-ocr page 1-
Vak 88
50CS\\J>
VERZAMELING
j
f OUDE EN NIEUWE GEZANGEN (
I
VOOR AI. DB
HOOGTIJDEN DES JAARS,
EN EOIliB
) LOFZANGEN
VOOR DE
FEESTDAGEN DER HEILIGEN.
**
MET KERKELIJKE GOEDKEURING.
I)
AMSTERDAM,
H. A. ZWEERS.
•••a.\'v^ -i*,<^j -.»a.\\_> ..^,^j -t^\\^j ~l^y> .-iA.
-ocr page 2-
-ocr page 3-
\'V
I
VERZAMELING
VAN
OUDK KN NIEUWE GEZANGEN
-ocr page 4-
0£^ Ecne afzonderlijke Orgel- of Piano-partij dezer
Gezangen, op Muzijknoten gedrukt, is mede bij
den Uitgever dezes te bekomen. Prijs f 1.25.
ü
-ocr page 5-
Vak 88
VERZAMELING
VAN
OUDE EN NIEUWE GEZANGEN
VOOR AL OE HOOGTIJDEN OES JAARS,
EN BENIGE
VOOR DE
FEESTDAGEN DER HEILIGEN.
TEN DIENSTE DER
ROOMSCH-KATHOLIJKE ZANGERS M ZANGERESSEN.
np gemakkelijke jlang.u>i.ben gestelïi.
-ocr page 6-
4
GOEDKEURING.
Deze Verznmelinrj van oude en nieuwe Gezangen, die door som-
raige liefhebbers van zang- en dichtkunst bijeengebragt, en op
zangnoten gesteld zijn , heb ik naauwkeurig nagezien , en dewijl ik
daarin niets heb ontmoet, dat of tegen het heilig Katholijk Geloof
strijdig, of aan de goede zeden ontstichtig zoude zijn , oordeel ik,
dat zij vrij in het licht gegeven en zelfs in onze Kerken, hetzij
vóór of na de Godsdienst, tot lof van God en tot stichting der
vergaderde Geloovigen gezongen mogen worden.
Amsterdam, 20 November 1709.
II. F. THM UtJLSCHER.
Aartspriester.
-ocr page 7-
VOORREDE.
De ongeregelde uitvoering van een aantal Keder-
landsche Gezangen, die, weleer voor lloomsch-Katholijke
huisgezinnen bestemd, ook in de Kerk somtijds vóór
of na de heilige dienst der Misse, na de Kesperen
,
en doorgaans in den Kerstijd gebruikt\'werden, was
de aanleidende oorzaak, dal deze
Verzameling van
oude en nieuwe Gezangen in 1799 in hel Heit
kwam.
,
                                             \'-
De overtuiging, dat ook in zangoefeningen, die
geen wezenlijk deel van de openbare Godsdienst uil-
maakten, de betamelijke stichting en orde behoorden
plaats te hebben, deed de beschaafde Koren weldra
besluiten, om van dit niemve werk gebruik te maken,
en eenige oude Gezangen met derzelver onnutte rijm-
klanken, zonderlinge bastaard- en stopwoorden, Ie
gelijk met sommige uil de maat gerukte, en voor ver-
betering onvatbare zangwijzen aan de vergetelheid op
te offeren , en hel gevolg is, dat men zoo niet meer
als voorheen, door een wild geschreeuw omringd en
gestoord wordt, en dat zelfs bij hen, die in de
-ocr page 8-
VOOKKEDE.
VI
zangkunst niet ervaren zijn, (Ie vereischle orde beter
dan te voren wordt in acht genomen.
De Opstellers, vertr. .zwende, dat het getal dezer
Gezangen toereikende zoude zijn
, om dat der af ge •
schafte te vervangen , hebben geoordeeld
, zich te moeten
bepalen bij zoodanige gemakkelijke
, en in de maat ge- W\'
stelde zangwijzen
, als lot besparing van meerdere
kosten door Gregoriaansche noten konden afgebeeld
worden
, gelijk dan ook, lol bevordering van een gepast
accompagnement, ter zelf der tijd e.ene afzonderlijke
Orgelpartij met muzijknoten is uitgegeven.
Tot onderrigling kan het niet ondienstig zijn aan
ie merken, dat de
Transpositie, bij de sleutels ge-
plaatst
, een geschikter middel is, om aan ieder zang-
stuk eene bekwame hoogte te geven
, dan de bijvoeging
van onderscheidene
kruisen of mollen, die aan den
ouden Gregoriaanschen zang vreemd zijn, en den
zanger misleiden kunnen. Hij volge dan, naar aan-
leiding der gewone
ut-, fa- of\' so\\-sleutels, den natuur-
lijken
(diatonieken) san gladder, zonder andere kruisen
of mollen te gebruiken, dan die door toevallige teekens
worden aangewezen.
liet woord Koorzang, bij sommige Gezangen voor-
komende, geeft te kennen , dat die veel overeenkomst
hebben met den Gregoriaanschen zang, terwijl al de
andere, als met meer gebrokene of gefigureerde noten
voorzien zijnde, eenen muzikalen smaak in het aan-
gewezen
Tempo vereischen.
-ocr page 9-
VOORKEDE.                                     VII
Be spelling, welke om hare verscheidenheid de
twee vorige uitgaven ontluisterde, en waarover de Ver-
zamelaars zich niet hadden kunnen vereenigen, is in
dezen druk merkelijk verbeterd; voor het overige is
er tijd noch moeite gespaard, om de proeven dezes
werks van alle misstellingen te zuiveren. Indien nog-
tans, hetzij onder het afdrukken der noten, of
anderzins, feilen moglen ingeslopen zijn, gelieve de
bescheiden Lezer die, waar het noodig zij, te ver-
beteren.
-ocr page 10-
TTITI^EQGING DEK ZANGTEEKENEN.
t
~ beteek ent in de muzijk eene volle maat van 4 kwart-
Ë: noten.
3: dezelfde maat, verkort op 1
5of=              ?              ?             ?
een halve noot, een kwart, een achtste, drie achtste,
in éénen adem
te zingen.
rustteeken         rustteeken         rusttceken
van i noot. van $ noot. van |- noot.
""* verlenging van een rustteeken of noot (point d\'orgue).
-ocr page 11-
GEZANGEN
IN
DEN ADVENT.
GEZANG I.
Koorzang.
^3=1
sleutel, püë:
-H-
Op, Zondaar! die niet schreit, Maak
ES
n **-
u door rouw
au
be - reid,
ïer
<omste van
BB
Gods
>,
m U\'
««•
|
—«-------------
Zoon, Die neerdaalt uit zijn\' troon: Hij komt,
k.
II
ma
-*iT
>^
H "
\' ,B 1
\' "• *
«♦
Hij komt Ons zoeken teederlijk; Doe met oot-
I
A=ï^
-M-
moed nu ware boet\', Zoo schenkt Hij u zijn rijk.
Verlaat het zonden pad,
Ga tot het reine bad,
Leg af den wereldlust,
En geef uw ziele rust:
Deez\' tijd, deez\' tijd
Diene u ter boete en beê,
Nu God de Heer komt tot u neêr(
En biedt u zijnen vree.
-ocr page 12-
GEZANGEN IN
Ontwaak dan, mensch! ontwaak
Uit uwe zonde, en haak
Naar uwen Vredevorst,
En lesch uw\' zieledorst:
Ontwaak! ontwaak
In deez\' genadetijd;
Volbreng uw\' pligt, wijl \'t hemelsch Licht
U ro"ept ten zondenstrijd.
De Heer en Vorst van all\'
Gaat dalen in dit dal,
Voor ons, die door \'t venijn
Der slang verdorven zijn.
Het Woord, het Woord
Des Vaders is gereed,
Voor die gewond zijn door de zond\'
Van Adams boomvruchtsbeet.
Eeeds naakt de blijdste dag,
Dien ooit het schepsel zag:
De dag, die \'t menschdom redt,
En \'t helsch serpent verplet.
O mensch ! o mensch !
Treed toe, de tijd is kort;
Opdat ge in nood, door d\'eeuw\'gen dood
Niet overvallen wordt.
Dus, Katholijke Schaar!
Neem dezen tijd wel waar;
Val met een\' diep\' ootmoed .
Den Vredevorst te voet,
En bid, en bid,
Dat, door zijn\' lifefdeband,
Hij u bereid\', en zoo geleid\'
In \'t hemelsch Vaderland.
-ocr page 13-
11
DEN ADVENT.
GEZANG II.
Getrokken uit de groote Antiphonen van den Advent,
genaamd O.
Teederlijk.
sleutel. —fis^tzzrzz:
:B=ïr*=r-*J
O Wijsheid!
uit God zelv\'
ge-
boren 1
Die
hs-
m----*-----*-
a
-**-
.. C . -----. T..
—*------------1_7_
-# -
al
- les
in
uw
weegschaal
wikt
Voorziet,
* ♦ j.
be-
ti.
l
* • *
»j>
I
- M"
i
"UB
m <
zorgt en zacht beschikt, Ei kom! wij wenschen u te hoo-
—*-
Sb B1™ •♦
B
a «>*
P--------------------
^ "
ren.
Ja kom, en wil ons krachtig leeren Den
ïk
_♦------*—«-----_ _
--------*f
ife—*_
~---------------------"—•-----\'iri
*> m m »*l
weg, die naar den Hemel leidt, En maken onze
m
*\' f U *
** *j.
—-----a-------------
* » b"
—**«=
ziel bereid, Om zich opregtlijk te be-kee-ren.
O God! die Isrels Volk geleidde,
Aan Mozes in het vuur verscheen,
Uw Wet schreef in den harden steen,
En \'t met uw gunsten o verspreidde:
Ach! wil tot ons ook nederkomen,
Verlos ons door uw sterke hand,
En voer ons naar \'t beloofde Land,
Dat overvloeit van vreugdestroomen.
-ocr page 14-
12                               GEZANGKS IN
O JJloem! uit Jesscs stam te wachten!
Op wien de Vorsten zullen zien,
Tot wien het Heidendom zal vliêu,
En zich door U gelukkig achten.
O Heilbloem ! wil voor ons ontspruiten,
Laat ons beschouwen uwe kleur,
Inademen uw\' zoete geur,
En werp het slangengif naar buiten.
O Gij ! die zult den schepter voeren,
Den sleutel dragen, die ontsluit,
Wiens magt door niemand wordt gestuit,
Wiens rijk ook niemand kan ontroeren:
Wil toch , o Magtige! verschijnen ,
Verbreek de ketenen dergeen\',
Die, door benaauwdheid en geween,
In hun gevangenissen kwijnen.
O Heillicht! dat eens op moet dagen,
O Glans van \'t eeuwig schittrend Licl
O zuivre Zon ! wiens aangezigt
Niets ongeregtigs kan verdragen.
Ei! kom te voorschijn uit de kimmen,
Bestraal degenen, die ontbloot
Van licht, thans, uit het land der dood,
Verlangen tot U op te klimmen.
O Vorst der volken! hun Verlangen!
O Hoeksteen! die de harten bindt
Van Jood en Heiden, hoogst verblind,
Zij zullen uwe Wet ontvangen.
Kom dan, o Heiland aller menschen!
Uw liefde zij aan hen besteed ;
Zij zijn door U uit leem gekneed;
Vervul hun zuchten en hun wenschen.
-ocr page 15-
\\ó
DEN ADVENT.
O God! die eens met ons zult wonen,
Wiens Wetten zullen zijn betracht,
Wiens komst het Heidendom verwacht,
Ei! kom, en wil uw aanschijn toonen;
Wil, o Emmanuël! afdalen,
Om in den nood ons bij te staan,
Te redden, en van schuld te ontslaan,
Wil ons met uwe gunst bestralen.
GEZANG 111.
Langzaam.
D
sleutel.
r3*zs£zri=ï^=?^
\'k Groet U, Ma - ri - a! Maagd van God ver-
H , |fejT«*_*~§[ \'-«-**-
II
heven; Gij zijt ge - zegend boven alle vrouwen;
Gij zijt de Moeder, die ons brengt het leven, en
ii
81"
-11-**
doet be - trou - wen.
Vele genaden hebt Ge, o Maagd ! bekomen,
God is met U, ja, Gij kunt Hem behagen;
Hij doet zijn gunsten in U overstroomen,
uw levensdagen.
-ocr page 16-
14
GEZANGEN IN
Hoor welk een boodschap Gabriël bij dezen
U van Gods troon brengt: Gij , o Hemelschoone!
Gij zult ontvangen, en de Moeder wezen
van eenen Zone.
De naam, o Maagd! dien Gij aan Hem zult geven,
Die naam is JESUS: Hij zal onze wenschen
Voldoen, en schenken zaligheid en leven
aan alle menschen.
Hoor ons, Maria! zeg: de Heer gebiede;
Laat deze Bode spoedig opwaarts keeren;
Zeg: \'k ben zijn dienstmaagd, zeg: dat mij geschiede
naar \'t woord des Heeren.
Laat nu, o Heem\'len! ja laat nu afdouwen,
Gij, Wolken ! regent ons den Uitverkoren,
Die, om ons, uit de nedrigste der vrouwen
wil zijn geboren.
Lof zij den Vader, Lof den Zone mede:
Lof zij den HeiFgen Geest, in alle tijden:
Lof U, Maria, dat we ons eens in vrede
met U verblijden.
-ocr page 17-
15
DEN ADVENT.
GEZANG IV.
Koorzang.
B mol
^-----1——_4_
sleutel, pzfcjd—*-r-*-
u
, Eeu
- wi -
ge en
al - mag - tig !
u,
a f» "*•
%A
God ! aan-roe-pen wij ; Wil on - zer zijn
ge-
—« m—"------"------xm
_M_:)e_
JE
dachtig, Maak Jakobs huis eens blij\':
Wil
a 1 a
ê* m m m
"* na "
i
den Mes - si - as zen - den, Die ons ver-los
i-sen
i
• m f» "• t^
1 « >~
i f
zal Van al - Ie ziel - el - len - den,
Ge-
5—«il-------"—"—urn
M—•*"\'
wrocht door A-dams val.
Ach! mogt mijn oog aanschouwen,
Die reine Hemelmaagd,
Deze edelste aller vrouwen,
Die God zoo heeft behaagd,
Dat zij eens zal ontvangen
Den Heil vorst, \'t eeuwig Goed,
Hem, die steeds ons verlangen
Naar \'t heilgoed stijgen doet.
\'k Bemin van ganscher harte
Deez\' Maagd, deez\' Deugdenzon ,
Die \'smenschdoms vijand tartte,
Wijl zij Gods gunsten won;
-ocr page 18-
10                               GEZANGEN IN
Want zij is uitgelezen
Van in der eeuwigheid,
Oui Moeder eens te wezen
Van Zijne Majesteit.
De Engel.
Ik groet U, vol genade,
Gezegend zijt Gij mij :
De Heer is vroeg en spade
Gansch met U, blijft U bij;
Hij heeft U uitverkoren;
Hem zijt Gij toegewijd:
Uit U zal zijn geboren
Gods Zoon, die \'t al verblijdt.
Maria.
Wil mij uw woord verklaren,
Zeg mij den zin daarvan,
Hoe zou ik kunnen baren,
Tk kende nooit een\' man?
Geen man kwam mij ontrusten
In mijne zuiverheid;
In God zijn mijne lusten,
\'k Ben tot zijn\' dienst bereid.
De Engel.
God wil uw\' lof verbreiden,
Daarom wees niet bevreesd;
Hij zal, o Maagd! U leiden,
En zenden zijnen Geest.
Diens kracht zal U omschijnen,
Daar Gij, van Hem vervuld,
Maagd blijvend\' zonder pijnen,
Gods Moeder worden zult.
-ocr page 19-
DEN ADVENT.
Maria.
Gods wil is mij gebleken,
\'k Heb zijn besluit gehoord;
\'k Zal nu vol blijdschap spreken,
\'t Geschied\' mij naar uw woord.
Mijn ziel maakt groot den Heere,
Mijn geest springt op van vreugd,
Ik zing ter zijner eere,
Door zoo veel gunst verheugd.
Laat ons nu blijde toonen
Aanheffen tot hare eer;
Haar voorspraak doe ons wonen
Bij God, haar\' Zoon en Heer.
Maria! doe ons pralen
In \'t zuiver goud der deugd,
Opdat we in \'s Hemels zalen
Meêdcelen in uw vreugd.
GEZANGEN
IN
DEN KERSTIJD.
GEZANG V.
Matig vrolijk.
g-=-,I*_L "rr-r-L:j
"Verheug u, Christenschaar! Wil juichend
-m------«-
-M-
lo-ven, Hem, die van bo-ven Komt, en maakt
2
-ocr page 20-
18
GEZANGEN IN
É*--------------
- »..•*—"
.--------1 f> ,
den
heih
veg
klaar.
De
vreugdrijkt
Englenstem
>i
Nfc
m
m
B
•. *r
1 1 m~
11 * ♦*
. •*_
t # ^
-V-1-
Drijft ons naar Bethlehetn, Alwaar ge-boren is het
IE
-M-1=
Kind, Gods Zoon, die ons be • mint.
Hij komt van \'t Hemelhof,
En brengt ons mede
Den zielevrede;
Hem zij hartedank en lof!
Treedt aan, valt Hem te voet,
Hij is ons hoogste Goed,
Hij boet voor ons en maakt ons vrij
Van zondenslavemij.
In eene reine Maagd
Werd Hij ontvangen;
Al ons verlangen
Was Hij, die onze ellend\' draagt.
Zijn goddelijke gloed
Ontvonke ons kil gemoed;
Doe ons, met lofzang en gebeên,
Tot Hem ten stalle intreên.
Minrijke Vredevorst!
Verhoor ons smeeken:
Lesch uit uw beken
Onzen heil- en hemeldorst.
Laat uit uwe ootmoedszucht
Ons trekken deze vrucht:
Dat we U, verleen ons die genaê,
Steeds volgen vroeg en spaê.
-ocr page 21-
19
DEN KERSTIJD.
GEZANG VI.
Koorzansr.
. . *-j?A_*Kr
sleutel. C—-—^
O Kersnacht! een der langste nachten,
:5E^
ipc
i—*
Des Hemels licht breekt door met krachten
&
HJ-r^.. \' -I
Regt mid - den in de duis - ter - heid. De
te
*
^
glans der ster - ren in het duis - ter Ver-
IE
ËË
baast de her - ders door zijn\' luis
ter,
♦=1
*
Als \'s werelds vree hun wordt verbreid.
Een Engelrei verkondigt vrede;
Een helder licht wijst hun de stede,
Alwaar de God-Mensch nederligt:
In eenen stal was, bij twee beesten,
In eene kribb\', den Allermeesten
Op \'t hooi een ligplaats toegerigt.
Op \'t hooi! gewonden, ja, in doeken,
Ligt Hij, Verlosser, die de vloeken
Van \'s menschdoms welverdiende straf
Op zijne schoudren hier moest dragen,
En zoo, door lijden, pijn en slagen,
Moest door den dood gaan in het graf.
-ocr page 22-
20
GEZANGEN IN
Om ons met Hem te doen verrijzen,
En eeuwig Hem door zang te prijzen,
Voor zijne liefde, die Hem leidt,
Om neer te dalen van hier boven,
En zoo op de aard\' te zijn verschoven,
Om aller menschen zaligheid.
O, minrijk Kind! en God te gader!
Een met den Heil\'gen Geest en Vader,
Die is, die was, die wezen zal:
Van wien, in wieu, door wien wij leven,
Wil ons toch die genade geven,
Dat wij U kennen Een en Al.
GEZANG VIT.
Navolging van den Lofzang C/trisle Redemptor.
Langzaam.
B mol __3
_
*m
M
i
sleutel. p^4,-
O, Jesus! vleesch ge - worden woord ! De
ï
Morgen - star, die elk be - koort, Des Vaders
Zoon van eeuwig - heid, Ge - lijk met Hem in
Majes-teit, in Majes-teit, in Majes - teit.
O Heiland! Glans van \'t eeuwig Licht!
Tot U blijft onze hoop gerigt,
Verhoor \'t geroep van onze beê,
Verleen genaê, schenk uwen vree.
-ocr page 23-
21
DEN KERSTIJD.
\'t Heeft immers U, o Heer! behaagd
Te dalen in den schoot der maagd,
Om \'s menschen heil en zaligheid,
Te worden Vleesch, zoo lang voorzeid.
Deez\' dag, waarop elk Christen juicht,
Deez\' blijde dag Uw komst getuigt,
Ab Engel, dien de Vader zond,
En Middelaar van \'t Nieuw Verbond.
Waar zag me ooit zulk een liefdegloed!
Wees welkom, Jesus ! wees gegroet,
Wat hernel, aarde en zee bewoont,
Zijn blijdschap thans door lofzang toont.
Van ons, bevrijd van \'t helsch gebroed,
Door \'t, vloeijen van uw dierbaar bloed,
Zal, Heer! zoo nu als na deez\' tijd
U eer en lof zijn toegewijd.
GEZANG VIII.
Matig vrolijk.
-m—
m
sleutel. f—jP
Aangenaam en lief-lijk duister, Door der
3*=*:
:!=§♦=
l
-m—
sterren glans ver-licht, Gij voor-spelt een\'morgen-
É
xzêêl.
:u__1
luis - ter, Waar de schoonste dag voor zwicht;
-ocr page 24-
22
GEZANGEN IN
r=
Wijl Mes - si - as dezen nacht Zijnen Hemel-
e
troon ver-laat, Voor het mensche-lijk ge-slacht,
HM-
Dat in de erfschuld treuren gaat.
Hij komt het den vrede schenken,
Dien \'t verloor door Adams val.
Heilrijk lot! wie durfde denken,
Dat de Godheid in een\' stal
Zou verschijnen als een Kind,
Nedrig, in \'t verborgen groot,
Dat, daar \'t willige armoe mint,
Ttust zoekt in een\' maagdenschoot.
Want Maria, die in \'t leven
Nooit door blinde drift bezield,
Maar door hemelmin gedreven,
\'s Werelds schijnschoon dwaasheid hield,
Blijft nog Maagd, schoon Moeder Gods,
Daar zich \'t Eng\'lenheir verheugt
In deez\' heil- en deugdenrots,
Zoo voor ouderdom als jeugd.
Welk een vreugd! wat zielsgenoegen
Wordt ons zoekend hart gewaar,
Als we in Bethlem ons vervoegen,
En den Albeheerscher daar,
Op den schoot der Moedermaagd,
Zien in \'t kleed der sterüijkheid;
Hem, die \'t beeld der Godheid draagt,
Ons ten heil zoo lang voorzeid!
-ocr page 25-
DEN KEUSTIJD.
Biedt Ge U aan, om ons Ie winnen,
Tot dat smartlijk oogenblik,
Sterk dan, Jesus ! onze zinnen,
Om te ontgaan des vijands strik,
Die ons waar geluk benijdt;
Maar, de Hemel zij geloofd!
\'t Heillicht, dat Gij voor ons zijt,
Heeft zijn dwaallicht uitgedoofd.
GEZANG IX.
Koorzang.
O -.
1
:P=
sleutel. ♦*-e~j~*:
O za-lig, hei - lig Beth-le-hem! Van
nt
*l£
»*♦
ac
duizend\' steden uitverko-ren, Ver-eerd meer dan Je-
wm^
aS
ruzalem, Want Jesus is in u ge - bo - ren.
O, Bethlehem! wel kleine stad,
Klein van begrip, maar groot van waarde,
Gij zijt dat alleröelste vat,
Eu de allerrijkste stad der aarde.
Verheug u dan, o Israël!
Hoe mogte u meerder heil omringen?
Tot u treedt in, Emanuël,
Wil uit den zondenslaap opspringen.
-ocr page 26-
24                               GEZANGEN IN
O, Vorst Messias ! wondergroot!
Hoe wordt Gij hier aldus gevonden,
Op hooi en stroo, in zulk een\' nood,
In arme doekjes teer gewonden?
Gij hebt het firmament gemaakt,
Alwaar U loven \'s Hemels Geesten;
Maar hier, in armoe en schier naakt,
Ligt Ge onder d\' adem van twee beesten.
Gij wordt geboren in een\' stal,
Geen\' mensch bekend, bij nacht, in \'t stille;
Maar de Englen zingen met geschal:
Vrede aan den mensch\' van goeden wille!
O, magtig God! ons opperst\' Goed!
Wat liefde heeft U dus getrokken,
Dat Gij aanneemt ons vleesch en bloed?
\'t Ts om den mensch tot U te lokken.
Kom dan tot Hem, gij, Adams kind!
Hoe kunt gij nog de wereld minnen?
Daar Jcsus zich aan u verbindt,
Draag aan Hem op, hart, ziel en zinnen.
GEZANG X.
Gematigd.
,ieuïi. FJEEQ^=-=t_L ** - g
Die de zon haar licht kwam ge » ven ,
-». \'
*
_
"*
•f
m
*-
—*—
1
|
Ligt hier in den duistren nacht, Die al \'t schepsel
-ocr page 27-
25
DEN KERSTIJD.
r-**—x , .
1 " 1 _
* •*
> " U
m \' .
r " - BB
schenkt het leven, Wordt van ve-len hier veracht:
Hij, de Heer van \'t groot heelal, Die het alles
• i,
=B=3l
kleedt en voedt, Ligt hier naakt in d1 armen stal,
^Ö!E=ÏES=
Ziet eens wat zijn liefde doet.
Hij, Hij ligt hier zelf in banden,
Die de vrijheid baren zou,
Die de Serafs doet ontbranden
Ligt en trilt hier zelf van kou\'.
Hij, voor wien de Hemel beeft,
Die al de aard1 met vuur beschonk,
En met all\', wat op haar leeft,
Ligt hier zonder vuur of vonk.
Die aan \'t voglenheir de veeren,
\'t Vee en vacht en deksel gaf;
De Oppervorst, de Heer der heeren,
Krijgt zelf maar een\' herders staf
Van de herdren, arme liên,
Voor zijn kribbe stroo en hooi,
Daar zij Hem ten voedsel biên
De otters van hun schaamle kooi.
\'t Eeuwig Woord ligt zonder spreken;
Kom nu, zondaar ! spreek, \'t is tijd,
Boet uw zondige gebreken,
Maak ze u aan zijn kribbe kwijt.
-ocr page 28-
26
GEZANGEN IN
Spreek Hem nu ootmoedig aan,
En belijd Hem uwe schuld,
Daar gij van uwe euveldaên
\'t Vol ontslag verkrijgen zult.
lïied Hem dan uw hart en leven,
Zeg: Heer! dit is voor U alleen,
\'k Zal het aan het vleesch niet geven,
Noch de wereld: neen! o neen!
\'k Wil het nooit ten dienste biên
Aan hetgeen mij van U scheidt;
Maar aan U, dat het U dien\'
Nu en in alle eeuwigheid.
GEZANG XI.
Koorzang.
B mol __
sleutel, EEzI:
Mijn ziel, gewekt door de Englenstem, Spoedt
^ .__«—mi—1_. " "*
3L-M-U»\' _. "
" . t
zich verrukt, naar Beth-le-hem, Om daar te aan-
«=*♦:
É
" *         W
bidden \'t nieuw ge - bo-ren Kind, Waarin, vol
vreugd, zij haar\' Verlosser vindt.
O Kind van eindelooze magt!
Eeuw in, eeuw uit, met smart verwacht;
Gedoog, dat ik voor U hier nederkniel\',
Voor U, die komt tot heil van mijne ziel.
-ocr page 29-
27
DEN KERSTIJD.
Daar \'t Godlijk Licht met de aarde paart,
Een Hemelheir bijeen geschaard
U looft, wie juicht thans niet, wiens hart zwijgt stil i
Daar Gij brengt vree den mensen\' van goeden wil.
Ik zing dan ook met de Englenrei
Uw\' lof, terwijl ik met U schrei,
Om mijne schuld, die U in het aardsche dal
Uit liefd\' doet komen, U, mijn God! mijn Al!
Bezit mijn ziel, o Hemelvorst!
Gij, Heer! naar wien zij snakt en dorst.
Ontvang haar\' tranenvloed en haar gebecn,
Wijl Gij om haar komt dalen hier beneên.
Bestuur mijn hart, mijn ziel en zin,
En geef, dat ik, uit wedermin,
U bijblijv\', steeds tot uwe dienst bereid,
Om U te loven, Heer! in de eeuwigheid.
GEZANG XTI.
Vrolijk.
sleutel, p—4-fl—ï—oaJ—Itzr~:
0 welk een schittring, welk
m
ge-ilonker,
kL
m a«~.
"
>l& a
- ai=~
EB g
Ontwaar \'k in \'t donker ! Des Heilands komst wordt
JE,, b\\r\\-U___f
-H-
:.m:
-tm-
hier ge - meld; Het heir van God, den Hart-ont-
fes
I
-M-
von - ker, Met een he - mei - licht ver - zeld ,
-ocr page 30-
28
ÜE
GEZANGEN IN
Brengt deez\' tij - ding, Brengt deez\' tij - ding
-WB-
-BB-
ia
aa
Aan de her-ders op het veld ,
Aan de her-
\'L m \' 1
«b mm m __
I " 1 -M-W
ders op het veld.
Gods Afgezant zegt: Wilt niet vreezen;
Maar vrolijk wezen,
Mijn boodschap geeft u stof tot vreugd,
De Zaligmaker, nooit volprezen,
De oorsprong van uw zielsgeneugt,
Is geboren,
Is geboren,
Gaat, begroet Hem, weest verheugd! bis.
Men hoort terstond de Hemellingen,
Verruklijk zingen
Een blij gezang tot Godes eer,
De herders, die deez\' mare ontvingen,
Gaan ten stalle in, knielen neer,
Zij aanbidden,
Zij aanbidden
Jesus , hunnen Opperheer. bis.
Mijn ziel! kom in deez\' stal vernachten;
Wil daar betrachten
Gods liefde tot den sterveling,
En loof Hem uit al uwe krachten,
Hij zoekt uwe zaliging;
Ja Hij leidt u,
Ja Hij leidt u
In der uitverkoornen kring. bis.
-ocr page 31-
29
DEN KERSTIJD.
GEZANG XTII.
Gematigd.
^
ï£^
sleutel. S
P
O wat wonder-lij-ke dingen, Wat een on-ge-
1
ÏS
;o:
woon ge-zigt! \'k Hoor hier de Englen vrolijk zingen,
ï
iSac
BB
\'k Zie bij nacht het hemelsch licht. Ach ! wat groote
Jtac
fel" ,
won-der-he-den Vind ik in een\' bees - ten - stal;
h==m^=f=—* ,=L-i SZ=I=z^t
\'k Zie een Kind, dat hier be - ne - den
-M-
Vrec brengt, Kind, doch Heer van all\'.
De Eeuwige wordt nu geboren,
Die niet lijden kan, lijdt pijn,
\'t Woord heeft zijne spraak verloren,
En de Zon is zonder schijn.
De Almagt is in slechte doeken,
Wijsheid zelf schuilt in dit Kind,
De Englen komen God daar zoeken.
Waar \'t onnoozel Wicht zich vindt.
Wie kan dit ooit achterhalen,
Dat het is geweest een stal,
Om den luister te bepalen
Van den Koning van \'t Heelalp
-ocr page 32-
30
GEZANGEN IN
Daar Gods Zoon zich komt verloonen
In de diepste nedrigheid,
Bij de beesten wil Hij wonen
In de plaats Hem toebereid.
Weg dan, rijkdom! pracht en eeren
Liever ben ik nedrig, rein.
Daar ik zie den Heer der heeren.
Arm, verlaten, zwak en klein.
Beter in den stal te blijven
Bij Maria en haar\' Zoon,
Dan de wetten voor te schrijven
Op Herodes trotschen troon.
Bij de kribbe is mijn genoegen,
\'t Is de stal, die mij behaagt,
\'k Zal mij hier bij Jesus voegen,
En bij de allerreinste Maagd.
Vruchtloos is het op te zoeken
Schatten, hoogen staat en eer,
Alles vindt men in deez1 doeken,
In dit Kind, mijn God en Heer.
GEZANG XIV.
De Lofzang Lactabundus exultet fideüs chorus.
Matig vrolijk.
sleutel. cEL.
Hoe laat zich de blijdschap hoo - ren
S- i m------m♦rzF-------------==rT j «*♦ * ~^>r::
Van de t\' zaamge-vloeide schaar! Die \'t gejuich der
-ocr page 33-
31
DEN KERSTIJD.
3^=»=
-H-
Englen-koren In haar\' boezem wordt ge-waar;
3
it=5c
-m—»-
»« "
sw—m-
Nu de lleerscher van al de aarde, Nu de Koning
» .
• > m __
B B *B A#
k" aal
van \'t Heel-al, Dien een maagden-schoot haar baarde,
f:
Wordt ge - bo - ren in een stal.
De Engel van den Raad des Heeren
Komt, als \'s levens rijkste bron,
\'t Ligchaam van een\' Maagd vereeren;
Uit een ster verschijnt een Zon.
Deze Zon gaat nimmer onder,
Deze ster blijft, rijkst van glans,
Schittren, als het grootste wonder,
Aan den blaauwen hemeltrans.
Zoo, gelijk een ster in \'t duister
Blinkt en licht, is deze Maagd,
Altijd zuiver, rijk in luister,
Met haar\' Zoon, reeds opgedaagd:
En gelijk geen ster in \'t stralen
Ooit den glans der andren dooft,
Ziet men ook den luister pralen
Van den Zoon, om Moeders hoofd.
Ziet, de hooggetopte ceder,
De eer der bergen van \'t heelal,
Daalt bij nedrig hyssop neder,
Neemt een plaats in \'t lage dal.
-ocr page 34-
32
GEZANGEN IN
\'t Woord, de beeldtnis van den Vader,
Wordt nu vleesch uit eene Maagd,
Die dus God en mensch te gader
Tn haar zuiver ligchaam draagt.
Isaïas kwam \'t verkonden,
En der Joden Synagoog
Bleef met blindheid nog omwonden,
Schoon dat licht haar straalde in \'t oog,
Maar gelooft zij geen Profeten,
Zij geloov\' dan \'t Heidendom,
De Sy billen doen \'t haar. weten,
Geen orakel blijft er stom.
Ongelukkige! wil nadren,
Leg toch af uw ongeloof,
Hoor de stem van uwe Vadren,
Blijf niet voor hunne inspraak doof.
Dien de Aartsvaders u voorspelden,
Hij, die \'s Vaders oog behaagt,
Dien de schriften u vermelden,
Is geboren uit een\' Maagd.
GEZANG XV.
Vrolijk.
sleutel.
Geef nu, o mensch! een liefde - blijk,
È
^**-
SE
±az*i
En zing op blij - den toon: God noodt ons
-ocr page 35-
DEN KERSTIJD.                              33
al - len tot zijn rijk, Daar - om zendt Hij zijn1
"
h>
«*
ma-
Bg
• "
-----BI---------
Zoon. Daar - om zendt Hij zijn\' Zoon.
Hij daalt, die ons behoeden zal,
Om ons wordt Hij een Kind;
Ga, ga naar Bethlems beestenstal
Hem zien, die ons zoo mint. bis.
Een Engel brengt deez\' blijde maar\'
Van ons verlossingswerk,
De vree wordt door Gods Englenschaar
Verkondigd door het zwerk. bis.
Gods Zoon, omkleed met vleesch en bloed,
Geboren uit een\' Maagd,
Ligt daar: o wondre liefdegloed!
Dien Hij den mensch toedraagt, bis.
Om ons komt Hij uit \'s Vaders schoot,
Om ons komt Hij beneên;
Treed toe dan, mensch! in uwen nood,
Met lofzang en gebeên. bis.
Juich, juich! mijn ziel! maak blij geschal,
Zing zijnen naam ten prijs,
Hij is \'t die u geleiden zal
In \'t hemelsch Paradijs, bis.
-ocr page 36-
34                               GEZANGEN IN
GEZANG XVI.
Langzaam.
^_,_ m i V—*~ »♦ ♦ -»---------
tr 1
G
sleutel.
De Spiegel van Gods Ma - jes - teit, De
-K--
-w—r=-
Glans van \'t eeuwig Licht, Het Beeld van Gods zelf-
F
ii
-a*-
standigheid, Ver-schijnt aan ons ge - zigt.
De Ster uit Jacob opgegaan,
Het Zaad van Abraham,
Gaat zich met onze schuld belaën,
De Leeuw uit Juda\'s Stam.
Die de Alpha en de Omega heet,
\'t Beginsel en het end\',
Ts met een\' heerschappij bekleed,
Die geene palen kent.
De Zoon van David, Jesse\'s Spruit,
De God van Israël,
Volbrengt zijns Vaders raadsbesluit;
Hij is de Emanuël.
Gezegend is Hij, die, alhier,
Komt in des Heeren naam;
Ontbloot van allen aardschen zwier,
Roept Hij zijn volk te zaam.
Hij is geboren uit een\' Maagd,
Gods welbeminde Zoon;
Hij is \'t, die onze smarten draagt,
O niensch! volg zijn geboön.
-ocr page 37-
35
DEN KERSTIJD.
GEZANG XVII.
Koorzang.
\'1\'\'\'uln\'
«é.
mol
i
i
i
. •*.
1 r*
_
c
Angst eu zorg en kom - rner vlugten,
E
\'t Menschdom heeft niets meer te duch - ten;
\'— —~            y t--------------—
Want in eenen ar - men stal Is den Red - der,
\'                       —-------"\'        ♦-----M-======---------
is den Redder van \'t heel - al, Ter geboorte een
atfcffi
m m t «-f
I
Ë
plaats ge-we-zen, Om uit liefde, om uit liefde ons
r-^-» - \'„pi^r,-----i-J^Jbzftcgïi
te ge - ne - zen , Van het aan - ge - bo - ren kwaad,
c------.-------1-----* i I
m: K1 n
k "
a »♦ vw9 m^
w
Daar de ziel om treuren gaat. Daar de ziel om
-m-
treuren gaat.
Hij, der Englen lust en leven,
Voor wiens magt de duivels beven,
Ligt hier naakt als zonder kracht,
Heel verschoven, heel verschoven en veracht.
-ocr page 38-
36
GEZANGEN IN
Hij, die \'t zonlicht eerst verwekte,
En den sterv\'ling, en den sterv\'ling overdekte
Met zijn godlijk liefdevuur,
Beeft van koude in de open schuur, bis.
Welk een\' plaats vol zorglijkheden,
Koost Gij voor U teed\'re leden,
Teeder kindje! was \'t bestemd,
Dat Ge om zondaars, dat Ge om zondaars, vast-
In der zonden boei, te ontheffen,
                  (geklemd
\'t Vreêverbond met, \'t vreêverbond met God te treffen,
Tot der menschen heilbehoud,
Dus op de aard\' verschijnen zoudt? bis.
Hoor dan ons ootmoedig smeeken,
Smoor de zondige gebreken,
En gedenk geen jonkheids schuld;
Maar verleen ons, maar verleen ons, bij geduld,
Kracht, om \'t zondigen te weren,
U als \'t hoogste, U als \'t hoogste Goed begeeren,
U, die ons den weg bereidt
Tot een zalige eeuwigheid, bis.
GEZANG XVIII.
Deftig.
D
sleutel. |£~~*
-w-
De scha - du - wen ver - dwij - nen, Wij
-ocr page 39-
DEN KERSTIJD.                              37
^Efem^to=^
-K1-
glans, De schoonste ster ver - schij - nen, Die
^
HH—♦•
aan ons komt ver-konden, Dat \'s le-vens Opper-
1
_
> HM ~
M
B
1
|
1 \' \'
heer Daalt, van zijn\'troon van eer, Op de aarde om
-»»-
zon - den.
on - ze
Welaan nu, stervelingen!
Verheft uw hart en stem,
Om \'t nedrig Bethlehem
Een\' lofzang toe te zingen:
Daar is Hij nu geboren,
In eenen armen stal,
Die u herstellen zal,
In \'t heil door u verloren.
O Koem en Eer der steden!
Wat wordt uw heilstaat groot,
Daar Ge, uit een maagdenschoot,
Met teere en kindsche leden,
Den Meester, Heer en Koning
Van hemel en van aard\',
Ziet, tot uw\' lof, gebaard
In eene herders woning.
Komt, volgen wij de reijen
Van \'t juichend Englendom,
En blijden herdrendrom,
Met fluiten en schalmijen;
-ocr page 40-
38
GEZANGKN IN
Laat ons zijn\' lof verbreiden,
Die uitwischt schuld e» leed
Van Adams boomvruchtsbeet.
En ons ten heil zal leiden.
Men eere en loov\' den Vader,
Die, in zijn een\'gen Zoon,
Zijn goedbeid spreidt ten toon,
Als \'s levens heilbronader.
U, Heer viin dood en leven!
Zij daarvoor dank en lof,
Van de aarde en \'t hemelhof,
In eeuwigheid gegeven.
GEZANG XIX.
Matig vrolijk.
D,S
-**—*ï
sleutel. Z—Q.
Juich, mijn ziel, wil vro-lijk zin-gen.
BE
:*_!_»:
Hij , die u ver - los - sen zal, Die om - vat de
BE!E
he - mei - kringen, Is ge - bo - ren in eeu\' stal.
"Wil hier den Messias loven,
Val in ootmoed voor Hem neer;
Tot ons heil komt Hij van boven,
Hij is onze God en Heer.
Wil met wedermin Hem danken,
Die hier zoekt een\' zielenoogst,
Zing, mijn ziel! met blijde klanken:
Lof zij God1 in \'t allerhoogst.
-ocr page 41-
39
DEN KERSTIJD.
Laat uw lofzang zich vereenen
Met den zang der Hemelschaar\';
Doch wil ook uw schuld beweenen,
Die Hem leidt naar \'t slagtaltaar.
\'k Bid, o Godmensch! wil ontvangen
Van mijn ziel, die Gij zoo mint,
Hare tranen, haar verlangen
Naar U, o zachtmoedig Kind!
Ach, mijn Heiland! wil bestieren
\'t Hart, dat U is toebereid;
Wil het met uw Godsmin sieren,
Die ter eeuw\'ge vreugd geleidt.
GEZANG XX.
Vrolijk.
B mol
sleutel.
Et
Juicht, o men - schen ! Hij, die
&=------------♦—*~h-*- * __^g
de aar - de Met haar vol - heid, die ze u
hc
*c
-M-
baarde, Uit het niet te voorschijn bragt, En den
E=£
*c
«**•
hemel, zoo vol luister, Voor u riep uit \'t ak\'lig
F———I--------------------         * »—♦------H
dnis-ter, Is ge - bo - ren de-zen nacht.
-ocr page 42-
GEZANGEN IN
Hij, de Zoon des eeuw\'gen Vaders,
Die \'t geweld des aartsverraders,
Voortgeteeld uit d\'englenval,
Waardoor de eerste menschen vielen,
Door zijn\' komst eens moest vernielen,
Is geboren in een\' stal.
Hij, de bron van heil en orde,
Is voor ons nu mensch geworden.
Met de sterflijkheid bedeeld;
Om ons allen door zijn sterven
\'t Eeuwig leven te doen erven,
Als herschapen naar zijn beeld.
Uit de Moedermaagd geboren,
Door de Godheid zelf verkoren
Tot het groot verzoeningswerk,
Komt de Vorst der Cherubijnen
In het sterflijk vleesch verschijnen,
Tot den opbouw van zijn Kerk.
Die den grondslag en den drempel,
Van dien Godgewijden Tempel
Eens zal leggen in zijn Bloed;
Als Hij de erfschuld aller menschen,
Naar de aartsvaderlijke wenschen,
Door zijn\' dood aan \'t kruis voldoet.
Juicht en komt dan, stervelingen!
Gode lof en glorie zingen,
Eert den Godmensch in dit Kind,
Voor u nu in \'t vleesch verschenen,
Om u weder te vereenen
Met den Vader, die u mint.
-ocr page 43-
11
DEN KERSTIJD.
GEZANG XXI.
Vrolijk.
De blijde dag is thans verschenen, De dag, die
A
sleutel.
-m-*-
?=*♦=
Adams na-ge-slacht, Door Vorst Mes-sias, zal ver-
nznr
-H-
l
*
eenen Met God, een dag zoo lang ver-wacht; De
-M»-
:<5C
dag, die \'s werelds duis- ter - heid Verdrijft, en
±Ë=fc
ons ten heilweg leidt.
De Heilzon, die ons komt beschijnen,
Wijst ons den weg naar \'t hemellicht,
Zij doet den valen nacht verdwijnen,
Dien Adams val ons had gesticht:
Een val, die nu Gods een\'gen Zoon
Doet nederdalen van zijn\' troon.
Die Zoon, uit eene Maagd geboren,
Verschijnt hier in dit jammerdal,
Om al, wie naar zijn stem wil hooien,
Te brengen tot het zalig tal.
Juich dan, mijn ziel! zing Hem ter eer\',
Hij is uw God, uw Opperheer.
-ocr page 44-
42
GEZANGEN IN
Hij, die ons \'t eeuwig goed doet erven ,
Ligt in een\' beesten stal op hooi,
Zijn ootmoed doet Hem alles derven ,
Ontbloot, ja wars, van wereldtooi.
Hij, die \'t heelal geschapen heeft,
Is de armste van al wat hier leeft.
Hij, die het stergewelf doet blinken,
Die \'t menschdom onderhoudt en voedt,
Schier naakt! Ik voel mijn geest me ontzinken,
Als \'k overweeg dien liefdegloed.
\'k Voeg mij bij u, o Englenschaar!
En loof, met u, d\'Alzegenaar.
Ik val voor uwe voeten neder,
O liefderijk zachtmoedig Kind !
O Kind, zoo minnelijk als teeder,
Maak mij van zondaar tot uw\' vrind.
Mijn\' ziel hoort uwe liefdestem,
Ze omhelze U blij te Bethlehem.
GEZANG XXII.
Wijze: Gezang VI, bl. 19, of de onderstaande.
Teeder] ijk.
JÖc
sleutel. fc|-
-M-
O mensch! loof God, wil u ver-
!> aa
m »*
MM g
k\' «
\'\'m
\'m
m — m
blijden, De Hemel • vorst komt u be - vrijden
-ocr page 45-
43
DEN KERSTIJD.
^=ï=S
mr:
Van de angst, ge - wrocht door A - dams val:
-M-
Laat thans uw har - te - droefheid va - ren , En
a^^Èz
-ii
-H-
M_
juich ver - lieugd met de En - glen - scharen:
-M-
De vre • de daalt op \'t aardsche dal.
De Hemel is alreê ontsloten,
De waarheid uit der aard\' gesproten,
Is opgegaan in dezen nacht.
Messias is alhier verschenen,
Hij zal den mensch met God vereenen,
Hij, die zoo lang hier was verwacht.
Het Woord vol van genade en waarheid,
Een Licht, dat blinkt vol hemelklaarheid,
Het voor ons vleesch geworden Woord,
Gods Beeld, de ware Spruit des Heeren,
Komt ons den weg ten heil hier leeren;
Welzalig is hij, die Hem hoort.
De Heilzon uit de kim gerezen,
Des menschen Zoon komt ons genezen
Van \'s Lusthofs boomvruchts zielesmet;
Hij komt de helslangslist vergruizen,
En doen uit \'s menschen hart verhuizen,
Hij is \'t, die haar den kop verplet.
-ocr page 46-
44
GEZANGEN IN
De Heiland, \'smenschen Hartewaker,
Gezalfde, Heer en Zaligmaker,
De welbeminde Zoon van God,
Verwaardigt zich met ons te wonen,
Om aan den zondaar \'t pad te toonen
Naar het voorzalig heilgenot.
Deez\' Godmensch, onze Zielbehoeder,
De Emanuël, ja onze Broeder,
Die door zijn krachtwoord alles draagt,
Wiens Naam is: Wonderlijke en Sterke,
Het Hoofd van \'t ligchaam zijner Kerke,
Is uu geboren uit een\' Maagd.
GEZANG XXIII.
Vrolijk.
3*^
sleutel. P-4—------------
g
0
wondre nacht!
waar - voor
let licht
\' m
h
" \' "• **
BB
1
1 " •
"" .
m ma t--
Des schoonsten dags, hoe schittrend, zwicht.
3
fe"=t «M
De grootste Vorst, de Hemel - heer, Daalt op u,
in een kribbe neer, Voor \'t menschdom als een
m
-mm-
-m-»*-
menscheu kind , een menschen-kind.
-ocr page 47-
DEN KEHSTIJD.
Maria, die, uit Davids stam,
Uit Anna\'s schoot te voorschijn kwam,
Des zuivren Jozefs zuivre Bruid,
Wordt Moeder van die Heraelspruit;
Zij baart den een\'gen Zoon van God,
Den Zoon van God.
Hij \'s eeuw\'gen Vaders Evenbeeld,
Het Woord, voor de eeuwen voortgeteeld,
Nam dus het sterflijk vleesch eens aan,
Om \'t menschdom van den dood te ontslaan,
Wien \'t was ten doel om Adams schuld,
Om Adams schuld.
Hij, die uit niet mede alles schiep,
En in het eerste daglicht riep,
Daalt uit het heilvol Hemelrijk,
Wordt nu zijn\' schepselen gelijk,
In \'t nedrig kleed der sterflijkheid,
Der sterflijkheid.
Nu kent de blijdschap maat noch peil,
De grondslag van ons eeuwig heil
Is nu gelegd te Bethlehem.
Verheft, o menschen ! uwe stem,
Tot lof en dank aan d\'Opperheer,
Aan d\'Opperheer.
-ocr page 48-
46
GEZANGEN IN
GEZANG XXTV.
Zie de voorgaande zangwijze of de onderstaande.
Matig vrolijk.
D
sleutel.
i
%=3s^
Op de-zen heldren winter-nacht, Wordt
B
J--
ons het grootst ge - luk
bragt, De
ï
BE
-m*~
JlX-M.
*—♦
Schuldvoldoener, Heul en Troost, Van d\' eersten Vader
^=^^EEEEE^EES^J£Ei
en zijn kroost, Ver - schijnt in \'t licht te
"l m m
*v u 1
""«
1
-- T"
Beth-le-hem, te Beth - Ie • hem.
De Zoon, bedeeld met \'s Vaders magt,
Die \'t al uit niet te voorschijn bragt,
Ligt hier, geboren ak een kind,
Dat men in schrale doeken windt,
In eene krib in d\'armen stal,
In d\'armen stal.
Maria wordt hier Moedermaagd,
Dewijl zij \'t Godlijk oog behaagt;
Zij baart haar Kind, den Hemelvorst,
Die naar der menschen welvaart dorst,
En Adams schuld eens zal voldoen,
Eens zal voldoen.
-ocr page 49-
47
DEN KERSTIJD.
Nu staat natuur verbaasd en stom,
De Godspraak van \'t Profetendom
Wordt nu vervuld in dit klein Wicht,
Dat zich ter onzer zoen verpligt,
Den dood te sterven aan het kruis,
Eens aan het kruis.
Juich, juich dan, Adams nakroost! juich!
Dat ieders vreugd zijn\' dank betuig\'.
Deez\' nacht bragt u dat grootst geluk,
Dat u ontheft van allen druk.
Men eer\' Hem met het Englenkoor,
Het Englenkoor.
GEZANG XXV.
Deftig
*
H\'
slctital, -2* •
u
hier aan-
Wat won-dren moet
k
-------*• lI \'
i
Bi * * °*4
ba. f m «f
schouwen! Ik zie den God van eeuwigheid, Als
:öac
bm n
-»-*-
kind, dat zon
• der onderscheid, Met ons hier
f----------------"--------km
m \'
-------1*.
------------=M----..--------------------------
ligt, wie kan \'t ont - vou - wen?
\'k Zie Hem, die alles heeft geschapen,
\'t Heelal op zijnen vinger draagt,
En alles werkt wat Hem behaagt,
In de armen zijner moeder slapen.
-ocr page 50-
GEZANGEN IN
Ik zie den Heer der Hemelscharen,
Om wien het Englendom steeds juicht,
Voor wien de gansche wereld buigt,
Zich met de kleine kindren paren.
Ik zie Hem hare borsten zuigen,
Die alle scheps\'len, al wat leeft,
Het onderhoud en voedsel geeft,
Als \'t redelicht ons doet getuigen.
Ik zie Hem, die van boven dondert,
En \'t bliksemvuur op de aard\' verspreidt,
Een Wichtje, dat nu lacht, dan schreit,
Wie moet met mij niet staan verwonderd?
Met wat een eerbied moet ik knielen
Voor dit almagtig Wonderkind!
Hoe moet het zijn van mij bemind,
Die niet aoekt dan het heil der zielen!
O Godlijk Kind! o Heer der heeren!
Wil mij met lachjes van genaê,
Daar ik op U mijne oogen sla,
Verblijden en uw oog toekeeren.
Verrijk mij met een\' schat van gaven,
Beheersch met liefde toch mijn hart,
Vertroost mij in mijn\' druk en smart
En voer mij naar de Hemelhaven.
-ocr page 51-
4:\'
DEN KERSTIJD.
Op den Feestdag van de Heilige
Onnoozele Kinderen.
GEZANG XXVI.
Koorzang.
i)
Ete
:^=^
«♦—fc
sleutel. - ë: ^
O Kersnacht! schooner dan de da - gen,
r
p&
\\3M \' - m • - «i
i ï* a •
Hoe kan
He
- ro - des \'t licht ver - dra - gen ,
*L \'
Sb _
V \'
♦* i -
r •
\' "• é J v "
i
Dat in uw duis - ter - nis - se blinkt ? Hij
&:
dp:
"-*
wordt ge - vierd en aan - ge - be - den, Zijn
w±=m------~ 1 , -*Ê?A H. j
hoogmoed luistert naar geen re
den,
E
«» ♦
^
Hoe schel die in zijn oo-ren klinkt.
Hij poogt de Onnoozlen te vernielen,
Door \'t moorden van onnoozle zielen,
En wekt een stad- en landgeschrei,
In Bethlehem en op den akker,
En maakt den geest van Rachel wakker,
Die waren gaat door beemd en wei.
4
-ocr page 52-
50
GEZANGEN IN
Dan naar het west, dan naar het oosten,
Wie zal die droeve moeder troosten,
Nu zij haar lieve kinders derft?
Nu zij hen ziet in \'t bloed versmoren ,
Vergaan, die naauwlijks zijn geboren,
En zoo veel zwaarden rood geverwd.
Zij ziet het melkzog op de tippen,
Van die bestorven, bleeke lippen,
Gerukt nog versch van \'s moeders borst;
Zij ziet de teêre traantjes hangen
Als dauw, aan droppels op de wangen,
Zij ziet ze vuil met bloed bemorst.
De wenkbraauw dekt nu met haar boogjes,
Gelokene en geen lagchende oogjes,
Die straalden tot in \'s moeders hert,
Als sterren, die met haar gewemel
Het aanschijn schiepen tot een\' hemel,
Eer \'t met een mist betrokken werd.
Wie kan de ellende en \'t jammer noemen,
En tellen zoo veel jonge bloemen,
Die vroeg verwelkten, eer ze nog
Haar frissche bladertjes ontloken,
En liefelijk voor ieder roken,
En \'s morgens dronken \'t eerste zog ?
Zoo velt de zeis de korenaren,
Zoo schudt een bui de groene blacren,
Wanneer het stormt in \'t wilde woud.
Wat kan de blinde staatszucht brouwen,
Wanneer ze raast uit misvertrouwen!
Wat luidt zoo schendig, dat haar rouwt?
-ocr page 53-
DEN KERSTIJD.
Bedrukte Rachel! staak dit waren,
Uw kinders sterven martelaren,
En eerstelingen van het zaad,
Dat uit uw bloed begint te groeijen,
En heerlijk tot Gods eer zal bloeijen,
En door geen tirannij vergaat.
Op den Feestdag van de Besnijdenis
des Zaligmakers.
GEZANG VII. O Jesus! vleesch geworden Woord!
bladz. 20.
Danklied op den eersten dag des Jaars.
GEZANG XXVII.
Gematigd.
-M-
sleutel. pÖfc
Prijst den Heer. Door alle tongen Zij U
*=*ï
P3E
:nz
lof en dank gezon-gen, Die ons een nieuwjaar be-
-«~r
PEE5E
-ma-
reidt, Vader der barmhartig • heid!
-ocr page 54-
52
GEZANGEN IN
Ja, dat wij dit wel beseffen,
En uw\' grooten naam verheffen,
Wijl Ge ons leven hebt gespaard,
Schoon door zonden gansch ontaard.
Laat ons dan met vast betrouwen,
Steeds op uw genade bouwen,
In \'t betreuren der roisdaên,
Om het eeuwig kwaad te ontgaan.
Duizenden, hoe rijk in gaven,
Zijn in \'t laatste jaar begraven,
Daar Gij ons in \'t leven hieldt,
En met nieuwe kracht bezielt.
Gij verkwikt ons in het lijden,
Doet na smarten ons verblijden,
Uwe ontferming spore ons aan,
Om den dankweg in te slaan.
Heer! Gij kwaamt, door uw genade,
Ons boetvaardigen te stade,
Gij sloegt ons met hel noch dood,
Maar Gij hielpt ons uit den nood.
\'t Ligchaam voeddet Gij met spijze,
Daar Ge, op een verheven wijze,
Onze ziel ook hebt gevoed
Met uw dierbaar "Vleesch en Bloed.
Uit uw\' zegenrijke stroomen,
Deedt Ge uw\' gunsten tot ons komen;
En tot elke goede daad,
Schonkt Ge ons hulp, en troost en raad.
-ocr page 55-
DEN KERSTIJD.
Heer! hoe groot is uwe ontferming,
Steeds gaaft Gij ons uw bescherming;
Nogtans heeft ons zondig hart
U vergramd, tot wraak getart.
Ach! het rouwt ons; ziel en leven
Willen wij voortaan U geven;
Zie, o God ! op onze boet\',
En versterk ons zwak gemoed.
U, U willen wij beminnen,
\'t Goede doen, en hart en zinnen
U toewijden, en ten troost
Zijn der armen en hun kroost.
Leer ons troosten hen, die weenen,
Wil ten goede ons hulp verleenen,
Opdat onze korte tijd,
Zij der deugden toegewijd.
Dat ons uw genaê versterke,
Uwe hand steeds voor ons werke,
En bescherm het Vaderland,
Schenk uw hulp aan eiken stand.
Wil, o Heer! uw Volk bewaren,
Voor den oorlog en gevaren,
Dat dit jaar, van rampspoed vrij,
Toch een jaar van vrede zij!
-ocr page 56-
54
GEZANGEN IN
Op den Feestdag van de Openbaring des
Zaligmakers aan de Heidenen.
GEZANG XXVIII.
Gematigd.
3E5
sleutel. plg-
Wil, Heiden - dom! van vreugde op-
springen, En acht het heden u-wen pligt, Een
b^Ë^jZZq^^i^z^^r**"*
danklied aan den Heer te zingen, Te juichen
*t=>:
om \'t ver - schenen licht.
Gij waart, helaas! zeer diep gezeten
In \'t land der duisternis en dood,
En van den Hemel als vergeten,
Van zijn waarachtig licht ontbloot.
Gij zoudt gewis ten afgrond dalen,
Indien gij blind bleeft als voorheen,
De zon der waarheid met haar stralen,
U niet genadiglijk verscheen.
Deez\' zon is voor u opgerezen,
Voor u, gelukkig Heidendom !
Geef lof aan \'t Heilig Opperwezen,
Hetwelk alleen u redden kon.
-ocr page 57-
55
DEN KERSTIJD.
Let op der Wijzen komst van verre,
Geroepen door een hemelkracht,
Op weg geleid door eene sterre,
Die hen tot den Messias bragt.
Deez\' Wijzen zijn onze eerstelingen,
Door hen zijn wij van \'t licht bestraald,
Hetgeen veel volkren niet ontvingen,
Waar alles nog in \'t duister dwaalt.
Wil, o mijn ziel! u dankbaar toonen
Aan God, voor het verleende licht,
En weet, dat u niets kan verschoonen,
Niets mag weerhouden van dien pligt.
Laat u der Wijzen voorbeeld nopen,
Val ook voor Jesus voeten neer,
En sluit uw hart hier voor Hem open,
Bedank Hem als uw\' God en Heer.
Heb Jesus als uw doel voor oogen,
Treed zijne paên en wegen in,
Dan zingt gij, eeuwig opgetogen,
Den lof van zijne menschenmin.
— " mem
Op den Feestdag van den Heiligen
Naam Jesus.
GEZANG XXIX.
Getrokken uit den Lofzang Jesu dulcis memoria.
Koorzang.
* *» , A
~^rm—iT
F " * ♦ *
•\'m
... m m -m.
\'•\' *
r o*
" ♦ " \'
1 -a
O Jesus! wiens gedachtenis Voor \'t hart
-ocr page 58-
56
GEZANGEN IN
*
_
» T
s
#
f
*
1
L m*
vreugd- en troostrijk is, Gij zijt het die de
5 1 r m- "|»^ I           z\\~* . i —
smarten heelt, En waren zieltroost mede deelt.
Wanneer Ge ons in verrukking leidt,
Door uwe tegenwoordigheid,
Gevoelt het hart, in U verheugd,
Den voorsmaak van de Hemelvreugd.
Mijn Jesus! Gods beminde Zoon !
O aangenaamste vreugdetoon!
Die de aardsche zangkunst overtreft,
En \'t minnend hart ten Hemel heft.
Gij, Heer! vervult des bidders wensch,
Gij zijt de toevlugt van den mensch,
Die boete doet. Gij zijt de Vrind
Desgenen, die U zoekt en mint.
Geen tong drukt ooit krachtdadig uit,
Geen schrijfpen ooit opregt beduidt,
Hoe \'t hart gesteld is, dat U mint,
Hij weet het, die het ondervindt.
Gij zijt alleen mijn wensch, mijn doel,
Verlos mij van het aardsch gewoel,
Bescherm mij tegen \'t helsch geweld,
O Hemelvorst! o sterke Held!
Uw zoetheid gaat ver boven al,
Gij zijt mijn vreugd in \'t tranendal,
\'k Verzucht tot U, mijn Zaligheid!
Terwijl mijn ziel uw komst verbeidt.
-ocr page 59-
57
DEN KERSTIJD.
Genadezon ! ach ! koester mij
In uwen gloed, en blijf mij bij,
Maak, dat de duistre nevel zwicht\'
Voor \'t stralen van uw glansrijk licht.
Wanneer Gij in ons hart verkeert,
Dan wordt het waarheidslicht vermeerd,
Uw liefde brandt daar zonder maat,
En de ijdle wereldlust vergaat.
O Levensoorsprong! Zielelust!
Wie U geniet, die is gerust,
En leeft in een\' geneugtestaat,
Die allen wensch te boven gaat.
Ach! mogt het gansche wereldrond
U kennen, en uit éénen mond
U loven, o mijn opperst Goed!
Dat ons beschermt, bewaart en voedt.
O Beste! dien \'k ooit kiezen kon,
Hoe dorst mijn hart, o Levensbron!
Naar U; Gij; Heer! kent mijn verdriet,
Ach, Jesus ! kom, vertoef toch niet.
O Koning van het Hemelrijk!
Ach! maak mijn hart aan \'t uw\' gelijk,
Bewoon het steeds, zoo roep ik blij:
Ik leef in U en Gij in mij.
-ocr page 60-
GEZANGEN
DE VASTEN.
GEZANG XXX.
DE LIJDENDE HEILAND.
Koorzang.
te-----— 1 m . i 1 \' ~*             j=f
Zondaars! komt, wilt u be-keeren, Komt met
f
Hl—B—
-M-
"1 1
een bedrukt ge-moed, \'k Zal u met mijn gunst ver-
-B-----1-
-»*-
ee-ren, En u zuivren in mijn Bloed; \'k Wacht u
^HnErJUZ^E
PESE
met een groot ver - langen, Stelt uw be - ter • nis niet
Hl—1-
-m~vz
ÉS
uit, Ik zal u met vreugd out - vangen, Komt dan
m
tot een boet - be - sluit.
\'k Bied, in deez\' genadedagen,
U nog mijne ontferming aan,
\'t Ts voorwaar mijn grootst behagen,
Dat de zondaars tot mij gaan.
Ziet, wat bron vliet uit mijn\' wonden,
\'t Is een bron van zaligheid,
Wie nu aflegt zijne zonden,
Wordt ten levea voorbereid.
-ocr page 61-
59
DE VASTEN.
Om uwe euveldaên te boeten,
Foltert mij het vloekgespuis:
Ziet mijn handen, ziet mijn voeten,
Vastgeklonken aan het kruis,
Gansch doorwond van geeselslagen,
En met doornen wreed gekroond,
Wil \'k nogtans vergifnis vragen
Voor het moordrot, dat mij hoont.
Pijn, versmading, bitterheden,
Angst en droefheid zijn mijn deel;
Nadert dan, met snelle schreden,
Tot mijns lijdens treurtooneel.
Ik verlang met open armen
U te omhelzen teederlijk,
\'k Wil mij over u erbarmen,
U geleiden in mijn rijk.
DE ZONDAAR.
Heer! \'k kom op uw stem verschijnen,
In uw tegenwoordigheid,
Ik ben oorzaak van die pijnen,
Door mijn misdaan U bereid;
Toch wilt Gij me uw gunsten schenken,
Mij omhelzen als uw\' vriend,
Ja, mijn kwaad niet meer gedenken,
Nimmer heb ik dit verdiend.
Uwe liefde, o Heer der heeren!
Lenigt mijn versteend gemoed,
IJlings wil ik mij nu keeren
Tot de heilbron van uw bloed.
Laat dit zoenbloed mij verstrekken
Tot een zuivrende artsenij,
Dat mijn ziel, dan rein van vlekken,
Aan U weibehaaglijk zij!
-ocr page 62-
60
GEZANGEN IN
GEZANG XXXI.
Navolging van den Lofzang Vexitta Regis.
Langzaam.
B mol
sleutel. p-k-4~
-H-
=•*"
Des Ko - nings Standaard komt uit
F
••
\'t duister, \'t Ge - heim des krui - ses glimt met
3MC 1
:&ï
-m-
m* u
PE
luis-ter, "Waarop het Le-ven voor ons stierf En
1 *.
Sl
BB
»,
*«>
*,
*
-----u----------------------
\'t Ie - ven door zijn\' dood ver - wierf.
De punt der speer kwam, om de zonden
Des menschdoms, zijne zij\' doorwonden,
Waaruit het water sprong en \'t bloed,
Ter zuivering van ons gemoed.
\'t Is nu volbragt, dat lang te voren,
Ons Davids harplied had doen hooren;
God heeft, zoo als Hij \'t had voorzegd,
Op \'t hout geheerscht, de zaak beslecht.
O, boom! vol glans en heerlijkheden,
Bespreid met \'s Konings purpren kleeden,
Beschikt om \'t Ligchaam van het Lam,
Van God, te dragen aan uw\' stam!
Welzaalge schaal! aan welker armen,
De Borg hing, die zich wil ontfermen,
Dat \'s werelds prijs werd afbetaald,
De prooi der helle weggehaald.
-ocr page 63-
1)1
DE VASTEN.
O kruishout, bron van ons verblijden!
U groeten we in deez\' tijd van \'t lijden;
Geef, Heer! den vromen meer genaê,
Den zondaar van zijn\' schuld ontsla.
O Bron des heils! Drieëenig "Wezen!
Wordt steeds van aller geest geprezen,
Wien Gij door \'t kruis de zege geeft,
Maak, dat hij ook zijn loon eens heeft.
GEZANG XXXT1.
DE LIJDENDE JESUS.
Treurig.
Bmol _^___
sleutel. **2:=:
-H-
Aan-schouw, mijn ziel! aan-schouw, Hoe
ac
menschenliefde en trouw Uw\' Heiland heeft be-
- - ------b* =
»♦ •♦
. "
"• r- **
•♦ H 1
L5-------1-----------------1
wo - gen, Daar Hij, als \'t Of - fer - lam, Uit
dat
EEÊ
ii—m-
teeder mede - doogen, Mijn zon - den op zich
dSE
«=3K
»l-H-^-
nam. Ach hoor zijn bange beê, In \'t droef Gethzema-
1
•* 11™ 1 m * m
*• " • *aa m m
né. Zie hoe door \'t ang - stig strij-den, Zijn
-ocr page 64-
62                               GEZANGEN IN
ai
*^^L
droefheid sterker groeit, Zijn zweet aan al - Ie
►tüE
-**-**-
zij - den, Als bloed op de aarde vloeit.
Wat smart! wat felle smart
Treft zijn gevoelig hart!
Een kus moet Hem verraden,
Van zijn\' ontrouwen vrind,
Hem, in wiens woord of daden
Men nimmer ontrouw vindt.
Daar valt men de Onschuld aan !
Zie Hem ter slagtbank gaan,
Zijn waardste vrienden wijken;
Die met Hem sterven zou,
Voelt thans zijn\' moed bezwijken,
Bij \'t vragen van een\' vrouw.
Hij staat, en zwijgt.... Hij staat,
Daar ieder Hem verlaat,
Beschuldigd en belogen,
Gegeeseld en bespot,
Versmaad, veracht, bespogen,
Geduldig in zijn lot.
Met doornen wreed gekroond,
Ten spot aan \'t volk vertoond,
Veroordeeld en geslagen,
(Vond dit ooit wedergaê?)
Moet Hij zijn kruis nog dragen
Naar \'t aklig Golgotha.
\'t Geween, het droef geween
Der Vrouwen om Hem heen,
-ocr page 65-
DE VASTEN.
Wekt nog zijn mededoogen....
Hij nadert.... Zie hoe wreed
Wordt daar, voor aller oogen,
Mijn Heiland naakt ontkleed,
Op \'t kruishout uitgestrekt,
\'t Gemarteld lijf gerekt!
Ach! hoor de hamerslagen !
Dat knarst door hand en voet,
En nog geen woord te klagen....
Besef, wat liefde doet!
Dat treft, o God! dat treft!
Zie, hoe men \'t kruis verheft,
Waaraan Hij , vastgeklonken,
Nog voor zijn beulen smeekt,
En \'t hart, in rouw verzonken,
Als Midd\'laar zalig spreekt;
Nog deelt zijn teeder hart,
In \'s Moeders stille smart.
\'t Wordt nacht! dit doet mij beven!
Hoe klimt zijn angst en wee!
Zou God Hem nu begeven?
Neen! Hij verhoort zijn beê.
Met kracht, met groote kracht,
"Roept Jesus: \'t is volbragt!
Hij komt zijn sterfuur nader;
Nu roept Hij, onbevreesd :
In uwe hand, o Vader!
Beveel Ik mijnen geest!
Hij buigt zijn hoofd en sterft,
Die \'t leven ons verwerft,
Hij, wien ons onheil griefde,
Legt, dragende onze straf,
Uit onbegrensde liefde,
Vrijwillig \'t leven af.
-ocr page 66-
64
GEZANGEN IN
Hoe groot, hoe Godlijk groot,
Toont, zelfs in smart en dood,
Vorst Jesus al zijn waarde!
Mijn Heiland ! laat voortaan ,
Al wat Gij leedt op aarde,
Mij steeds voor oogen staan.
Gij sterft dan ook voor mij,
Uw lijden maakt mij vrij,
Aan uwe dienst geheiligd,
Verlost van schuld en straf,
Zie ik, door U beveiligd.
Gerust op dood en graf.
GEZANG XXXIII.
De Treurzang Stabat Mater.
Koorzang. Treurig.
B mol
3
— "— ———^-------------
sleutel. -*-4 j M~
\'s Hei-lands Moe-der, droef te moe-de,
j=i=i—jg^-«-»r|-^r£i=\'=t
Stond bij \'t kruis, waar haar be-bloede En door-
!♦ 1
won - de Zoon aan hing; Door wier ziel, ter - wijl zij
* 1
steende, Zuchtte , klaagde , kermde , weende ,
\'t Zwaard van druk en smarte ging.
-ocr page 67-
DE VASTEN.
Ach ! hoe droevig, hoe vol rouwe,
Was die zegenrijkste Vrouwe,
Moeder van Gods een\'gen Zoon!
Zij, die met benaauwder harte,
Bevende aanzag al de smarte,
Van haar Vrucht, bij God zoo schoon.
Wie zou zich van tranen mijden,
Ziende in zulk een bitter lijden,
Christus waarde Moeder? ach!
Wie toch zou zich niet bedroeven,
Wie niet haren weedom proeven,
Die haar moederangsten zag?
Om zijns Volks, om aller zouden,
Zag zij Jesus vol van wonden,
Geeselstriemen zonder tal.
Zij zag haren Zoetgeboren\'
Sterven, nadat Hij te voren
Zijnen Geest aan God beval.
Och, o Moeder! bron van liefde!
Of gij ook mijn hart doorgriefde!
Maak, dat ik ook met u klaag\';
Wil mijn dorre hart aanranden,
Doe \'t in Christus liefde branden,
Dat ik mijnen God behaag\'.
Heil\'ge Moeder! druk te zamen
Al de wonden, al de stramen
Des Gekruisten, in mijn hart.
Laat ik zoo veel treurtooneelen,
Zijn kwetsuren, met u deelen,
Voor mij leed Hij al die smart.
-ocr page 68-
GEZANGEN IN DE VASTEN.
Dat ik waarlijk met u stene
En om de» Gekruiste weene,
Zoo lang als ik leven zal.
Ja, laat ik met u staan schrei) en,
En gewilliglijk verbeijen
Onder \'t kruis en overal.
Maagd der Maagden! uitgelezen,
Wil mij nu niet bitter wezen,
Maak, dat \'k met u weene en zucht\',
Laat ik in mij, al mijn\' dagen,
Christus dood en wonden dragen,
Die gedenken steeds met vrucht.
Maak, dat ik in zijne wonden,
In zijn\' kruisdood, zij verslonden,
Om de liefde van uw\' Zoon.
Wil mij in Gods liefde voeden,
Eeine Maagd! en mij behoeden
In het oordeel voor Gods troon.
Dat alsdan het kruis mij dekke,
Christus dood ten schild mij strekke,
En Hij mij genaê bewijz\'.
Maak, als \'t ligchaam komt te sterven,
Dat mijn ziel, hierna, moge erven
De eeuw\'ge vreugd van \'t Paradijs.
»
-ocr page 69-
GEZANGEN
IX
DEN PAASCHÏLTD.
GEZANG XXXIV.
Vrolijk.
13
SS
1
sleutel, ffit—1
Glorie-rijke dag! Gij brengt ons vreugde-
J—M—Jt-
IB
6__mt m*
____________I_______-------.------------------u.--------:-------------J--------------____m______
stralen, Al het wee-ge-klag Houdt op voor uw ge
------------t-----------------------------r— ^-----—-T-»------------
EElïïrïzïiJH:
zigt. Uwe ont-lui-king mag Met wonderheden
E—nm
pralen, Die, met diep ont-zag, Wij zien door God ver-
*
ps^È
:a:
rigt. Jesus, \'t levens - licht, Heeft onze hoop ge-
-----mm------♦*"
! v?
*-------*"---------
sticht, Die om ons was ter dood gebragt, Her-
B ♦\'
?*K
3
EB
leeft nu door zijn ei-gen kracht, Hij verwint den
P*
-»«-*^**-
dood; O ze - ge wonder • groot!
-ocr page 70-
68                                GEZANGEN IN
Looft, o Christenschaar!
\'t Lam, dat voor onze zonden,
Op het zoenaltaar,
Ten ofl\'er is geslagt.
Prijst den Middelaar,
En wilt zijn\' lof verkonden,
Hij heeft ons voorwaar
Het leven toegebragt;
Door zijn sterke kracht,
Heeft Hij de helsche magt
Vernield; Hij heeft den dood geveld,
En onze levenshoop hersteld;
Ziet, hoe heilrijk is
Dan zijn Verrijzenis.
Treedt nu toe met spoed,
En komt dit Paaschlam eeren,
Dat ons door zijn bloed
Van \'s doods geweld bevrijdt.
Ieder Christen moet
Het zuurdeeg uit zich weren,
Dat met \'t zielezoet
Van \'s Heilands Paaschdisch strijdt,
Om in dezen tijd,
Die \'t gansch Heelal verblijdt,
Te nutten \'t heilig Englenbrood
Voor zijner ziele hongersnood,
Met een zuiver hart,
Van zondelust ontward.
Deze Hemeldisch
Zal onze ziel hier geven,
Dat ze uwe erfenis
Hierna, o Heer! verwacht.
Haar behoudenis
Is steeds voor U te leven,
In de erkentenis
-ocr page 71-
DEN PAASCUTIJD.
Van uwe groote magt,
Die der zonden nacht
Gansch heeft te niet gebragt.
De klare zon is opgegaan,
Die onze ziel in \'t licht doet staan;
Zij is \'t, die ons leidt
Naar \'t heil, dat Ge ons bereidt.
GEZANG XXXV.
Wijze: Gezang VII, bl. 20.
Mal.ig vrolijk.
\\\\mol ~3
sleutel. f^-\\~ ~
z^z^±zmi
Daar nu ver-rezen is Gods Zoon, Juicht
B-----"=----•—
----------«- - a_------- -
|*-----a-------
ZMu—a-
- "É -
—i-----------"---------
ia
1"
1 l
op een\' hoogen vreugde - toon, Na- dat Hij is ter
ë—\' \' 1 ** l~T=FFM-Zi::[ «.
dood ge - leid, Leeft Hij in op - per - heer - lijk-
a 1
"~
* BB
\' l_
k MM
* m
,
heid. Al - Ie - lu - ja. Al - Ie - lu - ja.
Zegt nu den Doodverwinnaar dank,
Verheft uw stem met lofgeklank,
De Hemel zingt, door Hem verblijd,
Al de aarde juiche op dezen tijd.
Alleluja. Alleluja.
-ocr page 72-
70
GEZANGEN IN
Terwijl de hel, al siddrend\', kermt,
En Hy zich over ons ontfermt,
Zien we ons verlost, door kruis en kroon,
Van Jesus, d\' Allerhoogsten Zoon.
Alleluja. Alleluja.
O Magdalena! ween nu niet,
Uw Jesus leeft, staak uw verdriet!
Hij leeft, die u en ons verheugt;
Kom, juich met ons, vol zielevreugd.
Alleluja. Alleluja.
Juicht ook gij, trouwe Apostelschaar!
Uw Meester leeft, Hij leeft voorwaar,
Hij leeft, zoo als Hij had voorzeid,
In Galilee wordt gij verbeid.
Alleluja. Alleluja.
Discip\'len ! gij die vroeg en spaê
Hem hoorde en volgde, komt nu dra,
Hij is verrezen vol van gloor,
Komt, volgt Hem, Hij gaat u reeds voor.
Alleluja. Alleluja.
Gij, Mensch! die reeds de zondepaên
Verlaten hebt, blijf nu niet staan,
Dewijl ge als nieuw verrezen zijt.
Volg mede en wees niet min verblijd.
Alleluja. Alleluja.
O Heiland! die door uwen dood,
Den mensch gered hebt uit zijn\' nood,
Maak ons zoo tot uw1 dienst bereid,
Dat wij U zien in de eeuwigheid.
Alleluja. Alleluja.
-ocr page 73-
71
ÜKN PAASCHTWD.
GEZANG XXXVI.
Wijze: Gezang XXXI, bl. fiO.
Gematigd.
11 mol
*-*U. . I __ -tr. - r • . I
Zou ooit des Heilands dood en lijden Den
. r || |
------bï—
•\' -
mm u
mm
m vm ••
• 6 \'•
m—
m \\
mensch van straf en dood be- vrijden, Hij , die voor
•i--------*^
PE5E
• E
0113 zijn Ie - ven gaf, Moest weer ver - rij - zen
üs^sü
uit liet graf.
Laat vrij een steen zijn grafplaats sluiten,
Een sterke wacht verdenking stuiten,
Gods Almagt wordt geen perk gesteld,
Zij overwint des doods geweld.
Vroeg, als het pas begint te lichten,
Wil vriendschap nog de laatste pligten
Aan Hem bewijzen, stom van rouw....
O! hoe verschrikt de droeve vrouw.
Ach ! roept zij, treurig en verslagen,
Men heeft het ligchaam weggedragen!
Neen! dus spreekt haar Gods Engel aan,
Neen niet, de Heer is opgestaan.
Zij kan haar oogeu naauw gclooven,
\'t Gaat al, wat zij ooit dacht, te boven,
Tot zij haar\' Meester zei ven ziet.
En Hem verrukt haar\' hulde biedt.
-ocr page 74-
72
GEZANGEN IN
Om alle twijfel af te weren,
Bleef Jesus nog op de aard\' verkeeren,
Zoo dat zich elk verzek\'ren kon,
Dat Hij de magt des doods verwon.
Nu is ons heil ten top gerezen,
Daar \'t onbetwistbaar is bewezen,
Dat Hij, die ons ten Midd\'laar strekt,
Reeds uit den dood is opgewekt.
Wat zou ons nu den dood doen schromen,
Daar hem de prikkel is benomen?
Wat, vreest een Christen \'t duister graf?
Hij leeft, die de overwinning gaf.
Laat dan het stof mijn ligchaam dekken,
Gods Almagt zal het eens verwekken;
Dan roem ik Hem, die eeuwig leeft,
Die graf en dood verwonnen heeft.
GEZANG XXXVII.
Matig vrolijk.
Bmol ^7^2"
sleutel. -»-4-
5E*EÏ
Staak nu, mijn ziel ! uw droevig
3=*:
:se
klagen
, Laat af van
weege -
klag en schrei niet
j. ö*\'
DB g
♦2 **•
._,------» "♦
......Bi
• ♦
-*—«—->
meer; Geen treurzang voegt in de-ze da-gen,
-ocr page 75-
73
DEN PAASCHTIJD.
—1»-]
• «
n
_
*
Na droefheid komt de
blijdsch
ap glansr
ijk
wéér.
M
Mi
_ ba
♦ ..♦
-$*------
1. "
*
*
dei
Die
ï onlangs
wreedelijk
door \'t rot der Je
i Mis-
—i—
—•—
------f-
-m-**--
tem
han
deld
en
aan
\'t schandhout
was ver
- moord,
_
" m
.. a ..
1
« f
Is
luis-
ter
• vol
ver -
re - zen
van de
dooden:
Im
*
• i
* *
1
f
Juich dan , mijn ziel! ter - wijl gij zulks nu hoort.
Een Engel daalt met kracht van boven,
Hij nadert tot den ingang van het graf;
Hij heeft den grafsteen weggeschoven,
Hij wentelde dien van den ingang af.
De wachters, door de vrees, gelijk als dooden,
Verslagen, vlugten weg van hunne wacht,
Zij gaan ter stee verkondigen, als boden,
Dat Jesus is verrezen in den nacht.
Geen zegel kon den grafsteen sluiten,
Gods kracht dringt door het harde marmer heen,
Geen krijgsman kon zijn uitgang stuiten,
Schoon dat hij stond gewapend bij den steen.
Dus wilt gij vruchteloos, o moordenaren!
Hem, die de opstanding en het leven is,
Met al uw snood beleid in \'t graf bewaren,
Alle aanslag tegen God vervalt gewis.
-ocr page 76-
74
GEZANGEN IN
Men hoort wel van eeu Eenix roemen,
Die na zijn\' dood herleeft weer uit zijn asch;
Doch dit \'s bij Jesus niet te noemen,
Want Hij herleeft glansrijker dan Hij was.
Hij stierf, maar zal den dood niet weder smaken,
Hij heeft vernietigd zijn geweld en magt,
De dood kan Hem aan \'t leven niet weór raken,
Laat vrij de nijd inspannen alle kracht.
Hij, die zich kon den dood onttrekken,
Zal ook, gelijk zijn opstaan zulks belooft,
Ons namaals van den dood verwekken,
De leden zullen leven met hun Hoofd.
Wie na de opstanding dan wil eeuwig leven,
Die sta bij tijds af van het zondig kwaad,
Aan dien zal Jesus \'t eeuwig leven geven,
Een leven, dat begint, als \'t al vergaat.
GEZANG XXXVIII.
Navolging van den Paaschzang O Filii et Filiae.
Koorzang.
t3=E
sleutel. — g
O Zoons en Dochters! zingt, de Heer Ligt
♦♦ B *
" * "
* * m * m * *
1 w " • " • xp • 1
in het duister graf niet meer. De Koning van het
♦1 m «
---------*----"----*-4—•—m-\\--------z----------r----
.♦—•—m
---------a----------*_^—-—m. i-i—«—i—4----
Hemel-hof Ver - rees uit graf en stof. Al - Ie - lu-
*♦
\' W
** a
w
f
" • »
xm
ja. Al - Ie - lu - ja. Looft God, Al - Ie • lu - ja.
-ocr page 77-
rr»
DEN VAASCHTIJD.
Vroeg, \'s morgens na den Sabbathdag,
Kwam aan het graf, waarin Hij lag,
Een tweetal zijner jong\'ren aan;
Doch Hij was opgestaan.
Alleluja. Alleluja. Looft God, Alleluja.
Terwijl Maria Magdaleen,
Daar met Salome vroeg verscheen,
Ter zalving van des Heilands Lijk,
O welk een liefdeblijk!
Alleluja. Alleluja. Looft God, Alleluja.
Een Engel, in een sneeuwwit kleed,
Zeide aan de Vrouwen voort: //Ei weet,
// Hij ging u reeds, ziet daar het spoor,
//In Galilea voor."
Alleluja. Alleluja. Looft God, Alleluja.
Joannes, Jesus lieveling,
Die sneller nog dan Petrus ging,
Kwam vroeger, door zijn drift in \'t gaan,
Aan \'s Heeren grafstede aan.
Alleluja. Alleluja. Looft God, Alleluja.
In \'t midden der Apost\'lenschaar
Stond Christus, onze Heiland, diiar,
En zei, wat klonk dit aangenaam,
\'k Geef u den vree te zaam.
Alleluja. Alleluja. Looft God, Alleluja.
Toen dit aan Thomas werd gezegd,
Zei deze, aan ongeloof gehecht,
\'k Geloof niets van deez\' wondre zaak,
Ten zij \'k Hem zie en raak\'.
Alleluja. Alleluja. Looft God, Alleluja.
-ocr page 78-
GEZANGEN IN
Zie, Thomas! zie mijn" handen aan,
Wil de uwe in mijn\' zijde slaan,
En wees niet ongeloovig meer,
Maar zie en ken uw\' Heer.
Alleluja. Alleluja. Looft God, Alleluja.\'
Toen Thomas, als bij held\'ren dag,
Zijns Meesters diepe wonden zag,
Riep hij: o welk een zalig lot,
Gij zijt mijn Heer, mijn God!
Alleluja. Alleluja. Looft God, Alleluja.
Welzalig zij, die zonder zien,
\'t Geloovig hart den Heere biên,
Het leven in alle eeuwigheid,
Is voor hen toebereid.
Alleluja. Alleluja. Looft God, Alleluja.
Elk toon\' nu, op dit heiligst Peest,
De zuivre blijdschap van zijn\' geest.
Den Koning van het hemelhof
Zinge elk den blijdsten lof.
Alleluja. Alleluja. Looft God, Alleluja.
Dat nu ons klinkend stemgeluid,
Met eerbied, onzen dankzang uit\',
d\'Algoeden God en Opperheer,
Zij eeuwig roem en eer!
Alleluja. Alleluja. Looft God, Alleluja.
-ocr page 79-
77
BEN rAASCIITIJD.
GEZANG XXXIX.
Koorzang.
sleutel. -*-8-------♦—
Gods Kerk op aarde is thans ver-
§g=^—M——«TT"» I - « I =S
heugd, Zij wekt haar kindren op tot vreugd; Zij
♦*E
looft den Heiland vroeg en spaê, Met ha - ren
♦*=i
zang: Al - Ie - lu - ja.
Want heden is \'t die blijde dag,
Dien David in den geest voorzag;
Een Feestdag zonder wederga,
Juicht, Christnen ! juicht. Alleluja.
Dewijl Gods Zoon is opgestaan ,
Heft Hem ter eere een danklied aan,
En zingt, al juichend\', voor en na,
Den vreugdezang: Alleluja.
De Sterke Leeuw uit Juda\'s stam,
Die, als een teeder Oflerlam,
Het leven liet op Golgotha,
Herneemt het nu. Alleluja.
Hij was om ons ter dood gebragt;
Nu heeft Hij zelf den dood ontkracht,
En zegepralende onze schaê
Geheel hersteld. Alleluja.
-ocr page 80-
78
GEZANGEN IN
De Held van \'t Nieuw Verbond herleeft,
Daar de aarde voor zijn aanschijn beeft,
De grafbevvakers vliên weldra,
Van angst en schrik. Alleluja.
Verlaat, o zondaar! \'t zondegraf,
En leg den ouden mensch nu af,
Opdat uw\' ziel den dood ontga,
En eindloos leev\'. Alleluja.
In eeuwigheid zij lof en eer
Aan Jesus, onzen Opperheer,
Wij danken Hem voor zijn genaê
Nu en altoos. Alleluja.
GEZANG XL.
Gematigd.
iï^ïÜ*
I
ÖE£
z*=±=*
sleutel.
Nijd! wat baat u dus te woeden, En zoo
s
it
:m~it
dwaaslijk te ver-moeden, Dat gij sluiten zoudt in
-mm-
E
-»«-
\'t graf Hem, die, zoo het is ge-
• bleken, Voor elks
\'»L
B
kb m -
jg.
f
m a
m m w
oog, ten Al - magts - tee - ken, Aan. de
-M-
doo - den \'t Ie - ven gaf!
-ocr page 81-
79
DEN PAASCIITIJ1>.
Wachters! gaat met snelle schreden,
Zegt, dat Hij, die heeft geleden ,
Van den dood is opgestaan.
Zecrt, dat, toen crii Hem bewaakte
En geen slaap uw oog genaakte,
Hij het graf is uitgegaan.
Vrouwen! rust vrij met uw\' kruiden,
Voortgebragt in \'t vruchtbaar zuiden,
Al is \'t vroeg, gij komt te laat;
Hij is vóór de zon verrezen,
Met een onbederflijk wezen:
Balsem komt hier niet te staad\'.
Waar zijn nu, o dood! uw krachten;
Waar uw prikkel, waar uw magten ?
Hier vindt gij nu zelf uw\' dood.
Wil voortaan uw praal dan staken,
Jesus, die den dood kwam smaken,
Heeft u van uw\' kracht ontbloot.
Hij heeft, door zijn dood, verslagen
Hem, die door zijn zielelagen
Het Gebied des doods behield,
\'t Slangengif, de helsche magten,
Die \'t bederf in Adam bragten,
Heeft Hij door zijn\' dood vernield.
Thans praalt Gij, o Vorst van \'t leven!
Waar wierd ooit gemeld, geschreven
Van een\' Held, gelijk Gij zijtP
Wie kon \'s duivels magten temmen ,
En der helle listen stremmen,
Wie ging met den dood ten strijd !
-ocr page 82-
80
GEZANGEN OP
Zwicht nu, Cesars ! Alexanders !
Overwinnaars van krijgsstanders!
En van menige aardsche magt.
Jesus, die ter hulpe snelde,
Is het, die den duivel velde,
En den dood ten onder bragt.
U zij lof door duizend monden,
Jesus! die voor onze zonden,
Aan het kruis gestorven zijt.
En nu uit het graf verrezen,
Eeuwig moet Gij zijn geprezen,
Die ons van den dood bevrijdt.
GEZANGEN
OP DEN
HEMELVAARTSDAG.
GEZANG XLI.
Wijze: Gezang VIII, bl. 21. — Dit gezang kan ook worden
gezongen op de wijs van Gezang X, bl. 24.
Matig vrolijk.
A
•i—»
sleutel. f-A-
Na-dat Jesus had ge-geten Bij de zijnen,
**=**l
*=*EÏ
*=ÊT
|EEE*E
-»«-
die ver-baasd, Zonder van zijn komst te we-ten,
-ocr page 83-
81
DEN HEMELVAARTSDAG.
B-- "**——\'ï
-----b------*r
m m
P *
r • bb
Hem be-schouwden voor het laatst, Sprak Hij:
? •• «.
BB
. •♦
1
B« •
B •
— «BB "
Wat in Mozes wet, Al wat bij \'t Pro -fe-ten - tal
BB
_azzt
Van mijn uitgang staat, moest net Zoo vol-
-B«-
bragt zijn heel en al.
Alzoo moest de Christus lijden,
Wat men daar geschreven vindt.
(Vol verwondering, vol verblijden
Hoorden zij, die hen zoo mint.)
\'k Ga, zegt Hij hun, gij verwacht
Dra de gift, blijft steeds gereed
In de stad, tot gij met kracht
Van hier boven zijt bekleed.
Jesus leidde hen naar buiten,
In Bethanie, en aldaar
Scheidde Hij, ach! wie zal uiten
\'t Wee van zijn geliefde schaar?
Hij hief zijne handen op,
Zegende elk — een wolk zeer digt
Voerde Hem ten hemeltop,
Nam Hem dra uit hun gezigt.
Toen zij zagen Hem omspannen
Door de wolk, ten trans gesmeed,
Zie, zoo stonden er twee mannen
Bij hen, in het wit gekleed,
6
-ocr page 84-
S2
GEZANGEN OP
Zeggend\': Wat staat gij en ziet?
Die nu opgenomen is,
Zal, gelijk hier is geschied,
Nog eens komen, ja gewis.
Hij was uit het oog verdwenen
Van hun allen, die, verrukt,
Nadat de Englen hun verschenen,
Loofden, nederwaarts gebukt.
Vol van hart- en zielgeneugt\',
Knielden ze en aanbaden Hem,
Keerden zamen, gansch verheugd,
Weder naar Jeruzalem.
Wijl Gij, Heer ! zult wederkomen,
Vol van glans en majesteit,
Om den kwaden en den vromen,
Zoo als Gij ons hebt voorzeid,
Loon naar werk te geven: ach !
Geef, dat we in uw\' liefde staan;
Heer! bescherm ons tot dien dag,
Opdat wij ter vreugde ingaan.
GEZANG XLII.
Wijze: Gezang XXXIX, bl. 77.
Koorzang.
bmol ^3—
U-M--g==r£j=tzfaiïZ=J>
sleutel. ♦♦Zg—♦
Toen Je-sus, na ver - rij - ze
- nis, Deu
.».♦ "
u
♦I
• ♦
L-«------♦—
" #
zij-nen weer ver - sche-nen is, Was schrik en
-ocr page 85-
DEN HEMELVAARTSDAG.                      83
♦*-
vreugde
—•—r
beurtlings
\\. -
groot,
Zij
-*-w-
schenen
-«—
als
van
«*-
—1---------1—U—
licht ont - bloot.
Gedenk, dat Hij in Galileên
Keeds had voorzegd, met klare reen,
Dat Hij den dood zoude ondergaan,
Ten derden dag weer op zou staan.
Als Hij met twee in Emmaus sprak,
En dat, toen Hij het brood hun brak,
Men Hem erkende, (o welk een wond!)
"Was Hij uit hun gezigt terstond.
Doch, zeer verheugd van dit gezigt,
Zij deden de elf hiervan berigt;
Als die, verbaasd, dit hoorden aan,
Kwam Jesus in hun midden staan.
Zij meenden, \'t was een geest misschien,
Doch Jesus liet zijn wonden zien,
Hij vroeg, toen \'t nog verwondring deed,
Aan hen, hebt ge iets ook dat men eet\'?
Nadat Hij dan gegeten had,
Heeft Hij zijn\' rede weer hervat,
En andermaal op nieuw verklaard,
\'t Geen Christus lijden moest op aard\'.
Hij opende hun toen \'t verstand,
Deed hun verstaan geheel \'t verband
Van \'t geen voorzegd staat in Schriftuur;
Maar thans genaakt zijn scheidingsuur.
-ocr page 86-
84         GEZANGEN OP DEN HEMELVAARTSDAG.
\'t Beloofde van mijn\' Vader nu,
Zal ik afzenden ras in u,
Blijft in de stad te zaam en wacht,
Tot deez\' belofte u zij volbragt.
Hij ging met hen naar buiten toen,
Om zijne opvaring daar te doen;
Bethanie was de plaats, alwaar
Hij scheiden zou van zijne schaar.
Hij hief zijn\' handen naar omhoog,
Hij zegende elk, en voor elks oog
Voer Hij ten Hemel, en een wolk
Nam Hem ten ooge uit van zijn volk.
Thans wordt mijn\' ziel ook opgevoerd,
\'k Gevoel een vreugd\', die mij ontroert;
Gods Zoon, die naar den Hemel vaart,
Verlaat zijn volk hier niet op aard\'.
O Heiland! die ter regterhand
Uws Vaders zit, en daar het pand,
Voor die U hier bemint, bereidt,
Geef dat \'k U love in de eeuwigheid.
-ocr page 87-
GEZANGEN
OP HET
PINKSTERFEEST.
GEZANG XLIII.
Wijze: Gezang XL, bl. 78.
Gematigd.
IE
sleutel.
\'t Kon den Opperheer be - hagen , Als de
i
I
^*=
:»-n=-
m m
blijde Pinkster-dagen "Waren naar de wet ver-
4.
*—VI" Bi t
-W-
vuld, Dat deA-postels, die nu kwamen In de-
zelfde plaats te za - men, Werden als in vuur ge-
1
-w-
huld.
Onvoorziens kwam uit den hoogen
Een geluid van groot vermogen,
Als een zeer sterk windgedruisch;
Dat, daar zij, nu als verlaten
Van hun Heer, te zamen zaten,
Heeft vervuld geheel het huis.
-ocr page 88-
GEZANGEN OP
Hun verschenen vuur\'ge tongen,
Die van \'t hoofd ten geest indrongen,
En zij zijn vervuld geweest
Met den Heil\'gen Geest; zij spraken,
In verscheiden taal, van zaken
Al naar de inspraak van dien Geest.
In Jeruz\'lem waren Joden,
And\'ren, die God de eere boden,
Vreemde volken, van alom,
Toen dit was geschied, genaderd,
In den geest ontroerd, vergaderd,
Door dit wonder, spraakloos, stom.
Elamiten, Parten, Meden,
Volken uit verscheiden steden,
En van een en ander Rijk,
Hoorden (welk een wonderteeken)
Zich in hunne taal toespreken,
Waar was van Gods magt meer blijk?
Joden, Heidenen, bekeerden,
Die nu Mozes wetten eerden,
Creten en Arabers t\' zaam,
Zeiden, zeer verbaasd: Wij hoorden
Hen in onze taal en woorden
Koemcn Gods groot werk en naam.
-ocr page 89-
87
HET PINKSTERFEEST.
GEZANG XLIV.
Wijze: Gezang IX, bl. 23.
Koorzang.
G -
^
sleutel. ♦*e=i=t
O Geest der waarheid ! Godlijk licht! Die
tr <-T*
=**=i
ï=»ü
ttz
op d\'Apost\'len nederdaal-de, Voor wien de nacht der
±*
\'^feEÏ
-*=*-
ZE^
dwaling zwicht, O! dat uw licht ook mij be-straalde.
Leer mij mijn Jesus zoo \'t behoort,
Itegt kennen, eeren en beminnen,
Zijn voorschrift en genadewoord,
Brengt mij gesta&g mijn pligt te binnen.
O, dat zijn liefde meer en meer,
Mijn hart vervuil\', mij zoo doe werken,
Dat elk de kracht van zijne leer
In al mijn daden kan bemerken.
\'t Geloof, dat op zijn zoendood rust,
Zij eeniglijk mijn zielsvertrouwen,
Dit zij mijn troost, mijn hoogste lust,
De rots waarop ik vast kan bouwen.
Geef, dat de hoop daardoor verwekt,
Die over al het aardsche lijden,
Ja, over dood en graf zich strekt,
Mij moog van \'s werelds lust bevrijden.
-ocr page 90-
88
GEZANGEN OP
Uw vrede woon\' steeds in mijn hart,
In weerwil van all\' angst en plagen,
"Van haat en nijd, ellende en smart,
Die ik op de aard zal moeten dragen.
Schenk aan mijn geest getuigenis,
Dat hij door Jesus lijden, sterven,
Gods waardig kind geworden is,
En in Hem \'t eeuwig heil zal erven.
O mogt uw Godlijk liefdevuur
Een liefdegloed in mij ontsteken,
Waardoor mijn zondige natuur
Gezuiverd werd van haar gebreken!
Zoo ga ik, door uw geest geleid,
Den zek\'ren weg tot beter leven,
Om, in een eindlooze eeuwigheid,
Met de Englenrei U de eer te geven.
GEZANG XLV.
Navolging van den Lofzang Feni, Sancle Spiritus.
Matig vrolijk.
C IE3=
sleutel, p—4-
...B ...
1
m
1 mm
BH
Heil\'ge Geest! laat u - we stra - len,
kL «B
\' 1.
. ....
«6 ""
" 1
lg_—
mm
Uit den He-mel op ons da-len, Die der ar-men
5Bii^^u^^tr^=4Egr.=j-.|_M._^[jrL.
Va-der zijt; Kom tot ons door uw ge - na-den,
-ocr page 91-
89
HET PINKSTERFEEST.
rr-
\' H n
«fc
1
" m
. _
Hl
*
P
"B
_
Kom, o Ge - ver der wel - da - den ! Licht der
har - ten, \'t hart ver - blij d.
Zielbewoner! Hartverkwikker!
Troost! Kust! Vreugd en Heilbeschikker!
Driftentemmer! zaligst Licht!
Wil, al die gelooven zullen,
Zoo met gloed en glans vervullen,
Dat en damp en nevel zwicht\'.
Zonder bijstand uwer krachten,
Wordt de mensch, in het betrachten
Van de deugden, steeds belet,
Wasch, wat vuil is van de zonden,
Sproei de dorre hartengronden,
Heel \'t gekwetste, wisch de smet.
Buig, wat stijf is, warm het koude,
Dat uw gunst ons toch behoude
En bestuur den geen die dwaalt.
Stort op die in U gelooven
\'t Heilig Zevental van boven,
Waar de ziel door zegepraalt.
Ach, wil uwe vrienden geven,
Dat ze in deugden door U leven,
En, op \'t einde van hunn\' strijd,
Zoo gelukkig mogen sterven,
Dat zij \'t zalig leven erven
In der eeuwen eeuwigheid.
-ocr page 92-
90                             GEZANGEN OP
GEZANG XLVI.
Navolging van den Lofzang Veni, Creator Spiritus.
Koorzang.
Kom, Schepper! Heil\'ge Geest! ei kom! Be-
zsmz
♦fc
zoek uw volk, uw ei - gen - dom; Kom,
♦Ö:
en vervul met Hemelkracht De zie - len door u
♦*E
voortgebragt.
Gij zijt de Trooster, hooggeroemd,
Gij wordt de gave Gods genoemd,
De Levensbron, de Liefdevloed,
De zalving van \'t opregt gemoed.
Gij zijt van \'s Vaders regterhand
De Vinger en \'t beloofde Pand,
Dat hart en tong zeer rijk begaaft,
En met uw zeven giften laaft.
Ontsteek uw licht in ziel en zin,
üntvonk het hart door hemelmin,
Versterk met uwe kracht altoos
Het ligchaam, anders zwak en broos.
-ocr page 93-
HET PINKSTERFEEST.
Den vijand ver van ons verdrijf,
Verleen ons vree, die altijd blijv\',
Geleid ons langs de regte baan,
Opdat wij alle kwaad ontgaan.
Maak, dat ons door U kenbaar zij
De Vader en de Zoon; dat wij
Door U gelooven t\' allen tijd\',
Dat Gij de Geest van beiden zijt.
Lof zij den Vader, lof den Zoon,
Die van den dood verrees ten Troon,
En U, die ons den troost bereidt,
Van nu tot in der eeuwigheid.
GEZANG XLVII.
Gematigd.
JLJp -
¥=*=*
zlz
Zui-vre Geest, wiens God-de-lij-ke magt
-1--
**
\'t Pinkster-feest ons met d\'o-lijf-tak bragt: Uw
fe_-----,-L-M-j----§-----♦_!_;------,=p=ï=^
komst ver - ze-kert ons den vree; Ver - kies in
«b ♦ 4 * • _ "• . , f
TT " » _ m 7
ons gemoed een stee; Zoo wordt ons hart be-
m
-m-
vrijd van zonde - smart.
-ocr page 94-
92           GEZANGEN OP I1ET PINKSTERFEEST.
Troostrijk zoet, dat onbegrijplijk zijt,
Vul \'t gemoed, dat U ten dienst zich wijdt,
Opdat uw dauw het vruchtbaar maak1,
En het in zuivre Godsmin blaak1,
En dus zijn vrucht groei1 door die liefdezucht.
Godlijk Vuur, dat steenen harten smelt,
Schenk natuur, door zonden neergeveld,
Uw invloed, die de driften smoort,
Den zwakken mensch tot deugden spoort,
En misdaên boet, tot zuiv\'ring van \'t gemoed.
Vinger Gods! genees den sterveling,
Sterke Rots! bewaar in nood, en dring
Uwe onderdanen door uw magt,
Die uit het Niet zijn voortgebragt,
Tot waren pligt, die \'t eeuwig welzijn sticht.
-ocr page 95-
GEZANGEN
OP ONDERSCHEIDENE
FEESTDAGEN.
Op den Feestdag van de Allerheiligste
Drievuldigheid.
GEZANG XLVIII.
Wijze: Gezang XIII, bl. 29.
Gematigd.
G
sleutel.
5-&-----------* i "1 * -*m----1™
Komt, o Christnen! prijst den Vader,
ai
Looft en roemt en eert den Zoon, En den Heil\'gen
f " *> \'m
B " *
k *# _
" B ♦.*
"1 *• BB
Geest, te ga-der Zittende op den Hemeltroon.
1
♦* i
1
•»*
•&• . .
B * ""•
B • w
1
\'t Hei-lig Eendrie-vuldig Wezen, d\'On-ver-deelde
^i=ry-w-T i *» " z=urr^^E^t-Ë=^uz=i
Ma-jes-teit Wor-de steeds ge-diend, ge-pre-zen,
E=S
-M-
In den tijd en de eeuwigheid.
-ocr page 96-
94
GEZANGEN OP
Zoo als Schrift en Kerk bewijzen,
Is de Vader, Zoon en Geest,
Als een éénig God te prijzen,
Die voor de eeuwen is geweest.
Daar wordt maar één God beleden,
Drie Personen zijn één Heer,
Een Drie-eenheid aangebeden,
Wijs en goed, vol magt en eer.
God de Vader schiep in orden
Alles, houdt het al in stand;
God de Zoon, eens mensch geworden,
Stierf, als \'s levens onderpand.
Van die beiden is gekomen
God de Heiige Geest, die troost
En genade ons toe doet stroomen,
Tot verdienste en deugdenoogst.
Heiligst, grootst Drievuldig Wezen!
Onverdeelbare Eenigheid!
Wil van zonden ons genezen,
Maak tot weldoen ons bereid.
Laat de ware Kerk voorts bloeijen,
Weer de waan, de doling af,
Doe der Vorsten eendragt groeijen,
Stuit al \'t kwaad, der zonden straf.
\'t Godlijk Eendrievuldig Wezen!
Vader, Zoon en Heilgen Geest!
Zij alle eer en lof bewezen,
Door den mensch gediend, gevreesd.
Die de Serafs bevend\' prijzen,
U, o groote Majesteit!
Moet al \'t schepsel dank bewijzen,
Nu en in alle eeuwigheid.
-ocr page 97-
95
ONDERSCHEIDENE FEESTDAGEN.
GEZANG XLIX.
Wijze: Gezang XVIII, bl. 36.
Deftig.
D
sleutel.
» - -
f v^_"
**3E
B
a *A
_----------«___----------------------------------------«„.T—»*—
O Een drievuldig Wezen! O Schepper! Opper-
1
f
-SSB-
ia
heer! Wij wij - den U alle eer, Daar wij uw\'
p=*£=ï*5
HBSït™
naam steeds vree - zen. Geen sterv\'ling kan de
\' BB L
m _
> " ^ Sm
m.
HM»
a
** B
m
"
schatten, Van u-we waardigheid, En oppermajes-
-**~
teit, Be-zin-nen of be - vat - ten.
Uw groot, uw alvermogen
Heeft eindpaal noch begin;
Uw\' zuivre menschenmin
Straalt ons alom in de oogen.
O ongeboren Vader!
O Eengeboren Zoon!
O Geest! die \'s Hemels Troon
Als één bezit, te gader.
Dit hebt Gij ons doen hooren
Door de Evangelieleer,
Die, tot uw lof en eer,
De opregten kan bekoren,
-ocr page 98-
96
GEZANGEN OP
Schoon U de dwazen honen,
Hoe \'t ongeloof ook spot,
Gij zijt een cénig God,
Bestaande in drie Personen.
\'t Verstand geeft zich gevangen,
Voor wereldwijsheid doof,
Ten dienste van \'t Geloof,
Die heilbron van \'t verlangen.
Beschenk ons met de gaven
Zoo van Geloof als Hoop
En liefde, in \'s levensloop,
Om \'t zielgeluk te staven.
Op den Feestdag van het Hoogwaardig
Sacrament des Altaars.
GEZANG L.
Wijze: Gezang XX, bl. 39.— Dit gezang kan ook worden
gezongen op de wijs van Gezang XL, bl. 78.
Vrolijk.
Bmol ~3--------ZZZTT- M»:
♦ ♦
sleutel. ^==z=&-*-*Z=
Laat ons,
op verheven wijzen,
\'s Hemels
«T 1\' \' \'!> . "* ".\'m "\'
{K \' " " • . * ..
▲ a» .
♦—m—•"hmt:
magt en goedheid prijzen, Met der Se-ra-fij-nen
♦ \' ♦
m.
""*\'*\'
sfc. .«
am " ~
schaar: Die zich met hun vleug\'len dek-ken,
-ocr page 99-
ONDERSCHEIDENE FEESTDAGEN. 97
ËË * *-^±=F-r-^p^—*E
d\'Eerbicd in ons hart ver-wekken, Voor de God-
p5^
-W-
heid op \'t al - taar.
Hij, die \'t manna heeft doen dalen,
Komt zelf uit de Hemelzalen
Schuilen onder schijn van brood;
Zoo als Hij zich aan de zijnen,
Eer zijn sterfuur zou verschijnen,
Op den laatsten avond bood.
De Fontein van \'t eeuwig leven
Komt ons daar zijn Bloed ook geven,
\'t Bloed, dat Hij op \'t wreed Kalvaar,
Ons ten zoen, zich af liet tappen
Onder schijn van druivensappen,
Door den Priester op \'t Altaar.
Met die volheid van genade
Komt Hij onze ziel te stade
Op des levens bange reis,
Om ten voedsel haar te strekken,
En ten voortgang op te wekken,
Op den weg naar zijn Paleis.
-ocr page 100-
<JS
GEZANGEN OP
GEZANG LI.
De Lofzang Pange Lingua.
Deftig.
3
91
sleutel. p_ït.
~—~
JE
Loof, tong! het heer - lijk goed
----mm---------~.-----------
*é"
» I
\' *» "
"• m
Van \'t Vleesch en \'t dier - baar Bloed, Dat,
» *. . m
m
* ** m m
uu
véM
" aa
in deez\'
Disch be - slo - ten,
De Vorst,
die
k u m
" > m \' _
, aB
a "
" m
\'t le-ven geeft, Die ed\'le Vrucht, eens heeft Tot
k > *♦ J.
» a *a ™» *A
-aa""J
- aa—•= \'
\'s we-relds heil ver - go - ten.
Die ons is opgedaagd
Uit de onbevlekte Maagd,
En in de wereld woonde,
Daar zaaide \'t zaad van \'t Woord ,
Door wond\'ren nooit gehoord
Zijn\' Levens-uitgang kroonde.
In d\'allerlaatsten nacht,
Als \'t Pascha werd volbragt,
Den Joden voorgeschreven,
Heeft Hij, de Wet in all\'
Voldaan, aan \'t Broedertal
Zich Zelv\' tot Spijs gegeven.
-ocr page 101-
ONDERSCHEIDENE FEESTDAGEN.              99
\'t Woord Vleesch vormt, door het woord
Van \'t brood zijn Vleesch, en voort
Van wijn zijn Bloed; al zwichten
Hier zinnen, brein en reen,
\'t Geloof volstaat alleen,
Om \'t zuiver hart te stichten.
Dus buigen wij ons neer,
Dit Sacrament ter eer:
Dat de oude teekens wijken
Voor Christus Kerk en Wet;
\'t Geloof sta on verzet,
Daar oog en tong bezwijken.
Geloofd zij op den Troon
De Vader, en de Zoon,
Geëerd, geroemd, geprezen.
Gelijke lof behoort
Hem, die van beï komt voort,
In \'t éénig Godlijk Wezen.
GEZANG LIL
Navolging van het Gebed des Heeren.
Koorzang.
B mol
==ï ♦ ±c=i^~i—*-==a
sleutel. F^8"zü
U, God! ons al-ler Va-der, Die in den
i^Fi
ÏEÏEE
dss:
-a*--m
Hemel zijt, U lo-ven wij te ga - der, Staag
-m*--m
in uw lof ver - blijd.
-ocr page 102-
GEZANGEN OP
Geheiligd moet steeds wezen
Bij ons uw heiige Naam;
Hij zij door ons geprezen,
Maak ons daartoe bekwaam.
Laat ons, o God! toekomen
Uw rijk, het loon der deugd,
Alwaar Gij aan de vromen
Zult schenken de eeuw\'ge vreugd.
Uw wil geschiede op aarde
Als bij U, onverlet;
Men houde dien in waarde
Als een onbreekbre wet.
Wil heden ons vergunnen,
O God! ons daaglijksch brood,
Opdat we U dienen kunnen,
Bevrijd van hongersnood.
Vergeef nu, in dit leven,
Al wat wij schuldig staan,
Gelijk we een elk vergeven,
Wat aan ons is misdaan.
Leid ons niet in bekoring,
Maar weer van ons het kwaad:
Keer alle deugdverstoring,
Opdat zij ons niet schaad1.
Geef, dat we altoos betrachten
Het heil van uwe Leer,
In werken en gedachten:
Het zij alzoo, o Heer!
-ocr page 103-
ONDERSCHEIDENE FEESTDAGEN. 101
Navolging van de Groete des Engels.
Vergun, dat wij U groeten,
Maria! reine Maagd !
Gods gunst kwam u ontmoeten,
Wijl gij Hem hebt behaagd.
Tot U, vol van genade,
Verheffen we onze stem;
Uw hulp kome ons te stade
Door uw gebed bij Hem.
Wil ons, o Maagd! verblijden,
Met U is God de Heer,
Zijn bijstand doe ons strijden
Op de aard\' te zijner eer.
Gij, die van alle vrouwen
De zegenrijkste zijt,
Bid voor die U beschouwen
Als Helpster, t\' allen tijd.
Gezegend moet Hij wezen,
Die was uws ligchaams dragt,
Hij, Jesus, heeft genezen
Het menschelijk geslacht.
Maria! Maagd! Gods Moeder!
Let steeds op onzen nood,
Bid voor ons onzen Hoeder,
Zoo nu als in den dood.
Gelijk de Navolging van het Gebed des Heeren te allen
tijde kan dienen, alsoo kan ook deze Navolging van de Groete
des Engels dienen op al de Feestdagen der allerheiligste Maagd,
en in derzelver
Octaven.
-ocr page 104-
102                        GEZANGEN OP ENZ.
Op het Feest der Kerkwijding.
GEZANG LUL
Navolging van den Lofzang Urbs Jerusalem.
Koorzang.
C Éfc2
sleutel. p-A
-»-f*-« -i----»-f-«—j-j-----*:!Zi::{-»«
Je-ru-za-lem! o heilrijk-ste al-ler ste-
3
Ë
^c
PS
_7i
den, Wiens grootsche naam be - teekent Vreêge-
hr-
*T*4
-*T
m
—*—
—•—
—•—
—a—
-N
zigt, In \'t Hemelrijk van levend steen ge-sticht, Daar
b.
m*
_
Ik
i
Wm
--------*♦—
i
L—i—
L—a—U
de En-ge - len het wachters - ambt be - klee - den.
De nieuwe Stad, die, boven \'s Hemels transen,
Gelijk een bruid uit haar bruidskamer treedt
Naar haren bruidegom, ten echt gereed,
Haar muur en straten zijn van goud vol glansen.
Haar poorten blinken van het eêlst gesteente;
De toegang staat nu open voor elk een,
Die, door verdienste, op de aarde bij de leen
Behoort van Christus ware Kruisgemeente.
De zoo door druk en ramp beschaafde steenen
Zijn op hun plaats door \'s Bouwheers hand gesteld,
Zoodat deez\' bouw, die zijnen lof vermeldt,
Ze in eeuwigheid zal in zijn kring vereenen.
Den Vader, Zoon en Heil\'gen Geest, te zamen,
\'t Drieëenig Wezen, zij alle eer en lof,
Op de aarde en in het hooge Hemelhof,
In eeuwigheid der eeuwigheden. Amen.
-ocr page 105-
LOFZANGEN
OF SE
FEESTDAGEN
BEK
HEILIGEN.
OP DEN FEESTDAG VAN DE BOODSCHAP DES ENGELS
AAN DE ALLERHEILIGSTE MAAGD MARIA.
GEZANG LIV.
Matig vrolijk.
C S=2----i-----ï=p=¥=p " \' I-----b—L
sleutel. P—-4,--------^------- I ——-------I           ^J
Staak, o we-reld! \'t angstig zuchten;
s
ffcU
=♦*=**
Uw ge-lukstaat wordt her-steld; Uw aarts-vijand
|E5E
3
-M-
moet nu vlugten. De ge - boorte van den Held,
1
3=a±
Die zijn magt hem zal ont -wringen, Wordt ge-
JEE j l^a^^zzrizL-JLl jji «»
boodschapt: ee - ne Maagd, (Gij moogt Gode een
r
1
hls i B9
P a
H
*♦ Au.
a.
" •*
--
danklied zingen) Heeft daar-toe zijn oog be-haagd.
-ocr page 106-
104                        LOFZANGEN OP DE
Aan Maria, de uitverkoren\',
Bragt een Boö van daag de maar\':
Dat uit haar zou zijn geboren,
\'s Werelds Heer en Zegenaar.
Zij, de pronk van deugd en zeden,
Zal, dit spelt hij haar, Gods Zoon,
In haar\' kuischen schoot en leden,
Dra ontvangen van zijn\' Troon.
Gij, van de eerst\'ling aller zonden,
Door zijn schikking, voorbewaard,
Hebt bij Hem genaê gevonden,
Uit uw schoot wordt Hij gebaard.
Gij, o zuiv\'re ! wil niet vreezen,
Zult, zegt de Engel, door de kracht
Van zijn\' Geest, eens Moeder wezen,
Vol van troost voor \'t aardsch geslacht.
\'k Heb zijn wil, wat Hij gebiede,
Nu uit uwen mond gehoord,
Zei Maria, het geschiede
Aan zijn\' Dienstmaagd, naar uw woord.
Zoo neemt de één\'ge van den Vader,
Uit deez\' Maagd, de Menschheid aan,
Komt in \'t sterflijk vleesch ons nader,
Om ons van den vloek te ontslaan.
Toren van Ivoor! met glansen
Van de Godheid zelv\' vervuld,
Gouden huis! vol eerekransen,
Die gij eeuwig dragen zult;
Ark van \'t Heilverbond des Heeren!
Troost en heul in ramp en druk!
Leer ons steeds ons heil begeeren,
Help ons tot het grootst geluk.
-ocr page 107-
FEESTDAGEN DEK HEILIGEN.                 105
Or DEN FEESTDAG VAN DE HEILIGE APOSTELEN
PETRUS EN PAULUS.
GEZANG LV.
Navolging van den Lofzang Aurea luce.
Een weinig vrolijk.
A ^3
m
. i
mm z
urn
mm
ai B .
sleutel, fC:^.
Licht der lichten! dat uw stralen En uw\'
jËËËËËE
±Sc
ii
godde - lij - ken glans, Door alle eeuwen heen doet
=n:
f
II
pra-len Aan den hoogen He - mei - trans: Gij ver-
n
ii—111
-«-
E
rijkt den Opper - he-mel Door dit plegtig Martel-
1.
BB
__ "
" "1
Baai
k ""«1
" m
feest, \'t Welk ver-kwikt het aardsch ge - we - mei,
ii
-m=
En den boet\'ling al - Ier - meest.
Petrus was de Vorst der aarde,
\'t Opperhoofd van \'t Christendom,
Paulus, hoog in roem en waarde,
Leeraar van het Heidendom;
\'s Werelds Lichten, Martelaren,
Een door \'t kruis, en een door \'t staal,
Zegepralend opgevaren
Tot des Hemels bruiloftszaal.
-ocr page 108-
106
LOFZANGEN OP DE
Glansrijk en gelukkig Home!
Pronkstad, van al de aard\' begroet,
Gij, wier grond men zag bestroomen
Door dit Vorstlijk Martelbloed,
Gij gaat hemelhoog te boven
Al het schittrend schoon der aard\',
Hun verdiensten doen u loven,
Niet uw eigen glans of waard\'.
Goddelijk Drieëenig Wezen!
De oppereer zij U altijd,
Uwe magt moet zijn geprezen,
Lof U eeuwig toegewijd.
Op deez\' dag, gelijk te voren,
Blijft de magt aan U alleen
Onverdeelbaar toebehooren,
Steeds door al de eeuwen heen.
OP DE HEMELVAART VAN DE ALLERHEILIGSTE
MAAGD EN MOEDEK GODS MARIA.
GEZANG LVI.
Langzaam.
sleutel. fC^:
Wie zie \'k hier van de aard ver-trekken,
ps=±d
----------------m—z_!-----------f>--------------------a—g------m----------
In de hoogte weg-ge-voerd, Met ju-weelen zonder
f^
vlekken, En met paarlen rijk be-suoerd ? Wie komt
-ocr page 109-
107
FEESTDAGEN DER HEILIGEN.
B- ! tJ^-z^=\\ J=np i -*-=p=rfc—ËE
daar dus op - ge - treden, Door Gods Krachten
t_a^4=^^|==i===ir=^g=^f-B---^:i:E^
onder-steund, Glinst\'rend vol be - val-lig - he-den,
BI
Daar ze op haar\' Be - minde leunt?
Staak, mijn ziel! ja staak uw vragen,
\'t Is die uitgeleez\'ne Maagd,
Waardig \'s Hemels kroon te dragen,
Want zij heeft Gods oog behaagd.
Maagd, uit duizend uitverkoren,
Baarde zij den Heer van \'t Al;
Uit haar werd Gods Zoon geboren,
In een\' armen beestenstal.
Wie zal haren lof niet roemen,
Die haar Prophetie betracht,
Dat men haar zou zalig noemen,
Tot het laatste nageslacht?
Wie wordt dan niet opgenomen,
Wiens gemoed wordt niet verrukt,
Wie wenscht niet bij haar te komen,
Schoon het vleesch den geest nog drukt?
Tracht, mijn ziel! dan na te volgen
\'t Leven van deez\' Moedermaagd,
Die, ten Hemel ingezwolgen,
Daar thans kroon en schepter draagt.
Daar zult gij, bij \'t puik der vrouwen,
\'s Heilands Moeder, die gij groet,
Eind\'loos \'t aanschijn Gods aanschouwen,
En genieten \'t hoogste goed.
-ocr page 110-
108
LOFZANGEN OP DE
OP DEN FEESTDAG VAN DE GEBOOKTE DER
ALLERHEILIGSTE MAAGD MARIA.
GEZANG LVII.
Wijze: Gezang XXVIII, bl. 54.
Gematigd.
G g-*
sleutel, p-g
Ep^=E|-j>^»z^ir .I . ,^
Gij, die, in duis-ter - nis ge-ze-ten, In
\\-^m—*~
. a-----^_
L_>» * \'|
k -.» *▼
zuchten, zonder maat of peil, Ver-langdet, dikwerf
F?=rj-ij=*~[T«~ » I \'—_>
nat be - kre - ten, Schept moed, ziet hier den
dag van heil.
Na zulk een reeks van bange nachten,
Waarin de dood ons hield bekneld,
"Verschijnt, voor die verlossing wachten,
De morgen, die ter redding snelt.
Dank God, mijn ziel! thans is geboren
Zij , die, gansch rein, vol zaligheên ,
En door God zelven uitverkoren,
Van de erfsmet vrij is, ons gemeen.
Van de erfsmet vrij; want zij zal dragen,
In haren kuischen maagdenschoot,
Hem, in wien God stelt zijn behagen,
Die ons zal redden uit den nood.
-ocr page 111-
FEESTDAGEN DER HEILIGEN.                 109
Weldra zal nu de Zon verschijnen,
De Heilzon, die, zoo rijk verguld,
Den zwarten nacht zal doen verdwijnen,
De Zon, die aller wensch vervult.
Juicht dan! ja juicht, verrukt van vreugde!
Juicht! al het menschelijk Geslacht!
Och, of deez\' Heildag zoo verheugde,
Dat onze ziel dien steeds betracht\'!
O Maagd! die door deez\' Lofzang, heden
Als nieuwgeboor\'ne wordt beschouwd,
Bid, dat we, als nieuwgeboor\'ne Leden,
Gods Liefde inzien, die ons behoudt.
En Gij, o Almagt! Goedheidsader!
Die deze Maagd hebt voorbereid,
Om ons te ontslaan van d\' aartsverrader,
Geef ook, dat ze ons ten Hemel leid\'.
OP DEN FEESTDAG VAN DEN HEILIGEN
AARTSENGEL MICHAEL.
GEZANG LVIII.
Deftig.
ü=m:
w mt.
mmm-
sleutel. tSl
Wie is als God? wie durft Hem honen? Wie
ia—si
-M *=*=------II
durft den Hoogste weder - staan ? Wie zich ge-
:nizii
i-F
,____bm,_ferf*\'-
lijk aan Hem ver - too-nen? Wie randt het
-ocr page 112-
110                        LOFZANGEN OP DE
g^W ls..~I—          ~~PT~        II----------           - —
t-----        ----- \' \'B ,,=1\'            ~-----------
Rijk der God-heid aan?
Ach! Lucifer, van hoogmoed zwanger,
Verhief zich tegen d\' Opperheer,
Maar werd ook de eerste strafontvanger,
Hij stortte in d\' eeuw\'gen nacht ter neer.
Doch wie moest zijne trotschheid fnuiken?
U is de Palmtak, Michaèl!
Gij deedt den draak in d\' afgrond duiken,
En nederploffen in de hel.
De bouw van Gods gewijden tempel
Is aan uw hoede toevertrouwd,
Ei! weer den spotter van zijn drempel,
Hem, die Gods magt als niets beschouwt.
Blijf steeds voor \'s Heeren kudde waken,
Vrij haar van doling, valsche leer,
Wil ze aan zijn dienst geheiligd maken,
Die twist en laster van haar weer\'.
O Overwinnaar! help haar strijden,
Als haar de helhond klampt aan boord,
Die steeds haar zielrust kan benijden,
En stout haar\' lieven vrede stoort.
Kom in die angstige oogenblikken,
Waarin de ziel van \'t ligchaam scheidt,
Door uwen bijstand haar verkwikken,
Zoo zij haar \'t eeuwig heil bereid.
O, voer haar naar de Hemelzalen,
Waar Gods genaê de deugd beloont,
Door in het bruiloftskleed te pralen,
Met groenen palm van eer bekroond.
-ocr page 113-
FEESTDAGEN DEK HEILIGEN.                  111
OP DEN FEESTDAG DER HEILIGE
BESCHEEM-ENGELEN.
GEZANG LIX.
Lieftallig.
_ f * ♦_J==±I—««^
sleutel, pzig
Zoo zal de Vorst van \'s He - raels
Bte—»:------------»—-*—ir~*----------------•—♦fel*—i—
1
troon Steeds wa-ken voor ons Ie - ven, De sterv\'liug
-M-
•Mc
zal naar zijn ge - boöu Met Eng\'len zijn om - ge-
fel
*P A A
o» «
m
fff • V •
" •* •
♦ \'
7
,v.^
1 *
ven. Ja mensch! uw Schepper zendt ze u toe, Op-
S5E
1
Ë
dat, in al uw we - gen, Uw voet geen struikel-
g^Sg^Z^^^i^EE^^
passen doe, Maar ga in vrede en ze - gen.
O wondergroote liefde\'s magt!
Wie toch zal haar bevatten?
Heeft God ons dan zoo mild bedacht
Met zijn genadeschatten,
Dat Hij een\' Hemelvorst ons zendt,
Die ons, zwak stof, behoede?
Zijn goedheid zij van ons erkend,
Wijl ze ons zoo leidt ten goede.
-ocr page 114-
112
LOFZANGEN OP DE
Moet gij niet, staag tot dank bereid
Den Schepper daarvoor prijzen,
Den Vorsten zijner heerlijkheid
Uw liefde en dank bewijzen?
Ja, loof Hem dan, die u op de aard1,
In druk, gevaar en nooden,
Versterkt en steunt, bewaakt, bewaart,
Door zijne Hemelboden.
Gij, Vorsten! die de Heerlijkheid
Des Hemels moogt bekleeden,
Gij zijt tot onze hulp bereid,
Ei hoort nu onze beden.
Ach helpt ons, weert den vijand af,
Dat hij niet overwinne,
Behoedt ons voor der zonden straf,
Bidt, dat men God steeds minne.
Regeert toch onze zwakke zin,
Dat harten en gedachten,
Gestaag ontvonkt in hemelmin,
Gods eer door daên betrachten.
Dat nooit voor ons des Heilands Bloed
Vergeefs gestort moog\' wezen;
Zoo zal een reine liefdegloed
De zielewond genezen.
Laat ons, getrouw aan d\' Opperheer,
In waren ootmoed leven,
Van hoogmoed, zucht naar ijd\'le eer
En huich\'larij ontheven.
O voert ons toch, als eertijds Loth,
Uit Sodom en haar vrinden,
En laat ons vreugd alleen in God
En zijn geboden vinden.
-ocr page 115-
FEESTDAGEN DER HEILIGEN.               113
Voert ons, als gij Tobias deedt,
Op \'s levens reis, langs paden,
Die opwaarts gaan, waar smart noch leed,
Noch ramp, ons ooit kan schaden.
Maakt ons behoedzaam, maakt ons wijs,
Laat ons geen schijn verblinden,
Doet ons den weg naar \'t Paradijs
Aan \'s levens eindpaal vinden.
Dank zij U, God! voor al het goed\',
Ons in uw\' gunst gegeven,
Geef, dat eene Eng\'lenschaar ons hoed\'
En leid\' door \'t angstig leven.
Laat ons, door lijden voorbereid,
Met al die Hemellingen,
U dank en eer, in de eeuwigheid,
Het driemaal Heilig zingen.
OP DEN FEESTDAG VAN ALLE HEILIGEN.
Navolging van den Lofzang Christe Redemptor.
GEZANG LX.
Wijze: Gezang LV, bl. 105.
Een weinig vrolijk.
A F3~T. \' \' ""
sleutel. pT|
MMZ
i^=
Chris-tus! Hei-land al - Ier men-schen !
-—a-
-H-
-M-
Neem ze in uw be - scherming aan, Om de
8
-ocr page 116-
114
LOFZANGEN OP DE
•i m
1
"
.
\' \'m
» " .
« "
voorspraak, be-de en wenschen, Die uw Moeder
M
*
— —
MM\'
-*a
»»
""
—i-
— m • -
urn \'
i"
heeft ge - daan. Zaal\'ge schaar van Hemel - lingen !
ï
in:
-M-
-m-------1
lüi:
Drijf al \'t kwaad, der zon-den straf, Die ons
mm
m
_ _
g
* m
\' u
F—•«—«--
""\' 1
trof en blijft om-ringen, En nog dreigt, steeds
g—n±rpïïzj^flzzz:
van ons af.
Weert van ons den zielbevechter,
Gij, Apostels van den Heer!
Gij, Voorzeggers van deez1 Kegter!
Door uw\' beden, les en leer.
Gij, o Mart\'laars en Belijders!
Van des Heeren grooten naam,
Maakt ons vleesch- en hel bestrijders,
En ter Hemelreis bekwaam.
Koor van Godgewijde Maagden,
Die, door godsvrucht en door deugd,
In uw leven God\' behaagden,
Toon ons \'t spoor naar \'s Hemels vreugd.
Kloosterlingen ! heil\'ge Mannen!
Die alle aandrang der natuur,
Zelfs uit Godsmin hebt verbannen,
Voedt ons in dat heilig vuur.
-ocr page 117-
115
FEESTDAGEN DER HEILIGEN.
Ja! verdrijft die niet gelooven,
Van der Christ\'nen grondgebied,
Zoo drijv\' \'s Heilands lof steeds boven
In ons dank- en huldelied.
Glorie zij aan God den Vader,
En zijn ééngeboren Zoon,
En den Heil\'gen Geest te gader,
Nu en eeuwig op zijn\' troon.
OP DEN FEESTDAG VAN DE ONBEVLEKTE ONTVAN-
GENIS DER ALLERHEILIGSTE MAAGD MARIA.
GEZANG LXI.
Wijze: Gezang XIV, bl. 30.
Matig vrolijk.
C £---------tj^=ft-L*» #.-----~
ZM= Ï
sleutel.
Laat ik rustig van u zingen, Schoonste! die de
3SSË
E
a=alfc
1»-
He-mel mint, Waar-dig spre-ken van de dingen,
~ntm=u «♦,,
3
SZZK
-SS4>y-
ia
Die m\'in u be-slo -ten vindt. Schoon \'t verstand niet
» \'.a ♦. m 1 "
k #* ♦ B
1 • aa
---------------------------—J—s»------------1------*-----------
kan be-vat-ten, Wat ge in waardig-heid bekleedt,
m
Haalt men,
uit
ver
- bor - gen
schat -
ten,
H™------"—B
-ï#-
l_B^a______S_________
——
----1—„—
Lof, die las - te - ring ver-treedt.
-ocr page 118-
116
LOFZANGEN OP ENZ.
Nooit heeft u de vloek getroffen,
Die den boozen Adam sloeg,
Nimmer kunt gij nederploflen
In den afgrond. Neen: reeds vroeg
Was de vloekwet opgeheven,
Voor u, onbevlekte Maagd!
Die de bron droegt van het leven,
Door de Godheid onderschraagd.
Ja, een Engel kwam \'t u zeggen,
Dat gij, met Gods Geest vervuld,
Een geheim niet uit te leggen,
Uwen Zoon Hem baren zult.
God zal in u komen wonen,
Voorts, als Kind aan uwe borst
Opgevoed, zijn\' liefde toonen,
Lesschende aller zielen dorst.
Wie dan zoude u schuldig achten
Aan der eerste zondesmet?
Wat verwild\'ring van gedachten,
Die van eerbied u ontzet!
Als waart gij niet uitverkoren
Van der eeuwen eeuwigheid,
Rein en onbevlekt geboren,
En tot Moedermaagd bereid.
Onbevlekte! die wij groeten,
Leer ons, van den vloek bevrijd,
Door berouw de zonde boeten,
Help ons in beproevingstijd.
Onder die God welgevallen
Laat ons eeuwig zijn geteld,
Door Hem, die u over allen,
Als een1 Moeder heeft gesteld.
-ocr page 119-
INHOUD.
Gezangen in den Advent.
GEZ. i. Op, Zondaar! die niet schreit.                 BI. 9
ii. O Wijsheid! uit God zelv\' geboren!              11
m. \'k Groet U, Maria! Maagd van Godverheven. 13
iv. U, Eeuwige en almagtig!                              15
Gezangen in den Kerstijd.
v. Verheug u, Christenschaar!                           17
vi. O Kersnacht! een der langste nachten.           19
vu. O, Jesus! vleesch geworden Woord!              20
vin. Aangenaam en lieflijk duister.                        21
IX. O zalig, heilig Bethlehem!                            23
x. Die de zon haar licht kwam geven.               24
xi. Mijn ziel, gewekt door de Englenstem.           26
xn. O welk een schittring, welk geflonker.           27
xiii. O wat wonderlijke dingen.                             29
xiv. Hoe laat zich de blijdschap hooren.               30
xv. Geef nu, o mensch! een liefdeblijk.               32
xvi. De Spiegel van Gods Majesteit.                     34
xvn. Angst en zorg en kommer vlugten.                35
xvin. De schaduwen verdwijnen.                              36
xix. Juich, mijn ziel ! wil vrolijk zingen.              38
xx. Juicht, o menschen! Hij, die de aarde.         39
xxi. De blijde dag is thans verschenen.                 41
xxn. O mensch! loof God, wil u verblijden.          42
xxin. O wondre nacht! waarvoor het licht.              44
xxiv. Op dezen heldren winternacht.                        46
xxv. Wat wondren moet ik hier aanschouwen!       47
-ocr page 120-
118
INHOUD.
Op den Feestdag van de Heilige Onnoozele Kinderen.
xxvi. O Kersnacht! schooner dan de dagen.         49
Op den Feestdag van de Besnijdenis des Zaligmakers.
O Jesus ! vleesch geworden Woord ! Gez. vil. 20
Danklied op den eersten dag des Jaars.
xxvii. Prijst den Heer. Door alle tongen.              51
Op den Feestdag van de Openbaring des Zaligmakers
aan de Heidenen.
xxviii. Wil, Heidendom! van vreugde opspringen. 54
Op den Feestdag van den heiligen Naam Jesus.
xxix. O Jesus! wiens gedachtenis.                        55
Gezangen in de Vasten.
xxx. Zondaars! komt, wilt u bekeeren.                 58
xxxi. Des Konings Standaard komt uit \'t duister. 60
xxxii. Aanschouw, mijn ziel! aanschouw.               61
xxxm. "s Heilands Moeder, droef te moede.             64
Gezangen in den Paaschtijd.
XXXIV.
Glorierijke dag!
67
XXXV.
Daar nu verrezen is Gods Zoon.
69
XXXVI.
Zou ooit des Heilands dood en lijden.
71
XXXVII.
Staak nu, mijn ziel! uw droevig klagen.
72
XXXVIII.
0 Zoons en Dochters! zingt, de Heer.
74
XXXIX.
Gods Kerk op aarde is thans verheugd.
77
XL.
Nijd! wat baat u dus te woeden.
78
Gezangen op den Hemelvaartsdag.
xli. Nadat Jesus had gegeten.
                             80
xlii. Toen Jesus, na verrijzenis.                           82
-ocr page 121-
INHOUD.                                      119
Gezangen op het Pinksterfeest.
xliii. \'t Kon den Opperheer behagen.                    85
xliv. O Geest der waarheid! Godlijk licht!          87
xlv. Heil\'ge Geest! laat uwe stralen.                   88
xlvi. Kom, Schepper! Heil\'ge Geest! ei kom !     90
xlvii. Zuivre Geest! wiens Goddelijke magt.         91
Gezangen op den Feestdag van de Allerheiligste
Drievuldigheid.
xlvin. Komt, o Christnen ! prijst den Vader.         93
xlix. O Eendrievuldig Wezen !                             95
Op den Feestdag van het hoogwaardig
Sacrament des Allaars.
L. Laat ons, op verheven wijzen.                      96
li. Loof, tong! het heerlijk goed.                     98
Navolging van het Gebed des Heeren.
ju. U, God! ons aller Vader.                            99
Navolging van de Groele des Engels.
Vergun, dat wij U groeten.                       101
Op hel Feest der Kerkwijding.
lui. Jeruzalem! o heilrijkste aller steden.           102
Op den Feestdag van de Boodschap des Engels
aan de allerheiligste Maagd Maria.
liv. Staak, o wereld! \'t angstig zuchten.          103
Op den Feestdag van de heilige Apostelen
Petrus en Paulus.
lv. Licht der lichten! dat uw stralen.             105
-ocr page 122-
120                                    INHOUD.
Op de Hemelvaart van de allerheiligste Maagd
en Moeder Gods Maria.
Lvi. Wie zie \'k hier van de aard\' vertrekken.        106
Op den Feestdag van de Geboorte der allerheiligste
Maagd Maria.
lvii. Gij, die, in duisternis gezeten.                      108
Op den Feestdag van den heiligen Aartsengel
Michaël.
LVin. Wie is als God? wie durft Hem honen? 109
Op den Feestdag der heilige Bescherm-Engelen.
LIX. Zoo zal de Vorst van \'s Hemels troon.           111
Op den Feestdag van alle Heiligen.
ix. Christus! Heiland aller menschen!                 113
Op den Feestdag van de Onbevlekte Ontvangenis
der allerheiligste Maagd Maria.
lxi. Laat ik rustig van u zingen.                         115
-ocr page 123-
-ocr page 124-
i^sm^ — ----------^s&tïm
k
\'tl Bij den Uitgever dezes is mede M
verschenen:
Dezelfde Gezangen, zonder de noten . . . f 0.30
OrgeI- of Piano-Partij dezer Gezangen op
Muzijknoten..........» 1.00
Dezelfde gebonden in geheel linnen bandje. » 1.30
De Amstcrdamsche of Keulsehe Missen. Eerste
en tweede partij. — Iedere partij ...» 1.50
De Gezangen in den Vastentijd. Nieuwe uitgave » 0.40
De verschillende Zangwijzcn der Salve Itegina.
Nieuwe uitgave, vermeerderd met de Alma-
Redemptoris, Ave Regina Coelorum, Re-
gina Coeli
........• . . . » 0.20
De Gezangen op Witten Donderdag en Goeden
Vrijdag. (Pange lingua en Vexilla regis.) » 0.20
De Vespcrpsalmen op de Zon- en Feestdagen
door het jaar..........» 0.15
G. A. HEINZE. — Missa N°. 1 voor drie
Mannenstemmen met Orgel.
Partituur............» 5.00
De drie Zangpartijen........» 2.40
Verder vindt men bij hem steeds voor-
handen eene groote verzameling van de
1m meest gezochte Missen, Gezangen onder de H.
T Mis, de Vesper en het Lof; Graduale en Anti»
$& phonarium in kwarto en in octavo; enz. enz. $&