in 1794 te Harderwijk hoogl. werd, waarbij
in 180J het professoraat in de gewijde oudheden gevoegd werd. In 1804 vertrok hij
als hoogl. in de Oostersche talen naar Amsterdam, waarbij hij in 1807 het hoogleer-
aarsaiubt in de burgerlijke en letterkundige geschiedenis van het Oosten aanvaardde. W.
was vooral een uitmuntend kenner van het Arabisch. Hij overleed te Amsterdam in
1835. ISehalve eeuige akademische Orationes gaf hij iu het licht: Lexicon Arabicum
in Coranwn
, Hurariam et vilam Timuris (Leid. 1784), en in de werken der derde
klasse van het Koninkl. Instituut (1820) eene Schets van den staat der Oostersche
literatuur in Holland, in de
18de eeuw.
Wllna, gouvernein. in West-Ilusland, vroeger een deel van Litauen, grenst aan de
Baltische zee, Pruisseu, Polen en aan de gouvem. Kowno, Grodno, Minsk en Witebsk,
telt op 767,7 D m- (1864) 899,993 inw., hoofdzakelijk Litauers, verder Polen,
Kussen, Joden, Zigeuners eu enkele vreemdelingen. Het meerendeel belijdt de Roomsche
godsdienst. De voornaamste rivieren zijn: de Duna, Niemen, Bereszina, Windau en
Dange; de meren zijn er talrijk. Het klimaat is gematigd; de korte winters zijn streng.
De lioofdmiddeien van bestaan zijn landbouw, veeteelt en bijenteelt. De bosschen
leveren veel en goed hout op. De uy verheid is van weinig belang, de handel meestal
in handen der Joden. W. is in 7 kreitsen verdeeld: W., Dissna, Lida, Oschmjany,
Swjenzjauy, Troki en VVilnika. — W., de hoofdstad, aan de Wilia, heeft twee groote
voorsteden, is versterkt en telt (1863) 69,464 inw., waaronder 20,000 Joden. VV. is
de zetel van den stadhouder, een Roomschen bisschop, een Luthersch consistorie,
heeft 40 kerken, een Mohammedaansch bedehuis, eene synagoge, hospitalen, eene medisch-
chirurgUche en eene theologische Roomscb-Kathol. akademie , twee gymnasiën en andere
hoogere en lagere scholen. De handel is er vrij levendig. De in 1576 opgerigte
universiteit is in 1831 opgeheven. VV. was eene der heilige steden van het Slawische
heidendom, werd iu 1305 door den grootvorst Gedimin van Litauen tot stad ver-
heven eu werd de residentie der hertogen van Litauen. Bij de verdeeling van Polen in
1795 kwam \\Y. ouder Rueluud eu werd iu 1796 hoofdstad van het gouvernement VV.
Wilp. Zie Wulp.
-ocr page 283-
WILSON — WILZEN.                                             277
Wüson (Alex.), beroemd ornitholoog en volksdichter, in 1766 te Paisley in Schotland
geb , was in zijne jeugd wever en rondreizend kramer in linnen, geraakte wegens een
schotschrift in de gevangenis en begaf zich in 1794 naar N.-America, waar hij eerst
als wever, daarna als schoolmeester in zijn onderhoud voorzag en later voor zijne natuur-
onderzoekingen reizen ondernam. Hij overleed in 1813 te Philadeiphia. Zijn gedicht
Watty and Meg (1792) behoort tot de beste voortbrengsels der Schot»che dichtkunst.
Zijne voortreffelijke American ornilhology (7 dln., 1808—131 werd door Ord voortgezet
(2 dln., 1814) en door Lucien Bonaparte nog met 4 dln. (1825—SS) vermeerderd.
Wilson (Horace Hayman), verdienstelijk beoefenaar van het Sanskrit, in 1786 geb.,
studeerde in de geneeskunde, was van 1808—32 in dienst der Oost-Fnd. compagnie in
Oost-Indië. waar hij zich met de stud\'e der Indische talen, vooral van liet Sanskrit,
bezig hield, en werd in 1832 prof", in het Sanskrit te Oxford, waar hij in 18H0 overleed.
Zijne hoofdwerken zijn: Sanskrit diclionary (3de uitg., 1860), An introductie* to the
SaniA-rit grammat
(\'JJe uitg., 1847), Ariana anti qua (184 0, History of firithh India
fro;n
805 to 1835 (8 dln., 1846), Riff-Veda (3 dln., 1840—57, onvoltooid).
Wilson (John), Schotsen dichter en romanschrijver, in 1785 te Paisley in Schotland
geb., studeerde te Glasgow en Oxford in de regten , vestigde zich in 1814 als advokaat
te Edinburg, was van 1818—52 prof. in de zedekundige wijsbegeerte aldaar en overleed
in 1854. Ilij schreef onder den psendonym Christopher North de gedichten : The ule
of palms
(1812) en The city of the plague (1816), de romans: Liffkt» and shadows of
Scott\'êh life
(1822), The trials of Maryaret Lindsay (1823, in het Nederd. vert.), The
foresters
(1824) en The recreation* of Christ. North (3 dln , 1842), het laatste eene
verzameling van opstellen van VV. in Blachwood\'s Magazine.
Wilson (Sir Archdale), Eng. krijgsoversfe, in 1803 te Kirchby-Cane in Norfolk geb.,
kreeg zijne opleiding in het collegie der Oost-Ind. compagnie te Addiscomb, diende
sedert 1818 in het Eng. leger in O.-Indié, en onderscheidde zich herhaaldelijk in de
oorlogen niet de Sikhs. In 1857 bij de uitbarsting van den End. opstand nam hij als
brigadier het. commando over de troepen te Meerut op zich, rukte naar Delhi op en
veroverde de stad 20 Sept. na een strijd van 6 dagen. Hij werd daarna tot generaaL
majoor en tot baronet, met den titel VV. of Delhi, verheven.
Wilson (Sir Rob. Thom.l, Eng. generaal en militair schrijver, in 1775 te Londen
geb,, diende sedert 1793 in het Eng. leger, nam met onderscheiding deel aan de krijsrs-
togten in Vlaanderen, Holland, Egypte, Brazilië en de Kaap de Goede Hoop. organi-
seerde in 1809 het zoogen. Ltisitaansche legioen in Portugal, maakte den geheelen veldtosrt
van 1812 mede, meerendeels zich in het hoofdkwartier bij den lluss. veldmaarschalk
Kutusow bevindende, en nam in 1813 in het Oostenr. leger deel aan onderscheidene
gevechten. In Dec. 1815 hielp hij met twee zijner landgenooten den ter dood veroor-
deelden l.avalette uit Parijs ontvlugten. Nadat hij in 1820, daar hij partij getrokken
had voor koningin Caroline, van de kaderliHen van het leger geschrapt was. nam
hij dienst voor de Cortes in Spanje, werd onder Willem IV weder in zijn rang bij
het leger hersteld en tot luitenant-generaal bevorderd, was van 1842—49 gouverneur
van Gibraltar en overleed in 1849 te Londen. Zijne belangrijkste geschriften zijn: His-
lorical account of the Britisli expedition to Egypt
(2 dln., 1840 en meerm.), Account
of the c.antpaigvs in Polaud in
1806 and 1807 (1811).
Wiltshire of Wilts, graafschap in het Z. van Engeland, dat op 63,8 Q m. 249,445
inw. telt en nan de graafschappen Hants, Dorset, Somerset, Glocester en Herks grenst.
De bodem is ten deele vruchtbaar, vooral in het N., ten deele znndaehtig en niet ter
bebouwing geschikt De landbouw, die nagenoeg een vijfde der oppervlakte bezigt, staat
er op vrij hoogen trap. De veeteelt, vooral schapen-, runderen- en varkensteelt, is er
belangrijk. Voortbrengselen zijn eenige graansoorten, boter en kaas. krijt en hardsteen,
alsmede eene groote hoeveelheid wol, die er de nijverheid voedt. Er zijn fabrieken van
wollen en katoenen stoffen, metalen voorwerpen enz. Het verkeer wordt begunstigd door
het Kennet-A von-kanaal, door de spoorwegen, door de Avon en andere riviertjes. Er
zijn vele oudheden uit den Rom. tijd. De hoofdstad is Salisbury (z. «.).
Wilzen of Weieten, een oude Slavonische volkstam, die in de 2<lu eeuw n. Chr., de
Sueven verdrijvende, zich in noordoostel. Duitschland vestigde, bloedige oorlogen
voerde, vooral met de Saksen en Obotriten, en eindelijk in de 2*1* helft der 12de eeuw
door Hendrik den Leeuw gelijktijdig met de Obotriten overwonnen werd en het
Christendom aannam.
-ocr page 284-
278
WIMPERS — W1NCKELMANN.
Wimpers (Cilia). De W. of Ooghareu ziju korte, stevige haren, welke op den voor-
sten zoom der ooglidsranden zijn geplaatst en wel in 2—8 rijen achter elkander.
De haarwortels dringen tot op eene lijn diepte tusschen het kraakbeen en de kring-
spier door. Aan de haarwortels vindt men smeerkliertjes, uit 4—6 korreltjes be-
staande. Zij beschutten het oog tegen stof enz. en dragen tot tempering van hel
licht bij.
Wimpfen, hoofdplaats van een kreits in de Hessen*Darmstadtsche prov. Starkenburg,
aan den Neckar, met 2122 inw. en eene groote Gothische hoofdkerk, was tot 1802
eene vrije rijksstad. Bij W. behaalde Tilly 6 Mei 1622 eene overwinning over den
markgraaf van Baden. — In de nabijheid ligt het marktvlek W. im Thai, met 432
inw. en eene beroemde linnenmarkt.
Wimpfen of Wimpffen, een oud Zwabisch rijksridderschappelljk geslacht, dat met Sigism.
Herm. von W., veldoverste onder Karel IV, begint en nog in twee hoofdliniën voort-
bloeit: de linie van den Johann-Friedrichs-stam, waarvan het tegenwoordig hoofd vrijheer
Friedr. Ferd. Franz von W., in 1805 geb , in Deensche dienst is; en de linie van den
Johann-Dietrichs-stam, waarvan het tegenwoordig hoofd is graaf Franz von W., in
1797 geb. Deze trad in 1813 in het Oostenr, leger, werd in 1846 luitenant-veld-
rnaarschiilk, onderscheidde zich in den Ital. veldtogt van 1848 en werd in 1849 tot
civiel en militair gouverneur van Triest en stadhouder van het kustland, als ook tot
veldtuigmeester benoemd. De nieuwe uitbreiding der Oostenr. marine is vooral door
hem bevorderd. In 1860 nam hij zijn ontslag.
Winchester, stad in het Eng. graafschap Harapshire, aan de Itchen en den spoorweg
van Londen naar Southampton gelegen, zetel van een bisschop, telt 14,774 inw., heeft
vijf kerken , waaronder de kathedraal uit de 10de eeuw met de grafplaatsen van Saksische
en Noormansche koningen, verscheidene bedehuizen, een collegium, eene vrije school,
een Benedictijner klooster met eene Hoomsche school, handel en nijverheid. W. is het
oud-Britsche Caer Gwent en het Venta Belgarum der Romeinen, heette in den Angel-
saksifclien tijd Wintanceaster en was van het begin der 9de tot het einde der 11de eeuw
de hoofdstad van Engeland.
Winckell (Georg Franz Dietr. aus dein), schrijver op het gebied van jagt en hout-
vesterij, in 1762 te Priorau in den keurkreits van Saksen geb. en in 1839 te Schierau
bij Dessau overl. Zijn hoofdwerk is: Handb.für Jager, JagdberecJiügle u Jagdliebhaber
(4de uitg. van Tschudi, 2 dln., 1865).
Winokelmann (Joh. Joachim), beroemd kunstgeschiedschrijver, aestheticus en archaeoloog,
in 1717 te Stendal in de Altmark geb.. studeerde te Halle in de oude letteren en
godgeleerdheid en te Jena in de meetkunst en geneeskunst, werd in 1742 huisonder-
wijzer te I leimersleben, in 1743 conrector te Seehausen en in 1748 bibliothecuris van
graaf RUnau te Nöthnitz bij Dresden. In 1754 Koomsch geworden, wijdde hij zich te
Dresden aan de kunststudiën en ging in 1755 naar Italië, waar hij eerst te Rome en
in 1758 te Napels zijne kuuststudiën voortzette. Daarna bragt hij de verzameling van
gesneden steenen van den baron Muzel-Stosch te Florence in orde, werd bibliothecaris
eu custos van de oudheden van den kardinaal Albani en in 1763 opperdirecteur van
de oudheden in \'en om Rome. In 1768 ondernam hij eene reis naar Duitschland, kwam
echter slechts tot Weenen, daar hij naar Italië terug verlangde en werd op zijne terug-
reis te Triest door een Italiaansch avonturier, Arcangeli, 8 Junij 1768 vermoord. In
1859 werd te Stendal een standbeeld voor hem opgeri^t. W. heeft groote verdienste
als smaakvol en geleerd uitlegger der klassieke kunstgedenkstukken en als schepper van
de wetenschap der kunst. De beroemdste zijner talrijke geschriften zijn: Gedanken über dit
Nachakmung der griech. Werke in der Malerei und Bildhauerkunst {
:2de vermeerd. uitg.,
1756), Bescriplion des pierres gravees du feu baron de Stosch (1760), Bemerkungen
über die Baukunst der Alten
en Séudschreiben von den herculanischeu Entdeckungen
(1762), NachricM von den neueslen herctdanischen Entdeckungen (1764), Vers. einer
Allegorie, besonders für die Künste
(1766), Abhandl. von der Fahigkeit der Empfinduug
des Schonen in der Kunst und dem Vnterricht in derselben
(1766), zijn hoofd-
werk Geschichte der Kunst des Alterthums (1764) en Anmerkungen über die Ge-
schiclite der Kunst
(1767). Deze geschriften zijn in vele talen overgezet. Eene
uitgave van zijne gezamenlijke werken werd door Fernow begonnen en door Meyer
en Joh. Schulze voltooid (8 dln., Dresd. 1808—20, nieuwe uitg., 1828 en 29).
Förster gaf ff.\'s Brie/e (3 dln., Berl. J 824—25) uit. Verg. Gurlitt, Biogr. u.
-ocr page 285-
WINCKLEB — WIND.                                              279
liter. Notiz ton W. (1797), met twee Nachtrageti (1821); Goethe, W. u. sein
Jahrhundert
(1805). De geboortedag van W. wordt te Home door het Archaeologisch
Instituut jaarlijks herdacht, en ook op Duitsche universiteiten worden 9 Deo. zoogen.
Winckelmunntfeste gevierd.
Wincklêr (Johann Heinrich), beoefenaar der natuurkunde en wijsbegeerte, iu 1703 te
Wingendorf in de Opper-Lausitz geb., studeerde te Leipzig, werd aldaar eerst leeraar aan
de Thomasscbool en vervolgens professor aan de universiteit en overleed in 1770. Hij
heeft de eigenschappen der electriciteit het eerst bekend gemaakt en nam vóór Franklin
proeven om den bliksem af te leiden. In de wijsbegeerte was hij een ijverig aanhanger
van de Leibnitz-Wolfiaansche philosophie, blijkens zijne Imlitutiones pkilusophiae \\Vol-
jianoe usibus academici* accomodatae
(1735, roeerm. herdrukt).
Wind is niets anders dan zich bewegende en verplaatsende dampkringslucht,
welke in die beweging de verschijnselen te voorschijn brengt, die wij als uitwerksels
van den VV. kennen. Wanneer zich de lucht van den dampkring niet beweegt, dan
heerscht er stilte. Er zijn echter bijna altijd oorzaken, die de stilte verbreken en
winden te voorschijn roepen. Uie oorzaken liggen in het verschil der temperatuur van
den dampkring en de afwisseling daarin. Wordt op eeuige plaats de bodem sterk ver-
warmd, zoo deelt zich die warmte mede aan de lucht boven dien bodem; deze zet zich
uit, wordt daardoor ligter en stijgt op. De opstijgende lucht moet beneden door andere
vervangen worden, die van ter zijden toevloeit. De lucht is dus beneden in beweging
geraakt, er is W. ontstaan. Terwijl alzoo beneden in den dampkring W. verwekt is,
moet er ook boven in den dampkring eene verplaatsing van lucht het gevolg van zijn.
Ook daar ontstaat W., maar noodwendig in eene rigting tegenovergesteld aan den be-
neden-wind. In deze eenvoudige gebeurtenis zien wij dus de oorzaak van den W. en
daar deze temperatuursverandering op verschillende plaatsen en door onderscheidene om-
standigheden kan plaats hebben, zoo vinden wij daarin eene verklaring van de onder-
scheidene winden, waarop wij thans zullen wijzen. Vooraf merken wij nog op, dat
wanneer op eeuige plaats de bodem en daardoor de lucht boven dien bodem afgekoeld
wordt, zich dezelfde verschijnselen, maar in eenigszins omgekeerde orde zullen ver-
toonen. — Men heeft winden die bestendig in dezelfde rigting waaijen; zoodanige zijn
de Passaaticinden (z. a.), die zich op 80° ten noorden en ten zuiden van den aequator
bestendig laten waarnemen en in de opstijgende warme lucht dier streken en het toe-
vloeijen der koudere lucht van af de polen verklaring vinden. Niet zoo bestendig, maar
tijdelijk waait de Mousxon (z. a.), dien men in de streken welke door den aequator
doorsneden worden aantreft. Andere tijdelijke winden zijn de land- en zeeici/tden, in de
aan zee gelegen gewesten, welke laatsten bij dag uit zee komen door het toevloeijen der
zeelucht, ter vervanging der opstijgende warme lnndlucht. Bij nacht stijgt de warmere
zeelucht op, waarvoor de van het land waaijende koudere landluclit in de plaats treedt.
De overige onbestendige winden vinden in onderscheidene oorzaken hunne verklaring.
De verschillende winden worden benoemd naar de rigting, waarin zij van de eene of
andere plaats waaijen; zoo spreekt men van noorde W., ooste W., noordooste W. enz.
Die rigting wordt door windvanen of den anemoskoop (z. a.) waargenomen. Verder
onderscheidt men den VY. naar de snelheid, waarmede hij zich beweegt, of de drukkracht,
die hij op een vlak van eeue bepaalde grootte uitoefent. Om hieromtrent waarnemingen
te doen, gebruikt men den anemometer (z. a.). Een hevige wind wordt \'/Storm" ge-
tioemd. Deze heeft eeue snelheid van 12—16 el in écne seconde. Een "/Orkaan" rekent
men, dat ongeveer 25 el in ééne seconde doorloopt. Bijzondere winden zijn: de Wcrvel-
ot\' Dwarrelwiuden, ook de Hoozen (z. a.) en de Cyclonen. De eersten ontstaan, w aar
twee winden in tegengestelde rigting naast elkander waaijen en zoodoende een draaijen-
den W. veroorzaken. De Cyclonen (z. a.) zijn wervelwinden op groote schaal. Een W.
kan voorts warm, koud, droog of vochtig zijn, naarmate de streek van waar hij komt
die eigenschappen aan den W. mededeelt. Dit kan ook van toepassing zijn op den
Samoeiir (z. a.), den C/iamsin in Egypte, den Harmattan (z. a), den So/.anu in Spanje
en den Sirocco (z. a.). — De winden, die eene bestendige beweging in den dampkring
veroorzaken, doen tot zuivering daarvan en op andere wijzen, zooals het bewegen van
schepen, het drijven van molens enz., veel nut, ofschoon zij ook aroote schade, vooral
op zee, kunnen te weeg brengen. Belangrijk is de studie van den W. voor den zeeman,
waartoe Maury, Dove, Buys Ballot (in ons land) en anderen, benevens de oprigting der
meteorologische observatoriën vpel hebben bijgedragen.
-ocr page 286-
280                                    WfNDAS — WWDISCHMANN.
Windas. Pit bestaat uit eene rol of spil, waarop een touw of ketting wordt opge-
wonden en daartoe draaijende in twee tappannen. Loodregt op die rol staat een rad
met spnken of om hetwelk weer een rondloopend touw zonder eind is geslagen. Hieraan
nu werkt de magt, terwijl de last aan het touw om de spil wordt opgeheven. Volgens
de wet bij den hefboom zal nu de last maal de straal der spil, als die vermeerderd
wordt met de halve dikte van het touw, gelijk aan de magt maal de straal van het
ratl vermeerderd met de halve dikte van het daaraan verbonden touw , of maal de lengte
der handspnak zijn.
Winrtau, zee en handelstad in het Kuss- gouvern. Koerlaud, aan de uitmonding van
de VV. in de Oostzee., met 4300 inw., eene slotkerk, reederij, visscherij en handel.
Winde, Coiwo/vufm, geeft den naam aan de familie der Windeachtige planten (Convol-
vnlaceaé).
De W. onderscheidt zich door eene cénbladige trechtervormige bloemkroon,
met vijf plooijen in den zoom. De vele soorten zijn meestal planten die zich om anderen
slingeren. Als inlandsen tellen wij drie soorten: 1° de Klok-VV.. Haag-W., ook Slinger-
roos genoemd 16\'. Sepium), deze komt algemeen in heggen voor, zij draagt witte bloemen; —
2" de Akker-W. [C. arvensis), deze groeit als onkruid op akkers en draagt rozeroode
bloemen ; — 3" de Duin-W. (C. Soldanella), die uitsluitend in onze duinen gevonden wordt.
Somruige uitheemsche soorten van VV. worden als sierplanten gekweekt. De Bataten
(z. a ) en de .lalappewortel (z. a.) komen ook van planten uit deze familie. Zie verder Ipomaea.
Winde, ook Windvoornj Cyprinvs Jeseg, behoort tot het geslacht der Karpers; de
vinnen zijn oranjerood gekleurd.
Windgrotten. Zie Aeolusgrotlen.
Windnalm, Airn. Dit plantengeslacht behoort tot de familie der Grassen. Het heeft
2—3-bloemige aartjes en eene gebogen kafnaald. Wij bezitten een paar soorten: de Zilver-
kleurige en de Vroege W. (A. Caryophyllea en praecox). De eerste is een sierlijk
tenger en fraai gras, met eene losse zilverkleurige pluim; de andere heeft eene meer
aarvonnige pluim, die bruinachtig gekleurd is. De Muggepoot {Apera Spica vmti of
Aprosth S. v.) wordt ook W. genoemd.
Windham (Will.), Kritsch staatsman, in 1750 te Londen geb., studeerde te Oxford
en doorreisde daarna het vasteland. Sedert 1782 trad hij in het parlement als uitstekend
redenaar op, behoorde eerst tot de VV\'liigs, was later een aanhanger van het ministerie
Pilt en van 17U5—1801 minister van oorlog. In het ministerie Fox en (Jrenville werd
hij wederom minister van oorlog, zette eene groote hervorming in het krijgswezen door,
maar trok zich na den dood van Fox uit het ministerie terug en overleed in 1S10.
Ainyot gaf zijne parlementaire redevoeringen (3 dia., tand., IS 12) uit.
Windharp. Zie Aeolusharp.
Windiscbgratz, oud, naar de stamheerlijkheid in Stiermarken genaamd vorstengeslacht,
kreeg na aankoop der onmiddellijk van het rijk afhankelijke heerlijkheden Eglofs en
Siggen in Zwaben in 1S04 de rijksvorstelijke waardigheid voor het oud«te en in 1882
voor alle leden van het geslacht, waartoe Alfred. vorst VV., behoort, die in 1787 te
Brussel neb. werd. in 1804 in Oostenr. dienst trad en zich in de oorlogen tegen Napoleon
onderscheidde. Gedurende den opstand van Maart 1H4S te Weeneii werd VV. met het
opperbevel over de troepen van Neder-Oost.enrijk belast, fn .1 tin ij onderdrukte hij door
krachtige maatregelen den opstand te Praag., waarbij zijne gemalin . prinses van Schwarzeu-
berg,. werd doodgeschoten. In Oct. werd hij tot veldmaarschalk en opperbevelhebber
van alle Oostenr. legers benoemd. Hij bragt 1 Nov. het oproerige VVecneti tot geheele
onderwerping en opende den winterveldtogt tegen de Hongaren, die in het begin zeer
gelukkig was, doch ten slotte een ongnnstigen uitslag had. Hij werd 12 Vpr. 1S49
van ziin commando ontheven en begaf zich daarop naar zijne goederen. Na het uitbreken
van den Ital. oorlog volbragt hij in Ib59 eene diplomatieke zending naar Berlijn, werd
gouverneur van Mainz en later erfelijk lid in het heerenhuis van den rijksraad. Hij over-
leed iu 1862. Op zijn last werd het werk geschreven: Der Winterfeldztig 1848—49
(1851). Zijn zoon, vorst Alfred, geb. in 1819, Oostenr. generaal-majoor en brigadier, is
thans hoofd van het geslacht.
Windischmann (Karl Jos. Hieron), wijsgeerig schrijver, in 1775 te Mainz geb., stu-
deerile aldaar en te Wurzburg, werd in 1801 hofarts van den keurvorst van Mainz,
in 1803 prof. in de wijsbegeerte en geschiedenis te Mainz en in 1811 bibliothecaris,
in 1818 prof. in de wijsbegeerte te Bonn. Hij overleed aldaar in. 1839. Hij schreef
verscheidene wijsgeerige geschriften, waarin Schellingsche natuurphilosophie, mystieke
-ocr page 287-
WINDKETEL — WINEH.                                          2S1
natuurbeschouwing en Katholicisme vermengd zijn. — Friedr. W., zoon des vorigen,
verdienstelijk oriëntalist, geb. te Aschaffenburg in 1811, studeerde te Bonn en te
Munchen, werd in 1838 prof. te Mntichen, in \'839 domeapitularis te Munchen-Frei-
sing, in 1843 poenitentiaris en in 1846 vicaris-generaal van den aartsbisschop. Hij over-
leed in 1861. Hij gaf uit: Sancara seu de theologtimenis Vedanticorum (1833), eu
schreef: Brklar. des Briefen an die Galater (1843), Die Orundlagen der Armenischen
und Ariseken Sprac.hstamme
(1843), Ueb. den Sonneeultut der Ariër (1846), Ursaneii
der Ariseken Vblker
(1853), Die persisehe Anahita (1856), Mithra, Beitrog zur
Mythol. des Oriènts
(1857), Zoroastrische Studie» (1864).
Windketel is eene inrigting bij perspompen, om niettegenstaande de afgebrokene wer-
kiDg des zuigers bij het ophalen een onafgebroken straal te verkrijgen. T)e W. is een
geheel gesloten metalen met lucht gevulde cilinder, des noods met eene veiligheidsklep
voorzien. Daarin perst de pomp de vloeistof, die door eene tot op den boriem reikende buis
moet opstijgen. Door het sneller aanvoeren der vloeistof perst zij de lucht zamen , die, als de
zuiger opstijgt, voortgaat het water uit te persen. Bij brandspuiten wordt de W. toegepast.
Windmeter. Zie Anemométer.
Windpokken (Variceüae), ook water-, valsehe of steenpokken genaamd, zijn de minst
gevaarlijke van alle snel verloopende huidziekten. Zoo er voorboden worden waargeno-
men, bestaan deze in den regel in ligte gastrische aandoeningen, waarna zich kleine
roode vlekken snel verheffen tot blaasjes van de grootte eener erwt, meest op den rug
en de borst voorkomende. Het verloop is zeer snel; na 2—3 dagen wordt de inhoud
troebel en verdroogt op den vierden dag tot eene platte, bladerige korst, die afgevallen
zijnde eene roode vlek, doch geen lidteeken nalaat. Deze ziekte vereischt, zoo zich
geene koorts voordoet, geene behandeling.
Windroer, een geweer, waarbij de zamengeperste lucht als voortdrijvende kracht van
het projectiel gebezigd wordt. De loop is glad of getrokken , ongeveer 1 el lang en
heeft gewoonlijk slechts een klein kaliber. Aan den loop behoort een middelstuk,
waarin zich het slot bevindt, en een kolf, die door eene luchtdigt sluitende schroef met
den loop verbonden is , en waarin de lucht door middel van een zuiger zamengeperst
wordt. De zamengeperste lucht oefent reeds bij de eerste schoten minder kracht uit
dan de buskruidlading, en deze kracht vermindert natuurlijk nog meer, naarmate men
meer schoten doet en de lucht dus minder zamengeperst wordt. Het W. is uitgevon-
deu door Guter uit Nenrenburg in 1430, hoewel ook Lob sin ge r in 1566 als de uitvin-
der genoemd wordt. Als oorlogswapen is het W. alleen in Oostenrijk tijdelijk bij een
bataillon jagers in gebruik sreweest, terwijl het aldaar tevens in de uitrusting der vestingen
begrepen en tot bewapening der mineurs in den onderaardschen oorlos gebruikelijk was.
Windroos. Zie Kompas en Windstreken.
Windsor, marktvlek in het Eng. graafschap Berks, 4.V m. ten W. van Londen, aan
den zuidel. oever van de Theems, met 9520 inw.. is beroemd wegens het koninklijk
slot met uitgestrekt park, oorspronkelijk door Willem den Veroveraar gebouwd, door
Karnl II, (ïeorge lil en George IV vergroot en verfraaid en sedert Knrel II de ge-
wonc zomerresidentie van de koningen van Engeland.
Wind- of Hemelstreken. Windroos. Men is gewoon den horizon eener plaats te ver-
deelen in 32 even groote deelen, die men in \'t algemeen door de twee eerste ber:amin-
geu aanduidt en waarbij men uitgaat van de punten , die door den meridiaan der plaats
doorsneden worden, waarvan men het eene, dat naar de poolster des hemels gerigt is,
Noord noemt en het daartegenover liggende Zuid. De aan den horizon 00" hiervan
verwijderde punten noemt men Ooit naar den kant van zonsopgang en ffett naar dien van
zonsondergang. De 7 punten tastenen N. en O. noemt men van het N. afgaande Noord
ten Oosten
of N. ten O., N.N.O., N.O. ten N., N.O., N.O. ten O., O N.O., O. ten
N, waarop Oost volgt, en zoo vervolgens met de andere 21 punten, die tusschen Z.
en O., Z. en W. en N. en W. liggren. Een papier, waarop deze W. in een cirkel
geteekend staan (welke cirkel ook in 360" verdeeld is) noemt men Windroos.
Windward Islands. Zie Antillische eilanden.
Winer (Georg Benedict), verdienstelijk Duitsch godgeleerde, in 1789 te Leipzig geb.,
studeerde aldaar, werd er in 1817 privaat-docent en in 1818 buitengewoon pi-of. in de godge-
leerdheid , in 1823 prof. te Erlangen en in 1832 weder te Leipzig,"waar !iii in 185 8 overleed.
Zijne voornaamste schriften zijn: Erklar. des Galaterbriefes (3<\\e uitg., 1829), Oompa-
rativt Darstel/.ung des Lehrbeqriffs der verschieienen Kirchenparteitn
(2de aitff., 1837),
-ocr page 288-
882                                           WINFRIED — WINTER.
Grammatik des biblischen u. targunüichen Chaldaeismus (2de uitg., 1842), Orammatik
des neutestam. S/trachidioms
(6de uitg., 1854), Biblisches Realwörterbuch (3de uitg.,
2 dln., 1845—47). Hij gaf\' eene omwerking Tan Simon\'s Lexicon manuale Hebraicum
(1828) en redigeerde sedert 1828 het Zeilschr. f. tcissensch. Theologie.
Winfried. Zie Bonifacius.
Wingen (Joost van), Belg. schilder, geb. te Brussel in 1544, maakte zijne studiën
in Italië, werd bij zijne terugkomst hot\'schilder van den hertog van Parma, begaf zich
later naar Frankrijk en vestigde zich eindelijk omstr. 1584 te Frankfort, waar hij in
1603 of 1(105 overleed. Karel van Mander roemt bijzonder eene voorstelling van zijne
hand Het tl. Avondmaal in de kerk der Barmhartige broeders te St. Goelen. Voorts
wordt zijn werk te Middelburg en te Amsterdam aangetroffen. De prenten van dezen
meester zijn niet onbelangrijk en getuigen van zijn vruchtbaren geest. Zij zijn meest
van 11. Hondius, Goltzius, J. Sadeler, Cr. de Passé, A. Wierix, enz.
Wingolf heet in de Noordsche mythologie dat paleis in den Asgard (de woning der
Goden), waar de Asen zich ter verlustiging, verzamelden.
Winipegmeer, een omstr. 420 □ m. groot meer in het binnenland van Britsch N.-
America, neemt den Red-River op en staat door den Saskatchewan met de Hudsonsbaai
in verbinding.
Winkelried (Arnold von), e«ii Zwitser uit het cauton Unterwalden, die den slag van
Sempach, 9 Julij 1386, door zijne zelfopoffering ten gunste der Zwitsers tegen de Oos-
tenrijkers besliste. Zijn staudbeeld prijkt in zijne woonplaats Stanz, en in 1864 is op
het slagveld van Sempach een gedenkteeken voor hem opgerigt. Verg. Rauthenstein,
W.\'s Thai bei Sempach ist keiue Fabel (1861); von Liebenau, A. W\'. seine Zeil u. seine
That
(1862).
Winkler (Karl Gottfr. Theod.), Duitsch belletrist en dichter, die onder den pseudonym
Theodor Heil schreef, geb. in 1775 te Waldenburg in Saksen, studeerde te Witten-
berg, bekleedde eerst regterlijke betrekkingen, was sedert 1841 met den titel van hof-
raad vice-directeur van het koninklijk hoftheater en van de hofkapel te Dresden en over-
leed in 1856. Hij is hoofdzakelijk bekend als redacteur van de Abendzeiiung (1817—43)
en als vertaler van onderscheidene , vooral Fransche belletristische werken en vooral
tooneelstukken. Hij schreef vele bijdragen in almanakken, en zijne gedichten werden
bijeenverzameld in Lyralöne (2 dln., 1821) en Neue Lyratöne (1830).
Winnebagoes. Zie Indianen en Sioux.
Winschoten, hoofdplaats van het arrond. W. in de Nederl. prov. Groningen, 6 u. ten
O. Z. O. van Groningen, met welke stad zij door het Winschotensche Diep verbonden
is, telt omstr. 5000 inw., heeft eene arrondissementsregtbank en een kantongeregt,
eene Hervormde, eene Luthersche en eene Roomsche kerk , eene synagoge, een gymna-
sium, eene burgerschool, een meisjes-instituut en andere scholen. Er zijn weverijen,
looijerijen , goud- en zilversmederijen, steenovens, kalk- en pannebakkerijen en druk
bezochte vee- en graanmarkten. De stad is in de laatste jaren zeer verfraaid en heeft
aangename wandelingen.
Winsemius (Pierius), eigenlijk Pier van Winsem, Friesch geschiedschrijver, in 1586
te Leeuwarden geb., studeerde eerst te Franeker, daarna te Leiden in de geneeskunde,
doch liet dit vak varen voor de regten, waarin hij te Helmstadt, Erfurt, Jena en
Caen studeerde. Hij werd in 1616 tot historieschrijver van Friesland en in 1636 tot
hoogleeraar in de welsprekendheid en geschiedenis te Franeker aangesteld, waar hij in
1644 overleed. Behalve eenige redevoeringen, gedichten en andere kleinere geschriften
schreef hij: Ohronique of Ie historische gtschiedenisse van Friesland enz. (Fran. 1622),
Fiia, res gestat et mors Mauricii, principis Auriaci (1625), lliüoriarnm (1555—81)
Libri IV (1629, herdr. 1646). Verg. Vriemoet, Athen-Fris., pag. 293 volg.
Winter (Nicolaas Simon van), Nederl. dichter, geb. te Amsterdam in 1718, overl.
te Leiden iu 1795, was een der meest gevierde dichters van zijn tijd, ofschoon hij
beneden zijne begaafde tweede echtgenoote, L. W. van Merken (z. a.), stond. Beide echt-
genooten hebben klaarblijkelijk een grooten en gunstigen invloed op elkanders poëzij
uitgeoefend, en hoewel noch hij noch zij zich boven de zoogenoemde zoetvloeijende,
maar flaauwe vormen der school van Feitama konden verheffen, ontbreekt het bij hen
op vele plaatsen niet aan dichterlijk vuur, in levendige verzen uitgedrukt. W.\'s Am-
stelstroom
(Amst. 1755) is eene navolging van Smits\' Rottettroom. Aan den Eng. dich-
ter • Thomson ontleende hij het denkbeeld tot zijn leerdicht: De jaargetijden (Amst.
-ocr page 289-
WINTER — WTNTERFELDT.                                      283
1769). Zijn Monzongo (1774) en Menzikoff (1786) zijn treurspelen, die zich boven
de middelmatigheid dier dagen verheffen. Ook gaf W. nog eenige kleine gelegen-
heidsstukjes in het licht. Tollens gaf de poëzij van het echtpaar op nieuw uit (\'s Grav. 1852).
Winter (Jan Willem de), Nederl. admiraal, in 1761 te Kampen geb., trad in Nederl.
zeedienst, waarin hij tot luitenant was bevorderd, toen de gebeurtenissen van 1787
hem noopten zijn vaderland te verlaten. Hij trad in Fransche krijgsdienst en keerde
in 1795 als brigade-generaal met het leger van Pichegru terug. In die hoedanigheid
verscheen hij in Januarij van het genoemde jaar aan den Helder, om er de schepen
in bezit te nemen. Bij de nieuwe organisatie van de zeemagt der Bataafsche republiek
werd W. als adjudant-generaal aan het comité van marine toegevoegd en 26 Junij
1796 benoemd tot vice-admiraal en opperbevelhebber der vloot. In den zeeslag bij
Kamperduin, 11 Oct. 1797, met de Britsche vloot onder Duncan werd W., hoe-
wel zijne persoonlijke dapperheid, bij het verdedigen van de Vrijheid aan den dag ge-
legd, door vriend en vijand gewaardeerd werd, geslagen en gevangen genomen, maar
in Dec. weder uitgewisseld. In 1799 droeg het bestuur hem andermaal het opperbe-
vel der zeemagt op, waarvan hij in 1802 tijdelijk werd ontheven tot het doen van een
kruistogt in de Middellandsche zee. Lodewijk Napoleon, in 1 806 koning van Holland
geworden, schonk aan W. den titel van maarschalk en verhief hem daarna tot graaf
van Huissen. Tijdens den togt der Engelschen naar Zeeland in 1809 nam W.
maatregelen tot verdediging der Hollandsche en Zeeuwsche stroomen, doch werd, ver-
moedelijk op aandrang van den keizer, een tijd lang vervangen door Ver Huell en
eerst hersteld nadat het gevaar was geweken. Na de kort hierop gevolgde inlijving
van Nederland bij het keizerrijk nam W. den eed van getrouwheid aan den keizer
af van alle officieren en equipagiën der schepen, die zich te Texel, te Amsterdam en
te Hellevoetsluis bevonden. Hij zeil\' was reeds vooraf in Fransche dienst overgegaan,
en bleef hierin tot dat hij in 1812 te Parijs overleed. In de bovenkerk te Kampen
wordt, in eene sierlijk bewerkte urn, alleen het hart van den admiraal bewaard.
Winter (Peter von), Duitsch componist, in 1754 te Mcinheim geb., leerling van Vo-
gler, kwam in 1775 uit Manheim als orkestdirecteur teMunchen, werd aldaar in 1788
kapelmeester en overleed er in 1825. Van zijne 18 opera\'s is Das unlerbrochene Op-
ferfesl
de meest geliefde. Ook heeft hij veel gedaan voor het gezang in Duitschland
en o. a. eene Singschule (4 dln., 1824) uitgegeven.
Winterfeld (Kar) Georg Aug. Virigens), beoefenaar, van de geschiedenis der muziek,
geb. te Berlijn in 1794, werd na voltooide studiën assessor bij het kamergeregt te
Berlijn, later justitie-raad te Breslau en van 1832—47 oppergeregtsraad te Berlijn,
waar hij in 1852 overleed. Hij verzamelde in Italië eene menigte oude muziekwerken,
welken schat hij later nog met tal van oude compositiën uit de Nederl., Ital. en Duit-
sche scholen vermeerderde, en verspreidde een geheel nieuw en helder licht over de ge-
schiedenis der muziek, met name over die der oude [tnliaansche. Zijne voornaamste
schriften zijn: Johannes Gabrieli (3 dln., 1834), Der Eoaugel. K\'trchengesang (3 dln.,
1843), [Ieder Ilerstellung des Gemeinde- und Chorgesaugs in der Evang. Kirche (1848),
Zur GescJtichte heiliger Tonkunst (2 dln., 1850—52), Jok. Pierluigi von Paleslrina
(1888), Martin Luthers Deutsche geUtliche Lieder (1840).
Winterfeldt (Hans Karl von), beroemd veldheer van Frederik den Grooten, in 1709
te Vanselow in Pommeren geb., trad op zijn 16de jaar in dienst bij het kurassierregi-
ment van zijn oom, doch werd weldra om zijne buitengewone ligchaamsgrootte door
koning Frederik Wilhelm \\ bij de garde-infanterie overgeplaatst. Door dezen werd hij
spoedig tot adjudant benoemd en genoot in geene mindere mate het vertrouwen van
diens opvolger Frederik II, die hem na zijne troonsbestijging tot majoor en vleugel-
adjudant verhief. W. onderscheidde zich in den eersten Silezischen oorlog in 1741 bij
de bestorming van Glogau en bij Mollwitz; hij behaalde de overwinning bij Rothschloss.
In den tweeden Silezischen oorlog sloeg hij in 1745 de Hongaren bij Schlawentitz en
Nadasdy en had deel aan de overwinningen bij Hohenfriedberg en bij Hennersdorf. Gedu-
rende den vredestijd werd hij herhaaldelijk tot diplomatische zendingen gebezigd en genoot
het hoogste vertrouwen van zijn vorst. In 1757 diende hij bij het leger van den veldmaar-
schalk Schwerin en commandeerde bij Praag de infanterie vanden linker vleugel. Toen de
koning tegen het rijksleger en de Franschen optrok, commandeerde W. over een deel van
het onder den prins van Brunswijk-Bevem in Silezië achterblijvend leger. Bij een gevecht
met de Oostenrijkers bij Moys, 7 Sept. 1757, werd hij in de borst gewond en overleed
-ocr page 290-
284                             WINTEKGROEN — WINTZINGERODE.
den volgenden morgen. Zijn marmeren standbeeld staat op het Wilhelmsplein te Ber-
lijn. Verg. Varnhagen von Ense, Leden des Gerierah von W. (1836).
Wintergreen, Pyrolu. Van dit geslacht, tevens de familie der Pyrolaceeën uitmakend\'!,
hebben wij twee soorten, wier bladen lederachtig glanzig en altijd groen ziju; de bloemen
zijn meest tot trossen vereenigd. Die soorten zijn: het Roudbladige en het Kisine W.
[P. rotnudifolia en minor). De eerste soort vindt men in bosschen op begroeide zand-
gronden en in duinvalleijen; zij heeft ronde bladen, uit wier midden de bloemsteel zich.
verheft. De andere soort heeft de bladen en bloemen kleineren wast alleen in bosschen;
zij is zeldzamer.
Winterhalter (Franc Xavier), beroemd portretschilder, in 1803 fe St.-Blasien geb.,
kreeg zijne opleiding te Karlsrnhe en te Mnnchen , en vestigde zich in 1834 te Parijs,
waar hij door zijne portretten grooten opgang maakte en door Napoleon III tot hof-
schilder benoemd werd.
Winterkoninkje of Klein-Jantje, TroglodyU» Euro/jaiens Cuv. Het geslacht Troglodytt-s
behoort tot de familie der Liotrichiden. Daarvan is bij ons liet W. zeer bekend. Het
onderscheidt zich door zijne kleinte en zijn opgewipt staartje en ook door zijn elsvormig
eenigszius gekromd nehbetje Het W. bewoont geheel Europa en gematijd Azië, en
wordt, veel bij bewoonde plaatsen gevonden. Het heeft een luid aangenaam gezang,
dat het zelfs in den winter laat hooien. Dit vogeltje vervaardigt een groot bolvormig
nest, uit bladeren, mos enz. bestaande.
Winter-lentebioem, Eranthi» hyemalU, een plantje uit de familie der Nieskruidacbtigen.
liet bloeit reeds in den winter, even als het sneeuwklokje. De W. heeft cirkelronde
haudvormig ingesneden bladen , die weder in lijnvormige slippen verdeeld zijn, en die
zich eerst na de bloem ontwikkelen. Zij is zeldzaam.
Winterslaap. Sommige dieren, die niet, zooals de trekvogels, in het koudere jaarge-
tijde warmera stre\'xen kunnen gaan opzoeken, vervallen in een va-sten slaap, d;e maan-
den kan aanhouden en die men W. noemt. Eenige weekdieren (b. v. de wijngaard-
slak), insekten (zooals >ommige rupsen1, vele kruipende dieren, onderscheidene zoogdieren
(zooals de marmot, de zevenslaper, de vleermuis, de das en anderen) vervallen in dezen
toestand. Gedurende den W. zijn de ademhaling en bloedsomloop traag en de voeding
staat stil. De das steekt den snuit in het vetbeursje onder den staart. Bij krokodillen
in de warme gewesten neemt men een zomerslaap waar.
Winterswijk, groot en aanzienlijk dorp in het arrond. Zutphen in de Nederl. prov.
Gelderland, telt met de omliggende buurtschappen omstr. 8000 inw. en heeft een fraai
raadhuis, eene Hervormde, eene Doopsgezinde, eene Afgescheidene en eene Roomsche
kerk, eene synagoge, katoen- en linnenweverijen, steen- en kalkbranderijen en bezochte
jaarmarkten
Wintertnur, lief stadje in Zwitserland, is aan de Enlach, ineen bekoorlijk dal van het
ennton Zurich gelegen en het middelpunt van meerdere spoorwegen. Het telt omstr.
6000 inw., heeft eenige kerken, waaronder de hoofdkerk uit de 16>1r eeuw met een
goed ora;el, een raadhuis. een gasthuis en eene nieuwe school. Er is veel nijverheid ,
handel en wijnbouw.
Winterzanger, Bastaard-Nicotegaal, Accmor mwdtlarit, Moiacïlla modnlaris L., be-
hoort \'ot de familie der Muschachtige vogels. Hij komt met de grasmusch in grootte
overeen. De snavel is priemvormiï, de kleur roestbruin, met donkere ovcrlangsche
vlekken, de vleugels en staart zijn geheel donker gekleurd. De VV. bewoont geheel
Europa, ook ons land. De jongen verlaten ons tegen den winter; de ouden blijven.
Men vindt dezen vogel in bo?chje=; hij is schuw en voedt zich met insekten en der-
zelver maskers. Zijn haastige korte zang is aangenaam.
WintztEferoSe, een zeer oud uit Eichsfeld afstammend geslicht. — Georg Ernst
Levin. rijksgraaf van VV., in 1752 geb., werd in 1794 als finantieraad in Keur-Keulen
in den rijkssrafelijken stand verheven, was sedert lcSOl Wurtembergsch minister van
buitenl. zaken, van 1806—16 eerste minister en tot 1825 aan verschillende hoven
als gezant werkzaam. Hij overleed in 1834 te Stuttgarr,. — Zijn zoon, Levin, graaf
van W., in 1778 geb-, eveneens Wur\'erabergsch diplomaat en miii\'ster van staat, leefde
echter na 1820 op zijn goed Bodonstein bij F.rfurt zonder betrekking en overleed aldaar
in 1856. Des laatsten zoon Wilko, graaf van VV., in 1833 ;-eb., is thans het hoofd
der familie. — Tot deze familie behoort ook Ferdinand, vrijln-er van VV., il) 1770 te
Bodcnstein geb., die. na in Hessische on Oostenr. dienst gestaan te hebben, in 1797
-ocr page 291-
WIPBRUG — WISCONSIN.                                        285
in Russ. dienst overging en zoowel als diplomaat als in de veldtogten van 1811—15 tegen
de Frnuschei; als veldheer grooten roem iuoogstte. 11ij overleed in 1818 ie Wieibaden.
Wipbrug. Deze bestaat hoofdzakelijk uit eene wij) gedragen door twee s\'andaards
of poorten en draaijende om een bout achter in die standaard.* ingebragi, van voren
met twee kettingen aan het voorcinde der klep verbonden, die weder om een bout
bewogen wordt, welke van onderen aan den voorkant in die standaards is bevestigd.
Voor het evenwigt moet het gewigt van het achtereind der klep maal den afstand van
den bovenbout tot de verticaal die door het zwaartepunt van dat deel der klep gaat gt-
lijk zijn aan het gewigt der klep maal den afstand van den benedenbout tot de verticaal
van haar zwaartepunt vermeerderd met het gewigt der kettingen maal den loodregteu
afstand van het einde der klep tot den benedenbout en met die van het voorste deel
der wip maal den loodregten afstand van het zwaartepunt daarvan tot den bovenbout.
Wirtb (Joh. Cieorg Aug.). Duitsch staatkundig schrijver, in 1799 te Hof in Beijeren
geb., studeerde te Erlangen in de regten, vestigde zich in 1821 al- advokaat te Haireuth,
in 1831 te Munchen en gaf heftige oppositie-bladen: Das Inlaad en JJie tktUtcie Tribune
uit. W. werd wegens eene, 27 Mei 1832, te Hauiuach gehourlene oproerige redevoering
tot twee jaren gevangenisstraf veroordeeld, leefde daarna onder opzigl der politie te
Hof, vlugtte in Dee. 1830 naar Frankrijk en hield zich in Zwitserland op, totdat hij
in 181-7 naar Beijeren mogt terug leeeren. ilij overleed in 1848 te Frankfort. Behalve
vele staatkundige strijdschriften schreef hij Deuhc.he Geschichte (\\ dln., 1813—45,
4du uitg. 1860, voortgezet door Zimmermann).
Wil\'th (Joh. Ulrich), wijsgeerig schrijver, in 1810 te Dizingen in Wurtemberg geb.,
studeerde te ïubingen en was predikant te Rleingartach en sedert 1842 Ie Winnenden.
Hij volgt in zijne wijsgeeiïge schriften de dialektische methode van llegel. Zijne voor-
naamste werken zijn: System tkr speculaliven Elhik (2 dln., 1841—42), Die speculative
Idee GoUts
(1845), Phüos. Stndien (2<le uitg., 1^54).
Wirtz \\Paul, baron van Ornholm), veldmaarschalk in Nederl. dienst, in 1(512 te
Husum in Uolstein geb., diende in de Zweedsche en Poolsche oorlogen en verwierf daar
zooveel roem, dat de algemeene Staten der Vereenigde Nederlanden hem in IGüS met
de waardigheid van veldmaarschalk in hunne dienst bekleedden. In 1672 nam hij
eeu roemrijk aandeel aan de verdediging van den overgang des Rijns bij Lobith, hoe-
wel hij voor de overmagt der Franscheu moest wijken. Later belette hij door eene
tijdige versterking der bezetting van Sas van Gent, dat dit punt in handen van den
vijand viel. In 1674 deed hij eene reis naar Hamburg, diende van daar zijn ontslag
in en overleed er in 1676. Zijn hjk werd in 1679 naar Amsterlam overgebragt en in
de Oude kerk ter aarde besteld.
Wisby, hoofdplaats van het Zweedsche eiland Gottland, zetel van een bisschop, met
5732 iuw., eene domkerk in Gothischen stijl, tabaksfabrieken, looijerijen, handel en
scheepvaart, was in de middeleeuwen eene belaugrijke tot de Hansa behoorende handel-
plaats, wier zeeregt in het gansche Noorden gold.
Wischehrad of Wyschehrad, d. i. hooge burg, is de naam van vele plaatsen in alle
Slavonische landen. Zoo heet ook de oorspronkelijke residentie-burg van Bohème,
thans een stadsdeel van Praag.
Wischnij-Wolotschok, kreitsstad in het Russ. gouvern. Twer, aan de Twerza en den
spoorweg tusschen Petersburg en Moskou, heeft een stapelmagazijn, een oud paleis,
verscheidene kerken, levendigen handel en telt 11,037 inw. W. is het middelpunt van
een kanaalstelsel, dat een aantal vertakkingen heeft. Met behulp van meer dan hou-
\'derd grootere en kleinere rivieren, meer dan zeventig meren en vele kanalen opent
het een waterweg van de Newa tot aan de Wolga, langs welken biuneuvaartuigen van
de oevers der Baltische zee de Kaspische zee kunnen bereiken, hoewel zij daartoe van
Petersburg tot Astrakan een afstand van 5On m. moeten afleggen.
Wtsconsin, rivier in N.-America, die uit het meertje Vieux Dessert aan de noord-
\'oostel. grens van den staat W\'. ontspringt, tot Portage, waar zij 1200 v. breed i9,
zuidelijk in het graafschap Columbia stroomt en na een loop van 87 m. beneden Prairie
du Chien zich in den Mississippi uitstort. — Ue staat W., een der noordwestel. staten
Tan de N.-Americ. Unie, grenst ten N. aan het Bovenmeer en het schiereiland van den
staat Michigan, ten O. aan het Michiganmeer, ten Z. aan Illinois en ten W. aan de
staten Jowa en Minnesota, telt op 2536 □ m. \'1860) 775,881 inw., is door vele
grootereen kleinere rivieren, de Musissippi, VV., Neenah, Black, Chippewa en Woli, en
-ocr page 292-
WISELIUS — WISKUNDE.
286
talrijke meren besproeid en heeft een gezond klimaat en een vruchtbaren bodem. VV.. vroeger
uitsluitend door Indianen bewoond en tot Michigan behoorende, werd in 1836 al9 ter-
ritorium georganiseerd en in 18 8 als 9taat in de Unie opgenomen. Naar de constitutie
van Apr. 1848 staat aan het hoofd der uitvoerende magt een voor 2 jaar door het
volk gekozen gouverneur; de wetgevende magt berust bij de Algemeene vergadering, be-
staande uit een senaat van 30 voor 2 jaar gekozen leden en uit eene vergadering van
100 voor 1 jaar gekozen vertegenwoordigers. W. zendt 6 afgevaardigden naar het congres.
Er zijn 6 universiteiten en collegies en vele hoogere en lagere scholen. De belangrijkste
stad is Milwaukie. De zetel der regering is te Madison, waar ook de W.-universi-
teit gevestigd is.
Wisolius (Sarouel Iperuszoon), Nederl. dichter, in 1769 te Amsterdam geb., studeerde
aldaar, te Leiden en te Göttingen in de regten, vestigde zich in 1792 te Amsterdam
als advokaat, maar liet later dit beroep varen en legde zich, even als zijn vader
gedaan had, op den handel toe. Na de omwenteling van 1795 werd hij lid der pro-
vinciale regering van Holland en vervolgens ook van het zoogenaamde comité tot de
O.•Indische zaken. Toen hij in 1802 deze betrekking verloor, wijdde hij zich geheel
aan zijne handelsbelangen en niet minder aan de beoefening der wetenschappen en
dichtkunst. Hij nam aan de omwenteling van 1813 een ijverig deel en werd in 1814
tot directeur van politie te Amsterdam aangesteld. Ook werd hij tot secretaris der
tweede klasse van het Instituut van wetenschappen benoemd. Hij overleed te Amsterdam
in 1845. W. was een groot voorstander der klassieke poëzij, en zijne oden, didaktiiche
gedichten en vooral zijne treurspelen toonen hoezeer hij de Ouden had bestudeerd en
met hoeveel smaak hij hen wist na te volgen. Deze treurspelen zijn, met eene keur
uit zijne overige gedichten, uitgegeven onder den titel: Mengel- en Tooneelpoegy (Amst.
1818—22, 5 dln.) en Niemot gedichten (1833). Voorts bestaan van hem een paar
belangrijke verhandelingen: Verdediging van het, gedrag van print Willem IIjegens
Amsterdam in
1651 (1828) en Tafereelen van de staatkundige verlichting der Nederlanden.
Wiseman (Nicol.), aartsbisschop van Westminster en kardinaal, geb. in 1802 te Sevilla,
waar zijn vader, die uit Ierland afkomstig was, wijnhandelaar was. Hij werd in
Engeland opgevoed, en ging in 1818 met vijf andere Eng. jongelingen naar Eome, om
het daar opgehevene Eng. collegie weder in het leven te roepen. Hij werd te Rome in
1825 priester en directeur bij dat collegie en in 1827 prof. in de Oostersche talen
aan de universiteit te Rome. In 1840 keerde hij naar Engeland terug, waar hij coad-
jutor van den bisschop Walsch te Wolverhampton werd. Hij maakte zich jegens de
Roomsche kerk zeer verdienstelijk door tot de herstelling der hiërarchie in Engeland
krachtig mede te werken, en toen deze in Oct. 1850 tot stand kwam, werd hij, na
in 1849 apostolisch vicaris te Londen te zijn geworden, tot kardinaal, tot aarts-
bisschop van Westminster en tot primas van de Roomsch-Kathol. kerk in Engeland
aangesteld. In 1853 en in 1859 ging hij voor de regeling van kerkelijke aangelegen-
heden naar Rome. Hij overleed te Londen in 1865. Met Quin en O\'Connel
redigeerde hij de Dublin revieic; zijne sedert 1836 daarin voorkomende opstellen zijn
verzameld in Essays on various subjects (3 dln., 1853). Hij schreef nog eenige andere
geschriften, o. a. Fabiola (in het Duitsch vert. door Rausch, 1855).
Wiskunde. Deze wetenschap, die zich met grootheden en uitgebreidheden bezig houdt,
wordt verdeeld in zuivere en toegepaste W.; de zuivere weder in rekenkunde (zie Rekenkunde
en Algebra) en in meetkunde; de toegepaste in physische en technische. De physische wordt
gesplitst in werktuigkunde, sterrekunde en gezigtkunde. Voor de technische heeft men
zeven onderafdeelingen , daaronder de burgerlijke en waterbouwkunst, de krijgswetenschap
en het zeewezen. Thales, die ruim zes eeuwen vóór Chr. leefde, was de eerste Griek die
deze wetenschap grondig en uitgebreid beoefende. Uit vroegere tijden bestond de cijfer-
kunst in beginselen bij de Pheniciërs. De Egyptenaren kenden enkele practische bereke-
ningen der meetkunst; de Ghaldeën deden eenige oppervlakkige sterrekundige waarnemingen.
Pythagoras liet het eerst den innigen zamenhang van getallen en ruimtegrootheden gevoelen
en deed de wetenschap eene groote schrede voorwaarts gaan. Hij deed aan zijne leerlingen
de bolvormigheid der aarde kennen en beschreef hare omwenteling om de zon. Na Thales
en Pythagoras tot aan de stichting der Alexandrijnsche school werden door de Grieksche
wijsgeeren een groot aantal bijzondere stellingen ontwikkeld. Euclides, een leerling
uit laatstgenoemde school, werd onder zijne trjdgenooten, ruim drie eeuwen vóór Chr.,
de grondlegger der wetenschap voor al ie volgende eeuwen. Archinaudes en Apollonius
-ocr page 293-
, WISLICENUS — WISSEL.                                         287
van Perga, Conon en Dositheus, Germines van lthodes. Hipparchus, Ptolemaeus,
Diodes en Drophantes maakten zich in dien tijd beroemd door hunne werken. Onder de
Romeinen muntten geen wiskundigen uit. Caesar moest, om de tijdrekening te verbe-
teren, zijne toevlugt nemen tot een Griek Sosigenes. De Arabieren daarentegen deden
veel aan de W., zij vonden de algebra, de driehoeksmeting en de cijfers uit. In En-
geland legde Rojjer Bacon den eersten grond tot de wetenschappelijke beoefening der
W., maar eerst in de lóde eeuw begon zij eigenlijk in Europa te bloeijen. In dien
tijd blonken Cardanus, Ludolf van Keulen, Nunez, Copernicus, Tycho de Brahé ,
Kepler en anderen uit. In de 17de eeuw verhief de W. zich nog hooger en van dien
tijd dagteekent de uitvinding der logarithmen en van de differentiaal" en integraal-re-
kening. Onder de vele beroemde wiskundigen van die eeuw willen wij alleen Galilei,
Pascal, Cassini, Huygens, Neper, Newton, Halley, Leibnitz, Jakob en Joh. Ber-
nouilli en Romer noemen. In de 18de eeuw werd de beoefening der W. meer algemeen
en de noodzakelijkheid daarvan tot het verkrijgen van grondige kennis in de natuur-
kunde en in de kunsten steeds meer gevoeld en erkend. Als uitmuntende wiskunstenaars
uit die eeuw kan men noemen: Nicolaas en Daniel Hernouilli, Euler, Taylor, Bradley,
d\'Alembert, Lalande, Kiistner, bij welke men uit den lateren tijd Lagrange, Laplace,
Legendre, en vele anderen uit den tegenwoordigen tijd kan voegen.
Wislicenus (Gust. Adolf), een der ijverigste voorstanders van de zoogen. Lichtvrienden
in Duitschland , in 1803 te Battaune bij Eilcnburg geb., studeerde te Halle, werd in
1824 wegens deelgenootschap aan staatkundige woelingen tot 12 jaar vestingstraf ver-
oordeeld, doch na 4 jaar begenadigd, kreeg in 1834 eene aanstelling als predikant te
Klein-Eichstüdt en in 1841 te Halle, maar zag zich in 1846 wegens eene op de ver-
gadering der Protest, vrienden te Kothen gehouden voordragt en wegens zijne brochure
Ob Schrift, ob Geist (1845) afgezet. Hij werd nu predikant bij de vrije gemeente te
Halle, maar in 1853 wegens ergerlijke stellingen in zijn geschrift Die Bibel im Lichte
der Bildung unserer Zeit
tot twee jaar vestingstraf veroordeeld. Hij was echter reeds
naar N.-America uitgeweken, waar hi} nog werkzaam is.
Wismar, zee- en handelstad in het groothertogdom Mecklenburg-Sehwerin, aau een
boezem van de Oostzee, met (1866) 13,78!* inw., eene goede haven, levendigen han-
del, eene ijzergieterij, eene chicoreifabriek, brouwerijen, branderijen en een nabijgele-
gen zcebad te Boltenhagcn. W., weleer eene Hanse-stad en eene der invloedrijkste
steden in Mecklenburg, werd in 1648 aan Zweden afgestaan, doch in 1803 voor
1,200,000 thlr. banco aan Mecklenburg verkocht.
Wispel, Pruissische korenmaat = 24 schepels, in Hamburg en in andere staten weder
anders van grootte.
Wissel heet in den handel die daad van ruiling, waardoor op de eene plaats eene
som gelds wordt ontvangen, met de verpligting om die op eene andere plaats weder
uit te betalen. Ook heet W. of wisselbrief het geschrift, dat tot het volbrengen
dezer handeling gebruikt wordt, waarbij de onderteekenaar iemand last geeft om
eene daarin uitgedrukte geldsom in eene andere plaats, op of na zigt of op een be-
paalden tijd, aan een aangewezen persoon of aan diens order te betalen, met erkenning
van ontvangene waarde of waarde in rekening. Hij, die den VV. afgeeft, heet de trekker;
hij, aan wien hij gerigt is, de betrokkene; hij, in wiens handen hij komt en die uit-
betaling kan vorderen, de nemer; de tijd, waarop de W. betaald moet worden , de
vervaldag. Het berigt aan den betrokkene aangaande de afgifte van een W. heet
adviesbrie/. De overdragt van een W. op een derde en vervolgens heet endossement,
daar de eigendomsoverdragt op den rug van den VV. geschreven wordt. Het gebruik
van den W. dagteekent reed» van voor vele eeuwen. Of reeds de handeldrijvende vol-
keren der oudheid, onder anderen de Pheniciërs, eenigermate daarmede bekend zijn
geweest, is onzeker, maar zeker is het dat in de 12<ïe eeuw de handelaren in Italië,
met name te Genua en Florence, van den VV. gebruik maakten. Eerst toen dat ge-
bruik meer algemeen werd, is de wereldhandel tot de uitbreiding en ontwikkeling
kunnen komen, die hij thans bezit. Wisselregt is het zamenstel der regten betreffende
den W. Even als audere deelen van het regt bestaat het uit een geschreven en niet
geschreven, op vaste gewoonten of usantiën onder de kooplieden gegrond regt. De
wettelijke bepalingen, die bij ons te lande op den VV. bestaan, zijn vervat in den 6den
titel van het l8\'e boek van het Wetb. van koophandel. fFmelruütr\'y noemt men
het bij herhaling Uckken van wissels op ren persoon of eene handelsfirma, waarop de
-ocr page 294-
286                                       WISSEEP.RIEF — W1TEBSK.
trekker noch eene vordering noch aanspraak op crediet heelt, of waarbij het bestaan
hebbende crediet reeds lang is uitgeput. Zij dient om zich door den verkoop dei-
wissels op een oogenblik van verlegenheid spoedig geld te verschaften. Zij berust echter
op een bedriegelijken grondslag, en kan den handelaar, die zijn finantiëelen ondergang
nadert, nog een tijd lang staande houden, maar heeft dien des te zekerder ten gevolge.
Verg. Treitsciike, Encyklopadte der Ji\'echsetrechte [i dln., 1830); Einert, Das Weclt-
selrec/U nack den Bedürfnitt des neunzehnten Ja/ir/i.
(1839) en Nederl. Iiandelsmaga-
gijn
(1841).
Wisselbrief. Zie Wissel.
Wisselnolen noemt men die toonen, welke niet bij de harmonie behooren, en of op
de wijze van een voorgehouden toon of voorslag, bij den aanvang van het accoord
vrij intreden en door den harmonischen toon gevolgd worden, öf op de wijze der door-
gaande noten op ligte maatdeeien tot melodische versiering van twee gelijkluidende toonen
worden aangewend. Zij kunnen aangebragt worden boven en onder den harmonischen toon.
Wissenbaih (Johann Jacob), verdienstelijk regtsgeleerde, in 1607 te Frohnshausen in
het Nassüusclie geb., studeerde te Jlerboru eerst in de godgeleerdheid, daarna aldaar,
te Franeker en te Groningen in de regtsgeleerdheid, werd in 1634 hoogl te Heidelberg,
hield zich, toen de universiteit te dier plaatse werd opgeheven, een tijd lang te Groningen
op, vergezelde vervolgens den graaf van Zinzendorf op eene reis door Frankrijk en En-
geland en werd in 1(340 buitengewoon en in 1643 gewoon hoogl. der regtsgeleerdheid
te Franeker, waar hij in 1665 overleed. Hij schreef o. a. Emblemata Triboniani
(Gron. 1633), Dtalribe de mntuo (Franek. 1642), Disputationes ad instituia imperialia
(meermalen uitgeg., het laatst in 1700), Exercdaliones ad L. libros Pandectarum
(laatste uitg., 1673), Iti libros Vil priores Qodicis lustiniani (1660 en 64).
Wisteria. Zie Glycine.
Wiszniewski. Poolsch letterkundige, in 1794 te Firlejow in Galicië geb., studeerde
te Edinburg, werd in 18x3 prof. in de philoiogie te krzenrieniec in Volhynië en in
183U prof. in de geschiedenis en letterkunde te Krakau. Hij vestigde vooral zijn naam
door zjju geschrift: Historya liter alury p\'oltkiéj (9 dln., 1840—60).
Wit (de). Zie Wet («te;
Wit, gen. von Dörriug (Ferd. Joh.), een Duitsch schrijver, die vooral door zijn avou-
tuurlijk leven, daar hij wegens deelneming aan staatkundige woelingen vervolgd werd,
merkwaardig is, geb. in 1800 te Altoua, studeerde sedert 1818 te Jena en moest
van dien tijd af, toen hij zich aan de zoogen. Burschtiischafl aansloot, in Frankrijk,
Italië, Zwitserland en elders een zwervend leven leiden, zich telkeus weder in staat-
kundige woelingen mengende. Sedert 182S met eene rijke vrouw gehuwd, leefde hij
stil in Üpper-Silezië, waar hij zich een landgoed kocht, Koomsch werd en in 1863 te
Meran overleed. Hij beschreef zijne eigene lotgevallen in: Lucubrationen eines
Siaalsgefangmeti
(1827), Fragmenten aus meinem Leben u. meiner Zeit (4 dln.,
1827—30) en Meiu Jugendlebtn (1832).
Wit is de kleur van het zuivere zonlicht, dat volgens de het eerst door Newton gedane
waarnemingen (zie Kleuren) uit de zamenvoegiug der zeven hoofdkleuren bestaat.
Wit (Jakob de), Nederl. schilder, in 1695 geb. en in 1754 te Amsterdam overl.,
leerling van Albert van Spiers en later van Jakob van Hal, schilderde bijbelsche , his-
torische en mythologische voorstellingen. Vooral zijn zoogen. grauwtjes, stukken in
grisaille geschilderd, eene soort van nabootsing van marmeren, albasten of houten bas-
reliefs, zijn zeer beroemd en inderdaad bedriegelijk. Men vindt er zeer fraaije in de
Oranjezaal op het Huis ten Bosch nabij \'s Graveuhage en in het paleis te Amsterdam.
Voorts heeft hij eenige altaarstukken en portretten geschilderd, en een zeer groot aan-
tal teekeningen in waterverw, Oost-Indischen inkt en zwart krijt vervaardigd. Van
historisch belang is eene serie van 36 teekeningen van zijne hand naar de schilderijen
van Rubens in de Jezuïten-kerk, die in 1719 afbrandde.
Witdoeck (Jan of Hans), graveur, in 1604 te Antwerpen geb., leerling van C. Schut,
behoorde later tot de school van Rubens, die hem het graveren van onderscheidene
schilderijen opdroeg, waarin hij zeer goed slaagde, wat betreft het algemeen eft\'ect van
licht en coloriet; hij was echter niet zeer naauwkeurig in de teekening. Zijn sterfjaar
is onbekend.
Witebsk . Russ. gouvern., tusschen Fskow, Smolensk, Mohilew, Minsk, Wilna, Koer-
land en Lijüaud gelegen, een deel van het voormalig Wit-Ruslaud, telt op 820,ü? □
-ocr page 295-
WITH — WITHUIS.                                               289
m. (1864) 776,739 inw., is nagenoeg geheel vink, en wordt door de Duna en hare
zijstroomen , door de Issa, Sineia , Lowat en onderscheidene kleine meren besproeid.
De hoofdmiddelen van bestaan zijn land- en tuinbouw, boschteelt, veeteelt en handel,
vooral door uitvoer van producten. De bodem levert ijzer, bouwsteen, leem, kalk,
mergel en vollersaarde op. W. is in 12 kreitsen verdeeld: W., Dunaburg, Dri:a,
Gorodko, Lepel, Ljuzin, Newel, Polozk, Kjeshiza, Ssebesh, Ssurash en Walish. —
De hoofdstad W., aan de Witeba en Duna, met een oud slot, 16 kerken, 3 syna-
gogen, 8 kloosters, een gymnasium, magazijnen, verscheidene liefdadige gestichten,
looiierijen , lakenfabrieken en een levendigen handel, telt (1863) 27,868 inw.
With (Witte Cornelisz. de), beroemd Nederl. zeeheld, in 1599 nabij den Briel in
zeer nederigen stand geb., ging van 1616—20 als kajuitswachter naar Oost-Indië,
trad toen in \'s lands dienst over, woonde als scheepsbevelhebber den togt van 1\'Hermite
bij en werd in 1628 door de West-Indische compagnie als vlaggekapitein van den
admiraal Piet Hein uitgezonden, in welke betrekking hij door zijn doortastenden ijver
veel toebragt tot het veroveren der Spaansche zilvervloot. Na eenige jaren buiten
\'s lands dienst het schepensambt te Brielle bekleed te hebben, werd hij in 1637 tot
vice-admiraal van Holland en W.-Friesland benoemd. Door er op aan te dringen, om
15 Sept. 1639 de Spaansche vloot op de hoogte van kaap Bevesier aan te tasten,
baande hij den weg tot de luisterrijke overwinning bij Duins (21 Oct.). Hij bestreed
de Duinkerker kapers, begeleidde in 1644 en 45 eene aanzienlijke koopvaardijvloot
naar het noorden en voerde in 1647 het eskader aan, dat de West-Indische compag-
nie in de verdediging harer bezittingen op de kust van Brazilië moest ondersteunen. Dij
al zijne goede hoedanigheden als krijgsman bezat W. echter een onhandelbaar eu
hardvochtig karakter en had herhaaldelijk twisten met andere hoofdofficieren. Toen
hij, na te vergeefs op zijne terugroeping te hebben aangedrongen, in Apr. 1650eigen-
dunkelijk uit Brazilië terugkeerde, werd hij op bevel van den stadhouder Willem II
in hechtenis genomen , maar op verzoek der Staten ontslagen en tot eene geldboete
veroordeeld. Toen hem in den nazomer van 1652 tijdelijk het opperbevel over de vloot
door de Staten was opgedragen en hij 8 Oct. naby de Vlaamsche kust met den Eng.
admiraal Blake slaags raakte, bleef het gevecht aan den avond van dien dag on-
beslist, ,en W. moest den volgenden dag, daar sommige lafhartige kapiteins de
vloot verlaten hadden, het gevecht opgeven. Ongesteldheid hield hem eenigen tijd aan
wal. In April 1653 geleidde hrj eenige koopvaarders naar het Noorden en voegde zich
vervolgens bij dd hoofdvloot onder Tromp. Hij nam deel aan den slag, die 10 Aug.
bij Ter Heide geleverd werd, hield, ria het sneuvelen van Tromp, den vijand door
zijne kloeke houding een tijd lang in ontzag, en begaf zich naar Texel, waar zijne
schepen echter eerst een etmaal na den slag binnenvielen. Nadat Jakob van Wasse-
naar-Obdam tot opvolger van Tromp was aangesteld en de republiek zich in een oorlog
gewikkeld had, om Denemarken tegen Zweden te ondersteunen, nam W. als com-
mandant der voorhoede deel aan den zeeslag nabij Kroonenburg, 8 Nov. 165 8. Met
zijn schip, de Brederode, van de zijnen afgeraakt, streed hij 2 uur lang tegen eene
overmagt, waarna het schip met zijn lijk in handen der Zweden viel, die het lijk aan
Wassenaar uitleverden. Het werd te Eotterdam plegtig begraven, en op kosten der Sta-
ten van Holland en der Admiraliteit verrees een praalgraf te zijner eere. Verg. de
Jonge, Onuitgegeven stukken, dl. 1, bl. 139 volg., en Geschied, van het Nederl. Zeewezen.
Witberit. Zie Baryt.
Withoos, naam van onderscheidene Nederl. schilders. Matthias W., in 1627 te Amers-
foort geb. en in 1703 te Hoorn overl., leerling van Jakob van Campen, hield zich
lang te Bome op, waar hij de bescherming genoot van den kardinaal de Medicis, voor
wien hij rijke en uitvoerig bewerkte compositiën van bloemen en planten, benevens
insecten enz. naar de natuur schilderde. — Zijn zoon Jan W., in 1648 te Amersfoort
geb., bragt mede eenige jaren te Eome door, waar hij landschappen schilderde, werd
later hofschilder bij den hertog van Lauenburg en overleed in 1685. — Pieter en Frans
W., zouen van Matthias, de eerste geb. te Antwerpen in 1654 en overl. te Amsterdam
in 1 93, de laatste overl. te Hoorn in 1705, schilderden op perkament en inkleuren
bloemen, planten, insecten, enz. Ook Alida W., eene van de vier dochters van Mat-
thias, beoefende hetzelfde kunstvak als haar vader en broeders.
Withuys (Carel Gotfried), begaafd Nederl. dichter, geb. te Amsterdam in 1794, overl,
te \'s Gravenhage in 1865, na meer dan 50 jaren het vaderland in onderscheidene admi-
Mftm. i/id. Sncyehfêdif, deal XV,
                                                                     19
-ocr page 296-
390                                               WITJE — WITSIUS.
nistrative betrekkingen , laatst als directeur tier landsdrukkerij gediend Ie hebben. In
1813 trad hij het eerst openlijk op met een lierzang op den slag van Quatre Brat.
In den Muzen-almanak werden verscheidene zijner gedichten geplaatst, o. a. in dien
van 1824. zijn Washington. In 1825 werd zijn gedicht Het .feest van den handel door
de Gentsche Maatsch. van Nederl. taal- en letterkunde met zilver bekroond. Vele zijner
gedichten werden bijeenverzameld in zijn bundel Gedichten (1833), in 1863 gevolgd
door Verhalen, romancen en gedichten. In 1856 verscheen zijn Gedenkboek van 1830
en 31. Onder de Histor. vrouwen is habella van Castilie een vers vnn meesterlijke dictie
van zijne hand. Hij redigeerde 23 jaar lang het Nederl. jaarboekje voor vrijmetselaren
en een tijd lang de Vaderl. letteroefeningen.
Witje. Pier is, is een geslacht van Dagkapellen, waarvan bij ons een drietal soorten
voorkomen, die allen witte vleugels hebben. Bij het zoogenaamde Groote W. (P.
Bramcae)
ziet men aan de bovenvleugels een zwarten voorhoek. Het Geaderde, ook
Geldersche VV. (P. Rapae), heeft op de vleugels zwarte aders, en het Peterseliebeestje
(P. Napi) heeft de ondervleugels aan de benedenzijde geelachtig groen gemarmerd.
Witold, Litausch krijgsheld, zoon van den groothertog Kiejstoet van Litauën en neef
van Jagello (z. a.1. Hij liet zich met Jagello in 1386 te Krakau doopen, nam den
naam Alexander aan, werd in 1892 tot groothertog van Litauën benoemd, verrigtte
heldendaden in de oorlogen tegen de Russen, Tataren en Duitsche ridders, werd in
14>21 door de Bohemers tot koning gekozen, werwaart* hij in zijne plaats zijn neef
Sigismund Koributh zond, bragt Litauën tot het toppunt van magt en stierfin 1432 teTroki.
Wit-Rosland, eertijds de geheele midden-landstreek van Groot-Rusland, met de oude
vorstenzetel? Kostow, Wladimir, Susdal en Moskou, bevat thans de voormalige Poolsche
landschappen, die in 1772 bij Rusland kwamen en de gouvernementen Minsk, Witebsk
•n Mohilew vormen.
Wltsen (Nicolaas), Nederl. bevorderaar van de wetenschap, bovenal van de beoefening
der aardrijkskunde, zoon van Cornelis W., burgemeester van Amsterdam, en zelf ook
later burgemeester dier stad, nam onder Willem III, wiens vriend hij was, deel aan
belangrijke staatkundige ondernemingen, was voor een deel de vormer van Peter den Gr.
en maakte zich als schryver bekend door zijne Aloud* en Hedendaagsche Scheepsbouw
m bestier
(1671) en hoofdzakelijk door z\\jn belangrijk geschrift: N. en O. Tartarijenof
Beschrijving van eenige Tartaarsche en naburige gewesten in de Noord- en Ooslel. deelen
van Azi<> en Europa
(1705, 2 dln. fol.). Vooral ondersteunde hij met raad en daad
zulke reizigers, welke hunne togten ten behoeve der wetenschap wilden doen dienen.
Hiertoe behoort Evert IJsbrandts Ides uit Gluckstadt, gezant van Peter den Gr. in
China van 1692—95, die zijne reis door Siberië, meestal te water, in 1704 in de
Nederl. taal beschreven heeft en daarin de gewigtige diensten erkent, welke de kaart
van noordelijk Rusland, door W. vervaardigd, hem geleverd heeft. Ook de vooral als
reiziger beroemde schilder Corn. de Bruyn (z. a.) vond ondersteuning bij W. Twee
gedenkpenningen bewaren onder anderen de nagedachtenis van W., die zijn rijkdom , magt
en invloed ten nutte der wetenschap deed strekken. Hij overleed te Amsterdam in 1717.
Wltsen Geysbeek (Pieter Gerardus), Nederl. schrijver en dichter, in 1774 te Amsterdam
geb., alwaar zijn vader een boekhandel had, was eerst op een voornaam kantoor, daarna
in zijns vaders boekhandel werkzaam en maakte zich in zijn vrijen tijd en zelfs in
nachtelijke uren niet alleen met de nieuwe, maar ook met de oude talen bekend. Later
lieten zijne omstandigheden hem toe zich geheel aan de beoefening der letteren te wijden.
Hij woonde te Amsterdam, waar hij in 1833 overleed. W. G. vereenigde met uit-
gebreide kennis een scherpzinnig oordeel. Als dichter, vooral als puntdichter, heeft
hij zich door oorspronkelijkheid en vernuft doen kennen. Om van een groot aantal
kleinere lettervruchten niet te spreken, noemen wij alleen zijn Biographisch, anthologisch
en critisch woordenboek der Nederd. dichters
(Amst. 1821—27, 6 dln.), Puntdichten
(ald. 1809 en 10), Epigrammische anthologie (ald. 1821), en met Engelberts Gerrits
Schoonheden en merkwaardige la/ereelen uit de Nederl. geschiedenis (ald. 1825—29,
8 dln.). Algemeen bekeud is zijn Nederd. rijmwoordenboek (Amst. 1829). Zijne verspreide
Gedichten werden in 1825 bijeenverzameld uitgegeven.
Wits\'.QS (Hermannus), beroemd Nederl. Hervormd godgeleerde, in 1636 teEnkhuizen geb.,
studeerde te Groningen, Leiden en Utrecht, werd achtereenvolgens predikant te Westwoud
ca. (iüö7), Wormer (1661), Goes (1668) en Leeuwarden (1668), in 1675 hoogl. der
godgeleerdli«id en pr«dik«nt te Franeker, in 1678 te Utrecht •n in 1698 te Leiden. waar
-ocr page 297-
WITT.
291
hij in 1699 tevens regent van het statencollegie, in 1707 emeritus werd en in 1708 over-
leecl. Tot de gematigde aanhanger» van Coceejus behoorende, zocht hij eene verzoening tus-
sclie\'i de orthodoxe Voctianen en de federalistische Coccejanen tot stand te brengen Zijn
beroemd hoofdwerk is De oeconomia fuedèrnm. (1667 en meerm.). Verder schreef hij:
Judaeus chrittianizant, Exercitaliones in tymbol. apotl. et orol. domiu., Acgyptiaca,
Mitcellanea tacra, MtltUmata Leirlensia, Praxis chrwtianismi cum imaginibus s/iirilualibnt
en kleinere verhandelingen. Verg. S. P. Heringa, Specimen hitt.-Uieol.de Herm. lVildu(\\>ibV.
Witt (Jakob de) was in het begin der 17de eeuw burgemeester te Dordrecht. Hij
berispte prins Willem II van Oranje wegens zijne te groote ingenomenheid met, vreem-
deu, en omdat deze deu vrede met Spanje niet sloot, hoewel Spanje de republiek wilde
erkennen. Deswege werd de W. door toedoen van Willem IL, met 5 andere leden der Staten
van Holland , in 1650 tijdelijk gevangen gezet. Hij deed uit eigen beweging afstand
van zijne bedieningen, maar werd terstond na den dood van Willem 11 in zijne waar-
digheden hersteld. De beide zonen van dezen en van Anna van den Corput: Cornelia en
Johan de W., werden de hoofdleiders der tegenstadhouderlijke of staatsgezinde partij. —
Coruelis de VV., geb. te Dordrecht in 1623, studeerde te Leiden in de regtsgelcerdheid
en legde zich tot uitspanning op de krijgswetenschappen toe. Hij huwde in 1650
Maria van Berkel, werd na den dood zijns vaders tot burgemeester van Dordrecht
benoemd en was ruwaard van Putten, baljuw van Heijerland en curator van de hooge-
school te Leiden. Nadat Johan de W. in 1633 door de Staten van Holland met het
raadpensionarisschap was bekleed, werd hij naast zijn broeder de leider der staatspartij.
Ln 1667 woonde hij als gemagtigde van de staten van Holland op de vloot den togt
naar Chatham bij en deelde ruimschoots in den roem en de eerbewijzingen, die a^n de
hoofdleiders der expeditie werden geschonken. Het bestuur van Dordrecht, dat hem
gedurende zijne afwezigheid tot burgemeester herbenoemd had, liet eene schilderij ver-
vaardigen, die tot eene blijvende herinnering van het gebeurde in het raadhuis werd
opgehangen. In Junij 16 f2 woonde hij andermaal als gedeputeerde der Staten op de
vloot, van twee lijfwachten omgeven, den zeeslag bij Solebay bij. Bij zijne terugkomst
te Dordrecht ondervond hij den ontzettenden omkeer in de gezindheid jegens hem,
daar men de rampen, die het vaderland troffen, aan het verkeerd beleid der staatspartij
toeschreef. Reeds had het gemeen de schilderij, ter zijner eere in het raadhuis opge-
hangen, vernield. Door de burgerwacht moest hij beveiligd worden tegen een viertal
personen, die \'s avonds zijne woning wilden binnendringen. Op zijn ziekbed werd hij
genoodzaakt het stuk te onderteekenen, waarbij de leden der vroedschap te Dordrecht
29 Junij het eeuwig edict herriepen en aan Willem Lil het stadhouderschap opdroegen.
Op de aanklagt van zekeren Will. Tichelaar (barbier te Piershil, een man die zeer
slecht ter faam stond), dat de W. hem tot het vermoorden van deu prins had zoeken
te bewegen, werd de W. 24 Julij gevankelijk naar de Gevangenpoort te \'s Hage gebragt,
en hoewel de beschuldiging door twee getuigen weersproken werd en de W. zelfs bij het
nanwenden der pijnbank met de grootste kalmte zijne onschuld betuigde, werd hij bij
vonnis van x0 Aug. van al zijne ambten vervallen verklaard, uit Holland en W.-Friesiand
verbannen en tot betaling van de kosten van het geding veroordeeld. Op dienzelfden
dag werd hij met zijn broeder als het bloedig offer van partijhaat voor het oog van
een lOOOtal gewapende Haagsche schutters door het opgeruide graauw vermoord. —
Johan de W., in 1625 te Dordrecht geb., studeerde te Leiden in de regtsgeleerdheid
en beoefende tevens de hoogere wiskunde. Hij werd reeds in 1650 pensionaris van l)ord-
recht, in Febr. 1653 tijdelijk en in Julij voor goed door de Staten van Holland tot
raadpensionaris benoemd. De W. zag zich zoo aan \'t hoofd van \'s lands zaken geplaatst.
Hoe jeugdig nog bij het aanvaarden dezer moeijelijke betrekking, bleek het alras, dat
zijn schrandere en voortvarende geest tegen alle moeijelijkheden was opgewassen, en
ontwikkelden zich terstond bij hem de meest ongewone staatkundige bekwaamheden.
Van den beginne af betoonde hij eene groote vooringenomenheid tegen het huis van
Oranje, die niet alleen uit familiewrok wegens den hoon zijnen vader aangedaan, maar
meer nog uit de bij hem en de meerderheid van Hollands regenten bestaande overtuiging
verklaard moet worden, dat de souvereiniteit aan Holland toekwam, en deze in gevaar
was, indien de republiek een stadhouder met een veelvermogend gezag bekleedde. De
vrede van Westminster kwam in Apr. 1654 door de W.\'s toedoen tol stand, met de
voorwaarde, van welke Cromwell den vrede afhankelijk had gesteld, dat de Staten van
Holland den prins van Oranje of «en zijtiur nakomelingen nimmer tot stadhouder zouden
19*
-ocr page 298-
392                                           WITTI — WITTEKIN1).
verkiezen, noch op hem hunne stem zouden uitbrengen om hem tot kapitein-generaal
der Unie te. benoemen (acte van seclusie). De W. verdedigde de handelwijze dor Staten
in een openlijk stuk, onder den naam van deductie bekend, dat echter krachtige tegen-
spraak vond. De W. regelde met veel beleid de binnenlandsche aangelegenheden des
lands, vooral ook het finantiewezen, en handhaafde de waardigheid der republiek met
eere tegenover liet buitenland. Met groote omzigtigheid wist hij de heerschzuchtige
plannen van Lodewijk XIV ten aanzien der Spaansche Nederlanden te dwarsboomen
en Frankrijk terug te houden van een verbond met Engeland. Toen de tweede zee-
oorlog met Engeland was uitgebarsten en de Hollandsche vloot 13 Junij 1665 bij
Lestoft\'e eene zware nederlaag ondergaan had, begaf de W. zich naar Texel om de
herstelling der vloot te bespoedigen, en reeds 14 Aug. voerde hij zelf, tegen den raad
van deskundigen, met het dieplood in handen, de vloot met een Z. O. wind in zee.
De weinig gunstige uitslag van dezen oorlog wakkerde de afkeerigheid van velen tegen
de W. aan. In Aug. 1667 namen de Staten van Holland, op aandringen van de W.,
een besluit, het eeuwig edict gen., waarbij het kapitein generaalschap voor altijd van
het stadhouderschap zou afgescheiden blijven, welk besluit de overige gewesten zeer af-
keurden. In Jan. 1668 kwam door het overleg van de W. met Will. Temple de
triple-alliantie tusschen Engeland, de Nederlanden en Zweden tot stand, om Frankrijk
tot het sluiten van den vrede te dwingen. Toen het noodlottige jaar 1672 aanbrak en
een stortvloed van rampen over het land uitstortte, werd de schuld van alle ongelukken
door het volk aan \'s lands regering geweten en tegen de W. de ongerijmde beschuldiging
gerigt, dat bij met Frankrijk heulde. Op den avond van 21 Junij werd de W. op het
Groene zoodje te \'s Hage door vier mannen aangerand en verwond; een hunner, Jak.
van der Graaf, zoon van een lid van het hof van Holland, werd gegrepen en ter
dood gebragt. De wrok tegen de W. nam toe en gaf zich in tal van schotschriften
lucht. Willem III werd, nadat het eeuwig edict was ingetrokken, in Julij tot stad-
houder en tot kapitein-generaal der unie benoemd. De W., van zijne verwonding
genezen, vroeg en verkreeg zijn ontslag als raadpensionaris 6 Aug., met het regt om
zitting te nemen in den hoogen raad. Na eene vermoedelijk verraderlijke boodschap te
hebben ontvangen, dat zijn broeder Cornelis hem in de gevangenis wenschte te zien,
begaf de W, zich derwaarts en werd 20 Aug. 1672 met dezen op gruwzame wijze ver-
moord. De misvormde lijken, die aan eene galg op het. Groene zoodje waren opge-
hangen, werden op last der Staten, des nachts tusschen 21 en 22 Aug., weggenomen
en in stilte in de Nieuwe kerk ter aarde besteld. De vrouw van J. de W., Wendela
Bicker, dochter van den Amsterdamschen burgemeester Jan Bicker, schijnt het vreeselijk
uiteinde van haar echtgenoot niet beleefd te hebben. Hij liet een vijftal nog jeugdige
kinderen na.
Witte (Karl), veelzijdig Duitsch geleerde, in 1800 te Lochau bij Halle geb., werd
door zijn vader, die predikaut was, opgeleid, beoefende reeds op zijn 5dc jaar de oude
en nieuwe talen, werd in 1810 student te Leipzig, in 1814 doctor in de philosophie
te Giessen, studeerde te Heidelberg in de regten, ondernam op kosten van den koning
van Pruissen eene wetenschappelijke reis naar Italië en werd in 1821 privaat-docent
en in 1829 hoogl. te Breslau en in 1834 te Halle, waar hij sedert 1855 ordinarius
der juridische faculteit en geheim-justitieraad is. Onder zijne regtsgeleerde schriften is
vooral Das preuss. lnteüaterbrecht (1838) belangrijk. Hij vertaalde o. a. den Becameron
van Boccaccio (3<le uitg., 1859), met Kannegiesser de lyrische gedichten van Dante
(2 dln., 1S42—43), gaf Dante\'s Divina commedia uit en schreef een commentaar op
diens gedichten.
Vitte en Roode Rozen. Zie Roos.
Wittekind, de gevierde held der Saksen in hunne oorlogen tegen Karel den Gr. Hij
trok in 774 aan het hoofd der Westfalen, vereenigd met de Öostfalen onder Albin,
tegen den Eresburg in Hessengau op. Nadat de Saksen door Karel overwonnen waren en
zich in 777 te Paderborn onderworpen hadden, begaf W, zich naar Jutland naar koning
Siegfried, met wiens dochter Geva hij gehuwd was. Toen Karel in 778 naar Spanje
trok, keerde W. naar Saksen terug, viel in het Frankische gebied en was reeds tot
Deuz doorgedrongen, toen Karel uit Spanje terugkeerde, en W. tot den terugtogt noopte.
In 782 overviel hij het Frankische leger bij den Süntelberg en vernietigde het. Reeds
had hij zich met alle Saksen en de Öostfalen weder tegen Karel verbonden, toen deze
»ei hem en «ijne bondgenooten onderhandelingen aanknoopte, en W. zich te Attigny
-ocr page 299-
WITTEKIND — WITTE ZEE.                                      298
liet doopen. W. schijnt sedert dien tijd rustig op zijne goederen in Engern en West-
falen geleefd te hebben, vooral op zijn slot Babilonië aan de Weser. Hij sneuvelde in
807 in een gevecht tegen de Zwaben. Zijn gebeente rust in de kerk te Enger in het
graafschap Bavensberg. De zoon van W. en van Suatana, dochter van den Bobeem-
schen hertog Czech, W. II was de vader van Bobert den Sterken en wordt gezegd de
overgrootvader geweest te zijn van Hugo Capet en de stamvader van meerdere Duit-
sche vorstenhuizen, bij name van het Saksische.
Wittekind. Zie Widukind.
Wittelsbach, het statnslot van de voormalige hertogen van Beijeren en van de Palts
en van het tegenwoordige Beijersche koninklijk geslacht, lag in het tegenwoordige Opper
Beijeren bii Aichach. Sedert 1832 is er eene 50 v. hooge obelisk bij de ruïnen van
het slot opgerigt.
Witte mieren. Zie Termieten.
Witteaberg, kreitsstad en vesting van den derden rang in het Pruis», regeringsdistrict
Merseburg, vooral door de Hervorming van Luther en Melanchthon in de wereldge-
«chiedenis beroemd, ligt aan den regter oever der Elbe en is het vereenigingspunt van
meerdere spoorwegen. Over de Elbe ligt eene steenen brug van 888 v. lengte en eene
spoorwegbrug van 906 v. lengte. W. heeft twee Evangelische kerken, waaronder de in
I 49y gebouwde slotkerk, waartegen Luther in Oct. 1517 zijne 95 stellingen aanplakte,
een raadhuis met schilderijen van Cranach , een seminarie voor predikanten in het voor-
malig Augustijner klooster, een gymnasium, verder weverijen, verwerijen, bier-
brouwerijen enz. Voor de Elsterpoort wordt de plaats, waar Luther 10 Dec. 1520
de pauselijke bul verbrandde, door een eik aangeduid. Op de markt prijken de stand-
beelden van Luther en Melanchthon: W. telt behalve het garnizoen (1864) 13,"83
inw. In de slotkerk zijn Luther, Melanchthon, Frederik de Wijze en .Tohan de Be-
stendige begraven. De in 1502 door Frederik den Wijzen opgerigte universiteit, de
bakermat der Hervorming, werd in 1815 met de universiteit Halle, onder den naam
van Frederiks-universiteit van Halle-Wittenberg vereenigd. W. was sedert Albrechtl,
wiens linie Saksen-W. heette, tot Albrecht III de residentie der hertogen en keurvor-
sten van Saksen en bleef toen de hoofdstad van den voormaligen keurkreits. Door het
Wittenhergsche verdrag van 25 Febr. 1423 deed Brandenburg afstand van zijne aan-
spraak op Saksen en door de Wittenbergsche capitulatie na den slag bij Mühlberg,
25 Apr. 1547, deed Johan Frederik de Grootmoedige afstand van het keurvorstendom.
Wittenberge, stad in den kreits West-Priegnitz van het Pruiss. regeringsdistrict Pots-
dam, aan de Elbe, zetel van de hoofddouane aan de Elbe, met 5768 inw. en eene
groote spoorwegbrug ter verbinding van de spoorwegen van Berlijn naar Hamburg en
van Maagdeburg naar Wittenberg.
Witte vloed (lencorrhaea, Fluor Mus). Onder dezen naam verstaat men eene zin-
kingachtige aandoening van het slijmvlies der baarmoeder of scheede of beiden te zamen ,
welke vergezeld gaat van eene uitvloeijing van slijm uit de teeldeelen. Zij ontstaat
vooral bij zwakke lymphatische vrouwen, verder bij die welke groote steden be-vonen ,
in vochtige woningen gehuisvest zijn, en slecht gevoed worden. De lijderessen klagen
over een gevoel van zwaarte in den onderbuik, lendenpijn en spoedige vermoeidheid.
Ook wordt het uitzigt bleek en flets, vooral daar de ziekte zeer chronisch verloopt, en
soms gedurende het geheele leven aanhoudt.
Witte Wijven waren in het volksgeloof der oude Germanen, ook in sommige streken
van ons vaderland, met name in Drenthe, bewoonsters van holen en andere schuil-
hneken, die zij nu en dan verlieten om geluk en ongeluk, benevens toekomstige ge-
beurtenissen te voorspellen, aanwijzingen te doen waar zich ontvreemde of verloren
goederen bevonden enz. De term witte heeft met He kleur niets te maken, maar betee-
kent wijze, alzoo W. W. vrouwen, die de toekomst kennen. Bij de min beschaafde
volksklassen ia het geloof aan zulke wezens nog niet geheel verdwenen.
Witte zee (Rus?. Bjeloje More), een 2270 □ m. srroote zeeboezem van de Noordel.
Uszee, in het Buss. gouvern. Archangel inspringende, heeft onderscheidene nevenboe-
zems. z. n. Dwinskaja, Mesenskaja, Onegskaja enz., verschillende groepen van eilan-
den, z. a. Anserkoi-Ostrow, Solowetzkoi-Ostrow enz., en voorgebergten, z. a. Swiatoi,
Onega enz., neemt behalve de Dwina, Petschora en Mesen nog tien andere kleinere
rivieren in zich op, bevat weinig zout, bevriest jaarlijks en is voor den handel zeer
belangrijk. De hoofdstapelplaats is Archangel (z. a.).
-ocr page 300-
294                                      WITTGENSTEtN — WJATKA.
Wittgenstein, kreits in het Pruiss. regeringsdistrict Arnsberg, van 8,22 □ m. met
21,461 inw., het voormalig, onmiddellijk van bet rijk afhankelijke en in 1792 tot
vorstendom verhevene graafschap Sayn-Wittgenetein, met de hoofdplaats Berleburg.
Wittgenstein (Ludw. Ad. Peter), verdienstelijk Buss. generaal uit het vorstelijk geslacht
Savn en W. (z. a.), in 1769 geb., trad vroeg in Russ. dienst en was in 1806 gene-
raat en chef van het Mariënpolschc huzaren-regiment. Hy leverde 20 April 1807 een
gelukkig gevecht tegen de Franscheti bij Ostrolenka. In 1813 kreeg hij Jia den dood
van Kutusow het opperbevel over het Russ.-Pruiss. hoofdleger, won 5 Apr. den slag
bij Möckern en leverde 2 Mei dien bij Lutzen en 20 on 21 Mei dien bij Bautzen. Naden
wapenstilstand woonde hij onder de bevelen van vorst Schwarzenberg den slag bij Dres-
den, het gevecht bij Nollendorf en den slag by Leipzig bij en ging 2 Jan. 1814 bij
St.-Louis over den Rijn. Na tot veldmaarschalk en vleugeladjudant bevorderd te zijn,
was W. in den oorlog van 1828 tegen de Turken opperbevelhebber van het zuid el.
leger, maar werd door generaal üiebitsch vervangen, toen zijne operatiën met minder
gelukkig gevolg bekroond werden W. werd door den koning van Pruissen in 1834
in den vorstenstand verheven. Hij overleed in 1843 te Lemberg.
Wittichins (Christophorus), Hervormd godgeleerde, in 1626 te Brieg in Silezië geb.,
studeerde te Bremen en te Leiden, werd in 1651 hoogl. te Herborn, in 1653 te l)uis-
burg, in 1665 prof. in de godgeleerdheid bij de doorluchtige school te Nijmegen en in
1671 te Leiden, waar hij in 1687 overleed. Hij was een warm voorstander der Car-
tesiaansche wijsbegeerte en schreef o. a. Tlieologia pacifica (3de uitg., 1683), Conien-
sus veritatis in scriptura dinina retelalae cum mrilale philosophira a Cartesio detecta
(1682), Anti-Spinota (1690), Jiirestijn\'io Epistolot 1\'auH ad Hebraros (1691).
Wittstock. stiid in den kreits Oost-Priegnitz -van het Pruis?, regeringsdistrict Pots-
dam, aan de Dosse, met 7 271 inw., geschiedkundig merkwaardig door de overwin-
nins, welke Baner 24 Sept. 1636 over de keizerlijken en Saksen behaalde.
Witvifch . o ik Katvisch en Braadviscü. Deze namen worden aan sommige karpers
gegeven. die geene voeldraden , noch doornen aan de vinnen bezitten en tot het geslacht
Leunscué behooren, zooals de Bittere Voorn, die ook L. amurus genoemd wordt, de
Ruisch-V. [L. e.rythrvphlhalmus) en andereu.
Witzleben (Karl Aug. Friedr. von), als romanschrijver bekend onder den naam van
A. von Tromlitz, naar zijn voorvaderlijk stamgoed in Thuringen, waar hij in 1773
<reb. werd, diende van 1786—1815 in Pruiss., Rergische en Russ. dienst en vestigde
zich daarna eerst bij Hnlle, later te Berlijn en vervolgens te Dresden, waar hij in
1839 overleed. De romantische werken van dezen vruchtbaren schrijver zijn onder den
titel Srïmmlïtche Schriften in drie verzamelingen (Dresd. 1829—40, 99 dln.) opnieuw
uitgegeven. Velen zijn ook in het Ned. vertaald. Trouwens, v. T. was een zeer onder-
houdend verteller, doch als hij zich op het veld van den historischen roman waagde,
stond hij zeer ver bij zijn tijdgenoot VValter Scott en zelfs bij min vermaarden achter.
Witzleben (Ferd. Aug. von), verdienstelijk militair schrijver, in 1800 te Osnabrück
geb., diende reeds als knaap in 1813 in het Hanseatisch legioen, trad vervolgens
in Pruiss. dienst, nam in 1849 het commando over de Mecklenburgsche divisie op zich ,
keerde in 1858 als luitenant-generaal in de Pruiss. dienst terug en overleed in 1859
te Go?lar. Hij schreef: Darstell. des R/m-lürk. Feldsnas im Jalire 1828 (1829), Dar-
stelt, dei Kuss-Türk. Feldzugs im Jahre
1829 (2 dln.. 1831), Die taklische Ansbil-
dmi\'i der Infanterislen
(1859).
Witzleben (Joh. VVilh. Karl Ernst von), Pruiss. generaal, in 1783 te Halberstadt
geb., werd in 1799 officier bij het eerste bataillon der lijfgarde, onderscheidde zich sedert
den slag bij .lena in 1806 in verschillende veldtogten, vervulde verscheidene diplomatieke
zendingen, voerde sedert 1817 de directie over het derde departement van het ministerie
van oorlog, was van 1833—35 minister van oorlog en overleed in 1837 te Berlijn.
Wjasma of Wiasma, kreitsstad en vesting in het Russ. gouvern. Smolensk, aan de rivier
W., met 10,200 inw., 82 kerken, eene kreitschool, een klooster, peperkoekbakkerijen
en uitjrebreiden handel. In 1634 werd hier de vrede tnsschen Rusland en Polen gesloten.
Wjatka of Wiatka . gouvern. in Europ Rusland, tot het czarendom Kasan behoo-
rende, tusschen Wologda, Perm, Orenburg, Kasan, Nishnij-Nowgorod en Kostroma
aelegen, telt op 2605,19 □ m. (1864) 2,220,601 inw., is heuvelachtig, met voorbergen
van den Ural, heeft vele wouden en moerassen en wordt door de Wjatka, Kama,
Sv-da en andere rivieren en kleine meren besproeid. De hoofdmiddelen van bestaan
-ocr page 301-
WLADIMIR — WOEKER.
295
zijn landbouw in de zuidel. 9treken, tuinbouw, veeteelt, visscherij, jagt, scheepsbouw,
koper- en ijzermijnen en handel. — De hoofdstad W., aan de W. en Chlynowka, is eene
vesting met eene citadel en zetel van een bisschop, heeft 15 kerken, eenige kloosters, een
seminarie en een gymnasium en telt 14,800 inw., die handel eneenige nijverheid drijven.
Wladimir. gouvern. in Groot-Rusland, grenst aan de gouvern. Twer, Jaroslaw, Kost-
roma, Nishnij-Nowgorod, Tambow, Rjüsan en Moskwa, telt op 859,^2 □ m. (1864)
1,216,619 inw., wordt door de Oka, door de hierin uilloopende Kliasma en andere
kleinere rivieren en het meer Saleski besproeid , en heeft een gematigd klimaat. Landbouw,
tuinbouw, veeteelt, visscherij, ijzer-mynwerkcn en smelterijen, nijverheid en handel
zijn de middelen van bestaan. W. is in 13 kreitsen verdeeld : W\'., Aleiandrow, Gorocho-
wez, Jtirjevr, Kowrow, Melenki, Murom, Pereslawl, Pokrow, Schuja, Sudogda, Susdal
en Wjasniki. — De hoofdstad W., aan de Kliasma, heeft 30 kerken, onderscheidene
kloosters, een zeer oud kremlin, een seminarium, een gymnasium, talrijke fabrieken en
telt omstr. 13,000 inw. W. is in 970 door Wladimir 1 gesticht, en was later gcrui-
men tijd de gewone residentie der grootvorsten van Kiew. In 1238 en 1410 hebben
de Tataren haar nagenoeg geheel verwoest.
Wladimir de Groote, ook, daar hij Christen werd, de Heilige gen., de grondlegger
van Rushiud\'s magt, omstr. 950 geb., was de derde zoon van Swiatoslaw, grootvorst
van Kiew, die hem in 970 met het bestuur over Nowgorod belastte. In 981 werd hij
na den dood zijner broeders grootvorst over het gansche rijk. Hij rigtte kloosters en
scholen op, ontbood uit Konstantinopel eene menigte priesters, die de Christel. eere-
dienst onder zijn volk verbreidden en werd zoo de grondlegger der Grieksch-Kathol.
kerk in Rusland. Bij zijn huwelijk met Anna, de zuster van keizer Basilius 11, in
988, liet hij zich tot Christen doopen. Hij maakte groote veroveringen, maar deelde
zijn rijk bij zijn dood in 1015 onder zijne 12 zonen, hetgeen na eene reeks van familie-
oorlogen de oplossing van het rijk in vele afzonderlijke vorstendommen en bij de inval-
len der Tataarsche horden het geheele verval van den staat ten gevolge had. — Ka-
tharina II ligtte in 1782 tot een aandenken aan W. I de Wlndimir-orde tot belooning
van burgerlijke en militaire verdiensten op.
Wladislaw (Ladislaus) is de naam van 3 hertogen en 4 koningen van Polen. — W. I
Herman, kleinzoon van Wladimir den Gr., hertog van Polen van 1081 tot 1102,
voerde met veel geluk onderscheidene oorlogen tegen Pommeren, onderdrukte een op-
stand van zijn natuurlijken zoon Hignjew en verdeelde later zijn hertogdom tusschen
dezen en zijn echten zoou Bolcslaw. — W. 11, kleinzoon des vorigen en zoon van
Boleslaw, kreeg bij de verdeeling van het hertogdom onder de zonen van Boleslaw 111,
in 1139, Krakau en Silezië. Zijne broeders verdreven hem in 1146 uit zijn erfdeel
en hij overleed in Duitschland in 1162. — W, lil, zoon van Micczyslnw, hertog van
Groot-Polen, werd door zijn neef, den Kalischen hertog W. Odonicz verdreven en
stierf in Silezië in 1281. — W. 1 Lokjetek (als hertog W. IV), eerst hertog van
Krakau, vereenigde het sedert 200 jaren verdeelde Polen, liet zich in 1319 te Krakau
als koning kroonen en overleed, na eene in allen deeleroemrijke regering, te Krakau in
1333. Door het huwelijk zijns zoons met de dochter van den grootvorst Gedimin van
Litauen bereidde hij de vereeniging van dat land met Polen voor. — W. II zie
Jagello. — W. 111, zoon en opvolger van Jagello, werd reeds als 10-jarig kind in
1434 tot koning van Polen gekroond en in 1439 ook tot koning van Hongarije. In
oorlog met de Turken zijnde, sloot hij een bestand van 10 jaren, doch op aandrang
van paus Eugenius IV, die hem van den eed, met welken het tractaat bekrachtigd was,
ontsloeg, viel hij onverhoeds in Turtyjë. De Turken, woedend over deze trouwbreuk,
behaalden in den slag bij Varna (10 Nov. 1444) de overwinning, waarbij W. sneuvelde-----
W. IV, zoon van Sigismund UI, regeerde 1632—1648. Toen hij nog kroonprins was,
kozen hem de Russen tot czaar, maar het dralen en de besluiteloosheid van zijn vader
deden de zaak afspringen. Hij had veel moeite mei den Poolschen adel en overleed,
door de Kozakken bedreigd, 30 Mei 1648, te Maricz.
Wodan. Zie Odin.
Woeker noemt men eene rente, welke den algemeen aangenomen maatstaf te boven
gaat, eene ongeoorloofde of onregtmatig verkregen winst van zijn kapitaal. Intusschen
is het in zeer vele gevallen uiterst moeijelijk om de grenslijn te trekken tusschen eene
geoorloofde rente en W., daar het veelal van allerlei omstandigheden en van de ver-
houding tusschen den geldschieter en den geldleener afhangt, om de hoegrootheid der
-ocr page 302-
WOEKERDIEREN — "WOESTIJN.
296
rente te bepalen. Trouwens in ieder geval waar de geldschieter of de eigenaar mis-
bruik maakt van den geldelij ken nood of de verlegenheid ran den leener, om zich eene
meer dan \' gewone winst te verzekeren, is zulks als W. aan te merken. In vroegere
eeuwen bestonden wettelijke bepalingen tegen den W. en nog tegenwoordig worden in
sommige landen door de wet degenen met straffen bedreigd, die zich aan W. schuldig
maken; doch het is bijna ondoenlijk die bepalingen zoo in te rigten, dat zij niet in
vele opzigten en door allerlei kunstgrepen te ontduiken zijn. De Nederl. wetgeving
bevat geene strafbepalingen tegen den W. en laat aan het zedelijk gevoel over , den
onbeschaamden woekeraar door algemeene verachting te straffen.
Woefeerdlereil. Zie Inseklen en Luizen.
Woensdag (Duitsch Mittwoche, Lat. Dies Mercurii, Fr. Mercredi), de 4<Je dag der
week, zamengetrokken uit Wodan\'s dag, naar Wodan gen., den God, die bij de Ger-
manen met den Odin (z. a.) der Skandinaviërs overeenkomt.
Woensel (Pipter van), Nederl. geneesheer en schrijver, omstr. 1746 te Haarlem geb.,
studeerde te Leiden en werd nog vóór zijne bevordering tot doctor als geneesheer bij
het kadettencorps te Petersburg aangesteld. Hij vergezelde den admiraal van Kins-
bergen als geneesheer op eene reis door de Levant en Rusland, waaraan men zijne
Aanteekeningen op eene reize door Turkije, Na/olie\', de Krim en Rusland (Haarl. 1804)
te danken heeft. Na zijn terugkeer zette hij zich te Amsterdam als geneesheer neder
en gaf aldaar eene soort van almanak, de Lantaarn gen. (1792, 96, 98, 1800 en 1801),
alsook de Bijlichter (1800) uit, waarin niet zelden de gebreken van zijne tijdgenooten
met bijtende scherts gehekeld werden. Hij overleed in 1808 te \'s Gravenhage. Uit
zijne genoemde geschriften bespeurt men, dat W. in velerlei opzigt een zonderling
mensch was, doch dat hij veel oorspronkelijkheid, menschen- en wereldkennis bezat
en gewoon was de dingen uit een wijsgeerig oogpunt te beschouwen.
Woerden, stadje in het arrond. Leiden van de Nederl. prov. Z.-holland, aan
den Ouden Rijn en aan den spoorweg tusschen Rotterdam en Utrecht gelegen,
met 4200 inwoners, een oud slot (thans tuchthuis), eene fraaije Hervormde kerk,
eene Luthersche kerk, waarin het portret van Jan de Bakker (z. a.) zich bevindt,
eene Roomsclie kerk, eene kleine Remonstrantsche kerk, eene synagoge, eene fraaije
kazerne, een arsenaal, een houtmagazijn, vele pannebakkerijen, steenbakkerijen
en scheepstimmerwerven voor binnenvaartuigen en eenige fabrieken. W. behoorde
vroeger tot Utrecht, doch kwam reeds in het begin der 13de eeuw aan Holland.
Philips II verpandde het in 1558 aan hertog Eric van Brunswijk, waaraan de groote
invloed der Lutherschen was toe te schrijven. Langzamerhand wisten de Staten meer
Hervormden in de regering te brengen, en in 1617 losten zij het pandschap. W.
had in !672 van de Franschen te lijden, kreeg in 1702 nieuwe versterkingen, was in
1786 en 1787, tijdens de patriotsche bewegingen, de zetel der commissie van defensie,
werd in 1798 door een zwaren brand geteisterd, en in 1813 bij het begin der om-
wenteling door de Franschen tot een tooneel van plundering en moord gemaakt.
Woeringen, dorpje inde Rijnprovincie, halfweg tusschen Keulen en Neuss gelegen,
geschiedkundig bekend door de overwinning, welke Jan van Braband aldaar, 5 Jnnij
1288, op den aartsbisschop Siegfried van Keulen behaalde, ten gevolge waarvan Limburg
onder het gezag van Braband kwam.
Woestijn noemt men een groote, veelal vlakke landstreek, welke, ten gevolge van
gebrek of volkomen gemis aan water, van allen plantengroei ontbloot en daardoor vol-
strekt onbewoonbaar is. Naar de verschillende geaardheid van den bodem onderscheidt
men: steen• of rotsachtige W., zont-W. en zand-W. De laatsten komen het meest voor
en hebben wegens de onafzienbare en eenvormige uitgestrektheid veel overeenkomst
met de oppervlakte van eene zee; van daar dat de bewoners van Azië en Afrika ze
ook wel zandzeeën noemen. Hier en daar ontmoet men te midden van sommige woes-
tijnen dikwerf met een betrekkelijk weligen plantengroei versierde en somtijds door
menschen bewoonde plekken, zoogen. oiisen (z. a.) De meeste en uitgestrektste woes-
tijnen treft men aan in de warme deelen van Azië en Afrika, als ook in America en
in de binnendeelen van Nieuw-Holland. De uitgestrektste woestijnen in Afrika zijn de
Sahara (z. a.), het Nubisch-Egyptisch W.-gebied; in Azië de W. van Steenachtig
Arabic, de Indische W., de W. Beludschistan (de Gedrosische der Ouden), de Kobi of
Schama: in America de W. van Atacama, de Campos dos Parecis in Brazilië en vooral
de W. in het hooge bekken van het groote zoutmeer in het land van Utah; in de
-ocr page 303-
WOFFER — WOL.                                                297
binnenlanden van Australië of Nieuw-Holland liggen W. van onbekende uitgestrektheid.
Over de W. vindt men veel merkwaardies in de Natuvrbetch. met teetentch. ophelde-
ringen
door Alex. v. Humboldt, naar het Hoogd. door E. M. Beyma (1850), Ie afd.,
bl. 1—148, en in Kriegh\'s Schriften uur Alh/em. Erdknnde (1840).
Woffer. Deze naam wordt ook wel aan den kleinen roerdomp gegeven.
Wogulen. een Uralisch-Finsche volksstam, die zich zelf Mansi noemt, in Rust. Azië,
aan den Ural en den Tobol, den Beresow en Ob, van jagt en visscherij levende en
met hunne rendierkudden rondzwervende. Hun getal wordt op orastr. 20,000 berekend.
Wöhlan, een eertijds onmiddellijk van het rijk afhankelijk vorstendom van Neder-
Silezië, dat thans onder de kreitsen W. en Steinau van het Pruiss. regeringsdistrict
Breslau verdeeld is. De hoofdplaats W., aan de Jüsche, telt 2400 inw. en heeft
weverijen, looijerijeu en brouwerijen.
Wöhïer, Duitsch scheikundige, in 1800 te Eschersheim bij Frankfort geb., studeerde
te Marburg en Heidelberg in de geneeskunst, ging daarna naar Stockholm om het
onderwijs van Berzelius te genieten, werd in 1824 privaat-docent te Heidelberg, in 1825
leeraar bij de industrie-school te Berlijn, in 1832 prof. in de chemie en mineralogie bij
het technologisch instituut te Kassei, en in 1836 prof. in de chemie te Göttingen. Zijne
hoofdwerken zijn: Grundriss der unorgan. Chemie (18de uitg., 18*54), Grimdriss der
organ. Chemie
(6de uitg., 1864), Mineralanalyte in Beispielen (2dr. uitg., 1861).
Wohlgemuth (Mich.), beroemd Duitsch schilder, houtsnijder en vermoedelijk ook etser,
in 1434 te Neurenberg geb. en in 1519 aldaar overl., was leermeester van Albr Durer
en de stichter der Neurenbergsche schilderschool. Strengheid van vorm en uitdrukking,
helderheid van kleur en scherpe plooijen kenmerken zijne schilderstukken en snijwerken ,
waarvan de be«ten in de kerken te Neurenberg. Zwickau en Schwabbach en in de
pinakotheek te Munchen zijn.
Woiwode of Wojewoda (van het Slav. woi, krijgsman, en wodit, aanvoeren) beteekent
legerhoofd of hertog en was de titel der Poolsche en Walaksche gekozen opperhoofden.
Later noemde men in Polen de stadhouders der verschillende provinciën W., en daar
zij evenzeer een civielen als militairen werkkring hadden, werd die titel in de staats-
stukken en documenten door Palatinus vertaald. In Turkije dragen de pachters der
belastingen den titel van W.
Woiwodschap Serbië en Temes-banaat. Zie Banaat.
Wol. Op de huid van vele zoogdieren is onder het gewone of borstelhaar eene meer
gekroesde haarsoort geplaatst. Aan dit zachtere haar geeft men den naam W. Meer
bepaald echter wordt met dien naam het zachte kroeshaar der schapen (z. a.) aange-
duid. Hij deze dieren is namelijk door de kultuur liet eigenlijke borstelhaar meer
verdrongen en heeft de zachtere W. daar de overhand gekresen. Zij wordt van het
levende schaap afgenomen door het te scheren. Zulks geschiedt met eene bijzonder
ingerigte schaar, waarvan de beide bladen, door eene veer vereenigd, één stuk uitmaken,
zoodat men de bladen bij het scheren alleen heeft te drukken, die door de veerkracht
van zelve weer open gaan. Het scheren geschiedt éénmaal in het jaar; bij langharige
soorten kan het tweemaal gebeuren. De afgeschoren W., die geheel aaneen gehecht
moet blijven, noemt men het Vlies. De W. is in alle deelen van dit vlies niet van
dezelfde hoedanigheid. Bij het beoordeelen van die hoedanigheid let men op de fijnte
der W.; op de gelijkheid van den draad, daarin bestaande dat de W. over de ge-
heele lengte van den draad eene gelijkmatige dikte heeft; op de lenigheid van de W.,
die in alle rigtingen zich even gemakkelijk moet laten huigen; op de rekbaarheid en
sterkte van den draad enz. In het, algemeen onderscheidt men twee hoofdsoorten van
W., namelijk korte en lange. Bij de eerste soort zijn de haren, als zij uitgerekt zijn ,
nagenoeg 11 palm lang en sterk gekroesd. Deze W. wordt rerkresen van schapen
uit bergachtige landen, zooals de Spaansche of merino-schapen. Zij wordt ook Scheer-
en Krimpwol genoemd. De lange wol, ook Kamwol geheeten (zie Kan/garen), die van
in de meer vlakke landen levende schapen komt, waaronder de Kngelsche langharige.n
uitmunten, heeft den draad minder gekroesd; deze is 3 tot 4 palm lang en grover
dan die van de vorige soort. De naam kamwol draagt zij, omdat zij met ijzeren *
kammen gekamd wordt. Tusschen de genoemde soorten zijn ook nog overgangs-
soorten. Bij de kamwol is de lange de beste, terwijl bij de scheerwol de draad niet
te lang moet zijn. Bij beide soorten is de fijnte van den draad eene wezentlijke deugd ,
zoodat de fijnste W. altijd de hoogste waarde bezit. Uit de scheerwol, die zich ge-
-ocr page 304-
298                                             WOLBOOM — WOLF.
makkelijk laat vervilten, wordt het garen gesponnen, dat men bij het laken tot het
maken der schering gebruikt. Zoo worden daaruit laken, friesch, kasimir, baai, flanel,
molton enz. geweven. Bij deze weefsels heeft eenigermate vervilting plaats. Dit laatste
gebeurt niet bij de weefsel? die uit ka ui vol vervaardigd zijn; daarbij liggen de draden
ruw en wild nevens elkander, zoodat men hun loop duidelijk kan onderscheiden. Uit
deze soort vervaardigt men zoogenaamde gladde wollen stoffen , zooals merinos , kamelot,
mousseline, kousen enz. Over de W. soorten, die van schapen uit onderscheidene landen ver-
kregen worden en in deugd dikwijls zeer verschillen , leze men het artikel Schaap. Het kwee-
ken en veredelen van het schaap maakt een belangrijk deel van het landbouwbedrijf uit.
Wolboom. Botnbax, behoort tot de familie der Malowen. De soorten van dezen boom
vindt men in de keerkringsstreken. Zij onderscheiden zich, behalve door hunne
gevingerde bladen en andere kenteekenen, ook door de dikke stammen van sommige
soorten, zooals die van den B. teiba Cav. Uit de stammen van dergelijke boomen
worden tonnen vervaardigd, die 50U0—8000 Ned. ponden suiker kunnen bevatten.
Uit het zaadpluis van andere soorten wordt eene wol verkregen, die men tot het
vullen van bedden gebruikt.
Wolchow, aanzienlijke rivier in Europ. Kusland, die het water van het llmen-meer (z.a.) af-
voert naar het Ladoga-meer (z. a.), 35 m. lang is en een deel uitmaakt van den grooten Wisch-
uij-Wolotschokscheii waterweg, die de Kaspische zee met de Oostzee in verbinding brengt.
Wolcott (John), een in de vorige eeuw in zijn vaderland onder den naam van Peter
Pindar vermaard, maar thans geheel vergeten satirisch schrijver, in 1738 te Dodbroke
in Devonshire geb., was eerst geneeskundige , maar leefde later te Londen alleen voor
de satirische letterkunde, die hem ;ian de eene zijde zeer gezocht, maar aan de andere
ook zeer gevreesd maakte. Hij overleed, blind geworden, te Somerstown in 1819.
Onder zijne werken (Lond. 1796 in 4", en 1812, 5 dln.) verdient de Lousiad (1786)
bijzonder vermelding.
Wolf of Wolff (Christ., vrijheer von), Duitsch wijsgeer, in 1679 te Breslau geb., waar
zijn vader looijer was, studeerde te Jena behalve in de godgeleerdheid vooral in de
\\vis- en natuurkunde en in de wijsbegeerte en gaf reeds als student eenige ophelderingen
van Tschirnhausen\'s Loffica of medicina menlis uit, welke dezen zoo zeer bevielen, dat
hij W. zeer begunstigde en aan Leibnitz aanbeval. Door de schriften van dezen wijsgeer
en de briefwisseling met hem werd \\Y. in diens gevoelens zoozeer ingewijd, dat hij
het Cartesianismus liet varen en daarvan alleen de wiskundige methode behield, maar
overigens in den geest van Leibnitz philosopheerde. In 1701 werd hij privaat-docent
te Leipzig, ging in 1706 naar Giessen en werd in 1707 prof. in de wiskunde te Halle.
Hij had daar een heftigen strijd te voeren tegen de orthodoxe en de piëtistische god-
geleerden , totdat koning Frederik VVillem 1 bij kabinetsorder van 8 Nov. 1723 hem uit het
rijk verbande. Vt". werd terstond te Marburg beroepen. Sedert 1730 veranderde te
Berlijn de gezindheid gunstig voor W. Deze kon in 173i> zijne F/iiloso/Jtia practica
umiterialii
aan den koning opdragen, en toen Frederik II aan de regering kwam, keerde
W. 6 Dec. 1739 als geheimraad, vice-kanselier der universiteit en prof. in het natuur-
en volkenregt naar Halle terug. Hij overleed aldaar in 1754. VV.\'s wijsbegeerte was
geene oorspronkelijke, niaur gedeeltelijk uit Cartesiaansche en voornamelijk uit
bestnnddeeleu van die van Leibnitz zamongesteld, die hij poogde tot een stelselmatig
geheel te brengen. waarin hij grootendeels geslaagd is. Voor W. was de wijsbegeerte
de weienschap van het wezen en den grond der dingen, welke hij in een theoretisch
en in een practisch gedeelte afdeelde. Tot de theoretische philosophie rekende W. de
logica, die hij te gelijk, hoewel ten onregte, als de grondleer der wijsbegeerte beschouwde,
waarom hij ook de stelling der contradictie als het hoogste beginsel der kennis aanzag,
en de metaphysica, welke hij in ontologie, kosmologie en theologie verdeelde. Door
zich in zijne leerboeken van de Duitsche taal te bedienen, maakte hij zich omtrent deze
zeer verdienstelijk. Zijne zoowel Latijnsche als Duitsche schriften zijn zeer talrijk. Tot zijne
voornaamste aanhangers, de "Wolfhanen, behooren Baumgarten , Tbiimmig, lleinbeck,
Cans, Keuscli, Kibbro, Heincccius, von lekstadt, vonCramer, Nettelbladt, Winckler,
Gottsctied en and. Verg. o. a. Ludovici, Entwurf einer volhlrindigen Sist. der Wolff.
Philos.
(2 dln., 1737), en Chr. W.\'s eigene Lebens>beschreib., uitgeg. door Wuttke (1841).
Wolf (Joh. Witb.), Duitsch schrijver, bekend door zijne belangstelling in de Nederl.
taal en letterkunde, in 1817 geb., hield zich langen tijd in Nederland op en vestigde
zich te Darmstadt, waar hij in 1855 overleed. Hij heeft vele Duitsche en Nederl.
-ocr page 305-
WOLF — WOLFENBÜTTEL.                                      Ü»9
volkssagen verzameld. Hiertoe behooren : Untersuchungen iih. Wnotan, Niederland. Sagen
(1843), Deutsche Marehen u. Sagen (1845), Vel. den auf detu Rodenstein /musenden
Geitt
(1848) enz. Ook in zijne Wodana, Museum voor Ned. Ondheidk., waarvan het
Ie dl. in 1848 te Gent verscheen, en in het door hem in 1845 te Erus6el opgerigt tijd-
schrift: de Broederband, Tijdschr. vour hoogd., nederd. en noordsche l.etttrk. deed hij
zijne ingenomenheid met de Nederl. letterkunde blijken.
Wolf (Friedr. Aug.), beroemd Duitsch philoloog, in 1759 te Haynrode bij Nordhausen
geb., studeerde te Göttingen, werd in 1779 collaborator bij do kloosterschool te Ilfeld,
in 1782 rector te Osterode, in 1788 prof. in de philologie en directeur van het pae-
dagogisch instituut te Halle en in 1797 hoogleeraar te Herlijn, waar hij aan de oprig-
ting der universiteit deelnam. Hij overleed op eene reis Ie Marseillc in 1824. Hij was
de geniaalste oudheidkenner en scherpzinnigste criticus van zijn tijd. Onder zijne zeer
talrijke geschriften verdienen, behalve voortreffelijke vertalingen en uitgaven van de
clasici, vooral vermelding: Museum der Al/ertl/umsu-issensch. (met Buttmann, 2 dln.,
1807—10), Literar. Analekten (4 dln., 1817—20), Vermhclde Avfsalze (1808). Hevigen
strijd veroorzaakten zijne Prolegomena ad Homerum (1795), waarin hij de Ilias en
Odyssee voor het werk van onderscheidene rhapsoden hield. Na zijn dood zagen ver-
scheidene schriften, o. a. de Encyklop. der Philologie (1830, 2de uitg. 1 845), het licht.
Verg. Baumstnrk, Fr. Aug. W. u. die gelehrte Schule (1864); Amoldt, F. A. W. in
seinem Verhaltniss zum Schulwezen u. Padagogik
(2 dln., 1861).
Wolf (Ferd.), beoefenaar der nieuwe talen en letterkunden, in 1796 te Weenen geb.,
studeerde aldaar en te Gratz, werd in 1819 schrijver en daarna custos bij de keizerl.
hof bibliotheek en overleed in 1866 te Weenen. Onder zijne geschriften zijn de belang-
rijkste: Florenta de rimos modemas castellanas (2 dln., 1837), Ueb. die Lais, Sequenzen
u. Leiche
(1841), Rosa de romances (1840), Studiën zur Gesch. der span. u. poring.
Literatur
(1859), Hist. de la lilt\'/ra/ure brasilienne (1863).
Wolf (De), Canis Lupus, is een roofdier, dat met den huishoud tot hetzelfde geslacht
behoort. Hij onderscheidt zich van dezen door een sterkeren en rankeren bouw, spitser
snuit en neerhangenden staart. In grootte overtreft hij een slagershond. Zijne kleur
is graauw-geel met zwarte strepen aan de voorpooten. Ook de punten der opstaande
ooren zijn zwarj. Vroeger over geheel Kuropa verspreid, wordt de W. thans alleen in de
meer woeste streken, de wouden van Turkije, Rusland en Polen, gevonden, waar deze
dieren met geheele scharen rondzwerven en roof\'gierig een buit opzoeken. De huid van
den W. wordt als pclswerk gebruikt Men treft, variëteiten aan, die anders gekleurd zijn.
Wolfaartsdijk, vroeger een afzonderlijk eiland van de Nederl. prov. Zeeland, tussehen
N.- en Z.-Beveland, doch tegenwoordig met het laatste geheel verbonden. Het komt reeds
iu de 13de eeuw als eene tamelijk welvarende streek voor, die echter sedert door raenig-
vuldige overstroomingen veel te lijden had, zoodat er in 1578 slechts een klein gedeelte
wat overgebleven. Verschillende indijkingen, die in 1597, 1646, 1663, 1692, 1698,
1810 en 1846 plaats hadden, ofschoon wel door min of meer tijdelijke verliezen gevolgd,
hebben \\V. in den tegenwoordigen toestand gebragt. Het. telt omstr. 1600 inw., die hoofd-
zakelijk van den landbouw leven. De voornaamste plaats is het dorp Oostkerke of W.
Wolfe (Sir James), Eng. generaal, in 1726 te Wcsterham in het graafschap Kent
geb., werd al vroeg door zijn vader, den luitenant-generaal W., voor de krijgs-
dienst bestemd, onderscheidde zich reeds gedurende den Oostenr. successie-oorlog in de
Nederlanden door zeldzame onverschrokkenheid en werd, toen de oorlog tussehen
Frankrijk en Engeland uitbrak, als brigade-generaal aan den generaal Arahust toegevoegd,
die Louisburg, de hoofdstad van het eiland kaap Hreton, moest belegeren, bij welke
gelegenheid W. zich bijzonder onderscheidde. In 1759 kreeg hij het bevel over de
expeditie naar Canada. Wel mislukte een aanval op de Fransche werken aan de rivier
Montmorency, maar des te gelukkiger was die op Quebec, 12 Sept. W. streed dien
dag met buitengewone onverschrokkenheid. Driemaal gekwetst, was hij toch niet te
bewegen het slagveld te verlaten ; eerst toen hij vernam dat het lot ten zijnen voordecle
beslist had, overleed hij met de woorden: //Nu ben ik tevreden." Het parlement liet
een gedenkteeken voor hem iu Westminster plaatsen, en in 1827 verscheen te Londen
eene levensbeschrijving van den generaal\' W.
Wolfenbüttel (Het vorstendom), eertijds in uitgebreideren zin de bezittingen der oudere
linie van het huis Brunswijk of Brunswijk-W. in den Neder-Saksischen kreits, en in
beperkteren zin het W.-Sehöningsche Harz- en Woser-district, is thans een van de zes
-ocr page 306-
300              WOLFENBUTTELSCHE FRAGMENTEN — WOLFGANG.
kreitsen Tan het hertogdom Brunswijk en telt op 13,85 □ m. (1S64) 57,064 inw.—
De eertijds versterkte stad W., aan de beide oevers van den Oker en den staatsspoorweg
gelegen, telt 9333 inw., was tot 1754 de residentie van de hertogen van Brunswijk,
heeft drie Evangelische en ééne Roorasche kerk, eene synagoge, een gymnasium , onder-
scheidenc andere scholen, weldadige inrigtingen, eene kazerne, strafinrigting enz. Er zijn
fabrieken van tapijten, leder, tabak en linnen en handel in koren en garen. Be-
roemd is de bibliotheek van 300.000 boekdeelen en 10,000 handschriften. Vóór de bi-
bliotheek prijkt het marmeren standbeeld van Lessing (z. a.).
Wolfenbüttelscbe fragmenten. Zie Reimarns \' Herm. Som.).
Wolff (Erail), Duitsch beeldhouwer, in 1802 te Berlijn geb., kreeg op de akademie
aldaar zijne opleiding en ging in 182." op kosten des konings naar Rome, waar hij-
sedert werkzaam is en zoowel voor Berlijn als voor Engeland beelden uit het heroïsche
en historische, alsmede uit het zoogen. genre-vak vervaardigde.
Wolff (Oskar Ludw. Bernh.), Duitsch novellist en improvisator, in 1799 te Altona
geb., studeerde te Berlijn en te Kiel in de geneeskunst en daarna in de fraaije letteren,
trad te Hamburg als improvisator op en maakte op zijne kunstreizen grooten naam.
In 1826 werd hij prof. bij het gymnasium te Weimar en in 1830 bij de universiteit
te Jena, waar hij in 1851 overleed. Onder zijne talrijke schriften is vooral de Poëtische
Hansschatz des deutschen Volks
(2U1 uitg., 1863) zeer verbreid. Zijne novellen heeft
hij zelf in zijne Schriften (!4 dln., 1*41 — i\'i) bijeenverzameld.
Wolff (Phil. Heinr.), verdienstelijk oorarts, maar meer nog door zijne dramatische
schriften bekend, in 1818 te Berlijn geb., studeerde aldaar, schreef onderscheidene werken
over de oorheelkunde , en vele dramatische gedichten, die in zijne Dramatische Werke
(3 dln., 1860) zijn bijeenverzameld.
Wolff (Pins Alcx), uitstekend tooneelspeler, in 1784 te Augsburg geb., studeerde
eerst, maar vormde zich sedert 1804 aan den schouwburg te Weimar tot tooneelspeler.
Hij muntte vooral uit in de rollen van jeugdige helden, ook van ernstige en verhevene
karakters. Tevens schreef hij eenige drama\'s: Caesario, Preciosa en and., en gaf met
Levezow het Dramaturgische Wochenblatt uit. Sedert 1816 lid van het koninkl. theater
te Berlijn, overleed hij in 1828 op reis te Weimar — Zijne cchtgenoote, Amalie,
geb. Malcolmi, in 178o te Leipzig geb. en 1851 te Berlijn overl., was bij het koninkl.
theater te Berlijn een sieraad bij het treurspel.
Wolff (Benjamin), schilder en teekenaar, in 1758 te üessau geb., ontwikkelde zich
door zijne studiën te Berlijn, Bresden, Weenen en Rome, meer bepaaldelijk naar de
meesterstukken der oudheid en der renaissance, tot een verdienstelijk kunstenaar, sehil-
derde op zijne reizen vele portretten in olievcrw en miniatuur en vestigde zich eindelijk
te Amsterdam, waar hij mede portretten en historiëele stukken vervaardigde, maar voor-
namelijk uitmuntte door zijne teekeningen naar schilderijen van groote meesters, die
gereedelijk aftrek vonden. Na de omwenteling van 1813 werd VV. door Willem I tot
opzisrter van het rijks-musenm te Amsterdam benoemd, waar hij in 1825 overleed.
Wolff (Flisabcth), geb. Befeker, uitstekende Nederl romanschrijfster, in 1738 te
Ylissingen geb., huwde met den Hervormden predikant Adriaan W. Na diens dood,
in 1777, woonde zij te Beverwijk met hare vriendin de begaafde schrijfster Agatha
Deken (z. a), met welke zij gedurende den Eng oorlog naar Frankrijk uitweek, waar
beide te Trévoux woonden. Tijden* de omwenteling ontkwam zij niet alleen zelve door
hare tegenwoordigheid van geest aan de guillotine, maar hielp ook den echtgenoot van
hare vriendin Rcnauld uit den kerker bevrijden. Na in 1795 naar Holland te zijn
teruggekeerd, vestigden beide vriendinnen zioh te \'s Hage, waar W. in 1801 weinige
dagen vóór hare vriendin overleed : beiden zijn op het kerkhof te Scheveningen begraven.
Weinige schrijfsters vereenigden met groote talenten zooveel waardigheid en strenge
zedelijkheid. Over de ge?chriftpn, waarmede beide vriendinnen de Nederl. letterkunde
verrijkten, verg. het art. Deken {Agatha).
Wölffl (\'los.), virtuoos op de piano-forte, in 1772 te Salzburg geb., leerling van Mo-
zart, en Haydn, maakte op zijne kunstreizen door Puitschland 1793—98 grooten op-
gang, begaf zich daarna naar Parijs, waar hij muziekmeester van keizerin Josephine
werd en vestigde zioh later te Londen, waar hij in 1814 in belKioftige omstandigheden
stierf. Hij heeft ook klavierstukken en enkele opera s gecomponeerd.
Wolfgangj vorst van Anhalt, invoerder der Hervorming in Vnhalt, geb. in 1492,
kwam na den dood zijns vaders, vorst Woldemar, in 1508 aan de regering, werd
-ocr page 307-
WOLFRAM VON E80HENBACH — WOLFSMELK.                  301
Lnther\'s leerling en vertrouwde vriend, onderteekende in 1530 op den rijksdag te Augs-
burg de Evangelische geloofsbelijdenis, was medestichter van het Smalkaldische verbond,
werd 12 Jan. 1547 door Karel V in den rijksban gedaan en moest na den slag bij
Mühlberg zijn land verlaten. Eerst in 1552 kwam hij weder in het bezit van zijn
gebied, droeg in hoogen ouderdom de regering aan zijne neven op en stierf in 1566.
Wolfram von Eschenbach, de belangrijkste der midclel-Hoo^duitsche dichters, geb.
in de tweede helft der li\'dc eeuw uit een adellijk geslacht, dat naar het stadje E. in
Beijeren zijn naam voerde, bragt het grootste deel van zijn leven op riddergoederen
door, terwijl hij door zijn dichterstalent in zijn bestaan voorzag, kwam in 120-1 aan
het hof van den landgraaf Herman van Thuringen en schitterde hier onder de dichters
bij den Wartburgstrijd. Later verliet hij het Thuringscbe hol\'en stierf tusschen 1216—25.
Onder zijne gedichten zijn Parcival, vóór 1212 voltooid, Willem van Oranje en de
onvoltooide Titurel de voortrellelijksten. De eerste kritische uitgave zijner werken gaf
Lacbmann (1833). Simrock leverde eene goede vertaling van den Parcival en Tilurel (2
dln., 1842). Over het leven van W. v. IC. verg. von der Hagen in de Mitmesanycr, 4de dl.
Wolframium is een metaal door Spaansche scheikundigen in 1783 ontdekt. Het ver-
toont zich als een donkergraauw poeder, dat slechts door eene hevige hitte kan zaam-
gesmolten worden, hard en broos is en den glans van ijzer bezit. Het komt in de
natuur voor in wolfram en in tungsteen. De ertsen van het W. worden bij de tinertsen
gevonden. W. met zuurstof vormt VV.-oxyde en VV.-zuur. Het laatste heeft men beproefd
als verwstof in de blaauwverwerij te gebruiken.
Wolfskers, Doodkruid, Dolmakende Nachtschade, Atropu Belladonna. De Atropa is
een plantengeslacht uit de familie der Nachtschaden, waarvan eenige soorten in Europa
en Zuid-America groeijen. Daartoe behoort de ook in ons land voorkomende W,, eene
overblijvende plant met een krachtigen verlakten stengel en eironde gaafrandige zachte
bladen, met korte stelen. Deze bladen staan, een groot en een klein blad gepaard,
hoog aan den stengel. De bloemkroon, klokvormig en leverbruin gekleurd, is aan
lange stelen geplaatst. Uit de bloem komen zwarte glimmende bessen ter grootte van
kleine kersen. Alle deeleu der plant zijn zeer vergiftig. Zij wordt ook geneeskrachtig
aangewend. De giftige eigenschappen verkrijgt zij door het bij haar voorhandene Atro-
pine
, een alkaloïde.
Wolfsklaauw, Lycopodium L., is een plantengeslacht, dat tot de Kryptogameu behoort
en dat aan de familie der Wolfsklaauw achtigen, Lycopodiaceae, den naam geeft. De
soorten van dit geslacht hebben vorksgewijs vertakte, meest met schubvormige blaadjes
bedekte stengels en arenvortnige spoordragers, waaruit groote en kleine sporen voort-
komen. Het zijn de kleine sporen, die als smet- of bliksempoeder (z. a.) gebruikt
worden en die bij de wijze van voortplanting der VV. opmerking verdienen. In ons land
komen een viertal soorten van W. voor, waaronder ééne merkwaardig is, die op den
Lochernschen berg onder den naam //Heksenkrans" in groote kringen groeit.
Wolfskuilen zijn trechtervormige putten met cirkel- of veelhoekvormig bovenvlak. De
bovenbreedte is gewoonlijk 1,80 tot 2 el, de diepte 1 tot 1,5 el en de beneden-
breedte 0,5 tot 0,65 el. In het midden wordt een aangepunle paal geplaatst van
10 tot 15 duim dikte en 2 tot 2,5 el lengte, die zoo diep in den grond geslagen
wordt, dat de punt gelijk of iets lager dan het bovenvlak van den kuil komt. De W.
worden gewoonlijk in verscheidene rijen schaakvormig aangelegd. De uitgegraven aarde
wordt hetzij naar eene andere plaats vervoerd, hetzij rugsgewijze tusschen de kuilen
opgezet. De W. worden onder het werkzame bereik van bet geweervuur op de zwakste
punten eener stelling, o. a. vóór de schouderhoeken of achter de kelen der werken
aangelegd. Tot het werkzaam tegenhouden van infanterie moeten minstens zeven ryen
achter elkander liggen, van cavallerie slechts drie of vier.
Wolfsmelk, Hekseumelk, Euphorbia, is een plantengeslacht, dat aan de familie der Wolfs-
melkachtigen den naam geeft, tot welke familie, behalve anderen , het Bingelkruid en de
Buksboom (z. a.) behooren. De planten dezer familie bevatten allen een giftig melksap,
dat ook uitwendig ontsteking veroorzaakt. De W. telt in ons land 12 soorten, die
zich door hare gedaante nog al gemakkelijk van andere geslachten laten onderscheiden.
De mannelijke en vrouwelijke bloemen zijn bij elkander in groepen geplaatst, omgeven
door een klokvormig omhulsel. Onder de soorten telt men het Wrattenkruid {E.
Helioscopia),
de Groote W. {E. palustrit), de Cypresbladige W. (E. Cyparmias), het
Kroontj\'es-kruid {E, Peplus) en ander»n.
-ocr page 308-
302                                       WOLFSPIN — WOLLASTON.
Wolfspin. Aardspin. Lycosa Saecata, uit de familie der Jagt9pinnen, iseenespin, die
raeu op zonnige plaatsen in tuinen en bouwlanden bij menigte zien kan. De W., slechts
7 Ned. streep lang, is roetkleurig met lichtbruine pooten. Het borststuk en achterlijf
zijn gevlekt. Het zakje, waarin de wijfjes de eijeren mededragen, is blaauw, ook wel
groengrijs gekleurd. De jongen klimmen op den rug der moeder.
Wolga. de grootste rivier van Rusland en van Europa, ontspringt in liet gouvern.
Twer op het Alanisch gebergte (Wolchonski-woud), neemt het water van onderscheidene
meren in zich op, stroomt langs Twer, Rybinsk, Jaroslaw , Kostroma, Nischnij-Now-
gorod, vervolgens zuidwaarts langs Simbïrsk, Stawropol, Samara , Saratow, begint bij
Kamischin haren benedenloop, in welken zij geene rivieren meer in z,ich opneemt,
doet Sarepta aan en ontlast zich in 65 armen, 10 m. beneden Astrakan, in de Kaspi-
sche zee. De W. heeft eene lengte van 454\', m., waarvan 440 m. bevaarbaar zijn; het
stroomgebied bedraagt \')0,154 □ m. De belangrijkste rivieren, die zich in de W. ont-
lasten, zijn regts: de Shukopa, Wiisuga, Sestria, Dubna, Nerl, Kotorosl, Oka, Sura
enSwiagn; links: de Twerza, Medwediza, Mologa, Szeksna, Kostroma, Mera, Unsha,
Usola, Kersheniz, VYetluga, Koksehaja, Kama (Kleine W.), Tschereratschak, Sok,
Samora, Irgis en Targun. De W. is de levensader voor den binnenlandschen handel
van Rusland. Door de groote kanaal-systemen van Wischnij-Wolotschok. Ticbwin en
het Maria-kanaal staat de W. met alle oceanen, die Europ. Rusland begrenzen, in
verbinding. Van groot gewigt is de visscherij op de W., vooral bij Simbirsk.
Wolgast, haven- en handelstad in den kreits Greifswald van het Pnms. regeringsdis-
trict Straalsund, aan de Peene en een zijtak van den spoorweg van Stettin naar Straal-
sund, met 6412 inw., twr-e kerken, een oud slot, scheepsbouw, korenhandel, linnen-
weveryen en looijerijen.
Wolgsk. Zie WoM.
Wolke (Christ. Heinr.), Duitsch paedagoog en taalkundige, in 1741 te Jever geb.,
was eerst leeraar aan Basedow\'s Philanthropin te Dessau, daarna opvoeder te Peters-
burg en leefde vervolgens buiten betrekking te Leipzig, Dresden en vooral te Berlijn,
waar hij in 1825 overleed. Hij schreef: Feite Kenntnisse für Kinder non der Staaten-
kenntnis* bis zur Wettkunde
(1783), Erziehungslehre (1805), Anleil. zur deutschen
Gesammtsprache
(2de uitg., 1816).
Wolken. De voorwerpen, die wij in den dampkring zien drijven, nu eens afzonder-
lijk, dan weder den geheelen hemel bedekkende, noemt men W. Deze W. bestaan uit
waterdampen. Eene ruimte, hetzij luchtledig of met lucht gevuld, kan bij eene be-
paalde temperatuur slechts eene bepaalde hoeveelheid waterdamp in gasvormigen (on-
zigtbaren) toestand bevatten. Bezit zij deze hoeveelheid, dan zegt men dat de ruimte
verzadigd is. Daalt in zoodanig geval de temperatuur, dan verdigt zich een gedeelte
van dien damp en wordt nu zigtbaar. Geschiedt dit beneden in den dampkring, dan
ontstaat nevel (z. a.); gebeurt het boven in dezen, dan ontstaan W. Hieruit verklaart
het zich, dat bij een helderen hemel spoedig wolken ontstaan kunnen en ook het om-
gekeerde. Die wolken kunnen zich ligt en dun, maar ook donker en zwaar vertoonen.
Worden zij door de zon beschenen, dan zijn zij wit, anders donkergekleurd. Howard
heeft aan de W. naar haar voorkomen namen gegeven ter onderscheiding. Cirrus of
Vederwolk zijn de vezelachtige dunne wolkjes. Deze zweven hoog in den dampkring
en bestaan uit fijne ijskristalletjes. Cnmvlus of Hoopwolk is de naam voor W. die zich
meer opgezwollen vertoonen. Stralus of Streepwolk is eene horizontaal zich uitstrekkende
wolk. Door deze namen te verbinden verkrijgt men de zaamgestelde gedaanten, b. v.
Cirro-cumulus (de zoogenaa\'mde Schaapjes), Cirro-stratus, Slralo-cumulus enz. De
regenwolk wordt Nimbus genoemd.
Wolkonsky (Pet. Michailowitsch, vorst), Russ. veldmaarschalk, geb. in 1776, trad
in 1793 in dienst, werd in 1810 chef van den keizerl. generalen staf, nam met onder-
scheiding deel aan de veldtogten van 1812 en 1813, werd in 1817 generaal der infan»
terie, vergezelde den keizer op alle reizen in de binnenlanden des rijks, werd onder
Nikolaas minister van het keizerlijke huis, kanselier der keizerl. orden, inspecteur-gene-
raal van alle reserve-troepen en in 1850 veldmaarschalk. Hij overleed in 1852 te Peter-
hof, — Zijn zoon, vorst Alexander W., was vroeger bij het Russ. gezantschap te Weenen
en van 1858—60 buitengewoon gezant bij de hoven te Dresden en te Altenburg.
Wollaston (Will.), Eng. zedekundig wijsgeer, in 1659 te Coton-Clanford in Stafford
geb., was leeraar te Birmingham en privatiseerde sedert 1696 t» Londen, waar hy de
-ocr page 309-
WOLLASTON — WOLSEY.                                        303
bescherming van koningin Charlotte genoot en in 1724 overleed. Zijn hoofdwerk
Religion of nature ddineated (1724 en meerm.) vond grooten bijval. Verg. Drechler,
Ueb. fT.\'s Philosophie (2<1e uitg., 1802).
Wollastoa (Will. Hyde), beroemd Eng. schei- en natuurkundige en mineraloog, in
1766 te Chiselhurst geb., studeerde te Cambridge en te Londen, was eerst geneesheer
te Bury St. Edmunds en vestigde zich daarna te Londen, waar hij in 1828 overleed.
Hij vond het middel uit om platina te pletten en te bewerken en ontdekte in platina-
erts het palladium en iridium. Ook had hij groote verdiensten omtrent de zoöchemie,
hij verbeterde den mikroskoop, verrijkte de leer van het galvanisme door de vervaar-
diging der naar hem genoemde Wollastonsche dubbelplaten en van het vingerhoed-
apparaat, verbeterde Hook\'a Camera lucida en vond den reflexie-goniometer en den
kryophoor uit. Zijne verhandelingen bevinden zich vooral in de Philosophical Trans-
actions,
in Thomson\'s Annals of philosophy en in Gilbert\'s en Poggendorff\'s Annalen.
Wollegras. Veenpluis. Eriophorum. Uit, plantengeslacht uit de familie der Cypergrassen
herkent men gemakkelijk aan de menigvuldige zachte witte draden, die na het bloeijen
eene wollige kuif vormen, waarin de aren weggedoken zijn. De soorten, die in onze
Flora voorkomen, zijn: het Scheedevoerend-, het Smalbladig-, het ïenger- en het
Breedbladig W. (E. vaginatum , anguüijolium , gracil? eu latifolium). Men vindt ze
voornamelijk op veenachtige weiden.
Wollin. een eilandje in de Oostzee, in het Pruis, regeringsdistrict Stettin, vormt
met het eiland Usedora den kreits Usedom-W. en telt op 4£ □ m. 1^,000 inw., die
in veeteelt, haring- en aalvisscherij hun bestaan vinden. — De eenige stad van het
eiland, W., met 5039 inw., is door bruggen met het vasteland verbonden. De scheep-
vaart en hetgeen daarmede in betrekking staat geven er eenig vertier.
WöIIner (Joh. Christ. von), Pruiss. staatsman, in 1727 te Dövritz geb., was eerst
predikant te Grossbehnitz bij BerUjn, daarna Pruiss. kamer-raad, sedert 1786 in den
adelstand verheven, intendant van de koninklijke gebouwen, en sedert 1788 ouder
koning Frederik Willem II staatsminister en chef van het departement van eeredienst.
Hij is vooral bekend door het naar hem genoemde Wöllnersche godsdienst-edict van 9 Julij
1788, ter beveiliging van het godsdienstig geloof tegenover het toenemend ongeloof. Toen
Frederik Willem III aan de regering kwam\', werd hij ontslagen. Hij overleed in 1800
op zijn landgoed Grossriez bij Beeskow.
Wolmeter, Eriometer, noemt men een werktuig, dat bestemd is om de fijnheid der
wol te bepalen. De daartoe ingerigte werktuigen bestaan uit een vergrootglas om de
vezel vergroot te kunnen zien, verbonden met eene inrigting om de dikte van één en-
kelen draad of van meer draden te gelijk te kunnen meten, of met die van andere
soorten te kunnen vergelijken.
Wologda, Russ. gouvernement, tusschen Archangel, Tobolsk, Perm, Wjatka, Kostroma,
Iaroslaw, Nowgorod en Olonez, telt op 7200,89 □ m. (1864) 974,723 inw. De grond is
meestal vlak (slechts in het N, O. ziet men eenige hoogten van het Uralisch gebergte),
bestaat uit leem, klei, mergel, veen en heide, is gedeeltelijk zeer vruchtbaar, vooral
in het Z. W. en wordt door de Dwina (wier bronstroomen de Suchona en Wytschegda
hier ontspringen), de Waga en de Petschora, met de zijstroomen bespoeld. In het
Z. W. treft men een groot meer aan, het Kubinskoje Osero, dat 8} m. lang en 2 m.
breed is. Er zijn vele moerassen, waarvan sommigen 40 tot 130 wersten in omtrek
hebben. De lucht gesteldheid is er zeer koud, doch over het algemeen gezond. De
landbouw levert rogge, gerst, haver, een weinig tarwe, veel vlas, hennep en hop, en
in het zuidwesten ook veel tuin- en boom vruchten op. De bosschen zijn een rijkdom
des lands en verschaffen aan vele handen werk. Deze wouden bevatten eene groote
menigte van eekhorens, elanden, rendieren, hazen, wezels, hermelijnen, marters, dassen,
beeren, wolven, vossen, losschen, auerhoenders, valken, enz. Voorts leveren landbouw,
veeteelt, bergwerken, eenige fabrieken en handel middelen van bestaan op. — De
hoofdstad W., aan de rivier W. gelegen, zetel van een bisschop, heeft 12,700 inw.,
twee kathedralen en 54 kerken, vele kloosters, een theologisch seminarie, een gym-
nasium, eene kreitsschool, onderscheidene fabrieken en levendigen handel, daar bier de
hoofdstapelplaats is van het verkeer over de Witte zee naar het binnenland.
Wolsey (Thomas), kardinaal, aartsbisschop van York en minister van Hendrik VIII,
koning van Engeland, in 1471 te Ipswich in Suffolk geb., studeerde te Oxford in de
theologie, werd in 1500 pastoor te Lymington en in 1505 hofkapelaan bij koning
-ocr page 310-
304                                        WOLSK. — WOLTEHBEEK.
Hendrik Vil, die hem eene zending Daar den keizer opdroeg en na gunstigen uitslag
rijkelijk begiftigde. Hendrik VIII maakte hum in 1509 tot zijn aalmoezenier en in 1510
tot lid van den staatsraad. Hij werd in 1510 rector van Torrington en domheer van
Windsor, in 1511 prebendaris en in 1512 deken van York, in 1514 bisschop van
Lincoln en S maanden later aartsbisschop van York. Toen de paus hem in 1515 tot
kardinaal en de koning hem tot lordkanselier verhief, traden de overige raadslieden der
kroon af, zoodat nu VV. het roer alleen in handen had, waarbij hij schitterende talenten
ontwikkelde, hoewel schrander genoeg om het te doen voorkomen als ging alles van
den op zijn gezag hoogst naijverigeu koning uit. In 1518 werd hij bovendien pau-
selijk legaat, en wel met\' eene zoo uitgebreide magt, dat hij als \'t ware paus van
Engeland was. Met zijn aanzien stegen ook zijne inderdaad vorstelijke inkomsten, maar
tevens zijne prachtliefde en trotschheid. Toen, nadat Karel V de keizerskroon had
verkregen , de strijd tusschen dezen en den koning van Frankrijk begon , vleiden beiden
den Eugelschen kardinaal, de keizer zelfs met de stellige belofte, dat W. paus zou
worden, doch toen in 1523 de pauselijke zetel was opengevallen en W. niet gekozen
werd, stemde hij koning Hendrik ten gunste van koning Frans. Intusschen had
Hendrik het voornemen opgevat om zich van zijne gemalin Katharina van Arragon te
scheiden en de houding, door den kardinaal uit staatkunde in die zaak aangenomen,
bewerkte zijn val. Op IS Oct. i5^9 moest hij plotseling het rijkszesel afgeven en
zijn prachtig paleis te Londen verlaten. De koning liet hem zijne bisdommen York
en Wincester behouden, maar weldra verklaarde het parlement al zijne goederen ver-
beurd en veroordeelde hem tot levenslange gevangenis. Doch ook nu trad Hendrik
VIII tusschen beide en de voormalige minister behield zijn bisdom York. Op nieuw
echter wegens hoogverraad aangeklaagd, werd hij naar Londen vervoerd, doch overleed
op de reis derwaarts in de abdij van Leicester, 29 Nov. 1530. W. was een man van
buitengewone bekwaamheden, staatkundige geslepenheid en groote liefde voor de weten-
schappen. Verg. Cavendish, Life of Cardinal (f. (1841); Galt, Account of the life
and aduiinistration of cardinal W.
(2dc uitg., 1817); Howard, The cardinal ^(1824).
Wolfik ot Wolgsk, eene der aanzienlijkste steden aan de Wolga in het Buss. gouvern.
Saratow, met (IS63) 24,346 inw., die aanzienlijken handel drijven en vele looije-
rijen hebben. Men vindt er vijf kerken en eene fraaije beurs. In de omstreken
wonen vele Duitsch sprekende Zwitsers in de koloniën Schaffhausen, Bazel, Glarus en
Solothurn.
Wolstonecraft (Maria), Eng. schrijfster, in 1758 te Beverley in het graafschap York
geb., had eerst eene kostschool, werd vervolgens gouvernante bij den lord stedehouder
van Ierland en begaf zich later naar Londen, waar zij eenige romans in het licht gaf.
Eene misdadige liefde gaf aanleiding dat zij zich naar Frankrijk begaf. Later keerde
zij naar Engeland terug, waar zij met den romanschrijver Godwin (z. a.) in het hu-
welijk trad en in 1797 overleed. Hare nagelaten werken zijn door haren echtgenoot
in het licht gegeven (1798). Zij ijverde in hare schriften zeer voor de emancipatie
der vrouwen, voornamelijk in die, welke in het Ned. vertaald zijn uitgegeven: Verde-
diging van de reglen der vrouwen,
met aanteekeningen door Y. van Hamelsveld (\'s Grav.
1767), m Maria, of het ongeluk van vrouw te zijn (Arnst.. 1801). Mede in onze
taal zijn overgebragt hare Brieven, geschreven gedurende eene reiee door Zweden,
tfooricegen en Denemarken (Arnst. 1799).
Wolterbeek (Constanten Johan), verdienstelijk Nederl. zeeofficier, in 1766 uit een
geslacht van Saksischen oorsprong te Steenderen geb., trad in 1782 als kadet in zee-
dienst, deed onderscheidene reizen naar W.- en O.-Indië en naar de Middellandsche
zee en woonde in 1791 eene expeditie bij in de Molukken, waar hij zich bijzonder
onderscheidde en zelfs bij de vermeestering eener sterkte op Goram met eigen hand de
Nederl. vlag plantte. Na zijne terugkomst werd hij op de Spion geplaatst. Hij ver-
meesterde in 1793 de op de Schelde gestationeerde Fransche kanonneerbrik Ste-Lucie en
een ander vijandelijk vaartuig, waarbij hij, daar zijne sloep in den grond was ge-
schoten, met de bemanning op eene andere oversprong. In 1794, toen hij eene koop-
vanrdijvloot naar Indië moest geleiden, kwam hij te Plymouth onder embargo, en in
1796 werden de schepen verbeurd verklaard en de bemanningen gevangen genomen,
hij zelf op zijn woord ontslagen. Van 1799—1801 diende hij als kapitein ter zee
onder den admiraal de Winter en kwam toen bij het eskader van den vice-admiraal
Hartsiuck, waarmede hij eene reis naar America deed. Volgens het door hem ontworpen
-ocr page 311-
WOLTEKS — WOLVERLEI.                                         305
plan tot theoretische en practische opleiding van jongelieden tot de zeedienst oigani-
seerde hij in 1803 het fregat Euridice en grondde zoodoende de instelling, die, later
naar Fijenoord verplaatst, vele uitmuntende officieren aan de marine geleverd heelt.
Hij kreeg nu het bevel over de zeemagt van de monden der Maas en wist zijne moeije-
iijke positie met beleid te boven te komen. Na van 1806—1808 tot her-tel van gezond*
heid buiten dienst te zijn geweest, werd hij benoemd tot escader-brigadier en voerde
het bevel eerst in de Wester-Schelde, later voorde Willemstad ,_ waar hij zich tegenover
de tëngelscheu wist staande te houden. Tijdens de inlijving van Nederland in het Fr.
keizerrijk bleef\'hij buiten betrekking. In 1814 werd hij commandeur van den breeden
wimpel en voorts tot commandant der floülle in de Zuiderzee benoemd. In 1815 werd
hem het bevel over de zeemagt in O.-Indië opgedragen. Gedurende de reis derwaarts
werd hij schout-bij-nacht. Hij beweP9 in Indië de gewigligste diensten; eene onder-
nomen expeditie tegen Palembang mislukte wegens onvoldoende middelen, maar de
tweede, geregeld en beraamd door hem en den generaal de Koek, gelukte volkomen,
hoewel YV. toen reeds naar Nederland teruggekeerd was. Van 1823—28 voerde hij
het bevel in de Middellandsche zee en ontving bij zijne terugkomst vele blijken van
\'s konings tevredenheid. In 1829 werd hij directeur-generaal van de marine ouder het
opperbestuur van prins Frederik, en leidde gedurende de moegelijke jaren 1830 en l»81
de zaken van de marine op uitmuntende wijze. In 1831 werd hij tot vice-admiraal
verheven. In 1840 in deze betrekking vervangen, ontving VY. onder dnnkbetui-
ging des konings zijn eervol ontslag. Hij overleed in 1845 te \'s Gravenhage,
alom bekend als een der regtschapenste, werkzaamste en achtingwaardigste mensclien
van zijn tijd.
Wolters (Hermanus), Nederl. schilder, geb. te Zwolle in 1682, leerling van Koelof
Koets en Theodorus van Pee, overleed te Haarlem omstr. 1765. — Ueroemder is zijne
echtgeuoote Henriette W., geb. van Pee, in 1692 te Amsterdam geb., in 17J9 iu het
huwelijk getreden en iu 1741 overleden. Door haren vader in de kunst onderwezen,
verwierf zij zich vooral grooten naam door het schilderen van miniatuur-portretten , die
door de aaiuienlijksten des lands en door buitenlandsche vorsten zeer gezocht en rijk
beloond werden. De koning van Pruissen en de keizer van Rusland trachtten vruch-
teloos haar over te halen zich in hunne staten te vestigen.
WuitiU\'iim (Karl Ludw. von), Duitsch geschiedschrijver, in 1770 te Oldenburg geb.,
studeerde te Göttiugen, hield te Oldenburg en te Göttingen voorlezingen en werd na
eeuigen tijd tot hoogl. der wijsbegeerte te Jena beroepen. Na slechts kort dit ambt
bekleed te hebben, begaf hij zich naar Berlijn, waar hij tot onderscheidene administra-
tive en diplomalieke ambten benoemd werd. Na den slag bij Lützen begaf hij zich,
ten einde de wraak van Napoleon te ontvlieden, naar Praag, waar hij in 1817 over-
leed. Talrijk zijn zijne historische werken, onder welke de Gesc/i. Grow-Britanniens
(1799, onvoltooid gebleven), Geselt, des Westfaliscben Friedens (i dln., 1808) en
Geselt, der lieformation (3 dln., 1800) de besten zijn. Zijne S&mmtlicho Werke zijn
(Berl. Is 18—21, 12 dln.) uitgegeven door zijne begaafde weduwe, Karolina Stosch,
geb in 1782, overl. in 1847, die onderscheidene romans en andere schriften, meesten-
deels in eenigszius gekunslelden vorm, heeft uitgegeven. De verhalen en gedichten der
beide eehtgenooten zagen onder den titel Schriften (5 dln., 1806—7) het licht.
Woluspa of Voluspa. Vauluspa is een gedeelte der Kdda (z. a.), bestaande uit eene
reeks oud-Noordsche gedichten, meest de schepping en den ondergang der wereld be-
treffende. Afzonderlijke uitgaven der VY. zijn die van Grater (1818), Kumüller (1830),
Bergmann in de Poèmes Mandata (1838) en Dietrich in Allnorduc.hes Lexebuch (1843).
Wolverhampton. de volkrijkste stad van het Eng. graafschap Sfatl\'ord en eene der
groote fabrieksteden vau Engeland, aan den spoorweg van Uirmingham naar Liverpool
en aan het kanaal van Bristol gelegen, met (1861) 60,858 inw. De zeer oude stad
heeft wel naauwe straten, doch is overigens goed gebouwd en geheel omgeven door
steenkolenmijnen, ijzersmelterijen en vaarten, om het ijzer en de f\'abriekwaren naar het
kanaal over te brengen. Het fabrikaat bestaat uit allerlei ijzeren voorwerpen, voorna-
meiijk sloten, grendels, hengsels enz. De St. Pieter\'s kerk is beroemd om haren pre-
dikstoel, haar orgel, hare monumenten, hare doopvont en het klokkenspel in haren toren.
Wolverlei, Arniea muntana, behoort tot de familie der Zaamgesteldbloemigen. De
W. onderscheidt zich door eene wortelroset van verschillend gevormde, gaafrandige bladen,
waaruit één of meer bloemstengels oprijzen, die goudgele groote bloemhoofdjes dragen,
Atgem. Ned. Encyclopedie, deel XV.                                                                            20
-ocr page 312-
306                                      WOLZOGEN — WONDEREN.
meestal één eindelings en daar onder twee kleinere bloemhoofdjes. De plant groeit op
veenachtige weigronden. Zij wordt geneeskrachtig gebruikt.
Wolzogen (Karoline von), geb. von Lengefeld, Duitsche schrijfster, in 1763 te Rudol-
stadt geb., trad reeds op jeugdigen leeftijd in het huwelijk met den geheimraad von
Beulwitz, en na scheiding van dezen met den opper-hofmeester aan het hof van Weimar,
den vrijheer von W., die haar, na gelukkigen echt, in 1809 ontviel. Vriendschappelijke
omgang met Schiller ontwikkelde haren dichterlijken aanleg, terwijl zij ook als roman-
schrijfster uitmuntte, zoo zelfs, dat haar eerste verhaal: Agnes von Lilien, naamloos
uitgegeven (2 dln., 1798), voor het werk van Göthe gehouden werd. Ook gaf zij Erzah-
lungen
(2 dln., 182\'i), Schillers Leben (2 dln., 2dc uitg.. 1845) en Cordelia (2 dln.,
1840). Zij overleed te Jena in 1847. Haar Liter ar ischer Nac/dass is te Leipzig in
1848—49 in 2 dln. uitgegeven.
Wolzogen (Justus Ludwig, vrijheer von), verdienstelijk generaal, in 1773 te Meinin-
gen geb., genoot zijne opvoeding te Stuttgart, diende tusschen 1792 en 1815 in Pruiss.,
Wurtembergsche en Russ. dienst, was in den veldtogt van 1812 bij den generalen
staf van Barclay de Tolly en in dien van 1813 bij den persoon des keizers, en werd
op het slagveld van Leipzig tot generaal-majoor bevorderd, tot belooning voor den door
hem gegeven raad om de reserven naderbij te trekken. In 1815 nam hij zijn ontslag
uit de Russische dienst en trad als generaal-majoor in het Pniissische leger. Hij gaf in
1816 les in de krijgswetenschap aan den kroonprins en de prinsen Wilhelm en Frederik,
en werd tot veelvuldige zendingen gebezigd. In 1818 benoemde de koning hem tot
gevolmagtigde bij de militaire commissie van den Duitschen Bond, in welke betrekking
bij sedert 1820 als luitenant-generaal bleef, totdat hij in 1836 als generaal der infan-
terie gepensionneerd werd. Hij overleed in 1845 te Berlijn. Zijne nagelaten, in 1851
te Leipzig uitgegeven Memoiren behelzen vele wetenswaardige bijzonderheden over de
geschiedenis van zijn tijd, vooral over den veldtogt van 1812 in Rusland,
Wond {Vulnus) noemt men eene versche, door werktuigelijke oorzaken te weeg ge-
bragte, onmiddellijk met de buitenwereld in verband staande scheiding der deelen. Naar
den aard van het kwetsend werktuig worden zij verdeeld in: gesnedene W. (F. scissa),
gebouwene W. (V.ictd), gestokene VY. (V.punctata , gekneusde W. (V. contusa), ge-
scheurde W. (V. lacerala), geschotene W. {V. sclopetaria), vergiftige W. (F.veneiialn).
Naar de ligchaamsstreek onderscheidt men hoofd-, borst-, buik-W. enz. Naar het gevaar
dat zij insluiten spreekt men van geringe W. (V. levia), gevaarlijke W. (V. pericnlosa),
doodelijke W. (V. lethaüa), welke laatsten weder onderverdeeld worden in volstrekt
doodelijke W. (V. absolute lethaüa), op zichzelve doodelijke W. (F. per se lethaüa),
en door toeval doodelijke W. (F.per accidens lethaüa), welke laatste onderscheidingen
uit een geregtelijk geneeskundig oogpunt van veel belang zijn. Eene eenvoudige scheiding
in den zamenhang der deelen heet eenvoudige wond; gaat deze echter met andere,
regtstreeks met de wond in verbinding staande beleedigingen gepaard, b. v. met been-
breuk, dan is de wond zamengesteld. De W. genezen: door onmiddellijke vereeniging,
door vleeschgroeijing, door vleeschgroeijing en vereeniging, waarvan de eerste de meest
gewenschte is en in den regel verkrijgbaar bij gesnedene en gehouwene W. De behan-
deling bestaat in het algemeen in het stillen der bloeding, het zuiveren der W. van
mogelijk verontreinigende zelfstandigheden, het verwijderen van vreemde ligchamen zoo-
als kogels, beensplinters enz., het tot elkander brengen der wondlippen door drooge of
bloedige hechting.
Wonderboom, Ricinus, behoort tot de fam. der Wolfsmelkachtige planten. Dit planten-
geslacht onderscheidt zich door éénhuizige bloemen, waarvan de mannelijke onder de
vrouwelijke bloemen geplaatst zijn. De zaden der driehokkige vrucht houden eene vette
olie in. In de keerkringsstreken der oude wereld komen onder de soorten boomen en
struiken voor. Daaronder wordt de Gemeene W. (R. communis) in het Z. van Azië en
ook in de warme streken van Europa verwilderd gevonden. Deze wordt meer dan 10 el
hoog. De zaden van dezen boom leveren de Wonderolie, ook Castor- en Ricinus-olie
genaamd, die geneeskundig als purgeermiddel gebruikt wordt.
Wonderen noemt men in het algemeen zoodanige verschijnselen in de stoffelijke wereld,
die men noch uit het gewone beloop der dingen, noch uit bekende krachten weet te
verklaren. In het bijzonder verstaat men in de Christelijke godgeleerdheid onder W.
die in de H. Schriften medegedeelde feiten, wier oorzaak niet in de krachten der natuur,
voor zooverre ons die bekend zijn, of in die van den natuurlijken menschelijken geest,
-ocr page 313-
WONDEREN DER WERELD - WOOLWICH.                        307
maar in onmiddellijk ingrijpende, hoogere goddelijke krachten moet gezocht worden.
De vraag of wonderen al of niet mogelijk zijn, is een reeds zeer oud, in onze dagen
krachtig op den voorgrond tredend geschilpunt. De uiteenloopende beantwoording dier
vraag heeft haren oorsprong in de zeer verschillende voorstellingen, die men zich van
den persoon van God en van de betrekking van God tot de wereld vormt.
Wonderen der wereld (De Zeven) heetten in de oudheid zeven merkwaardige bouw- en
kunstwerken, door omvang en pracht uitmuntende. Zij waren: 1. de Egyptische pyra-
miden, 2. de zoogenaamde hangende tuinen van Babyion, 3. de tempel van Diana te
Ephesus, 4. het beeld van den Olympischen Jupiter door Phidins, 5. het Mausoleum
van Artemisia, 6. de Colossus van Rhodus, en 7. de Pharus of vuurtoren van Alexan-
dria. Philo van Hyzantium beschreef deze kunstwerken in zijn geschrift: De Septet*
mundi miraculit
, of ook De Septem Orbis spectaculis (uitgeg. door Orelli, Leipz. 1816).
Wonderzout is hetzelfde als Glauberzout (z. a.).
Wondkruid, Anthjllis. Dit plantengeslacht behoort tot de familie der Vlinderbloemi-
gen. liet draagt gevinde bladen zonder ranken; de kelk is buisvormig, bij sommige
soorten opgeblazen; het peultje telt één of twee zaden. Hij ons vindt men alleen de
A. vulneraria, die gele bloemen draagt en in de duinen en op drooge zandgronden groeit.
Wood ;Sir Charles), Eng. staatsman, in 1800 te Pontefract geb., kwam in 1826 in het
lagerhuis, huwde in 1828 met de dochter van graaf Grey, wiens bijzonder secretaris hij werd,
bekleedde sedert 1832 hooge staatsambten, was van 1846—52 onder Kussell kanselier
der schatkamer, werkte van Maart 1855 tot Febr 1858 als eerste lord der admiraliteit
en werd in 185!) in het Whig-ministerie Palmerston-Russell staats-secretaris voor Indië
Woodstock, stad in het Eng. graafschap Oxford, niet ver van de hoofdstad van den-
zelfden naam, aan de Evenlode gelegen, vrolijk van uitzigt en net gebouwd, met 7827
inw. Hier worden de beste Engelsche handschoenen gemaakt. Op korten afstand van W.
ligt Blenheim-house met eene merkwaardige verzameling van schilderijen en een uitge-
strekt park, welk eigendom door koningin Anna en het parlement na de overwinning
van Hlenheim aan den hertog van Marlborough en zijne erfgenamen tot erkenning zijner
verdiensten geschonken is. Hier leefde in stille eenzaamheid de schoone Eosamunde
Clifford, de geliefde van Henrik II. Ook beleefde hier koning Karel II op zijne vlugt
na den slag bij Worcester (1651) een avontuur, dat Walter Scott aanleiding heeft
gegeven tot het schrijven van zijn roman Woodstock.
WooIIett (William), Eng. graveur, in 1735 te Maidstone geb., bezat eene groote gemak-
kelijkheid en vrijheid in zijne manier van graveren en wist daardoor aan boomen, rotsen,
planten enz. eene rijke verscheidenheid en waarheid van karakter bij te zetten. Hij etste
zijne voorgronden met buitengewoon brcede streken, waarover hij vervolgens met de
graveerstift heenging en welker tusschenruimte hij daarmede aanvulde. Zijne water- en
luchtpartijen zijn van het schoonste, door de graveerstift voortgebragt. Tot de kapitaalste
onder zijne vele werken behoort Jakob en Laban, naar Claude Lorrain; de meest ge-
zochten der gravuren van zijne hand zijn De dood van generaal Wol/c (zeer zeldzaam en
kostbaar) en De slag aan de Boyne (naar West). Hij overleed te Londen in 1785 en
werd in de Westminster-Abdij begraven. Het geheele aantal zijher gravuren bedraagt 174.
Woolston (Thora.), Eng. godgeleerde, in 1669 te Northampton geb., studeerde te
Cambridge in de godgeleerdheid, maar werd uit wraakzucht tegen de geestelijkheid, die
hem in het verkrijgen van een ambt weerstond, een bestrijder van het Christendom.
Hij moest wegens zijne schriften , vooral om zijne Discourses on the mirac/es of Christ
(1727—30), vele vervolgingen ondergaan, en stierf in 1733 in de gevangenis.
Woolwich, stad in het Eng. graafschap Kent, 2 m. beneden Londen aan de Theems
gelegen, met 32,367 inw. Zij is voor de Britsche zeemagt en voor het Hritsche artillerie-
wezen van het hoogste belang. Men vindt er een groot tuighuis met ruime werkplaatsen
tot het gieten en boren van geschut, een laboratorium tot het maken van vuurwerken,
magazijnen met wapenen en allerlei krijgsvoorraad, de oudste scheepstimmerwerven van
de Hritsche marine, touwdraaijeiïjen en andere inrigtingen tot het uitrusten en bewapenen
van schepen. Het aantal beambten en werklieden bedraagt zelfs in vredestijd 12,000.
Onder de verdere gebouwen en instellingen behooren eene door koningin Anna gestichte
kerk, de kazernen, het hospitaal, de koninklijke militaire akademie voor artillerie en
genie, eene verzameling van modellen, enz. Op de Theems liggen eenige oude oorlog-
schepen met veroordeelde misdadigers, die op de werven, in de arsenalen, of aan het
uitdiepen der rivier moeten arbeiden.
20*
-ocr page 314-
308                                             WOORD — WÓRLITZ.
Woord noemt men een geluidteeken of eene vereeniging van geluidteekens, doof «elke
oen bepaald denkbeeld wordt uitgedrukt. Elk W. mankt al zoo een afzonderlijk geheel uit.
Het bestaat uit eene of meer lettergrepen en kan zelfs bestaan uit zamenstellende deelen,
die zich wel\'tot één geheel hebben laten verbinden, maar toch ook op hunne beurt
ieder weder een W. kunnen uitmaken, b. v. achteruitgang, bestaande uit het bijwoord
achteruit en het zelfstandig naamwoord gang, terwijl achteruit weder bestaat uit de
zamenstellende deelen achter en uil, welke ook afzonderlijke woorden kunnen zijn. Verg.
hel art. Woordvorming.
Woordenboek noemt men in het algemeen elk boek, dat eene naar eene bepaalde volg-
orde geordende opgave van woorden bevat; meer bepaald eene alphabetisch gerangschikte
opgave van woorden van eene of meerdere talen, welke den gan.-ehen woordenschat
zuekt op te nemen. Een W. op een enkelen schrijver heet glossarium, op een enkel
dialekt idiolivum, als het de afstamming der woorden aanduidt etymologicum, als het
het onderscheid tusschen zinverwante woorden opgeeft synonimicum.
Woordvoeging. Zie Syntaxis.
Woordvorming (De) leert de wijze kennen, waarop de taal te werk gaat om uit de
bestaande woorden nieuwe woorden te vormen. Dit geschiedt in onze taal of door vocaal-
eerwisseling
, of door voor- en achtervoeging van klanken , die op zich zelve geene be-
teekenis hebben (afleiding), of eindelijk door verbinding van woorden tot één (zamtnstelliug).
Worcester, een der westelijkste graafschappen van Engeland, tusschen de graafschappen
Stafford, Warwik, Gloucester, llereford en Sbrop gelegen, telt op 34,7 □ m. 307,601
inw., wordt door de Severn, Siour, Avon en onderscheidene kanalen bespoeld, door de
spoorwegen van Oxford en Gloucester naar üirmingham doorsneden en onderscheidt zich
door vruchtbaarheid en natuurschoonheden — VV., de hoofdstad, aan de Sevem en
middelpunt der spoorwegen tusschen Oxford, Gloucester en liirmingham, is de zetel
van een bisschop en het geliefkoosd winterverblijf van vele rijke grondbezitters uit het
prinsdom Wallis. W. telt 31,227 inw. en heeft 13 kerken, waaronder eene zeer oude
Gothische kathedraal, in de 7de eeuw begonnen en in de 14de voltooid, eene fraaije
cellulaire gevangenis, onderscheidene scholen, fabrieken van lederen handschoenen,
porselein en naatden , brouwerijen , branderijen en handel vooral in hop. Hier behaalden
3 Sept. 1651 de troepen van het parlement ouder Cromwell eene beslissende overwinning
op die van Karel II. — W. is ook de naam van een graafschap in den N.-Ameri-
caauschen staat Massnchusetts, waarvan de hoofdstad \\V., het middelpunt van 5 spoor-
wegen, met veel nijverheid en handel, (1860) 24,960 inw. telt.
Wordsworth (William), uitmuntend Eng. dichter, in 1770 te Cockermouth in Cum-
berland geb., studeerde te Cambridge, leefde sedert 1796 mei Coleridge (z. a.) in naauwe
vriendschap, ondernam met dezen in 1798 eene reis door Duitschland, leefde sedert
1803 te Grasmore in Wesimoreland, later te Rydal-Mount, werd meteen winstgevend
ambt, waaraan weinig bezigheden verbonden waren, begiftigd en in 1842 gepensioneerd.
Dij overleed te Kydal in 1850. W. stond met Coleridge aan het hoofd der l,aki>ten
(z. a.). Hij schreef: The evening Kalk (1793), Lyrical ballads (3 dln., 1798 — 1807),
Descriptive sketches in verse (1793), The recluse (1814), The white doe of Rylstone (181b),
Peter Bell en The waggoner (1819), The river Duddon (i 820), Vaudraconr and Julia,
Ecclesiaslical sketches, Memorials of a tour on the Continent
(1822), Description cf
the lakes in the North of England, Yarrow revisitfd
(1835). De volledigste uitgave zijner
Poëtica/. Works verscheen na zijn dood (6 dln., 1852). — Zijn zoon Christopher W.,
als godgeleerd schrijver beken 1 (b. v. over Hippolytus), geb in 1808, gaf de Memoirs
(2 dln., 1S52) zijns vaders uit.
Workum, stadje in het arrond. Sneek van de Nederl. prov. Friesland, IJ u. ten N.N.O.
van Hindelopen, heeft met eenige nabijgelegen buurten, den zoogen. klokslag van W.,
ruim 3450 inw. Men heeft er eene groote Hervormde, eene Luthersche, eene Doopsgezinde
en eene Roomsche kerk, een stadhuis en eene waag. De vaart heeft door middel eener
sluis gemeenschap met de Zuiderzee. W. bloeide in vroegere eeuwen door de zeevaart.
Gedurende de middeleeuwen speelde W. eene rol in den twist tusschen de Schieringers
en Vetkoopers. Na\' 1441 werden er schepen uitgerust om op de Groningers te kapen,
en ook ten tijde van Grooten Pier hadden er uitrustingen plaats.
Wórlitz, stad in het hertogdom Anhalt, 3 u. van Dessau, met 2300 inw., eene
nieuwe kerk en twee scholen, heeft een hertogelijk lusHot met een uitgestrekt park en
is de gewone zomerresidentie van den hertog.
-ocr page 315-
WORMDOODENDE MIDDELEN — WORONESCH.                   :;09
Wormdocdende midielen (Anthelminlica). Tot dooding der ingewandswormcn zijn ver-
schillende middelen in gebruik, waarvan sommigen, z. a. het ijzer- en tinvijlsel, de
grove koolpoeder en de peulharen van de Dolichoz prurietis, tot de mechanische mid-
delen gebrast worden, terwijl anderen, z. a. de mannetjesvaren (Asplenium filix mus),
liet Corsicaunsche wormmoi (Fuchs hetmintochorlo»), het zeverzaad (Sem. Santui/ici), het
wormkniid (Sem. Taiiacelï), de valeriaan*wortel (Rad. Falerionae), de bijvoclswortel
\\Rad. Artemisiae), de wortel van de Spiyelia marylandica s. anthelmintica, als worm-
doodende, specerijachtig bittere middelen [Amara aromatica anthelmintica) bekend zijn.
De tefpentijnolie, de dierlijke brandige olie (01. animale Dippelii). de kousso (Flores
Brayeriar),
de granaatwortelbast (C\'ort. Graualorum), de kamala enz. hebben zich vooral
ter dooding van lintwonnen zeer werkzaam betoond.
Wormen, [n het dagelijksch leven geeft men dien naam aan kruipende lagere dieren,
zonder pooten ol\' van kleine pooten voorzien. Linnaeus noemde W. alle niet ge\'ede,
ongewervelde dieren. Thans past men dien naam slechts op enkele lagere diersoorten
toe, zooal< op ingewandswormen.
Wormius of Worm (Olaf), beroemd als anatoom en oudheidkundige, in I58S te .Varhuus
<;eb , studeerde in de godgeleerdheid en in de geneeskunst, werd in 1613 prof. in de
fraaije wetenschappen, in 1615 in de Giïeksche taal en in 1624 in de geneeskunst te
Kopenhagen, en stierf in 105 als canonieus van Lund en lijfarts van Christiaan V.
Naar hem heeten in de anatomie de kleine stukjes been, die tusschen de naden van
den schedel door afwijkingen in den groei der beenderen ontstaan, ossicula Wormiana.
Hij schreef o. a. Fasli danici (1826), Monnmenta danica (1643), Literatura dan\'ua
antiquiwaia
(1651), Lileratura rnnica (1661).
Wormkroid, eigenlijk Wild Wormkruid, Reinvaren, Tanacetum tmlgart, behoort tot de
familie der Zaamgesteldbloemigen. Het komt bij ons veel op hooge zandgronden, langs
wegen enz. voor. De bloemen zijn niet groot; zij gelijken op goudgele knoopjes. De
bladen zijn diep vindeelig ingesneden. De bloemen, die onaangenaam rieken, worden wel
ter verdrijving van wormen gebruikt.
Worms, eiland in de Oostzee, tot het Russ. gouvern. Estland behoorende, welks be-
woners, omstr. 2000 in getal, van Zweedsche afkomst zijn en veel eigendommelijks hebben.
Worms, stad aan den linker Rijnoever en den spoorweg van Mainz naar Ludwigs-
hafen in de prov. Rijn-Hessen van het groothertogdom Hessen, eertijds eene bloeijende
omstr. 60,000 inw. tellende vrije rijkstad en zetel van het bisdom W., telt thans (1SR4)
11,988 inw., heeft vier kerken, waaronder de dom een der schoonste gedenkstukken van
den Byzantijnsehen stijl is, eene zeer oude synagoge, een oud raadhuis, de domde-
kanij (thans kazerne), een gymnasium , groot hospitaal, militair lazaret en onderscheidene
fabrieken. In den omtrek der Lieve-vrouwen-kerk voor de stad groeit de beroemde wijn,
Liebfronenmilch gen. Sedert 1868 prijkt er het groote Luthermonument op de markt.
W. heette in de oudheid Borbetomagus of Vangiones, als hoofdstad der Vangioneii.
W. is uit de vroege middeleeuwen beroemd door het Nibelungen-lied , daar hier de residentie
der Bourgondiërs en de zoogen. Rozentuin was. De stad was menigmaal de residentie
van Karet den Gr. en van zijne opvolgers en werd door Hendrik Y, die hier in 1122
den investituur-strijd met den paus eindigde, tot vrije rijksstad verheven. Maximiliaan I
bragt te W. in 1495 den eeuwigen landsvrede (z. a.) tot stand. Luther moest te \\Y.
18 Apr 1521 voor keizer Karel V in den rijksdag verschijnen; daar hij den inhoud
zijner schriften niet herriep, werd hij met zijne aanhangers door het Wormaer edict van
8 Mei in den ban gedaan. Tusschen Groot-Britannië, Hongarije en Sardinië werd 17
Sept. 1743 het Wormser tractaat gesloten. — Het voormalig bisdom W, omvatte 8
□ m. met 20,00\'! inw. en werd door den aartsbisschop van Mainz bestuurd.
Wormtnnjigen. Zie Ilayedisacldige dieren.
Wormzaad, ook Zeverzaad, draagt dien naam, omdat het geneeskrachtig ter verdrijving
van wormen gebruikt wordt. Onderscheidene soorten van Artemisia (z. a.) worden als de
planten opgegeven, van welke dit zaad afkomstig is, zooals J. Judaica, A. Santonica
en anderen. Met W. wordt wel vervalscht met de zaden van het inlandsen wormkruid.
Woronssch, het zuidelijkste gouvern. van Groot-Rusland, grenst aan de gouvern.
Saratow, Tainbow, Orel, Kursk, Charkow, Jekaterinoslaw en het land der\'Donsche
Kozakken, telt op 1210,62 □ m. (1864) 1,938,113 inw., wordt door den Don en
diens zijstroomen bespoeld en is over het geheel vruchtbaar. Land- en tuinbouw , ooft-
en veeteelt, eenige bergwerken, een weinig nijverheid en handel leveren de middelen
-ocr page 316-
VVORONICZ — WORTELSTOK.
310
Tan bestaan op. W. is in 12 kreitsen verdeeld: liirjutsch , Bobrow, Bogutschar, Koro-
tojak , Nichnedjewizk, Nowochopersk , Ostrogoshsk, Pawlowsk, Sadonsk, Semljansk,
Walnjki en W. — De hoofdstad VV., bij de uitmonding van de W. in den Uon, zetel
van een aartsbisschop, heeft 18 kerken, 2 kloosters, een armenhuis, een invalidenhuis,
een gymnasium, een priester-seminarie, een plantentuin, door Peter den Gr. aangelegd,
en eenige fabrieken. Het aantal inw. bedraagt (18631 40,967. In de nabijheid dezer stad
liet Peter de (ir. door Nederl. en Eng. werklieden zijne eerste oorlogschepen bouwen.
Woronicz (Jan Pawel), beroemd Poolsch kanselredenaar, in 1757 in Volhynië geb.,
Jezuït en leeraar te Ostrog, bekleedde verschillende geestelijke betrekkingen, werd in
1815 bisschop van Krakau en in 1828 primas van Polen en overleed in 1829 op reis
te Weenen. Hij schreef hel epos Sihijllc. Zijne leerredenen zijn in zijne proza-werken
(3 dln., Krak. 1832) afgedrukt.
Woronzow, oud lUiss. geslacht. Michaël VV., in 1710 geb., Russ. staatsman, onder
keizerin EUsabetb minister van buitenlandsche zaken en door Karel VII in den rijks-
grafelijken stand verheven, werd later rijkskanselier, maar verloor zijn invloed onder
Katharina 11 en overleed in 1767. — Diens nicht, Elisabeth Romanowna VV , was de
bekende geliefde van Peter III vóór zijne troonsbestijging, en eene andere nicht, Ka-
tharina Romanowna VV., vorstin Daschkow (z. a.), was een hoofdwerktuig tot den val
des keizers. — De neef van Michaël VV., graaf Alexander VV., was eerst gezant bij
verschillende hoven en van 1802—4 rijkskanselier; hij stierf in 18Q6. — Diens jongere
broeder, Ssemen VV., geb. in 1744, was H) jaren lang Russ. ambassadeur te Londen,
waar hij in 1832 overleed. — De zoon des laatsten, Michaël VV., Russ. generaal en
veldmaarschalk, in 1782 geb., onderscheidde zich herhaaldelijk in de veldtogten van
lbl2—14 tegen Frankrijk, werd later gouverneur-generaal van Nieuw-Rusland en
Bessarabië, in Dec. 1844 stadhouder van Kaukasië en na de verovering van Dargo, de
hoofdwapenplaats van Schainyl, Is Julij 1845, in den vorstenstand verheven. Toch
gelukte het hem niet Schamyl\'s tegenstand te overwinnen. Hij nam in 1854 zijn
onislag en overleed in 1856 te Odessa. — De opperceremoniemeester, graaf Iwan
VV.-l)aschkow, geb. in 1793, overl. in 1854 te Peterhof, was gezant bij verschil-
lende hoven en werd in 1832 lid van den rijksraad.
Worsaae i.Iens Jakob Asmussen), Deensch oudheidkundige, in 1821 te Veile geb.,
studeerde te Kopenhagen, werd in 18M8 assistent bij het koninklijk museum van
Noordsche oudheden, ondernam verscheidene reizen ter opsporing van Skandinavische
oudheden en werd in 1847 inspecteur van de vaderlandsche oudheden en in 1854 prof.
te Kopenhagen. Zijne hoofdwerken zijn: Danmarks Oldtid (1843), Minder om de
Dunske og Normandeue i Etiglaud
, Skotland <>g Mand (1852).
Wort. Zie Bier.
Wortel uit een getal is een ander getal, dat een of meer malen met zich zelf ver-
menigv uldigd, dat eerste getal oplevert. Als de vermenigvuldiging daartoe éénmaal
moet geschieden, dan heet het de tweede magts- of kwadraatwortel, tweemaal dnn de
derde m«igts- of kubiekwortel enz. Zoo is b. v. 4 de tweede magtswortel uit 16; 3 de
derde magtswortel uit 27, \\ de vierde magtswortel uit ,\',. enz. De bewerkingen, waar-
door die wortels gevonden worden, heeten tweede, derde, vierde magtswortel-trekking.
\'t Spreekt wel van zelf, dat niet alle getallen die wortels hebben. Hei, teeken der tweede
magtswortel-trekking is 1/, en voor de derde en hoogere zet men er die zelfde cijfers
3 , 4 enz. in.
Wortel, Radix, is het naar beneden groeijende gedeelte der plant, dat dient om voed-
sel uit den grond op te nemen en te gelijker tijd steun aan de plant te geven. De
wortel kan onderscheiden van vorm zijn: de Penwortel of Paalwortel groeit regt naar
beneden en is vaak krachtig van bouw; andere wortels zijn vertakt, soms met knol-
vormige verdikkingen. De W. kan voorts vleezig en ook houtig zijn. Aan deze Wor-
telc bevinden zich de W.-vezels, die eigenlijk het voedsel uit den grond opnemen
(zie Planten). Over Hechtworteh en Luchtwortels zie het laatstgenoemde artikel.
Wortelloten. Zie Uitloopers
Wortelstok, Rhüoma, is een onderaardsch stengeldeel, dat zich, al of niet vertakt,
horizontaal onder den grond voortzet en door wortels in den grond bevestigd is. De
VV. levert jaarlijks nieuwe uitspruitscls, die zich dan boven den grond vertoonen. Men
vindt den VV. bij overblijvende planten, zooals de aspergie, de lelietjes der dalen, het
riet, de varens en dergelijken.
-ocr page 317-
311
W0SKRE8ENSK — WOUDRICHEM.
Woskresénsk, stadje in den kreits Swenigrod in het Russ. gouvern. Moskou, aan de
Istra, met 1300 inw. en het beroemde Woakresénskische klooster (Nieuw-Jeruzalem),
dat twee kathedralen en twee andere kerken in zich bevat.
Wotjaken, een tot den Permisch-Finschen stam behoorend volk van omstr. 186,800
zielen, in de gouvern. VViiitka, Kasan en Orenburg van Aziatisch Rusland wonende.
Wotton (lleury), Eng. schrijver, in 1568 te Broughton-Hall in het graafschap Kent
geb , studeerde te Oxford in de regten, was onder Jakobus I als diplomaat werkzaam,
maar verloor door eene scherts diens gunst en werd in 1623 bestuurder van de school
te Eton, waar hij in 1639 stierf. Zijne schriften zijn vergeten. Eene verzameling zijner
gedichten, brieven en karakterschetsen verscheen onder den titel: Reliqtiiae Woltoniamae
(1651, met biographie 1685).
Woudaapje. Zie Roerdomp.
Woudbijen, dndrenetae, maken eene afdceling onder de familie der Honiggaarders uit.
Zij leven allen eenzaam, graven en leggen eijeren in den grond, terwijl zij bij het ei
eene verzameling stuifmeel en honig plaatsen, om later tot voedsel voor de jongen te
dienen. Ook zijn er die de eijeren in nesten van andere bijen leggen. Tot deze af-
deeling behooren de geslachten Prosopis Eabr., Andrena Eabr. en anderen.
Woudduif. Dezen naam geeft men ook wel aan de Houtduif.
Wouden noemt men zoodanige streken, die in het wild met allerlei houtgewas, boomen
en struiken begroeid zijn. Van de oudste tijden her zijn de W. voor den mensch nuttig
geweest, en naarmate zijne ontwikkeling toenam, heeft hij een grooter deel zijner levens-
behoeften uit die VV. verkregen, maar tevens hebben de woudbewoners door het gebruik,
dat zij maakten van hetgeen hun die W. opleverden, door de kuituur, die zij daar invoer-
den , veel aan het oorspronkelijke dier streken veranderd, waardoor er hier en daar VV. ver-
dwenen zijn. Terwijl in vele VV. alleen nog wilde dieren huisvesten, in andere, zooals
iu de keerkringsstreken, vruchtboomen er voor den mensch vruchten afwerpen, en weer
andere VV. als jagtveld gebruikt worden, ziet men bij den beschaafden Europeaan het
Woud hooggeschat, omdat de voortbrengselen er van hem nuttig zijn, en omdat zij van
grooten invloed zijn op het klimaat. De natuur onderhoudt in de W. den plantengroei
der boomen, wanneer zij aan zich zelve overgelaten zijn; zij maken dan eene blijvende
schakel in het voortdurend bestaan van het geheel uit. Veel timmerhout, dat aan de
menschelijke behoeften voldoen moet, wordt aan de VV. onttrokken. Daardoor verliezen
zij vele krachtige boomsoorten, die op meerdere plaatsen door naaldhouten vervangen
zijn. Men heeft later ingezien, dat de VV. een grooten invloed hebben op het bewaren
van het evenwigt der warmte en der vochtigheid. In haar ontstaan beekjes en stroomen,
zij keeren de winden en vangen sneeuw- en aardstortingen op. Het uitroeijen der VV.
kan daarom niet anders dan nadeelig zijn. Het klimaat verandert er door gebrek aan
water; onvruchtbaarheid enz. zijn er de gevolgen van. De erkenning van dit een en
ander heelt maatregelen in het leven geroepen voor de bewaring dier noodzakelijke werk-
plaatsen der natuur, en zoo ontstond in vele staten een geregeld toezigt door staats-
ambtenaren op het woud- of boschbedrijf. Vooral in Duitschland heeft men deze zaak
ter harte genomen, waardoor aldaar de boschbouw als eene afzonderlijke wetenschap
(Waldbau, Forstwissenscha/l) beoefend wordt. Men verdeelt deze wetenschap in eene
zoodanige die de houtteelt beschermt, maar haar overigens aan de natuur overlaat, en
in eene kunstmatige, die voor het aanplanten en kweeken van bosschen zorg draagt.
Onderscheidene werken zijn over deze wetenschap geschreven en voor het bekomen van
ouderrigt daarin bestaan verschillende inrigtingen of akademiën voor den boschbouw.
Ons land bezit geene eigenlijke VV. meer. Enkele plaatsen, zooals b. v. het Beekberger-
woud op de Veluwe, verdienen dien naam niet. Dat het vroeger anders geweest is,
bewijzen nog de houtsoorten , die in de veenen worden opgedolven. Anders is het in
onze koloniale bezittingen, waar de houtkultuur met vrucht kan worden beoefend. Het
is bekend, dat zij, die zich aan den wetenschappelijken boschbouw aldaar willen toewij-
den , zich tot dat einde op de Duitsche akademiën bekwamen.
Woudrichem, ook Woerkum, stadje in het arrond. \'s Hertogenbosch van de Nederl.
prov. N.-Brabant, aan de zamenvloeijing van de Maas en de Waal (deMerwede), tegen-
over Loevesteiu en Gorinchem gelegen, heeft 1300 inw., een stadhuis, eene Hervormde
en eene Roorasche kerk en eene kazerne. W. komt reeds in de 9de eeuw voor onder de
bezittingen der Utrechtsche kerk, was de voornaamste plaats in het land van Altena,
geraakte later in het bezit van Holland en werd in 1815 btj N."Brabant gevoegd.
-ocr page 318-
312                              VVOULLFSCHE FLESCH — WRANGEL.
Woullfsche flesch noemt men nnar den uitvinder eene flesch met twee of drie halzen,
die bij onderscheidene scheikundige bewerkingen gebruikt wordt.
Wouters (Frans), .Mederl. landschapschilder, in 1614 te Livorno geb., was leerling
van Kubens, werd keizerlijk hofschilder te VVeenen , later hofschilder en kamerheer bij
den prins van Wales en in 1648 directeur van de akademie te Antwerpen. Hij werd
in 1659 vermoord.
Wouw. Zie Reseda.
Wouw. Zie Valken.
Wouwerman (Philip), beroemd Nederl. genreschilder, geb. te Haarlem in 1619, de
oudste zoon van Paulus Joosten W., mede schilder, en leerling van zijn vader en van
Pieter Verbeek, terwijl in \'t begin de invloed van het voorbeeld van Pieter van Laar
{il Hamoorció) en later die van den beroemden landschapschilder Jan Wijnants, wiens
w erken hij vaak stolfeerde, in zijne schilderijen zigtbaar was. De onderwerpen, die
W. schilderde, waren deftige gezelschappen, zich met liet aanbreken van den dag op
jagt begevende of tegen het vallen van den avond terugtrekkende; krijgslieden, in
hun kamp, ten strijde optrekkende, op den marsch uitrustende, of in grooteen kleine
gevechten gewikkeld; somtijds ook vreedzame landelijke tafereelen; maar altoos was
het paard , dat hij in al zijne toestanden en in al de wijzigingen van het karakter be-
studeerd had, meer nog dan de menschelijke figuur, hoofdzaak in zijne schilderijen.
Voortreffelijk is hij dan ook geslaagd in het, teruggeven van al de omstandigheden,
waarin zich dat edele dier in vredes- zojwel als in krijgsbedrijven als de trouwe vriend
en helper van den inensch voordoet. Daarbij had VV. eene onuitputtelijke phantasie,
eene verwonderlijke gemak kelijkheid van componeren, een bij uitstek geestige toets in
het teekenen, een harmonieus, krachtig en ook nu en dan regt ziherachtig eoloriet,
eene zeldzame virtuositeit van penseel. Men vindt zijne schilderijen, die zeer talrijk
zijn, in de meeste musea; dat te \'s Gravenhage bezit er 9, dat te Amsterdam 9, het
museum v. d. Hoop 3, het museum Boymans te Rotterdam 2; onder de buitenlaudsche
musea is vooral dat te Dresden in het bezit van vele (68) schilderijen van VV. Voorts
bestaan van W. nog onderscheidene fraaije tcekeningcn, ofschoon men op goede gron-
den vermoedt dat er nog meer zijn verloren gegaan. Ken aantal van zijne schilderijen
zijn gegraveerd, voornamelijk door J. Moyreau, Oeuvre* de PAU. W. d\'arrès les
meilleurs taldeanx
(Par. 1737). Ook heelt hij een of misschien twee etsen gemaakt:
Een paard ran ter zijde yezie» en Een paard en twee mannen (de laatste alleen door
Z. Weigel in zijn suppl. op het bekende werk van Bartsch vermeld). Hij overleed te
Haarlem in 1688. — Zijne broeders Pieter, overl. iu 1 *> 6S , en Jan W., overl. in 1666,
volgden zijne manier na, maar zijn minder beroemd.
Wrangel (Herman), Zweedsch rijksraad en veldmaarschalk , geb. in 1587, onderscheidde
zich reeds onder Karel IX in de oorlogen met Rusland en Denemarken. Gustaaf
Adolf droeg hem het opperbevel in Polen op en verhief hem tot veldmaarschalk.
Hij noodzaakte in 1629 Polen tot een wapenstilstand. vergezelde daarna (iustaaf
Adolf naar Duitschland , keerde eerst na diens dood naar Zweden terug, sloot iu 1635
den vrede tusschen Zweden en Polen, voerde in 1636 het bevel over het leger in
Pommereu, maar werd wegens oneenigheden met Baner teruggeroepen. Hij stierf in
1644 als gouverneur-generaal van l.iifland. — Zijn zoon Karel Gustaaf, graaf van W.,
in 1613 geb., vergezelde koning Gustaaf Adolf naar Duitschland, diende na diens dood
onder den prins Bernhard van Weimar en onder Baner, voerde na Baner\'s dood in 1641
tot de aankomst van Torstenson het bevel over een deel des legers en vergezelde dezen
in 1643 naar Holstein. In 1644 commandeerde hij de Zweedscbe vloot, sloeg in Oct.
de Deensche vloot bij Femern, behaalde ook te land overwinningen en droeg op die
wijze veel bij tot den vrede van Jirömsebro Toen Torstenson het commando neerlegde,
aanvaardde W. het met Königsmarck, vereenigde zich metTurenne, sloot in 1647 met
den keurvorst van Beijeren den wapenstilstand van (Jlm en trok daarna naar Bohème,
waar hij Eger veroverde, maar retireerde, toen de keurvorst van Beijeren den wapen-
stilstaud ophief. Hij vereenigde zich met Turenne en sloeg de Oostenrijkers en Beijeren bij
Zusmarshausen. Naden Westfaalschen vrede als graaf en veldmaarschalk in zijn vaderland
teruggekeerd, nam hij deel aan de togten tegen Polen en Denemarken en voerde ten
laatste, bevel over het in 1674 in Brandenburg gevallen Zweedsche leger, dat echter
door den slag bij Fehrbellin tot ontruiming des lands genoopt werd. W. legde zijne
betrekking neder en stierf in 1676.
-ocr page 319-
313
WRANGEL — WREDE.
Wraogel (Friedr. Heinr. Ernst, graaf von), Pruiss. generaal-velflmaarschalk, in 1787
te Stettin geb., trad in 1796 als jonker in het dragonder-regiment van Werther, on-
derscheidde zich in de veldtogten tegen Napoleon, werd in 1823 generaal-majoor,
voerde in den Duitsch-Deenschen oorlog van 1848 korten tijd het opperbevel over de
Pruiss. en de bondstroepen in Sleeswijk-Holstein, herstelde in Nor-1849 met kloek-
heid en standvastigheid de orde te Berlijn . werd generaal der oavallerie en generaal*
commandant van het 3<\'c arrueecorps en in 1856 generaal-veldmaarschalk. Hij voerde in
den Uuitsch-Deenschen oorlog van 1864 het opperbevel over bet Pruiss.-OostenrijKsche
leger, werd tot graaf verheven en stond het opperbevel aan prins Frederik Knrel
van Pruissen af.
Wrangell (Ferd., baron von), beroemd Rnss. zeevaarder, in 1795 in Estland geb.,
kreeg zijne opleiding aan de kadettenschool te Petersburg. Als luitenant-ter-zee werd
hem van 1820—24 eene expeditie opgedragen om de ligging van knap Schela<rin, van
de Beeren eilanden en van de monden der Kolyma fe bepalen. De natuurkundige waar-
nemingen op dezen togt werden door Parrot (Berl. 1827) uitgegeven, de uitvoerise reis-
beschrijvingen door hem zelven, als: Puteêchetttoie //o sjewernym hertgam\\ S&hiri (2 dln. ,
1841; de Duitsche bewerking door Engelhardt was reeds in 1839 iu 2 dln. verschenen).
Van 1829—34 was hij gouverneur van Rus?.- America, werd in 1&47 vice-admiraal, in
1849 directeur van de Russ. handelscompagnie en in 1854 eerste directeur van de hy-
drographische afdeeling van het marine-ministerie en in 1S5 8 lid van den staatsraad.
Wranitzky (Paul), opera-componist, in 1756 te Neureusch in Moravië geb., studeerde
te VVeenen in de theologie, maar wijdde zich weldra geheel aan de muziek. Hij was
sedert 1785 orkestdirecteur bij het hoftheater te Weenen, waar hij in 180S overleed.
Onder zijne opera\'s werd zijn Ot/eron het langst gespeeld , tot dat de gelijknamige opera
van VVeber die geheel verdrong. — Zijne dochter Karoline W., geb. te Weenen in
1790, was, na haar huwelijk ouder den naam van Scidler-W., sedert 1815 als opper-
zangeres bij het hoftheater te Berlijn werkzaam. — Reroerader was hare zuster Katharina
Kraus-W., in 1801 te Weenen geb., die in 181« aan het hof-operatheater te Weenen
verbonden werd en van 1821—29 door het vervullen van gastrollen in Dnitschland
grooten opgang maakte.
Wrattet) {Verrucae) bestaan uit verlengde huidtepeltjes met verdikte opperhuid be-
dekt. Wanneer zij op een blootliggend gedeelte der huid gezeteld zijn, is de opperhuid
dik, gewoonlijk droog, hard en gevoelloos, terwijl op meer bedekte plaatsen de opper-
huid soms dunner is en de W. weeker zijn. Ue oorzaken die W. kunnen te weeg
brengen zijn niet bekend. Tot verwijdering van W. maakt men al naar haren vorm
en grootte gebruik van afbinden, afknippen of van de meest verschillende bijtmiddelen.
Wraxall (Sir Nathaniel William), Engelsen geschiedschrijver, geb. te Bristolin 1751,
v.as van 1769—72 in dienst der Eng. O."Indische compagnie te Bombay, doorreisde
vervolgens Europa van Lapland tot Portugal, zat sedert 1780 in het parlement, werd
in 1813 tot baronet verheven en overleed in 1631. Hij schreef: A royage ronnd the
Baltic,
(1775), de Geschiedenis der Fransche koningen uit het sUimhuü Valois (1777,
2 dln.) en de Geschied, van Hevrik lil en IV van Frankrijk (1777, 3 dln.), Me-
mrjirs of the Courts of Ber/in, Dresden, Waraaw and Vienna
(1799), Memoirs
of his oicn time
(2 dln., 1818), Ponthumous record* of hts own time etc, (3 dln.,
1836).
Wrbna und Freudenthal (Rnd., graaf), Oostenr. staatsman, in 1761 te Weenen geb.,
studeerde aldaar in de regten, bek\'eedde verschillende staatsbetiekkingen en deelde zeer
in de gunst van den keizer, die hein tot chef van het geheim kabinet aanstelde. Hij
maakte van zijn invloed gebruik om vele inrigtingen en vereenigingen voor wetenschap
en kunst in het leven te roepen. Hij overleed in 1823.
Wrede (Karl Phil , vorst von), beroemd veldheer, in 1767 te Heidelberg geb., stu-
deerde aldaar in de regten, vergezelde van 1793—98 als Paltser lnndcommissari» do
Oostenr. legers onder Wurmser, betrad in 1799 de militaire loopbaan, werd reeds in
1S05 tot bevelhebber van het met. de Franschen verbonden Beijersch leger benoemd,
na den vrede van 1809 door Napoleon wegens de uitstekende diensten, door hem
betoond, tot Fransch rijksgrnaf verheven , en voerde , totgeneraal der ruiterij aangesteld ,
in 1812 met Ueroy de Begeren naar Rusland. Nadat ten gevolge van het door hem
gesloten verdrag van Ried (8 Oct. 1813) de Beijeren zich aan de verbondene moirend-
heden hadden aangesloten, aanvaardde hij bet opperbevel van het vereenigde Beijersch-
-ocr page 320-
314
WEEN — WRONIECKI.
Oostenr. leger, dat hij spoedig naar den Main voerde, waar hij aan Napoleon den
bloedigen slag van Hanau (30 en 31 Oct. 1813) leverde, waarbij hij zelf zwaar ver-
wond werd. Tn 1814 voerde hij het bevel over het 5Je legercorps en overwon bij Brienne,
Iïosny, Bnr-sur-Aube en Arcis. Hij werd tot veldmaarschalk en in den vorstenstand
verheven en kreeg het vorstendom Ellingen. Op het Weener congres vertegenwoordigde
hij Begeren. Hij de terugkomst van Napoleon drong hij met de Beijeren Lotharingen
en Frankrijk binnen. Na den vrede werd hij rijksraad en in ls22 inspecteur-generaal
van het leger, ging in 1832 om de onlusten te dempen als hofcommissaris naar Bijn-
Beijeren en overleed in 1838 te Ellingen. In de veldheeren-hal te Munchen en op
de promenade te Heidelberg zijn standbeelden voor hem opgerigt. — Zijn zoon Eugen,
geb. in 1806 en overl. in 1845, had als regeringspresident in de Palts groote ver-
diensten. — Het tegenwoordig hoofd van het vorstelijk geslacht en erfelijk lid van de
eerste kamer van Begeren is prins Knrel Frederik, geb. in 1828, wiens vader Karel
ïheodoor, geb. in 1797, bekend door zijn tegenstand tegen het ministerie Abel, nog
leeft, maar in 1S2S het vorstendom aan zijn zoon afstond.
Wren (Christopher), beroemd Eng. architect, in 1632 te East-Knoyle in Wiltshire
geb., studeerde te Oxford in de WÏ8- en sterrekunde, werd in 1652 onderwijzer in de
sterrekuude aan het Gresham-college te Londen en in 1661 professor te Oxford. Hij
onderscheidde zich tegelijk door werken over alle onderdeden der meetkunde en na-
tuunvetenschap. Hij nam ijverig deel aan de werkzaamheden van de Koninkl. akademie,
waarvan hij lid was, en begon meer en meer de bouwkunst als het vak zijner bij-
zondere studie te kiezen. In 1663 bouwde hij den schouwburg van Sheldon te Oxford.
In 16\'•?5 reisde hij naar Parijs, waar de groote bouwwerken, door Lodewijk XIVver-
ordend, voor hem eene rijke bron van studie werden. De groote brand te Londen,
in 1666, opende hem een ruim veld tot werkzaamheid. Een door hem ontworpen
plan ter vernieuwing der stad vond veel bijval, maar werd niettemin niet uitgevoerd.
Van 1676 tot 1710 werd naar zijne ontwerpen de St. Paulskerk gebouwd. Bovendien
telt men 60 kerken en openbare gebouwen, die van 1668 volgens de ontwerpen en
onder het toezigt van W. zijn gebouwd. Hij was internenen eerste opzigter der ko-
niuklijke gebouwen geworden. Het nieuwere Londen dankt zijn tegenwoordig karakter
bepaaldelijk aan W. W. muntte vooral als technicus uit; zijn stijl was eenvoudig,
maar miste alle verhevenheid van karakter. In 1718 werd hij door een tegen hem
gesmeed hofkabaal verdrongen, leefde sedert stil te Hamptoncourt, overleed in 1723
en werd in de St. Paulskerk begraven. Zijne nagelatene werken en teekeningen werden
door zijn zoon uitgegeven. Verg. Elines, Me m o irs of the Hf e and icorks of W. (1823).
Wright (Jozef), Eng. schilder, in 1734 te Derby geb. en overl. in 1797, schilderde
eerst historische voorstellingen, die door Fiorillo als de eerste goede voortbrengselen der
Eng. school beschouwd werden. Hij vervaardigde later portretten en na eene uitbarsting van
den Vesuvius bijgewoond te hebben, legde hij zich op het schilderen van branden, on-
weders en dergelijke geduchte natuurtooneelen toe. Ook schilderde hij historische land-
schappen, meestal aan de Italiaansclie natuur ontleend. Onderscheidene van zijne wer-
ken zijn gegraveerd en behooreu onder de beroemdste voortbrengselen der Eng. prentkunst.
Wright (Thomas), uitstekend .beoefenaar van de studie der oud-Eng. taal en letter-
kunde, in 1810 in Wales geb., is prof. in de theologie bij het Trinity-collegie te Cam-
bridge. Hij heeft een ta! van belangrijke literarisch-historische, philologische en oud-
heidkundige werken uitgegeven, o. a. Etaayson the tiierature, snperslilions and hislory of
Engl. in the Middle Ayes
(2 dln., 1846), Biograp/tia brittanica Ut. (1842 volgg.),
Xarratives of magie and sorcery (2 dln., 1851), The Celt, the Roman and the Saxon (1852),
The hist. of Ir eland (3 dln., 1857), Dictioiiary of obsolete and provincial English (1858),
Ilist. of France (2 dln., 1858-60).
Wrong. De W. is een versiersel van den helm boven de wapenschilden, wanneer
deze geene kroon draagt. Oorspronkelijk schijnt het eene rol geweest te zijn van twee
ineengcdraaide linnen of wollen repen, waarschijnlijk van binnen met paardenhaar of
iets dergelijks gevuld tot vermindering der kracht van de vijandelijke slagen. De W.
draagt gewoonlijk de voornaamste kleur en het voornaamste metaal van het wapenschild.
Vulson zegt evenwel, dat men er ook vindt met andere kleuren, die van den vorst des
ridders of van de voorkeur zijner beminde ontleend zijn.
Wroniecki (Antoni), Poolsch generaal, in 1790 in\'Posen geb., trad reeds in 1807 in
het Pcolsche leger en nam in 1812 deel aan den veldtogt tegen Rusland. In 1830
-ocr page 321-
WEU VING — WTTEWAALL.                                      315
was hij een ijverig deelnemer aan de omwenteling, werd na den slag van Grochow
generaal-majoor, week na den val van Warschau naar Frankrijk uit en overleed in
1838 te Parijs. Hij schreef: Mala wojna balalionn (1819), Ueb. den Werth tt. die
Vertcendung der Infanterie
(1834).
Wrijving of wrijvingstegenstand noemt men den tegenstand, welken men ondervindt
als men een ligchaam over een ander wil laten glijden De ondervinding leert namelijk,
dat de horizontale kracht, die men moet aanwenden om de beweging te verkrijgen,
vrij aanzienlijk kan zijn, voor dat deze werkelijk ontstaat, hetwelk men moet toeschrijven
aan de ruwheid en oneffenheid der vlakken die zich over elkander bewegen en die altijd
bestaat, hoe schijnbaar glad die oppervlakken mogen wezen. Verschillende oorzaken
zullen echter die bedoelde kracht kunnen verminderen, zooals het afslijpen der opper-
vlaktën en het zoogenaamde insmeren, waardoor de diepten worden opgevuld Zijn
de ligchameu in beweging, dan moeten de uitspringende deelen gedeeltelijk buigen of
wel afbreken, welk laatste verschijnsel de oorzaak is van de slijting, die men bij
wrijvende ligchameu steeds kan opmerken. Hebben daarentegen de ligchameu eenigen
tijd op elkander gerust, dan kan de onderlinge indringing toenemen en zal, als men
ze in beweging stelt, de W. aanvankelijk grooter kunnen zijn, dan zij zich later doet
opmerken, als de ligchamen werkelijk in beweging zijn gekomen. Men onderscheidt
dus de W. in W. der rust en W. der beweging. Uit een groot aantal proeven
omtrent de grootte der W. heeft men opgemaakt: 1° dat wanneer de wrijvende opper-
vlakken onveranderd blijven, de kracht, benoodigd om in horizontale rigting de W.
te overwinnen, voortgebragt door den loodregten druk op het vlak, evenredig is aan
die loodregte drukking en dus eene standvastige grootte is, die men door ƒ voorstelt;
2". dat deze waarde van /\' geene verandering ondergaat door het aangroeijen of ver-
anderen van de grootte der wrijvende oppervlakken, uiits hunne hoedanigheid dezelfde
blijve. Deze standvastige betrekking ƒ wordt wrijvings-coëfhciënt genoemd, en deze is
verschillend naar gelang van de hoedanigheid der wrijvende oppervlakken, doch blijft
onveranderd, hoedanig ook de grootte der oppervlakken of die der drukking zijn
moge. Men heeft daarvoor ƒ — tang <p, waarin dan <p de hoek is, die bij de minste
vermeerdering aanleiding geeft tot het uitglijden van het ligchaam en die tcrijvingshoek
genoemd wordt en algemeen wordt aangewezen door het teeken fj.. Deze W. wordt
slepende W. genoemd. Buiten deze heeft men nog de rollende W. Deze ontstaat bij
het rollen van een cylinder over een plat vlak, ouidiit die cylinder door de drukking
het vlak niet volgens eene lijn, maar volgens een smal strookje aanraakt. De proeven,
omtrent rollende W. genomen, zijn veel minder volledig dan die omtrent de slepende W.
Men heeft gemeend daaruit te kunnen besluiten, dat bij gelijke stralen der cylinders
de overwigten evenredig zijn aan de belasting, en bij gelijke belasting zich verhouden
omgekeerd als de stralen der cylinders. Indien de oppervlakken niet buitengewoon
ongelijk of ruw zijn, dan worden de strookjes welke de ligchameu inet elkander gemeen
hebben, zeer klein, en is de rollende W. van zulk een geriugen invloed, dat men haar
gewoonlijk geheel en al verwaarloost.
Wttewaall (Gerard), verdienstelijk Nederl. kruid- en landbouwkundige, in 1776 te
Utrecht uit eene oude patricische familie geb., studeerde aldaar in de regten, sloeg in
1803 de benoeming tot hoogl. te Deventer, alsmede die tot fiscaal op de vloot af,
werd schepen te Utrecht, maar legde bij de inlijving van het land in het Fransohe
keizerrijk zijne betrekking neder en vestigde zich op zijns vaders landgoed Wickenburg
bij Houten. Sedert 1803 lid van de commissie van landbouw, werd hij, toen in
Dec. 1813 de runderpest uitbrak, aan het hoofd van het bestuur gesteld tot het nemen
van buitengewone maatregelen ter afwering van deze ramp. Met groote volharding,
ja, meer dan eens met levensgevaar, volbragt hij deze moeijelijke taak, waarbij bij
tegen het vooroordeel en de belangen van het eemeen dagelijks te kampen had. Zijne
verdiensten zijn in dit opzigt zeer groot; uien leert ze kennen uit het rapport, gevoegd
achter den staat van landbouw van 181C, en uit de hulde door Mr. J. Scheltema
10 jaar na de volbragte redding aan W. toegebrngt. In 1814 sloeg hij het aanbod tot
hoogl. in de landhuishoudkunde en kruidkunde te Utrecht af, maar aanvaardde in 1822
het hoogleeraarsambt in de landhuishoudkunde te Leiden. Hij overleed in 1838 op
zijn landgoed Wickenburg. Hij gaf eene Holl. bewerking van Wildeuow\'s Handl. lol
de kennis der \'planten
(1809) uit, verder twee akademische redevoeringen: Over de
landhuishoudkunde, der bescherming van \'s rijks regering waardig
(1822) en De agricultura
-ocr page 322-
316                                    WTTEWAEL — WUNDERLICH.
saliit.is publicae vero fundamento (1828), Bijdragen tot de staathuishoudkunde en de
statistiek
(2 st.) en opstellen in het tijdschrift der Maatsch. lot bevordering der Nijver-
luid
en in den Vriend des Vaderland*. Mr. J. R. Thorbecke schetste zijn leven in de
Alg Konsl- en Letterbode van 1838. — VV. (Jan), zoon des vorigen, als planten* en
Iandhuishondkundige beroemd, in 1810 te Utrecht geb., bragt reeds als student een
rijk herbarium van inlamlsche planten bijeen , schreef in het Tijdêchrift voor natuurt,
r, sc/tiedenis
onderscheidene opstellen, die hem als een uitmuntend plantenkundigi deden
kennen, en promoveerde in 1839 na de verdediging zijner dissertalio oeconomica de
arborum sglvestrium plantalioue.
Hij rigtte te Voorst eene grnote boomkweekerij op,
die, hoe voortreffelijk ook, weinig voordeel opleverde. Hij schreef aldaar zijn belangrijk
werkje: Opmerkingen /regens oppel- en peerboomgnarden in Nederland (1841) en rigtte
er in 1847 de Landhouw-Cnurnnl op, die onberekenbaar nut gesticht heeft en nog
voortgezet wordt. Zijn voornemen om een groot werk te schrijven over de insekteu,
die den landbouw schaden, werd verijdeld, daar de tweede kamer het voorstel der
regering tot eene geldelijke ondersteuning verwierp. VV. overleed te Utrecht, waar hij
de laatste jaren zijns leven? doorbragt, in 1862. Na zijn dood zag zijn Volksboek
over schadelijke en nuttige inteklen
te Groningen het licht.
Wttewael ol Uytewael (Joachim), Nederl. schilder, in 1566 te Utrecht geb., waar
zijn vader glasschilder was, legde zich eerst op liet glasschilderen en daarna onder
Joost de Heer op het schilderen in olieverw toe O]) 20-jarigen leeftijd begaf hij zich
naar [talie en vond daar een beschermer in den bisschop St. Malo, din hem medenam
naar Frankfort en voor wien hij onderscheidene stukken schilderde. Later vestigde hij
zich te Utrecht, en schilderde een aantal mythologische en historische voorstellingen,
die destijds zeer geroemd werdeu, maar ons nu wat gemaniéreerd zijn, en, vooral in
\'t co.-tuum, tamelijk phantastisch voorkomen. Zijne stukken worden te Dresden,
Berlijn, Munclieu en Weenen aangetroffen. Zijn sterfjaar is onzeker; v. Mander geeft
het jaar 1604, Balkema ^meer waarschijnlijk) 1624 als zoodanig op
Wuk Stephanowitsch Karadschitcch. Zie Karad*chitsch.
Wtilkeu. Van dit geslacht der Kuikpootige weekdieren is de Gewone Wulk {Buccinum
undatiiM.
L.), wat de horen betreft, de grootste onder de strandslakken onzer kusten.
Genoemde horen is bruin gekleurd en heeft 7—s bolle omgangen.
Wullenweber (Jürgeu), in de dagen der Hervorming beroemd burgemeester van Lubeck,
in 1492 te Lubeck geb., werd in 1533 lid van den raad en in datzelfde jaar burge-
meester van zijne vaderstad. IJverig voorstander van de Hervorming en als deraokraat
afkeerig van het aristokratisch vorstelijke gezag, zocht hij de inagt der Uanza te
schragen door Denemarken afhankelijk te maken en de Xederlanders uit de Oostzee
buiten te sluiten. De oorlog, die echter daardoor in 1534—35 in Noord-Duitschland
en ter zee uitbrak, had voor Lubeck geen gunstigen uitslag. W. werd in 1535
afgezet, op eene .reis door den aartsbisschop van Breinen gevangen genomen, door
dezen in gemeenschap met andere vorsten van oproerige plannen en van anabaptisme
aangeklaagd en door hertog Hendrik van Brunswijk, 22 Sept. 1537, te Wolfenbuttel
ter dood gebragt. Verg. Waitz, Lubeck nnfer Jilrgen IV. u. die europ. Politik
(3 dln., 1855—56).
Wulp, Numenius. Deze vogel behoort tot de familie der Snippen en onderscheidt
zich door een nederwaartsgebogen langen snavel en korte teenen. De drie Europesche,
ook in ons land voorkomende soorteu zijn: de Groote \\V. (N. arquata), ook Wilp
genoemd, die in Gelderland gevonden wordt en de grootste onzer Snipvogels is; —de
Reiren-W. (N. phaeopus). ook Kleine W. genaamd, die in IJsland broedt, maar zich ook
zuidelijker begeeft; — en de Duubek-W. (A7. Ie n niron ir is), die bij ons zeldzaam is,
en meer in \'t zuiden van Europa voorkomt.
Wunder (Edaard), Duitsch philoloog en paedagoog, in 1S00 te Wittenberg geb.,
studeerde te Leipzig, en werd in 182\'. leeraar en in 1843 directeur en eerste prof.
bij de landsschool te Grimmn. Hij schreef belangrijke verhandelingen vooral met
betrekking tot de Grieksehe treurspeldiehters en maakte zich door zijne voortreffelijke
uitgave van Sophokles (7 dln., 1831—41 en uieerm.) bekend.
Wun4erltch (hiarl Aug.), verdienstelijk Duitsch patholoog, in 1815 te Sulz aan den
Neekar geb., studeerde te Tubingen, bezocht andere Duitsche hoogescholen, België
en Frankrijk, werd eerst prof. der kliniek en directeur van h\'-t klinisch instituut te
Tubingen en sedert 1850 geheim geneeskundig raad en prof te Leipzig. Hij schreef
-ocr page 323-
WUNSIEDEL — WURTEMBERG.
317
o. ii. Handb. der Pathol. u. Therapie (2 illn., 2<ie uitg., 1853—5(3), Gesch. der
Medicin
(1859), Gritudriss der sprciellen Tathol. n. Therapie. In J 841. rigtte hij
met Rosen liet Arc/iiv für physiolog. Ileilkunde op.
Wunsledel, stad in den Beijerschen kreits Opper-Franken, aan de Iïöslau in het
Fichtelgebergte, met 3470 invv., drie kerken, eene Latijnsche en eene indusirieschool,
fabrieken van linnen- en wollen stollen, spinnerijen enz. W, is de geboorteplaats
van Jean Paul, voor wien in 18 i~> een gedenkteeken is opgerigt. Ook Saud, de
moordenaar van Kotzebue, is er geboren. In de nabijheid ligt Alexander.-bnd en de
merkwaardige opeenhooping van rotsblokken, Loosburg (Luisenburg) genaamd.
Wuotan, zooveel als Wodan. Zie Odin.
Wupperdal (Het), in de Pruiss. Rijnprovincie, ontleent zijn naam aan dje Wupper of\'
Wipper, een riviertje, dat zich bij Rheindorf tusschen Keulen en Dusseldorf in den
Rijn ontlast. Het snelvlietende water van het genoemde riviertje en van een groot
aantal beken, die zich hierin uitstorten, brengt honderde molens en andere werk-
tuigen in beweging, waardoor de industrie zich belangrijk ontwikkeld heelt en de
bevolking dermate toegenomen is. dat men op eene uitgestrektheid van meer dan 20 □ m.
gemiddeld ruim 14,000 zielen per □ m. telt. Het eigenlijk dal is zeer smal en op
de breedste plaats, tusschen Elberfeld en Pannen, uaauwelijks een kwartier gaans.
De afstand tusschen de genoemde steden, die omstreeks twee uren bedraagt, en
gewoonlijk meer bepaald met den naam van VV. wordt bestempeld, is opgevuld met
eene schier onafgebroken rteks van allerlei fabrieken, waar linnen, katoenen en wollen
stoffen, ijzer- en staalwaren, enz. vervaardigd worden.
Wurdtwein (Steph. Alex.), als uitgever van geschiedkundige oorkonden bekend, in
1719 te Amerbach geb., sedert 1783 wijbisschop te Worms en in 1796 overl., gaf,
behalve werken betrekkelijk de geschiedenis van Mainz, de Subsidia diplomaüca (13
dln., 1772—80), Nora subsidia dijdomatica (14 dln. ,.17ül—89) en Monasticum Pala-
linum
(6 dln., 1792—96) uit.
Warm (Joh. Friedr.), Duitsch philoloog, vooral bekend als meet- en sterrekundige,
in 1760 te Nürtingen geb., studeerde te Tubingen in de godgeleerdheid, was eerst
leeraar te Nürtingen, daarna predikant, van 1800—1807 prof. bij het theologisch
seminarie te Blaubeuren en van 1807—24 prof. bij het hoogere gymnasium te Stutt-
gart. Hij schreef o. a. Gesch. des ntuen Planeten Uranus (1791), Pracl. Anleit.
znr Parallaxenrechnung
(1804J. In de wiskunde is naar hem de Wurmsche reeks
genaamd. — Zijn zoon Jul. Priedr. W., in 1791 geb., was eerst prof\', bij het seminarie
te Hlaubeuren en overleed in 18o9 als predikant te Waldenbueh. Hij schreef: üebersicht
der Eltmentargeometrie
(1836) en Auszüge aus der Schrift: Das Leben Luthers kritisch
btarbeitet vort Dr. Casuar
(1836, eene parodie op het Leben Jesu van Strauss). —
Christ. Priedr., broeder des vorigen, in 1803 te Blaubeuren geb., sedert 1835 prof.
bij het akademisch gymnasium te Hamburg en in 1859 te Rheinbeek overl., is door
talrijke schriften op het gebied der geschiedenis, der handelspolitiek en van het vol-
kenregt bekend.
Wurm-meer. Zie Starnberg.
Wurmser (Dagobert Sigismund, graaf von), Oostenr. veldmaarschalk, in 1724 inden
Elsas geb!, onderscheidde zich in den zevenjarigen oorlog en in den Beijerschen
successie-oorlog, werd na den vrede commanderend generaal in Galicië en in 1787
generaal der cavallerie. In 1793 trok hij 31 Maart bij Ketsch tusschen Spiers en
Manheim over den Rijn, verdreef de achterhoede van Custiue en veroverde 13 Oct.
met de Pruisen en het Condésche leger de liniën van Weissenburg. Daar hij genood-
zaakt werd over den Rijn terug te trekken, werd hij in 1794 teruggeroepen. In Oct.
1795    sloeg hij de Fraitschen bij Manheim en bemagtigde die vesting 22 Nov. In
1796   ontzette hij Mantua, werd echter 5 Aug. bij Castiglioue, 4 Sept. bij Roveredo
en 8 Sept. bij Bass:mo geslagen en bereikte 13 Sept. met de overblijfselen van zijn
leger Mantua, welke vesting hij met groote dapperheid verdedigde, totdat hij haar,
2 Febr. 1797, bij capitulatie aan den Pranschen generaal Sermrier moest overgeven.
Tot opperbevelhebber in Hongarije benoemd, overleed hij te Weenen in 1797.
Wurtemberg, of volgens de sedert 1803 ingevoerde officiëele spelling Wurttemberg,
in den ouden tijd Wiitenberg en daarna Wirtemberg, koningrijk in Z.-Duitsehland,
grenst aan Beijeren, het meer van Konstanz, Baden, llohenzollern en een deel van
het groothertogdom Hessen (Wiinpfen) en beslaat eene oppervlakte van 354,28 □ m.
-ocr page 324-
318                                                   WURTEMBERG.
De voornaamste gebergten zijn het Schwnrzwald, <le Rauhe Alp en de Adelegg. Over
het geheel is de bodera in de dalen en vlakten zeer vruchtbaar en goed bewaterd. De
Donau, die in liet \'L. stroomt, neemt vele kleine rivieren op, en wordt bij Ulm, na
de El ter ontvangen te hebben, bevaarbaar. De hoofdrivier van W. is de Neckar (z. n.),
die links de Enz en Nagold, regts de Murr, Kocher, Jart en andere riviertjes in
zich opneemt. Pe belangrijkste der talrijke meren zijn: het meer van Konstanz, het
Feder-, H;ikler\\veilier- en Tegern-meer. De voornaamste kanalen zijn: het Wilhelms-
kanaal tusschen Canstatt en lleilbronn, de kanalen te Esslingen, Berg bij Canstatt en
Besigheim. Van de meer dan 70 minerale bronnen zijn de beroemdste: Liebenzellerbad,
Wildbad en Geisthal, Canstatt, Mergentheim, Kahv , Friedrichshall, Niedernau, Boll.
Het land is, naar verhouding, een der meest bevolkten van Duitschland. In 1864
telde hét 1,748,828 inw., onder welke 1,200,363 Protestanten, 533,694 E. Katholie-
ken, \'2661 Christenen van andere belijdenis en 11,610 Joden. Landbouw, veeteelt,
fabriekuijverheid en handel bloeijen er, onder begunstiging van een vruchtbaren bodem,
goede straat- en spoorwegen, bevaarbare rivieren en de voordeelige ligging des lands
voor dtn transito-handel. De voornaamste producten zijn allerlei soort van granen,
peulvruchten, aardappelen, vlas, hennep, tabak, eene aanzienlijke hoeveelheid wijn,
die vooral in het Neckardal wordt gewonnen, appelen, peren en andere boomvruchten
voor den uitvoer, verschillende houtsoorten, enz. Aan de boschteelt wordt groote zorg
gewijd. Men fokt er paarden aan, alsmede rundvee, varkens, geiten en schapen. Velen
houden zich met de bijenteelt bezig. Behalve ijzererts en zout levert het land weinig
delfstoffen op. De industrie staat er op een hoogen trap, vooral in het bewerken van
ijzer, staal, koper en andere metalen. Men vindt er voorts fabrieken van wollen en
katoenen stoffen, aardewerk, papier, lederwerk, houtwaren, piano\'s enz. De brouwe-
rijen en branderijen zijn er talrijk. De gemelde takken van industrie en sommige ande-
ren leveren een aantal uitvoerartikelen op, waartegen worden ingevoerd koloniale waren,
katoen, steenkolen eu verschillende zaken, die men tot voeding van eigen industrie
behoeft. Aanzienlijk is de boekhandel, die vooral te Stuttgart en te Ulm gezeteld is. De
scheepvaart op den Donau, het meer van Konstanz en den Neckar, vooral die op de
beide laatsten , waar ook stoombooten gebezigd worden, is zeer levendig. Niet alleen
met de overige Duitsche landen, maar ook met het buitenland en speciaal met Neder-
land heeft YV. door middel van den Neckar en den Rijn eene geregelde gemeenschap.
Aan het hoofd der inrigtingen van onderwijs staat de in 1477 opgerigte universiteit
van Tubingen. Onder de overige inrigtingen van hooger onderwijs is de Stuttgartsche
veeartsenijschool alom beroemd. Voorts bezit het land eene menigte scholen voor hoo-
ger en middelbaar onderwijs, landbouw, industrie enz. Allerwege vindt men een vol-
doend aantal lagere scholen, waaronder ook herhalingscholen, welke allen nog groo-
tendeels onder het toezigt de geestelijkheid staan. Er zijn inrigtingen voor blinden,
doofstommen, armen, zieken en krankzinnigen, vele genootschappen die zich de aankwee-
king van kunsten en wetenschappen en de bevordering der godsdienstige belangen ten
doel stellen, bibliotheken te Stuttgart en Tubingen, verzamelingen van schilderijen, af-
gietsels van antiek beeldwerk, munten enz. W. is eene constitutioneele monarchie; de
constitutie van 25 Sept. 1819 onderging van 1848—51 enkele veranderingen, die ech-
ter sedert meerendeels door de reactie te loor gingen. De koning bezit er nog uitge-
breide regten, daar hij alleen in zaken van wetgeving en belasting aan de besluiten
der stenden gebonden is. Deze bestaan uit twee kamers, waarvan de leden der eerste
erfelijk of voor hun leven zitting hebben, terwijl de leden der tweede, behalve de ede-
len en geestelijken , die er regtens toe behooren, voor 6 jaar gekozen worden. Er zijn 6
ministeriöele departementen. Administratief is het land in 4 kreitsen verdeeld: de Nee-
kar", Schwarzwald", Donau- en Jaxtkreits; deze te zamen in* 64 districten (oberambten).
De hoofdstad is Stuttgart. Het budget voor \'de driejarige finantie-periode 1867—70
stelde voor de drie jaren de staatsinkomsten en uitgaven vast op 64,445,459 gulden.
De staatsschulden bedroegen in 1867 113,841,920 gulden. De dienstpligtigheid met
plaatsvervanging is voor den tijd van 6 jaar. Op voet van vrede is de sterkte der
krij\'Tsmagt 11,660, op voet van oorlog 29,238 man. De heerschende kerk is de Evan-
gelische, wier belangen 6 generaal-superintendenten verzorgen. De R.-Kath. bisschop
te Rottenburg behoort tot de aartsdiocese Freiburg. De zaken van de Israëlitische
godsdienst zijn aan een opperkerkeraad opgedragen. Er zijn drie ridderorden: de Wur-
tembergsche kroon (van 1818), de Frederiksorde (van 1830) en de orde voor militaire
-ocr page 325-
WURTEMBERG.                                                  319
verdiensten (van 1806, bevestigd en gewijzigd in 1818). De landskleur is rood en
zwart. Verg. Memminger, Slatist.-topogr. Bescltreib. von W. (3«le uitg., 1841) en diens
officièele Bescltreib. der Oberamter des Königr. \\V. (1824—67), Dus Königr. IV.,
eine Bescltreib. von Land, Volk u. Slaat, herausgeg. vom Slaiist. lopog. Bureau
(1821—
51). — W. kwam uit de handen der Sueven in die der Romeinen, in wier plaats zicli
later de Alemannen vestigden, die sedert 496 onder de heerschappij der Franken vielen.
Het huis VV. wordt van Bertold, hertog van Alemnnnic (724), afgeleid. Een afstam*
meling van dezen, Ulrich, huwde omstreeks het midden der 1 l<le eeuw Luitgard, de
erfdochter van den graaf van Remsgau, Koenraad von BeuteUpach. Zijn zoon Koen-
raad (1122) bouwde op den Rothenberg bij Canttatt den burg Wirtenberg (d. i. Vrou-
wenberg), die sedert de zetel der graven werd en aan het geslacht den naam gaf.
Nadat Ulrich I in 1£65 was overleden, werd het toemalige graafschap op verschil-
lende wijze uitgebreid, tot dat keizer Maximiliaan, in 1495, graaf Eberhard III den
hertogstitel schonk. Zoowel vóór als na dien tijd was W. betrokken in de gebeurte-
uissen, welke Duitschland beroerden. Het Schwabisob verbond verdreef hertog Ulrich,
die zich het misnoegen zijner onderdanen en naburen had op den hals gehaald , en ver-
kocht het land in 1520 aan keizer karel V. Wegens de onderdrukking der Protestan-
ten openbaarde zich echter weldra bij velen het verlangen naar verlossing van het Oos-
tenrijksche juk, hetgeen hertog Ulrich I in 1534 zijn gebied deed herwinnen. De
hertog, die zelf tot de Luthersche kerk was overgegaan, ontving hulp van de Protes-
tantsche vorsten, doch nam vervolgens deel aan den Smalkaldischen oorlog, waarin
de fortuin hem niet begunstigde, zoodat hij ten slotte zijn land slechts op vernederende
voorwaarden behield. Zijn zoon Christoffel, die hem in 1550 opvolgde, maakte zich
in menig opzigt voor zijn land verdienstelijk. Jiij den aanvang van den dertigjarigen
oorlog\' rustte ook hertog Joban Frederik zich ten krijg uit, hetgeen in 1627 de bezet-
ting van VV. door de troepen van Walleustein ten gevolge had. De herhaalde kren-
kingen, welke de hertog moest ondervinden, kostten hem het leven, met welke gebeur-
tenis voor W. eene reeks van jammeren aanbrak, waaraan eerst de Westfaalsche vrede
een einde maakte. Doch het land was zeer uitgeput en kwam door herhaalde oorlo-
gen , waarin het in de laatste helft der 17Je eeuw betrokken was, niet tot verademing.
Hertog Karel Eugenius, in 1793 overl., had in de laatste jaren zijner regering vrede
gehad, waarvan echter de heilzame vruchten zich naauwelijks openbaarden, of de gevoU
gen der staatsomwenteling in Frankrijk sleepten ook VV. mede in den stroom der gebeur-
tenissen van een veel bewogen tijd. Het oude hertogdom, dat sedert 1794 achtereen-
volgens door Franschen en Oostenrijkers was bezet, werJ in 1803 en 1806 aanzienlijk
vergroot. Hertog Frederik nam in 1803 den keurvorstelijken en in 1806 den konings-
titel aan, trad vervolgens in het Rijnverbond en schaarde zich tot Nov. 1813 aan de
zijde van Napoleon. Hij overleed in 1816, nadat hij zich bij den Duitschen bond had
aangesloten, zonder dat hij zich met de stenden over eene toegezegde constitutie had
kunnen verstaan. In 1819 gelukte dit zijnen zoon en opvolger Willem I (z. a.) , die
zelfs in 1830 uitzigt gaf op nog meer vrijheden, hetgeen, na het intreden der reactie,
menigen partijstrijd uitlokte. In 1848 stelde de koning 9 Maart een ministerie uit de
leiders der oppositie zamen, en in 1849 werd hij genoodzaakt de rijksconstitutie te er-
kennen. De naar Stuttgart overgebragte nationale vergadering hield er zich echter
slechts kort staande. W. weigerde om zich aan de Pruiss. unie aan te sluiten. Na
vergeefsche pogingen om zich met de stenden van de radicale kieswet van 1 Julij 1849
te verstaan en herhaalde verandering van ministerie, werd in 1850 de constitutie van
1819 hersteld. De regering bleef in hare staatkundige gedragslijn tegenover Pruissen
volharden, en trad sedert 1854 met de andere middelstaten meer zelfstandig op. Zij
vond hierin steun bij het volk, dat zich sterk anti-Pruissisch betoonde , en daarentegen
zich groote opofferingen getroostte, toen in 1859, tijdens den oorlog tusschen Oosten-
rijk en Italië, de behmgen van Duitschland zelf bedreigd werden. Geheel in denzelf-
den geest sloot de regering, te midden van allerlei binnenlandsche verwikkelingen, vooral
op kerkelijk gebied , zich steeds nader aan bij de middelstaten, die tusschen Oostenrijk
en Pruissen het evenwigt wilden bewaren, en waar dit niet uitvoerbaar was, blijkbaar
tot het eerste overheldeu. Koning Willem I overleed in 1S64 en werd door zijn Eoon
Karel I (Frederik Alexander, z. a.) opgevolgd. Nadat zich ook in VV. eene levendige
belangstelling in het lot van Sleeswijk-Holstein had geopenbaard, verklaarden de sten-
den zich in 1865 met groote meerderheid tegen de gewelddadige inlijving daarvan bij
-ocr page 326-
320
VVUKTEMBEHÜ — WURZBURG.
Pruissen. Lu liel voorjaar van 186IJ rustte men zich uit ten strijde, geuoeg om den
argwaan van Pruiseen op te wekken , doch niet genoeg om eeuig gewigt van belang
in de schaal te leggen. Nogtan? liet de Wurtembergsche regering in Junij eenige troe-
pen tot be*chenning der bondsvergadering Frankfort binnenrukken. Deze waren
echter evenmin als de Beijersehe en andere bondstroepen bestand tegen het in getal-
sterkte kleinere, maar goed gedisciplineerde Pruiss. leger aan den Main. Nadat hunne
troepen teruggedrongen «aren en de oorlogskans in Bohème zich ten nadeele van Oostenrijk
had gekeerd, poogden \\V. , Heijeren, Baden en Hessen-Darmstadt in Julij den vrede
met Pruissen te treilen, die tusschen i\'ruissen en W. 13 Aug. te Berlijn gesloten werd.
W. moest 8 ruillioen gulden aan I\'ruissen opbrengen, en sloot met Pruissen een of-en
defensief verbond, waarbij de koning van Pruissen het grondgebied aan den koning
van W. waarborgde, terwijl de laatste zich verbond in oorlogstijd zijne krijgsmagt onder
liet opperbevel van den eerste te stellen. Verg. o. a. Sattler, \'Allgem. Gesch. von JV.
witer den Graftfti
(5 dlu , 1764—68) en Neuere Gesch. von W. unter den Hertogen
(IS dln., 1769—84); Stslin, Wilrtemberg. Gesch. (3 dln., 1842—50).
Wurtemberg [Ëugenius, hertog van). Zie Engeaiut (Fred. Karet Paul Lod.).
Wurteaiberg (Freil. Will Paul, hertog van), in 1797 geb., de zoon van hertog
Eugenius van W., diende eerst in Pruiss. krijgsdienst en koos daarna Mergentheim tot
zijne verblijfplaats, waar hij groote natuurkundige verzamelingen aanlegde, die hij op
zijne reizen door N.-Amerira, het Oosten, Z.-America en Australië bijeenbragt. Hij
overleed in 1860.
Wurteniberg (Christ. Fred. Alex., graaf van), in 1801 geb., zoon van hertog Willem
van \\\\., overl. in 1844 te Wildbad, is onder den naam Sandor von S. als lyrisch
dichter bekend. Zijne Gesai/imilte Gedichte zagen te Stuttgart (1841) het licht.
Wurttjmbarg ^Alex. Friedr. Karl, hertog van), in 1771 te Montbelliard geb., trad,
hoewel hij reeds als kind Wurtembergsch en Russisch kolonel was, in 1790 in Napelsche
en in 1794 in Üostenr. dienst over, in welk jaar hij den veldtogt aan den Rijn bij-
woonde en zich bij Kaiserslautern onderscheidde. In 1799 «as hij luitenant-generaal
en commandeerde eene eavallerie-divisie bij het leger van den aartshertog Karel, terwijl
hij later bij het leger onder Hotze in Zwitserland achterbleef en het bevel over eene
Oo.-teur.-Russ. divisie kreeg. In 1801 ging hij als generaal der cavallerie in Russ.
dienst over, werd gouverneur-generaal van Wit-Rusland en was hier ijverig werkzaam
voor het welzijn van zijn gouvernement, totdat hij in 1812 zich bij het leger voegde.
In den slag bij Borodino kreeg hij, na Bagration\'s doodelijke verwonding, het bevel
over den linker vleugel. In 1813 werd hem het beleg van Dantzig opgedragen, welke
stad hij tot de overgave dwong, waarna hij naar llusland terugkeerde en zijn gouver-
nement hervatte. Hij bekleedde dezen post tot 1822, toen hij minister der communi-
catiën te lande en te water van het Jluss. rijk werd, in welke betrekking hij eene ver-
beterde organisatie aan het corps ingenieurs gaf en verschillende kanalen tot verbinding
der groote rivieren en een aantal goede wegen liet aanleggen. Hij overleed op eene
reis naar Duitschland in 1833 te (iotha.
Wurzbacil (Constant), jonkheer von ïannenberg, Duitsch schrijver, in 1818 te Laibach
geb., studeerde te üratz in de regten, was van 1836—44 in krijgsdienst, werd
daarna schrijver bij de bibliotheek te Eemberg en in 1848 archivaris en bibliothecaris
bij het ïninUterie van binnenl. zaken te Weenen. Onder den naam Constant gaf hij
eene reeks grootere en kleinere dichtstukken uit. Van zijne overige schriften ver-
dienen vooral vermelding: Spric/iwórter der Polen (2<lc uitg., 1852), Volkdieder der
Polen mid Ruthenen
(1843), Bibtiogr.statist. Uebersicht der Lileralvr des öslerr. Kaiser-
slaates
1853—55 , en Biographisches Lexikon des öslerr. Kaiserthums (11 dln., 1857—64).
Wurzburg was vroeger een bisdom, alleen aan het H. Roomsche rijk leenroerig,
onistr. 742 gesticht, welks eerste bisschop Burkhardt door Bonifacius werd gewijd. Tot
beschermheilige had het den H. Kilianus. Langzamerhand en door allerlei middelen
gelukte het den bisschoppen de bezittingen van hunne naburen, Frankische grayen en
heeren, onder zich te brengen, waardoor eindelijk een zeer magtig bisschoppelijk vor-
stendom tot stand kwam, aan welks hoofd de bisschop van W. stond, die in 1120 de
hertogelijke magt over Fraiikenlaud kreeg. In geestelijke zaken stonden echter de
bisschoppen onder den aartsbisschop van Mainz. De oppervlakte van het sticht besloeg
87 □ mijlen met 260,000 in»., terwijl de jaarlijksche inkomsten op 500,000 gulden
werden berekend. Bij den vrede van Luueville werd liet bisdom gesaeculariseerd eu
-ocr page 327-
WURZBURG — W1JCK.
321
in 1803 aan den keurvorst van Beijeren geschonken ter vergoeding voor de hem ont-
nomen Rijnprovinciën. In 1805 stond Beijeren het weder aan Ferdinand, gewezen
groothertog van Toscane, af, waarbij VV. tot keurvorstendom en 30 Sept. 1806 tot
groothertogdom verheven werd. In 1815 viel VV. grootendeels weder aan Beijeren;
enkele gedeelten daarvan kwamen aan Wurtemberg en Baden.
Wurzbnrg, hoofdstad van het voormalig vorstendom VV., thans van het Beijersche
regeringsdistrict Neder-Franken, aan de beide oevers van den Main gelegen en door
spoorwegen met Bamberg, Hanau, Neurenberg, Ansbach en Heidelberg verbonden,
telt (1804) 41,082 meest Roorasche inw., is de zetel van een bisschop en van ver-
schillende burgerlijke collegies en heeft onderscheidene merkwaardige gebouwen, z. a.
het koninklijk, voormalig bisschoppelijk residentieslot; do St. KiJiaans-domkerk, in 742
gesticht, in 1189 ingewijd en in 1852 vernieuwd; de Neumünster-kerk uit de I l<le
eeuw; de Maria-kapel, in den zuiversten Gothischen stijl van 1377—1409 gebouwd;
de St. Burkhards-kerk, het raadhuis, het regeringsgebouw enz. De universiteit, in
1403 door bisschop Johann von Egloffstein gesticht en in 1582 door bisscliop Julius
meer uitgebreid en vandaar Julia genaamd, heeft eene bibliotheek van 100,000 boek-
deelen , 4000 incunabelen en 900 handschriften, alsmede verscheidene andere verzame-
lingen en inrigtingen. Er zijn verschillende hoogere en lagere scholen en geleerde genoot*
schappen, en onder de talrijke inrigtingen van weldadigheid munt vooral uit het be-
roe;ude Julius-hospitaal, in 1576 door bisschop Julius gesticht, wiens standbeeld vóór
het hospitaal prijkt. De fabrieken leveren wollen stoften en laken, spiegelglas, leder,
tabak, spoorwegwagens, mousserende wijnen enz. op. De handel, vooral in wijnen en
vruchten, is belangrijk. Op een 400 v. hoogen berg, op den linker oever van den Main,
ligt de citadel Mariënberg, tot 1720 zetel der bisschoppen In de nabijheid daarvan
groeijen de Leistewijn en de Steinwiju.
Warzen, stad in het Saksische kreitsdirectiedistrict Leip\'.ig aan de Mulde en den
spoorweg van l.eipzig naar Dresden, met 6408 inw., een collegiaalstift, drie kerken,
waaronder de in het begin der 16<le eeuw gebouwde domkerk, en eenige fabrieken.
Wyatt (James), Eng. architect, in 1743 te Burton-Constable geb. en in 1813 te
Marlborough overl., heeft vele gebouwen vooral in Gothischen stijl gebouwd en
onderscheidene oud-Engelsche paleizen gerestaureerd. — Zijn zoon, Matthew Cotes VV.,
in 1778 geb. en in 1862 te Dudley Grove overl., heeft eveneens vele bouwkunstige
werken tot stand gebragt, z. a. de cenotaaf in de St. George-kapel te Windsor, gewijd
aan de nagedachtenis van prinses Charlotte, het monument voor Nelson te Liverpoo),
het ruiterstandbeeld van lord Wellington in Hyde-Park enz. — Des vorigen zoon,
Matthew Digby VV., in 1820 te Bowde in Wilts geb., eveneens architect, schreef
onderscheidene verdienstelijke werken over ornamenten, decorative kunst enz.
Wybicki (Jozef), Poolsch patriot, in 1747 te Bendomin bij Dantzig geb, trad het
eerst als landsbode op den Poolschen rijksdag van 1768 met zijn veto op tegen de
ouder Russ. invloed genotnene besluiten en moest deswege uit Warschau naar Krakau
en Hongarije vlugten. Hij sloot zich aan de confederatie te Bar aan en was voor deze
te Weenen, te Berlijn en in Poolsch Pruissen werkzaam. Hij begaf zich vervolgens naar
Holland en studeerde te Leiden. Na de eerste verdeeling van Polen keerde hij naar Warschau
terug en was Zamoyski behulpzaam bij het ontwerpen van een nieuw wetboek. Gedurende
den opstaud onder Kosciuszko was hij aan de zijde van Dombrowski in Groot-Polen,
hield zich na de verbeurdverklaring zijner goederen in Frankrijk en te Hreslau op en
werd na de oprigting van het hertogdom Warschau senator-wojwood en in het nieuw
opgrrigte koningrijk Polen president van het oppergeregtshof. Hij stierf in 1822.
Hij schreef: Brieft an den Erzkanzler Zamoynki (1777) en Pamietniki (mémoires),
uitgeg. door graaf Radczynski (3 dln., 1840).
Wyck (Thom.), Nederl. schilder en etser, volgens de meeste schrijvers in 1616 te
Haarlem, volgens Dr. A. van der Willigen in zijne GescAiedk. aanleekeningen over
Haarlemsc/te schilders
(Haarl. 1866) te Beverwijk geb., begaf zich reeds op jeugdigen
leeftijd naar Italië, waar hij, vooral in den omtrek van Napels, een aantal studiën
maakte van de kust der Middellandsche zee, welke hij later voor zijne schilderijen ge-
bruikte, die door hem met goed geteckende figuurtjes in verschillend nationaal costuum
werden gestoffeerd. Vervolgens schilderde hij ook markten, kwakzalvers, koorddausers,
goochelaars en andere tooneelen uit het Italiaansche volksleven, alsook goudzoekers
«n alchimisten in hunne werkplaatsen; alles in den trant van Pieter van Laar. Zijn
Alyem. Nederl. Encyclopedie, deel XV,                                                                          21
-ocr page 328-
WIJDING — WIJN.
322
werk, dat zich onderscheidde door een aangenaam en warm coloriet, een bevallig pen-
seel en geestige ordonnantie, was zeer gezocht, vooral in Engeland, waarheen hij zich
tijdens de herstelling van het koninklijk gezag onder Karel II begaf. W. overleed te
Londen in 1686. liet rijks-museum te Amsterdam bezit van hem een Binnenhuis met
figuren.
De musea te Berlijn, üresden, Weeneu, Munchen enz. bewaren onderscheidene
van zijne werken. W. heeft ook geëist en wel in de manier van P. v. Laar. — Zijn
zoon Jan W., omstr. 1640 te Haarlem geb., bragt het grootste gedeelte zijns levens
in Engeland door, waar hij onder de leiding zijns vaders gevechten, jagten enz. schil-
derde, die zeer gezocht waren. Hij schreef ook een werk over het jagen ea de valken^
jagt. Hij overleed te Mortlake in Surrey in 1702.
Wyeliffe. Zie H\'iclif.
Wijding is in het algemeen die daad van een geestelijke of priester, bij en door
welke eenig voorwerp tot godsdienstig of kerkelijk gebruik bestemd en als zoodanig
van het ongewijde afgezonderd wordt. Zoo worden in de R. Kathol. kerk sedert de
4<le eeuw zoowel onbezielde voorwerpen, als: kerken, altaren, kerkhoven, enz., als
ook per-oneu — tot het priesterambt — gewijd. He naam W., maar meest Consecratie,
wordt in die zelfde kerk gegeven aan het door het uitspreken van de woorden der
Avondnianlsinstciling heiligen of sedert Paschasius Radbertus (z. a.) in het ligchaam en
bloed veranderen van den ouwel, die aan de geloovigen wordt toegediend. Dat ook
water, palmtakken enz. aldus door de R. Kathol. kerk worden gewijd, is bekend.
Wijk (Jacobus van) Roelaudszoon, Nederl. paedagoog en aardrijkskundige, in 1781
te Woerden geb., werd op 15-jarigen leeftijd opgenomen op de kweekschool voor onder-
wijzers , door het Amsterdamsch departement der maatsch. Tot nut van \'t algemeen
geslicht, en na weinige jaren tot hoofdonderwijzer op de school voor jongelingen, door
het gemelde departement in het leven geroepen, aangesteld, welke school echter, ten
gevolge van gebrek aan fondsen, weder opgeheven werd, zoodat W. zich daardoor
van zijn bestaan beroofd zag. Hij werd nu huisonderwijzer bij eene aanzienlijke familie
en maakte later met den zoon van den kapitein ter zee 11. M. Dibbetz eene reis naar
de Middeliandsche zee. In 1817 werd hij kostschoolhouder te llattem en in 182S te
Kampen, alwaar hij in 1847 overleed. W., die sedert 1835 ook lid der Maatschappij
van letterkunde was, heeft zoowel door zijn voorbeeldig onderrigt als door eene menigte
geschriften aan het. schoolonderwijs gewigtige diensten bewezen. De voornaamste zijner
schriften zijn: Algemeen aardrijkskundig woordenboek (üordr. 1821—26, 7 dln.) met
een vervolg (Arnst. 1835—42, 4 dln.); zijne overbrenging van het werk van Vollrath
en Hottniann, De aarde en hare bewoners (Amst., 1805—39, 3 dln.); en in gemeen-
schap tuet R. O. Bennet, Nederl. zeereizen in het laatst der XVIde , de XVllde en
hel begin der XVlIIde eeuw
(Amst. 1832, 5 dln.).
Wijk bij Duurstede, oude stad in het arrond. Amersfoort der Nederl. prov. Utrecht,
aan den Rijn, die zich hier in twee takken (de Lek en den Krommen Rijn) verdeelt,
gelegen, met 2750 inw., een kantongeregt, eene Hervormde en eene Roomsche kerk,
eene synagoge, fraai raadhuis, belangrijken graan- en veehandel, schooue wandelingen
en eene schilderachtige ruïne van den burg Duurstede (Dorestadum). W. is waarschijnlijk
het Hatavo-durum van ïacitus, onderging in de 9de eeuw meer dan eens eene geheele
verwoesting door de Noormannen, werd echter telkens weder opgebouwd en in 1300
door (iijsbrecht van Abcoude tot den rang van stad verheven. In 1449 werden de
stad en het slot aan den bisschop van Utrecht afgestaan. Door het verminderen van
den handel verloor de stad sedert veel van haren vroegeren luister.
Wijn (vinum) noemt men in het algemeen het gegiste sap van vruchten. Men onder-
scheidt vruchtenwijn (zie Cider) en druivenwijn, het gegiste sap van de vruchten van
den wijnstok, gewoonlijk kortweg W. genoemd. Om uit de druiven een goeden W. te
verkrijgen zijn warme zomers een vereischte. Het sap van de druiven bevat 13—30 pet.
suiker, kleine hoeveelheden eiwitachtige stoffen, plantenslijm, cremortart, vrij wijnsteen-
zuur en eenige onbewerktuigde zouten. De hoeveelheid suiker is in warme en bijgevolg
goede wijnjaren grooter dan in slechte. De rijpe druiven worden voor de wijnbereiding
uitgeperst en met of zonder de schillen en stelen in vaten aan zich zelven overgelaten.
Weldra geraakt het vocht in levendige gisting , dat is de suiker wordt gesplitst in alkohol
en koolzuur, onder den invloed van het in ontleding verkeerende planteneiwit uit het
druuensap (zie Gisting). Het vocht wordt hierbij hoe, langer hoe meer troebel, terwijl
gasblazen opstygen en de oppervlakte met schuim bedekt wordt. De gisting verloopt
-ocr page 329-
WIJN — WIJNANTS.
323
sneller of trager, naarmate de temperatuur hooger of lager is. Meestal is deze eerste
heftige gisting na 6—8 dagen afgeloopen; de wijn wordt nu helderder, onder afzetting
van een bezinksel en in andere vaten overgebragt, waarin de gisting langzaam voort -
gaat (zoogen. stille gisting of nagisting). Het vocht wordt hierdoor steeds armer aan
suiker er rijker aan alkohol. Het bezinksel noemt men den wijnsteen (z. a.). Voor het
verkrijgen van rooden W. laat men de blaauwe schillen mede gisten. Het druivensap
zelf is zoo goed als kleurloos, maar de blaauwe kleurstof wordt door den gevormdeu
alkohol opgelost en door de zure zouten in eene paarsroode tot roode omgezet. Nadat
de VV. eenige malen in andere vaten is overgebragt, telkens met achterlating van den
wijnsteen, en de stille gisting eindelijk zoo goed als afgeloopen is, wordt hij in de
vaten overgetapt, waarin hij verzonden wordt. Ten einde de verdere gisting tegen te
gaan, heeft men deze vaten vooraf gezwaveld. De scheikundige werking is hiermede
evenwel niet afgeloopen; door de werking van de bewerktuigde zuren op den alkohol
worden nu hoofdzakelijk zamengestelde aethers gevormd, die geur en smaak aan den VV.
geven. Met den ouderdom neemt de hoeveelheid van deze stoffen langzamerhand toe,
en vandaar dat W. door lang liggen beter wordt. Sommige zamengestelde aethers komen
in alle wijnen, anderen slechts in sommige soorten voor. Vele van deze welriekende
stoffen zijn door kunst, na te maken en dienen aan de wijnversnijder* om aan geurige
wijnen meer geur te geven. Het gehalte a;m alkohol is in verschillende wijnen zeer uit-
eenloopend. In het algemeen zijn de zuidelijkste wijnen daaraan het rijkste. Portwijn
en Madera bevatten 17—21 pet., Bordeaux-W. 9—14 pet,, Bourgogne 9—11 pet.,
Rijn-W. 6—12 pet. alkohol. Bovendien vindt men in alle wijnen 2—10 pet. vaste
bestanddeelen, hoofdzakelijk bestaande uit druivensuiker, gom, kleurstoffen en zouten.
Van deze laatsten zijn wijnsteenzure zouten de voornaamsten. Het zoogen. klaren van
W. geschiedt meestal door bijvoeging van vischlijm, waardoor een deel der looistof en
de troebel makende gistbestanddeelen worden neergeslagen. De verwijdering van deze
laatsten is noodig, zal de W. duurzaam zijn. Over de verschillende soorten van W.
verg. de afzonderlijke artikels. Belangrijk is het geschrift van G. J. Mulder, De wijn
scheikundig beschouwd
(Rott. 1855).
Wijn (Hendrik van), Neder 1. geschied" en oudheidkundige, in 1740 te\'s Gravenhage
geb., studeerde te Leiden in de regten en vestigde zich vervolgens te \'s Gravenhage, waar
hij zich bijzonder op de vaderlaudsche letter-, geschied-en oudheidkunde, vooral ook door
het onderzoeken van ongedrukte charters, toelegde. In 1771 werd hij pensionaris van
Brielle en in 1779 van Gouda, totdat in 1788 de binnenlandsche onlusten van dien tijd
hem van het staatstooneel verwijderden. In 1804 deed hij op last der regering eene weten-
schappelijke reis, op welke hij in vele steden des vaderlands de plaatselijke oorkonden on-
derzocht; iets later deed hij ook eene zoodanige reis naar Henegouwen. In 1805 werd hij
tot archivaris der Hataafsche republiek aangesteld, in welke betrekking hem eerst koning
Lodewijk, later keizer Napoleon , ten laatste koning Willem I bevestigden , en welke hij tot
zijn dood in 1 881 bekleedde. De belangrijkste zijner schriften zijn: Historische en tetterkun-
dige avondstonden
(1800) en l/uiszilteiid leven (18 12 , 6 stukken), benevens de Bijvoegsels
en verbeteringen
op Wagenaar\'s Vaderl. Historie, die voor een zeer groot gedeelte van zijne
hand zijn. Verg. Mr. J. C. de Jonge, U. v. W. als geleerde en staatsman geschetst (1832).
Wijnants (Jan), een van de uitstekendste landschapschilders der Holl. school, omtrent
wiens levensgeschiedenis men zeer weinig weet. Dr. A. v. d. Willigen deelt in zijne
Geschiedk. aanleekeningen over Haarlemsche schilders (Haarl. 1866) alleen mede dat
een Jan W. in 1642 als kunstverkooper in de notulen van het St. Lucas-gild te Haarlem
wordt vermeld en er in 1646 in het huwelijk trad, zonder te durven beslissen ot\' deze
W. de beroemde landschapschilder zij. Onbetwist toch is zijn voortreffelijk talent,
blijkbaar uit een aantal landschappen, meestal in de omstreken van Haarlem gekozen
en uitmuntend door eenvoudige waarheid, door zilverachtigheid, fijnheid en frischheid
van toon, door eene meesterlijke en toch zorgvuldige behandeling. Vooral zijne duin-
gronden zijn zeer schoon. Zijne schilderyen zijn meestal gestolleerd door A. van de
Velde, Jan Lingelbach, Ph. Wouwerman en anderen. Zijn sterfjaar wordt door som-
migen, tamelijk willekeurig echter, in 1677 gesteld. Het rijks-museum te \'s Graven-
hage bezit van W. een Boomrijk landschap en een Dito met figuren ran Lingelbach,
dat te Amsterdam een Duinachtig landschap met jagers (fig. van A. v. d. Velde), een
Landschap met vee en eene Boerenwoning. Het museum in den Louvre te Parijs bezit
twee, dat te Dresden drie, dat te Munchen twee en dat te Weenen eveneens twee
21*
-ocr page 330-
324                                      WIJNENDAAL — WIJNSTOK.
prachtige landschappen van zijne hand. Bovendien zijn ook de beroemdste Eng. kunst-
verzamelingen rijk aan werken van W. Eenige van W.\'s schilderijen zijn in prent
gebragt door Weisbrod, Ph. Ie Bas, Euhler, Prestel en anderen.
W|jnendaal, jagtslot in de Belg. provincie W.-Vlaanderen ten W. van Thourout,
tegenwoordig aan den spoorweg van Kortrijk naar Brugge gelegen, geschiedkundig
merkwaardig door het hevige gevecht van 28 Sept. 1708, waarbij de Franschen onder
generaal de la Mothe het convooi, dat onder den Eng. generaal Webb aan prins
Eugenius, die Kijssel belegerde, munitie toevoerde, vruchteloos poogden op te ligten.
Wijiigaardsldk, Helix pomalia L. Ofschoon deze slak bij ons gevonden wordt, be-
t wij lelt men of zij oorspronkelijk voor inlandsen te houden is. Zij onderscheidt zich
van andere slakken door hare grootte. Den sterken horen bedekt zij in den winter
met eene kalkachtige afscheiding.
Wijngeest. Zie Alcohol.
Wjjnpers noemt men een toestel, die dient om het sap uit de wijndruiven te persen.
De oudste en eenvoudigste W. werkt met een hefboom. Deze is thans veelal door
eene ijzeren schroefpers vervangen. De Duitschers noemen de W. ook Ketter.
Wjjnpersse (Dionysius van de), Nederl. beoefenaar der wijsbegeerte, geb. te Middel-
burg ui 1724, was eerst hoogl. in de wijsbegeerte te Groningen en later te Leiden,
alwaar hij in 1S0S overleed. Hij was een onafhankelijk beoefenaar der wijsbegeerte
en verdient naast \'s Gravesande, Hemsterhuis en Hennert genoemd te worden, minder
om zijne oorspronkelijke dan wel om zijne veelzijdige en grondige kennis der philoso-
phische wetenschappen, waarom hij wel eens de Eclecticus genoemd werd. Hij poogde
de gevoelens van Kant op het gebied der moraal, in de Kritik der praktische* Ver-
nunft
voorkomende, te wederleggen. Eenige bespiegelingen der Kantische Wijsbegeerte,
door hem naamloos uitgegeven (1805), zijn nog tegenwoordig niet zonder eenige waarde.
Wjjnproef. Met dezen naam bedoelt men de handelwijze eu de middelen, waardoor de
deugdelijkheid en de vervalsching van den wijn onderzocht worden. Onder deze middelen
is vooral het proefvocht van Hahnemann te noemen, dat zwavelwaterstoi bevat en
de tegenwoordigheid van lood verraden kan, door de donkere kleur, die de wijn bij
het indruppelen er van aanneemt.
Wjjnruit, Ruta graveolens. Het geslacht Ruta L. geeft den naam aan de B.uitach-
tige planten, Rulaceae. De VV. heeft eeu regtstandigen stengel, die van onder houtig
wordt. De bladen zijn eenigszins vleezig, blaauwgroen gekleurd en vindeelig; de
bloemen staan in bijschermen bij elkander en zijn geel gekleurd. De W. behoort in
liet Z. van Europa te huis, doch wordt bij ons gekweekt en als artsenij, ook enkel
als specerij gebruikt.
Wijnsteen noemt men eene harde rocd of graauw gekleurde massa, die zich in de
vaten met jongen wijn afzet. Uit deze massa wordt door haar te zuiveren eene witte
gekristalliseerde stof verkregen, die men Cremor tarlari noemt en die uit wijusteenzuur
en polasch bestaat. Een ander gedeelte, meer gekristalliseerd, wordt mede onder den
naam W.-kristalleu in den handel gebragt. Uit dit zout kan men het zuiver W.-zuur
in water- heldere kristallen verkrijgen.
Wijnsteenzuur. Zie Wijnsteen.
Wijnstok, Vilis tinifera. Deze welbekende plant, die ons de wijndruif levert, geeft
bij sommigen den naam aan eene familie; bij anderen behoort zij tot de familie der
Ampelideeën; nog anderen brengen haar in die der Sarmentaceeën. De W. is een klim-
mend lieesterachtig gewas, dat eene gemakkelijk loslatende schors heeft, met diep in-
gesneden bladen, gaffelvorniige ranken, eigenlijk onvruchtbare bloemsteleu, en kleine
groenachtige bloemen, die de bekende smakelijke besvruchten voortbrengen. De W.
is, volgens Oudemans, uit het W. van Azië tusschen den Kaukasus en den Ararat
afkomstig eu van daar in Europa overgebragt, waar hij in de warmere en gematigde
streken voor de wijnlezing gekweekt wordt. In ons land wordt hij ook menigvuldig
gevonden, maar alleen voor de tafel, niet voor de wijnbereiding gebruikt. Hij wordt
hier als leiboom behandeld. In de wijnlanden worden de planten langs stokken geleid.
Van den W. zijn meer dan 1500 verscheidenheden bekend, die de verschillende soorten
van wijnen voortbrengen. De groeiplaats en de eigenaardigheid van den bodem schijnen
op de hoedanigheid van den wijn van grooten invloed te zijn, waarom ook vele soor-
ten naar die groeiplaatsen genoemd worden, zooals I3ordeaux-wijn, Rüdesheimer enz.
Het druivensap is ongekleurd, maar de vruchtschil bevat bij sommige soorten eene
-ocr page 331-
WIJSBEGEERTE — WIJTING.
325
kleurstof, die de druif en den wijn eene andere kleur geeft. Sommige groote druiven
worden in de Oostersche landen gedroogd en komen als Rozijnen in den handel, waar-
onder ook de zoogen. kleine Rozijnen of Korinthen (z a.). Deze hebben geene pitten.
Wijsbegeerte <>f Philosophie (Grieksch woord, dat liefde tot wijsheid beteekent) is de
werkzaamheid van den inenschelijken geest, welke zich een wetenschappelijk onderzoek
naar den grond en het doel, den regel en den zamenhang der zoowel zinnelijk waar-
neembare als bovenzinnelijke dingen ten doel stelt. Van het verschillend oogpunt,
waaruit de wijsgeeren het geheel der dingen, die de voorwerpen zijn der kennis (het
universum), beschouwden en van de verschillende beantwoording der vragen , zoowel welke
vermogens van den mensch tot de juiste kennis der dingen leiden, als welke de verhou-
ding zij van den mensch of het kennend subject tot het universum of het object der
kennis, hingen de uiteenloopende rigtingen af, welke de wijsgeeren door den loop
der eeuwen heen hebben ingeslagen Verg. hierover de art. Materialisme, Spiritualisme,
Dualisme, Monisme, Naturalisme
, Idealisme, Sensualisme, Rationalisme, Empirisme,
Scepticisme,
alsmede voor de verschillende wijsgeerige scholen en stelsels de namen dier
scholen en wijsgeeren. De geschiedenis der W. stelt zich ten doel om van die ver-
schillende elkander opvolgende rigtingen een zamenhangend geheel te geven en het ont-
staan van deze te verklaren. Tot de beste handboeken voor de geschiedenis der W.
behooren die van Tennemann, Krug, Ritter, Kannegiesser en Ie Roy, Beknopte geschied.
der wijsbegeerte
(door den laatsten vert en vermeerderd, 1838), Bartholomèss, Oordeel\'
kund. geschied, van de godsdienstleer der nieuwere wijsheg.
(vert. door Visscher, 2 dln ,
1862), Scholten, Geschied, der Godsdienst en W. (IS59).
Wyse (Sir Thomas), Eng. staatsman, in 1791 geb., uit eene oude in het Iersche graaf-
schap Waterford gevestigde Roorasche familie afstammende, studeerde te Dublin en te
Lincoln\'s Inn en werd een der ijverigste leden der Kathol. associatie. Hij trad op eene
reis door Italië in 1821 in den echt met Laetitia Honaparte, maar scheidde zich wegens
haren ergerlijken levenswandel na eenige jaren van haar. In 1832 voor het graafschap
Tipperary en in 1835 voor Waterford in het parlement gekozen, behoorde hij eerst tot
de aanhangers van O\'Connel, maar sloot zich later aan de Whigs aan. In het ministerie
Melbourne van 1839 werd hij lord van de schatkist en in het ministerie Russell van 1846
secretaris van den Board of Control. In 1849 werd hij Eng minister-resident in Grie
kenland en in 1860 buitengewoon gezant aldaar. W. stierf te Athene in 1862. Hij schreef:
Historica! account of the Roman Calholic Association (1819) en Walks in Rome.
Wijsheid noemt men de op eene juiste zedelijke kennis gegronde gezindheid, die zoo-
wel negatief in de beheersebing der hartstogten, als positief in het kiezen en aanwen-
den van de regte middelen ter bereiking van een redelijk en zedeiijk doel werk-
zaam is.
Wysocki (Piotr), Poolsch patriot, in 1799 te Warschau geb., trad in 1817 in dienst,
en rigtte in 1828 als tweede luitenant onder zijne kameraden en onderscheidene invloed-
rijke mannen een patriotsch verbond op ter herstelling van Polen. Het plan was om
bij de krooning van Nikolaas te Warschau in 1829 de keizerlijke familie te vermoor-
den. Toen dit echter mislukte, beproefde hij eene nieuwe zamenzwering; in den nacht
van 29 Nov. 1830 wekte hij de vaandrigs op om de wapens op te vatten en was in
dien nacht de held der Poolsche omwenteling. Bij VVola viel hij 6 Sept. 1831 verwond
in handen der Russen, werd tot 20 jaren dwangarbeid in de mijnen van Siberië ver-
oordeeld, maar ontvlugtte en hield zich in Frankrijk en elders op.
Wyss (Joh. Rud.), Zwitsersch schrijver en dichter, in 1781 te Bern geb., werd reeds
op jeugdigen leeftijd hoogl. der wijsbegeerte in zijne vaderstad en overleed er in 1830.
Zijne Idyllen, Polkssagen, Legenden nnd Erzahlungen aus der Schweiz (1815—22, 3
dln.) werden door geheel Duitschland gelezen en geprezen. Zeer veel schreef hij ook
in de 20 jaren lang door hem verzamelde, veel gelezene Alpenrosen. Het allermeest
bekende zijner schriften is echter de Zwitsersche Rohinson, die meermalen in het oor-
spronkelijke uitgegeven en ook in het Eng., Eransch, Spaansch en Nederl. (de laatste
vertaling Leeuw. 1815, 2 dln.) overgezet is.
Wijting. Gadus merlangus. Deze visch, die tot het geslacht Gadus (z. a.) behoort,
onderscheidt zich door zijn ranken vorm en korte onderkaak. Hij bereikt eene lengte
van meer dan vier palm, is van boven roodachtig grijsbruin gekleurd, aan den buik
in zilverwit overgaande. Men vindt den W. aan de kasten van W. Europa en dus ook
aan de onzen; zijn vleesch is smakelijk.
-ocr page 332-
326                                              WYTTENBACH — X.
Wyttenbach (Daniel), een der beroemdste philologen en humanisten, in 1746 te Bern
geb., alwaar zijn vader, later hoogl. der godgeleerdheid te Marburg, destijds predikant
was, studeerde te Marburg en Göttingen en vervolgens onder Buhnkenius en Valckenaer
te Leiden. Beeds in 1769 schreef hij uit Göttingen zijne Epistola critica ad Dav. Rnhn-
ketiium.
In 1771 werd hij hoogl. der wijsbegeerte en oude letteren aan de kweek-
school der Bemonstrantsche broederschap te Amsterdam, in 1778 aan het atheneum al-
daar en in 1799 hoogl, der klassieke letterkunde te Leiden. In 1817 erlangde hij het
emeritaat en overleed op zijn buitengoed te Oegstgeest in 1820. Zijne beroemdste
schriften zijn: Praécepta philosophiae logicae (1782 enmeerm.), Vila Rulmkenü (1800
en meerm.), Index graecitatis in Plutarchi opera (1830, 2 dln.), ook uitgeg. als Lexi-
con graecitatis in Pint. opera
(1843). Hij gaf Plato\'s Pltaedou (1810, meerm ) uit, van
Plutarchu»: De sera numinis vindicta (1772), de Mvralia (Oxf. 1795—1830, 9 dlu.
in 4° of 15 dln. in 8°, Leipz. 1796—1834, 5 dln.); verder Eclogae s. Selecta prin-
cipnm Graeciae historicorum capita
(4l\'c uitg., 1S07), met Buhnkenius en and. Biblio-
theca critica
(12 st., 1777—1808), Philomaihia s. Miscellanea doctrina (3 dln., 1809
—17). Na zijn dood werden uitgegeven: Opuscula varii argumenti (2 dln., Leid.
1821 en Brunsw. 1825) en Epistolae selectae (18)0), uitgeg. door Mahne. Verg. Mahne,
Vila Wijttenlachii (1823). — Zijne nicht en echtgenoote Johanna W., geb. Gallien,
met wie W. in 1817 in den echt trad, had van hem een echt klassieken geest
ontleend. Zij woonde na zijn dood te Parijs en verkreeg in 1827 van de hoogeschool
te Marburg eershalve het doctoraat in de wijsbegeerte en letteren, waartoe aanleiding
gegeven was door hare geheel in den geest van Plato geschrevene gesprekken The\'agène
(1815, Ned. vert. door N. G. van Kampen, in Mnemosyne, dl. III, blz. 55) en Le
banquet de Leontis
(Ned. vert. door denzelfden, ald., d). V, blz. 49), benevens den mede
in den smaak der Ouden geschreven roman Alexü (1823). Dit laatste werk, ten voor-
dee\'e der Grieken in het licht gegeven , werd door Th. Fournaraki in het Nieuw-Grieksch
vertaald. Ook schreef zij nog: Hisloire de ma petite chienne Hermione. Zij overleed
in 1831 op haar buitengoed bij Leiden.
V. ij water is dat water, hetwelk in de B. Kathol. kerken, meestal nabij de deuren,
in ren vat of bekken voorhanden is, opdat er zich de gemeenteleden bij het binnen-
treden van de kerk mede zouden kunnen besprengen. Het gebruik van water, met
zout gemengd, als zinnebeeld eener uiterlijke reiniging, vindt men reeds in de eerste
eeuwen des Christendoms in navolging der bij de Joden en Heidenen gebruikelijke reini-
ginffiwateren. In de 8ste en 9de eeuw werd het gebruik van gewijd water in de kerk
en hut huis ter verdrijving en vernietiging van daemonische magten meer en meer ker-
kelijk vastgesteld , en later werd door de scholastieken de sacramenteele werking van
het W. spitsvondig verklaard. De verschillende formulieren voor de wijding van het
water door den priester vindt men in het Rituale Romanv.m. Mede in de Grieksche
kerk is het W. in gebruik; het Protestantismus heeft ook dit gebruik afgeschaft.
Wijlen (De Zeven) van Griekenland noemt men een zevental mannen, die tusschen
620 on 548 v. Chr. leefden en hunne praktische leeringen meest in zinrijke en korte
dichterlijke spreuken (gnomen) hebben voorgesteld. Gewoonlijk worden daartoe gerekend:
Solon , Thales, Pittacus, Bias, Chilon, Kleobulus en Periander. Orelli verzamelde hunne
gnomen (Leipz. 1819, Duitsch door Dilthey 1835).
X.
X, in het Grieksche alphabet (E, §) de 14de, in het Latijnsche de 2Ute letter,
kwam in de Phenicische en Semitische alphabets en vandaar ook in het oudste Grieksche
alphabet niet voor, maar is volgens sommigen door Palamedes tijdens den Trojaanschen
oorlog, volgens anderen eerst in 403 v. Chr. onder Euklides, nadat de Klein-Aziatische
Grieken deze letter reeds lang gebruikten, in het Grieksche alphabet ingevoerd, terwijl
vroeger yjr (chs) daarvoor gebruikt werd. Zij behoort niet tot het Ncderl. alphabet
en komt slechts in uitheemsche woorden voor. hoewel vroeger de x veel als verkorting
van ks gebezigd werd, een gebruik, waartegen zich reeds Kiliaan verklaarde. Als
getalmerk beteekende bij de Grieken §\' 60, ,| 60,000; bij de Bomeinen X (als uit
-ocr page 333-
1">1
XALAPA — XAVEK.
twee V zamengesteld) 10, en van daar de verkorting voor denariu9 = 10 as. In de
wiskunde duidt x eene onbekende grootheid aan. Op Fransche munten wordt door X
de muntslag te Amiens of te Villefranche aangeduid.
Xalapa. Zie Jalapa.
Xalisco of Jdlisco, een der meest westel. kuststaten van de republiek Mexico, grenst
aan den Stillen oceaan en de staten Cinaloa, Durango, Zacatecas. Guanaxato en
Mechoncan, telt op 2390 □ m. (1857) 804,058 inw., is grootendeels bergachtig (de
Sierras de Chalchichuites en Payona), wordt door de rivieren Rio de S. Jaso, Rio
Tololotlan, Axtatlan en and. en door het Chapala-meer besproeid , heeft een ongezond
klimaat en is bij kunstmatige be9proeijing alleen in de lage streken vruchtbaar. Landbouw ,
veeteelt, eenige bergbouw en nijverheid leveren de hoofdmiddelen van bestaan op. De
hoofdstad is Guadalaxara (z. a.). X. werd het eerst door Gonzalo di Sandnval bezocht,
in 1541 door Cortez in bezit genomen en Nieuw-Gallicië genoemd, en mnnk\'f* zich
bij de Mexicaansche omwenteling onafhankelijk van Spanje.
Xantea, zeer oude stad in den kreits Meurs van het Pruiss. regeringsdistrict. DusseU
dorp, op eenigen afstand van den linker Rijnoever, met 3580 inw.. eene Evangelische
en eene fraaije Gothische Roomsche kerk, een nonnenklooster, een progymtiasiuin,
weverijen , spinnerijen , looijerijen en zeepziederijen. Te X. stonden de Gastra Vetera der
Romeinen, en nog vindt men er vele Rom. oudheden. Volgens de sage was hier de
burg der Nihelungen en werd er Siegfried (zie Nibelungen-lied) geboren. Op den nabij
gelegen Fiirstenberg (Martinsberg) stond eertijds een in 11 IR gesticht benedictijner-
klooster, in 1686 door de Spanjaarden verwoest.
Xanthippe, de beruchte echtgenoote van den Griekschen wijsgeer Socrates, die volsens
eene eeuwen in stand gehouden overlevering zooveel van hare booze luimen te lijden
had, dat deze alleen voor een zoo buitengewoon kalm karakter als het zijne uitstaan*
baar waren en de nakomelingschap haar teregt als het type van eene plaasrzieke huis-
vrouw aanmerkt. Waarschijnlijk echter heeft men het hatelijk karakter dier vrouw
zeer overdreven, ten einde tegenover hare grillen de bedaarde zachtmoedigheid van den
man te doen uitkomen. Verg. Zeiler, Zur Ehrenrellung der X., in diens Vortragt u.
Abhandl. geschichtl. Inhalls
(1865).
Xanthippus, beroemd Lacedaemonisch veldheer, die eerst in de Macedonische oorlogen
diende, en in den eersten Punischen oorlog met een hulpleger naar Karthajio gezonden,
deze stad van haren ondergang redde. Hem werd het opperbevel oversedragen, en
het gelukte hem in 255 v. Chr. de Romeinen te verslaan en den veldheer Regulus
gevangen te nemen. Weldra echter kreeg hfj trtider de Karthaagsche grooten beniiders
en werd naar Lacedaeraonië terug gezonden, terwijl men hem volgens sommigen op
laaghartige wijze op de terugreis deed verdrinken.
Xanthus (Xauthos) was de grootste en meest beroemde stad in Lycië aan de Z.VV.kust
van Klein-Azië, aan de rivier van denzelfden naam op 1} mijl afstands van de zee
gelegen. X. werd omstr. 546 v. Chr. door de Perzen onder Harpagus verwoest en
weder opgebouwd, maar nadat het in 43 v. Chr. door de Romeinen onder Jun. Brutus
verwoest was, werd het niet meer opgebouwd. Men ziet de grootsche overblijfselen
dezer stad tegenwoordig bij het Turksche dorp Koenik. Zij zijn sedert 1838 door de
Engelschen, vooral door Charl. Fellows, onderzocht. De burgt, een ontzettend monu-
ment van Cyclopischen bouwtrant, stamt uit den tijd der oude Lyciërs en zijn bpeld-
houwwerk is hoogst belangrijk voor de geschiedenis der kunst. De grootste merk-
waardigheid der stad was de tempel van Sarpedon ; ook was er een beroemde tempel
van den Lycischen Apollo, en digt bij de zee stond een tempel, aan Latona gewijd.
De Xanthian marbles in het Britsch museum te Londen werden in 1843 van X. aldaar
overgebragt. Verg. Fellows, The Xanth. marbles (1842), en Lloyd, Xantli. marlde* (1845).
Xaver (Franz Aug.), Saksisch hertog, tweede zoon van August 111, keurvorst van
Saksen en koning van Polen, geb. in 1730, was in 1756 mede met het leeer te
Pirna ingesloten, ging in 1758 als graaf van de Lausitz in Fransche krijgsdienst,
aanvaardde na den dood van zijn ouderen broeder, keurvorst Frederik Christiaan, en
gedurende de minderjarigheid van zijn neef Frederik August f het bestuur over Keur-
Saksen, zag voor den minderjarigen keurvorst in 1765 af van alle aanspraken op Polen,
stichtte de bergakademie te Freiberg en legde den grondslag tot de veredeling van het
schapenras in Saksen. In 1768 droeg hij de regering aan zijn meerderjarigen neef
over, hield zich veel te Parijs op, en overleed in 1806 te Dresden.
-ocr page 334-
328
XAVERIUS — XENOKRATES,
Xaverius (Franciscus), de apostel der Indiërs, in 1506 op het slot Xaviero bij
Paruplona uit een rijk oud-adellijk geslacht geb., studeerde te Parijs op het collegie
van St.-Barbara, waar hij met zijn vriend [gnatius Loyola het ontwerp maakte van
de stichting der Jezuïtenorde en besloot zijn leven aan de zendingzaak te wijden.
Eerst begaf hij zich naar Brazilië, vervolgens, in 1541, van pauselijke volmagt voor-
zien, naar de bezittingen der Portugezen in Oost-Indië, waar hij eerst te Goa, voorts
op de kust van Koromandel, te Malacca, op de Moluksche eilanden, ja tot in Japan
predikte en doopte. Toen hij op weg was om ook in China als apostel op te treden,
stierf hij op het Chineesche eiland Santhian in 1552. Door zijne strenge levenswijze,
zelfverloochening, liefde en zachtmoedigheid won hij duizenden voor het Christendom.
Hij stelde zich roor geheel Indië met een net van zendingspostel) re overdekken, maar
zocht in de invoering der inquisitie een verkeerden steun. Tal van wonderen worden
hem toegekend. In 1622 werd hij door Gregorius XV heilig verklaard, en naar eene
breve van Benedictus XIV wordt hij als protector van Indië vereerd. Be beste levens-
beschrijving is die van pater Bouhours (1621, 4°).— X. (Hieronymus), bloedverwant
des vorigen, uit Navarre, trad in 1568 te Alcala de Henares in de orde der Jezuïten,
vertrok in 1581 als zendeling naar Indië, waar hij vier neven van den grooten mogol
tot het Christendom bekeerde en te Goa ten jare 1617 overleed. Zijne Hist. Chrüli
en Hist. SI. Pelri, in het Perzisch geschreven, zijn met eene Lat. vertaling en aantee-
keningen uitgegeven door Lud. de Dieu (Leid. 1639).
Xavery is de naam van verschillende Nederl. kunstenaars. Zekeren P. of Pz. X.
moet in het midden der 17\'le eeuw te Leiden werkzaam geweest zijn, blijkens monu-
mentaal beeldhouwwerk en kleine boet-eerwerken, van die naamteekens voorzien van
het jaar 1672. — Van Jan Baptist X., in 1697 te Antwerpen geb. en omstr. 1752
te \'s Gravenhage over]., bevinden zich in de Oranjezaal op het Huis ten Bosch in
marmer gebeitelde Borstbeelden van prins Willem IV van Oranje en diens gemalin;
verder marmeren praalgraven van den baron van Friesheim te Heusden, van den
baron van Weideren te Tiel, van Menno baron van Coehoorn in de kerk te Wijkei
in Friesland, van Sicco van Goslinga en zijne echtgenoote in de kerk te Dongjum
in Friesland; het beeldwerk aan het orgel in de groote kerk te Haarlem; de beelden
der Reglvaardiglieid en der Voorzigliglieid in den gevel van het Haagsche stadhuis,
en onderscheidene andere beeldhouw- en boetseerwerken, die nog steeds door de kun-
stemiars zeer gezocht zijn. — Zijn broeder, Gerardus Jozefus X, mede te Antwerpen
geb., schilderde portretten, jagtstukken, basreliefs en bloemen, en heeft ook geëtst.
In 1741 werd hij als lid der kamer Pictura te \'s Gravenhage ingeschreven. — Jakob X.,
de zoon van J. B. X., in 1736 te \'s Gravenhage geb., door Jakob de Wit en later
door J. van Huysum in de kunst onderwezen, schilderde gedeeltelijk bloemstukken in
diens manier, gedeeltelijk historische onderwerpen in den trant van Jordaans, kamer-
behangsels , portretten enz. Na den dood van zijn aanzienlijken beschermer Gerrit
Braamcamp, in wiens beroemde verzameling zich niet minder dan 24 schilderijen van
zijne hand bevonden, begaf hij zich in 1769 naar Parijs. Zijn sterfjaar is onbekend.
Xeniëa waren bij de Ouden die geschenken, welke het de gewoonte was. dat door
gasthee.en aan hunne gasten werden uitgereikt. Vandaar dat Martialis dezen naam
geeft aan het 13\'le boek zijner Epigrammtila, dewijl deze handelen over de voornaamste
voorwerpen, die tot zulke gastmaalgeschenken werden gebezigd. Zoo noemden ook
Göthe en Schiller eene verzameling van meer dan 4U0 korte sneldichten in den Musen-
Almanach
voor 1797, welke strekken om den toenmaligen toestand der geleerdheid en
het letterkundig pedantismus, meestendeels geestig, dikwijls vlijmend scherp, te hekelen.
Vergelijk over dit merkwaardig verschijnsel in de Duitsche letterkunde Boas, Schiller
umi Göthe im XeniSnkampf
(1851, 2 dln.), en Saupe, Die Schiller-Götheschen X.
(1852). De oorspronkelijke X. van den Musen-Almanach zijn later meermalen uitge-
geven, met name te Dantzig in 1833.
Xenocephalus. Zie Kabeljaauicachligen.
Xeno\'trates, Grieksch wijsgeer, in 396 v. Chr. te Chalcedon in Bithynië geb., was een
ijverig en geliefd leerling van Plato, dien hij naar Sicilië vergezelde. Na Plato\'s dood
ging hij eenigen tijd naar Klein-Azië en na den dood van Speusippus in 339 stond hij tot
zijn dood, iti 314, aan het hoofd der akademie te Athene. Hij was ruw, maar streng
van zeden, en stond bij de Atheners in hooge achting. Hoewel hij over \'t algemeen
aan Plato\'s leer getrouw bleef, mengde hij toch mystieke elementen bij deze en wijzigde
-ocr page 335-
XENOPHAKES — XEROPHAGIËN.                                33!»
de leermethode zijns leermeesters. Vnn zijne wijsgeerige verhandelingen en gedichten
is niets tot ons gekomen. Verg. 1). van de Wijnpcrse, De X. Chalcedonio (Leid. 1822). —
X., Grieksch geneesheer uit Aphrodisias in Cilicië, leefde in de l^tc eeuw n. Chr.
en schreef een werk over de waterdieren nis voedingsmiddel, waarvan men de fragmenten
vindt in Ideler\'s Physici et medici Graeci minores (1841).
Xenophanes uit Kolophon, Grieksch wijsgeer, leefde in de 6de en 5de eeuw v. Chr.
als tijdgenoot van Pythagoras en Anaximnnder, verliet zijn vaderland, ging over Egypte
naar Sicilië, Znnkle en Catania en kwam omstr. 536 te Elea in Beneden-Italië, waar
hij de Eleatische school (z. a.) stichtte en in hoogen ouderdom om«tr. 480 stierf. De
fragmenten van zijne gedichten, vooral van zijn wijsgeerig leerdicht Over de natuur,
verzamelden Karsten, X. Coloph. carminnm reliqniae (1830), en Schneidewin , E/egiaci
graeci
(1838). Verg. Berg, De X. Coloph. (1842); Brandis, Xenophanis doctrina 11815).
Xenophon, beroemd Grieksch wijsireer, geschiedschrijver en veldheer, zoon van Gryllos,
omstr. 444 v. Chr. te Athene geb., leerling en vriend van Socrates, werd na den Peloponne-
sischen oorlog met Cyrus den jongen te Sardes bekend , vergezelde dezen als vrijwilliger
onder de Grieksche hulpbenden naar den strijd tegen Artaxerxes en voerde, nadat Cyrus
in den slag van Kunaxa gesneuveld was, de 10,000 overgebleven Grieken met groot be-
leid tot Byzantium terug, waar hij met het leger in dienst van den Tracischen vorst Seuthes
trad, dien hij bij het heroveren van het rijk zijns vaders bijstond. Daarna voerde hij het
leger naar Pergamus ter deelneming aan den strijd der Spartanen tegen de Perzen.
Deswege uit Athene verbannen, bleef hij in Klein-Azië, streed aldaar onder Agesilaus
en aan diens zijde bij Koronea tegen de Thcbanen en Atheners, begeleidde hem daarna
naar Sparta en kreeg vnn de Spartanen een landgoed te Skillus bij Olympia, waar hij
zich met de letterkunde, jagt, landbouw en paardenteelt bezig hield. Hij stierf te Korin-
the omstr. 354 v. Chr. Zijne geschriften, meest te Skillus geschreven, zijn deels wijs-
geerige: de Gedniktcaardigheden van Sicrntes in 4 boeken, de Apologie ran \'Socrates,
het Gastmaal der wijsgeeren;
deels stant- en huishoudkundige: Hiero of Tyrannicus,
de Cyropaedie
in 8 boeken, Over de huishoudingskunst, de Staatsregeling der Lacedae-
monié\'rs
, de Staatsregeling der Athmers, Over de staatsinkomsten; deels geschiedkundige :
de Anabasis in 7 boeken, de Hellenica (Gr. geschiedenis) in 7 boeken; verder eene
lofrede op Agesilaus, eene op de Jagt, een geschrift over de. Rijkunst en Hipparchicus (aan-
voerder der ruiterij). Van de afzonderlijke en gezamenlijke werken zijn vele uitgaven.
De nieuwste der gezamenlijke werken zijII die van Schneider (nieuwste uitg. ten deele
door lïornemann en Sauppe, 6 dln.. 1825—40), van Kühner (1856 volgg.) en van
Breitenbach (1834 volgg.). Verg. o. a. Creuzer, Be X. hislorico ^799); vanlloevell,
De X. Philosophia (1830); Cobet, Protopographia Xenophontea (i336).
Xenophon van Ephesus, een Grieksch erotisch dichter, van wiens leven niets bekend
is, gaat door voor den zamensteller van een roman in vijf boeken, getiteld Epliesiaca,
de liefdes-avonturen van Anthia en Abrokomes behandelende in aangenamen en vloeijenden
stijl. Dit werk werd uit een handschrift van Monte Casino eerst uitgegeven door A.
Cocchus (Lond. 17 26), daarna door Locella (Ween. 1796), Hofman Peerlkamp (Haarl.
18181 en Passow (Leipz. 1833). Het werd ook in het Duitsch vertaald door Burger
(1775) en door Krabinger (1831). Verg. H Peerlkamp, Oratio de X. Ephes. (1806).
Xeres de la Frontera of alleen Xere«, bloeijende ctudad in de Spaansehe prov. Cadix
(Andnlusië), in eene bekoorlijke streek, nabij de Guadalete, aan den spoorweg van
Cadix naar Cordova gelegen , telt omstr. 39,000 inw. Ofschoon zij van zeer oude dag-
teekening is, waarvan een gedeelte van den muur en sommige wijken een zigtbaar be-
wijs leveren, is verreweg het grootste sredeelte toch regelmatig en ruim gebouwd met
fraaije winkels en hotels. Tot de merkwaardigheden behooren de overblijfselen van een
Moorsch slot, twee van de tien kerken, een aantal kloosters, eene inrigting tot het
houden van stierengevechten, enz. Men vindt er voorts een gymnasium, eene bibliotheek,
een schouwburg, gasthuizen, een weeshuis, een vondelinghuis en in de nabijheid eene
koninklijke stoeterij. Belangrijk is de handel in den beroemden wijn, die in den omtrek
wast en naar de stad wordt genoemd. Bij X. behaalden in 71! de Arabieren onder
Tarik eene overwinning op den West-Gothischen koning ltoderik, waardoor zij hunne
magt in Spanje vestigden. Alfonsus X ontrukte de stad eerst in 1265 weder aan de
Arabische heerschappij.
Xeropbagiën heetten in de oude Christenkerk die dagen, op welke men niets at dan
brood met zout, en niets dronk dan water. Het zijn dus de oudste vastendagen in
-ocr page 336-
330                                     • XEBXES — XYLANDER.
hunne hoogste gestrengheid; zij bepaalden zich oorspronkelijk tot de week, aan het
paaschfeest voorafgaande.
Xerxes I. zoon van Dnrius Hystaspes en van Atossa, volgde in 486 v. Chr. zijnen
vader als koning van Perzië op Nadat hij de afvallige provinciën Egypte en Babylonië
onderworpen had, begon hij in 480 den sedert meerdere jaren voorbereiden togt tegen
Griekenland. Zijn leger bedroeg minstens 800,000 man, die hij over twee over den
Hellespont geslagene schipbruggen voerde; de vloot bestond uit 1200 schepen. Na 23
Sept. 480 den zeeslag bij Salami\'s verloren te hebben, keerde hij spoedig naar Azië te-
rug. Xadat in het volgende jaar ook zijn in Griekenland achtergelaten veldheer Mar-
donius geslagen was, gaf hij het plan ter onderwerping van Griekenland op en leidde
verder een wellustig leven, tot dat hij in 465 door den Hyskaniër Artabanus, bevelheb-
ber zijner lijfwacht, vermoord werd. Hem volgde zijn jongste zoon Artaxerxes op.—
X II, zoon van Artaxerxes I, volgde in 424 v. Chr. zijnen vader op, maar werd na
eene regering van 45 dagen door zijn natuurlijken broeder Sogdianus vermoord.
Ximenes (Francesco X. de Cisneros), aartsbisschop van Toledo en beroemd Spaansch
staatsman, in 1437 te Torrelaguna in Oud-Castilië geb., stude\'.rde te Salamanca in de
regten en was daarna 6 jaren te Kome werkzaam, vanwaar hij met eene pauselijke
bul terugkeerde, waarbij hem de eerste in het aartsbisdom Toledo openvallende pre-
bende werd toegezegd. De aartsbisschop Carillo, hierover verstoord, liet, toen X. daarvan
geen af\'tand wilde doen, hem 6 jaar lang gevangen zetten. In 1480 werd hij kape-
laan, legde zich op de studie van de theologie en van het Hebreeuw sch en Chaldeeuwsch
toe en werd later groot-vicaris van den bisschop van Siguenca. Hoewel hij grooten
opgang mankte, slool hij zich drie jaren in het eenzame klooster van de Madonna van
Castanar op. In 1492 werd hij biechtvader van de koningin Isabella van Castilië en
in 1495 aartsbisschop van Toledo. Sedert 1499 was hij met grooten ijver werkzaam
aan de bekeering der Mooren in Granada, legde de twisten bij tusschen Philips van
Oostenrijk, koning van Castilië, en Ferdinand den Katholieken, en had onder het re-
gentschap van Ferdinand in Castilië grooten invloed. In 1507 werd hij kardinaal en
groot-inquisiteur van Spanje, maar verliet, door het wantrouwen van Ferdinand ge-
krenkt, het hof en ging naar Toledo. Aan het hoofd van een groot leger ondernam
hij den togt naar Afrika om de Mooren te bekeeren en Oran te bemagtigen, in welk
laatste hij gelukkig slaagde. Na Ferdinands dood, in 1516, werd hij regent van het
rijk, maar oogstte voor de vele weldaden, die hij aan zijn land betoonde, den ondank
van den minderjarigen Karel V in. Hij stierfin 1517. X. hervormde de geestelijkheid,
rigtte te Toledo een asyl op voor jonkvrouwen uit den hoogen stand, stichtte in 1499
de universiteit te Alcala de Henares en liet 1515—17 op eigen kosten de Compluten-
sische Polyglotte
(z. a.) drukken. Verg. Gomez, De rebus gestis a. Fr. X. Cisnerio
(1569); Fluchier, Hisl. du Cardinal X. (2 dln., 1700); Lavergne, Ie Cardinal X. in
de Revue des deux monden, 1841; Hefele, Leien des Gard. X. (1847).
Ximeaes (Augustin Louis, murquis de), Fransch schrijver, eeb. te Parijs in 1726,
werd militair en streed in 1745 in den slag bij Fontenoi. Later verliet hij de dienst
en wijdde zich in den omgang met geleerden, vooral met Voltaire, aan de letterkunde.
Hij overleed te Parijs in 1815. Hij schreef treurspelen, onderscheidene gedichten,
Lettres sur la \'Nouvelle Héloise de J. J. Rousseau, Discours au Roi Zijne Oeuvres
verschenen in 1772 en als bijvoegsel Codicille dun vieillard (1792).
Xipbilinas (Joh.), Grieksch monnik uit Konstantinopel in de 11\'leeeuw, bekend door
zijn uittreksel uit het geschiedkundig werk van Dio Cassius, waarvan nog fragmenten
van boek 85 tot 80 overig en o. a. door Reimarus en Sturz in hunne uitgaven van
Dio Cassius opgenomen zijn.
Xipnydria. Zie Hontwespen.
Xuthus, zoon van Hellen en van de nymph Orseis, werd na den dood zijns vaders
door zijne broeders Aeölus en üorus uit Thessalië verdreven en toog naar Attica, waar
hij Kreiisa, de dochter van Erechtheus, huwde, bij welke hij twee zonen won, Achaeus
en Ion. Toen hij, na den dood zijns schoonvaders tot scheidsregter tusschen zijne
schoonbroeders gesteld, de kroon van Attica aan Cecrops, den oudsten der zonen van
Erechtheus, toekende, verdreven hem de overigen uit bet land. X. nam de wijk naar
Aegialea.
Xylander (Wilh.), beroemd Duitsch philoloog en humanist, in !582 te Augsburg geb.,
studeerde te Tubingen, werd docent te Bazel en in 1558 hoogl. der Grieksche taal te
-ocr page 337-
XYLANDER — YAK,                                              331
Heidelberg, waar hij in 1576 overleed. Hij schreef merkwaardige verhandelingen over
Dio Cassius (1558), Plutarchus (1561 en 70), Strabo (1571) en over de mathematische
werken van Diophantus (1575). Ook gaf hij uitgaven vau Marcus Aurelius Antoninus
(1559), van Stephanus Byzantiuus (15(18), van Antoninus Liberalis, Phlegon Trallianus
en Antigonus Carystius (1568) en van de Moralia van Plutarchus (Bazel 1574).
Xylander (Jos. Karl Aug., ridder von), üuitsch krijgs- en taalkundig schrijver, in
1794 te Muncheu geb., kwam in 1806 bij het Beijersehe kadettencorps, werd in 1812
als luitenant bij het corps ingenieurs aangesteld, bestuurde in 1813 de versterking van
Augsburg en den bouw van het bruggenhoofd bij Friedberg, werd in 1816 naar Lan-
dau verplaatst, was in 1817 lid van de commissie van de grensregeling met Frankrijk,
keerde in 1818 naar Augsburg terug, werd kort daarop leeraar in de taktiek bij het
kadettencorps, in 1826 kapitein, in 18:il lid der militaire commissie vanden bondsdag
te Frankfort a/M., in 1848 luitenant-kolonel bij den generalen staf, in 1849 generaal-
majoor, gevolmagtigde van Beijeren bij het tijdelijk centraal-bestuur en Beijersch gezant
bij de op Oostenrijks uitnoodiging 1 Julij 1850 te Frankfort bijeenkomende vergadering
der Duitsche staten. Hij stierf in 1854 te Frankfort. Zijne voornaamste schriften zijn:
Lehrbuch der Taklik (4 dln., 4de uitg., 1858), Uiifersnchuiigen ilher diis Heerusesen
unserer Zeit
(1820), Die Erdbeziehung der Staalen als Qrundlaije i/ires polili.ic/ien Le-
bens
(1821), Die Sprache der Albanezen (1835), Das S/-racligeschlecht der Titanen
(1837l, Zur Sprach- u. Gescltichtsforschung neuerer Zeit (1837). Ook gaf hij de militaire
tijdschriften: Krugsschriflen (1820—21) en Militar Miltheilungen (1828—31) uit. —
Zijn broeder Max. von X. schreef: Das Heerwezen der Slaaten des deulsc/ieit Bundes
(2<!e uitg., 1842).
Xylograpaie. Zie Houtsnijkunst.
Xylon. Zie Byssus.
Xylophaga. Zie Houteters.
Xystus was bij de Grieken een lange gang, open of overdekt, waarin de athleten
zich oefenden. De laatsten werden daarnaar ook Xystici genoemd. Bij de Romeinen
was de X. enkel eene schaduwrijke laan van boomen, voor den zuilengang van het
landhuis. In de middeleeuwen noemde men X. de lange kruisgewelven der kloosters.
Y. IJ.
T, ypsilon, is in het Grieksche alphabet de 20ste, in het Lat. alphabet de 22ste
letter, komt uitsluitend in vreemde woorden voor en is dus niet als eene letter van
het Nederl. alphabet te beschouwen. Als getalmerk beteekende bij de Grieken de
ypsilon met een streepje bovenaan 4U0, onderaan V00,000. In de wiskunde wordt zij
gebezigd voor de tweede onbekende grootheid. Op Fransche munten is deze letter het
stempelmerk van lïourges. Zij wordt de Pythagorische Jetter genaamd, omdat Pytha-
goras zich van haar bediende om het ontstaan der dyas uit de monas (twee uit één)
of ook van den scheidsweg des levens, zich in een goeden en een kwaden splitsende,
af te beelden. — De IJ is eigenlijk de dubbele 1 erfVvordt nog in sommige woorden
(i. a. ijp, ijdel enz.) als ii ot ie uitgesproken, maar heeft in de uitspraak een aan ei
verwanten klank verkregen, die eigenlijk de klank is der gesloten i.
IJ (Het), zeeboezem, die uit den zuidwesthoek van de Zuiderzee, bij Durgerdam,
in eene nagenoeg westel. rigting loopt tot Spaarndam en daar eene noordel. rigting
onder den naam Wijker-meer aanneemt, tot waar hij, nabij Beverwijk, eindigt. Ter
laatstvermelde plaats is de slechts 1 mijl breede landengte, Holland op zijn smalst
genaamd, welke nu doorgegraven wordt. De breedte van het IJ is zeer ongelijk; het
smalst voor het midden van Amsterdam en even voor de bogt van Spaarndam, waar
de stroom naar het N. schiet. De diepte is afwisselend van 9—tO v., en de geheele
lengte is 4 uren.
Yak, Bos grnnniens, is een soort van rund, dat zich door lange haren aan het
geheele ligchaara, ook aan den staart, onderscheidt, die daardoor op een paardenstaart
gelijkt. De Y. bewoont de bergen van Midden-Azië, waar hij tot op 6000 el hoogte
wordt gevonden. De Mongolen en Tataren hebben dit dier getemd. Chaobo is een
bastaard-ras, uit de kruising met de zebu ontstaan.
-ocr page 338-
332                                     YAMSWORTELEN — ÏEMEN.
Yamswortelen komen van de Dioscorea sativa en de D. alata, planten die den naam aan
de familie der Dioscoreeën geven. De wortelen worden in heete gewesten als een aan-
genaam 9makend voedsel gegeten, waarom men ze in de tropische streken aankweekt.
Zij zijn vermoedelijk uit O.-Ir^dië afkomstig. De wortels zijn tot een el lang en uitwendig
donker gekleurd; inwendig hebben zij een roodachtig vleesch. De plant klimt met haren
stengel om hooge palen. De bladen zijn pijl-hartvormig, de bloemen geel.
Yang-Tse-Kiang (d. i. Blaauwt rivier) of Kiang (d. i. s/room), de grootste rivier Tan
China en eene van de grootsten der aarde, ontspringt onder den naam van Moeroe-Ussoe
(Chin. Moeloesoe) nagenoeg onder 3öu N. Br. en 107° O. L. in het gebergte van Opper-
Azië of de sneeuwbergen van Sifan, welke keten haar voorts geruimen tijd van de
Hoang-ho scheidt, doorsnijdt, onder duizend bogten en windingen en vele watervallen
vormende, het wilde steppen- en alpenland van Tangoet (Koekoe-noor) en oostelijk Tibet
en treedt het eigenlijke Chineesche rijk binnen in de provincie Yunnan. Hare hoeveelheid
water wordt door de zich in haar ontlastende aanzienlijke rivieren Yar-Loeng-Kiang,
Ming-Kiang, Kin-Tscha-Kiang, Kia-Ling-Kiang, Tsi-Kiang, Inn-Kiang, Siang-Kiang
en and. aanmerkelijk vermeerderd. Zij loopt in het eerst Z.-waarts tot aan Yunnan,
wendt zich vervolgens naar het N.O. door de prov. Setschuen en llonguan, waar zij
het meer Tong-ting-boe vormt, treedt in het landschap Kiang-oean , loopt King-tshen-foe,
Kiew-kiang-foe, Nanking en de vesting Tsieg-Kiang voorbij, treedt met de beide groote
zeebekkens Tong-ïing en Po-Yang in verbinding en stort zich onder 139" O. L. in
zee. De regtstreeksche lengte bedraagt 390 m., met al de bogten 650 m.; het stroora-
gebied is op 54,175 □ m. berekend. De grootste oorlogschepen kunnen haar tot
Nanking opvaren, groote koopvaarders nog wel 10 m. verder en waarschijnlijk nog
hooger op.
Yankee, eene Tndiaansche verdraaijing van het woord Englisfi, is in America de naam
van de bewoners der zes staten van Nieuw-Engeland, maar wordt in Europa in het
algemeen van de N.-Amerieanen gebezigd, om schertsend zoowel hunne goede als kwade
eigenschappen aan te duiden. — Y.-Doodle is een Americaansch vrolijk volkslied,
eenigermate het nationale lied der Americanen.
Yard, eene Eng. lengtemaat, verdeeld in 3 v., elk van lz duim, en deze weder in
12 liniën. De kunstenaars verdeelden den duim slechts in 10, de handwerkers in 8
liniën. De Y. staat gelijk met 0,9143836 Ned. el; 54 Y vormen een perchpole of
rod, de Eng roede; 220 Y. een furlong en 1760 de bij de wet bepaalde lengte der
Eng. mijl. De gewoonlijk zoogenaamde Eng. mijl (eigenlijk de Londensche mijl), die
het meest gebruikelijk is, telt slechts 5000 voet.
Yarmouth, ook fireat Y. gen., in tegenoverstelling van het aan de andere zijde van
den Rreydon-boezem in het graafschap Suiïolk gelegen Little Y., versterkte stad in het
Eng. graafschap Norfolk, op eene landtong tusschen de Noordzee en den door de zamen-
strooming van de Yare, Waveney en Bure gevormden boezem Kreydon gelegen, met
Norwich door den spoorweg verbonden, telt 34,860 inw., heeft twee kerken, verscheidene
bedehuizen, drie hospitalen, een klooster, museum, douane-huis, raadhuis, zijde-manufac-
turen, scheepsbouw, scheepvaart, vischvangst (haringen, kabeljaauw en makreelen) en
belangrijken handel. Te Y. is de 78 v. hooge, op een voetstuk van 31 v. prijkende
gedenkzuil van lord Nelson. Over den Breydon-boezem is eene kettingbrug.
Yatagan is een Oostersch wapen, een van voren weinig gekromd zwaard, met scherp-
geslepene binnenzijde, somtijds 2\'/2 v- \'anK- 0°k wordt de in lateren tijd ingevoerde
houwbajonet met gekromde kling aldus genoemd.
Yavari, rivier, die op de Andes de Cuchao in Peru ontspringt, noordwaarts stroomt,
een groot deel der grens tusschen Peru en Brazilië vormt, de Xuguirana, Yehua-
Puatani, Tacuchy en andere rivieren in zich opneemt en na een loop van 130 m. zich
op de grens van Peru , Brazilië en Ecuador in den Amazonen-stroom ontlast.
Yazoo, rivier in N.-America, ontstaat bij Lefiore in den staat Mississippi uit de ver-
eeniging van de Tallahatchie en Yallobusha en stort zich na een loop van 58 m. boven
Vicksburg in den Mississippi.
Yellowstone, de belangrijkste zijstrooro van den Missouri, in westel. N.-America, ont-
springt aan de noordoostel. helling van de Rocky-Mountnins uit het Sublette-meer,
stroomt naar het N.O. door het Nebraska-territorium en stort zich na een loop van 200
m., waarvan 150 bevaarbaar, uit.
Temen. Zie Jemen.
-ocr page 339-
ÏEOMAN — YORK.                                              S33
Yeoman heette in Engeland in de middeleeuwen ieder, die een vrij landeigendom bezat,
en duidt thans de pachters en kleine grondeigenaars aan. — Yeomen heeten ook te
Londen de op oudenvetsehe wijze met speren en hellebaarden gewapende soldaten der
koninklijke lijfwacht, wien de bewaking van den Tower is opgedragen. De Yeomanry-
cavallerie
, eene nog bestaande militie van vrijwilligers, was vooral ten tijde der Fransclie
revolutie ter bewaking der Eng. kusten opgerigt.
Yermolow (Alexei Petrowitsch). Zie Jermolow.
Yggdrasil. Zie Noordsche mythologie.
Hst, in het Friesch Drielst gen., welvarend dorp in het arrond. Sueek van de Nederl.
prov. Friesland, 1 uur ten Z.W. van Sneek gelegen, met 1400 inw., eene fraaije kerk
en veel cheepsbouw.
Ymir. Zie Noordsche mythologie.
Yokuhama. Zie Jokuhama.
Yonne (Lat. Icauna), rivier in noordoost. Frankrijk, ontspringt in het depart. Nièvre
bij Chateau-Chimm, wordt bij Clamecy bevaarbaar, stroomt door het depart der Y.,
valt bij Montereau-Fault-Y., in het depart. der Seine-Manie, na een loop van 39 m. in
de Seine en staat door het kanaal van Nivernais met de Loire en door het Bourgon-
dische kanaal met de Saöne in verbinding. — Het depart. der Y., gevormd uit de
landschappen Auxerrois, Senonais en Gatinais, grenst aan de depart. der Seine-Marne,
Aube, Cête d\'Or, Nièvre en Loiret, telt op 132,8 □ in. (18J6) 372,589 inw., is
heuvelachtig en vruchtbaar, heeft een zacht klimaat en wordt door de Y. met hare
zijstroomen, door de Ouaiine en Leing en de kanalen van Bourgogne en Briare doorsne-
den. Landbouw, veeteelt, ooftteelt, bergwerken, nijverheid en handel leveren de hoofd-
middelen van bestaan op. Er groeijen goede roode en witte wijnen. Het is verdeeld in vijf
arrondissem.: Auxerre, Avallon, Joigny, Tonnerre en Sens. De hoofdstad is Auxerre (z.a.).
Yorik. Zie Sterne.
York, Yorkshire, het grootste graafschap van Engeland, met den titel van een her-
togdom, in het oude Northumberland, grenst aan de Noordzee en aan de graafschappen
Lincoln, Nottingham, Derby, Chester, Lancaster, Westmoreland en Durham, telt op
282,2 □ m. 2,033,051 inw., wordt door de Trent, Ouse, Aire, Derwent, Huil, die
gezamenlijk den Humber vormen, door de Tees en andere rivieren, door onderscheidene
kanalen en kleine meren besproeid, vertegenwoordigt in zijn bodem, voortbrengselen en
nijverheid, alsook in zijn uitgestrekt spoorwegnet, waarvan de hoofdstad Y. het midden-
punt is, Eugeland in het klein en is in drie districten of ridiugs verdeeld, die elk onder
een lord-luitenant staan: East-Riding, North-Riding en West-Riding. — De hoofdstad
Y., aan de Ouse, de tweede city van het koningrijk, zetel van den tweeden aartsbisschop
van Engeland en nevens Londen de eenige stad, wier eerste magistraat (Mayor) den
titel van lord voert, vormt met hare jurisdictie een afzonderlijk district (City and Ainsty
of Y.) van \'/s D ^- niet 40,^77 inw., is rijk aan bouwvallen en oudheden uit vroegere
eeuwen, heeft vele kerken, waaronder de prachtige St.-Peters-kathedraal, een meesterstuk
van Gothische bouworde, de grootste en fraaiste kerk van Engeland , verder inrigtingen voor
armen, zieken, krankzinnigen, een fraai raadhuis, een oud slot, een schouwburg, eene
gevangenis, fabrieken van katoenen en andere waren, ijzergieterijen enz. Er is eene theol.
faculteit der Unitariërs. Er worden beroemde paarden-wedretinen gehouden. Y. heette ten
tijde der Romeinen Eboracum en was de belangrijkste stad der Briganten. De Romeinen
vestigden hier eene kolonie; de Rom. keizers hielden er zich menigmaal op. Septimius
Severus en Constantius Chlorus stierven er, en Konstantijn de Gr. werd er tot keizer
uitgeroepen. Onder de Angelsaksen bloeide de stad zeer en was als Eoforwic de hoofdstad
van het Northumbrische rijk. In 622 predikte Paulinus er het Christendom en werd eerste
bisschop van Y. In 627 werd de kathedraal door koning Eadwin begonnen en door
diens opvolger Oswald voltooid. In 1644 belegerden de parleraentstroepen en de Schotten
Y.; het tot ontzet opgerukt koninklijk leger werd 2 Julij op het naburig Marston-
Moor geslagen en de stad ingenomen.
York, graafschap en eene der oudste steden in den N.-Americaanschen staat Pennsyl-
vanië, aan den Codorus Creek, het middelpunt van onderscheidene spoorwegen, telt
8605 inw.
York , een hertogstitel, diei, de koningen van Engeland gewoonlijk aan hun tweeden
zoon toekennen. Ëduard III gaf dezen aan zijn zoon Edmund, die de stichter van het
huis Y. of van de Witte Roos werd. Zijn broeder Jan stichtte het huis van Lancaster
-ocr page 340-
334                        YORK — YORK VON WARTENBURG.
of der Roode Roos (verg. Plantagenet en Roos). — Hendrik VIII, Karel I en Jacobus II
voerden den titel vóór hunne troonsbeklimming. Ook de zoon van Jncobus II, de preten-
dent Jacobus III, verleende in de verbanning den hertogstitel aan zijn zoon Henry
Benedict, bekend onder den naam van den kardinaal van Y. (verg. Stuart). George I
verhief in 1716 zijnen broeder Ernst August, vorstbisschop van Osnabruck, tot hertog
van Y., die in 1728 stierf. Eduard August, broeder van George III, voerde daarna
dezen titel van 1760—67. De laatste hertog van Y. was Frederik, tweede zoon van
George III, die, in 17U3 geb., van 1764—1802 het aan Hannover vervallene
vorstbisdom Osnabruck bezat en sedert 1782 bestuurde. In 1793 werd hij tot generaal
en chef van het Eng.-Hannoversche leger in de Nederlanden benoemd; hij werd door
Houchard bij Hondschooten geslagen en moest in 1794 met de overblijfsels van zijn
leger naar Engeland oversteken. In 1795 tot veldmaarschalk en opperbevelhebber van
bet Britsche leger benoemd, bewees hij door de afschaffing van vele misbruiken goede
diensten. Zijne expeditie naar Holland in 1799 liep met de capitulatie van Alkmaar (18
Oct.) ongelukkig af. Zijn bisdom werd in 1802 gesaeculariseerd. Door zijne verbindtenis
met Marianne Clarke, die een ongeoorloofden handel dreef in ofticiersplaatsen, werd hij
voor het Lagerhuis aangeklaagd en moest, hoewel vrijgesproken, in 1809 het opper-
bevel neerleggen. In 1811 werd hij als opperbevelhebber hersteld en verwierf zich de
algenieene achting door zijn goed bestuur. In 1825 ijverde hij in het Hoogerhuis zeer
tegen de emancipatie der Katholieken. Hij was de naaste troonsopvolger, doch overleed
vóór den koning in 1827.
York (New-). Zie New-York.
York von Wartenburg (Hans üav. Ludw., graaf), Pruiss. veldmaarschalk, in 1759 te
Potsdam, volgens anderen op het landgoed Gustkow in Achter-Pommeren uit een oud
Eng. geslacht geb. , trad in 1772 als vaandeljonker in Pruiss. krijgsdienst, werd in
1775 vaandrig, in 1777 tweede luitenant, woonde als zoodanig den veldtogt van
1778 bij en trad in 1781, na wegens insubordinatie gecasseerd te zijn en vestingstraf
ondergaan te hebben, als kapitein in Nederl. dienst, als hoedanig hij in O.-Indië en
aan de kaap diende. In 1785 keerde hij naar Prangen terug, werd in 1786 kapitein
bij het fuseliers-bataillon Pluskow, commandeerde in 1794 een bataillon in den veldtogt
tegen de Polen en werd toen majoor. In 1797 rigtte hij een bataillon luseliers op
en in 1799 werd. hij commandant van het regiment veldjagers, waarbij hij in 1800 tot
luitenant-kolonel, in 1803 tot kolonel en in 1805 tot chef van het regiment en brigadier
benoemd werd. In 1806 stond bij bij het corps van den herlog van Weimar, dekte
bij Sandau den overtogt van dit corps over de Klbe en werd bij Lubeek zwaar gekwetst
en gevangen genomen. In 1807 uitgewisseld, werd hij tot generaal-majoor en na
den vrede van Tilsit tot commandeur van de reserve, in 18o8 van de W.-Pruiss.
brigade en in 1810 tot inspecteur-generaal van alle ligte troepen benoemd, wier vorming
hij op eene voorbeeldige wijze leidde. In 1811 werd hij gouverneur-generaal van geheel
Pruisten en commandant der Oost-Pruiss. troepen. Hij den veldtogt van 1812 werd Y.
als luitenant-generaal tot tweeden bevelhebber benoemd van het Pruiss. hulp-corps, dat
onder Grawert bij het corps van Macdonald was ingedeeld, en aanvaardde, toen Grawert
wegens ziekelijkheid het corps moest verlaten, het opperbevel. Hij onderscheidde zich
bij Bauske en bij de belegering van Riga, maar kreeg onaangenaamheden met Macdonald.
Bij den terngtogt van het Fransche leger had Y. het bevel over de achterhoede. In
het bewustzijn dat voor Pruissen en Duitschland het uur der bevrijding geslagen was,
sloot Y., zonder bevelen uit Berlijn, de conventie van ïauroggen (30 Uec. 1812),
waarbij het Pruiss. corps zich onzijdig verklaarde en de beslissing aan den koning overliet.
De koning van Pruissen keurde, althans in schijn, de handelwijze van Y. af, maar liet hem
het bevel over zijn corps, dat hij, nadat het aangevuld was, naar de Elbe voerde.
Hij versloeg bij Dannigkow den onderkoning van Italië (5 Apr. 1813), bij Weissig het
corps Lauriston (19 Mei) en nam deel aan den slag bij Bautzen. Na den wapenstilstand
commandeerde hij het eerste Pruiss. corps bij het Silezische leger, waarmede hij den
slag bij de Katzbach (26 Aug.) won en 3 Oct. het bloedig gevecht bij Wartenburg
leverde. Hij versloeg 16 Oct. den maarschalk Marmont bij Möckem en leverde 20 Oct.
aan de Franschen het voor hen nadeeligc gevecht bij Freiburg aan de Unstrut. Tot
generaal der infanterie benoemd, ging hij 1 Jan. 1814 bij Caub over den Rijn, redde
11 Febr. het corps van Sacken bij Montmirail van een geheelen ondergang, versloeg
de Fr. legcrmagt 4 Maart bij Laon en nam 30 Maart deel aan den slag van Parijs.
-ocr page 341-
YORKTOWN — YPEREN.
335
Na den vrede van Parijs werd Y. lot graaf van Wartenburg verheven, vergezelde den
koning van Pruissen naar Londen en kreeg toen liet bevel over alle troepen en vestingen
in Silezië, waar hij met de dotatie Klein-Oels begiftigd werd. Bij Napoleons terugkeer
kreeg hij het bevel over het reserve-corps aan de Elbe. Na den vrede vroeg en verkreeg
hij zijn ontslag, leefde verder in afzondering in Silezië, werd 5 Mei 1821 tot veld-
maarschalk verheven en overleed in 1830 te Klein-Oels. Verg. Seydlitz, Tarjebnch des
preuss. Armeecorps im Feldznge
1812 (1823); Droysen, Bas f.ebeu des Feldmarschalh
Gra/en Y. von W.
(3 dln., 1851); üerghaus, Y. Seine Geburtsstatte u. seine Heii>iat/i([86S).
Yorlitown, stad en invoerhaven van het graafschap York in den N.-Americ. staat
Virginië, aan den York-fiiver, 2|- m. van diens uitmonding in de Chesapeake-baai,
is in 1705 gebouwd en bekend door de belegeringen van 1781 en 186?.
Yoruba of Yoroeba, een der Negerrijken in het Weat-Afrikaansche kustland Gaines
(z. a.), ten W. van den benedenloop van de Koeara (Niger) gelegen, heeft in het W.
bergen, die zich tot 3000 v. verheffen, maar bij de rivier vlak en vruchtbaar land.
De inwoners, die gastvrij en vlijtig zijn, hebben van hunne eigene despoten en van de
invallen van naburige stammen veel te lijden. Merkwaardig is de in 1825 gestichte
hoofdstad Abbeokoeta (z. a.).
Yuung (Arthur), verdienstelijk Eng. landhuishoudkundige, in 1741 te Londen geb.,
was eerst bediende in een wijnhandel, legde zich later op de landhuishoudkunde toe,
administreerde de uitgestrekte goederen van lord Kingaborough, werd secretaris bij de in
1793 gestichte landbouwkundige vereeniging en overleed in 1820. Hij schreef onder-
scheidene werken <jp het gebied van landbouw en landliuishoudkunde. Vooral de door
hem uitgegeven Annals of agriculture (40 dln., 1784—1804) waren zeer bevorderlijk
aan de ontwikkeling van den landbouw.
Young (Edward), beroemd Eng. dichter, in 1681 (of 1684) te Uphani in Hampshire
geb., studeerde te Oxford in de regten, trad in 1712 als dichter op en ging in 1717
met den hertog van VYharion naar Ierland. Later trad hij in den geestelijken stand,
werd in 1728 kapelaan van koning George II, in 1730 rector te YYetwyn, in 1761
kabinetsprediker van de prinses van Wales en overleed in 1765. Hij schreef de treur-
spelen: Busiris, Revenge en The Bretlireu, zijn beroemd leerdicht The com.plaint or
Night-thonghts
(1741 en meerm., in het Neder!, overgezet in proza door J. Lublink
den jongen, Amst., 3<le dr., 18 il, 4 dln., en in dichtmaat door Schenk, \'s Grav., 2de
dr., 1830, 3 dln.), zijne satire Universal passion, he love of fame (Ned. vert. door Lu-
blink, De rvemzucht, Amst., 1793) en Resignation (Ned. vert. door Pasteur, Amst. 1793).
Zijne gezamenlijke werken zagen herhaaldelijk (17ö7 , 1768, 1779, 1802) het licht.
Young (Thomas), veelzijdig Eng. geleerde, in 1773 te Milverton in Somersetshire
geb., studeerde eerst in de wiskunde en natuurwetenschappen, daarna in de Oostersehe
talen, later te Londen en te Edinburg in de geneeskunde en sedert 1795 te Göttingen
in de letterkunde. Na een tijd lang te Cambridge fellow geweest te zijn, praktiseerde
hij te Londen als geneesheer en werd prof. in de natuurwetenschappen aan de Royal
institution
, een ambt, dat hij na niet langen tijd opgaf om zich geheel aan de genees-
kunde en Oostersehe studiën te wijden. Hij overleed te Londen in ) 829. Zijne voornaamste
schriften zijn: .4 syllabus of a course of a vatural und experi mentalphilnsophy (1802),
A course of lectures on natural plnlosophy and the mechanical arts (1807, 2 dln.),
Elementary illuslration of the celestial mechanics of Laptace (1821), Rernarks on
Egyplian papyri and on the inscription of Rosetta
(1815), Account of some recent
discovertes in hieroylypkical literature
(1823), en Eyyptian diclionary (1829). Verg.
Memoirs of the life of Th. Y. (1831).
IJp, Iep, Olm, Ulmus, is een plantengeslacht, dat aan de familie der Olmachtigcn,
Ulmaceae, den naam geeft. De Gemeene IJ. of O. {U. camprestris) wordt menigvuldig
op allerlei plantsoenen aangetroffen. Deze boom bloeit vóór dat zich de bladen ver-
toonen. De zaden van den IJ. hebben rondom een platten vliezigen vleugel Een an-
dere soort, de Kurk-TJp (U. suberosa) onderscheidt zich doordien langs de takken
kurkachtige vleugels zich vertoonen. Beide soorten zijn inlandsch.
Yperen (Ypres), versterkte stad in de prov. W.«Vlaanderen van het koningrijk België,
aan het riviertje Yperle en den spoorweg gelegen, telt (1865) 16,758 inw., die aan-
zienlyke kantfabrieken en linnen* en wolweverijen hebben. Men vindt er eene regtbank
van koophandel en een gymnasium. Door eene gegraven vaart is de stad in verbinding
met Brugge, Ostende en Nieuwpoort. De voornaamste gebouwen der stad zijn het
-ocr page 342-
YPEY — YPS1LANTIS.
336
zoogenaamde bisdom, de lakenhal, tegenwoordig raadhuis, in 1342 in sierlijken Go-
thischen stijl opgebouwd, en de St. Maarten-kerk, in de 13de eeuw gebouwd. Cornelis
Jansen (z. a.) was er van 1635—38 bisschop. Y. was in de middeleeuwen slechts een
slot, hetwelk de Noormannen in 800 n. Chr. verwoestten. Boudewijn 11 van Vlaan-
deren versterkte het weder en onder zijn opvolgers werd Y. eene stad. Y., herhaal-
delijk door de Franschen en Spanjaarden belegerd, werd in 1715 bij het barrière-
tractaat tot eene der barrière*plaauen verklaard en had tot 1744, toen Lodewijk XV
de stad veroverde, eene llollandsche bezetting. Jozef II liet in 1781 de vestingwerken
slechten, die na 1815 weder werden opgebouwd.
Ypey (Nicolaus), Nederl. wiskundige en vestingbouwkundige, in 1714 te Bergum in
Friesland geb., studeerde te Franeker en te Leiden en werd, nadat hij te Parijs ook
met Maupertuis en Bélidor in aanraking was geweest, in 1743 tot lector en vervolgens
tot hoogl. in de wiskunde, sedert 1754 ook in de krijgsbouwkunst te Franeker benoemd,
waar bij gedurende 42 jaren de roem en luister der hoogeschool was, terwijl hij bij
voorkomende gelegenheden door het bestuur der prov. Friesland herhaaldelijk werd ge-
raadpleegd ten aanzien der in te voeren belastingen. Hij stierf in 1785. Een bewijs
van Y\'s voortreffelijke leerwijze bezitten wij in zijne Grondbeginselen der keyelsnede
(Amst. 1765)). Vele belangrijke opstellen in het vak der vestingbouwkunst zijn opge-
nomen in de werken der lloll. maatsch. van wetensch. te Haarlem. Hij wa= een be-
wonderaar van Menno Coeboorn, aan wiens verdienste hij openlijk hulde heeft gebragt
in zijn Commentarius de rebus geslis Mennonis Coehorni (Fr. 177 i , Nederd. vert. 1772).—
Zijn zoon Adolphus Y., een man van veelzijdige geleerdheid, in 1749 te FraneKer
geb., studeerde aldaar in de philosophie en in de medicijnen, was eerst geneesheer te
Franeker, werd in 1772 lector in de botanie, later ook in de genees- en ontleedkunde
en volgde in 1785 zijnen vader als hoogl. in de wiskunde en krijgsbouwkunst op. In
de werken der Holl. maatsch van wetensch. zijn onderscheidene opstellen en bekroonde
prijsverhandelingen van zijne hand
Ypey (Annaeus), Nederl. godgeleerde, vooral als beoefenaar der kerkelijke geschiede-
nis bekend, in 1760 te Leeuwarden geb., studeerde te Franeker en aanvaardde het
leeraarsambt in 1784 te Jutrijp c. a., in 1788 te Suawoude c. a., in 1790 te Oen-
kerk c. a. en in 1793 te Uapinge. In 1794 naar Sas van Gent beroepen, kon hij
van zijne nieuwe standplaats geen bezit nemen, daar de Fraiuchen er kerk en pastorie
hadden vernield en de bevolking verstrooid was. Y. vestigde zich voorloopig te Mid-
delburg en nam in 1795 eene beroeping naar Eetlieu c. a. aan. In 1799 werd hij
hoogl. in de kerkelijke geschiedenis ie Harderwijk, van waar hij, bij de opheffing dier
hoogt-school in 1812, naar Groningen verplaatst werd, waar hij, in 1831 emeritus ge-
worden, in 1837 overleed. Zijne schriften getuigen van groote geleerdheid en onge-
meene vlijt, maar zijn te wijdloopig en te weinig kritisch. Zijne voornaamste schriften
zijn: Beknopte letterkundige geschied, der systematische godgel. (179S, 3 dln.), Geschied,
der Christel, kerk in de achtliinde eeuw
(1797 —1815, 13 dln.), Beknopte geschied,
van de hercorming der Christel, kerk in de XVIde eeuw
(1817), Geschied der Nederl.
Hervormde kerk
(met J. J. Dermout, 1819—27, 4 dln.), Geschied, van helpatronaat-
regl
(18^9, 2 dln.), Historisch berigt aangaande de overgave der Jugsbtugsche geloofs-
belijdenis
(lö30). Verder gaf hij, behalve akademisclifi oraties en enkele gelegenheids-
leerredenen, eene bloemlezing uit de Psalmen (1806), een Zedeboekje voor chrislel.
dienstboden
(1790), en eene Bijbtlsche geschied, voor kinderen (1818). Ook als kenner
der Nederl. taal verwierf zich Y. een gunstigen naam door zijne Geschied, der Nederd.
taal
(1832, 2 dln.). Op zijne Taalkundige aanmerkingen ocer verouderde en min ver-
staaubare woorden in de Slalen-ocerzetting des Bijbels
(1807) gaf hij met VV. C. Ac-
kersdijk een Vervolg (1811). Met Mr. H. O. Feith gaf hij Oudheden van Groningen
en het Gooregl
(1836) uit.
Ypsilantis, aanzienlijke Grieksche Fanarioten-fnmilie, afstammende van het keizerl.
geslacht der Komnenen. — Athanasios Y. was in 1758 hospodar van Walachijë. —
Diens zoon Alexander, 1774—82 ho.-podar van Walachijë, werd in 1805, daar hij
bij de Porte verdacht was, ter dood gebragt. — Konstantijn Y., zoon des vorigen,
sedert 1799 hospodar van Moldavië en kort daarna ook van Walachijë, sloot zich aan
Rusland aan, werd in 1805 door de Porte afgezet en stierf, na vergeefsche poging
om met behulp van Rusland Griekenland te bevrijden, in 1816 te Kiew. Hij liet vijf
zonen na: Alexander, Uimitrios, George, Nikolaus en Gregorius. — Alexander, in
-ocr page 343-
YHIARTE — IJSHUT.
337
1792 te Konstantinopel geb., werd in 1805 officier bij de Russ. keizerlijke garde te
paard en klom tot den rang van generaal-majoor op. Pij het uitbreken vnn de Grieksche
omwenteling van 1820 stelde hij zich aan het hoofd der Grieksche Hetaerie, begon in
Febr. 1821 den opstand der Grieken in de Donau-vorstendominen, maar moest nn den
slag bij Dragaschan, 19 Junij 1821, vlugten, werd in Oostenrijk gevangen gehouden
en stierf, na in den herfst van 1827 door tusschenkomst van keizer Nicolaas in vrijheid
te zijn gesteld, in 1828 te VVeenen. — Zijn broeder Dimitrius ï., in 1793 geb.,
eveneens in Russ. krijgsdienst, stelde zich, in Junij 1821 op Hydra geland, aan het
hoofd van den Griekschen opstand , betoonde grooten moed en vastberadenheid , maar
geraakte in oneenigheid met de primaten en de partij van Maurokordatos en trad sedert
1823 grootendeels van het tooneel af\'. Eerst na de optreding van Kapodistrias als pre-
sident in Jan. 1828 aanvaardde hij het opperbevel over de troepen in Oost-Griekenland,
doch nam in 1S30 zijn ontslag. Na de vermoording van den president, in Oct. 1831,
werd hij lid van de in April 1832 benoemde regeringscommissie, maar stierf reeds in
Aug. 1832 te Nauplia.
Yriarte (Juan de en ïomas de). Zie Iriarte.
Triarte (Ignacio), Spaansch landschapschilder, in 1620 te Aycoitia in de Sp. provincie
Guipuzcoa geb. en in 1685 te Sevilla overleden.
Us. Men geeft dezen naam aan het water in den vasten toestand. Zuiver dun IJ.
heeft veel overeenkomst met glas; het is hard en soortelijk ligter dan water dat op het
punt is van te bevriezen, waarom het op het water drijft. Dit ligtere gewigt is een
gevolg van de uitzetting die het IJ. onder het bevriezen ondergaat, zooals ook daaruit
blijkt dat flesschen, waarin water is, door het bevriezen van het water breken. Daar
het water bij eene temperatuur van 4° C. zijne grootste digtheid heeft, zal in stil-
staande wateren het water van lagere temperatuur bij het bevriezen altijd bovendrijven,
en de ijswording alleen aan de oppervlakte plaats hebben. Bij stroomende wateren schijnt
het soms of het water in de diepte tot IJ. overgaat, dat zelfs wel door sommigen wer-
kelijk aangenomen wordt. Men noemt het zoo gevormde IJ. //Grondijs". Vroeger is
daarover reeds gesproken. De overgang van water tot IJ. heeft plaats bij 0" C. I5ij
eene voorzigtige afkoeling heeft men het water in een toestand van rust tot 15° onder
het vriespunt kunnen brengen, terwijl het vloeibaar bleef; de minste beweging deed het
echter in IJ. veranderen. Het is bekend dat zoutwater — en dus ook zeewater — eerst
bij lagere temperatuur bevriest, en dat in de koude streken der aarde en op hooge bergen
bestendig IJ. gevonden wordt. Zelfs gedurende den zomer wordt in de voor landbouw
geschikte deelen van Siberië onder den grond IJ. met zand vermengd aangetroffen.
In de gematigde oorden wordt alleen in den winter IJ. gevormd; in de heete gewesten
ziet men het niet. Van de ijsmassa\'s der poolstreken scheuren zich menigmaal ijsbergen
af, die vaak eene hoogte van 80 el boven het water bereiken, terwijl men, ten gevolge
van het soortelijk gewigt van het ijs, rekenen kan dat ze achtmaal zoo diep onder
water zijn. Dit drijvende ijs draagt ook wel steen- en rotsblokken met zich waaruit
men het vinden der zoogenaamde zwerfblokken (z. a.) verklaart. In de industrie wordt
het IJ. veelvuldig gebruikt, waarom men het uit koude streken naar warmere met
schepen aanvoert. Ook weet men het in kleinere hoeveelheden kunstmatig te berei-
den, zooals het ijs dat als lekkernij gegeten wordt. In de geneeskunde doet het
soms belangrijke diensten. Het ijs wordt daarom veel in ijshutten of ijskelders (z. a.)
bewaard.
Ijsbeer. Zie B/er.
IJsduiker, Zeeduiker, Colymbus, een geslacht van zwemvogels, dat bij Harting aan
de familie der Duikers (Culumbidae) den naam geeft. Onder de soorten telt men de
eigenlijke IJ. (G glacialh), met eene zwarte neb, donker gekleurde pooten en vleesch-
kleurige zwemvliezen; het ligchaam is donker gekleurd met witte vlekken. Hij broedt
in het hooge Noorden; in het najaar komen vooral de jongen zuidelijker en ook wel,
maar zeldzaam, op onze kusten.
IJseend. Zie Eend en Duiker eenden.
IJshut. Ijskelder noemt men gebouwen boven of beneden den grond, die men in
gematigde streken inrigt om daar ijs gedurende het warmere saizoen te kunnen be-
waren. Zij moeten uit stoffen vervaardigd zijn, die zoo min mogelijk de warmte geleiden.
Zij worden in den winter met ijs gevuld, dat bij eene goede inrigting in den zomer
maar zeer weinig door smelting verliest.
Algem. Ned. Encyclopedie, deel XV.                                                                     22
-ocr page 344-
33 8                                                         IJSLAND.
IJsland, een in het hooge N. tusschen 63° 24\'— 66° 33\' N. Br. en 6° 59\' W. tot 4° 9\'
O. L. (van Ferro), 35 m. van Groenlanden 138 ui. van Noorwegen verwijderd gelegen,
tot Denemarken behoorend eiland, dat, bij eene lengte van 65 m. en eene breedte (van
het N. naar het Z.) van 50 m., eene oppervlakte heeft van 1867 D m., waarvan slechts
764 bewoonbaar. In het W. en N. zijn de kusten door diepe en groote, in het O.
door kleinere fjorden, die talrijke voortreffelijke havens vormen, ingesneden. Aan de
zuidkust verheffen zich de hooge gletscher-plateaux nagenoeg onmiddellijk uit de zee.
Het noordwestel. deel bestaat uit een 250 □ m. groot, door eene slechts 1 m. breede
landengte met het overige land verbonden schiereiland. Met uitzondering van eene
smalle kuststreek en eene uitgestrekte vlakte bij de Faxafjord is het geheele eiland
een bergland van vulkanische natuur. De 3000—6000 v. hooge zoogen. Jökuls (glet-
scherkegels\', die zich in opeengedrongene massa\'s verheffen , scheiden het Z. van het
eiland van het N. af, zoodat het verkeer tusschen deze beide gedeelten slechts langs
twee, door streken zonder eenige vegetatie loopende wegen mogelijk is. Onder de vele
vulkanen is de 4792 v. hooge Hekla (z. a.) de bekendste, maar de sedert 1755 rustende
Orafajökul (6029 Par. v.) de hoogste. In onmiddellijk verband met de vulkanische
krachten van IJ. staat het groote aantal laauwe bronnen (Laugar), warme springbronnen
(Huerar), onder welke de Geiser (z. a.) de beroemdste is, zwavelbronnen (Lamar), zwa-
velpoelen en slijkvulkanen. De rivieren, gewoonlijk slechts 18—20 m. lang, hebben
deels een sterken val met cascaden, deels stroomen zij door een vlakken bodem langs
weiden en grasvlakten, of ook langs uitgestrekte moerasstreken. De voornaamste
meren zijn in het N. de Myvatn en in het W. de Thingvallavatn. Het klimaat is on-
bestendig, vochtig en nevelig. Orkanen zijn niet zeldzaam. Aan de N.- en O.kusten
ligt het drijfijs somwijlen tot Junij of Julij, maar bereikt nooit de Z. VV. kust. Te
Reykjavik bedraagt de middelbare temperatuur van het jaar 3,3°, \'s winters — 1,2°,
zomers 9,2° R., daarentegen aan de N. kust te Akureyri die van het jaar 0U,
\'s winters —5°, zomers -(- 6° R. Koren rijpt er niet, en, behalve twee soorten van
dwergberken, gedijt er geen boom. De vee-, vooral schapen- en paardenteelt, begunstigd
door voortreffelijke weiden, maakt den hoofdrijkdom van het land uit. Men brandt er
aangespoeld hout, ingevoerde steenkolen, verder mest, beenderen, vischskeletten enz.
Van mineralen vindt men er hardsteen, zoölith, kalkspath, chalcedon, porseleinaarde
en vooral veel zwavel. Van dé dieren zijn de poolvos met blaauwachtigen pels en de
zeehond, van vogels de sneeuwhoenders, zwanen en vooral de eiderganzen van belang.
De rijke vischvangst levert vooral kabeljaauw en hakall, een visch met traanachtige
lever, op. De inwoners, wier getal in 1860 66,987 bedroeg, behooren allen tot de
Luthersche kerk. Van hun leven 81 pet. van de veeteelt en 8 pet. van de viscli-
vangst. Zij zijn van Germaansche afkomst, ernstig, trouw, gastvrij , vaderlandslievend on
rein van zeden. De IJslanders zijn vooral zeer vertrouwd met de in de sagas en gedichten
bewaarde geschiedenis van hun vaderland. Hunne taal is nog altijd de oude Noorweegsche,
nagenoeg in hare oorspronkelijke zuiverheid, en bezit eene rijke en belangrijke letter-
kunde. De nijverheid bepaalt zich tot het in huis bewerken van wol tot kousen en
handschoenen. De handel was tot 1854 een koninklijk monopolie, maar is sedert voor
alle Deen?che onderdanen vrijgesteld en tegen hooge regten ook aan vreemden toege-
staan. IJ. heeft sedert 1843 zijne afzonderlijke besturende vergadering onder de oude
benaming Althing. Wat het administrative betreft is IJ. één stift, dat in drie ambten
verdeeld is: het Zuidambt (645 □ m.), het Westambt (298 □ m.), het Noord- en
Oostambt (924 □ m.). Ieder ambt is in 6—7 syslers verdeeld. De stiftsambtman te
Reykjavik is de hoogste ambtenaar des lands. Kerkelijk vormt het geheele eiland één
bisdom met een afzonderlijken bisschop. De hoofdplaats en eenige stad is Reykjavik
(z. a.). Verder noemen wij: Bessastadir met een observatorium , Hafnarfjord met de beste
haven van het eiland, Skalholt met eene fraaije kerk, 4 m. ten Z. van den Geiser, en
Holar met eene groote domkerk. — IJ. werd tusschen 860 en 870 door de op elkander
Tolgende reizen van Nadd-Odd, Gardar en Floeke bekend. De Noorweger Ingolf vestigde
zich met zijne betrekkingen sedert 874 het eerst aan de Zuidkust in het latere Reykjavik.
Aan hem sloten zich weldra anderen, die met de regering van koning Harald Haarfager
ontevreden waren, aan. De eerst, hiërarchisch-aristocratische regeringsvorm werd in 972 ,
toen Ulfliot den Althing, eene uit de kundigste mannen van alle districten zameu-
gestelde vergadering, invoerde, aristocratisch-republikeinsch. Sedert het jaar 1000
werd er het Christendom en de klassieke beschaving ingevoerd. Te Holar en Skalholt
-ocr page 345-
IJSLANDSCH MOS — IJSZEE.
339
werden bisschopszetels gevestigd. Tn het midden der 13de eeuw rermogt door de toe-
nemende magt en onderlinge ijverzucht van enkele aanzienleken koning Hako V de
vereeniging van IJ. met Noorwegen voor te bereiden, welke zijn opvolger Magnus VI in
1204 voltooide. In 1380 kwam IJ. met Noorwegen aan Denemarken, en in 1 540 voerde
Christiaan III van Denemarken er de Hervorming in. Verg. Thienemann en Giinther,
Reise im Norden Europas (1827); Ehel, Geogr. Naturkunde von J. (1850); Sartorius
von Waltershausen , Physik.-geogr. Skizze von J. (1847) en diens Geol. Atlas von J.
(1853); Sleisstier, J., undersögt fra et lagevidenskabligt Synpunkt (1849); W\'inkler,
./., seine Bewohner, Landesbildung n. vulkan. Natur (1861); Preyer en Zirkel, Reise nach
J. im Sommer
1860 (1862).
IJslandsch mos, Lichen hlandicut L., Cetmria hlandka Ach. Deze soort van het
geslacht Cetraria of\' Kraakloof, uit de familie der Korstmossen, gioeit in het Noorden
en op de bergen van Duitschland in genoegzame hoeveelheid om te kunnen worden mge-
zameld. Het loof dezer plant bestaat geheel uit een mosmeel, dat in IJsland tot brood
gebakken wordt. Door het koken wordt de plant tot eene gelei, waarom zij in de
geneeskunde voor borstziekten gebruikt wordt.
IJslandscne taal en letterkunde. Zie Noordsche talen en letterkunde.
IJsplant. Zie Mesemhryanthemum.
IJssel is de naam van t vee rivieren in Nederland. De IJ. of Oude IJ. ontstaat in het
Munstersche en treedt bij Dinxperlo in Gelderland op Nederl. bodem, vereenigt zich
bij Doesburg met den Nieuwen IJ. of de Drusus-gracht, een door den Kom. veldheer
Drusus gekanaliseerden arm van den Rijn, waardoor Rijn en IJ. verbonden worden,
stroomt verder langs Zutphen, waar hij de Berkel, langs Deventer, waar hij de
Schipbeek, langs Hattem, waar hij de Grift opneemt, en langs Kampen en valt
beneden deze stad door vier armen in de Zuiderzee. — De Hollandsche, ook Neder-
of Kleine IJ. gen., is een arm van de Lek, stroomt langs IJsselstein, Moutfoort,
Oudewater en Gouda en valt tegenover IJsselmonde in de Maas. i.angs het laagste
gedeelte van zijn loop zijn vele steenovens, waaraan de dorpen Moordrecht, Gouderak,
Ouderkerk, Capelle en Krimpen veel vertier te danken hebben.
IJssel\'.nonde. eiland in het arrond. Dordrecht van de Nederl. prov. Z.-Holland, tus-
schen de Merwe en de Maas. Hier ligt het fraaije dorp Ridderkerk, met 5078
inw., een kantongeregt, vlasteelt en scheepsbouw. Het dorp IJ., met een fraai slot,
ligt tegenover de uitmonding van den Hollandschen IJssel in de Maas.
IJsselstein, stadje in het arrond. Utrecht der Nederl. prov. Utrecht, aan den Holl.
IJssel gelegen, met omstr. 3400 inw., een kantongeregt, eene Hervormde en eene
Roomsche kerk, eene synagoge, goede scholen, touwslagerijen en nabij de stad het slot
der voormalige Heeren van IJ., dat in 1297 door Beatrix verdedigd werd.
Tstad, Imvenstad aan de zuidkust van Zweden, in het lan Malniö, aan de Oostzee,
met 5500 inw., eene goede reede, twee kerken, scheepvaart en handel in graan, vee,
ijzer, aluin enz.
Usvogel, Alcedo. Deze geeft den naam aan de familie der Ijsvogels (Halcyoninae). De
IJ. onderscheidt zich door den sterken, scherpen, min of meer vierkanten snavel, die
gewoonlijk langer dan de kop is. Meestal hebben de soorten fraaije kleuren. In ons land
bezitten wij den A. ispida, die zich door de blaauwe rugveeren, blaauw groene vleugels en
het rosse lijf genoeg onderscheidt. De IJ. nestelt bij rivieren in gangen, door hem in den
oever gegraven. Hij voedt zich vooral met visch, waarom de Franschen hem Martin
pe\'c/teur
noemen. In andere werelddeelen worden andere en grootere soorten gevonden.
IJszee of Poolzee noemt men dat gedeelte van den oceaan, dat de N.- en Z.-pool
omgeeft. Men onderscheidt daarom de Noordelijke en de Zuidelijke IJ. De oppervlakte
der eerste wordt op 200,000, die der laatste op 350,000 □ m. geraamd. De Noorde-
lijke IJs- of Noordpoolzee, ook Arcti«che zee gen., wordt door de onherbergzame
noordkusten van Europa, Azië en America als eene binnenzee omsloten, die met den
Grooten oceaan slechts door de 13 m. breede Beringstraat en met den Atlantischeu
oceaan door de omstr. 200 m. breede doorvaart tusschen Europa en America in ver-
binding staat. Zij bestaat op het oostel. halfrond uit de Spitsbergsche of Barentszee,
de Laplandsche zee aan beide zijden van de Europ. Noordkaap, de Witte zee met drie
groote baaijen , de Karische zee met de Karische en Waaigat-straat en de Siberische
zee met verschillende boezems. Op het westel. halfrond bestaat zij uit de Groenlaudsche
Iee, de Bnflins-baai met de Davis-straat in het Z., met den Smith-sond en het Ken-
82*
-ocr page 346-
StO                                            ÏTTRIUM — YVETOT.
nedy-kanaal in het N., de zee der Noordel. doorvaart of de Americ. Poolzee met den
Lancaster-sond, de Barrowstraat, den Melvillc-sond, de Banks-straat of Mac-Lure\'s
N.W.-passage. De voornaamste eilanden op het oostel. halfrond zijn: de archipel van
Spitsbergen, de Lofoten en andere noordel. kusteilanden van Noorwegen, Kalgujew,
Nowaja-Semlja, Waaigat en de eilanden-groep van Nieuw-Siberic. Tot de talrijke
eilanden en archipels op het westel. halfrond behooren: Groenland, Grinnelsland, de
Parri- en de Franklins-archipel (Baffins-land), Prins-Albert- en Victorin-land, Banks-
land enz., die men gewoonlijk onder den naam van Poolstreken te zamen vat. Deze
zijn door de verschillende Noordpool «expedities (z. a.) bekend geworden. — De zuide-
lijke IJs- of Zuidpoolzee, ook Antarctische zee gen., strekt zich binnen den zuidel.
kouden aardgordel als eene geheel opene, met den Atlantischen, Indischen en Grooten
oceaan onmiddellijk zamenhangende zee uit en bevat vermoedelijk verscheidene eilanden.
Of de over uitgestrekte ruimten van beide halfronden ontdekte, ten eenenmale onher-
bergzame kusten aan een vastland behooren of slechts eilanden zijn , is nog onbeslist.
Yttrium noemde men een in 1794 door Gadolin ontdekt metaal, dat echter later
bleek uit Terbium, Erbium (z. a.) en het eigenlijke Y. te bestaan, waarvan de eigen-
schappen nog niet genoeg bekend zijn.
Yucatdü, staat of depart. in Mexico, bevat bijna het geheele groote schiereiland Y.,
grenst aan de Honduras* en Carupèche-baai, het Eng. district Balize, aan den staat
Guatemala en aan de Mexicaansche depart. Tabasco en Chiapa en wordt door het kanaal
van Y. van het eiland Cuba gescheiden. De staat Y. telt op 2741 □ m. (1857J
668,623 (volgens andere geloofwaardige opgaven slechts omstr. 400,000) inw. Sedert
1861 zijn uit den staat Y. twee staten, Y. en Campèche (met omstr. 80,000 inw.),
gevormd. Het land is laag, slechts in het midden heuvelachtig. Aan de kusten zijn
vele zandbanken, weinig voorgebergten en baaijen, vele «landen. De voornaamste
rivieren zijn: Utsumasinta, Balchaca, Pacayta (Batcab), Escatalto, Hondo en Balize.
Het klimaat is aangenaam en gezond; van Oct. tot het einde van Febr. duurt de
regentijd. Het meerendeel der bevolking bestaat uit Indianen (Maccgual, Yucatanos),
verder Mestiezen, Negers en Creolen. De voornaamste voortbrengselen zijn harst en
balsem. De nijverheid is er gering. De hoofdstad van den staat Y. is Merida (z. a.),
van den staat Campèche de stad Campèche (z. a.). Toen de Spanjaarden in 1506 in
Y. landden , bestonden hier zeven rijken der Tolteken , die zich daar eertijds uit Anahu;ic
gevestigd hadden. De Spaansche verovering begon in 1527 onder Francisco de Montejo.
Zij stichtten er in 1540 Campèche en in 1542 Merida. In de eerste helft der 19de eeuw
onttrok Y. zich aan het Spaansche gezag en trad tot het Mexicaansche statenverbond
toe, voerde echter voortdurend oorlog met Mexico en verklaarde zich in 1841 onaf-
hniikelijk, hetgeen echter Mexico niet erkende. In 1850 brak er een bloedige burger-
oorlog tusschen de Indianen en blanken uit. In 1861 verklaarde Y. zich weder onaf-
hankelijk, als uitmakende twee republieken: Y. en Campèche. Gedurende hel korl-
stondig bestuur van keizer Maximiliaan sloct Y. zich weder bij Mexico aan. In den
jongsten tijd hebben de talrijke ruïnen van oude bouwwerken en steden groote belang-
stelling ingeboezemd. Verg. o. a. Cogolludo, La historia de Y. (2 dln., 1687);
Stephen*, Incident» of travel in Central America, Chiapa» and Y. (2 dln., 1841);
dezelfde, Incident» of travel in Y. (2 dln., 1843).
YilGCa h een Americaansch plantengeslacht uit de familie der Lelie-achtigen, waarvan
verschillende soorten voorkomen, onder welke er ook, zooals de Y. gloriosa, als
sierplanten gekweekt worden.
Yunx. torquüla. Zie Braaihal».
Yutah. Zie Uiah.
Yverdon of Yverdun (Duitsch Ifferten, het Rom. Ebrodunum), kreitsstad in het Zwits.
canton Waadt, aan de monding van de Orbe in het meer van Neufchatel en aan
den Zwits. westel. spoorweg gelegen, met 3800 inw., eene reaalschool, onderscheidene
instituten, een hospitaal, zwavelzuurfabriek, nijverheidsvereeniging, handel en scheep-
vaart. Te Y. is een in 1135 door Koenraad vau Ziihringen gebouwd slot, met biblio-
theek en verzamelingen van naturaliën en oudheden, dat van 1805—25 voor het op-
voedingsinstituut van Pestalozzi (z. a.) gebruikt werd, terwijl er thans het gunstig
bekende gymnasium gevestigd is.
Yvetot, arrondissements-hoofdplaats in het Fr. depart. der Neder-Seine, aan den spoor-
weg van Parijs naar Harre, met onderscheidene fabrieken, handel (vooral in de toiles
-ocr page 347-
YVON — IJZER.
341
cretonnes) en omstr. 9000 inw. De Heeren des lands voerden eertijds den titel van
koning van Y. De overlevering verhaalt dat de Frankische koning Clotarius I in 537
zijn leenman Walter (Gautier), heer van Y., in de kerk te Soissons zou doorstoken
hebben, en dat hij als boete, hem door den paus opgelegd, het leen van de Frankische
kroon losgemaakt en als souverein koningrijk erkend zou hebben. Men heeft echter
bewezen, dat de Heeren eerst tusschen 1370 en 92 den koningstitel verkregen. In
1681 verloor het land zijne souvereiniteitsregten, en de Heeren kregen den titel van
Prhices a" F.
Yvon (Pierre), hoofd der Labadisten, in 1646 te Montauban geb., studeerde te
Genève onder Labadie (z. a.), dien hij naar Nederland volgde, en werd na diens
dood het hoofd der Labadisten. Te Wieuwert, waar hij in 1707 overleed, was hij
tevens eigenaar dier heerlijkheid door zijn huwelijk met eene jonkvrouwe van Sommels-
dijk. Van zijn leermeester gaf hij eene levensbeschrijving uit (Amst. 175 0 en van de
Labadisten eene Fidei declaratio (Hesfort 1672, meermalen herdr.); voorts Leckrdtien,
sa sainlelé et se» devoirs
(Amst. 1685) en eenige schriften ter verdediging van het
Labadismus.
IJzel. Wanneer regen of veel waterdampen in den winter op sterk afgekoelde voor-
werpen neerslaan, daarop bevriezen en ze met eene ijskorst bedekken, noemt men dat
ijzel; men zegt dan dat het geijzeld heeft.
IJzer is een algemeen bekend metaal, dat van alle metalen in de natuur het meest
verspreid is. Daar het gemakkelijk met zuurstof verbindingen aangaat, wordt het in de
natuur niet in gedegen toestand gevonden, tenzij alleen in meteoorsteenen (z. a.),
die dikwijls bijna geheel uit IJ. met eenigen nikkel en enkele andere stollen in zeer
geringe hoeveelheid bestaan. In de zamenstelling van de aardkorst komt het IJ. in
velerlei toestanden als ijzererts voor. Men meent dat twee honderdste deelen dier aard-
korst door dat metaal worden ingenomen. Menigvuldig zijn dan ook de delfstoffen,
die IJ. bevatten, en de plaatsen, waar het wordt aangetroffen. Menigmaal verraadt
het zich door de rosse of gele kleur die het aan den grond of het zich daarin bevindende
water geeft. In de akkeraarde is het mede aanwezig. Oxyde van IJ. en verbindingen
daarvan met water, met koolstofzuur enz. vindt men in de zoogenaamde staalbronnen
of het staalwater (z. a). In de planten wordt het IJ. ook, ofschoon slechts in geringe
hoeveelheid, gevonden , terwijl bij de hoogere dieren de roode kleur van het bloed (z. a.)
door dat metaal veroorzaakt wordt. IJ. is in zuiveren toestand een der hardste metalen.
Het wordt door den magneet aangetrokken en kan ook zelf magnetisch worden (zie
Magneten en Magnetismus). In drooge lucht ondergaat het geene verandering, maar
in vochtige lucht wordt het met roest bedekt. Dit roest is, even als hamerslag
(z. a.), eene verbinding van het IJ. met de zuurstof. Het IJ. speelt in de techniek
eene groote rol. Reeds vroeg verstond men de kunst het uit de ertsen af te zonderen.
Plinius spreekt reeds van gegoten ijzeren beelden. De ertsen, die tot het winnen van
IJ. worden gebruikt, zijn magneetijzersteen, waaruit het Zweedsche FJ. verkregen wordt,
rood ijzersteen, bruinijzersteen, spathijzersteen, moerasijzer of oer (z. a.), waaruit in
ons land het IJ. gewonnen wordt, en anderen. In de natuur vindt men voorts het
het IJ. in verbinding met zwavel, zooals zwavelkies en ijzerslans, dat soms zeer
schoone kristallen vertoont. Het zwavelijzer komt ook in verbinding met steenkolen
voor. waardoor deze in vochtige lucht spoediger verweeren en wel onder sterke ver-
hooging van temperatuur. Daardoor kan, wanneer zij bevochtigd raken, ontbranding
ontstaan. Om het IJ. uit de ertsen te winnen moeten eerst de aardachtige deelen
verwijderd worden door smelting, dat in hoogovens (z. a.) geschiedt; door toevoeging
van kalk of andere geschikte stof (toeslag genoemd) worden de aarddeelen in slakken
(z. a.) veranderd, die boven drijven en die men dan verwijderen kan. Voor die smelting
wordt hut IJ. met de kolen en den toeslag boven in den brandenden oven geworpen.
Door de verbranding der kool wordt het ijzer gereduceerd en gesmolten en vloeit dan
in vloeibaren toestand in den haard af, van waar het kan worden uitgeschopt of afgeleid.
Het dus verkregen ijzer bevat koolstof, en het gehalte aan die koolstof bepaalt de hoe-
danigheid er van, waardoor men het voornamelijk onderscheidt in Gietijzer, Smepr/-
\'jzer
en Staal Het gietijzer, ook ruwijzer genaamd, komt voor in eene witte en in
pene graauwe kleur. Het eerste of witte is zoo hard, dat het tegen de vijl bestand
\'s; het smelt gemakkelijk en wordt bij eene geringere hitte in den hoogoven gewonnen ;
het spec. gewigt is = 7,5; het bevat 5 pet. kool. Het graauwe gietijzer heeft eene
-ocr page 348-
342.                           IJZEREN KBOON — IJZEREN MASKEB.
donkere graauwe kleur en kan met de vijl en de boor bewerkt worden; tot smelten
behoeft het eene grootere hitte; het soortel. gew. is = 7 ; het bevat 3,2 tot 4,6 pet.
kool. Het gieten geschiedt in vormen, die men door middel van vooraf gemaakte
modellen in fijn met koolpoeder vermengd zand maakt; ook worden vormen uit leem
gemaakt. — Het Staaf- of Smeedijzer wordt door frisschen of poedelen (z. a.) uit het
gietijzer verkregen, dat na het frisschen onder groote hamers gesmeed en dan op on-
derscheidene wijzen tot staven en platen gevormd wordt. Het spec. gewigt is = 7,7;
het bevat slechts £ pet. koolstof. Dit IJ. kan zeer goed in gloeihitte vervormd of
gesmeed worden, en wit gloeijende stukken kan men aaneen wellen; het kan op allerlei
wijzen bewerkt worden. Het Staal eindelijk bevat 1,5 pet. koolstof; het heeft een
soortelijk gewigt = 7,8 tot 7,9; verder zie men het artikel Staal. — Het IJ. is voor
den mensch van zeer veel nut; immers in de huishouding komen talrijke voorwer-
pen uit dit metaal vervaardigd voor, van de fijnste naainaald af tot de grootste
kagchels en stookmachines toe. In de industrie dienen eene menigte werktuigen uit
ijzer (persen, boor- en schaaftoestellen, draaibanken, stoommachines enz.) tot de
bewerking van houten en metalen voorwerpen, werktuigen voor den landbouw enz., terwijl
in onderscheidene fabrieken kolossale werktuigen uit dit metaal ook die bewerkingen
bespoedigen en met eene niet te overtreffen naauwkeurigheid uitvoeren. Eindelijk, om
de groote toepassing van het IJ. de kroon op te zetten, sla men het oog op de spoor-
of ijzerbanen (zie Spoorwegen) en de daaroverheen snellende treinen, en vooral ook op
den grootsehen bouw der ijzeren bruggen van onderscheiden aard, dikwijls met groote
spanning, waarover reeds in het artikel Spoorwegen gesproken is en waarvan de
dubbele brug te Zutphen en die te Kuilenburg in ons land voorbeelden zijn. Daar
het IJ. zoo gemakkelijk roest, tracht men dit nadeel tegen te gaan door het te verwen,
of de uit IJ. gemaakte voorwerpen te vertinnen of met zink te bedekken, welk IJ.
thans menigvuldig onder de naam //gegalvaniseerd IJ." voorkomt. Om een overzigt der
IJ."industrie in de onderscheidene landen te geven, ontbreekt ons de ruimte.
IJzeren kroon heet de kroon, waarmede sedert het einde der 6<le eeuw de Lombardische
koningen, daarna Karel de Gr. en het ineerendeel der Duitsche keizers tot op Karel V,
in 1805 Napoleon en in 1838 de keizer van Oostenrijk Ferdinand I als regenten van
Lombardijë gekroond zijn geworden. Zij bestaat uit een eenvoudigen, drie duim breeden,
gouden, met edelgesteenten bezetten reep en voert haren naam naar den smallen ijzeren
reep, die binnen in het midden van den gouden zich bevindt en volgens de sage uit een
spijker van het kruis van Christus gesmeed en door paus Gregorius den Gr. aan de
Lombardische prinses Theodolinde ten geschenke is gegeven. Vroeger werd zij te Monza
bij Milaan, thans te Weenen bewaard. Napoleon stelde na zijne krooning in Italië de
orde van de IJzeren kroon in, die, in 1814 opgeheven, in 1816 door den keizer van
Oostenrijk hersteld werd.
IJzeren kruis, Pruiss. ridderorde, voor den tijd van oorlog met Frankrijk door Frederik
Willem III, 10 Maart 1813, ingesteld, bestond uit twee klassen en het grootkruis.
De decoratie bestaat uit een zwart kruis van gegoten ijzer, in zilver gevat, met de
naamteekens des konings, de koninklijke kroon, een krans van eiken bladeren en het
jaartal 1813. in Maart 1863 werd te Berlijn het 50-jarig jubileum der orde gevierd.
IJzeren masker noemt rnen een geheimzinnig staatsgevangene uit den tijd van Lodewijk
XIV. Men hoorde het eerst van hem door de Mémoires secrels po/ir servir a Vhisloire
de Perse
(Amst. 1745—46), volgens welke de man met het IJ. M. de hertog van
Vermandois, een natuurlijke zoon van Lodewijk XIV en van mad. la Vallière, zou
geweest zijn, die wegens een oorveeg aan zijn halfbroeder, den groot-dauphin, toege-
diend, levenslang zou zijn opgesloten. Hierop grondde de chevalier Mouhy ziju roman
Vhomme au masqué de f er (1746). De kritiek deed allerlei hypothesen. Zoo beweerden
sommige Hollandsche schrijvers, dat hij een kamerheer geweest is van koningin Anna
en de ware vader van Lodewijk XIV. Lagrange-Chancel in L\'mmée littéraire van 1759
hield hem voor den hertog van Beaufort, maar werd door Sainte-Aulaire in zijne Hisl.
de la Fronde
grondig wederlegd. De Jezuït Griffet, die 9 jarea in de Bastille als
biechtvader werkzaam was, gaf in zijn Traite\' des différente» sortes de preuves qui seroent
a e\'tablir la véritê dans l\'histoire
(1769) het journaal van Dujonca, koninkl. luitenant
in de Bastille, voor het jaar 1698, en het doodenregister uit, waaruit bleek dat Saint-
Mar3 18 Sept. 1698 van het eiland Marguerite, waar hij gouverneur geweest was, een
gevangene met zich gevoerd bad, dien hij van Fignerol af bewaakt had, wiens naam
-ocr page 349-
343
IJZERHARD — ZAADLOBBEN.
niet genoemd was, en wiens gelaat met een zwart masker bedekt moest blijven. Griffet
helt tot den in de Mémoires secrets aangeduiden persoon over. In de zevende uitgave
van den Bictionnaire philosophiqtie zegt de uitgever in een bijvoegsel bij het art. Anna
door Voltaire, dat de man met het IJ. M. een oudere broeder van Lodewijk XIV was,
door Anna ter wereld gebragt, nadat zij zich zoo door den omgang met een minnaar
(volgens Linguet, in de Bastille dévoilée, den hertog van Buckingham) overtuigd had,
dat zij niet onvruchtbaar was. Lodewijk XIV, die dit eerst bij zijne mondigheid ver-
nomen had, zou zijn half broeder toen hebben laten opsluiten, om de mogelijke gevolgen
te voorkomen. St.-Michel hield den kardinaal Mazarin voor den vader. De abt Labadie
trachtte te bewijzen, dat de man met het IJ. M. een tweelingbroeder van Lodewijk XIV
was; dit was tot den tijd der omwenteling het algemeene gevoelen. Uit de registers der
Bastille bleek, dat de man met het IJ. M. daar onder den naam Marchioli voorkwam.
Senac de Meilhan in zijne Oeuvre» philos. et litléraires (1795), RouxFazillac in zijne
Recherches hnlor. et crit. sur l\'homme au masqué de f er (1800) en and. hielden hem
daarom voor Mattioli, den minister van den hertog Karel Ferdinand van Mantua, die,
na Lodewijk XIV wijs gemaakt en daarvoor groote geschenken ontvangen te hebben,
dat hij den hertog zou bewegen om de vesting Casale aan Frankrijk af te staan, dit
geheim aan Savoyë, Spanje en Oostenrijk zou verraden hebben en deswege, op de
Fransche grenzen gelokt, 2 Mei 1679, op last van Lodewijk XIV zou gevangen
genomen zijn. Verg. Delort, Hist. de l\'homme au masqué de f er (1825); Schlosser en
Bercht, Archiv für Gesch. (2de dl.); Ranke, Trant. Gtsch. (3de dl.).
Uzerhard. Zie Verbena.
Uzerhoatboom, Sideroxylon, een plantengeslacht uit de familie der Sapotaceeën , waar-
van op Jamaica de S. rugosum groeit. Het hout van deze planten is ijzerhard, van
daar de naam.
IJzeroxyde, Doodekop. Dit IJ. blijft terug bij de bereiding van zwavelzuur uit ijzer-
vitriool als zwavelzuur-U. Het heeft eene donkerroode kleur en wordt veel gebruikt
om te polijsten.
Uzerpreparaten noemt men pharmaceutische bereidingen, waarin ijzer voorkomt, tot
geneeskrachtig gebruik. Daaronder zijn verbindingen van ijzer met chloor, ijzeroxyde en
ijzeroxydule, zooals zwavelzuur-ijzeroxydule of ijzer-vitriool enz Sommige IJ. worden
ook technisch gebruikt.
Uzerspath, IJzersteen. Het eerste is eene verbinding van ijzer oxydule en koolstofzuur,
dat in bladerige onregelmatige massa\'s, ook wel gekristalliseerd gevonden wordt. De
roode en de bruine IJzersteen bestaan uit eene verbinding van ijzer met zuurstof; de
bruine bevat ook water.
z.
Z is in ons en in de alphabets der meeste Europ. talen de laatste (de X en Y niet mede-
gerekend, de 23c) letter. In het Grieksche, gelijk in het Phenicische en andere
daarmede in verband staande alphabets beslaat zij de zesde plaats. Als getalmerk nas
de | bij de Grieken met een streepje daarboven 70, met een daaronder 70,000. In
de wiskunde wordt de 3de onbekende (de 2 eersten X en Y) door Z. aangeduid. Op
de Fransche munten is de Z. de stempel van Grenoble.
Zaad, Sewien, is bij de open bloeijende planten het voorwerp, dat de kiem in zich
bevat om, nadat het in den grond gelegd is, eene nieuwe plant voort te brengen. Het
zaad maakt het voorname deel der vrucht (z. a ) uit. In het Z is de kiem als het
beginsel der nieuwe plant aan te merken. Deze is aan één of meer zaadlobben (z. a.)
verbonden, terwijl vele zaden ook nog kiemwit (z. a.) bevatten. De zaden zijn in ge-
daante en grootte zeer onderscheiden. Vele zaden worden niet enkel voor het zaaijen,
maar ook als voedsel en op andere wijzen nuttig gebruikt. Wij wijzen hier slechts op
de granen, de noten, het oliezaad enz.
Zaaddiertjes. Dit woord heeft dezelfde beteekenis als Spermatozoa. Zie Bevruchting.
( Zaadlobben, Colyledoves. In het zaad der open bloeijende planten vindt men bij de kiem
een of meer deelen, die bij het ontkiemen van het zaad opschieten en het eerste blad
-ocr page 350-
344
ZAADPLUIS — ZAANDAM.
(of bladen) vertoonen. Deze deelen noemt men Z. Wanneer men eene boon, in water
geweekt, van hare buitenste schil ontdoet, kan men de beide zaadlobben, waar tusschen
de kiem geplaatst is, gemakkelijk waarnemen. Naarmate de plantenzaden één of meer
Z. hebben, worden zij in één- of twee-zaadlobbige {Monoeotyledones of Dicotyledone» z. a.)
verdeeld. De sporenplanten noemt men dan Acotyledones.
Zaadpluis, Pappitt. Bij de zamengestelde bloemen (z. a.) ontwaart men aan het zaad
haarvormige of pluisrorniige deelen, die eigenlijk de blijvende kelk der enkele bloempjes
zijn. Hieraan wordt de naam Z. gegeven. Soms is het Z. op het zaad zelf, en somtijds
op een steekje geplaatst. Het laatste is het geval bij de Paardebloem (z. a), waar door
het Z. dat sierlijke geheel gevormd wordt, dat als //Kaarsjes" bekend is. Men ziet
voorts gemakkelijk in, dat dit Z. dienen moet om het zaad op den wind voort te dragen
en het naar alle kanten te doen verstuiven. Voor de verschillende wijzen van inrigting
van het Z. heeft men in de plantenkunde onderscheidene benamingen.
Zaagbek, Mergus, behoort tot de familie der Eenden, waarin zich dit geslacht onder-
scheidt door eene smalle neb, die met tandvormige dwarsplaatjes gewapend is en er
even als eene zang uitziet. De soorten zijn goede duikers. Zij voeden zich met visschen.
Onder die soorten hebben wij den Grooten Z., den Middelsten Z. en het Nonnetje
(M. merganstr, serrator en aliellus).
Zaagblad. Strralula, behoort tot de familie der Zaamgesteldbloemigen. Ééne soort,
het Venvers-Z. (S. tincloria), is bij ons op enkele plaatsen gevonden, en heeft een stijven
on vertakten stengel, fijne, gave of vindeelige, scherpgezaagde bladen en langwerpige
roode bloemhoofdjes. Men verkreeg vroeger uit deze plant kleurstof.
Zaagvisch. Pristis antiquomm, behoort tot de familie der Roggen, maar heeft tevens
veel overeenkomst met die der Haaijen. De Z. onderscheidt zich gemakkelijk door den
tot een zwaardvormig uitsteeksel verlengden snuit, die aan beide zijden met platte snij-
dende spitse tanden gewapend is, een krachtig wapen vormende. Hij leeft in de
Middellandsche zee en den Atlantischen oceaan. De Z bereikt eene lengte van 4—5
el, waarvan de zaag een derde deel uitmaakt. De huid is glad.
Zaamgesteldbloemigen. Zie Zamengesleldbloemige planten.
Zaan (De), riviertje in de Nederl. prov. N.-Holland, neemt haren oorsprong ten N. van
het dorp Knollendam , voert het water af uit de naburige kleine meren en vaarten, stroomt
langs de aanzienlijke dorpen 0.- en W.-Knollendam (2200 inw.), Krommenie (2000
inw.), Wormerveer (3300 inw.), Zaandijk (2400 inw.), Westzaan (2500 inw.) en Koog
(2400 inw), en stort zich bij Zaandam (z. a.) door middel van drie sluizen in het IJ.
Zaan (Willem van der), beroemd Nederl. scheepsbevelhebber uit de 17<Jceeuw, wiens
geboortejaar onbekend is, stamde uit den geringen burgerstand, onderscheidde zich als
kapitein ter zee in den merkwaardigen zeeslag van 12 Junij 1653 bij Nieuwpoort door
Tromp aan de Engelschen onder Monk en Deane geleverd, commandeerde in 1655 bij
den togt tegen de Barbarij sche zeeroovers in de Middellandsche zee onder de Ruyter
een schip van 46 stukken, joeg met van Berchem het Algerijnsche admiraalschip op
het strand en mankte het onbruikbaar, versloeg in Nov., op kruistogt uitgezonden,
drie Barbarijsche kapers en in Dec. met den schout-bij-nacht Verveen op de kust van
Algarve negen Turksche roofschepen en bragt in 1656 eenige Holl. koopvaarders uit
Italiaansche havens behouden in het vaderland. In 1657 bragt hij met de Ruyter een
paar Fransche kapers op, die aan onze scheepvaart veel schade hadden berokkend. In
1658 vergezelde hij de Ruyter op een togt tegen Portugal en in 1659 bij het bombardement
van Nyborg. Tot schout-bij-nacht bevorderd, behaalde hij in de Middellandsche zee in
de gevechten tegen de zeeroovers nieuwe lauweren, even als later, in 1664 en 65, toen
hij aan de westkust van Afrika aan de Engelschen menige afbreuk deed en onder anderen
het fort Cormantrjn veroverde. In 1666 nam hij een werkzaam deel aan den roemrijken
vierdaagschen zeeslag tegen Albemarie (11—14 Junij), sloeg zich door de Engelschen
heen en vermeesterde het een jaar te voren door de Engelschen genomen schip de
Zevenwouden.
Bij den gelukkigen togt naar Chatham (20 Junij 1667) voerde hij bevel
over een smaldeel van 7 schepen. In Junij 1668 werd hij met 9 boderas naar de
Middellandsche zee tegen de Rarbarijsche zeeroovers gezonden; bij kaap Tres Porcas
raakte hij, 17 Maart 1669, met een Algerijnsch schip slaags en werd door een kogel
doodelijk getroffen. Zijn lijk werd te Amsterdam in de Oude kerk begraven , waar de
admiraliteit ter zijner eere een gedenkteeken deed oprigten.
Zaandam, welvarende stad in het arrond. Haarlem van de Nederl. prov. N.-Holland,
-ocr page 351-
345
ZAANDIJK — ZACH.
door de Zaan in twee deelen 0.- en W.-Z., vroeger twee afzonderlijke dorpen, verdeeld,
heeft door hare meerendeels van hout opgetrokken huizen een vreemd aanzien, telt omstr.
12,000 inw., heeft twee Hervormde, drie Doopsgezinde, eene Evangel.-Luthersche en eene
Koomsche kerk, eene synagoge, een kantongeregt, een nieuw stadhuis, verschillende
scholen en inrigtingen van weldadigheid. Van de 60 scheepswerven en 300 molens der
vorige eeuwen zijn nu de meesten verdwenen. Van Z. voeren eertijds de meeste schepen
uit naar de visscherij op Groenland, hetgeen thans geheel heeft opgehouden. Het huisje,
waarin czaar Peter zich in 1697 ophield, toen hij te Z. eenige dagen als scheepstimmerman
werkzaam was, wordt nog voortdurend door vele vreemdelingen bezocht. Keizer Alexander I
liet er in 1814 een opschrift in steen bijtelen : Petro Magno Alexander. Er zijn te Z. nog
37 koren-, 58 olie- en 88 houtzaagmolens, met wier voortbrengselen een belangrijke handel
naar de Zwarte en Witte en naar de Oostzee gedreven wordt. Ook is er de papierfabricatie
belangrijk. Napoleon verhief in 1811 de dorpen 0.- en VV.-Z. vereenigd tot eene stad.
Zaandijk, aanzienlijk dorp in het arrond. Haarlem van de Nederl prov. N.-Holland,
aan de Zaan, met omstr. 2400 inw., 2 papier-, 8 olie- en 3 houtzaagmolens.
Zaaijen. Het Z. is een voornaam bedrijf van den landbouwer om daardoor zijne veld-
vruchten te winnen of planten te doen ontwikkelen, die later voor den verderen groei
op ruimer grond worden uitgeplant. Met het Z. staat in verband het goed winnen
van het daarvoor geschikte zaad en de goede keuze van dat zaad; het kiezen en be-
reiden van den grond, waarop het zaad zal worden uitgestrooid, en de wijze van die
uitstrooijing. — Het voor het Z. bestemde zaad moet van goede plat.ten genomen worden
en behoorlijk rijp zijn, zoodat men daarvan eene goede ontkieming kan verwachten,
terwijl het liefst niet op denzelfden bodem geteeld moet wezen. De grond, waarop
de uitzaaijing geschieden zal, moet de geschiktheid hebben om de verlangde plant te
kunnen voeden en door bemesting (z. a.) als anderszins daartoe worden voorbereid.
Het zaad moet op eene voor de plant geschikte diepte in den srond gebragt worden
en tevens in die hoeveelheid, dat een genoegzaam aantal planten, zonder elkander te
verstikken, behoorlijk kunnen uitgroeijen. Dit brengen van het zaad in den grond
maakt het eigenlijke zaaijen uit. Sommige zaden worden één voor één in den grond
gelegd, maar bij vele anderen, zooals bij de granen , worden zij of in den toebereiden
grond met de hand uitgestrooid, of door in later tijd uitgevonden zaaimachines in
den grond gebragt. Men ziet er veel nut in de planten op rijen te doen opschieten
(de zoogenaamde rijenteelt), waartoe het zaad met een zaaihoren of ook door genoemde
zaaimachines uitgestort wordt.
Zabern, de naam van drie steden aan de westelijke zijde van den Boven-Biin , waarvan
Berg-Z. (z. a.) en Eijn-Z. in de Beijersche Kijnpnlts liggen. Ter onderscheiding van
deze heet het in Frankrijk gelegene Z. (Fr. Saverne, bij de Hom. Tabernae of Tres
Tabernae) Elsas-Z., arrondissements-hoofdplaats in het Fr. depart. van den Neder-Pijn,
aan de Zorn in de Vogesen, aan den spoorweg van Straatsburg naar Parijs en aan het
Mame-Kijn-kanaal gelegen, met 5600 inw, fabrieken van aardewerk, hken, tabak, leder,
verwerijen, zeepziederijen , bierbrouwerijen enz. Z. was eertijds de hoofdplaats van den
Wasgau, behoorde in de 10de eeuw aan de bisschoppen van Metz en later aan die
van Straatsburg.
Zabiërs. Zie Sabiërs.
Zacatécas, een der middenstaten van Mexico, gelegen tusschen de staten Durango,
Nieuw-Leon, San-Luis-Potosi, Aguas Calientes (eerst sedert 1853 als een afzonderlijke
staat van Z. afgescheiden), Guanaxuato en Xalisco, omvat met Aguas Calientes 1"50
G o», en telt afzonderlijk (1857) 296,789 inw. Z. bestaat uit een hoog plateau, is
over het algemeen zeer dor en heeft rijke bergwerken. Het klimaat is er zeer koel. Z.
maakte onder de Spaansche heerschappij met Xalisco het koningrijk Nieuw-Gallicië uit
en was beroemd om zijne zilvermijnen. — De hoofdstad Z., met (1865) 16,000 inw.,
is aan alle zijden door beroemde zilvermijnen omgeven, heeft onderscheidene kerken,
waaronder eene prachtige hoofdkerk, een regeringspaleis, eene munt, vier kloosters en
een hospitaal. De beroemdste zilvermijnen bij de stad zijn S. Juan Haptista de Panuco
en Guadelupe de Veta grande.
Zach (Franz, vrij heer von), beroemd wis- en sterrekundige, in 1754 te Presburg
geb., trad in zijne jeugd in Oostenr. krijgsdienst, beoefende de wis- en sterrekunde en
begaf zich voor die studie naar Londen, vanwaar hij zich met den jongen graaf Brühl
naar Gotha begaf, waar hij van 1787—1806 directeur was der sterrewacht op den
-ocr page 352-
346
ZACHARIAE — ZACHARIAS.
Seeberg. Daarna vergezelde hij de hertogin-weduwe Charlotte van Saksen-Gotha als
opperhofmeester op hare reizen en overleed in 1832 te Parijs. Hij schreef: Novae et
correctae tabulae motuvm solis
(1792, en supplement, 1804), Explicatio et usus catalogi
stellarnm Jixurum
(1792), Aslron. Tafeln der mittleren geraden Aufsteigungen der Sonne
(Ks04), Tabulae speciales aberrationis et nutationü (2 dln., 1806), Noutelles tables
d\'aberralion et de nutation pour
1404 eloiles (1812, en supplement, 1813), Uatlraclion
des montagnes et ses effects sur les jils a plomb
(2 dln., 1814). Hij gaf de Allgem. Geo-
graph. Ephemeriden
(1798—99) en als voortzetting de Monatliche Correspondenz sur
Be/order, der Erd- u Himmdkunde
(28 dln., 1800—13) uit. — Zijn broeder Anton,
vrijheer von Z., Oostenr. generaal veldtuigmeester, in 1747 te Pesth geb., kreeg zijne
militaire opleiding aan de Weensclie akademie voor ingenieurs en werd in 1769 vaandrig.
Van 1780—S3 was hij leeraar aan de militaire akademie te Weener-Neustadt, klom
tot de verschillende militaire rangen op en werd in 1799 chef van den generalen staf
van het leger van Italië. Hij bestuurde den geheelen veldtogt, maar werd bij Mnrengo
gevangen genomen, keerde eerst na den vrede van Luneville terug, zette van 1801—5
de in 1798 begonnen opmetingen der Venetiaansche provinciën voort, werd in 1806
gouverneur van Triest, kommandeerde in 1S09 eene divisie van het negende legercorps,
werd in 1813 commandant van Olmutz, in 1825 als veldtuigmeester gepensioneerd en
overleed in 1826 te Gratz.
Zachariae (Just. Friedr. Wilh.), Duitsch dichter, in 1726 te Frankenhausen in Thuringen
geb., studeerde te Leipzig en Göttingen in de regten, werd in 1746 leeraar bij het
Oarolinum te Brunswijk, in 1761 prof. en canonicus en overleed in 1777. Hij ver-
liet de school van Gottsched en sloot zich aan de rigting aan, die in de Bremer Beitrage
vertegenwoordigd werd. Zijne beste voortbrengselen behooren tot het genre van het ko-
misch epos, deels in alexandrijnen, deels in hexameters. Hij schreef de komische
heldendichten: Der Renommist (1744), Pliaeton, Das ScJinupftuch, Die Verwandlungen,
Murner in der Holle, Die Lagosiade, Das Epos Cortes; de beschrijvende gedichten:
Die Tageszeiten, Die vier Stuf en des weibl. Alters; verder Fabeln u. Erzahlungen in
Burhard Waldis\' Manier
(1771). Hij vertaalde Milton\'s Verloren Paradijs en gaf Aus-
erlesene Stücke der besten deutschen Dichter seit Opitz
(2 dln., 1766—71) uit. De
Samml. zijner poelischen Schriften zag in 9 dln. (1763—65) het licht. Eschenburg gaf
eene nieuwe uitgave in 2 dln. (1772) en zijne Iliiiterlassene Schriften (1781) uit.
Zachariae (Gotthilf Traugott), Luthersch godgeleerde, in 17^9 te Tauchardt in Thu-
ringen geb., studeerde te Koningsbergen en Halle, was eerst privaat-docent te Halle,
in 1755 rector te Stettiu, in 1760 prof. in de godgeleerdheid te Bützovv, in 1765
te Göttingen en in 1775 te Kiel, waar hij in 1777 overleed. Zijn hoofdwerk is Bibl.
Theologie
(4 dln , 1771—75). Hij gaf commentaren uit op de brieven van Paulus.
Zachariae von Lingenthal (Karl Salomo), beroemd beoefenaar van het wijsgeerig regt,
in 1769 te Meissen.geb., studeerde te Leipzig en Witteuberg, werd in 1795 privaat-
docent en in 1797 prof. in de regten te Witten berg, in 1807 te Heidelberg, werd in
1842 in den adelstand verheven eu overleed te Heidelberg in 1843. Zijne beroemdste
schriften zijn: Handb. des französ. Civilrechts (2 dln., 1808, 5de uitg. door Anschütz
in 4 dln., 18S2) en Vierzig Bücher vont Staate (4 dln., 1820—39, nieuwe bewerking,
IS39—4b) Met Mittermaier gaf hij het Kr/L Zeitschr. für Rechlswissensch. uit. —
Zijn zoon Heinr. Alb. Z. von L., staatsraad en prof. te Göttingen, bekend door onder-
scheidene werken over het Grieksch-Rom. regt, gaf zijns vaders Biograph. u. jurist.
Nachlass
(1846) uit.
Zacharias, de naam van onderscheidene personen, die in den bijbel voorkomen. — Z.,
de zoon van Jojada, den hoogepriester, die op aanstoking van koning Joas bij het
brandofferaltaar in den binnensten voorhof des tempels vermoord werd, omstr. 840 v.
Chr. (2 Kron. 24: 19—22). — Z., een profeet in de dagen van koning Uzzia (2 Kron.
26: 5). — Z., de zoon van Jerobeam II, koning van Israël, volgde in 772 v. Chr.
zijnen vader op, doch regeerde slechts 6 maanden en werd door Sallum vermoord (2
Kon. 14: 29, 15: 8—11). — Z., een profeet, de zoon van Jerebechja, tijdgenoot
van Jesaja (Jes. 8:2). — Z., een profeet, de zoon van Berechja en kleinzoon van Iddo
(volgens Zach. 1: 1, 7, maar volgens Ezr. 5: 1 en 6: 14 de zoon van Iddo), die met Haggaï
onder de regering van Darius Hystaspis krachtig medewerkte tot de voltooijing van
den tweeden tempel. Aan hem wordt de voorlaatste der kleine profetiën des O. V.
toegeschreven. Alleen het eerste gedeelte: hoofdst. I—VIII schijnt aan dezen profeet,
-ocr page 353-
ZACHARIAS — ZAKPIJP.                                         347
maar de twee andere gedeelten: hoofdst. IX—XI en hoofdst. XII—XIV aan twee ver-
schillende profeten uit den tijd vóór de Babylonische ballingschap te moeten worden
toegeschreven. — Z., priester tot de naar Abia genoemde afdceling behoorende, echt-
genoot van Elizabet, vader van Johannes den Dooper (Luk 1: 5 volgg.).
Zacharias, paus van 741—752, heeft met betrekking tot de Longobarden, tot de
Grieksche kerk, alsook tot Bonifacius en de Duitsche kerk de belangen van den pause-
lijken stoel met bekwaamheid en standvastigheid bevorderd. De I öde Maart is hem als
heilige gewijd.
Zacynthns. Zie Zante.
Zadel. Men heeft onderscheidene soorten van zadels. De meest gebruikelijken zijn: de
Hongaarzche bok
met een kort en smal zitvlak, hoog van voren en van achteren; de
Duitsche Z.,
breed en vlak; de Engelsche Z., eene wijziging van den Duitschen Z.,
vlak en bij de meeste legers als officierszadel gebruikelijk.
Zahn (Joh. Karl Wilh.), verdienstelijk beoefenaar der bou\\v- en schilderkunst, in
1800 te Rodenberg in Keur-Hessen geb., studeerde van 1817—23 aan de keur-
vorstelijke akademie te Kassei, begaf zich daarna naar Parijs en van 1824—27
naar Italië, werd in 1829 prof. bij de kunstakademie te Berlijn, hield zich van 1830—41
te Napels op, waar hij de opgravingen te Pompeji en te Herculanum bijwoonde, en
ondernam van 1850—51 eene kunstreis door België, Frankrijk, Engeland en Nederland.
Z. is de uitvinder van den kleurensteendruk (1818) en schreef o. a. Neu entdeckle Wandge-
malde in Pompeji
(1828), Die schönsten Ornamei/lé u. nierktcürdigsten Gemalde aus
Pompeji, Herculanum u Stabia
(30 afd., 1828—59), Ornamenle aller klassischen Kunst-
epochen
(20 afd., 1832 volgg.), Auserlesene Ornamenle aus dem Gesammtgebiet der
bildenden Kunst
(5 afd., 1842—4 4).
Zahringen, dorp in den Badenschen Opper-Rijnkreits, niet ver van Freiburg, met
S82 inw., merkwaardig door het slot, dat er eertijds stond, waarnaar de oude herto-
gen van Z., de stamvaders der hertogen van Baden en tevens van het huis Habsburg,
dus van de keizers van Oostenrijk, hunnen naam droegen. Als stamvader wordt aan-
genomen Guntram de Rijke, die in de eerste helft der 10de eeuw leefde, graaf van
Sundgau en Breisgau en de zoon van den in 917 onthoofden Erclianger was. Groot-
hertog Karel van Baden stelde 26 Dec. 1812 de huisorde van den Zahringer Leeuw in.
Ziiner of Zayner (Günther en Jolianu), broeders, geb. te Beutlingeu , die beiden in
de lödc eeuw beroemde boekdrukkers waren. De eerste , boekdrukker te Augsburg , 1468 —
73, drukte het eerst met Latijnsche letters. De laatste, in 1525 overl., was boekdruk-
ker te Ulm, drukte o. a. Alberti Magiii opus de mysterio misse (1477, fol.) en Boc-
caccio de claris mulieribus,
het eerste typographische prachtwerk.
Zaïre. Zie Congo.
Zajoaczek (Joseph, vorst), Poolsch krijgsoverste en stadhouder, in 1752 te Kaminiec-
Podolski geb., werd vroeg soldaat, woonde in 1794 onder Kosciuszko den oorlog
tegen Rusland bij, werd geueraal-majoor en week, toen de Polen overwonnen werden,
naar Galicië uit, waar hij tjevnngen genomen en naar Josephstadt gebragt werd. Met
Kosciuszko in vrijheid gesteld, begaf hij zich naar >\'arijs, ging als brigade-generaal naar
Italië, vergezelde Bonaparte naar Egypte, werd in 1802 divisie-generaal, vormde in
1807 met Doinbrowj-ki het Poolsche leger, onderscheidde zich tegen de Oostenrijkers,
nam deel aan den veldtogt van 1812, verloor bij den overtogt aan de Bereszina een
been en werd te Wilna gevangen genomen en naar Kiew gebragt. In 1814 werd hij
tot generaal der infanterie, in 1815 tot stadhouder van Polen benoemd en in 1818
door keizer Alexander in den vorstenstand verheven. Hij overleed in 1826. Hij schreef:
Bist. de la révolulion de Pologne en 1794 (1797).
Zikmuis. Ascomys, Lichtenst. Dit geslacht uit de orde der Knaagdieren, eeniger-
mate naar muizen gelijkende, maar ook de eekhoorns naderende, onderscheidt zich
daarvan door het bezit van wangzakken, die zich buitenwaarts openen. De soorten
leven in N.-America.
Zakpijp, Zeescheede , Ascidica, behoort tot de Schelpdieren. De Zakpijpcn hebben een
zakvormig ligchaam , waarvan de zak door den mantel gevormd wordt, die maar een
paar openingen heeft. Zij bezitten geene schelp. Het eigenlijke ligchaam is door een
iinderen zak, binnen den mantel door spieren gevormd, omgeven, waarin ook het kieuw-
vlies zich bevindt. De genoemde dieren, waarvan wij geene soorten kunnen beschrij-
ven, komen ook op onze kusten voor.
-ocr page 354-
348                                               ZAKPIJP — ZAMA.
Zakpijp. Zie Doedelzak.
Zaleski (Bohdan), Poolsch dichter, in 1802 te Bohatyrka in de Ukraine geb., hield
zich eerst in zijn vaderland, daarna te Warschau op en leeft sedert 1831 in balling-
schap in Frankrijk. Zijne gedichten, Poezye (2 dln., 1841), zijn menigmaal uitgegeven.
De belangrijksten zijn: Ducli od slepit (de geest der steppen) en Przenajswiehza
Rodzina
(de heilige familie).
Zaleucus, beroemd wetgever der Lokriërs in Groot-Griekenland, volgens sommigen
omstr. 500, volgens anderen omstr. 650 v. Chr. geb., wordt gezegd oorspronkelijk
herder of slaaf geweest te zijn en aan de Lokriërs, nadat deze het orakel geraad-
pleegd hadden , eene wetgeving te hebben gegeven, die zich door groote gestrengheid
kenmerkte. Toen zijn eigen zoon van echtbreuk beschuldigd was en het volk genade
voor den jongeling smeekte, liet Z. zijnen zoon één oog uitsteken, terwijl hij zich zelven
het andere uitstak. Bij alle openbare feesten moesten de wetten worden voorgelezen.
Verg. Heyne; Zaleuci et CJiarotidae legtim capita in diens Opnsc. academica, 2<le dl.
Zalf. Men geeft dezen naam aan eenigszins met de hoedanigheid van boter overeen-
komende geneesmiddelen, die uitwendig worden aangewend. Zalven bestaan hoofdzakelijk
uit vet, waarin verschillende geneesmiddelen gemengd zijn. Zij worden of op linnen
gestreken op de huid gebrngt, of daarop ingewreven. Aan welriekende zalven geeft
men den naam Pomaden.
Zaligverklaring (bentificatio) heet in de Roomsch-Kathol. kerk de plegtige verklaring
van den paus, waarbij een afgestorvene, die een vroom leven geleid en wonderen ver-
rigt heeft, na een onderzoek, door clen bisschop der plaats, waar hij leefde , ingesteld,
en nadat eene commissie van de Congregatie rituum behoorlijk onderzocht heeft of er
genoegzame grond daartoe bestaat, wordt zalig (beatus) gesproken, terwijl daarbij tevens
bepaald wordt, welke de omvang zij der godsdienstige vereering, die hem deswege moet
worden toegebragt Dit besluit wordt plegtig in de basilica Vaticana afgekondigd. Na
vernieuwde wonderen door den zaligverklaarde (beatus) verrigt en op nieuw deswege
ingesteld onderzoek, volgt de heiligverklaring of kanonisatie (z. a.).
Zalm. Sal/no, een geslacht van visschen, dat den naam aan eene familie geeft en vele
soorten bevat, onder welke vooral raag genoemd worden de Gewone Z. (S. salar L.),
die meer dan céne el lang wordt. De borstvinnen zijn onder de kieuwopening geplaatst,
de buikvinnen zijn klein, de rugviu heeft 13 stralen, de vetvin staat boven de aars-
vin. De Z. is als eene lekkernij, die versch en ook aerookt gegeten wordt, genoeg be-
kend. Hij leeft in zee op de kusten van Frankrijk en Enzeland tot in de Oostzee.
Voor de voortteling komen zij de rivieren op en springen daarbij over kleine waterval-
len en rotsblokken heen. Het vleesch van den Z. is lichtrood gekleurd en vet. De zalm-
visscherij maakt op den Rijn een belangrijke tak van nijverheid uit. Tot hetzelfde ge-
slacht behoort ook de Forel (z. a ) en de Spiering (z. a.).
Zalmachtige visschen. Salmonoidei, noemt men eene familie van visschen, die met de
Haringachtige visschen veel overeenkomst hebben , maar zich door het bezit van eene vetvin
voornamelijk onderscheiden. Harting verdeelt deze familie in vier groepen : 1°. Salmonini,
waartoe bet geslacht Sahno behoort; 2n. Scopelini; 3n. Characini, en 4°. Erythrinitii.
Zalt-Bommel. Zie Bommel.
Zalnski is de naam van een beroemd Poolsch geslacht. Andrzej Chrysostomns, omstr.
1650 geb., bisschop van Ermeland en groot "kanselier van Polen onder August II, overl.
in 1711, heeft in de E&piitolae Mslorico-famHiares (4 dln., 1709—61) belangrijke bijdra-
gen tot de geschiedenis van Johnn Ut Sobieski geleverd. — Zijn neef Jozef Andrzej Z.,
geb. in 1701, bisschop van Kiew, die wegens zijn optreden tegen de door de Russen
beschermde Dissidenten, op den rijksdag van 1766. 7 jaar lang werd gevaneen gehouden
en in 1774 overleed, schreef enkele werken betrekkelijk de Poolschc seschiedenis en letter-
kunde en liet bij testament zijne bibliotheek van 230,000 boekdeelen aan het Poolsche
volk na. Deze werd echter in 1795 op last van Katharina TT in de keizerl. bibliotheek
te Petersburg opgenomen. — Andrzej Stanislaw Z., broeder des vorigen, onder Au-
gust IT bisschop van Plock, in 1735 groot-kanselier des rijks en onder August Til
bisschop van Krakau, deed veel voor den bloei van het kerkelijk en wetenschappelijk
leven in Polen en overleed in 1758.
Zalving. Zie Chrisma.
Zama, belangrijke versterkte stad van Numidië, ten Z. W. van Karthago, de resi-
dentie van koning Juba, later Rom. kolonie (Colonia Aelia Hadriaua Augü9ta), ge-
-ocr page 355-
ZAMBECCARI — ZAMBNSTELLLNG DER KRACHTEN.              349
schicdkundig beroemd door den veldslag van 19 Oct. 202 v. Chr., in welken de Ro-
meinen onder Publ. Corn. Scipio over de Karthagers onder Hannibal zegevierden. Deze
slag maakte een einde aan den tweeden Punischen oorlog.
Zambeccari (Francesco, graaf), bekend door zijne aeronautische proeven, in 1756 te
Bologna geb., trad in Spaanschc zeedienst, werd op eene expeditie door de Turken
gevangen genomen en eerst na driejaar in vrijheid gesteld, doorreisde de Levant en Afrika
en legde zich te Bologna op de studie der aëronautiek toe. Hij meende de besturing
van den luchtballon door naauwkeurige waarneming van de luchtstroomen in de hoogere
en lagere luchtstreken gevonden te hebben. Toen hij 21 Sept. 1812 met zijn lucht-
schip wilde opvaren, bleef de ballon aan een boom hangen, vatte vuur en Z. kwam
daarbij om.
Zambesi, d. i. vischrivier, de grootste rivier van Zuid-Afrika, ontstaat uit het meer
Dilolo onder 11° SO\' Z. Br. en 23° 30\' O. L. midden in het vasteland, stroomt tot
Sescheke onder den naam Liambey in zuidel. rigtiug, neemt regts de Londa, Losti,
Lokoke, Makomo en Tsliobe en links de Locna , Loi en Lombe in zich op, en stroomt
verder in oostel. rigtiug. Na nog regts de Quagga, Singetsi en Luenja en links den
Baschukulompo, Kafue, Loongua en Shire opgenomen te hebben, valt de Z. na een loop van
omstr. 350 m. in onderscheidene armen, van welke van het N. naar het Z. de Quilimani,
Cuama en Luabo de belangrijksten zijn, in den Inditcheu oceaan. Door het grootendeels
verzanden der monden, door de vele plaatsen met eene ontzettende stroomsnelheid en
door de watervallen (:1e Victoria-val) is de bevaaibaarheid slechts gering. Liviugstone
heeft dezen stroom het eerst nnauu keurig onderzocht.
Zambonische zuil, naar den uitvinder Zamboni dus genoemd, is een galvanische toe-
stel, waarbij geene vochten worden aangebragt, waarom zij ook wel //Drooge zuil"
genoemd wordt. Om haar te vervaardigen wrijft men de witte oppervlakte van onecht
zilverpapier met fijn bruinsteen-poeder in. Daarna worden eeuige zulke bladen papier
zoo op elkander gelegd, dat het zilver op den bruinsteen komt. Uit deze papieren
worden schijfjes geslagen, die verder op elkander gestapeld eene kolom vormen. Ook
kan men onecht goudpapier en onecht zilverpapier met de papierzijde op elkander plak-
keu en daaruit schijfjes slaan, die men, goud op zilver, opstapelt. Zoodanige zuil
wordt tusscheu twee metaalplaten, die tevens voor de geleiding dieueu, vast zaamge-
drukt. De Z. vordert een aanzienlijk aantal dezer schijfjes; 1000 tot 2000 paren geven
geene andere werking dan die der aantrekking en afstooting. Hare werking kan echter
onafgebroken jaren lang voortduren. Bij den electrometer (z. a.) van Bohnenberger wordt
de Z. aangewend. Tusschen de ongelijknamige polen van dergelijke zuilen kan men
een slingertje ophangen, dat, steeds heen en weer slingerende, een electrisch perpetuum
mobile voorstelt.
Zamengestelde bloemen. Zamengesteldbloemige planten, Compoailae De eerste naam
wordt aan die bloemen gegeven, welke oppervlakkig voor eene enkele bloem zouden
kunnen worden gehouden, maar bij naauwkeuriger beschouwing uit eene menigte bloe-
men bestaan. De aster en de zonnebloem kunnen ten voorbeelde strekken. Men ziet
daar een schijfvormig deel, den vruchtbodeiti, waarop eene menigte bloempjes staan,
die ieder uit vijf zaamgegroeide meelknoppen bestaan, op even zoo vele meeldraadjes
gezeten, te zamen een buisje vormende, waarin het stijltje uitsteekt. Aan den rand van het
geheel ziet men linlvormige gekleurde bloemen, die men rand- of liulbloempjes noemt. De
eersten, schijfbloempjen geheeten, hebben aan den voet vaak een pluis, zaadpluis genoemd.
Naarmate der vruchtbaarheid of onvruchtbaarheid der schijf- en randbloempjes verdeelde
Limiaeus deze zijne 19" klasse in vijf orden. Alle planten met dusdanige Z. voorzien
maken de familie der Zaamgesteldbloemigen uit, die wel als de grootste plantenfamilie
onder de zigtbaar-bloeijenden mag beschouwd worden. Zij wordt in LitUbloemigen, Straal-
bloemigen
en Buhbloemigm verdeeld. Bij de eersten zijn de lintbloempjes, bij de twee-
den de schi.ifbloempjea vruchtbaar; de derden missen meestal de randbloempjes.
Zamenpersbaarheid noemt men de eigenschap, die men bij alle ligchamen aantreft van
zich in eene kleinere ruimte te laten zamendringen. De gasvormige ligehamen zijn het
meest voor zamenpersing vatbaar; de vastere ligchamen veel minder. Dat zij bij me-
talen echter bestaat, ziet men in het munten van het geld. Vloeistoffen, water b. v.,
laten zich zeer weinig, en dan alleen door aanwending van groote krachten, zamen-
persen (zie Piezometer).
Zamenstelling der krachten. Zie Koppel
-ocr page 356-
350                                            ZAMOJSKT — ZANOHI.
Zamojski (Jan), Poolscb staatsman en veldheer, in 1542 in het palatinaat Kulm uit
een oud en aanzienlijk geslacht geb., studeerde te Parijs, Padua en Straatsburg in de
regten. bragt het rijksarchief van Polen in orde en werd in 1573 president van den
rijksdag ter verkiezing van een koning. Door zijn invloed werd Hendrik van Valois
gekozen, en Z. behoorde tot het gezantschap, dat\'aan dezen prins de kroon aanbood.
Hij werd hierna starost van Gnesen en Podlnchië. Na de kortstondige regering van
Hendrik bewerkte Z. in 1576 de keus van Stephanu3 Bathori tot koning en werd tot
groot-kanselier en in 15^0 tot groot-veldheer der kroon benoemd. In 1582 bewerkte
hij den vrede met Rusland, waarbij Lijfland, Dorpat en Nowgorod aan Polen werden
afgestaan. Na Bathori\'s dood zette hij in 1587 de keus van prins Sigismund van
Zweden tot koning van Polen door, beoorloogde den pretendent aartshertog Maximili-
aan van Oostenrijk, nam dezen in Silezië gevangen en sloot op het slot Krasnystaw den
vrede met hem. In 1595 en 96 ondernam hij gelukkige veldtogten tegen de Tataren
en Kozakken, vestigde zich in 1605 te Zamosc en overleed aldaar in datzelfde jaar.
Hij beschermde ook de wetenschappen en rigtte te Zamosc eene akademie op. Hij schreef:
Be senatu Romano (1563) en Teslamentum Joatmis Zatnori (1606). Verg. Zuckowski,
Leben des Grosskanzlers Z., uitgeg. door Batowski (1SKO). — Andrzej, graaf Z., in
1716 in het palatinaat Plock geb., werd in 1767 onder koning Stanislaw August groot-
kanselier der kroon, doch legde, daar hij den Russischen invloed, onder welken de
koning stond, haatte, in 1767 die betrekking neder. Hem werd door den rijksdag
opgedragen om de bestaande wetten te verzamelen Dit werk verscheen als Zbior praw
sadomjcïi
(3 dln., 1778); bij de constitutie van 1791 werden deze wetten aangenomen.
Z. werd in 1791 tot den gralelijken stand verheven en stierfin 1792.
Zamolxis, een Geet of Thraciër, die volgens de sage als slaaf verkocht te Samos
kwam, waar hij Pythagoras hoorde, en na zijne vrijlating als leeraar voor zijn volk
optrad en tot wetgever gekozen werd. Na zijn dood weid hem goddelijke eer bewezen.
Zamora (Antonio de), Spaansch blijspeldichter, die in het begin der 18<lceeuw leefde
en kamerheer was van Philips V. Tot zijne beste stukken, die bijeen verzameld uit-
kwamen (Madr., 2<Jc uitg., 1779), behooren Mazariegos y Monsalves en El Iiechizado
par fuerza.
Zamora, Spaansche prov., een deel van het vroesrere koningrijk Leon, grenst aan de
prov. Leon, Üud-Castilië en Salamanca, en aan Portugal en Galicië, telt op D\'4,3
□ m. (1864) 256,336 inw\\, is in het N. W. zeer bergachtig, wordt door den Duero
met zijne zijstroomen Valderaduey en Esla besproeid en brengt veel koren, wijn en
vlas voort. Beroemd zijn de merinos-schapen. — De hoofdstad Z., op een steilen rots
aan den regter oever van den Duero, waarover eene franije brug ligt, heeft een slot,
Gothische kathedraal, 23 kerken, 16 kloosters, 3 hospitalen, een seminarie, een eko-
nomisch genootschap , eene soldatenschool en een ingenieurseminarie. De stad is de zetel van
een bisschop en telt ruim 13,000 inw. Z. was in de middeleeuwen herhaaldelijk de
residentie der koningen van Leon en Castilië. In 812 en 904 werden de Mooren hier
door de Spanjaarden geslagen; in de 11de eeuw werd de stad door den Moorschen
veldheer Almansor verwoest.
Zamosc. stad en belangrijke vesting in de Russ.-Poolsche prov. Lublin, aan den
Wieprz, heeft verschillende voorsteden, kerken, kloosters, een gymnasium en een groot
slot en telt 4083 inw. Z. werd in 1588 door Jan Zamojski gesticht, die aldaar eene
beroemde hoogescliool, later door de Russen opgeheven, oprigtte. In 1820 werd de
stad met haar gebied door de Poolsche regering van den graaf Stanislaw Kostka Za-
mojski gekocht.
Zampieri (Domenico). Zie Bomenichino.
Zamson is een geestrijke drank, dien de Chinezen als wijn gebruiken en die uit rijst
bereid wordt.
Zanchi (Hieronymus), beroemd geleerde in den tijd der Hervorming, in 1516 te Alzano
bij Bergamo geb., werd in 1536 onder de koorheeren van de congregatie van het Lateraan
opgenomen, vlugtte in 1551, daar hij der Hervorming toegedaan was, uit Italië naar
Zwitserland, hoorde te Geuève Calvijn en werd in 1553 prof. in de exegese van het
O. T. te Straatsburg, waar hij met Marbach over de praedestinatie en de ubiquiteit
van Christus in strijd raakte. In 1563 ging hij als prediker naar Chiavenua en in 1568
als prof. in de dogmatiek naar Heidelberg, moest, toen de Lutherschgezinde Lodewijk VI
keurvorst werd, die hooge9chool verlaten, bedankte voor een beroep naar Leiden, werd
-ocr page 357-
ZAND — ZANETTI.
351
in 1578 bij de door den paltsgraaf .Tohan Casirair te Neustndt aan de Hardt gestichte
school aangesteld, en overleed in 1590 gedurende een tijdelijk bezoek te Heidelberg.
Zijne Opera omnia theologica, door Sam. Crispin bijeenverzameld, werden in 3 dln. fol.
(Gen. 1619) uitgegeven.
Zand. Deze naam wordt in \'t algemeen aan kleine korrelige mineralen of\' steen-
soorten gegeven, vooral aan fijne kwartskorrels. Het Z. ontstaat bij de verweering van rots-
soorten, die ten gevolge daarvan vergruizen. Veel Z. wordt door rivieren meegevoerd.
Uit het op die wijze door water meegevoerde Z. zijn in het alluvium ophoopingen ont-
staan, waaruit zich op vele plaatsen Z.«vlakten gevormd hebben. Dit Z., door den wind
meegevoerd, veroorzaakt de voor sommige streken schadelijke Z.-verstuivingen. Om de
zandgronden vaster te maken beplant men ze bijv. met zandhaver, zegge, kweekgras
enz., wier wortelstokken zamenhang aan den grond geven. — Z. wordt op verschillende
wijzen in de huishouding en de techniek gebruikt, zooals in glasfabrieken , steenbak-
kerijen, bij het metselen enz.
Zandenburg, voormalig kasteel op het Zeeuwsche eiland Walcheren, nabij Veere, het
stamslot en de zetel der beeren van Borssele van ter Veere en een der voornaamste kastee-
len van Zeeland, werd in de 12de eeuw door Wolf\'ert van Borssele gesticht, in 1505 door
een brand zeer geteisterd en herkreeg, hoewel ten deele hersteld, niet den vorigen luister.
Wegens de berooide geldmiddelen van Maximiliaan van Bourgondië en de uitmergeling
der aanhoorigheden door latere bezitters verviel het meer en meer, zoodat het, boven-
dien door de Spanjaarden gehavend, dermate verviel, dat er in het begin dezer eeuw
slechts enkele puinhoopen van waren overgebleven, die sedert geheel zijn weggeruimd.
Op het raadhuis te Veere vindt men eene oude afbeelding van dit slot, in steendruk
overgebragt in den Zeeuwsc/ien Volksalmanak van 1839.
Zandhaver, Elgmus, behoort in de familie der Grassen tot de groep der Gerstgrassen,
en is van de gerst onderscheiden doordien ieder bloempakje twee of meer bloemen bevat.
De Gemeene Z. (E. arenarins) groeit alleen in de zeeduinen. De Europesche Z.
(E. europaeus) wordt door van Hall ook als inlandsen genoemd.
Zandlooper, Zandkever, Cicindela, is een geslacht van torren, dat tot de familie der
Loopkevers (z. a.) behoort. Het zijn zeer fraaije en vlugge dieren, die men in den zomer
op zandige plaatsen en wegen ziet loopen, opvliegen en op korten afstand weer neder-
vallen De Zandloopers zijn met metaalglans gekleurd, kunnen zeer vlug hunne vleugels
ontplooijen en leven van dierlijk voedsel. Een paar soorten worden in Gelderland ge-
vonden : de C. campestris en de C. sylvalica. De C. hybrida komt in de duinen voor.
De C. Germanica is klein en vliegt zelden.
Zandlooper is een werktuig om een zeker tijdsverloop aan te wijzen, bestaande uit twee
kegelvormige glazen , die met hunne afgekorte spitsen op elkander sluiten. Zij zijn in
een houten of metalen geraamte gevat. Het ééne glas is met fijn zand gevuld, dat,
wanneer het ledige glas onder geplaatst is , door eene naauwe opening in die spitsen, daarin
nedervalt. De grootte van het werktuig is zoodanig, dat de bovenste kegel in een bepaalden
tijd (5 minuten, een kwartier, een uur bijv.) ledig loopt. Om het weder te ge-
bruiken behoeft uien het slechts om te keeren.
Zandsteen. Zoo worden die steensoorten genoemd, welke zich als uit aaneengebakken
zandkorrels gevormd vertoonen, en ook werkelijk zijn zij uit kwartszand, door een bind-
middel vereenigd, zaamgesteld. Dat bindmiddel kan van kleiachtigen, mergelachtigen,
kalkachtigen of talkachtigen aard zijn. Somtijds is de Z. door daarin bevat ijzer enz.
gekleurd. Als Z. kent men Quader-Z., Grauwacke-Z., Molasse-Z., Bonte-Z. en anderen.
De Bentheimer-steen (z. a), die zoo veelvuldig tot bouwmateriaal gebruikt wordt, is
ook een soort van Zandsteen.
Zandvoort, visschersdorp in het arrond. Haarlem der Nederl. prov. N.-Holland, aan
de Noordzee gelegen, met 154 f inw., wordt als zeebadplaats in den zomer druk bezocht
en heeft een goed ingerigt badhuis.
Zanetti (Antonio Maria, graat), verzamelaar van platen, teekeningen, gesneden steenen
enz., in 1680 te Venetië geb. en in 1767 aldaar overl., vernieuwde de door Hugo
de Carpi uitgevonden kunst om houtsneden en koperetsen van onderscheidene blokken
en platen af\' te drukken, waarover hij in 1722 een werk schreef. Ook schreef hij:
Oemmae antigiiae (1750), Antieke statue greche e romane (2 dln., 1742), Uiversarum
tconum series prima et secunda
(2 dln., 1743), Racolta di varie stampt etc. (2 dln.,
1749). Zijne briefwisseling over de kunst vindt men in Racolta delle lettere sulla pittura,
-ocr page 358-
352                                               ZANG — ZANOTÏI.
scultiira ed architeltura (7 dln., 175 volgg.). — Zijn neef, Girolamo Francesco Z.,
in 1713 te Venetië geb. en in 1782 als prof. in de regten te Padua overl., gaf onder-
scheideue schriften over oudheden, vooral van Venetië uit, terwijl zijn broeder Antonio
Maria Z., in 1716 te Venetië geb. en in 1778 overl., zich als bibliothecaris van de
St.-.Uarcus-bibliotheek en met betrekking tot de geschiedenis der kunst van Venetië
verdienstelijk maakte.
Zing. Gezang. Zingen zijn alle drie uitdrukkingen, welke betrekking hebben op muziek,
uitgevoerd of voort gebragt door de menschelijke stem. Deze soort van muziek heeft echter
ook dat eigenaardige, dat de spraak met haar wordt in verband gebragt, waardoor aan
de toonen en muzikale zinnen door de woorden eeue nog hoogere beteekenis wordt ge-
geven. De Z. is iets, dat den mensen aangeboren is. Men heeft toch voorbeelden van
kinderen, die, nog eer zij kunnen spreken, reeds onderscheidene toonen voortbrengen.
De kunst kan echter den Z. zeer beschaven, waartoe het oefenen der stem, door het
zingen van schalen, het solfeggiëeren enz., hoogst nuttig is. Men onderscheidt den Z.
in solo-Z. en in meersterumigen zang, koorgezang enz. Bij het zingen is eene heldere
stem noodig, goed gebruik van den adem en zuivere intonatie, alles gepaard aan eene
goede uitdrukking en nuancering der toonen, die door de stem meer dan door eenig
ander instrument kan verkregen worden. Zangsobolen en zangvereenigingen bestaan er
in menigte, waar tot oefening van djn Z. gelegenheid is en waar ook meermalen
prachtige toon werken van groote componisten ten gehoore worden gebragt. Het woord
Z. wordt eindelijk ook bij instrumentaal-muziek voor hoofdmelodiën gebruikt.
Zanglijster. Zie Lijster.
Zangspel. Zie Opera.
Zanguebar of Zanzibar, landschap aan de oostkust van Afrika, van den aequator zuide-
lijk tot kaap Delgado zich uitstrekkende, is aan de kusten meestal vlak, verheft zich
naar het binnenland meer en meer en wordt door vele ondoordringbare «ouden overdekt,
waarin talrijke wilde dieren zich ophouden. Het klimaat is heet en ongezond; de bodem
brengt vele tropische gewasseu voort. Het land «as eertijds in vele kleine staten ver-
deeld, maar staat thans grootendoels onder de heerschappij van den imam van Maskat.
Van de Europeanen hadden vroeger alleen de Portugezen, maar thans ook de Engelschen
in Z. een blijvenden zetel. Aan de laaUten is sedert 1824 Mombaca of Mombas onder-
worpen. Het eens zeer aanzienlijke Melinda is thans geheel vervallen. De bewoners,
grootendeels Negers, doch ook afstammelingen der Arabieren, belijden de Mohamme-
daansche godsdienst. Onder de eilanden van de kust is Zanzibar (z. a.) het belangrijkste.
ZangVOgels, MtlSChachtige vogels, RoestVOgels . Passerini. Dezen naam draagt eene orde
van vogels, waarin al diegenen vereenigd worden, welke niet tot de overige orden • te
brengen zijn. Wegens hunne uiteenloopende kenmerken worden zij in vier of vijf groepen
verdeeld. Harting noemt 1". de Dunsnaveligen (Teuuirostres), de Boomkruiper en Hop
behooren hiertoe; — 2". de Tandsuaveligen (iJfiiliroi/res), de Lijsters, vele eigenlijke
Zangers en anderen komen hierin voor; — 8° de Kegelsnaveligen (Coniroslres), waar-
onder de Leeuwerik, de Musch en anderen, —en 4°. de Spleetsnaveligen {Fisdrostres),
die onder anderen de Zwaluwen bevat.
Zangwijzen noemde men bij de Grieken onderscheidene zangen voor verschillende om-
standighedeu ingerigt, zooals de Lyilisclte voor treurzangen, de Phrygische voor brui-
loften, god=dienstplegtigheden enz., en de Dorische voor den oorlog.
Zannoni (Giov. Hattista), oudheid- en penningkundige, in 1774 te Florence geb.,
werd in 18D0 assistent bij de bibliotheek Magliabechiana, in i811 antiquarius der
galerij der Uffiziën en stierf in 1832. Hij schreef onderscheidene oudheid- en pen-
ningkundige verhandelingen en gaf met Montalvo La Reale Galleria di Fireiue (13
dln., 1810—29) uit.
Zanotti (Francesco Maria), veelzijdig geleerde en dichter, in 1692 te Bologna geb.,
werd in 17IS hoogl. der wijsbegeerte en bibliothecaris, in 1766 president der uni-
versiteit en overleed in 1777. Hij schreef o. a. Poesie volgari e latiue (1734), DelV
arte poëtica
(1768), Canuina (17ö7j, De viribus centraübm (1762). — Giampietro
Cavazzoni Z., in 1671 te Parijs geb., was secretaris der Clementijnsche schildersaka-
demie, overleed in 1765 en schreef onderscheidene schriften over de Bologneesche schil-
derschool. — Eustachio Z., in 1709 te Bologna geb., was aldaar prof. in de astrono-
mie, overleed in 1782 en maakte zich vooral bekend door zijne waarnemingen over de
kometen en door zijne optische en hydrometrische proeven.
-ocr page 359-
ZANTE — ZARA.
853
Zante, bij de Ouden Zacynthus, een der sedert 1863 tot het koningrijk Griekenland
behoorende zeven Ionische eilanden, ten W. van het Peloponnesische schiereiland en ten Z.
van het eiland Cephalonia, telt op 7,35 □ m. 59,250 inw., heeft steile oevers, in
het binnenland de bergen Skopo en Hieri, alsook vruchtbare vlakten, en is door het kli-
maat zeer begunstigd, zoodat het II fiore di Lecante genoemd wordt. Allerlei zuidvruch-
ten gedijen er, de bosschen leveren uitnemende houtsoorten op en de wijnoogst is er
overvloedig. Belangrijk zijn de bronnen van aardolie bij het voorgebergte Cliieri. Ook
is er de nijverheid, vooral de zijdefabricatie, niet onbelangrijk. — Pe hoofdstad Z. ligt
aan de oostkurt en is amphitheatersgewijze aan de helling van een heuvel gebouwd,
op «eiken de citadel staat, die de stad en de haven beheerscht. Z is de zetel van
een Griekscben aartsbisschop en van een Roomschen bisschop, heeft vele Grieksche
kerken en kapellen, kloosters, een lyceum, twee quarantaine-inrigtingen, een douane-
gebouw, een arsenaal, een bisschoppelijk paleis, een standbeeld van lord Maitland en eene
haven met vuurtoren. De omstr. 20,000 inw. vervaardigen goud- en zilvirwaren en
drijven handel en scheepvaart. — Z. behoorde volgens Homerus tot het rijk van Ulysses,
handhaafde later lang zijne onafhankelijkheid, moest, toen Athene de hegemonie ver-
kreeg , schepen leveren bij de Atheensche vloot, kwam later onder de Komeinen, die
het bij de provincie Epirus voegden, behoorde langen tijd bij het Oostersch-Romeinsche
rijk, werd in de 13de eeuw door den koning van Napels en in de 14de eeuw door de
Venetiauen bemagtigd, maakte sedert 1797 een deel uit van de republiek der Ionische
eilanden en werd in 1863 met de andere Ionische eilanden bij Griekenland gevoegd.
Zauzibar. Zie Zanguebar.
Zanzebar. eiland aan de oostkust van Afrika, bij de inlanders Ungoya gen., strekt
zich van 5° 43\' tot 6° 28\' Z. Br. uit, is ongeveer 32 □ m. groot, telt omftr. 100,000
inw., deels vrijen, deels slaven, is over het algemeen vlak, heelt bosschen van kokos-
palmen, is zeer vruchtbaar en levert, behalve de gewone tropische gewassen, vooral
rijst en peper in groote menigte op. — Z., de hoofdstad van het eiland, ligt aan de
westkust, is de zetel van den sultan en van vreemde consuls, telt ruim 30,000 inw. en
heeft een levendigen handel vooral met Engeland, N.-Ameriea en Hamburg.
Zapolya is de naam eener veelvermogende Hongaarsche familie — Siephanus Z. was een
der vier eerste veldheeren van koning Matthias Corvinus, werd na de verovering van Oosten-
rijk stadliouder van dit land, zette na den dood van Matthias de verkiezing van prins
Wladislaw uit het huis der Jagellouen door, ondersteunde dezen tegen diens broeiler Albert
en stierf in 1499. — Zijn zoon Johaunes Z., in 1487 geb., werd iu 15 1 o door koning
Wladislaw tot woiwode van Zevenbergen benoemd , onderdrukte aldaar in 1512 met groote
gestrengheid een boerenopstand en wist zich na den dood van koning Lodewijk II door
eene onwettig bijeengeroepen rijksvergadering, 10 Nov. 1526 , tot koning van Hongarije\'
te doen verkiezen. Hij werd echter door den wettigen koning Ferdinand van Oosten-
rijk herhaaldelijk verslagen , vereenigde zich toen met de Turken tegen Oostenrijk en
sloot 24 Febr. 1538 den vrede te Grosswardein, waarbij hij den titel van koning van
Hongarije en het bezit van dit land tot aan de Theiss, benevens Zevenbergen, verkreeg.
Vele woiwoden vielen van hem af, en zijn rijk zou langzamerhand zijn uiteengevallen ,
indien hij niet reeds in 1540 te Mühlenbach overleden ware.
Zapoteken, een Indianen-stam in Mexico, in het westel. deel van Oaxaca, waar thans
nog hunne taal gesproken wordt.
Zappi (Giov. Batista Felice), [tal. regtsgeleerde en dichter, in 1667 te Imola geb.,
studeerde te Bologna en Rome, bekleedde onder paus Innocentius XII zeer voordeelige
betrekkingen, hield zich vooral met de dichtkunst en de kunsten bezig en stichtte de
akademie Arcadia, bij welke hij als dichter den naam Tirsi Leucasio voerde. Hij stierf
in 1719. Zijne gedichten, meest van erotischen en ironischen inhoud, zijn met die
zijner vrouw, Faustina Z., die de dochter van den schilder Carlo Mara\'.ti wa= en den
akademischen naam Aglaura Cidonia voerde, in 2 dln. (Ven. 1770) uitgegeven.
Zara (Slawisch Zodar, Lat. Jaderaj, sterke vesting en hoofdstad van het Oostenr.
koningrijk Dalmatië in den kreits van dien naam (101J- Om. met ruim 130,000 inw.),
ligt op een eiland, is de zetel van den stadhouder en van verschillende staatscollegiën, en
heeft onderscheidene kerken, waarouder de Sta.-Caterina in Byzantijnseheu stijl, de S.-
Grisogono, S.-Simeone, die vdn het nonneuklooster Sta.-Maria en de Franciscaner kerk
uitmunten. Verder is er een fraai hoofdwachtsgebouw, de paleizen van den aartsbisschop
en van den Griekschen bisschop, de nieuwe kazerne, het arsenaal, het theater, het
A\'gem. Ned. Enct/ctopedie, deel XV.                                                                             23
-ocr page 360-
ZABATE — ZAYNER.
354
gymnasium en vele hoogere en lagere scholen. Z. telt 8000 en met het stadsgebied
ruim 18,000 inw., die in nijverheid, vischvangst en handel hun bestaan vinden. Z.,
het Jadera der Ouden, was de hoofdstad van Liburnië, werd onder keizer Claudius
eene Rom. kolonie (Colonia Claudia Augusta Felix), behoorde in de middeleeuwen,
toen zij Diadora heette, tot het Oostersch-Rom. rijk en moest zich omstr. 1000 n. Chr.
wegens de plunderingen der Turksche zeeroovers onder de bescherming van Venetië be-
geven, waaraan keizer Alexius I Z. afstond. Daarna stond Z. nu eens onder de Vene-
tiaansche, dan weder onder de Hongaarsche heerschappij, totdat de Venetianen de stad
in 140K van koning Ladislaus kochten. De Turken onder Dajazeth II veroverden de
stad in 1490, maar de Venetianen hernamen haar kort daarop. In 1797 kwam Z. met
Venetië aan Oostenrijk en in 1809 aan Frankrijk. De stad gaf zich in Dec. 1813 bij
capitulatie weder aan Oostenrijk over.
Zarate tFraneisco Lopez de), Spaansch dichter, in 1580 te Logrono geb., was in
zijne jeugd militair, deed groote reizen, werd later secretaris bij het ministerie van bui-
teul. zaken onder den hertog Lerma, leefde na den val van dezen buiten betrekking en
stierf in armoede in 1658. 11 ij schreef: Silvas, lyrische gedichten (1619, vermeerd.
16M), Invencion de la crus, een epos (1640), Hercules fureute g Oeta, een treur-
spel. — Zijn tijdgenoot Fernando de Z., een geestelijke, schreef mystisch-ascetische
gedichten en komedies. — Augustinus de Z. gaf te Antwerpen in 1555 eene Historit
del deslrubimieutu y conquisla del Peru,
op last van en opgedragen aan Philips II, uit.
De tweede uitgave te Sevilla in 1677 is op vele plaatsen veranderd. In 1700 kwam
te Amsterdam eene Fransche vertaling in 2 dln. uit.
Zaritsin of Zarizin, kreitsstad en vesting in het Russ. gouvern. Saratow, ann de
monding van de Zarisa in de Wolga gelegen, met 7200 inw., die in vischvangst,
handel en veeteelt in de steppen hun bestaan vinden. Hier begint de Zarizinsche linie,
oorspronkelijk tot beveiliging tegen de Kirgis-Kozakken aangelegd, die zich over 60
wersten van de Wolga tot den Don uitstrekt. — Z., keizerlijk lustslot, aan den straatweg
van Moskou naar Serpuchow, :.\'^ m. van Moskou gelegen, door Potemkin voor
Katharina II smakeloos gebouwd. Liefelijker is het lustslot Klein-Z. aan den anderen
oever van het groote meer, meestal het zomerverblijf van den commandant van Moskou.
Zarlinu (Giuseppe), Ital. componist, in 1520 ie Chioggia bij Venetië geb. en in 1590
als kapelmeester bij de St.-Marcus-kerk te Venetië overl., legde door zijne Imtitmione
armoniche
(1562 en 73) den grondslag tot eene grondige behandeling van de leer van
het dubbelde eontrapunt. Zijne overige werken zagen in 4 dln. (1580) het licht.
Zarskoje-Selo, d. i. czarendorp, een prachtig keizerl. Russ. lustslot met uitgestrekte
en giootsche parken, 3 m. ten Z. van Petersburg, door Peter den Gr. aangelegd en
door diens gemalin vernieuwd. Keizerin Elisabeth liet in 1744 hef tegenwoordige kasteel
bouwen, dat later door Katharina II verfraaid werd. Alexander 1 liet in het park het
smaakvolle zomerpaleis optrekken. — De stad Z.-S., met Petersburg en Pawlosk door
een spoorweg verbonden, telt omstr. 12,000 inw. en heeft een lyceum, een kadetten-
inatituut en een arsenaal, dat vele historische zeldzaamheden bevat.
Zaterdag of Zaterdag (Duitsch Samstag, Sonnabend, Fr. Samedi, Lat. Dies Saturni),
de zevende dag der week, die bij de Israëlieten als Sabbat (z. n.1 gevierd wordt, draagt
zijn naain naar de planeet Saturnus, aan wien als de verst verwijderde en traagste
der planeten de Heidenen gemeenlijk den laatsten dag der week toewijdden.
Zanner (Franz), Duitsch beeldhouwer, in 1746 te Kauns in het Opper-Inndal geb.
en in 1822 te Weenen overl., ontving te Weenen het onderwijs van prof. Schletterer,
maar vormde zich voornamelijk door zelfstandige studie Zijn eerste werk was eene
groote fontein, de drie grootste rivieren van Oostenrijk voorstellende. Van 1776—80
hield hij zich te Rome op en werd in 1781 prof. bij de akademie te Weenen,
in 1792 lid van den raad en in 1806 directeur der akademie. Zijn beroemdste werk
is het groote ruiteistandbeeld van keizer Jozef II op het Jozefsplein bij de keizerlijke
brug te Weenen.
Zawisza, de Zwarte, een dapper Poolsch ridder, die eerst in het leger van den
Duitschen keizer Sigismund diende, daarna naar Polen terugkeerde, onder Jagello in
1410 tegen de Duitsche ridders in den slag bij Tannenberg streed , belangrijke zendingen
volbragt bij het concilie te Konstanz, in Frankrijk en in Engeland en, later in dienst
des keizers teruggekeerd, in 1420 in den oorlog tegen de Turken sneuvelde.
Zayner. Zie Zainer.
-ocr page 361-
ZEA — ZEDLtTZ.
355
Zea. Zie Keos of Ken.
Zea (Don Francisco Antonio), Spaansch staatsman, vooral bekend door zijn ijveren
voor de onafhankelijkheid van Z.-America, in 1770 te Medellin in Nieuw-Granada geb.,
werd wegens zijn ijveren voor de emancipatie van Spaansch-America van 1797—99 in
een fort opgesloten, hield zich van 1799—1802 in Frankrijk op, werd in 1806 directeur
van den botanischen tuin en prof. te Madrid, was in 1808 lid van de junta van Bayonne,
daarna aanhanger van koning Jozef\'Napoleon , een tijdlang minister van binnenl zaken en
prefect van Malaga en ging in 1814 naar Z.-America, waar Bolivar hem tot minister
van finantièn benoemde. In 1819 werd hij tijdelijk president van het congres en na
de stichting van de republiek Columbia vice-president der regering. In 1820 ging hij
naar Spanje, Parijs en Londen om over de erkenning van de republiek Columbia te
onderhandelen en eene leening van 2 mill. pd st. te sluiten. Hij stierf tijdens de onder-
handelingen te Bath in 1822.
Zea-Bermudez (Don Francisco), Spaansch diplomaat, in 1772 te Malaga geb., waar
zijn vader winkelier was, ging reeds vroeg als secretaris van den consul-generaal, graaf
Coloinbi, naar Petersburg, keerde in 1809 naar Cadix terug, was van 1812—20 gezant
te Petersburg, tot 1823 te Konstantinopel en daarna te Londen. Van Sept. 1824 tot Oct.
1825 onder Ferdiuand VII eerste minister, ging hij in 1826 als gezant naar Diesden
en in 1828 weder naar Londen. Gedurende het regentschap van koningin Christine werd
hem van 1833—34 de leiding der zaken toevertrouwd. Il ij leefde daarna fe Parijs en
bleef als vertrouwde van de koningin steeds invloed op de Spaansche aangelegenheden
uitoefenen. Hij werd in 1845 tot senator benoemd en overleed in 1850 te Parijs.
Zea-Mays. Zie Maïs.
Zebra, Kaapsche ezel, Equus Zebra, behoort tot de orde der Eénhoevigen. De Z. is een
dier, dat met den ezel en het paard overeenkomst heeft en zich onderscheidt door de
zuartbruine strepen, waarmede het ligchaam versierd is. De Zebra\'s leven in troepen
in het Z. van Afrika; zij zijn wild en weinig tembaar.
Zebu, Bos indicus L., behoort in de orde der llerkaauwende dieren tot de familie der
Holhoornigen. De Z. onderscheidt zich van andere runderen door een kleinen vetbult op
den rug. Somtijds zijn deze dieren ongehoornd. Men vindt de Z. op het vasteland van
Indië, in Perzië, Arabië en enkele deelen van Afrika.
Zecchine (Zecchino), eene het eerst in 1280 te Venetië in het muntgebouw la Zecca
(van daar de naam) geslagene goudmunt van de grootte en de waarde van een dukaat
(z. a.). In Oostenrijk werden zij als handelsmunt nog tot 1822 geslagen ter waarde
van 4 gulden 31J kreuzer, volgens den 20-guldenvoet.
Zechsteen noemt men een digten graauwen bitumineusen kalksteen, die men in noord-
westelijk Duiuchland tusschen het rood liggende en den bonten zandsteen aantreft en
waarnaar de ZechUettt-formatle genoemd is. Het bovendeel dejer vorming bestaat uit
stinksteen, dolomiet, gips, klei en steenzout. Het benedengedeelte bevat zeer bitumi?
neusen stinksteen, die afwaarts in bitumineusen mergelschiefer overgaat. Als versteeningen
treft men Palaeouiscus Freieslebenü en Produclus aculealus aan.
Zedekia, de jongste zoon van Josia, heette eigenlijk Mattanja, werd door Nebukadnezar,
toen deze koning Jojachin met de aanzienlijken des lands naar Babel had weggevoerd,
onder den naam Z., d. i. geregtigheid van Jehova, op den troon van Juda geplaatst
in 599 v. Ghr., maar in 588 door deuzeltden koning eveneens naar Babel weggevoerd. —
Z., de zoon van Kenaana, een valsch profeet, die zich door vleijende voorspellingen
de gunst van koning Achab zocht te verwerven (1 Kon. 22: 10 volgg.). — Z., zoon
van Maiiseja, een valsch profeet en tegenstander van Jeremia (Jer. 29: 21 volgg.).
Zedekunde, Zedeleer. Zie Ethica.
Zedler (Joh. Heinr.), Duitsch boekhandelaar, in 1706 te Breslau geb., vestigde zich
eerst te Freiburg, daan-a te Leipzig als boekhandelaar, waar hij omstr. 1760 overleed,
en is vooral bekend door de uitgave van het Grosse UmversulLexikon ulier H\'issen-
schaften u. Künsle
(64 dln., 1731—50), supplementen (4 dln., 1751—54).
Zedlitz (Jos. Ghrist., vrijheer von), Duitsch staatsman, vooral als dichter bekend,
in 17\'.t0 te Johaunesberg in Silezië uit een zeer oud, uit Franken afkomstig adellijk
geslacht geb., was eerst Oostenr. officier, werd in 1810 keizerlijk kamerheer en in
1837 in buitengewone dienst bij het ministerie van buitenl. zaken aangesteld. Hij be-
kleedde voor onderscheidene kleine Duitsche hoven de betrekking van gezant te Weenen,
waar hij in 1862 overleed. Hij gaf o. a. Lyrische Gedichte (4de uitg., 1855), Dramatische
23*
-ocr page 362-
356                                                             ZEE.
Werkt (4 dln., 1830—36), Waldfraukin (4>le aitg., 1856), SoldaünbücMein (-\'de uitg.,
1350), AlinordUche Bilder (2 dln., 1850) enz. in het licht.
Zee. Dezen naam draagt de groote watermassa, die de oppervlakte der aarde voor
bijna drie vierde gedeelte bedekt, wordende het andere vierde deel door het land in-
genomen, of (naauw keuriger) de oppervlakte der Z. bevat 30,000 en het land 11,000
vierkante graden. Volgens lialaehoff zou het eiland Cyprus nagenoeg één vierk. graad
groot zijn. Het grootste gedeelte dezer watermassa vindt men in het zuidel. halfrond,
terwijl het noordelijke halfrond het meeste land bevat. Men verdeelt de Z.«oppervlakte ge-
woonlijk in de noordelijke en zuidelijke Poolzee; den Atlantischen oceaan, die het ooste-
hjk deel van America van het westelijke van Europa en Afrika scheidt; de Indische
zee, die tusschen Azië, Afrika en Nieuw-Holland gelegen is; en de Stille Zuidzee,
die liet westen van America scheidt van oostelijk Azië tot aan de zuidelijke Poolzee toe.
Verder wordt ieder dezer gedeelten weder in onderscheidene kleinere Zeeën, zooals de
Noordzee, de Middellandsche zee, de Spaansche zee enz., verdeeld. Voor nog kleinere
gedeelten heeft men de benamingen zeeboezem, golf, straal, zeeëngte, baai enz. Reede
noemt men een van de kust verwijderd gedeelte der Z., waar men ankeren kan; haven
is eene meer ingesloten ruimte, die eene veilige ligplaats voor schepen aanbiedt en
vaak kunstmatig ingerigt is. Meermalen heeft men getracht de diepte der Z. te bepalen.
Het onvolkomene der werktuigen, die men daartoe bezigde (de zoogenaamde diepte-meters),
ii oorzaak, dat men niet zeker is van de waarheid der uitkomsten, welke die metingen
hebben opgeleverd. Onze ruimte gedoogt niet de peilingen, door onderscheidene zee-
vaarders gedaan, hier op te sommen. Wij wijzen alleen op die door den luitenant
Maury verrigt, naar welke metingen hij eene kaart heeft ontworpen, waarop de onder-
scheidene diepten der Z. worden aangegeven. Daarop komt de aanzienlijkste gemeten
diepte voor van over de 7300 mètres, op eene N. breedte van tusschen de 30 en 40
graden en tusschen 50 en 70 graden W. L. van Parijs, eene diepte die dus beueden
de hoogte (8840 mètres) vau den Mont-Evercst in het Himalaja-gebergte staat.
Bij de diepte-uietingen, gedaan voor het leggen van den trans-atlantisehen telegraaf-kabel
tusschen Valentia in Ierland en Terre-Neuve, gaven die van den luitenant Dayman in
1857 als de grootste diepte ongeveer 5000 mètres. Uit al die metingen blijkt, dat de
bodem der Z. zeer oneffen is en dat men dien bodem, even als het land, uit bergen en
dalen bestaande zich moet voorstellen. De eilanden zijn dan als bergtoppen te beschouwen,
die boven de wateroppervlakte uitsteken; bereiken zij die oppervlukte niet, dan worden
zij banken genoemd. De oppervlakte der Zee heeft, volgens de hydrostatische wetten,
overal dezelfde gemiddelde hoogte, waarom men alle hoogtemetingen tot dat oppervlak
herleidt of van daar af rekent. \\\'. ij spreken hier van gemiddelde hoogte, omdat de eb
en vloed (z. a.) verandering, stijging en daling van die oppervlakte te weeg brengen.
Voorts is niet altijd die oppervlakte als effen te beschouwen, omdat de invloed der
winden daarin golvingen veroorzaakt, welke golviugen vaak met eene verwoestende
kracht op schepen en kusten kunnen werken, vooral daar waar de branding (z. a.)
ontstaat. Deze golven kunnen in bijzondere omstandigheden eene aanzienlijke hoogte
bereiken; bij de Kaap de Goede Hoop heeft men golven van 12 Ned. el hoogte waarge-
nomen. De gemiddelde temperatuur van het Zeewater komt aan de oppervlakte met
die van den dampkring nagenoeg overeen. Voor de verschillende breedte-graden moet
er dus een groot onderscheid in die temperatuur aevonden worden; omstandigheden
brengen hierin echter verandering te weeg. Op aanzienlijke diepten is de temperatuur
standvastig op 4° C. gevonden. Onder den aequator daalt het zeewater eerst op 2200
Nederl. el diepte tot deze temperatuur af; op ouze breedte vindt men haar nagenoeg
aan de oppervlakte; in de poolstreken verkrijgt het water eerst op 1400 Ned. el diepte
dezen warmtegraad. Aan de kusten en op ondiepten is het zeewater kouder dan in
volle Zee. Eeu"groote invloed op de plaatselijke temperatuur van het Zeewater hebben
de Zeestroomen (z. a.), die hoofdzakelijk ook aan de hoogere warmte van het water
onder den aequator en de daardoor veroorzaakte grootere ligtheid hun ontstaan ver-
schuldigd zijn, waardoor dat warmere Zeewater naar koudere streken afvloeit. In de
diepte der Z. moeten tegengestelde stroomen bestaan, die door de Americaansche officieren
Walsch en Lee ook werkelijk waargenomen zijn. Eindelijk kunnen door terugkaatsing
der stroomen tegen de eene of andere hindernis draaikolken of een maalstroom (z. a.)
veroorzaakt worden. — Het Zeewater wordt in het algemeen zout water genoemd, in
tegenstelling met het zoete water der rivieren enz. Men heeft van onderscheidene
-ocr page 363-
357
ZEE AJUIN — ZEEDUÏKER.
plaatsen het gehalte aan zouten onderzocht, die in het Zeewater bevat zijn. Figuier en
Mialhe vonden in 1847 bij Havre in 1000 deelen Zeewater 25,7 deelen chloor-sodium
of keukenzout, 2,9 deelen chloor-magnesium, 2,5 deelen zwavelzure magnesia, 1,2 deelen
zwavelzure kalk, 0,1 deel zwavelzure potasch en dergelijke kleine hoeveelheden van
andere zouten. — Tn de Z. groeijen onderscheidene planten, waarvan er in dit werk
meermalen vermeld zijn. Zij wordt ook door eene menigte dieren bewoond : zoogdieren
vogelen, die op hare oppervlakte leven, kruipende dieren, visschen, eenc menigte on-
gewervelde dieren onder welke laatsten er zijn die het lichten der Z. (z. a.) veroorzaken.
Dat de onderscheidene Zeeën door tal van schepen bevaren worden, die het gemeen-
schappelijk verkeer van verschillende landen onderhouden, is algemeen bekend. Be-
langrijke onderzoekingen, over alles wat de Z. betreft, vindt men in de werken van
Maury en anderen.
Zeeajain, Scilla maritima L., behoort tot de familie der Lelieachtige planten. Hij
groeit aan de zandige 9tranden der Middellandsche en Atlantische zee en ook in de
landen om de eerstgenoemde zee. De Z. heeft eene ronde bloemschacht, waaraan de
witte bloemen vóór de bladen ontluiken; hij bezit een grooten schubachtigen bloembol,
die zeer scherpe sappen bevat en als een belangrijk geneesmiddel gebruikt word\'. Die
geneeskrachtige werking wordt door een alcaloïde, Srilic\'me, veroorzaakt.
Zeeanemooa, /fetinin. De soorten van dit geslacht van Zeedieren behooren tot de Blocm-
polypen. Zij hebben door een krans van voelers het voorkomen van dubbele bloemen
en prijken met levendige kleuren. Hun ligchaam is cylindervormig. Zij leven in de
gematigde en warme streken. In Italië\' worden sommige soorten gegeten. Hun herste!lingt-
vermogen is zeer groot. Men kent vele soorten van dit geslacht.
Zee-assurantie. Zie Assurantie.
Zeebaars. P°rca labrnx L., wordt ook onder den naam Librnx lupus tot een eigen
geslacht gebragt. De Z. heeft met den gewonen baars veel overeenkomst. Hij onder-
scheidt zich echter doordien de rugvinnen aan elkander grenzen en de kop meer van
schubben voorzien is. De Z. kan bijna één el lang worden; hij bewoont de Midde!-
landsche zee. Ook vindt men hem in het Kanaal, maar hij komt zeldzaam op onze
kusten. Het vleesch vnn den Z. heeft een aangenamen smaak.
Zeebadea worden dikwijls voorgeschreven aan lijders met chronische zenuwziekten en
bij die ziekten , welke voornamelijk veroorzaakt worden door eene scrophuleuse ligchaams*
gesteldheid. Hunne werking berust voornamelijk op den golfslag en op de verschühndn
zouten die in het zeewater opgelost zijn, en is gedeeltelijk opwekkend en versterkend
voor klieren en zenuwen, gedeeltelijk oplossend voor het klier- en weivatenstelsel.
Zeebeer. Zie Robben.
Zeeblaas is een naam, die ook aan de Holothnriën gegeven wordt. Zie ook Zeeneleh.
Zeebrasem, PageUus centrodontus, Sparus erythrinus L., is een visch die tot 6 palm
lang wordt, in gedaante met den baars en de ombervis?chen overeenkomt, eene kleine
mondopening met tanden gewapend en getande schubben heeft. De Z. is fraai rozerood
gekleurd met een zilverachtigen glans en eene zwarte vlek aan den schouder. Hij leeft
in de Middellandsche zee, aan de noordkust van Frankrijk en aan de zuidkust van
Engeland. Bij ons is hij zeldzaam. Hij voedt zich met wier en kleine schaal* en
weekdieren.
Zeebrasems, Sparoidei, is eene familie van visschen, die met de baarsen en ombervi?-
schen in gedaante veel overeenkomst hebben Zij bezitten glinsterende kieuwdeksels
zonder doornen. Onder deze familie telt men onderscheidene geslachten en soorten.
Zeedraak, Chimaera L., i9 een geslacht van visschen, die eene afzonderlijke familie
der Kraakbeenige visschen uitmaken. Dit geslacht gelijkt in gedaante op de haaijen ;
de voorste rugvin is met een sterken gebogen stekel voorzien ; de staart loopt in een
langen draad uit. Men kent twee soorten: de O. monstrosa L., door de visschers Hn-
ringkoning genoemd; deze leeft in de Ijszee, den Atlantischen oceaan en ook iu de
Middellandsche zee; — en de C. callorhynchus L.; deze heeft een haakvormig ver-
lengsel aan den snuit en wordt in zeeën van het zuidelijk halfrond gevonden.
Zeeduiker, Colymbus , is een geslacht dat eenige duikende zwemvogels bevat, die in de
noordelijke koude streken inheemsch zijn. Zij onderscheiden zich door eene regte saam-
gedrukte neb, zaamgedrukte pooten , met drie door een zwemvlies vereenigde voorteenen
en een met een vlies omzoomden achterteen. De staart is kort. Zij voeden zich met
visch. Van de soorten, die in den winter naar gematigde streken ook op rivieren en
-ocr page 364-
«68                                         ZEEDUIVEL — ZEEKÜET.
meren komen, hebben wij den IJsduiker (C. glacialis), den Parelduiker (C. arcticut) en
den Koodhnlzigen Zeeduiker (C. septentrionalis).
Zeeduivel, Zeekikvorscb, Lophius piscalorius, die bij Schlegel den naam aan de familie
der Duivelvisschen geeft, is kenbaar aan zijne zonderlinge gedaante, afwijkende van
die van andere visschen. De kop is zeer groot, plat en breed; de bek is ook groot
en met priemvormige tanden gewapend. Hij heeft een soort van zak achter het kieuw-
deksel. Op den kop heeft hij drie beweegbare stralen, waarvan verhaald wordt, dat hij
die beweegt oin kleine vischjrs te lokken. Hij is een slecht zwemmeren loert, in den mod-
der verscholen , op zijn buit. De Z. komt in alle zeeën van Europa en dus ook bij ons voor.
Zee-eend. Zie Eend.
Zee-éénhoorn. Zie Narwal.
Zee-egels, Echinu». Dit geslacht behoort lot de klasse der Stekelhuidigen. De soor-
ten zijn door eene harde van boven min of meer ronde schaal omsloten, die met lange
harde stekels bezet is. Men noemde ze vroeger, wegens hunne gedaante, zee-appels.
De ledige schaal is met rijen van gaatjes, die van boven naar beneden loopen, door-
boord. Fossile stekels van Z. noemt men Jodensteenen.
ZeegarnaaL Zoo wordt ook wel de Garnaal (z. a.) genoemd. De Steur-garnaal of
Steurkiab, Palaemon (z. a), niet de Z., zooals in het artikel Garnaal staat, heeft met
haar veel overeenkomst.
Zeegras, Zeewier, Zostera, een plantengeslacht uit de familie der Najaden. Het
groeit in zee langs de stranden en in kanalen die met de zee gemeenschap hebben. In
de Zuiderzee wordt het veel gevonden. Het Z. wortelt in den grond; het heeft lange
platte stenaels en zeer lange smalle lintvormige bladen, wier bladscheede de takken
omgeeft. Aan andere tusschen de genoemde bladen geplaatste, maar anders gevormde
bladen vindt men de bloemen in een gezwollen gedeelte verborgen; de mannelijke en
vrouwelijke bloemen zijn in twee rijen geplaatst. Men kent bij ons een paar soorten:
het Zeegras, Wier, ook Zonnestelen (Z. maritima) genoemd, en het Kleine Z. (Z. nand).
De bladen van het Z., die als ze van hun wortel losraken, vrij ronddrijven, worden
tot het vullen van matrassen, stoelen enz. en om te verpakken gebruikt.
Zeehaan; Knorbaan en Poon, Trigla, behoort tot de familie der Schildwangige vis-
schen uit de orde der Stekelviunigen. De soorten hebben een langwerpig even breed
als hoog ligchaam en ren min of meer scherp uitloopenden snuit; de tweede rugvin en
de aarsvin zijn lang. Zij leven in zee, waar zij zich met schaaldieren voeden. De twee
soorten die bij ons voorkomen hebben vóór elke borstvin drie vrije stralen. Deze soor-
ten zijn de Groote Poon of Groote Z. (T. hirundo), kennelijk aan zijne lange blaauwe
borstvinnen en aan zijne in drie lappen verdeelde zwemblaas, en de Kleine P. of Z.
(T. f/nrnardus), met korter snuit en borstvinnen; de zwemblaas, aan de voorzijde ia
twee lappen verdeeld, loopt in eene kegelvormige punt uit. Van beiden wordt het
vleesch gegeten.
Zeehonden. Zie Robben.
Zeekaarten zijn afbeeldingen van zeeën of bijzondere gedeelten hiervan, met de nabij
gelegen kusten. Zij moeten eene naauwkeurige opgave behelzen van eilanden, rotsen,
banken, vuren en bakens, diepten en ondiepten, stroomen en anderezaken, welke den
zeeman tot aanwijzing en voorlichting kunnen dienen. Men kende eertijds slechts platte
Z., bij welke alle breedtegraden volkomen gelijk zijn , en die tot op 20° ten N. en ten Z.
»an den aequator naauwkeurig genoeg, maar nader bij den aequator wegens de bol-
vormige gedaante der aarde onvoldoende in het gebruik zijn. Om dit te verhelpen
kwam Gerard Mercator (z. a.) op het denkbeeld om de zoogen. wassende kaarten te
vervaardigen, die sedert in gebruik zijn gebleven. Verg. hierover het art. Projectie.
Over het nut en het gebruik der Z. verg. Bode, Ophelderingen der üerrekunde, en
Brouwer, Handl. tot de theorel. en prakt, zeetaarlknnde (1841).
Zeekatten. Zie Inktvisxchen.
Zeekoe, Lamantijn, Manatut, behoort tot de Sirenen (zie Walr.ischachtige dieren).
Dit geslacht onderscheidt zich door een paar vinvoeten, soms langs den rand met nagels
voorzien. De staart loopt in eene ronde vin uit. Zij kunnen eene lengte van meer dan
4 el bereiken. Hun vleesch is eetbaar. Zij voeden zich met wier. Een paar soorten
leven aan de Americaanschc kusten; eene derde soort aan de W.-kust van Afrika.
Zeekoet, Uria. Dit geslacht van Zwemvogels onderscheidt zich door een slechts wei-
nig zaamgedrukten min of meer priemvormigen snavel, die even lang is als het overige
-ocr page 365-
ZEEKOMKOMMER - ZEELAND.                                   359
gedeelte van den kop. Van de soorten, die in de koude streken broeden, komen bij
ons voor: de Gewone Z. (U. troilé), die zwartachtig van lijf en pooten is, en de Groote
Z. (U. lirunnichii), die aan den vorigen gelijk, maar iets grooter is, en een korteren
snavel heeft.
Zeekomkomraer, Pentada, behoort in de klasse der Stekelhuidigen tot de familie der
Holothuriën. Het ligchaam van dit dierengeslacht is eiiormig, met vijf dubbele rijen
pootjes, die van den mond tot den aars loopen. De naam is vooral toepasselijk op
de P. pentactes.
Zeekooi, Crambe, een plantengeslacht uit de familie der Kruisbloemigen, waartoe
kruiden, halve heesters en struiken behooren, met kleine in trossen of pluimen geplaatste
bloemen en niet openspringende vruchten, waarvan het onderste lid steeds ledig is.
De soorten worden in de gematigde streken gevonden. Onder deze is de Gemeene Z.
[G. marilima) vroeger op de stranden van Holland waargenomen, doch later niet meer
gevonden. De Gemeene Z. is eene overblijvende plant, die eene smakelijke groente
oplevert en daarom in Engeland gekweekt wordt; de jonge scheuten worden even als asper-
gies gegeten. Van de Spitsbladige Z. (C. talaria) wordt de wortel tot voedsel gebruikt.
Zeekraal, Salicotvia Zierbacea L., is een plantengeslacht uit de familie der Melden.
Haar bladerlooze stengel is door insnoeringen in onderdeden verdeeld; de bloemen val-
len weinig in \'t oog. De Z. groeit aan onze zeestranden. In Zeeland wordt zij als
salade gegeten; in Groningen is zij zier gezocht als voeder voor schapen.
Zeekrab. Zie Krabben.
Zeekreeft, Homarm vulgaris, H. marinus, is bij onze kusten te vinden. Hij kan bij
de vijf palm lang worden; de kleur is bruin, maar wordt door het koken vuurrocd.
Het is bekend, dat de Z. voor velen eene lekkernij is. Zie ook Kretften.
Zeekark, Zeekork. Alcyonium, behoort tot de klasse der Polypen. Het geheel bezit
een sponsachtig weefsel, waarin zich de polypen geheel kunnen terugtrekken. Dit weefsel,
door de zamengroeijing van het uitwendig bekleedsel der polypen gevormd, bevat kris-
tallen van koolstofzure kalk. De A. lubalum komt op onze kusten voor. De A. pal-
mat um
wordt in de Middellandsche zee gevonden.
Zeeland, de meest zuidwestelijke prov. van het koningrijk der Nederlanden, ten N.
door de Krammer en»de Grevelingen van Z."Holland, ten O. door de Eendracht en Ooster-
Schelde van N.-Braband gescheiden, ten Z. door de Belg. prov. 0.- en \\V."Vlaanderen en
ten W. door de Noordzee begrensd, bestaat uit zes door de mondingsarmen der Schelde
en der Maas gevormde eilanden (Walcheren, N.-en Z.-Beveland , Schouwen, Duiveland
en ïholen) en eene strook van het oude Staats-Vlaanderen, en telt op eene oppervlakte
van 30,2 Q m. (1866) 177,832 inw. Philipsland is sedert 1858 door een dijk met
N.-Braband verbonden. De voornaamste stroomen zijn : de armen van de Schelde (de
Hont- of Wester Schelde, de Ooster-Schelde) en de armen van de Maas (de Krammer en
de Grevelingen); deze zijn onderling door verschillende takken verbonden, z a. hetSloe,
het Veereusche gat, de Zuidvliet, het Mastgat, de Slaak, de Braakman enz. Kanalen
zijn: dat van Ter Neuzen naar Gent en een zijtak naar Axel en Hulst en de vaart van
Sluis naar Brugge. Goede wegen doorsnijden de eilanden, terwijl door stoorabooten en
andere schepen en in den laatsten tijd ook door een spoorweg de eilanden met het
vasteland en onderling verbonden zijn. De delta-ligging maakt Z. tot eene der vrueht-
baarste, maar ook tot eene der vochtigste en ongezondste provinciën. De voornaamste
voortbrengselen zijn: graan, meekrap, aardappelen, haver, koolzaad, vlas, peulvruchten
enz. De veeteelt is er belangrijk, maar heeft in de laatste jaren veel door de longziekte
en veepest geleden. Het fabriekwezen bepaalt zich tot meekrap-, garancine-en calicot-
fabrieken. De visscherij van oesters, mosselen, rivier- en zeevisschen is niet onbelangrijk.
De handel in granen en aardappelen naar het binnenland is aanzienlijk; de overzeesche
handel is door de verzanding der havens veel verminderd. Z. is in drie arrondissementen
verdeeld: Middelburg, Goes en Zierikzee De hoofdstad is Middelburg (z. B.).— Inde
9de eeuw, toen de invallen van de Denen en Noormannen begonnen, was Z. bewoond
door Suëven en bleef omstreeks twee eeuwen aan de strooptogten der Noordsche indringers
blootgesteld. Daarna werd Z., vooral Z. bewester-Schelde, een twistappel tusschen de
graven van Holland en die van Vlaanderen, totdat door het verdrag van 1323 de strijd
voor goed beslecht werd en de graven van Holland in het ongestoorde bezit van Z.
gesteld werden. De Zeeuwen onderscheidden zich in den vrijheidsoorlog tegen Spanje
vooral door hunne heldendaden te water In 1795 werd Z. door de Franschen bezet,
-ocr page 366-
S60
ZEELAND (NIEÜW-) ~ ZEEP.
maakte daarna een deel uit van de Batanfsche republiek en vervolgens van het koningrijk
Holland, totdat het, na den inval dei Engelschen in 1809, bij het Eransche keizerrijk
werd ingelijfd als depart. van de monden der Schelde. In 1813 en 14 ontruimden de
Franschen Z., dat eene prov. werd van het koningrijk der Vereenigde Nederlanden.
Zeeland (Nieuw-). Zie Nieuw-Zeeland.
Zeelander (A. L), Nederl. graveur, geb. te Amsterdam in 1789, overl. te\'s Graven-
hage in 1856. Hij heeft naar teekeningen en schilderstukken van groote meesters een aan-
tal platen gesneden, waaronder vooral bekend zijn een binnenhuis naar G. Douw, landschap-
pen naar Brondgeest en stukken van Wouwerman en Teniers. Ook gaf hij een aantal
Landschappen met beelden uit, door hem zelven naar het leven geteekend en gegraveerd.
Zeeldie, Encrinus, zijn fossile dieren uit de muschelkalk. De Z. vertoont een ligchaam
met vele armen, die, in fossilen toestand, naar boven bijeenkomen; het ligchaam is
op een geleden steel geplaatst. Het geheel heeft daardoor een plantenvorm. De leden
van den steel worden Hoendertranen (z. a.) genoemd.
Zeelt, Cyprinus linea, is eene soort van het geslacht Karper (z. a.). De Z. komt met
den Karper in gedaante overeen. Overigens is zij een bekende visch, met een zijdelings
zaamgeclrukt ligchaam, olijfgroen met koperglnns gekleurd. De Z. leeft in geheel Europa.
Bij ons vindt men haar in staande wateren; zij voedt zich met maskers van water-
insekten. Het vleesch der Z. is niet zeer gezocht.
Zeeman (Reinier), eigenlijk Nooms gen., verdienstelijk Nederl. zeeschilder, omstr. 1612
te Amsterdum geb., was gedurende zijne jeugd veel op zee varende, vanwaar hij den
iiiinin Z. ontving, en heeft vervolgens veel in den omtrek van Amsterdam geteekend en later
zijne teekeningen op koper geëtst. Zijne schilderijen, havens en zeegezigten voorstellende,
zijn helder van toon en bevallig van behandeling. Vooral zijne etsen zijn beroemd; zij
verraden eene groote kennis van de verschillende soorten van schepen en eene vlijtige
studie van het karakter der zee. Zijne luchten zijn doorgaans minder gelukkig. Zijn
sterfjaar is onbekend.
Zeemogendheden. Zie Marine.
Zeemuis, Zeerups, Apbrodita. Dit geslacht uit de klasse der Ringwormen geeft den
naam aan de familie der Aphroditaceeën, die dieren bevat van onderscheidene vormen,
min of meer pint en met schilden of borstelvormige waaijers bedek*. Onder het geslacht
Z. hebben wij op onze kusten de Eluweelen Zeemuis (A. aculeata), die zich onderscheidt
door de schitterende kleuren der borstels, welke de zijden van het ligchaam omzoomen.
De Geschubde Zeerups (Poli/nor Squamata) heeft den rug door schilden bedekt, aan
de zijden met franjes omzoomd.
Zeenetels. üuailen. Kwallen, Zeek wallen. Acalepha*, zijn straaldieren met een week
geleiachtig ligchaam, die vrij in zee rondzwemmen. Sommigen bestaan uit eene soort
van schijf, die met zuigende voelertjes omzet is. Bij aanraking verwekken de meesten
eene brandende pijn, even als van eene brandnetel, veroorzaakt door miskroskopisch
kleine draden, die in de opperhuid van het dier aanwezig zijn en waarschijnlijk een scherp
vocht bezitten , dat als de oorzaak der pijn beschouwd wordt. Sommige Z. zijn tweeslachtig.
Hunne maag is een zak zonder darmkanaal. Onder de zintuigen vindt men bij velen
geene andere deelen dan di<> welke voor het gevoel kunnen dienen. De Z. zijn in alle
zeeën aanwezig. Zij bevatten verschillende geslachten en soorten, waarvan meerderen
het vermogen hebben van te kunnen lichten. Zij komen bij stil weer boven; bij stormen
zoeken zij de diepte op Onder de Z. noemen wij de Zeeblaas (Phyialia). Deze is met
eene luchtblaas voorzien, die het dier drijvende houdt. De Diphyidae vormen eene
familie, waarvan de dieren als glas doorschijnend zijn. De Beroë bezit uitspringende
randen, die men ribben noemt, vanwaar de naam ribbekwnllen afkomstig is. De
Medusen bezitten vier armen en van onder vier openingen voor de geslachtsorganen.
Zeeotter, Lutra marina Eryl, Enhydris Flemm. Deze soort van Otter verschilt zoo-
veel van andere soorten, dat hij ook als een bijzonder geslacht beschouwd wordt. Hij
heeft de dubbele grootte van den gewonen Otter, terwijl zijne gestalte eenigszins op
die der zeehonden gelijkt. Zijne voorpnoten zijn zeer kort. Dit dier leeft in den Stillen
oceaan, aan de kusten der landen en eilanden. Hij zwemt echter dikwijls ver in zee.
De huid van den Z. is voor bontwerk zeer gezocht.
Zeep. Men geeft dezen naam aan iedere verbinding van eene vetsoort met een loog-
zout, die zich in zuiver water laat oplossen, welke oplossing schuimt en door een over-
maat van loogzout vetstoffen en andere onreinigheden uit allerlei voorwerpen kan weg-
-ocr page 367-
ZEEPAARD JE — ZEEROOVERIJ.
3fil
nemen. De vetten (z. a.) hebben glyceriloxyde in hunne zamenstelling. Bij de verzeeping
wordt dit bestanddeel verwijderd, waarvoor het loogzout in de plaats treedt en zoo de Z.
vormt. Men onderscheidt harde en zachte Z. Voor de bereiding der eerste gebruikt men
soda, die men in de noordelijke landen met talk (z. a.), in Frankrijk met olijfolie ver-
bindt; ook fabriceert men veel Z. met potasch, die men door keukenzout in soda-zeep
verandert. Voor de zachte Z. wordt potasch met olie, hennep-olie of traan gebezigd.
De hennep-olie geeft aan de Z. eene groene kleur, die aan andere door indigo wordt
medegedeeld. Vele soorten van fijnere zeepen komen als toilet-Zeepen in den handel.
Zeepaat\'dje. Zie Naaldeisschen.
Zeepissebed, Chiton, is een geslacht, dat tot de Weekdieren behoort en wel tot de
Veelscbalige van Linnaeus. Het dier is op den rug door verscheidene schelpen be-
dekt, die, met de einden dakvormig over elkander liggende, het eenigszins naar de
Pissebed doen gelijken.
Zeepkruid. Saponaria, een plantengeslacht uit de familie der Sileneeën, waarvan ééne
soort, het Gemeene Z. (5. qffininalis), bij ons op beschaduwde plaatsen in zandige streken
groeit. Het onderscheidt zich door drienervige kruisgew ijze geplaatste bladen en in trossen
vereenigde, groote, ligt rozeroode bloemen, die eenigszin9 rieken. De naam Z. is aan de
eigenschap der wortels van vele soorten ontleend, om water even als zeep te doen schuimen.
Zeeregt noemt men het zamenstel der wetten, die betrekking hebben op het verkeer
der volkeren over de zeeën. Het is een tak van het handelsregt, heeft een internatio-
naal karakter en steunt hoofdzakelijk op het volkenregt. Het laat zich onderscheiden
in het algemeene (universele) en in het bijzondere (nationale, locale) Z. Onder het eerste
wordt soms wel het philosophische of natuurlijke Z. verstaan, maar gewoonlijk wordt
daarbij gedacht aan het praktische Europeesch Araericaansche Z., hetwelk den grondslag
uitmaakt van hetgeen door alle beschaafde zeevarende natiën over het algemeen als regt
wordt beschouwd. Het bijzondere, nationale of locale Z. daarentegen omvat de wetten,
die in iederen staat op dtn handel en de scheepvaart ter zee betrekking hebben. Het
oudste Z. is vervat in de Lex Rhodia, de uit de oudheid afkomstige wetten van het
eiland Rhodus. Uit den tijd der middeleeuwen dagteekenen de zeewetten van Oléron
in Frankrijk, het Contolaio del mare, de zeewetten van Parcelona en die van Wisby
uit de 13de eeuw, de Vlaamsche zeewetten van Damme, liet Arasterdamsche Z. uit
het begin der 14de eeuw, het Hamburger scheepsregt van 1270 en dat van Lubeck
van 1299. In lateren tijd waren de ordonnantie van keizer Karel V van 1549, de
Fransche Ordonnances maritimes van 1681 en vooral de bepalingen, in Engeland ten
tijde van Cromwell gemaakt, vrij algemeen in Europa geldig. Toch wordt er bij iederen
zeeoorlog op nieuw getwist over de internationale regten, die daarbij in acht te nemen
zijn. Aan het hoofd van het oorlogs-Z. stond tot niet lang geleden de bepaling, dat
alle staats- en privaat-eigendommen des vijands, zoowel schip als lading, op zee ten
buit waren van de oorlogvoerende mogendheden. Dat de neutrale vlag \'s vijand goed
zou dekken, werd wel sedert lang door de handeldrijvende natiën verlangd, maar eerst
op het Parijsche congres van 1^56 zijn daaromtrent bepalingen vastgesteld. Die be-
palingen, vervat in de verklaring van 16 April 1856, zijn in hoofdzaak de volgenden:
1°. de kaperij wordt afgeschaft; 2°. de neutrale vlag dekt \'s vijands lading (dus vrij
schip, vrij goed), met uitzondering van ooilogscontrabande; 3°. neutrale goederen, oor-
logscontrabande uitgezonderd, onder vijandelijke vlag zeilende, mogen niet genomen
worden (alzoo onvrij schip, vrij goed), en 4°. blokkaden moeten, om regtens verbindend
te zijn, effectief zijn, d. i. zij moeten door eene toereikende krijgsmagt worden uitge-
oefend, waardoor de toegang tot de vijandelijke kust of haven feitelijk wordt belet. De
Parijsche verklaring was vooreerst slechts geldig voor de deelnemers van het Parijsche
vredes-tractaat, doch later zijn de meeste Europesche staten toegetreden. N.-America
daarentegen heeft er zich nog niet mede vereenigd, en het is vooral het eerste punt
(de afschaffing der kaperij), dat er den meesten tegenstand ondervindt. Verg. o. a. Ja-
cobsen, Seerecht des Friedeus vnd Kriegs (1815); Pardessus, Colleclion des lois maritimes
(5 dln., 1828—39); Kaltenborn, Gmndsatze des praklischeu Etirop. Seerechts (2 dln.,
1851); Ortolan, La Diplomatie de la Mer (1846); Abbink, Het zeeregt en de zee-assu-
rantiewelten aller volken
(1852—1854), en Cauchy, Le droit maritime international
(3 dln., 1862).
Zeerooverjj onderscheidt zich van kaperij (zie Kaper) daardoor, dat zij door vrijbuiters
en roovers onder willekeurige vlag en op eigen gezag wordt uitgeoefend. In de oudheid
-ocr page 368-
362                                      ZEESTEK — ZEESTROOMEN.
varen de Cilicische en andere zeeroovers in de Middellandsch»: zee berucht, later ook
de Normandische zeeroovers van de 8ste tot de 1 l«le eeuw, de N.-Afrikaansche zeeroovers
tot op onzen tijd, die in den Griekschen archipel en in den Perzischen zeeboezem, alsmede
de rool\'schepen, welke op de YV.-Afrikaansche kust door de Ashantijnen en andere Neger -
staten werden uitgerust. Thans zijn de Maleische zeeroovers in den O.Indischen ar-
chipel nagenoeg de eenigen, die dit bedrijf nog stelselmatig uitoefenen. Volgens een
bestaand verdrag met Engeland pogen de Ëngelsche en Nederlaudsche zeemagten hen
uit te roeijen. Z. wordt gewoonlijk onmiddellijk met den dood gestraft.
Zeester, Aderias, uit de klasse der Stekelhuidigen, heefteen platgedrukt, vaak ster-
vorraig ligchaam, dat bij de mteste soorten uit vijf, bij anderen uit meer armen bestaat;
bij enkelen vindt men alleen eene vijfhoekige schijf. De Gewone Z. (A. rubtm) komt
aan sommige kusten zeer menigvuldig voor, zoodat men ze tot bemesting gebruikt.
Deze wordt ook op onze kusten gevonden en is door Batter beschreven in zijne natuur-
kundige uitspanningen.
Zeestroomen. Door Z. verstaat men in algemeenen zin de onderlinge verplaatsing der
wateren van den oceaan. Uehalve de door den invloed van zon en maan teweegge-
bragte eb en vloed (z. a.) kunnen zij worden onderscheiden in eigenlijke Z. en Drift-
stroomen. De eersten behooren tot het circulatie-stelsel van den oceaan, de tweeden zijn
hun ontstaan verschuldigd aan winden, die gedurende eenigen tijd uit dezelfde streek
waaijen; zij zijn niet altijd scherp van de eigentlijke Z. te onderscheiden en vallen daar-
mede dikwijls zamen. De oceaan wordt in de verzengde luchtstreek veel meer door de
zon verwarmd dan in de koudere; tusschen de keerkringen wordt daardoor veel water,
12 en meer Ned. kannen per □ el oppervlakte in het etmaal, als damp weggenomen
en de digtheid en het zoutgehalte van het water belangrijk veranderd. Eene toestrooming
van koud water van hoogere naar lagere breedte als onderstroom, en eene afstrooming
van warm water van lagere naar hoofere breedte als bovenstroom wordt daardoor ver-
oorzaakt en in het algemeen die rustelooze toestand van verbroken evenwigt in de wateren
der wereldzee teweeg gebragt, die zich door de Z. voortdurend poogt te herstellen. De
rigting der Z. gehoorzaamt verder aan de dagelijksche omwenteling der aarde om hare
as, aan de landen die den oceaan begrenzen, aan de gesteldheid van den bodem der
zee en aan de heerschende winden. De Z. in den Atlantischen oceaan zijn het meest
onderzocht en bekend. Deze oceaan wordt van het Oosten naar het Westen doorsneden
door den aequatoriaal-stroom , die in de nabijheid van den evenaai digt bij de Afrikaansche
kust aanvangt en met eene snelheid van 40 E. mijlen in het etmaal en eene tempe-
ratuur van 73° F. naar de tegenoverliggende kust van Z.-America stroomt. Midden
tusschen die beide werelddeelen scheidt zich een tak, die N. W. waarts loopt, af, terwijl
de hoofdstroom zijn weg voortzet en zich bij de oostel. spits van Z.-America, kaap
St. Roque, in twee takken splitst. De noordel. arm vervolgt zijn loop langs de N.
kust, doorstroomt met afwisselende snelheid de Karaïbisehe zee en komt door straat
Yucatan in de golf van Mexico, waar hij den magtigen golfstroom (z. a.) voedt. De
zuidel. tak stroomt langs de Z. O. kust van Z.-America, wendt zich tusschen de
Plats-rivier en den Zuider keerkring naar het Z. O. en verliest zich in de Indische
zee. In de zeeën, die Groenland begrenzen, heerscht een stroom aan de oppervlakte,
bovenstroom, naar het Z., en een stroom in de diepte, onderstroom, naar het N.
De eerste voert het ijs der noordel. zeeën zuidwaarts soms tot op 40° N. B.,
waar het in het warme water van den golfstroom verdwijnt. De Guinea-stroom,
ontstaande uit een tak van den golfstroom, buigt zich langs de kust van Guinea van het
W. naar het O., verkrijgt door de heete N. O. winden van het vasteland eene verhoogde
temperatuur en loopt naast den aequatoriaal-stroom, doch in tegengestelde rigting,
voort, totdat hij vlak aan de Afrikaansche kust weder in deze overgaat. Uit de Oostzee
is steeds een regelmatige afvloed van water door de Sond in de Noordzee; door straat
Gibraltar daarentegen loopt altijd een bovenstroom uit de Atlantische zee en een onder-
stroom in tegengestelde risting. In de Stille Zuidzee bestaat even als in den Atlantischen
oceaan een westelijke stroom, die aan de W. kust van Z.-America aanvangt en gevoed
wordt door den Peruviaanschen koudwaterstroom; deze komt van uit de zuidel. Ijszee
in den Grooten oceaan, dringt zich op 42°, de breedte van zuidel. Chili, O. waarts
naar America en splitst zich daar in een zuid. en noordel. arm. De eerste stroomt
langs kaap Hoorn naar den Atlantischen oceaan, de tweede loopt met groote snelheid
langs de kusten van Chili en Peru, heeft hier doorgaande eene lagere temperatuur dan
-ocr page 369-
ZEETÜLP — ZEILEN.
363
de lucht en matigt het warme klimaat dezer landen. In de nabijheid van den evenaar
breidt deze stroom zich westwaarts uit, stijgt gaande weg in temperatuur en verdeelt
zich in takken. Een deel zijner wateren schijnt hij langs de O. kust van Nieuw-Holland
Z.waarts te zenden, een ander deel (de buro Suwa) baant zich een doortogt, tusschen
de talrijke eilandengroepen door, naar de Rhilippijnsche eilanden, neemt eene noordoostel.
rigting aan, bespoelt met zijn warm water de Japansche eilande.n, verliest zich verder
in het noordel. gedeelte van den Grooten oceaan en verzacht het klimaat der koude
landen. Reoosten Afrika komt een stroom uit de Indische zee; hij omvat het eiland
Madagaskar (Mozambique-stroom), loopt Z.waarts, buigt zich om de zuidspits van dat
werelddeel heen (Agulho-stroom) en verliest zich in den poolstroom.
Zeetulp, Zeepok, Balanus. Deze geeft in de klasse der Schaaldieren den naam aan
eene familie der Mosselkreeften (Balanoidea). De dieren dezer familie zijn met kalk-
achtige schalen bekleed. Rij de Z. zit de kalkachtige schaal op andere voorwerpen vast-
gehecht, welke schaal bij de Eendenmossel, Lepas (niet te verwarren met een schelp-
dier van dien naam), op een steel bevestigd is. De Walvischluizen behooren ook tot
deze familie; deze leven in de huid der walvisschen van het zuidelijk halfrond.
Zeewier. Zie Zeegras.
Zeewolf, slnarrhichas lupus, behoort tot de Slijmvisschen. Hij bereikt eene lengte
van 1—2 el; zijn ligchaam is zijdelings zaamgedrukt. De Z. onderscheidt zich vooral
door zijn grooten kop, waarvan de mond tot achter de oogen opengaat en met een
vier- of zestal gekromde tanden, behalve de kleineren, gewapend is. De Z. bewoont de
Noordzee en wordt ook op onze kusten gevangen; hij eet allerlei schelpdieren, krabben,
zeesterren enz.
Zeeziekte schijnt veroorzaakt te worden door de schommelingen van het schip, die
waarschijnlijk eene geringe schudding van dat gedeelte der hersenen te weeg brengt,
waaruit de nervus vagus ontspringt. Hierdoor ontstaat dan de duizeligheid en het braken
van dergelijke patiënten. Het be?te voorbehoedmiddel is horizontale rugligging.
Zeezout is hetzelfde als keukenzout. Zie Zont.
Zeezwaluw, Stern, Ikstern, Vischdiefje. Sterna, is een geslacht van zeevogels. De
soorten hebben in hunne gedaante eenige overeenkomst met meeuwen, maar zijn kleiner
dan deze. Zij hebben langer en puntiger vleugels en een diep gevorkten staart, dat hun
overeenkomst met zwaluwen geeft. Zij voeden zich veelal met visschen. De Zeezwalu-
wen zijn trekvogels, die van Mei tot September op onze kusten zijn. Onder de soorten
komen het meest voor de 8. hiruiido, met roode pooten, en de Dwergzwaluw (S. minula);
deze is de kleinste. Verder heeft men den Grooten Stern, den Keus-Stern, den Lach-
Stern en den Zwarten Stern (£. eanliaca, caspia, auglica en n/i/ra).
Zefir of Zephyr, een koele, aangename wind, voor Griekenland de zuidwesten-wind,
heette bij de Romeinen Favonius, onder wiens bescherming bloemen en aardvruchten
stonden. Volgens de mythologie was de Z. de als gevleugelde jongeling voorgestelde zoon
van Aeolus en Eos. Nieuwere (lichters geven hem eene menigte gevleugelde kinderen.
Zegelaarde. Hierdoor verstond men eene soort van kleiaarde, waartoe men de Lem-
nische aarde gebruikte, die als een adstringerend middel en als universaal middel gebruikt
en verzegeld verkocht werd. Ook andere klei- en bolussoorten bezigde men daartoe.
Zegellak. Zie Lak.
Zegge, Rietgras. Carex. Dit plantengeslacht behoort tot de familie der Cypergras-
sen en is iu onze flora door 52 soorten vertegenwoordigd, die men op vochtige hei-,
znnd- of veengronden aantreft. Dit geslacht onderscheidt zich doordien de bloemen
veelal in écnslachtige aren, bij sommigen in tweeslachtige vereenigd staan; in het
eerste geval staan de mannelijke aren boven de vrouwelijke. Een paar onzer soorten
zijn zelfs tweehuizig. Al de soorten zijn overblijvend. De halmen hebben geene knoo-
pen. Als veevoeder is de Z. ongeschikt, daar zij zure bestanddeelen en geene suiker
bevat, dat vooral het geval is bij de soorten die op zoogenaamde zure gronden groeijen.
De Zand-Z. (C. arenaria) is door haar kruipenden wortelstok zeer dienstig om deu
zandigen bodem vaster te maken.
Zeilen noemt men in het algemeen de stukken zwaar doek of andere stof, die op sche-
pen of molenwieken worden aangewend, om hen door middel van den wind in bewe-
ging te brengen. De Z. voor vaartuigen werden waarschijnlijk het eerst door de Tyriërs
gebruikt. Zij worden onderscheiden naar hun vorm, naar de soorten van schepen,
waarvoor zij bestemd zijn, of naar den mast, het rondhout of de stag, waaraan zij op
-ocr page 370-
364
ZEILSCHIP - ZEITZ.
het vaartuig worden bevestigd. Wat de gedaante betreft, heeft men vierkante en drie-
hoekige zeilen, terwijl anderen een onregelmatig vierkant vormen. De zijden van een
vierkant Z. noemt men in onze taal lijken, de bovenhoeken nokken, de benedenhoeken
schcotJioornx. Naar de soort van schepen onderscheidt men een brikzeil, een kotter-
zeil , een suiakzeil enz. Verder spreekt men, naar de plaats waar zij aangebragt zijn,
van een razeil, een gaffelzeil, een sprietzeil, een stagzeil enz. Door zamenstelling,
ook met namen welker oorsprong veelal in het duister ligt. ontstaan de menigte be-
namingen, waarvan de zeeman zich bedient ter aanduiding der verschillende zeilen.
Zeilschip noemt men een vaartuig, dat door middel van zeilen door den wind wordt
voortgestuwd, in tegenstelling met de galei of het roeivaartuig der Ouden en met het
stoomschip van den lateren tijd. De eerste aanwending van riemen en zeilen verliest
zich in de vroegste eeuwen. Uit hetgeen ons van latere toestanden bekend is, toen
riemen en zeilen beiden in gebruik waren, blijkt dat er twee hoofdsoorten van sche-
pen bestonden : het lange schip of\' de galei en het ronde- of zeilschip. De galei was
weinig afhankelijk van den wind. paarde groote snelheid met juistheid van beweging
en was zeer geschikt voor reizen van korten duur en voor den krijg te water. Zij had
echter weinig scheepsruimte tot het laden van koopmansgoederen. Hiertoe bezigde men
bij voorkeur schepen, die breeder gebouwd waren, meer diepgang hadden en hoofdza-
kelijk door zeilen bewogen werden met weinig of geen roeijers. Dezelfde verschijnse-
len die zich oudtijds in de Middellandsche zee hadden voorgedaan, vertoonden zich
ook in het westen van Europa, met name iu Nederland. Zoolang het verkeer zich tot
de binnenwateren bepaalde was de riem voldoende, maar toen de handelsreizen zich
al verder en verder uitstrekten, begon men zich meer van zeilschepen te bedienen.
Deze ondergingen vele verbeteringen, nadat de uitvinding van het kompas aan de scheep-
vaart grootere uitbreiding had gegeven, en bereikten tegen het einde der 1 81\'6 eeuw
voor den oorlog hun toppunt van bloei in het linieschip en het fregat. Sedert de toe-
passing van den stoom heeft het Z. voor den oorlog veel van zijne waarde verloren.
Het stoomschip levert echter voor den handel door de weinige voor handelswaren over-
blijvende scheepsruimte groote bezwaren op.
Zeilsteen. Dezen naam geeft men ook wel aan den magneet.
Zeissng (Adolf), bekend door zijne onderzoekingen over de proporties van het men-
schelijk ligchaam, in 1810 te Ballenstedt geb., was eerst onderwijzer aan het gymna-
sium en prof. te Bemburg en leefde sedert 1853 buiten betrekking te Leipzig en Mnn-
ehen. Hij schreef o. a. Neue Lei/re von den Pruporlicmen dei menscAl, Körpers (1854),
Aeithetische Forse//nngen (1855), Die Metamorphosen in den Verliidtnimen der mensc/il.
Gestalt
(1860).
Zeist of Zeyst. fraai gelegen dorp in het arrond. Amersfoort van de Nederl. prov.
Utrecht, 2 u. van Utrecht, in de nabijheid van den Eijnspoorweg, telt omstr. 4700
inw., heeft eene Hervormde kerk met fraai orgel, eene Roomsehe, eene Afgescheidene
en eene Hemhuttersche kerk en is door eene menigte fraaije buitenplaatsen omge-
ven. Het vorstelijk gebouwde huis te Z. werd in 1677 gesticht door Willem van Nas-
sau, heer van Odijk en Cortgene. in 17 46 verkocht aan den heer Schellinger en in
1767 aan Maria Agnes, gravin von Zinzendorf, dochter van den beroemden graaf Nikol.
Ludw. von Zinzendorf (z. a.), echtgenoote van den graaf von Dohna. Sedert 1746 ves-
tiirde zich te Z. de Broedergemeente der Hernhutters, die twee vierkante pleinen aan beide
zijden van het huis bewoont, omstr. 300 leden telt en vooral door eene veelzijdige nij-
verheid (1 porseleinfabriek, 2 ijzergieterijen, kaarsenmakerij , zeepziederij, schoenmake-
rijen, kunstdraaijerijen enz.) haar bestaan vindt. Ook zijn er twee goede Hemhuttersche
kostscholen voor knapen en voor meisjes. Het huis te Z. werd achtereenvolgens het
eigendom van den heer Nyborg, van den heer Huidekoper en sedert 1867 van den
heer Labouchère.
Zeitz, kreitsstad in het Pruiss. regeringsgebied Merseburg, aan de Witte Eister en
aan den spoorweg van Weissenfels naar Gera, met {1864^ 1 4,256 inw., heeft vijf
Evangeli«che kerken, een Evang. collegiënstift met bibliotheek, het thans tot verbeter-,
armen- en ziekenhuis ingerigte slot Moritzburg, eertijds de residentie der hertogen van
Saksen-Z., fabrieken in katoenen-, wol!en-, linnen* en zijdewarcn , van wasdoek , leder,
piano\'s enz. — Het voormalige bisdom Z., in 968 door keizer Otto I opgerigt, werd
in 1029 onder den naam Naumburg-Z. naar Nanmburg verp\'oatst. Toen de laatste
Roomsehe bisschop, de geleerde Tul. Pflug, in 1564 stierf, werd prins Alexander van
-ocr page 371-
ZELFONTBRANDING — ZEMELS.                                 365
Keur-Saksen tot administrateur van het stift gekozen, na wiens dood Let bij Keur-
Saksen bleef, totdat de keurvorst Joh. George I het aan zijn zoon Maurits vermaakte,
die de stichter der Saksisch-Zeitzsche nevenlinie werd. Deze stierf in 1717 met hertog
Maurits Willem uit, waarna het stift met Saksen en in 18 15 met Pruissen vereenigd werd.
Zelfontbranding. Sommige sloffen, die eene groote verwantschap met zuurstof hebben,
kunnen onder daarvoor gunstige omstandigheden van zelve ontvlammen. Men noemt
dat Z. Zoodanige Z. kan ontstaan bij een nat gemaakt mengsel van ijzervijlsel en ewa-
vel, dat men in den grond graaft, — bij vochtig, zaamgepakt hooi, — bij opgehoopte,
wollen, met olie doortrokken stoffen, — bij steenkolen en dergelijke meer.
Zelfstandigheid of substantie duidt eene zelfstandig bestaande zaak aan ; de stof, het
geheel van een ligchaam, voor zooverre het uit gelijksoortige deelen zamengesteld is:
het gehalte, de kern of het hoofdbestanddeel, het beste van eene zaak.
Zelfstandig naamwoord. Zie Subatantivum.
Zeil is de naam van onderscheidene kleine plaatsen in Duitschland en Zwitserland. De
voornaamsten zijn: Z. aan het Zellermeer in het Oosteur. hertogdom Salzburg, met 850
inw.; — Z. aan den Ziller in den Tiroolschen kreits Innsbruck, in het Zillerdal, met 850
inw.; — Z. aan de Ips in het Oostenr. district Waidhofen , met 1000 inw.; —Z. aan den
Zellerbach en de Moezel in de Pruiss. Rijn-prov., met 2160 inw. en belangrijken wijnhan-
del; — Z. aan den Maiu, in den Beijerschen kreits Neder-Franken, met 1380 inw. en
de kloosters Unterzell en Oberzell in de nabijheid.
Zeil (Karl), verdienstelijk philoloog en humanist, in 1793 te Manheim geb., 9tudeerde
te Heidelberg, Göttingen en Breslau, werd in 1814 prof. bij het lyceum te Eastadt,
in 1821 prof. in de philosophie en welsprekendheid te Freiburg, waar hij in 1830
een philologisch seminarie oprigtte, en in 184 7, met den titel van geheim hoi\'raad,
prof. te Heidelberg. Zijne hoofdwerkeu zijn: De vera Theophrasteorum characlerum
indole el genuina forma
(2 dlu., i823—25), Ferienschrifteti (3 dlu., *826—33, nieuwe
reeks, 1857), Handb. der ró\'»i. Epigra/ihik (3 dln., 18ö0 volgg.). Hij gaf Ethica ad
Nicomachum
van Aristoteles (2 dln., 1821) en onderscheidene Lat. classici uit.
Zeil (Ulr.), de oudste boekdrukker van Keulen, waar hij van 1462—94 de nieuwe
kunst uitoefende. Zijne oudste drukken zijn: Chrysoslomus super psalmo quinquagesimo
(1466), Augustinus de vila christiana (1467), Biblia latina (2 dln., 1470). Zijn laatste
druk is Gtrardi Hardertici commentarü in IV libros tiove logice Alberti M. (1494).
Zeiler (Eduard), verdienstelijk Duitsch wijsgeerig godgeleerde, in 1814 te Kleinbott-
war in Wurtemberg geb., studeerde te Tubingen, waar hij privaat-docent wa3, toen
hij in 1846 als prof. in de godgeleerdheid te Bern beroepen werd. Daar hij tot de
linker zijde der Hegehche school behoorde, verhieven zich vele stemmen in het canton
tegen deze benoeming, maar de groote raad bekrachtigde haar. In 1849 werd hij prof.
bij de philosophische faculteit te Marburg en in 1862 te Heidelberg. Zijne voor-
naamste schriften zijn: Die Pniiots. der Grier.hen (3 dln., 2de uitg., 1859), Las theol.
System Zwingli\'s
(1853), Gesch. der christl. Kirche (184S), Die Apostelgesch. nach
ihrem hihalte u. Ursprunge kritisch unlersucht
(1854). Hij gaf de Theol. Jahrbücher
dl. 1—6 (1842—47) en met F. C. Baur dl. 7—16 (1848—57) uit.
Zeloten, d. i. ijveraars, worden in het algemeen allen genoemd, die met onver-
draagzamen ijver voor hunne godsdienstige inzigten strijden. In het bijzonder wordt
door dien naam de Joodsche partij aangeduid, die door haren dollen ijver voor de wet
en de bevrijding des vaderlands en haren haat tegen alle andersdenkenden den in 66 n.
Chr. tegen de Romeinen losgebarsten op9tand der Joden veroorzaakte, welke den bloedigen
oorlog en de verwoesting van Jeruzalem in 70 n. Chr. ten gevolge had.
Zetter (Karl. Friedr.j, verdienstelijk Duitsch toonkunstenaar en componist, in 1758
te Berlijn geb., was eerst metselaar, maar wijdde zich op rijperen leeftijd geheel aan
de muziek. In 1809 werd hij prof. in de toonkunst bij de akademie te Berlijn en door
den koning tot verbetering der kerkmuziek naar Koningsbergen gezonden. Hij overleed
in 1832. Vooral muntte hij in de compositie van zangmuziek uit. Tot zijne leer-
lingen behoort ook Mendelssobn-Bartholdy. Hij was zeer bevriend met Göthe. Zijn
Briefweclisel mil Göthe (6 dln., 1ö33—34) zag na zijn dood het licht.
Zemels. Aan de buitenste bolsters der granen geeft men dezen naam. Zooals bekend
is, worden bij de meelbereiding door den builmolen de Z. afgezonderd, die op die wijze
bij de broodbereiding verwijderd worden, omdat zij moeijelijk of niet te verteren zijn.
Iutusscheu bevatten du Z. veel voedende stof, namelijk kleefstof en ook nog wat meel.
-ocr page 372-
366                                      ZEMPLIN — ZENDELINGEN.
Een Fransch scheikundige Millon heeft dnarom getracht de Z. als voedsel te bereiden,
wat evenwel niet geheel met voordeel gelukt is. Lehmann wilde de voedende slof in
het brood brengen, door de Z. met verdund zoutzuur te overgieten, waardoor de kleef-
stof opgelost wordt, om daarna door koolzure soda het zuur te neutraliseren , waardoor
zout gevormd wordt dat tevens het brood smakelijk maakt.
Zemplin, comitaat in den Hong. kreits aan deze zijde van de Theiss, grenst aan
Galicië en de comitaten Saros, Abauj-Torua, Borsod, Noordbihar, Szabolcs en Ungh-
var, telt op 111 □ m. ruim 24y,000 inw., is in het N. bergachtig door de kar-
paten, koud en onvruchtbaar, maar in het midden in het Brodogdal en tusschen de
rivieren liernath, Lajo en Theiss, als ook in het Z. tusschen de Tokajer- en Hegyaljaer-
bergen zeer vruchtbaar. De voornaamste voortbrengselen zijn: graan, vlas, hennep,
tabak, uitstekende wijnen, ijzer, marmer, steenkolen, opaal. Het comitaat heeft Sa-
torellya Ujliely, met 6500 inw., tot hoofdplaats en is «aar het slot Z. bij het markt-
vlek van dien naam genoemd.
Zend, een woord, dat waarschijnlijk wetenschap of kennis beteekent, is de naam der
taal, waarin de onder den naam Zendavesta (z. a.) bekende overblijfselen van de hei-
lige boeken der oude Perzen geschreven zijn. Eigenlijk moet zij naar het land, waar
zy gesproken werd, de Bactrische taal genoemd worden. Zij behoort tot den Indo-
Germaanschen taaistam en met het Perzisch, Peblewi, Parsi en Nieuw-Perzisch tot de
Ironische familie, die met de Indische talen de Arische groep vormt. Anquetil Du-
perron vond deze langen tijd verloren geraakte taal terug, en na hem hebben Rask,
JJuruouf, Hopp, Brockliaus, Spiegel, Hang en and. haar nader leeien kennen.
Zendavesta, d i Zend-oorkonde, is de naam van de heilige schriften der oude Par-
sen, waarin de godsdienstige leeriugen van Zoroaster (z. a.) vervat zijn, en die gebeden ,
wetten en sagen, menigmaal in bonte mengeling, bevatten. De echtheid dezer schriften ,
in zoo verre de oude Parsen deze reeds bezaten en aan Zoroaster toeschreven, is door
Kleuker en and. bewezen , hoewel Zoroaster zelf niet de schrijver is van alle afzonder-
lij ke gedeelten, die in een tijdperk van omstr. 1000 jaren ontstaan zijn. De Z. bestaat
uit 5 deelen (Nockl: I) de VenJïdad, de van God gegevene wet; 2) Izeschnek of Yaqna,
een liturgisch boek met lofzangen en gebeden; 3) Vis/jered, aanroepingen bevattende
van de hemelsche geesten en geniussen, die over de natuur gesteld zijn. Deze drie
deelen vereenigd zijn door de Parsische priesters Veudidad-Sadé genoemd. 4) Yes/its,.
eene verzameling van fragmenten van lofliederen en aanroepingen der hemelsche geesten;
5) Siroese, eene soort van liturgischen kalender met geheden voor eiken dag. De Z.
werd het eerst in Europa bekend door Anquetil Duperron, die haar in 1762 in de
oud-Bactrische taal naar Europa overbragt en in 1771 in eene Fr. vertaling uitgaf,
naar welke kleuker eene Duitsche (3 dlu., 1776-—7s) bewerkte. Westergaard begon
eene volledige uitgave van het origineel met eene Eng. vertaling (1852—54) en Spiegel
met eene Duitsche vertaling (3 dln., 1851 volgg.). Burnouf, Olshausen, Brockbaus ,
Lassen, Eckard en and. schreven over afzonderlijke deelen.
Zendelingen, Zendeling-genootschappen. Het Christendom werd naar hel uitdrukkelijk
gebod van zijn Stichter (Math. 28: 19) door prediking gevestigd en uitgebreid. Met
dat oogmerk had Jezus zijne 12 discipelen om zich verzameld, om hen als apostelen,
d. i. gezanten of zendelingen, ter prediking uit te zenden (Mark. 3: 14). In de eerste
eeuw werd het Christendom, vooral door den volhardenden ijver van Paulus in het
zendingswerk onder de Heidenen, in de meeste landstreken van het Rorneinsche rijk ge-
vestigd en breidde zich in de twee volgende eeuwen, niettegenstaande de bloedigste ver-
volgingen, dermate uit, dat het in den aanvang der 4de eeuw in dat rijk de zegepraal
over het Heidendom behaalde. Toen het Christendom tot godsdienst van den staat ver-
heven was en onder zijne belijders vele naam-Christenen telde, ontaardde ook het zendelings-
werk, en staatkundige bedoelingen traden maar al te zeer in de plaats der evangelieprediking
bij de uitbreiding van het Christendom onder de heidensche volken van Europa, die
deels door geweld, deels door staatkundigen invloed op hunne vorsten, in geheele massa\'s
tot het Christendom toetraden en veelal hun oud heidendom onder nieuwe Christelijke
vormen behielden. In de hierdoor verbasterde kerk der middeleeuwen werd de zundings-
geest nagenoeg geheel uitgedoofd. De hervormers moesten eerst het heidendom binnen
de Christel, kerk door de prediking des evangelies bestrijden, eer zij aan de uitbreiding
van het Christendom onder heidensche volken denken konden, en de Roomsche kerk
zond zendelingen naar de Protestantsche landen uit om het verloren gebied te heroveren.
-ocr page 373-
ZENEGROEN - ZENGG.
367
Maar in de Roomsche kerk ontwaakte toch reeds in de 17de eeuw de geest der heiden-
bekeering met nieuwe kracht. Hiertoe werden te Rome door Gregorius XV in 1622 de
üongregatio de propaganda fide en door Urbanus VIII in 1627 het Collegium de pro-
paganda Jide
(zie Propaganda) en verschillende seruinariën ter opleiding van Eendalingen
gesticht. Gelijktijdig rigtten ook wereldlijke geestelijken in Frankrijk en Italië verschil-
lende zendelings-vereenigingen op, z. a. die der priesters van het Oratorium, de L,aza-
risten, de Missiepriesters van het heil. sacrament, de Seminaristen van St.-Sulpice te
Parijs, de Missiepriesters van Jezus en Maria, de Seminaristen van St -Nicolas in
Frankrijk enz. De belangrijkste zendingen der Roomsche kerk zijn naar China, O.-Indië
en Japan. Onder de Protestantsche volken waren er in de 17de eeuw wel enkelen, die
zegenrijk ter bekeering der Heidenen werkzaam waren, z. a. bij de Nederlanders
Junius op Formosa, lialdaeus op Ceylon, en bij de Engelschen vooral Eliot en de familie
Mayhew onder de Indianen, maar meer algemeen ontwaakte de zendelingsijver onder de
Protest, volken eerst sedert het begin der 18de eeuw. Het oudste Protest, zendeling-ge-
nootschap is de Society forpropatjating t/te Gospel in foreign paris, in 1701 in Engeland
opgerigt Frederik IV, koning van Denemarken, zond onder medewerking van Francke
uit Ualle in 1705 den beroemden Ziegenbalg (z. a.J naar Tranquebar in O.-Indiè en
rigtte in 1714 een afzonderlijk Zendelings-collegie te Kopenhagen op, hoewel toch Ualle,
waar de zendelingen gevormd en de berigten gedrukt werden, het middelpunt dezer
zending bleet. De uitgebreide zendingsarbeid der Hernhutters dagteekent van 1732, toen
de eerste zendelingen, Dav. Nitschmann en Leonh. Dober, naar St.-Thomas in W.-
Indië vertrokken. Trad bij de oprigting der Protest. Zendeling-genootschappen in de
voorgaande eeuw (het Londensche, in 1795, het Nederlandsche, in 1797 te Rotterdam
opgerigt) het algemeen Christelijk element op den voorgrond, zoodat leden van ver-
schillende Protest, kerkgenootschappen zich vereenigden, allengskens, in Engeland en
N.-America reeds zeer spoedig, in Nederland sedert het laatste 20tal jaren, deed zich
ook op dit gebied de confessioneele ijver gelden , zoodat verschillende kerkgenootschappen
of, gelijk bij ons, de voorstanders van verschillende dogmatische rigtingen afzonderlijke
Zendeling-genootschapi.cu oprigtten. Het aantal Protest. Zendeling genootschappen is hier-
door overgroot. De voornaamsten, behalve de reeds genoemden, zijn in Engeland: de
Baptist Missionary Society (1792), de Church Missionary Society for Africa and the
East (1799), het\' Wesleyaansche Z. (1814); in Schotland: het Z. der Schotsche kerk
(1824) en sedert 1843 dat der Vrije Schotsche kerk; in N.America: American Hoard
of Commissioners for foreign Missions (1810), American Baptist Board of foreign Mis-
sions (1814), verder hebben er de Methodisten, de Bisschoppel. kerk, de Presbyterianen
afzonderlijke Zendeling-genootschappen; in Duitschland en Zwitserland: in 1800 rigtte
Janicke te Berlijn eene zendingschool op, in 1815 werd te Bazel de Evangelische Mis-
sionsgesellschaft opgerigt, in 1823 de Missionsverein te Berlijn, in ls28 de Rheini-
sche Missionsgesellschaft te Elberfeld-Harmen, in 1836 de Norddeutsche Missions-
gesellschaft te Bremen, iu 1&36 de Evangelisch-Luth. Missionsgesellschaft te Dres-
den, sedert 184 8 te Leipzig, in 1856 de Gesammtvereiu für die chinesische Mission,
uit de vereeniging van drie zelfstandig werkende vereenigingen ontstaan, de zendelings-
vereeniging van pastor Harms te Hermannsburg, die in 1854 het eerste Duitsche zen-
delingsschip naar Z.-Afrika uitzond; in Frankrijk: het Parijsche zendeling-genootschap,
in 1815 opgerigt; in Nederland: behalve het Nederl. zendeling-genootschap, het oudste
op het Europesche vasteland, in 1797 vooral door toedoen van Dr. van derKempop-
gerigt, het Doopsgezinde Z., vroeger eene afdeeling van de Raptist M. S., sedert 1848
zelfstandig werkende, het Utrechtsche Z. (1858), de Rotterdamsche zendelings-vereeni<rinf
(1858). Verg. o. a. Wiggers, Gesch. der evang. Mission (2 dln., 1845—46), Handbüch-
lein der Missionsgesch. u. Missionsgeographie
(2de uitg., 1846), het hascler Missionsmaga-
zin
(sedert 1856), Mededeelingen vanwege het Nederl. Zendeling-genootschap (sedert 185 6).
Zenegroen. Ajuga, een plantengeslacht uit de familie der Lipbloemigen, dat zich door
eene tweetandige bovenlip der bloemkroon onderscheidt. Wij hebben een drietal soorten.
le Het Kruipend Z. (A. replans), dat men op weilanden en vochtige plaatsen aantreft
met kruipende uitloopers. De vierkant opgaande stengel is aan twee zijden behaard.__
2e Het Geneefsch Z. (A. genevensü), dat in Limburg gevonden wordt. — 3e Het Geel
Z. (A. chamaepitys), dat bij Maastricht groeit.
Zengg of Segnia, koninklijke vrij- en havenstad in het Kroatisch Militaire-Grenzen-
gebied, aan het Morlnkkanaal van de Adriatische zee, zetel van een Roomechen bis-
-ocr page 374-
ZENITH — ZENTNER.
368
schop met domkapittel en consistorie, heeft eene kathedraal, een theologisch dioce-
saan instituut, bisschoppelijk seminarie, oppergyinnasium, groote zout- en graanmagazijnen
en levendigen zeehandel naar Italië en de Levant en telt 3000 inw.
Zenith (Arab.) of toppunt, het bovenste einde, waar de vertikaal de9 waarnemers het
hemelgewelf ontmoet, dus tegenover het nadir.
Zeno I, keizer van het Rom. rijk in het O., 474—91 n. Chr., was een Isauriër van
geboorte en heette eigenlijk Thraskalisseus, Keizer Leo 1 ontbood hem in 468 naar
konstantinopel, waar hij met de prinses Ariadne huwde. In 474 werd bij medéregent
van Leo 11, die weldra stierf, en daarna zelf keizer. Hij was een losbandig en wreed
dwingeland, hield zich tegen velerlei opstanden staande en is in de kerkgeschiedenis
bekend door de uitvaardiging van het Henoticon in 482 ter beslechting van den Mo-
nophysitischen strijd.
Zeno, de Eleatiker, beroemd Grieksch wijsgeer, omstr. 500 v. Chr. te Elea in Groot-
Griekenland geb., reisde met zijn leermeester Parmenides naar Athene, waar hij Soerates
leerde kennen. De sage zegt, dat bij, na de mislukking eencr zamenzwering tegen Ne-
archos, tyran van Elea, door dezen in een mortier te pletter nerd gestampt. Hij is de
uitvinder der dialektiek. Uit de enkele fragmenten zijner schriften blijkt, dat hij de tegen
het systeem der Eleati.-che school aangevoerde gronden, die aan het empirisch realisme
ontleend waren, poogde te ontzenuwen. Verg. Crell, De Zenone (i 724); Gerling, De Z.
El. paralogismis motum s//ecta>tlibus
(i&25).
Zeao, Citticus, de stichter der Stoïsche school, geb. te Cittium op Cyprus, leefde
omstr. 3(0—260 v. Chr., was eerst koopman, maar wijdde zich aan de wijsbegeerte ,
na op eene reis naar Athene schipbreuk geleden en daarbij alles verloren te hebben.
Hij hoorde eerst den Cynischen wijsgeer krates, daarna de Megarische wijsgeeren Stilpo
en Diodorus en eindelijk de academici Xenokrates en Polemo, en trad na 20 jarige
voorbereiding zelf als leeraar in de Stoa (z. a.) op, weshalve zijne school de Stoïsche
en zijne leerlingen Stoïcijnen (z. a.) genoemd werden. Hij maakte, 72, volgens
anderen 98 jaar oud, aan zijn leven, hetzij door vrijwillige uithongering, hetzij door
verworging een einde. Over zijne leerstellingen zie het art. Stoïcijnen. Hij schreef
onderscheidene schriften, o. a. Over den slaat, Ocer de natuur des menschen, Over de
hartstugten
enz. Apollonius van Tyrus gaf een catalogus van zijne schriften, die echter
allen zijn verloren gegaan. Verg. Innichen, De Z. Citticu (1724).
Zeao (Apostolo), als dichter en letterkundige beroemd, in 1668 te Venetië geb.,
wijdde zich aan de studie der poëzij en der geschiedenis, werd in 1715 door keizer
Karel VI als historiograaf en hof-theaterdichter naar Weenen beroepen, keerdein 1729
naar Venetië terug en overleed aldaar in 1750. Door zijne melodrama\'s gaf hij aan
de [tal. opera een regelmatigen vorm. Zijne dramatische werken zijn in 10 dln. (Ven.
1744) verzameld uitgegeven. Verder schreef hij : Dissertazioni üturico-critiche e litterarie
agli istorici italiani
(2 dln., 1752—53), Epistole (6 dln., 2de uitg. , 1785), Istorici
delle cose Veneziane
(10 dln., 1718—22), en gaf het Giornale de\'letterati d\'Ilalia sedert
1710 uit.
Zenobia (Septimia), vorstin van Palmyra (z. a.), gemalin en mederegentes van koning
Odenathus en na diens dood, 267 n. Chr., regentes voor hare minderjarige zonen
Herennianus en Timolaus, breidde het rijk tot Egypte uit en veroverde ook een deel
Tan Klein-Azië. De Rom. keizer Aurelianus versloeg haar in 272 bij Emesa en
belegerde haar in Palmyra. Zij ontvlugtte, maar werd gevangen genomen en moest
in 274 den\'triumftogt te Rome volgen. De keizer begiftigde haar met landerijen bij
Tibur. Hare nakomelingen bloeiden nog aan het einde der 4<te eeuw te Rome
Zenodotos, Alexandrijnsch grammaticus uit de 3de eeuw v. Chr., geb. te Ephesus,
wa9 een leerling van Philetas, leermeester van Ptolemaeus Philadelphus en bibliothe-
caris te Alexandrië. Hij stichtte er de eerste grammatische school en gaf eene nieuwe
recensie van den tekst der Homerische gedichten. Verg. Düntzer, üe Zenodoti sludiis
Homericis
(1848).
Zentner (Georg Friedr., vrijheer von), verdienstelijk Duitsch regtsgeleerde, in 1752
te Strasseuheim in de Palts geb., studeerde te Heidelberg en Göttiugen, was van 17 79—99
prof. in het staatsregt te Heidelberg, zag zich in 1799 naar Munchen beroepen,
werd aldaar in 1S17 staatsraad en directeur-ger eraal van het ministerie van binnenl.
zaken en van 1820—32 minister en overleed in 1835. De Beijersche constitutie van
1818 is grootendeels zijn werk.
-ocr page 375-
ZENUWEN — ZESCHAU.
36i»
Zenuwen komen slechts bij de dieren voor, en zouden dus als een onderscheidings-
kenmerk voor dieren en planten kunnen dienen, wanneer er niet, zooals thans het ge-
val is, dieren gevonden werden, bij welke men tot nog toe geene zenuwen gevonden
heeft. Zij vormen te zanuen een stelsel van organen , dat uitgaat van een centrum, de
hersenen en het ruggemerg, en bestaan uit vertakte cellen en vezelen. Deze vezelen
worden te zamen tot dikkere draden verbonden door bindweefsel, het neurilemuaa, en
bevatten een eiwitachtigen inhoud, het zenuwmerg. De werking der zenuwen is verschil-
lend. Sommigen verspreiden zich in de huid, en geven ons de verschillende gevoelsge-
waarwordingen. Anderen eindigen in de spieren en regelen de bewegingen. Nog ande-
ren brengen de aandoeningen van de zintuigen tot ons bewustzijn. Verder heeft men
nog zenuwen, die de beweging van de bloedvaten, het spijsverteringskanaa1 enz. rege-
len. Hiernaar onderscheidt men gevoels-, bewegings-, zintuigs-, vasomotorische en sym-
pathische Z.
Zenuwziekten. Deze ontstaan door anatomische veranderingen in de zenuwen, of door
drukking op eenig gedeelte van eene zenuw. Naar de verschijnselen kan men ze ver-
deelen in Z., die zich uiten door verhoogde , en Z., die zich uiten door verminderde werk-
dadigheid der zenuwen. Tot de eerste soort behooren de knimpen {spatmi) en de over-
gevoeligheid (/typeraesli/esie), tot de laatste de verlammingen (paralys? of parese) en
de ongevoeligheid (anaestliesie). Verder behooren nog tot de Z de verschillende stoor-
nissen in de psychische functiën (zie Zielsziekten).
Zeolithen. Men geeft dezen naam aan eene groep van mineralen van eene witte in
het rood, bruin ot\' groen overgaande kleur, die zich onderscheiden door de eigen-
schap van voor de blaaspijp in de vlam op te zwellen en tot wit email te smelten. De
Z. worden in de blaasruimten van basaltische mandelsteenen gevonden.
Zepuanja, tijdens de inneming van Jeruzalem door Nebukadnezar na den hoogepriester
de voornaamste der priesters, werd gevangen genomen en met den hoogepriester en de
drie dorpelbewaarders te Ribla gedood (2 Kon. 25: 18—21, Jerem. 52: 24—27). —
Z., profeet in het rijk van Juda onder de regering van koning Josia, was een achter-
kleinzoon van Hiskia en stamde zoo van David af. De inhoud zijner Profetiën, die in
den kanon de negende plaats onder de schriften der kleine profeten bekleeden, is de ver-
kondiging van een algemeen strafgerigt over Juda en Jeruzalem wegens de afgoderij
en zedeloosheid des volks.
Zepbyr. Zie Zefir.
Zerbst, hoofdplaats van het ambt Z. in het hertogdom Anhalt, aan de Nuthe en den
spoorweg van Berlijn naar Dessau gelegen, telt (1861) 11,379 inw. en heeft drie Evan-
gelische kerken, eene synagoge, een slot met park, een raadhuis, hospitaal, armen-
huis, werk- en tuchthuis, een gymnasium en fabrieken van goud- en zilverwaren, zijden
stoffen, laken, leder, porselein en tabak, bierbrouwerijen en eenigen handel.
Zérrenner (Heinr. Gottl.), Duitsch paedagogisch schrijver, in 1750 te Wernigerode
geb., studeerde te Halle in de godgeleerdheid, werd in 1772 leeraar te Klosterbergen,
in 1775 predikant te Beiendorf, in 1788 inspecteur en eerste predikant te Derenburg
bij Halberstadt en in 1810 generaal-superintendent te Halberstadt, waar hij in 1811
overleed. Hij is vooral bekend door het schrijven van den DeiUschen Schid/reund
(1791—1811, 46 dln.), voortgezet tot deel 60 door zijn zoon Karl Christ. (rottlieb
Z., eveneens een verdienstelijk paedagogisch schrijver, die, in 1780 te Beiendorf geb., te
Halle in de godgeleerdheid studeerde, eerst leeraar, daarna directeur van het seminarie
en eindelijk proost en directeur van het paedagogium Onzer Lieve Vrouw te Maagdeburg
was en in 1851 aldaar overleed. Hij schreef onderscheidene schriften van paedagogischen
en stichtelijken inhoud.
Zérrenner (Karl Mich.), bekend door zijne schriften over het mijnwezen, in 1818 te
Pösneck geb , was van 1842—48 directeur der goud-, platina- en diamantgroeven iu
het Ural-gebergte, sedert 1858 adviserend raad bij het staatsministerie te Gotha, regerings-
en bergraad. Hij schreef onderscheidene schriften op het gebied der mineralogie en van
het mijnwezen, als ook Brdkunde des Gouvernement» Perm (2 dln., 1851—53) en
Lehrb. des deutschen Beryrechts (1862).
Zeschau (Heinr. Anton von), verdienstelijk Saksisch staatsman, in 1789 te Jessen in
de Neder-Lausitz geb., studeerde te Leipzig en Wittenberg in de regten, maakte zich
gedurende den Duitsch-Franschen oorlog als ambtshoofdman van den Wittenbergschen
kreits verdienstelijk, werd in 18! 9 regeringsraad te Potsdam, keerde in 1822 als finan*
Alffem. Jfed. Encyclopedie, deel XV.                                                                               24
-ocr page 376-
ZESCHAU — ZEUGLODON.
370
tieraad naar Saksen terug, kwam in 1829 als gezant te Frankfort, werd in 1830 ge-
heimraad en president van het opperconsistorie te Dresden en in 1831 minister van
finantiën , in welke betrekking hij eene geheele hervorming in de Saks. staatshuishouding
tot stand bragt. In 1838 werd hij minister van buitenl. zaken, behield beide porte-
feuilles tot 1848, was in 1849 Saksisch gevolmagtigde bij de onderhandelingen over
de oprigting van een Duitschen bondstaat, werd in 1850 als lid van den raad van
bestuur der verbondene regeringen naar Berlijn gezonden en in 1851 tot minister van
het koninklijke huis en ordenkanselier benoemd. Hij schreef: Das Wirken der Staals-
regierung u. Slandr. des Königreicks Sachsen
(1834) en Ein Wort über die sachs. Eisen-
bahnen
(1846).
Zeschau (Heinr. Wilh. von), verdienstelijk Saksisch krijgskundige, in 1760 te Garenchen
in de Neder-Lausitz geb., kreeg zijne krijgskundige opleiding bij de militaire akademie
te Wilhelmstein, woonde de veldtogten van het Saksische leger van 1793—1809 bij,
nam in 1812 deel aan den togt naar Rusland, werd in 1813 gouverneur van Königstein,
kreeg na den slag van Dennewitz het opperbevel over de Saksische troepen en gaf zich
bij Leipzig alle moeite om het overloopeu der Saks. troepen te verhinderen. Hij ver-
gezelde als adjudant-generaal zijn koning in de gevangenis naar Friedrichsfeld, Presburg
en Laxenburg, werd na de terugkomst des konings in zijne staten als staatssecretaris
met de organisatie des legers belast en in 1823 gouverneur van Dresden. Hij nam in
1830 zijn ontslag en overleed in 1832.
Zesen (Phil. von), of, gelijk hij zich zelf noemde, Filip Zeze, ook Zesen von Fürste-
nau , Duitsch dichter en taalkundige, in 1619 te Priorau bij Dessau geb., studeerde
te Halle , Wittenberg en Leipzig, werd Comes palatinus en leefde te Leipzig, Jena,
Hamburg en Amsterdam, waar hij in 1689 overleed. Vol ijver om de Duitsche taal
te zuiveren, had hij met dit doel reeds in 1643 het Duitschgezinde genootschap of
de Eozenorde opgerigt; hij ging echter in zijn ijver voor het purisme te ver, zoodat
hij met zijne aanhangers (Zesenianen) bespot werd. Een zijner beste gedichten is:
Priorau oder das Lob des Vaterlandes (Amst. 1680). Eene bloemlezing zijner gedichten
vindt men in Müller\'s Bibliothek deulscker Dichter des 17 Jahrlt. (Ie dl., 1837). Voor
dien tijd belangrijk waren zijn Hochdeutscher Helikon (1640 en meerm.) en Hochdeutsche
Sprachiibung
(1643). Zijne Adriatische Rosemund wordt voor den eersten Duitschen
roman gehouden.
Zeshoek. Een regelmatige zeshoek, waarvan dus de zijden en hoeken gelijk zijn, kan
in iederen cirkel beschreven worden door zijne zijden gelijk aan den straal te nemen, en
die op den omtrek uit te zetten.
Zetmeel, Amylum. Men geeft dezen naam aan het zuiverste meel, dat in granen
gevonden wordt en dat zich van het gewone meel onderscheidt doordien in het laatste
ook kleefstof, suiker en andere stoffen bevat zijn. Het Z. komt als een wit poeder
voor, uit korrels van verschillende grootte en gedaante bestaande. Met eene jodium-
oplossing bevochtigd, verkrijgt het eene schoone blaauwe kleur, waardoor men jodiuin
als herkenmiddel voor Z. bezigt. In koud water is Z. niet oplosbaar, in kokend water
zwelt het tot eene pap op (de stijfsel — die ook Z. is — is daarvan een voorbeeld)
Door verwarming wordt het Z. in eene gomachtige stof (Zetmeel-gom, Dextrine) omgezet.
Door behandeling met verdund zwavelzuur kan men ook dextrine en vervolgens suiker
(Z.-suiker) bekomen. Z. is in het plantenrijk zeer verspreid. Uit weitenmeel en anrdap-
pelen wordt het bereid. De Sago (z. a.) is ook Z. In de Inula (z. a.) komt een bij-
zonder Z., Inuline, voor. Lichenine wordt in de korstmossen (z. a.) aangetroffen.
Zetmeel gom. Zie Dextrine.
Zetterstedt (Joh. Wilh.), Zweedsch botanicus en zoöloog, in 1785 op een landgoed
in Oost-Gothland geb., studeerde te Lund, werd in 1810 privaat-docent, in 1812
demonstrator en adjutor in de plantenkunde te Lund, ondernam van 1817—19 wetenschap-
pelijke reizen en werd in 1839 prof in de botanie en ekonomie, als ook secretaris der
universiteit te Lund. Hij schreef o. a. Orihoptera Succiae 1821), De foecundilale plan-
tarum
(3 dln., 1810—12), Fauna insectorum Lapponica (1828), Monographia scatopha-
gorum Scandinaviae
(1835), Blwnenkalendtr für die Gorten des südlichen Schwedens
(1835), Insecta Lapponica (6 stn., 1838—40). Diptera Scandinaviae disposita el des-
cripla
(14 dln., 1842—60).
Zeuglodon, een fossiel dier, waarvan overblijfselen in de tertiaire gronden van Alabama
en Z. Carolina gevonden zijn. De Z. bereikte eene aanzienlijke grootte en vereenigde in
-ocr page 377-
ZEUGMA — ZEVEN WIJZE MEESTERS.                            371
zich de kenmerken van zeehonden en dolfijnen. Hij wordt ook wel voor hetzelfde
dier gehouden, dat reeds onder den naam Hydrarchos (z. a.) beschreven is.
Zeugma, d. i. verbinding, is eene redekunstige figuur, waarbij slechts één praedicaat,
vooral een werkwoord, bij twee of meerdere subjecten gevoegd wordt, terwijl het strikt
genomen slechts bij één subject behoort, en er alzoo een tweede praedicaat bij gedacht
moet worden.
Zeulenroda, stad in het ambt Greiz van het vorstendom Reuss Oudere linie, met
6200 inw., belangrijken veehandel, fabrieken van katoenen kousen en andere waren
en verwerijen.
Zeune (Joh. Karl), Duitsch philoloog, in 1736 te Stolzenhayn bij Naumburg geb. en
in 1788 als prof. te Wittenberg overl., maakte zich bekend door uitgaven van ïerentius,
Macrobius, Xenophon en Vigerus. — Zijn zoon Joh. Aug. Z., in 1778 te Wittenberg
geb., sedert 1810 prof. in de geographie te Berlijn en in 1853 aldaar overl., maakte
zich vooral verdienstelijk met betrekking tot het onderwijs van blinden. In 1806 rigtte
hij te Berlijn een blinden-instituut op. Hij schreef o. a. Gea, Vers. einer wissensc/t.
Jiïrdhexchreibung
(3de uitg., 1830), Belisar, üb. den Unterricht der Minden (2de uitg.,
1838), Ueb. Blinde u. Blindenanslalten (1817), Ueb. Schadelbildung zur fesiern Bc-
gründung der Menschenrassen
(1846).
Zeus. Zie Jupiter.
Zeuss (Joh. Kaspar), verdienstelijk beoefenaar der geschiedenis en taalkunde, in 1806
te Vogtendorf in Opper-Franken geb., studeerde te Munchen, werd in 1839 prof. bij
het lyceum te Spiers en in 184? bij het lyceum te Bamberg en overleed in 1856 te
Vorstendorf bij kromten. Hij schreef o. a. Die Deutschen u. die Nachbarstamme (1837).
Die lierkunft der Baiern von den Marknmanven (183y), Grammatica cellica (2 dln., 1853).
Zeuxis, beroemd Grieksch schilder, uit Heraklea in Groot-Griekenland, leerling van
Demophilus, bloeide omstr. 400 v. Chr. te Athene, was tijdgenoot en verdediger van
Parrhasius en maakte zich vooral verdienstelijk door de afwisseling van licht en schaduw
in de schilderkunst veel te verbeteren. Een zijner beroemdste stukken was llelena, die
hij voor de Agrigentijnen schilderde, waartoe hem de vijf schoonste meisjes tot model
gegeven werden. Hij was zeer hebzuchtig, zoodat hij het zien zijner schilderstukken
duur liet betalen.
Zeven, een heilig getal, dat als zoodanig reeds in de hooge oudheid door de Egypte-
naren, Heoreën en Grieken beschouwd werd. Het gold bij hen voor het symbool der
volkomenheid, omdat het de drie en vier, twee in hun aard als volkomen geachte getallen
(in de ruimte waar te nemen als de driehoek en het vierkant), in zich vereenigde. Het
zevental der muzikale toonen was het vaste schema, waaraan ter eene zijde het. zevental
der hemelligchamen (de maan, Mercurius, Venus, de zon, Mars, Jupiter en Saturnus)
en ter andere zijde dat van de dagen der week vastgeknoopt werd. Volgens het vermoeden
van Herder was het Egypt.-Mozaïsche teeken voor het zevental het middenpunt in den
zeshoek, de zoogen. hermetische figuur. De Romeinen namen reeds vóór den Christel,
tijd het zevental dagen der week van de Egyptenaren over.
Zeven tegen Thebe noemt men in de mythische geschiedenis van Griekenland de zeven
helden: Adrastus, Polynices, Tydeus, Amphiaraus, Kapaneus, Hippomedon en Parthe-
nopaeus, die aan den togt tegen Thebe deel namen, daartoe opgeroepen door Polynices,
omdat diens broeder Eteokles hem van de regering, die zij te zamen naden dood van
hun vader Oedipus hadden aanvaard, wilde uitsluiten. Aeschylus heeft deze stof in een
treurspel behandeld, dat voor ons bewaard is gebleven.
Zeven vrije kunsten (De). Zie Kunst.
Zeven wonderen der wereld (De). Zie Wonderen der wereld (De zeven).
Zeven wijzen (De). Zie Wijzen (De geven).
Zeven wjjze meesters heet eene verzameling van novellen uit de middeneeuwen, die\' ia
eene epische lijst zijn te zamen gevoegd. Een prins, door zeven meesters in alle wijsheid
onderrigt, wordt bij zijn terugkeer aan bet vaderlijke hof volgens de aanwijzing der
sterren met doodsgevaar bedreigd, indien hij binnen zeven dagen een woord spreekt.
Zijne stiefmoeder, wier liefdesaanzoeken hij heeft afgewezen, zet den vader aan om zijn
zoon ter dood te doen brengen. Een der meesters weet evenwel een dag uitstel te verkrijgen,
zoodat de prins zelf na zeven dagen de boosheid zijner stiefmoeder aan het licht brengt.
Dit werk is van Oosterschen oorsprong, doch tot nu toe heeft men noch den tijd van zijn ont-
staan, noch de wijze, waarop het zich in het Oosten heeft uitgebreid, genoegzaam kunnen
24*
-ocr page 378-
372                                    ZEVEN AAK — ZEVENBERGEN.
ontdekken. De kruistogten hebben zonder twijfel dit boek naar het Westen overgebragt,
waar het allengs in bijna alle talen is overgezet.
Zeveaaar, aanzienlijk dorp in het arrond. Arnhem der Nederl. prov. Gelderland, aan
de verbinding van den spoorweg naar Kleef met den Rijnspoorweg en aan de Pruiss. grenzen
gelegen, telt 8700 inw., en heeft een kantongeregt, de douane, eene Hervormde en eene
Roomsche kerk, eene Latijnsche en twee lagere scholen en meerdere oud-adellijke sloten.
Zevenbergen, een gewest dat onder den naam van grootvorstendom tot de landen der
Hong. kroon behoort, grenst ten N. aan Hongarije, ten O. aan de liukovvina en Moldavië,
ten Z. aan Walachijë, ten W. aan de Militaire Grenzen en Hongarije, en heeft eene
oppervlakte van 997,51 geogr. □ m. Het wordt verdeeld 1) in het land der Hongaren
met 8 comitatt\'ii en 2 districten; 2) in het land der Szeklers met 5 stoelen; 3) in het
land der Sakkers met 9 stoelen en 2 districten. Aan de oost- en zuidzijde door hooge
gebergten omgeven, eene voortzetting der Hong. en Galicische Karpathen, terwijl het
binnenslands door meerdere bergketenen doorsneden wordt, die het van de overige zijden
insluiten, is Z. eene natuurlijke bergvesting. Vlakten bevinden zich alleen langs de
rivieren, waarvan de voornaamsten, de Alt of Aluta, de Maros en de Szamos, inliet
midden des lands ontspringen en allen bevaarbaar zijn. De bevolking telt 2,074,457
zielen, buiten de militairen, en is zamengesteld uit Oost-Romanen (Walachijers), Magy-
aren of Hongaren, Duitschers, Zigeuners, Israëlieten, Armeniërs, Czechen, Bulgaren,
Ruthenen en Grieken. Over het geheel behoort de Magyaarsche bevolking tot de Lat.-
Kalhol., Hervormde en Unitarische; de Duitsche vooral tot de Luthersche; de Roiuaan-
sche tot de Griek?ch-Kathol. en Griekscli-üostersche kerk. De bewoners zijn verspreid
over 18 steden, 77 marktvlekken en 2022 dorpen. Het klimaat is zacht en gezond;
de plantengroei kan er, met uitzondering der bergstreken, weelderig genoemd worden.
De landbouw levert onderscheidene soorten van granen, vooral maïs, verder aardappelen,
tabak, vlas en hennep, en vele boouivruchten. De wijn, die hier verbouwd wordt,
is in gunstige jaren uitmuntend. Ook de uitgestrekte wouden brengen veel voordeel aan.
Deze bevatten beeren, wolven, vossen en wilde zwijnen. De veeteelt wordt er door uit-
gestrekte weilanden zeer bevorderd. De paarden, die grooter zijn dan het Hongaarsche
ras, worden in groote menigte uitgevoerd. Twee soorten van schapen leveren grove en
fijne wol. De bijenteelt is er van groot belang. Wild en tam gevogelte, visch en schild-
padden worden er in menigte aangetroffen. De zoutwerken, die er zich bevinden, zijn
zeer rijk. De industrie is nog van weinig belang, doch de handel levendig. De voor-
naamste handelsplaatsen zijn Hermanustadt, Kronstadt, Bistritz en Szamos-Ujviir. Hel
volksonderrigt is in den laatsten tijd verbeterd. De regering van Z. berust op het diploma
van keizer Leopold I van 4 Dec. 1691 eu verscheidene oudere en nieuwere wetten.
Onlangs heeft daarin echter deze groote verandering plaats gevonden, dat door het koninkl.
rescript van 17 Febr. 1807 de verceniging van Z. met Hongarije is uitgesproken. Aan
het Oostenr. leger levert Z., afgezien van de bijzondere wapenen, 7 regimenten linie-
infanterie, 2 bataillons jagers en 1 regiment huzaren. Het wapen des lands is blaauw
en goud, door een smallen rooden dwarsbalk gescheiden; op de bovenste helft beviudt
zich een zwarte arend met eene gouden zon en eene zilveren halve maan, in de onderste
helft zijn 7 roode torens. Z. kreeg zijn naam van de Duitsche kolonisten, die hier in
1143 uit de streken van den Beneden-Rijn aankwamen. De Lat. naam Transsylvania is
daardoor ontstaan, dat het land aan de westel. zijde, waar het aau Hongarije grenst,
door groote bosschen omgeven is. De Hong. naam Erdély beteekent ook woudland. Z.
was in oude tijden een gedeelte van Dacië. Sedert de 5<lc eeuw werd het achtereenvolgens
door verschillende volken ingenomen. Koning Stephanus I van Hongarije maakte het in
1004 tot eene Hong provincie. Onder vorst Joh. Zapolya werd het door het verdrag
van 1535 een souverein vorstendom en was meermalen een gevaarlijk vijand voor Oos-
tenrijk. Leopold I onderwierp Z. in 1687 geheel, ofschoon het zijne eigene vorsten
behield. Toen het vorstel, huis in 1713 met Michael Apafi II uitgestorven was, werd
Z. geheel met Hongarije vereenigd. Maria Theresia verhief het in 1765 tot een groot-
vorstendom. In 1848 zette de Hong. partij de vereeniging met Hongarije door, ten-
gevolge waarvan vele oproeren ontstonden. Na menige lotwisseling, waarbij het ook
weder volkomen van Hongarije werd afgescheiden, vereenigde het koninkl. rescript van
1867 Z. voor goed met dit koningrijk.
Zevenbergen, stadje in het arrond. Breda van de Nederl. prov. N.-Brabant, aan den
spoorweg van den Moerdijk naar Antwerpen gelegen, met 5300 inw., een kantongeregt,
-ocr page 379-
ZEVENBLAD — ZEVERZAAD                                      373
eene Roomsclie en eene Hervormde kerk, onderscheidene meekrapfabrieken, waarvan som-
migen met stoom gedreven worden, belangrijke vee- en paarden markten en eenigen handel.
Zevenblad, Aegopodium PodagrariaL., is eene plant, die tot de familie der Schermbloe-
migen behoort. Zij bereikt eene hoogte van 5—7 palm. De bloemen zijn wit gekleurd.
De bladen zijn 9-tallig, drie aan drie ,digt bij elkaar geplaatst. Het Z. is overblijvend
en komt op belommerde plaatsen veel voor.
Zevenboom. Zie Jeneverstruik.
Zevengebergte (Het) is een gebergte, dat zich op den regter oever van den Rijn in den
omtrek van de stad Königswinter in het Pruiss. regeringsdistrikt Keulen verheft. De
belangrijkste bergen, die daartoe behooren, zijn: deOelberg, de Löwenberg, de Lohr-
berg, de Nonnenstroraberg, de Petersberg en de Drachenfels. Vrg. Muller von Königs-
winter, Sommertage im Siebengebirge (Kreuznach 18fi7).
Zevengesternte nuemt men de sterregroep in den rug van den Stier, die uit ééne ster
van de derde, ééne van de vierde, vier van de vijfde en verder uit vele kleinere sterren
bestaat. Met het bloote oog zijn er slechts zes gemakkelijk te onderscheiden ; de helderste
heet Alcyone. Volgens eene Griekscue overlevering zijn het de aan den hemel ge-
plaatste Plejaden (z. a.).
Zevenjarige oorlog. Maria Theresia, keizerin van Oostenrijk, bleef voortdurend een
grootten spijt gevoelen over het haar door Pruissen ontrukte Silezië. Haar vertrouweling
von Kaunitz wist een verbond tusschen Oostenrijk, Rusland, Saksen en Frankrijk tegen
Frederik II tot stand te brengen. Deze laatste overviel daarop plotseling in 1756 Saksen,
bemagtigde Drcsden, versloeg de te hulp komende Oostenrijkers bij Lowositz en nam
het Saksische leger gevangen. Hiermede nam de Z. (1756—63) een aanvang. Het vol-
gende jaar veroverde Frederik Bohème, grootendeeU door zijne overwinning bij Praag, die
echter aan zijn generaal Schwerin het leven kostte, en ofschoon hij dit land ter. gevolge
van zijne nederlaag bij Kollin, door Daun hem toegebragt, weder ontruimen moest, wist
hij echter de Fransehen bij Rossbach tot de vlugt te noodzaken, terwijl hij Silezië, dat
intusschen in de handen van Oostenrijk gevallen was, heroverde. Niettegenstaande Fre-
derik II de Russen bij Zorndorf in 1758 versloeg, was dit en het volgende jaar voor
hem minder gelukkig, daar de veldslagen bij Hochkirch en Kunersdorf in zijn nadeel
uitvielen, terwijl daarenboven Dresden hem weder ontnomen werd, zoodat hij in 1760
en 61 naauwelijks in staat was om zich tegen zijne verbondene vijanden staande (e
houden. De dood van Elisabeth van Rusland in 1762 bragt echter eene groote ver-
andering in den stand van zaken, daar haar opvolger. Peter III, een vurig bewonderaar
van Frederik den Gr. was, en daarom ook onmiddelijk den vrede te Petersburg sloot,
waarbij hij aan Pruissen alle veroveringen teruggaf, terwijl hij bovendien een verbond
met Frederik aanging. Dit laatste werd nu wel na Peters vermoording door zijne gemalin
Katharina II verbroken, doch deze ondersteunde Frederiks vijanden niet langer, zoodat
ook Frankrijk, hetwelk zijne laatste krachten had uitgeput, den vrede moest sluiten.
Maria Theresia, die wel inzag dat zij, aan zich zelve overgelaten, den oorlog tegen
Frederik II niet met de hoop op een goeden uitslag kon voortzetten, moest dus ook
toegeven, zoodat in 1763 de vrede van Hubertsburg tot stand kwam, waarbij Pruissen,
Oostenrijk en Saksen weder in het bezit hunner landen bevestigd werden, die zij vóór
den oorlog bezeten hadden.
Zevenslaper, Relinuis, Myoxm glü Schr., Sciurus glis L., een diertje dat met de rat
in grootte overeenkomt, aschgraauw (van onderen wit) gekleurd is, met een donkeren
kring om de oogen, en in het Z. vau Europa leeft. Bij de Ouden werd de Z. als eene
lekkernij vetgemest. Rij sommigen maken de Relmuizen een afzonderlijk geslacht uit,
anderen brengen ze tol de Eekhoorns.
Zevenslapers heeten naar de legende zeven jongelingen, Maximianus, Malchus, Sera-
pion, Dionysius. Johannes, Martinianus en Konstantius, die zich, om eene Christen-
vervolging onder keizer Decius in 251 te ontgaan, in een hol van den berg Kalion
bij Ephese verborgen hadden. Zij vielen aldaar in slaap, werden ingemetseld en ont-
waakten eerst in 446, toen dit hol onder Theodosius II bij toeval weder open gemaakt
werd. Nadat zij hierop aan den bisschop Martijn en den keizer dit wonder verhaald
hadden, stierven zij door een lichtkraus omgeven. Hun gedenkdag is in de Roomsche
kerk de 27ste Junij, in de Grieksche de 4de Augustus.
Zeventigen (Vertaling der) Zie Septuaginta.
Zeverzaad. Zie Wormzaad.
-ocr page 380-
374                                          ZEYST — ZIEGENBALG.
Zeyst. Zie Zeist.
Zeytblom (Barthol.), verdienstelijk Zwabisch schilder, omtrent wiens levensgeschiedenis
zeer weinig bekeud is. Hij beoefende reeds in 1468 de kunst, doch komt eerst in 1483
in de authentieke archieven van Ulm voor, in welke na 1517 zijn naam verdwijnt.
Zijne eerste kunstwerken getuigen van den invloed der Brugsche school der van Eycken,
tijne latere van die van den Frankischen meester Wohlgemuth. Zijn oudste, thans nog
bekende werk is de Voorstelling van Christus aan het tolk door Pilatus in de St.-
Georg-kerk te Nordlingeu, gedagteekend 146S. In 1473 schilderde hij een altaarstuk
met deuren voor de parochie-kerk te Kalchberg bij Tubingen. Van 1488 dagteekent een
ander altaar, welks schilderwerk thans te Ulm wordt bewaard. Tot zijne beroemdste
stukken behooren verder: de fraaije altaarkast in de kerk op den Heerberg bij Gaildorf
van 1497, in 1847 door de kunstvereeniging te Ulm en in Opper-Zwaben meesterlijk
gerestaureerd en in 5 fraaije lithographiën gereproduceerd, en 8 paneelen, tooneelen uit
het leven van Maria voorstellende, in de kapel van het oude kasteel te Kreuchenwies.
Z. is eerst in den laatsten tijd aan de vergetelheid ontrukt. Reeds heeft men onder-
scheidene werken van zijne hand teruggevonden, door Nagler in zijn Künstlerhxicon,
22s\'<" deel, opgegeven; waarschijnlijk echter is nog menige schilderij van zijne hand
verborgen gebleven of aan andere kunstenaars toegeschreven.
Zibet. Zlbetkat. Zie Chetkatten.
Zibet-mnis, Fiber Zibethicus, behoort tot de familie der Muizen. De Z. heeft eene
lengte van ongeveer drie palm, uitgezonderd den twee palm langen staart. Zij is ros-
bruin gekleurd. De Z. leeft in N.-America in grasachtige moerassen en meren. De
huiden worden voor hoedenfabrieken uitgevoerd.
Zicby von Vasonykeö, oud Hong. adellijk geslacht, in 102 5 in den grafelijken stand
verheven, splitste zich in de 18dc eeuw in twee liniën, die van Palota en die van Karls-
burg. De linie van Palota splitste zich weder in drie takken: die van Adony en Szent-
Mikio\'s, waarvan thans het hoofd is graaf\' Sigisraund von Z., geb. in 1800; die van
Nagy-Lany met het tegenwoordig hoofd graaf Georg von Z., geb. in 1805; die van
Palota met graaf Nikolaus, geb. in 1800, aan het hoofd. De linie van Karlsburg heeft
thans tot hoofd graaf Ladislnus von Z., in 1799 geb. Diens neef, graaf Eugenius von
Z., in 1809 geb., administrateur van het Weissenburger comitaat, werd 30 Sept. 1848
door de revolutionaire regering ter dood gebragt. De oom des laatsten, graaf Karl
von Z., in 1753 te Presburg geb., was sedert 1809 minister van oorlog, in de jaren
1813 en 14 minister van binuenl. zaken, onderscheidde zich vooral op de Hong. land-
dagen en stierf in 1821 te Weenen. Van zijne zonen was graaf Frans Z.-Ferraris,
geb. in 1777, overl. in 1839, Oostenr. luitenant-veldmaarschalk, en graaf Karl von
Z., geb. in 1778 en overl. in 1834, president van de Hong. hof kamer en opper-
gespan van het Wieselburgsche comitaat.
Ziebland (Georg Friedr), beroemd architect, in 1800 te Regensburg geb., kreeg zijne
opleiding te Munchen, bereisde van 1827—29 Italië om vooral de basiliken te bestu-
deren, werd in 1829 bij de bouwkundige sectie van het ministerie geplaatst en heeft
Munchen met verschillende gebouwen versierd. Tot zijne beroemdste bouwwerken be-
boort de in 1848 voltooide basilika van den heil. Bonifacius, waaraan zich het Boni*
facius-klooster aansluit en het in 1845 voltooide gebouw voor kunst-tentoonstellingen.
Na den dood van Ohlmüller voltooide Z. de Aukerk te Munchen en den opbouw van
den burg te Hohenschwangau.
Ziegenbalg (Bartholomaeus), beroemd zendeling en taalkundige, in 1683 te Pulsnitz
in de Opper-Lausitz geb., studeerde te Halle in de godgeleerdheid en ging in 1705
met Plütschow uit Kopenhagen als zendeling naar Tranquebnr, waar hij in 1706 aau-
kwam. Hij ondervond hier vele moeijelijkhedeu, vooral van de zijde der Deensche
overheden, die hem zelfs lieten gevangen nemen, totdat hij op hooger bevel uit Kopen-
hagen vrijgelaten werd en ongestoord werkzaam was. In 1714 keerde hij in het be-
lang der zending naar Europa terug, zette in 1716 onder Engelsche bescherming zijn
arbeid in Madras voort, keerde daarna naar Tranquebar terug en overleed aldaar in
1719. Hij rigtte aldaar scholen op, vereenigde eene steeds toenemende gemeente en
maakte zijne studie van de Talmudische taal. Hij vertaalde den Bijbel en den klei-
neren Lutherschen catechismus in het Talmudisch en gaf o. a. eene Grammatica da-
mulica s. malabarica
(1716) uit. Belangrijk zijn ook zijne Missionsberichle, die sedert
1710 te Halle uitkwamen en tot 1770 onder zyn naam werden voortgezet.
-ocr page 381-
375
ZIEGENHAIN — ZIELSVERHUIZING.
Ziegenhain, voormalig graafschap, aan eene zijlinie der landgraven van Thoringen
behoorende, viel in 1495 aan Hessen ten deel en vormt thans een deel van de Keur-
Hessische prov. Opper-Hessen. — De krcitsstad Z., aan de Schwalm, heeft omstr. 1800
inw. en een groot oud slot, thans staatsgevangenis. — Het dorp Z., met 320 inw.,
in de nabijheid van Jena, is bekend door de vervaardiging van de zoogen. Ziegenhai-
uer stokken van Cornelius-kerseboomhout.
Ziegler (Friedr. Wilh.J, Duitseh tooneelspeler en dramaschrijver, in 1760 te Bruns-
wijk geb., werd tooneelspeler bij het burgtheater te Weenen en door keizer Jozef II
naar de meeste groote tooneelen van Duitschland gezonden, om zich verder te ontwik-
kelen. Hij bleef echter een middelmatig tooneelspeler; ook zijne talrijke drama\'s, ver-
zameld in Sammtl. dramat. Werke (18 dln., 1824), verheffen zich niet boven het mid-
delmatige. Hij stierf te Weenen in 1827.
Ziegler und Klipphausen (Heinr. Anselm von), Duitseh dichter, in 1653 teRadmeritz
in de Opper-Lausitz geb., studeerde in de regten en schoone wetenschappen, werd
stiftsraad te Wurtzen en overleed in 1696 te Liebertwolkwitz bij Leipzig. Hij schreef
den in zijn tijd beroemdsten roman: Die asialische Banise, od. das blutige, doch mu-
thige Peffu
(168S, voortgezet door Hamann, 2 dln., 1766), verder Heldenliehe der A.
und N. T.
(2 dln., 1715, het derde deel door Seidel, 1732), en gaf Hist. Scltauplatz
der Zeit
(1695—1718; nieuwe uitg., 1728—13, 3 dln. fol.) uit.
Ziekenhuizen zijn gebouwen, die dienen tot verpleging van zieken. Zij moeten in de
hoogste mate aan de voorschriften der hygieine voldoen, want de opeenhooping van men-
schen, en vooral van zieken, maakt een gebouw van zelf reeds ongezond. Zij.moeten daarom
niet te groot zijn, en opdat er steeds vrije lucht kunne toestroomen, is het nuttig, dat
zij van goede ventilators voorzien en op een rondom open plein gelegen zijn. De zalen
mogen niet te groot zijn (hoogstens voor 25 a 30 man) en moeten aan twee zijden
licht ontvangen. Iedere zieke moet eene ruimte hebben van minstens 25 kub. Ned. el.
Verder moeten de lijders aan verschillende kwalen ook zooveel mogelijk op verschillende
zalen verpleegd worden.
Ziekte (Morons). Met dezen naam bestempelt men iedere afwijking in den vorm, de
zamenstelling of de werking van eenig orgaan.
Ziektekunde, Pathologie noemt men de kennis van het wezen, de oorzaken, de ver-
schijnselen en de gevolgen der verschillende ziekten, alsmede van de veranderingen,
die hierbij in het mensclielijk ligchaam aanwezig zijn.
Ziel. Met dezen naam drukken wij gewoonlijk uit de voorstelling van een afzonder-
lijk, onstoffelijk wezen in ons, waardoor wij tot bewustzijn van ons /.elven en de ons
omringende voorwerpen geraken. Ofschoon zij ten naauwste met het ligchaam zamen-
hangt en daarvan in vele opzigten afhankelijk is, moet zij toch beschouwd worden als
eene op zich zelve bestaande individuëele zelfstandigheid. Vele wijsgeeren nemen even-
welk zulk een onderscheid tusscheu Z. en ligchaam niet aau, maar leiden de functiën
van het ligchaam en die van de Z. uit dezelfde grondkrachten af. Tegenover deze
beide beschouwingen, die de Z. toch als eene kracht opvatten, in het eerste geval als
eene zelfstandige, in het laatste als eene algemeene, staat het gevoelen der materialis-
ten , die aau de kracht der ziel geene enkele soort van zelfstandigheid, noch op zich zelve,
noch in den zamenhang met het groote geheel toekennen, maar de Z. en alle krachten
in het heelal slechts voor voorbijgaande verschijuingen houden. Het is de taak der
psychologie (z. a.) om te onderzoeken, welke dezer drie hoofdbeschouwingen over de
natuur der Z. de ware mag genoemd worden.
Zielkunde. Zie Psychologie.
Zielmis heet in de Kathol. kerk die mis, welke voor de in het vagevuur vertoevende
ziel gehouden wordt, om haar uit de plaats der kwelling te bevrijden of ten minste
den duur der kwelling te verkorten.
Zielsverhuizing heet de togt, dien de menschelijke ziel door verschillende dierlijke of
menschelijke ligchamen zoude maken, om meer gereinigd tot de oorspronkelijke bron,
van waar zij is uitgegaan, terug te keeren. Hiermede hangt ook het geloof ann het
bestaan der ziel vóór hare verschijning op aarde (prae-existentia) te zamen. De eerste
sp*en van de leer der Z. vindt men bij de Brahmanen, terwijl zij insgelijks door de
Buddhisten wordt aangenomen. De Grieken, die de Z. metempsychosis noemen, hebben
haar waarschijnlijk van de Egyptenaren overgenomen. In de Pythagoreische en Alexandi;ijn-
sche wijsbegeerte neemt zij eene belangrijke plaats in. Onder de Romeinen waren Cicero en
-ocr page 382-
ZIELSZIEKTEN — ZIETliEN.
376
Virgilius het geloof aan de Z. toegedaan. Door Aristoteles werd zij verworpen. Ook
de Rabbijnen hadden daaromtrent hunne eigenaardige zienswijze. Ue Christel, sekte
der Manicheeërs beschouwde de Z. als een middel tot boete, ofschoon de Christel,
kerk haar anders voortdurend bestreden heeft. De oude Italianen, de Celtische Druï-
den, de Scythen en Hyperboraeërs hadden insgelijks het geloof aan de Z., terwijl het
bij de I leidensche volken van oostel. Azië, de Kaukasische volken, de wilde America-
nen en Afrikaansche negers, hoewel met veel verschil, nog in onzen tijd wordt aange-
troffen. Een gevolg daarvan was bij vele volkeu de vereering van sommige dieren en
de afschuw om het vleesch van deze te gebruiken.
Zielsziekten. Met dezen naam bestempelt men de stoornissen in de verstandsuitingen
der menschen. Zij zijn ideopathisch of sympathisch, want zij kunnen ontstaan door
direcfe aandoeningen der hersenen, of door ziekten van andere organen, die dan reflec-
torisch op de hersenen terugwerken. De behandeling moet dus niet alleen psychisch,
maar ook physisch zijn, doch daar zij natuurlijk niet voor alle Z. dezelfde kan zijn,
is het onmogelijk deze hier aan te geven.
Zielverkoopers heetten die beruchte personen , welke , vooral te Amsterdam , matrozen
of soldaten voor de dienst in de koloniën aanwierven, deze tot hunne aflevering onder-
hielden en daarbij voor ieder individu een schuldbrief van f 150,— ontvingen, die
hun, wanneer de verkochte in het leven bleef, uitbetaald werden, nadat men deze gel-
den van dieus loon had afgetrokken. Deze zoogen. transportbrieven werden echter
meestal voor zeer lagen prijs aan kapitalisten verkocht, terwijl niet alleen daarmede,
maar ook met de zoogen. maandbrieven, waarbij de verkochten zich verbonden om
aan hunne achtergelateue betrekkingen jaarlijks eenige guldens van hun loon te doen
uitbetalen, een schandelijke woeker werd gedreven.
Zien. Zie Gezigt en Oog.
Ziener. Zie Profeet.
Zierikzee, anondissements-hoofdplaats in de Nederl. prov. Zeeland, op het eiland Schou-
wen nabij de Ooster-Sehelde, waarmede zij door twee havens verbonden is, gelegen, telt
7*>00 inw., is de zetel van eene arrondissements-regtbank en een kantongeregt, heeft
een fraai raadhuis, een gymnasium, eene teekenschool met eene verzameling van scheeps-
modellen, handel in voortbrengselen van den landbouw, eenige scheepvaart en visscherij,
en meekrap- en garancine-fabrieken. De fraaije Groote kerk brandde 7 Oct. 1832 af;
de in 1554 door den Belgischen architect Kelderman begonnen toren werd behouden
en een nieuw kerkgebouw opgerigt. De oude wallen zijn in wandelingen herschapen.
Z. was eertijds eene belangrijke handels- en hansestad en bezat nog in het midden der
18de eeuw een honderdtal zeilschepen. Z. is in 84\'J gesticht. In 1303—4 had zij
eene zware belegering van de Vlamingers en in 1576 van de Spanjaarden te doorstaan.
Zierotin (Karl von), invloedrijk Moravisch staatsman, die, in 1564 uit een oud adel-
lijk geslacht geb., als landshoofdman van Moravië zich aan het hoofd stelde der op-
positie tegen de monarchistische en kerkelijk-reactionaire plannen van keizer Rudolf II
en in l\'ll de krooning van Matthias tot koningvan Bohème wist door te zetten. Toen
na den dood van Rudolf de reactie onder kardinaal Khlesi de overhand kreeg, legde
Z. in 161 j zijne betrekking neder en vestigde zich te Breslau, waar hij in 1636
stierf. Verg. Chlumecky, Karl von Z. u. set/ie Zeit (1862).
Ziesel, Zieselmuis, Sjjermop/tilus, behoort tot de familie der Eekhoorns, bij anderen
tot de groep der Marmotachtige dieren. De Z bewoont oostelijk Europa. De ooren
zijn in de pels verscholen; de middeuteen der voorpooten is lang. Vele soorten van
het geslacht Z. worden in Polen, Oostenrijk, Rusland, N.-America en andere landen
aangetroffen.
Ziethen (Hans Joachim von), beroemd Pruiss. generaal der cavallerie, uit een oud
Krandeuburgsch adellijk geslacht in 1699 op het vaderlijk goed Wustrau in het graaf-
schap Ruppin geb , trad in 1714 in Piuiss. dienst, diende eerst bij de infanterie,
maar nam zijn ontslag en leefde te Wustrau. In 17-\'6 kwam hij als luitenant bij het
regiment dragonders van Wuthenow, werd wegens een duel tot een halfjaar vesting-
slraf veroordeeld en daarna afgezet, in 1730 bij het nieuw opgerigte lijfhuzarencorps
aangesteld, maakte zich in den eersten Silezischen oorlog zeer verdienstelijk, \\*rd
in 1741 kolonel, na zich vooral bij Rothholz onderscheiden te hebben, en drong in
1742 tot Stockerau bij Weenen door. In den tweeden Silezischen oorlog werd hij in
1744 generaal-majoor en onderscheidde zich meermalen, z. a. bij Hohenfriedberg en
-ocr page 383-
ZIGEUNERS — ZILLER.                                          377
Hennersdorf. Na den vrede van Dresden nam hij, toen zijne benijders hem bij den
koning in ongenade hadden gebragt, zijn ontslag, maar in 1755 bood hij den koning
zijne diensten weder aan, werd luitenant-generaal, nam aan de meeste veldslagen van
den zevenjarigen oorlog deel, overwon in 1757 bij Reichenberg, besliste de veldslagen
bij Praag en Leuthen, voerde bij Kollin het bevel over den linker vleugel der caval-
lerie, dekte in 1758 het transport, dat naar Olmutz bestemd was, en ontnam bij Tor-
gau aan Daun de reeds behaalde zegepraal door de Siptitzer hoogten te veroveren.
Na den vrede leefde hij te Berlijn en deelde tot zijn dood, in 17v6, in de bijzondere
gunst van koning Frederik II. In 1790 werd te Rheinsberg een gedenkteeken en in
1794 te Berlijn een standbeeld ter zijner eere opgerigt. Verg. Hahn, Itans Joach. ton
Z.
(1850). — Zijn eenige zoon, Friedr. Emil von Z., iii 1765 gel)., in 1840 in den
grafelijken stand verheven, stierf in 1854 ongehuwd te VVustrau. — Ken b)oedver-
want, Hans Ernst Karl, graaf von Z., uit den Roomschen tak Dechtow, in 1770
geb., onderscheidde zich in de oorlogen tegen Frankrijk, 1806—15, werd in 1835
als generaal-veldmaarschalk gepensioneerd en stierf in 1848 te Warmbrunn. Diens
zoon, graaf Leopold von Z., in 1802 geb., regeringsraad en directeur van de crediet-
inrigting te Breslau, is het tegenwoordige hoofd der familie.
Zigeuners, een uit Indië afkomstig volk, dat in Azië, Egypte, Europa en N.-Ame-
rica rondzwerft. Zij noemen zich zelve Romeitscliel, Kuoeumoeal-khal, Pharaön of
Sinte, heeten in Indië Noet Beria en Kangiar, in Perzië Loeli, in Syrië Kauli, bij
de Arabieren Harami, bij de Grieken Athinganen, bij de Nieuw-Grieken (ïyphtoi, bij
de Turken Tschingan, in Slavonië, Moldavië en Walacliijë Oigani, in Hongarije C\'y-
gani en Pbarao Nephek, in Rusland Tschingani, in Italië Zingari, in Spanje Gitanos,
in Portugal Ciganos, in Frankrijk Bohémiens of Egyptiens, in Engeland Gypsies, in
Schotland Trinkler, in Hoog-Schotland Caird , in Finland Mustalaiset, in Denemarken
en Noorwegen Fanter, in Zweden Spakaring, in DuitschUnd Z., in Nederland Hei-
dens of Heidenen. Hun getal is onbekend; in Europa rekent men dat er .\', mill. zijn,
waarvan 145,000 in Oostenrijk, 200,000 in Europ Turkije, 90,000 in Rusland. Zij
hebben een olijfkleurig vel, zwart glanzig haar, een digten zwarten baard, fijne lippen ,
zeer witte tanden, vurige oogen met lange wimpers, eene middelbare grootte en een
wel gevormd slank ligchaam. De mannen zijn veel schooner dan de vrouwen, die er
vooral zeer haveloos uitzien. Voor het uitwendige houden de Z. zich aan de godsdienst
van het land dat zij bewonen, hoewel hunne godsdienstige begrippen zeer gebrekkig
zijn. Om petegiften te ontvangen laten zij hunne kinderen door leeraars van verschiU
lende gezindten doopen. Zij houden zich met vele bedriegerijen . tooverijen, waarzeg-
gerijen enz. bezig, maar beoefenen toch ook enkele ambachten, b. v. het koperslagers-,
smids-, houtsnijwerk enz., met groote vaardigheid; \\ooral voor de muziek hebben zij
een bijzonder talent. Zij zijn zeer hebzuchtig, verkwistend, onmatig iu spijs en drank,
zonder eergevoel, leugen- en diefachtig en wreed jegen» dieren. Hij hun eerste optre-
den stonden al de Z. onder één opperhoofd (koning); thans hebben de verschillende
omzwervende horden ieder een hoofdman, die door de volwassen mannen gekozen wordt.
Hunne taal behoort tot de jongere Indisehe volkstongvallen (wier moedertaal het Sans-
krit is), maar is met vele elementen uit de talen der landen, waarin de Z. omzwerven,
vermengd. Reeds vóór 1398 waren er Z. aan deze zijde van den ludus; in het begin
der 15<ie eeuw traden zij in de verschillende landen van Europa op. Zij gaven voor uit
Egypte te komen en terugkeerende pelgrims uit Palaestinn te wezen, waardoor zij
b. v. bij keizer Sigismund in 1425 bescherming vonden. De pogingen, om hen aan
vaste woonplaatsen en eene geregelde levenswijze te gewennen, zijn nagenoeg geheel
mislukt. In ons vaderland, waar nog in het begin dezer eeuw in enkele afgelegene
streken families der Heidens gevonden werden, hielden zich in het voorjaar van 18ii8
enkele troepen van Z. op, die hier en daar bij steden en dorpen hunne smerige
tenten opsloegen. Over de Z. is veel geschreven Verg. o. a. Pott, Die Z. in Europa
n Asien
(2 dln., 1844); Beinbeck, Die Z., ihr Herkommen, Ge&ch. u. Lebenmcehe
(1861); Liebich , Die Z. in ihre.m Wesen u. ihrer Sprache (1803); Bataillnrd. Detap-
parilion et de la dispersion des Bohémien-i en Europe
(1844) en Nbuve/les rechtrehet sur
l\'apparition elc.
(1849).
Ziller, een regter zijstroora van den Inn in den Tiroolschen kreits Innsbrück, door-
stroomt het 13\'/^ m- lflnge Zillerdal, dat zicli van de trotsche gletschergebergten, de
Krimler en Pusterer Tauern, tot aan de vereeniging mat het Zemmdal en Duxdal
-ocr page 384-
878                                        ZILVER — ZIMMERMANN.
en dan in afwisseling met wei-, bouwlanden en bosschen tot aan den mond van de
Z. bij Strass uitstrekt. De voornaamste marktvlekken en dorpen in het dal zijn
Zeil ide hoofdplaats), Bransberg, Finkenberg, Mayerhofen en Hippach. De inw.,
15—16,000 zielen, bestaan vooral van veeteelt. In Aug. 1837 verlieten 448 inwoners,
die de Roomsche kerk verlaten hadden en der Augsburgsche confessie waren toegedaan,
daar zij weigerden om tot de Roomsche kerk terug te keeren, hun dal en vestigden
zich in Pruissisch Silezië, waar zij bij Erdmannsdorf (z. a.) de kolonie Zillerdal stichtten.
Zilver, een der edele metalen met eene witte kleur en een soortelijk gewigt van 10,5.
Het Z. is weeker dan koper en bezit eene groote rekbaarheid, waarin het echter door
het goud overtroffen wordt. Het smelt bij ongeveer 1000° C, dus eerder dan koper. Het
is vatbaar v.jor eene groote mate van polijsting, waarna het zijn glans behoudt, omdat het
niet in de lucht oxydeert. In de natuur wordt het Z. zoowel in gedegen toestand als
verertst langetroffen. In Saksen, het Hartsgebergte, in Mexico en andere plaatsen vindt
men hei als gedegen Z. Als erts verbonden met chloor, met antimonium, arsenik, zwa-
vel en dergelijken wordt het in verschillende streken der aarde gevonden. In de industrie
neemt het Z. eene belangrijke plaats in. Zooals bekend is wordt het tot het munten van
geld, tot het maken van ornamenten en allerlei kostbaar huisraad enz. aangewend,
doch wegens de groote weekheid van het Z. wordt het dan met eenig koper gemengd. Om
het zilvergehalte uit te drukken, dat de legering bevat, noemt men het aantal looden
Z., die in 16 lood der legering aanwezig zijn, b. v. 12 loods, 15 loods, beteekenende
dat in 16 lood der legering 12 of 15 lood Z. met 4 of 1 lood koper verbonden zijn.
Het gehalte wordt door essai (z. a.) bepaald en zulks door een stempel of keur uitgedrukt.
Verbinding van Z.-oxyde met salpeterzuur wordt in de geneeskunde gebruikt. In het
licht wordt deze verbinding zwart; daarop berust de aanwending in de photographie
(z. a.). Andere voorwerpen worden wel met Z. overtrokken, dat men verzilveren noemt.
Daartoe wordt ook dun uitgeslagen bladzilver gebruikt, waarvan 10,000 blaadjes
1 streep dik zijn. Knalzilver is reeds bij knalgoud (z. a.) vermeld.
Zilverden. Zie Den.
Zilverschoon. Zie Ganserik.
Zilvervloot is de naam der Spaansche vloot, die met de schatten der zilvcrmijncn uit
W.-Indië terugkeerde en door Piet Hein (z. a.) in 1628 genomen werd.
Zilvervos. Zie Vos.
Zimmermann (Clemens von), Duitsch historie- en portretschilder, in 1789 te DusseU
dorp geb., vormde zich aldaar en te Munchen op de akademie, deed in 1815 eene
reis naar Ltalië, werd in IS 16 prof. bij de kunstschool te Augsburg en directeur van
het museum van schilderijen aldaar, in 1825 prof. bij de akademie te Munchen en in
1846 directeur van het koninkl. centraal-museum van schilderijen. Hij versierde de glyp-
totheek, den hoftuin, de pinakotheek en de groote eetzaal te Munchen met zijne
schilderwerken.
Zimmermann (Eberh. Aug. Wilh. von), verdienstelijk beoefenaar der aardrijks- en na-
tuurkunde, in 1743 te Uelzen geb., studeerde te Göttingen en Leiden, werd in
176\'i prof. bij het Carolinum te Brunswijk, ondernam onderscheidene wetenschappelijke
reizen, werd in IhOl geheim-staatsraad en overleed in 1815. Hij schreef o. a. Ge-
ograph. Gesch. des Menschen u. der allyemein veróreitelen vier/üssigen Thiere
(3
dlit., 1778—83), Oeb. die Compressióilitat u. Elasticitat des W\'assers (1799), Taschen-
buck der Reisen
(12 dln., 1802—13), Die Erde u. ihre Bewohner (5 dln., 1810—13).
Zimmermann (Ernst), Duitsch prediker, in 1786 te üarmstadt geb , studeerde te
Giessen, werd in 1805 hulpprediker te Auerbach, in 1809 diakonus in Gross-Gerau,
in 1814 hofdiakonus en in 1816 hofprediker te Darmstadt, in 1831 superintendent
aldaar en overleed in 1832. Hij maakte zich vooral verdienstelijk door in 1822 de
Allyemeinc Kirc/ienzeitung en in 1824 de Allgemeine Schulzeituny op te rigten. Zijne
preken zagen in 8 dln. (1815—81) het licht. Verg. Karl Z., Ernst Z. nach seinem
Leliën, Wirken u. Charakter
(1833). — Zijn broeder, Karl Z., in 1803 te Darmstadt
geb., sedert 1842 hofprediker aldaar, werd in 1847 prelaat en heeft door zijne op-
wekkende roepstem in 1841 , ter oprigting van eene vereeniging om hulpbehoevende
Protestanten bij te staan, aanleiding gegeven tot de oprigting der Gustaaf-Adolf-veree-
niging. Hij gaf onderscheidene populaire godgeleerde en homiletische schriften uit, o. a.
Dia Gteichnisse u. Bilder der Heil. Schrift (7 dln., 1^40—51), en zette de door
zijn broeder opgerigte tijdschriften voort.
-ocr page 385-
ZIMMERMANN — ZINKOGRAPHIE.                               379
Zimmermann (Joh. Georg, ridder von), verdienstelijk Duitsch geneeskundige, in 1728
te Brugg in het canton Aarau geb., studeerde te Göttingen, werd eerst stadsdoctor
te Brugg en in 1762 Groot-Britannisch lijfarts en hofraad te Hannover, waar hij in
1795 overleed. Hij had zeer vreemde voorstellingen. Zoo meende hij dat de staatkun-
dige en godsdienstige Doeningen zijner tijdgenooten, als ook de Fransche omwenteling
uit eene geheime orde, waartoe volgens hem vele Duitsche geleerden behoorden,
haren oorsprong hadden. Hij is beroemd door zijne schriften: Ueb. die Einsamkeit
(2<le uitg., 4 dln., 1784—85), Vom Nationalslohe (2de uitg., 1789), Von der Erfahr.
in die Arzneiwissensch.
(2 dln., 2<le uitg., 1787), Fraqmente iib. Friedr. d. Gr. (3
dln., 1790).
Zingarelli (Nicolo), beroemd Ital. componist, in 1752 te Napels geb., studeerde op
het conservatorium te Loreto, was eerst kapelmeester te Torre dell\'Aununziata, werd in
1806 directeur der kapel aan het Vatikaan te Rome, in 1812 directeur van het con-
servatoriuui te Rome eu kapelmeester bij de Peterskerk en in 1813 directeur bij het
conservatorio reale te Napels, waar hij in 1837 stierf. Behalve opera\'s componeerde hij
voortreffelijke oratoriums en wijdde zich ten laatste uitsluitend aan de kerkelijke muziek.
Zingen. Zie Zang.
Zingg (Adrian), landschapschilder en etser, in 1734 te St.-Gallen geb., sedert 1766
leeraar bij de kunstakademie te Dresden, waar hij in 1816 overleed. Eene verzameling
zijner werken zag te Leipzig (1804—6) het licht.
Zingiber. Zie Gember.
Zingst, eiland in de Oostzee, door den Prerow.*troom van het schiereiland Dars ge-
scheiden, behoort tot den kreits Franzburg van het Pruiss. regeringsgebied Stralsund.
Zink, Spiauter, is een metaal van eene blaauwachtig witte kleur en bladerig kristal-
nchtig op de breuk. Het soortelijk gewigt is = 7. Koud of sterk verhit is het broos,
maar bij eene verwarming van 120—150° C. kan het gebogen, tot platen geplet en
tot draad getrokken worden, liet smelt bij 360° C; in sterke hitte wordt het vlugtig
en kan het overgehaald worden. Het Z. verbindt zich gemakkelijk met zuren, waarbij
zich waterstof ontwikkelt. Bij verhitting in de lucht verbrandt het met eene vlam , waarbij
het Z.-oxyde in vlokken zich vertoont. Dit oxyde wordt als witte verw in plaats van
loodwit gebruikt, ook voor emailverw en in de geneeskunde. Met zwavelzuur verbon-
den, ontstaat Wit- of Z.-vitriool. Het Z. komt in de natuur niet gedegen voor,
maar in ertsen als Galmei, als Z.«blende eu op andere w ijzen. In den handel wordt
het in blokken en in platen geleverd. De laatsten worden op velerlei wijzen gebruikt,
vooral voor zaken die water moeti-n bevatten, daar het niet, zooals het ijzerblik, aan
roesten onderhevig is; verder voor dakbelegging, bekleeding van goten enz. Ook
worden vele voorwerpen, beeldjes, ornamenten enz. uit dit metaal gegoten. In de gal-
vauische batterijen bekleedt het Z. eene belangrijke plaats; tot het overtrekken van ijzer
(gegalvaniseerd ijzer) is het zeer üuttig. Door Z. met andere metalen te vermengen
worden belangrijke metaallegeringen verkregen, zooals messing, brons, enz.
Zinkblende. Zie Blende.
Zinkeisen (Joh. Wilh.), Duitsch geschiedkundige, in 1803 te Altenburg geb., stu-
deerde te Jena en Göttingen, was slechts korten tijd leeraar bij het Blochraannsche
instituut te Dresden, ondernam voor zijne historische studiën onderscheidene reizen,
was van 1840—51 hoofdredacteur van de Preuss. Staattzeilung, leefde sedert 1851
als prof. in de historische studiën te Berlijn en overleed aldaar in 1863. Zijne hoofdwerken
zijn: Gesch. des osmanischen Reicï<s in Europa (7 dln., 1840—63), Der Jacobinerclub
[1
dln., 1852—53), Gesch. der griech. Revolntion (2 dln., 1840).
Zinkgref (Jul. Wilh.), Duitsch dichter, in 1591 te Heidelberg geb., studeerde inde
regten, ondernam van 1611 16 eene reis door Zwitserland, Frankrijk, Engeland en
Nederland, werd auditeur-generaal te Heidelberg, verloor bij de verovering van Hei-
delberg door Tilly (1623) zijn vermogen, hield zich daarna te Frankfort, Straatsburg,
Worms en Kreuzuach op en stierf te St.-Goar in 1635. Als dichter munt hij vooral
uit in zijn Soldatenlob (1632). Zijn hoofdwerk is: Deutsche Apophthet/mata, das ist
der Deulschen kluge Sprüche
(2 dln., 1626—31 en meerm). In Müller"s Bibliothek
deutucher Dichter des
17 Jahrh. (7Jc dl.) vindt uien eene bloemlezing zijner gedichten.
Zinkographie is de in 1805 door Eberhardt te Maagdeburg uitgevondene, maar eerst se-
dert 1822 in gebruik geraakte kunst om in plaats van koper- en staalplaten en steenen
sterke zinkplaten ter verkrijging van afdrukken te gebruiken.
-ocr page 386-
ZtNNA — ZINZENDORF.
:J80
Z\'rüia, vlek in het Pruiss. regeringsgebied Potsdam, aan de Ruthe, met 1800 inw.,
waar in 141-0 het verdrag gesloten werd tusschen Brandenburg en het aartsbisdom
Maagdeburg en in 1667 een muntverdrag tusschen Brandenburg en Keur-Saksen.
Zinnebeeld noemt men de aanschouwelijke voorstelling van eenig voorwerp, welke
strekken moet, om nog iets anders aan te duiden of uit te drukken als waarvan zij
de afbeelding is. Ook wordt Z. dikwijls in de beleekenis van symbool (z. a.) gebezigd.
De kunst om zich in Z. uit te drukken of de Symboliek (z. a.) is zeer oud.
Zinsverbeelding of Hallucinatie (van het Lat. hallucinari, gednehtenloos zijn) noemt
men de aan onderscheidene zieken eigene dwaling in zinnelijke waarnemingen , waarbij
zij iets meenen te zien, te hooreu, te ruiken, te smaken of te voelen , wat in de wer-
kelijkheid niet bestaat. De Z. is een verschijnsel, dat zeer veelvuldig voorkomt bij de
meeste koortsachtige toestanden, z. a. bij hersenontsteking, typhus, manie, monomanie,
hypochondrie, hysterie enz. Van de 100 krankzinnigen zijn minstens 80 met halluci-
natiën heliebt. Verg. o. a. Brière de Boismont, Trailé des Aallucinations (1845 en 1852).
Zintuigen, Zinnen. Menschen en dieren hebben het vermogen van te kunnen ge-
waarworden, dat is bewustheid te hebben van zich zelve en van andere zaken buiten
hen. Zij kunnen dat bewustzijn langs vijf onderscheidene wegen verkrijgen: door het
gevoel, den smaak, den reuk, het gehoor en het gezigt. Daaraan geeft men den naam
Z. Het gevoel geeft gewaarwording van pijn of lijden , maar maakt ook als tastzin (z. a.),
door aanraking, met de aanwezigheid en de gedaante van voorwerpen bekend. Smaak
en reuk doen over de hoedanigheid van vele voorwerpen oordeelen en schadelijke spij-
zen van onschadelijke onderscheiden. Door gehoor en gezigt kan men geluiden en
voorwerpen op een afstand waarnemen , welke waarneming zich van het laatste zintuig
tot op eeue onmetelijke verte uitstrekt. Deze beide Z worden ook edele Z. genoemd,
omdat zij ons van de schoone kunsten (toou-, schilder* en beeldhouwkunst) te genieten
geven. Ofschoon de gezonde mensch in het bezit van al deze Z. is, kunnen zij toch
door oefening aanmerkelijk verscherpt worden. Zoo bewondert men het fijne gevoel van
blinden in het beoordeelen van de deugdelijkheid enz. van stoffen, den smaak van
den wijuhandelaar, het gehoor van den toonkunstenaar en hec gezigt van den zeeman.
Bij sommige dieren zijn enkele zinnen zeer sterk ontwikkeld, zooals de reuk bij den
hond, het gehoor bij de haas, het gezigt bij den arend enz. Meu zie verder de afzon-
derlijke artikels over deze Z., waarin ook op derzelver werktuigen gewezen is.
Ziuvang (Kalaltpsia) is eene zeldzaam voorkomende ziekte, waarbij de patiënten plot-
seling het bewustzijn verliezen, en dan in de houding blijven die zij hadden op het
oogenblik dat zij door den aanval werden overvallen. Wordt deze houding echter door au-
dere personen veranderd, dan blijft, de lijder in de nieuwe houding. Deze aanvallen duren
meestal slechts weinige minuten , somtijds echter S tot 4 dagen. De oorzaak dezer ziekte is
onbekend, doch meu heeft waargenomen, dat zij veel voorkomt bij lijders aan hersenziekten.
Zinzeadorf (Nikol. Ludw., graaf von), de stichter der Broeder-gemeente, in 1700 te
Dreiden geb , helde reeds als knaap, vooral te Halle, waar hij door zijne opleiding op
het paedagogium met Franke in betrekking kwam, tot het piëtisme over, studeerde
te Wittenberg in de regten, maar hield zich ook veel met de godgeleerdheid bezig,
reisde in 1719 en 20 in Nederland en Frankrijk, werd in 1721 hof- en justitieraad
te Dresden , waar hij met vrome lieden godsdienstige vereenigingen hield, en kocht Ber-
thelsdorf. Hij vormde het plan om een godsdienstig genootschap op te rigteu, waarin
zich leden van alle Evangelische geloofsbelijdenissen zouden vereenigen in de belijdenis
van de eenvoudige hoofdzaak des Christendoms : Christus en dien voor zondaren ge-
kruisigd. Hij nam onderscheidene uitgeweken Moravische broeders op, maar, daar
Berthelsdorf weldra te klein was, stichtte hij de stad Herrnhut (z. a ) en werd zoo de
grondlegger der Broeder-gemeente (z. a.), die hij met den baron Fred. de Wattewille,
den predikant Hothe en magister Schater bestuurde, [n 1734 ging Z onder den nanra
Freydeck naar Stralsund, waar hij candidaat in de theologie werd. Door schriften en
reizen zocht hij zijne gemeente te bevestigen en uit te breiden. In 1737 liet hij zich
te Berlijn als bisschop der Broeder-gemeente ordenen en stond aan het hoofd der ge-
meenten in Duitschland. [n 1738 ging hij naar St.-Thomas en St.-Croix, om de door
zijne zendelingen gevestigde gemeenten te organiseren. In 1741 egde hij zijn bisschops-
ambt neder en vertrok naar N.-America, om eene gemeente Gods in den Geest op te
rigten , keerde in 1743 naar Duitschland terug, en toen zijne l"- ueente ook in Saksen
erkend werd, vestigde hij die aldaar met Barby als hoofdzetel, maar hield zich zelf het
-ocr page 387-
ZION - ZIZIANOW.
381
meest te Herrnhut op, van vaal hij onderscheidene reizen om zijne gemeenten te be-
zoeken ondernam. Hij stierf aldaar in 1760 Zijne 108 schriften zijn allen, onder deze
ook geestelijke liederen, van ascetischen aard. Zijne tweede vrouw, Anna iS\'itsclimann,
in 1715 te Kunewalde in Moravië geb., en in 1760 overl., dichtte ook geestelijke
liederen. Z. was een edel, innig vroom ma:i, die tegenover het dorre urthodoxisnie
van zijn tijd een gemoedelijk, levend Christendom voorstond. Verg. Spaugenberg,
Leden des Gra/en von Z. (8 dln., 1772—75j; Yarnhagen von Buse, Leben des Gra/en
von Z.
in zijne Denkmalen (5de dl., 1830). Z.\'s Geisll. Geaic/tle gaf knapp (1846) uit.
Van zijne zes zonen stierven vijf vroegtijdig; (ie overblijvende graaf Christ. Kenatus,
in 1727 te Herrnhut geb., werd in 1744 koorbestuurder bij de Broeder-geineente te
Herrenhaag, ging in 1750 naar zijn vader in Engeland en overleed in 1752. Zijne
geestel. liederen werden door zijn vader als aanhang der overige liederen der Broeder-
gemeenten in 1755 uitgegeven.
Zion. Zie Sion.
Zioniten. Zie Elleriaansche sekte.
Zips, Hong. comitaat in liet district ha-chau, grenst aan Galicië en de comitaten
Saros, Abaujvar, Toraa, Göiuör eii Liptau, lek op 67,15 G ni. 160,000 inw., is
door de Kar pathen, die hier hunne hoogste hoogte bereiken, bergachtig, wordt door de
rivieren Poprad, llernatli, Donajeo, tiöllnitz en Uialka doorstroomd en heeft vele berg*
meren en minerale bronnen in een ruw klimaat. Landbouw, veeteelt, bergbouw en de
vervaardiging van linnen, leder en aardewerk leveren de hoofdmiddelen van bestaan op.
De zoogen. 16 Zipser kroon>teden vormen een afzonderlijk arrondissement; de grootste
van deze is lgló of Neudori; de hoofdplaats van Z. is Leutschau. Het comitaat, in
7 stoelgeregtarrond. verdeeld, heeft zijn naam van het Zipser siot (llong. Szepes-Yur),
waartegenover het Zipser kapittel met de (iothische kathedraal en de bisschoppelijke
residentie ligt.
Zirkonium is een metaal, dat met zuurstof verbonden de zirkon-aarde vormt, die iii
het zirkon aauw ezig is. Dit zirkon is een edelgesteente, dat uit die aarde met kiezel-
aarde bestaat. Het Z komt als een donker poeder voor, dat gewreven het aanzien van
potlood heeft (zie Uyacintli).
Ziska (Joh.) veldheer der Hussiten, in 1360 te Trocznow in Bohème geb., verloor
reeds als knaap het regter oog en kwam als page aan het hof van koning Weuzel.
Als vrijwilliger streed hij in 1410 voor de üuitsche orde bij \'ianneberg legen de Polen
en Litauers, daarna in Hongarije tegen de Turken. In 141b trad hij met Hussinecz
aan het hoofd der Hussiten, bouwde vestingen, z. a. die op den berg Tabor, ver-
schanste, toen Sigismund met een Duitsch leger tegen Bohème oprukte, den berg
Witkow, om Praag te verdedigen, en sloeg hier 14 Julij 1425 den storm \\an het veel
talrijker keizerlijk leger af. Na den dood van Plussinecz werd hij het opperhoofd der
Hussiten. Hij behaalde overwinuiug op overwinning, ook na voor het slot liaby zijn
ander oog verloren te hebben, en drong na de zegepraal bij JJeutschbrod, 18 Jan. 1422,
in Moravië en Oostenrijk door, met groote wreedheid het land verwoestende. He keizer
bood hem het stadhouderschap van Bohème aan, zoo hij de wapens nederlegde, maar
hierover onderhandelende stierf hij 12 Üct. 1424, gedurende de belegering van Przibis-
law in Bohème. Verg. Millauer, Diplomat.-ltislor. AuJ\'salse uei. Jok. Z. (1824).
Zittau, eertijds de derde der zoogen. Üpper-Lautsitzer Viersteden, thans de volkrijkste
stad in het Saksische kreitsdirectie-district Baatten, aan de Mandau en den spoorweg
gelegen, telt (1864) 14,290 inw., heeft belangrijke voorsteden, acht kerken, waaronder
de fraaije Johannes-kerk, een gymnasium, een seminarie voor onderwijzers, eene indus-
trieschool, zes hospitalen, eeu raadhuis met belangrijke bibliotheek en verzamelingen,
een theater, eene kazerne en veel handel en nijverheid. In 1864 is er eene waterleiding
aangelegd, door welke het water van de Johannesbrou, 18 roeden van de stad
verwijderd, naar de stad geleid wordt, in de nabijheid liggen de in 1744 ontdekte
drie zwavelhoudeude ijzerbronnen van Augustusbad.
Zizianow, een uit Georgië afkomstig Buss. vorstengeslacht. Vorst Paul Sacharje-
witsch Z. trad tegen het einde der regering van Peter den Gr. in Kuss. krijgsdienst
en sneuvelde in 1741 bij Wilmanstraud tegen de Zweden. Zijn kleinzoon, vorst Paul
Hmitrijewitsch Z., Kuss. generaal, in i754 te Moskou geb., werd na de vereeniging van
Georgië met Rusland iu 1802 opperbevelhebber aldaar en onderwierp de vorsten van
Mingrelië en Iremetië, maar werd 8 Febr. 1806 bij eene zamenkomst met den khan
-ocr page 388-
ZLOCZOW — ZOTLUS.
382
van Bakoe verraderlijk vermoord. — Dien? neef, vorst Dmitry Twanowitsch Z., Russ.
staadsraad en kamerheer, overleed in 1850 te Petersburg.
Zloczow, hoofdplaats van den kreits Z. (99,55 □ m. met omstr. 200,000 inw.) in
het Oosteur. koningrijk Galicië, tusschen bosschen en meren gelegen, met 5200 inw.,
twee Grieksche en eeue Boomsche kerk, eene hoofdschool en een ziekenhuis.
Znaym of Znaim. hoofdplaats van den kreits van dien naam (55,8 □ m. met 193,620
inw.) in Moravië, aan de Thaya gelegen, met 8700 inw., een ouden burgt (thans mi-
litair hospitaal), vijf kerken, twee kapellen , eene genie-akademie, een oppergymnasium ,
eeue hoofd- en lagere reaalschool, een convent der Dominicanen en der Kapucijnen,
een ziekenhuis en onderscheidene fabrieken. Z., in 1145 door de Bohemers verwoest en
in 1222 weder opgebouwd, werd toen de hoofdstad van Moravië en de residentie der
markgraven. De 12 Julij J8D9 alhier gesloten v;r. ïstilstand tusschen de Oostenrijkers
en Franachen had den 14 Oct. gesloten vrede van Weenen ten gevolge.
Zoarces viviparus. Zie Puitaal.
Zobten of Zobtengebergte. noordoostelijke tak van het Eulengebergte in de kreitsen
Frankenstein, llcichenbach, Schweidnitz en Nimptsch van het regeringsdistrict Breslau
in de Pruiss. prov. Silezië. lu beperkten zin heet Z. de bijna kegelvormige, in twee
spitsen uitloopende, met digte bosschen overdekte, 2246 v. hooge berg, 2 ra. van
Schweidnitz , de hoogste bergtop, op welken de Heidensche Slawen heilig vuur onderhiel-
deu, vandaar de naam Z., zamengetrokken uit het Slaw. Gora Sobotka, d. i heilige berg.
Verg. Öadebeck, Der Zobtenberg u. neine Umgeb. (1856).
Zodiak. Zie Ditremiem.
Zodiakaal licht is een zwakke lichtschijn, dien men in den tijd der dag- en nacht-
evening in de streek en de rigting van den Dierenriem in heldere, niet door de maan
verlichte avonden of morgens kan waarnemen, in de lente des avonds, nadat de
schemering verdwenen is, en in den herfst des morgens, vóórdat de schemering aan-
breekt. Dat men alleen in dezen tijd het Z. waarneemt, komt, omdat dan de l)ie-
renriem steil genoeg gerigt staat om het zwakke licht ver genoeg boven den horizon te
verheffen en het zigtbaar te maken. Men verklaart het Z. door aan te nemen, dat de
zon door eene lensvormige atniospheer in de rigting van den Dierenriem omgeven is.
Zoéga (George), verdienstelijk Deensch archaeoloog, in 1755 te Dahler in Jutland geb.,
studeerde te Göttingen, ondernam meerdere reizen, werd om de dochter van den schilder
Pietruccioli te kunnen trouwen te Koine heimelijk Boomsch, genoot groote gunst bij
den paus, werd interpres bij de propaganda, in 1798 Deeusch agent en consul bij den
Kerkelijken Staat, als ook prof. in de archaeologie te Kiel, welke betrekking hij echter
nooit aanvaardde, en overleed in 1809 te Bome. Zijne belangrijkste schriften zijn: Nummi
Aegyptii imperalorii
(1787), Be origine H usu obeliscorum (1797), / bassirilievi di Roma
(2 uln., 1808, Duitsche vert. van vYelcker, 2 dln., 1811 —12). Verg. Welcker, Z. \'s Leben
(2 dln., 1819).
Zoethout, Glijcyrrhiza, een plantengeslacht uit de familie der Peulvruchten, waarvan de
G. glabra in het Z. van Europa groeit en daar, alsmede op enkele andere plaateen ver-
bouwd wordt, omdat haar kruipende wortelstok het bekende Z. levert, uit welken wortelstok
tevens het algemeen bekende drop (z. a.) verkregen wordt. G. èchinata levert eene
mindere soort van Z.
Zoetwater-pissebed, Asellus vulgaris Latr. Deze Pissebed (z. a.) leeft geheel in het water,
waar zij niet z"wemt, maar op waterplanten kruipt. Het diertje is niet meer dan 1,5 Ned.
duim lang en groenachtig bruin gekleurd; de poolen zijn naar het vooreinde korter, liet
wijfje is niet zoo groot als het manneije. In onze slooten komt de Z. menigvuldig voor.
Zofingen (Tobinium), kreitsstad in het Zwits. canton Aargau, in de nabijheid van
de Wigger en aan den Zwits. centraal-spoorweg, heeft 3600 inw., een fraai raadhuis
met eene stadsbibliotheek en belangrijke verzamelingen, alsmede levendige industrie en
handel. Z. is eeue zeer oude stad, had reeds onder Karel den Dikken het munlregt,
stond van 1251—1415 onder Oostenr. heerschappij, werd in 1415 door de Berners
ingenomen en behoort sedert 1798 bij het canton Aargau.
ZoilUS. Grieksch rhetor uit Amphipolis in Macedonië in de 3de eeuw v. Chr., is
volgens sommigen als vadermoorder geateenigd, gekruisigd of verbrand. Hij was be-
rucht als spotachtig criticus van de gedichten van Homerus en had deswege den bijnaam
Homeromastix, d. i. geeselaar van Homerus. De naam Z. wordt spreekwoordelijk ge-
bruikt van een klein geestigen vitter.
-ocr page 389-
ZOLKJEWSKT — ZONDAG.                                        383
Zolkjewski (Stanislaw), Poolsch veldheer, geb. in 1547 te Turynka bij Zolkjew in
Galicië, verwierf zich reeds vroeg onder de aanvoering van Zamojsky in de oorlogen
tegen de Turken, Walachen, Tataren, kozakken en Zweden groole verdiensten,
waarvoor de koning van Polen hem tot eastellaan van Lemberg en wojwood van kiew
en in 1596 tot onderveldheer verhief\'. Hij veroverde Moskou en nam den czaar
Schuiskoi gevangen. Iu 1617 streed hij met weinig geluk tegen de Turken en Tataren.
Hij sneuvelde 8 Oct. 1(520 bij Cecora aan den Uniester in den slag tegen de Turken.
Johan III Sobieski liet ter zijner eere te Zolkjew een gedenkteeken oprigten.
Zollikofer (Georg Joach.), beroemd Duitsch kanselredenaar, in 1730 te St.-Gallen
geb., studeerde te Utrecht in de godgeleerdheid, werd in 1754 predikant te Muiten,
daarna te Monsteig in Graauwbunderland, vervolgens te Isenburg en in 1758 te Leipzig,
waar hij in 1788 overleed. Hij schreef belangrijke stichtelijke en zedekundige geschriften.
Zijne Sammtl. Prediijttn zagen in 15 dlu. (1789—1804) het licht. Met Chr. Fr. Weisse
gaf hij het nieuwe Leipziger gezangboek uit. Verg. Garve, Ueh. den Cliarakter Z\'s (1788).
Zöllner (Karl Friedr.), beroemd componist van mannenkoren, in 1800 te Mittelhausen
in het ambt VVeimar geb., kreeg zijne opleiding aan de Thomasschool te Leipzig onder
Schicht, werd in 1820 zangmeester bij de liathsfrei-school aldaar, was ook als organist
werkzaam en overleed in 1860. Vooral zijne composities voor het vierstemmig mannen-
gezang zijn beroemd.
Zombor of Soinbor, hoofdstad van het district Z- in het Hong. comitaat Bacs, eene
koninklijke vrijstad, bij het Franzen-kanaal, dat de Theiss met den Donau vereenigt,
in eene uitgestrekte vlakte gelegen, met 22,500 meestal Serbische inw., is de zetel van
een Griekschen bisschop, heeft eene katholieke hoofdschool, een seminarie voor onder-
wijzers van de Grieksche niet-geuniëerde belijdenis, eene openbare bibliotheek, zijde-
fabricatie en handel in graan, vee en manufacturen.
Zomerteekens. Zie Dierenriem.
Zon is het glinsterende hemelligchaam, om hetwelk, als gemeenschappelijk middel-
punt, onze aarde en de overige j)laneten in elliptische banen draaijen. Die be-
wegingen geschieden volgens de wetten van kepler. Zij is de bron van licht en
warmte voor onze aarde. Hare middelliju is 192,700 geogr. mijlen. Uit de aarde
gezien is zij in middellijn 32\' 1",8; de digtheid is \\ van die onzer aarde. De inhoud
is 600-, de massa 738-maal zoo groot als die van alle planeten te zamen. Zij draait
in 25J dag om hare as; haar af-tand tot de aarde bedraagt 20,682,000 geogr. mijlen.
Naar aanleiding der nieuwste onderzoekingen van kirchhoff over de donkere strepen
in het zonnespectrum is men van de vroegere meening, dat de zon zelve een donkere
bol met een lichtgevenden dampkring was, afgegaan, en houdt haar nu voor een vast
of drupvormig ligchaain met grootste gloeihitte en omgeven door een dampkring van
. wat lager temperatuur.
Zonaras (Johannes), Byzantijnsch schrijver uit de 12de eeuw, was onder keizer
Alexius komnenus aanvoerder der keizerlijke lijfwacht en eerste staats- en kabinets*
secretaris, werd in 1118 monnik van de orde van St.-15asilius en stierf omstr. 90 jaar
oud op den berg Athos. Zijne algemeene geschiedenis Annales of Chrouicon werd het
best door Pinder (2 dln., 1841—44) uitgegeven. Ook schreef hij scholiën op het
N. T. en wordt hij voor den schrijver gehouden van een door Tittmann (2 dln., 1808)
uitgegeven Grieksch lexicon.
Zondag is de naam van den eersten dag der week, dien vele Heidensche volken aan
de zon wijdden en die daarnaar zijn naam ontving. De Chr. kerk vierde reeds in de
oudste tijden den Z. als den dag oer opstanding van Jezus. De Jood-Christenen vierden
nevens den Z. ook den Joodschen sabbat; aan hen sloot de Oost. kerk zich aan. Sedert
konstantijn den Gr. kwam de viering van den Z. als een dag van openlijke godsverheer-
lijking weldra algemeen in gebruik. Allengskens werd hij met toenemende gestrengheid,
als een Joodsche sabbat, gevierd. In onzen tijd neemt de ontheiliging van den Z.
meer en meer toe. In de Anglikaansche kerk is eene hoogst gestrenge Z.-viering in
stand gebleven. De thans nog gebruikelijke namen der Z. in den kerkelijken almanak
zijn afkomstig deels van de feesten welke zij voorgaan of op welke zij volgen, deels
van de eerste woorden van oud-Lat. kerkgezangen, die meest aan de Psalmen ontleend
waren, zooals de vasten-zondagen Invoeavit (Ps: 91: 15), Reminücere (Ps: 25: 6),
Oculi (Ps: 25: 15), Laelare (Jes: 66: 10), Judica (Ps: 43: 1); voorts zes Z. na
Paschen: Quasimodoffeniti (1 Petr. 2:2), Müericordias Domini (Ps: 23: 6 of 89: 2),
-ocr page 390-
384                             ZONDAGSLETTER — ZONNE-CYCLUS.
Jubilate (Ps: 66: 1), Cantate (Ps: 96: 1), Rogate (Matth. 7: 7) en Exandi (Ps. 27: 7);
de adveuts-zondagen (zie Advtnt) enz.
Zondagslettel\' is onder de zeven eerste letters van het alphabet, naar welke de afzon-
derlyke dagen der week van den aanvang des jaars af in alphabetische orde genoemd
worden, die waarop de eerste zondag des jaars invalt, en naar welke dan alle vol-
gende zondagen genoemd worden. Is b. v. de 5<lc Jan. een zondag, dan is de Z.
eene E. Schrikkeljaren hebben er tw ee, waarvan de eene dient vóór den 24stun Febr.,
de andere er na.
Zondagsscholen noemt men scholen, op welke zij, die gedurende de overige dagen der
week de gelegenheid missen om aan het schoolonderwijs deel te nemen, des Zondags
in het lezen en schrijven onderwezen worden en godsdienstig onderwijs ontvangen. Zij
zijn bestemd deels voor meer bejaarden, wier verstandelijke ontwikkeling vroeger geheel
verwaarloosd werd, deels in fabriekplaatsen voor kinderen, die gedurende de week in
de fabrieken arbeiden. Sommige dezer inrigtingen stellen zich mede ten doel door
bijbellezing, godsdienstig gezang enz. ook kinderen, die reeds lezen kunnen, des Zondags
nuttig bezig te houden, liobert Kaikes, een boekdrukker te üloucester, was in 17^2
de stichter der Z. Zij zijn later allerwege nagevolgd en nemen eene waardige plaats
in onder de philautropische inrigtingen van onzen tijd.
Zonde duidt naar de oorspronkelijke biteekenis des woords elke overtreding van eene
wet aan, die een zoen, d. i. een boeten der schuld door straf, vordert, eu wordt in
kerkelijk spraakgebruik gebezigd van elke toerekenbare en van daar verzoening eischende
overtreding van Gods geboden. In het O. V. beteekent het woord zondigen: de wet
oveitrtden. Johnnnes noemt de zonde (1 Br. 8: 4): wetsovertreding, letterlijk onwettig-
heid, wetteloosheid. Deze echter omvat niet slechts daden en handelingen, maar ook
gedachten en begeerten, die met Gods wil in strijd zijn. Meermalen ook wordt Z.
gebezigd van den zondigen toestand van den mensch, van de af keerigheid van zijn hart
van God, die zich openbaart in gedachten, woorden en werken, de zonden van den
mensch. Van de zonde als toestand moet de mensch gereinigd worden, d i. zijn hart
moet gezuiverd worden, zijne af keerigheid van God moet wijken en plaatsmaken voor
liefde tot God; vau de zonden, zondige gedachten, begeerten, woorden en handelingen
behoeft de mensch vergeving. Over den oorsprong der Z., het den mensch aange-
boreu verderf der Z., over de leer der erfzonde (z. a.) en menig ander punt betredende
de zonde is herhaaldelijk in de Chr. kerk een hevige strijd gevoerd. Bekend is vooral
de strijd tusschen Augustinus (z. a.) eu Pelagius (z. a.).
Zondvloed, d. i. groote vloed, is de naam van den watervloed, die volgens Gen: 7
ten tijde van Noach plaats vond en geheel het menschdom, met uitzondering van Noach
en zijn gezin, verdelgde. De sage eener dergelijke overstrooming komt ook bij andere
volken der oudheid voor, gelijk bij de liabylonièrs die van Xistustbrus, bij de Grieken
die van Deucalion enz.
Zon-eclips. Zie Eclips.
Zonen. Zie Aardgordels.
Zon-mikroskoop, Donkere kamer-mikroskoop is een in den wand van een donker ver-
trek geplaatste miskroskoop, hoedanig men ook bij het hydro-oxygeen-gas-mikroskoop
(z. a.) gebruikt, maar hier worden de in dien mikroskoop geplaatste voorwerpen door
zonlicht verlicht, dat door een met de hand beweegbaren spiegel (zie Heliostaat) in
den mikroskoop geleid, en daar nog door een bol glas geconcentreerd wordt. Het beeld
van het voorwerp wordt door een op eenigen afstand geplaatst wit scherm opgevangen
en kan door een aantal personen gelijktijdig gezien worden.
Zonnebloem, llelianthm annuus L., is eene bekende plant uit de familie der Zaam-
gesteldbloemigen, uit het Z. van America afkomstig, maar die veel als sierplant om
hare groote bloemen voorkomt. De zaden bevatten eene olie; zij worden in het vader-
land der Z. gegeten, elders tot vogelvoeder gebruikt. Van eene andere soort van
hetzelfde geslacht komt de aardpeer (z. a ).
Zonne-cyclus of Zonne-cirkel is eene tijdruimte van 28 jaren, na verloop waarvan de
orde der dagen van de week weder op dezelfde dagen der maand valt, dat echter streng
genomen alleen in den Juliamischen kalender plaats vindt. Als men bij een gegeven
jaar het getal 9 telt en de som door 28 deelt, dan is de rest dezer deeling de gezochte
zonnecirkel, dat is, zij toont aan het hoeveelste jaar van een Z. het gegevene jaar
is. Zoo is van 1865 de zonnecirkel 26.
-ocr page 391-
ZONNEDAUW — ZONNEVLEKKEN.                                385
Zonnedauw, Drosera, is een plantengeslacht, dat aan de familie der Zonnedauwachtigen
den naam geeft. De soorten onzer flora zijn kleine, op moerassige hei- en veengronden
voorkomende, overblijvende plantje»; zij onderscheiden zich door hare bruinrood ge-
kleurde bladen , die zich tot eene wortelroset rereenigen. Die bladen zijn met roode
klierdragende haren bezet, welke droppeltjes eener heldere vloeistof afscheiden. Uit de
roset rijst het bloemstengeltje omhoog. Merkwaardig is de prikkelbaarheid der bladen;
wanneer een vliegje zich daarop neerzet buigen de haren en gedeeltelijk het blad
zich om en houden het vliegje vast. Martinet noemde de Z. het //Nederlandsche Vlie-
genvangertje." Wij bezitten drie soorten: de Rondbladige, Langbladige en Smalbladige Z.
(D. rolimdifolia, longifolia en intermedia).
Zonnefakkels zijn plekken op de zon, die bij uitstek schitteren en zich nu eens alt
een onregelmatigen klomp, dan weder als aderen vertooneu.
Zonnejaar. Zie Jaar.
Zonnespectrum. Zie Kleurschifting.
Zonnestanden. Punten van Z. of solstitiën noemt men de beide punten der ecliptica,
die het verst van den aequator verwijderd zijn (23° 27 J\'). Het eene, noordelijk van den
aequator, heet zomersolstitium , omdat dan voor het noordelijk halfrond onzer aarde de
zomer begint, en wel op 21 Junij. Het andere, 21 of 22 December, heet wintersoistitium.
Zij wordeu dus genoemd, omdat de zon aldaar schijnbaar stilstaat en zich dan weder
naar den aequator wendt.
Zonnesteek (Insolalio) bestaat waarschijnlijk in eene bloedsovervulling der hersenen of
hersenvliezen, welke ontstaat door eene langdurige blootstelling van den schedel aan
eene vrij hooge temperatuur van minstens 25" C, gepaard met windstilte, bedorven lucht
en gebrek aau water. Is deze toestand eenmaal tot stand gekomen, dan doe men
eene bloedsonttrekking, brenge den lijder op eene koele plaats en wende koude begietin-
gen op het hoofd aan.
Zonnestelsel omvat de zon met al de om haar zich bewegende planeten (met hare
manen) en kotneten, zie verder Planeten, Kometen. De planeten bewegen zich om
de zon, zooals Kopernicus het eerst heeft aangewezen, in elliptische banen volgens
de wetten van Kepler (z. a.). De planeten die manen hebben zijn: de Aarde
met 1 , Jupiter met 4, Saturnus met 8, Uranus met ü en Neptunus met 2 manen.
Zonnestilstand. Zie Zonnestanden.
Zonnetafels bevatten de elementen ter berekening .van de plaats, waar zich de zon
in haren schijnbaren jaarlijkschen loop op een gegeven tijd bevindt. Men heeft zoo-
danige tafels van Lacaille, Delambre (IsOS) en anderen. Voor die van Carlini (1810)
heeft Bessel verbeteringtafels berekend (1827). De nieuwsten zijn van Hamoen en
Olufsen (Kopenh. 1853) en van Leverrier (Annales de Vobsereatoire de Paris, dl. 4,
Par. 1858).
Zonnetijd. Door de beweging der aarde om de zon verandert de stand der zon onder
de sterren dagelijks ongeveer 1° oostwaarts. Die ééne graad wordt door de zon of
liever door den meridiaan eener willekeurige plaats op de aarde in 4\' doorloopeu;
dus is eeu zonnedag ongeveer 4\' langer dan een sierredag. Daar nu de aarde (of
schijnbaar de zon) met ongelijke snelheden in de ecliptica voortgaat, zoo ontstaat
daaruit ongelijkheid in het leugen en korten der zounedagen. De tijd tusschen twee
op elkaar volgende doorgangen der zon door den meridiaan eener plaats heet zonnedag.
Zie verder Tijdsvereffening.
Zonnevisch, Zeus faber L., behoort tot de familie der Makreelen. Hij onderscheidt
zich door een grooten kop en eeii zaamgedrukt maar hoog ligchaam, door draden aan
de voorste stekels der rugvin en eene grooie ronde zwarte vlek, omgeven door lichtere
kleuren en een zeer zwarten ring, op het midden van het ligchaam. De romp en
staart zijn met beenplaatjes bezet; hij wordt tot ruim 6 palm lang. De Z. leeft
in de Middellandsche zee en den Atlantischen oceaan tot eene breedte van 54". Hy
wordt ook bij ons in de Noordzee aangetrotien. De klompvisch (z. a.) wordt ook
Z. genoemd.
Zonnevlekken zijn donkere vlekken op de schijf der zon. Neemt men aan, dat de
zon zelve een donker ligchaam is, dan houdt men die voor scheuren in den dampkring
der zon, waardoor men die duistere kern ziet. Maar houdt men die kern voor gloeijend,
dan veronderstelt men dat het wolken zijn, ontstaan door afgekoelde plekken in dien damp-
kring. Volgens de waarnemingen van Schwabe te Dessau zou haar getal in elfjarige
Jlocm. Neder!. Encyclopedie, deel XV.                                                                           25
-ocr page 392-
ZONNEWIJZERS — ZOÖPilYTEN.
3S6
tijdperken afwisselen: het maximum viel in 1847, 1848 en 1849 en in 1858, 1859 en
lSfiO, liet minimum in 1844, 1856 en 1866. Uit die vlekken heeft men den omwen-
telingstijd der zon om hare as bepaald. Dikwijls hebben zij eene middellijn van ver-
scheidene duizende mijlen. Zij werden het eerst waargenomen door Fabricius.
Zonnewijzers dienen om uit de veranderlijke stelling der schaduw, die eene stift op
eene plaat werpt, het uur van den dag te bepalen. De eenvoudigste is de aequators-
zonnewijzer, waarbij eene cirkelvormige plaat in 24 gelijke deelen verdeeld wordt, die
de uren voorstellen, en daarna geplaatst wordt in het vlak van den aequator. Midden
op die plaat stunt eene loodregte stift, die dus evenwijdig is met de as des hemels.
Ligt nu de straal, die naar 12 getrokken is, in den meridiaan, dan is de zonnewijzer
juist gesteld. Pij een horizontalen zonnewijzer blijft de stift evenwijdig aan de heraelas;
de afdeelingen op de plaat moeten dan echter anders aangebragt worden door eene
bijzondere constructie. Dat is ook het geval bij die, waar de platen vertikaal staan
en tegenover de eene der vier hemelstreken geplaatst zijn. De horizontale Z. zijn
de meest geschikte, daar zij alleen het heele jaar door al de uren, zoolang de zon
schijnt, aangeven.
Zonshoogte. Zie Hoogte.
Zonsweg. Zie Ecliptica.
Zoóchemie of scheikunde der dieren maakt een gedeelte uit der organische chemie.
Zie Scheikunde.
Zoogdieren, Mammalia. Deze maken de eerste klasse uit van de gewervelde dieren.
Zij hebben warm rood bloed en ademen door longen; hunne huid is meestal met haren
bekleed. Zij brengen levende jongen ter wereld, die door de moedermelk in het eerste
tijdperk des levens gevoed (gezoogd) worden, van daar de naam. In hunne gedaante
heerscht zeer veel verscheidenheid, echter treft men bij allen ligchamen met vier lede-
maten aan, terwijl over het algemeen de wervelkolom in een staart eindigt. Die lede-
maten zijn zeer onderscheiden ingerigt; bij een paar orden vindt men handen, bij
anderen worden het vleugels (zooals bij de vleermuizen), bij nog anderen dienen zij tot
gaan en tot grijpen (zooals bij katten en eekhoorns), bij weder anderen uitsluitend tot
gaan (zooals bij herkaaiiwende dieren, de één- en de tweehoevigen), eindelijk bij som-
migen als roeiwerktuigen (zooals bij de walvisseben). Bij de verdeeling der Z. komt
vooral hun tandenstelsel in aanmerking, verdeeld in snij-, hoek- en maaitanden of
kiezen. Al naarmate die drie soorten geheel of slechts gedeeltelijk aanwezig zijn,
of naarmate deze of gene soort meer of minder ontwikkeld is, kan men daaruit
reeds veel voor de bestemming van een dier bepalen, dat vooral bij de fossile voor-
werpen vnn toepassing is. De huid der Z. is by enkelen onbehaard, althans bijna
onbeliaard (naakt, zooals men zegt), bij de meesten behaard, maar in dat haar heerscht
veel onderscheid; het kan kort, lang, regt, kroes enz. zijn. De verschillende rassen
van honden, koeijen, schapen en dergelijke zijn er voorbeelden van. De meeste Z.
leven op het land, sommigen (zooals de walvisschen) in het water, anderen voeren
beiderlei leven, zooals de zeehonden, de otters, het nijlpaard enz. De klasse der
Z. w ordt in onderscheidene orden verdeeld, waarin meestal de volgende opgenomen
zijn: 1° T\'.veehnndigen (de mensch). — 2° Vierhandigen (apen) —3° Vleugelhandigen
(vleermuizen). — 4° Roofdieren (die van vleesch leven). — 5" Knaagdieren (eek-
hoorns, muizen). — 6° Herkaaiiwende dieren (koeijen, schapen). — 7° Eenhoevi-
gen (paarden). — 8" Veelhoevigen (oliphanten, zwijnen). — 9° Tandeloozen (mie-
reneters). — 10° Puideldieren (buidelrat). — 11° Vogelbekdieren. — 12° Walvisch-
achtigen.
Zoölithen. Men geeft dezen naam aan de versteende overblijfselen van dieren, die
men in de lagen der aardkorst aantreft. Van de gewervelde dieren vindt men de
geraamten, van de schelpdieren de schelpen en van anderen alleen de niet weeke over-
blijfselen.
Zoölogie. Zie Dierkunde.
Zoöpbyten, Plantdieren, Zoöphyta. Deze benaming paste men toe op zoodanige voor-
werpen , die in hunne gedaante overeenkomst hadden met planten, doch die men in een
ander opzigt als dieren meende te moeten beschouwen , waaromtrent men dus in het
onzekere was of men ze voor dieren of\'planten moest houden. De voorwerpen, waarvoor
deze benaming werd gebruikt, kennen wij thans onder den naam van Polypen (waarom
wij hier naar dat artikel verwijzen). De kalkachtige woningen, de Polypenstokken, komen
-ocr page 393-
ZÖPFL — ZORIÜLLA I MORAL.                                   3fc7
in allerlei met planten overeenkomende gedaanten voor. Men heeft zo om hunne steen-
hardheid ook den naam Lytoplyten of Stcenplanten gegeven.
Zöpfl (Heinr. Matth.), verdienstelijk Duitsch t)eoefenaar van het rtanUregt, in 1807
te Hamberg geb., studeerde te Wurzburg en werd in 1828 privaat docent, in 1839
buitengewoon , in 1842 gewoon hoogl. te lleidelberg en in 1850 afgevaardigde naar
de liadensche eerste kamer. Zijne hoofdwerken zijn : Grundsiitze des allgem. n. deuhchen
Slaatsrechls
(öde uitg., 2 dln., 1863), Deutsche Staals- u. Reckttgisc/>. (3de uitg., 2
dln., 1844—47), Deulxche Rechtsgesch. (3de uitg., 185S), .llterUiümer des dtutschm
Reichs u. Rechts
(3 dln., 1860—61).
Zoppot. een dorp, \\\\ m ten N.N.VV. van Üantzig gelegen, met 700 inw, en eeu
bezocht zeebad.
Zopyrus, Perzisch edelman onder Darius, die zich, toen Babyion door de Perzen
belegerd werd, neus en ooren afsneed, om de Babyloniërs te misleiden, voorgevende
eene schuilplaats bij hen te zoeken, daar hij door zijn vorst aldus mishandeld was. De
Babyloniërs plaatsten hem aan het hoofd der bezetting, en hij leverdr Babyion in handen
\\au Darius, die hem tot belooning al de inkomsten der stad schonk.
Zorge , een dorp aan den Harts in het Brunswijksche district Blankenburg, u>et :397
inw., genaamd naar het riviertje van dien naam, is door zijne ijzerwerken beroemd.
Zorggras, Hulcus, uit de familie der Grassen, komt bij ons in een paar soorten voir:
Wollig en Zacht Z. (H. lanatus en H. mollis). Het eerste, ook Meelruai gehecten,
herkent men aan de witte kleur, door digt opeen liggende haren, waarmede de plant
bedekt is, veroorzaakt. Als veevoeder schijnt het Z. niet verkieslijk t<; zijn.
Zorndorf, een dorp in het district Frankfort van de Pruiss. prov. Brandenburg , met
]0ii0 inw., is in de geschiedenis beroemd door den bloedigsten slag van den zeven-
jarigen oorlog, 25 Aug. 1758 , waarin Frederik II de Russen onder generaal Fermor sioeg.
Zoroaster (Zerduscht, Zarathustra, d. i. grootste liederendichter), de groote hervormer
van het Parsisme, wiens leeftijd zeer verschillend wordt opgegeven, leefde waarschijnlijk
een geruimen tijd vóór Cyrus. Zijn vader heette Storoschasp, zijne moeder Dogdo. Zijn *
leven is in een nevel van mytheu gehidd. Hij gaf aan de zinnelijke uatuurdienst
der oude Iraniërs een dieperen zedelijken grondslag. Hij ontwikkelde de tegenstelling
van licht en duisternis tot het begrip der goede, heilaanbrengendc en der booze, on-
heilvolle magten en zoo verder tot het begrip van het zedelijk goed en kwaad. Door
de verzinnelijking, symbolisering, en personificatie van deze tegenstelling oi.tstond de
mythologische voorstelling van twee oorspronkelijke goddelijke wezens, ürinuzd, de
beheerscher des lichts en schepper van al het goede, aan wien lichtgeesten (de hoogsten
zijn de 7 Amschaspands, dan volgen de 2S Izeds en vervolgens de Ferwer», de oor-
sproukelijke beelden van alle geschapen wezens, die tot het lichtrijk behooren) onder-
worpen zijn , zetelt boven den berg Albordsch in den hemel Gorotman en voert met
atwisselend geluk onafgebroken strijd met Ahriman, den beheerscher van de duisternis
en schepper van al het kwaad, die omgeven van 7 magtige en tallooze lagere l\'eusof
daemonen die]) onder de aaide in de hel Duzakh zetelt. Ten laatste wordt Ahriman
met zijne daemonische scharen door den engel Sosiosch vernietigd, en het rijk des lichts
duurt tot in eeuwigheid voort. Leeft de mensch deugdzaam, dan gaat hij bij den dood
over de brug Tsehinewnd naar den hemel van Ormuzd en keert in zijn Ferwer of oor-
spronkelijk rein beeld terug. De ziel der booze menschen wordt door de Der: in de
hel geworpen om eeuwige pijnen te verduren. Het eenige voorwerp van vereering is
het vuur, als zigtbare mngt des lichts, waaraan tempels en altaren gewijd zijn. Eene
afzonderlijke priesterkaste, de Magiërs (z. a.), moet de uitwendige godsdienstplegtighe-
dep besturen. De weinige vereerders van de godsdienst van Z., die niet tot het Is-
lamisme zijn overgegaan, Parsen gen., leven in de streken van Iezd en in O.-Indië
(Bombay en Surate) Verg. Dosabhoi Framji, The Parsees in India (1859); Duncker,
Gesch. des Alterthums (Ie en 2de dl., 1862—54).
Zorrilla y Moral (Don José), Spaansch dichter, in 1817 te Valladolid geb., leefde
eerst in bet buitenland en ging daarna, om aan den wensch zijns vaders te voldoen, te
Toledo en Valladolid studeren , maar wijdde zich vooral aan de dichtkunst. In 1837 werd hij
het eerst bekend door een treurzang op den dichter Larra. Weldra was hij een der ge-
vierdste lyrische en dramatische dichters van Spanje, die het oud-nationale met het
moderne gelukkig wist te vereenigen. Hij leefde eerst te Madrid, later te Parijs en
te Brussel. Zyne Obras completas zijn te Parijs (3 dln., 2de uitg., 1853) uitgegeven.
25\'
-ocr page 394-
888                                  ZOSIMUS — ZOUTPL ANTEN.
Uitstekend is vooral zijn groot romantisch gedicht: Qranada, poema oriental co* la
leyendu de Al-tlamar.
Zusimus, de Heilige, Griek van geboorte, was van 417—418 paus en begunstigde
vruchteloos het Pelagianisine. Als een der eerste grondleggers van de hiërarchie der
Roomsche bisschoppen werd hij gecanoniseerd. De 26ste Dec. is hem gewijd.
ZüMnius. Grieksch geschiedschrijver, leefde in de 5ie eeuw n. Chr. te Konstantinopel
als comes en exadvocatus iisci eu schreef eene geschiedenis van het Kom. keizerrijk,
het ber>t uitgegeven door Bekker (Bonn 1837) en vertaald door Seybold en Hcyler
(2 dln., 1804—5).
Zostera. Zie Zeegras.
Zout. Keukenzout. Uit bij de bereiding der spijzen zoo noodige toevoegsel, waarvnn
het gebruik ook door het dierlijk ligchaam niet kan gemist worden, bestaat uit eene
verbinding van chloor eu sodium in gelijke aequivalenten (Na Cl), waarom het ook
chloor-sodium en chloor-natrium genoemd wordt. In de natuur komt het Z. menig-
vuldig voor en w el in opgelosten toestand in het zeewater, in zoutmeren of in zout-
bronnen en in vasten toestand als Steenzout. Om Z. te winnen wordt het uit het
zeewater of uit dat der zoulbronnen gekristalliseerd. Het water der zoutmeren (zooals
de Doode zee, het Eltou-meer in Rusland eu dergelijken) is voor de zoutwinning min-
der geschikt. Het Steenzout wordt in bergwerkeu uitgehouwen, waarvan vooral de
zoutuiijn bij Wieliczka in Polen om hare groote uitgebreidheid beroemd is. Uit het
zeewater, dat 2.^ pet. Z. bevat, wordt veel Z. gewonnen. Men laat daartoe het zee-
water in groote vijver» verdampen, of men gebruikt tot zulke verdamping een gra-
deertoestel (z. a-). Het op die wijze verkregen water heeft een grooter zoutgehalte.
Het wordt dan in ijzeren pannen verder verdampt en gekristalliseerd, en zoo als ruw
, Z. verzonden. Dit ruwe Z. wordt in zoogenaamde zoutketen geraffineerd of gezuiverd
eu als grof Z. of fijn Z. in den handel gebragt. Het Steenzout wordt, na opgelost te
zijn, op dezelfde wijze behandeld. Hij hot raffineren blijft er ook nog onzuiver Z. over,
#dat voor bemesting dient. Andere onzuivere zouten hechten zich aan de uitdamppan-
nen; men noemt ze Pootteen. Z. kristalliseert in dobbelsteeuen; het bevat geen kristal,
maar wel mechanisch opgesloten water. Het gewone Keukenzout houdt ook chloor-
magnesium in, die oorzaak is dat het Z. zoo ligt vocht aantrekt. Het fijnere Tafel-
zout is daarvan gezuiverd.
Zoutbronnen. Zie Minerale bronnen.
Zouten noemde men eene scheikundige verbinding uit een zuur met eene basis bestaande,
zooals b.v. kopervitriool met zwavelzuur en koperoxyde met water (C u 0, 8o3 HO)
zaruengesteld. Het keukenzout meende men dat uit zoutzuur en soda bestond. Later echter
zag men in, dat het keukenzout niet uit soda (Na O) en zoutzuur (H Cl) was zaam-
gesteld, maar dat hier eene wederzijdsche ontleding plaats greep, waarbij het sodium-
metaal zich met de chloor tot zoutzuur verbond (Na Cl), terwijl de waterstof van het
zoutzuur met de zuurstof der soda water (HO) vormde; keukenzout is dus eenvoudig
chloor-sodium. De nieuwere scheikundigen, die volgens de nieuwste denkbeelden alle
zuren tot de n aterstof-zuren brengen, houden ook iedere basis voor eene verbinding
waarin waterstof is. Uit zoutzuur (11 Cl) eu soda (Na H O), beide in volumen, vormt
zich onder wederzijdsche ontleding chloor-sodium of keukenzout (Na Cl) en water
(11 11 Ü). .Meer voorbeelden kunnen wij niet aanhalen. Zouten, waarbij het zuur de
overhand heeft, noemt men zure Z.; deze reageren zuur. Heeft de basis de overhand, dan
heet men ze basische Z.; deze reageren basisch. Waar dit niet het geval is, zijn het
neutrale Z., die noch zuur, noch basisch reageren.
Zoutman (Joh. Arnold), Ned. zeeheld der 18de eeuw, trad in zeedienst en klom van
lieverlede tot vice-admiraal op. Nadat Nederland in 1780 met Engeland in oorlog ge-
raakt was, ontmoette Z. in Aug. 1781 op de hoogte van Doggersban!: eene veel tal-
rijkere Engeliche vloot, waarover hij eene roemrijke overwinning behaalde. Z. stierf
waarschijnlijk omstreeks 1795.
Zoutmeer. Zie Salt-Lake.
Zoutpianten, Strantiplanien. Men geeft dezen naam aan zoodanige planten, die voor
hare omwikkeling zout noodig hebben, dat ook in hare zamenstelling aangetroffen wordt,
zooals onder anderen de smaak verraden kan. Zij grocijen in streken, waar de bodem
zout bevat. Aan de zeestranden «orden vele zulke planten gevonden, zooals de Zeeraket
(Cakile mariüma), het Loogkruid (Sahola), waaruit loogzouten bereid worden,
-ocr page 395-
ZOUTZUUR - ZUOOARO.
389
de Zeekraal (Salicornia), de Zeeweeghree (Planlano maritima), de Zulte of Zeeaster
{Aster tripolium), de Bruinwieren en anderen. Vele dezer planten bevatten ook iodium
of kelpstof. De Z. worden op verschillende wijzen nuttig gebruikt, sommigen zijn een
goed voeder voor schapen.
Zoutzuur. Zie Chloorwalerstofzuur.
Zrinyi of Zrini (Niklas, graaf ron), veldheer van keizer Ferdinand I, in 1518 geb.,
was ban van Kroatië, Dalmatië en Slavonië en tavernicusin Hongarije, en maakte zich
vooral beroemd door de heldhaftige verdediging van de vesting Szigeth. Met 3000 man
door sultan Soliman met 200,000 man in Szigeth ingesloten, trok hij, na de stad in
brand gestoken te hebben, naar het slot terug, tegen hetwelk de Turken van ?6 Aug.
tot 1 Sept. dagelijks zeven stormen rigtien. Z. stierf 7 Sept. met nog 600 over-
gebleven krijgsknechten bij een algemeenen storm den heldeudood. Theod. Körner be-
handelde dit heldenfeit dramatisch. — Zijn achterkleinzoon Niklas II, graaf von Z.,
in 1616 geb., mede een verdienstelijk veldoverste. sedert 1647 ban van Kroatië en in
1664 overl., dichtte in het Hongaarse!/ de Zrinyiade in 15 zangen, als ook idyllen,
liederen en epigrammen. Met diens broeder Halthasar, in 1703 krankzinnig te Gratz
overl., stierf het geslacht nit.
Zscainsky (Ferdin. von), Saksisch staatsman, in 1797 te Borstendorf bij Schellenberg
in Saksen geb., studeerde te Leipzig, vestigde zich aldaar als advokaat, bekleedde ver-
scheidene regterlijke betrekkingen, stond in 1848 korten tijd aan het hoofd van het
ministerie van binnenl. zaken en werd kort voor het uitbreken van den opstand in Mei
1849 minister van justitie en voorzitter van den ministerraad. Hij bestreed de omwenteling
en wijdde zich daarna aan de hervorming der regterlijke organisatie en der regtsple-
ging. In 1*56 werd hij in den adelstand verheven. Hij overleed in 1858.
Zschofcke (Joh. Heinr. Dan.), beroemd schrijver van geschiedkundige, novellistische en
stichtelijke werken, in 1771 te Maagdeburg geb., trok in 1788 als tooneeldichter met
rondreizende tooneelspelers door het land, studeerde te Frankfort aan de Odcr, waar hij
van 1794—96 privaat-docent was, doorreisde Duitschland , Zwitserland en Frankrijk, be-
stuurde korten tijd een opvoedingsgesticht te Keichenati in Qraauwbunderland, werd in
1798 gedeputeerde te Aarau, was daarna als regerings-commissaris in Unterwalden te
midden van de partijwoede vredelievend werkzaam, orsaniseerde in 1800 als regerings-
commissaris van Bern [tal. Zwitserland en werd daarna regerinsrsstadhouder van het
eanton Bazel. In 1804 werd hij tot lid van het opnerhoutvest- en bergambt in Yargau
benoemd, vestigde zich in 1808 te Aarau, trad als lid van den grooten raad op, droeg
in 1813 en 14 door zijne welsprekendheid veel bij tot de eend ragt in het eanton, be-
kleedde nog onderscheidene ambten, die hij in 1841 nederlegde, leefde daarna buiten
betrekking op zijn buitengoed bij Aarau en stierf in 1848. De beroemdste zijner
Ausgewdhlte hütor. Schriften (16 dln., 1880) zijn zijne Gesch. detbair. Volks u seiner
Fürslen
(3de uitg., 8 dln., 1816) en Den Schusei:erlande* Gescfi. für r/os Schwehervolk
(1811 en meerni.1. Onder zijne Ausgewdhlte Novellen u. Dichtungen (10de uitg., 10 dln.,
1856—58) munten vooral uit Ottoald od. das Goldmacherdorf en Der Oreole. Vooral
beroemd zijn zijne Sêtiiden der /indacht (89»t* uitg., 6 dln., 1853; in het Nederd. vert.
onder den titel: Uren aan de godsdienst gewijd door Koll, 3de dr., 5 dln., 18 44—45).
Ook gaf Statius Muller meerdere bloemlezingen uit Z.\'s stichtelijke werken in het
Nederd. uit. Zijne Sdmmtl. Schriften zagen in 40 dln. (2de uitg., 1856) het licht. Zijn
Selbsfsc/iau (3de uitg., 1844) is eene soort van autobiographie.
Zschopau. rivier in het koningrijk Saksen, ontspringt aan de N.VV.zijde van het Fich-
telgebergte, neemt de Sehma, Pöhl, Pressnitz en Flöhe op en stort zich na een loop van
14 ra. bij Schweta in de Freiberger Mulde uit. — De stad Z., aan deze rivier gelesren,
in het Saks. regeringsdistrict Zwickau, met 7900 inw , heeft onderscheidene fabrieken.
Zuaven is de naam eener Fransche keurbende van liste infanterie in Turksch kostuum,
die in 1830 door den maarschalk Clanzel te Alsiers is opcreriart. en zich in de oorlogen
in de Krim en in Italië bijzonder onderscheiden .heeft. De naam Z. is ontleend aan
de krijgshaftige bewoners van het district Zuavia in do Ms:iersche provincie Konstantine,
die van ouds in N.-Afrika als huursoldaten dienden en de lijfwachten der dei\'s en bei\'s
van Tripolis, Tunis en Algiers uitmaakten.
Zuccaro (Taddeo), (tal. schilder uit de Kom. school, in 1529 te St. Angelo in Vado
geb. en in 1566 overleden. Hij was een nabootser van Rafaël en een der eersten, door
wien de [tal. kunst in verval kwam. — Zijn broeder Federigo, omstr. 1^38 geb.,
-ocr page 396-
390                                           ZUG — ZUID-AMERICA.
was nog üemaniëreerder dan Taddeo. Hij had vele benijders, wier haat hij door eene
reis naar Vlaanderen , Nederland en Engeland ontging. Philips II ontbood hem naar
Madrid, doch ontsloeg hem weldra weder. Hij stierfin 1509 te Ancona. Hij schilderde
vooral vole portretten. Hij schreef: Ideii dë pittori, scultori et architetli (1608).
Zug. canton in Zwitserland, grenst ten O aan het canton Schwyz, ten Z.O. aan
Eucern, ten W. aan Aargau en ten N. aan Zurich, telt op 4,26 □ m. (1860) 19,608
inw., bijna uitsluitend Roomschen, heeft in het zuidoostelijk deel lage boschrijke heu-
vels en in het noordwestelijk deel eene vruchtbare vlaktp. De rivieren zijn de Reu?s,
Sihl en Lorze: de meren het Zuger- en het, Aegeri-meer. Het klimaat is in de vlakte
zeer mild, op de bergen ruwer. De bodem is zeer vruchtbaar en brengt weit, koren,
haver, een weinig wijn en veel ooft voort. De veeteelt is niet onbelangrijk. De me-
ren leveren visch op. De nijverheid bestaat uit katoenspinnerij, weverij, zijdeweverij en
fabricatie van papier, snuif\'en ijzerwaren. Ook de handel is vrij aanzienlijk. Het canton,
het achtste in den bondsrang, heeft naar de constitutie van 5 Sept. 1814 en Jan. 1848
een representatief-democratischen regeringsvorm. De wetgevende magt berust bij den
grooten raad van 67 leden, de uitvoerende magt bij den regeringsraad, bestaande uit
den door den grooten raad uit zijn midden gekozen zoogen. lande.raman als president,
den stadhouder en 9 door den grooten raad uit de gemeenten voor 4 jaren gekozen
leden — De hoofdplaats Zug, aan den voet van den Zugerberg, aan het Zugermeer
en den spoorweg van T.ucern naar Z. gelegen, telt 3400 inw., heeft zes kerken, zes
kapellen, twee kloosters een gymnasium, eene burgerschool, een nieuw hospitaal en
een tuighuis , en wordt veel door vreemden bezocht.
Zuid-Americij de zuidelijke helft van America (z. «.), een der vruchtbaarste landen der
aarde, heeft aan vastland eene oppervlakte van 321,000, met de eilanden van 827,369
□ m. Do Cordilleras (z. a.) doorloopen geheel Z. aan zijne W.-zijde van het zuiden naar
het noorden; iii het O. heeft men het Braziliaansche gebergte en het gebergte van Guiana.
Verreweg het grootst, deel des lands bestaat uit uitgestrekte vlakten, hier llanos of
pampus geheeten. Zij «orden verdeeld in drie hoofdafdcelingen, en dragen haar naam
naar de rivieren, langs welke zij zich uitstrekken. Deze zijn de lianos van den Oriuoco,
van den Maranon en van de La-Plata, aan welke laatste verder op naar het zuiden de
groote Patagonisohe steppe zich aansluit. Behalve deze heeft men nog de groote vlakte
aan den mond van de Magdalena-rivier en die van Guiana, welke langs de kust zich uit-
strekt. De voornaamste rivieren zijn de genoemde Orinoco (z a.), de Maranon of Ama-
zonen-rivier (z. a.) en de Ln-Plata (z. a.); voorts de Magdalen a-rivier (z. a.), de Para-
naliyba en San-Frnncjsco in Brazilië, en eindelijk de Rio-Colorado en Rio-Negro, die
op de O. zijde der Cordillera van Chili ontspringen en in den Atlant. oceaan uitstroomen.
Aan de geheele W.-zijde van Z. is geene rivier van eenige beteekenis. Onder de meren
zijn het meer van Mnracaibo en van Titicaca (z. a.) vermeldenswaardig. Slechts weinige
eilanden behooren tot Z. De voornaamste dezir zijn dn Galapagos, de Chincha-eilanden ,
Juau Fernandez, Chiloë en de kust-eilanden van Patagonië in den Gr. oceaan, de
Falklands-eilanden (z. a.) en Vuurland (z. a.). Over de gesteldheid van den bodem, de
kusten, het klimaat, voortbrengselen enz. zie America. Het gfetal inwoners werd in
1867 geschat op 24J mill., deels Indianen en oorspronkelijke bewoners, deels van elders
ingekomenen, Europeanen en Neger3. De groote meerderheid vormen de Indianen met de
tot hen behooivnde bewoner? van gemengd ras; dan volgen de Blanken of Creolen, van welke
velen ook niet van geheel zuiver bloed, vervolgens de Neger? en Mulatten. Twee Europ.
volken , de Spanjaarden en Portugezen, hebben vooral het, bezit van Z gedeeld, van
welke de eersten aan de W-, de laatsten aan de O.-zijde zich vestigden. Hoewel hunne
heerschappij sedert vele jaren een einde heeft genomen, is het karakter van beide volken
in taal en zeden behouden gebleven, en behalve betrekkelijk geringe bezittingen der
Engelschen, Hollanders en Franschen in Guiana (z. a.), laat Z. zich in een Portug. en
een Spaansch verdeelen. Het Portug. Z. bestaat uit het keizerrijk Brazilië; het Sp. uit
de republieken Nieuw-Granada, Venezuela, Ecuador, Peru, Bolivia, Chili, de Argen-
tijnsche republiek, Uruguay en Paraguay (z. a.). Na de ontdekkingen en veroveringen
der Spanjaarden en Portugezen zuchtten de Sp. koloniën drie eeuwen onder het harde juk
van het Europ. moederland. Op het einde der vorige en in het begin dezer eeuw leidde
de verdrukking der Spanjaarden tot herhaalde opstanden, die aanvankelijk vruchteloos
bleven , totdat in 1 811 alle koloniën, verbitterd door de Sp. wreedheden , zich onafhankelijk
van de Cortes verklaarden. Sedert dien tijd werd de strijd in Caracas en Nieuw-Granada,
-ocr page 397-
ZUID-AUSTRALTË ZUfDEBZEE.
391
in Buenos-Ayres en het aangrenzende Chili, in Mexico en later in Peru met. verbittering
tegen Spanje gestreden, totdat het jaar 1824 eene groote beslissing aanbragt, die de
staatkundige zelfstandigheid der nieuw gevormde staten ten gevolge had. De geschiedenis
van het andere hoofddeel van Z., de Portug. koloniën, is hij Brazilië (z. a.) behandeld.
Zuid-Australië, eene Eng. volkplanting op de zuid. kust van Australië, strekt zich uit
van kaap Adieu tot den mond van de Glenelg of tot de grenzen der kolonie Victoria,
landwaarts in tot 26° Z. Br. en heeft eene oppervlakte van 17,900 Q m. Het Z.O.
deel des lands is bergachtig en rijk aan metalen, vooral aan koper. In het N. is het
land droog, met zandige en steenachtige vlakten. Over het geheel is er gebrek aan
water. Het klimaat is mild en gezond. Het kustgebied der ko\'onie met zijne golven
werd eerst in 1803 door den Eng. kapitein Flinders ontdekt. In 1834 werd Z. bij
parlements-acte tot eene Eng. provincie verheven, en in 1836 kwamen de eerste volk-
plantelingen aan de golf van St.-Vincent aan. De volkplanting kwam spoedig tot grooten
bloei. Het getal inwoners bedroeg in 1866 reeds 170,000, meerendeels Engelschrn en
Duitschers. Lnnd-, tuin- en wijnbouw en veeteelt zijn steeds vooruitgaande In 1843 werden
zeer rijke kopermijnen ontdekt en in 1866 vond mnn ook petroleum en tin. De handel
neemt jaarlijks in uitgebreidheid toe. Ook het fabriekwezen ontwikkelt zich meer en
meer. Het bestuur der kolonie is, na de in 1866 in werking getreden staatsregeling, in
handen van een gouverneur, die bijgestaan wordt door eene wetgevende vergadering en
een uitvoerend bestuur. De regtspleging vindt overeenkomstig de Eng. wetten plaats.
De hoofdstad is Adelaïde fz. a.) Tanunda is eene geheel Duitsche stad met \'2000 inw.
Voorts vindt men er meerdere dorpen. De kolonie is verdeeld in 14 graafschappen. Sedert
1850 heeft het gouddelven , niet zonder nadeel voor den landbouw , een aanvang genomen.
Zmd-Beveland. Zie Beveland.
Zuid-Beijerland. Zie Brijerland.
Znid-Braband. Zie Braband.
Znid-Carolina, een der Vereenigde Staten van N.-America, tusschen N.-Carolina ten
N., den Atlant. oceaan ten Z.O. en Georgia ten Z.VV., van laatstgenoemden staat door
de Savannah gescheiden, heeft eene oppervlakte van 1420 □ m., van welke ruim 300
□ m. bebouwd zijn. De oevers van de grootere rivieren, de Pedee, Santee en Edisto,
alsook van de baaijen zijn door vruchtbaren bodem omgeven. Meerdere ketenen van de
Alleghanie? loopen door het N.W. van den staat. De voornaamste voortbrengselen zijn
katoen, rijst, tabak en maïs. De bergen zijn rijk aan metalen en bevatten ook goud.
Z. is door den burgeroorlog, die in 1861 hier uitbrak, en de opheffing der slavernij zeer
achteruit gegaan. Het binnenlandsch verkeer wordt door rivieren, kanalen en snoorwesen
bevorderd. De staatsschuld beloopt 7,742,996 dollars. Het getal inwoners bedroeg in
1860: 703,708, onder welke 402,406 slaven. De inwoners behooren meerendeels tot
de Baptisten, Methodisten en Presbyterianen. In 1788 werd de staatsregeling der Unie
aangenomen. Een gouverneur, die voor 2 jaar gekozen wordt, staat aan het hoofd van
den staat. Hij wordt verkozen door de general-assembly, bij welke ook de geheele wet-
gevende magt berust. Zij bpstaat uit een een senaat van 45 leden en uit een huis van
vertegenwoordigers van 124 leden. De eersten worden voor 4 j., de laatsten voor 2 j.
gekozen. Naar het congres zendt Z. 2\' leden van den senaat en 5 van het huis der ver-
tegen woordigers. Er zijn zes inrigtingen van hooger onderwijs, van welke het South-
Carolina-eollege te Columbia , met hetwelk een godgeleerd seminarie verbonden is, en
het Charleston-college de voornaamsten zijn. De hoofdstad is Columbia (z. a.), de aan-
zienlijkste stad Charleston (z. a.). Zie verder Carolina.
Zuiden is die hemelstreek, waarin de zon voor iedere plaats op dien dag haren hoogsten
stand bereikt, en als zij in dien stand gekomen is, is het aldaar twaalf uur of middag.
De groote cirkel. welke voor iedere plaats door het zuiden gaat, is haren meridiaan.
Zuiderlicht. Zie Noorderlicht.
Zuiderzee, zeeboezem van de Noordzee, 57 D m- groot, door het doorbreken van
de Noordzee in het begin der 13de eeuw uit het meer Flevo (z. a.) ontstaan, is omaeven
door de Nederl. prov. N.-Holland, Utrecht, Gelderland, Overijssel en Vriesland, neemt
onderscheidene rivieren, waarvan de IJssel en Vecht de voornaamsten zijn, in zich op,
staat door het Pampus met het IJ in verbinding en heeft onderscheidene eilanden . zoo-
als Wieringen, Schokland, Urk, Marken, en zandbanken, terwijl de eilanden Texel,
Vlieland, Ter Schelling, Ameland en onderscheidene zandbanken haar van de Noordzee
afscheiden en de invaart beraoeijelijken. De Z. wordt door stoombooten en zeilschepen
-ocr page 398-
398                                      ZUTD-HOLLAND — ZUIDZEE.
sterk bevaren, hoewel de vanrt bij storm door de vele ondiepten gevaarlijk is. De ingang
heeft slechts 10, de Z. zelve 3—14 v. diepte. De vischvangst, uit haring en platvisch
bestaande. was vroeger belangrijker dan thans. Reeds vroeger en ook nu weder zijn er
plannen ter droogmaking der Z. gevormd.
Zuid-Holland, provincie van het koningrijk der Nederlanden, grenst ten N. aan N.-
Holland, ten O. aan Gelderland en Utrecht, ten W. aan de Noordzee, en is ten Z. door
de Merwe, den Biesbosch, het Holl. Diep, het Volkerak, het Krammer en de
Grevelingen van N.-Braband en Zeeland gescheiden. Zij is de volkrijkste en welvarend-
ste der Nederl. provinciën en telt op 55,32 □ m. (1866) 673,761 inw. Z. heeft tal-
rijke middelen van vervoer door de vele rivieren: de Maas, de Lek en de opgenoemde
grensstroomen , verder de Holl. IJssel, de Gouwe, de Linge, de Rotte, deSchie, het
Haringvliet, de Oude Maas, door de kanalen: het Voorsche- en het Zederik-kanaal,
door vele vaarten, goede wegen en de spoorwegen van Rotterdam over \'s Gravenhage
en Leiden naar Amsterdam, en van Rotterdam over Gouda naar Utrecht, weldra ook
van Rotterdam naar Dordrecht. De landbouw levert tarwe, rogge, gerst, haver, boek-
weit. erwten, boonen, kool-, hennep- en lijnzaad, wortelen, meekrap, vlas en
beetwortels op; ook is er de boom- en bloemkweekerij aanzienlijk; de veeteelt,
vooral van rundvee, schapen en paarden, vormt er een hoofdmiddel van bestaan. De
nijverheid is er bloeijend en bestaat uit. steen- en pannebakkerijen, jeneverbranderijen
vooral te Schiedam, touwslagerijen, aarden-pijpenbakkeiïjen vooral te Gouda, scheeps-
timmerwerven enz.; de buiten- en binnenlandsche handel is er zeer levendig. Z. is ver-
deeld in 6 arrondissementen: \'s Gravenhage, Leiden, Rotterdam, Dordrecht, Gorkum
en Brielle. De hoofdstad is \'s Gravenhage (z a.); de voornaamste koopsteden zijn Rot-
terdam (z. a.) en Dordrecht (z a.).
Zuidpias heette vroeger de 4000 bunders groote waterplas in de Nederl. prov. Z.-
Holland tusschrn de dorpen Moordrecht, Zevenhuizen, Hillegersberg en Z.-Waddinx-
veen gelegen, waarvan de droograaking in 1825 begon, van 1830—35 stil stond en
in 1843 voltooid werd.
Zuidpoollanden noemt men het vasteland, de eilanden-groepen en kusten , die in den
zuid. oceaan binnen of nabij den zuid. poolcirkel liggen , van welke echter slechts enkele
gedeelten bekend zijn. Men heeft voorgesteld deze als het zesde werelddeel te beschouwen
en er den naam Adelia aan te geven Het vasteland ligt nagenoeg geheel binnen den
zuid. poolcirkel. Gedeelten der kust dragen den naam van Wilkesland en Victorialand of
Zuid-Victoria. Het eerste is door baaijen en straten verdeeld in Adelie-, Clarie-, Labrina
of Balteny-, Dooden , Budd-, Knox- en Terminationsland. Het laatste is eene kust,
die zich hier en daar tot I 000 v. verheft. Tol de eilanden-groepen der Z. behooren: het
Kemps-, Enderby-en Peterseiland; Dirk Gerritsland, Zuid-Shetland, eene eilanden-groep,
Joinville-eiland, Nieuw-Zuid-Georgië en eenige anderen. Zie Adelia.
Zuid-Pruissen, vroeger eene provincie van het koningrijk Pruissen, die oorspronkelijk
het grootste deel van Groot-Polen bevatte, dat bij de tweede deeling van Polen in 1793
aan Pruissen ten deel viel. Later echter werden meerdere gedeelten van Z. met andere
provinciën verbonden. Tn 1807 werd het bij het groothertogdom Warschau gevoegd
en slechts een klein gedeelte, het tegenwoordige groothertogdom Posen (z. a.), kwam
in 1815 weder bij Pruissen.
Zuid-Willemsvaart is een in 1823 en volgende jaren gegraven kanaal, dat van \'s Her-
togenbosch langs Helmond naar Weert in Limburg en verder door België naar Maas-
tricht en sedert eenige jaren tot Luik doorloopt. Het is van \'s Hertogenbosch tot
Maastricht 21 uur lang en heeft 14 schutsluizen.
Zuidzee, Stille zee of Groote oceaan is de naam der groote watervlakte, die zich
tusschen de W. kusten van America en de O. kusten van Azië en Australië uitstrekt.
Zij bedekt bijna een derde deel van de oppervlakte der aarde. De deelen der Z. zijn
de Noordzee tot den kreeftskeerkring; de Middenzee of eigenlijke Stille zee tusschen de
beide keerkringen; de eigenlijke Zuidzee van den steenbokskeerkring tot de zuid. Uszee.
Bij de zeelieden was vroeger de vanrt op de Z. zeer gevreesd. Voor deze vaart is de
kennis der stroomen onmisbaar. De belangrijkste is de aequatoriaalstroom in de tropi-
sche of Midden-zee, die, in verband met de hier W.-waarts waaijende passaatwinden ,
de vaart naar het W. zeer verligt, die naar het O. verzwaart. Tn de N. deelen van
den oceaan zijn meerdere, voornamelijk O. stroomen; op de Americ. kust daarentegen
is een zuidwaarts loopende stroom, die eindelijk in den aequatoriaalstroom overgaat.
-ocr page 399-
.".98
ZUIGER — ZUMPT.
In de zuid. deelen loopen de stroomen meerendeels N. en N. O. Hiertoe behoort de zuid.
poolstroom, die in den oceaan valt en zich eindelijk met den aequatoriaalstroom ver-
eenigt. In de VV. deelen van den oceaan zijn vooral belangrijk: de Carolinische zee
(tusschen de Carolinen-eilanden ten N., Nieuw-Guinea, Nieuw-Rritannië en de Salo-
mons-eilanden ten Z., de Philippijnsche eilanden ten VV., de Marshall" en Gilberts-
eilanden ten O.) en de Koralenzee (tusschen Australië ten VV., Nieuw-Zeeland ten O.,
de Salomons-eilanden en de Louisiaden ten N.). Heide deze deelen der zee onderscheiden
zich van de O. hierdoor, dat in deze niet meer de geregelde passaatwinden en de ae-
quatoriaalstroom, maar de Indische moussons en ook afwisselende stroomen heerschen.
Sedert 1867 vindt eene geregelde stoomvaart op den Grooten oceaan plaats.
Zuiger noemt men het aan eene stang bevestigde ligobaam, dat in eene pompbuis op
en neer bewogen wordt, om daardoor vloeistoffen of gassen op te halen of op te persen,
zie Pompen. Soms is de Z. een massive cilinder, die digtsluitend door een kraag gaat
en dan Dompelaar genoemd wordt.
Zuigpomp. Zie Pompen.
Zuigwormen, Tremaloda. Men geeft dezen naam aan (lieren met een plat ligchaam,
die als ingewandswormen (z. a.) in andere dieren leven en zich door zuignapjes vast-
zuigen, zooals de Leverworm (z. a.), die bij de schapen voorkomt.
Zuil is ieder rond, vrijstaand en naar boven dunner uitloopend steunsel voor een ge-
bouw. Het bestaat uit drie deelen : den voet, de schacht en het kapiteel. Met het gebouw
is de Z. verbonden door den onderbouw (piëdestal) en de balken.
Zuilenorde. De systematische zanienstelling der zuilen met hare balken ontstond, toen
de architecten der 15de en 16dc eeuw er hun werk van maakten om de antieke bouw-
kunst weder in het leven te roepen en een bepaald kenmerk voor iedere soort van zuil
vast te stellen. De oude bouwmeesters namen vijf Z. aan. 1) De Toskaansche, eenvoudig
en zwaar; 2) de Dorische, deze heeft een gladden architraaf en onderscheidt zich door de
triglyphen en metopen van de fries; 3) de Ionische, wier kapiteel met slakken versierd
is, zij heeft over het geheel een slanken vorm; 4) de Korinthische, deze is eigenlijk de
Ionische, do<;h haar kapiteel is hooger en met lofwerk opgesierd (eer«t de Romeinen
maakten haar door menig toevoegsel tot eene bijzondere orde); 5) de Romeinsche of de
zamengevoegde (composita), deze ontstond toen de Romeinen hunne gebouwen met sieraden
overlaadden. Zij is eene vermenging der Ionische en Korinthische, en rijk in ornamenten.
Zuivel-bewerking. Hierdoor verstaat men alles wat de behandeling der melk aangaat,
om daaruit boter, kaas enz. te bereiden. Zie Melk en Kaas.
Züllichaa, kreitsstad in het regeringsdistrict Frankfort van de Pruiss. prov. Branden*
burg, aan de Oder, met 7141 inw., een koninklijk slot, drie Kvangel. kerken, een pae-
daeogium, een weeshuis, linnen-, wollen- en zijde-weverijen, verwerijen en handel.
Zülpich, stad in het regeringsdistrict Keulen van.de Pruiss. Rijnprovincie, met 1500
inw., weverijen, looijerijen en bierbrouwerijen, is het Tolbiacum der Ouden, waar in
496 n. Chr. de Franken onder Chlodewig over de Alemannen en in 6 l 2 Theodorik over
zijn broeder Theodobert II van Austrasië zegevierde.
Zumala Carréguy (Don Tómas), de uitnemendste veldheer voor den pretendent don
Carlos, in 1789 te Ormaistéguy in Guipuzcoa geb.. studeerde tijdens den inval der
Franschen te Parapelona in de regten en streed toen van 1808—13 tegen de Fran-
schen. In 1821 werd hij als aanhanger van de Cortes constitutie gevangen genomen en
zelfs ter dood veroordeeld, doch ontvlugtte. In 1822 trad hij tot het zoogen. geloofs-
leger onder Quesada over en werd bij de herstelling; der monarchie in 1823 kolonel en
gouverneur van Ferrol; maar in 1832 als aanhanger van don Carlos ontslagen. Na
den dood van Ferdinand VII in 1833 vatte hij voor don Carlos de wapenen op. werd
aanvoerder in de Raskische provinciën en Navarra, behaalde verscheidene overwinningen,
b. v. in het dal van Amescoas, bij Viana, bij Guernica, maar werd bij de belegering
van Rilbao, 15 Junij 1835, door een kogel verwond en overleed 25 .Tunij van dat jaar.
Zumpt (Karl Gottlob), verdienstelijk Duitsch philoloog, in 1792 te Herlijn geb.,
studeerde te Heidelberg en te Herlijn, werd in 1X12 leeraar aan het Werdersche gym-
nasium te Berlijn, in 1821 prof. bij het Joachimsthalsche gymnasium, in 1826 prof.
bij de krijgsschool en in 1827 prof. aan de universiteit te Herlijn. Hij overleed in 1849
te Karlsbad. Behalve door uitgaven van Curtius, Cicero\'s Oraliones Verrinae en De
officiis,
Eutropius en Quintilianus, en vele schriften, vooral op het gebied der Rom.
antiquiteiten, is bij zeer gunstig bekend door zijne Lat. Grammatik (LOde uitg., 18 50;
-ocr page 400-
394                                           ZUMSTEEG — ZÜKICH.
verkort, 7^ uitg , 185 1). Ver". A. W. Zumpt, De Car. Tim. Z. vila et atiidii* narratio
(1851). — Zijn neef, Aug. Wilh. Z., in 1 SI 5 te Koningsbergen geb., studeerde te
Berlijn, werd in 18"7 leeraar aan het Joachimsthalsche-, in 1837 aan het Werdersche-
en in 1851 prof. bij het Friedr.-YVilhelms-gymnasium te Berlijn. Hij maakte zich vooral
door zijne Commentntiones rpigraphicae (2 d!n., 1850—5 ) en S/udia romann (1859)
omtrent de Rom. epigraphiek verdienstelijk.
Zumsteeg (Joh. Rud.), beroemd Duitsch componist van liederen . in 1760 te Sachsenflur
in het Odenwald geb , kwam op de militaire school Solitude bij Stuttgart, waar hij
de boezemvriend van Schiller werd, studeerde daarna in de muziek onder Poli, werd
in 1792 concertmeester en directeur van de opera te Stuttgart en overleed in 1802.
Hij componeerde een volledigen jaargang van kerkelijke cantaten, opera\'s en zangspelen,
balladen, romances, gezangen en liederen. Ook zijne dochter, Emilie Z,, geb. in
1796 en overl. te Stuttgart in 1857. maakte zich door composities van liederen bekend.
Zundnaaldgeweer. Zie Vuurwapens.
Zunz (Leop.), verdienstelijk Joodsch geleerde, in 1794 te Di tmold geb., studeerde
te Berlijn in de philologie, was sedert 1820 prediker bij de synagoge te Herlijn,
sedert 18H5 te Praag en van 1839—50 directeur van het Joodscheonderwijzers-seminarie
te Berlijn Zijne hoofdwerken zijn: Die goltesdienM. Vortrnge der Juden (1832),
Zur Oesck. und Lilera/ur (1845), Die synagogale Poesie des Mittelalters :!S55), Die
Rilns des synagogalen Gottesdienstex
(1859).
Zurbano (Mart.), Spaansch generaal, omstr. 1780 geb. in Aragoniö, nam van 1808—14
als guerilla-aanvoerder aan den Spaanschen bevrijdingsoorlog deel, leefde daarna als
sluikhnndelaar, maar verklaarde zich bij het uitbreken van den Carlisten-oorlog voor de
Christinos en was later een der getrouwste aanhangers van Espartero. Hij behaalde
zijne meeste overwinningen door overrompeling en krijgslist, maar was zeer wreed en
liet bijna al zijne gevangenen doodschieten. Toen hij in Nov. 1844 eene guerilla in
de prov. Eioja tegen de bestaande regering gevormd had en deze bende was uiteenge-
dreven, werden zijne zonen \'gevangen genomen en doodgeschoten. Hij zelf, die zich
bij zijn zwager verscholen had, werd ontdekt en in Jan. 1845 doodgeschoten.
Zurinrar. (Francisco), Spaansch schilder, in 1598 te Fuente Cantos in Estremadura
(volgens and: te Madrid) geb., bestudeerde de Ital. meesters, vooral Caravaggio, en
werd hofschilder van Philips IIT. Hij was een der beste Spaansche schilders en overleed
in 1662 te Madrid.
Zuren. Men gaf vroeger dezen naam aan zoodanige scheikundige verbindingen, die
met eene basis (z. a.) een zout konden vormen. De eigenschap van blaauwe plantensappen
rood te kleuren werd als het herkenmiddel van een zuur opgegeven. Naar deze theorie
is ook in dit werk over zuren gesproken. Alen onderscheidde de Z. in zuurstof-Z. en
waterstof-Z., naarmate zij, zooals de meeste Z., bestaan uit, eene verbinding van zuur-
stof met een radicaal of van waterstof met een radicaal. Zwavelzuur (uit zwavel en
zuimtof bestaande) en koolstofzuur Ikoolstof en zuurstof) waren zuurstof-Zuren, bromium-
zuur (waterstof en bromium) en zoutzuur (uit chloor en waterstof zaamgesteld) waren
waterstofzuren. Naar de nieuwste scheikundige beschouwingen ontkent men niet, dat Z.
met eene basis zouten kunnen doen ontstaan , maar beweert dat daarbij eene wederzijdsche
ontleding plaats heeft, volgens welke zienswijze men alle Z. als waterstofzuren moet
aanmerken, waarbij de waterstof met een electro-negafief radicaal verbondenis, terwijl
de basis uit eene verbinding met een electro-positief radicaal bestaat. Eene verdere ont-
wikkcling dezer nieuwe theorie kunnen wij hier nog niet geven.
Zürich, een der grootste, naar de rangschikking van 1815 het eerste eanton van
Zwitserland, grenst aan de cantons Sehart\'hansen ten N., Thurgau en St.-Gallen ten
O., Schwyz en Zug ten Z., Aargau ten W, en aan het groothertogdom Baden ten
N. W., telt op 31,01 □ m. (1860) 266,265 Uuitsche, grootendeels Gereformeerde
inw. en behoort tot de meest vlakke cantons; slechts aan de uiterste oostel. grens,
bij Toggenburg, verheft zich het gebergte tot eene hoogte van omstr. 4000 v. Hier
alleen zijn enkele onvruchtbare landstreken; overigens is het eanton een der vrucht-
baarste en welvarendste van Zwitserland. De rivieren storten zich allen in den Rijn
uit; zij zijn: de Rijn zelf en de Reuss als grensrivieren, verdc: de Thur, de Toss met
de Eulach en Keropt, de Glatt en de bevaarbare l.immat met de Rippisch en Sihl. De
voornaamste meren zijn: her. Züricher-, Greifen-, Pfaffiker-, Türler- en Katzen-meer.
He bodem brengt koren, gerst, haver, aardappelen en hennep voort; de tuinbouw en
-ocr page 401-
ZÜK1CHEK-MEER — ZURINGZUUR.                               395
de ooft- en bloementeelt zijn voortreffelijk. De bosschen bestaan grootendeels uit dennen-
hout. De jagt is van weinig, de visscherij van groot belang. De veeteelt is er uit-
neraend. Van mineralen worden er steenkolen, bruinkolen kalk, mergel en gips
gevonden. De nijverheid, vooral in katoenen, wollen en zijden waren, is er aan-
zienlijk. Door spoorwegen , stoom- en zeilschepen is het verkeer zeer levendig. Het
schoolwezen is er zeer goed ingerigt; er is 1 universiteit, 1 veeartsenijschool, 1
seminarie voor onderwijzers, 1 gymnasium, 1 industrieschool. 1 polytechnische school
en omstr. 500 primaire en ruim 60 secundaire scholen. Het bestuur is volgens de
constitutie van 10 Maart 1831 representatief democratisch op den grondslag der ruimste
kiesvrijheid. Bij den grooten raad, uit 220 voor 4 jaar gekozen leden bestaande, be-
rust de wetgevende magt en het oppertoezigt over het landsbestuur. De regeringsraad,
die uit negen voor 6 jaar gekozen leden en twee voor 2 jaar gekozen voorzitters bestaat, is
de hoogste besturende vergadering, die de geschillen in zaken van bestuur in laatste
instantie beslist. Aan het hoofd der justitie staat een oppergeregtshof en een hof van
cassatie. — De hoofdstad Z , het Turicum der Romeinen, in ecne zeer schoone en
vruchtbare streek bij de zamenstreoming van de I.immat en het Zurichermeer en aan
den noordoostel. spoorweg gelegen, telt (18G0) 19,758 inw. Onder de gebouwen
munten uit: de Groote Munsterkerk, in fraaijen rondbogen stijl van de 11de tot de
13de eeuw gebouwd, de Vrouwen-Munster uit de 13de eeuw, de Augustijner-kerk,
het in 1699 gebouwde raadhuis, het cantons-schoolgebouw , het. groote nieuwe hospitaal,
het weeshuis, het blinden- en doofstommeninstituut, de korenhal, drie tuighuizen en het
nieuwe schuttershnis. Z. bekleedt door de inrigtingen van onderwijs, geleerde ver-
eenigingen. verschillende verzamelingen voor wetenschappen en kunst de eerste plaats
onder de steden van Duitsch-Zwitserland. De universiteit, met 200, grootendeels
medische studenten, is in 1 8:52, de eedgenootschappeüjke polytechnische school in 1855
opgerigt. Verder zijn er zeer vele inrigtingen vnn weldadigheid. Ook door nijverheid en
handel is Z. nevens Razel en Genève de belangrijkste stad van Zwitserland. Van ouds
was Z. de kweekplaats van geleerdheid, waar vele mannen van Europesche beroemdheid
gebloeid hebben, z. a. Rüdiger von Manassa in de 14de, "Felix Hümmcrlin in de 15te,
Ge=sner, Zwingli en Hulünger in de 16de eeuw, Hottinger, Heidegger, Bohmer
Breitinper, Lavater, Hess, Hirzel. Orelli en vele and. Verg. over Z. o. a. Bluntschli
(5 dln., 1838 volg.) en Meyer von Komau (2 dln., 1844—49).
Züricher-meer, een in de Zwitsersehe eantons Zürich, Schwyz en St.-Gnllen gelegen
meer, dat eene lengte van 84 uur heelt; de grootste breedte tussehen Stafa en Rich-
terswyl is A, uur en de grootste diepte 600 v. Met neemt de Linth bij Uznach
en de Aa bij Lachen op en heeft zijne afstrooming door de Limmat. Het is van
liefelijke, zachtglooijendc. met akkers, vruchtboomen, wijnbergen, villa\'s en dorpen be-
dekte heuvels omgeven, terwijl op den achtergrond zich eene lange keten van met
sneeuw bedekte Alpen verheft, liet is zeer rijk aan visch (23 soorten) en wordt door
vele stoo^nbooten bevaren. Op de smalste plaat* bij Rapperschwy! en Hurden is eene
in 1819 gebouwde, 4800 v. lange brug over het meer, die het in het Opper- en
Neder-Z.-meer verdeelt.
Zuring. Rumex L., is een plantengeslacht uit de familie der Veelknoopige gewassen,
waarvan in onze flora een 1 "-tal soorten voorkomen, die meestal overblijvend zijn.
Zij hebben een kruidaehtigen stengel, aan welk» voet eene roset van wortelbladen te
zien is, terwijl kleinere hladen aan den stengel zelven geplaatst zijn. De zure smaak,
die aan vele soorten eigen is, geeft er den naam aan ; het zuur zelf wordt 7,.-znur ge-
noemd. Als soorten noemen wij do Schanps-Z. {R. Acelosella), die op begraasde
plaatsen groeit; — de Gewone Z. (R. Aietoxa), die in. den moestuin ook opzettelijk
gekweekt wordt; — het Uzerhard, Patich (R. Obtvti/oiiu»), dat men op graslanden en
andere plaatsen vindt, enz.
Zurinezout, Dubbel oxaalzure potasch. Dit zont bestaat uit eene verbinding van zuring-
zuur met potasch en wel uit één nequivalent potasch met twee aequivalenten zuringznur.
Tn de huishouding i« dit zont bekend, omdat men het tot het uitmaken van inktvlekken
uit kleedingstoffen enz. bezigt Het Z. kan giftig werken
Zuringzuur, Oxaalzuur is een organisch zuur, dat inde zuringsoorten (Rumrx), maar
vooral in de klaverzuring (Oxnli.i) voorkomt. Het Z. kristalliseert in scheeve rhombische
zuilen; het is zeer vergiftig. Met kalk tot zuringzure kalk verbonden, komt het in
aprijke weefsels van planten in gekristalliseerden toestand voor.
-ocr page 402-
396
ZURTTA — ZUTFEN.
Zuiita (GeronimrO, Spaansch geschiedschrijver, in 1512 te Snrngossa geb., was eerst
inquisitie-secretaris te Madrid, werd in 1543 door den senaat, voor belangrijke zaken naar
keizer Karel V in Duitsehland gezonden, kreeg de betrekking van historiograaf van Aragonië,
als hoedanig hij de landsarchieven doorzocht, werd in 1567 kamersecretaris en overleed
in 1580 te Saragossa. Hij schreef Anales de la corona de Aragone (6 dln., 1572—79; op
nieuw uitgeg. door zijn zoon Geron. Z. de Olivan in 6 dln., 1585 en 1610, en in 7 dln., 1669).
Zurla (1\'lacido). kardinaal en vicaris-generaal van paus Leo XII, in 1769 te Legnano
in het Venetiaansche geb., trad in de Benedictijner orde. werd in 1823 door Pius VII
tot kardinaal en door Leo XII tot vicaris-generaal verheven, stond onderscheidene
jaren aan het hoofd der propaganda en overleed in 1834 te Palernio. Beroemd zijn
zijne schriften over de ontdekkingen door reizigers gedaan: Dn vinggiescopertesetten-
trionali de\'1 fralelli Zeni
(1S08), Dei viaggi e del/e scoperte africane di Cadamosto
(1S14), Di Marco Polo e degli nltri viaggiatori veneziani (2 dln.. 1818, 2dc uitg. van
Rossi, 1823).
Zürlo (Giuseppe, graat). Ital. staatsman, in 1759 te Napels geb., maakte zich in
1783 zeer verdienstelijk bij de leniging der rampen, door de aardbeving in Calabrië
veroorzaakt, werd in 17 98 bij de vlugt van koning Ferdinand als bestuurder der finantiën
achtergelaten, doch ontkwam met moeite aan de woede des volks. In 1799 werd hij
bij de terugkomst des konings weder minister van finantiën en maakte zich voor de
herstelling van het crediet des lands zeer verdienstelijk. In 1803 werd hij door den
minister Acton ontzet, gevangen genomen, maar vrijgesproken, vergezeldein 1805 den
koning naar Sieilië, keerde in 1809 naar Napels terug en werd door koning Murat
eerst tot staatsraad, daarna tot minister van justitie, later ook van binnenl. zaken en
van eeredienst benoemd en werkte in beide betrekkingen zegenrijk. Na Murat\'s dood
begeleidde hij diens weduwe naar Triest en leefde eerst te Venetië, daarna te Rome,
totdat in 1818 koning Ferdinand hem naar Napels terugriep en in 1820 tot minister
van binnenl. zaken aanstelde. Hij werd echter door de Carbonari ten val gebragt,
aangeklaagd, doch vrijgesproken, leefde buiten betrekking te Napels en stierfin 1828.
Zurzach, marktvlek en arrondissementshoofdplaats in het Zwits. canton Aargau, aan
den Rijn. met 950 inw., eene Hervormde kerk, een collegiaalstift met het graf van
Sta.-Verona, eene proosdij, een raadhuis, een koophuis, handel en drie jaarmarkten.
Zusters van Barmhartigheid. Zie Barmhartigheid (Broeders en Zusters van).
Zutfea of Zutpnen, versterkte hoofdplaats van het arrond. Z. van de Nederl. pror.
Gelderland, aan den IJssel, ter plaatse waar de Berkel zich in dezen stort, en aan
de verbinding van de staatsspoorwesren van Arnhem naar Zwolle en van Arnhem naar
Enschedé en Salzbergen gelegen, telt met de aan de overzijde van den IJssel gelegene
buurtschap de Hoven (1866) 15,138 meest Hervormde inw., heeft twee Herv. kerken,
waaronder de Groote of St.-Walburgskerk, in 1105 op de plaats der te voren verbrande
kerk opgebouwd, met fraai orgel, een praalgraf der van Heeckerens, eene groote koperen
doopvont, eene oude ijzeren kroon en eene kloosterboekerij, waar de boeken op lessenaars
aan ketens zijn, verder eene Koomsche, eene Luthersche, eene Doopsgezinde, eene Afge-
scheidene kerk en eene synagoge. Te Z. zijn uitnemende scholen: een gymnasium, eene
hoogere burgerschool, een instituut voor jongens en een voor meisjes, nog twee meisjes-
scholen , vier openbare, twee bijzondere en eene gesubsidieerde gemeentelijke openbare lagere
school en meerdere zondagscholen. Het \'s Graven hof, eertijds het hof der graven van Z.,
en de markt zijn fraaije pleinen. Onder de gebouwen munten uit: het stadswijnhuis, thans
voor het stadsarchief en het commissariaat van politie ingerigt, met fraaijen toren en
klokkenspel: het stadhuis; het gasthuis met een groot geneeskundig krankzinnigengesticht;
de burgerschool; de groote sociëteit met tooneel- en concertzaal; het Hornhof, een ge-
sticht voor oude mannen en vrouwen: het llijke-en het Bakkersweeshuis. Over den [Jssel
ligt eene fraaije ijzeren brug voor den spoortrein, voor rijtuigen en voetgangers, üe nijver-
heid bepaalt zich tot olie-, cement- en houtzaagmolens, eene papierfabriek, een stoom-pel-
molen, eene zeepziederij, eene bierbrouwerij, eene stokerij, drie steenovens enz. De hout-
handel is er aanzienlijk; ook zijn er belangrijke vee- en korenmarkten. In de laatste
jaren is Z. vooral langs den IJssel zeer verfraaid en uitgebouwd. Z. bestond reeds in de
10de eeuw als stad en was toen hoofdplaats van de graafschap Z. De laatste graaf
Geerlak, die de zijde van den bisschop van Utrecht tegen Dirk. graaf van Holland,
koos, sneuvelde in 1076 in een slag bij IJsselmonde. Daarna werd Z. met Gelderland
vereeuigd onder het bestuur eerst van graven, daarna van hertogen van Gelre en graven
-ocr page 403-
ZUURBRONNEN — ZUYLEN VAN NYEVELT. 397
van Z. Z. behoorde tot de Hansa, in kerkelijk opzigt eerst tot de bisschoppen van
Utrecht, daarna tot die van Munster en sedert 1500 tot die van Deventer. Alva nam
Z. in 1572 in; kort daarna kwam de stad weder in banden van de partij van den
prins van Oranje. In 1583 hernamen haar de Spanjaarden; in 1591 werd zij door
prins Maurits voor de Staten vernieesterd. In 1672 werd Z. door de Franschen onder
Philips van Orleans ingenomen; in 1795 viel de stad zonder tegenstand in handen der
Franschen; 24 Nov. 1813 werd Z. bij het verschijnen der Pruis*, troepen onder Oppen
van de zwakke Fransche bezetting bevrijd. Verg. ïadama, Geschied, der stad Z. (1856).
Zuurbronnen, bij de Duitschers Sauerlinge, noemt men die minerale wateren, welke
veel gasvormig koolstofzuur bevatten, bij eene kleine hoeveelheid vaste bestanddeelen.
Men vindt b-v. bij staalwater soms eene groote hoeveelheid koolstof\'zuur, maar wegens het
aanzienlijke ijzergehalte wordt het water hiernaar benoemd en niet onder de Z. gerangschikt.
Om dien naam te kunnen dragen mag in lli niedicin. ons water niet meer dan .] grein ijzer
bij minstens 12 kub. Rl. duim vrij koolzuur aanwezig zijn. Behalve ijzer vindt men in het
water der Z. koolzure , zoutzure en zwavelzure zouten. In het heldere water dezer bron-
nen stijgen voortdurend gasbellen op. De wateren der Z. worden naar de stoften die zij
bevatten in verschillende klasseu verdeeld en benoemd. De geneeskrachtige aanwending
van het water der Z. is bekend.
Zuurdeeg noemt men in gisting verkeerend deeg voor de broodbakkerij, dat, in het
nieuw geknede deeg gebragt, daarin de gisting bevordert (zie Brood). Men geeft ook
dezen naam aan zoodanig deeg met azijn gemengd, dat geneeskundig als pap gebruikt
wordt.
Zuurstof, Oxijgenium, is een der belangrijkste elementen, dat in de natuur overal ver-
spreid is. In den dampkring is de Z. met viermaal haar volumen stikstof vermengd;
in het water is Z. met tweemaal haar volumen waterstof scheikundig verbonden; in
de delfstoffen maakt zij een bestanddeel van vele aardsoorten, ertsen enz. uit. Einde-
lijk draagt zij ook bij tot de zamenstelling van de meeste organische voorwerpen. Z. is
in zuiveren toestand g.isvoruiig en ongekleurd. Men kan haar wegens de groote verwant-
schap, die zij tot andere stoften bezit, als de oorzaak van vele verschijnselen beschou-
wen. Zoo is de Z. bij de meeste verbrandingen de stof, die zich met het brandende
ligchaam vereenigt (zie Verbranding). Lavoisier heeft zulks het eerst aangetoond. Hij
bewees, dat een brandend voorwerp vermeerdering van stof verkreeg, in strijd met de
meening, dat het voorwerp stof verloor, die men phlogiston (z. a.) noemde. Hetzelfde
werd omtrent de metaaloxyden opgemerkt, die ook werkelijk door de oxydatie in gewigt
toenemen. Op de werking der Z. bij de verbranding berust het verlevendigen daarvan
door aanblazing van lucht. Ook is de verbranding in zuivere Z., zooals van kool,
staal en phosphor, bijzonder schitterend, terwijl daarbij koolstofzuur, ijzeroxyde
en phosphorzuur gevormd worden. Belangrijk is de invloed der zuurstof bij de plan-
ten, nog meer bij de dieren, die bestendig haar inademen, waarbij inwendig ook
eene verbinding met koolstof ontstaat (zie Adem). Om Z. zuiver te verkrijgen moet zij
uit verbindingen worden afgescheiden , zooals door galvanismus uit het water. Meestal
echter gebruikt men daartoe metaaloxyden, bijv. van kwik of bruiusteen of ook sal-
peter. Door deze stoften in eene ijzeren kolf te gloeijen, heeft er ontleding plaats,
waarbij de Z. vrij wordt.
Zuylen van Nyevelt (Jul. Philip), Nederl. generaal, in 17 3 te Rotterdam uit een oud
adellijk geslacht geb., trad in 1760 onder de Nederl. garde-dragonders en werd in 1787
luitenant-kolonel. Na de omwenteling van 1795 tot generaal-majoor der Bataafsche
republiek bevorderd, commandeerde hij eerst den linker vleugel van het leger onder
Daendels, daarna de tweede brigade van de eerste divisie gedurende den veldtogt van
1799 tegen de Engelschen en Russen in N.-Holland, en werd in 1803 tot luitenant-gene-
raal en gouverneur van Amsterdam en in 180(5 tot maarschalk van Holland benoemd.
Hij was in 1808 gouverneur der militaire scholen en commandeur der tweede divisie.—
Hugo, baron van Z. v. N., Nederl. diplomaat, in 1781 te Rotterdam geb., studeerde
te Utrecht, begeleidde in 1805 den Holl. gezant Ger. Brantsen als privaat-secretaris
naar Parijs en ging in 1807 mei den gezant Verhuel als secretaris van legatie naar
Madrid, waar hij na den dood van Verhuel tot 1 810 als zaakgelastigde bleef. Na de in-
lijving van Holland in het Fransche keizerrijk werd hij van 1811 —12 maire-adjunct te
Rotterdam , ram een werkzaam aandeel aan de bevrijding van Nederland van de Fransche
heerschappij, kreeg in Jan. iS14 eene zending als commissaris-generaal by de generaals
-ocr page 404-
398
ZWAAN — ZWAAN UIDDEBS.
der geallieerden in België en volgde als zoodanig liet hoofdkwartier vnu Biilow. Hij
werd echter ten gevolge eener klagi van Engeland, dat hij meer in het bijzonder belang
zijns konings zocht te werken, teruggeroepen en in .1 ulij 1814 als gezant naar Stock-
holm en in 1816 naar Madrid gezonden. Hier sloot hij met Cevallos het verdrag van
Alcola, maar keerde in 1822 terug, daar de Spanjaarden hun gezant van \'s Graveu-
hage terugriepen. In 1825 werd hij gezant bij de Porte, en toen na den slag van
Navarin, 18l\'7, de gezanten van Kusland, Engeland en Frankrijk Konstantinopel ver-
lieten, plaatsten alle daar wonende onderdanen dier landen zich onder de bescherming
van Z., die als bemiddelaar ter herstelling der afgebrokene verbinding tusschen deze
mogendheden en de Porte optrad. In 1829 keerde hij naar \'s Gravenhage terug, was
met Verstolk van Soelen de leider der builen], staatkunde van Nederland in de geschil-
len met België , nam met Falck deel aan de Loi:Jensche conferenties , werd in 1833
wegens de bitterheid in eene zijner nota\'s teruggeroepen, tot minister vau staat be-
noemd en nam herhaaldelijk tijdelijk de portefeuille van buiten!, zaken op zich. Vau
18l2—18 was hij minister van Hervormde en andere Protest, eerediensten. Hij over-
leed in 1853.
Zwaan, Cygnus. Deze schoone en om zijne fiere houding zoo geliefde zwemvogel be-
hoort tot de familie der Eenden. De Z. overtreft de gans in grootte. Haar lange dunne
veelal S-vormig gebogen hals geeft sieiliikheid aan hare gedaante. Zij voedt zich met
verschillende waterplanten. Van dii geslacht telt men in Europa en in ons land drie
soorten: de Gewone Z. (f. olur L); deze is geheel wit van kleur en heeft eene roode
neb, die aan de punt en den wortel zwart is, welke wortel met een knobbeltje voor-
zien is; de Tamme Z. stamt hiervan af; — de Wilde Z. (C. musicus); deze heeft de
neb aau den wortel citroengeel, de voorhelft zwart gekleurd; zij komt in koude win-
ters op onze kusten en binnenwateren; — de Kleine Z. (C. minor); deze is kleiner
dan de vorige en heeft den snavel meer zwart dan geel; zij wordt zelden bij ons
gezien. In Nieuw-Holland vindt men zwart gekleurde zwanen.
Zwaan is een fraai sterrebeeld, kenbaar aan vijf heldere sterren in de gedaante van
een kruis, dat zich in den Melkweg bevindt ten oosten van de Lier. De voornaamste
ster heet Deneb. Verder heeft het zeven dubbele sterren, een paar op een afstand van
1", 8, anderen op afstanden van 16" en 20", ook nog een zeer rijken en zeer schoonen
sterrenhoop met sterren van de elfde tot de vijftiende grootte.
Zwaanjonkvrouwen heetten in de Noordeche mythologie zekere goddel. wezens van het
vrouwel. geslacht, die somtijd: de gedaante van eene zwaan aannamen, welke in de
Germaansche mythologie over het geheel als een waarzeggende vogel voorkomt. Naar het
volksgeloof bezaten de Z. een zoogen. zwanenhemd, waarmede zij vliegen en zwemmen
konden, doch dat zij voornamelijk wanneer zij zich baadden aflegden Indien het
iemand gelukte zulk een hemd weg te nemen, kreeg hij daardoor magt over deze jonk-
vrouwen. Maar ook doen zich mythologische wezens van het mannel. geslacht in de
gedaante van zwanen voor. Zoo leidden de Franken den oorsprong van hun vorstelijk ge-
slacht van den zwaanridder af, die in eene boot door eene zwaan getrokken uit onbekende
landen kwam en met eene Frankische prinses in het huwelijk trad. Deze sage was reeds
in de 12>le eeuw meermalen in de Noord-Fransche taal dichterlijk bewerkt, doch werd
reeds toen willekeurig veranderd. In den Roman du chevalier au cygue (uitgeg. door Eeif-
fenberg, 2 dln. , Brussel 1846—48) wordt zij aan Godfried van Bouillon vastgeknoopt.
In Duitschland werd zij op Loherangrin, den zoon van koning Parzival, toegepast en
omstreeks 1300 door een onbekende onder den titel Lohengrin (uitgeg. door liüekert,
Quedlinb. 1858) bewerkt, terwijl kort te voren Konrad von Würzburg de sage in zijn
Schwauenritter naar Nijmegen en onder Karel den Gr. had overgebragt.
Zwaanorde, door den markgraaf Frederik II van Brandenburg in 1440 gesticht, was
oorspronkelijk eene geestel. adellijke vereeuiging ter vereering van de maagd Maria,
waarom zij ook Sodalitas bealae Mariae virgini genoemd werd. De orde, die vele
goederen bezat, verbreidde zich snel en had haren hoofdzetel in het klooster op deu
berg bij Brandenburg en te Ansbach. Ofschoon door de Hervorming bijna geheel te
niet gegaan, riep koning Frederik Wilhelm IV haar in 1843 weder in het leven en
strekte haar tot mannen en vrouwen van alle landen en geloofsbelijdenissen uit, met het
doel om het Christendom in het leven en door daden te openbaren. Vgl. Stillfried-
Eattonitz, Der Schwanenorden etc. (Halle 1845).
Zwaanridders. Z. Zwaanjonkvrouwen,
-ocr page 405-
ZWAANRIVIER — ZWAARTEPUNT.                                399
Zwaanrivier, Swan-river, is eene rivier aan de zuid. westkust van Nieuw-Holland.
Zij heeft haren naam gegeven aan de Engehche kolonie, die aldaar in 1829 gesticht
werd en tegenwoordig West-Australic heet
Zwaaraarde. Zie Bart/L
Zwaard, een houw- en stootwapen, is van den degen en den pallas door meerdere
breedte en eene dubbele snede, van de sabel door den regten vorm der klitig onder-
scheiden; de greep is zelden met eene smalle hnudbedekking, maar nooit meteen beu-
gel voorzien.— Zwaarden aan de schepen zijn twee sterke planken, aan beide zijden van
het vaartuig aaugebragt, die wanneer men digt bij den wind zeilt aan de zijde onder
den wind loodregt in het water worden nedergelaten, om het afdrijven van het schip
te verhinderen.
Zwaardbroeders, eene geestel. ridderorde, die met hare bezittingen tot het DuiUche
rijk behoorde. Zij werd omstreeks 1200 door bisschop Albert, den bekeerder der Lijf-
landers, met toestemming van paus Innocentius III tot verbreiding van het Christendom
in het Noorden gestic\'it. Zij had eerst haren hoofdzetel in den ordeburg te Wenden, daar
de stichter in 1206 het derde gedeelte van Lijfland met de te veroveren landen aan de
orde afstond. Toen zy in 1220 Koerland en Estland met Reval veroverd, en zich
in 1237 met de Duitsche ridders vereenigd had, stelde de Duits-che ordemeester een
landmeester (magister provinciale) aan het hoofd der Z. en werd Riga de hoofdstad.
Na de invoering der Hervorming in Lijfland legde Gotthard Kettler, de laatste heir-
meester der Z., in 1 562 zijne waardigheid neder, terwijl hij Lijfland aau de Polen
afstond en van deze als hertog Koerland en Semgallen in leen ontving.
Zwaardecroon (Hendrik), de tw \'intigste gouverneur-generaal van Neerl. O. -Indië, omstr.
1650 te Rotterdam geb., ging in 163 als adelborst naar zee, werd in O.-Iudië ge-
heimschrijver van den commissaris-generaal van Reede, in 1686 boekhouder, in dat-
zelfde jaar onderkoopman, in 16J4 opperkoopman te 15atavia, in 1695 bevelhebber te
Jafnapatnam op Ceylon en in 1699 directeur te Suratte. In 1703 kwam hij als ge-
heimschrijver van Outshoorn te Batavia, werd in 1701 buitengewoon, in 1715 ge-
woon raad van Indië en in 1718 gouverneur-generaal, welke betrekking hij tot 1725
bekleedde. Hij heeft veel tot opbeuring van den Chineschen handel toegebragt en
de eerste koffijplant op Java in den tuin van Kadeaung overgebragt.
Zwaardmagen. Zie Aynaten.
Zwaardvisch, Xijj/iias gladius. Deze visch, die tot de familie der Makieelen behoort,
onderscheidt zich doordien de bovenkaak zoodanig in zwaard vorm verlengd is, dat zij
bjjna één derde deel van de lengte des ligchaauis inneemt. De buikvinnen ontbreken;
bet ligchaam is met kleine schubben gedekt De Z bereikt de aanzienlijke lengte
van 2—4 el. Hij leeft in de Middellandsche zee, ook in den Atlantisclien oceaan, en
verdwaalt soms aan onze kusten. Toevallig tegen een schip zwemmende , dringt dik-
wijls het zwaard in het hout, maar breekt dan gewoonlijk af.
Zwaartekracht is de aantrekking van alle ligchamen en hunne deeltjes tot elkander;
die krachten zijn in regte verhouding met de massa\'s der ligchamen en iu omgekeerde met
de vierkanten hunner afstanden. Bij de aarde kan men zich die krachten als vereenigd
in haar middelpunt denken, als men veronderstelt. dat zij een volkomene bol is. Voor
de verklaring van vele verschijnselen is die voorstelling voldoende, maar daar de aarde
eigenlijk eene ellipsoïde is en hare middellijn naar de polen kor!er is dan die des aequators,
zoo is de Z. aau den aequator kleiner, terwijl ook de middelpuntvliedende kracht, die
de Z. verkleint, aan den aequator grooter i=. De grootte der Z. op eenige plaats dei-
aarde wordt gemeten door de snelheid, die zij aan een vrijvallend ligchaam in eene
seconde mededeelt. Men verkrijgt die snelheid zeer naauwkeurig door den slingertijd
aldaar waar te nemen van een slinger van bepaalde lengte.
Zwaartepunt is in ieder ligchaam het punt, waarin ééne kracht vertikaal naar bene-
den werkende , zoo groot als het gewigt des ligchaams, hetzelfde uitwerkt als al de
evenwijdige krachten, waarmede elk stoffelijk deeltje van het ligchaam naar het middel-
punt der aarde wordt aangetrokken Wordt het ligchaam vertikaal in dat punt onder-
steund, dan zal het in evenwigt zijn en in rust blijven. Men vindt het Z. van eenig
ligchaam door het aan een punt van zijn oppervlak op te hangen en door dat punt twee
lijnen te trekken op dat oppervlak in verschillende vertikale vlakken. Het punt, waar
die kromme lijnen elkaar beneden aan dat oppervlak weer ontmoeten, zal met het op-
hangpunt de rigting der lijn, waarin het Zwaartepunt ligt, aangeven.
-ocr page 406-
ZVVABEN — ZWALUW.
400
Zwaben, het oude Duitsche hertogdom, heette oorspronkelijk Alemannië, doch kreeg den
uaani van Z. of Zwabeuland (Suevia) van de Sueveu, die in de 5<ïe eeuw hier aan-
kwamen. Sedert de &stc eeuw, na de opheffing van de hertogelijke waardigheid
in Alemannië, werd Z. van den Elsas en Khaetië gescheiden en in plaats der hertogen
slechts door kamerboden (iiuncii camerae) voor de Frankische koningen bestuurd. Toen
in 843 het rijk der Franken verdeeld werd, kwam Z. bij Duitschland en mankte met
Beijeren de kern van het Duitsche rijk uit. De kamerbode Erchanger, die zich in
Dló tot hertog opwierp, werd in 917 onthoofd, waarop de Zwabische graaf Burchard
tot hertog van Z. gekozen en in Ü25 de Elsas er weder bijgevoegd werd. Agnes, de
moeder en voogdes van keizer Hendrik IV, gaf het hertogdom in 1058 aan haren
schoonzoon, graaf Rudolt van Kheitifelden, die nu in 1076 als tegenkoning tegen Hendrik
IV optrad, doch in 108U het onderspit delfde. Keizer Hendrik IV gaf Z. daarop in leen
aan graaf Fredeiik van llohenstaufen, den stamvader der koningen en keizers uit het
Zwabische huis. Na den val der llohenstaufen geraakten vele prelaten, graven, ridders
en steden tot onafhankelijkheid, terwijl de hertogelijke waardigheid in Z. ophield te
bestaan. Wurtemberg, dat nu eenigszins in plaats van dit hertogdom kwam, werd
allengs het magtigste huis en kon zelfs door het zoogen. Schlaglerverbond niet omver
geworpen worden. Door de bestaande innerlijke beroeringen kwam in 1376 het door
de steden gevormde Zwabische verbond (z. a.) tot stand. Bij de door Maximiliaan in-
gevoerde kreitsindeeling van Duitschland in 1512 werd Z. als de Zwabische kreits
aangeduid. Vgl. Prister, Pragmat. Gesc/i. von Sckwaben (5 dln., Heilbr. 1802—27).
Zwabeospiegel heet in tegenstelling van den Saksenspiegel een regtsboek, omstreeks
1270 ontstaan, en door een onbekende op de grondslagen van den Saksenspiegel ver-
vaardigd, doch uit andere reglsbronnen hier en daar aangevuld. Even als het laatstge-
noemde werk handelt de Z. over het laud- en leenregt en is mede in onderscheidene dialecten
en talen overgebragt, ofschoon hij niet zulk een grooteu invloed als de Saksenspiegel heeft
uitgeoefend. DeZ. is o. a. uitgegeven door Lassberg (Tiib. 1810) en Wackernagel (Ziir. 1840).
Zwabische dichters noemde men vroeger vooral de minnezaiitfers der I3<leeeuw, omdat
deze zich bijna alleen van het Opper-Duitsche of Zwabische dialect bedienden en
hunne kunst in Zwaben een welkom onthaal vond. Ongeveer gelijktijdig met den
vrijheidsoorlog ontstond eene nieuwe Zwabische dichterschool, wier stichter L. Uhland
is. Aan dezen sloten zich Schwab, Kerner, May er, Pfizer, Hauff e. a. aan. Zij
kenmerkt zich door hare toewijding aan de natuur, een krachtig nationaal gevoel en
zuiverheid van beginselen.
Zwabische keizers heetten de Duitsche keizers, die uit het huis llohenstaufen afstam-
men, omdat deze vroeger het hertogdom Zwaben bezaten.
Zwabische kreits, een der tien voormalige kreitsen van Duitschland, bestond voorname-
lijk uit het oude Zwaben, het zuidwestel. gedeelte van Duitschland. Het werd door
Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk, Franken en de beide Kijnkreitsen begrensd, en besloeg
eene oppervlakte van 630 □ m met 2,200,000 inw. De wetgeving voor den kreits, die
in 1563 te Ulm werd vastgesteld , hield zich met weinige veranderingen tot aan de
oplossing van het Duitsche rijk staande. Jaarlijks werden er twee kreitsdagen, in den
regel te Ulm, gehouden. De stenden waren verdeeld in vijf banken, die der geestelijke,
die der wereldlijke vorsten, die der prelaten, die der graven en heeren en die der
steden. Wurtemberg stond aan het hoofd.
Zwabisch verbond is de gemeenschappelijke naam van alle vereenigingen, tot welke de
Zwabische steden, na het verbrokkelen van het oude hertogdom Zwaben en het uitster-
ven der Hohenstnufen in 1254, toetraden, om elkander wederkeerig te beschermen.
Uit deze vereeniging kwam eindelijk in 1488 het Groote Zwabisch verbond te voor-
schijn, dat den eeuwigen landvrede voorbereidde.
Zwaluw, Hirundo, een geslacht uit de orde der Muschachtige vogels, dat ook den
naam aan eene familie geeft. Het geslacht Z. onderscheidt zich door eene diep gespleten
mondopening, spitse vleugels en een meest gaffelvormigen staart. Het zijn gezellige
vogels (bij ons trekvogels), die men dikwijls ziet rondvliegen en dan in de vlugt insekten
opvangen; zij leven gepaard. Onder de soorten die bij ons voorkomen telt men: 1°
de Boeren-Zwaluw (H. domestica); deze heeft den staart diep gevorkt, is roodbruin aan
voorhoofd en keel, verder zvtartblaauw gekleurd, en nestelt in gebouwen enz. 2° De
Huis-Z. {H. urbica); deze is kleiner, de onderdeden en stuit zijn wit, de voetwortel is
niet witte veeren bekleed; zij nestelt tegen gebouwen. 3° De Oever-Z. (H, riparia);
-ocr page 407-
ZWALUW.YCHTIGK VOGELS — ZWANEBLOEM.                    401
deze heeft dezelfde grootte als de vorige, de staart is weinig gevorkt, de bovendeden
zijn grijsbruin gekleurd, overigens wit; zij is minder menigvuldig. — De Gierzwaluw
(z. a.) wordt tot een ander geslacht gebragt.
Zwalawachtige vogels. Hirund\'midae, is eene familie van Zingvogels, die, behalve het
geslacht Zwaluw en Gierzwaluw, ook den Geitenmelker bevat.
Zwammen, Fungi. Deze maken onder de Sporend ragende planten eene belangrijke
familie uit. Zij onderscheiden zich van de wieren en korstmossen, doordien haar de
bladgroenhoudende cellen ten eenen male ontbreken. Zij ademen geene zuurstof uit,
zooals de openbloeijende planten, maar alleen koolzuur, terwijl de stikstof ecu groot
bestanddeel in de zamenstelling der Z. uitmaakt, waardoor zij ook, als zij ophouden te
leven, spoedig tot bederf overgaan, waarbij dan onaangenaam riekende gassen ontstaan.
De meeste Z. rieken duf. Eene op de wilgen voorkomende Zwam, die uit eene
vastere stof bestaat, heeft een aangenaraen geur. De uitwendige gedaante der Z. is
zeer onderscheiden; sommigen hebben een meer bepaalden vorm. zooals de bekende
Paddestoelen; anderen vertoonen eene vereeniging als van kleine plantjes of schijnen
uit eene donsachtige massa te bestaan, zooals onderscheidene schimmelplanten; nog
anderen vormen eene vormelooze massa, enz. Ook de grootte der Z. is zeer verschillend.
Sommigen, zooals de Paddestoelen, kunnen een betrekkelijk aanzienlijken omvang
bereiken, terwijl daarentegen anderen zeer klein zijn , zooals vele schimmelplanten, waarbij
men er zelfs vindt die alleen door den mikroskoop kunnen onderscheiden worden. De
Z. bestaan uit een draadvormig weefsel,\' waaraan men den naam zwamvlokken (Mycelium)
gegeven heeft; dit weefsel verbindt tevens de voor de voortplanting noodige organen.
Die voortplanting geschiedt door de meestal uit zeer eenvoudige cellen bestaande sporen.
Deze liggen somtijds vrij, of zij zijn ingesloten in blaasachtige moedercellen , of zij
worden in of aan de oppervlakte van zoogenaamde kiemhuisjes gevormd. Altijd echter
komen zij uit de genoemde zwamvlokken voort. De deelen, welke die sporen bevatten,
ontwikkelen zich, bij vele Z. sterk. Bij de Paddestoelen (z. a.) is het oppervlakkig
aanzienlijkste deel, de hoed, niets anders dan de zoogenaamde sporendrager der plant,
waarin zich de voor de voortplanting noodige sporen bevinden. Behalve deze sporen
bespeurt men ook nog bij vele Z. andere voortplantingsorganen, Conidieii genaamd.
Dit zijn cellen, die mede in de zwamvlokken ontstaan en dan nieuwe zwamvlokken
voortbrengen en zoo ook tot de vermenigvuldiging der plant bijdragen. Eindelijk heeft
men in den laatsten tijd ook nog naar sporen gelijkende voorwerpen waargenomen , die
echter het vermogen missen om nieuwe planten te kunnen ontwikkelen. Men kan de be-
stemming dezer voorwerpen, Spermatien genoemd, niet bepaald aanwijzen , maar men ge-
looft ze voor mannelijke organen te. moeten houden. Men heeft bij deze planten werkelijk
geslachtswerktuigen ontdekt, die, hoewel mikroskopisch klein, toch een onderscheid
tusschen mannelijke en vrouwelijke deelen deden onderkennen. Men heeft wel eens
willen beweren, dat er uit andere stoffen (bij verrotting, gisting enz.) Z. ontstaan
konden zonder de aanwezigheid van sporen. De dwaling, die bij deze meening plaats
heeft, ontstaat waarschijnlijk doordien men voorbij ziet, dat de sporen dezer mikros-
kopisch kleine plantjes eene onbegrijpelijke fijnheid bezitten, waardoor ze aan het oog
ontsnappen. Zij kunnen als onzigtbare stofjes in de atmospheer rondzwerven en, waar
ze gunstige gelegenheid vinden, zich tot plantjes ontwikkelen. Hetzelfde heeft met allerlei
schimmels plaats, die op vochtige plaatsen op verschillende voorwerpen voorkomen,
zonder dat men bespeurt van waar ze aangebragt zijn. Eene stelselmatige verdeeling
der Z. is niet gemakkelijk te maken. Men kan ze verdeelen in Stof-Z. (Coniomyce/es),
Draad-Z. {Hyphomycetes) , Buik-Z. (Gasteromyceles), Kern-Z. (Pyrenomycetes). Schijf-Z.
(Discomycetes) en Vlies-Z. (Hymenomycetes). De Bary, een bekend zwamkundige van
onzen tijd, verdeelt ze in vier orden. Daar de Z. veel stikstof inhouden, zijn zij wel
voedzaam, maar dikwijls niet gemakkelijk te verteren. Velen zijn giftig. Eene eigen-
aardige stof, Fungine genaamd, is in de Z. aanwezig, daarenboven eene vette olie,
osmazom, Z.«suiker, Z.-zuur, eiwitstof en vele giftige stoffen. Een zeker kenmerk,
om de niet giftige Z. van anderen te onderscheiden, kent men niet.
Zwamvlokken Zie Ztcammen.
Zwanebloem, Buiomm, is een plantengeslacht, dat den naam aan eene familie geeft,
waarvan bij ons slechts ééne soort voorkomt: de Gemeene Z. of Waterlisch (B. uw
bellatus)
, eene sierlijke plant, met lange naar gras gelijkende bladen en een rolronden
bloerasteel, die een fraai groot bloemscherm draagt. De Z. wordt in slooten, langs
Al/j*"* RW Ti»r»rlnpeitie, ilecl XV                                                                                20
-ocr page 408-
ZWANGERSCHAP — ZWAVEL.
402
waterkanten en in moerassen gevonden. Zij bloeit in Junij. De bloemen tellen 9 meel-
draden.
Zwangerschap noemt men den toestand, waarin eene vrouw zich bevindt gedurende de
ontwikkeling van het foetus. Zij begint dus terstond na den bevruchtenden bijslaap en
eindigt door de verlossing. Gedurende dezen toestand is het noodig, dat de vrouw zich
eenigszins warm kleede, matig zij in het gebruik van spijs en drank, en steeds zorge
voor goede ontlasting, doch overigens niet te veel aan hare gewone levenswijze verandere.
Zwart kan men eigenlijk geene kleur noemen, maar een gebrek aan alle kleuren, een
gebrek aau licht. Ligchamen, die men in het dagelijksche leven eene zwarte kleur toe-
kent, missen eigenlijk het vermogen om licht terug te kaatsen, even zoo zwarte verw.
Zwarte-kunst. Zie Koptrgravterkunst
ft Zwarte-kunst, hetzelfde als Magie (z. a.).
Zwarte Prins. Zie Edimrd.
Zwarte Vlieg, Bibio Marci L., behoort tot de familie der Tipulariën. Dit dier wordt
vaak in menigte op de bloeisels der pere- en appelboomen waargenomen. Men be-
schuldigt het ten onregte, dat het daaraan schade toebrengt.
Zwarte Water (Het) ontstaat tusschen Deventer en Zwolle uit vier voorname en eenige
kleine weteringen, stroomt langs Zwolle, Hasselt en Zwartsluis, stort zich bij Ge-
neiuuiilen door het Zwolsche Diep in de Zuiderzee en is door de Dedemsvaart bij Has-
selt met de Vecht en door de Willemsvaart bij Zwolle met den IJssel verbonden.
Zwarte zee. de Pontus Euxinus der Ouden, eene binnenzee tusschen Europa en Azië
gelegen, staat ten Z. door de Bosporos, de zee van Marmora en de straat der Dar-
danellen met de Middell. zee en ten N. door de straat van Kertsch met de zee van Azof
in verbinding. Hare grootste lengte bedraagt van het W. naar het O. 158 m., terwijl
hare grootste breedte 82J- m. beloopt. Zij beslaat eene oppervlakte van 7is60 D m.
Zwartkoorn, Melampyrum, is een plantengeslacht uit de familie der Scrophulari-
ueeën , dat op bouwland, tusschen kreupelhout enz. voorkomt. Een paar soorten kennen
wij als inlandsch, namelijk: de M. arvense, ook Wilde Weit en Dolik genoemd,
met wijd uitstaande takken en roode bloemaren, en de M. vulgalum, met gele bloemen.
Deiden zijn éénjarig.
Zwartkop. Zie Gramuuet.
Zwartkrijt. Teekenkrijt wordt uit eene soort van thonschiefer verkregen, die fijn-
korrelig is en gemakkelijk genoeg afgeeft om daarmede te kunnen teekenen.
Zwartsel is een zwart poeder, dat bij het verbranden van harsachtig hout, van afval
bij het teer- en pekkoken enz. verkregen wordt door den rook op te vangen in verschil-
leiule inrigtingen, waarin zich uit die rook het Z. aanzet. Fijnere soort bereidt men door
het verbranden van bepaalde stoffen, zooals kurk-Z. uit kurk, lamp Z. uit olie enz.
Zwartsluis, welvarend vlek in het arrond. Zwolle van de Nederl. prov. Overijssel,
aan de zamenstrooming van het Zwarte Water met het Meppeler Diep gelegen, met
omstr. 4000 inw., kalkovens, scheepstimmerwerven en veel turfhandel.
Zwavel is eene fraai geel gekleurde delfstof, die in de natuur zoowel in enkelvoudigen
toestand als met andere stoffen verbonden voorkomt. De Z. is eene der grondstoffen en
wordt als zoodanig zuiver alleen bij vulkanen ge\\onden. Menigvuldig komt zij verbonden
voor, b. v. bij metalen, welke verbindingen onder bepaalde namen worden aangeduid,
zooals Kit», bij zwavelkies (zwavelijzer), koperkies enz.; Glans, bij ijzerglans, loodglans
enz ; Blende, bij zinkblende enz. Hij deze kan door verhitting de Z. verwijderd worden.
Verder vindt men dit mineraal verbonden in Z.-zure zouten; vooral vindt men haar als
gips of Z. zure kalk. Ook bevatten vele warme en koude bronnen Z. De zuivere Z.
wordt gewoonlijk in stangen of zoogenaamde pijpen in den handel gebragt. Bij ver-
warming smelt de Z. en ontvlamt bij iets hooger temperatuur, zij kookt bij 450° en
kan dan sublimeren. Zoo krijgt men de Zwnvelbloemen in een fraai geel poeder. De
natuurlijke Z. kristalliseert in octaëders; bij eene kunstmatige kristallisatie verkrijgt
men rhombische zuilen, waarom men de Z. dimorph (z. a.) noemt. De Z. gaat met de
zuurstof onderscheidene verbindingen aan, waarvan het Z.-zuur jz. a.) en het zwavelig
zuur (z- a.) de voornaamsten zijn. Verder is de Z.-lever (z. a.) merkwaardig, als-
ook de Z.-koolstof, eene heldere vloeistof, die zeer vlugtig is, het licht sterk breekt en
onaangenaam riekt. Deze wordt geneeskrachtig en technisch gebruikt. De Z. komt ook
voor bij eenige planten en dieren en in sommige minerale wateren. Zij wordt verder
tot het vervaardigen van buskruid, zwavelstokkeu, lucifers enz. gebruikt.
-ocr page 409-
ZWAVEL-AETHER — ZWEDEN.
403
Zwavel-aéther. Zie Aether.
Zwavelig zuur is eene verbinding van één nequivalent zwavel met twee aeq. zuurstof
(S0-), welke verbinding gemakkelijk bij iedere verbranding van zwavel onlstaat en
zich door den prikkelenden reuk verraadt. Het Z. oefent op plantenkleuren een ont-
kleurenden invloed uit.
Zwavellever. Deze naam wordt aan eene verbinding van zwavel met eenig loogzout-
metaal gegeven , zooals met potassium, calcium enz., welke verbinding men ook zwavel-
potassiuin, zwavclcalcium noemt. Dergelijke verbindingen worden geneeskrachtig gebruikt.
Zwavel-wateren noemt men die minerale wateren , welke in hunne bestanddeelen zwavel
bevatten, die meest in den vorm van zwavel-waterstofgas daarin aanwezig is en zich
gemakkelijk door den reuk en smaak verraadt. Het wordt geneeskrachtig aangewend.
Zwavel-waterstofgas, Hydrotioiiznur, bestaat uit eene verbinding dezer twee elementen,
zwavel en waterstof. In de natuur komt het in zwavelwater voor. Z. heeft een stin-
kenden reuk. Een lood bevattend vocht wordt door Z. donker gekleurd.
Zwavelzuur, Vitriool-olie is het krachtigste onder de zuren. Het bestaat uit één aequi-
valent zwavel met drie aeq. zuurstof (S O \'). Het komt echter altijd voor in verbinding
met water. Men onderscheidt Rookend Z., ook Nordhauser Z., dat men door destillatie
van ijzervitriool verkrijgt, en Engelsch Z., dat in fabrieken uit zwavelig zuur (z. a.)
bereid wordt, aan welk laatste men door middel van dampen van salpeterzuur in looden
vertrekken meer zuurstof toevoert, zoodat S O - \'m S O 3 verandert. Het Z. is eene min
of meer olieachtige vloeistof. Het wordt technisch, schei- en geneeskundig gebruikt.
Zweden, een koningrijk, dat van het Skandinavische schiereiland het Z. O., meest
vruchtbare en bevolkte deel inneemt. Het heeft eene oppervlakte van 8017 □ m. De
inwoners behooren meerendeels tot den Germ.-Skandinav. volksstam. Hun getal bedroeg
in 1865 4,114,141 z. In weerwil van de niet zeer gunstige gesteldheid van den grond
is de landbouw het hoofdbedrijf der bevolking. De veeteelt is in verwaarloosden toe-
stand. De houtcultuur is zeer aanzienlijk. De jagt was vroeger van meer belang
dan thans. De visscherij is voor i\'.e kustbewoners een hoofdtak van bestaan. Xog meer
is dit voor Z. de bergbouw, die vooral uitnemend ijzer, voorts koper, zilver en andere
delfstoffen oplevert. De industrie van Z. voorziet niet in de behoeften des lands, doch
is sedert 1830 zeer toegenomen. De handel en scheepvaart van Z. zijn niet meer wat
zij vroeger waren, maar nog altijd zeer uitgebreid. De ligging des lands met zijne
talrijke goede havens en landingsplaatsen, spoor-, straat- en waterwegen, onder welke
het Götha-kanaal (z. Bi), waardoor een waterweg tusschen de Oostzee en het Kattegat
is aangebragt, begunstigen den handel. De handelsvloot telde in 1865 3155 zeil- en
214 stoomschepen. Z. is verdeeld in hei opperstadhouderschap Stockholm en 24 lan
of provinciën; in het kerkelijke in .2 stiften of bisdommen. Z. staat met Noorwegen
onder hetzelfde opperhoofd en is eene door den rijksdag beperkte erfelijke monarchie, met
een koning aan het hoofd, die tot de Evang.-Luth. kerk moet behooren. Een staatsraad
(door den koning benoemd) staat hem ter zijde. Deze telt 10 leden: twee ministers
voor justitie en buitenl. zaken, vijf staatsraden voor binnen!, zaken, financiën, oorlog,
marine en eeredienst, en drie staatsraden zonder portefeuille. De staatsraad heeft slechts
eene adviserende stem en de koning kan, na hem gehoord te hebben, beslissen gelijk
hij wil. De rijksdag, die over de belastingen, de munt en de schulden van den staat
alleen, over andere takken van wetgeving in vereeniging met den koning beslist,
bestaat, volgens het besluit van den rijksdag van 1866, uit de door het volk verkozen
afgevaardigden, is verdeeld in. twee kamers en komt jaarlijks bijeen. De afgevaardigden
tot de eerste kamer, die thans 125 leden telt, moeten 35 jaar oud zijn en minstens 3
jaar grondeigendommen bezeten hebben ter waarde van 80,000 rijksd., of even lang
van een jaarlijksch inkomen van 4000 rijksd. aan het rijk belasting betaald hebben.
Zij worden door de landstingen en de gevolmagtigden (één op 30,000 z.) der grootere
steden voor 9 j. verkozen. Voor de tweede kamer wordt door ieder domsagor (kerspelgerigt)
één afgevaardigde verkozen. Kiesgeregtigd is ieder, die grondeigendommen ter waarde
van 1000 rijksd. bezit, of minstens voor 5 j. een stuk gronds heeft gepacht van eene
waarde van 6000 rijksd., of van een inkomen van minstens 800 rijksd. belasting aan
het rijk betaalt. Verkiesbaar is ieder onbesproken man, die den ouderdom van 25 j.
heeft. De leden der tweede kamer worden voor 3 j. verkozen. Het getal harer
leden bedraagt voor het eerste tijdvak (1867—69) 191., van welke 136 door het
platteland en 55 door de steden verkozen werden. De koning opent en sluit den
20*
-ocr page 410-
404                                                         ZWEDEN.
rijksdag op het slot te Stockholm en benoemt den voorzitter en ondervoorzitter. De
regtspleging wordt uitgeoefend door onat\'zetbare regters. De hoogste instantie is het
hooge geregtshof des konings. Hoven van appèl in burgerlijke zaken zijn gevestigd
te Stockholm, Jönköping en Christianstad. Onder deze staan als laagste instantiëu
in de steden de raadhuis- en op het land de haradsgeregten. Het krijgswezen is sedert
1680 op eigenaardige wijze ingerigt. Het land is in kleine districten verdeeld, wier
grondbezitters één man stellen, dien zij een klein stuk gronds (torp) geven, wapenen
en kleeden. In vredestijd wordt hij als arbeider gebruikt, behalve den tijd zijner jaar-
lijksche oefening (4 weken) en wanneer hij tot openbaren arbeid, vestingbouw enz. ge-
bezigd wordt. Deze troepen, de kern van het Zweedsche leger, vormen geene van het
volk afgezonderde kaste. Hunne sterkte bedraagt 24,000 man infanterie en 4450 man
cavallerie. Het eigenlijke staande leger bestaat uit voor 6 j. aangeworven manschappen,
die in de vestingen en kustplaatsen in garnizoen liggen. Bovendien is sedert 1812
eene landweer ingesteld, bij welke ieder Zweed van 20 tot 25 j. dienstpligtig is. Ver-
der heeft het eiland Gottland nog eene afzonderlijke militie (21 compngniën), die
niet buiten het eiland mag gebruikt worden. De sterkte van het gezamenlijke Zweedsche
leger bedraagt 124,807 man. De oorlogsvloot bestaat uit 42 stoomschepen en 185
zeilschepen. De bemanning der vloot bedraagt 9568 man. De belangrijkste vestin-
gen van Z. zijn: Karlsborg, nog niet voltooid; de sterke vestingwerken bij Karlskrona;
de rotsvestingwerken bij Marstrand, in den omtrek van Göteborg; Enbolm, in de
haven van Slitö op Gottland. Militaire akademiën zijn gevestigd op het slot Karlberg
en te Marieberg, beiden bij Stockholm. Het financiewezen des rijks is in goeden staat.
Het gezamenlijke bedrag der binnen- en buitenl. schuld bedroeg 30 Julij 1866
69,563,515 rijksd. Het budget van 1868 raamt de inkomsten en uitgaven op 36,861,270
rijksd. De Ëvang.-Luth. kerk, volgens de onveranderde Augsburgsche geloofsbelij-
denis, is in Z. de godsdienst van den staat, maar aan ieder is de vrije uitoefening
zijner godsdienst toegestaan. Het Zweedsche volk onderscheidt zich door wetenschap-
pelijke en algemeene ontwikkeling. Zelfs in de afgelegenste deelen des lands zal men
naauwelijks iemand vinden, die niet lezen kan. Er zijn 6133 volksscholen. Voorts heeft
men er hoogere burgerscholen, gymnasiën enz. Rijkshoogescholen zijn gevestigd te
Upsala (z. a.) en Lund (z. a.), terwijl te Stockholm voor hoogere geneeskundige vorming
het Karolinische instituut bestaat. Behalve landbouw- en militaire scholen zijn er een
technologisch instituut, handwerk-, kunst-, muziek-, zeevaartscholen enz., voorts vele
openbare bibliotheken, kunstverzamelingen en geleerde genootschappen. — De oudste
geschiedenis van Z. is, even als die van geheel Skandinavic, hoogst onzeker en rijk
aan sagen. Twee hoofdstammen bewoonden het land, de Gothen in het zuiden en de
Zweden in het noorden, maar de tempel te Upsala was hun gemeenschappelijk heiligdom
en reeds hierin lag de grond tot eene naauwere vereeniging. Met de invoering des Chris-
tendoms wordt de geschiedenis van Z. meer zeker. Reeds Ansgarius (z. a.) had in 829
eene poging aangewend om het Christendom in te voeren, maar eerst onder Inge den
Ouderen (1080—1112) behaalde het Christendom eene volkomene zegepraal. In 1250, toen
het geslacht der Folkungers den troon beklom, volgde de ineensmelting van Gothen en
Zweden, die vroeger ieder hunne eigene koningen kozen. De opvolgende koningen hadden
zoowel met de priesterschap als met de aristocratie een harden strijd te voeren. In
1397 vereenigde Margaretha (z. a.), koningin van Denemarken en Noorwegen, bij de
unie van Calmar , 21 Julij 1397, Z. met deze beide rijken. De vereeniging vond bij het
volk grooten tegenstand. In 1434 stond het volk onder den edelen Engelbrecht op, en een
langdurige tijd van verwarring brak aan , tot dat de koning van Denemarken , Christiaan II
(z. a.), in 1520 als koning van Z. erkend werd. Tegen dezen barstte onder Gustaaf
Wasa een opstand uit, waarop Gustaaf in 1523 tot koning verkozen werd. Hiermede
nam de unie van Calmar voor altijd een einde. Gustaaf I (z. a.) voerde de Kerkher-
vorming in zijn rijk in. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Erik XIV (z. a.), 1560—68,
die door zijn broeder van den troon gestooten werd. Onder Johan III, 1568—92,
staken de aristocratie en het pausdom op nieuw het hoofd omhoog. Zijn Kath. zoon
Sigismund (z. a.), die in 1587 tot koning der Polen verkozen was, maakte zich bij het
Tolk wegens zijn ijver voor de Kath. kerk gehaat, en werd door zijn oom Karel, een
ijverig Protestant, in 1600 van den troon gestooten Deze laatste beklom dien in 1604 als
Karel IX. Hij werd in 1611 opgevolgd door zijn voortrefl\'elijken zoon Gustaaf Adolf (z. a.),
die op het slagveld ran Luizen in 1632 sneuvelde. Diens dochter Christina (z. i\\.j
-ocr page 411-
ZWEEDSCHE TA AT., LETTERKUNDE EN KUNST.                  405
volgde haren vader op onder voogdijschap van Axel Oxenstierna (z. a.). In 1644 besteeg
zij zelve den troon, maar stond dien in 1654 af aan haren neef, den paltsgraaf van Twee-
bruggen, die als Karel X Gustaaf de regering aanvaardde en met vastberadenheid tegen
Polen, Rusland en Denemarken optrad. Hij stierfin 1660 en werd opgevolgd door zijn
minderjarigen zoon Karel XI, die eerstin 1672 zelf de regering aanvaardde. Hij maakte
van de rust, die Zweden thans genoot, gebruik tot ontwikkeling der binnenlandsche
weivaart en liet bij zijn\' dood eene welgevulde schatkist na. Onder zijn zoon Karel
XII (z. a.), 1697 — 1718, begon de Noordsche oorlog, die Zweden in hooge mate
uitputte. Hij werd opgevolgd door zijne zuster Ulrike Eleonore (z. a.). Zij huwde Frederik
van Hessen Kassei, die met bewilliging der stenden in 1720 de regering aanvaardde en tot
1751 voerde. Onder zijn bestuur werden eenige streken in Duitschland aan Hannover
en Pruissen, alsmede Lijfland, Estland enz. aan Rusland afgestaan, terwijl in 1743 bij
den vernederenden vrede van Abo een deel van Finland verloren ging en de troonsop-
volging in Z., daar de koningin kinderloos was, aan hertog Adolf Frederik van Holstein,
een naauwen bloedverwant der Russ. keizerin, werd verzekerd. Onder de regering van
dezen, 1751—71, nam Z. in 1757 een weinig beteekenend aandeel aan den zevenjarigen
oorlog, terwijl binnenlandsche partijschappen het rijk verdeelden. In 1771 volgde Gustaaf
III (z. a.) zijn vader in de regering op. Hij ondernam een oorlog tegen Rusland, die
zonder gevolg, maar niet zonder roem gevoerd werd, en bezweek in 1792 als het offer
eener zamenzwering. Zijn zoon Gustaaf IV Adolf (z. a.) verloor door de omwen-
teling van 1809 den troon, dien zijn oom als Karel XIII (z. a.) beklom. Onder zijne
regering werd in 1809 geheel Finland tot de rivieren Tornea en Munio met de Alands-
eilandeu aan Rusland afgestaan. Tot zijn toekomstigen opvolger koos men, daar de
stam van Wasa na eene 300 j. regering was uitgestorven, prins Christiaan August van
Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Augustenburg, die den naam van Karel August aannam.
Bij den dood van dezen prins verkoos de rijksdag in 1810 den Fr. maarschalk
Bemadotte tot troonopvolger, die onder den naam Karel Johan door Karel XIII
werd geadopteerd. Hij besteeg na den dood van Karel XIII in 1818 den troon, maar
konde zich met den rijksdag niet verstaan, noch het vertrouwen des volks winnen, dat
in hem den Fr. maarschalk bleef zien. Bij zijn dood in 1844 volgde zijn zoon Oskar I
(z. a.) hem op. Hij trachtte eene vrijzinnige staatsregeling in te voeren, doch slaagde
er niet in deze door de rijksdagen te doen goedkeuren. Intussschen was de strijd tus-
schen Denemarken en Duitschland uitgebroken. Er kwam een verbond tusschen Z en
Denemarken tot stand, volgens hetwelk Zweedsche troepen naar Funen gingen en
het uitzigt geopend werd op eene werkzame deelneming aan den strijd tegen Duitsch-
land. Spoedig echter verkoelde de deelneming van Z. in de Deensche zaak. Z: bleef
onzijdig. Bij herhaalde ziekte des konings trad in 1857 de kroonprins (gehuwd met
Louise, de dochter van prins Frederik der Nederlanden) als regent op en in 1859, bij
den dood zijns vaders, aanvaardde hij als Karel XV de regering. Reeds de eerste rijks-
dag onder zijn bestuur in 1859 bragt vele door den tijd gevorderde veranderingen en
heilzame verbeteringen tot stand. Op den rijksdag van 1S62 werd het ontwerp eener
nieuwe regeling der volksvertegenwoordiging ingediend, dat op den rijksdag van 1865
werd aangenomen en in Junij 1866 kracht van wet verkreeg. In 1867 kwamdeeerste
rijksdag, volgens de nieuwe wijze van zamenstelling, te zamen.
Zweedsche taal, letterkunde en kunst. De Zw. taal behoort tot den Skandinavischen tak
der Germaansche talen en is eene der welluidendste van Europa. Onder de talrijke
spraakkunsten moeten die van Schram (7de uitg., 1864), Rydquist (dl. 1—3, Stockh.
1850—63) en Strömborg (Stockh. 1852) bovenal genoemd worden, terwijl het woor-
denboek van Dalin (2 dln., Stockh. 1850) een zeer verdienstelijk werk is.— Het eigen-
lijke begin der Zweedsche letterkunde vindt men in deFolkvisor, Noordsche romances,
die zich aan de mythische overlevering in den vóor-Christ. tiid aansluiten, maar groo-
tendeels in de 14de en 15de eeuw zijn ontstaan. Voorts zijn ons uit den tijd vóór de
Hervorming bewaard kronieken, vertalingen van bijbelsche en godgeleerde geschriften en
van buitenl. romans, doch iij reiken niet verder dan tot de 13de eeuw. De kerkhervormers
van Zweden, de gebroeders Olaus en Laurentius Petri, hebben door hunne bijbelverta-
ling grooten invloed gehad op de ontwikkeling van het Zweedsche proza; hun gezangboek
is minder gelukkig geslaagd. Hunne in de landstaal geschrevene geschiedenis des rijks
is wat stijl betreft niet zonder verdiensten. Eerst onder Gustaaf II Adolf vertoonden
wetenschap en\' letterkunde m\'eerdere sporen van leven door twee hoogleeraren van Up-
-ocr page 412-
406                    ZWEEDSCHE TAAL, LETTERKUNDE EN KUNST.
sala, Joh. Messenius en Joh. Rudbeckius. Ook meerdere staatsmannen onderscheidden
zich als geleerden of als begunstigers der wetenschappen, zooals Axel Oxenstierna, zelf
een geleerd theoloog, onder wiens medewerking de hoogescholen te Abo en Dorpat
werden opgerigt. Koningin Christina riep verschillende geleerden en ook Uescartes naar
Zweden. Tot dien tijd behooren mede George Stjernhjelm, gest. in 1672, die zich
door zijn leerdicht Hercules den naam van vader der Zweedsche dichtkunst verwierf,
en Olof Rudbeck, die in 1675 het eerste deel zijner Atlatdica uitgaf, dat in en buiten
Zweden grooten opgang maakte. Als godgeleerden muntten voorts uit: de aartsbisschop
Spegel, gest. 1714, de eerste bewerker eener Zweedsche kerkgeschiedenis en de vervaar-
diger van een nieuw gezangboek, dat tot 1819 in gebruik was, en de aartsbisschop*
Svebelius, gest. in 1700, die een verbeterden katechismus vervaardigde, welke eerst
in 1812 buiten gebruik kwam. Op het gebied der regtsgeleerdheid muntte Stjernhöök,
gest. in 1675, uit, wiens klassiek werk De jure Sveonum et Goütorum restitutio een
meesterstuk voor alle tijden blijft. De genees- en natuurkundige wetenschappen vonden
in Stenius, Rudbeck en anderen ijverige beoefenaars, maar hare studie verviel weldra.
De beroemdste geneeskundige en tevens een uitstekend scheikundige van dien tijd was
Urban Hjürne, gest. in 1724. De wijsbegeerte verdeelde zich in twee hoofdinrigtingen,
de middeleeuwseh-scholastieke, die de meeste aanhangers vond, en de mystieke.
Hierbij voegde zich vervolgens het Cartesianismus. De philologie werd door velen be-
oefend, zoowel de vaderlandsche als de klassieke. Op het gebied der geschiedenis ver-
dient inzonderheid genoemd te worden Sam. Puffendorf, die op aansporing van koning
Karel Gustaaf diens daden in het Latijn beschreef. De voortreffelijkste dichters van
dit tijdperk waren Lucidor (eigenlijk Lars Johansson), in 1674 vermoord; Runius,
gest. in 1713, beiden gelcgenheidsdichters; Prese, gest. in 1728, een waar genie; de
aartsbisschop Spegel, wiens uitvoerig geestelijk epos (Gods werk en rust) vele verhe-
vene schilderingen bevat; eindelijk de dichteres Brenner, gest. in 1730, die door hare
tijdgenooten als de tiende muze geprezen werd. Op het gebied der bouwkunst ver-
wierf Nikod. Tessin van Straalsund, gest. in 1728, zich grooten roem. Ehrenstrahl
maakte zich als schilder, vooral van slagvelden, gunstig bekend. De kapelmeester Düben
was een goed componist. Na den dood van Karel XII bleef de bevordering van we-
tenschap en kunst geheel achter. Een meer gunstige tijd brak aan na 1738, maar vooral
werden kunst en wetenschap bevorderd door de koningin Louise Ulrike. Haar zoon,
Gustaaf [II, was hartstogtelijk ingenomen met muziek, dichtkunst en welsprekendheid,
minder met de wetenschappen. Voor dit alles was zijn zoon, Gustaaf IV Adolf,
onverschillig, maar de zin voor wetenschap en kunst was bij het volk te zeer ontwik-
keld, dan dat deze weder zoude insluimeren. Wijsbegeerte, regtsgeleerdheid, genees-,
wis- en werktuigkunde hadden vele beoefenaars, wier namen met lof vermeld worden.
In de plantenkunde maakte Linnaeus zich wereldberoemd. Ook entomologie, ichthyo-
logie, mineralogie, natuur- en scheikunde en geologie werden niet verwaarloosd. De
Hebr. en vooral de Rabbijnsche letterkunde vonden geleerde beoefenaars. De klassieke
philologie was minder geliefd, maar des te meer de oud-Noordsche en Goth. taal. Ihre
gaf Ultilas en zijn tiog altijd hoog geschat Glossarium Sveo-Gotkicum uit. De geschie-
denis vond mede in dezen tijd ijverige bewerkers, nadat Dalin de baan gebroken had,
in Lngerbring, Botin, Norberg, Rhyzelius, Celsius den jongeren, Porthan te Abo.
Giörvell, Warmholz en anderen. Bovenal moet vermeld worden de rijksgeschiedschrij-
ver Hallenberg, gest. in 1834, die eene geschiedenis van Gustaaf II Adolf gaf,
geheel uit arcliivarische bronnen bewerkt. De eigenlijke hervormer der fraaije letteren
is Dalin, die als dichter en als geschiedschrijver uitmuntte. Nevens hem stond
de dichteres Nordenflycht. Rondom haar verzamelde zich een kring van dichters.
Tot deze behoorden Gyllenborg, gest. in 1808, die fabelen, oden en een episch
gedicht vervaardigde, en Creutz, gest. in 1784, die door zijne idylle Atis en Ca-
milla
zijn volk in verrukking bragt. Voorts neemt Kellgren als lyrisch en hekeldichter
eene eerste plaats in. Met hem wedijverde Leopold, gest. in 1829. Ook Oxenstierna,
gest. in 1818, werd wegens zijne epische gedichten hooggeschat. Voorts moeten genoemd
worden Lidner, gest. in 1793, Bellmann (z. a.) en de graaf Ehrensvard, gest. in 1800.
Op het gebied der schoone kunsten nam met Nikol. Tessin de gouden eeuw der bouw-
kunst een einde; daarentegen kwam de beeldhouwkunst door Sergell (z. a.) tot grooten
bloei. In de schilderkunst onderscheidden zich Pilo, Kraft, Pasch, Hillerström en anderen;
de muziek werd met minder gelukkig gevolg beoefend. Zoo was het nieuwste tijdvak
-ocr page 413-
ZWEEDSCH-POMMEREN — ZWERFBLOKKEN.                      407
der Zw. letterkunde Toorbereid, dat met den aanvang der 19<le eeuw begint en in twee
hoofdrigtingen zich splitste. De idealistische of romantische rigting trad sedert 1809 te
voorschijn met de beide tijdschriften Polyphem en P/tosp/ioros (1810—14Ï, gevolgd door
Svensk lüteralur tidende (1814—24), terwijl ook een Muzen-almanak (1813—22) werd
uitgegeven. De hoofden dezer beweging waren de dichters Atterbom (z. a.), Elgström,
Hedborn en Dahlgren , voorts de prozaschrijvers Hammarsköld, Palmblad (z. a.), Livijn
en anderen. De andere hoofdrigting was die der zoogenaamde Gothen, die in het tijd-
schrift fduna hunne denkbeelden uitten. Hun streven was om in taal en inhoud het echt
nationale, zuiver Noordsche te handhaven. De voornaamste vertegenwoordigers dezer
rigting waren Geijer (z. a.), Tegner (z. a ) en Afzelius. Tot geene bepaalde school behoo-
ren Slagnelius, Erik Sjöberg, Nicander, de tooneeldiohters Beskow, Börjesson {Erik XIV],
voorts Fablcrantz, Almquist, en onder de nieuwere Zw. dichters Runeberg (z. a.), Böttiger
en vele anderen na hen. Als schrijvers van historische romans moeten genoemd worden
graaf Sparre, Crusenstolpe, Kulberg en Almquist; op het gebied der zede-roman is \\Yetter-
bergh gunstig bekend, op dat der novelle Mellin en vooral Palmblad, terwijl als roman-
schrijfsters algemeen bekend zijn Frederika Bremer (z. a.) en Flygare Carlen (z. a.).
In de godgeleerdheid en wijsbegeerte volgde Zweden Duitschland. In de geneeskunde zijn
de namen van Huss en Retzius beroemd; op het gebied der natuurwetenschappen Ber-
zelius (z a.) en vele zijner leerlingen. Ook andere takken van wetenschap, en niet het minst
de Oost. letteren, werden met gelukkig gevolg in Zweden beoefend. De voornaamste
geschiedschrijvers van den nieuweren tijd zijn: Geijer (z. a.), Fryxell (z. a.) en Strinn-
holm. Ook op het gebied der schoone kunsten is Zweden in nieuweren tijd niet ten
achteren gebleven. Voor de bouwkunst maakte zich vooral Brunius te Lund als
hersteller van den Goth. stijl verdienstelijk. In de beeldhouwkunst handhaafden, na
den dood van Sergell, zijne begaafde leerlingen Byström en Fogelberg den roem van
Zweden. Veel grooter is het aantal schilders, die in het portret, genre en landschap
zich een naam maakten. Als toonkunstenaar moet vooral Lindblad genoemd worden,
wiens grootere compositiën ook in het buitenland met bijval ontvangen zijn. Overbe-
kend is de Zweedsche zangeres Jenny Lind (z. a.).
Zweedsch-Pommeren heette het westel. gedeelte van het hertogdom Pommeren, dat bij
den Westfaalsehen vrede in 1648 door het Duitsche rijk als rijksleen, met zitting en stem
in het vorsten-collegie op den rijksdag, tot schadeloosstelling aan de kroon van Zweden
moest worden afgestaan. Tegenwoordig bevat Z. het Pruiss. regeringsdistrict Stralsund.
Zweet bestaat uit water, eenige vlugtige vetzuren (mierenziuir en azijnzuur), pisstof
en eenige zouten. Over deszelfs ontstaan zie men het art. Uitwaseming.
Zwemtor. Hydrophilus, is een geslacht uit de familie der Hydrophilen, waarvan de
Hipiceus of Bruine Z. door het aan de buikzijde in eene spitse punt eindigende borst-
stuk gemakkelijk te onderkennen is. Hij bereikt eene lengte van 5 Ned. duim. Merk-
waardig is het nestje, dat door het wijfje gesponnen wordt ter bewaring der eijeren,
welk nestje met een opgerigt mastje op het water drijft. De Z. leeft van roof.
Zwemvogels, Natatores, Falmipedts. Deze maken eene eigenaardige orde in de klasse
der vogels uit. Hun geheele bouw toont, dat zij bestemd zijn ora op het water te
kunnen drijven en met hunne pooten te roeijen. De pooten zijn betrekkelijk kort, de
hals is lang. Het dijbeen en een deel van het scheenbeen zijn in de huid verborgen,
waardoor ook de pooten meer naar achteren komen. De teenen zijn meestal door een
zwemvlies aan elkaar verbonden, bij sommigen zijn zij gelobt. Hun gang is meest wag-
gelend. Sommigen duiken zeer goed onder water; velen zijn goede vliegers. De Z. zijn
meest met digte veeren en dons bekleed; op hunne huid scheiden zij eene vette stof af
die het nat worden der veeren voorkomt en met die veeren hun ligchaam voor te groote
afkoeling beschut. Harting verdeelt deze orde in: 1°. Meeuwachtige vogels [Longipennes),
2". Stormvogels (Procellariae), 3". Pelikaanachtigen \\Peltcanidae), 4°. Eenden (Lamel-
lirostrta),
5\'*. Duikers (Colymhidaé), 6°. Alken (Alcae) en 7°. Vetganzen (Impennes).
Zwenkgras. Festuca L., is een geslacht uit de familie der Grassen, waarvan bij ons
een negental soorten, meest overblijveude planten, gevonden worden. Sommigen bereiken
eene aanzienlijke hoogte; zij leveren een goed voeder voor schapen op, vooral het
Schapen-Z. (F. ovina).
Zwerf blokken. Eratiscne blokken. Op vele plaatsen treft men op de aardoppervlakte
groote steenmassa\'s aan, die blijkbaar aldaar niet oorspronkelijk, maar van elders moe-
ten gekomen zijn. Aan deze geeft men den naam Z. Bij Yverdun (z. a.) bestaat
-ocr page 414-
ZWTCHEM — ZWINÖLL
♦08
een granietblok van 15 el lengte, 19 el hoogte en 6 el breedte. In ons vaderland
worden op de Veluwe en vooral in Drenthe groote steenblokken gevonden, die ook de
stof geleverd hebben voor het maken der Hunebedden. Men vermoedt dat de bij ons
gevonden Z. afkomstig zijn uit de gebergten van Noorwegen en Zweden.
Zwichem of Zuichem (Viglius Ayta van), beroemd Nederl. regtsgeleerde en staatsman,
in 1507 op Barrahnis, een landgoed nabij Leeuwarden, geb., werd in 1530 tijdelijk
prof. iri de regten te Bourges, in 1532 te Padua en vestigde zich in 1533 als ker-
kelijk regter in het bisdom Munster te Duimen. Hij werd in 1534 lid van het ka-
mergeregt te Spiers, in 1536 prof. te Ingolstadt, in 1543 raadsheer in den grooten
raad en in 1544 lid van den geheimen raad te Mechelen. Toen Karel V in 1550 de
bloedplakkaten tegen de Hervormden in Nederland zeer verscherpte, beijverde zich Z.,
die vruchteloos getracht had dit den keizer te ontraden, om ze zooveel mogelijk met
gematigdheid ten uitvoer te leggen. Philips benoemde hem in 1556 tot coadjutor der
St.-Bavo\'s abdij te Gent en tot lid van den raad van State, terwijl Margaretha van
Parma een bijzonderen raad, uit Z., Granville en Barlainiont, met voorbijgang van
den geheelen raad, in belangrijke zaken raadpleegde. Z. werkte in den geheimen raad
zooveel mogelijk de plannen van Willem van Oranje tegen. In 1565 nam hij zijn ontslag
uit den geheimen raad, doch bleef lid en bekleedde 4 jaar lang het voorzitterschap van
den raad van State. Na de komst van Alva in 1567 liet Z. herhaaldelijk aan den
landvoogd zijn afkeer van diens wreede handelwijze blijken en gaf vooral bij het invoeren
der heffing van den tienden penning (1568) aan zijne verontwaardiging lucht. Hij legde
zijne betrekkingen neder en overleed te Brussel in 1577. Hij schreef onderscheidene be-
langrijke regt«geleerde commentariën en Episiolae poeticat et hhtoricae ad J. Hupperum.
Zwickau, hoofdstad van het Saks. kreits-directie-gebied Z. (8 4,23 □ m. met (1864)
372,448 inw.), aan de Zwickauer Mulde gelegen, met (1864) 22,432 inw., de fraaije
Gothische Maria-kerk , eene bibliotheek met 20,000 boekdeelen en kostbare handschriften,
onderscheidene fabrieken en belangrijke graanmarkten. Z. is een der belangrijkste mid-
delpunten van het Saks. westel. staatsspoorwegen-net. Hoogst belangrijk zijn de steen-
kolenmijnen, die zich onder den ganschen omtrek der stad uitstrekken. Z. komt eerst
in 1212 als stad voor, was van 1294—1348 eene vrije rijksstad en tot in de 16de eeuw
eene der belangrijkste handelssteden van Saksen. Vooral aan de steenkolenmijnen en het
spoorwegverkeer heeft Z. zijn bloei in den laatsten tijd te danken. Thom. Münzer
oefende te Z. door zijne prediking grooten invloed uit, zoodat hij en zijne volgelingen
de Zwickauer profeten genoemd werden.
Zwieten (Adriaan van), Nederlandsch edelman ten tijde van prins Willem I, geb. in
het begin der 16de eeuw en in 1584 overleden, was een der onderteekenaren van het
verzoekschrift der edelen in 1566 en moest dien ten gevolge het land verlaten. In over-
leg met prins Willem van Oranje deed hij verschillende geheime zendingen naar het
vaderland, nam deel aan de verovering van Brielle door de Watergeuzen en zocht ver-
volgens meerdere plaatsen, o. a. Gouda, voor den vrijheidsoorlog te winnen. Een aan-
slag op Oudewater in 1573 werd door hem verijdeld, en toen deze stad in 1575 in
handen der Spanjaarden gevallen was, heroverde Z. haar na korten tijd.
Zwingli (Huldreich), de beroemde kerkhervormer in Zwitserland, in 1484 te Wildhans
in het Toggenburgsche geb , studeerde sedert 1502 te Bazel in de godgeleerdheid,
waar hij tevens leeraar aan de Latijnsche school was, werd in 1506 pastoor te Glarus
en was van 1512—16 veldprediker bij de 20,000 Zwitsers, die als huurlingen van
paus Julius III in Lombardijë tegen de Franschen streden. In 1516 werd hij pastoor
bij de bedevaartskerk te Maria-Einsiedeln. Door onderzoek van het N. T. en van de
kerkvaders kwam hij tot inzigt van het verkeerde der bedevaarten en der beiligen- en
reliquiën-vereering, predikte te Einsiedeln daar tegen en drong sterk aan op de afschaffing
van vele misbruiken. Pucci trachtte te vergeefs hem tot zwijgen te brengen, toen Z.
in 1518 tegen den aflaatkramer Samson optrad. In 1519 aanvaardde hij het predikambt
bij de kathedrale kerk te Zürich met de belofte er het zuiver evangelie van Christus
te zullen prediken. Zijne eerste openbare daad ter hervorming der kerk was de uitgave
van een geschrift over het vasten in Apr. 1522. Toen het dom-kapittel en de bisschop
hier tegen optraden, vereenigde zich Z. in Julij met tien andnrd geestelijken op eene
conferentie ter verkrijging van vrije evangelieprediking en van de vergunning voor
priesters om te huwen. Ten gevolge van het godsdienstgesprek te Zurich, 29 Jan.
1523, stond de raad aan Z. vrije evangelieprediking toe. lu dat jaar werd de Her-
-ocr page 415-
ZWIRNER — ZWITSERLAND.                                      409
vorming in het gebied van Zürich ingevoerd en in 1524 sche\'urde Ziirich zich van den
bond af, daar de eedgenootschappelijke stenden te Lucern besloten de Hervorming
tegen te gaan. Z. werd in 1524 ook rector van het gymnasium en huwde met de
weduwe Anna Keinhard. Iu 1525 begon zijn strijd met de Lutherschen over de leer
des avondmaals, welke na het gesprek te Marburg, Oct. 1529, de scheiding der
Gereformeerde en Luthersche kerk ten gevolge had. In 1530 brak de oorlog uit tus-
schen Zürich en vijf Rooinsclie cantons. Z. trok als veldprediker mede uit en sneuvelde,
11 Oct. 1531, iu den slag bij Kappel. Z. was een edel, mild, verdraagzaam, vroom
en helderdenkend man. Zijne Samiatl. Werk» zijn meerm. o. a. door Schuier en Schulthess
(8 dln., 1828—42 en supplem. 1861) uitgegeven. Uittreksels gaven Usteri en Vögelin
(3 dln., 1819) en Christoffel (15 deeltjes, 1843 volgg.). Verg. Sigwart, Ulr. Z. (1855);
Hottinger, Z. u. seiae Zeil (1842); Tichler, Z., de kerklierrormer (2 dln., 1857—58).
Zwirner ,Emst Friedr.), verdienstelijk Duitsch architect, in 1802 te Jakobswalde in
Silezië geb., studeerde van 1S24—28 te Berlijn, waar hij vervolgens bij de opper-
bouwdirectie werd aangesteld. In 1833 aU koniukl. bouw-inspecteur met den dombouw
te Keulen beiast, werd hij in 1850 lid van de technische bouw-deputalie, in 1853
geheimregerings- en bouwraad en overleed in 1801 te Keulen. Z. leverde plannen voor
onderscheidene bouwwerken, b. v. voor de Apollinariskerk te Kemageu, voor het slot
Mooiland bij Kleef, voor de synagoge te Keulen enz.
Zwitserland, tusschen de zuid-Duitscbe Staten, Oostenrijk, Italië en Frankrijk gelegen,
heeft eene oppervlakte van ruim 739 □ m. Het land is het hoogste van Europa. De
hoofdgebergten zijn de Alpen (z. a.) eu de Jura (z. a.). Op eene hoogte van 8000—
8200 v. blijft de sneeuw gewoonlijk het geheele jaar liggen. De gletschers (z. a.) nemen
eene ruimte in van 43 □ m. De ijs- en andere hooge bergen leveren de rijke bronnen
voor vele rivieren, tot welke de Rijn, Aar, Rhöne, Inn euz. behooren. Het land heeft
vele groote bevaarbare meren, die \'s winters zelden digt vriezen en daardoor het ver-
keer zeer bevorderen. Onder dj kanalen is het Linthkanaal het belangrijkste. Het
klimaat van Z. is naar de plaatselijke gesteldheid zeer verschillend. In de hoogere streken
der Alpen heeft men ue koude van Siberië en eenige dagreizen van daar in eene vlakte
aan de Z. helling van naakte rotsen de grootste hitte. Over het algemeen is Z. een zeer
gezond land. Ook de vruchtbaarheid van den grond is zeer verschillend, Bijna 3/8 der
oppervlakte bestaat uit meren en andere wateren, gletschers, naakte rotsen en andere
onherbergzame hoogten. Z. heeft overvloed der voortreffelijkste steensoorten, schoon mar-
mer, albast en kristal, zeer goed ijzer, koper en eenig goud, voorts turf, steenkolen,
bruinkolen en zout. In minerale bronnen is het rijker dan bijna eenig ander land.
Landbouw en ooftteelt worden met groote zorg behartigd. Ook de wijnbouw is niet
onaanzienlijk. De veeteelt en kaasbereiding zijn belangrijke takken van bestaan. De
boschen beslaan eene ruimte van 712,800 hectaren. De visscherij levert nog altijd
eene tamelijke opbrengst op, minder de jagt. De industrie is vooral in oost. Z. in
bloeijenden staat. Belangrijk zijn de zijde-, katoen- en mousseline-fabrieken, alsmede de
vervaardiging van uurwerken. Met deze bloeijende industrie houdt de uitbreiding van
den handel gelijken tred. De bloei van dezen is Z. verschuldigd aan het sedert lang
gevolgde stelsel van handelsvrijheid. Z. wordt door een tal van straat- en spoorwegen
doorsneden. De bevolking bedroeg in 1860 2,524,700 z., onder welke 1,476,982
Protestanten en 1,023,430 Katholieken. Na 1830 is de zaak van het onderwijs zeer
vooruitgegaan. Nevens de oude hoogeschool van Bazel werden die van Zürich en Bern
op Duitscheu voet, die van Genève, Lausanne en Neufchatel meer op. Er. voet inge-
rigl; ook werd te Zürich eene eedgenootschappelijke polytechnische school gevestigd.
Voorts worden overal vele middelbare en lagere scholen gevonden , zoodat in geen Europ.
staat, vergelijkender wijze, het budget voor onderwijs zoo hoog is als in sommige cantons
van Z. In minder gunstigen toestand is het schoolwezen in de Kath. cantons, maar ook
in deze is vooruitgang te bespeuren. Z. is verdeeld in 22 cantons, van welke sommigen
weder in halve cantons gesplitst zijn. Elk dier deelen staat op zich zelf en bestuurt zijne
eigene aangelegenheden , maar te zamen vormen zij een bondstaat. Voor alle cantons geldt
het beginsel der volkssouvereiniteit, zoodat zonder uitdrukkelijke toestemming des volks
geene verandering der staatsregeling kan plaats vinden. De regeringsvorm is echter in
alle cantons niet dezelfde. Het algemeene bestuur van het bondgenootschap berust bij de
bondsvergadering, welke bestaat uit een nationalen raad en een stenden-raad. Voor den
eersten wordt voor elke 26,000 z. één lid voor drie jaar direct uit alle stemgeregtigde
-ocr page 416-
ZWITSERLAND.
410
Zwitsers door alle minstens -\'0 j. burgers gekozen. De stenden-raad bestaat uit 44
leden, twee uit ieder canton. Tot de bevoegdheid der bondsvergadering behooren:
de wetgeving van het eedgenootschap, staatsverdragen, de organisatie en het gebruik
van het Zwits. leger, het oppertoezigt over de regtsplegiug, de behandeling van
staatsregterlijke verschillen tusschen de cantons enz. Beide raden, wier leden zon-
der lastbrief stemmen, houden jaarlijks hunne gewone zitting en kunnen op verlangen
van den bondsraad of van een vierde van den nationalen raad of door vijf cantons
buitengewoon bijeen geroepen worden. Voor bondswetten en bondsbesluiten wordt de toe-
stemming van beide raden vereischt. Slechts voor enkele zaken vergaderen zij gemeen-
schappelijk. De uitvoerende magt berust bij deu bondsraad, die uit 7 leden bestaat, door
de bondsvergadering om de drie jaar uit de tot den nationalen raad verkiesbare burgers
benoemd. Eene bondsregtbank van 11 voor drie jaar verkozen leden oordeelt over de
burgerlijke verschillet) tusschen de cantons en den bond en over misdrijven jegens den
bond gepleegd. De zetel van den bond is Hem. De staatsregeling van den bond is
van L 648 en deze verving het bondsverdrag van 1815. De financiècle toestand der meeste
Zwits. staten is gunstig. Slechts weinige cantons hebben staatsschulden. Het geza-
menlijke inkomen van deu bond beloopt jaarlijks 20—21 rail!, (rs. Volgens de rege-
ling van het krijgswezen van 1850 begint de dienstpligtigheid van eiken Zwitser met
zijn 20ste en eindigt met zijn 44ste jaar. Het bondsleger heeft behalve de landweer,
tot welke men na 6 j. dienst overgaat, eene sterkte van 104,354 man. De inrigting der
Herv. kerk is in Z. in sommige cantons eene Presbyteriaansche; in anderen nadert zij
meer het episkopale stelsel. De Katholieken stonden vroeger onder bisschoppen, maar
sedert 1814 zijn zij onmiddellijk aan den paus of aan den nuntius onderworpen. In
den laatsten tijd hebben de regeringen van meerdere cantons zich beijverd om den in-
vloed van den pauselijken nuntius tegen te gaan en zijn de kloosters onder een ge-
strenger toezigt gesteld. Hoewel meerdere kloosters zijn opgeheven, telt Z. thans nog
ongeveer 100 kloosters. — Het oudst bekende volk in Z. zijn de Helvetiërs, die tus-
schen 58 v. Chr. en 10 n. Chr. ouder Kom. heerschappij kwamen. Omstreeks 400 n.
Chr. maakten zich de Alemanneu van het grootste deel van het tegenwoordige Z. mees-
ter. Later kwam geheel Helvetiö onder Frank, heerschappij en in 1032 bij het Duit-
sche rijk. Tot 1218 werd het door de hertogen van Ziihringen bestuurd. Nadat zij
uitgestorven waren, regeerden vele grootere en kleine heeren het land. De voornaatr.sten
van hen waren Habsburg, Kyburg en Savoye. Het huis Habsburg verkreeg na de
verheffing van Rudolf tot üuitsch keizer in Z. overwegendeu invloed. Toen echter zijn zoon
Albreclit de regten der vrije steden en landschappen niet eerbiedigde, vormden Schwyz,
Uri en Unterwalden in 1307 op den Rütli een verbond tegen Oostenrijk. Hieruit ont-
stond een oorlog, die 200 j. duurde. Nadat in 1315 bij Morgarten de eerste overwinning
op de Oostenrijkers behaald was, werd een eeuwig verbond gesloten, tot hetwelk in
1353 Lucern, Zurich, Glarus, Zug en Hem toetraden. De overwinningen bij Sem-
pach, 13s6, en bij Niifels, 13>8, leidden tot een voorloopig vredesverdrag. Toen Karel
de Stoute later de Zwitsers wilde ten onder brengen, bezweek hij voor den heldenmoed der
eedgenooten in de veldslagen bij Grandson, Murten en Nancy (s477). Spoedig daarna,
1481, namen zij ook Freiburg en Solothum in hun verbond op. Vergeefs beproefde, keizer
Maximiliaan 1 de Zwitsers in naauwere verbindtenis met het Duitsche rijk te brengen.
Hij viel hun in 1498 op ve^chillende punten aan, maar werd zes malen verslagen,
waarop in 1499 de vrede van Bazel volgde. Van dien tijd af dagteekent de werkelijke
onafhankelijkheid van Z. en zijne losscheuring van het Duitsche rijk. In 1501 werden
Bazel en Schaft\'hausen en in 1513 Appenzell in het Zwits. verbond opgenomen, en Z.
vormde alzoo op het einde der middeneeuwen eene republiek van 13 cantons. De Kerk-
hervorming, door Zwingli, Calvijn en anderen krachtig voorgestaan en door een groot
deel der bevolking aangenomen, verwekte binnenlandsche tweespalt, die verschillende gods-
dienst-oorlogen ten gevolge had. Bij den Westf. vrede werd Z. eene vrije republiek,
onafhankelijk van het Duitsche rijk verklaard. In volgende oorlogen der Europ mogend-
heden bewaarde Z. steeds zijne onzijdigheid, maar binnenlands werd meermalen de
rust gestoord door kortstondige twisten. In 1798 rukten de Eranschen het land binnen,
Z. werd tot eene ondeelbare republiek verklaard en in 1803 door Bonaparte eene nieuwe
staatsregeling ingevoerd, volgens welke het land in 1!) cantons verdeeld werd. In 1815
erkenden de groote mogendheden van Europa de voortdurende onzijdigheid en onschend-
baarheid van het Zwits. gebied en eene nieuwe bondsacte werd aangenomen. Z. bestond
-ocr page 417-
ZWOLLE — ZWIJN DREf\'HT.
411
van nu af uit 22 cantons, ieder souverein op zich zelf, allen door de Tagaatzung (land-
of bondsdag) vereenigd. Geene der partijen was intusschen met de nieuwe regeling van
zaken tevreden. De ontevredenheid vertoonde zich eerlang in sommige cantons, vooral
na de Fr. omwenteling van 1830. Het voorstel om in het verbondsverdrag veranderingen
te maken, vond bij de meerderheid op den buitengewonen landdag van dat jaar grooten
bijval, doch acht cantons verzetten zich hier tegen en riepen hunne afgevaardigden terug.
Binnenlandsche onlusten waren daarvan het gevolg, de godsdienst werd gemengd inde
staatkundige geschillen en de Kath. cantons Lucern, Uri, Schwyz, Unterwalden, Zug,
F reiburg en Wallis vereenigdeu zich in 1843 onderling tot een aanvallend en verde-
digend verbond (Sonderbund). De landdag bragt hiertegen in 1844 een leger te zamen,
dat in korten tijd de rust herstelde, en in 1848 werd eene nieuwe staatsregeling van
den bond tot stand gebragt, die nog in werking is. Het streven der kouingsgezinde
partij te Neufchatel, om aldaar de souvereiniteit van den koning van Pruissen te her-
stellen , had tot ernstige verwikkelingen kunnen leiden, maar vooral door de bemidde-
ling van Frankrijk werd deze zaak in 1857 tot een gelukkig einde gebragt en deed de
koning van Pruissen afstand van zijne souvereiniteitsregten op Neufchatel (z. a.). In
den f tal. oorlog van 1859 bewaarde Z. eene gestrenge onzijdigheid. Te vergeefs pro-
testeerde Z. tegen de inlijving van Savoye bij Frankrijk. Het verschil met Frank-
rijk over het Dappendal werd bij het verdrag van 20 Febr. 1863 vereffend.
Zwolle, hoofdstad van de Nederl. provincie Overijssel, in het voormalige Overijsselsche
kwartier Salland, aan het Zwarte water, waarin aldaar de Vecht valt, gelegen, en
door spoorwegen met Arnhem, Utrecht, Kampen en Leeuwarden verbonden , telt (1866)
20,438 inw., heeft drie voorsteden, fraaije breede straten en grachten en onderscheidene
pleinen , waaronder de Groote en de daarmede umenhangende Korenmarkt, en is door
smaakvol aangelegde wandelingen, vroeger de wallen, omgeven. Onder de gebouwen
munten uit: de St. Michaëls- of Groote Kerk met fraai orgel en kunstig gesneden
preekstoel, het provinciaal gouvernemetitshuis met het provinciaal archief, het stadhuis,
het paleis van justitie," het huis van arrest, de stadswaag, de Sassenpoort, het Odéon,
waarin zich de schou. burgzaal bevindt, de rijks hoogere burgerschool, het stations-
gebouw. Z. heeft eene Latijnsche school, gymnastie-school en uitnemende lagere scholen,
eene bibliotheek met merkwaardige werken over de aardrijkskunde en geschiedenis van
Overijssel, en een museum van natuurlijke historie en oudheden. Er zijn drie hospitalen
en onderscheidene inrigtingen van weldadigheid. De nijverheid is er belangrijk: twee ijzer-
gieterijen, katoenweverijen, ververijen en bleekerijen, touwslagerijen, korenmolens en
scheepstimmerwerven. De handel is er door spoorwegen, stoom- en zeilschepeu levendig.
Om en bij de stad zijn fraaije wandelingen: de Weezenlanden, de fraaije laan naar het
Katerveer en het daarbij gelegen Nieuwe werk en een uurtje van de stad de Agnieten-
berg, waar in vroegere eeuwen een klooster stond, in hetwelk Thomas a Kempis (z a.)
het grootste deel zijns levens doorbragt. Op het fraaije kerkhof ten N. der stad is de
graftombe van den dichter Rhynvis Feith (z a.). Wilbrand van Oldenburg, bisschop van
Utrecht, omgaf Z., dat reeds vóór dien tijd eene belangrijke handelsplaats was, in 1233
met muren. Z. werd eene vrije rijksstad en sloot zich met Deventer en Kampen aan de Hansa
aan. In 1580 werden de Roomschen uit de stad verdreven en Z. voegde zich bij de Staten.
In 1672 werd het door Accord voor den bisschop van Munster ingenomen en in 1674
werden de vestingwerken geslecht, maar kort daarna weder opgebouwd. Tijdens de Fransche
overheersching was Z. de hoofdstad van het depart. van de monden van den IJssel.
Zwijn, Sus, is een geslacht van dieren uit de orde der Veelhoevigeu en geeft bij Har-
ting den naam aan eene familie. Dit geslacht onderscheidt zich door vier vingers aan de
voorpocten, waarvau soms twee zeer klein zijn. De neus eindigt in een stomp beweeglijk
snuitje, de huid is met borstelachtige haren bedekt. Onder de soorten telt men het
Wilde Z , ook Ever genoemd (S. Scrofj/ia), van eene bruinzwarte kleur, vroeger in Europa
algemeen, doch tegenv.oordig op vele plaatsen uitgeroeid. Van dit Z. stamt waarschijnlijk
ons Tam Z.. ook Varken genoemd, af. Het Chineesche Z. en het Siamsche Z., weinig
van elkander verschillende, zijn ook in Europa ingevoerd. Door kruising zijn in de
tamme soorten vele verbasteringen ontstaan. Het mannelijk Z. wordt "Beer," het
vrouwelijk //Zeug", het jong //Kigge" genoemd.
Zwijndrecht, welvarend dorp in het arrond. Dordrecht van de Nederlandsche pro*. Z.-
Holland, in den Zwijndrechtschen waard, aan de Oude Maas gelegen, met 2000 inw.,
scheepstimmerwerven en glasblazerijen.
-ocr page 418-
412                       ZWIJNEFOKKRKU — ZYZIPHUS VÜLGARIS.
Zwö\'nefokkerjj. Het zwijn is voor ons een zeer nuttig dier. Het vleesch en spek
leveren een krachtig voedsel, de huid wordt tot leder verwerkt en de haren dienen tot
allerlei borstelwerk. Bij de minder beschaafde volleen drijft men de zwijnen in velden
en bosschen, om zich vooral ook met eikels te kunnen voeden. De landlieden in onze
streken geven hun aardappelen, aardappelschillen, allerlei afval van groenten enz. Bij
de Z. is eene zindelijke behandeling van zeer gunstigen invloed.
Zijde. Deze stof is het eigenlijk spinsel der zijdewormen (z. a.), waaruit zij zich
eene cocon vervaardigen. Deze cocon bestaat uitwendig uit meer onregelmatig dooreen-
gesponnen Z., die dienen kan om daaruit de Floret-Z. te verkrijgen; de daarop volgende
draad kan regelmatig ter lengte van 600 el of meer worden afgehaspeld, waartoe de
draden van meer cocons vereenigd worden, naarmate men den draad meer of minder
dik verlangt, aan welken draad men door hem tevens eene bewerking te laten onder-
gaan de vereischte gladheid geeft. Het binnenste gedeelte der cocon wordt in water
gekookt om de Z. los te maken en daarna even als katoen gekrimpeld en gesponnen.
De afgehaspelde Z. noemt men ruwe Z.; zij is door een vernisachtig bekleedsel , dat
haar oorspronkelijk eigen is, eenigszins stijf, maar voor krip, blonde, gaas enz. geschikt.
Door het wegnemen van dit vernis wordt de Z. zachter en leniger. Twee of meer draden
worden nu te zaaien gedraaid of getweernd. Men onderscheidt Organsin-Z., die voor
naaizijde en bij \'t weven voor den ketting gebruikt wordt, en Tram-Z., die van min-
dere hoedanigheid is en voor den inslag dient. De Z. wordt gesponnen, geverwd, ge-
weven, bedrukt enz., ten einde daaruit in de zijdefabrieken zijde voor kleeding, taf,
linten, koorden enz. te vervaardigen.
Zjj destaart. Zie Pestvogel.
Zijdeworm, Bomliyr mori, is de rups van een oorspronkelijk in China levenden nacht-
vlinder , die vuilwit van kleur is met min of meer lichtbruine strepen op de voorvleugels.
De rups is glad, glanzig wit gekleurd, met graauwe en roode vlekjes en een hoorntje
op den staart. De mannetjes van dezen vlinder sterven spoedig na de bevruchting
der wijfjes. Het wijfje legt van 200—300 eijeren, die eerst "wit, later blaauwachtig
gekleurd zijn. Zij kunnen op eene koele en drooge plaats lang bewaard blijven. De
rupsen komen in het voorjaar uit; zij voeden zich met bladen van den witten moerbezie-
boom (zie Moerbtzielooni). De rups eet veel en groeit in 34 dagen tot eene lengte van 3,5
tot 4 Ned. duim, daarbij viermaal van huid verwisselende; 6 a 8 dagen na de laatste
verwisseling eet de rups niet meer. Zij begint zich nu aan dunne takjes van de eene of
andere plant, die men.in de kweekerijen aanbrengt, in te spinnen in een popje of cocon,
dat in 3 of 4 dagen afgewerkt wordt, wit of geel van kleur is en de grootte eener
muskaatnoot heeft. De rups is daar binnen in in eene pop veranderd, waaruit de
vlinder na ongeveer 20 dagen te voorschijn komt. De cocons worden, nadat de pop
door damp van kokend water is gedood, van 4—20 in één draad afgehaspeld. Van
eenige cocons worden tot verkrijging van vlinders de poppen niet gedood. In de 6de eeuw
zijn door monniken uit China en Oost-Indië zijdewormen naar Europa overgebragt waar
op vele plaatsen belangrijke kweekerijen bestaan. Ook in ons land is zulks o. a. door
Eindhoven bij Zutphen beproefd. Bij Amersfoort wil men nu weder eene kweekerij beginnen.
Zygaena malleus. Zie Eamervisch.
Zygaenidae. Zie Avondvlinders.
Zijpe (De), vroeger een meer, thans een ingedijkte polder in het arrond. Alkmaar van
de Ned. prov. N."Holland, in welken het stadje Schagen, met. 2400 inw., en de dorpen
Noord- en Zuid-Z. liggen, met B300 inw., die in den landbouw hun bestaan vinden.
Zyziphus vulgaris is een heester uit de familie der Wegedoornaehtige planten, die in
het zuiden van Europa en in het Oosten groeit. De plant is bekend door hare zoete
slijmerige vruchten, die onder den naam jujubes (z. a.) voorkomen.
VERBETERINGEN.
Bladz. 37, regel 25 v. o. Cur.                                          lees: Cuv.
„ 37, „ 24 v. o. Lans.                                              „ Lam.
„ 38, „ 11 v. o. Marderachtigen en heeft veel        „ behoort tot de familie der Marters
overeenkomst met de fami-                  en heeft er ook de gedaante
lie der Beren.                                      van.
„ 45, „ 30 v. b, Authus.                                           „ Anthus,
-ocr page 419-
REGISTER
der in het vijftiende deel behandelde artikelen.
I.
Uranoscopus. Z. Sterrekijker.
Uranus. 6.
Uranus. 6.
Urbanisten. 6.
Urbaniteit. 6.
Urbanus. 6.
Urbanus. 7.
Urbino. 7.
Ure (Andrew). 7.
Uredo. 7.
Uri. 7.
Uria. 7.
Uriel. 8.
Urim en Thummim. 8.
Urine. 8.
Urk. 8.
Urmia- of Uroemija-meer. 8.
Urnen. 9.
Uroemija-meer. Zie Urmia-
meer.
Urquhart (David). 9.
Urquiza(Juste José de). 9.
Ursini. Zie Orsini.
Ursula. 9.
Ursulinerinnen. 9.
Ursus. Zie Beer.
Urtica. Zie Brandnetel.
Uruguay. 9.
Uruguay. 9.
Usael. 10.
Usance. 10.
Usbeken. 10.
Uschakow. 10.
Usedom. 10.
Usher of Usserius. 10.
Usnea barbata. Z. Bnardmos.
Uso. 11.
Usserius. Zie Usher.
Unger (Joh. Georg). 1.
Unghvar. 1.
Unie van Utrecht. 1.
Uniform. Zie Montering.
Unigenitus Dei filius. 2.
Unisono. 2.
Unitariërs. 2.
Universaliën. 2.
Universalismus. 2.
Universiteiten. 2.
Universum. Zie Heelal.
Unna. 3.
Unna. 3.
Unster. 3.
Unstrut. 3.
Unterberger (Ignatius). 3.
Unterholzner (Karl Aug.
Dominieus). 3.
Untersberg. 3.
Unterwalden. 4.
Unzelmann (Fr. Ludw.). 4.
Unzelmann (Karl Wilh.
Ferd.). 4.
Unzer (Joh. Aug.). 4.
Upas. 4.
Upland. 4.
Upsala. 5.
Upstalboom 5.
Upupa. Zie Hoppe.
Ur. B.
Uraemie. 5.
Uraguay. Zie Uruguay.
Ural. B.
Ural. 5.
Urania. 6.
Uranium. 6.
Uranolithen. Zie Meteoor-
steenen.
Ussing (Tage Algreen-). 11.
Usteri (Joh. Mart). 11.
Usteri (Paulus). 11.
Ustjug-Weliki. 11.
Usus fructus. Zie Vrucht-
gebruik.
Ut, re enz. 11.
Utah. 11.
Utenhove( Jac. Maur.Car.)l 2.
Uterini. 12.
Utica. 12.
Utilitarismus. 12.
Utopie. 12.
Utraquisten. Zie Calixtijnen.
Utrecht. 13.
Utrecht. 13.
Utrecht (Vrede van). 14.
Utrecht (Adriaan van). 14.
Utrecht (Christoffel van). 14.
Utrechtsche kerk. Zie Jan-
senisten.
Utricularia. Zie Blaaskruid.
Uttmann (Barbara). 14.
Utzschneider (Jos. von). 14.
Uur. 14.
Uurcirkel. 14.
Uurwerk. 14.
Uurwerken (Electrieke). Zie
Electro-magnetismus.
Uwarow (Serg. Sem.). 15.
Uxorium. 15.
Uylenbroek (Pieter Joh.). 15.
Uylenbroek (Pieter Joh.). 15.
Uytenbroeck (Mozes van). 15.
Uytewael. Zie Wttewael.
Uyttenhooven (Adriaan). 15.
Uz. 15.
Uz (Joh. Pet.). 15.
Uzzia. 16.
V.
Vaccine. Zie Koepokken en
Inenting.
Vaccinium. Z. Boschbessen.
Vacuüm. 17.
Vadder (Lodewqk de). 17.
V. 16.
Vaandel. 16.
Vaandrig. 16.
Vaas. 16.
Vacature. 17.
Vadem. 17.
Vademecum. 17.
Vaderlandsliefde. 17.
Vaderlijke magt. 17.
Vadermoord. 18.
Al^em. Neet. Encyclopedie, deel XV.
«T
-ocr page 420-
REGISTER.
414
Varus (Publius Attius). 82.
Vasal. Zie Leenstelsel.
Vasarhely. 32.
Vasari (Giorgio). 83.
Vasco da Gama. Zie Gama.
Vasten. 33.
Vastenavond. 33.
Vaste sterren. Zie Sterren.
Vastland of Continent. 33.
Vaten. Zie Bloedvaten.
Vaten. 84.
Vater (Joh. Sererin). 34.
Vathi. 34.
Vaticaan. Zie Rome.
Vatke (Joh. Karl Wilh.). 34.
Vaitel (Emrich von). 34.
VaubaniSeb. lePr.de). 34.
Vaucanson (Jacques de). 35.
Vaucluse (Depart. van). 35.
Vaudeville. 35.
Vaudoncourt (Guill. de). 35.
Vauquelin (Louis Nic). 36.
Vauxhall. 86.
Vay (Nikol.). 36.
Vecelli. Zie Titiaan.
Vecht. 36.
Vechta. 87.
Veda. 37.
Vederbos-polypen. 37.
Vederdistel. 37.
Vederen. 37.
Vedermotten. 37.
Vederpasser. 38.
Vedette. 38.
Vedretto. Zie Gletscher.
Vedute. 38.
Veeartsenijkunde. 38.
Veeartsenijschool. Zie Vee-
artsen ij kunde.
Veelgodendom. Zie Poly-
theismus.
Veelhoek. 38.
Veelhoevigen. Zie Dikhui-
digen.
Veelvraat. 38.
Veelwaard (Daniel). 38.
Veelwijverij. Zie Polygamie.
Veemgerigten. 39.
Veen. 39.
Veenbrand. Zie Veenrook.
Veendam. 39.
Veenendaal. 40.
Veengrond. Zie Veen.
Veenhuizen. Zie Weldadig-
heid (Maatschappij van).
Veenius (Otto). 40.
Veenmol. 40.
Veenmos. 40.
Veenpluis. Zie Wollegras.
Veenrook. 40.
Veepest. 40,
Vallende ziekte. 25.
Vallisnena. 26.
Valls. 26.
Valmont de Bomare (Jacques
Christophe). 26.
Valmy. 26.
Valois. 26.
Valois (Hend. de). Zie Va-
lesius (Hend.).
Valombrosa. 26.
Valparaiso. 26.
Vals. 27.
Valscherm. Zie Parachute.
Vampyr. 27.
Vampyr. 27.
Vanadium. 27.
Vancouvers-eiland.Z.Nieuw-
Caledonië.
Vandalen of Wandalen. 27.
Vandamme (Dom. Jos.). 27.
Van-Diemensland. 28.
Vanellus. Zie Kievit.
Vanessa. Zie Admiraal.
Vangelisti (Vincenzo). 28.
Vangerow (Karl Adolf v.).28.
Vanille. 28.
Vanini. 28.
Vanloo of van Loo. 28.
Vannes. 29.
Vanni (Francesco). 29.
Vannucchi. Zie Sarto (An-
drea del).
Vannucci (Pietro). Zie Peru-
gino (Pietro).
Vansittart (Nicol.). 29.
Vanuzzi. Z.Perugino (Pietro).
Vanvitelli (Gaspar). 29.
Var. 30.
Varek. Zie Soda.
Varens. 30.
Varese. 31.
Vargas (Juan de). 31.
Vargas (Luis de). 81.
Varianten. 31.
Variatiën. 31.
Variatierekening. Zie Com-
binatie.
Variëteit. Z. Verscheidenheid.
Varinas. 31.
Varioliet. 31.
Varioloiden. 31.
Varius (Lucius). 32.
Varix. Zie Aderspat.
Varken. Zie Zwijn.
Varkensbrood. Z. Cyclamen.
Varkenskool. Zie Beeren-
klaauw.
Varna. 32.
Varnhagen von Ense (Karl
Aug.). 32.
Varro (Mare. Terentius). 82.
Vaduz. Zie Lichtenstein.
Vaerst (Fr. Chr. Eug.). 18.
Vafflardt Pierre Ant.Aug.).l 8.
Vaga (Perino del). 18.
Vagabundae. Z. Jagtspinneu.
Vagevuur. 18.
Vaillani(JeanBapt.Ph.). 18.
Vaillaut (Jean Foy). 19.
Vaillant (Francois Ie). Zie
Levaillant (Fraixjois).
Vaillaut (Walleraut). 19.
Vair. 19.
Vairé. Zie Vair.
Val (Üe). 19.
Viilcke (Jacob). 19.
Valckenaer(Lodew.Casp.)19.
Valckenburg (Lucas van). 20.
Valckeuburg (Mart. van) 20.
Valckenburg (Frederik en
Gilles van). 20.
Valckeuier (Adriaan). 20.
Valckenier (Pieier). 20.
Valdes Leal (Juande). 20.
Valdez (Franciscus). 20.
Valdivia. 20.
Valdor (Jean). 20.
Valée (Sylvain Charles). 20.
Valenqay. 21.
Valence. 21.
Valencia. 21.
Valencia. 21.
Valenciennes. 21.
Valenciennes (Achille). 21.
Valens. 21.
Valentin (Gabr. Gustav). 21.
Valentini (Georg Wilb.). 21.
Valeiitinianen. 21.
Valentinianus I. 21.
Valentinus. 22.
Valeutijn (Frangois). 22.
Valenüjusdag (St.). 22.
Valeriaan. 22.
Valerianus (Publ. Lic.) 22.
Valerius. 22.
Valerius Flaccus (Cajus). 28.
Valerius (Maximus). 23.
Valesius (Hend.). ü3.
Valetta. Zie Lavaletta.
Valken. 23.
Valkenburg (Dirk). 23.
Valkenier. Zie Valckeuier.
Valkenjagt. 28.
Valkenorde. 24.
Valkerij. Zie Valkenjagt.
Valkhof (Het). 24.
Val la (Laureutius). 24.
Valladolid. 24.
Vallauri (Tommaso). 25.
Valle (Pietro della). 25.
Vallende sterren. Zie Mete-
oorsteenen.
-ocr page 421-
416
REGISTER.
Verdek. Zie Dek.
Verden. 61.
Verdi (Giuseppe). 62.
Verdigting. Z. Condensatie.
Verdooving. 62.
Verdoovingsmiddelen. Zie
Anaesthesie.
Verdrag. 62.
Verduistering (Zons- en
Maans-). Zie Eclips.
Verdun. 62.
Vereenigde Staten v. Noord-
America. 63.
Vereenigde Staten (Letter-
kunde der). Zie Noord-
Americ. Letterkunde.
Vereenigde Staten v. Colum-
bia. Z. Nieuw -Granada.
Vereenigde Stateu van den
Rio-de-la-Plata. Z. Argen-
tijnsche republiek.
Vereeniging. 6».
Vereffening. Zie Tijdsvereffe-
ning.
Vereist. 69.
Verendael (Nicolaas). 69.
Vereul (Abraham). 69.
Vergeet-mij-niet. 69.
Vergelding. 69.
Vergelijk. 69.
Vergelijking. 69.
Vergennes (Charl. Grav.). 70.
Vergerio (Pietro Paolo). 70.
Vergette. 70.
Vergift. 70.
Vergiftige planten. Z. Gift-
planten.
Vergiftige slangen. Zie Slan-
gen.
Vergiftiging. 70.
Vergilius (Publius). Zie Vir-
gilius.
Vergilius (Polydorus). 71.
Verglazen. 71.
Vergniaud (Pierre Vict.). 71.
Vergrooting. 71.
Vergulden en Verzilveren. 71.
Verhaegen (Pierre Th.). 71.
Verhagen (Theodorus). 71.
Verhaghen (Pieter Jos.). 72.
Verhakkingen. 72.
Verhandeling. 72.
Verharding. 72.
Verheerlijking v.Christus.72.
Verhef. Zie Leenstelsel.
Verhoor. 72.
Verhouding. Zie Proportie.
Verhuell (Carel Hendrik,
graaf v. Zevenaar). 72.
Verhuell (Quirijn Alauiïts
Rudolph). 73.
27*
Veere. 41.
"Veerkracht. 41.
Veeteelt. 41.
Vega (Garcilaso). 4l.
Vega (Lope Felix de V.
Carpio). 41.
Vega (Georg, vrijh. t.). 42.
Vegesack. 42.
Vegetarianen. 42.
VegetiusRenatus(Flav.). 42.
Veghel. 43.
Veglia. 43.
Vehse (Karl Eduard). 43.
Vei. 43.
Veile. 43.
Veiligheidsbuizen. 43.
Veiligheidsklep. 43.
Veiligheidslamp. 43.
Veirac (Johannes). 43.
Veit (Phil.) 44.
Veitsclans. Z. St. Vitus-dans.
Veji. 44.
Velasquez de Silva (Don
Diego). 44.
Veldafluiten. Zie Affuit.
Velde (van der). 44.
Velde (Franz Karl v. d.). 46.
Veldeken (Heinrich von). Zie
Hendrik van Veldeken.
Veld enz. 45.
Veldkers. 45.
Veldkrekel. Zie Krekel.
Veldleeuwerik. 45.
Veldmaarschalk. 45.
Veldmateriëel. 45.
Veldmuis. 45.
Veldsla. 45.
Veldslag. 45.
Veldspaath. 46.
Veldwacht. 46.
Veleda. 46.
Veliten. 46.
Vella (Gius., Abb.). 46.
Veilejus Patercul.(Marc.).46.
Velletri. 46.
Vellore. 47.
Velp. 47.
Velpel. 47.
Veltheim (Aug. Ferd., graaf
von). 47.
Velthem (Job.). 47.
Velthem (Lodewijk van). 47.
Veltlin. 47.
Veluwe. 48.
Velijn (Philip). 48.
Velzen (Gerard van). 48.
Ven (Joh. Ant. van der). 48.
Venafro. 48-
Venaissjn. 48.
Vende\'e W.
Vendémiairc. 49.
Vendidad. Zie Zend-Avesta.
Vendöme. 49.
Vendöme (Louis Joseph,
5 hertog van). 50.
Venedey (Jakob). 50.
Venema (Herman). 50.
Venerabile. 61.
Venerische ziekte. Zie Sy-
philis.
Veneten. ól.
Venetië. 51.
Venetië (Golf van). Z. Ve-
netië.
Veneziano (üomenico). 53.
Venezuela. 53.
Venkel. 54.
Venlo. 54.
Venne (Adriaan van de). 54.
Vennekool (Jakob). 54.
Vennoot. Zie Vennootschap.
Vennootschap. 56.
Ventiel. 56.
Ventilator. 55.
Ventose. 56.
Ventura (Giovacchino). 55.
Venturini (Karl Heinr.
Georg). 55.
Venus. 56.
Venus. 56.
Venusberg. 56.
Venushaar. Zie Krulvaren.
Venijnboom. Zie Taxis.
Vera-Cruz. 56.
Veranda. 57.
Veranderlijke sterren. Zie
Sterren.
Vérard (Antoine). 57.
Veratrine. 57.
Verband. 57.
Verbanning. 58.
Verbeeck(Hans of Frans). 58.
Verbeeck (Franc.Xav.H.).58.
Verbeeck (Pieter). 58.
Verbeeldingskracht. Z. Phan-
tasie.
Verbena. 58.
Verbinding. 58.
Verbindtenis. 59.
Verboeckhoven.(Eug.Jos.)59.
Verbondsark. Zie Ark.
Verboom (Abraham). 69.
Verbranding. 59.
Verbruggen (Pieter). 59.
Verbruggen (Gijsbert). 60.
Verbruikleening. 60.
Verbuiging. Z. Deolinatie.
Verbum. 60.
Vercelli. 60.
Verdam (Gideon Jan). 61.
Verdampen, lil.
Verdediging. ,61.
-ocr page 422-
416
REGISTER.
Verhulst (Rombout). 73.
Verjaring. 73.
Verkalking. 73.
Verkenning. 73.
Verkleinaap. Z. Fantograaf.
Verkolen. 73.
Verkolje (Johannes). 74.
Verkorting. 74.
Verkromming. 74.
Verlamming. 74.
Verlei. Zie Leenstelsel.
Verlichting. 75.
Verlichtings-toestellen. 75.
Verloskunde. 75.
Verinander. Zie Marnier (Ka-
rel van).
Vermandois. 76.
Vermeer (Johannes). 76.
Vermenigvuldiging. 76.
Vermeulen (Cornelis). 76.
Venneijen (Jan Corn.z.). 76.
Vermigli (Pietro). il.
Vermiljoen. 77.
Verminderd. 77.
Vermoeden. 77.
Vermolmen. 77.
Vermont. 77.
Vernagelen. 78.
Vernet vClaude Josephe). 78.
Verneuil. 79.
Vernier (Peter). 79.
Vernissen. 79.
Véron (Louis). 80.
Veroua. 80.
Veronese (Paul). Zie Paolo
Veronese.
Veronica. 81.
Verouiea. Zie Eereprijs.
Verovitice. 81.
Verrekijker. 81.
Verres (Gajus). 81.
Verrius Flaccus (Mare). 81.
Verrochio (Andrea del). 82.
Verrotten. 82
Vers. 82.
Versailles 82.
Verschaffelt (Piet. Ant). 83.
Verschansing. 83.
Verschansing van een schip.
83.
Verscheidenheden. 83.
Verscheurende dieren. Zie
Roofdieren.
Verschoor (Jakob). 83.
Verschuring (Hendrik). 84.
Verschuur (Lieve). 84.
Versecz of Werschetz. 84.
Versi sciolti of liberi. 84.
Versnelling. 84.
Versperring. 84,
Verstand. 84.
Versteeg (Michiel). 85.
Versteeningen. 85.
Verstek. 85.
Versterf. 85.
Versterkingskunst. 86.
Verstolk van Soelen (Jan
Gijsbert, baron). 87.
Verstopping. 87.
Verstuiking. 87.
Vertebratrae, gewervelde die-
ren. 88.
Verticaal. 88.
Vertot d\'Auboeuf (René Au-
bert de). 88.
Vertumnus. 88.
Verus (Lucius Aelius). 88.
Verval. Zie Leenstelsel.
Verviers. 88.
Vervoort (Michiel). 88.
Verwantschap. 88.
Verwantschap. 89.
Verwarmen. 89.
Verwdistel. Zie Saffloor.
Verweering. 89.
Verwen. 89.
Verwerij. 90.
Verwey (Bernardus). 90.
Verwhout. 90.
Verwplanten. 90.
Verzadigen. 90.
Verzegeling. 90.
Verzekering. Zie Assurantie.
Verzet. 91.
Verziendheid. 91.
Verzoekschrift. 91.
Verzoendag. 91.
Verzoening. 92.
Vesalius (Andreas). 92.
Vesicantia. Zie Blaartrek-
kende middelen.
Vesoul. 92.
Vespa en Vespidae. Zie Wesp
en Wespen.
Vespasianus (Titus Flav.).92.
Vespertilia. Zie 1 landvleuge-
ligen.
Vesper. 93.
Vesper (De Siciliaansche).
Zie Siciliaansche Vesper.
Vespucci. Zie Amerigo Ves-
pucci.
Vesta. 93.
Vesta. 93.
Vestaalsche Maagden. 93.
Vestiarius. 93.
Vesting. 94.
Vestingbouwkunde. Zie Ver-
sterkingskunst.
Veitris. 94.
Vesuviaan. Zie Idokraas.
VesuTius. 94.
Veszprim. 95.
Veteranen. 95.
Veterani (Fr., graaf von). 95.
Vetgans. Zie Pinguins.
Vetkoopers. Zie Schieringers
en Vetkoopers.
Veto. 95.
Vetplanten. 96.
Vetten. 96.
Vettori (Pietro). Zie Victo-
rius.
Vêtu. 96.
Veuillot (Louis). 96.
Veurne. 97.
Vevay. 97.
Vezel (Plant-). Zie Hout.
Vezelay. 97.
Vezelgips. 97.
Vézère. 97.
Vezier. Zie Vizier.
Viaduct. 97.
Viana. 97.
Vianen. 97.
Vianen (van). 97.
Vianna do Castelto. 98.
Viardot-Garcia (Pauline). 98.
Viareggio. 98.
Viaticum. 98.
Viborg. 98.
Viborg. 98.
Vibratie. 98.
Vii.rio. Zie Infusiedieren.
Vicarello. 98.
Vicari (Hermann von). 98.
Vicaris. 99.
Vice. 99.
Vicelinus (de Heilige). 99.
Vicente. Zie Gil Vicente.
Vicenza. 99.
Vicenza( Hertog van). Z.Cau-
laincourt.
Vich. 100.
Vichy. 100.
Vicia. Zie Boon.
Vicksburg. 100.
Vico (Giov. Battista). 100.
Vico (Francesco de). 100.
Victor. 100.
Victor (Jan). 100.
Victor Amadeus I. 101.
Victor Ëmanuel I. 101.
Victor-Perrin (Claude). 101.
Victoria. 102.
Victoria. 102.
Victoria. Zie Adelia.
Victoria I (Alexandrine).102.
Victoria-land. 102.
Victoria-Nyanza. Z. Nyanza.
Victoria-plant. 102.
Victorinus (C. Marius). 102.
Victorius (Petrus). 102.
-ocr page 423-
417
REGISTER.
Visch-arend. Zie Arend.
Vischdiefje. Zie Zeezwaluw.
Vischer (Peter). 117.
Vischer (Fr. Thodor). 117.
Vischnoe. Z. Indische Gods-
dienst en Incarnatie.
Visconti. 117.
Visconti (Enn. Quirino). 118.
Visi- of Wisi-Gothen. Zie
Gothen.
Visschen. 118.
Visschen (De). 119.
Visscher. 119.
Visscher. 120.
Visscher (Lodew. Oer.). 120.
Visschersring. 121.
Visscherij. 121.
Visum Repertum. 121.
Vitalianen. Zie Apollinaris.
Vitaliënbroeders. 121.
Vite (Tiinoteo della). 121.
Vitellianus. 122.
Vitellius (Aulus). 122.
Viterbo. 122.
Vitet (Ludovic). 122.
Vitringa (Campegius). 122.
Vitringa (Wigerus). 122.
Vitriool. 122.
Vitrioololie. Zie Zwavelzuur.
VitruviusPollio(Marc). 123.
Vittoria. 123.
Vittoria. Zie Espartero.
Viverra. Zie Genetkat.
Vives (Joann. Lud. de). 123.
Viviani (Vicenzo). 123.
Vivre\'. 123.
Vizier. 123.
Vizier. 124.
Vizierliniaal. Zie Alhidade.
Vlaamsche schilderschool. Z.
Schilderkunst en Nederl.
schilderschool.
Vlaamsche taal en letter-
kunde. 124.
Vlaanderen. 125.
Vlaardingen. 126.
Vlag. 126.
Vlak. 127.
Vlam. 127.
Vlaming (Pieter). 127.
Vlas. 127.
Vlasdodder. 128.
Vlaskruid. Zie Leeuwenbek.
Vledermuis. 128.
Vleertman (Willem). i28.
Vleeschetende zoogdieren.
128.
Vlekkenwater. 128.
Vleugel. 128.
Vleugelhandige dieren. Zie
Handvleugeligen.
Villena (Don Enrique de
Aragon, markies de). 109.
Villeroi. 109.
Villers (Cb. Franc. Domi-
nique de). 110.
Villoison (Jean Baptiste Gas-
pard d\'Ansse de). 110.
Villon. 110.
Vilmar (Aug. Fr. Chr.). 110.
Vilt. 110.
Vilvoorden. 110.
Vinalia. 110.
Vinca. Zie Maagdepalm.
Vincennes. 110.
Vincent (St.-). 111.
Vincent (St.-). 111.
Vincent de Beau vais (Vincen-
tius Bellovacensis). 111.
Vincentius de Paula. 111.
Vinci (Da). Zie Leonardo da
Vinci.
Vincke (Friedr. Ludw. Wilh.
Phil., vrijheervon). 111.
Vinckebooms (David). 112.
Vinckebrink (Albert). 112.
Vindelicia. 112.
Vindicta. 112.
Vinet (Alex. Rudolf). 112.
Vineta. 112.
Vingbooms (Joost en Philip).
112.
Vingerdier, Aye-aye. 112.
Vingerhoedskruid. 112.
Vingerzetting. 113.
Vink. 113.
Vinke (Henr. Egb.). 113.
Vinkeles (Reinier). 113.
Vinland. 113.
Vinne (van der). 113.
Vinnen. Zie Visschen.
Vinvisschen. 114.
Viola da Gamba. 114.
Violen wortel. 114.
Violet. 114.
Violieren. Zie Filetten.
Violoncel. 114.
Viool. 114.
Viool. 114.
Viotta (Johann. Jos.). 114.
Viotti (Giov. Battista). 115.
Vipera. Zie Adder.
Virchow (Rud). 115.
Viret (Peter). 115.
Virgilius. 115.
Virgilius de toovenaar. 116.
Virginia. 116.
Virginië. 116.
Viriathus. 117.
Virole\'. 117.
Virtuoos. 117.
Virues (CristóVal de). 117.
Victualiën-broeders. Z. Vi-
taliën-broeders.
Vida (Mare. Hieron ). 103.
Vidocq (Eug. Franc.). 103.
Vieira (Antonio). 103.
Vien (.Tos. Marie, graaf). 103.
Vienne. 103.
Vienne. 104.
Viennet (Jean Pons Guil-
laume). 104.
Vierhandige Zoogdieren. Zie
Aap.
Vierkant. Zie Quadraat.
Vierlanden. 104.
Viersen. 104.
Vierstemmig. 104.
Vierwald«ta(.ter-meer. 105.
Vierzehnheiligen. 105.
Vieusseux (Giov.Pietr.). 105.
Vieuxtemps (Henri). 105.
Vieweg. 105.
Vigerus (Franciscus). 105.
Vigevano. 105.
Vigiliën. 105.
Vigilius. 105.
Viglius van Zwichen. Zie
Zvvichen.
Vignette. 106.
Vignola (Giac. Bar.). 106.
Vignon (Barthelemy). 106.
Vigny (Alfred, graaf de). 106.
Vigo 106.
Vilagos. 106.
Vilain XIHL 106.
Vilbel. 107.
Villa. 107.
Villa-Bella. 107.
Villa-Boa. Zie Goyaz.
Villach. 107.
Villa Clara. 107.
Villafranca. 107.
Villafranca. 107.
Villafranca del Panadés. 107.
Villa imperial del Oira preto.
107.
Villamena (Francesco). 107.
Villanella. 107.
Villani (Giovanni). 107.
Villanueva(Joaq.Lor.). 107.
Villa-Real. 108.
Villa-Real-De-Sao Antonio.
108.
VillaRica 108.
Villars (Louis Hector, hertog
van). 108.
Villars. 108.
Villaviciosa (José de). 108.
Villaviciosa de Odon. 108.
Villegas (Est. Man. de). 109.
Villèle (Josephe, graaf). 109.
Villemain (Abel Franc.). 109.
-ocr page 424-
REGISTER.
Voet. 136.
Voetpunt. Zie Nadir.
Voetstuk. 136.
Voetvolk. Zie Infanterie.
Voetwassching. 186.
Vogel. 136.
VogeI(Joh.Karl Christ.).137.
Vogelbekdier. 137.
Vogelen. 137.
Vögelin (Ernst). 138.
Vogelkers. Z. Kersenboom.
Vogelluizen. Zie Luizen.
Vogellym. 138.
Vogelnestjes. Zie Nesten en
Indische Vogelnestpn.
Vogel-perspectief. Z. Per-
spectief.
Vogelpootje. 138.
Vogelvrij. 139.
Vogesen. 139.
Voghera. 139.
Voght (Kasp.,vrijh.von). 139.
Vogl (Joh. Nepomuk). 139.
Vogler (Georg Jos.). 139.
Vogt (Karl). 140.
Voigt. 140.
Voigt (Joh.). 140.
Voigtel (R.). 140.
Voigtland. 140.
Vois (Arie del. 140
Vol. 140.
Volbloedigheid. 141.
Voldoening. 141.
Vole. 141.
Volger fWilh. Friedr.). 141.
Volhynië. 141.
Volk (Wilh.). 142.
Volk. 142.
Volkenregt. 142.
Volkmann(AlfredWilh.).142.
Volksboeken. 1 2.
Volksfeesten. 143.
Volkslied. 143.
Volks-souvereiniteit. Zie
Souvereiniteit.
Volkstribuin. Zie Tribuin.
Volksverhuizing. 143.
Volkswapening. 144.
Volksziekte. 144.
Vollen. 144.
Vollenhove (Johannes). 144.
Vollenhoven. 144.
Vollersaarde. 144.
Vollgraft (KarlFriedr.). 145.
Volinagt. 145.
Volney (Constantin Franc,, de
Cliassebceuf, graaf). 145.
Volo. 145.
Volontair. 145.
Volpato (Giovanni). 145.
Volsken (Volsci). 145.
418
Vleugelloozen. Zie Apteia.
Vleugels. 129.
Vlie (Het). 129.
Vliedbergen. 129.
Vlieg (Spaansche). Z. Spaan-
sche vlieg.
"Vlieg (Zwarte). Zie Zwarte
vlieg.
Vliegen. 129.
Vliegende Eekhoorn. Zie
Eekhoorn.
Vlieeende Pad. Z. Geiten-
melker.
Vliegende Visschen. 129.
Vliegend Hert. Zie Hert
(Vliegend).
Vliegenvanger. 129.
Vliegenvangertje. 129.
Vliegenzwam. 130.
Vlieger (Simon de). 130.
Vlieland. l30.
Vlier. 130.
Vlies(Gulden).Z.Argonauten.
Vlies (Ridderorde). 130.
Vliesvleugelige Insekten.
130.
Vlieszwammen. 130.
Vliet (Van of van der). 131.
Vlinderbloemigen. 131.
Vlinders. 131.
Vlissingen. 131.
Vloed. 132.
Vloed. Zie Watergetijden.
Vloeispath. 132.
Vloeispath-zuur. 132.
Vloeistof. 132.
Vloo. 132.
Vlookreeften. 182.
Vlookruid. 133.
Vloot. 133.
Vlot bergen. 133.
Vloten (Will. Ant. van). 133.
Vlotgras. 133.
Vlugt. Zie Vol.
Vlugtbedrijf. Zie Valkeujagt.
Vlugtbergen. Z. Vliedbergen.
Vocaalmuziek. 133.
Vocatief. 133.
Vochtigheidsmeter. Zie Hy-
grometer.
Vochtweger. Zie Areometer.
Voeding. 134.
Voerst (Robert van). 134.
Voerstraal. 134.
Voertuigen d. Artillerie. 134.
Voerwiel. Zie Regulator.
Voet. 134.
Voet. 134.
Voet (Alex.). 135.
Voet of Voetius. 135.
Voet (Joh. Hendrik). 135.
Volta. 145.
Volta(Alessandro,graaf). 145.
Volta (Kolom van). 146.
Voltaire (Franc. Mar. Arouet
de). 146.
Voltameter. 147.
Volte. 147.
Vol terra. 147.
Volterra (Daniele da). Zie
Ricciarelli.
Voltigeur. 147.
Voltri. 147.
Voltz (Phil.). 147.
Volumnius (Lucius V. Fiam-
ma). 147.
Volumentheorie. 147.
Vondel (Joost van den). 148.
Vondelingen. 149.
Voogd (Hendrik). 149.
Voogdij. 149.
Voorbeschikking. Zie Prae-
destinatie.
Voorburg. 149.
Voorbijgang. 150.
Voorda (Jacobus). 150.
Voorhoede. 150.
Voorhout (Johannes). 150.
Voorloop. Zie Brandewijn.
Voorn. 150.
Voorne en Putten. 151.
Vooroordeel. 151.
Voorpostendienst. 151.
Voorrang. 151.
Voorregt. 151.
Voorschoten. 151.
Voorslag. 151.
Voorspel. 152.
Voorst (Johannes van). 152.
Voorst. 152.
Voorstelling. 152.
Voortplanting. 152.
Voorwagen. 152.
Voorwereld. 152.
Voorzegging. Zie Prognosis.
Voorzienigheid. 153.
Voragine (Jacobus de). 153.
Vorarlberg. 153.
Vorden. 153.
Vorherr (Joh. Mich. Christ.
Gust.). 153.
Vorming. 153.
Vormkracht. 153.
Vormsel. 153.
Vörösmarty (Michaly) 154.
Vorschebeet. Zie Duitblad.
Vorsselman de Heer (Pieter
Otto Coenr.). 154.
Vorst. 154.
Vorsterman (Lucas). 154.
Vorstermans (Jan). 154.
Vos. 154.
-ocr page 425-
REGISTER.
Vroedkunde. Z. Verloskunde.
Vroegeling. 159.
Vrolik. 159.
Vrouwenglas. 160.
Vrouwenhaar. 160.
Vrouwenmantel. Z.Leeuwen-
klaauw.
Vrouwenschoentje. Z. Cypri-
pedium.
Vrucht. 160.
Vruchtbeginsel. Zie Bloem.
Vruchtboomteelt. Z. Ooft-
boomteelt.
Vruchtessens. 160.
Vruchtgebruik. 160.
Vruchtvolging. 160.
Vrijdag (Daniel). 161.
Vrijdag. 161.
Vrije Val. Zie Val.
Vrijgelatenen. 161.
Vrijhaven. 161.
Vrijheid. 161.
Vrijmetselarij. 161.
Vrijsterziekte. Zie Hysterie.
Vrijwilligers. 162.
419
Vuilboom. Zie Wegedoorn.
Vulcaan-a9ch. Zie Vulcanen.
Vulcanen. 162.
Vulcanisten. 163.
Vulcanius(Bonaventura). 168.
Vulcanus. 163.
Vulgata. 163.
Vulpius (Christ. Aug.). 164.
Vultur. Zie Gier en Condor.
Vuur. Zie Warmte.
Vuurbollen. Z. Bliksem en
Meteoorsteenen.
Vuur-, Ton- en Bakengeld.
164.
Vuurland. 164.
Vuur-opaal. Zie Opaal.
Vuurpad. 164.
Vuurpijlen. 165.
Vuursteen. 165.
Vuurtoren. 165.
Vuurwapens. 165.
Vuurwerken. 167.
Vijgedistel. Zie Opuntia.
Vijgenboom. 167.
Vynckt(Luc.Jos. vander). 167.
Vos (Jan). 155.
Vos (De). 155.
Vosmaer (Jac. Arnout). 155.
Vosmaer (Jacob). 155.
Voss (Joh. Heinr.). 155.
Voss (Jul. von). 156.
Vossestaart. 156.
Vos9ius (Gerard. Joh.). 166.
Votief-tafelen. 157.
Votum. Zie Gelofte.
Vouet (Simon). 157.
Vraagstuk. 157.
Vrancx (Sebastiaau). 157.
Vredius (Olivier). 157.
Vreeswijk. 157.
Vriendschaps-eilanden. Zie
Tonga-eilanden.
Vries (Jan of Hans Vrede-
man de). lf>7-
Vries (Adriaan de). 158.
Vries (Simon de). 158.
Vries (Tjerk Hiddesde). 158.
Vries (Abraham de). 158.
Vriese(Will. Hendr.de). 158.
Vriesland. Zie Friesland.
Vriespunt. Z. Thermometer.
w.
Wachtmeester. 172.
Wachtschip. 172.
Wachtvuren. Zie Wacht.
Wackenroder (Wilh. Heinr.).
172.
Wackerbarth (Aug. Christ.,
graaf von). 172.
Wackernagel (Karl Heinr.
Wilh.). 172.
Wadai. 172.
Wadden. 172.
Wadding (Lucas). 173.
Waden. 173.
Wadi 173.
Wael (Jan de). 173.
Waesland. 173.
Waeijen (Joh. van der). 173.
Wagen (De). 173.
Wagen (De Groote). Zie
Groote Beer.
Wagen (De Kleine). Zie
Kleine Beer.
Wagenaar(Luc. Jansz.). 178.
Wagenaar (Jan). 174.
Wagenburg. 174.
Wageningen. 174.
Wagen man. 174.
Waghorn (Thom.). 174.
Wagner (Ernst). 174. .
W\'agner (Ernst Leber.). 175.
Wagner (Joh. Jak.). 176.
W. 168.
Waabiten. Zie Wahabiten.
Waadtland. 168.
Waag. 168.
Waagen (Gust.Friedr.). 168.
Waaigat. 169.
Waal. 169.
Waal (De). Zie Wael (de).
Waalsche kerken. Z. Walen.
Waardenburg(Hendrik).169.
Waarheid. 169.
Waarneming. 169.
Waarschuwers. 169.
Waarschijnlijkheid. 169.
Waarschijnlijkheidsleer. Zie
Probabilismus.
Waarzeggerij. 170.
Wabash. 170.
Wace (Rob.). 170.
Wach (Wilh. Karl). 170.
Wachler(Joh.Fr.Ludw.).170.
Wachsmuth (Ernst Wilh.
Gottl.). 170.
Wacht. 171.
Wachtel. Zie Kwartel.
Wachter (Ferd.). 171.
Wachter (Georg Phil. Ludw.
Leonh.). 171.
Wachter (KarlGeorgv.).l71.
Wachters of Manen. 171.
Wachthuizen. Zie Wacht.
Wagner(GeorgPhil. Eberh.).
175.
Wagner(Joh. Martin von).175.
Wagner (Moritz). 175.
Wagner (Rnd. Joh.) 175.
Wagner (Wilh. Rich.). 176.
Wagram. 176.
Wagrië. 176.
Wahabiten 176.
Wahl (Christ. Abr.). 177.
Wahlenberg (George), 177.
Wahlstatt. 177.
Waiblingen. 177.
Waiblinger (Wilh. Fr.). 177.
Waitz (Georg). 177.
Waitz (Theodor). 177.
Waitzen. 177.
Wake (William). 178.
Wakefield (Gilbert). 178.
Wakefield. 178.
Wakoef. 178.
Wal. 178.
Wal (Gabinus de). 178.
Walachijë. 178.
Walachijërs. 179.
Walaeus (Antonius). 179.
Walafried. 180.
Walakken. Zie Walachijërs.
Walbessen. 180.
Walch (Joh. Georg). 180.
Walchen-meer. 180.
-ocr page 426-
REGISTER.
Walvisch vangst. 193.
Wan. 198.
Wanda. 193.
Wandalen. Zie Vandalen.
Wandelaar (Jan). 193.
Wandelend blad. 193.
Wandelende Jood. 193.
Wandsbeck. 194.
Wangen. 194.
Wangeroog. 194.
Wanklank. Zie Dissonant.
Wantsen. 194.
Wapenkoning. Zie Heraut.
Wapenkunde. 194.
Wapenplaats. 195.
Wapenrusting. 195.
Wapens. 195.
Wapenschild. 195.
Wappers (Gustav, bar.). 195.
Waradein. 196.
Waraegers 196.
WTarasdin. 196.
W7arbeck (Perkin). 196.
Warburg. 196.
Warburton (Will.). 196.
Ward(EduardMatthew).196.
Wardöchuus. 197.
Ware\'ghla. 197.
Warendorf. 197.
Warenkennis. 197.
Ware tijd. Z.Tijdsvereffening.
Waringi. Zie Vijgenboom.
Warkruid. 197.
Warmbloedige dieren. 197.
Warmbrunn. 197.
Warmeland. Z. Wermeland.
Warmte. 197.
Warmte-capaciteit. Zie
Warmte.
Warmtemeter. Z. Calorimeter
en Thermometer.
Warmtestof. Zie Warmte.
Warnemünde. 198.
Warner (Levinus). 198.
Warnkönig(Leop.Aug.).198.
Warnsinck (Isaüc). 199.
Warrants. 199.
Warren (Samuel). 199.
Warrington. 199.
Warschau. 199.
Wartburg. 200.
Wartenberg. 200.
Wartenburg. 200.
Wartha. 201.
Warton (Thomas). 201.
Warwick. 201.
Warwick. 201.
Was. 201.
Wasa. 201.
Wasa. 202.
Wasboom, 202.
4J0
Walcheren. 180.
Walckenaer (Charles Athan.,
baron). 181.
Waldai-gebergte. 181.
Waldarfer (Christoph). 181.
Waldburg. 181.
Waldburg (Ludw. Fr., graaf
van Truchsess*). 182.
Waldeck. 182.
Waldemar. 182.
Waldemar. 182.
Waldemar (Fr. Wilh.). 182.
Waldenburg. 182.
Waldenzen. 183.
Waldhoorn. 183.
Waldorp (Antonie). 183.
Waldstein-Wartenberg. 184.
Waldwolle. 184.
Walen. 184.
Wales. 184.
Walewski (Alex. Florian Jos.
Colonna, graaf). 185.
Walgvogel. Zie Dodo.
Walhalla. 185.
Walker (Will). 186.
Wnlkyren. 186.
Wall(Will.Hendr.v.d.).186.
Wallace (William). 186.
Wallachijë. Zie Walachijë.
Wallen. 186.
Wallenstein. 186.
Waller (Edmund). 187.
Wallich (Nathanael). 187.
Wallin (Joh. Olof). 188.
Wallis. Zie Wales.
Wallis. 188.
Wallis (John). 188.
Walliser(Christ.Thom.)188.
Wallmoden. 188.
Wallner (Franz). 189.
Wallraf (Ferd. Franz). 189.
Walnoot. Zie Okkernoot.
Walpole (Sir Eobert). 189.
Walpurga. 190.
Walraven (Did.Adrian.). 190.
Walré (Jan van). 190.
Walrus. 190.
Wals 190.
Walschot. 191.
Walsingham(S.Francis).191.
Walstroo. 191.
Walter (Ferd.). 191.
Walter (Joh. Gottf.). 191.
Waltharius. 191.
Walther(PhilippFr.v.).191.
Waltherv.d.Vogelweide.192.
Walton (Brayan). 192.
Walvisch. 192.
Walvisch (De). 192.
Walvischachtige dieren. 192.
Walviscbluizen. 192.
Wasdoek. 202.
Wasdom. 202.
Wasfiguren. 202.
Washington (George). 202.
Washington. 203.
Washington. 203.
Washington-eilanden. 203.
Washita. 204.
Wasmot. 204.
Was-opaal. 204.
Wasschen. 204.
Wasschen der ertsen. 204.
Wassenaar. 204.
Wassenaar Obdam (Jacob,
baron van). 204.
Wassenaar. Zie Croissant.
Wassenaar. 205.
Wassenbergh(Everwijn).205.
Wateau (Antoine). 205.
Watelet iClaude Henri). 205.
Water. 205.
Water (Jona Willem te). 206.
W\'aterbies. 206.
Water-Boterbloem. Zie
Dotterbloem.
Waterbouwkunst. 206.
Waterdigt. 207.
Waterdrieblad. Zie Water-
klaver.
Watereppe. 207.
Waterford. 207.
Watergeneeskunde. Zie
Hydrotherapie.
Watergetijden. 207.
Watergeuzen. 207.
Waterglas. 208.
Waterhamer. 208.
Waterhoentje. 208.
Waterhoofd. 208.
Waterhoos. Zie Hoos.
Waterkers. 208.
Waterklaver. 208.
Waterkruiken. 209.
Waterlanders. Zie Doops-
gezinden.
Waterlinzen. Z. Eendekroos.
Waterloo. 209.
Waterloo (Antonie). 209.
Waterlood. 209.
W\'aterman. 209.
Watermerk. 209.
Watermolen. 210.
Watermotten. 210.
Watermijn. Zie Torpedo.
Watermijt. 210.
Waternimfen. 210.
Waterpas. 210.
Waterproef. Zie Ordaliën.
Waterraaf. 210.
Waterrad. 210.
Waterrat. Zie Rat.
-ocr page 427-
421
REGISTER.
Weisse (Christ. Felix). 229.
Weissenburg. 230.
Weissenburg. 230.
Weissenburg. Z. Karlsburg.
Weissenfels. 230.
Weissensee. 230.
Weissenthurn (Johanna Fra-
nul Veronika von). 230.
Weisseritz. 230.
Weit. Zie Tarwe.
Weit (Turksche). Zie Maïs.
Weitzel (Joh.). 231.
Wreivliezen. 231.
Wel, Welwater. 231.
Welcker (Friedr. Gottl.). 231.
Weldadigheid (Maatschappij
van). 231.
Wrelden(Ludw.,vrijh.v.). 232.
Weleveld (Louis Alex. van).
232.
Welfen. Zie Guelfen.
Welhaven. 233.
Wellekens(JanBaptista).233.
Weller (Jakob). 233.
Wellesley. 233.
Wellesley. 233.
Wellington (Arthur Garret
Cowley-Wellesley, hertog
van). 233.
Wells. 234.
Welluidendheid. 234.
Wrels. 234
Welsche of Walische taal en
letterkunde. 234.
Welser. 235.
Welsprekendheid. 235.
Wenceslaus. Zie Wenzel.
Wenden. 235.
Wendt (Joh. Amadeus). 235.
Wenermeer. 235.
WTenersborg. 236.
Wenkbraauwen. 236.
Wenteltrap. 236.
Wentworth (Th ) Z. Strafford.
Wenzel. 236.
Werchoturië. 236.
Werden. 236.
Werder (Karl). 236.
Wereld. 236.
Wereld-as. 236.
W:ereld-oog. 237.
Wereldsche geestelijken.2 37.
Wereld-systeem. V.Planeten.
Wereldziel. 237.
Werf. 237.
Werff (Piet. Adriaansz. van
de) 237.
Werff. 238.
Wergeland (Henr. Arn.).238.
Werkstuk. 238.
Werktuigkunde. 238.
Waterschap. 210.
Waterscheerling. 211.
Waterslang. 211.
Waterslang (De). 211.
Watersnip. Zie Snip.
Waterspin. 211.
Waterspoeling. 211.
Waterspreeuw. 211.
Waterstaat. 211.
Waterstof. 211.
Waterstof-zuren. Zie Zuren.
Wateruurwerk. Z. Tijdmeters
der Ouden.
Waterval. 212.
Watervenkel. 212.
Waterverwen. 212.
Waterviolier. 212.
Watervloeden. 212.
Watervlooijen. 213.
Watervrees. Z. Hondsdolheid.
Waterwantsen. Z. VVantsen.
Waterweegbree. 213.
Waterweegkunde. Z. Statica.
Waterwijding. 214.
Waterzucht. 214.
Waterzuring. 214.
Watt (James\'). 214.
Watten. 214.
Wat-Tyler. 214.
Wavre. 215.
Wawre. 215.
Waxholra. 215.
Wealden vorming. Zie Jura-
formatie.
Weber (Veit). 215.
Weber (Beda). 215.
Weber (Bernh. Ans.). 215.
Weber (Ernst Heinr.). 215.
Weber \'Georg). 215.
Weber (Gottfr.). 216.
Weber (Karl von). 216.
Weber (Karl .lul.). 216.
Weber (Karl Maria Friedr.
Ernst, vrijh. von). 216.
Weber (Wilh. Ernst). 216.
Webster (Ban.). 217.
Wechabiten. Zie Wahabiten.
Wechel. 217.
Weckherlin(GeorgRud.).217.
Weckherlin (Aug. von). 2 17.
VVeckherlin (Wilh. Ludw.).
217.
Weda. 217.
Weddik (Barthol. Theodorus
Lublink). 217.
Wedekind (Ant Christ.). 218.
Wedekind (Georg Christ.
Gottl., vrijh. von). 218.
Wedel-Jarlsberg (Joh. Kasp.
Herm., graaf van). 218.
Weder. 218.
Wederdoopers. 219.
Wedergeboorte. Zie Palin-
genesie.
Wederik. 219.
Wedgwood (Josiah). 220.
Weduwfondsen. 220.
Weede. 220.
Weefsels. 220.
Weegbree. 220.
Weegluis. 220.
Weegschaal. Zie Balans.
Weegschaal. 220.
Week. 220.
Weekdieren. 221.
Weekvinnige Visschen. 221.
Weenen. 281.
Weener coneres. 223.
Weener-Neustadt. 223.
Weener Wroud. 224.
Weeninx (Jan Baptista). 224.
Weêraal. Zie Donderaal.
Weêrkunde. Z. Meteorologie
en Weder.
Weerlicht. 224.
Weert. 224.
Weert (Schalden van). 224.
Weert (Jan van). 224.
Weerwolf. 225.
Weesp. 225.
Weg. 225.
Wega. 225.
Wegdistel. 225.
Wegedoorn. 225.
W\'egscheider (Jul. Aug.
Ludw ). 225.
Weichert(Jonath. Aug.).225.
Weichsel. 226.
W:eidebouw. 226.
Weide-erts. Zie IJzer.
Weidig (Friedr. Ludw.). 226.
Weigel (Valentijn). 226.
Wreigel. 226.
Weigl (Jos.). 227.
Wreikert(Joh.Wolfgang).227.
Weil (Gust.). 227.
Weiland (Petrus). 227.
Weill (Alex ). 227.
Weilier (Cnjetan von). 227.
Weimar. 228.
Weimar. Z. Sak<?en-Weimar-
Eisenach.
Weinbrenner (Friedr.). 228.
Weingarten. 228.
Weinheim. 228.
Weinlig(Christ Theod.).228.
Weinsberg. 228.
Weisbach (Jul.). 229.
Weise (Christian). 229.
Weisflog (KarH. 229.
Weishaupt (Adam). 229.
Weiss (Christ. Sam.). 229.
-ocr page 428-
423
Werkwoord. Zie Verbum.
Werlauff (Erik Christ.). 338.
Wermeland. 239.
Werner (Abr. Gottlob). 239.
Werner (Fr. Lod.Zach.). 239.
Werner (Karl). 239.
Wernigerode. 239.
Wernike (Christian). 239.
Werra. 240.
Werra-gebergte. 240.
Werst. 240.
Werteloo (Georg. Ben.). 240.
Werth (Joh. von). Zie Weert
(Jan van).
Wertheim. 240.
Wervelkolom. 240.
Wesel. Zie Wezel.
Weser. Zie YYezer.
Wesley (John). 240.
Wespen. 241.
Wespendief. 241.
Wessel Gansfort. Z. Gansfort.
Wesselcnyi(Nic, bnr.v.) 241.
Wesseling (Petrus). 241.
Wessenberg. 241.
Wessex. 242.
Wessobrunn. 242.
West (Benjamin). 242.
West-Australië. 242.
Westen. 242.
Westendorp (Nicolaas). 242.
Westenrieder (Lor. v.). 242.
Westeras. 243.
Westerbaen. 243.
Westerbotten. 243.
Westergaanl(Nieis Lod.l 243.
Westergo. Zie Friesland.
Westerraann (Anton). 243.
Westersche eilanden. Zie He-
briden.
Westersche kerk. 243.
Westersch Romeinsch Kei-
zerrijk. 244.
Wester-Schelde. Zie Schelde
en Hont.
Westerwald. 244.
Westfaalsche Poort. Z. Porta
Westphalica.
Westfaalsche Vrede. 244.
Westfalen. 244.
West Friesland. 245.
West-Gothen. Zie Gothen.
West-Gothland. Z. Gothland.
West-Indië. 246.
West-Indische raaf. Zie Ara.
West-Lothian. Z. Linlithgow.
Westmacott. 246.
Westmeath. 246.
Westminster. 246.
Westminster-abdij. 246.
Westminster-hall. 247.
REGISTER.
VYestmoreland. 247.
Westmorland. 247.
West-Nigritië.Z.Senegambië.
Weston. 247.
Westplialen. Zie Westfalen.
West-Pruissen. 247.
Westreenen van Tiellandt
(Willem Hendrik Jacob,
baron van) 247.
West-Virginië. Zie Virginië.
West-Vlaanderen. Zie Vlaan-
deren.
Wet. 248.
Wet. 248.
Weten. 248.
Wetenschap. 248.
Wetgeving. 249.
Weth (Emanuel de). 2 9.
Wetsteen. Zie Slijpen.
Wetstein. 249.
Wette (Wilh. Mart. Lebe-
recht De). Zie De Wette.
Wette ra u. 249.
Wettermeer. 249.
Wettin. 249.
Wetzel (Fr. Gottlob). 250.
Wetzlar. 250.
Weven. 250.
Wexford. 251.
Wexiö. 251.
Weyden (Rogier van der) Zie
Rogier van der Weyden.
Weyer (Sylvain van de). 851.
Weijerman(Jak.Campo).251.
Weymer iMarg. Georg.).252.
Weymonth. 252.
Wevmouth-pijn. 252.
Weyse (Chr. Ernst Fr.). 252.
Weytingh (Henricus). 252.
Wezel. 252.
Wezel. 252.
Wezel (Johann Karl). 252.
Wezen. ?53.
Wezer. 253.
Wheaton (Henry). 253.
Whewell (WiUiam). 253.
Whigs. Z. Tories en V\\ higs.
Whiskey. 253.
Whist. 2 53.
Whiston (Will.;. 253.
Whitbread (Sam.). 254.
Whitby. 254.
White (Henry Kirke). 254.
White (Charles). 2 54.
White-Boys. 254.
Whitefield (George). 254.
Whitehaven. 254.
Whitelocke(SirBulstr.).254.
White-River. 255.
Whitstable. 255.
Wiarda(TilemanuDoth.)255.
Wiasma. Zie Wjasma.
Wiatka. Zie Wjatka.
Wiborg. Zie Viborg.
Wichern (Joh. Hinrich).255.
Wichmann(KarlFriedr.).255.
Wiek. 255.
Wickliffe. Zie Wiclif.
Wicklow. 255.
Wic.if (John). 255.
Wicquefort (Abr. de). 256.
Widdin. 257.
Widnmann (Max.). 257.
Widukind. 257.
Wiebeking. 257.
Wieck (Klara). Zie Schu-
mann (Rob.).
Wied. 257.
Wies;mann(Ar.Fr.Aug.).257.
Wiek. 257.
Wieland (Chr. Martin). 258.
Wieland de Smid. 258.
Wiel barometer.Z.Barometet.
Wielboom. Zie Haagbeuk.
Wielewaal. 258.
Wieliczka. 258.
Wielopolski. 259.
Wienbarg (Ludolf). 259.
Wier (Joh.). 259.
Wieren. 259.
Wieringa (Gerardus). 259.
Wieringen (Comelis Claesz.
van). 259.
Wieringen. 260.
Wierix. 260.
Wierook. 260.
Wiertz (Joseph Antoine).260.
Wiesbaden. 260.
Wiese (Albertus Henr.). 261.
VViese (Sigism.). 261.
Wieselburg. 261.
Wieselgren (Pet.). 261.
Wietersheim(Eduard v.).261.
Wig. 261.
Wigalois. 261.
Wigamur 262.
Wigan. 262.
Wigand (Paul). 262.
Wigchelaars. 262.
Wigchelroede. 262.
Wiggeschrift. 262.
W\'ight. 262.
Wigtje.Z.Maten en Gewigten.
Wigton. 263.
Wikke. 263.
Wil. 263.
Wilberforce. 263.
Wild (Franz). 263.
Wilda (Wilh. Ed.). 264.
Wildbad. 264.
WiKenfels. 264.
Wildens (Jan). 264.
-ocr page 429-
423
REGISTER.
Wirth (Joh.GeorgAug.).285.
Wirth (Joh. Ulrich). 285.
Wirtz (Paul, baron van Om-
holm). 285.
Wisby. 285.
Wischebrad. 285.
Wischnij-Wolotschok. 285.
Wrisconsin. 285.
WTiselius (Sam.Iperusz.).286.
Wiseman (Nicol.). 286.
Wiskunde. 286.
Wislicenus(Gust. Adolf).287.
Wismar. 287.
Wrispel. 287.
Wissel. 287.
Wisselbrief. Zie Wissel.
W7isselnoten. 288.
Wissenbach(Joh.Jacob).288.
Wisteria. Zie Glycine.
Wiszniewski. 288.
Wit (de). Zie Wet (de).
Wit. 288.
Wit. 288.
Wit (Jakob de). 288.
Witdoeck (Jan of Hans).288.
Witebsk. 288.
With (Witte Cornz. de). 289.
Witherit. Zie Baryt.
Withoos. 289.
Withuys(Carel Gotfried).289.
W\'itje. 290
Witold. 290.
Wit-Busland. 290.
Writsen (Nicol.) 290.
Witsen Geysbeek (Pieter Ge-
rardus). 290.
Witsius (Hermannus). 290.
Witt (de). 291.
Witte (Karl). 292.
Witteen RoodeRozen.Z.Roos.
Wittekind. 292.
Wittekind. Zie WTidukind.
Wittelsbacb. 293.
Witte mieren. Z. Termieten.
Wittenberg. 293.
Wittenberge. 293.
Witte vloed. 293.
Witte wijven. 293.
Witte zee. 293.
Wittgenstein. 294.
Wittgenstein (Ludw. Ad.
Peter). 294.
Wittichius (Christoph.).294.
Wittstock. 294.
Witvisch. 294.
Witzleben (Karl Aug. Friedr.
von). 294.
Witzleben(Ferd.Aug.v.).294.
Witzleben (Joh. Wilh. Karl
Ernst von). 294.
Wjasma. 294.
Wildermuth (Ottilie). 264.
Wildervank. 264.
Wildungen. 264.
Wildungen (Karl Ludw.
Eberh. Heinr. von). 264.
Wild Zwijn. Zie Zwijnen.
Wilfrid. 264.
Wilgen. 266.
Wilgenhoutvlinder. 265.
Wilhelm. Zie Willem.
Wilhelmsbad. 265.
Wilhelmshöhe. 265.
Wilhelmsthal. 265.
Wilhem(I)av.leLeude).265.
Wilibald. 265.
Wilibald Alexis. Zie Haring
(Wilh.).
Wilken (Friedr.). 265.
Wilkes (Charles). 265.
Wilkes (John). 266.
Wilkie (David). 266.
Wilkinson (Sir John Gard-
ner). 266.
Wilkomirz. 266.
Willaarts. 266.
Wille (Joh. Georg). 266.
Willeboorts (Thom.). 267,
Willebrord. 267.
WMllem. 267.
"Willem. 268.
Willem. 270.
Willem. 272.
Willem I (Fred. Lod.). 272.
Willem (Fr.Will.Karel). 273.
Willem I. 273.
Willem. 273.
Willem. (Aug. Lodew. Max.
Fred.). 273.
Willem (Lodew. Aug.). 273.
Willems (Jan Frans). 2 74.
Willemsoord. Zie Weldadig-
heid (Maatschappij van).
Willemsorde 274.
Willemstad. 274.
Willemstad. Zie Curacao.
Willes (Bartus van). 274.
Williaras(HelenaMaria).275.
Williams(SirWill.Fenw.)275.
Williamsburg. 275.
Willigen (Adr. van der). 275.
Willink (Daniel). 275.
Willis (Nathan Parker,. 275.
Willisen (Wilh. von). 276.
Willkomm (Ernst). 276.
Willmet (Johannes). 276.
Wilna. 276.
Wilp. Zie Wulp.
Wilson (Alex.). 277.
Wilson (Hor. Hayman). 277.
Wilson (John). 277.
Wilson (Sir Archdale). 277.
Wilson (Sir Rob. Th.). 2/7.
Wiltshire 277.
Wilzen 277.
Wimpers. 278.
Wimpfen. 278.
Wimpfen. 278.
Winchester. 278.
Winckell (Georg Franz Dietr.
aus den>). 278.
Winckelmannj Joh. Joachim).
278.
Winckler (Joh. Heinr.). 279.
Wind. 279.
Windas. 280.
Windau. 280.
Winde. 280.
Winde. 280.
Windgrotten. Z. Aeolusgrot-
ten.
Windhalm. 280.
Windham (WTill.). 280.
Windharp. Zie Aeolusharp.
Windischgratz. 280.
Windischmann. 2!S0.
Wrindketel. 281.
Windmeter. Z. Anemometer.
Windpokken. 281.
Windroer. 281.
Windroos. Zie Kompas en
Windstreken.
Windsor. 281.
Wind-of Hemelstreken. 281.
Windward Islands. Zie AntiL
lische eilanden.
Winer (Georg Benedict).281.
Windfried. Zie Bonifacius.
Wingen (Joost van). 282.
Wingolf. 282.
Winipegmeer. 282.
WinkelriedfArnold von).282.
Winkler(KarlGottfr.Th.)282.
Winnebagoes. Zie Indianen
en Sioux.
Winschoten. 282.
Winsemius (Pierius). 282.
WinterfNicol. Simonv.).282.
Winter (Jan Willem de). 283.
Winter (Peter von). 28ö.
Winterfeld (Karl Georg Aug.
Virgens). 283.
Wrinterfeldt(HansKarl v.)283
Wintergroen. 284.
Winterhalter (Fr. Xav.).284.
Winterkoninkje. 284.
Winter-lentebloem. 284.
Winterslaap. 284.
Winterswijk. 284.
Winterthur. 284.
Winterzanger. 284.
Wintzingerode. 284.
Wipbrug. 285.
-ocr page 430-
424
REGISTER.
Wjatka. 294.
Wladimir. 295.
Wladimir de Groote. 295.
Wladislaw. 295.
Wodan. Zie Odin.
Woeker. 295.
Woekerdieren. Zie Insekten
en Luizen.
Woensdag. 296.
Woensel (Pieter van). 296.
Woerden. 296.
Woeringen. 296.
Woestijn. 296.
Woffer. 297.
Wogulen. 297.
Wöhlau. 297.
Wöhler. 297.
Wohlgemuth (Mich.). 297.
Woiwode. 297.
Woiwodschap Serbië en Te-
mes-banaat. Zie Banaat.
Wol. 297.
Wolboom. 298.
Wolchow. 298.
Wolcott (John). 298.
Wolf(Christ., vrljh. v.).298.
Wolf (Joh. Wilh.). 298.
Wolf (Friedr. Aug.). 299.
Wolf (Ferd.). 299.
Wolf. 299.
Wolfaartsdijk. 299.
Wolfe (Sir James). 299.
Wolfenbüttel. 299.
Wolfenbüttelsche fragmen-
ten. Zie Reimarus (Herm.
Sam.).
Wolft (Emil) 300.
Wolft\'(Oskar Ludw. B.). 300.
Wolff (Phil. Heinr.). 300.
Wolff. 300.
Wolft\' (Benjamin). 300.
Wolff (Elisabeth). 300.
Wölffl (.Tos.). 300.
Wolfgang. 300.
Wolfram v. Eschenbach.301.
Wolframium. 301.
Wolfskers. 301.
Wolfsklaauw. 301.
Wolfskuilen. 301.
Wolfsmelk. 301.
Wolfspin. 302.
Wolga. 3<>2.
Wolgast. 302.
Wolgsk. Zie Wolsk.
Wolke (Christ. Heinr.). 302.
Wolken. 302.
Wolkonsky. 302.
Wollaston (Will.). 302.
Wollaston (Will. Hyde). 303.
Wollegras. 303.
Wollin. 303.
Wöllner(Joh. Christ. v.).303.
Wolmeter. 303.
Wologda. 303.
Wolsey (Thomas). 303.
Wolsk. 30 l.
Wolstonecraft (Maria). 304.
Wolterbeek (Const. Joh.)304.
Wolters. 305.
Woltmann (Karl Ludw. von).
305.
Woluspa. 305.
Wolverhampton. 305.
Wolverlei. 305.
Wolzogen (Karoline v.). 306.
Wolzogen (Justus Ludw.,
vrijh. von). 306.
Wond. 306.
Wonderboom. 306.
Wonderen. 806.
Wonderen der wereld. 307.
Wonderzout. 307.
Wondkruid. 307.
Wood (Sir Charles). 307.
Woodstock. 307.
Woollett (Will.) 307.
Woolston. (Thom.). 307.
Woolwich. 307.
Woord. 308.
Woordenboek. 308.
Woordvoeging. Zie Syntaxis.
Woordvorming. ^08.
Womester. 308.
Wordsworth (Will.). 308.
W\'orkum. 308.
Wörlitz. 308.
Wormdoodende middelen.
309.
Wonnen. 309.
Wortnius (Olaf). 309.
Worrakruid. 309.
Worms. 309.
Worms. 309.
Wormtongigen. Zie Hagedis-
achtige dieren.
Wormzaad. 309.
Woronesch. 309.
Woronicz (Jan Pawel). 310.
Woronzow. 310.
Worsaae (Jens Jakob Asmus-
sen). 310.
Wort. Zie Bier.
Wortel. 310.
Wortel. 310.
Wortelloten. Zie Uitloopers.
Wortelstok. 310.
Woskresénsk. 311.
Wotjaken. 31 I.
Wotton (flenry). 311.
Woudaapje. Zie Roerdomp.
Woudbijen. 311.
Woudduif. SU.
Wouden. 311.
Woudrichem. 311.
Woullfsche flesch. 312.
Wouters (Frans). 312
Wouw. Zie Reseda.
Wouw. Zie Valken.
Wouwerman. 312.
Wrangel (Herman). 312.
Wrangel( Friedr. Heinr.Ernst,
graaf von). 313.
Wrangell (Ferd.,bar.v.).318.
Wranitzky. 313.
Wratten. 313.
Wraxall (Sir Nathaniel Will.).
313.
Wrbna und Freudenthal.
(Rud. graaf). 313.
Wrede(Karl Phil.,vorst von).
313.
Wren (Christopher). 314.
Wright (Jozef). 314.
Wright (Thomas). 314.
Wrong. 314.
Wroniecki (Antoni). 314.
Wrijving. 315.
Wttewaall. 315.
Wttewael (Joachim). 316.
Wuk Stephanowitsch Karad-
schitsch. Z. Karadschitsch.
Wulken. 316.
Wullenweber (Jürgen). 316.
Wulp. 316.
Wunder (Eduard). 316.
Wunderlich (Karl Aug.).316.
Wunsiedel. 317.
Wuotan. 317.
Wupperdal. 317.
Würdtwein (Steph. AL).317.
Wurm. 317.
Wurm-meer. Zie Starnberg.
W\'urmser (Dagobert Sigism.,
graaf von). 317.
Wurtemberg. 317.
Wurtemberg (Eugenius, her-
togvan).Z.Eugenius(Fred.
Karel Paul Lod.).
Wurtemberg(Fred. Will.Paul,
hertog van). 320.
Wurtemberg (Christ. Fred.
Alex., graaf van). 320.
Wurtemberg (Alex. Friedr.
Karl, hertog van) 320.
Wurzbach (Constant). 320.
Wurzburg. 320.
Wurzburg. 321.
Wurzen. 321.
Wyatt. 321.
Wyblcki (Jozef). 321.
Wijck. 321.
Wyr\'itte. Zie Wiclif. 322.
Wijding. 322.
-ocr page 431-
REGISTER.                                                       425
Wijsbegeerte. 325.
Wyse (Sir Thomas). 325.
Wijsheid. 325.
Wysocki (Piotr). 325.
Wyss (Joh. Rud.) 325.
Wijting. 325.
Wyttenbach. 326.
Wijwater. 326.
Wijzen. 326.
Wijnpers. 324.
Wijnpersse (Dionysius van
de). 324.
Wijnproef. 324.
Wijnruit. 324.
Wijnsteen. 324.
Wijnsteenzuur.Zie Wijnsteen.
Wijnstok. 324.
Wijk (Jacobus van). 322.
Wijk bij Duurstede. 322.
Wijn. 322.
Wijn (Hendrik van). 323.
Wijnants (Jan). 323.
Wijnendaal 324.
Wijngaardslak. 324.
Wijngeest. Zie Alcohol.
X.
Xenocephalus. Zie Kabel-
jaauwachtigen.
Xenokrates. 328.
Xenoplianes. .\'129.
Xenophoii. 329.
Xenophon van Ephesus. 329.
Xeres de la Frontera. 329.
Xerophngiên. 329.
Xerxes I. 330.
Ximenes (Francesco X. de
Cisneros) 330.
Ximenes (Augustin Louis,
marquis de). 330.
Xiphilinus (Joh.) 330.
Xiphydria. Zie Houtwespen.
Xuthus. 330.
Xylander (Wilh.). 330.
Xylander 331.
Xylographie. Zie Houtsnij-
kunst.
Xylon. Zie Byssus.
Xylophaga. Zie Houteters.
Xystus. 331.
X. 326.
Xalapa. Zie Jalapa.
Xalisco. 327.
Xanten. 327.
Xanthippe. 327.
Xanthippus. 327.
Xanthus. 327
Xaver (Franz Aug.) 327.
Xaverius. 328.
Xavery. 328.
Xeniën. 328.
Y. IJ.
York. 333.
York (New-). Zie New-York.
York von Wartenburg (Hans
Dav. Ludw., graaf). 334.
Yorktown. 335.
Yoruba. 335.
Young (Arthur). 335.
Young (Edward). 335.
Young (Thomas). 335.
IJp. 335.
Yperen. 335.
Ypey. 336.
Ypey. (Annaeus). 336.
Ypsilantis. 336.
Yriarte. Zie Iriarte.
Yriarte (Ignacio). 337.
IJs. 337.
Ijsbeer. Zie Beer.
Usduiker. 337.
Useend. Zie Eend en Duiker-
eenden.
IJshut. 337.
IJsland. 338.
IJslandsch mos. 339.
IJslandsche taal en letterk.
Zie Noordsche taal en lett.
IJsplaut. Zie Mesembryan-
themum.
IJssel. 339.
IJsselinonde. 339.
IJsselstein. 339.
Ystad. 339.
Ijsvogel. 339.
Uszee. 339.
Yttrium. 840.
Yucatan. 340.
Yucca. 340.
Yudx torquilla.Zie Draaihals.
Yulah. Zie Utah.
Yverdon. 340.
Yvetot. 340.
Yvon (Pierre). 341.
IJzel. 341.
IJzer. 341.
IJzeren kroon. 342.
IJzeren kruis. 342.
IJzeren masker. 842.
IJzerhard. Zie Verbena.
IJzerhoutboom. 343.
Uzeroxyde. 343.
Ijzerpreparaten. 343.
Uzerspath. 343.
I. 331.
IJ. 331.
Yak. 331.
Yamswortelen. 332.
Yang-Tse-Kiang. 332.
Yankee. 332.
Yard. 332.
Yarmouth. 332.
Yatagan. 332.
Yavari. 332.
Yazoo. 332.
Yellowstone. 332.
Yemen. Zie Jemen.
Yeoman. 333.
Yermolow. (Alexei Petro-
witsch). Zie Jermolow.
Yggdrasil Zie Noordsche
mythologie.
Ylst. 333.
Ymir. Zie Noordsche mytho-
logie.
Yokuhama. Zie Jokuliama.
Yonne. 333.
Yorik. Zie Sterne.
York. 333.
York. 333.
-ocr page 432-
REGISTER\'
426
z.
Zamosc. 350.
Zampieri (l)omenico). Zie
Domenichino.
Zamson. 350.
Zanchi (tlieronymus). 350.
Zand. 351.
Zandenburg. 351.
Znndhaver. 351.
Zandlooper. 351.
Zandlooper. 351.
Zandsteen. 351.
Zandvoort. 351.
Zanetti. 351.
Zang. 352.
Zanglijster. Zie Lijster.
Zangspel. Zie Opera.
Zanguebar. 352.
Zangvogels. 352.
Zangwijzen. Ïi52.
Zannoni (Giov. Battista).352.
Zanotti. 352.
Zante. 353.
Zanzebar. 353.
Zanzibar. Zie Zanguebar.
Zapolya. 353.
Zapoteken. 353.
Zappi (Giov. Batista Felice).
353.
Zara. ö53.
Zarate. 354.
Zaritsin. 354.
Zarlino (Giuseppe). 354.
Zarskoje-Selo. 354.
Zaterdag. 354.
Zauner (Franz). 354.
Zawisza. 354.
Zayner. Zie Zainer.
Zea. Zie Keos of Kea.
Zea (Don Francisco Antonio).
355.
Zea-Bermudez (Don Franc.).
355.
Zea-May9. Zie Maïs.
Zebra. 355.
Zebu. 355.
Zecchine. 355.
Zechsteen. 355.
Zedekia. 355.
Zedekunde. Zie Ethica.
Zedler (Joh. Heinr.). 355.
Zedlitz (Jos. Christ., vrijh.
von). 355.
Zee. 356.
Zeeajuin. 357.
Zeuanemoon. 357.
Zee-assurantie. Z. Assurantie.
Zeebaars. 357.
Zeebaden. 357.
Zeebeer. Zie Robben.
Zeeblaas. 357.
Zeebrasem. 357.
Zeebrasems. 357.
Zeedraak. 357.
Zeeduiker. 357.
Zeeduivel. 358.
Zeeeend. Zie Eend.
Zee-éénhoorn. Zie Narwal.
Zee-egels. 358.
Zee-garna,d. 358.
Zeegras. 358.
Zeehaan. 358.
Zeehonden. Zie Robben.
Zeekaarten. 358.
Zeekatten. Zie lnktvisschen.
Zeekoe. 358.
Zeekoet. 358.
Zeekomkommer. 359.
Zeekooi. 359.
Zeekraal. 359.
Zeckrab. Zie Krabben.
Zeekreeft. 359.
Zeekurk. 359.
Zeeland. 359.
Zeeland (Nieuw-). Zie Nieuw-
Zeeland.
Zeelander (A. L.). 360.
Zeelelie. 360.
Zeelt. 360.
Zeeman (Reinier). 360.
Zeemogend heden. ZieM arine.
Zeemuis. 360.
Zeenetels. 360.
Zeeotter. 360.
Zeep. 360.
Zeepaardje. Z.Naaldvisschen.
Zeepissebed. 361.
Zeepkruid. 361.
Zeeregt. 361.
Zeerooverij. 361.
Zeester. 362.
Zeestroomen. 362.
Zeetulp. 363.
Zeewier. Zie Zeegras.
Zeewolf. 363.
Zeeziekte. 363.
Zee-zout. 363.
Zeezwaluw. 363.
Zetir. 363.
Zegelaarde. 363.
Zegellak. Zie Lak.
Zegge. 363.
Zeilen. 363.
Zeilschip. 364.
Zeilsteen. 364,
Z. 343.
Zaad 313.
Znaddiertjes. 343.
Zaadlobben. 343.
Zaadpluis. 344.
Znagbek. 344.
Zaagblad. 344.
Zaagvisch. 344.
Zaacugesteldbloemigen. Zie
Zaïnengesteldbloeuiige
planten.
Zaan. 344.
Zaan (Willem van der). 344.
Zaandam. 344.
Zaandijk. 345.
Znaijen. 345.
Zabern. 345.
Zabiërs. Zie Sabiërs.
Zacatécas. 345.
Zncli. 345.
Zachariae (Just. Friedr.
Wilh.). 346.
Zachariae(Gotth.Traug.)346.
Zachariae. 346.
Zacharias. 346.
Zacliarias. 347.
Zacynthus. Zie Zante.
Zadel. 347.
Zahn (Joh. Karl Wilh.). 347.
Zühringen. 347.
Zainer. 347.
Zaïre. Zie Congo.
Zajonczek (Jos., vorst). 347.
Zakmuis. 347.
Zakpijp. 347.
Zakpijp. Zie Doedelzak.
Zaleski (Bohdan). 348.
Zaleucus. 348.
Zalf. 348.
Zaligverklaring. 348.
Zalm. 348.
Zalmachtige visschen. 348.
Zalt-Bommel. Zie Bommel.
Zaluski. 348.
Zalving. Zie Chrisma.
Zama. 348.
Zambeccari. 349.
Zambesi. 349.
Zambonische zuil. 349.
Zaniengestelde bloemen. 349.
Zamenpersbaarheid. 349.
Zfimenstelling der krachten.
Zie Koppel.
Zamojski. 350.
Zamolxis. 350.
Zamora (Antonio de). 350.
Zamora. 350.
-ocr page 433-
EEGISTEK.
427
Zinkgref (Jul. Wilh.). 379.
Zinkographie. 379.
Zinna. 380.
Zinnebeeld. 380.
Zinsverbeelding. 380.
Zintuigen. 380.
Zinvaiig. 380.
Zinzendorf (Nikol. Ludw.,
graaf von). 380.
Zion. Zie Sion.
Zioniten. Zie Elleriaansche
sekte.
Zips. 381.
Zirkonium. 381.
Ziska (Joh.). 381.
Zittau. 381.
Zizianow. 381.
Zloczow. 382.
Znayra. 3^2.
Zoarces viviparus.Zie Puitaal.
Zobten. 382.
Zodiak. Zie Dierenriem.
Zodiakaal licht. 382.
Zoéga (George). 382.
Zoethout. 382.
Zoetwater-pissebed. 382.
Zofingen. 382.
Zoilus. 382.
Zolkjewski (Stanislaw). 383.
Zollikofer(GeorgJoach.).383.
Zöllner (Karl Friedr.). 383.
Zombor. 383.
Zomerteekens. Zie Dieren-
riem.
Zon. 383.
Zonaras (Johannes). 383.
Zondag. 383.
Zondagsletter. 384.
Zondagsscholen. 384.
Zonde. 384.
Zondvloed. 384.
Zou-eclips. Zie Eclips.
Zonen. Zie Aardgordels.
Zon-mikroskoop. 384.
Zonnebloem. 384.
Zonne-cyclus. 384.
Zonnedauw. 385.
Zonnefakkels. 385.
Zonnejaar. Zie Jaar.
Zonnespectrum. Zie Kleur-
schifting.
Zonnestanden. 385.
Zonnesteek. 385.
Zonnestelsel. 385.
Zonnestilstand. 385.
Zonnetafels. 385.
Zonnetijd. 385.
Zonnevisch. 385.
Zonnevlekken. 385.
Zonnewijzers. 386.
Zonshoogte. Zie Hoogte.
Zevenaar. 372.
Zevenbergen. 372.
Zevenbergen. 372.
Zevenblad. 373.
Zevenbooin. Z.Jeneverstruik.
Zevengebergte. 373.
Zevengesternte. 373.
Zevenjarige oorlog. 373.
Zevenslapers. 373.
Zevenslaper. 373.
Zeventigen (Vertaling der).
Zie Septuaginta.
Zeverzaad. Zie Wormzaad.
Zeyst. Zie Zeist.
Zeytblom (harthol.). 374.
Zibet. Zie Civet katten.
Zibet-muis. 374.
Zichy von Vasonykeö. 37 .
Ziebland(GeorgFnedr.).374.
Ziegeubalg (Uarthol.). 374.
Ziegcnhain. 375.
Ziegler (Friedr. Wilh.). 375.
Ziegler und Klipphausen
(Heinr. Anselm von). 375.
Ziekenhuizen. 375.
Ziekte. 375.
Ziektekunde. 375.
Ziel. 375.
Zielkunde. Zie Psychologie.
Zielmis. 375.
Zielsverhuizing. 375.
Zielsziekten. 376.
Zielverkoopers. 376.
Zien. Zie Gezigt en Oog.
Ziener. Zie Profeet.
Zierikzee. 376.
Zierotin (Karl von). 376.
Ziesel. 37ö.
Ziethen. 376.
Zigeuners. 377.
Ziller. 377.
Zilver. 378.
Zilverden. Zie Den.
Zilverschoon. Zie Ganserik.
Zilvervloot. 378.
Zilvervos. Zie Vos.
Zimmermann (Ulemens von).
378.
Zimmermann (Eberh. Aug.
Wilh. von). 378.
Zimmermann. 378.
Zimmermann (Joh. Georg,
ridder von). 379.
Zingarelli (Nicolo). 379.
Zingen. Zie Zang.
Zingg (Adrian). 379.
Zingiber. Zie Gember.
Zingst. 379.
Zink. 379.
Zinkblende. Zie Blende.
Zinkeisen (Joh. Wilh.). 379.
Zeising (Adolf). 364.
Zeist. 304.
Zeitz. 364.
Zelfontbranding. 365.
Zelfstandigheid. 365.
Zelfstandig naamwoord. Zie
Substantivum.
Zeil. 365.
Zeil (Karl). 365.
Zeil (Ulr.). 365.
Zeiler (Eduard). 365.
Zeloten. 365.
Zelter (Karl Friedr.). 365.
Zemels. 365.
Zemplin. 366.
Zend. 366.
Zendavesta. 366.
Zendelingen. 366.
Zenegroeu. 367.
Zengg. 367.
Zenith. 368
Zeno I. 368.
Zeno. 368.
Zeno (Citticus). 368.
Zeno (Apostolo). 368.
Zenobia (Septimia). 368.
Zenodotus. 368.
Zentuer (Georg Friedr., vrijh.
von). 368.
Zenuwen. 369.
Zenuw ziekten. 369.
Zeolithen. 369.
Zephanja. 369.
Zepbyr. Zie Zehr.
Zerbst. 369.
Zerrennei(Heinr.Gottl.).369.
Zerreuner (Karl Mich.). 369.
Zeschau (Heinr. Ant. v.).36W.
Zeschau(Heinr.Wilh.v.).370.
Zesen (Phil. von). 370.
Zeshoek. 370.
Zetmeel. 370.
Zetmeelgom. Zie Dextrine.
Zetterstedt(Joh. Wilh.).370.
Zeuglodon. 370.
Zeugma. 371.
Zeulenroda. 371.
Zeune. 371.
Zeus. Zie Jupiter.
Zeuss (Joh. Kaspar). 371.
Zeuzis. 371.
Zeven. 371.
Zeven tegen ïhebe. 371.
Zeven vrije kunsten. Zie
Kunst.
Zeven wonderen der wereld.
Zie Wonderen der wereld
(de zeveD).
Zeven wijzen. Zie Wijzen
(de zeven).
Zeven wijze meesters. 371.
-ocr page 434-
REGISTER
428
Zuilenorde. 393.
Zuivel-bewerking. 393.
Züllichau. 393.
Zülpich. 393.
Zumala Carréguy (Don Tó-
mas). 393.
Zumpt (Karl Gottlob). 393.
Zumsteeg (Joh. Rud.). 394.
Zundnaaldgeweer. Zie Vuur-
wapens.
Zunz (Leop.). 394.
Zurbano (Mart.). 394.
Zurbaran (Francisco). 394.
Zuren. 394.
Zürich. 394.
Züricher-meer. 395.
Zuring. 395.
Zuringzout. 395.
Zuringzuur. 395.
Zurita (Geronimo). 396.
Zurla (Placido). :;9\'i.
Zurlo (Giuseppe, graaf). 396.
Zurzach. 396.
Zusters van Barmhartigheid.
Zie Barmhartigheid.
Zutfen of Zutphen. 396.
Zuurbronnen. 397.
Zuurdeeg. 397.
Zuurstof. 397.
Zuylen van Nyevelt (Jul.
Philip). 397.
Zwaan. 398.
Zwaan. 398.
Zwaanjoukvrouwen. 398.
Zwaanorde. 398.
Zwaanridders. Zie Zwaan-
jonkvrouwen.
Zwaanrivier. 399.
Zwaaraarde. Zie Earyt.
Zwaard. 399.
Zwaardbroeders. 399.
Zwaardmagen. Zie Agnaten.
Zwaardecroon( Hendrik).399.
Zwaardvisch. 399.
Zwaartekracht. 399.
Zwaartepunt. 399.
Zwaben. 400.
Zwabenspiegel. 400.
Zwabische dichters. 400.
Zwabische keizers. 400.
Zwabische kreits. 400.
Zwabisch verbond. 400.
Zwaluw. 400.
Zwaluwachtige vogels. 401.
Zonsweg. Zie Ecliptica.
Zoöchemie. 386.
Zoogdieren. 386.
Zoolithen 386.
Zoölogie. Zie Dierkunde.
Zoöphyten. 3S6.
Zöpfl (Heinr. Matth.). 387.
Zoppot. 387.
Zopyrus. 387.
Zorge. 387.
Zorggras. 387.
Zorndorf. 387.
Zoroaster. 387.
Zorrilla y Moral (Don José).
387.
Zosiinus. 388.
Zosimus. 388.
Zostera. Zie Zeegras.
Zout. 388.
Zoutbronnen. [Zie Minerale
bronnen.
Zouten. 388.
Zoutman (Joh. Arnold). 388.
Zoutmeer. Zie Salt-Lake
Zoutplanten. 388.
Zoutzuur. Zie Chloorwater-
stofzuur.
Zrinyi. 389.
Zschinsky (Ferdin. von). 389.
Zschokke (Joh. Hsinr. Dan.).
3^9.
Zschopau. 389.
Zuaven. 389.
Zuccaro. 389.
Zug. 390.
Zuid-America. 390.
Zuid-Australië. 3yl.
Zuid-Beveland. Zie Beveland.
Zuid-Beijerland.Z.Beijerland.
Zuid-Braoand. Zie Braband.
Zuid-Carolina. 391.
Zuiden. 391.
Zuiderlicht. ZieNoorderlicht.
Zuiderzee. 391.
Zuid-Holland. 392.
Zuid-plas. 392.
Zuidpoollanden. 392.
Zuid-Pruissen. 392.
Zuid-Willemsvaart. 392.
Zuidzee. 392.
Zuiger. 393.
Zuigpomp. Zie Pompen.
Zuigwormen. 393.
Zuil. 393.
Zwammen. 401.
Zwamvlokken. ZieZ wammen.
Zwanebloem. 401.
Zwangerschap. 402.
Zwart. 402.
Zwarte-kunst. Zie Kopergra-
veerkunst.
Zwarte-kunst. 402.
Zwarte Prins. Zie Eduard.
Zwarte vlieg. 402.
Zwarte Water (Het). 402.
Zwarte zee. 402.
Zwartkoorn. 402.
Z w art kop. Zie Orasmusch.
Zwartkrijt. 402.
Zwartsel. 402.
Zwartsluis. 402.
Zwavel. 402.
Zwavel-aether. Zie Aether.
Zwavelig zuur. 403.
Zwavellever. 403.
Zwavel-water. 403.
Zwavel-waterstofgas. 403.
Zwavelzuur, Vitriool - olie.
403.
Zweden. 403.
Zweedsche taal, letterkunde
en kunst. 405.
Zweedsch-Pommeren. 407.
Zweet. 407.
Zwemtor. 407.
Zwemvogels. 407.
Zwenkgras. 407.
Zwerfblokken. 407.
Zw ichem of Zuichem (Viglius
Ayta van). 408.
Zwickau. 408.
Zwieten (Adriaan van). 408.
Zwingli (Huldreich). 408.
Zwirner (Ernst Friedr.). 409.
Zwitserlaud. 409.
Zwolle. 411.
Zwijn. 411.
Zwijndrecht. 411.
Zwijnefokkerij. 412.
Zijde. 412.
Zijdestaart. Zie Pestvogel.
Zijdeworm. 412.
Zygaena malleus. Z. Hamer-
visch.
Zygaenidae.Z.Avondvlinders.
Zijpe (De). 412.
Zyziphus vulgaris. 412.