-ocr page 1-
2\'* m          \'■
-ocr page 2-
-£jy
i
JC*€.\'
-ocr page 3-
forv i33oS"
-
»H
DE HEILICE BIECHT.
Gesch enk
AAN DE LIEVE KINDEKEN
VAN EENEN
Geestelijk
en RindeV^
riend.
ta i^> c . ;
^
VENLOO, WED. H. H. UYTTENB\'rWKCK.
1876.
M«»«tricht, Intern. R. K. Boekh. 3. II. VOS.
-ocr page 4-
IMPRIMATUR.
P. J. H. RUSSEL, Can. kt Prof.
ad hoe lielegatu*.
HuR/KMUND/K, 28 Jammrii 1876.
-ocr page 5-
VOORWOORD.
Lieve Kinderen!
De menscli is zwak en van zijne jonge jaren
«f geneigd tot hot kwaad. Maar do goede God
heeft medelijden met ons, arme zondige schep-
solon, 011 heeft ons, wanneer wij gezondigd heb-
ben, in Zijne barmhartigheid een krachtdadig
middel voorbereid om weder bij Hem in genade
te kunnen konion, zoo wij een waar berouw
gevoelen over de beleodigingeu, welke wij Hem
hebben aangedaan.
Dit. middel is het h. Sacrament van Boot-
vaardigheid.
Dit geneesmiddel voor de zonden, dit behoed-
middel tegon verdere zonden, kom ik u in deze
kleine verhandeling verklaren on aanbevelen.
De dag, lieve kinderen, waarop gij tot dit
h. Sacrament nadert, is voor u ecu heilige on
gewichtige dag. De zoudon worden uit uw
hart weggenomen, uwe ziel wordt heilig en
schoon gemaakt, zoodat God en Zijne engelen
vreugde aan u hebben. Is dit niet voor U een
groot geluk?
-ocr page 6-
4
Zeker zult gij gaaruo alles willou doen, om
u deze groote genade des hemels zoo waardig
mogelijk te maken.
Luistert dan, lieve kindoren, hoe gij dit zult
doen.
Reeds cenigo dagen voor gij to biechten gaat,
moet gij dikwijls aan deze gewichtige handeling
denken.
Voegt dan ook hij uw morgengebed het vol-
g>Mide:
„O goede God! verleen mij do genade eono
waardige Biecht te spreken! Heilige Moeder
Maria! heilige Jozef! heilige Aloysius! mijn
heilige patroon! (of patrones!) en gij vooral,
mijn goode engel-bewaarder, bidt voor mij !"
f
-ocr page 7-
UITLEGGING
fan het li. Sacrament van ISoclviiariliglieiil.
De Biecht is een Sacrament, in hetwelk
de zonden die na liet doopsel begaan zijn,
door de priesterlijke macht vergeven wor-
den. Jezus Christus, onze Zaligmaker,
heelt dit Sacrutnent ingesteld op den dag
Zijner verrijzenis, toen Hij tot Zijne apos-
telen sprak: „Ontvangt, den Heiligen
Geest; wier zonden gij vergeven zult,
dien worden zij vergeven, en wier zon-
den gij zult honden, dien zijn zij gehou-
den". \'
Ziet hier, lieve kinderen, de uitwerk-
selen eener waardige Biecht. Zij geeft
ons met. de heiligmakende genade, des
Heercn vriendschap terug; zij geeft ons
vergiffenis der zouden, kwijtschelding der
eeuwige straffen en ten minste van een
deel der tijdelijke straffen; zij schenkt ons
den vrede des gewelens, bijzondere ge-
naden om niet meer te zondigen en roept
onze vorige verdiensten, door de dood-
zonde uitgedoofd, weder in het leven
terug.
-ocr page 8-
f!
Wij verkrijgen al deze geestelijke voor-
deelen niet slechts eenmaal, maar zoo
dikwijls als wij met een oprecht berouw
behoorlijk biechten.
Alle zonden die men na het doopsel
heeft bedreven, kunnen in de Biecht ver-
geven worden. Zij worden ons vergeven
door de heilige absolutie of\' kwijtschel-
ding, die de priester ons geeft in den naam
van Jezus Christus.
Men is verplicht te biechten: 1. als
men in doodzonde gevallen is en dan mag
men niet lang de verzoening niet God
uitstellen; 2. als men in gevaar is van
sterven; 3. volgens liet gebod der h. Kerk
moet men ten minste eens in het jaar
zijne biecht spreken.
Wat moet dan wel een kind doen, dat
het h. Sacrament van Boetvaardigheid op
eene waardige wijze wil ontvangen?
Het moet:
1.    Den H. Geest om Zijne genade
bidden.
2.    Naarstig zijn geweten onderzoeken.
3.    Een goed berouw verwekken en
een vast voornemen maken.
4.    Zijne zonden biechten.
B. Zijne penitentie volbrengen.
-ocr page 9-
7
I.
Aanroeping van den Heiligen Geest.
O Heilige Geest! stort uw licht in liet
binnenste mijner ziel! sla voor mij het
boek van mijn geweten open, zooals het
voor U open ligt, opdat ik al de
fouten, welke ik bedreven heb, moge
kennen en aan den priester, die Gods
plaats bekleedt, oprecht moge belijden.
Beweeg ook mijn hart, o Heilige Geest,
opdat ik mijne zonden met een innig be-
rouw moge beweenen en verfoeien!
Kom, Schepper, Heil\'ge Geest! daal neder,
Bezoek de zielen Uwer kindren,
Vervul met hemelsehe genaden
De harten, die Gij hebt geschapen!
Ontsteek Uw licht in onze zinnen,
Stort Uwe liefde in onze harten,
En sterk de ellenden van ons lichaam
Door Uwe kracht, zoo groot en machtig.
Alle eer zij steeds aan God den Vader,
En aan Zijn Zoon, den Eengeboren,
En aan den Heil\'gen Geest, den Trooster,
Nu en door de eeuwen heen der eeuwen.
Amen.
-ocr page 10-
8
v. Zend Uwen Geest af en alles zal
geschapen worden.
r. En Gij zult het aanschijn der aarde
vernieuwen.
LAAT ONS BIDDEN:
God, die de harten der geloovigcn door
de verlichting des Heiligen Geestcs on-
derrieht hebt, geef\' ons, dat wij door
dienselfden Geest het goede mogen ken-
nen en beminnen, en ons steeds over Zijne
vertroosting mogen verblijden. Door
Christus onzen Heer. Amen.
II.
Gewetensspiegel.
Eerst denke men na, wanneer men de
laatste geldige biecht heeft gesproken,—
of men in de laatste biecht geene dood-
zonde vrijwillig of uit sclïaamle heeft
verzwegen, — of men de opgelegde pe-
nitentie heeft volbracht.
Dan onderzoeke men zich nopens de
zonden, welke men door woorden, wer-
ken, gedachten, begeerten of verzuime-
nissen heeft bedreven:
TEGF.N HET EERSTE DEK TIEN GEBODEN GODS:
Ik heb mijne dagelijksche gebeden,
\'s morgens, \'s avonds, voor en na het
eten verzuimd of onaandachlig verricht.
v
-ocr page 11-
g
Ik heb mij geschaamd liet h. kruistee-
ken te maken, wijwater te nemen.
Ik hen vrijwillig onder het gebed ver-
strooid geweest.
Ik heb mijnen catechismus niet, goed
geleerd, onoplettend bijgewoond, zon-
der reden verzuimd.
Ik hen oneerbiedig geweest jegens
geestelijke personen,jegens heilige /.aken.
Ik ben nalatig geweest in het bidden
der akten van geloof, hoop en liefde.
TEGEN HET TWEEDE GEBOD.
Ik heb den naam van Jezus oneerbie-
dig uitgesproken.
•:.* ,_. Ik heb gevloekt.
]k heb anderen tot vloeken oorzaak
gegeven, aan anderen vloeken geleerd.
Ik heb valseb, lichtvaardig gezworen.
Ik heb aan God, aan Maria, aan Gods
Heiligen iets beloofd en deze belofte niet
gehouden.
TEGEN HET DERDE ÜEBOD.
Ik heb door mijne schuld des Zondags,
of op geboden feestdagen, de h. Mis ver-
zuimd.
Ik heb op die dagen de h. Mis zonder
aandacht bijgewoond.
Ik ben vrijwillig onder een merkelijk
deel der h. Mis verstrooid geweest. Ik
-ocr page 12-
10
heb ook anderen door mijne slechte hou-
ding of gepraat verstrooid.
Ik ben veel te laat gekomen in de h.
Mis.
Ik hel) \'s Zondags zonder noodzakelijk-
heid gearbeid.
TEGEN HET VIEHDE GEBOD.
Ik ben ongehoor/.aam, koppig, spijtig,
onbeleefd, oneerbiedig tegen mijne ou-
ders of oversten geweest.
Ik heb hen vergramd, bedroefd, bedro-
gen.
Ik heb hen verwenscht.
Ik heb hen bespot, geslagen, gehaat.
Ik heb niet voor hen gebeden.
TEGEN HET VIJFDE GEBOD.
Ik heb mijnen evennaaste bespot, uit-
geschoklen, geplaagd, geslagen; met hem
getwist, gevoebten.
Ik heb den evennaaste gehaat, hein
kwaad gewenscht.
Ik ben vergramd, eigenzinnig, onver-
dragelijk tegen den evennaaste geweest.
Ik heb mijn leven door lichtzinnigheid
en roekeloosheid in gevaar gesteld ; door
te veel eten of drinken benadeeld.
Ik heb anderen tot zonde verleid, hun
ergernis gegeven. ,..._■ ■ >
-ocr page 13-
mmj*m------------—-^i-...--------------------------------r
11
TEGEN HET ZESDE EN NEGENDE GEBOD.
Ik hel) vrijwillig behagen genomen in
onzuivere gedachten.
Ik heb iets onreins begeerd te doen,
te zien, te hooren.
Ik heb iets onreins gaarne gezien, ge-
lioord, gesproken, gele/en. gezongen, toege-
laten of zelf gedaan, aan mij zei ven, aan
iemand anders.
Ik heb onzuivere spelen met jongens
of meisjes gedaan.
Ik ben niet zedig geweest bij het aan-
en uitkleeden, wasschen en reinigen.
TEGEN HET ZEVENDE EN TIENDE GEBOD.
Ik heb gestolen, willen stelen, tot ste-
len geholpen.
Ik heb gevonden zaken of geleende
voorwerpen niet teruggegeven.
Ik heb tegen de eer gesproken van
den evennaaste.
Ik heb moedwillig andermans zaken be-
dorven, de granen op de akkers beschadigd.
TEGEN HET ACHTSTE GEBOD.
Ik heb gelogen.
Ik heb van anderen kwaad gesproken,
kwaad vermoed, kwaad geoordeeld.
Ik heb de fouten van anderen voort-
verteld.
!
-ocr page 14-
12
Ik heb iels verteld, wat ik diende te
zwijgen.
Ik heb gehuicheld.
TEGEN HET DERDE VAN\' DE VIJF GEBODEN
DER H. KERK.
Ik heb op verboden dagen willens en
wetens vleesch of vet gebruikt.
TEGEN DE ZEVEN HOOFDZONDEN.
Ik ben hoovaardig, trotsch, hoogmoe-
dig, gierig, nijdig, onkuisch, gulzig, ver-
gramd, lui en traag geweest.
TEGEN DE NEGEN VREEMDE ZONDEN.
Ik heb anderen tot zondigen geraden,
geholpen, geprezen om hunne zonden, het
kwaad van anderen niet belet als ik koude,
het niet overgedragen als ik moest.
Bij elk dezer punten, onderzoekt men
zich, ten minste bij de zware zonden, over
het getal derzelve; indien gij het juiste
getal niet weet, dan biecht het naaste
getal, daarbij voegende „minder of meer".
Het dagelijks onderzoek des gewetens
maakt deze oefening zeer gemakkelijk
en wordt derhalve dringend aanbevolen.
Nadat men aan het onderzoek des ge-
wetens al de zorg zal besteed hebben,
welke men gewoonlijk aan eene hoogst
-ocr page 15-
13
belangrijke zaak wijdt, moet men het
onderzoek staken en zich met alle krach-
ten der ziel toeleggen tot liet verwekken
van een levendig Berouw.
III.
Het berouw.
Het berouw is het eerste wezenlijk deel
van het h. Sacrament van Boetvaardig-
heid. Het berouw is „een leedwezen des
harten, waardoor men zijne zonden ver-
f\'oeit, met het vaste voornemen van zijn
leven te beteren". Het is zoo noodzake-
lijk, dat wij zonder berouw geene vergif-
fe.nis van onze zonden kunnen verkrijgen.
Zekere omstandigheden, b. v. eene ziekte,
die u het spraakgebruik zou ontne-
men, de onmogelijkheid u door teekens
te beschuldigen, of de afwezigheid eens
priesters, kunnen van de biecht verschoo-
nen, maar niets kan ooit het berouw over
uwe zonden vervangen. Zonder berouw,
zonder goed voornemen, geene hoop op
vergeving.
Ben goed berouw moet wezen:
1. Inwendig, dat is innig of oprecht,
als men namelijk zijne zonden niet alleen
met den mond, maar ook met eene ware
droefheid uit den grond zijns harten ver-
foeit.
-ocr page 16-
14
2. Bovennatuurlijk, als men zijne zon-
den verfoeit, niet bloot om eenig tijdelijk
nadeel (I). v. uit schaamte voor zijne
ouders; omdat men zijn gezondheid heeft
benadeeld), maar uit ecne beweegreden,
die het geloof\' ons leert (b. v. dat men ■
God vergramd heeft, dat men de hel ver-
dicnd heeft).
Wijl wij het bovennatuurlijk berouw,
dat eene gave Gods is, uit ons zei ven
niet kunnen hebben, moeten wij al zuch-
tende, met vurigheid en nederigheid, Gods
goedheid er om bidden : „bekeer ons, o
Heer, en wij zullen bekeerd worden!"
(Thuen. v, 21.), of met üavid uitroepen:
„ik heb gezondigd tegen den Heer!"
(Heg. ii, xn, 13.), of ook: „schep, o God,
een zuiver hart in mij". (I\'s. l, 12.)
:i. Algemeen, wanneer men ten minsle
al de doodzonden beweent en verfoeit,
waaraan men schuldig is. Ons hart is
immers niet geheel tot God bekeerd, wan-
neer liet nog iets bemint, wat door God
wordt verafschuwd.
Men behoeft echter geen berouw te
hebben over iedere zonde in het bijzonder.
4. Bovenal, dat is: uw berouw moet
de zonde verfoeien meer dan elk ander
kwaad of ongeluk, uit droefheid den goe-
den God te hebben beleedigd, en door
-ocr page 17-
16
deze beleediging Gods genade en vriend-
schap, liet kostbaarste goed, te hebben
verloren en de hel, het vreeselijkste aller
onheilen, te hebben verdiend.
5. Uw berouw moe! ook Uet vast voor-
vemen
insluiten, om in liet vervolg ten
minste alle doodzonden eu alle naaste
gelegeuheden van doodzonden, de gevaar-
lijke personen, plaatsen of zaken, zorg-
vuldig te vermijden, het gedane onrecht
wederom goed te maken, de kwade ge-
woouten uit te roeien en tevens de nud-
delen om niet meer in zonden te herval-
len, welke u de bieehtvader zal voor-
schrijven, wel te gebruiken.
Zoudt gij in weerwil van uwe goede
voornemens en aangewende middelen, den
«oeden God nogmaals beleedijjen, biecht
altijd weder en verliest nooit den moed:
de weg der zaligheid is voorzeker hohbe-
lig, de strijd onophoudelijk, edoch! dat
uwe jeugdige harten niet bezwijken; steeds
zijn Gods vaderarmen in bet b. Sacrament
der Boete voor u geopend.
Gelukkig zijt gij, o lieve kinderen! in-
dien gij dit reeds vroeg wilt begrijpen
en dikwerf uwe jeugdige, onervaren y.ielen
komt verbergen in 3e genadenrijke schuil-
plaats, welke de goddelijke barmbartig-
heid u gedurig openstelt en waarin zij
-ocr page 18-
16
u mei hemelschc kracht tegen de aan-
vallen der vijanden uwer taligheid wapent.
Wanneer een geneesmiddel op Ie lang
van elkander verwijderde tijdstippen wordt
gebruikt, bewerkt het sleehls eene voor-
bijgaande hulp; wordt dat geneesmiddel
in tegendeel dikwerf genomen, dan wij-
zigt het den gemoedsaard en sterkt de
gezondheid; zoo veroorzaakt eene zelden
gedane biecht, wel is waar, heilzame,
maar geene blijvende uitwerkselen, want
zij worden spoedig verstrooid, zooals die
tengere bloemen, welke de minste ruk-
wind ontbladert, terwijl eene dikwerf en
waardig afgelegde biecht den menseh in
de deugd bevestigt en duurzame vruchten,
wier emdvrucht de volmaaktheid is, in
zijne ziel voortbrengt.
Het bovennatuurlijk berouw is tweeërlei,        .
namelijk het volmaakt en het onvolmaakt
berouw.
Het volmaakt berouw, wordt verwekt
door den beweeggrond eener volmaakte
liefde, die ons God boven alles, om Hem
zei ven, doet beminnen, omdat Hij de op-
perste goedheid, oneindig volmaakt, on-
eindig beminnens waardig en oneindig
barmhartig is.
Dit berouw rechtvaardigt den menseh
-ocr page 19-
n
en verzoent hem met God, zelfs voor het
ontvangen van liet h.Sacrament-dev Boet-
vaardigneid, mits hij een oprechten wil
hehbe om dit Sacrament zoodra mogelijk
te ontvangen.
Het onvolmaakt berouw spruit, voort uit
eene onvolmaakte liefde tot God, dat is:
wanneer wij God slechts beminnen om
het goede, dat wij van Hein hopen te
verkrijgen, of als men zijne zonden ver-
foeit om hare afschuwelijkheid, of uit
vrees voor de hel en de goddelijke straffen.
Dit berouw kan uit zich zelf den zondaar,
zonder het Sacrament van Boetvaardig-
heid niet tot de gerechtigheid voeren,
maar het bereidt hem om in dit Sacra-
ment
Gods genade en vergiffenis te ver-
krijgen.
OPWEKKING
tot een goed berouw en een vast voornemen.
1. Wat heb ik door mijne zonden
verdiend? Ik heb verdiend in dit en in
het ander leven gestreng gestraft Ie wor-
den. Ik heb verdiend ziekten en smarten,
ja zelfs den dood te ondergaan, omdat
ik heb gezondigd. Nog meer. Ik heb ook
eene groote pijn in het vagevuur verdiend.
Zeker liggen er in het vagevuur vele
zielen, die er onbeschrijfelijk moeten lij-
-ocr page 20-
18
den, en die wellicht veel braver waren
dan ik. Misschien branden ook menschen
in de hel, die op aarde minder kwaad
gedaan hebben dan ik. Hoe zou het mij
in het oordeel wel gegaan zijn, indien
God mij vóór deze biecht eens plotselijk
had doen sterven en mij geenen tijd tot
boetvaardigheid had gegeven?... Maar Gij,
o God van barmhartigheid, Gij hebt mij
toch niet in mijne boosheid laten ster-
ven; ik kan nu nog Uwe barmhartigheid
aanroepen, ik kan nu nog van U vergif-
fenis mijner zonden verkrijgen, indien
ik een goed berouw heb.
O mijn God! zie dan hoezeer ik de
zonden verfoei, omdat zij mij zulke groote
straffen kunnen veroorzaken. Neen, ik
wil niet voor eeuwig in de hel, noch
voor langen tijd ia het vagevuur van U
gescheiden zijn en daarom wil ik mij
beteren en geene zonden meer bedrijven-
2. O mijn Jezus! die voor mij ge-
kruisigd zijt, erbarm U mijner! Gij
werdt zoo bloedig gegeeseld en met
doornen gekroond, Gij hebt Uw
zwaar kruis tot op den Calvarie-
berg gedragen, Gij zijt aan dat kruis
genageld geworden, en hebt er drie uren
lang, bedekt met bloed en wonden,
aangehangen, tot dat Gij er eindelijk aan
-ocr page 21-
19
gestorven zijt! Als ik U thans durf vra-
gen, o Heer, waarom hebt Gij zooveel
geleden, dan antwoordt Gij mij: «Mijn
kind, uwe zonden zijn oorzaak dat Ik
zooveel heb moeten lijden!"
Ja, mijn Jezus! Ik weel het, omdat ik
zoo ongehoorzaam..... lui en traag.... on-
godsdienstig enz.... ben geweest, daarom
hebt Gij zooveel moeten lijden. Aeh! het
doet mij thans leed, dat ik U zooveel
pijn heb veroorzaakt en U zoovele smar-
ten heb aangedaan. Als ik niet zoozeer
had gezondigd, hadt Gij ook voor mijne
zonden niet zooveel behoeven te lijden.
Thans verfoei ik mijne zonden, nooit
zal ik vrijwillig weer eene zonde bedrij-
ven. Ik bid U, o liefderijke Heiland! wil
door uw kostbaar bloed mijne begane
zonden afwasscben! O mijn Jezus, barm-
hartigheid!
3. O mijn God en Heer! Hoevele wei-
daden hebt Gij mij tot op dit uur reeds
bewezen! Gij hebt mij het leven geschon-
ken; Gij hebt mij liefderijke en zorgvul-
dige ouders gegeven; Gij hebt mij eenen
heiligen bewaar-engel ter zijde gesteld om
steeds over mij te waken, Gij zorgt eiken
dag voor mij en denkt altoos aan mij,
zelfs dan wanneer ik niet aan U denk.
Gij hebt mij in het h. doopsel van de
-ocr page 22-
30
erfzonde gewasschen en als Uw kind aan-
genomen, Jezus als mijnen Broeder, Ma-
ria als mijne. Moeder gegeven. Gij hebt
mij in de alleen zaligmakende Roomsch-
Katliolieke Kerk opgenomen, opdat ik
eeuwig zalig zoude worden, terwijl noch-
tiins zoovele ongelukkige heidenkindereii,
die zich niet in de ware Kerk bevinden,
uw goddelijk aanschijn voor eeuwig zul-
len derven. En waarom, o Heer! hebt
(lij mij met zoovele weldaden begiftigd?
Omdat (Üj mij Nel\'hebt. Gij zijt zoo goed
jegens mij, en ik hen zoo ondankbaar
tegen U geweest! Welken spijt gevoel ik
nu daarover !
(Jij zijt liet schoonste, volkomens te, be-
minnenswaardigste Goed, wat men kan
uitdenken, o Heer, en U heb ik veracht
en beleedigd. G God, wees mij arm, zon-
dig kind genadig en barmhartig! Ik wil
U voortaan nimmer meer door de zonde,
beleedigen, maar U boven alles in eeu-
wigheid beminnen.
Bidt nu langzaam en mei een vermorzeld hart :
AKT VAN UKKOLW.
Mijn Heer en mijn God, mijne zonden
zijn mij leed uit den grond mijns harten,
niet alleen omdat ik daardoor Uwe recht-
vaardige straffen verdiend heb, maar vooral
-ocr page 23-
21
omdat ik daardoor Uwe goddelijke Ma-
jesteit en Goedheid, die ik Loven al bemin,
vergramd heb; ik haat en verzaak die
zonden uit liefde tot U, en ik maak het
vast voornemen, voortaan niet meer te
zondigen, alle gelegenheid van zonde te
schuwen, eene rechtzinnige biecht te
spreken en liever te sterven dan U nog
te vergrammen.
Aanmerking. Er zijn kinderen, die zich
verwonderen, bedroeven en ontstellen,
wanneer zij geen berouw i/ecoelen. Kinde-
ren! zoudt gij geen berouw gevoelen,
zoudt gij vreezen geen berouw te hebben,
welnu, bidt God erom, vraagt God her-
haaldelijk en vurig erom, maar stelt u
daarna dan ook gerust en gaat zoo goed
mogelijk biechten. God weet wel, dat gij
niet komt om Hem te bedriegen. Gij
wilt u beteren : dit is genoeg.
IV.
De belijdenis der zonden.
Zij is het tweede wezenlijk deel van
het h. Sacrament van Boetvaardigheid ;
eene persoonlijke beschuldiging van zijne
eigen bedrevene zonden aan eenen ge-
machtigden priester, ten einde vergiffenis
dier zonden te bekomen.
-ocr page 24-
22
Wij moeten onze zonden belijden om
te gehoorzamen aan Jezus Christus, die
wil dat ons de zonden door Zijne dienaren
vergeven worden; wij moeten ons ver-
ootmoedigen door onze zonden te open-
baren aan den [triester, die alsdan onze
kwalen kan ontdekken en ons de pas-
sendste geneesmiddelen zal voorschrijven.
Uwe Biecht, lieve kinderen, moet
nederig zijn, dat is, gij moet u,
gelijk een schuldige, die genade komt
vragen, met eene nederige schaamte aan
de voeten van den priester, die Gods
plaats hier in den biechtstoel bekleedt,
gaan nederwerpen.
2° Uwe Biecht moet oprecht zijn; dat
is: gij zijt verplicht bij de bekentenis
uwer zonden geene enkele zware zonde
vrijwillig te verbergen. Dat zou zijn:
liegen tegen den II. Geest. Hij, die eene
enkele doodzonde vrijwillig verzwijgt, is
van geene enkele doodzonde vrijgespro-
ken; hij gaat weg uit den biechtstoel
beladen met al zijne zonden en daaren-
boven nog met eene zonde van heilig-
schennis. Wanneer gij u van eene zware
zonde hebt te beschuldigen, zegt.die dan
in het begin uwer biecht ronduit,
zonder veinzerij; dit is eene boetvaar-
digheid en eene vernedering. Eene der
-ocr page 25-
23
grootste smarten voor uwen biechtvader
is, wanneer hij de veinzerij in uw jeug-
dig hart, dat zoozeer rondborstig moest
wezen, zou ontmoeten.
Gij schaamt u, zegt gij, alles aan den
biechtvader te openbaren. Kinderen!
schaamt gij u dan te zeggen, wat gij u niet
hebt geschaamd te bedrijven ! Wat gij,
helaas ! ook moogt gedaan hebben, vreest
nooit voor uwen biechtvader. Hij zit daar
in de plaats van Jezus Christus, die ge-
zegd heeft: „laat de kinderen tot Mij
komen, en weert hen niet af, want hun-
ner is het hemelrijk!" De biechtvader
zal u genezen, troosten, raden, hij kent
de bedorvenheid der menschelijke natuur
en de zwakheden der jeugdige jaren.
Niets onder de zon, noch smeeking, noch
bedreiging, noch de afgrijselijkste folie-
ringen, noch de wreedste dood kunnen
het geheim, wat gij hem gezegd hebt,
aan zijne lippen ontrukken.
3° Uwe Biecht moet voorzichtig zijn,
dat heet: men moet in de biecht elk grof
en onvoegzaam woord vermijden, zedige
en gepaste woorden gebruiken, zonder
nochtans iets te verbergen of te ver-
draaien. Men mag ook de zonden van
anderen, zonder noodzakelijkheid, niet
openbaren. Zonder noodzakelijkheid zeg
-ocr page 26-
24
ik, want ev kunnen gevallen zijn dat men
daartoe genoodzaakt is, b. v. om de zonde,
waarin men is gevallen of het gevaar,
waarin men verkeert, te doen kennen.
Weest lort, klaar en duidelijk. Beschul-
digt als zeker, wat gij als zeker weet,
als twijfelachtig waaraan gij twijfelt.
4° Uwe Biecht moet voltomen of nauw-
keurig
zijn. Te dien einde moet gij :
a.   Het aantal uwer zonden uitdrukken,
hetzij gij ze hebt bedreven door uitwen-
dige werken of schuldige- nalatigheden,
heizij gij ze in het hart hebt volbracht
door slechte begeerten of gedachten,
waarin gij u vrijwillig hebt opgehouden.
Weet gij het getal zeker, dan zegt het;
weet gij het niet juist, dan zegt het naaste
getal, daarbij voegende „minder of meer".
b.   Gij zijt daarenboven verplicht de
zonden te belijden, welke gij hebt be-
dreven met de omstandigheden, die er de
soort van veranderen, b. v. het goed stelen
van ecne kerk, de ouders den dood toe-
wenschen ; of die het getal der zonden
verdubbelen, b. v. oneerlijke gesprekken
te voeren in tegenwoordigheid van vele
personen.
Het is niet genoeg de doodzonden te
biechten, men moet ook de omstandig-
heden aangeven, welke iedere zonde be-
-ocr page 27-
■>:,
geleiden en er de boosheid van vermeerde-
ren d( verminderen. Wanneer men zich
van eenen diefstal beschuldigt, moet men
er de hoeveelheid van aangeven, want
hij, ilie een gulden steelt, is veel minder
schuldig dan die er honderd oftweehon-
derd wegneemt.... Men moet dus noodza-
kelijk in de biecht alle omstandigheden
uitdrukken, die de boosheid der zonde
vermeerderen; die, welke haar niet aan-
merkelijk vermeerderen, kan men zonder
zonde achterlaten. (\')
c.  Het is niel noodzakelijk, maar zeer
voordeelig de dagelijksehe zouden te biech-
ten, maar men moet dan ook een goed
berouw daarover hebben, ten minste over
ééne, en over alle van dezelfde soort.
d.  Heeft men slechts kleine fouten te
biechten, waarover men zou vreezen geen
genoegzaam berouw te hebben, dan is het
zeer raadzaameenige zonden die men reeds
vroeger goed gebiecht heeft, b. v. tegen
bet 41, ot <>\'\' gebod mede in te sluitenen
te berouwen.
Alvorens deze uitlegging van de voor-
waarden en vereischten eener goede be-
lijdenis te eindigen, moet ik u nog doen
(!) Cat. van het h. Conc. van Trente. Sacr.der
Boetv. N° 68.
-ocr page 28-
Üli
bemerken, lieve kinderen, dat de dood-
y.onden, welke na voldoend onderzoek,
onsckuldigeru-ijze vergeten zoudeii zijn in
de biecht, nochtans op eene onrecht-
streeksche wijze in dit h. Sacrament ver-
geven worden, behoudens de verplichting,
die nog te biechten, wanneer zij u later
invallen. Het is immers de wil van Chris-
tns, dat alle doodzonden, die na het doop-
sel gedaan zijn, gebiecht moeten worden.
Deze verplichting is echter zoo dringend
niet, dat men oogenblikkelijk weder tot
den biechtstoel zon moeten terugkeeren ;
het is genoeg die vergeten doodzonde te
belijden, als gij den naasten keer biech-
ten gaat.
Treedt nu aandachtig en niet gevouwen
handen in den biechtstoel. Is het uwe
beurt echter nog niet, wacht u dan wel
rond te zien, te lachen of te praten, maar
overdenk en bid nog het volgende:
1.   Adam en Eva hebbon slechts eene
zonde bedreven en zijn daarom uit het
schoon paradijs verbannen. En ik? Ik heb
zoovele zonden gedaan, o God! hoezeer
verdien ik daarvoor door U gestraft te
worden?
2.   Ook de wederspannige Engelen
hebben slechts eene zonde bedreven en
zijn daarvoor eeuwig ter helle gedoemd.
-ocr page 29-
27
— Ik heb zoo dikwerf gezondigd en,
ware ik in dien staat gestorven, o God !
waar had ik naar toe gegaan?
3.   D a v i d had zwaar tegen God gezon-
digd, maar hij bad met een rechtzinnig
berouw : „Ik heb gezondigd, erbarm U
mijner, o Heer, volgens Uwe groote barm-
hartigheid!" — God heeft hem zijne zon-
den vergeven. — Ook ik bid thans rouw-
moedig : „Erbarm U mijner, Heer, ik hoop
dat Gij mij vergiffenis zult schenken".
4.  Petrus had zijnen goddelijken Mees-
ter verloochend. De Heiland zag hem
weemoedig aan; Petrus kwam tot inkeer,
ging buiten en weende bitter. — Ach!
had ik ook een zoo diep berouw als de
h. Petrus!
5.   Aan Magdalena zijn zoovele zon-
den vergeven geworden, omdat zij den Hei-
land zoozeer bemind had. — Ook ik, o
Heer Jezus! bemin U thans boven alles;
vergeel\' ook aan mij mijne veelvuldige
misdaden!
ti. (ielijk de verloren Zoon zoo spreek
ik ook : „o hemelsche Vader, ik heb ge-
zond igd tegen den hemel en tegen U.
Ik beu niet meer waardig Uw kind ge-
uoeuid te worden; neem mij weder ge-
nadigop, ik zal U nimmer meer verlaten!\'\'
7- Gelijk de T o 11 e n a a r in den tempel,
-ocr page 30-
28
sla ik ook op mijne borst en zeg : „God,
wees mij arm, zondig kind genadig! Wees
mij barmhartig nu en in de eeuwigheid.
Amen."
V.
De biecht.
Zet u op de knieën in den biechtstoel,
buigt het hoofd een weinig, vraagt den
priester om zijn zegen: „Eerwaardevader,
ijeef mij uwen zegen",
en, na het heilig
kruisteeken te hebben gemaakt, spreekt
DE VOORBIECHT :
Ik belijd voor God almachtig, voor de heilige
Maagd Maria, voor alle Heiligen, en voor u, eer-
waarde vader, dat ik zeer gezondigd heb met ge-
dachten, woorden en werken, door mijne schuld,
door mijne schuld, door mijne allergrootste schuld.
Mijue laatsfc biecht is geleden.... (Zeg, hoelang).
Vervolgens biecht gij uwe zonden; gij
moet noch te gauw, noch te langzaam,
maar duidelijk spreken, opdat de biecht-
vader u goed versta.
Na uwe zonden gebiecht te hebben,
zegt gij
DE KAB1ECHT:
Deze en alle zouden van mijn geheel leven, bekend
of onbekend, zijn mij van harte leed, omdat ik God,
dieu ik bovenal bemin, daardoor vergramd heb; ik
beschuldig mij ervan en vraag de heilige absolutie
juct ecuu zalige penitentie.
-ocr page 31-
20
Geeft bijzonder acht op de vermanin-
gen van den biechtvader, en denkt intus-
schen niet na of gij soms iets zoudt ver-
geten hebben. Luistert goed naar de pe-
nitentie, die u zal worden opgelegd, ze-
gent u eerbiedig onder de h. absolutie;
waclit zoolang tot dat u de biéchtva-
derzal zeggen : „Geloofdzij Jezus Christus";
waarop gij antwoordt: „In eeuwigheid"
en verlaat dan den biechtstoel.
Dankgebed na de Biecht.
O God, mijn hemelsche Vader! hoe
kan ik U genoegzaam bedanken voor de
groote genade, die Gij mij hebt geschon-
ken. Nu zijn al mijne zonden mij ver-
geven, mijn hart is wederom heilig en rein.
Verheugt u met mij, o heilige engelen,
en gij bijzonder, mijn heilige bewaar-
engel ! Want de Heer heeft mij barm-
hartigheid bewezen. Nu ben ik gerust,
tevreden en gelukkig. Verleen mij, o
goede God, dat ik ook steeds braaf en
deugdzaam blijve, en U voortaan nimmer
meer door eene zonde beleedige!
Na dit gebed kunt gij de opgelegde peniteutie
volbiengeu.
VI.
De voldoening.
Zij is het derde wezenlijk deel van het
H. Sacrament van Boetvaardigheid ; de
-ocr page 32-
80
herstelling van de bclcedigïng, die wij
aan God, en van het onrecht dat wij aan
onzen evennaaste hebben aangedaan.
Hij, die de heilige absolutie ontvangt,
met het voornemen (of den wil) de hem
opgelegde bocle niet te volbrengen, heeft
geen waar berouw, en maakt zich aan
heiligschennis schuldig, door dit h. Sa-
crament van een zijner wezenlijke deelen
te berooven.
De boeteling is verplicht de saeramen-
teele boete in persoon te volbrengen, ge-
lijk hij ook persoonlijk berouw moet heb-
ben en biechten.
Men bedrijft eene doodzonde, wanneer
men eene boete, opgelegd voor gebiechte
doodzonden, vrijwillig achterwege laat.
De boeteling moet zijne penitentie op
den tijd door den biechtvader bepaald,
volbrengen ; zoo er geen tijd is gesteld,
zoo moet men dit doen zoohaast men het
gevoeglijk kan. Ook mag men zich zeiven
vrijwillig tot verdere voldoeningen, be-
halve de opgelegde door den biechtvader,
veroordeelen, b. v. tot voldoeningen, die
meer moeite koster, dan het eenvoudig
opzeggen van een gebed of\' eene litanie,
zooals : eene h. mis hooren, eenen rozen-
krans of rozenhoedje, de zeven boetpsal-
men van David of den h. kruisweg bid-
-ocr page 33-
31
den, eenige versterving in spijs en drank
oefenen, enz.
De voldoening aan onzen evennaaste
bestaat hierin, dat wij het onrecht, dat
wij hem in zijn persoon, in zijne eer en
goeden naam, of in zijne tijdelijke goe-
deren hebben gedaan, zoo goed mogelijk
herstellen. Dit is een plicht gegrond op
de rede en op de rechtvaardigheid.
Wat ik u dringend aanbeveel, lieve
kinderen, is uwe toevlucht te nemen tot
het winnen van ajlateu. Dit zijn kwijt-
scheldingen van tijdelijke straffen, welke
de berouwhebbende zondaar nog moet
ondergaan voor de zonden, die hem, wat
de schuld en de eeuwige straf aangaat,
vergeven zijn.
Deze kwijtschelding ontvangen wij van
de kerkelijke overheid, buiten den biecht-
stoel, door toepassing van den geestelijken
schat iler h. Kerk. Gemelde schat bestaat
uit de oneindóje voldoening van onzen Heer
Jezus Christus, en de overvloedige voldoe-
iiingen van Zijne heilige Moeder en Zijne
lieve Heiligen. De b. Kerk voegt de vol-
doeningen der Heiligen bij die van Jezus
Christus, omdat Gods goedheid zich door
de Heiligen, Gods beste vrienden, ook
ten onzen gunste laat bewegen, en omdat
de voldoeningen der Heiligen aan die
-ocr page 34-
32
van Jezus Christus, van welke zij alleen
hare waarde ontvangen, inniglijk ver-
bonden zijn.
De aflaat is vol of gedeeltelijk.
De volle aflaat, scheldt ons kwijt van
alle tijdelijke straffen, die wij aandegod-
delijke rechtvaardigheid verschuldigd zijn,
zoodat hij, die sterft, na zulk eenen aflaat
te hebben verdiend, naar den hemel gaat,
zonder in de vlammen des vagevuurs
behoeven te lijden.
De gedeeltelijke aflaat, vergeeft slechts
een gedeelte der tijdelijke straf. Wanneer
men eenen atlaat b. v. van zeven jaren
en zeven f|uadragenen, dat wil zeggen
van zeven veertigdaagsche vasten, ver-
dient, dan bekomt men zooveel kwijt-
sehelding van tijdelijke straf als gij zoudt
verdienen met zeven jaren boete te doen
en zevenmaal eene veertigdaagsche vaste
te houden, volgens de h. boetregelen,
welke in de eerste tijden der h. Kerk
waren voorgeschreven.
Stierft gij nu, na een zulken gedeelte-
lijken aflaat te hebben gewonnen, dan
zoudt gij in het vagevuur verlost zijn
van zooveel tijdelijke straf\', als waarvan
gij zoudet zijn ontslagen door zeven jaren
Boete te doen met zeven veertigdaagsche
vasten, volgens de kerktucht der vroegere
eeuwen.
-ocr page 35-
33
Om de aflaten te verdienen, moet men :
L° In staat van genade zijn ;
De bedoeling en meening hebben
den aflaat te winnen, wanneer men het
werk doet. waaraan de aflaat verbonden
is; en
3° Het voorgeschreven werk stiptclijk
volbrengen.
VII.
Nog eenige korte raadgevingen.
1° Men mag niet naar de biecht van
anderen luisteren; hoort gij iets tegen
uwen wil, dan moet gij dat stipt geheim
houden.
2° Men mag niet schertsen of lachen
over de h. Biecht of\' den biechtvader.
3° Stelt een onbegrensd vertrouwen
in den priester, dien gij tot leidsman van
uw geweten hebt gekozen, want dan zal
hij u met des te meer zekerheid eu goed
gevolg bestieren.
4° Drukt vooral in uwe biecht op
uwe hoofdtooien en slechte gewoonten.
Wilt gij de slang dooden, dan moet gij
haar den kop verpletteren ; dus, wilt gij
de zonde in u uitroeien, begint dan met
uw hoofdgebrek.
5° Hernieuwt dikwerf na de biecht
-ocr page 36-
3t
uwe goede voornemens, beveelt /,e aan
Maria en onderzoekt u alle avonden of
gij er aan getrouw zijt geweest. Vliedt
het gevaar; bidt aanhoudend; weest vooral
nooit ledig, want de ledigheid is aller
deugden ondergang, aller zonden aanvang
en des duivels rustbank. Mistrouwt u
zelven en weest bestendig op uwe hoede
tegen de listen en lagen van den boozen
vijand.
6° Schrijft maar zelden uwe biecht op,
tenzij misschien in eenige gewichtige om-
standigheid uws levens, zooals de eerste
h. Communie en het h. Vormsel.
V11I.
De generale biecht.
Ik wil u niet verlaten, lieve kinderen, al-
vorens u een woord over de „generale of al-
gemeene biecht" Ie hebben gezegd. Deze
biecht,zooals gij uit baren naam kuntopmer-
ken, is eene beschuldiging van al de zonden
van het geheel leven of van af een zeker
tijdstip, zelfs dan wanneer die zonden
reeds gebiecht waren. Zij is noodzakelijk
als de vorige biechten ongeldige zijn ge-
weest, b. v. als men geen berouw gehad
heeft of uit gebrek aan genoegzaam on-
derzoek, uit vrees of schaamte eeue dood-
-ocr page 37-
38
zonde in de vorige biecht heeft verzwe*
gen. Men moei. dan de kwade biechten
herhalen en zich tevens van de gepleegde
heiligschennissen beschuldigen.
Het is somtijds goed, mits de biecht-
vader zulks toelate, eene generale biecht
te doen, namelijk : 1° wanneer men zich
voorbereidt tot de eerste h. Communie en
hij het aanvaarden van eenen levensstaat;
2° in lijd van missie of\' jubilé ; 3° als
men gevaarlijk ziek is ; en 4° als men
reden heeft om ernstig te twijfelen aan
de geldigheid der voorgaande biechten.
Met opzet heb ik die woorden : ernstig
te twijfelen
gebruikt, om u te herinneren,
dat gij niet te angstvallig moet wezen,
daar menige personen door de stem der
angstvalligheid worden aangezet, om on-
der de nietigste voorwendsels hunne
vorige biechten tot in het oneindige weder
te herhalen.
„De generale biecht", zegt de H. Pran-
ciscus van Sales, „brengt ons tot eene
betere kennis van ons zelven, zij verwekt
in ons eene heilzame schaamte over ons
vervlogen leven, schenkt meerderen vrede
aan onze ziel, spoort ons aan tot krach-
tigere voornemens, doet den biechtvader
onzen gewetenstoestand beter kennen en
behandelen, en moedigt ons aan de zwak-
-ocr page 38-
3fi
heden en zonden onzer ziel met volle
vertrouwen aan haren geneesheer te
openbaren."
IX.
Een laatste woord.
Lieve kinderen ! Wanneer gij onder
het smartelijk gewield uwer zonden ge-
bukt gaat, haast n dan, gaat vol berouw,
geloof\', hoop en liefde, dien drukkenden
last nederleggen aan de voeten van den
biechtvader, die in den heiligen rechter-
stoel Gods Zoon /elven, den eeuwigen
Rechter vervangt; gaat en vernedert u,
gaat en weent. Eene goddelijke hand zal
uwe tranen afdrogen ; en, in de genade
van God hersteld, in vrede met u zelven,
zult gij vol blijdschap den lofzang der
kwijtschelding zingen :
u Gelukkig hij, wiens ongerechtigheden ver-
geven en wiens zonden bedekt zijn gewarde» !
„ Gelukkig de mensch, trien de lieer zijne
zonden niet heeft toegerekend en wiens hart
vrij van bedrog is gebleven !
iiIk heb gezegd: ik zal mijne boosheid den
Ileere belijden: en. Gij, o lieer! hebt de
snoodheid mijner zonden kwijtgescholden.
(Ps. xxxi, 1, 2, 5.)
„Ik zal des Heeren barmhartigheden in
eeuwigheid lofzingen.
(Ps. lxxxviii, 1.)