-ocr page 1-
♦. . ♦#• ^
> :■ *.:
* *
-ocr page 2-
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
A06000008912713B
0891 2713
-ocr page 3-
LEVENSGESCHIEDENIS \'tyq
GELUKZALIGE
MAHGARETHA MARIA ALACOQUE,
Rcligieuse van de Orde van Onze-Lieve-Vrouw-Visitatie
in het klooster van Paray-le-Monial,
OORSPRONG
OPENBARE VEREERING TAN JESUS\' HEILIG HART.
DOOK
^ater Charles Daniël, s. j.
Naar de Tierde Fransche uitgave
Doea
M. J. A. WITTE.
AMSTERDAM. — J. S. DE HAAS.
1876.
-ocr page 4-
GOEDKEURING.
IMPRIMATUR.
Hailemi,                J. A. van den Akker,
die 16 Oct. 1876.                           Lib. Cens.
-ocr page 5-
HOOFDSTUK XX.
ZIEKTE EN GENEZING VAN ZUSTER VERCHÈRE. — DE GELUK
ZALIGE ONDER DE LEIDING VAN PATER ROLIN. — ZIJ
SCHRIJFT DE GEDENKSCHRIFTEN VAN HAAR LEVEN.
Hetgeen eenigen tijd daarna gebeurde, moest voor de
Moeder Melin een punt van overweging zijn, vooral als
zij zich herinnerde, dat de Moeder Greyffié wegens den
wil van God omtrent Zijne dienstmaagd tegengewerkt
Ie hebhen, door den dood van zuster Quarré op de ge-
voeligste plaats van haar hart was getroffen geworden;
en zij zelve zou, na het communiceren op den eersten
Vrijdag van elke maand aan de Gelukzalige ontzegd te
hebben, bijna een niet minder smartelijk verlies te be-
treuren hebben gehad.
Men zal zich wellicht zuster Rosalia Verchère herin-
neren, die jeugdige hoopvolle geprofeste, die met de
novicen deelden in de zorgen van de Gelukzalige, en
bestemd was om met zuster de Farges haar laatsten zucht
op te vangen. Nog in den bloei harer jeugd, zij was
nauwlijks achttien jaar, werd zij eensklaps gevaarlijk
ziek, en binnen weinige dagen lag zij op haar uiterste.
Toen Margarotha Maria hare genezing van God afsmeekte,
werd haar geantwoord, dat deze zuster niet eerder her-
stellen zou, dan wanneer de Overste teruggekomen zou
zijn van haar besluit, dat zij omtrent de communie op
14
-ocr page 6-
\'286
den eersten Vrijdag der maand genomen had. (1) Men
kan denken, hoe verlegen die ootmoedige ziel was, toen
zij verplicht was om dit nieuw bewijs der overgroot?
liefde van haren hemelschen Bruidegom bekend te ma-
ken! Zij had een zwaren strijd door te slaan, daar zij
s\'an den eenen kant niets vuriger wenschte, dan in stilte
de gehoorzaamheid te blijven beoefenen; vanden ande-
ren kant door den Zaligmaker gedrongen werd om aan
de Overste te zeggen, hoezeer zij Hem mishaagd had.
door aan Zijne bevelen te wederstaan. Daar zij uit haar
zelve niet dorst besluiten om de genade, welke zij van
haren Goddelijken Meester ontving, bekend te maken,
nam zij hare toevlucht tot eene oude zuster, Maria Mag-
dalena Des Escures, in wie zij een groot vertrouwen
stelde en wier ziel aan de hare verbonden was door de
banden eener grootmoedige en heilige vriendschap. Zij
schreef haar den volgenden brief:
«Het is in het Heilig Hart van onzen Heer Jesus
Christus, dat ik, waarde Zuster, u dit schrijf, omdat
Hij het aldus wil. Verwonder u niet, dat ik mij tot u
wend in de groote bekommering, waarin ik ben ten
opzichte van mijne zuster Verchère; want toen ik dezen
morgen opstond, meende ik duidelijk deze woorden te
hooren: « Zeg aan uwe Overste, dat zij mij groot mis-
(1) De eerste geschiedschrijver der Gelukzalige bedriegt zich , Wan-
neer hij deze voorvallen laat plaats hebben 1078 onder het bestuur
van de Moeder Greyffié; want de zuster Rosalia Verchère nam eerst
den 8\' December 1682 den sluier. Overigens zeggen gelijktijdige
religicnsen bepaaldelijk, dat die ontzegging der communie, gevolgd
door de ziekte van zuster Verchère, onder de Moeder Mclin plaats
had en in den tijd van al die tegenspraak en verdeeldheid tegen de
Gelukzalige , verwekt ter oorzake vnn de postulante , welke zij niet
tot liet noviciaat wilde toelaten.
-ocr page 7-
•287
« noegen gedaan heeft, door dat zij, om aan het schep-
» sel (de personen die tegen de Gelukzalige partij had-
»den gekozen) te behagen, niet gevreesd heeft mij te
>> vertoornen, door u de vergunning te ontnemen tot het
» doen der communie, die ik u geboden had op den eer-
» sten Vrijdag van elke maand te doen , ten einde (door
» de verdiensten van mijn Heilig Hart aan mijn hemel-
» schen Vader op te dragen) Zijner Goddelijke rechtvaar-
»digheid voldoening te geven voor de zonden tegen de
» naastenliefde. Want ik heb u uitgekozen er het slacht-
» offer van te zijn; en daar zij u nu verboden hoeft om
» in dit geval mijn wil te volbrengen, heb ik besloten
»om dat andere offer, dat nu lijdt, voor mij te slacht-
•> offeren.»
<i Ziedaar, mijne waarde Zuster, wat mij kwelt en on-
ophoudelijk vervolgt, zonder het uit mijne gedachten t<>
kunnen zetten, want Hij dringt bij mij aan om het aan
onze Moeder te zeggen; en ik ben bevreesd om het te
doen, want, om de taal van mijn hart te spreken, ik
geloof, dat het slechts eene list van den vijand is, die
mij door deze communie den schijn van zonderlingheid
wil geven, of wel, dat dat alles eene verbeelding en
zinsbegoocheling is, omdat Christus aan eene nietswaar-
dige schijnheilige, als ik ben, dergelijke genade niet
bewijzen zou. Ik bezweer u, mijne dierbare Zuster, mij
uwe gedachte daaromtrent mede te deelen, ten einde
mij uit de moeiolijkheid te doen geraken, waarin ik mij
bevind, omdat Hij wil, dat ik het u vraag. Bewijs mij
deze gunst, zonder mij te vleien: want ik vrees, God
te wederstaan, daar ik niet zeggen kan wat ik uitsta
van haar (de zuster Verchère) in dien staat te zien. Vraag
Hom, om u de waarheid te doen kennen, en wat Hij
wil, dat gij mij antwoordt. Daarna zal ik trachten, er
-ocr page 8-
-28H
niet meer aan te denken. Ik verzoek u dezen brief te
verbranden en om geheimhouding. »
De zuster Des Escures aarzelde niet om haar aan te
raden, alles aan de Overste te zeggen; zij deed het,
niettegenstaande den grooten tegenzin, dien zij er in
had. De Moeder Melin antwoordde haar, dat zij haar de
vergunning tot gemelde communien zou teruggeven, doch
op voorwaarde, dat zij voor het herstel van zuster Ver-
chère zou bidden. Zij gehoorzaamde, en de zieke, die
reeds alle hoop had opgegeven en ter prooi was aan een
lijden, van hetwelk de geneesheeren geen kennis had-
den, was terstond buiten gevaar.
De Gelukzalige, die in de woorden van de Overste
slechts eene belofte had gezien, dorst hare communien
nog niet hervatten, te meer daar zij van alles wat bui-
tengewoon was een afkeer had. Maar ofschoon de zus-
ter Verchère niet meer op den rand des grafs stond ,
leed zij toch nog hevige smarten, tegen welke alle po-
gingen der kunst ijdel waren.
Gedurende de vijf maanden, welke zij in de zieken-
zaal moest doorbrengen, ontving zij veelvuldige bezoe-
ken van hare Meesteres; deze hield niet op haar te ver-
manen om een heilig gebruik van haar lijden te maken
en het uit liefde tot God met geduld te verdragen. Te-
vens smeekte zij het Hart van Jesus, om hetgeen Hij
begonnen was te voleindigen, en haar de gunst in hare
geheele volheid te verleenen. Maar toen de Zaligmaker
haar uitdrukkelijk verklaard had, dat zij niet eerder ver-
hoord zou worden, dan vooraleer zij de Vrrjdagscne
communien hervat zou hebben, ging zij er eindelijk toe
over om opnieuw hare Overste er over te spreken, en
deze, verre van langer aan een zoo duidelijk geopen-
baard bevel des Hemels te wederstaal), stond bet haar
-ocr page 9-
289
loe. Oogenblikkelijk was de zuster Verchère tot groot
genoegen van de Gelukzalige, die haar teeder beminde,
volkomen hersteld. Doch hoe troostrijk en bemoedigend
was het van den anderen kant niet voor haar, zich onge-
hinderd te kunnen vereenigen met Hem, die al hare
genoegens uitmaakte, en aan het zoo vurige verlangen van
den God van haar hart te kunnen beantwoorden ( Wan-
neer zij dat onvergelijkelijk geluk genoten had, was het,
als zij bij hare novicen kwam, of zij in vuur en vlam
stond, en elk harer woorden ontstak in hare zielen den
gloed der Goddelijke liefde; « Ach! mijne dierbare Zusters.
zeide zij, God dienen en kennen is onze geheele bezig-
heid. Uw deel is Zijn Hart te beminnen. Welk een ge-
luk te kunnen zeggen: « Ja, ik zal Hem gedurende eene
eeuwigheid beminnen en prijzen! Maar daartoe moet
men Hem bestendig beminnen, en zoowel in leed als
in vreugde, en in al de omstandigheden des levens. »
Buiten het klooster nam, zooals wij gezegd hebben,
de verbittering harer vijanden niet af. Zij werd voortdu-
rend door hen bedreigd en zij gingen voort met haar eene
zienster en schijnheilige te noemen, en zij wisten hunne
lasterachtige aantijgingen met zooveel sluwheid te ver-
spreiden , dat de rechtschapensten moeite hadden om er
niet door misleid te worden. Onder het getal dei-genen,
die zich een oogenblik lieten verschalken, noemen onze
Gedenkschriften den pater jezuiet Ignatius Rolin, een
geestelijke van eene uitstekende godsvrucht, die omstreeks
dien tijd tot Overste van het huis der Orde te Paray be-
noemd werd. (4) God had hem nogtans bestemd om de
(1) Dezelfde, die naar een geschreven naamlijst van de provincie
Lyou in 1688 aan het hoofd van het College van Nimes stond en
tevens professor in de Metaphysiek aan gemeld College was. In
1700 vinden wij hem als procurator en bestuurder van eene congre-
-ocr page 10-
2ÜU
Gelukzalige gedurende de zwaarste worstelingen in deze
langdurige beproeving (1685—1687) te ondersteunen, en
haar op het oogenblik, dat zij de laatste hellingen be-
klom , om in den ongestoordsten vrede en op de hoogste
kruin der zuivere liefde haar verblijf te gaan vestigen, tot
leidsman te dienen. De eerste maal, dat hij haar bezocht,
verdween al zijne tegeningenomenheid ten opzichte van
haar. Eene volgende samenkomst met haar liet een bui-
tengewoon denkbeeld omtrent de genade, waarmede zij
begunstigd werd, bij hem achter, en tevens een zeer
vurig verlangen om haar naar -al zijn vermogen behulp-
zaam te zijn. Wat haar betrof, zij werd in hare edel-
moedige belangloosheid slechts door eene vrees gekweld,
namelijk, dat, zoo die man Gods openlijk hare zijde koos,
hij van het in hem gevestigde vertrouwen, en van den
naam van bekwaamheid en voorzichtigheid in de leiding
der zielen, welken hij had, iets mocht verliezen. Maar
hij stelde haar daaromtrent volkomen gerust. De gemeen-
schap , die tusschen beiden ontstond, doet ons zien, dat,
indien zij een volkomen vertrouwen in hem stelde, pater
Rolin van zijn kant de zorg voor zulk eene bevoorrechte
ziel zeer ter harte nam. Hij zag, hoe zij door eene on-
verzadelijke begeerte naar vernedering en lijden gekweld
werd en, slechts levende en ademende voor den gekrui-
sigden Jesus, de dwaasheid des kruises beminde; dat
zij in haar eigen oogen zoo nietig, zoo verachtelijk was.
gatie van luaoneu aaa het College vaa Greuoble, waar hij zich uog ,
in eene uitsluitend geestelijke bediening, tijdens liet jaar I? 15 bevond.
De tijdgeiiuiiteu van de Gelukzalige zeggen van hem het volgende:
«Een zeer waardig lid vau het Gezelschap van Jesua , die toen te Parav
in groot aanzien stoud , en dien men te Grcnoble houdt wegens de
hooge waarde, welke men hecht aau zijne deugd en heiligheid van
leveuswandel."
-ocr page 11-
291
dat zy een afschuw van zich zelve had; dat zij zich zelve
zoo zeer mistrouwde, dat zij elk oogenblik beducht was
te dwalen en de speelbal van den duivel te zijn, zij die
toch uit hare langdurige beproevingen en de herhaalde
verklaringen der uitslekendste zielsbestuurders eenige
zekerheid had kunnen putten.
« Neen, mijn Vader, schreef zij hem eens, niets in
<leze wereld is in staat om mij te behagen dan alleen
liet kruis van mijn Goddelijken Meester; maar een kruis
geheel gelijk aan het Zijne, dat wil zeggen, zwaar, ver-
achtelijk, zonder zoetheid, troost of verkwikking. Laten
anderen zoo gelukkig zijn met mijn Goddelijken Meester
den Thabor te bestijgen, ik voor mij, ik zal mij verge-
noegen geen anderen weg dan dien van den Calvarie-
berg te kennen: mijne eenige geneigdheid is dan ook
lot het kruis. Mijn deel zal dan wezen tot aan mijn laat-
sten zucht op den Calvarieberg te verblijven, te midden
van zweepslagen, doornen, nagelen en het kruis, zon-
der vertroosting of vermaak dan alleen van er geen te
hebben. En welk een geluk, in stilte te kunnen lijden.
en eindelijk op het kruis te kunnen sterven, overstelpt
van allerlei ellenden naar ziel en lichaam, in vergetel-
heid en verachting: want het eene zou mij zonder het
andere niet kunnen behagen. Zegen dan, eerwaarde
Vader, en bedank voor mij onzen Goddelijken Meester,
dat Hij mij zoo liefderijk en zoo mildelijk met Zijn kost-
baar kruis vereert, want geen oogenblik laat Hij mij zon-
der lijden. Ach! wat zou ik anders doen in dit tranen-
dal, waar ik zulk een misdadig leven leid, dat ik mij
beschouw als een vergaarbak van ellende? En dat i*
het wat mij doet vreezen, dat ik mij het mateloos geluk
van het kruis te dragen, ten einde aan mijn lidenden
Jesus gelijkvormig te worden, onwaardig moge maken.
-ocr page 12-
*>2
Ik bezweer u, dat, bijaldien gij eenige liefde voor mij
hebt, gij dien beminnelijken Verlosser smeekt om zich
door het slecht gebruik, dat ik tot heden van dien kost-
baren schat des kruises gemaakt heb, niet te laten at-
schrikken en mij van het geluk van te lijden niet te beroo-
ven: want daarin ligt voor mij de eenige verzachting bij de
langdurigheid mijner ballingschap. Worden wij dan nooit
moede in stilte te lijden. Het kruis is goed ten allen
tijde en op elke plaats om ons met den lijdenden Jesus
te verecnigen. Men kan Hem niet waarlijk beminnen
zonder lijden; en ik kan zeggen, dat ik Hem in hel
geheel niet bemin, omdat het mij voorkomt, dat ik zoo
weinig lijd, dat mijn eenig lijden is niet genoeg te lijden.
Het doet mij genoegen, als ik weet, dat anderen over-
stelpt worden met de zoetheid der genietende liefde; wat
mij betreft, ik verlang hier geene andere dan verzonken
te zijn in de smarten der zuiver lijdende liefde. Maar
ik gevoel wel, dat ik teveel aan mijne begeerte voldoe,
door u over het lijden te spreken, en ik kan niet anders
doen: want de brandende dorst, dien ik er naar heb.
is zulk eene kwelling voor mij, dal ik het niet kan uit-
drukken; en nogtans is het mij niet onbekend, dat ik
noch weet te beminnen, noch te lijden: dat toont mij.
dat aM.es wat ik er van zeg, slechts een uitwerksel mijne»
eigenliefde en verborgen hoogmoed is, die in mij huis-
vest. Ach! hoe bevreesd ben ik, dat al die gedachten
over lijden slechts kunstgrepen van den duivel zijn, ten
einde mij met ijdele en onvruchtbare gedachten mijn
tijd te laten verbeuzelen! Meld mij eenvoudig, wat gij
er van denkt.»
De man Gods zal wel verplicht zijn op deze vragen,
die eene alle begrip te bovengaande angstvalligheid ver-
raden, te antwoorden. Neen, zal hij haar zeggen, «de
-ocr page 13-
293
Geest, die u geleidt, is geen geest der duisternis. Zijne
leiding is goed, wijl zij altijd ondergeschikt is aan de
gehoorzaamheid, en hij u met rust laat, als uwe Over-
ste gesproken heeft.... Alles wat van hem is, is zeer
goed. Er kan niets verkeerds in zijn, dan alleen wanneer
gij hem niet hebt laten handelen. »
Omtrent de vrees, welke zij hem eens gezegd had
voor hem te koesteren, was zijn antwoord geheel gereed:
n Laten ze zooveel klachten inbrengen, als ze willen.
vrees niets voor mij: de godvruchtige pater de La Colom-
bière is mijn borg. » Nogtans moet zij zich op de hardste
bejegingen steeds voorbereid houden: « Laat men dus
een gerechterlijk onderzoek instellen tegen wien men wil,
gij moet u er over verheugen. Afzetting, gevangenis,
alles is liefde van Jesus Christus voor u. Ik vraag van
u eene overgeving des harten, die u bereid doet zijn
om alles te lijden. » En hij eindigt zijn brief met voor
deze heldhaftige minnares van het kruis zoo troostvolle
gevolgtrekking: « Gij zijt niet de speelbal van Satan.
maar der Goddelijke liefde: want de H. Schrift zegt dui-
delijk genoeg, dat de heilige liefde niet minder streng
in hare eischen is dan de onheilige liefde, hetzij zij op
den Calvarieberg ontsproten is, hetzij zij die geaardheid
ontleent aan de Goddelijke rechtvaardigheid, die Zich
ten onzen koste wil bevredigen. »
Onder de gedenkstukken, welke getuigenis afleggen
van het vertrouwen van Margaretha Maria in dezen wijzen
leidsman van hare ziel, is er een, welks waarde aan
de lezers van dit boek niet zal ontsnapt zijn. Wij willen
spreken over de gedenkschriften van haar leven, welke
zij op zijn bevel geschreven heeft. Niets doet haar beter
kennen dan deze, om de woorden van de Dochters van
Onze-lieve-Vrouwe-Visitatie te bezigen, overlegging van
U*
-ocr page 14-
294
rekening, die geheele openlegging van haar zelve, die
zoo los, natuurlijk en soms zoo sierlijk van stijl is. Wij
hebben dan ook goedgevonden om er hier en daar lange
stukken uit over te nemen en dezelve als zoovele kost-
bare gesteenten in dit verhaal in te lasschen. Indien men
juist de geschiedenis van haai\' leven er niet in moet
zoeken, daar zij alles wat haar tot lof zou verstrekken
verzwegen heeft, zoo zal men er ten minste de getrouw-
ste afbeelding\' van hare inwendige gesteldheid in vin-
den : want het is de zuivere straal van de Zon dei\' Ge-
rechtigheid, door hare schoone ziel teruggekaatst, die
er, om zoo te zeggen, alle trekken heeft in teruggege-
ven en ingegrifd. Te midden dei\' geweldige pogingen,
welke zij aanwendde om dingen te ontdekken, welke
zij altijd verborgen had gehouden, en terwijl zij hare
taak een enkelen keer onderbreekt om aan haren God-
delyken Meester hare klachten te uiten, zeide Hij tol
haar: « Ga voort, mijne dochter, ga voort: al uw tegen-
zin baat niets, mijn wil moet vervuld worden. — Doch
helaas, mijn God, hoe zal ik mij alles herinneren, wat
sedert vijfentwintig\' jaar gebeurd is? — Weet gij niet,
dat mijn geheugen gelijk is aan dat van mijn hernelschen
Vader, die niets vergeet en in wien het verleden en
de toekomst als het heden zijn. Schrijf dus onbevreesd,
zooals ik het u in de pen zal geven; ik zal de zalving
mijner genade uitstorten over hetgeen gij schrijft, opdat
ik er dooi- verheerlijkt worde. » En Hij voegde er bij:
«tk verlang dat van u:
«.Ten eerste, om u te doen zien, dat ik voor niets
tel al de voorzorgen, welke gij genomen hebt oin de
genade, met welke het mij behaagd heeft een zoo arm
en nietig schepsel als gij zijt zoo overvloedig te verrij-
ken, verborgen te houden; gij moet die genade nooit
-ocr page 15-
295
uit uw geheugen verliezen, maar mij voortdurend er
voor prijzen.
« Ten tweede, om u te leeren, dat gij u die genaden
niet moet toeeigenen, noch bevreesd zijn om ze mede
te deelen: want ik heb mij van uw hart willen bedie-
nen als van een kanaal, om dezelve volgens mijne plan-
nen in de harten uit te storten: velen zullen inderdaad
er door uit den afgrond des verderfs getrokken worden.
zooals ik u later zal doen zien.
« Ten derde, om te toonen, dat ik de eeuwige waar-
heid ben, dat ik getrouw ben in mijne beloften en dat
de genaden, welke ik u bewezen heb, elk onderzoek
en proef kunnen doorstaan. »
Op een anderen keer, hield zij nog eens op met schrij-
ven om uit te roepen: « O mijn Heer en mijn God! Gij.
die alleen weet wat ik lijd door dit alles te schrijven,
en kent het geweld, dat ik mij moet aandoen om den
tegenzin en de schaamte te overwinnen, welke ik ge-
voel, verleen mij de genade van eerder te sterven, dan
iets te schrijven, dat niet uit de bron van waarheid van
Uwen Geest komt, en niet strekt tot Uwe eer en glorie
en tot mijne beschaming. Wees mij zoo genadig, o mijn
opperste Goed! dat dit geschrift door niemand anders
gezien worde dan door dengenen, dien Gy wilt, dat het
zal onderzoekon, opdat dit mij niet moge beletten in
eene eeuwige vergetelheid en verachting der schepsels
bedolven te blijven. Mijn God, verleen dien troost aan
Uwe arme slavin! »
Toen ik deze vraag deed, gaat zij voort, ontving ik
dadelijk dit antwoord: «Laat alles aan mijn welgevallen
over, en laat mij mijne plannen ten uitvoer leggen, zon-
der u met iets te bemoeien; ik zal voor alles zorgen.»
Zij bekent trouwhartig, dat toen pater de La Colom-
-ocr page 16-
296
hière haai\' hetzelfde bevolen had als pater Rolin, zij een
middel gevonden had om, zonder het bepaaldelijk niet
na te komen, het doel er van te verijdelen.
« Hij beval mij ook, om alles wat in mij omging in
geschrift te brengen, waarin ik een hevigen tegenzin
had. Ik schreef dan om te gehoorzamen, en vervolgens
verbrandde ik hetgeen ik geschreven had, mij zelve diets
makende, dat ik genoegzaam aan de gehoorzaamheid
voldaan had. Maar ik heb er veel om geleden; men
maakte mij er ongerust over en verbood mij het ooi!
weder te doen. »
Aan het einde van dit Gedenkschrift ziet men, hoe
het met de vereering van het Heilig Hart op het tijd-
stip, dat de Gelukzalige dit geschrift, dat van de juiste
dagteekening voorzien is, vervaardigde, gesteld was. Na
kortelijk verhaald te hebben, hoe in het binnenste van
het noviciaat het eerst met deze devotie een begin is
gemaakt, voegt zij deze eenvoudige woorden er bij: «Dit
berokkende mij en haar (de novicen) veel vernedering,
tegenspraak en onaangenaamheden. Men beschuldigde
mij, dat ik eene nieuwe devotie wilde invoeren. Dat
lijden was van den eenen kant een troost voor mij; maar
van den anderen kant was ik zeer bevreesd, dat het
Goddelijk Hart oneer mocht aangedaan worden. Alles wat
ik tegen die devotie hoorde zeggen, was mij als zoovele
dolken, die mij het hart doorboorden. Men verbood mij
om eenige afbeelding van het Heilig Hart openlijk ten
toon te stellen; alles wal men mij kon toestaan, was,
zeide men mij, aan hetzelve in het geheim eenige eer
bewijzen. In mijne droefheid wist ik niet tot wien mij
te wenden, tenzij tot Hem zelven. Hij richtte altijd mijn
ternedergeslagen moed weder op, tot mij zeggende:
« Vrees niets, ik zal heerschen trots de tegenspraak. »
-ocr page 17-
297
Deze woorden verschaften mij veel troost, want ik ver-
langde vurig Hem te zien heerschen. Ik stelde dan de
zorg om Zijne zaak te verdedigen in Zijne handen, ter-
wijl ik in stilte zou lijden.
HOOFDSTUK XXI.
DE ZALIGMAKER BEKLAAGT ZICH TEGEN ZIJNE DIERBARE
BRUID OVER DE ONGETROUWHEDEN VAN ZIJN UITVERKOREN
VOLK. ---- DE ALLERHEILIGSTE MAAGD VOEGT HARE
KLACHTEN BIJ DIE VAN HAREN GODDELIJKEN ZOON. —
REZOEK VAN DE HEILIGE STICHTERS DER ORDE VAN
ONZE-LIEVE-VROVJWE-VISITATIE.
Wie heeft niet alreeds ingezien, dat de geruchtma-
kende en onverzettelijke weigering der Gelukzalige om
mede te werken gevolg te geven aan eene voorgewende
roeping, tot welker verwezenlijking geheel eene machtige
adelijke familie samenspande, voor haar klooster en ge-
heel de Orde een der heilzaamste voorbeelden was en
nooit op een geschikter tijd kon gegeven worden. Van
al de gevaren,, welke de Orde alstoen konden bedreigen,
zou ik er geen weten, dat geduchter en moeielijker te
bezweren ware geweest. Indien het klooster van Paray-
le-Monial door deszelfs weinige bekendheid en onaan-
zienlijkheid er niet aan ontsnapte, wat heeft men dan
te denken van de kloosters in de groote steden en der
-ocr page 18-
298
in de nabijheid van het hof gelegen plaatsen? Was een-
maal de deur daarvoor opengezet, dan was de verslap-
ping van den kloostergeest het onvermijdelijk gevolg er
van. Hoevele meisjes, op deze wijze veroordeeld tot ver-
banning uit de wereld, die in hare harten nog leefde.
zouden, door het enkele feit van haar verblijf in het
klooster, nederig, onderworpen en verstorven worden?
Het zou een wonder zijn geweest, waarop men niel
moest rekenen. Ook was God, die haar niets beloofd had.
ook niet gehouden om haar de naleving der evangelische
raden gemakkelijk te maken. Vele van haar gingen in
het klooster, omdat ze niet beter konden. Zoolang zij
nog op den drempel er van stonden, bracht eene onver-
wachte erfenis, een huwelijksgift een geheelen omkeer
te weeg en deed haar hare plaats in de wereld weder-
om innemen. Zelfs na de aflegging der plechtige belof-
ten, kon eene abdij haar nog bekoren. Mevrouw de
Abdis genoemd te worden, den staf te dragen, het be-
stuur te voeren over een kleinen Staat, waar overvloed
en weelde heerschte, buiten het klooster schitterendeen
vrolijke gezelschappen te ontvangen: dat alles was niet
zonder aanlokkelijkheid, en zulke heerlijke vooruitzich-
ten, al doemden ze dan ook slechts in de verre verte op,
waren niet zeer geschikt orn, zooals zich laat begrijpen.
de aan de Dochters van den H. Franciscus de Sales dier-
baarste deugden van nederigheid, eenvoudigheid, zacht-
moedigheid en liefde tot den gekruisigden Jesus in de
harten te doen bloeien.
De H. Johanna de Chantal antwoordde eens aan eene
zuster, die haar vroeg: «Zou men het klooster mogen
verlaten en van zijne roeping afzien om bezit te gaan
nemen van eene goede abdij of priorij ? — Wat zegt gij
daar, mijne waarde Zuster? Wie van ons zou maai-
-ocr page 19-
•201»
eenigszins naar een dergelijk voorstel willen luisteren\'.\'
Voorzeker, indien de dag ooit kwam, dat er eene was,
die het deed, zij zou geene dochter van onze Orde meer
zijn, maar eene duivelin, hierheen gezonden uit de diep-
ste kolken van boosaardigheid der hel, om onze Instel-
ling te verwoesten en omver te werpen, haar al haar
geluk, vrede en heiligheid te ontnemen. Ik geloof nog-
tans, dat God het stellen van deze vraag- heeft toegela-
ten om aanleiding te geven om u, mijne dierbare Zus-
ters, te zeggen, wat de gevoelens en bedoelingen van
onzen heiligen Stichter omtrent dat onderwerp waren.
O, hoever was hij daarvan verwijderd! Ik zeg u, dat
het verder was dan de hemel van de aarde. Hij zeide,
dat het beter was, dat de Orde te gronde ging, dan dat
men de deur opende voor deze verderfelijke en gedroch-
telijke eerzucht, welke haar toch ook zou verwoesten.
Als hij er aan dacht, werd hij zoo verontwaardigd, dat
ik geen woorden kan vinden om het uit te drukken. Ik
kan u verzekeren, dat indien hij vermoed mocht heb-
ben, dat deze dwaasheid in het hoofd van eene dochter
van de Orde van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie zou heb-
ben kunnen opkomen, hij, naar mijn gevoelen, deze
Congregatie nooit zou hebben in het leven geroepen. »
Deze gevoelens deelden alle ware Dochters van Onze-
Lieve-Vrouwe-Visitatie. Mevrouw de Montmorency, de
vermaarde dochter van de H. Johanna de Chantal, was
geene andere toegedaan. Gedurende haar bestuur over
het klooster van Moulins, bracht zij den Markies de Va-
laneay, die twee zijner dochters aan hare zorgen had
toevertrouwd, met zeer veel beleid onder het oog, dat
« bijaldien hij met het plan mocht omgaan om abdissen
van zijne dochters te maken, hij ze voor hare professie
uit het klooster moest nemen, want als hij het daarna
-ocr page 20-
300
deed, dat zulks de zwaarste slag zijn zou, die haar kon
treffen, en dal als het na haren dood gebeurde, hare
asch er door verontrust zou worden. »
Henriette Maria de Ventadour, religieuse in hetzelfde
huis, weigerde eene abdij van 40,000 livres, welke de
hertogin hare moeder voor haar verkregen had.
Maar wij behoeven zoo ver niet te gaan, ik zie te Paray-
le-Monial eene der dames de Vichy-Chamron hetzelfde
voorbeeld geven. Magdalena Victoria, de oudste van alle.
ziet er van af om hare tante, de Abdis van Saint-Co-
lombe-lez-Vienne, op te volgen. (4)
Ongelukkig genoeg, doen zich naast schoone voorbeel-
den van nederigheid en christelijke zelfverloochening eene
menigte tegenovergestelde voor; dit moet ons niet ver-
wonderen , want het is zeer natuurlijk, dat degenen die
zich ten ofler brachten aan de eerzucht van hare familie.
aan menschelijke berekeningen, alle verlichtingen kregen.
die vereenigbaar waren met een levensstaat, dien zij niet
met haar vollen zin hadden gekozen. Eene enkele aan-
haling zal genoeg zijn om te doen zien, hoe moeielijk
het was om dit misbruik met wortel en tak uit te roeien.
In 1677 smeekten de religieusen van Parijs den Koning
Lodewijk XIV nederig om aan de dochters harer Orde
geene abdijen te verleenen. De Koning nam het verzoek
gunstig op en beloofde er aan te zullen voldoen. Maai\'
ziedaar, twee jaar later (1679) klagen de religieusen van
Saint-Denis over het veelvuldig verlaten van het kloos-
ter, altijd ten gevolge van die « verderfelijke en gedroch-
(1) Wie weet, of het niet was teu voordeele van diegene der vier
zusters, die in strijd met het verlangen harer ouders niet in de Orde
van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie trad. Dat zou, hetgeen wij vroeger
verondersteld hehben, waarschijnlijker maken: want ook de door de
Gelukzalige afgewczcu postulante zonderde zich in eeue abdij af.
-ocr page 21-
aoi
lelijke eerzucht. » (1) Blijkbaar vermochten de gewone
middelen niets daartegen; de Voorzienigheid moest op
eene geheel bijzondere wijze tusschenbeide komen, om
den wal, welke de kloosterorden beschut en waarin de we-
reld onophoudelijk eene bres schiet, weder op te richten.
Dat wil niet zeggen, dat deze misbruiken algemeen
en ingekankerd waren; ik geloof het niet, en ik hel
zelfs tot het gevoelen over, dat in spijt van die betreu-
renswaardige kenteekenen van verval het meerendeel der
kloosters van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie niet opgehou-
den heeft de loffelijke getuigenis te verdienen, welke
Henri de Maupas, bisschop van Puy, een dertigtal jaren
(1) Men leest in een rondgaand schrijven van het klooster van
Macon d. d. 3 Februari 1677: „De verplichtingen, welke wg aau
onze zeer geëerde Zusters van Parijs hebben, dagtcekrneu van vroeger
cn van heden. Het schijnt, dat God er behagen in schept haar meer
en meer voor te lichten, ten einde het gezag en de achting, welke
zij door hare zeldzame deugden en voorbecldigcn geest der Orde ver-
worven hebben, tot troost en steun onzer Instelling aan te wendeu.
De brieven , welke de zeer beminde Moeders ontvangen hebben om
te verhinderen, dat Zijne Majesteit gecne abdijen meer verleent, is
een geluk, waarvoor wij niet erkentelijk genoeg kunnen zijn." Een
rondgaand schrijven van Saint-Denis (2 November 1679) behelst het
volgende: „Deze hartelijke mededeeling van onze kleine nieuwsbe-
richten is , mijns inziens, eene der liefelijkste gebruiken van onze
Instelling, van welke alle wetten en gewoonten de genoegens en de
liefde van mijn hart uitmaken, dat geen zwaarder smart kent dan te
zien, dat er inbreuk op gemaakt wordt. Ik kan u niet zeggen, mijne
zeer geëerde Zuster, hoezeer ons het verlaten der Orde voor abdijen,
waarover ome heilige Stichter en Stichteres den vloek hebben uitge-
sproken , pijnlijk heeft aangedaan,"
Wanneer men zelfs veronder-
stelt, dat de klachten, die in 1679 geuit werden , betrekking hadden
op afvallen, die van voor 1677 dagteekenen, dan zou eene zoo diepe
en langdurige ontstemming geen twijfelachtig kenteeken van de be-
doukelijkhricl en grootte van de kwaal zijn.
-ocr page 22-
302
vroeger van die Orde aflegde. Deze vrome prelaat drukte
zich in zijn Leven van den H. Franciscus de Sales aldus
uit: « Sedert vijf en twintig jaar ben ik, ofschoon onwaar-
dig, in openbare betrekkingen, in welke ik eenige be-
kendheid met de geestelijke orden heb moeten verkrij-
gen. Ik acht en vereer dezelve, alsmede de groote Hei-
ligen, die ze hebben in het leven geroepen. Maar ik
beken, dat de Orde van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie deel-
achtig is aan een ik weet niet welken uitgelezen zegen
in de stipte naleving der voorschriften van nederigheid
en naastenliefde, die maakt, dat, zonder te kort te
doen aan de achting, welke ik voor de andere moet heb-
ben , mijn hart getroffen wordt door de werken van gods-
vrucht, welke ik door die heilige zielen dagelijks zie
verrichten.
En inderdaad, de kloosters van de Orde van Onze-
Lieve-Vrouwe-Visitatie werden, voor zoover men op dezen
tijdsafstancl uit de, wel is waar, talrijke, maar nood-
wendig onvolledige bescheiden er over oordeelen kan,
met wijsheid en kracht bestuurd. Niet toch met over-
sten als de Moeders Hersant, de Saumaise en Greyffié
te Paray-le-Monial, de Monthouz en de Rabutin teAn-
necy, Brulart en Bouillier te Dyon, de Fontaine en Priolo
teParysenteChaillot; het is niet, zeg ik, met Oversten
van zulke verdiensten, dat eene geestelijke Orde eens-
klaps in verval geraakt. Wanneer het gezag in zulke goede
handen is, moet de Regel ten slotte de bovenhand krijgen.
Maar er is eene belangrijke opmerking, welke ik, al-
vorens verder te gaan, aan dezen heiligen Stichter zei ven
ontleen: «Al de Vaders, zeide hij tot zijne geestelijke
Dochters, hebben aangetoond en bewezen, dat overal
daar, waar de gestrengheid der lichamelijke verstervingen
niet aanwezig is, grooter volmaaktheid des geestes moe
-ocr page 23-
-,m
zijn. De ootmoedigheid tegenover God en de zachtmoe-
digheid jegens de evennaasten moeten dus het gemis van
gestrengheid in boetpleging in uwe huizen aanvullen.»
Daar nederigheid en zachtmoedigheid, deze het Hart
van Jesus zoo dierbare deugden, de grondslag der Orde
van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie zijn, zoo tast degene,
die de eene of de andere deugd aantast, den grondslag
dezer Instelling aan: een wezenlijk noodlottig en, in
zekeren zin, onherstelbaar uitwerksel van vergrijpen,
die overal elders misschien verschooning zouden vinden.
Vandaar die klachten en bittere smart van dat Heilig
Hart; vandaar die harde verwijtingen aan de Dochters van
Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie, nu eens door de H. Maagd,
dan eens door de heilige Stichters gedaan. Deze verwij-
tingen, deze klachten, zamelt Margaretha Maria gedu-
rende hare geestverrukkingen op, en zij heeft in lasl
dezelve over te brengen aan hare zusters, welke de
Zaligmaker bijna altijd Zijn uitverkoren volk noemt, hetzij
Hij het klooster van Paray-le-Monial op het oog heeft,
hetzij Hij de geheele Orde daarmede aanduidt. Indien
Hij deze waarschuwingen met eenige bedreigingen ge-
paard doet gaan, zoo gevoelt men toch altijd, dat de
barmhartigheid over de rechtvaardigheid zegepraalt en
dat Hij in Zijne vaderlijke gramschap slechts naar verzoe-
ning verlangt.
« Eens, zegt de Gelukzalige, vertoonde Hij Zich aan
mij met wonden overdekt, van alle kanten stroomde het
bloed van Zijn lichaam en Zijn Hart was door droefheid
vaneengereten; Hij was als geheel uitgeput.
«Ik knielde aan Zijne voeten neder met eene groote
vrees, die mij bevangen had, en terwijl ik niets dorst
zeggen, zeide Hij mij:
« Ziehier, waartoe mijn uitverkoren volk, dat ik be-
-ocr page 24-
304
»stemd had oiri mijne rechtvaardigheid te bevredigen
» mij gebracht heeft, en het vervolgt mij heimelijk. In-
» dien het zich niet betert, zal ik het gestreng kastijden.
»Ik zal de rechtvaardigen wegnemen, en de overigen
»aan mijne rechtmatige gramschap, welke tegen hen
» zal ontstoken worden, opofferen. »
et Ik kan niet zeggen, hoezeer ik daaronder leed. Tk
stelde Hem Zijne lijdende liefde voor, van welke een
enkele blik Zijn toorn kon doen bedaren. »
Eens toen ik des morgens opstond, meende ik eeiw
stem te hooren, die mij zeide : « De Heer wordt het
» wachten moe. Hij wil in Zijne schuren gaan om Zijne
» tarwe te ziften en het goede koorn van het slechte
»te scheiden. »
« En terwijl ik het niet telde en ik, alhoewel de in-
druk mij bijbleef, mij er niet mede bezig hield — het
uit mijn hoofd trachtende te zetten gelijk eene ver-
strooiing, die mij zoodanig bezig hield, dat ik er niet
van kon bidden — werd ik in dien strijd van mijn geest
door de heiligheid van God, die op mij kwam drukken
als om mij te vernietigen, geheel werkeloos gemaakt,
ten einde mij Zijne stem te doen hooren, die zeide:
« Mijn uitverkoren volk vervolgt mij in het geheim.
» en heeft mijne gramschap opgewekt. Maar ik zal des-
» zelfs verborgen zonden door zichtbare kastijdingen open-
» baar maken: want ik zal het ziften met de zeef mijner
» heiligheid, ten einde hen van mijne welbeminden af te
» scheiden; en, na hen afgescheiden te hebben, zal ik
» hen omringen met die zelfde heiligheid, welke zich stelt
»tusschen den zondaar en de barmhartigheid. En van
» het oogenblik. dat mijne heiligheid het eenmaal om-
-ocr page 25-
305
» ringd heeft, is het niet mogelijk, dat het tot erkentenis
y> komt: het geweten wordt alsdan niet meer verontrust
» en het verstand niet meer verlicht, het hart gevoelt
-11 geen berouw meer, en het sterft eindelijk in zijne
» verblinding. »
Men zal genoegzaam begrijpen, dat. deze laatste woor-
den slechts eene bedreiging waren en zij het blijven
moesten voor de overgroote meerderheid der kloosters,
waar, de harten zich aan het Hart van Jesus onderwor -
pen hebbende, de Goddelijke gerechtigheid bevredigd
werd en geen beletsel meer stelde voor de volle uitstor-
ting der eindelooze barmhartigheid.
Het sclujnt, dat de volgende openbaring betrekking
heeft op het klooster, waarin de Gelukzalige leefde:
«De Zaligmaker toonde mij eens na de communie
eene ruwe kroon, die samengesteld was uit negentien
zeer scherpe doornen, welke Zijn Goddelijk hoofd door-
boorden ; dit veroorzaakte mij zulk eene hevige droefheid,
dat ik slechts door tranen tot Hem kon spreken.
« Hij zeide mij, dat Hij bij mij gekomen was om Zicli
door mij te doen bevrijden van die pijnlijke doornen, er
ingestoken door eene ontrouwe bruid, «die mij eiken
» keer als zij uit hoogmoed aan zich zelve de voorkeur
» geeft boven mij, ook eiken keer mijn hoofd met zoo-
» vele doornen doorboort. »
« Daar ik niet wist, hoe ik ze er uit zou balen, —
want ik had dat gezicht voortdurend voor mijne oogen,
wat mij veel smart veroorzaakte, — zeide mijne Over-
ste mij, dat ik aan den Heiland moest vragen, wat ik
doen moest om ze te verwijderen. Hij zeide mij, dat het
door een gelijk getal akten van ootmoed zijn zou, ier
eere van Zijne vernederingen.
« Doch, daar ik zelve niets anders dan eene hoogmoedige
-ocr page 26-
306
hen, verzocht ik <le Overste om de ootmoedsbewijzcn
der communieteit aan den Zaligmaker op te dragen, het-
geen Hem zeer aangenaam was: want na verloop van
vijf dagen toonde Hij er mij die Hem veel verlichting
bezorgd hadden, en de andere bleven nog zeer lang uit. »
«Op een anderen keer, toen ik zeer beducht was on l
tot de H. Tafel te naderen uithoofde van de vrees, die
ik had van mijn Verlosser te onteeren , doch de toestem-
ming van mijne Overste niet hebbende kunnen verkrij-
gen , naderde ik tot dezelve met zulk eene buitengewone
droefheid, dat ik over geheel mijn lichaam huiverde bij
<le gedachte aan de smart, welke mijn Verlosser zou
gevoelen in eenige zielen, die Hem moesten ontvangen.
« Na de communie, verscheen Hij aan mij als een
Ecce Homo, geheel vaneengereten en misvormd, tot mij
/.eggende: « Ik heb niemand gevonden, die mij in dezen
* staat van lijden en droefheid eene rustplaats heeft wil-
»len verleenen. »
«Dit gezicht vervulde mijn gemoed met zulk eene
droefheid, dat de dood mij duizendmaal zoeter geweest
/ou zijn, dan mijn Verlosser in dien toestand te zien. »
Hij zeide mij: «Als gij wist, wie mij tot dien staat
» gebracht heeft, zou uwe droefheid nog veel grooter zijn.
»Vijf aan mijnen dienst toegewijde zielen hebben mij
» aldus behandeld: want ik ben door de kracht van koor-
»den in zeer enge plaatsen, die van alle kanten met
i) scherpe punten, nagelen en doornen bezet waren, ge-
>i sleurd geworden, en daardoor in dezen toestand geraakt.»
«Ik gevoelde een groot verlangen om te weten, wat
die woorden beteekenden. De Zaligmaker gaf mij daarop
Ie verstaan, dat het koord de belofte was. die Hij gedaan
-ocr page 27-
:*07
heeft van Zich aan ons te geven; de kracht was Zijne
liefde; de enge plaatsen, niet goed voorbereide harten
en de punten waren de hoogmoed. Ik bood Hein het
hart, dat Hij mij gegeven had, tot rustplaats aan.
« "Wanneer Hij afgemat was, kwam Hij zoodra ik een
oogenblik tijd had, bij mij en zeide mij, dat ik Zijne
wonden moest kussen, ten einde de pijn er van te ver-
zuchten. »
Niet altijd in dien staat van lijden was het, dat de
Zaligmaker bij haar rust zocht. Ook in Zijne glorie kwam
Hij tot haar, inzonderheid deed Hij dit op een Hemel-
vaartsdag , terwijl zij in het koor voor het H. Sacrament
het oogenblik vereerde, waarin Hij ten Hemel voer.
Eensklaps gevoelde zij zich in het genot van een grooten
vrede en eene ongestoorde rust, en ontwaarde een vurig
licht, in hetwelk de beminnelijke Jesus zich bevond,
die haar naderde en tot haar zeide: « Mijne dochter, ik
heb uwe ziel uitgekozen om voor mij een hemel van
rust op deze wereld te zijn, en uw hart zal voor mijne
liefde een troon van genoegens wezen. » — « Van dien
lijd af, gaat zij voort, was alles kalm in mijn binnenste,
en ik was bevreesd de rust van mijn Verlosser te zul-
len storen. »
Maar den meesten tijd kwam Hij troost aan haar vra-
gen, en haar uitnoodigen, den smaad, dien Hem in het
Sacrament Zijner liefde was aangedaan, te herstellen.
Zoo zeide Hij eens lot haar op een Vrijdag, toen Zij Hem
onder de gedaante van de hostie, welke op het altaar
was uitgesteld geweest, ontvangen had: « Mijne dochter,
ik kom in het hart, dat ik u gegeven heb, opdat gij
door deszelfs vurige liefde de beleedigingen zoudt hei-
stellen, welke ik van die lauwe en trage harten, die
mij in het Sacrament mijner liefde onteeren, ontvangen
-ocr page 28-
:tt>8
heb. De ziel, welke ik u gegeven heb, zult gij aan God,
mijnen Vader opdragen, om de straffen, welke die on-
getrouwe zielen verdiend hebben, af te weren: door mijn
Geest zult gij onafgebroken in waarheid aanbidden voor
al die geesten, welke Hem niet met een oprecht gemoed
en slechts in schijn aanbidden; en dat alles voor mijn
uitverkoren volk. Met dat doel heb ik u zulk eene groote
gaaf geschonken.»
Christus stelde haar eens vijf harten voor, welke zich
van het Zijne hadden losgemaakt en zich vrijwillig van
Zijne liefde beroofden; te gelijker tijd zeide Hij tot haar :
« Belast u met dien last en deel in de bitterheden van
mijn Hart. Stort tranen van weedom over de ongevoe-
ligheid van die harten, die ik had uitgekozen om ze aan
mijne liefde toe te wijden; of wel, laat ze voorthollen
naar hunnen ondergang, en kom gij het genot smaken
uiijnei- geneugten. »
«Maai\', gaat zij voort, afziende van alle zoetheid en
troost, liet ik, mij belast gevoelende met die harten,
welke van de liefde beroofd gingen -worden, den vrijen
loop aan mijne tranen; en daar het mij vrijstond om
te kiezen, en ik mij gedurig hoorde uitnoodigen om de
heilige liefde te gaan genieten, wierp ik mij dikwijls
voor de Opperste Goedheid op mijne knieën en bood
Hem die harten aan, opdat Hij dezelve met Zijne Godde-
lijke liefde mocht vervullen. — Maar ik moest veel lijden,
eer dat het geschiedde — en de hel is niet afgrijselijker
dan een hart, dat beroofd is van de liefde van mijn
Welbeminde. »
Wat leed zij dan niet, toen zij eens, het H. Sacrament
tot aan de sponde van eene zieke vergezellende, den be-
minnelijken Jesus het hoofd zag afwenden, Zijn afschuw
hetuigende van te gaan daarheen, waai\' men Hem bracht!
-ocr page 29-
309
Zij hoorde Hem tot ilen priester zeggen: « Houd op mij
te dwingen; men doet mij geweld aan!»
«Ach! zegt zij, dat smartelijk visioen verhalende, hoe-
zeer zou ik gewenscht hebben, dat alle aanwezenden
die doordringende stem gehoord hadden, ten einde er
door getroffen te worden. »
Ook dezen keer verlangde de Zaligmaker in het hart
van Zijne welbeminde te rusten, ten einde daar troost
te vinden voor het geweld, dat Hij uit liefde had geleden.
Op deze wijze beklaagde Hij Zich bij haar over Zijn
uitverkoren volk, en zooals Hij haar duidelijk te kennen
gaf, was het de hoogmoed, die Hem gewoonlijk terug-
stiet, daar niets meer in strijd was met de neigingen
van Zijn Hart en hinderlijker voor de uitstorting Zijner
liefde. Hij vond slechts troost in het hart van Margaretha
Maria, dat zachtmoedig en ootmoedig was gelijk het Zijne,
en smaakte daar Zijne dierbaarste genoegens.
De Goddelijke Moeder van den Verlosser kon niet na-
laten belang te stellen in de eer van haren Zoon: meer
dan eens betuigde zij dan ook aan de Gelukzalige, hoe-
zeer haar moederlijk hart gewond werd door alles wat
beleedigend was voor het Hart van Jesus. Toen men
eens haar ter eere den schoonen lofzang Salve Regina
zong en aan de woorden Advocala ttostra was, antwoordde
zij: « Ja, mijne dochters, ik ben het inderdaad, maar
ik zou het met veel meer genoegen wezen, indien gij
getrouw aan mijnen Zoon wildet zijn. »
De Gelukzalige begon te denken, dat deze klachten
van de H. Maagd betrekking hadden op den geest van
liefde, welke bij verscheidenen gemist werd. Gaarne
had zij, indien ze dezelve gehad had, duizend levens
gegeven, om haar in de cornmunieteit te zien heei-
schen. Zij ontving nogtans niet eerder ophelderingen
15
-ocr page 30-
310
omtrent dat punt, dan toen de tijd der jaarlijksche retraite
daar was.
Den tweeden dag van hare retraite gevoelde zij, ter-
wijl zij om zich tot hare biecht voor te bereiden voor
het H. Sacrament lag nedergeknield, zooveel droefheid
en schaamte over hare zonden, dat zij onder een stort-
vloed van tranen vier a vijf uur daar doorbracht. Alstoen
verscheen Christus aan haar en sprak haar met deze
woorden aan:
« Mijne dochter, wilt gij mij wel die tranen, welke gij
gestort hebt, opofferen, om daarmede de voeten te was-
schen mijner welbeminde, die zich door een ander na
te loopen bezoedeld heeft ?
«Mijn Heer, antwoordde zij, ik heb U alles ten offer
gebracht, daar ik mij bij alles wat ik doen zal noch eenig
voordeel, noch verlangens, dan alleen wat Uw Goddelijk
Hart betreft, heb voorbehouden. »
Op een anderen keer, toen zij bij het gezicht van hare
zonden in diepe droefheid gedompeld was, deed Hij haar
dezelfde vraag, en zeide haar, dat het andermaal zijn
zou voor de ziel van Zijne welbeminde, die in zonde was
gevallen, maar verlangde er uit te geraken. Hij herhaalde
deze vraag tot driemaal toe, er bijvoegende, dat Zijne
welbeminde zich in een vagevuur had begeven om ei\'
zich te reinigen, en dat met behulp daarvan niets haar
meer zou beletten om zich met Hem te vereenigen.
Eenigen tijd daarna, vroeg Hij haar, of ze wel wist,
wie die welbeminde was. Hij legde het haar uit: het
was de Orde van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie, die slechts
een hart en eene ziel moest hebben; het vagevuur was
de geestelijke afzondering, een door Zijne Goddelyke
Moeder aan de Dochters harer Orde aangeboden middel
tot heiliging. Degenen, die er geen gebioiik van maak-
-ocr page 31-
3H
teii, werden bedreigd, gelijk te worden aan uitgedroogde
boomen, die geene vruchten voortbrengen, en niet meer
die overvloedige en tot de overwinning voerende genaden
te zullen bekomen, welke van zondaars boetvaardigen
maken en zelfs over de weerbarstigste harten zegepralen.
Een ander visioen gaf haar er een begrip van, hoe-
zeer de H. Maagd met recht verlangt., dat in de brui-
den van haren Goddelijken Zoon eene groote zuiverheid
en volmaaktheid van leven gevonden worde. Zij verhaalt
het met deze woorden :
« Den dag van hare zegevierende Hemelvaart, liet zij mij
eene kroon zien, welke zij had samengesteld uit die van
hare Dochters, die haar hadden willen navolgen; met dit
sieraad wilde zij voor de H. Drievuldigheid verschenen.
Maar zij zeide mij, dat zij zeer bedroefd was, wijl die
bloemen, waarmede men haai- hoofd versierd had, toen
zij zich van de aarde wilde verwijderen, bevonden wer-
den er aan gehecht te zijn, zoodat haar slechts vijftien
overbleven, van welke vijf tot bruiden van haren Zoon
waren aangenomen. Zij toonde mij daardoor, van welk
een belang het is, dat de ziel van eene religieuse zich
heeft losgemaakt van alles en van zich zelve, opdal haar
verkeer in den hemel zou kunnen zijn. »
De Gelukzalige kreeg nog een duidelijker bewijs van
de belangstelling der H. Maagd voor hare Orde. Het was
op den dag van O.L.V. Visitatie; het patroonfeest dei-
Orde zelf, en vermoedelijk in den loop van het jaar 1685,
dat is, op het tijdstip dat de novicen al gehoor hadden
gegeven aan de herhaalde oproeping van het Hart van
Jesus en zich gereed maakten om gezamenlijk de eerste
hulde aan hetzelve te bewijzen.
Voor het H. Sacrament nedergeknield, smeekte Mar-
uaretha Maria de Goddelijke Goedheid, de eene of andere
-ocr page 32-
312
bijzondere gunst aan hare Instelling te willen verleenen;
maar haar gebed werd verworpen en zij ontving slechts
dit tot antwoord: « Spreek er mij niet over, zij zijn doof
voor mijne stem en verwoesten de grondslagen van het
gebouw. Indien men denkt het op een vreemden grond-
slag op te trekken, zal ik het omverwerpen.»
Alstoen verscheen, als middelares bij haren in toorn
ontstoken Zoon, de H. Maagd, vergezeld van eene me-
nigte gelukzalige geesten, die, voor Hem nederknielende,
in duizendwerf herhaalde eerbewijzen en lofprijzingen
lucht gaven aan hun gevoel van eerbied en liefde. Zij
sprak Hem aan met deze woorden vol teederheid en
moederlijke liefde: «Ontlast op mij Uw rechtmatige
gramschap. Het zijn de dochters van mijn hart; ik zal
een mantel van bescherming voor haar zijn, die de slagen
zal opvangen, welke Gij op haar wilt doen nedervallen. n
Daarop verhelderde het gelaat van den Verlosser en
nam eene zachte en minzame uitdrukking aan, en Hij
sprak: « Moeder gij hebt alle macht om naar uw wel-
gevallen mijne genade aan haar uit te deelen. Ik ben
bereid om uit liefde tot u het misbruik te vergeven, dat
zij er van maken door de weinige moeite, welke zij aan-
wenden om zich mijn geest van nederigheid en eenvou-
digheid eigen te maken, welke de Dochters van de Orde
van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie in mij, hare gekruisigde
liefde, verborgen moet doen blijven; terwijl zij mij ver-
volgen met dien geest van hoogmoed, welke de banden
der liefde verbroken heeft, en verdeeld, wat ik had ver-
eenigd. En indien hare belangen u dierbaarder zijn dan
de mijne, kunt gij mijne rechtvaardigheid in haren loop
stuiten.»
Doch die Koningin van goedheid, bezield met eene
meer dan moederlijke liefde, zeide tot Hem: « Ik vraag
-ocr page 33-
313
U slechts uitstel tot aan het feest van mijne voorstelling
in den Tempel; in dien tusschentijd zal ik noch zorgen
noch moeite sparen om Uwen genaden de overwinning
te bezorgen en de aanmatingen van Satan te schande
te maken, door hem de prooi te ontrukken, welke hij
meent reeds in zijne klauwen te hebben.»
Bij deze woorden vroeg de Gelukzalige, diep geroerd
door de levendigste dankbaarheid, aan haren engelbe-
waarder, zijne hulde aan de H. Maagd te gaan bewijzen.
Hij voldeed met zooveel ijver aan haar verzoek, dat zij
hem op hetzelfde oogenblik voor haar zag nedergeknield,
terwijl hij duizend bewijzen van dank, eer en lof aan
hare grootheid aanbood. Deze Moeder van liefde had over-
wonnen, zij had alles verkregen.
Maar de vijand kon deze overwinning niet verdragen.
Vol woede en spijt zich in zijne verwachting teleurge-
steld te zien, hulde hij de kerk van het klooster in een
hevigen dwavrelwind, welke haar ten onderste boven
scheen te zullen werpen. Schandelijk op de vlucht ge-
jaagd door haar, die de verdediging harer beminde doch-
ters op zich had genomen, scheurde hij tot tweemaal
toe de gordijn van het traliewerk vaneen en deed in het
koor deze woorden weerklinken: « Op deze wijze wilde
ik de Orde van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie omverwer-
pen, indien zij niet gesteund was geworden door die
sterke kolom, waartegen ik niets vermag. Maar ik zal
het haar wel moeilijk maken door de onheperkte macht,
welke velen mij in hare harten hebben laten behouden;
indien zij mijne zijde niet verlaten, hoop ik te over-
winnen! »
Kort daarna verscheen de H. Maagd aan de Geluk-
zalige als geheel vermoeid en afgemat, terwijl z\\j har-
ten , die vol wonden waren, in hare gezegende handen
-ocr page 34-
314
hield: zij zeide toen tot haar: « Ziedaar wat ik zooeven
aan de handen van den vijand, die er naar zijn welgeval-
len mede speelde, ontrukt heb. Maar wat mijn moeder-
lijk hart nog meer met droefheid vervult, is dat som-
migen zijne zijde tegen mij kiezen, en de hulp versma-
den, welke ik haar aanbied. »
In dien tijd stond de Gelukzalige meer dan ooit bloot
aan de vervolgingen van den vijand, tegen wien zij met
zulk een goed gevolg strijd voerde. De geheele commu-
nieteit was er meer dan eens getuige van. Het vallen
in huis en op de trappen, zonder waarneembare oorzaak.
herhaalde zich in tegenwoordigheid der zusters. Eens
toen zij in haar midden gezeten was, trok eene onzicht-
bare kracht driemaal achtereen den stoel onder haar weg
en deed haar achterovervallen. Toen men haar daarover
vroeg, liet zij het bij eens even te glimlachen en geheel
bedaard weder te gaan zitten. (1)
Sedert geruimen tijd reeds hield haar gelukzalige Va-
der niet op tegen haar te klagen over den hoogmoed .
lauwheid en wereldsche verlangens, welke hij in vele
harten zag. Ongeveer drie maanden na hare professie
(4673) maakte hij haar bekend met de te groote zachtheid
en het te ver gedreven behagen in de schepsels, welke in
zekere kloosters waren ingeslopen. « Op den dag van
mijn feest zal ik komen, had hij tot haar gezegd, om
al mijne ware Dochters uit te zoeken, en ik zal ze in
mijn hart schrijven, ten einde ze als een geurig reuk-
offer aan de Goddelijde Majesteit ter voldoening voor de
onvolmaakten voortdurend aan te bieden. » Op den dag
/.elven van zijn feest, had hij haar gezegd, dat zij « al
(1) Verklaring der zusters Angelica de Damn», Margaretha Billet
en Kosalia de I.ionnc. Proces van 171».
-ocr page 35-
315
die valsche lichlen, die ons slechts voorlichten om ons
naar den afgrond te voeren, moest uitdooven. » En zie-
daar, op het tijdstip, dat wij genaderd zijn (1686), spreekt
hij haar ook over « een vreemden geest, vol hoogmoed
en eerzucht» die tracht ingang bij haar te krijgen en
die op niets minder uit is, dan de Instelling op hare
grondslagen te doen waggelen en hare onherstelbaren
ondergang te bewerken.
Hoe juist van pas kwamen die vaderlijke waarschu-
wingen op rM eindo der zeventiende eeuw, toen zoovele
geestelijke gezinnen ter prooi waren aan eene nieuwe
ketterij, de meest strijdige met al de deugden, welke
de kracht en den roem van de Dochters van den H. Fran-
ciscus de Sales uitmaakten, die ooit bestond! De eerste
geschiedschrijver der Gelukzalige heeft zich er niet in
vergist: het was in het jansenismus, dat hij dien vijand
van buiten gezien heeft; dien vijand vol hoogmoed en
eerzucht, wiens aanvallen de Orde van Onze-Lieve-Vrouwe-
Visitatie te vreezen had. Hij deed toen zelfs ongeloofe-
lijke pogingen om er in door te dringen; het klooster
van Angers had vreeselijke aanvallen uit te staan, an-
dere werden bedreigd. Indien de afvallen weinig in ge-
tal en kort van duur waren, dan komt de eer daarvan
toe aan het Hart van Jesus: alles wat zich onder des-
zelfs vaandel schaarde, werd gered. Instincmatig gevoelde
het jansenismus, dat het niet zou heerschen in de har-
ten , in welke deze gezegende godsvrucht gevestigd was:
het spaarde dan ook niets om dezelve in de oogen der
geloovigen verdacht te maken en haar voortgang te stui-
ten; terwijl een ieder weet, van welke onwaardige mid-
delen het niet ophield zich te bedienen om de nagedach-
tenis te bezoedelen der nederige maagd, welke God had
doen geboren worden om het zijne prooi te ontrukken.
-ocr page 36-
316
Ziehier dan, wat de Gelukzalige in hare Gedenkschrif-
ten verhaalt, dat haar op den feestdag van den H. Fran-
ciscus de Sales, 29 Januari 1686, is overkomen:
Zij lag voor het H. Sacrament nedergeknield, toen de
H. Franciscus de Sales, vergezeld van de H. Johanna
de Chintal, tot haar kwam. De Stichter harer Orde sprak
het eerst, en zij hoorde hem zich in deze bewoording
uitdrukken: « God heeft mij bevolen al de kloosters der
Instelling te bezoeken, terwijl allen, die ik voor mijne
ware Dochters zal erkennen, door Hem als Zijne ware
bruiden moeten worden aangenomen. En om dit bevel
te volbrengen, heb ik niets anders te doen, dan de
harten der Oversten te onderzoeken, in welke die der
religieusen moeten besloten zijn, omdat, zij mogen goed
of kwaad wezen, zij den persoon van Jesus Christus
vertegenwoordigen; terwijl allen, die zich van hare Over-
sten zullen hebben afgescheiden, het insgelijks van Hem
gedaan zullen hebben. »
Daarna voegde hij er bij : « Er is een klooster, dat
mij veel vreugde verschaft heeft, want ik heb er slechts
drie gevonden, — en in een ander vijf, — die niet onder
het getal mijner Dochters zijn opgenomen. Maar er is
een, dat mij veel verdriet veroorzaakt, waar het derde
gedeelte der zusters niet door mij is erkend geworden.»
Daarop zeide de Moeder de Chantal zeer duidelijk,
dat al het kwaad voortkwam uit gebrek aan eenvoudig-
heid, en dat de muren, die van hunne grondslagen af-
weken , weldra zouden omgeworpen worden. «Ik gevoelde
toen ik in haar midden was, zooveel droefheid, zeide zij
nog, als ik eene mijner geestelijke Dochters zag, die
den geest van eenvoudigheid niet bezat, dat het mij
minder gegriefd zou hebben, als men mijn hart met een
mes doorboord had. Dat elke Overste doe, wat haar mo-
-ocr page 37-
317
gelijk is om deze hooggeschatte deugd en de nederigheid
weder te doen heerschen. En als er niet spoedig ver-
andering ten goede plaats heeft, zal God haar met ge-
strengheid bezoeken. »
Alstoen verzocht de Gelukzalige aan de heilige Stich-
teres, om haar de voornaamste gebreken te doen ken-
nen — « Het is, zeide zij, dat men zijne gebreken be-
wimpelt, hetgeen veroorzaakt, dat zij niet met nauw-
keurigheid beleden worden. Men rechtvaardigt zich, door
anderen te beschuldigen; in een woord: men zoekt zijne
eigen eer en niet die van God. Degenen, die zoo han-
delen , maken zich ten spot van den duivel, die, na haar
met den wind harer eigen achting te hebben opgeblazen,
haar beschouwt als een ledig vat, dat tot niets anders
dienen kan dan hem tot speeltuig te verstrekken. Ook
de nieuwsgierigheid doet veel kwaad, wijl degenen, die
uit nieuwsgierigheid onderzoek doen naar de gebreken
van anderen, omtrent God en zich zei ven het spoor bijs-
ter worden. » Deze waardige Moeder eindigde met deze
woorden: « De ware Dochters van de Orde van Onze-
Lieve-Vrouwe-Visitatie moeten zich slechts verheugen in
het kruis en zich beroemen in de vernederingen, wijl
zij slechts door het kruis moeten zegevieren. Men moet
elk verlangen, om meer of minder te doen dan de Regel
voorschrijft, verwerpen »
Eindelijk nam de heilige Stichter opnieuw het woord
en verklaarde aan zijne beminde Dochter, dat hij een
groot verlangen had om hel Heilig Hart van Jesus door
zijne geheele Instelling gekend, bemind en geëerd te
zien. Dat was, zeide hij haar, een der krachtigste mid-
delen, welke hij door de lusschenkomst van de II. Maagd
verkregen had, om dezelve, wanneer zij viel op te heffen,
en te verhinderen, dat zij bezweek door de kunstgrepen
15*
-ocr page 38-
318
van een vreemden geest, vol hoogmoed en eerzucht, die
trachtte den geest van eenvoudigheid en nederigheid,
dien waren grondslag van het gebouw, te vernietigen.
Tevergeefs zou Satan zijne verwoede aanvallen tegen
de Orde richten; hij zou niets tegen haar vermogen, zoo-
lang zij het Heilig Hart tot beschermer, verdediger en
steun had.
Ik heb van deze veropenbaringen, in welke men ge-
makkelijk den Geest van God erkent en die zoo juist de
aan Margaretha Maria toevertrouwde zending kenschet-
sen, een omstandig verhaal moeten leveren. In deze
worstelingen om het geloof, die eene geheele eeuw aan-
vullen en zoovele verwoestingen in de Kerk aanrichten,
is het aan de ootmoedigen van harte, dat de overwin-
ning is toegezegd geworden, en steeds zal het Hart van
Jesus hun tot sterkte en wijkplaats strekken. Wee over
degenen, die deze zoo dikwerf herhaalde en met zooveel
aandrang gedane oproeping, welke de Gelukzalige in
last heeft te doen, niet hooren ! Ten speelbal geworden
aan de dwarrelwinden van hun eigen verstand en ge-
voelen, zal de Kerk hen uit haren schoot stooten, en
zij zullen verdorren gelijk een tak, die gescheiden is van
den stam, waaruit hij zijn levenssap zoog. De eerste
geschiedschrijver van de Gelukzalige, die, gelijk men
weet, een der onverschrokkenste tegenstanders der nieuwe
ketterij was, begreep het niet anders. Na de woorden
van den H. Franciscus de Sales aan zijne beminde Doch-
ter aangehaald te hebben, laat hij er onmiddelijk op
volgen: « Men ziet in onze dagen (1729) maar al te goed
de vervulling dier voorzegging, welke ongeveer veertig
jaar geleden gedaan werd. Men ziet tot welk eene bui-
tensporigheid de geest van nieuwsgierig onderzoek en
het gemis van eenvoudigheid en onderdanigheid sommige
-ocr page 39-
319
geestelijke gezinnen hebben doen vervallen. » Dat van
Paray-le-Monial trok zooveel nut uit de godsvrucht tot
het Heilig Hart en de onderrichtingen, aan zuster Mar-
garetha gegeven, dat deszelfs Dochters, die den heiligen
Stichter nog bezorgdheid inboezemden, zich beijverden
om, door hem na te volgen, weder bij hem en den Brui-
degom in gunst te komen. Deze heilzame geest is er door
de eenvoudigheid en gehoorzaamheid gevestigd geworden.
en op zulke hechte en duurzame grondslagen, dat zij
niet wankelden op de dag der beproeving, en de geest
van nieuwsgierig onderzoek en verzet tegen den Stede-
houder van Jesus Christus er geen ingang gevonden
hebben.
HOOFDSTUK XX11.
DE GEHEELE C0MMUN1ETE1Ï HEWIJST HULDE AAN HET
GODDELIJK HART. — BELOFTE VAN VOLMAAKTHEID DOOR
DE GELUKZALIGE. — DE KAPEL IN DEN TUIN.
1686—1688.
Niets te Paray-le-Monial voorspelde nog de ophanden
zijnde zegepraal van het Hart van Jesus. Alleen de Ge-
lukzalige beschouwde haar als zeker, afgaande op de
belofte van haren hemelschen Bruidegom, die tot haar
gezegd had : « Vrees niets, ik zal heerschen trots de
tegenspraak en tegenwerking. »
-ocr page 40-
320
En nog altijd loeide daar buiten de storm; nog altijd
bewoog zich sedert de opspraak, door de afwijzing der
postulante veroorzaakt, tegen haar eene machtige partij,
die haar met de smadelijkste aantijgingen vervolgde, de
tusschenkomst der hoogere overheid der Orde vorderde
en aan niets minder dacht dan om haar af te zetten en,
misschien wel, om haar in de gevangenis te werpen.
In den schoot der communieteit, liet men haar meer
recht wedervaren; nogtans was haar ijver, door tallooze
hinderpalen in zijn loop tegengehouden, binnen de gren-
zen van het noviciaat beperkt. Buitengewone foltering
voor eene ziel als de hare om de vlam, die haar ver-
teert , in zich zelve besloten te moeten houden, en wel
eene vlam, welker hitte voldoende is om eene geheele
wereld te doen ontbranden! De bitterheden van het Heilig
Hart, dat zoo gevoelig is voor de onverschilligheid der
aan God gewijde zielen, overstelpten het hart der Ge-
lukzalige. Maar zij wachtte in stilte het oogenblik af,
waarop het den Heer behagen zou zelven Zich te open-
baren, terwijl zij in Hem hare eenige hoop stelde en,
wat er ook mocht gebeuren, ontoegankelijk bleef voor
mismoedigheid en ongeduld. Hoe bewonderenswaardig
zijn de gevoelens, welke zij uitdrukt in een van hare
brieven aan de Moeder Greyffié: « Ik kan mij met niets
anders bezig houden dan met het Heilig Hart van Jesus,
en ik zal in vrede sterven, als ik Hem eenige eer ver-
schaft heb, indien het mij zelfs tot loon eene eeuwige
straf zou doen beloopen: als ik Hem maar bemin en
als Hij heerscht, is het mij genoeg De tegenspraak heeft
mij dikwijls haast doen besluiten om er niet meer over
te spreken; maar ik werd zoo hevig berispt over mijne
ijdele vrees, door welke Satan mij trachtte af te schrik-
ken, en daarna zoodanig versterkt en aangemoedigd, dat
-ocr page 41-
o21
ik besloten heb om, wat het ook kosten moge, tot aan
het einde toe voort te gaan, met hetgeen ik tot heden
slechts heb kunnen doen met de zusters van het novi-
ciaat, die zich vol liefde er aan toewijden. Bovendien
zou ik, als de gehoorzaamheid, waaraan ik al mijne
plannen en gevoelens ondergeschikt maak, er zich tegen
verzette, alles laten varen. »
Het was uit de handen der vroegere Oversten, de
Moeders de Saumaise en Greyffié, dat zij uit de verte
de eerstelingen van haren ijver voor de eer van het aan-
biddelijk Hart van Jesus inzamelde: eene treffende hulde
door deze waardige Moeders bewezen aan eene deugd,
welke zij op zoovelerlei wijzen beproefd hadden. Zij waren
tot aan haar einde beiden hare hartvriendinnen en zij
schreven haar dikwijls, terwijl zij zich uiterst gelukkig
gevoelden, brieven van haar te ontvangen. De Moeder
de Saumaise arbeidde te Dyon en Moulins, de Moeder
Greyffié te Semur-en-Auxois, waar zij zes jaren Overste
was, aan de voortplanting van de godsvrucht tot het
Goddelijk Hart, zelfs nog voordat zij in het klooster
van Paray-le-Monial werd aangenomen. Welk een troost
was het voor de Gelukzalige, toen zij de eerste bewij-
zen der instelling dier devotie te Semur onder de oogen
kreeg! De Moeder Greyffié zond haar prentjes voor al
hare novicen, en daarenboven eene fraaie miniatuur van
de schilderij, dat zij voor haar altaar van het H. Hart
had doen vervaardigen. Er is dus geen twijfel meer, dat
Goddelijk Hart wordt door hare medezusters van Semur
gekend en bemind en heerscht over deze ijverige com-
munieteit. Ziehier in welke woorden zij in een blief aan
de Moeder Greyffié hare vreugde daarover uitdrukt:
«Ik rekende er op, van u te zullen hooien, dat ik
aan het invoeren der devotie van het H. Hart niets meer
-ocr page 42-
*%
moest denken, dan als aan een gril van mijne verbeel-
ding , en bij voorraad had ik mij er aan onderworpen.
zoo weinig vertrouwen stel ik in alles wat uit mij voort-
komt. Maar toen ik de voorstelling van dat eenig voor-
werp mijner liefde, dat gij mij gezonden hebt, gezien
had, was het mij, alsof ik opnieuw begon te leven. Ik
was als in eene zee van smarten en bitterheden gedom-
peld ; doch die toestand maakte plaats voor zulk een groo-
ten inwendigen vrede en voor zooveel onderwerping aan
de beschikkingen der Voorzienigheid, dat het mij voor-
komt, dat niets in staat zou zijn mij te verontrusten. »
Eenige dagen later schrijft zij nog het volgende:
« Ik zal nu tevreden sterven, omdat het Heilig Hart
van mijn Verlosser bekend begint te worden: want het
schijnt mij, dat ik door Zijne barmhartigheid bijna ge-
heel in vergetelheid ben geraakt bij de menschen en
naam noch faam meer bezit, hetgeen mij tot meer troost
strekt dan ik zou kunnen zeggen. Ik herinner u aan
hetgeen gij daaromtrent gezegd hebt, namelijk, om zoo-
veel gij kunt te verhinderen, dat na mijn dood mijn
naam genoemd worde, dan slechts alleen om de gebeden te
verzoeken voor de hulpbehoevendste en rampzaligste en
ellendigste religieuse der Orde, waartoe ik de eer heb
te behooren en waarin men voortdurend met allerlei
verschooning en liefderijke welwillendheid omtrent mij
te werk gaat. Ik zal het, evenmin als hetgeen ik u ver-
schuldigd ben, in de tegenwoordigheid van het aanbid-
delijk Hart van Jesus ongedachtig zijn. »
De Moeder Greyffié, aan wie de Gelukzalige eene andere
schets van hare schilderij gevraagd had om dezelve aan
de Moeder de Saurnaise te laten zien, schreef haar den
18 Mei op hare beurt: «Het aanbiddelijk Hart van
onzen Goddelijken Meester zij, mijne zeer beminde Zus-
-ocr page 43-
3SÖ
ter, mijn dierbaar kind, voor eeuwig bezitter van het
uwe!.... Ziehier de teekening, die gij mij gevraagd hebt,
en die overeenkomt met de voorstelling op onze schilderij.
En ik, waarde vriendin, ik bedank u voor het gebed,
dat gij mij gezonden hebt, en voor al uwe vriendschaps-
bewijzen, waarvoor ik zeer gevoelig ben, omdat de uit-
werkselen met mijne behoeften overeenkomen. Ik heb
vooral die, om met een oog van Goddelijke en groote
barmhartigheid beschouwd te worden; en tenzij ik aan
die van het Heilig Hart van onzen Goddelijken Jesus
niet deelachtig worde, zou ik in mijne laatste dagen in
een deerniswaardigen toestand zijn. Doch ik heb mijne
hoop gesteld op Hem en op de bescherming Zijner hei-
lige Moeder. »
Eindelijk heelt het uur van zegening geslagen. Door
eene verborgen kracht der genade, heeft er eene groote
verandering in de harten plaats gehad: de vooroordeelen
zijn geweken, zonder dat iemand er bijzonder werk van
gemaakt heeft, en men ziet diegenen der religieusen.
die het meest tegen de godvruchtige plannen van Mar-
garetha Maria waren aangekant, eensklaps de eerste zijn
om de bannier van het Hart van Jesus boven de com-
munieteit Ie ontrollen.
Aan het hoofd dergenen, die zich verzetten, had men
altijd onderscheiden Maria Magdalena DesEscures, eeno
eerbiedwaardige oude zuster, die naar de getuigenis van
hare tijdgenooten « een levende Regel» was. Deze groote
liefde voor den Regel en oorspronkelijke gebruiken der
Instelling was ongetwijfeld de aanleiding van een tegen-
stand, welke voortkwam uit de loffelijkste zucht naar
stiptheid en nauwgezetheid. Zij hield veel van de Geluk-
zalige , die van haren kant een groot vertrouwen in haar
stelde en dikwijls haren raad inriep; doch zij was daar-
-ocr page 44-
324
om niet minder hevig in het afkeuren van haar gedrag
ten
opzichte der bewuste devotie. Maar zie, op den dag
van het octaaf van het II. Sacrament begeeft zuster Des
Escures zich naar de Gelukzalige en vraagt haar om het
door de Moeder Greyffié gezonden afbeeldsel van het
Heilig Hart, dat nog niet uit het noviciaat geweest is;
want zij denkt aan niets minder, zegt zij, dan om het
ter vereering van de gansche communieteit in het bin-
nenkoor der zusters uit te stellen. Men kan wel denken,
dat haar verzoek niet geweigerd werd; en den volgenden
dag \'s morgens, Vrijdag na het octaaf van het II. Sacra-
ment, was het eerste voorwerp, dat zich bij hare komst
in het koor aan de blikken der zusters vertoonde, dit
gezegend afbeeldsel, dat met bloemen omringd voor het
traliewerk op een altaar of, liever, op een met een tapijt
bedekten stoel geplaatst was. Een opschrift, dat de tolk
der gevoelens van zuster Des Escures was, noodigde de
bruiden van den Zaligmaker uit om aan dat Goddelijk
Hart hare hulde te bewijzen en zich tot taak te stellen
om uit al haar vermogen de openbare vereering van het-
zelve te verbreiden en het getal van deszelfs aanbidders
te vermeerderen.
Niet eene enkele verzette zich: alle harten erkenden
de heerschappij van dien Opperheer der harten; allen
verklaarden te gelijk, dat zij door den plotselingen in
haar teweeggebrachten omkeer wel zagen, dat Hij de
Heer en Meester was. Denzelfden dag werd vastgesteld,
dat men eene schilderij van bel Heilig Hart zou doen
vervaardigen. Weldra vond men. dat het niet genoeg was
en dat er behoefte aan eene kapel bestond. Een ieder
beijverde zich om strijd om voor zulk een schoon en God
beha gelijk werk zijne diensten aan te bieden, en tot zelfs
de pensionnaires wilden van het zakgeld, dat zij van
-ocr page 45-
:325
huis ontvingen een gedeelte daartoe bijdragen. Maar de
zusters met den witten sluier muntten boven allen uit:
het was door het werk van hare handen, dat zij den
Goddelijken Meester hare liefde betuigden; vooral waren
het de zusters, die met de zorg voor den tuin belast
waren, wier harden arbeid God zoo rijk zegende, dat
zij eene belangrijke som, voortspruitende uit de opbrengst
van haren oogst, voor den bouw der kapel aan de Over-
ste konden aanbieden. Met een hart, dat van de zuiver-
ste blijdschap overstelpt was, vergaderde de Gelukzalige
hare dierbare novicen om haar tot dankzegging het Te
Deum
te laten zingen. « Mij blijft, zeide zij tot haar,
niets meer te wenschen over, ik verlang niets meer,
omdat het Hart van Jesus gekend wordt en het in alle
harten begint te heerschen. Gedraagt u steeds zoo, dat
Hij voor immer in uwe harten heersche als uw Opper-
heer en de eenige Bruidegom uwer zielen. »
Op dat tijdstip is het, dat zij zich aan ons in al hare
grootheid vertoont en als in de volle rijpheid barer held-
haftige deugden. Van de hoogte, waartoe zij gekomen
is, zal zij zich, door die bewonderenswaardige veredeling
en verheffing der ziel, waarvan de Psalmist spreekt, en
steeds van deugd tot deugd ijlende, ongetwijfeld nog meer
tot haren God verheffen; maar welk oog is in staat hare
vlucht na te staren? Daar is haar leven met Christus
verborgen in God; zij leeft niet meer, het is Christus,
die in haar leeft; haar hart klopt voor niets meer, het
is dood voor het geschapene. Doch daar de vrees met
de liefde in haar toenam, zal zij zich eens door eene ver-
bazende nauwgezetheid van geweten over deze boven-
menschel\'yke ongevoeligheid, die de vrucht en de beloo-
ning van hare langdurige worstelingen is, gaan veront-
rusten, en het zal noodig z\'yn, dat haar geestelijke leids-
-ocr page 46-
:<26
man haar tot hare geruststelling zegt: « Het is geen
teeken van verwerping, nooit eene opwelling van vreugde
of droefheid te hebben, dan die welke voortkomen van
den Geest, die u geleidt. »
Deze wijze uitspraak omtrent haar deed pater Rolin,
die door eene beschikking zijner overheid Paray-le-Monial
had moeten verlaten. Hij schreef haar toen een mer\'i-
waardigen brief, waaruit men den inwendigen mensch
en den voor de leiding der zielen met de gave der onder-
scheiding der geesten toegeruslen man hoort spreken.
« Gij zult hier, mijne waarde Zuster, de oplossing vin-
den der voornaamste vragen, welke gij mij in den loop
van het jaar schriftelijk en mondeling gedaan hebt. Ik
zal dezelve niet naar de volgorde, waarin ze gesteld zijn.
beantwoorden; ik zal het doen in tegenwoordigheid van
onzen Heere Jesus Christus, naar dat de vragen, die
gij mij gedaan hebt, zich aan mijn geest zullen opdoen.
Ik geloof, dat gij u aan al hetgeen ik u ga zeggen voor
het overige van uw leven zult kunnen houden. Ik zeg
u deze dingen met zooveel te meer gerustheid, daar ik
overtuigd ben, dat het God is, die u Zijn wil gaat be-
kend maken door den nietswaardigsten der menschen :
het water, dat door aarden buizen loopt is even goed
als dat, hetwelk door gouden zou loopen.
Eerst stelt hij haai\' gerust omtrent eene bekommering,
waarover zij hem dikwijls gesproken had: « Ik heb, toen
gij mij de barmhartigheden van God ten uwen opzichte
verhaaldet, uwe ellenden genoegzaam gezien en leeren
kennen. Ik weet, hoedanig uwe gesteldheid is: wees
gerust. Kwel u niet met het denkbeeld, dat gij eene
schijnheilige z\'yt: men is het niet, indien men het niet
zijn wil; het is mij niet bekend, dat gij het zoudt willen
zijn. Verontrust u daaromtrent verder niet. Beoefen, wat
-ocr page 47-
3k27
gij zegt, u genoeg te zijn, namelyk, in het verborgene
te handelen en te lijden.» De andere raadgevingen hebben
betrekking op den tegenzin, dien zij te overwinnen heeft,
om naar de spreekkamer te gaan en brieven te schrij-
ven ; op de verstervingen, welke zij moet matigen naar
de voorschriften der gehoorzaamheid; op het mondge-
bed, waarvan zij afgeleid wordt door de aantrekkelijk-
heid der heilige liefde, die haar in weerwil van haar zelve
tot een verhevener gebed opvoerde; eindelijk op vervol-
gingen en beleedigingen, die zij voortdurend ondergaat,
et Verheug u in den Heer, als men u eene zienster noemt;
doch geef er geen aanleiding toe. Wanneer gij iets zegt,
zegt eenvoudig weg: Ziedaar mijne gedachte, misschien
bedrieg ik mij.» Maar wat zij ook deed, het gebeurde
dikwijls, dat zij op zulk een beslissenden toon sprak, dat
het veel van aanmatiging zou gehad hebben, als men de
bovennatuurlijke en geheel Goddelijke ingevingen, welke
de eenige bron waren van hetgeen zij zeide, buiten
rekening liet.
Zij raadpleegde hem over eene gelofte, waarbij zij zich
verbond om altijd datgene te doen, wat zij meende het
volmaakste te zijn. Na haren dood heeft men dezelve,
zooals zij geheel met haar eigen hand geschreven was,
onder hare papieren gevonden:
« Ziehier het ontwerp eener gelofte, waartoe ik sedert
lang begeerte gevoel om aan God te doen, en tot welke
ik mij nogtans niet heb willen verbinden, dan na het
gevoelen van mijn biechtvader te hebben ingewonnen
en de vergunning mijner Overste te hebben verkregen.
Nadat zij dezelve onderzocht hadden, hebben zij mij toe-
gestaan om ze te doen, onder voorwaarde nogtans, dat
wanneer ik er door in mijne gemoedsrust mocht gestoord
worden en zij mij angstvalligheid mocht veroorzaken,
-ocr page 48-
328
zij mij er van zullen ontslaan; zij willen, dat die punten,
welke mij onrust zullen veroorzaken, ophouden zullen
verbindend te zijn, daar deze gelofte slechts gedaan is
om mij nauwer met het Heilig Hart van onzen Heere
Jesus Christus te vereenigen en mij de onvermijdelijke
verbintenis op te leggen van te doen, wat Hij mij doet
weten, dat Hij van mij verlangt. Maar, helaas I ik ge vod
in mij zooveel onstandvastigheid en zwakheid, dat ik
geene belofte zou durven doen, dan steunende op de
goedheid, barmhartigheid en liefde van dat beminnelijk
Hart van Jesus, uit liefde voor hetwelk ik deze gelofte
afleg, zonder dat ik wil, dat ik daardoor meer belem-
mering of dwang ondervinde, maar getrouwer worde
aan mijn Goddelijken Meester, die mij doet hopen, dat
Hij zelf mij nauwgezetter zal maken in de beoefening
van dit, dat geenszins op zonde verbindend is, zelfs zoo
ik door verzuim of anderszins er nalatig in mocht zijn:
want ik zoek niet om er eene aanleiding om God op
eenigerlei manier te beleedigen van te maken, maar een
middel Hein vuriger en zuiverder te beminnen, door de
zinnen en het vleesch te kruisigen. Dat die God van
goedheid mij daartoe de genade verleene. Amen. »
Pater Rolin had haar dan ook gezegd: «Ik keur het
goed, dat gij de belofte aflegt, welke gij mij gezegd hebt
op het einde der retraite, die gij zoo spoedig mogelijk zult
gaan houden, te willen doen. Indien het gebeurde, dat
zy u verontrusten mocht, zal zij ophouden te bestaan,
zult gij er geheel van ontslagen zijn; ik of een ander,
die voor u zou zijn, wat ik voor u ben, zal alle macht
over die belofte hebben, zoowel om u in geval van twijfel
dezelve te verklaren of zelfs om er u van te ontheffen,
als het dienstig mocht zijn voor de eer van God. »
Uit eenige punten dezer belofte zal men oordeelen
-ocr page 49-
329
kunnen, tot welk een bewonderenswaardig hoogen trap
de Gelukzalige het in de zelfverloochening gebracht had.
«Ik wil alles lijden, zonder mij te beklagen, welke
behandeling men mij ook aandoe; geen ziels- of lichaams-
lijden, vernedering, verachting of tegenspraak ontwij-
ken. » (Art. 4).
« Geen troost, vermaak of bevrediging zoeken, dan
alleen van er in dit leven geen te hebben; en wanneer
de Voorzienigheid er mij zal aanbieden, die ik niet ont-
gaan kan, zal ik ze eenvoudig aannemen, terwijl ik in-
wendig afstand doe van elk gevoel van vermaak en mij
niet zal ophouden met te denken, of ik mij al ol\' niet
bevredig, maar er liever aan denken mijn Opperheer,
die mij dat vermaak schenkt, te beminnen.» (Art. 5).
«Ik zal mij niet vrijwillig, niet alleen met eene slechte,
maar ook met geene onnutte gedachte bezig houden.
Ik zal rmj beschouwen als eene arme in het huis van
God, die aan allen moet onderworpen zijn en aan wie
alles uit liefdadigheid gedaan en gegeven wordt, en ik
zal het altijd er voor houden, dat ik te veel heb. » (Art. 14).
« Ik zal, zoover mij zulks mogelijk is, uit menschelijk
opzicht of ijdele beleefdheid jegensde schepsels niets meer
noch minder doen. En daar ik onzen Heer Jesus Chris-
tus verzocht heb om niets van de buitengewone genaden
waarmede Hy m\\j begunstigt, te laten uitschijnen, dan
wat my van de menschen de meeste verachting, smaad
en vernedering op den hals kan halen, zoo zal ik het
als een groot geluk beschouwen, wanneer alles wat ik
zal doen gelaakt, beoordeeld en misprezen zal worden:
terwijl ik zal trachten alles te doen en te lijden uit liefde
en voor de eer van onzen Heer Jesus Christus en in
overeenstemming met Zijne heilige bedoelingen, waar-
mede ik mij in alles zal vereenigen. » (Art. 15).
-ocr page 50-
330
«. Ik zal mij toeleggen om aan de natuur niets anders
toe te staan, dan wat ik haar, zonder opzien te baren.
wat ik in alles wil vermijden, redelijkerwijze niet zal kun-
nen weigeren. Eindelijk, ik wil leven zonder eigenwil.
aan niets gehecht zijn, en in elke omstandigheid des
levens zeggen: Fiat voluntas tua.~» (Art. 18).
Toen zij zich tot deze groote daad van zelfopoffering
voorbereidde, werd haar op den feestdag van den H. Fran-
ciscus van Assië (4 October) deze groote heilige tot
leidsman en beschermer gegeven. Zij zag hem bekleed
met een alle begrip te bovengaanden glans en luister, en
in de heerlijkheid boven de andere Heiligen geplaatst,
wegens zijne gelijkvormigheid met den lijdenden Jesus
en zijne liefde voor Zijn heilig Lijden. Het werd haai\'
duidelijk, dat hij door de indrukken der wonden van den
Verlosser een der grootste gunstelingen van Zijn Heilig
Hart was geworden en als de uitdeeler der verdiensten
van Zijn bloed; dat hij veel vermocht om de slagen dei-
tegen de zondaren in gramschap ontstoken Goddelijke
rechtvaardigheid af te wenden, van welk vermogen hij
voornamelijk gebruik maakte ten gunste van klooster-
lingen, die niet meer hun eersten ijver hadden.
Den dag voor Allerheiligen (31 October 1686) bood zij
aan God deze bewonderenswaardige belofte aan, die het
laatste onderpand van hare liefde voor het Hart van Jesus
was. Het eerste artikel, dat al de overige samenvat,
luidt aldus: « O, mijne eenige Liefde! ik zal trachten
om alles wat in mij is aan u te onderwerpen en onder-
worpen te houden, door alles te doen wat ik voor het
volmaaktst houd en het aangenaamst aan Uw Heilig Hart,
aan hetwelk ik beloof, niets van alles wat in mijn vermo-
gen is te zullen sparen, en niets te weigeren te doen of te
lijden, om Ute doen kennen, beminnnen en verheerlijken. >>
-ocr page 51-
331
Maar op het oogenblik, dat zij zich zou gaan verbin-
den, werd zij bij de beschouwing der vele punten, welke
de belofte behelsde (er waren achttien), door vrees, be-
vangen en dorst zij er niet toe overgaan. Alstoen kwam de
Zaligmaker haar te hulp en liet haar in het binnenste
van haar hart deze woorden hooien: « De eenheid mijner
zuivere liefde zal bij de veelvuldigheid van al die dingen
de oplettendheid vervangen; en wees verzekerd, dat die
zelfde liefde u de geringste tekortkomingen aan de be-
lofte zal doen herstellen, door u op te wekken om ze
door versterving en gestrengheden uit te wisschen. » Na
deze bemoedigende verzekering ontvangen te hebben.
aarzelde zy niet langer en ging vol blijdschap deze held-
haftige verbintenis aan.
Wat wil dat zeggen: « De eenheid mijner liefde zal
bij de veelvuldigheid van al die dingen de oplettendheid
vervangen ? » Dit wordt ons door een godvruchtigen schrij-
ver , (pater Croiset S. J.), die zeer ervaren is in de in-
wendige leiding, op eene uitmuntende wijze verklaard. (1)
« Men ziet uit deze belofte, zegt hij, wat eene groot-
moedige en getrouwe ziel door de genade vermag, en
wat die zelfde genade in een hart, dat brandt van liefde
tot Jesus, teweegbrengt. Eene verbintenis, zoo groot als
deze, die zich uitstrekt over de geringste gedachten en
de nietigste handelingen, schijnt wel iets hinderlijks te
zijn. Zij schijnt zelfs zeer moeilijk, en zij zou het wer-
kelijk zijn, bijaldien niet dezelfde Geest, die haar dezelve
had ingegeven, haar tevens niet een zeker en gemakke-
lijk middel had aangewezen om dezelve, zonder dooi- angst-
valligheid gekweld te worden en den vrede des harten
te verliezen, te volbrengen. Dat middel was niets anders
(1) Abrégé Je Ir vie de la liienlieurcuse.
-ocr page 52-
:fcw
dan de voortdurende beoefening dei- zuivere en volmaakte
liefde tot Jesus. » Welke verplichting uwe gelofte u ook
moge opleggen, zegt de beminnelijke Verlosser tot haar.
om elk oogonblik aan zoovele dingen te denken, weet,
dat gij aan alles zult voldoen, door mij zonder voorbehoud
en zonder onderbreking te beminnen. Eigenlijk moet gij
aan niets anders denken en u op niets anders toeleggen,
dan om mij op eene volmaakte wijs te beminnen; bevlijtig
u slechts om mij te beminnen en, bijgevolg, om mij te
behagen in alle omstandigheden en in alle dingen. Dat
mijne liefde het voorwerp en het doeleinde van al uwe
gedachten, van al uwe handelingen, van al uwe ver-
langens zij. Haak slechts naar mijne liefde, en leg u
slechts daarom op mij te beminnen toe, om mij altijd
nog meer te beminnen. Ik geef u de verzekering, dat
gij, zonder u om iets anders te kwellen, door deze hei-
lige oefening nog meer zult doen, dan in uwe belofte
verval is.»
Aldus spreekt pater Croiset, die door de Gelukzalige
zelve de geheimen van het Hart van Jesus kende. Zij
had nooit eenig berouw over hare belofte, en in de een-
heid der liefde vond zij een onuitputtelijke hulpbron om
de zoo veelvuldige verplichtingen na te komen. De Zalig-
maker schonk haar als belooning de eenige vreugde,
waarvoor hare ziel gevoelig kon zijn: zij was getuige van
de zegepraal van Zijn Goddelijk Hart in het gezegend
klooster van Paray-le-Monial. Het volgende jaar, toen zij
de bediening van Meesteres der novicen nederlegde, wilden
de jonge religieusen, die onder hare leiding gevormd
waren, eene dierbare herinnering uit het noviciaat mede-
nemen. Nu had zij de gewoonte om haar een prentje
dat het Heilig Hart voorstelde, te geven, dat de eene
aan de andere overhandigde om aan het Goddelijk Hart
-ocr page 53-
:*3.*i
de bewijzen van hare liefde te geven; dit afbeeldsel plaat-
sten zij in een gang, waar zij voortgingen het te ver-
eeren , en deze plaats werd spoedig eene druk bezochte
bedeplaats.
Van den anderen kant beijverde zich de gansche com-
munieteit om een het aanbiddelijk Hart waardig heilig-
dom en altaren op te richten. Men zag binnen de afslui-
ting het nieuwe gebouw verrijzen, en allen wedijverden
om het te versieren. Waarom zou ik hier zuster Lazare
Dusson niet noemen, die goede tuinierster, wier oogst
God zegende, en die de vruchten van haren zwaren ar-
beid aan het Hart van Jesus opdroeg\'? Indien de vrouw ,
die op het gastmaal van Bethanië reukwerk op het hoofd
van den Verlosser uitstortte, overal waar het Evangelie
gepredikt wordt in de herinnering der menschen moet
voortleven, komt het mij voor, dat zuster Lazare hier
eene dergelijke eer verdient.
Eens toen in de eetzaal het Leven van de H. Catha-
rina van Sienna werd voorgelezen, zeide zij onwillekeu-
rig in zich zelve: « O! als ik eens iemand kon zien, die
op haar geleek, hoe gelukkig zou ik zijn! » Zij had dien
wensch nauwlijks gevormd, of zij hoorde Christus inwen-
dig tot haar zeggen: «Zie, daar is mijne Welbeminde.
aan wie ik niet minder genaden verleend en gunsten
bewezen heb. » Toen zij hare oogen opsloeg, zag zij tegen-
over haar de Gelukzalige, en kon niet meer tw\'yleien, of
hetgeen zij in het binnenste van haar hart gevoelde was
wezenlijk de getuigenis van den Heiligen Geest. Zij trachtte
dan ook de vriendschap van deze beminde van Jesus\'
Hart te verwerven; dit was niet moeilijk voor haar, daar
Margaretha Maria dikwijls deelnam aan den arbeid der
werkzusters. « Onze waarde Lazare, zeggen de Gedenk-
schriften, trok zooveel als zij maar kon partij van de
16
-ocr page 54-
334
gelegenheid, welke zij dikwijls had om zich met dezen
Serafijn op aarde te onderhouden. Zij hielp haar zooveel
als zij vermocht om de godsvrucht tot het Heilig Hart
van Jesus in het noviciaat in te voeren. Zij was eene
der ijverigsten om het te vereeren, en zij sloot zich bij
onze eerbiedwaardige zuster Des Escures aan om deze
godsvrucht te steunen en dezelve in ons klooster door
plechtigheden te doen opluisteren. Alleen het noemen
van het aanbiddelijk Hart bracht haar geheel in verruk-
king , en men werd tot liefde voor hetzelve opgewekt.
als men haar over deszelfs Goddelijke voortreffelijkheden
hoorde spreken. Eindelijk kon men haar de vergunning
niet weigeren, welke zij verzocht had, om bij elke retraite
hardop te zeggen: « Leve het Heilig Hart van Jesus!
en dit deed die goede zuster op zulk een toon en met
zulk een nadruk, dat het tot in het hart drong.»(i)
(l) Volgens de in het archief van hel klooster te Paray-le-Monial
berustende aanteekeningen is znster Lazare Dusson den 20 Augustus
1744 aldaar overleden in den ouderdom van zeven rn tachtig jaar,
en in het zeven en zestigste van hare professie. Men vindt ia ge-
melde aanteekeningen trekken van eene treffende oorspronkelijkheid
en die de zeden van het tijdperk niet kwalijk schetsen. De zuster
Dusson nas geboortig van een dorp in de nabijheid van Conches
op eenige uren afstand van Auton, in eene landstreek , die gedeel-
telijk protcstansch was, en aan deze laatste bijzonderheid had zij
het te danken, dat zij een 6ksch godsdienstig onderricht genoten en
zelfs eenige kennisvan de controverse had. „Middelerwij! zij bij god-
vruchtige meisjes leerde lezen , leerde zij ook tevens met haar bidden
op eene gemakkelijke en hartelijke manier, waarin niets gemaakt» en
overdrevens was, terwijl zij een gezond oordeel en een mannelijken
en verstandigcn geest bezat. Zij was zeer vastberaden , en alles wat zij
deed ging haar handig en gemakkelijk af. Zij ging zelfs zonder veel
omslag te maken met hare broeders op de jacht, en kon zoo goed
met bet geweer schieten, dat zij liter een wachter voor ous geweest
is, toen zij bet, diar men dieven vermoedde, in den tuin afschoot:
-ocr page 55-
335
De kape) stond eindelijk daar, versierd mei alles wat
eene vindingrijke godsvrucht aan praal en stille pracht
had kunnen ten toon spreiden; de toewijding werd be-
paald op den 7 September 4688. Dien dag werden de
deuren van het klooster ontsloten om toegang te ver-
leenen aan de geestelijkheid der stad, die zich in pro-
cessie daarheen begaf en gevolgd werd door een groot
getal geloovigen, aan wie men onmogelijk den toegang
had kunnen ontzeggen. De plechtigheid duurde twee uren
en ongeveer evenveel tijd duurde het eer de menigte,
die zeer aanzienlijk was, zich verwijderd had.
Al dien tijd bracht de Gelukzalige door in de kapel,
waar men opmerkte, dat zij niet opgehouden had in de
volkomenste bewegingloosheid te bidden. Verscheiden per-
sonen loerden op een oogenblik om haar te spreken;
maar daar zij haar in zulk eene diepe ingetogenheid
zagen, gingen zij weg, zonder hare heilige rust te dur-
ven storen; en God alleen was het bekend, welke ge-
daar zij er geene gewoonte van maakte, werden hare geestelijke oefe-
ivngen er niet door onderbroken....
Haar ijver voor het Katholieke
geloof deed haar het ongeluk bejammeren dergenen, die het om hun
eigen hoofd te volgen verlieten. Zij bad zonder ophouden den Heer,
dat Hij ben tot het middelpunt der eenheid mocht terugvoeren , daar
de godsdienst haar zeer ter harte ging. Daarbij was zij geleerd, es
ofschoon zij den Bijbel slechts eenmaal had gelezen. was zij door
haar sterk geheugen bijna geene enkele plaats er van vergeten. Zij
stelde daaromtrent vragen, op welke de bekwaamste geleerden het
zich een genoegen rekenden schriftelijk te antwoorden , daar zij de-
zelve door een derden lieten voors\'ellen. Dagelijks verhaalde zij ons,
als wij bycen waren, iets uit het Evangelie, of zij zegde kerkelijke
lofzangen in versmaat op, welke zij alle van buiten kende. Zq vond
er zeer veel smaak in, daar zij dezelve als zij niet slapen kon te bed
liggende reciteerde. Het was eene grootmoedige ziel, die voor niets
terugdeinsde, als het de eer van God gold. Zij zou een dwingeland
getrotseerd hebben."
-ocr page 56-
336
voelens in die uren, waarin hare ziel, door de liefde
voor het aanbiddelijk Hart van Jesus in verrukking ge-
bracht, zich in onuitsprekelijke dankbetuigingen uit-
stortte, in haar oprezen.
HOOFDSTUK XXIII.
I)F. GELUKZALIGE IN HARE BETREKKING MET DE VER-
SCHILLENDE KLOOSTERS HARER ORDE.
Het stilzwijgen te moeten afbreken, en uit die ver-
getelheid bij de menschen, waarin zij voor immer be-
dolven had willen blijven, te moeten treden, was voor
de nederigheid der Gelukzalige het grootste van alle offers.
Het lag nogtans in het plan der Voorzienigheid, dat deze
zuivere flambouw haar licht niet slechts binnen de enge
grens van het klooster zou verspreiden, maar ook daar
buiten en zelfs in de verte, ten einde alle harten voor
het Hart van Jesus te winnen. Het is daarom, dat zij
bevel kreeg om niet te weigeren brieven te schrijven of
in de spreekkamer te verschijnen telkens, als de gehoor-
zaamheid of de naastenliefde haar daartoe verplichtte;
en men weet het, het was slechts tot dien prijs, dat zij
voor de jeugdige zuster de Sénecé de genade verwierf
van voor haren dood met de H. Sacramenten te worden
voorzien Hoe zou zij overigens aan de dringende aan-
biedingen, welke haar van alle kanten gedaan werden,
hebben kunnen wederstaan? Het was zoo gemakkelijk
-ocr page 57-
337
niet voor haar, om zich te doen vergeten. Nooit, bijvoor-
beeld , had de Moeder de Saumaise met haar stilzwijgen
genoegen genomen. Het schijnt, dat zij de eerste was
om zich na hare terugkomst te Dyon er over te bekla-
gen; misschien wel wat al te scherp, want wij zien ,
dat de Gelukzalige haar vriendschappelijke verklaringen
geeft en nederige verschooningen aanbiedt: « Het was
niet zonder mij zelve geweld aan te doen, noch uit
gebrek aan vriendschappelijke gevoelens, dat ik mij den
zoeten troost wilde ontzeggen van u te schrijven en u
te zeggen, dat ik altijd dezelfde zal zijn in de achting
voor uwe liefde. Gij weet wel, dat ik, daar onze goede
Meester mijn hart zoo nauw met het uwe vereenigd heeft,
niet vrees, dat het er van gescheiden zal worden, tenzij
door Hem zelven. En daar ik geene woorden vinden kan
om mijne erkentelijkheid voor uwe moederlijke goedheid
uit te drukken, zal het mij genoeg zijn u te zeggen,
dat ik dezelve eeuwig zal gedachtig zijn voor onzen Heer
Jesus Christus, dien ik smeek, dat Hij u in die bemin-
nelijke eenzaamheid, welker zoetheid ik met u deel, moge
deelachtig maken aan Zijne kostbaarste gunsten en tee-
derste liefdeblijken. » Daarop verhaalt zij de genaden,
dat is de beproevingen, waarmede zij op dat oogenblik
begunstigd werd: « Het komt mij voor naar lichaam en
geest slechts één kruis te zijn, zonder dat ik mij zou
kunnen beklagen of naar anderen troost verlangen,
dan er op deze wereld geen te hebben en in den ge-
kruisigden Jesus, onbekend in mijn lijden, verborgen
te leven, opdat niet eenig schepsel medelijden met mij
moge hebben of zich mijner gedenke, dan alleen om
mijne kwelling te vermeerderen. »
Het volgende jaar werd de Moeder de Saumaise tot
Overste van Moulins gekozen. Dat klooster is de getuige
-ocr page 58-
338
van haar gelukzalig afsterven geweest; men bewaart ei
haar hart, en de gansche communieteit is nog doortrok-
ken van de heiligheid van haren levenswandel en ver-
spreidt nog den geur harer deugden.
Zou het niet bij deze gelegenheid geweest zijn, dat
Margaretha Maria den volgenden brief aan de nieuwe
Overste richtte: «Ik beken u, mijne waarde Moeder,
dat het een groote troost voor mij geweest is, dat gij
onzen Heiland het genoegen verschaft hebt, Zijn kruis
met blijdschap en onderwerping te omhelzen. Het is waar,
dat Hij het geheel met rozen bedekt heeft, uit vrees dat
het u mocht afschrikken; maar dat is het niet, waarover
gij u het meest moet verblijden, maar wel wanneer gij
de prikkels zult voelen, die er onder verborgen zijn.
Dan zal het den Heer behagen om u aan zich gelijkvor-
mig te maken, en Hij zal u doen zien, dat Hij in de
bitterheden van den Calvarieberg niet minder beminne-
lijk is dan in de zoetheid van den Thabor. »
De Moeder de Saumaise maakte geen geheim van hare
gevoelens voor hare dierbare Dochter van Paray-le-Monial;
zij werden weldra door anderen gedeeld, en verscheiden
religieusen van Moulins verzochten om hare vereeniging
van gebeden en haar voor God gedachtig te zijn. Aan
het hoofd van deze onderscheid ik de zuster Louisa Hen-
drika de Soudeilles, aan welke de Gelukzalige in de
maand September 1679 antwoordde: « Ik bid het Heilig
Hart van Jesus, de onze te willen verteren in het vuur
Zijner liefde, welke, geloof ik, u aangespoord heeft om
de eer uwer kennis te verschaffen aan iemand, wier
groote ellenden voortdurend een sterk verlangen in haar
levendig houden om onbekend en door de menschen
vergeten te leven. »
De vereeniging dier beide harten werd in korten tijd
-ocr page 59-
339
zeer innig, vooral door dat zuster de Soudeilles niets
spaarde om de banden nauwer toe te halen. De Geluk-
zalige schreef haar het volgende jaar: « Ik meende, dat
gjj niet meer dacht aan mij, die u niet vergeet voor onzen
Heer Jesus Christus, bij vvien ik mij gaarne beklagen zou,
dat gij mij dagelijks tusschen de twee elevaties van de
H. Mis van zoover komt bezoeken. Gij zweeft mij altijd
voor den geest, en wanneer wij aan onzen Goddel ijken
Meester gezegd hebben, wat gij wenscht, gaat gij stil
weg, tot mij zeggende als in uwen brief, dat ik niet
boos moet worden. Maar hoe zou men het kunnen wor-
den op u, die zoo goed de harten weet te winnen, dat.
als ik niet wist, dat het was om ze aan God te geven,
ik Hem waarlijk zou bidden om mij tegen u in bescher-
ming te nemen!»
Zuster de Soudeilles was de rechte persoon om de
Gelukzalige te begrijpen, want zij had eene teedere gods-
vrucht tot het vleeschgeworden Woord en wijdde eiken
dag van de week aan de vereering van eene van des-
zelfs volmaaktheden. Van den leeftijd van elf jaar was
zij aan den hemelschen Bruidegom verbonden door de
belofte van zuiverheid, welke zij op den dag van hare
eerste H. Commnnie aflegde. Eerst had zij zich in het
klooster der Ursulienen te Limoges, waar zij opgevoed
was, aan God willen toewijden; maar de Moeder de
Montmorency had aan den heer de Soudeilles haar ver-
langen te kennen gegeven om eene zijner dochters bij
zich te hebben, en deze goede edelman, vol eer en ver-
diensten , kon dit nieuw bewijs van gehechtheid aan de
weduwe van een prins, dien hij in voor- en tegenspoed
getrouw gediend had, niet weigeren. Louisa Hendrika,
de oudste van zijne dochters, was dan in het klooster
van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie van Moulins aangeno-
-ocr page 60-
340
men, en den 12 Februari 1645 ontving zij er het heilig
kleed. De moed, welken zij gedurende haren proefujd ten
toon spreidde, voorspelde eene meer dan gewone deugd.
In weerwil van de weldaden van mevrouw de Mont-
morency was het huis arm en de voeding der zusters
karig en van eene grove hoedanigheid. Louisa Hendrika
was met haar teeder gestel tegen zulk eene levenswijze
niet bestand en ondervond er ernstige gevolgen van;
doch zij verborg haar lijden, uit vrees dat men haar van
de gewone oefeningen mocht verschoonen. Zij was ove-
rigens, zelfs in de oogen der wereld, eene volmaakt wel
opgevoede jonge dame, vol geest, gevoel en smaak, en
zeer gevat. Toen dan ook de hertogin van Longueville
hare tante in het klooster te Moulins, waar zij ongeveer
een jaar doorbracht, kwam bezoeken, verlangde mevrouw
de Montmorency, dat zuster Louisa Hendrika altijd bij
de zusters zou zijn, die haar gezelschap hielden, en men
merkte op, dat deze prinses bij voorkeur tot haar het
woord richtte. In de verschillende bedieningen als Mees-
teres der pensionnaires, van Bestuurster en Overste,
die zij achtereenvolgend bekleedde, had zij te doen met
alles wat toen het aanzienlijkst in Frankrijk was, daar de
Montmorencys en de Condés zich door de tegenwoordig-
heid van de beroemde weduwe, hunne bloedverwante,
of door de herinnering aan haar, beurtelings naar dit
klooster voelden heengetrokken.
De Moeder de Soudeilles ontving er het bezoek van
de koningin van Engeland, Catharina de Braganca.
toen zij Frankrijk doortrok om zich naar Portugal te be-
geven ; later dat van Jacobus II en zijne gemalin Maria van
Modena. (1) Zij telde onder hare kweekelingen en novicen
{D Dit bezoek van deu koniog ca kouiugiu van Engeland hud plaats
-ocr page 61-
rm
de dochters van de aanzienlijkste familiön, onder anderen
Henriette de Ventadour en Virginie de Valencay. (1)
Maar ver van zich door den luister van den naam en
rijkdom te laten verblinden, ver van met de wereld in
overleg te treden, beijverde zij zich onafgebroken om
ware minnaressen van het kruis te vormen, zachtmoe-
dige en ootmoedige dochters van het Hart van Jesus;
terwijl zij veel belang stelde in de raadgevingen en
wenken der Gelukzalige, die haar (7 Juli 1682) het
volgende schreef: «Gij hebt wel reden bezorgd te zijn
bij de keus van een levensstaat voor meisjes: want het is
waarlijk zulk eene moeielijke zaak, dat, tenzij Christus
zelf de keus doet, men lichtelijk gevaar loopt zich daarin
te bedriegen. Maar men moet Hem in de geesten van
degenen, die zich aanbieden laten handelen, en van
onzen kant slechts zooveel daartoe bijdragen, als Hij
ons doet weten, dat noodzakelijk is voor Zijne eer,
zonder zich om moeilijkheden te bekommeren: want als
in 1701. Gedurende de drie dagen, welke zij te Moulius doorbrach-
ten, bezocht de koningin vier keer het klooster, waar zij met de
waardige Overste een lang onderhoud had. Het is aan lc nemen,
dnt de Gelukzalige er niet vergeten is: want sedert 1697 drong deze
godvruchtige vorstin , die pater de La Colombière tot biechtvader had
gehad, bij den II. Stoel aan om de instelling van het feest van het
H. Hart,
(1) „Gij verhaalt mij wonderen van het graf van den hertog de
Montmorency en vau de schoonheid der dames de Valencay." Mevrouw
de Sévigné schreef dit den 15 Februari 1671 aan hare dochter, in
antwoord op een schrijven van mevrouw de Grignnn, die rieh naar
Provence begaf en zich te Moulius had opgehouden. Mcu ziet daar-
uit, dat de dames de Valencay, toen zij zich aan God wijdden, oog
iets anders dan haar fortuin ten offer brachten. Even zoo goed al-
Henriette de Ventadour behoorutn zij van moeder-rijde tot het gc-
slaoht der Montmorency\'.
16*
-ocr page 62-
34Ü
de roeping waarlijk van God komt, weet Hij de hinder-
palen wel te doen overkomen, waarvoor men Hem dan
ook met aandrang moet bidden. Ik geloof, dat, wanneer
wij slechts op God het oog gevestigd houden en niets
dan Zijne eer zoeken, wij niets moeten vreezen, omdat
Hij slechts naar den goeden wil ziet van een hart, dat
Hem bemint. y>
Onder het getal der dierbaarste vriendinnen en ge-
trouwste navolgsters der Gelukzalige in het klooster van
Moulins, vind ik ook Felicia Magdalena de la Barge,
die als Bestuurster de Moeder de Soudeilles, die tot
Overste was gekozen, opvolgde. Zij was eene dochter
van eene eeredame der hertogin van Montmorency, en
vijfjaar oud toen deze prinses, haar hofstoet afgedankt
hebbende, haar bij zich in het klooster nam, waar zij
onder hare oogen werd opgevoed. Zij was op dien leeftijd
zoo onleerzaam en eigenzinnig, dat men zeer vreesde,
dat zij zich nooit onder het juk van den kloosterregel
zou kunnen buigen; maar de Moeder de Ghantal, die
haar zelve onderzocht had, verzekerde, dat zij religieuse
zou worden, en eene goede religieuse, welke voorzegging
volkomen bewaarheid is geworden. Zij was zeer geneigd
om zich aan personen of zaken te hechten, en dat was
de voornaamste hinderpaal, dien zij te overwinnen had
om aan de verlangens van den hemelschen Bruidegom
te voldoen. De Gelukzalige hield dan ook niet op haar
tot de verzaking, vernietiging en het vergeten van zich
zelve en het geschapene aan te manen. « Dompel u in
uw niet, en gij zult Hem bezitten.... Hij wil u leeren
om zonder steun, zonder vrienden en zonder genoegens te
leven. Naarmate gij u met deze woorden bezig houdt,
zal Hij ze u doen begrijpen. Nogtans, mijne dierbare
vriendin, verontrust u niet over uwe fouten; maai
-ocr page 63-
343
hebt gij er begaan, zeg dan vertrouwelijk tot het aller
beminnelijkst Hart van Jesus: 0, mijne eenige liefde,
betaal voor uwe arme slavin en herstel het kwaad, dat
ik gedaan heb. Doe het dienen tot uwe eer, tot stichting
van mijn evennaaste en tot zaligheid mijner ziel. —
Ën op deze wijze, dient onze val dikwerf om ons te
verootmoedigen en te leeren wat wij zijn, en hoe nuttig
het. is, dat wij de grondelooze diepte van onze nietigheid
ten volle beseffen. Doch de eigenliefde, die maakt, dat
de mensch zich overal wil vertoonen, toegejuicht, be-
mind en goed ontvangen worden, wil van deze les niet
hooren en kan dezelve niet begrijpen. Maar gij moet
niet met haar redeneeren, want zij voedt en mest zich
vet van aan- en opmerkingen. »
Zuster de la Barge maakte zich de raadgevingen van
de Gelukzalige ten nutte, en het behaagde aan God hare
getrouwheid te beloonen door uitstekende gunsten, van
welke vele haar werden verleend op den feestdag van
den H. Johannes den Evangelist, dien zij op eene bij-
zondere wijs vereerde. Eens onder anderen scheen het
haar onder de Vesper bij de commemoratie, terwijl zy
door eene inwendige beweging geheel in zich zelve ge-
keerd was, alsof de Zaligmaker en Zijne heilige Moeder
haar dezen welbeminden leerling tot meester en leids-
man in het geestelijk leven gaven, opdat hij haar tot
in den schoot der Godheid zou voeren door het Hart van
Jesus, dat zij tot hare plaats van rust en afzondering
of, zooals zij zelve zich uitdrukt, tot haar graf koos.
Van dat oogenblik af was haar leven tot aan haar ge-
lukkig uiteinde (26 November 1690) dat kort op dat van
hare vermaarde vriendin van Paray-le-Monial volgde,
dan ook niet anders dan een voortdurend sterven en
vernietiging.
-ocr page 64-
344
Op hetzelfde tijdstip werd de gelukzalige geraadpleegd
door mejufvrouw de Chamberlain van Moulins, eene van
die zielen, die naar de volmaaktheid reikhalzen en er
plannen toe maken, maar wier bedoelingen en inzichten
nog niet oprecht en zuiver genoeg zijn. Men bewondere
de heilige vrijheid, de edele en grootmoedige vrijmoe-
digheid, welke in de antwoorden heerschen van de
nederige kloosterzuster van Paray-Ie-Monial.
«Gij verlangt, mijne dierbare zuster, dat ik u mijn
gevoelen zeg omtrent de keus van uwen levensstaat.
Ik kan u dienaangaande niets anders zeggen, dan dat
gij den raad moet opvolgen van dengenen, die uw
geestelijke leidsman is. Gij zegt mij, dat hij u niet kent;
dat verwondert mij zeer, want wij moeten de oprechtheid
onzer goede verlangens meer doen kennen door werken
dan door woorden, die, als ons gedrag niet daarmede
overeenkomt, verdacht zijn.
Denk er wel over na: als er belotten worden afgelegd
gaat het om de zaligheid, vermits dit, zooals gij wel
weet, nieuwe verdiensten aan onze handelingen toevoegt.
Maar, om openhartig te spreken, ik kan die twee dingen
in eene ziel, die geheel aan God wil toebehoor en, niet
met elkander in overeenstemming brengen: dat zij dik-
wijls en vrijwillig tegen de oprechtheid zou kunnen
zondigen, en dat zonder opzet, terwijl zij in hare woorden
en daden zekere uitvluchten en bewimpeling zoekt;
niet den rechten weg bewandelt dergenen, die in alles
wat zij doen slechts God beoogen en die, zonder iets
anders, tot zinspreuk nemen: Ik zal, als ik alleen ben,
noch meer noch minder doen dan in de tegenwoordigheid
der menschen, wijl God mij overal ziet en tot in de
geheimste schuilhoeken van mijn hart doordringt.»
Zij eindigt met deze woorden: «Ik weet niet, waarom
-ocr page 65-
345
God heelt toegelaten, dat ik u slechts over die eenvou-
digheid gesproken heb, als het niet is, dat ik meen
zooveel afschuw van het tegenovergestelde te hebben,
dat wanneer ik alle andere deugden in eene ziel ver-
eenigd zou zien, en zij met vele andere genaden be-
gunstigd was, mij dat alles, wanneer de oprechtheid
ontbrak, zou toeschijnen bedrog en dwaling te zijn»
Het apostolaat der Gelukzalige bij hare medezusters
te Moulins werd met den schoonslen uitslag bekroond.
De Moeder de Soudeilles vooral muntte uit door haren
ijver om de godsvrucht tot het Hart van Jesus in haar
klooster in te voeren. Zij had van hare vrienden twee
afbeeldingen van het Goddelijk Hart ontvangen, het
kleinste hield zij voor zich, daar zij het voortdurend
op haar hart wilde dragen; het grootste werd in de
kamer, waar de heilige Stichteres gestorven was, ter
vereering der zusters uitgesteld. Deze bidplaats werd
van toen af meer dan ooit bezocht, en op den eersten
Vrijdag van elke maand geleidde de Overste de gansche
Communiteit tot het doen van eene akte van eerherstel-
ling daarheen. Te gelijker tijd verrees er in de kerk van
het klooster eene kapel ter eere van Heilig Hart, die
bijna voltooid was, toen God deze schoone ziel tot zich
riep. Zij stierf in de gevoelens van den diepsten ootmoed,
zeggende : «Ik heb door mijne daden omgeworpen, wat
ik door mijne woorden heb opgericht. Indien gij eens
wist, welk eene oneer ik de Orde heb aangedaan! Mijn
God, ik vraag U vergiffenis; ontferm U mijner!» Ver-
volgens nam zij het hart van de H. Johanna de Chantal,
terwijl zij dit gebed sprak: «Mijne heilige Moeder, draag
aan het Goddelijk Hart van Jesus den liefdegloed van
het uwe op, om voldoening te geven voor de lauwheid
van het mijne.»
-ocr page 66-
346
Maar vooral is het in de brieven aan Zuster de Thélis
in het eerste klooster van Lyon, dat de kracht van den
geest der Gelukzalige uitschittert; deze edelmoedige ziel
had buitengewone beproevingen te doorstaan en stond
langen tijd ten doel aan vuige lasteringen, uit welke
proef hare deugd zuiverder en schitterender te voorschijn
kwam. Eerst sloeg zij tegen den prikkel; de vermaningen
van Margaretha Maria werden toen dringend, zooals men
zien kan uit den volgenden brief van de maand Sep-
tember 4687. Zuster de Thélis ontving hem, toen zij
hare najaars-retraite hield.
«Van alles wat gij ons gezegd hebt, is die sterke
vervolging der genade, welke gij bij het zoo dikwerf
hervallen gewaar wordt, mijn inziens het beste, wijl dit
een teeken is van het vurig verlangen, dat God heeft
om u te redden, wat Hij nogtans zonder uwe mede-
werking niet doen zal. Het is daarom, dat wij ons niet
moeten vleien; want wanneer wij voornemens zijn haar
altijd te wederstaan, zal zij eindelijk moede worden ons
te vervolgen en zich langzamerhand terugtrekken, en
wij worden ongevoelig voor ons verderf. Daarom is het,
dat. indien gij vandaag de stem van God hoort, gij uw
hart niet ongevoelig moet maken, en tracht uw voordeel
te doen met de geestelijke afzondering, waarin gij u met
dat doel begeven gaat, door een vasten en krachtigen
wil om u fe overwinnen, u onophoudelijk geweld aan-
doende , zoowel om u van u zelve los te maken als van
de andere gelegenheden tot zondigen, die u bekend zijn.
Maar er moeten geene vrijwillige overtredingen meer
geschieden, indien gij door onzen Heer Jesus Christus
weder in genade verlangt aangenomen te worden. Anders
zoekt gij tevergeefs naar de genade: want Hij zal met
ons spotten, zooals wij met Zijne genade gedaan hebben.
-ocr page 67-
347
Dat Zijne goedheid ons behoede voor zulk een ongeluk,
dat grooter is, dan men kan uitdrukken: want welk heil
is er voor eene ziel, die haren God verloren heeft ? »
Na de retraite van zuster de Thélis, doet de Geluk-
zalige weder een aanval op haar:
«Het is waar, mijne zeergeeerde Zuster, dat indien
het Heilig Hart van onzen Heer Jesus Christus mij min-
der genegenheid voor uwe dierbare ziel gegeven had,
zou ik mij niet zoo gevoelig getroffen gevoelen over hare
vertraging op den weg der volmaaktheid. Wijl gij mij
aanspoort om u vrijelijk mijne gedachten te zeggen, lal
ik het eenvoudiglijk doen, want vleien of veinzen kan
ik niet. Gij weet, dat er geen middelweg is, en dat er
van niets anders spraak is dan eeuwig gelukkig of eeuwig
ongelukkig te zijn. Het eene zoowel als het andere hangt
af van onze keus: God in den hemel met de Heiligen
eeuwig te beminnen, na ons hier op aarde, zooals zij
gedaan hebben, door ons te versterven en te kruisigen,
geweld aangedaan te hebben; ofwel, van hun geluk af
te zien, door aan de natuur alles te geven wat zij ver-
langt. Waarom zooveel redeneringen en woordenstrijd,
alvorens voornemens te volbrengen, die zoo nuttig voor
uwe volmaaktheid blijken te zijn, dat gij zonder de be-
oefening er van geene groote vorderingen er in zult
maken ? — Maar het is, zegt gij, dat zij aan de natuur
dwang opleggen en haar hinderlijk zijn. — Daarom is
het juist, dat men dezelve nauwgezetter in beoefening
moet brengen : want de natuur en de genade kunnen
niet in een en hetzelfde hart te zamen wonen. Altijd
moet de eene hare plaats aan de andere afstaan. En.
mijne dierbare Zuster, waartoe dient het in de geeste-
lijke afzondering besluiten en voornemens te maken, indien
wij dezelve later, als de strijd daar is, niet volbrengen1
-ocr page 68-
348
En eene laatste maal verdubbelt zij hare waarschu-
wingen :
«Ga dan met moed tot God langs den weg, dien Hij
ii heeft aangewezen, door gedurig de middelen aan te
grijpen, welke Hij u aanbiedt; hoe hard ze ook aan de
natuur toeschijnen, verwissel dezelve nooit tegen de-
zulke, die naar uwen smaak zijn. Verlaat u geheel op
God, met een volkomen vertrouwen op Zijne goedheid.
die nooit degenen verlaat, welke, zich zelven mistrou-
wende , slechts op Hem hunne hoop gesteld hebben. Laat
het in het goede nooit meer bij het begin. Doch gij weet
er genoeg van: laten wij, mijne welbeminde Zuster,
alleenlijk maar doen wat wij weten. »
Wij zullen op de steeds zoo innige en hartelijke ge-
meenschap , welke de Gelukzalige met de Moeder Greyffié,
die Overste van Semur-en-Auxois was geworden, onder-
hield, niet terugkomen. Daarin wellicht oogst de min-
nares van het Hart van Jesus de zoetste eerstelingen van
haren ijver, als wilde de Moeder Greyffié haar schade-
loos stellen voor de beproevingen, welke zij haar had
doen ondergaan. Doch neen: in de oogen van beiden
waren deze beproevingen ware zegeningen, en niets droeg
meer bij om een dier heilige en sterke vriendschapsban-
den, op welke tijd noch afstand iets vermogen, onoplos-
baarder te maken. Men kan van de Moeder de Saumaise
hetzelfde zeggen. Het is eene schoone getuigenis omtrent
de Gelukzalige die van hare twee voormalige Oversten,
die hare getrouwe bondgenooten geworden waren, en
hare omgeving in de gevoelens van liefde en hoogach-
ting, waarvan zij voor haar doordrongen waren, deden
deelen.
In den loop van het jaar 1682 naar Dyon teruggeroe-
pen , zette de Moeder de Saumaise het werk der voort-
-ocr page 69-
;J49
planting van de Goddelijke liefde, da» zij te Moulins met
zulk een goed gevolg begonnen was, daar voort. Daar
vindt zij terug Magdalena Joly, eene van ijver brandende
ziel, eene ware navolgster van hare groote naamgenoot»*
uit het Evangelie. Ja, ook zij heeft veel bemind. Gedu-
rende verscheiden jaren heeft zij met de Moeder de Sau-
maise allerlei verdrietelijkheden en afwijzingen getrot-
seerd , ten einde in het klooster van Dyon de zegepraal
van het Hart van Jesus voor te bereiden. Margaretha
Maria moedigt haar uit de verte aan: zij verzekert haai,
dat deze zegepraal zeker en zelfs aanstaande is. Inder-"
daad, al hare hoop en verwachtingen worden onder het
bestuur der Moeder Dorothea Desbarres op eene wonder-
bare en onverwachte wijs verwezenlijkt. Deze Moeder
Desbarres zelve is eene groote «iel, eene waardige mede-
dingster van Seraphina Boullier, wier schriften zij heeft
bijeenverzameld en op bladzijden vol zalving en liefelijk-
heid haar leven geschetst. Zij is de eerste om deze hei-
lige onderneming te bevorderen. Zie hoe vindingrijk is
de liefde! Hoe geleerd, vaardig en heiliglijk stoutmoedig!
Magdalena Joly is eene in het klooster opgesloten eenvou-
dige jongedochter, die niet meer onderwijs genoten heeft
dan elk andere, en ziedaar, zij vervaardigt litanien, een
officie en eene mis ter eere van het aanbiddelijk Hart van
Jesus: alles in het Fransen, want zij kent geen andere
taal, maar dat doet er niet toe, het Latijn zal later wel
komen; en inderdaad, een godvruchtig priester de heer
Charolais, biechtvader van het klooster, zich gelukkig
achtende zelf iets tot de eer van het Goddelijk Hart te
kunnen bijdragen , vertaalt mis en officie in kerkelijk
Latijn en de goedkeuring van het bisschoppelijk bestuur
wordt verkregen. Op den eersten Vrydag van Februari
1689, kwam de heer Bouhier, Overste van het huis.
-ocr page 70-
350
deze mis van het Heilig Hart in het klooster lezen, en
na Paschen begaven de kanunniken van de H. Kapel
zich in processie naar de kerk van het klooster, waar
zij dezelfde mis, op muziek gezet, zongen. (1)
De Moeder Joly had nog een ander gebruik gemaakt
van de nieuwe talenten, welke zij aan hare liefde tot
God verschuldigd was. Zonder ooit teekenen te hebben
geleerd, ontwierp zij eene afbeelding van het Heilig Hart,
en de kunstenaar, aan wien de uitvoering er van werd
toevertrouwd, bekende, dat hij meende niets beter te
kunnen doen dan de compositie in haar geheel over te
(1) Benige dagen daarna schreef de Coiniuunieteit van Dyon aan
de andere kloosters: „Wij worden door de innige genade, welke
onze Communieteit door hare godsvrucht tot het Heilig Hart van
Jesos ontvangt, tot het eenige en ware goed gedrongen en aange-
moedigd. Zij is niet nieuw voor de heilige zielen, die haar beschouw-
den als het middelpunt der eenheid en de bron van allen liefde- en
ijvergloed. Doch wij houden haar voor nieuw wat betreft de instel-
ling van het feest en de vergunning tot eene daarop betrekking heb-
bende mis : dit hebben wij verkregen van Monseigneur onzen door-
luchtigen Prelaat, die onze godsvrucht heeft goedgekeurd, en toegestaan,
dat zij zich in geheel zijn bisdom verspreide. Er zijn reeds vele
van onze huizen, die in onzen ijver hebben willen deelcn en verlangd
hebben, dat wij eene gedrukte mis, die ter eere van het Heilig Hart
is opgesteld, zouden zenden; er is ook een klein werkje in den han-
del , dat de beweegreden dezer devotie benevens eenige vurige gebeden
en litanién bevat. Indien eenige van de uwen het mochten verlangen,
zult gij ons altijd bereid vinden om u te bevredigen, daar wij overi-
gens niet gelooven iets, dat in strijd is met onze grondregels, die
het menigvuldige verbieden, in te voeren, wijl deze devotie een ver-
schillend uitwerksel teweegbrengt, dat zij ons aan het inwendig leven
herinnert en wij op geenerleiwijze met mondgebeden door haar over-
laden worden." (Rondgaand schrijven van Dyon; 11 April 1689).
In \'t voorbijgaan gezegd, een uitmuntend antwoord, op al de tegen-
kantingen tegen de Gelukzalige onder den titel van de Constitutie»
van den H. Frauciscus de Salcs.
-ocr page 71-
351
nemen. «Deze schilderij, zeggen de jaarboeken van hel
klooster, werd gebracht toen de zusters in retraite waren
en vervolgens alle Vrijdagen uitgesteld. Men begon van
toen af in ons huis openbare hulde aan het Heilig Hart
van Jesus te bewijzen door lofgezangen van liefde en
dankbaarheid, en onze zusters verlieten het voorkoor
bijna nooit anders, dan wanneer hare tegenwoordigheid
elders gevorderd werd » (1). Eindelijk werd in 1692 in
de kerk van het klooster eene kapel ter eere van het
Heilig Hart gesticht. De stad Dyon werd een der voor-
naamste brandpunten dezer devotie, en tegen het midden
van deze eeuw werd het gansche bisdom door deszelfs
Bisschop aan het Goddelijk Hart toegewijd, zooals een
prachtvol marmeren gedenkstuk getuigt, dat in een dei-
zijbeuken van de kathedraal is opgericht. Onder de
religieusen, die door haren ijver uitmuntten, moet nog
vermeld worden de Moeder Brulard, destijds Overste
van het klooster van Perigueux, die de bode en evan-
gelist van het Heilig Hart voor deze streken was.
Alles wat de Gelukzalige uit Dyon, Semur, Moulins
en andere plaatsen, waar het Hart van Jesus begon
bekend en vereerd te worden, vernam, overstelpte haar
hart van vreugde, en hoe meer zij het zag heerschen.
hoe meer zij zich vernederdeen, als het ware, verlegen
werd. Zij hield dan ook niet op hare godvruchtige vrien-
dinnen, hare grootmoedige medearbeidsters, aan te
sporen om met haar den weg der volkomene zelfver-
loochening te gaan bewandelen.
«Zie, schreef zij aan Magdalena Joly, zie, mijne
(1) Axnalet du monattère de la Pisiiation dé Dyon , uitgegeven
door den Abbé Colet, vicaris-generaal van Ovoo.
-ocr page 72-
352
dierbare Zuster, voor welk een groot geluk moet gij het
houden, tot dit groote werk gebruikt te zijn geworden!
Schroom niet meer u zelve daarvoor te vergeten: want
dat is de ware gesteldheid, die Hij verlangt van degenen.
die H\'y gebruikt, dat vergeten van zich zelven en van
elk eigenbelang. Hij draagt zorg, u in dien tijd niet te
vergeten: want Zijne liefde ziet u met vermaak aan en
legt er zich op toe n te zuiveren en te heiligen, om u,
terwijl gij werkt tot Zijne verheerlijking, volkomen met
Hem te vereenigen. Hij schept behagen in uwen arbeid,
omdat Hij u bemint; maar indien gij kont begrijpen
op welk eene wijs, zoudt gij in alles wat gij doet,
geen maat meer weten om Hem eenige wederliefde te
bewijzen!»
Te gelijker tijd werden haar de belooningen geopen-
buard, welke aan allen, die aan dat gezegend werk
hadden deelgenomen, verleend waren.
«Het zijn zulke groote schatten, schreef zij aan de
Moeder de Saumaise, dat het mij onmogelijk is mij
anders daarover uit te drukken, dan u te zeggen, dat
gij gelukkig zijt en geheel uwe communieteit, want ik
ben van gedachte, dat gij er een goed deel in zult
hebben, vooral uw biechtvader (de heer Charolais), uwe
zeer geëerde Moeder (Dorothea Desbarres) en gij: want
toen ik, de H. Communie ontvangende, mij van de
opdracht wilde kwijten, die gij mij gedaan hebt, om u
driemaal aan dat beminnelijk Hart aan te bieden, meen
ik duidelijk deze woorden gehoord te hebben: «Ja, ik
« ontvang ze voor altijd in de vriendschap mijner liefde».
Het vernemen, dat gij, mijne dierbare Moeder, onder
het getal Zijner gunstelingen waart, vervulde mijne ziel
met zulk een liefelijk gevoel, dat zij buiten zich zelve
was van vreugde. »>
-ocr page 73-
353
Zij gaat voort met deze woorden:
« Op een anderen keer, toen Hij zich met. \'Zijne nietige
slavin onderhield, gaf Hij haar te verstaan, dat Hij eene
kroon voor zich zou vervaardigen van twaalf Zijner wel-
beminden, die Hem hier op aarde de meeste eer ver-
schaft hadden; dat Hij ze zou maken als twaalf schitterende
sterren rondom Zijn Heilig Hart. Het komt mij voor.
dat gij alle drie tot dit gelukzalig getal behoordet. Ik
kan er niet meer van zeggen: want zoodra ik bemerk,
dat ik eenig deel heb in hetgeen ik zeg, gevoel ik zulk
eene diepe schaamte en eene soort van marteling, die
zoo pijnlijk is, dat ik dikwijls den moed niet heb om
voort te gaan. Ik noodig u, mijne dierbare Moeder, dan
uit om het werk des Heeren voort te zetten en niet
moede te worden, want uwe diensten zijn Hem aan-
genaam. Men is genoeg beloond, als men Hem behaagt!»
Het is in gang, het breidt zich uit het werk des
Heeren, en elke brief van de Gelukzalige meldt ons
nieuwe vorderingen. In den aanvang onopgemerkt en
verborgen, om zoo te zeggen, ontkiemende in de schaduw
des kloosters, ziedaar het eindelijk zich baan breken en
in het volle licht treden. Er ligt daarin eene afbeelding
van de christelijke prediking bij het verlaten van de
eetzaal, toen de eerste geloovigen zich verblijdden dan
eens een eenvoudigen handwerksman, dan eens een
koopman in purperen lijnwaden in het evangelisch visch-
net gevangen te zien. Het is de zuurdeesem van de
gelijkenis, welken eene bekwame huismoeder onder het
deeg mengt, waardoor de geheele hoeveelheid in werking
en gesting geraakt; of wel de vonk, gevallen in de dooi-
de hitte van eene zomerzon tot op den wortel uitge-
droogde riethalmen: tanquam scintillae in arundineto; de
vlam vliegt van den eenen naar den anderen, alles ver-
-ocr page 74-
354
slindende wat zij aanraakt, en slingerende door de vlakte
tot aan den verst verwijderden gezichteinder.
Zie, bijvoorbeeld, wat er te Lyon gebeurde bij de
aankomst van het boekje van Magdalena Joly. Het raakt
in handen van jeugdige scholieren, die het college der
Jezuieten bezoeken, en hunne harten bij de lezing er
van ontgloeiende, gaat het, daar zij maar een exemplaar
hebben, van hand tot hand, en zij schrijven het zoo
fraai als zij maar kunnen af. Een eenvoudige handwerks-
man, een jongeling gelijk zij, meent dat het een aan
God welgevallig werk zou zijn het te laten drukken, en
wil zich met al de kosten der uitgaaf belasten. Doch de
boekdrukker is op zijne beurt naijverig om deel te hebben
aan de verdiensten der onderneming en er ontstaat tus-
schen hen een treffende strijd van ijver en belangloosheid.
Het boek verschijnt, verrijkt door pater Croiset met eenige
bladzijden vol zalvingen en diepe godsvrucht, en wordt da-
delijk in verscheidene andere plaatsen herdrukt: deze de
eene na de andere verschijnende uitgaven doen Frankrijk
tot aan deszelfs uiterste grenzen het Hart van Jesus en
deszelfs grenzelooze liefde voor de menschen kennen.
Er is geen twijfel meer, het uur, door de voorzienig-
heid bepaald, heeft geslagen; de tijden zijn rijp, de harten
beantwoorden van alle kanten aan den oproep, welken
men niet weet vanwaar hij komt: want de Gelukzalige
ligt, als het ware, nog in diepe duisternis gehuld en
eerst na haar gelukzalig verscheiden zal pater Croiset
met eene voorzichtige hand den sluier oplichten, welke
haar heldhaftig leven en hare bewonderenswaardige
deugden voor aller oogen verbergt.
Zij zeide, dat de godsvrucht tot het Hart van Jesus
als een balsem, als een kostbaar reukwerk, vol geur
en liefelijkheid, de gemoederen der menschen moest
-ocr page 75-
355
doordringen. Zij verlangde, dat daartoe geen dwang zou
worden aangewend en keurde eiken menschelijken ijver
in hare medearbeidsters in dat groote werk af. Het waren
de kleinen, de onwetenden, de armen, die het meest
tot deze zegepraal der Goddelijke liefde moesten bijdra-
gen. Een enkelen keer wendde zij zich tot Lodewijk XIV,
denkende, dat hij zich door zijn biechtvader wellicht zou
laten overreden om de heerschappij van het Hart van
Jesus te erkennen en zijn koningrijk aan hetzelve toe
te wijden. Deze stappen hadden nogtans geen gevolg,
men moest zeer nederig zijn om de geheele christelijke
grootheid van zulk een denkbeeld te begrijpen. Marga-
retha Maria verklaarde evenwel, dat het Hart van Jesus
de beschermer van Frankrijk zou zijn. «Er was, ver-
zekerde z\\j, geen minder machtige noodig om de recht-
matige gramschap van God af te weren.» En zij voegt
er bij: «Ik hoop, dat het Goddelijk Hart zich tot eene
bron van barmhartigheid voor hetzelve zal maken.»
Deze schitterende verwachtingen zullen eens wezen-
lijkheid worden; maar zij zal hem niet zien dien dag,
zij weet het wel. Doch wat bekommert de nederige
minnares van het Hart van Jesus zich daarom, mits dat
beminnelijk Hart maar vereerd worde ? Wat haar betreft,
zij is tevreden met te beminnen en te lijden: dat is haar
deel in deze plaats van ballingschap; daardoor zal zij
zich gelijkvormig aan haar "Welbeminde maken. Zij schreef
dan ook aan de Moeder de Saumaise: « Ga moedig voort
met hetgeen gij om Zijne heerschappij te vestigen tot
Zijne eer ondernomen hebt. Dat Hart zal heerschen in
sp\'yt van Satan en allen, die hij tegen hetzelve opruit.
Maar nu is het de tijd om in stilte te werken, en te-
lijden, gelijk Hij uit liefde tot ons gedaan heeft, t
-ocr page 76-
HOOFDSTUK XXIV.
I)E GELUKZALIGE IN DE SPREEKKAMER.
Ofschoon onbekend aan het grootste gedeelte derge-
nen, die zich onder de banier van het Hart van Jesus
begonnen te scharen, zag de Gelukzalige die dikke wolk.
waarin zij geslaagd was zich te Paray-le-Monial te hul-
len, langzamerhand en met den dag dunner en door-
schijnender worden, en de eenzaamheid, welke eerst
zooveel bekoorlijks voor haar had, voor een drukker
verkeer met wat buiten haar was plaats maken. Hoe
lastig was haar die wassende faam, hoe bescheiden ook!
Niet alle bezoekers waren met de liefderijkste bedoelingen
bezield. Degenen zelfs, die gunstig voor haar gestemd
waren, kwamen evenzeer om te onderzoeken als om
zich te stichten, daar zij zich tot taak stelden om voor
zich zelven de proef te nemen, of hetgeen zij omtrent
hare bovennatuurlijke gaven gehoord hadden waarheid
was. Een geschrift van pater de la Colombière, getiteld
La Retraite, sedert eenigen tijd in het licht verschenen,
had, dooreene geheimzinnige zinspeling, eenegodvruch-
tige nieuwsgierigheid bij de Paters van de Sociëteit
opgewekt, welke nieuwsgierigheid overigens door de
aanwezigheid te Paray-le-Monial van een hunner huizen
gemakkelijk voor hen te bevredigen was. Vele gingen
naar Paray alleen met het doel om haar te zien. Eene
dezer bijeenkomsten is ons door de tijdgenooten van de
-ocr page 77-
357
Gelukzalige medegedeeld geworden en welk natuurlijk
en ongekunsteld verhaal wij in deszelfs geheel aan hen
onlleenen.
« De Paters der Sociëteit hadden eene bijzondere hoog-
achting voor haar. Twee van hen, pater de Villette en
Croiset, deden opzettelijk eene reisnaar Paray om haar te
bezoeken, uitgelokt als zij waren door het verhaal van hare
deugden, en zich overtuigd houdende, dat zij iemand
was, aan wie God zich op eene zeer gemeenzame wijze
mededeelde. Maar zij waren zeer verrast, toen zij zich
hij hun eerste onderhoud aan hen zoo verootmoedigd en
ingetogen voordeed, dat zij hun nauwelijks kon antwoor-
den. Zij waren zeer ontevreden er over en het speel
hen, van zoover gekomen te zijn om iemand te bezoe-
ken, die hun niets wilde zeggen. Zij gingen onvoldaan
henen, met het voornemen om niet terug Ie komen.
« Doch den volgenden dag, voelden zij zich aangespoord
om de eene na den andere nog eens naar haai\' toe te
gaan; zij deden het en waren nu volkomen voldaan. Zij
sprak tot hen met zooveel kracht en zalving, dat zij ver-
wonderd stonden in eene jongedochter zulk een door-
dringend verstand te vinden, terwijl zij bekenden, dat
God alleen haar al die kennis kon geven; zeer voldaan
over den goeden uitslag keerden zij terug.
« Van dien tijd af, voegen de tijdgenooten er bij, hiel-
den zij briefwisseling met haar; vooral pater Croiset, die
door de uitgaaf van eene Levensschets van haar op een
tijdstip, dat de godsvrucht tot het Heilig Hart van Jesus
zeer bestreden werd, niet geschroomd heeft daardoor
openlijk voor zijne hoogachting voor haar uit te komen.
Zijne onderneming ondervond veel tegenwerking; hij liet
haar echter niet varen, maar overwon alle moeilijkheden ,
wel wetende, dat het werk van God altoos tegenkanting
17
-ocr page 78-
358
ontmoet. Hij heeft door den ijver en de liefde, welke
hij voor het Goddelijk Hart had, veel tot de uitbreiding
van deszelfs vereering bijgedragen. » (1)
Ziedaar dan, hoe het in de spreekkamer van het kloos-
ter te Paray-le-Monial toeging. In weerwil van dat ver-
ootmoedigd uiterlijk, was men gewonnen, zoodra de Ge-
lukzalige de oneindige rijkdommen van het aanbiddelijk
Hart van haren Jesus ontvouwde, en werd men mede-
gesleept door de tooverkracht en de macht van hare
zalvende taal, en bijna nooit kon men zich onthouden
(1) Van diegenen ik,\' leden van het Gezelschap van Jesus , die de
Gelukzalige persoonlijk kenden, zullen wij nog vermelden pater de
I.a Pérouse, van wien de tijdgenooteu het rollende verhalen : „Pater
de La Pé\'rousc , te Paray gekomen zijnde , verlangde, aangespoord door
de achting, welke pater de La Colombière. hem had getuigd voor haar
te hebben, die zuster (Mnrgurctha Maria) te zien. Eenigc dagen na
zich met haar onderhouden te hebben , ging de Overste de Moeder
Greyllic bedanken voor de guust, welke zij hem bewezen had, haar
de verzekering gevende, dat zij, zonder dat hij iets van zijne inwen-
dige gesteldheid aan die heilige jongedoehter gezegd had , tot hem
gesproken had, alsof zij in zijn binnenste gelezen had. Toen de Over-
ste, die weten wilde, of zij even als altijd er tegen opzag om naar
de spreekkamer te gaan, haar dit vroeg, antwoordde zij met een zeer
blij gelaat van ueen, omdat de Zaligmaker haar dadelijk had Ie ken-
nen gegeven, dat die religieus door Zijn Goddelijk Hart zeer bemind
werd," Vermelden wij ook pater Lcau, die het geluk, dat hij dikwijls
had, van zich met de Gelukzalige te onderhouden, op prijs wist te
stellen. Ziehier, wat hij zelf daaromtrent heeft geschreven: „ De Geest
Gods sprak door haren moud, en een half uur onderhoud met haar
wekte mij meer op dan verscheiden uren in gebed doorgebracht zouden
gedaan hebben. Daarom bezocht ik haar zoo dikwijls ik kon, en dit
heeft zulk een hoog denkbeeld van hare verdiensten , van hare deug-
den en van hare macht bij God bij mij achtergelaten, dat er bijna
geen dag voorbijgaat, dat ik haar niet aanroep als mijne goede voor-
spreekster, die ik in den hemel meen te hebben, en wier machtige
bescherming ik dikwijls ben gewaargcworden."
-ocr page 79-
a5»
om zich bij hare heilige onderneming aan te sluiten. Dat
was het wat op hunne beurt ondervonden pater de Vil-
lette en pater Croiset; vooral deze laatste, die een der
ijverigste leerlingen is geworden van het Heilig Hart.
aan hetwelk hij zijne pen wijdde. Hij vergat nooit die
overwinnende genadekracht, welke verbonden was aan
de woorden van de Gelukzalige, en in hare Levensschets
zegt hij: «Er is bijna niemand van degenen, die het
geluk gehad hebben met haar te spreken, die zich niet
op eene buitengewone wijs door hare woorden getroffen
gevoelde, en haar niet verliet met een nieuw besluit
om Christus vuriger te beminnen. »
Ach! het was omdat zij « op eene bekoorlijke en nuttigt\'
manier » met God wist te spreken, om de woorden te ge-
bruiken van eene getuige, die dat putte uit de wel verre
maar niettemin zeer levendige herinnering harer eerste
kindscbheid. (1) Wanneer zij de Regels aan de novicen
verklaarde, was het « met een geheel hemelsche zal-
ving d , die uil het Hart van Jesus zelf scheen voort te
komen en die de deugd op eene voor de natuur aange-
name wijze ver makkelij kte.
Velen van haar hadden, daar zij jonggeprofesten waren,
reeds onder anderen haar noviciaat gehouden; maar zij
meenden deze dingen voor de eerste maal te hooren.
Nooit hadden zij zulk een goed begrip van de grootheid
van hare roeping gehad. Zij zeiden tot elkander als wel-
(1) Verklaring van de zuster Oalharina Billet van den H. Xave-
rius , ursulicne. Toen zij peii9ionnaire in het klooster van Onze Lieve-
Vrouwe-Visitatie was, had zij de Gelukzalige een jaar lang tot mees-
teres gehad. Men moet haar niet verwarren met Claudia Margaretha
Billet, religiense van Onze-Lieve-Vronwe Visitatie, die, reeds gépro.
fest zijnde, onder de leiding der Gelukzalige nog eens noviciaat wildr
houden. Zij komt insgelijks voor onder de getuigen van 1715. ;
-ocr page 80-
360
eer de discipelen van Emmaus: « Waren onze harten
niet brandende in ons, toen zij met ons sprak\'?»
Z\\j had eene manier om zich uit te drukken. die haai
alleen eigen en daarbij geheel nieuw was, welke een
diepen indruk in het geheugen achterliet. Hetgeen zij
zeide was als een pijl, die lot in het binnenste van het
hart doordrong: men droeg hem mede en het was niet
zoo gemakkelijk zich er van te ontdoen. Wilde zij iemand
aansporen om de eischen der natuur te doen zwijgen
en de meest met hare geneigdheid strijdende dingen uit
liefde tot Christus te verdragen, dan zeide zij : « Wat
doet het ei- toe, van welk hout ons kruis gemaakt is, als
het maar een kruis is en dat de liefde van dengenen
, die
er uit liefde tot ons aan gestorven is, ons er aan gehecht
doe blijven? Dat moet ons genoeg zijn.
Een groote stel-
regel, dien zij veel in den mond had, is deze: Het leven
is ons slechts gegeven om te lijden, en de eeuwigheid om
te genieten.
Vervolgens vroeg zij met vuur aan hare ge-
zellinnen: Wie zal ons beletten heiligen te zijn, daar wij
harten hebben om te beminnen en lichamen om te lijden ?
Deze heldhaftige ziel liet er op volgen: Ik zie niets, dat
de langdurigheid van het leven zoozeer verzoet, als altijd
te lijden, terwijl men bemint.
Hoe zou men zulk eene taal hebben kunnen hooren,
zonder diep geroerd te worden, vooral indien men met
zekerheid wist, dat deze woorden uit het binnenste van
haar hart voortkwamen; dat zij het brood waren, waar-
mede z\\j zich zelve eerst voedde, alvorens het te breken
voor hare zusters en godvruchtige vriendinnen ? Ziedaar
hoe het kwam, dat pater de La Colombière bij zijne
terugkomst uit Engeland overvloedige vruchten en een
reeds rypen oogst vond daar, waar hij een schraal zaai-
sel, waarvan hij weinig verwachting koesterde, had
-ocr page 81-
3W
achtergelaten. « Het schijnt mij toe, schreef hij aan de
Moeder de Saumaise, dat sedert mijn vertrek alles is
toegenomen. » Ik geloof het wel: het werk van God was
in goede handen. Verplicht om het schouwtooneel van
zyn ijver nogmaals te verlaten, deed hij het in het be-
wustzijn, dat zijne afwezigheid niets in gevaar zou bren-
gen. Hij was, toen hij voor de laatste maal te Paray
terugkwam om er te sterven, in pei&oon getuige van de
verwezenlijking van al zijne hoop en verwachtingen. Een
plan, dat aan zijn medelijdend hart het dierbaarst was,
was de stichting van een gasthuis. Na verloop van eenige
jaren waren er in plaats van één twee; het eene voor
kranken, het andere voor armen. Zou men het gelooven?
van dien tijd afwas de bedelarij en landlooperij te Paray
uitgeroeid; niet door de gestrengheid eener mededogen-
looze politie, maar door eene vaderlijke waakzaamheid,
van de beambten van het weldadigheidsgesticht, die op
eene vreedzame wijze de rondte deden om de ongeluk-
kigen, die zonder schuilplaats en brood waren, als het
noodig was, in het gesticht op te nemen. Het geheel
werd bekroond door eene inrichting voor gasthuiszusters;
zij bestaat nog, onaangeroerd gebleven te midden der
omwentelingen, die rondom haar hebben plaats gehad.
Wanneer men deze instellingen, die van hetzelfde tijd-
stip dagteekenen, in haren samenhang beschouwt, dan
gevoelt men het, dat er een groote stroom van ijver en
liefde deze plaats moet doorstroomd hebben. Wij zullen
de bron er van niet ver zoeken: zij is in het Hart van
Jesus, die gedurende de dagen van Zijn sterfelijk leven,
deelnam aan elk lijden en alle kwalen genas. De wel-
beminde van het Hart van Jesus was dan ook de mede-
arbeidster in alle liefdadige ondernemingen van pater de
La Colombière, en toen hij er niet meer was, bleef zij
-ocr page 82-
36i>
de raadgeefster en bezielster dergenen, die zijn werk
voortzetten. De stichters van het hospitaal van Paray
hebben het in 1715 verklaard: meer dan eens schraagde
zij in de moeilijkste verwikkelingen hunnen wankelenden
moed, en wanneer alles hopeloos stond, dorst zij hun
een goeden uitslag beloven. Dooi\' haar werden vele offer-
vaardige meisjes, die aarzelden om zich aan den dienst
der zieken toe te wijden, aangemoedigd om hare roeping
Ie volgen: want zij zeide haar met innige overtuiging.
dat dat werk waarlijk van God was en het zou slagen
in weerwil van alle hindernissen. De voorspoed van dat
huis, waar de goede zusters het leven van eene Martha
aan dat van eene Maria paren, legt nog op dit uur de
getuigenis af van de gegrondheid der verwachtingen, die
alstoen vermetel mochten heeten. (1)
Wil men een nog tastbaarder bewijs van hare heer-
schappij over de zielen\'? De roeping van mejufvrouw de
(l) De twee iurichliugen , waarvan wij gesproken hebben, zijn bet
hospitaal van den H. Joseph voor arme kranken , en het algemeeue
hospitaal, dat aan den H. Lodewijk is toegiwijd. Het eerste werd
gesticht in 1679 door de zorgen van pater de La Colombière. In
1781 begonnen, op raad van een ander lid vau het Gezelschap van
Jesus, de mei»jes en vrouwen der stad zich daar aan den dienst der
zieken toe te wijden. Het was in die beide omstandigheden , dat de
Gelukzalige geraadpleegd werd, dan eens door den geneesheer Billet,
dan eens door zuster Chulon en zuster Première, die zieli gezamen-
lijk met deze inrichting bezig hielden. Het algemeenc hospitaal werd
eerst in 1694 gesticht, bij gelegenheid van eene groote sterfte, welke
door gebrek veroorzaakt was geworden. De voornaamste bevorderaar
van dit laatste werk was een der opvolgers van p.iler de La Colom-
bière, misschien wel pater de Villette, die in 1691 reeds Overste
ia» het huis der Jezuïeten te Paray was. Hoe het ook zij, deze
stichting is nauw verwant aan de eerste , zonder welke men er wel-
licht nooit had toe durven overgaan.
-ocr page 83-
363
Lionne, eene biechteling van pater de La Colombière,
zal ons een merkwaardig voorbeeld er van leveren. Zoo
deze zoo uitstekende jonge dame, na lang wederstand aan
de genade geboden te hebben, zich ten slotte losrukt van
de wereld, welker aanlokselen haar betooverd hebben, en
eene deugdzame dochter wordt van de orde van Onze-
Lieve-Vrouw-Visitatie, wier nederigheid de proef heeft
doorgestaan en wier eenvoudigheid verrukt, dan is zij
dit na God aan Margaretha Maria verschuldigd. Men kan
er bijvoegen, dat zij eene der heerlijkste veroveringen,
eene der schoonste paarlen aan de kroon van de Geluk-
zalige was, en om deze reden verdient zij eene plaats
in de geschiedenis.
Aan alle voordeden der geboorte en der fortuin paarde
inejufvrouw de Lionne eene zeldzame schoonheid, waarop
zij trotsch was en die haar van alle kanten de vleiendste
huldebewijzen deed inoogsten. De heer de Lionne, haar
vader, een edelman van een ouden adel van Auvergne.
gehuwd met mejufvrouw de Selorre, zuster van een
raadsheer van het parlement van Bourgogne, had zich
gevestigd in Gharolais, waar zijne vrouw groote goederen
bezat. De jonge Rosalie, zoo heette hare dochter, werd
zeer vroeg de afgod der wereld, en hare ouders, die
haar hartstochtelijk beminden, waren niet de minst
vurigen van hare bewonderaars. Hare schoonheid, die
met de jaren toenam, deed haar weldra doorgaan voor
eene der volmaaktste jonge dames van de provincie,
en zelfs te Lyon, waar hare ouders jaarlijks eenigen
tijd doorbrachten, vond zij bewonderaars. Hare indruk-
wekkende gestalte, hare majestueuze houding en uit-
gezochte manieren, die met eene edele fierheid gemengd
waren, gaven haar eenigermate het aanzien van eene
koningin, en nooit zou men andere gevoelens dan eer-
-ocr page 84-
364
hiedige van liaar hebben durven opvatten. Men noemde
haar niet anders dan la belle des regards. Daar zij ten
volle van hare eigenwaarde overtuigd was, waren de
beleefdheden en voorkomendheden, waarvan zij het voor-
werp was, haar ternauwernood welgevallig, en de aan-
biedingen der jonge edellieden, die naar hare hand
dongen, versmaadde zij. Zij zou de hand van een vorst
geweigerd hebben, niet eenen sterfeling achtte zij harer
keuze waardig; zij bedroog zich nogtans slechts ten
halve daarin, wijl de Koning der koningen haar tot bruid
verlangde. Zelfs te midden der bedwelmendste toejui-
chingen deed de genade, zonder haar hart al te zeer
aan te doen, hare stem hooien, door haar het ijdele
van alle vermaken te doen beseffen. Na den afloop van
een ter harer eere gegeven feest aan de oevers der
Saöne, van eene tooneelvoorstelling, een opera en bal.
waarop zij geschitterd had, gebeurde het soms, dat zij
zeide: Is het anders niet ? Zich vervolgens keerende tot
degenen, die haar die uitspanningen verschaft hadden,
kon zij niet nalaten er bij te voegen: Gij had mij toch
zulke schoone dingen beloofd!
Zij beminde zeer de een-
zaamheid der bosschen en reikhalsde naar de afzonde-
ring; doch hare vrijheid was haar boven alles dierbaar,
en zij meende nooit het offer daarvan te kunnen brengen.
Het eerste denkbeeld aan verandering werd haar inge-
geven door een pater Jezuïet, pater Papon, die dikwijls
hare moeder bezocht en in wiens vrijmoedige manieren
zij behagen schepte. Wanneer hij de jonge dames de
Lionne zoo keurig en zoo opgeschikt zag, verzuimde
hij niet haar te zeggen, dat zij overdekte mestvaalten
waren, en haar eene zediger kleeding aan te bevelen.
Op zijn raad liet zij het lezen van romans, waarin
zij een bijzonder vermaak schepte, daar zij in hare
-ocr page 85-
365
verbeelding de heldin er van was; zij verving dezelve
door godvruchtige boeken en de Navolging van C/iristus,
waaruit zij alle dagen een hoofdstuk las. Daar zij eene
groote ziel had en een medelijdend hart, was de liefde
tot de armen van alle christelijke deugden toen die,
welke haar het meest bekoorde en welke zij door eene
groote milddadigheid op eene ruime schaal beoefende.
Zij was zacht en vriendelijk tegen de dienstboden; maar
wanneer zij zich tegenover personen bevond, die van
haren stand waren of hooger, dan kwam al hare fier-
heid wederom voor den dag en deed zij zich ten volle
gelden: want zij was er nog ver af, afstand van alle
ijdelheid gedaan en de wereld uit haar hart gebannen
te hebben. Hare groote ingetogenheid noglans beveiligde
haar goeden naam, en men kon haar, zeggen onze
gedenkschriften, geen verwijt maken van den roep, welke
over de schoonheid van haar persoon uitging, wijl zij
list noch sluwheid aangewend had om dien te bekomen
en het tevens duidelijk was, dat zij niet naarde gene-
genheid van een bijzonder persoon streefde.
Daar de werking der genade met den dag sterker en
werkdadiger werd, ontstond in mejufvrouw de Lionne
een vurig verlangen om meer van God te weten. Toen
zij nu eens in de kerk van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie
God door de tusschenkomst van den H. Franciscus de
Sales daarom smeekte, ontving zij tot antwoord, dat
Hij weldra iemand zou zenden, die haar zooveel van Hem
zou leeren, als noodig was om Hem te beminnen en te
dienen; dit verschafte haarveel troost. Het duurde niet
lang, of zij ondervond de uitwerkselen dezer Goddelijke
belofte: want pater de La Colombière, die te Paray ge-
komen was, vervulde van zijne eerste predikatie af, die
hij op Pinksterdag deed, allen die hem hoorden met die
17*
-ocr page 86-
366
liefde, waarvan zijn hart overvloeide, en mejufvrouv» de
Lió\'nne gevoelde zelve, dat de Heilige Geest door zijn
ihond tot haar sprak. (1) Toen was hel echter niet, dat
de genade volkomen over haren wil zegepraalde, maai
toen zij hem op den feestdag van den H. Augustinus
hoorde preken. Zooals zij later verhaalde, bevond zij zich
op eene pleizierparty, toen men in het klooster der
Ürsulienen voor de predikatie luidde. Door eene inwen-
dige beweging aangezet. zeide zij tot het gezelschap:
« Wij zouden veel beter doen, als wij dien goeden Pater
gingen hooren, dan hier te blijven om ons te vermaken. »
Een ieder stemde met haar in en wilde met haar mede-
gaan. Het kwam dien dag mejufvrouw de Lionnevoor.
alsof de predikant slechts voor haar gepreekt had, en
zij vond de opwellingen van haar eigen hart terug in de
woorden van den grooten heilige, wiens feest men vierde:
O schoonheid, altijd oud en altijd nieuw, wat heb ik u laat
yekend en laat bemind!
De pijl der genade was tol in het
binnenste van hare ziel doorgedrongen; en alhoewel zij
zich niet eene van die buitensporigheden Ie verwijten
had, welke die onvergelijkelijke leeraar zoo bitter be-
weende, meende zij geen minder reden te hebben om
te verzuchten, daar zij, ofschoon opgevoed zijnde in het
christendom, zoo weinig den waren geest er van bezat.
Dadelijk erkende zij, dat de prediker, die haar zoo diep
(1) Hoe dit in overeenstemming te brengen , met hetgeen wij vroe-
ger omtrent Je aankomst van pater de La Colombière in den herfst
gezegd hebben? Misschien kwam hij er preken, een weinig voordat
hij tot Overste van het huis der. Jezuïeten te Paray benoemd werd.
Ën misschien kan er ook wel in de herinneringen van mrjafvrouw
de Lionoe, die vijftig jaren later zijn bijeenverzameld en door eene
vreemde pen opgcteekend, onnauwkeurigheden zijn ingeslopen.
-ocr page 87-
367
getroffen had, de leidsman was, welken God haar had
beloofd, en in de overtuiging, dat hij slechts tot haar wel-
zijn in die stad gekomen was, schonk zij hem dadelijk
haar volle vertrouwen.
Pater de La Colombière begon spoedig te merken, dat
God zich deze ziel had voorbehouden, door haar voor
het bederf der wereld te behoeden, ten einde er eene
Zijner liefde waardige verovering van te maken. Meer
dan eens zeide hij tot de Moeder de Saumaise, dat me-
jufvrouw de Lionne een engel was en zij de onschuld
des doopsels bewaard had. Daar hij al de plannen van
God omtrent haar met aandacht gadesloeg, wachtte hij
zich wel de werking der genade vooruit te loopen en
vermeed alles wat voor hare zwakheid in den beginne
terugstootend zou kunnen zijn. Zij zelve heeft dikwijls
herhaald, dat zij zonder de omzichtige leiding van dezen
man Gods weldra de godsvrucht zou hebben laten varen.
Hij wist haar dezelve dadelijk zoo gemakkelijk te maken,
dat zij zich in weerwil van de afschrikkende denkbeelden ,
welke zij zich er van gevormd had, grootmoedigl\'yk ver-
bond om haar te beoefenen. Hef viel haar zwaar die
gemaaktheid in het spreken, welke toen ter tijd in de
mode was, ten offer brengen; alsook een zekeren glimp,
welken zij aan de dingen wist te geven, om het onder-
houd te kruiden, en dat, als zij met meer juistheid en
minder geestigheid zich uitdrukte, zij minder geacht zou
worden. Haar verstandige biechtvader verzekerde haar,
dat men er niet op zou letten, en dat gebeurde ook
werkelijk. Zij vroeg hem ook, of hij er iets legen had,
dat zij dit of dat tooisel droeg, waar zij meende onmo-
gelijk buiten te kunnen. Hij maakte geene zwarigheid
daaromtrent, maar hij voegde er bij: «God zal u zelf
doen weten, wat Hij van u verlangt.» En inderdaad,
-ocr page 88-
368
zoodra zij zich begon op te schikken, gevoelde zij eene
geheimen tegenzin in die overtollige dingen, zoodat zij
hem weldra verzocht om zich niet meer van dezelve te
bedienen, hetgeen hij gaarne toestond. Wat haar een
bijzonder genoegen deed, was dat hij bij hare moeder
eenige dagen op het landgoed Selorre kwam doorbren-
gen en het onschuldige der vermaken, welke zij inden
kring van hare familie nam, door zijne tegenwoordigheid
waarmerkte, en daar zij den dans hartstochtelijk be-
minde, had hij er niets tegen, dat zij een matig en ge-
past gebruik er van maakte.
Aan eene zoo zachte en liefderijke leiding had zij hel
te danken, dat zij zich langzamerhand met het godvruch-
tig leven gemeenzaam maakte, en het oogenblik kwam .
dat zij zich aan al de oefeningen er van zonder weifeling
overgaf, zonder iets te verliezen van dien levendigen
en innemenden gemoedsaard, waardoor zij in alle ge-
zelschappen welkom was. Het bezoeken der kerken en
hospitalen werd hare geliefdste uitspanning. Zij was heilig-
lijk verkwistend,, en gaf alles wat haar in de handen
viel aan de armen, zoodat het noodig was hare soms
te ver gedreven milddadigheid te matigen. Het vertrek
van pater de La Colombièie naar Engeland trof haar
zeer; maar hij ging voort haar te geleiden door middel
van brieven, die zij in een groot aantal van hem ont-
ving en waarin zij altijd die raadgevingen vond, welke
voor de behoeften harer ziel het dienstigst waren.
Zij dacht er nog niet aan om het kloosterleven te om-
helzen; maar God, die haar onverdeeld wilde bezitten
en reeds heimelijk in het binnenste van haar hart tol
haar sprak, maakte haar oplettend op Zijne stem, door
een buitengewoon voorval , waardoor in één oogen-
blik de luister harer schoonheid verdween. Wij laten
-ocr page 89-
369
de zusters spreken, die hetgeen zij er van in hare Levens-
schets
verhalen, van haar zelve vernomen hebben.
« Toen zij eens \'s morgens ontwaakte, zag zij door de
opening van de bedgordijnen, die een weinig openge-
schoven waren, een edelman uit deze provincie, die lang
aanzoek om haar gedaan had en sedert dien tijd in een
gevecht was omgekomen. Hij lag op zijne knieën, met
gevouwen handen en zag er uiterst bedroefd en lijdend
uit, en met een diepen zucht zeide hij tot haar: « Ach!
Mejufvrouw, wat is God groot, wat is Hij heilig en
rechtvaardig\' In Zijne oogen is niets gering: alles wordt
betaald, gestraft of beloond. Zij vroeg hem, of God Zich
over hem ontfermd had. Hij antwoordde haar van ja,
en dat het de liefdadigheid jegens de armen was, die
hem gered had. — Het overige van hun onderhoud weten
wij niet; maar onze goede jonge dame was zoo verbleekt
en ontdaan, dat men haar bijna niet meer herkennen
kon; hare moeder, haar ziende, vroeg haar dadelijk,
wat haar was overkomen: want zij vond, dat zij in een
nacht wel tien jaar ouder was geworden. Zij wachtte
zich echter wel om het haar te zeggen, ofschoon dat
voorval haar ongemeen had aangegrepen en zij haar
schoone gelaatskleur niet meer terugkreeg.
«Evenwel, voegt de godvruchtige geschiedschrijfster
er bij, kon zy niet besluiten de wereld geheel te ver-
laten, waar zij in het genot eener heilige vrijheid tot
het beoefenen van al hare werken van liefdadigheid en
godsvrucht leefde. Zij verbeeldde zich, dat zij er meer
goed doen zou dan in een klooster, waar zij niet nut-
tig zou zijn voor de armen, die zij uit al haar vermogen
ondersteunde. »
Nu was het, dat de Gelukzalige op eene geheel boven-
natuurlijke w\\js tusschenbeide kwam: want, volgens het
-ocr page 90-
370
verhaal, dat voor ons ligt, had zij op dat oogenblik nog
geen kennis met mejufvrouw de Lionne kunnen aan-
knoopen, en nogtans twijfelde zij niet het minst aan
hare roeping. Door een dier onwederstaanbare inspraken,
die haar niet misleidden, gedreven, schreef zij uit haar
zelve aan pater de La Colombière, dat Christus wilde,
dat mejufvrouw de Lionne religieuse zon worden.
Pater de
La Colombière, die uit deze woorden begreep, dat zij
eene ingeving des Hemels ontvangen had, aarzelde niei
om aan zijne penitente te melden, dat zij de zuster, die.
zeide hij haar, de geheiligste persoon was, dien hij ooit
gekend had,
moest gaan spreken.
Mejufvrouw de Lionne gevoelde een hevigen tegenzin
om te gehoorzamen. Nog zeer jong had zij al een afkeer
van het klooster opgevat; zij verzekerde dat het gezicht
van traliewerk genoeg was om haai- in flauwte te doen
vallen. Er was niets minder noodig dan haar buitenge-
woon groot vertrouwen in pater de La Colombière, om
haar te doen besluiten zich naar de spreekkamer van
het klooster te begeven. Toen Margaretha Maria voor haar
verscheen, als de ootmoedigheid en zelfminachting in
persoon, gevoelde zij berouw, dat zij baar was gaan
spreken. «Zij heeft al te gedwongen manieren, dacht zij
dadelijk. Zij zal mij zeggen, dat ik zuster moet worden.
maar ik zal er niets aan doen » Dat demoedig uiterlijk,
dat op het eerste gezicht mannen als pater Croiset en
pater de Villette bijna had afgeschrikt, kon inderdaad
niets anders dan terugstootend zijn voor eene ziel, die
nog zwak was en vol van de wereld. En nogtans werkte
de wonderbare zalving en de overredenskracht der woor-
den van de Gelukzalige zoo sterk, dat mejufvrouw de
Lionne getroflen werd en beloofde hare raadgevingen te
/.uilen volgen, behalve eene, namelijk, van religieuse
-ocr page 91-
371
te worden. Wat dat punt betrof, gaf zy haar kort en goed
te verstaan, dat zij er niet van wilde hooien spreken.
Eens ontving zij een brief van pater de La Colombière,
die begon met deze woorden : Gij moet u zelve afsterven,
mijne waarde doc/itei: Nauwlijks heeft zij het vreeselijk
woord « afsterven » gelezen, of, denkende dal men haar
wil aanraden om in een klooster te gaan, blijft zij steken
en valt bijna in zwijm. Vervolgens den vrijen loop aan
hare tranen gevende, wordt hare familie niet hare droef-
heid bekend; zij is zeer ontsteld, te meer daar zij haar
geheim aan niemand, zelfs niet aan hare moeder, wil
toevertrouwen, en halstarrig allen troost afwijst. Eene van
hare vertrouwdste vriendinnen, die haar tegen twee uur
des namiddags was komen bezoeken, vond allen in zulk
eene ontsteltenis, dat zy nog niets hadden genuttigd.
Op den herhaalden aandrang van deze damo. gaat ine-
jufvrouw de Lionne er eindelijk toe over om haar den
noodlottigen brief te laten zien. Bij den eersten blik,
dien zij in den brief slaat, ziet deze al dadelijk, dat er
van roeping geen spraak is, maar alleen van christelijke
zelfverloochening; deze gelukkige ontdekking deed den
storm bedaren en schonk de rust en de vreugde aan
het huis terug.
Eenigen tijd na dit tooneel, komt men mejufvrouw de
Lionne boodschappen, dat zuster Margaretha Maria een
onderhoud met haar wenschte te hebben. Bevend be-
geeft zij zich naar de spreekkamer van het klooster;
maar men kan haar er niet toe krijgen om voor het
traliewerk en dicht bij de deur te komen, en zij vraagt.
wat men van haar verlangt. — « Dat gij gedurende der-
tig dagen tot mijne intentie bidt », antwoordt haai1 de
Gelukzalige. Tot deze oefening nam zij dikwijls hare
toevlucht, wanneer zij omtrent de roeping van deze ot
-ocr page 92-
372
gene wilde ingelicht worden. « Zij wil eene zuster van
mij maken, zeide mejufvrouw de Lionne bij zich zelve,
maar ik zal haar plan wel weten te verijdelen, want
mijne voornaamste intentie zal wezen, er niet toe ge-
roepen te worden. » Nauwlijks waren de dertig dagen
verstreken, of de Gelukzalige kreeg opnieuw de ver-
zekering, dat de Zaligmaker deze ziel tot Zijne bruid
wilde hebben. Zij liet het weten aan pater de La Colom-
bière, die sedert zijne terugkomst uit Engeland zich te
Lyon gevestigd had. Deze schreef nu dadelijk aan zijn
biechtkind, dat zij zich tot een groot offer, dat God van
haar vroeg, had voor te bereiden, en dat hij zeer ver-
langde het. haar zelf te zeggen. » Ditmaal is er niet meer
aan te twijfelen, en bij het lezen van die woorden was
mejufvrouw de Lionne diep ternedergeslagen. In gezel-
schap van een van hare broeders gaat zij dadelijk regel-
recht naar Lyon, terwijl zij meer dood dan levend is
en niet ongelijk aaneen misdadiger, die zich bereidt om
het noodlottig vonnis over zich te hooren uitspreken. Bij
pater de La Colombière gekomen zijnde, werpt zij zich
op hare knieën en zegt hem met eene bevende stem.
dat zij gekomen is om zijne bevelen te hooren en zich
aan alles zonder voorbehoud ten offer te brengen. Op
den toon als van een hemeling, vraagt hij haar: « Mijne
dochter, als Christus u tot Zijne bruid verlangde, zoudt
gij Hem weigeren kunnen1? — O mijn Vader!» riep zij
uit, en zij kon niet meer, daar zij alles begrepen had.—
c< Zoudt gij zulk eene eer kunnen weigeren, mijne doch-
ter*? Zoudt gij Jesus Christus kunnen weigeren\'? God
wil het!» Zoodra hij die woorden gesproken had, ver-
dwenen al hare kwellingen en onrust, en het was haar
of ze in het paradijs was. Met een hart overstelpt van
de onuitsprekelijkste vertroostingen, beloofde zij dat zij
-ocr page 93-
\\m
zich in dén geestelijken staat aan God zou wijden. Bui-
ten zich zelve van vreugde kwam zij te Paray terug en
kon niet nalaten te zeggen: « Indien het reeds zoo ver-
rukkelijk is, o mijn God, iemand, die U bemint, te
hooren spreken, wat zal het dan zijn, U in alle eeuwig-
heid te zien, te hooren en te bezitten ? » Ook nam zij
afscheid van alle voorwerpen, die zich langs den weg
vertoonden: « Vaarwel beken, zeide zij, vaarwel groene
weiden, vaarwel velden, vaarwel vogelen! » Zij kwam
bij hare moeder terug, zonder dat zij de lengte van den
weg bemerkt had.
Hare moeder nogtans kon niet toestemmen in de
scheiding van eene dochter, die zij teeder beminde, en
hield niet op haar onder het oog te brengen, dat, aan-
gezien zij aan hare neiging tot een godvruchtig leven
niets in den weg legde, zij meende, door zich legen
zulk een plan te verzetten, geen hinderpaal voor hare
zaligheid te stellen. Daaruit ontstond eene worsteling,
die des te heviger werd, daar mejufvrouw de Lionne
haar afkeer van het klooster langzamerhand weder voelde
herleven. Een geheel jaar verstreek, zonder dat zij hel
ondernemen dorst een band zoo teeder en sterk tevens
te verbreken, en nooit zou zij de overwinning behaald
hebben zonder den bijstand der Gelukzalige, die in deze
omstandigheid eene buitengewone, men kan zeggen, eene
bovenmenschelijke geestkracht ten toon spreidde.
Op een morgen ging de Gelukzalige geheel buiten zich
zelve en als in geestvervoering naar de Moeder Greyffié,
en zeide haar: «Mijne Moeder, onze Verlosser wil vol-
strekt deze ziel hebben. Hij heeft mij gezegd: Ik wil
haar, ik wil haar tot welken prijs ook
» De waardige Over-
ste wel ziende, dat de Geest Gods door haren mond sprak,
liet dadelijk mejufvrouw de Lionne roepen, alsof zij haar
-ocr page 94-
374
iets te zeggen had. Deze was in de kapel van het kloos-
ter om de H. Mis bij te wonen, terwijl eene hevige
worsteling in haar binnenste plaats had Bij het verlaten
der kapel verzocht men haar in de spreekkamer te ko-
men, waar de Moeder Greyffié en zuster Margaretha
haar wachtten. Beide zeiden haar, dat zij dadelijk in
liet klooster moest komen, zonder zelfs hare moeder er
van te verwittigen, daar zulks de wil des Hemels was.
Bij deze woorden werd zij door eene menigte beden-
kingen tegen zulk een vreemdsoortig en plotselijk op-
komend plan bestormd; maar zij stapte er moedig over
heen. Zij zeide tot eene van hare vriendinnen, dat als
zij het vagevuur voor hare voeten geopend zag, zij er
zich gaarne zou instorten, liever dan zich zulk een ge-
weld aan te doen. Doch het was haar niet meer moge-
lijk om aan den wil des Hemels te twijfelen: er moest
gehoorzaamd worden Zij ontdeed zich van al het geld,
dat zij bij zich had, en op hetzelfde oogenblik trad zij
in het klooster. Haar eenige troost was de gedachte, dat
zij geen veertien dagen lang er in het leven zou kunnen
blijven: zooveel zou het haar kosten om zich te schik-
ken naar eene levenswijze, die zoo geheel in strijd met
hare neigingen was. Zij bracht er nogtans vijf en veertig
jaar in door en stierf op tachtigjarigen leeftijd Op dit
tijdstip was zij reeds vijf en dertig jaar, wat haar niet
belette om vermaak te vinden in den omgang met de
jonge novicen, die, schertsende met haren meerderen
leeftijd, baar hare grootmoeder noemden. Men zag haar
tot groote stichting zich door de novicen in de gebrui-
ken van het kloosterleven, wat geheel iets nieuws voor
haar was, laten onderrichten. Het klooster kwam haar
minder somber voor dan zij gedacht had. Hare vroolijk-
heid was vol bekoorlijkheid gedurende de recreaties, onder
-ocr page 95-
375
welke men, zooals in het boek over de Regels is aan-
gemerkt geworden, aangename en heiliglijk vroolijke ge-
sprekken hield.
Hare zusters stonden opgetogen van ver-
wondering, haar, die kort geleden nog zoo wereldsch
was, de zachtmoedigheid en nederigheid zelven te zien
geworden te zijn, en zij zeiden soms, zinspelende op haren
naam (\\\\ dat deze fiere leeuwin in een lam veranderd was.
Op den dag, dat zij hare beloften aflegde, smaakte
zij al de liefelijkheid der hemelsehe vertroosting en nooit
werd zij er van beroofd. Opgetogen van vreugde bij de
gedachte, dat zij voor immer aan haren God toebehoorde,
dankte zij Hem met luider stemme, en in de volheid
van haar hart kuste zij de muren van hare cel en die
van de afsluiting, welke haar scheidde van eene wereld,
die zooveel aantrekkelijkheid voor haai\' gehad had, en
haar zoo verachtelijk toescheen, sedert zij dat gezegend
paradijs van het klooster bewoonde.
Toen pater de La Colombière voor de laatste maal te
Paray terugkwam, zeide hij, toen hij haar in de spreek-
kamer had laten ontbieden, haar aansprekende : « Wat
ben ik verheugd, mijne dochter, u de bruid van Jesus
Christus te zien! — O mijn Vader, antwoordde zij, hoe
goed is God! » En daarop waren beiden als in geestver-
rukking, terwijl zij de wonderbare uitwerkselen der ge-
nade bewonderden en slechts zwijgend konden spreken.
Een hooggeplaatst persoon, die door Paray trok, vroeg
naar mejufvrouw de Lionne. Toen men hem zeide, dat
zij religieuse was in het klooster van Onze-Lieve-Vrouwe-
Visitatie, kon hij geene woorden vinden om zijne ver-
wondering daarover uit te drukken, en zeide, dat hij
het niet zou gelooven, als hij het niet met eigen oogen
\\i) Lkmne Ucteekcnt leeuwin. Vert.
-ocr page 96-
376
gezien had. Zijne bewondering verdubbelde, toen hij
eenige oogenblikken met haar gesproken had. Na afloop
van dit onderhoud, waarvan hem de goede indruk bij-
hleef, zeide hij aan een ieder: « Ik heb zooeven met
eene heilige gesproken! Alle meisjes kunnen nonnen
worden, daar er zulk eene gedaanteverwisseling met
mejufvrouw de Lionne heeft plaats gehad. » Er zou geen
einde aan komen, als men alles wat hare zusters om-
trent hare gehoorzaamheid, zachtmoedigheid en groote
gemeenzaamheid in het gebed met God hebben bijeen-
verzameld, zou willen verhalen Zoo gebeurde het soms
onder het gebed, dat, terwijl de Goddelijke Meester
niet scheen te beantwoorden aan den aandrang harer
liefde en haar in dorheid liet, zij nederig deze klacht
uitte: «Mijn Heer, heb de goedheid, mij een woord
des levens te zeggen. » En als God doof bleef voor hare
stem, voegde zij erbij: «Indien Gij mij niet antwoordt,
ga ik weg. » God liet zich door haar aanzoeken eindelijk
verbidden, Hij deed haar weder smaak vinden in Zijne
Goddelijke tegenwoordigheid.
Na den dood van pater de la Colombière, die zoolang
haar geestelijke leidsman geweest was, nam zij meer
dan ooit hare toevlucht tot de voorlichting van haar.
aan wie zij het geluk van Dochter van de Orde van
Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie te zijn verschuldigd was.
Nogtans, ik weet niet door welken verkeerd begrepen
geest van versterving gedreven om zich van die vertrou-
welijke mededeelingen te onthouden, gevoelde zij zich
eensklaps inwendig geheel veranderd en werd zij dooi-
de vreemdsoortigste beroering en onrust bestookt. Zij
kon niet besluiten om het aan de Gelukzalige in ver-
trouwen mede te deelen, toen deze, eene ingeving van
den hemel ontvangen hebbende, tot haar zeide: «Gij
-ocr page 97-
377
zijt achterhoudend, en dat mishaagt aan God en brengt
verwarring in uw binnenste.» De zuster de Lidnne, de
waarheid van hetgeen haar gezegd werd erkennende,
maakte gebruik van deze liefderijke waarschuwing en
de vrede toefde niet in bare ziel terug te keeren.
Het gebeurde eens, dat, beiden ziek zijnde, zij zich
te zamen in de ziekenzaal bevonden op het oogenblik,
dat er gepreekt zou worden. Margaretha Maria niet in
staat zijnde de predikatie bij te wonen, meende de
zuster de Lionne het verlangen, dat zij had om de pre-
dikatie te gaan hooren aan de naastenliefde te moeten
opofferen en bij haar te blijven; de Gelukzalige verze-
kerde haar, dat God hare toewijding zoo zou beloonen,
dat zij er niets bij verloor. En inderdaad, toen de Ge-
lukzalige onder godvruchtige gedachtenwisseling begon-
nen was te spreken over het Hart van Jesus, over Zijne
oneindige liefde lot de menschen en over die, welke Hij
in onze harten zou ontsteken, indien wij wederliefde
zouden willen bewijzen , zeide zij dienaangaande zooveel
schoons en treffends, en dat alles met zooveel zalving,
dat de zuster de Lionne er geheel van doordrongen werd
en later verzekerde, dat zij uit dat onderhoud meer
voordeel getrokken had, dan zij uit tien predikatiën
gedaan zou hebben.
Blijven wij een oogenblik staan, toeven wij eene wijle
bij het tafereel, dat zich hier aan onze oogen vertoont
en ons voorstelt de vereeniging van twee personen, die
kort geleden zoozeer in gevoelen verschilden, en nu door-
de heilige innige gemeenschap, die tusschen beiden
ontstaan is, toonen hoe groot het wonderbaar vermogen
der Goddelijke liefde is. Kunnen wij ons eene volkomener
herschepping voorstellen dan die, welke in neiging, ge-
zindheid en gewoonten mejufvrouw de Lionne ondergaan
-ocr page 98-
378
heeft? Deze adelijke jonkvrouw zoo fier, hooghartig en
vol van de wereld, en die zulk een afkeer van het
klooster had, dat zij den drempel er van slechts met
huivering kon betreden, is zij het wel, die wij daar in
de nederige ziekenzaal terugvinden in een vertrouwelijk
gesprek met Margaretha Maria, van wie zij onafscheid-
baar is en met eene heilige gretigheid de minste woorden
opvangt? Voorzeker, van alle wonderen der Gelukzalige
is dit niet het minst schitterende voor hem, die beseft
en weet wat er in de peillooze diepten van het mensche-
lijk hart omgaat. Zulke voorbeelden zijn zonder twijfel
niet zeldzaam en zij herhalen zich dagelijks onder onze
oogen. Op eene zeer welsprekende wijze getuigen zij ,
dat Christus nog met de zijnen is, zooals Hij het zijn
zal tot aan de voleinding der eeuwen. Meestentijds wor-
den zij, wel is waar, niet opgemerkt, en dat is te ver-
klaren: heeft men er geen belang bij om er onkundig
van te zijn? De wereld houdt er niet van, om zich over-
wonnen te verklaren; men moet niet van haar verwach-
ten, dat zij zich beijveren zal om hare nederlagen bekend
te maken. Doch de wereld moge het toegeven of niet.
wanneer zij op deze wijze uit een hart, waarin zij
heerschte, verbannen wordt, dan heeft zij haar sterkere
gevonden.
-ocr page 99-
HOOFDSTUK XXV.
DE WIJSHEID IN HET GEDIUG DER GELUKZALIGE JEGENb
HARE EVENNAASTEN EN HARE TEEDERE LIEFDE VOOR
HARE BEIDE BROEDERS.
Sedert de Gelukzalige, die door haren broeder Chrysos-
tomus naar Paray-le-Monial was gebracht geworden, do
wereld voor eeuwig had vaarwel gezegd, had zij haiv
moeder (1) verloren en van al de broeders, die God haar
(1) In het Gedenkschrift, dat Chrysostomus Alncoquc ons betref-
fende zijne gelukzalige zuster heeft nagelaten, zegt hij, dat zij eerst
na den Jood hunner moeder in het klooster ging. Noglans was Mar
garetha Maria sedert Mei 1671 in het klooster van Onze-Lieve-Vi ouwe-
Visitatie aangenomen, en het is zeker, dat Philiberta Lamyn eerst
in Juli 1676 stierf, zooals blijkt uit het onderstaande stuk\'
Extract uit de registers en akten van overlijden der gemeente Vc-
rosvres van het jaar 1676.
Op den zeven en twintigsten Juli 1676, verklaar ik onJergetce-
kende in de kerk van Vcrosvrcs in het graf vau hare voorzaten be-
graven te hebben Mevrouw Philiberta Lamyn, overleden in den ouder-
dom van onueveer vier en zestig jaar, na voorzien te zijn geweest
vnn Sacramenten der stervenden , in tegenwoordigheid vau de heeren
Jacobus Alacoqne, aubdiaken , en Johannes Chrysostomos Alacoqne,
burger van genoemde parochie, die dit onderteekcnd hebben.
Get.:
                      Alicoquk, Ancoqtt, Ai.ACOO.ut:.
Hij de lezing van dit stuk, moet men wel aannemen, dat de ouder-
dom en tijdsverloop een nadeeligen invloed moeten hebben ifchad op
de herinnering vau Chrysostornus Alacoquc.
-ocr page 100-
380
gegeven had, waren haar slechts twee overgebleven,
namelijk, Jacobus en Chrysostomus, zijnde de eerste pa-
stoor en de tweede maire van Bois-Sainte-Marie. Zij was
er wel ven-e af, hen vergeten te hebben of elk verkeer
met hen te hebben afgebroken. Het is waar, dat zij zich
niet in het klooster van Charolles had willen begeven
uit vrees van door de veelvuldige bezoeken in hare gees-
telijke rust verstoord te worden; maar, terwijl zij zich
aan de vreugde en zoetheid van den huiselijken haard
onttrok, zich van alle liefde en genegenheid voor hare
naastbestaanden te ontdoen, dat had Uod niet van haar
gevorderd: want men moet niet gelooven, dat, terwijl
de evangelische raden het offer hoog vereeren, zij de
ongevoeligheid en onverschilligheid tot eene deugd ver-
heffen.
Door de nauwe vereeniging met het Goddelijk Hart
van Jesus, die bron van alle liefde en teederheid, was
zij eene niet minder liefhebbende dochter en zuster ge-
worden. Bruid van Hem, die, aan het kruis den geest
gevende, Zijne moeder aan Zijnen dierbaarsten leerling
als erfschat heeft vermaakt, wist zij te beminnen met
eene liefde gelijk aan de Zijne, met eene liefde, zuiver-
der, sterker dan de aardsche liefde en steeds bereid om
zich zonder voorbehoud toe te wijden en te slachtofferen.
Daardoor hief zij hare broeders op tot dat Goddelijk Hart,
waaruit zij op hunne beurt voor hunne beminde zuster
gevoelens putten, die ver verheven waren boven die,
welke de natuur inboezemt, en van eene onuitspekelijke
zoetheid waren.
Van hare kindschheid af, had zij hun door de bemin-
nelijkheid van hare inborst eene levendige liefde en toe-
genegenheid voor haar ingeboezemd, en van deze vindt
men de ongekunstelde uitdrukking op elke bladzijde van
-ocr page 101-
:»)
eene aanteekening, welke Chrysostomus Alacoque na
haren dood geschreven heeft. Zij zelve bekent trouwhar-
tig weg, dat de bijzondere liefde, welke niet alleen hare
moeder maar ook hare broeders voor haar hadden, haar
««enigerwijze scheen te « machtigen om ei\' een pleizierig
leven van te nemen. » Toen zij den huwbaren leeftijd
bereikt had. wilde Chrysostomus, die haar toeziende
voogd geworden was, haar bij de verdeeling der goede-
len eenigermate bevoordeelen, ten einde haar aan een
edelman uit te huwelijken; en toen hij zag, dat zij be-
sloten was om den sluier aan te nemen, bood men haar
eene lijfrente aan, doch die zij uit liefde tot de armoede
weigerde. Jacobus en Chrysostomus schijnen ook zeer aan
elkander gehecht te zijn geweest: toen zij zich van Ve-
rosvres verwijderden, was het om elkander te Bois-Sainte-
Marie weder te zien, en heiden vestigen zich daar en
bckleeden er eervolle betrekkingen, de eene in de Kerk
de andere als regeeringspersoon. Bij afwezigheid van den
pastoor is het de magistraat, die zich met het beheer
zijner beneficie en zijner tijdelijke aangelegenheden belast.
Het is niet ondienstig hier in het oog te houden, dal
indien Chrysostomus een weinig ouder dan zijne zuster
was, Jacobus vier jaar jonger was dan zij. Deze om-
standigheid is het, waardoor in hun verkeer die kiesche
en fijngevoelde onderscheiding tegenover elkander ont-
staat, die men beter kan begrijpen dan uitdrukken :
zij herinnert zich steeds, dat hij priester is; hij zal hel
niet vergeten, dat zij zijne oudere zuster is.
Eene zware ziekte, welke de pastoor van Bois-Sainte-
Marie in den loop van het jaar 1687 kreeg, verschafte
hem de gelegenheid de treffendste bewijzen te ontvangen
der liefde van zijne zuster voor hem, en hem te doen
zien, hoe groot een vermogen zij op het Hart van Jesus
18
-ocr page 102-
:»2
had. Door eene soort van beroerte had hij het gehoor
en de spraak verloren. De pogingen, welke men had
aangewend om hem een drankje in te geven, hadden
geen ander gevolg gehad dan eene zijner tanden, die hij
sterk op elkander gesloten hield, te verbrijzelen. Na alle
middelen der knnst uitgeput te hebben, waren de ge-
neesheeren van oordeel, dat er geen hoop op herstel was
en gaven hem op. Zijn broeder Chrysostomus gal\' den
moed echter niet op en zond in aller ijl een bode naar
zijne zuster Margaretha om de hulp harer gebeden in te
roepen. De Gelukzalige wilde alles slechts aan het Godde-
lijk Hart van Jesus verschuldigd zijn: zij zeidc, dat Hij
zelf het geneesmiddel en de geneesheer van haren broe-
der zou zijn. Het middel, dat zij tot dat einde verzon
was dit: zij maakte drie briefjes, waarop eene aanroe-
ping tot het Heilig Hart geschreven was, welke zij aan
den bode medegaf, met de aanbeveling den zieke van
het water te laten drinken, waarin deze briefjes gedom-
peld moesten worden. Daardoor dacht zij ongetwijfeld een
blijk van haar onbegrensd vertrouwen op de goedheid
van God te geven en tevens den naam van wonderdoen-
ster te ontgaan, waarmede men haar reeds bestempelde.
Deze godvruchtige uitvinding slaagde volkomen. Zy had
er geen oogenblik aan getwijfeld; maar de geneesheeren
stonden verbaasd, toen zij vernamen, dat de zieke, dank
zij dit drankje, waarvan zij het geheim niet kenden,
buiten gevaar en zelfs volmaakt gezond was.
De Gelukzalige stelde zich niet tevreden de dagen van
haren geliefden bloeder verlengd te hebben; naar hare
schatting had het leven geenerlei waarde, als het niet
geheel en al aan de liefde tot Jesus gewijd was, en de
gelegenheid, welke zich nu aanbood, was al te gunstig
om niet te beproeven voor den Goddelijken Meester een
-ocr page 103-
383
hart te veroveren, dat wel is waar goed gestemd was,
maar waarin nog al te veel liefde voor aardsche dingen
aanwezig was.
« Het is een zoete troost voor mij, mijn dierbare broe-
der , schreef zij hem, dat het aan het Heilig Hart van onzen
Heere Jesus Christus in Zijne goedheid behaagd heeft, Zijn
wil te doen overeenstemmen met den onzen, die was, om
u nog eenigen lijd te behouden in deze plaats van jam-
mer en ellenden, waar, wij moeten het met den Apos-
tel bekennen, alles ijdelheid en kwelling des geestes is,
behalve God te beminnen en Hem alleen te dienen. Dal
is het, wat ik Hem beloofd hebt, dat gij doen zoudl,
indien Hij u nog eenigen tijd in het leven liet: want,
/.ie mijn dierbare broeder, ik heb om dit te kunnen verkrij-
gen vele beloften aan liet Heilig Hart van Jesus moeten
doen, in de verwachting dat gij mij niet teleur zoudt stellen
en ze zult volbrengen; anders moet men zich niet meer
lot hetzelve wenden, want God mag niet bespot worden. »
Daarop zegt zij hem, dat iemand, die hem eene groote
genegenheid toedraagt (blijkbaar bedoelt zij zich zelve
daarmede) bezig zijnde met voor hem te bidden, datgene
wat zij voor hem verzocht, slechts verkregen heeft onder
voorwaarde, dat hij een vroom en godvruchtig priester
zou worden; dat hij aan alle gewoonten, die niet strook-
ten met de waardigheid van zijne bediening, zou vaar-
welzeggen, namelijk: aan het spel, aan de overdadigheid
in kleeding, aan het overleggen van geld, — en dat
met inzicht om het den armen te geven, — aan ijdele
nieuwsgierigheid naar wereldsche dingen enz. Zij doet
hem opmerken, dat al die beloften in de hoop, dat hij
er mede zou instemmen en ze gestand blijven, in zijn
naam gedaan zijn met die, om zich aan de liefde en
de eer van het Goddelijk Hart toe te wijden, en het
-ocr page 104-
384
uit al zijn vermogen zelf te vereeren en het door ande-
ren te doen vereeren.
Er komt in dezen brief eene allerliefste uitdrukking
voor, hoedanige slechts gedaan kan worden door eene
zuster, die gewoon is op de liefde van haren broeder
te rekenen. Na hem met nadruk aangespoord te hebben
om zich geheel en al aan het Hart van Jesus te geven,
zegt zij : « Bemin Hem, indien gij wilt, dat ik u be-
minne: want ik wil niets anders beminnen, dan wat Hij
bemint. » Eene dusdanige bedreiging had niets verschrik-
kelijks voor den broeder van Margaretha. Eenigen tijd
later zien wij hem met zijn broeder Chrysostomus de
handen ineenslaan om het aanbiddelijk Hart van Jesus
vereerders te verwerven en in de parochie van Bois-
Saint-Marie eene blijvende openbare vereering in het
leven te roepen; de brieven van de Gelukzalige getuigen
van eene verdubbeling van toegenegenheid, voor welke,
men kan er zeker van zijn, deze uitmuntende broeder
niet ongevoelig geweest zal zijn. « Gij kont mij, zoo schrijft
zij, geene inniger vreugde verschaffen, dan mij den ijver
te betuigen, waarmede het aanbiddelijk Hart van Jesus
u bezielt om Hem te beminnen, te doen kennen en ver-
eeren, door uit al uw vermogen te trachten de heer-
schappij Zijner zuivere liefde in de zielen te vestigen.
Ach! bet is waai-, gij hebt het kwetsbaarste gedeelte
van mijn hart getroffen; van dat hart, dat slechts alleen
daar gevoelig is, dat naar niets anders verlangt en streeft,
dan dat van mijn goeden Meester te zien heersenen in
alle harten, die bekwaam zijn om Hem te beminnen.
Nu wil ik dan ook aan die heilige vereeniging, welke
Zijne heilige liefde in onze harten heeft daargesteld, niet
meer twijfelen, wijl Hij in u een verlangen heeft opge-
wekt, dat ik u nooit had durven voorstellen, daar het
-ocr page 105-
:J85
Heilig Hart het mij niet vergunde, tenzij dal gij uit u
zelven de vrije bekentenis er van deed. Hij wil dan, dat
ik Hem door u, als door eenander ik, verschafte, wat
Hij van u en mij verlangt te ontvangen. Nu herken ik
eene ware vriendschap, daar zij mij de bewijzen begint
te leveren, die ik wenschte....
«Ach! mijn dierbare broeder, zegt zij ten slotte, dat
ons leven toch den heiligen staat, waartoe wij geroepen
zijn, en die vordert, dat wij een engelachtig leven lei-
den, geen oneer moge aandoen. Gij ziet de vrijheid, die
onze heilige vereeniging mij verleent, om u alles wat
mij in de gedachte komt zonder omwegen te zeggen,
daar ik weet, dat eene vriendschap, van welke het Hart
van Jesus het vereenigingspunt is, alles ten goede uitlegt.
De Gelukzalige heeft haar hoogsten wensch bereikt,
toen zij verneemt, dat hare beide broeders in de kleine
stad, waai\' zij gevestigd zijn, gezamenlijk aan de open-
bare vereering van het Heilig Hart arbeiden. De burge-
meester bouwt eene kapel, de pastoor fundeert missen:
God beloont hunnen ijver met overvloedige zegeningen.
«Gij zoudt niet kunnen gelooven, schrijft zij aan de
Moeder de Saumaise, welk eene verandering het Godde-
lijk Hart in deze familie bewerkt heeft. » Zij is voor al
de leden dezer beminde familie de tolk van den wil des
Hemels geworden; men raadpleegt haar in alle moeilijke
omstandigheden, en nooit roept men hare raadgevingen
in zondei\' gewaar te worden, dat zij put uit de bron
van alle volmaakte gaven. (1)
(1) Eens was do pastoor van 13ois-Sainte-Marie met ziju neef La-
invn, een dominicaner-pater, (vermoedelijk een zoon van den oom
van Mflcon , van wien in het begin van deze geschiedenis gesproken
is) naar Paray-le-Monial gekomen om de Gelukzalige te bezoeken j
dnar 1»ij vreesde, dal de wat al te grootr levendigheid van den jongen
-ocr page 106-
386
Dit ondervond vooral hare schoonzuster, Angeli<|u*i
Aumonier, de vrouw van Chrysostomus Alacoque.
De hemelsche vermaningen, welke zij van de Geluk-
zalige ontving, waren haar behulpzaam om het langdu-
rig en smartelijk lijden, waarvoor God haar het geluk
van den dood der uitverkorenen te sterven wilde doen
koopcn, met geduld en onderwerping te dragen. Door
eene inwendige ingeving der genade gedreven, verzocht
zij eens haren echtgenoot om met haar naar Paray-le-
Monial te gaan ; daar gekomen zijnde, begon zij, zoodra
zij bij hare zuster in de spreekkamer was, overvloedig
tranen te storten. « Wat is hel nu, vrouw, zeide Chrysos-
tomus tot haar, zijt gij hier gekomen om te weenen\'.\' »
Doch de Gelukzalige onderbrak hem, zeggende: «Laat
haar weenen: het zijn heilige tranen. >> Hij vermoedde.
dat er een geheim was, en verwijderde zich om haar in
de gelegenheid te stellen in volle vrijheid met elkander
Ie kunnen spreken. Toen zij alleen waren, haastte de
Gelukzalige zich om haar naar de oorzaak van hare tra-
nen te vragen, haar verzekerende, dat zij bereid was
alles wat zij verlangen mocht voor baar te doen, indien
liet in haar vermogen was. «Ja, mijne zuster, gij kunt
het, hernam dadelijk mevrouw Alacoque: ik verzoek u
om aan God om mijne zaligheid te verzoeken, tot wel-
ken prijs ook. » Na zich een oogenblik bedacht te heb-
ben, zeide de Gelukzalige: «Hebt gij er goed over na-
gedacht?» .Ta, antwoordde voor de tweede maal hare
kloosterling hinderlijk voor zijne zuster mocht zijn, koos hij een
oogcnhlik, dat hij met haar alleen was, om haar daarop voor (e be-
reiden. ffLaal hem lachen, zeide de Gelukzalige, het zijn zijne laat-
ste vroolijke uren." Zij verklaarde licm toen, dat hij niet lang meer
zou leven. En inderdaad, nauwlijks was hij te Macon terug, of hij
werd ziek en stierf «a weinige dagen. (Proees van 17 IS.)
-ocr page 107-
387
schoonzuster. Alstoen zeide de Gelukzalige tot haar: «Ik
zal God met evenveel aandrang om uwe zaligheid smee-
ken, als ik het om de mijne doe; maar God geeft mij
te verstaan, dat hel u veel zal kosten. — Het doet er
niet toe, ik onderwerp mij geheel en al aan den ■wil
van God; dat Hij met mij doe, wat Hem zal behagen.
Voldaan over de goede stemming van hare schoonzuster,
begon de Gelukzalige den volgenden dag eenc novene
voor haar te houden. Toen Chrysostomus Alucoque bij
zijne zuster teruggekomen was, vernam bij uit haren
mond, wat tusschen haar beiden was voorgevallen; deze
bijzonderheden zijn door hem tot ons gekomen, door
middel van een door hein zelf geschreven geschrift, dat
hij later, toen de eerste gerechtelijke bescheiden voor de
zaak van de Gelukzalige werden bijeenverzameld, met
oede bevestigd heeft.
Er waren nog geen twee dagen sedert de terugkomst
der beide echtgenooten te Bois-Sainte-Marie verloopen,
of mevrouw Alacoque kreeg eene hevige pijn, welker
zetel in het hoofd en het geheele gelaat was; de smart
was zoo geweldig, dat zij haar elk oogenblik hartver-
scheurende kreten deed slaken. Noch de wateren van
Bourbon, noch die van Vichy , welke men haar achter-
eenvolgend deed gebruiken, brachten verlichting voor
hare smarten aan. Na herhaalde consulten, zonder eenig
goed gevolg, ging haar echtgenoot met haar naar Lyon,
waar hij hoopte kundiger geneesheeren te zullen vinden,
doch alle verklaarden niet in staat te zijn om over dit
geval uitspraak te doen. De zieke verweet hun de mach-
teloosheid hunner kunst, waarop de deken der genees-
kundige faculteit haar antwoordde: «Mevrouw, wij zijn
geene goden op deze aarde. » Deze christelijke echtelieden
begrepen, dat men slechts van den Hemel hulp had
-ocr page 108-
:J88
Ie verwachten, en gingen Ie zamen het liart van den
H. Franciscus de Sales in het klooster van Bellecour ver-
eeren. De zieke wilde ook pater Croiset spreken, die,
zooals zij wist, door de banden eener heilige vriendschap
aan de Gelukzalige verbonden was. Chrysostomus Alaco-
que verhaalt, dat zij eiken keer, dat hij haar kwam be-
zoeken, zoolang hij bij haar was, van alle smart wan
bevrijd, zoodat zij zijn Overste deed verzoeken, hem
haar dagelijks te zenden. (1) De godvruchtige geestelijke
vermaande haar tot geduld; hij herhaalde haar. wat haan
de Gelukzalige reeds gezegd had, namelijk, dat hare
smarten niet eerder zouden ophouden, dan nadat zij
volkomen zou zijn overgegeven. Van dat oogenblik af
waren de woorden, welke zij in de spreekkamer gehoord
hadden, geen raadsel meer voor hen: het was nu duide-
lijk, dat de zieke de genade van hare zaligheid zou ver-
krijgen , maar ten koste van haar leven.
« Tevergeefs, dus schreef de Gelukzalige, zoekt gij
menschelijke hulpmiddelen, gij zult er niet mede gebaat
worden; want wie kan zich verzetten tegen den wil van
God, die altijd vervuld zal worden, wij mogen er mede
instemmen of niet. En om alles in een woord te zeggen,
deze arme zieke draagt in hare kwaal hare zaligheid
met zich rond, en het staat haar om zoo te zeggen vrij
om er een goed of om er een slecht gebruik van te ma-
ken ; ook moet zij niet onderzoeken of het lang of kort
zal duren, maar berusten in het geheim raadsbesluit
(1) Toen de lieer Alacoque het dcu Overste verzocht, antwoordde
hij: „Deze wonderkracht bevreemdt mij niet van hem. Ik zal hem
u alle dagen zenden; maar «eest heiden op uwe hoede hem er niets
van te zeggen of te doen merken, want hij zou uiet meer terugko-
men." De heer Alacoque voegt er bij, dat dit bij elk bezoek van
pater Croiset geregeld plaats had.
-ocr page 109-
389
van God, aan wien zij het offer van haar leven moet
brengen, en dat zij Hem moet geven, als het Hem zal
behagen; daartoe vermaan ik haar uit geheel mijn hart,
met de tranen in de oogen. En dewijl nu God haar deze
ziekte als een teeken Zijner liefde heeft overgezonden,
zoo zou Hij haar ook geen grooter bewijs Zijner recht-
matige gramschap kunnen geven, dan door haar te ge-
nezen ; omdat, als het onze zaligheid geldt, men alles moet
lijden, alles moet ten offer brengen, alles moet verlaten.
«Dat zij zich herinnere, voegt zij er bij, dat toen ik
haar de laatste maal zag, zij mij zeide, dat ik aan God
zou vragen, dat Hij haai\', tegen welken prijs ook, in
staat mocht stellen hare zaligheid te bewerken. Welnu,
men kan nu niet meer herroepen.
« Nu is het de zaaitijd voor de eeuwigheid, waar de
oogst overvloedig zal zijn. Verlies den moed niet: uwe
smarten en kwellingen, met geduld verdragen, hebben
duizendmaal meer waarde dan eenigerlei strenge boet-
pleging zou kunnen hebben.
Ongeveer dertien maanden lang was de zieke ter prooi
aan deze gruwelijke smarten, die haar dag noch nacht
rust lieten. Eenigen tijd na hare terugkomst van Lyon,
ontving zij opnieuw de waarschuwing, dat hare smar-
ten zouden ophouden, zoodra zij zich bereid had ver-
klaard tot eene volledige en geheele onderwerping aan
den wil van God. Ditmaal door eene machtiger genade
getroffen, stelde zij noch voorbehoud noch voorwaarde meer
aan haar offer, en den volgenden dag ontsliep zij in den
Heer om in vreugde te gaan oogsten, wat zij in tranen ge-
zaaid had. Zij werd begraven in een familiegraf, dat Jacobus
en Chrysostomus onder de zerken van de kapel van het
Heilig Hart, door beiden gesticht, haar bereid hadden en
waar allen achtereenvolgend bij haar kwamen rusten.
\\8*
-ocr page 110-
HOOFDSTUK XXVI.
DE GELUKZALIGE VOLTREKT HAAR OFFER IN DF. VLAMMEN
DER ZUIVERE LIEFDE.
1687—1690.
De laatste levensjaren der Gelukzalige bieden ons het
schouwspel aan van eene ziel, die in God herschapen
is, die leeft dat bovennatuurlijke, dat geheimzinnige leven,
waartoe de heiligen geraken, zooals zoo juist de Moeder
Seraphina Boullier zeide, dwars door dood, slof en niet.
Voortaan is zij het niet meer die leeft, het is Jesus
Christus, die in haar leeft; en al mogen hare voeten nog
de aarde aanraken, haar hart vindt er niets meer, waar-
aan het hecht: haar omgang is geheel en al in den hemel.
Toen zij de bediening van Meesteres der novicen neder-
legde, waarin zij door de Moeder Antonia de Chateau-
morand werd opgevolgd, droeg men haar de bescheiden
betrekkingen, welke zij bij hare intrede in de Orde had
waargenomen, weder op en zij nam deel aan de werk-
zaamheden van het pensionaat en de ziekenzaal. Zij vond
ook nu gelijk den eersten keer vele gelegenheden om zich
te versterven, waarnaar zij altijd eene heilige gretigheid
toonde; alleenlijk was de vroegere afkeer geweken, de
natuur deed hare stem niet meer hooren en was weer-
loos, zoodat er, om zoo te zeggen, geen strijd in haar
binnenste meer ontstond. Toen zij meesteres der novicen
-ocr page 111-
391
was, had men naar de oorzaak gezocht, waarom zij alle
nachten opstond, en men was toen tot de ontdekking
gekomen, dat zij in eene hooge mate de fijt had, waar-
door het haar onmogelijk was rust te genieten. Het baatte
haar niet, of zij al zeide, dat het de moeite niet waard
was om er van te spreken
, de Overste liet een wondheeler
ontbieden, en deze was genoodzaakt diepe insnijdingen te
maken en met het mes tot aan het been door te drin-
gen. Hij kwam verscheiden dagen achtereen om haar zeil
te verbinden, en haar all ij d voor de pijnlijkste behande-
lingen even ongevoelig vindende, kon hij niet nalaten
met verwondering uit te roepen, dat het toch waarlijk
■pleizierig was eene heilige te zijn.
Middelerwijl kreeg zij
een brief, waarin de Moeder Greyfiié hare deelneming
betuigde in de smarten, welke zij leed. De Gelukzalige
was zeer verlegen, dat zij om zulk eene kleinigheid het
voorwerp van algemeene deelneming geworden was. « Ik
geloof, schreef zij aan die haar zoo dierbare Moeder,
dat het tot straf voor mijne zonden is, dat ik geen enkel
kruis kan hebben, zonder dat men het ruchtbaar maakt. »
Vervolgens haar eigen hart, dat zij met onverbiddelijke
gestrengheid tot in deszelfs verborgenste schuilhoeken
doorzocht, ondervragende, voegde zij er bij, dat zij bij
deze gelegenheid ondervonden had, « hoe aangenaam het
voor de natuur is dusdanige verzachtingen te hebben:
want in de vernederingen, verachting en verlatenheid
kan men niet besluiten, zonder heul of troost te lijden:
dit is het nogtans, wat de zuivere liefde vordert en zon-
der dat verdienen onze smarten den naam van lijden niet. »
Niets was haar zoo pijnlijk als de bewijzen van onder-
scheiding en eerbied van hare zusters, bijvoorbeeld, toen
zij haar voor de tweede maal tot assistente benoemden,
overtuigd als zij waren, zeiden zij, dat een zoo heilig
-ocr page 112-
392
bestuur vele genaden over de gansene conununieteit en
over elk harer leden in het bijzonder zou doen neder-
dalen Allen raadpleegden haar omtrent hare inwendige
gesteldheid, terwijl de novicen, bij welke zij van tijd tot
tijd de Meesteres verving, voortgingen haar het kinder-
lijkst vertrouwen te schenken. (1) Eens echter zag zij hare
liefde voor dat onaanzienlijke en voor die onbekendheid
meer dan ooit bedreigd. Op een Wiftedonderdag (ver-
moedelijk van 1690, het jaar van haar overlijden) bood
de Zaligmaker haar een kruis aan, dat zij aannam,
zonder te begrijpen wat hetzelve haar aankondigde; doch
toen zij haar offer gebracht had, vernam zij, dat men
er aan dacht om haar op de lijst te plaatsen voor de
benoeming, die plaats moest hebben. Dit smartte haar
zeer, en in liefdevolle woorden klaagde zij haren nood
aan haar Goddelijken Meester, tot Hem zeggende: «Is
het mogelijk, o mijn God, dat Gij zoudt toelaten, dat
een schepsel als ik aan het hoofd eener coinmunieteit
zou geplaatst worden\'? Ik verzoek u mij zoo genadig te
zijn, dat kruis van mij weg te nemen. Ik aanvaard elk
ander. »
De Goddelijke Meester aan haar verlangen toegegeven
hebbende, weiden de stemmen uitgebracht op de Moeder
de Chateaumorand, tot groote vreugde van de Geluk-
(I) Men leest in de Airégé de la Vie et des l\'ertus de la Soeur
Trancoise-Eléonore de Vichy-Chumron:
„Zij had het geluk tut Mees-
teres te hebben onze zeer greerde Moeder Catliariua Antuuia de
Chateaumorand, hare bloedverwante, welke zij eene allerkiiiderlijkste
volgzaamheid betoonde. Onze eerbiedwaardige zuster Alacoque verving
soms deze bekwame Meesteres, en vond veel smaak in de zachtmoe-
digheid en eenvoudigheid van onze dierbare zuster de Vichy; zij schreef
haar brieven, welke zij met veel zorg voor de volmaking harer ziel
bewaard heeft."
-ocr page 113-
393
zalige, die, niet tevreden met deze eerste overwinning-,
aanstonds aan de nieuwe Overste verzocht om van de
bediening van assistente ontslagen te worden. Dezen keer
evenwel meende de Zaligmaker, dat zij van Zijne inschik-
kelijkheid misbruik maakte, en zeide tot haar: « Welnu,
mijne dochter, ik heb mij naar uw verlangen gevoegd,
en zult gij u nu uit liefde tot mij geen geweld aandoen ? »
Zij moest zich onderwerpen en vergiffenis gaan vragen
aan hare Overste, die haar tot aan haren dood in hare
bediening liet.
Wat zij ook deed, de luister van haren heiligen levens-
wandel deed aller oogen op haar vestigen. Dikwijls ge-
beurde het, dat lieden van buiten het klooster haar in
de spreekkamer lieten ontbieden om uit haren mond
eenige geruststellende woorden omtrent het lot hunner
overledene bloedverwanten of vrienden te vernemen.
«Meent gij dan, dat ik weet, wat er in het vagevuur
omgaat\'? » gaf zij hun tot antwoord. Maar men had de
onwraakbare bewijzen, dat zij er genoeg van wist. De
werksters, die soms genomen werden om de werkzus-
ters te helpen, zeiden tot elkander, wanneer zij haar in
de verte zagen: «Kijk, kijk, daar is de heilige!» (1)
Eene werkzuster, die in het begin van Januari 1690 in
het noviciaat was toegelaten, ondervond op eene zeer
zichtbare wijs, hoe aangenaam aan God het vertrouwen
was, dat men in Zijne dienstmaagd stelde. Toen zij pas
in het klooster was, gebeurde het, dat zij zich bij het
kloven van hout met de bijl aan haar been verwondde.
De vrees, dat zij er om mocht weggezonden worden,
gaf haar den moed om het weken lang stil te houden;
doch een tweede ongeval opent de wond opnieuw en
(1) Verklaring Tan de zuster Rosalia de Farges. (Proces van 1715.)
-ocr page 114-
394
hare ongerustheid vermeerdert. In haren angst zeide zij
gelijk de vrouw uit het Evangelie: Indien ik slechts zijn
kleed mag aanraken, zal ik gezond worden
(1) En inder-
daad, nadat zij haar been bij den zoom van het kleed
der Gelukzalige gebracht had, was zij den volgenden dag
volkomen genezen. (2)
Men oordeele hoe pijnlijk het voor de nederigheid van
de Gelukzalige moet geweest zijn, toen men te Paray-
le-Monial uit de Retraite van pater de La Colombière in
de eetzaal voorlezingen hield. Er kwamen toespelingen
in voor, die zoodanig waren, dat de zusters geene ver-
klaring er van behoefden te hebben. Bijvoorbeeld de vol-
gende woorden: « God zich dan geopenbaard hebbende
aan iemand, die men, uithoofde van de groote genaden,
welke zij van Hem ontvangen heeft, met grond er voor
houden mag, dat zij naar Zijn hart is, en deze zich
daaromtrent aan mij verklaard hebbende, verplichtte ik
haar, om hetgeen zij mij gezegd had in geschrift te
(1)   Matth. IX, 21.
(2)   Deze zuster, die Anna Maria Laumonier heette, nam den 8
Januari 1690 den sluier. Men moet zich niet verwonderen over hare
onhandigheid in liet hantecreu van de bijl, want hare opvoeding was
niet van dieu aard geweest om haar in zulk cenen hardcD arbeid te
oefenen. Zij was van ceue hooge geboorte, zooals het volgende uit-
treksel uit het sterfregistei doet zien: »In het jaar 174G den 10
September is in ons klooster van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie te Paraj-
le-Monial overleden, eo den volgenden dag om vier uur des namid-
dags ter aarde besteld onze dierbare znster Anna Laumonier de Cha-
lanforge, in het klooster genaamd zuster Anna Maria, geboortig van
Chalanforge, in Maconnais, dochter van den Hoogwelgeboren Heer
Guillaume Laumonier, heer van Chalanforge, en Mevrouw Fraueoise
de Thésut, in den ouderdom van zeven en zeventig jaar, en in het
vijf en vijftigste van hare professie, in den rang van werkzuster. Zij
rust in den kelder van onze begraafplaats."
-ocr page 115-
395
brengen,» enz. Een ieder wist, dat zij die persoon was
en onwillekeurig werden aller blikken op haar gericht.
De Gelukzalige was als vernietigd. Bij het verlaten der
eetzaal zeide de zuster de Farges tot haar: « Mijne waarde
Zuster, gij hebt vandaag uwe afrekening gehad, en pater
de La Colombière had u niet beter kunnen aanduiden. » (4)
Wat daarop te antwoorden\'? Zij was wel genoodzaakt
bet hoofd te buigen en zich deze soort van vermaardheid .
die eene pijnlijke foltering voor haar was, te laten wel-
gevallen. De eer van het Hart van Jesus vorderde overi-
gens , dat deze dingen niet geheel en al geheim bleven.
De Gelukzalige zeide dan ook dikwijls, dat het goed zou
zijn, als zij stierf, en dat zij een beletsel was voor de
verheffing van het Hart van Jesus. Dil was de waarheid,
hetzij zij al of niet begreep, hetgeen zij zeide. Zoolang
zij leefde, was het niet mogelijk om de wonderen, welke
God in haar wrochtte orn hare zending te waarmerken,
openbaar te maken. Wat zou zij dan ook hierop de aarde
nog te doen gehad hebben, van het oogenblik af dat zij
de kruisen, welke haar leven lang hare grootste geneug-
ten geweest waren, niet meer vond? «Ik zal zeker dit
jaar nog sterven, zeide zij, omdat ik niets meer lijd. »
Zij vatte het leven op gelijk de H. Theresia het deed:
« Of sterven of lijden. »
Dat voorgevoel van een naderend einde verraadt zich
in hare laatste brieven, welke haar door de ijverige zorg
harer zusters, om eenige van hare woorden op te zame-
melen, als ontrukt werden. Tevergeefs geeft zij in het
begin van het jaar 1690 aan de zuster de La Barge ken-
nis van haar besluit om afscheid te nemen van de schep-
(1) Verklaring van de zuster Claudia ltosalia de Farges. (Proces
van 1715).
-ocr page 116-
396
sels: «Ik wil niet meer schrijven, daar ik, ten eerste,
niet geleerd heb te doen wat ik zeg: want, gelijk de
Zaligmaker zegt: Waartoe zal het den mensch dienen de
gelieele wereld te winnen, indien hij zijne ziel verliest?\')\'
Een enkelen keer moet zij echter aan de herhaalde ver-
zoeken van die waardige vriendin toegeven. Haar brief
zal evenwel voorzien zijn van een beteekenisvol post-
scriptum
, een waar geestelijk testament, het luidt: « Denk
er aan, dat, indien ik voor u kom te sterven, gij mijne
plaats voor het H. Sacrament moet innemen, ten einde
vergiffenis te vragen yoor al mijne oneerbiedigheden in
deszelfs tegenwoordigheid en den hoon, welken ik het
heb aangedaan. En als God mij barmhartig is, belool
ik u, dat ik u niet zal vergeten, maar alles zal doen,
wat in mijne macht is. Middelerwijl is er, geloof mij,
mijne dierbare zuster, niets, behalve de zonde, dat ik
niet zou willen doen voor u en uwen voortgang in de
Goddelijke liefde. Beminnen wij ons dan in het Heilig
Hart van Jesus. Beminnen wij het voor elkander. Be-
minnen wij het in alle omstandigheden des levens, en
laat uw wachtwoord steeds zijn: Fiat volnntas tua, en
doe overigens wat gij wilt: want die de liefde heeft, heeft
alles. Doe alles uit liefde, in de liefde en om de liefde:
want het is de liefde, die aan alles waarde schenkt. Do
liefde wil geen verdeeld hart hebben; zij wil alles of
niets. De liefde zal u alles gemakkelijk maken. Geef dan
liefde voor liefde, en vergeet nooit Dengenen, dien de
lielde voor ons beefl doen sterven. Schenk Hem liefde
voor liefde, en de maat uwer liefde tot Hem zal gelijk
zijn aan die, met welke gij in het verborgen zult weten
te lijden en Hem boven het schepsel te stellen.
Het einde van hare ballingschap ziende naderen, wilde
zij zich door eene laatste geheel inwendige afzondering
-ocr page 117-
397
in het aanbiddelijk Hart van Jesus daartoe voorbereiden.
Deze geestelijke afzondering, die veertig dagen duurde,
begon zij den 22 Juli 1690 op den feestdag van de II. Mag-
dalena, zijnde haar geboortedag: zij was toen juist drie
en veertig jaar oud. Gedrongen, zeide zij, om hare na-
latigheden goed te maken en orde op hare zaken te stel-
len, ging zij alles doen wat haar mogelijk was om ge-
reed te zijn voor de heiligheid van God te verschijnen.
Tot dat einde riep zij de bijzondere voorspraak in van
de H. Maagd, van den H. Joseph, van den H. Fran-
ciscus de Sales, en in de eenvoudigheid van haar geloot
nam zij pater de La Colombière tot geestelijken leids-
man, ten einde van hem te leeren, zich naar de grond-
regels van het Hart van Jesus te vormen.
De opmerkingen, welke zij den eersten en den tweeden
dag, de eenige die wij bezitten, opteekende, laten ons
den strijd zien, welke in hare ziel ontstond tusschen de
kinderlijke vrees en het zoet vertrouwen in de oneindige
barmhartigheid, hetwelk elk ander gevoel overheerschte
en alle bitterheid bij de overweging der strenge eischen
van de Goddelijke rechtvaardigheid wegnam. Ziehier dat
kostbaar geschrift, het laatste wellicht, dat uit hare pen
gevloeid is:
« Den eersten dag van mijne retraite hield ik mij bezig
met de gedachte, vanwaar dat groote verlangen om te
sterven mocht komen, daar het toch niet eigenaardig is
aan misdadigers, zooals ik er eene in de oogen van
God ben, verheugd te zijn, voor hunnen rechter te ver-
schijnen, en wel voor een rechter, wiens heilig oog tot
in het merg van het gebeente doordringt, voor wien niets
verborgen kan worden en die niets ongestraft laat. Hoe
toch kunt gij, mijne ziel, u zoo verheugen over de nade-
ring van den dood? Gij denkt er slechts aan om uwe
-ocr page 118-
398
ballingschap te eindigen, en gij zijt verrukt als gij u het
nabijzijnde verlaten van uwen kerker voorstelt. Docli
helaas! neem u in acht, opdat eene kortstondige vreugde,
die wellicht slechts voortspruit uit verblinding en onwe-
tendheid , u niet in eene eeuwige droefheid dompele en
gij uit deze sterfelijke en vergankelijke gevangenis niet
in den eeuwigen kerker terecht komt, waar voor de ge-
ringste hoop van er ooit uit ontslagen te worden geene
plaats is. Laten wij dan, o mijne ziel, deze vreugde en
dat verlangen om te sterven over aan de heilige en vurige
zielen, voor welke groote belooningen zijn weggelegd:
wat ons betreft, die om onze werken niets dan kastij-
ding te verwachten hebben, indien God ten onzen op-
zichte nog niet meer goed was dan Hij rechtvaardig is,
bedenken wij wat ons lot zal zijn. Zult gij, mijne ziel,
eene eeuwigheid lang de afwezigheid kunnen verdragen
van Dengenen, naar wiens genot gij zoo vuriglijk ver-
langt, en van wien beroofd te zijn u zoo wreedelijk foltert\'?
c< Mijn God! hoe moeilijk is het voor mij deze reke-
ning op te maken, daar ik mijn tijd verloren heb en
niet weet, hoe dat verlies te herstellen. Maar in de
moeilijkheid, waarin ik mij bevond om deze rekening
op te maken, heb ik niet geweten tot wie mij te wen-
den tenzij tot mijn aanbiddelijken Meester, die in Zijne
groote goedheid Zich wel daarmede heeft willen belas-
ten: tot dat einde heb ik Hein alles, waarover ik geoor-
deeld moet worden, hetgeen is onze Regels, Constitu-
tiëïi en Directorium, ter hand gesteld, daarover zal ik
gerechtvaardigd of veroordeeld worden. Ma Hem al mijne
belangen te hebben overgegeven, heb ik een buitenge-
wonen vrede gesmaakt; ik bevond mij onder Zijne voe-
ten . waar Hij mij, als het ware verzonken in het besef
mijner nietigheid, langen tijd liet verblijven, terwijl ik
-ocr page 119-
390
in afwachting was van hetgeen Hij over deze ellendige
misdadigster zou oordeelen.
« Den tweeden dag, werd mij als in een tafereel voor-
gesteld alles wat ik geweest was en toen nog was. Maar,
groote God! is er mismaakter en afschuwelijker schepsel
met oogen te aanschouwen! Ik zag er niets in dat goed
was, maar wel zooveel kwaad, dat het eene pijniging
voor mij was er aan te denken. Het schijnt mij toe, dat
alles mij veroordeelt tot eene eeuwige straf, wegens het
groote misbruik, dat ik gemaakt heb van zoovele genaden,
die ik slechts met ongetrouwheid beloond heb. O mijn
Verlosser! wie ben ik, dat Gij zoolang op mijne boel-
vaardigheid hebt willen wachten; hebt willen wachten
op mij, die door de grootheid mijner boosheid mij dui-
zendmaal heb blootgesteld om in den afgrond der hel
geworpen te worden? Evenveel keeren hebt Gij het in
Uwe oneindige goedheid verhinderd. Ga dan voort, mijn
beminnelijke Verlosser, dezelve aan zulk een rampzalig
schepsel te beoefenen. Gij ziet, dat ik alle straffen en
folteringen, welke het U behagen zal mij in dit of in
het andere leven op te leggen en te doen ondergaan.
van ganscher harte aanvaard. Het smart mij zoozeer U
beleedigd te hebben, dat ik wenschte, liever de gansche
straf van het oogenblik af, dat ik begonnen ben te zon-
digen , voor de zonde verschuldigd, als voorbehoedmiddel
geleden te hebben, dan U zoo dikwerf te hebben be-
leedigd. Ik stel geen voorwaarde aan de wraak, welke
liet Uwe Goddelijke rechtvaardigheid behagen zal op deze
misdadigster uit te oefenen, tenzij dat Gij haar niet aan
haar lot overlaat en haar niet door hervallingen voor hare
voorgaande zonden straft. Beroof mij, o mijn God, niet
van het geluk U eeuwig te beminnen; doe voor hel
overige met mij wat U zal behagen. Ik ben U alles wat
-ocr page 120-
400
ik heb, en alles wat ik ben verschuldigd. Alles wat ik
goeds doen kan, zou de geringste mijner overtredingen
niet kunnen goedmaken zonder U. Ik ben onvermogend
om mijne schulden te betalen; Gij ziet het wel, mijn
G oddelijke Meester. Werp mij in de gevangenis, ik stem
er in toe, mits het in Uw Hart zij; en als ik er in zal
zijn, houd mij goed gevangen met de ketenen Uwer
liefde, totdat ik U alles wat ik schuldig ben betaald heb.
En daar ik het nooit zal kunnen doen, zoo zal ik ook
nooit uit die gevangenis geraken.
In deze bewonderenswaardige gevoelens is het, dal
zij den dood, wiens nadering zij noch inroept noch vreest.
afwacht. Op dit oogenblik kondigt niets hare aanstaande
ontbinding aan hare zusters aan; maar nog eens, wat
blijft haar te doen over in dit oord van ballingschap,
waar zij niet meer lijdt\'?
Hel avondoffer nadert deszelfs einde. Eene heldere
vlam, die door niels wat van deze aarde is gevoed wordt,
verheft zich nog op het altaar en zij alleen verwarmt de
asch van het slachtoffer.
-ocr page 121-
HOOFDSTUK XXVII.
LAATSTE ZIEKTE KN HOOP DER GELUKZALIGE.
1690.
Het was in den herfst van het jaar 1690, het tydstip
der jaarlijksche retraites, den dag voor dien, op welken
de Gelukzalige volgens de door de Overste gemaakte
bepaling zich van den omgang met hare zusters en de
oefeningen van het werkdadige leven moest onthouden.
ten einde hare ziel door de heilige rust der bespiege-
lingverkwikking te schenken, dat zij een kleine aanval
van koorts kreeg, hetgeen hoegenaamd geene onrust
haarde, gewoon als men was, haar dagelijks veel ern-
stiger ongemak-ken te zien overkomen. Zij alleen bedroog
zich niet, daar zij reeds met aandacht luisterde naar de
stem van den hemelschen Bruidegom, die haar van de
toppen der eeuwige heuvelen tot zich riep. Eene zuster
haar gevraagd hebbende, of zij meende in retraite te
kunnen gaan, antwoordde zij: «Ja, maar in de groote
retraite », zinspelende op het verlaten van dit ballings-
oord. Aan zuster de Farges, die haar oppaste, zeidezij,
dat zij in hare armen den geest zou geven. Vijf jaar te
voren had zij hetzelfde aan zuster Verchère voorspeld.
De geneesheer, die getuige van hare gewone onge-
steldheden was, herhaalde dikwijls, dat zij uitwerkselen
der Goddelijke liefde waren en dat de geneeskunst er
-ocr page 122-
402
niets aan kon doen. Ook dezen keer, bij haar geroepen
zijnde, verzekerde hij, dat ze er niet aan zou sterven.
Nogtans had de taal der Gelukzalige, die altijd zoo af-
gemeten en voorzichtig in hare gesprekken was, niet
nagelaten eenige vrees te doen koesteren. Men verzocht
den geneesheer zijne zorgen te verdubbelen, en hij stemde
er in toe om meermalen daags te komen; doch hoe meer
hij haar zag, hoe minder gevaarlijk kwam zij hem voor.
Eene zuster, die bij haar waakte, bemerkte evenwel,
dat zij veel leed, maar aan inwendige smarten, welker
oorzaak met geene mogelijkheid op te sporen was; en
toen zij haar aanbood om haar eenige verlichting te be-
zorgen, zeide deze groote minnares van het kruis tot
haar, « dat de oogenblikken, welke zij nog te leven had,
te kostbaar waren om er geen nut mede te doen; dal
zij wel is waar veel leed, maar nog niet genoeg om haar
verlangen te bevredigen. » Zij voegde er bij, « dat zij
zulk een groot genoegen er in begon te scheppen, om
op het kruis te leven en te sterven, dat, hoe vurig haar
verlangen om haren God te genieten ook was, het haar
nog veel aangenamer zou zijn om, indien zulks aan God
behaagde, tot den jongsten dag in den toestand te blij-
ven, waarin zij was. »
Het scheen, of zij reeds geen lichaam meer had. De
walgelijkste geneesmiddelen nam zij zonder het gering-
ste teeken van tegenzin in. Men vroeg haai-, wat zij
wilde hebben om haar eetlust op te wekken; zij zeide,
dat zij het niet wist, dat alles goed was, zelfs te goed
voor haar. Maar zoo onverschillig zij voor het overige
was, even vurig was haar verlangen naar de H. Teer-
spijs, en daar men, aangezien haar toestand niet ge-
vaarlijk genoeg scheen, voortging met haar dezelve te
weigeren, maakte zij de bemerking, dat zij nog nuchter
-ocr page 123-
408
was en er bijgevolg niets tegen was om haar te laten
communiceeren. Men stond haar deze gunst toe, en toen
de Heiland haar werd aangeboden, ontving zij Hem
met de onuitsprekelijkste vervoering eener heilige liefde.
Zij zeide vervolgens tol de zuster-ziekenverpleegster, dat
zij Hem voor de laatste maal ontvangen had. Dit gebeurde
den dag voor haar overlijden.
God liet toe, ten einde den getuigen van deze groot-
schen strijd eene heilzame vrees in te boez.emen, dat zij
geplaatst werd in de tegenwoordigheid der heiligheid van
rechtvaardigheid. Aan al hare ledematen bevende, drukte
zij haar kruisbeeld aan haar hart, slaakte diepe zuchten
en riep telkens onder het storten van tranen uit: « Barm-
hartigheid! mijn God, barmhartigheid!» De oorzaak van
deze ontsteltenis was, zeide zij, het verlies van tijd.
welken zij niet genoegzaam voor hare zaligheid had aan-
gewend. Maar weldra verdween de beangstigheid en zij
werd zeer kalm en haar gelaat helderde weder op. In
vervoering van blijdschap hoorde men haar uitroepen :
Miserwordias Domini in aeternum caiitalm. Andere keereu
zeide zij: «"Wat verlang ik in den hemel en wat wensch
ik op de aarde, dan U alleen, o mijn God!»
Vervolgens verzocht zij aan zuster de Farges, daar.
nederig als zij was, de herinnering aan hetgeen zij op
last van haren biechtvader geschreven had en dat hare
bovennatuurlijke gaven aan het licht zou brengen, haar
begon te verontrusten, al die aanteekeningen te verbran-
den. (1) Doch nadat men haar had doen opmerken, dat
zij dit aan hare Overste moest overlaten en hare neiging
ten offer brengen aan de heilige gehoorzaamheid, werd
(1) Verklaring vaa de zuster CSaudia Rosalia du Farges. (Proces
ran 1715.
-ocr page 124-
404
zij bij het. enkele woord gehoorzaamheid weder kalm en
hield zij zich rustig. Men betreurde het verlies, dat de
eommunieteit in haar persoon zou gaan lijden, waarop
zij herhaalt wat zij meermalen gezegd had, dat « haai
dood noodzakelijk was voor de eer van het Hart van
Jesus. » Den zin en de vervulling dezer woorden zal men
vinden in het vervolg dezer geschiedenis.
Toen haar laatste levensdag daar was, wilde nog nie-
mand aan haar naderend einde gelooven. De geneesheer
verzekerde opnieuw, dat zij niet aan die ziekte zou
sterven. «Gij zult het zien,» zeide de kranke. En
daar hij volhield het tegendeel te beweren en er zelfs
vroolijk bijvoegende, dat hij er om wedden wilde, ant-
woordde zij hem op dezelfden toon, «dat het in alle
geval minder kwaad was als een wereldlijke persoon een
onwaarheid zeide dan een geestelijke, en dat men haar
bijgevolg veroorloven zou te gelooven, dat zij de waar-
heid gezegd had.»
Een weinig later kwam men haar zeggen, dat de Over-
ste hare familie had doen waarschuwen. Maar zij zeide,
dat zij haar niet zou zien, en voegde er bij: « Laten
wij sterven en alles aan God ten offer brengen ! »
Naarmate hare krachten afnamen, verzuchtte hare ziel,
van de aardsche banden ontslagen, vuriglijker naar het
hemelsch vaderland. Zij kreeg eene benauwdheid, die
het haar onmogelijk maakte om te blijven liggen. De
ziekenverpleegsters zetten haar overeind, opdat zij ruimer
zou kunnen ademhalen en om het. vuur, dat inwendig hare
borst verschroeide, te matigen. «Ik brand, zeide zij, ik
brand: indien het van de Goddelijke liefde was, welk
een troost! Maar ik heb God nooit volmaakt weten te
beminnen. » Zich vervolgens tot hare verpleegsters wen-
dende, die haar ondersteunden, zeide zij: « Vraagt Hem
-ocr page 125-
405
vergiffenis voor mij, en bemint Hem voor mij uit geheel
uw hart, tot vergoeding- voor al de oogenblikken, dat
ik het niet gedaan heb. Welk een geluk, God te bemin-
nen ! Bemint dan die liefde, maar bemint haar op eene
volmaakte wijze. »
Aan eene van haar, die haar verzocht had, om drie
bijzondere gunsten voor haar te verwerven, beloofde zij
hare belangen bij God, als Hij haar barmhartig zou zijn.
te zullen behartigen, en later ondervond deze zuster.
dat zij haai- woord had gehouden.
De geneesheer bij de zieke, wier krachten plotseling af-
namen , geroepen zijnde, vroeg zij opnieuw om de H. Teer-
spijs ; maar hij verzekerde, dat men er wel tot den vol-
genden dag mede kon wachten. Waarop zij tot de zuster
de Farges zeide: « Gelukkiglijk heb ik het voorkomen.
Ik was er wel bang voor, dat men mij niet voor zoo
gevaarlijk ziek zou houden. Daarom is het, dat God mij,
toen ik de laatste maal communieeerde, de genade be-
wezen heeft Hem bij wijze van Teerspijs te ontvangen. »
Daar men zag, dat zij zeer rustig was, verliet men
haar om aan de gewone oefeningen en werkzaamheden
van het huis te gaan. Eene enkele ziekenverpleegster
slechts bleef bij haar, met welke zij zich over de groote
liefde van God voor Zijne schepselen onderhield en aan
wie zij eenige geestelijke raadgevingen gaf. Vervolgens
vroeg de zieke nogmaals, of men dacht, dat zij het nog
lang zou maken; de zuster, die haar oppaste, antwoordde
haar, dat zij wel wist, wat de geneesheer er van dacht,
maar, wat haar betrof, zij hield het ervoor, dat zij den
volgenden dag niet zou doorkomen. «Ach! Heer, riep
daarop de Gelukzalige uit, wanneer zult Gij mij uit deze
plaats van ballingschap nemen ! » Zij liet er op volgen:
« Laetatus sum in his quae dicta sant mihi: In domum
19
-ocr page 126-
406
Domini ibimus. Ja, ik hoop, dat wij om de liefde van
het Hart van Jesus in het huis des Heeren zullen ingaan,
en wel spoedig. » Zij gelastte de zuster, dat zij, als zij
haar in haar doodsstrijd zou zien, de Overste moest roe-
pen en haar verzoeken, de litanie van het Hart van Jesus
en die van de H. Maagd bij haar bed te laten bidden
en haar Engelbewaarder, den H. Joseph en den Stich-
ter harer Orde voor haar aan te roepen.
Toen kort daarop de zieke eene stuiptrekking kreeg,
meende de zuster, dat haar doodstrijd begon en wilde
de Overste gaan halen; doch eene andere zuster, die
juist binnengekomen was, wilde haar tegenhouden, den-
kende dat het slechts een voorbijgaand verschijnsel was.
« Laat haar begaan, zeide de Gelukzalige, het is tijd.»
De Overste komt en wil den geneesheer ontbieden. « Mijne
Moeder, zeide Margaretha, ik heb niets anders noodig
dan God, en mij te doen wegzinken in het Hart van
Jesus.»
In een oogwenk zijn de zusters, die verwittigd waren
geworden, dat zij op haar uiterste lag, om haar bed
bijeen en smelten weg in tranen. Zij vergaderde hare
laatste krachten om haar te troosten, om haar te ver-
manen zich onverdeeld en zonder voorbehoud aan God te
geven; om haar te verzekeren, dat zij de bewijzen van
genegenheid en liefde, die zij van haar ontvangen had,
voor God dankbaar zou gedachtig zijn. Aan eene van
haar, in wie zij een groot vertrouwen stelde, beval zij
aan om aan pater Rolin te schrijven en hem te bezwe-
ren al hare brieven te verbranden en eene onkreukbare
geheimhouding te bewaren omtrent alles, wat hjj aan-
gaande hare zielsgesteldheid wist. Aan hare Overste vroeg
zij ook om geheimhouding en vergetelheid, daar z\\j niet
wilde, dat er na haren dood nog spraak van haar zou
-ocr page 127-
407
zijn, tenzij om de gewone gebeden voor haar te ver-
zoeken. Vervolgens waarschuwde zij, dat het tijd was
om haar het H. Oliesel toe te dienen.
Terwijl zij met eene weergalooze godsvrucht dit laatste
genademiddel ontving, werd zij aan de linker- en rech-
terzijde ondersteund door Rosalia Verchère en Rosalia
de Farges, die onder de laatstbinnengekomenen waren
en daar zoo dicht bij de stervende geplaatst waren zon-
der eenig inzicht of\' bedoeling van haren kant, maar
niet zonder eene providentieele beschikking, dewijl zij,
zonder het te weten, de voorzegging vervulden, welke
de stervende aan beiden gedaan had, zooals zij het dan
ook met de hand op het Evangelie bevestigd hebben. Bij
de vierde zalving ontsliep zij stil en zacht in hare armen,
terwijl zij de namen van Jesus en Maria uitsprak: het
was op den zeventienden dag van de maand October van
het jaar 1690, tusschen zeven en acht uur des avonds.
Zij had den ouderdom bereikt van drie en veertig jaren,
twee maanden en vier dagen; achttien jaar min eenige
dagen was zij geprofest geweest.
De dood scheen slechts met eerbied het slachtoffer dei-
Goddelijke liefde te durven naderen. Over haar gelaat,
nog schooner dan gewoonlijk, lag eene zachte majesteit
verspreid, welke de omstanders met eene onbeschrijfe-
lijke vreugde en bemoediging vervulde. De droefheid was
diep en algemeen, maai- gematigd door den eerbied, dooi-
de bewondering voor hare heldhaftige deugden, waarvan
het verhaal van mond tot mond ging, alsmede door dien
liefelijken offergeur, welken de rechtvaardige bij zijn laat-
sten zucht gelijk de welriekende wolken van een geurig
reukoffer rondom zich verspreidt. Te gelijker tijd ging er
één geroep door de geheele stad: « De Heilige is dood!
de Heilige is dood!» En de kleine kinderen, wier lof
-ocr page 128-
408
zoo welgemeend is, waren niet de minst ijverigen om
denzelven te herhalen.
Den volgenden dag lokte hare lijkplechtigheden eene
huitengewone menigte menschen in de kloosterkerk. Het
maagdelijk overschot van Margaretha Maria bleef den
ganschen dag voor de menigte, die niet naliet het met
eerbied te beschouwen en luide hare diepe vereering be-
tuigde , ten toon gesteld. Een ieder wilde van hare over-
blijfsels hebben; men betwistte elkander eenige regelen
schrifts van hare hand en de minste lappen van hare
armoedige kleeding. Van den morgen tot den avond waren
twee zusters bezig met rozenkransen, die haar van alle
kanten gebracht werden, aan haar lichaam aan te strij-
ken : zoo iets had men sedert de stichting van het kloos-
ter in 1626 te Paray-le-Monial nog niet gezien.
Den achttienden des avonds werd volgens gebruik het
slot geopend om toegang te verleenen aan de geestelijk-
heid, die zich in alles aan de godvruchtige beweging
van het volk aansloot; en de eerbiedwaardige ontslapene
werd onder het koor in de gewone begraafplaats des
kloosters ter aarde besteld.
-ocr page 129-
\'
HOOFDSTUK XXVIII.
F.l.RSTE EERBEWIJZINGEN AAN DE NAGEDACHTENIS VAN DE
GELUKZALIGE. — VRUCHTEN DER GODSVRUCHT TOT
HET HART VAN JESUS IN DE ORDE VAN ONZE-
LIEVE-VROUWE-VISITATIE.
Zij is dood: men kan nu de wonderen der genade
ruchtbaar maken en het zegel verbreken, dat het on-
doordringbaar geheim van zooveel hemelsche mededee-
lingen tot schuts diende. Die heilige schuchterheid en
vreesachtige achterhoudendheid van de Bruid des Heeren
is verklaarbaar. Mijn geheim behoort mij, zegt zij, mijn
geheim behoort mij!
(1) Voorzeker het is goed, het geheim
des konings te bewaren;
maar indien deze koning een God
is, is hel loffelijk Zijne werken te openbaren en bekend te
maken.
(2) Zij dobbert tusschen die twee gevoelens, zij
is in het onzekere; nu eens heeft de nederigheid de
overhand, dan eens haar ijver voor de eer van God.
Margaretha Maria had, om haren geestelijken leidsman
te gehoorzamen, al de genaden en mededeelingen, waar-
mede zij van hare kindsheid af en in den ganschen loop
van haar kloosterleven begunstigd was geworden, in
schrift gebracht. Niettegenstaande den schroomvalligen
(1)   Secretum mcum mihi est, secretum meum mihi. Is. XXIV, 16.
(2)   Sacramentum regis abscondere bonum est: opera autem Dei
revelare et confitcri houorificum est. Tob. XII, 7.
-ocr page 130-
410
wensch, welke zij in het uur van haren dood geuit had,
werd dit kostbaar pand niet vernietigd, en weldra putten
de godvruchtige zielen uit de schatten, welke het inhield,
hare heerlijkste genoegens. Op doze wijze was het, dat
zij door haren dood tot de stichting der geloovigen en
de eer van het Hart van Jesus moest, bijdragen: zij was
gelijk aan die albasten kruik niet onvervalschten nardus-
balsem, die brak in de handen van degene, die haar
droeg, om het gansche huis met e3n aangenamen geur
te vervullen. (1)
Zij kunnen dan wijd en zijd weerklinken die hart-
roerende woorden, tolken eener onmeetbare en smade-
lijk gehoonde liefde: Ziedaar dat Hart, dat de menschen
zoozeer bemind heeft
, en dat tot wedervergelding niets dan
afwijzing ondergaan heeft!
Als zoovele vurige pijlen zul-
len zij de ongevoeligste harten treffen en ze door het
vuur der Goddelijke liefde ontsteken.
De Gelukzalige had gezegd, dat pater Croiset een boek
schreef, dat tot de eer en verheerlijking zou strekken
van het Hart van Jesus; nogtans had pater Croiset, die
haar eerst gezegd had, dat hij geen tijd voor zoo iets
beschikbaar had, haar later niet doen weten, dat hij door
onvoorziene omstandigheden de hand aan het werk ge-
slagen had. Toen zij stierf was dit boek reeds ter pers.
De godvruchtige schrijver gevoelde dadelijk de waarde
der geheel nieuwe bronnen, die voor hem geopend waren
en haastte zich de grondstoffen, met welke hij de Levens-
schets van Margaretha Maria samenstelde, er aan te ont-
leenen. Niets heeft zooveel bijgedragen om de godsvrucht
tot het Hart van Jesus te verbreiden.
Welk eone welsprekende eenvoudigheid vindt men in
(1) Mare. XIV, 3j Joan. XII, 3.
-ocr page 131-
411
die bladzijden! Welk eene oprechte bewondering voor
de nederige heldin, wier leven het eindelijk vergund is
te verhalen en haar naam aan de vereering der geloo-
vigen voor te stellen! Dadelijk wijst pater Croiset haar
haren rang, hare plaats aan in de jaarboeken der Hei-
ligen ; het is, alsof het geloof hem reeds vooraf de glorie-
kroon heeft doen zien, waarmede de Kerk haar maag-
delijk voorhoofd eens zal sieren. Ziehier in welke be-
woordingen hij van haar spreekt:
« Men kan zeggen, dat de beminnelijke Verlosser in
onzen tijd al de buitengewone genaden, waarmede Hij
in de vervlogen eeuwen de grootste dienaressen Gods
begunstigd heeft, in de persoon van deze heilige kloos-
terlinge heeft vereenigd. Zij heeft het geluk gehad ver-
scheiden malen gemeenzaam met Jesus Christus om te
gaan, gelijk de H. Mechtilda en de H. Gertruda gedaan
hebben. De Zoon Gods schonk haar Zijn Hart op dezelfde
wyze als Hij het aan Catharina van Sienna gedaan had,
namelijk: Hij nam het hare, dat Hij zuiverde en ont-
stak door het vuur Zijner zuivere liefde, zooals Hij aan
die groole Heilige gedaan heeft; Hij wilde haar, gelijk
aan de H. Theresia, een voortdurend en merkbaar bewijs
laten van deze buitengewone genade door eene pijn in
de zijde, die zeer gevoelig was, en welke geenerlei men-
schelijke middelen ooit hebben kunnen lenigen en haar
tot aan het graf is bijgebleven. »
Hij eindigt met den wensch, dat een vollediger werk
gewijd mocht worden aan de opsomming van al de ge-
naden , waarmede het den Zaligmaker behaagd heeft deze
groote minnares van Zijn aanbiddelijk Hart te begunstigen.
Dusdanig was de eerste openbare hulde, welke aan
de nagedachtenis van zuster Margaretha Maria bewezen
werd op denzelfden tijd, dat het vertrouwen des volks
-ocr page 132-
41\'2
door schitterende gunsten des Hemels, van welke toen-
malige religieusen ons getuigen, werd opgewekt. Zij be-
vestigen, dat doeken, die men op haar graf had gelegd,
een aantal zieken genezen hebben; dat door de tusschen-
komst van hare in den Heer ontslapene zuster de dooven
het gehoor, de blinden het gezicht, de lammen het ge-
bruik hunner ledematen teruggekregen hebben. Daar de
"ogenblikkelijke genezing van de zuster Claudia Angelica
de Moulins, die sedert drie maanden aan verlamming leed
en ter prooi was aan de hevigste smarten, wijd geklon-
ken had, achtte de heer Languet de Gergy, generaal-
vicarius van Autun en Overste van het huis, het zijn
plicht dit nieuwe bewijs van de heiligheid van haar, wier
deugden, die nog voortleefden in de door haar gevormde
religieusen, hij bewonderde, niet verloren te laten gaan.
« Dit wonder, zegt hij zelf, scheen mij na het door mij
ingestelde plaatselijk onderzoek zoo onbetwijfelbaar en
zoo bewaarheid, en daarenboven vernam ik zooveel won-
deren van de dienares van God en van hare deugden .
dat ik oordeelde, dat het niet betamelijk was de won-
derwerken Gods en die welke tot stichting van den even-
naaste moeten dienen in de vergetelheid te begraven.»
Van toen af kwam het denkbeeld om een vollediger
onderzoek in te stellen bij hem op; hij verklaart zich
daaromtrent in deze bewoording: «Daar er nog vele
personen in leven zijn, die ooggetuigen waren van de
heldhaftige daden dezer deugdzame maagd en der won-
derbare genaden, welke zij ontvangen had of die door
hare tusschenkomst verleend zijn geworden, raadde ik
de communieteit van Paray aan, om deze bewijzen niet
onbenut verloren te laten gaan en van den Bisschop van
Autun zien te verkrijgen, dat er in zijn naam een onder-
zoek in gerechtelijken vorm mocht worden ingesteld. Deze
-ocr page 133-
413
prelaat deed mij op verzoek van de Overste van Paray
de eer van mij bij dat onderzoek tot commissaris te be-
noemen met de bevoegdheid om in geval van verhinde-
ring een ander in mijne plaats te stellen. Ik stelde mij
toen voor om te gelijker tijd al die godvruchtige gedenk-
stukken bijeen te verzamelen en er, nadat de feiten langs
rechtsgeldigen weg zekerheid zouden erlangd hebben,
tot nut der Orde van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie een
geschiedkundig geheel van te maken. Ik rekende op
vrijen tijd, welken ik echter door eene schikking der Voor-
zienigheid weldra niet meer zou hebben, want ik werd
benoemd tot Bisschop van Soisson, voordat ik mij van
mijne opdracht had kunnen kwijten. Ingevolge ontvangen
bevoegdheid stelde ik toen in mijne plaats den Hoog
Eerwaarden Heer Dom Antoine de Bansière, prior der
Benediktijnen van Paray, van de congregatie van Gluny,
een man achtingswaardig zoowel om zijne godsvrucht en
wijsheid als wegens de aanzienlijke bedieningen, welke hij
in zijne Orde bekleed heeft en nog bekleedt. Deze geeste-
lijke heeft na een arbeid van verscheiden maanden dit
werk voltooid: hij heeft alle geschriften der Dienstmaagd
des Heeren, alsmede alle herinneringen haar leven be-
treffende bijeenverzameld en er de echtheid van gewaar-
merkt. Hij heeft den voor zulk eene gewichtige zaak
noodigen tijd genomen om zonder overijling eene menigte
getuigen, zoowel uit het klooster als daarbuiten te hooien.»
Op deze wijze werd het bisschoppelijk Proces van 1715,
waarvan wij ons bij het opstellen van dit geschrift zoo
dikwijls bediend hebben, ingeleid. (1) Deze belangrijke
(1) Door de gastvrijheid, ons aoo beleefdelijk vi\'rleend, zijn wij
ia staat geweest om het in de archieven vim het Uisdom vaii Autuo,
waar twee kopiën er van aanwezig zijo, op ons gemak te rait.lnlegen.
19*
-ocr page 134-
414
oorkonde zal eerst den Bisschop van Soisson de stol\'
leveren voor de levensbeschrijving van de Gelukzalige, en
laler, naar Rome opgezonden, vaneen groot nut zijn in
de zaak der gelukzaligverklaring. Men hoort daarin de
tijdgenooten der Gelukzalige spreken, en de personen, die
met haar in de innigste gemeenzaamheid geleefd heb-
ben; haar broeder Chrysostomus, wiens geheugen in
weerwil van zijn een-en-zevenligjarigen ouderdom nog
helder was niet betrekking tot de jaren, dat zij te Ve-
rosvres te zamen leefden en die de treffendste bewon-
dering betoont voor die bloem van heiligheid, welke hij .
om zoo te zeggen, onder zijne oogen heeft zien ontlui-
ken ; den heer Billet, den geneesheer van het klooster, die
haar gedurende haar langdurig en onverklaarbaar lijden
behandeld heeft, en verklaard heeft, dat zij door een
mirakel heeft geleefd en door een mirakel is gestorven:
Francisca Chalon en Johanna Dremière, hospitaal-zusters.
die door haar tot het aanvaarden en het volharden in
hare roeping zijn aangemoedigd geworden; Maria Che-
valier de Montrouen en Catharina Billet, hare voormalige
kweekelingen, nu dochters van de H. Ursula, die hel
verhaal doen der heldhaftige daden, waarvan zij in hare
kindsheid zoo dikwijls getuigen zijn geweest en die haai\'
in hare meesteres eene heilige deden zien; eindelijk de
religieusen van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie Elisabeth de
la Garde, Augustina Marest, Rosalia de Lionne, hare
voormalige novicep; vooral die novicen, welke zij zoozeer
bemind heeft en die de eersten waren, welke zij voor
Dit proces draagt den naam van bisschoppelijk, omdat het ingeleid
is door den Bisschop. Er is nog meer geweest, namelijk in 1830
een Apostolisch proces, dat is een proces, geïnstrueerd door perso-
nen, die hunne bevoegdheid onmiddelijk van den II. Stoel ontleeneu.
-ocr page 135-
415
de liefde van het Hart van Jesus won, en aan haar hoofd
Tlosalia Verchère en Rosalia de Farges, die het onschat-
haar geluk gehad hebben haar laatsten zucht op te van-
gen : al deze stemmen werken samen en lossen zich op
in éénen lofgezang. Bedenkt men nu, dat Margarethii
Maria reeds sedert vijf en twintig jaar in het graf ligt,
dan ziet men, dat het een der voorrechten der heilig-
heid is, zich zelve te overleven en in zekeren zin te
zegevieren over dood en tijd.
Deze oorkonden en nog een aantal andere werden dan
naar den Bisschop van Soisson gezonden. (1) Doch in den
strijd tegen het jansenismus gewikkeld zijnde, — een strijd,
dien hij zijn leven lang te strijden had en hem den haat en
de versmading\' dier sekte op den hals haalde — moest
hij het werk, dat hij van 1715 af al beloofd had, laten
wachten. Men verwonderde zich te Paray-le-Monial, dat
men er niets van zag of hoorde; men richtte de drin-
gendste beden tot hem om toch niet al te lang te toeven
met een werk, dat zoozeer strekte tot de eer van God
en zoo nuttig was voor het heil der zielen. Aan zuster
de Farges, de gewone tolk van het heilig ongeduld harer
(1) Eene der beide kopiëu , die in de archieven van het Bisdom
van Autun berusten, is voorzien van dit opschrift: A Monsieur l\'Ectque
de Soisson.
Men zou op het eerste gezicht meenen, een authentiek
stuk voor zich lc hebben; doch dat is zoo niet, geinige een brief
van den Bisschop van Soisson aan de Moeder Elisabeth de la Garde,
Overste von Paray le-Monial, waarin wij lezeu : n Het procesverbaal,
dat ik in banileu heb, mijne zeer geëerde Moeder, is niet geteekend.
fir komen op voor de haudteekeningeu der commissarissen eu der
getuigen en van anderen, maar alles is door dezelfde haud geschreven.
Ciij kunt niels anders doen, dan u Ie wenden tot de griffie, wanr
het oorspronkelijke vau dit procesverbaal is gedepoueerd geworden....
De griffier zal niet weigeren u een aufhentiek afschrift er van (e
geven", enz. Archief van Parnyle-Monial.
-ocr page 136-
416
gezellinnen, antwoordde de Prelaat (24Juni 1719): «Ik
zou het werk, dat gij zoozeer verlangt, reeds af hebben,
indien de dringendste behoeften der Kerk mij niet had-
den doen besluiten andere werkzaamheden ter hand te
nemen, welke betrekking hebben op de nieuwe sekte,
die zich in het koningrijk vormt en die ik reeds ander-
halfjaar lang door mijne geschriften bestreden heb. Ware
dat het geval niet geweest, dan zou het werk, waarin
gij belang stelt, reeds voltooid geweest zijn; maar het
geloof moet voor de godsvrucht gaan en wij moeten,
wanneer men het huis van onzen Vader in den brand
steekt, het eerst hulp bieden daar, waar de nood het
dringendst is. » (1) Den 12 Juli 1720 schrijft hij haar
nog het volgende: «Gedenk mijner bij het graf van
onze gelukzalige Margaretha Maria Alacoque: zij zweeft
mij altijd voor den geest en de wonderen, welke God
door hare tusschenkomst heeft uitgewerkt. Terecht merkt
gij aan, dat er zooveel tijd met de voltooiing van haar
leven heengaat; maar gij weet, wat mij sedert geruimen
tijd mijn werk heeft doen onderbreken. Ik heb mij ge-
haast dat te doen, waaraan de Kerk het dringendst be-
hoefte had, en de geschriften, welke ik voor hare ver-
dediging heb opgesteld, vereischten meer spoed dan dat.
De grondslag van alles is het geloof, en wanneer dat
aangevallen wordt, moet men, als het noodig is, elk ander
goed werk laten liggen om het te verdedigen. » En zoo
ging het, jaar in jaar uit, twaalf a dertien jaar lang.
Eindelijk meldt hij, dat zijn handschrift voltooid is, en
dat hij het nog maar heeft na te zien. « Deze tijding
zal u, zeer geëerde Moeder, zeker zeer verblijden. Be-
(1) Ri^enhandige brieven van den Bisschop van Soisson. Archief
van Paruy-leMonial.
-ocr page 137-
^
417
dank voor mij God er voor, en bid Hem, dat Hij mij
iets geve van den geest der vrome Maagd, wier voor-
treffelijkheden ik beschreven heb. Ik verhoop het door
de gebeden van u, die de Eliseus zijt van deze Elias en
die haar geest in dubbele mate moet bezitten, aange-
zien gij haar ten hemel hebt zien varen en haar met
zuster Rosalia Verchère in uwe armen hieldt. Gij ziet
daaruit, dat deze omstandigheid mij nog versch in het
geheugen ligt.» (1)
Het werk verscheen eindelijk in 1729, met eene op-
dracht aan de Koningin: een voorrede, die misschien
wat lang maar grondig gedacht is, waarin de Schrijver
de verdediging van het bovennatuurlijke tegen de onge-
loovigen dezer wereld, die zich reeds veel lieten voor-
staan , opneemt. (2) Zeer te pas haalt hij de volgende
(1)   Het was eerder zuster de Farges, die Jeu geest van Elias had,
waiit zij had een gemoedsaard als van vuur. Benoemd geworden zijnde
tot surveillaute der novicen, dreef zij haar ijver voor de naleving
der voorschriften zoo ver, dat zij aan dezelfde zuster voor lichte
overtredingen drie vermaningen per dag gaf. «Men heefl haar langen
tij tl beschouwd als een H. Hicronymus, die aan de natuur niets toe-
stond, noch voor zirh zelve noch voor anderen; verschillende daarin
van onze eerbiedwaardige zuster Alacoque, die met haar zachtzinnig
gelaat, waarop het diepste besef harer nietigheid te lezen stond, nooit
iemand berispte en door de zalving van hare gesprekken onmerkbaar
hart en teil won."
Wij trekken deze bijzonderheden uit eene beknopte
Levensgeschiedenis van de zuster de Farges, waarin wij ook tevens
vinden, dat deze zuster te Lyon eene gravure van het porlret der
Gelukzalige had laten vervaardigen. Er moet dus toen een afbeeldsel
van haar bestaan hebben. De ijver, welken zuster de Farges ten toon
spreidde om dit dierbaar aandenken niet verloren te laten gaan, ver-
oorlooft ons haar als de eerste archief-bewaarster van Paray-le-Monial
te beschouwen.
(2)   Be titel is: La Vie de la Vénérable Mire Marguerile-Marie,
Religieüse de Sainte-3Iarie, du monaitère de Paray-le-Munial, en
-ocr page 138-
418
woorden aan, door Bossuet voor een dergelijk onderwerp
gebezigd:
« De wereld vindt geen smaak in die dingen, en dik-
wijls spot zij er mede. Zij noemt de bovenzinnelijken
lieden met zwakke en gekrenkte hersenen; de zielsver-
rukkingen, hooge opgetogenheid van den geest, en de
kiesche bewijzen der Goddelijke liefde, droomen en nevel-
beelden. De dierlijke mensch, die, gelijk de H Paulus
zegt, deze wonderen niet vatten kan , ergert zich er over.
De bewonderenswaardige werkingen van den H. Geest
in de zielen, deze heilzame mededeelingen en die zoete
gemeenzaamheid van de eeuwige Wijsheid, die er ver-
maak in schept zich met de menschen te onderhouden,
zijn een onbekend geheim, waarover men naar zijn goed-
dunken wil redeneeren. Hoe zou ik te midden van zoo-
vele gedachten, die omtrent dat onderwerp in de geesten
gevormd worden, onbesproken kunnen laten de onthei-
liging van het geheim der godvruchtigheid, waarin de
wereld geen smaak wil vinden ? God weet het, en Hij
weet ook het gebruik, dat ik moet maken van de tegen-
spraak, die men bij eene stof, over welke een ieder als
meester meent te kunnen spreken, op zijn weg ontmoet.
Maar wat bekommert zich degene, die de waarheid
zoekt, om die tegenwerking 1 God kent degenen, tot wie
Hij wil spreken: Hij weet ze te vinden; Hij weet trots
alle hinderpalen door onze onbeduidende redevoeringen
die indrukken in de harten te prenten, welke Hij besloten
heeft daarin te griffen. »
Aldus sprak Bossuet, maar sedert zijn dood waren de
(\'harolais, mort» en odeur de sainteteen 1690, par Mgr. Jean Joseph
I.aoguet, Bvêque de Soissons, de 1\'Académie francaise. A Paris, ehez
la Teuve Mazières et Jean-Baptiste Garuier, 1729, 1 vol. in 4\'.
-ocr page 139-
419
lijden veel veranderd. Men trad uit het tijdperk van het
Regentschap, met een woord: geenerlei aanval kon uit-
hlijven op een werk, dat noch viel in den smaak dei
philosofen noch der jansenisten; en daar de schoone
geesten d*n geleerden te hulp kwamen, gold het weldra
onder eene zekere klasse van menschen als eene onbe-
twistbare waarheid, dat die Levensgeschiedenis niets
anders dan een weefsel van droomerijen, hersenschim-
uien, aanstootelijke beuzelarijen, dwalingen en ketterijen
van de schandelijkste soort was. De Nouvelle* écelesiasti-
ques,
het verwoedste orgaan der jansenisten, deed lan-
gen tijd alles wat men van zulk een geschrift in zulk
eene omstandigheid kon verwachten. Middelerwijl werd
Mgr. Languet tot aartsbisschop van Sens benoemd. Het
duurde niet lang, of hij zag een zijner suffragaan-bis-
schoppen, den Bisschop van Auxerre (1), gemeene zaak
maken met de belagers zijner eer, en zeker geschrift,
Lettre a un ami, in het licht laten geven, waarin de
schrijver van Vie de Marguerite-Marie zeer mishandeld
werd. De Aartsbisschop nam de pen op, niet om zich
Ie verdedigen, maar om de nagedachtenis te wreken dei-
doorluchtige maagd, wier eer hem veel dierbaarder was
dan de zijne. «Wat zal ik zeggen, antwoordde hij aan
den Bisschop van Auxerre, wat zal ik op zulke over-
dreven aantijgingen antwoorden? Niets. Mijn deel zal
zijn te lijden, te zuchten en te zwijgen naar het voor-
beeld van Jesus Christus, die Zijn mond niet opende in
het midden der Oppersten van de Synagoge. Dat is het,
wat mij de dienstmaagd des Heeren, wier leven ik be-
schreven heb, mij door haar voorbeeld geleerd heeft:
haar zwijgen ter wille van den vrede te midden der be-
(1) Daniël de Caylus, een der nppellecrende bisschoppen.
-ocr page 140-
420
leedigingen is voor mij eene les en heilzaam voorbeeld.
De Zaligmaker beval haar dikwijls dat stilzwijgen aan
en dat onverdroten geduld, en het was de strekking van
al de genaden, waarmede deze jongedochter begiftigd
werd, om beide met eene bewonderenswaardige volg-
zaamheid in beoefening te brengen: dit zij genoeg om
te doen zien, dat hare visioenen niet, zooals gij zegt,
dikwijls goddeloos en altijd uitzinnig waren. Wat mij be-
treft, ik acht mij gelukkig eenig deel te hebben in de
kwade bejegingen, welke zij haar leven lang heeft te
verduren gehad, en dat de geschiedschrijver dezer deugd-
zame jongedochter haar deelgenoot is in haar lijden. Mocht
ik tevens eenigermate deelen in haren ijver en hare
teederheid, en, als ik het woord mag gebruiken, in hare
overmatige liefde tot God! »
Het was juist deze overmaat van liefde, waaraan de
Bisschop van Auxerre, die ongelukkiglijk vol was van
de spiritualiteit van Port-Royal, zich ergerde. Hij vond
de bewijzen van goedheid van God voor Zijne dienst-
maagd onbetamelijk, en de liefderijke samenspraken van
de getrouwe Bruid met den hemelschen Bruidegom kon
hij niet uitstaan. «O mijn God, roept daarop de Aarts-
bisschop van Sens uit, kan men tot zoover de zoetheid
en de kracht Uwer liefde miskennen, eene liefde, door
Uw Evangelie eene overdaad, eene overdadige liefde ge-
noemd? Het zou mij gemakkelijk vallen, uwe bewering
te verpletteren onder den last van honderd aanhalingen
uit de H. Vaders, die uw oordeel zouden te schande
maken, een oordeel zelf onbetamelijk in een Bisschop.
De H. Augustinus verweet aan Adimantes zijne onwe-
tendheid , wijl deze manicheër zich ergerde over de uit-
drukking van jaloersche liefde, welke God volgens de
H. Schrift voor ons heeft: Hij begrijpt niet, zegt de
-ocr page 141-
421
H. Augustinus, dat al onze hoop op zaligheid op deze
jaloerschheid van God gegrond is.... En hoe! Monseig-
neur, gaat hij voort, gij zijl meester in Israël en gij kent
die geheimen niet
, en de liefderijke samenspraken van eene
ziel, die in eene heilige liefde ontstoken is jegens haren
God, en jegens een God, die jaloersch is op de zuiver-
heid Zijner bruid, ergeren u? Zoudt gij dan nooit de
geestelijke werken van den H. Augustinus gelezen heb-
ben, noch de preken van den H. Bernardus, noch de
geschriften van de H. Theresia, van den H. Franciscus de
Sales en van zoovele anderen ? Zoudt gij nooit het Hooglied
gelezen hebben, dat oorspronkelijk voorbeeld van alles
wat de H. Vaders en de mystieken gezegd hebben om
met zwakke klanken uit te drukken de goedheid van
God voor ons en de heiliglijk hartstochtelijke wederliefde
der ziel, die onder den naam van bruid alle leederheid
gevoelt, welke die titel vordert en waarvan hij het zinne-
beeld is ? »
De H. Bernardus heeft dat alles in één woord gezegd.
«. De taal van den minnaar klinkt vreemd in de ooren
van dengenen, die niet bemint. » (1) Deze sekte, die
zooveel van de liefde van God sprak en hare eischen te
hoog stelde, had niet het minste begrip er van en ver-
wierp met minachting hare liefelijkste geheime werkingen.
Ziedaar, welk eene ontvangst het Leven en den open-
baringen van Margaretha Maria van de zijde der janse-
nisten te beurt viel. Wat moest men dan niet van de
philosofen en de schoone geesten verwachten 1 Van dien
kant was de verontwaardiging algemeen, het hoongelach
kende maat noch medelijden. Men vindt er een alhoewel
(1) Lingua ainantis non amanti barbara est. H. Bernardus, ia
Cantic., Serm. XLI.
-ocr page 142-
422
verzachten weerklank van in eene zekere Lofrede, die
na den dood van den geschiedschrijver van de Geluk-
zalige (4753) in de Fransche Academie, waarvan hij lid
was, uitgesproken moest worden. De aanblijvende secre-
taris, die belast was om deze schuld aan zijne nage-
dachtenis te bptalen, heette d\'Alembert: welk een lof-
redenaar voor een man van de Kerk en van een karakter
als deze! D\'Alembert, die zijn handwerk kende, was
beschaafd; maar onder den vorm van officieelen lof vond
hij het middel om veel fijnen spot aan het adres der
theologie en theologanten binnen te smokkelen, en zelfs
de jansenisten vonden geene genade voor zijne oogen.
Ten einde het zich, wat het zoozeer uitgejouwde Leven
van Margaretha Maria betrof, wat gemakkelijker te ma-
ken, bedacht hij een wezenlijk geestigen kunstgreep.
Volgens hem, was dat boek het werk van een onbekenden
priester of monnik, en de prelaat, lid der Academie, die
er overigens part noch deel aan had, had alleen de zwak-
heid gehad zijn naam er aan te leenen. (1) Wat de heldin
der geschiedenis betrof, in eene andere eeuw, onder
andere omstandigheden, zou zij waarschijnlijk voor eene
(1) De vreemdsoortige bewering van d\'Alembert is sedert als ern-
stig gemeend opgevat geworden en komt hier en daar iu levensbe-
schrijvingen voor. Na hetgeen wij van de brieven van den Bisschop
van Soisson aan zuster de Farges aangehaald hebben, komt het ons
voor, dat dit punt van letterkundige geschiedenis geheel en al buiten
twist is. Deze opmerking is daarom des te belangrijker, daar het
bewuste werk in de zaak der gelukzaligverklaring, waar hetzelve als
een onbesproken getuige gold, eene groote rol heeft gespeeld. Na
het in zijn geheel met de oorspronkelijke bescheiden vergeleken te
hebben, doet het ons genoegen hulde te brengen aan deszelfs groote
getrouwheid. Eenige onnauwkeurigheden in dagteekeningen, die on-
vrijwillig en zeer verschoonbaar ziju, laten het deszelfs gansche waarde
behouden en veroorzaken geenerlei verandering in den grond der zaak.
-ocr page 143-
423
H. Theresia of eene H. Brigitta zijn doorgegaan; maar-
in de achttiende eeuw, helaas! had men in haar niets
anders gezien dan eene zienster, in wier dwaasheden
een bisschop deelde. Zoo spreekt door middel van d\'Alem-
bert de achttiende eeuw. Maar, God zij dank, van zoo-
vele vonnissen, uitgegaan van dezelfde rechtbank en van
zulk eene jammerlijke oppervlakkigheid, zoo niet van de
schreeuwendste onrechtvaardigheid, is dit noch het eer-
ste noch het laatste, dat wij voorgoed zullen zien ge-
casseerd worden. De nagedachtenis der Gelukzalige is
door de geestdrift, waarmede de geloovigen zich be-
ijveren haar hulde te betoonen, thans goed gewroken;
maar wie toont nog zijne belangstelling in de nagedach-
tenis van d\'Alembert? (1)
(1) Kn is men aan de nagedachtenis van haar geschiedschrijver ook
niet eenige eerherstelling verschuldigd? Saint-Simon, een al te ge-
trouwe ueerklank van den haat der jansenisten, heeft hem op zulk
eene buitcngewoue wijze belasterd 1 Doch ziehier het oordeel van een
anderen tijdgenoot, insgelijks een groot heer, maar onpartijdiger dan
Saint-Simon: «Eergisteren vernam men , dat de Aartsbisschop van
Sens, Vrijdag in zijn diocees was overleden. Zijne ziekte is niet van
langen duur geweest, want. hij gaf Woensdag of Dondenlng nog onder-
richt aan zijne priesters, die in retraite waren. Het is een waar ver-
lies voor de Kerk. Nooit was er een kerkvoogd, die zich meer met
zijn ambtsplichten bezig hield en dezelve met. meer stichting vervulde.
Al zijn tijd wijdde hij aan de zorgen voor zijn bisdom, aan het treffen
van schikkingen tot het vormen van bekwame personen om hem in
dat bestuur behulpzaam te zijn, anu het ondersteunen der armen,
aan het onderricht van bet volk en, eindelijk, met den godsdienst te
schragen door zijne raadgevingen en geleerde geschriften, die voor
altijd op het gebied der Kerk gedenkstukken zullen zijn van zijne be-
kwaamheid en zijn ijver. Ofschoon loffelijk ruim in zijne uitgaven,
wanneer het voegzaam was dit te zijn, leefde hij op andere tijden op
een eenvoudigen en soberenvoct; en alhoewel zijn staat medebracht
om uiterlijk eenig vertoon te maken , leidde hij niettemin een aposto-
-ocr page 144-
424
In spijt van de wereld en hare bittere spotternijen,
was de verwachting, die onder onze oogen is verwezen-
lijkt geworden, steeds levendig in de harten der vrome
gezellinnen van Margaretha Maria, en het geloovig volk
deelde in haar vertrouwen. In de jaren 1745 en 4746
was het klooster van Paray-le-Monial getuige van een
zeer troostrijk en bemoedigend schouwspel. Toen eeiu\'
sterfte onder het vee een groot nadeel aan die streken
berokkende, wendden de goede bewoners der nabu-
rige gemeenten zich tot het Hart van Jesus, ten einde
het ophouden van dien geesel af te smeeken. Uit alle
gedeelten van Bourgogne, Charolais, Brionnais, en zelfs
uit de aangrenzende provinciën, inzonderheid uit Bour-
donnais, zag men processien naar het eerbiedwaardig
graf trekken. De pastoors plaatsten zich aan het hoofd
hunner parochianen, en het einde van den tocht bereikt,
hebbende, droegen zij in de kerk van het klooster het
H. Misoffer op en richtten de roerendste en stichtend-
ste vermaningen tot hunne kudden. Het geloof der ge-
ringen en nederigen stelde alzoo het Hart van Jesus
schadeloos voor de versmadingen, waartoe de trots der
wereld het verwees, en ging voor met de heiligheid van
haar, die de Kerk in onze dagen ter algemeene ver-
eering zou voorstellen, luide te verkondigen.
In 4786 schreven de zusters van Paray-le-Monial aan
hare zusters van andere kloosters: « Wij hebben den
troost de godsvrucht tot het Heilig Hart in onze stad
lisch leven. Bij zijn dood vond men slechts zes eu veertig livres en
tien sous (ongeveer ƒ 23,25), en hij beval, dat men die naar het
hospitaal zou brengen." Mémoiret du duc de Luynes , uitgegeven door
Dnssieux , enz. (Aangehaald door Lavallée, voorrede van do Mémoires
tur madame de Mainlenon.)
-ocr page 145-
425
steeds in eer te zien. Op dien feestdag hebben er vele
communien in onze kerk plaats. Gedurig neemt men zijne
toevlucht tot onze eerbiedwaardige zuster Alacoque. Deze
vrome maagd schijnt, in navolging van onzen Goddelijke
Meester, door de genezingen, welke zij voor hen verwerft,
aan de geringen de voorkeur te schenken boven de groo-
ten en aanzienlijken. »
Dit jaar 4786 was, als ik mij zoo mag uitdrukken,
het eeuwfeest van de regeering van het Hart van Jesus,
gerekend van den dag af van deszelfs volkomenen zege-
praal te Paray-le-Monial, welke den 21 Juni 1686 plaats
had. Het verjaarfeest er van werd met eene groote vreugde
gevierd. Het H. Sacrament weid den ganschen dag uit-
gesteld , en de geheele communieteit betuigde den Zalig-
maker dank, zoowel voor zich zelve als voor de gansche
Orde, voor het onschatbaar geschenk van Zijn Goddelijk
Hart. Na den zegen met het Allerheiligste begaf men
zich onder het zingen der litaniën van het Heilig Hart
naar de kapel van den tuin. Daar waren op twee tafeltjes
onder hunne afbeeldsels, die op de zijmuren geschilderd
waren, de kostbare overblijfsels dei- dienstmaagd des
Heeren en die van den hoogvereerden pater de La Colom-
bière geplaatst. (1) «Het was niet, zegt ons het god-
vruchtig verhaal, zonder aandoening, dat wij binnen-
traden, terwijl wij de gebeenten van die godvruchtige
religieuse zagen uitgesteld op dezelfde plaats, waar zij,
volgens het zeggen van de oudsten onder ons, na de
inzegening der kapel drie uren in het gebed had door-
gebracht. »
(1) De schilderstukken zijn, helaas! in 1830 onder de witkalk
verdwenen. Men heeft wat al te getrouw den raad opgevolgd van
aommige achtingswaardige priesters, die in zake van restauratie ge-
heel op de hoogte van hunnen tijd waren.
-ocr page 146-
426
De geheele Orde vereenigde zich te Paray-le-Monial
om aan het Hart van Jesus op eene plechtige wijze dank
te betuigen, en er was reden voor: want indien men
overvloedige zegeningen van den Hemel ontvangen had,
men was ook aan groote gevaren ontsnapt. Die vreemde
geest, welke door den heiligen Stichter aan zijne Doch-
ter was aangeduid geworden als een voortdurend dreigend
gevaar voor de Instelling en waarvan in de bovengemelde
openbaringen zoo dikwerf spraak is geweest, die geest
had ongeloofelijke pogingen aangewend om ingang in
de Orde te krijgen, en ontwijfelbaar zou hij, indien hij
de bovenhand gekregen had, haar ondergang hebben
veroorzaakt.
Te Angers werd het klooster, men kan zeggen, dooi-
den Bisschop met geweld ingenomen. Henri Arnauld
kwam in persoon de verkiezing eischen van eene janse-
niste Overste (1670), die om haar slecht bestuur was
afgezet geworden. Wat vermochten arme maagden tegen
den wil van haren wettigen herder? Toen de Moeder
Maria Gonstantia ingevolge het verlangen van den kerk-
voogd was benoemd geworden, werden dadelijk de wer-
ken van de doctoren van Port-Royal ingevoerd en der-
zelver beginselen op het stuk van sacramenten met alle
gestrengheid toegepast. De zusters, die getrouw waren
gebleven, leden vervolging. In 1672 kwamen Arnauld
en Nicole op hunne beurt de zusters aanmoedigen om
op den ingeslagen weg voort te gaan. (1) Uit het bin-
nenste van hare spreekkamer regeerde Maria Gonstantia,
die veel verstand bezat, het bisdom en den bisschop
zelven. Er was niets minder noodig dan het gezag van
(1) Zie Henri Arnauld et sa Participation au jansenisme, door den
abbc Pletteau. Angers 1868.
-ocr page 147-
427
Lodewijk XIV om haar opnieuw af te zetten en den
vrede onder de kudde, welke zij haren ondergang te
gemoet voerde, te herstellen.
Dergelijke voorbeelden doen zich hier en daar in de
jaarboeken der Orde op. Die van het klooster van Cas-
tellane is vermaard. De jansenisten beroemden zich op
hunne overwinning van deze communieteit, die insgelijks
door haren Bisschop overheerscht werd; doch toen zij
dezelve zich aan den H. Stoel zagen onderwerpen, gaven
zij voor, dat zij door geweld daartoe was gebracht ge-
worden, hetgeen door de meest vrijwillige en plechtig-
ste verklaringen gelogenstraft werd. De aanleider van
deze verwarring was de beruchte Soanen, bisschop van
Senez, de heilige, de martelaar, de beleider der janse-
niste partij. Daar hij voor het overige alle deugden be-
zat, die met zijne ongemeene halstarrigheid bestaanbaar
waren, is het niet te verwonderen, dat hij door zijne
veelvuldige bezoeken er in geslaagd is om eene com-
munieteit te verleiden, waarvan hij als bisschop het voor-
naamste hoofd was, en waarvan hij ook de geestelijke
vader en de zaakbestuurder wilde zijn. Men weet, dat
hij, na door het Concilie van Embrun veroordeeld te zijn
geworden, weigerde zich te onderwerpen en dat de abdij
van Chaise-Dieu hem tot verblijf werd aangewezen. Het
viel moeilijk om de zusters van Castellane aan het ver-
stand te brengen, dat zij te gehoorzamen hadden aan
een vicarius-generaal van Arles, die aan het hoofd van het
diocees van Senez geplaatst was door hetzelfde gezag,
hetwelk haren Bisschop de bevoegdheid tot het uitoefenen
zijner bediening ontnomen had. « Wij kennen den waren
Herder, zeiden zij, wij hebben een afschuw van de stem
van den vreemdeling. » Zij hielden hare deur halstarrig-
lijk voor het wettig gezag gesloten. Geheel de Orde wee-
-ocr page 148-
428
klaagde over haar verzet en hield niet op den oppersten
Herder, den Bisschop der Bisschoppen, de genade eener
eenvoudige en ootmoedige onderwerping voor haar af te
smeeken. Deze genade werd in den loop van het jaar
1729 verkregen. God zond haar een Heilige, den abbé
de la Motte, den toekomstigen Bisschop van Amiens.
die zulk een goeden naam heeft wegens zijne priester-
lijke deugden en de aanminnigheid van zijne inborst. Zij
herkenden in hem een anderen Franciscus de Sales en
hare vooroordeelen weken langzamerhand voor de macht
van zijn geduld, zijne liefde en onveranderlijke zacht-
moedigheid. Weldra vernam geheel Frankrijk door mid-
del van een rondgaand schrijven, dat om eene publieke
ergernis te herstellen publiek werd gemaakt, dat zij in
den schoot der Kerk waren teruggekeerd. De Abbé de
la Motte rustte niet, voordat zij volgens den geest harer
roeping ware dochters van het Hart van Jesus geworden
waren. Een tafereel van het Heilig Hart, dat hij te Rome
had laten schilderen en zij uit zijne hand aanvaarden,
was het teeken des heils en het onderpand der ver-
zoening. (1)
Deze zeldzame afvallen, die door de troostrijkste terug-
keeringen gevolgd werden, dienden tot waarschuwing
en voorbeeld voor die kloosters, die zich aan hetzelfde
gevaar zagen blootgesteld. De dochters van den H. Fran-
ciscus de Sales verdubbelden hare waakzaamheid, haren
ijver en hare getrouwheid aan den Ordesregel, en toen
de tijd der zware beproevingen kwam, waren zij er op
voorbereid. Hare standvastigheid in hare roeping, hare
(1) Mémoires en forme de lettres, pour servir a l\'histoire de la
Vie de feu mesure Louis-Trancois-Gabriel d\'Orleant de la Hotte,
feéque d1\'Amiens.
2* edit., 2 vol. in 12. Malines, Hanioq, 1785.
-ocr page 149-
i2i)
gehechtheid aan haren heiligen levensstaat waren in de
noodlottigste dagen en onder de bloedigste vervolgingen
der omwenteling bewonderenswaardig. Toen de vertegen-
woordigers van het gezag, de deuren harer kloosters
openende, tot haar zeiden: «Gij zijt vrij. — Welnu,
hetzij zoo, antwoordden zij; eerbiedigt dan, als het zoo
is, al onze vrijheden, te beginnen niet die, welke ons
boven alle dierbaar is, namelijk, om in het klooster de
banden, welke ons aan God binden voortdurend nauwer
toe te halen. » De uitvoerders van het ruw geweld sleep-
ten eene van haar, die den eed op de constitutie niet
wilde afleggen, naar de gevangenis. Aan den voet van
den vrijheidsboom gekomen, zeiden zij haar: «Roep:
Leve de Republiek! » Zij kon geene andere woorden vin-
den dan: « Leve Jesus in mijn Itarl! »
Aurillac heeft de Moeder Nastraet niet vergeten, die
drie uur lang aan den schandpaal werd ten toon gesteld
en van den volgenden dag af aan den afschuwelijksten
van hare vervolgers de treffendste blijken van hare alles
omvattende naastenliefde gaf. De steden Puy, Brioude ,
Grasse zouden ons op hare beurt kunnen verhalen van
de Moeders Mabile, Dalbine, de Chaseaux, die de eer
hadden van voor den naam van Christus beschimpt en
mishandeld te worden. Hoevele anderen, wier in het
verborgen betoonde heldenmoed slechts God en Zijne
engelen tot getuigen had! De eenen , in den schoot harer
familie het leven van eene kloosterling leidende, verlie-
ten hare woning niet dan om ongelukkigen te onder-
steunen , bedroefden te troosten of de eene of andere in
het geloof wankelende ziel te schragen. Anderen gingen,
duizend gevaren trotseerende, ver van haar vaderland
eene plaats zoeken, waar het haar vergund zou zijn voort
te gaan, met naar de voorschriften van haren heiligen
20
-ocr page 150-
430
Regel te leven. Uit het overschot van verscheiden kloos-
ters had zich te Galatayud in Spanje eene kleine com-
munieteit gevormd. De inval der Franschen verstrooide
voor eene tweede maal deze arme en weerlooze vluchte-
lingen. Zij deelden in al de beproevingen en gevaren der
trouw gebleven geestelijkheid. Meer dan eens, in de
plaats harer afzondering verrast, ontkwamen zij slechts
door eene zichtbare bescherming\' des Hemels aan een
wissen dood.
Het eerste klooster van Lyon. erfgenaam van het hart
van den H. Franciscus de Sales , werd wel op eene liefe-
lijke wijze beloond voor het vertrouwen in deszelfs hei-
ligen Vader. Door verbanning ontging het aan de ver-
woesting, onttrok deszelfs dierbaren schat aan de ont-
heiliging door dien als eene heilige ark met zich mede
te nemen naar een vreemd land, vergaderde de verstrooide
kudde om zich heen en vond eene grootmoedige gast-
vrijheid in de Oostenrijksche Staten, waar de steeds
dreigende slagen der omwenteling het niet bereikten.
Na eerst te Mantua haar verblijf gevestigd te hebben,
welke stad men bij de nadering van bet Fransche leger
moest verlaten, na langdurige en avontuurlijke omzwer-
vingen door Karinthie en Stiermarken, vond deze geeste-
lijke Lyonsche volkplanting eindelijk te Venetië eene
rustplaats, en de inrichting, welke zij daarstelde en die
thans zeer bloeiend is, heeft, de herinnering aan haren
oorsprong niet verloren.
Men verhaalt, dat Roland, de toekomstige minister der
Conventie, krachtens het decreet der nationale vergadering
tot opheffing der kloosterorden, aan het hoofd der muni-
cipaliteit van Lyon, waarvan hij lid was, aan de deur
van dit klooster kwam aankloppen om den religieusen
aan te zeggen, wat men in die dagen den Wil der natie
-ocr page 151-
431
noemde. Hij was er op uil haar te doen weten, dat ze
vrijwaren, dat zij het klooster konden verlaten, als zij
dat goedvonden; ook wilde hij uit overmaat van voorzorg
zich vergewissen omtrent de beweegredenen, welke haar
er toe brachten om zoo stipt op het slot te zijn. Allen
antwoordden, dat zij slechts één verlangen hadden, en
dat was, te sterven zooals ze geleefd hadden, en de heilige
verbintenis, welke zij met God hadden aangegaan, tot
aan haren laatsten zucht te vervullen. Eene zuster nog-
tans ontbrak aan het appel: het was zuster Seraphia
Marteron, tachtig jaar oud, blind en doof en half ver-
lamd , overigens zoo tevreden met haren levensstaat,
dat er bijna geen dag voorbijging, dat zij er de geschie-
denis van niet aan de jonge zusters verhaalde, de Godde-
lijke barmhartigheid zegenende, haar tot zulk een hei-
ligen staat geroepen te hebben. Men was wel genood-
zaakt aan de officieren van de municipaliteit te bekennen,
dat zij van het decreet der Nationale Vergadering geen
kennis droeg, en dat men zich onthouden had haar ei\'
van te spreken, uit vrees van door zulk eene treurige tijding
de weinige dagen, welke zij nog te leven had, te ver-
bitteren en zelfs haren dood te verhaasten. Roland was
echter een al te goed burger om zich aan zulk eene
kleinigheid te storen; en niettegenstaande de dringende
smeekingen der Overste en der andere zusters om hem
er van af te brengen, maakte hij aanstalten om voort te
gaan en de gebrekkige zuster een verhoor in vereiscbten
vorm te doen ondergaan, toen eensklaps de ziekenver-
pleegster, in tranen wegsmeltende, zich voor zijne voeten
wierp en tot hem zeide: «Ik smeek u, mijnheer, ver-
schoon onze goede oude.... Haar leven is in uwe handen:
gij zult haar beul zijn, als gij ons verzoek niet toestaat. »
Hij was overwonnen en stemde toe om een weinig van
-ocr page 152-
432
de offlcieele vormen te laten varen, ten einde de eer-
biedwaardige oude van dagen eene al te levendige ont-
roering te besparen. De Overste geleidde hem met zijne
collega\'s naar de ziekenzaal, en dadelijk het woord ne-
mende, zeide zij: « Ziehier, Zuster, een heer, die u komt
bezoeken en die gaarne zou willen weten, of gij tevre-
den zijt. — Ja, antwoordde zuster Seraphia, er is
slechts één over wie ik niet tevreden ben. » Bij deze
woorden meent Roland de verklaring, naar welke hij
zocht, reeds in handen te hebben : « En is dat uwe
Overste ? » De goede oude zuster omklemt haar met hare
armen en zegt tot hem: « O neen, zeker niet. — En
over wie zijt gij dan ontevreden 1 Gij moet het aan mijn-
heer zeggen. — Ach! zeide zij, het is over mij zelve.
Ik ben reeds twee en zestig jaar lang in de Orde en ik
heb God nog niet bemind, gelijk ik het wenschen zou.
Ach! als men wist, hoe gelukkig het kloosterleven is,
niemand zou in de wereld blijven: het is het grootste
van alle goederen. » Roland keerde zich om, en de han-
den opheffende, zeide hij vrij luid: « Ach! welke deugd-
zame zielen! welke deugdzame zielen! »
Aldus werden vervuld de Goddelijke beloften, die beloften
waarvan de Gelukzalige de tolk was, toen zij, door de drin-
gendste beweegredenen de godsvrucht tot het aanbiddelijk
Hart van Jesus aanbevelende, zeide: « Maak, dat alle
geestelijke personen dezelve omhelzen: want zij zullen
er zooveel bijstand door verkrijgen, dat er geen ander
\' middel noodig is, om den eersten ijver te herstellen en
de nauwkeurigste naleving der voorschriften in de minst
goed geregelde kloosters, en om tot den hoogsten trap
van geestelijke volmaaktheid op te voeren die, welke
het getrouwst de voorschriften naleven. »
-ocr page 153-
HOOFDSTUK XXIX.
HET HART VAN JESUS EEN TEEKEN VAN TEGENSPRAAK
IN DE ACHTTIENDE EEUW. — DESZET,FS VEREERDERS
EN DESZELFS VIJANDEN.
In den loop van het jaar 1688, op den dag van O.L.V.-
Visitatie, had de Gelukzalige, die in geestverrukking was,
een blik in de toekomst, in welke zij de zegeningen zag,
die aan de zending, welke haar was toevertrouwd, be-
schoren waren, alsmede de werktuigen, van welke Chris-
tus zich bedienen wilde om na haar aan den voortgang
en ontwikkeling van Zijn groot plan tot barmhartigheid
en liefde te arbeiden.
In eene verhevene plaats van eene groote uitgestrekt-
heid en verrukkelijke schoonheid, zag zij een troon ge-
heel van vlammen, op welken het beminnelijk Hart van
Jesus rustte, terwijl uit de opening der wonde stralen
schoten, die de omgevende ruimte met warmte en hel-
derheid vervulde. Aan den eenen kant bevond zich tus-
schen den H. Franciscus de Sales en pater de La Colom-
bière de H. Maagd; aan den anderen kant waven de
Dochters van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie met hare Engel-
bewaarders, ieder met een hart in de hand, bijeen.
De H. Maagd noodigde hare welbeminde dochters uit
om naderbij te komen, daar zij haar, zeide zij, bewaar-
-ocr page 154-
434
sters wilde maken van den schat, welken de Zon der
Gerechtigheid zelve in de maagdelijke aarde van haar
hart gevormd heeft: een schat door de menschen mis-
kend en veracht, omdat hij hun verschenen is, bedekt
met dat verachtelijk slijk, waarin de Eeuwige al de be-
dorvenheid der zonde geworpen heeft. Zij hebben dan
ook, verre van zich met die gift te verrijken, dezelve
willen vernietigen. God heeft nogtans in Zijne barmhar-
tigheid hunne boosheid tot hun voordeel doen dienen,
zoodat het zuiver goud onder hunne slagen een munt-
stuk is geworden van eene onschatbare waarde en met
het merk der Godheid gestempeld, waarmede zij de groote
zaak hunner zaligheid kunnen tot stand brengen.
Deze Moeder van goedheid, zich steeds tot hare Doch-
ters wendende, sprak tot haar, terwijl zij haar het Godde-
lijk Hart toonde: «Ziedaar de schat, die u in het bij-
zonder geopenbaard wordt, uithoofde van de groote liefde
mijns Zoons voor uwe Instelling, welke Hij als zijn Ben-
jamin beschouwt. Het is daarom, dat Hij denzelven bij
voorkeur aan u heeft toebedeeld; niet alleen om er zel-
ven genot van te hebben, maar om allen overvloediglijk
daarmede te bedeelen, zonder te vreezen, dat hij zal
verminderen, want hoe meer gij er zult afnemen, hoe
meer gij zult vinden om er af te nemen. »
Zich vervolgens tot pater de La Colombière wendende,
zeide zij tot hem: « En gij, getrouwe dienaar van mijn
Goddelijken Zoon, gij hebt ook een groot deel in dien
schat, want, indien het aan de Dochters der Orde van
Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie gegeven is denzelven te doen
kennen en beminnen, is het voor de Paters van het
Gezelschap van Jesus weggelegd, de waarde er van te
doen kennen, opdat een ieder, door denzelven met de
verschuldigde dankbaarheid en eerbied te ontvangen, er
-ocr page 155-
435
\'
voordeel uit trekke. En naarmate zij hem dit genoegen
zullen doen, zal dat Goddelijk Hart, die rijke bron van
zegeningen, dezelve zoo overvloediglijk over hunne ambts-
verrichtingen uitstorten, dat de vruchten hunnen arbeid
en hunne verwachting zullen overtreffen, terwijl alles
zal strekken tot de zaligheid en de volmaking van ieder
hunner in het bijzonder. »
De heilige Stichter toen zich op zijne beurt tot zijne doch-
ters wendende, zeide tot haar: « 0 Dochters, die een
reuk ten goede hebt, komt putten uit de bron van zege-
ningen de wateren des heils, waarvan reeds eene kleine
uitstorting in de zielen heeft plaats gehad door de beek
der Constitutiën, die er uit ontsprongen is.»
Hij legde haar uit, dat zij in dat Goddelijk Hart een
gemakkelijk middel vonden om te voldoen, aan hetgeen
haar bij het eerste artikel van het Directorium, eene
samenvatting van al de voortreffelijkheid der Instelling,
was voorgeschreven: « Dat geheel haar leven en al hare
oefeningen strekken moeten om zich met God te ver-
eenigen. » Dat dat Goddelijk Hart dan het leven zij, dat
haar bezielt, en de liefde tot hetzelve hare voortdurende
oefening, omdat alleen het Hart van Jesus haar met God
kan vereenigen, « om door gebeden en goede werken
de H. Kerk te hulp te komen en de zaligheid van den
evennaaste te bevorderen. » Dat zij zouden bidden in
het Hart van Jesus, die zich opnieuw tot middelaar tus-
schen God en de menschen wil stellen. Dat hare goede
voorbeelden zouden zijn te leven overeenkomstig de
heilige grondregels en de deugden van dat Goddelijk
Hart, en dat zij, ten einde de zaligheid van den even-
naaste bevorderlijk te zijn, deze heilige devotie zou-
den verspreiden. Dat zij, eindelijk, zouden trachten den
goeden geur van het Hart van Jesus in die der geloo-
-ocr page 156-
436
vigen uit te storten, ten einde de vreugde en de kroon
van dat beminnelijk Hart te zijn. (1)
Een anderen keer- zag de Gelukzalige een schoonen
boom, die in de Orde van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie,
waar hij voor alle eeuwigheid bestemd was te groeien,
zijne wortels schoot, terwijl hij met zijne takken alle
kloosters overdekte, De zusters plukten er de vruchten
van om zich zelven daatmede te voeden en ze aan allen
uit Ie deelen. Eene andere afbeelding van de godsvrucht
tot het Heilig Hart van Jesus. (2)
Deze geheimzinnige visioenen werden na den dood van
de Gelukzalige ten volle verwezenlijkt, en weldra zag men
het werk des Heeren door de door Hem uitgekozen werk-
tuigen met ongeloofelijke zegeningen voortgeplant worden.
(1)   Dit gchcele visioen wordt verhaald ia een brief van de Geluk-
zalige aan de Moeder de Saumaise van Juli 1688.
(2)   Brief aan de Moeder de Saumaise van de maand Juni 1689.
Er komt ook het volgende in voor betrekkelijk het Gezelschap van
Jesns: »De goede pater de La Colombière heeft verkregen, dat, na
onze dierbare Instelling, zijne Orde zal begunstigd worden met al
de genaden eu bijzondere voorrechten der godsvrucht tot het Heilig
Hnrt van onzen Heer Jesus Christus, die hun belooft, dat Hij over-
vloediglijk en met kwistige hand Zijne zegeningen zal uitstorten over
de werken van naastenliefde, en de zielen, welken zij hunne zorgen
wijden. En het komt mij voor, dat dat Goddelijk Hart zulk een
vurig verlangen heeft om bijzonderlijk door die goede Paters gekend ,
bemind en aangebeden te worden, dat Hij hun, als ik mij niet be-
drieg, belooft om zoodanig de zalving Zijner vurige liefde met kracht-
dadige en machtige genaden over hunne woorden uit te storten, dat
zij zullen zijn als tweesnijdende zwaarden, die in de verstcendste
harten der halstarrigste zondaars zullen doordringen , om er de heilige
bron van boetvaardigheid, welke de zielen zuivert en heiligt, uit te
doen voortkomen. Zij moeten nogtans tot dat einde trachten alle
kennis te putten uit de onuitputbare bron van alle wetenschap der
Heiligen."
-ocr page 157-
437
De aandrift om zicli aan het Hart van Jesus toe te
wijden en vereerders voor hetzelve te winnen was in
de Orde algemeen. Van alle kanten zag men altaren ter
eere van het Heilig Hart oprichten; hroederschappen
werden ingesteld, eerst door het gezag der hoofden van
het bisdom, later met goedkeuring van den H. Stoel;
de Pausen Innocentius XII, Clemens XI, Benedictus XIII
begiftigden dezelve met groote voorrechten en kostbare
aflaten. Men begon ook op den door den Zaligmaker
aangewezen dag het feest van het Heilig Hart te vieren,
namelijk, op den Vrijdag na het octaaf van het H. Sacra-
ment. Van Dyon, waar wij dezelve sedert het jaar 1686
hebben zien ingevoerd, ging zij naar Bergen in Henegou-
wen, naar Aix in Provence (1093), naar Bourdeaux,
naar Marseille (1699) en naar verschillende andere plaat-
sen van Frankrijk en het buitenland. Een opmerkens-
waardig feit is het, dat de bisschop van Autun, door
vijf kloosters te gelijk aangezocht, niet voor 1713 toe-
stond om dit feest met mis en eigen officie te vieren :
daardoor werd, tegen alle waarschijnlijkheid in, een woord
bewaarheid van de Gelukzalige, die verklaard had, dat
het feest van het Heilig Hart in geheel Frankrijk zou
zijn ingesteld, voordat in het bisdom, waar het zijn oor-
sprong had, de viering er van zou zijn toegestaan.
Op deze wijze had de openbare vereering van het
Hart van Jesus, van klooster tot klooster, van broeder-
schap tot broederschap voortgeplant, in het platteland
en de dorpskerken doordringende, in eene tijdruimte
van twintig jaar reeds de rondte door Frankrijk gedaan.
God had haar nog wel andere uitbreiding weggelegd. Hij
deed daartoe buitengewone en zichtbaar providentieele
gebeurtenissen dienen. Wie weet niet, door welke ge-
denkwaardige omstandigheden deze zegenrijke devotie
20*
-ocr page 158-
438
in MarseUle en de geheele Provence zoo populair
werd\'?
Het was te midden dei\' afgr\'yselijkheden van de pest.
die, geheele gezinnen verdelgende, eensklaps veertig dui-
zend menschen wegmaaide, in eene stad, verstijfd van
ontzetting, bij het zien der straten en openbare plaatsen
met dooden en stervenden opgevuld, dat Belsunce, die
held der christelijke naastenliefde en van priesterijver, zijne
stem verhief om zijn volk, waarop de arm van God niet
ophield te drukken, te vermanen zijn toevlucht te nemen
tot het ontfermingsgezinde Hart van den Verlosser der
menschen. <c In omstandigheden als die, waarin wij ons
bevinden, tot wien anders, riep hij uit, zouden wij onze
toevlucht kunnen nemen, ten einde de gramschap des Hee-
ren te doen bedaren en het wegnemen der plaag, wat
men van Hem alleen verwachten kan, te verkrijgen,
tenzij tot den Goddelijken Verlosser onzer zielen, onzen
Middelaar bij Zijn hemelschen Vader\'.\' Hij is altijd be-
reid ons aan te hooren; Hij kan, als Hij het goed
vindt, de rampen, waaronder wij zuchten, doen ophou-
den; Zijne goedheid is duizendmaal zoo groot als onze
boosheid; Hij wil den dood des zondaars niet, maar dat
hij zich bekeere en leve. Smeeken wij dan, in zak en
asch aan Zijne voeten nedergeknield, Zijne barmhartig-
heid af, en trachten wij Zijn aanhiddelijk Hart, dat zelfs
de ondankbare en zondige menschen, ten einde hun
Zijne liefde te doen blijken, tot uitputtens toe bemind
heeft, door een oprecht en spoedig berouw tot mede-
lijden te stemmen. Indien wij ons met waarlijk vermor-
zelde en verootmoedigde harten tot Hem wenden, laten
wij alsdan met vertrouwen verwachten, dat wij niet
zullen worden afgewezen, en dat wij in dien mensch-
geworden God, die onuitputbare bron van alle genaden,
-ocr page 159-
439
een spoedig en zeker middel tegen onze rampen en het
einde onzer jammeren zullen vinden. Het is in Zijn naam,
dat wij moeten bidden, indien wij ons verzoek willen
verhoord zien. In Zijn Naam en door de kracht van
Zijn heiligen Naam worden de grootste wonderen ge-
wrocht. » (1)
En op den dag van Allerheiligen zag men hem, dezen
nieuwen Carolus Borromeus, vergezeld van het over-
schot zijner geestelijkheid, zich hlootvoets, met een touw
om den hals, het kruis in de armen, naai\' het altaar
begeven, dat hij op de openbare wandelplaats had doen
oprichten. Daar sprak hij in eene stilte, die slechts door
het gezucht en gesnik der aanwezigen onderbroken werd,
met eene bewogen stem de akte van eerherstelling en
die van toewijding aan het Hart van Jesus uit. Van dat
oogenblik af verminderde de geesel, die door hoetdoe-
ning en gebed overwonnen was, merkelijk, en toen hij
ophield, vereenigde zich de stem der kudde met die des
herders om te herhalen: «Gelukkig, duizendwerf ge-
lukkig het volk, dat door zijn afkeer van godonlheiligende
nieuwigheden, door zijn onwrikbare gehechtheid aan de
oude en heilige leer, door zijne ootmoedige en volkomen
onderwerping aan de beslissingen der Kerk, de Bruid
van Jesus Christus, door de ordelijkheid en heiligheid
van zijn leven, bevonden zal worden naar het Hart van
Jesus te zijn, en welks naam in dat aanbiddelijk Hart
zal geschreven staan! Hij zal deszelfs leidsman zijn op
de gevaarvolle wegen dezer wereld, hun troost in hunne
wederwaardigheden, hunne schuilplaats in de vervolgin-
gen , hun verdediger tegen de poorten der hel, en hunne
(1) Oeuvrcs choises de M. de Bclsunce, é\'vcquc de Marseille.
-ocr page 160-
440
namen zullen nooit uitgewischt worden uit het boek des
levens. » (1)
Toen andermaal de geesel dreigde, gaf dit aanleiding
tot eene groote handeling van godsvrucht van de zijde
der magistraat in naam der burgerij. De schepenen deden
beloften van elk jaar op den feestdag van het Heilig
Hart in de kerk van het eerste klooster van Onze-Lieve-
Vrouwe-Visitatie te communiceeren, er eene met het
wapen der stad versierde flambouw van witte was te
offeren en dien zelfden dag eene openbare processie bij
te wonen. Hun geloof en vertrouwen werd boven alle
hoop en verwachting beloond. Marseille, dat door des-
zelfs handel met het Oosten aan den inval van die ge-
duchte plaag altijd is blootgesteld, heeft sedert deze ge-
lofte is gedaan er nooit meer iets van geleden. De stad
heeft deze weldaad niet vergeten, en niets zou hare
katholieke bevolking kunnen beletten, luide te verkon-
digen, dat zij hare redding aan het Hart van Jesus is
verschuldigd, en Hem daarvoor alle jaren op de plech-
tigste wijze dank te betuigen. (2)
Ziedaar feilen, die in het volle daglicht geschitterd
hebben en waarvan de gansche wereld getuige is: wij
(1)   Oeuvrcs choisics etc.
(2)   In 1821, eene eeuw na de bevrijding van de pest, richtte men
binnen Marseille eene kapel op ter eere van het Heilig Hart, om die
te vervangen , welke de revolutionnnire slonncn hadden omgeworpen.
Op de» hoofdstecn van het gebouw grifte men, naast dien van Bel-
sunce, de namen van den gouverneur en der rcgeeriDgsleden, die
zich gedurende het woeden der besmetting door hunne toewijding
hadden onderscheiden; zoo vindt men er de namen van de 1\'illes ,
de Langeron, Estelle, Rosé, enz. Ik bemerk er ook de namen op
van Moustier en Dieudé, twee der schepenen, die de geloften ter
eere van het Heilig Hart aflegden.
-ocr page 161-
441
behoeven ze aan niemand te vertellen. Wat nogtans niet
algemeen geweten wordt, is, dat dat geloof en die liefde
in Belsunce machtig ondersteund werden door de boven-
natuurlijke mededeelingen van eene nederige Dochter
van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie getrouwe navolgster
van Margaretha Maria, wier deugden, ijver en boven-
natuurlijke gaven in haar herleefden. Bij de vertrouwe-
lijke gesprekken, welke zij met den godvruchtigen kerk-
voogd had, vermaande Anna Magdalena Rémusat hem
meestentijds om al zijne hoop op het aanbiddelijk Hart
van Jesus te stellen. Zij was eene van die Dochters van
Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie, wier handen onophoudelijk
bezig waren de vruchten Ie plukken van den geheim-
zinnigen boom, door God zelf in den wijngaard der Orde
geplant, en dezelve aan de geloovigen te doen proeven. (1)
(1) Den 17 October 1713, de verjaardag van den dood der Ge-
lukzalige Margaretha Maria , gaf de Zaligmaker aan de zuster Anna
Magdalena Rémusat te kennen, „dat Zij bestemd was om die groot-
moedige ijveraarsler voor Zijne belangen te vervaDgen , eu om aan
de Dochters van den II. Franciscus de Salcs te lccren, dat, aange-
zien Hij uit haar midden de deugdzame jongedorhlers heeft genomen,
die Hij met de zorg voor Zijne eer belastte, zij zich allen moesten
beschouwen als dochters van Zijn Hart, op wie bijzonderlijk de ver-
plichting rust de vereering er van overal te verbreiden." Zij zelve
schreef den 14 October 1721 aan haren biechtvader: „Aanstaanden
Vrijdag, den verjaardag van den dood van onze zuster Alacoquc, zal
het acht jaar geleden zijn, dat Christus mij Zijne plannen omtrent
mij, rakende de eer van Zijn aanbiddelijk Hart, op eene bijzondereen
buitengewone wijze deed kennen. Ik hoop eens over dat alles met u
te kunnen spreken. Indien deze brief u voor Vrijdag gewordt, zult
gij mij zeer verplichten, zoo gij niet verzuimt aan bet altaar er dank
voor te betuigen." Dusdanig was de innige en , oir. mij zoo uit te
drukken, de familie-vcreering, welke men, lang voor zij door den
H. Stoel onder de Gelukzaligen werd geplaatst, in de Orde van Onze-
Lieve-Vrouwe-Visitutie aan Margaretha Maria bewees. Zie : Vie de la
-ocr page 162-
442
Is het niet roemrijk voor onze Gelukzalige, op deze wijze
door de kracht van haar voorbeeld en haren geest tot
het heil van dit goede volk en het vuur van deszelfs dank-
baarheid jegens den Verlosser te hebben medegewerkt\'?
Het was ten gevolge van deze groote gebeurtenissen,
dat het feest van het Heilig Hart gevierd werd en onder
de feesten van den eersten rang gerekend, en dat niet
alleen in het bisdom van Marseille, maar ook in die van
Aix, Arles en Toulon, welke, ook eenigermate door den
geesel getroffen geweest zijnde, niet tevergeefs hunne
toevlucht tot het Hart van Jesus genomen hadden. De-
zelfde maatregel werd sedert den 26 Januari 1721 te
Autun genomen; van 1718 af was dit het geval te
Lyon. Het voorbeeld van deze oude en vermaarde ker-
ken moest onvermijdelijk als gevolg hebben, het overige
gedeelte van Frankrijk in beweging te brengen,
In zijn mandement tot dankbetuiging, gepubliceerd den
26 September 1721, richt Belsunce deze roei\'ende ver-
maning tot de zeelieden van Marseille: « En gij mijne
dierbare broeders, die u op de zee en de gansche uit-
gestrektheid der wateren begeeft, verkondigt Zijn lof van
het eene einde der aarde tot het andere; maakt alle
volkeren, zelfs de barbaarste, bekend met den roem.
de macht en de oneindige barmhartigheid van het Heilig
Hart van Jesus, die voor ons wonderen heeft gewrocht,
en die eindelijk de vreugde heeft doen volgen op de
langdurige rampen, welke wij te lijden hebben gehad. »
Men denke niet, dat deze godvruchtige kerkvoogd met
deze woorden slechts bedoelde om de majesteit zijner
tri\'s-honorée Soeur Anne-Mugdeleine Rémusut, J&éligieuse de la Visi-
talion Sainte-Marie, morte en odeur de sainieté dans Ie premier mo-
nasthe de Marseille.
Murseille 1760.
-ocr page 163-
443
toespraak door de toevoeging van een grootsch beeld nog
meer luister bij te zetten. Neen; ernstiger, zijnen aposto-
lischen ijver waardiger gedachten hielden hem bezig: hij
wist, dat Marseille door deszelfs handel geroepen was
om ten aanschouwe van het ongeloovig musulmanisme
alle levendige krachten van het christendom ten toon te
spreiden. En inderdaad, deze katholieke stad, die op
zulk een schoonen oorsprong kan roemen, deze Griek-
sche volkplanting, voor het Evangelie gewonnen door hem,
dien Jesus beminde, toonde zich zulk eene schoone roe-
ping niet onwaardig te zijn. Het duurde niet lang, of
zij zag hare schepen met de kennis van het Evangelie
ook de kennis van het Hart van Jesus en de liefde tot
hetzelve naar de door dezelve bezochte stranden over-
brengen. In 1733 werd te Constantinopel in de voorstad
Galata eene broederschap opgericht; zij had tot zetelde
kerk van den H. Paulus der Paters predikhecren, en
het is vrij waarschijnlijk, dat zij hoofdzakelijk bestond
uit Marseilliaansche kooplieden, die zich om hunne zaken
in de staten van den Grooten Heer gevestigd hadden.
Dit apostolaat verspreidde deszelfs stralen langs alle boor-
den van de Middellandsche zee. Op deze wijze verzamelde
de kerk der Jezuieten van Antoura in den Libanon (1726),
die der Capucynen van Alepo (1740), die der Maro-
nieten te Damaskus (1730) de christenen der verschil-
lende ritussen van Syrië onder dezelfde banier; en tot
eer van het Goddelijk Hart zullen wij zeggen, dat het
in die streken, welke voor barbaarsch doorgaan, won-
deren van genade en heil uitwerkte. Het bewijs daarvoor
is, dat na de verwoestingen in die eertijds zoo bloeiende
missièn, de evangelische werklieden, die een dertigtal
jaren geleden daarheen gezonden werden, dat vuur,
waarvan zij nog eenige vonken vonden, gemakkelijk heb-
-ocr page 164-
444
hen kunnen doen ontvlammen. Een hunner (1) kreeg in
4831 bevel uit Rome om zich naar Syrië te begeven.
Voor zijn vertrek wierp hij zich aan de voeten van Gre-
gorius XVI en vroeg hem, hoe te handelen. « Dat de
godsvrucht tot het Heilig Hart van Jesus in eere zij, »
antwoordde hem de algemeene Vader der geloovigen.
Hij wist genoeg en vroeg niet verder; en gedurende een
apostolaat van twee en dertig jaar, dat hij wijdde om de
les van den Stedehouder van Jesus Christus in beoefening
Ie brengen, heeft hij wonderbare uitwerkselen verkregen.
De reiziger, die heden de uitgestrekte vlakten van
Coele-Syria van den grooten Hermon tot aan Baalbeck
doortrekt, bewondert overal op zijn doortocht een over-
vloed van christelijk leven, waarover hij des te meer in
verrukking geraakt, naardien hij het in deze woeste
streken niet verwachtte. Men zegt hem, dat hij in de
missie van het Heilig Hart is. In een groot getal dorpen
toont men hem arme Arabische meisjes, die door de
gelofte van zuiverheid bruiden van Christus zijn gewor-
den, en de dienstmaagden van allen door de verbinte-
nis, welke zij aangegaan hebben om haar leven aan de
beoefening der naastenliefde en aan den ijver voor den
godsdienst te wijden. Zij zijn het, die de jonge meisjes
in de vreeze des Heeren opvoeden, en de huisgezinnen
zuiveren van de besmetting der turksche zeden. Hare
geheele woning bestaat uit eene schamele hut, haar bed
is eene eenvoudige mal, en zij verwachten haar dage-
lijksch brood van de milddadigheid der aanzienlijken van
den omtrek, die niet zelden vergeetachtig is. Die opoffe-
ringen tellen zij echter voor niets, als zij maar zielen
(1) Paler Paul Riceadonna, S.J. den 19 September 1863 te Maal-
luka de Znhleh overleden.
-ocr page 165-
345
voor Christus kunnen winnen. Vraag haar, hoe ze hee-
ten, zij zullen u zeggen, dat ze Arabische zusters van het
Heilig Hart zijn.
Uit het Leven van Margaretha Maria,
dat in de vorige eeuw in het Arabisch is vertaald ge-
worden , hebben zij de geheimen van het Hart van Jesus
geleerd. (4)
In 1864 bevond zich een Fransche priester, een apos-
tel der christelijke naastenliefde, daags voor het feest
van het Heilig Hart te Zahleh en was daar getuige van
een vroom gekijf tusschen de Grieksche priesters en die
van de Maronieten der stad. De eenen zoowel als de
anderen wilden niet alleen als aanwezigen, maar als
officianten aan de groote plechtigheid van den volgenden
dag deelnemen. Hoe nu het verschil werd bijgelegd, doet
er niet toe; van meer belang is bet, dat toen de Fransche
priester aan hen gevraagd had, waarom zij er zoo op-
(1) Toeu d\'Alerabevt vernam, dat het Leven van de Gelukzalige
door een geleerden missionnaiis van het Gezelschap van Jesus in bet
Arabisch was vertaald geworden, kon hij een zeker gevoel van spijt
niet onderdrukken en voegde de volgende aanteekening toe aan zijne
Lofrede op Mgr. Languet: »Zou men kunnen gelooven , dat een pater
Fromaga, een in het Arabisch zeer ervaren Jezniet, zich de moeite
heeft getroost om het Leven van Maria Alacoque in die taal over
te brengeu en het te Antoura, eene stad in de Anti-Libanou, te laten
drukken ter onderrichting van de Oostersche christenen? Arme chris-
tenen 1 nu wordt gij eerst goed onderwezeu 1 En gij, arme schrijvers,
gij meent nu, dat uwe werken wonderwerken zijn, omdnt zij de eer
gehad hebben in het Engelsch of in het Duitsch te zijn vertaald ge-
worden ! Wat kunt gij aan de vertaling van het Leven van Maria
Alacoque
tegenoverstellen?" Arme d\'Alembert, die dezelfde eer niet
genoten heeft I Maar in ernst, indien men zich de moeite getroost
had om zijne philosophische werken of andere in het Arabisch te
vertalen, zou meu kunnen aannemen, dat de Oostersche christenen
er veel bij zouden hebbeu gewonnen ?
-ocr page 166-
446
gesteld waren om bij dat feest vertooning te maken, hem
geantwoord werd: « Ach! het is geen kwestie van eer,
neen: maar sedert Bouna Boulos (1) het Heilig Hart onder
ons gepreekt heeft, sedert Zahleh de stad van het Heilig
Hart
is geworden, hebben wij verrassende bekeeringen
gezien: wij hopen er nog meer te zien, als het God be-
haagt ; ziedaar waarom wij er zoo op gesteld zijn om bij
het feest onze plaats in te nemen. »
De getuige van dit stichtend voorval maakt de bemer-
king: «Op deze wijze verwezenlijken zich dagelijks de
woorden van den Zaligmaker, toen Hij aan de Geluk-
zalige Margaretha Maria Alacoque beloofde, dat Hij aan
de priesters, die het Heilig Hart zouden vereeren, eene
geheel bijzondere genade zou schenken om de verstokste
harten te roeren. » (2)
De zegenrijke devotie had in het verre Oosten eene
niet minder goede ontvangst genoten dan in den Levant,
en zelfs China was Turkije en Syrië in dat opzicht voor-
uit: want sedert 1709 vinden wij twee broederschappen
van het Heilig Hart, de eene te Macao, de andere te
Pekin in de kerk der Jezuieten, en eene derde werd
in 1743 zelfs in het binnenste van het keizerlijk paleis
opgericht. Talrijke brieven van missionarissen uit de
vorige eeuw bevestigen, dat het geloof en de godsvrucht
van de christenen van het Hemelsche Rijk eene krachtige
opwekking vonden in de beschouwing van dat aanbidde-
lijk Hart, dat zooveel uit liefde tot ons geleden heeft.
Kon het Hart van Jesus trots de vreeselijke hinder-
palen , door de vervolging aan den ijver der missionna-
(1)   Arabische naam van pater Paul Riccadonna.
(2)   Lettres do M. 1\'abbé Soubiranne, directeur géoéral de 1\'Oeuvre
des ccoles d Oriënt. Maallaka de Zahieh, mai-juin 1863. Bulletin
de 1\'Oeuvre,
novembre 1864.
-ocr page 167-
447
rissen in den weg gelegd, in de Japansche eilanden door-
dringen en daar in de familiën, die niet alle herinnering
aan het apostolaat van den H. Franciscus Xaverius ver-
loren hadden, eenige vereerders aanwinnen? Dat zou
bij den tegenwoordigen toestand van zaken zeer moeilijk
zijn om uit te maken. Wat er van zij, het valt niet te
betwijfelen, of daar zoowel als elders zal meer dan een
hart bereid geweest zijn om aan de roepstem des Heeren
gehoor te geven. Ik verlang geen ander bewijs er voor.
dan hetgeen een godvruchtig schrijver, aan wien ik deze
treffenden trek ontleen, ons verhaalt: «In de kerkelijke
geschiedenis van Japan vindt men, dat te Fita, eene
stad van het koningrijk Bungo, een jong kind, nog hei-
den, slechts acht jaar oud, en met een edelen en goeden
geest begaafd, zich eens in de kerk tot den katechiseer-
meester vervoegde en hem vroeg, om eene afbeelding van
Dengenen, die voor de zaligheid der menschen gekrui-
sigd was geworden. De katechiseermeester gaf hem een
stervend Christusbeeld, dat zich daar bevond. Dit kind,
het eenigen tijd met aandacht beschouwd hebbende,
zeide hem, dat hij wel de wonden aan handen en voe-
ten zag, maar niet die, welke Hij na Zijn dood in de
zijde ontvangen had. Een van onze paters, die voor de
bediening der geloovigen in deze stad woonde, daarop
aankomende en hoorende wat hij verlangde, gaf hem
eene afbeelding met een dood lichaam, die op het altaar
was, welke het kind met aandacht beschouwde en zeide,
dat hem deze veel meer genoegen deed uithoofde van
de wond in de zijde; na dezelve goed bezien te hebben,
vroeg het om gedoopt te worden.» (1)
(1) Le livre des Elus, par Ie K. P. J. B. iz Snint-Jure, de la
Compagnie de Jcsus, chap. XIV, de la Plaie du colt\';.
-ocr page 168-
448
Op deze wond in de zijde, die liefdeaanduidende wond,
die het aanbiddelijk Hart van den Verlosser laat zien,
op deze was het, dat Margaretha Maria in last had de
oogen der gansche wereld te doen vestigen, opdat de
wereld door de onwederstaanbare macht der liefde zou
overwonnen worden. Wat te denken van eene devotie
die overal waar zij zich vertoont zoo populair wordt,
en welker taal, even welsprekend als verstaanbaar is en
zoowel te Constantinopel als te Pekin, zoowel te Rome
als te Parijs begrepen wordt? Voorzeker, deze devotie
is groot onder alle, zij verdient van de zijde der geloo-
vigen allen eerbied en vertrouwen.
Men zal zich na dit alles verwonderen, dat Rome
zoolang gedraald heeft, dezelve, door het aanwijzen van
haren rang in de kerkelijke liturgie, de hoogste bekrach-
tiging te geven. Zou men daarop niet kunnen antwoor-
den, dat Rome in hare verstandige liefde in dit geval
liet gedrag navolgt eener moeder, die er van houdt om
zich door hare kinderen te laten verzoeken, wel wetende,
dat hoe meer zij draalt met aan hun verlangen toe te
geven, hoe vuriger het wordt? Hoelang is het leerstuk
der Onbevlekte Ontvangenis niet het dierbaarste geloofs-
punt geweest van alle godvruchtige vereerders van Maria,
voordat het een leerstuk der Katholieke Kerk werd!
Was het ook niet nuttig en heilzaam, dat alle Katho-
lieke natiën uit eigen beweging zich begaven tot het
Hart van Jesus, dat haar door de enkele kracht Zijner
liefde tot zich trekt, alvorens de Kerk aan haar eene
wet oplegde om het door een bijzonder huldebetoon te
vereeren? Voor het overige, heffen de Pausen, zoodra
zij de geloovigen machtigen om binnen de grenzen eener
broederschap, waaraan zij overvloedige aflaten verleenen,
eene devotie te beoefenen, allen twijfel aan derzelver
-ocr page 169-
449
wettigheid op. Alleen de tijd dacht hun nog niet geko-
men te zijn om hunne goedkeuring te hechten aan eene
bijzondere mis en officie, opzettelijk ter eere van het
Heilig Hart vervaardigd. Een tot dat einde door Maria
van Modena, koningin van Engeland, aan den H. Stoel
gericht verzoek werd ter onderzoeking naar de Congre-
gatie der Riten verzonden, en deze vergadering bracht
(30 Maart 1697) afwijzend advies uit. Alles wat werd
toegestaan, was het vieren op Vrijdag na het octaaf van
het H. Sacrament van de Mis der Vijf "Wonden, die reeds
in het supplement van het Romeinsche missaal stond.
Daardoor werd stilzwijgend eene kerkelijke vereering be-
toond aan het aanbiddelijk Hart, dat uit liefde tot ons
is gewond geworden.
Eenige jaren later verzocht het klooster van Annecy
uit naam van de geheele Orde Paus Clemens XI om
dezelfde gunst. De H. Vader antwoordde bij eene breve
(4 Juni 1704) waarin hij hulde bracht aan de vereering
van het Hart van Jesus, maar vermeed om uitspraak te
doen omtrent het verzoek, dat hij ter onderzoeking naar
de Congregatie der Riten zond. Ziehier den inhoud der
breve:
«Gij handelt wijs en godvruchtig, de vervulling uwer
wenschen van den wil van God afhankelijk te stellen,
alsmede alle zorg voor de instelling dezer devotie aan
Hem over te laten, en in stilte het gevoelen af te wach-
ten van de H. Kerk, dat geen ander is dan regelrecht
en langs den kortsten weg tot het Hart van Jesus te
gaan. Inderdaad, de geloovige ziel zou geen aangenamer
dienst kunnen bewijzen aan den hemelschen Rruidegom,
die, om door eene mystieke uitdrukking in de H. Schrift
aan te toonen, dat de welbeminde door een ootmoedigen
en eenvoudigen blik van haar verstand , en door de volg-
-ocr page 170-
450
zaamheid van haren geest en de ondergeschiktheid in
hare verlangens genade bij Hem heeft gevonden, tot haar
zegt: Gij hebt mijn hart gewond, mijne zuster, mijne bruid,
door een uwer blikken, en dooreen uwer haren.
Ook daar-
door was het, dat verdiend heeft prijzenswaardig bevon-
den te worden de Profeet, van wien God gezegd heeft:
Ik heb üavid gevonden, den zoon van Jesse, een man naar
mijn hart, die al mijne bevelen volbrengen zal.
Dat is het
wat wij gemeend hebben goed te zijn u te moeten zeg-
gen uit aanmerking van uwe godsvrucht en gehoorzaam-
heid , onze welbeminde Dochters in Jesus Christus, aan
wie wij de instorting van den hemelschen dauw der ge-
nade toewenschen, en aan wie wij tot dat einde uit
geheel ons hart onze apostolischen zegen schenken Ge-
geven te Rome enz. »
Zoo stond het met de zaken, toen een leerling van
pater de La Colombière, gelijk hij geheel aan het Hart
van Jesus toegewijd, het besluit vormde om zich bij den
11. Stoel tot den tolk der gansche christenheid te maken,
ten einde te verkrijgen, dat dat Goddelijk Hart, over-
eenkomstig het aan Margaretha Maria uitgedrukte ver-
langen, eindelijk eene bijzondere en plechtige vereering
mocht te beurt vallen. De roeping van pater Gallifet tot
deze heilige onderneming is al te merkwaardig om met
stilzwijgen voorbij te gaan; wij zullen dan het verhaal,
dat hij zelf er van heeft opgesteld, hier laten volgen.
«In het jaar 1680, zegt hij, toen ik mijn noviciaat
geëindigd had, had ik het geluk te komen onder de
geestelijke leiding van pater de La Colombière, den gees-
telijken leidsman, dien God gegeven had aan de Moeder
Margaretha, die toen nog in leven was. Van dezen die-
naar Gods was het, dat ik het eerste onderricht betref-
fende het Heilig Hart van Jesus ontving, en van dat
-ocr page 171-
451
oogenblik af begon ik hetzelve te achten en lief te krij-
gen Na mijne theologische studiën volbracht te hebben,
werd ik gezonden naar het huis St. Joseph te Lyon,
dat bestemd is voor het derde jaar noviciaat, dat wij
volgens de regels onzer Instelling houden. Daar kreeg
ik bij het verplegen der zieken in het hospitaal eene
kwaadaardige koorts, die mij binnen weinige dagen op
den rand van het graf bracht. De geneesheeren gaven
alle hoop op, en op den zesden of den zevenden dag
dachten zij, dat mijn dood zoo zeker en zoo nabij was,
dat men meende, uit vrees dat ik niet zoo lang meer
zou leven, de terugkomst van den koster, die uitgegaan
was, niet te moeten afwachten om de H. Olie uit te
reiken, maar onmiddelijk naar het naastbijgelegen kloos-
ter te ijlen om dezelve daar te halen ten einde mij het
H. Oliesel te kunnen toedienen. Eenige uren daarna
verloor ik mijn bewustzijn en mijn gevoel; ik lag te
zieltogen en elk oogenblik dacht men, dat ik den geest
zou geven. Toen het zoo hopeloos met mijn leven stond,
gevoelde een mijner vrienden, dien wij als een heilige
beschouwden (1), zich opgewekt om zich voor het H. Sa-
crament neder te werpen en eene belofte te doen voor
mijn herstel. Hij beloofde aan den Zaligmaker, dat bij-
aldien het Hem behaagde mij het leven te sparen, ik
hetzelve geheel zou doen dienen tot de verheerlijking
van Zijn Heilig Hart. Zijn gebed werd verhoord; ik ge-
nas, tot verbazing van den geneesheer. Ik was onbe-
wust van de belofte, die men buiten mijn weten gedaan
(1) Zoo. dat pater Croiset niet geweest zijn? Zijne tegenwoordig-
heid te Lyon, de roep van heiligheid, waarin hij stond, en zijne gods-
vrucht tot het Heilig Hart schijnen tot deze vooronderstelling te
machtigen.
-ocr page 172-
452
had; maar toen het gevaar geweken was, werd ze mij
geschreven ter hand gesteld. Ik bekrachtigde dezelve uit
geheel mijn hart, en ik beschouwde mij van toen af als
een krachtens eene door de Voorzienigheid gewaarmerkte
keuze aan het aanbiddel\'yk Hart van mijn Goddel\'y\'ken
Meester toegewijden man. Alles wat Zijne eer betrof
werd m\'y\' kostbaar en het voorwerp van mijn ijver. »
Op dat tijdstip droeg pater Gallifet nog geen kennis
van het Gedenkschrift der Gelukzalige haar eigen leven
betreffende; eerst eenigen tijd na haren kostbaren dood
hoorde hij voor de eerste maal er van spreken. Hij kreeg
toen een groot verlangen om het te zien, en op verzoek
van de religieusen van het klooster van Lyon werd hem
het oorspronkelijke, door de hand van de dienares van
God zelve geschreven, door die van Paray-le-Monial toe-
gezonden. De lezing er van vervulde hem met vertroos-
ting, en de indrukken der genade, welke hij toen ont-
ving, werden nooit in zijne ziel uitgewischt. Daar hij
zich overtuigd hield, dat het met vele zielen eveneens
zou zijn, wenschte hij vuriglijk dat geschrift te kunnen
verspreiden, maar kon het middel daartoe niet vinden,
toen opende de Voorzienigheid een levensweg voor hem,
waaraan hij nooit gedacht had. In het jaar 1723 werd
hij door den Generaal zijner Orde naar Rome geroepen
om daar de gewichtige betrekking van Assistent van
Frankrijk te vervullen. « Deze bediening, zegt hij, kwam
mij voor boven mijne krachten te zijn, en het gevoel
mijner zwakheid deed mij aarzelen dezelve aan te nemen.
Ik werd gesterkt door een ander gevoelen, dat mij werd
ingegeven, namelijk, dat God deze reis van mij ver-
langde en Hij mij naar Rome zond om er de godsvrucht
tot het Heilig Hart van Jesus te doen kennen. »
Daar was het dan ook na de vervulling der plichten
-ocr page 173-
453
van zijne bediening, zijne groote en voorname bezig-
heid, zooals blijkt uit zijne brieven aan den Bisschop
van Soissons, die toen bezig was de levensgeschiedenis
der Gelukzalige te schrijven, en andere werken, die hij
ons heeft nagelaten. Zijne eerste zorg was eene lalijn-
sche dogmatische verhandeling te schrijven ten gunste
van den eeredienst van het Hart van Jesus, van welke
de toen regeerende Paus Benedictus XIII de opdracht
gewaardigde te aanvaarden. Het werk verscheen in 172(>;
liet weid op de Vaticaansche drukkerij gedrukt en was
van de belangrijkste goedkeuringen voorzien. (1)
De schrijver legt er zich op toe om te bewijzen, dat
de godsvrucht tot het Hart van Jesus niet nieuw is in
de Kerk; dat dezelfde geest, die zich in de geschriften
van Margaretha Maria openbaart, de kiem er van in
vele bevoorrechte zielen had weggelegd; dat dezelve door
de voorbeelden en de beoefening der Heiligen, zooals
een H. Bernardus, een H. Bonaventura, een H. Lauren-
tius Justinianus, de twee roemruchtige maagden de H. Ger-
trudis en de H. Machtilda, voldoende recht van bestaan
heeft. Hij toonde uit de vertrouwbaarste en meest alge-
(1) De cullu Sacrosuncli Cordis Dei ac homini nostri Jesu Ckritti,
in variis Chrisliani orlis provinciis jam propagato,
authore R. P.
Josepho deGallifet, Societatis Jesu sacevdote. Romae, apml Joannein-
Mariam Salvioni, 1726. Superiorum permissu , in i<>. Behalve hel
imprimatur van den Majordomus van het paleis, vindt men nog aan
het hoofd van het werk de goedkeuringen van pater M. A. Tambu-
rini, generaal der Jezuïeten , van pater Bernardinus Membrive, van
de Orde van den H. Dorninicus , prediker van Hare Majesteit enz. ;
van pater Marius Maccabci, procureur-generaal der Barnadiefen , con-
sulator der Congregatien van den Index en der Riten en qualificator
van het H. Officie. Deze verschillende goedkeuringen zijn op eene
merkwaardige wijze gemotiveerd en in de duidelijkste en nndrukkc-
lijkste bewoordingen vervat.
21
-ocr page 174-
454
meen aangenomen grondbeginselen der theologische we-
tenschap de echt- en deugdelijkheid dier devotie aan,
en stelde den bewonderenswaardigen voortgang, welken
die devotie sedert de openbaringen van Margaretha Maria
gemaakt had, in een helder licht. Eindelijk legde hij aan
de voeten van den algemeenen Vader der geloovigen
de wenschen neder der gansche Orde van Onze-Lieve-
Vrouwe-Visitatie, van een groot getal bisschoppen alsook
van verscheiden christen-vorsten, en verzocht de instelling
van het feest van het Heilig Hart met eigen mis en
officie, en dat niet alleen voor eenige kloosterorden of
bisdommen, maar voor de gansche katholieke wereld. (1)
Men weet, dat de zaak opnieuw aan de Congregatie
der Riten werd onderworpen, die ook ditmaal in afwij-
zenden zin adviseerde. Die er belang in stelt de beweeg-
reden, die tot die uitspraak leidden, te kennen, leze
hierover het groote werk van Benedictus XIV (destijds
Mgr. Prosper Lambertini) die in die vergadering de be-
diening van promotor waarnam. (2)
(1)   Verscheiden Bisschoppen, Belsunce ouder anderen, vroegen
deze gunst slechts voor hun eigen bisdom; maar Constantin Sza-
niavvski , bisschop van Krakau, eindigde ziju brief aan Benedictus XIII
met deze woorden: „Fovcbit autcm et magis excitabit (piorum desi-
deria), si, ex sua Pastorali Benignitate et Apostolicae Potestatis plcni-
tudine , ad vota expectantis populi, Festum sanctissimi Cordis Jesu, cuni
Officio proprio et Missa, pro umoersali Ecclesia , instituere dccreverit."
(2)   Benedicti XIV Opp., t. IV. De Servorum Dei Beatificatioue et
Beatorum Canonizalione.
lib. IV, part. II, cap. XXXI, n" 19 ad 25.
Het is opmerkenswaardig, dat de beroemde auteur, die in eene zaak
als deze zoo nauwkeurig is, en in een bock, waarin hij al de regels
daaromtrent met zulk eene groote zorg geformuleerd heeft, in den
ganschcn loop der discussie aan Margaretha Maria den titel geeft
van Eerbiedwaardige, welke haar nog niet door Kerk was toegekend.
Deze onachtzaamheid, als het er eene is, zou, minst genomen, vreemd
-ocr page 175-
455
Toen hij na een verblijf van acht jaar Rome verliet,
had pater de Gallifet den troost er eene broederschap
van het Heilig Hart achter te laten, welker zetel de kerk
van den H. Theodorus in Campo Vaccino was, en welke
kort daarna (1732) tot aartsbroederschap werd verheven.
In Frankrijk ging hij voort met onverdroten ijver te ar-
beiden aan het welslagen der heilige zaak, waaraan hij
zijn tijd en zijne krachten gewijd had. Hij nam weder
zijn. De advocaat van de zaak heeft gemeend, dat het niets anders
zijn kon dan veroorzaakt door den roep van heiligheid, waarin de
Gelukzalige 9tond, en heeft er zich in eene der aan de Congregatie
der Riten aangeboden raemoriën van bediend. Verscheidene schrijvers
hebben in Benedictus XIV een stclselmatigen tegenstander van de ver-
ecring van het Heilig Hart willen zien. Dat is eene tastbare dwaliug.
Als Paus heeft hij, zooals niet een zijner voorgangers, dezelve aan-
gemoedigd, en men telt niet minder dan vierhonderd en twintig breven ,
onder zijn pontificaat tot het oprichten van nieuwe broederschappen
afgegeven. Wat het door Mgr. Lambertini ambtshalve staande gehouden
gevoelen betreft, daaruit is geen gevolg af te leiden. Wij hebben
daarentegen de zekerheid, dat hij der zaak genegen was en hij zelfs
met pater de Gallifet de handen ineensloeg om derzelver gelukken voor
te bereiden. Dat blijkt uit een brief van hem aan den Bisschop van
Soissons, die vervat is in bewoordingen, welke voor gcene dubbel-
zinnige uitlegging vatbaar zijn: „Monseigneur, ik heb bij deze de
eer UDH. verslag te doen van den staat van zaken betreffende het
feest van het Heilig Hart van Jesus. Mgr. Lambertini, Bisschop van
Aneona (die bij de eerste promotie Kardinaal zal worden), heeft het
geschrift, dat hij betrekkelijk dat feest moest opstellen, ingeleverd.
Het is zijn plicht het te bestrijden en er alle mogelijke bezwaren
tegen in te brengen. Dit geschrift is mij door de» promotor zelven
medegedeeld (die overigens goed gestemd is), ten einde het te be-
antwoorden. Wij zijn met dat antwoord bezig (wat zooals ik hoop
in de maand Mei zal afgeloopen zijn); men zal de beide stukken
drukken en ronddeelen, en de zaak zal weder voor de Congregatie
gebracht worden, euz." Brief van den 24 April 1727. Archief van
Paray-le-Monial.
-ocr page 176-
456
<le pen op om zijn werk in het Fransch over te bren-
gen, het te verbeteren en volledig te maken, en niet-
tegenstaande het leerstellige eene ruime plaats in het-
zelve was aangewezen, verschafte hij ook het godsdienstig
gevoel een kostbaar genot. Hij had het geluk bij elke
uitgaaf nieuwe vorderingen van de godsvrucht tot het
Hart van Jesus te kunnen boekstaven. Die van 1745(1)
brengt het getal der tot 4 Mei 1743 opgerichte broeder-
schappen op zevenhonderd en twee. De godvruchtige
schrijver toont uit authentieke bescheiden aan, dat de
vereering van het Hart van Jesus in bijna alle provinciën
van Italië, Frankrijk, Duitschland enz. verspreid is; dat
zij tot aan de eindpalen der wereld is doorgedrongen,
in China, in Indië enz.; dat dezelve door de Bisschop-
pen der grootste diocesen van al die landen is goedge-
keurd en door alle kloosterorden zoowel mannelijke als
vrouwelijke; eindelijk, dat de instelling van het feest
van het Heilig Hart aan den H. Stoel is gevraagd ge-
worden door den Koning Philippus V van Spanje en
den Koning Augustus van Polen, door de Bisschoppen
van Krakau en Marseille, en verscheiden Spaansche Bis-
schoppen , enz. En daarna besluit hij met deze woorden:
« Uit alles wat wij in dit werk hebben willen aantoonen,
blijkt, dat de godsdienstige vereering van het Hart van
Jesus eene heilige zaak is, en dat men, zonder den gods-
dienst te beleedigen, er niet anders over denken kan.
Wij vinden in de instemming alleen van zoovele kerken
een afdoend antwoord op al de bezwarenen, welke men
tegen de vereering van het Heilig Hart van Jesus heeft
willen opwerpen. En indien er nog een bestrijder was
(1) VexeUence de la devotion au Coti<r adoratie de Jesus-Christ.
A Nancy, chcz la veuvc Balthasar, 1745, 2 vol. in 4».
-ocr page 177-
457
overgebleven, zouden wij ons tevredenstellen met hein
tot antwoord op zijne tegenwerpingen alleenlijk de door
ons gegeven opsomming te toonen, met deze korte be-
merking: Het is onmogelijk, dat een groot gedeelte der
Kerk zich aan eene bijgeloovige godsvereering overgeeft
met de toestemming der voornaamste katholieke Bisschop-
pen en van den H. Stoel zelven. Immers blijkt het uit de
hierboven geplaatste naamlijst zonneklaar, dat de gods-
dienstige vereering van het Hart van Jesus door een
groot gedeelte der Kerk is omhelsd geworden met toe-
stemming en goedkeuring der voornaamste Bisschoppen
der christenheid, alsmede dat de H. Stoel zelf haar met
meer dan zevenhonderd aflaatbreven begunstigd heeft.
Met dit enkele antwoord, dat gemakkelijk te begrijpen,
eenvoudig, ondubbelzinnig is en welks gegrondheid een
kind zelfs gevoelen zal, weren wij als met een ondoor-
dringbaar schild alle pijlen af, welke men tegen deze
devotie zou kunnen slingeren. »
De zaak tot op die hoogte gebracht zijnde, was zij ge-
wonnen; het overige was slechts eene kwestie van tijd
en het kon niet missen, of het met zooveel aandrang
verzochte decreet moest vroeg of laat verkregen worden.
Een andere uitstekende dienst aan de devotie, waar-
van hij de apostel en de verdediger was, bewezen, was
het uitgeven van de Gedenkschriften der Gelukzalige
aangaande haar leven. De Bisschop van Soissons, die be-
ducht was voor de aanvallen van het ongeloof en liet mis-
bruik, dat de kwalijk gezinde tijdgeest van zekere uit-
drukkingen zou kunnen maken, was van gevoelen ge-
weest, dat de tijdsomstandigheden niet gunstig voor de
uitgave waren. (1) Deze vrees hield pater de Galliffet
(1) Hij schreef aan de Moeder Elisabeth de la Garde, alsloco Overste
-ocr page 178-
458
niet terug, Ie zeer opgewekt als hij was door de ver-
zekering van den Zaligmaker aan Zijne dienares gegeven:
« Dat Hij door dat geschrift zou verheerlijkt worden; dat
Hij verlangde, dat de genaden, waarmede het Hem be-
haagd had hare ziel te verrijken, niet verborgen zouden
blijven; dat Hij de zalving Zijner genade over haar ge-
schrift zou uitstorten; dat Hij er Zich tot welzijn dei-
zielen van bedienen zou en om verscheidenen uit het
verderf te trekken. »
Dit deed hem gedurende zijn verblijf te Rome beslui-
ten zich een authentiek afschrift van het Gedenkschrift
te verschaffen, waarvan hij onder zijn toezicht eene ge-
trouwe vertaling liet maken, en nadat het onderzocht
was geworden en de censuur er niets in gevonden
had (1) verscheen het met het groote aan Paus Bene-
dictus XIII opgedragen werk. In Frankrijk evenwel had
de zaak met meer moeilijkheden te kampen. De konink-
lijke censor maakte den schrijver een zeker getal be-
denkingen, waarop deze in eene verweerschrift, dat als
van Paray-le-Mooial: »Wat het Leven van deze jongcdochter, door
haar zelve beschreven, betreft, ik raad u niet het op te zenden
(naar Rome). Er is iets in, dat niet bevallen zou, en ik raad u dat
stuk nooit te verspreiden. Ecnige uittreksels er van , die ik in mijn
boek zal plaatsen, zullen voldoende zijn." Brief van i April , geen
jaartal.
(1) Dit geschrift en alle, welke uit de pen van de Gelukzalige
gevloeid zijn, hebben sedert dien eene hoogere goedkeuring verkre-
gen. Gedurende het proces van gelukzaligverklariug zijn zij alle
aau het onderzoek van een door den Kardinaal de Somaglia (rappor-
teur in deze zaak) benoemden godgeleerde onderworpen geweest, en
nadat Zijne Eminentie op elk derzelve aan de Congregatie rapport
had uitgebracht, heeft deze verklaard, dat zij er geen aanleiding iu
stevondcn had om er op theologische gronden iets in af te keuren.
Decreet van 22 September 1827.
-ocr page 179-
459
voorrede aan het hoofd van het geschrift der Gelukzalige
geplaa\'.st werd, antwoordde. (1)
Een naam, dierbaar aan alle godvruchtige zielen, moet
hier in deze bladzijden zijne plaats hebben. De groote
(1) Eea euxel antwoord van pater de Galliffet kan voor onze lezers
niet zonder belang zijn, en wij maken het ons tot een plicht het
onder hunne oogen te brengen : „Het is namelijk van belang hier
op te merken, da\', de verschijningen en de woorden , waarmede God
deze uitverkoren zielen begunstigde, niet altijd uitwendig maar dikwijls
inwendig, geestelijk zijn. Die woorden , die men alsdan hoort, doen
het oor des lichaams niet aan : het is een indruk, die op de ziel
gemaakt wordt. Het eigenlijke van de zaak , welke God mededeelt ,
is van Hem alleen ; de wijze, waarop zij wordt uitgedrukt van het
schepsel, eu deze wijze U verschillend naar het verschil van de ka-
rakters der geïnspireerde personen. Vandaar de verscheidenheid van
stijl, het verschil der uitdrukkingen en der wendingen, die wij in
de gewijde schrijvers opmerken. Op deze wijze is het, dat de pro-
feten de woorden van God tot ons hebben overgebracht, uu eens in
grootsche en schitterende uitdrukkingen, dan eens in populairen
vorm en eenvoudige bewoordingen. God gaf aan de profeten de
waarheden in, welke Hij heu deed verkondigen en kleedde ze op dezelfde
wijze in als nu gedaan zou hebben een Isaias, die onder de grooten
wa3 opgevoed, dan eens een A11103, die onder de herders was groot
gebracht geworden. Men passé dezen grondregel op de Gedenkschriften
van Margaretha Maria toe, en men zal alle moeilijkheden zien ver-
dwijnen. Wat naar het oordeel van sommige censors kleinlijk en kin-
derachtig was, zal men niet toeschrijven aan Jesus Christus, maar
aan de eenvoudigheid van het meisje, dat Jesus Christus laat spre-
ken , enz." D\'Alembert meeude geestig te zijn, toen hij zeide, dat
Jesus Christus de hoffelijkheid voor haar zoover dreef, dat Hij ver-
ten voor haar maakte.
De opmerking van pater de Galliffet, die hij
had kunnen lezen als hij de moeite daartoe genomen had, doet deze
slecht geplaatste scherts tot hare juiste waarde dalen. Keen , de Zalig-
maker maakte geene verzen voor Zijne nederige bruid , maar Hij sprak
tot haar hart,
eu zij vertolkte zelve die inwendige woorden in eene
taal, waarmede zij genoegzaam vertrouwd was, ofschoon zij zich
niet in het minst er op toelegde.
-ocr page 180-
4G0
liefde van Alphonsus de Liguori voor den God van den
Calvarieberg en liet H. Sacrament des altaars kon hem
niet onverschillig doen blijven voor eene zaak, die zoo
nabij Zijne eer betrof. Hij gaf (1758) eene Novew ter
«ere van liet Heilig Hart van Jesns
(1) in het licht. In
de korte en zaakrijke aanteekening, welke de oefenin-
gen voor eiken dag voorafgaat, herinnert hij aan do
stappen door pater de Galliffet bij de Congregatie der
Riten gedaan, aan de weinige vruchten er van en de gron-
den, waarop zijn verzoek is afgewezen; vervolgens geeft
hij duidelijk te verstaan, dat, zijn inziens, de zaak nog
niet geëindigd is en de uilslag er van naar zijn gevoelen
niet twijfelachtig is. En inderdaad, het uur naderde,
waarop de wenschen der vereerders van het Hart van
.Tesus zouden verhoord worden.
Paus Clemens XIII Benedictus XIV opgevolgd zijnde,
gaf aan de Congregatie der Riten bevel om de zaak ,
waarover zij tweemaal eene ontkennende beslissing ge-
nomen had, opnieuw te onderzoeken. Ditmaal eindelijk
was het antwoord gunstig en, men moet zeggen, over-
eenkomstig den wensch van den godvruchtigen Opper-
(1) Novetia del Cuore di Gesu. Volgens den H. Alphonsus heeft
pater de Galliffet niet goed gedaan, zijne godgeleerde stelling ten
gunste van het Heilig Hart te willen gronden op eene betwiste waar-
heid , te weten : dat het hart de zetel der liefde en toegenegenheid
is. Muratori hield daarentegen staande, dat het de hersenen waren.
Men kan dit door Benedietus XIV in \'t kort samengevatte twistge-
schrijf vinden loc. cit. Volgens de hedendaagsche natuurleer zou mis-
schien pater de Galliffet tegenover Muratori in het gelijk moeten
gesteld worden. Wat er van zij, wij zijn van het gevoelen van den
H. Alphonsus de Liguori, waar hij zegt: het is genoeg, dat het
hart eene wezenlijke rol in de levensverrichtingen vervult, en vooral
dat het het natuurlijkste en naar de meest algemeene opvatting het
zinnebeeld van het beminnende gedeelte onzer ziel is.
-ocr page 181-
461
priester. In 1765 verscheen een decreet, waarbij aan de
Bisschoppen van Polen en aan de Aartsbroederschap van
Rome de vergunning verleend werd om het feest van
het Heilig Hart met eigen mis en officie te vieren. De
Congregatie verklaarde, dat zij door deze vergunning
« een nieuwen luister aan eene reeds gevestigde devotie
wilde bijzetten, en op zinnebeeldige wijze de herrinne-
ring vernieuwen van die Goddelijke liefde, welke den
eenigen Zoon van God de menschelijke natuur heeft doen
aannemen, die, gehoorzamende tot den dood, verklaard
heeft, dat Hij ons het voorbeeld gaf van zachtmoedig en
nederig van hart te zijn.
» (1)
Deze zoolang verbeide beslissing werd met algemeene
blijdschap ontvangen. Wel is waar, bepaalde zij zich
slechts tot Polen; maar tal van Bisschoppen uit alle
hoeken der katholieke wereld beijverden zich om ook
hunne bisdommen er in te doen deelen. De H. Alphon-
sus de Liguori wendde zich met zijn verzoek voor zijne
kerk van de H. Agatha der Gothen tot den H. Stoel,
en toen hij vorkregen had, wat hij verlangde, vierde
hij met een onuitsprekelijken ijver en vol zoete vertroos-
ting het feest van bet Heilig Hart. Hij vervaardigde ge-
beden om de geloovigen er toe voor te bereiden, en
gedurende het octaaf richtte hij dagelijks eene roerende
vermaning tot hen. Zijne woorden waren zoo ontvlam-
mend, dat eens een zijner broeders in het episcopaat,
hem hoorende, tot groote ontroering der aanwezigen
eensklaps op zijne knieën viel. Dat zelfde jaar werd te
Parijs de Algemeene Vergadering der geestelijkheid van
Frankrijk gehouden. De koningin Maria Leczinska richtte
(1) Decreet van 6 Februari 1765. Ap. Albaa Butler et de Ram.
Viesdts lires et des Martgrs, etc. t. VII, p. 232. Bruxelles, 1854.
21*
-ocr page 182-
462
tot de bisschoppen, die deel van die vergadering uit-
maakten, een schrijven, waarbij zij bij hen aandrong om
het feest van het Heilig Hart in hunne bisdommen in
te voeren. Allen gaven aan dat vrome verlangen toe en
noodigden nog daarenboven bij een rondgaand schrijven
hunne medebroeders uit om hun voorbeeld te volgen.
Gedurende verscheiden jaren verhieven zich beurtelings
de welsprekendste stemmen van het Fransch episcopaat
om den geloovigen de hooge waarde der schatten, in
het aanbiddelijk Hart van Jesus besloten, te doen ken-
nen. De mandementen van den Bisschop van Lodève,
Henri de Fumel, en van den Bisschop van Boulogne,
Francois de Pressy, vonden niet alleen in Frankrijk veel
weerklank, maar ook in het buitenland. De Bisschop
van Autun, Mgr. de Bouillé, vergat de voorrechten niet,
verbonden aan zijn diocees, dat de bakermat was eener
devotie, die de algemeene schat van alle kerken werd.
« Het is, zeide hij, een goed, dat ons uit recht van aan-
erving toebehoort en aan onze godsvrucht door die onzer
voorzaten is overgegaan. Wij hebben eenigerwijze de eer
de bewerkers er van te zijn, streven wij naar die, de
toonbeelden er van te wezen, en voegen wij bij de eer
van de voorschriften gegeven te hebben, die van het
geven van het voorbeeld. »
En waarom zouden wij het niet zeggen *? Toen in 1856
het Episcopaat van Frankrijk aan den H. Stoel om de
uitbreiding van het decreet van 1765 over de gansche
wereld verzocht, was het denkbeeld daarvan opgekomen,
in het waarlijk priesterlijk gemoed van den waardigen
opvolger van Mgr. de Bouillé.
Nogtans is dit slechts de lichtzijde van het tafereel;
er was ook eene schaduwzijde. Men moet niet vergelen,
dat de weg der tijden toen ging dwars door de tweede
-ocr page 183-
403
helft der achttiende eeuw, en men met rassche schre-
den de omwenteling met al hare verschrikkelijkheden te
gemoet ijlde. Bewimpelen wij niets, en laten wij der
geschiedenis het rechf hare gestrenge lessen te geven.
Ja, het Hart van den zachtmoedigen en nederigen Jesus
werd aan deze eeuw niet vertoond, zonder dezelfde harts-
tochten in beroering te brengen, die eens tegen den
aanbiddelijken persoon van den Verlosser in de Synagoge
ontketend werden. Er onstonden hevige of schijnheilige
tegenkantingen, niet alleen onder het volk, maar ook
onder deszelfs geestelijke herders en in de hoogste ran-
gen der kerkelijke hiërarchie. Deze ongedwongen aan-
drift der godvruchtige en eenvoudige zielen werd eene
bron van verbittering en spijt voor de moderne farizeërs.
Alzoo werd nog een keer te meer de groote voorzegging
vervuld, in de eerste dagen van het christendom aan
de Moedermaagd gedaan, toen zij het Goddelijk Kind
in de armen plaatste van den heiligen Grijsaard, die
deszelfs komst verbeidde: Zie, deze is gesteld lot val, en
tot opstanding voor velen in Israël, en tot een teehen, het-
welk tegengesproken zal worden.
(1) Ja, tot opstanding voor
de ootmoedigen, en tot val voor de hoovaardigen. Heeft
de Goddelijke Verlosser zelf niet gezegd: En zalig is hij,
die aan mij niet geërgerd wordt ?
(2) De grootste bewij-
zen Zijner liefde worden eene ergernis voor degenen,
die het geheim van Zijne vernederingen en lijden niet
willen aannemen. Het kruis, waaraan Hij sterft, eene
ergernis. En wanneer Hij Zijn Hart ontbloot, dat zacht-
moedige en nederige Hart, dat op geene andere manier
over ons heerschen kan dan door het breken van onzen
hoogmoed: nogmaals ergernis, ergernis voor die zooveel
(1) Luc. II, 34.                (2) Motth. XI, 6.
-ocr page 184-
464
liefde afwijst en veracht! Ach! hoeveel christenen, die
die taal nooit zullen verstaan! Terwijl Hij ons Zijn Hart
aanbiedt, kan het niet anders, of Hij moet ons het onze
vragen. Mijn zoon, zegt H\'y, geef mij uw hart. (1) —
Niets minder dan dat, mijn God! maar vraag liever al
het overige. Ziedaar mijne werken; ziedaar de volmaakte
inachtneming Uwer geboden, en daarenboven nog mijne
boetvaardigheid en gestrengheden..., Neem, bevredig U,
Heer. Kunt Gij nog iets anders wenschen ?
Ja, er waren toen vele van die christenen, die, ge-
lijk de oude farizeèrs, getrouw de geboden onderhielden
en den uitwendigen vorm der wet in acht namen, maar
geen begrip hadden van het offer der liefde en er niet toe
konden besluiten het te brengen; van dezulken, welke
de Apostel noemt, als ik mij niet vergis, voorsiclitigen
in Jesus Christus
(2), die tot in hun verbond, dat zij met
Christus sluiten, met omzichtigheid en afgemetenheid te
werk gaan, en die, om het rechte woord te zeggen,
Christus slechts onder beneficie van inventaris aanvaar-
den. Die scheidden zich af, en zij morden tegen den
H. Stoel en tegen de aan de heerschappij van het Hart
van Jesus onderworpen geloovigen.
Indien men zich de moeite gaf om de janseniste schot-
schriften van die dagen te doorzoeken, zou men den
smaad en spijtigen spot, waarmede do Alacoquistes en de
Cordicoles(3), zooals zij zich eigenaardig uitdrukten, als-
ook de Gelukzalige dagelijks overladen werden, met volle
handen kunnen bijeengaren. Deze laatste had ongetwij-
feld Jesus en Zijn kruis te veel bemind om door hen
met dien eerbied, welken de goddeloosheid niet altijd
(1) Spreuk. XXIII, 26.                (?) Cor. IV, 10.
(3) Cordicole beteekcnt zooveel als harlaanliddet. Vert.
-ocr page 185-
465
aan de ootmoedige deugden der christenmaagden wei-
gert, behandeld te worden. Maar welk voordeel kunnen
wij uit dat droevig schouwspel trekken? Dat het van
groot aanbelang is, tegen dien geest, die zich tegenover
God iets voorbehoudt en op de gehoorzaamheid aan de
Kerk afdingt, op zijne hoede te zijn.
Vermelden wij nogtans in het voorbijgaan eenige ken-
merkende feiten, die den geest en het streven van het
tijdperk genoegzaam zullen doen kennen.
Op den 15 Juli 177G, den dag voor het feest van liet
Heilig Hart, werd bij eene gerechtelijke akte in naam
der kerkmeesters van de parochie Saint-André-des-Arcs
pastoor en vicarissen van gemelde parochie beteekend,
om niet over te gaan tot het vieren van bovengenoemd
feest.
Dat was geen op zich zelf staand feit. In 1781 vinden
wij een door vijf advocaten geteekend advies, waarin zij
gezamenlijk als hun gevoelen verklaren, dat de kerk-
besturen gerechtigd zijn zich te verzetten tegen de vie-
ring van een feest, dat niet door een Concilie als zoo-
danig is erkend en aangenomen geworden. (1)
(1) Maar men zal mij misschien niet gelooven. Ziehier dan het
stuk, zooals ik het gedrukt vind achter eene van die ougelukkigc
smaadschriften {Lettres aux Alacoquistes, etc. 178?, zonder naam
van den drukker) :
Zaak waarover te consulteeren.
„Kerkmeesters, zeer gehecht aan de bestaande voorschriften, en
wien het zeer onaangenaam is , huns oudanks , voor hartaanbidders
(cordieoles) gehouden te worden , vrageu, of zij recht hebben zich
te verzetten tegen het feest van het H. Hart, dat jaarlijks door den
pastoor in de parochiale kerk gevierd wordt, en of zij, ten einde
dergelijke viering te verhinderen , hunnen dienst niet moeten weigeren."
Advies.
„De ondergeteekende consulenten zijn van gevoelen, dat, daar de
-ocr page 186-
466
Wat zegt gij van die kerkmeesters en van die advo-
caten 1 Vandaar tot aan de Constitution du clergé is niet
ver. De constitutioneele kerk, wat is zij anders dan het
ingrijpen van het kerkbestuur op het geestelijk gebied
eener parochie en zich de bevoegdheid aanmatigen van
den Pastoor, den Bisschop en zelfs van den Paus?
De Synode van Pistoja beslaat eene ruimer plaats in
de geschiedenis der Kerk; maar het is steeds dezelfde
geest, de sektegeest, die zich hier als bijzonder streng
en ongedoogzaam voordoet, en de taal van Bossuet, den
getuige der eerste aanslagen der jansenisten, ruimschoots
rechtvaardigt: « Wie ziet niet, zeide hij, dat die gestreng-
verplichtingen der kerkmeesters door de wetten, reglementen en plaatse-
lijke gebruiken , die niet in strijd met de orde zijn en kracht van
net verkregen hebben, omschreven zijn, zij in gcenen deele gehou-
den zijn zich te schikken naar eigendunkelijke instellingen der pastoors
van hunne kerk, dat zij zich ijverig daartegen moeten aankanten,
indien, behalve de feil vau invoering van nieuwigheden, er onregel-
matigheid bestaat in hetgeen zij voorstellen , en dat het aan geeu
twijfel onderhevig is, of zij zullen, gelijk vcrscheideu kerkmeesters
ondervondeu hebbeu, in dergelijk geval bij rechtvaardige rechters
steun vinden : dat nieuwigheid en onregelmatigheid in het onderhavige
geval blijkbaar zijn; dat men van het feest van het II. Hart, gelijk dat
nu in den laatsten tijd in zwang is, in de verloopen eeuwen nooit
iets gehoord heeft; dat het door geen enkel Concilie of door niet
eenc Synode recht van bestaan verkregen heeft; dat het in bijna alle
bisschoppelijke kerken der christenwereld, naar welker gebruiken
ulle particuliere kerken zich moeten regelen, onbekend is; eindelijk,
dat dat feest heimelijk is binnen geslopen en niet lang9 wettigen weg is
ingevoerd gen orden , naar den smaak en het goeddunken van sommige
pastoors, die dikwijls in deze niet de navolgers hunner voorgangers
geweest ziju, noch tot model gediend hebbeu voor hunne opvolgers,
die verschillend gehandeld hebben.
„Gegeven den 4 October 1781.
„Beauharnois , Sarasin, Loisel, Tristan, La Babde."
-ocr page 187-
467
lieid de borst doel zwellen, de minachting voor den even-
naaste voedt, een laatdunkenden wrevel in het gemoed
onderhoudt en een geest van pralende zonderlingheid,
den godsdienst te zwaar, het Evangelie te veel eischend
en het christendom onmogelijk doet schijnen?» (1) De
godgeleerden van Pistoja beminden al te zeer de boet-
vaardigheid, om den christenen te vergunnen, eenigen
troost of vermaak in het Hart van den aanbiddel\'yken
Verlosser der menschen te gaan zoeken. Het decreet dei-
Congregatie dei\' Riten, goedgekeurd door Clemens XIII,
belette hen nogtans met hunne afkeuring verder voort te
gaan. Zij bedekten toen hunne aanvallen door schijnheilig-
heid en huichelarij en gaven voor, dat het decreet van 17G5
alleen de vereering van het zinnebeeldige Hart van Jesus
toeliet, dat is, van Zijne liefde en niet van Zijn Hart
van vleesch, van Zijn stoffelijk Hart: alsof de geheele
menschheid van Christus, waarvan dat Hart een gedeelte
uitmaakt, niet persoonlijk (hypostatisch) met den persoon
van het Woord vereenigd was, en daardoor alleen
Goddelijke eer waardig ! Ik blijf niet staan bij dat
punt , dat door de geleerdste schrijvers is toege-
licht , inzonderheid door den Kardinaal Gerdil, die
bij deze gelegenheid een der lofredenaars van de ver-
eering van het Heilig Hart van Jesus wordt. (2) Een
(1)  Oraison funèbre du docteur Cornet.
(2)   De verdediging van de godsvrucht tot het Heilig Hart maakt
een gedeelte uit van het geschrift, getiteld: Animadversiones in
Notas
, qttas nonnuüis Pistoriensis Synodi proposilionibus damnatis in
Dogmaiica Cotslilutione Sanclissimi Domini nostri PU VI, quae ineipil
•■
Auotobem fidei, Cl. Feller clarioris intelligenliae nomine, adjicien-
das curavit.
Gerdil. Opp., t. XIV. Romac 1809. Feller, die toch
geen jansenist was, had zeer ten onpas aan de bul Audorem fidei,
in Duitschlaud gepubliceerd, ophelderende noten toegevoegd, waar-
-ocr page 188-
468
herderlijk schrijven van den Bisschop van Pistoja, Scipion
Ricci, rakende het feest van het Heilig Hart, laat al
het venijn der sekte, ofschoon met veel behendigheid
verscholen, doorzijpelen. Wij hebben deze betreurens-
waardige uitdrukkingen er in opgemerkt: Onze Heer Jesus
Christus, die alleen het op rede en recht gegronde voor-
werp van dit nieuwe feest kan zijn, wil niet, dat wij
de liefelijkheid der godsvrucht met den strengen ernst
der boetvaardigheid zullen verwarren. » In zijne bekrom-
pen en verminkte opvatting van hel christendom begreep
hij niet, dat Christus het alles van den christen is, en
dat de godvruchtige zielen in Zijn lijden en in Zijne won-
den evenveel zoetheid als bitterheid smaken, zooals men
ziet op elke bladzijde der geschriften van een H. Augus-
tinus, vaneen H. Bernardus, van een H. Bonaventura:
« O gelukkige lans, roept de laatste uit, die verdiend heeft
zulk eene opening te maken! » Ach! ware ik in de plaats
van die lans geweest, ik zou de zijde van Jesus Chris-
tus nooit hebben willen verlaten, en ik zou gezegd heb-
ben: Ziedaar de plaats mijner rust voor immer; ik zal er
blijven, omdat il; dezelve gekozen heb.
Waarom zich niet
te verheugen in die wonde, waaruit het water en bloed
der Sacramenten is voortgekomen, en waarin onze Moe-
der de H. Kerk gevormd is geworden. En hoe kan een
bisschop zich tot taak stellen de geloovigen te verhin-
deren om met blijdschap uit de bronnen des Verlossers te
putten ?
(1)
door de zio vervalscht en de kracht er van verzwakt werd. Men beeft
sedert beweerd, dat hij de schrijver van die noten niel nas; miai-
zijue eigjuhaudig geschreven brieven, die nij gezien hebben, sluiten
allen twijfel omtrent dat punt uit. De Kardinaal Gerdil wederlcgt in
zijue dnimadcersiones zoowel Feller als de doctoren van Pistoja.
(1) Haurietis aquas in gaudio, de fontiuus Salvatoris. Is. XII, 3.
-ocr page 189-
469
Een ieder kent den afloop van dezen nieuwen en laat-
sten aanval, die daarom des te bejammerenswaardiger
was, wijl hij bestuurd werd door herders, die aan het
hoofd van het volk stonden, om het den weg des heils
te leeren. Eene leerstellige bul van den apostolischen
Stoel uitgegaan en door de algemeene Kerk aangenomen,
wreekte alle miskende en verguisde waarheden, en deed
aan de heilige en heilzame oefeningen, door de schisma-
tieke vergadering van Pistoja op eene vermetele wijze
afgekeurd, luide recht wedervaren.
Die belasterde geloovigen hoorden met eene groote
bljjdschap den Opperherder krachtens zijn onfeilbaar ge-
zag de uitspraak doen, dat zij niet in dwaling waren,
toen zij hunne toevlucht tot het Hart van Jesus namen
en zij het de vereering der aanbidding, welke men aan
den geheelen Goddelijken persoon verschuldigd is,
aanboden. (1) Indien zich hier en daar eenige tegen-
spraak liet hooren van onverbeterlijken der sekte, zoo-
(1) LXIl. Doctrina, quae devotionem erga Sncratissimum Cor Jesu
rejicit inter devotioncs quas notat velut novas, erroneas , aut saltem
periculosas;
Iotellecta de bac devotione, qualis est ab Apostolica Sede probata:
Falsa, temeraria, peruiciosa, piarum aurium offeDsiva, in Aposto-
licain Sedem injuriosa;
LXIII. Item, in eo quod Coltores Cordis Jesu hoc etiam noniine
arguit, quod non advertant Sacratissimam Carnem Christi, aut ejus
partcm aliquain, aut etiam humanitatem totam cum separatione aut
praecisione a Divinitatc adorari non possc cultu latriae;
Quasi Fideles Cor Jesu adorent cum separatione, vel praecisione
;t Divinitate, dum illud adorant ut est Cor Jesu, Cor nempe Perso-
nae \\rerbi, cui inseparabiliter unitum est, ad cum modum quo ex-
sangue Corpus Christi in triduo mortis, sine separatione , aut praeci-
sione a Divinitate adorabile fuit in Sepulchro :
Captiosa, in Fideles Cordis Christi Cultores injuriosa.
(Bulle Auclorem fidei.)
-ocr page 190-
470
als de onstuimige Gregoire, constitutioneele bisschop van
Loir-et-Cher, of de gewezen priester van het Oratorium
Tabaraud, zij kon geen andere gewetens op liet dwaal-
spoor brengen dan die, welke reeds naar de stem dei-
Kerk niet meer hoorden, en voortaan wist men, waar-
aan zich te houden, daar men vanden eenen kant een
Belsunce, een H. Alphonsus de Liguori, een Christoffel
de Beaumont, een Kardinaal Gerdil om den H. Stoel
geschaard zag, en van den anderen kant, den constitu-
tioneelen Gregoire en den jansenist Tabaraud.
Maar ik moet het bekennen, het hart krimpt ineen
en men wordt onwillekeurig door eene huivering aan-
gegrepen, wanneer men bedenkt in welk tijdperk deze
dingen hun beslag kregen. Deze bulle Auctorem fidei,
die hoogste bekrachtiging van de godsvrucht tot het Hart
van Jesus, die schitterende overwinning op deszelfs tegen-
standers, werd in 1794, een der noodlottigste jaartallen
van onze geschiedenis, openbaar gemaakt. Welke droe-
vige en ternederslaande denkbeelden rijzen bij de herin-
nering aan de gelijkfijdige gebeurtenissen in den geest op!
Wat! zal men misschien bij zich zelven zeggen, zal de
groote godsdienstige geestvervoering, die herders en ge-
loovigen naar het Hart van Jesus deed ijlen, de Godde-
lijke rechtvaardigheid niet verbeden hebben, en is Frank-
rijk, nadat het door deszelfs ijver heeft uitgemunt niet
op de helling van den afgrond kunnen worden terugge-
houden? Had de Heiland aan degenen, die zich aan
Hem zouden toewijden en liefde met liefde vergelden,
niet iets anders beloofd?
Ach! hier is het noodig de menschelijke lotsbedeelin-
gen te wegen met den sikkel des heiligdoms en met onder-
werping de oogen ten Hemel te slaan. Voorzeker, wij
zouden wreedelijk misleid zijn, indien Degene, in wien
-ocr page 191-
471
wij geloofd en aan wien wij ons gehecht hehhen, niet
de woorden des eeuwige» levens had.
Dengenen. die onder de regeering van Nero, een der-
tigtal jaren na den dood van Christus, toen de getuigen
Zijner opstanding de eene na den ander onder de her-
haalde slagen der vervolging van het aardsche schouw-
tooneel verdwenen, eene dergelijke vraag gesteld had,
en alstoen had willen weten, waartoe het Evangelie had
gediend, had men wel moeten antwoorden, dat de Godde-
lijke Meester geen wereldschen voorspoed en aardsche ge-
lukzaligheid heloofd had. en dat Hij op de aarde gekomen
was met om den vrede, maar om het zwaard te brengen.
En nogtans zelfs op het oogenblik, dat hij bezwijkt,
zegepraalt de christen, terwijl hij deelt in de vernede-
ringen en het lijden van zijn God en in Zijne glorierijke
onsterfelijkheid tevens: dat was het wat den H. Paulus
deed zeggen: Wij zijn altijd als stervenden, en zie, wij
leven.
(1) Hoe dikwerf heeft de Bruid van Christus sedert
hare geboorte op den Calvarieberg niet gedobberd tusschen
leven en dood en is met vernietiging bedreigd geweest, en
dat alles is zij op eene wonderbare wijze doorworsteld en ge-
komen tot eene even plotselinge als ongehoopte verheffing!
Indien men dan wil weten, welk voordeel het geslacht,
dat de godsvrucht tol het Hart van Jesus kort voor de
groote omwenteling met zooveel vuur omhelsd had, daar-
uit heeft getrokken, moet men het vragen aan de ge-
vangenissen , die in de dagen van het schrikbewind op-
gevuld waren met slachtoffers, die onderworpen en ge-
laten waren in de afwachting van een gewelddadigen
dood. welken zij zelfs met blijdschap aanblikten; men
moet het vragen aan het schavot, dat met het zuiverste
(l) Quasi movientes, et ecce vivimus. II Cor. VI, 9.
-ocr page 192-
472
bloed van Frankrijk gedrenkt werd; aan de pontons van
Rochefort, op welke zoovele getrouwe priesters duizend
dooden leden, alvorens zij de martelaarspalm plukten;
aan de Vendée, waar dat Goddelijk Hart, het herken-
ningsteeken van het katholieke leger, op de borsten schit-
terde der dapperen, als de La Rochejaqueleinsen Catheli-
neaus, die Machabeën van den jongsten tijd. En indien
Frankrijk deszelfs geloof uit de schipbreuk gered heeft;
indien men kort na deze vreeseltjke beproeving het zich zou
heeft zien beijveren om de altaren van den levenden God
wederom op te richten, aan wien is het dat verschul-
digd, zoo het niet is aan het Hart vol erbarming van
Jesus Christus ? Ik neem al degenen, die deze heldhaf-
tige priesters, die belijders des geloofs, wier handen
de verstrooide steenen bijeenzochten, gekend hebben,
tot getuigen: aan den vuurgloed van het Hart van
Jesus was het, dat zij hun ij vervuur, ontstaken voor het
huis van God, dien ijver, welks vruchtbaarheid de Kerk
troostte, toen zij het rouwgewaad aflegde. Het meeren-
deel hunner werken, waarvan wij de erfgenamen zijn,
danken derzelver ontstaan aan de onmiddel\'yke ingeving
van dat Goddelijk Hart. (1) Geestelijke Congregaties of
(1) Bij voorbeeld , de Congregatie der Heilige Harten van Jesus
eu Maria, gesticht door den godvruchtigen priester Coudrin en Me-
vrouw Henrictte Aymer de la Chevalerie. Zij toefde niet haar hoofd-
zetel te vestigen te midden der ruinen van het voormalig Picpus ,
niet ver van de Place du Trone, waar meer dan veertienhonderd
hoofden gevallen waren, en op een grond, die nog rookte van hel
bloed der slachtoffers. (Zie Vie de l\'abbé Coudrin etc. door Angustiu
Coudrin, zijn neef, oud rechter van het tribunaal van Melun.) Het
gezelschap der Paters van het Heilig Hart, cene kleine dappere bende,
die de gelederen van de herlevende Orde der Jezuieten met veteranen,
gehard in den strijd voor het geloof, aanvulden. Daaruit zijn voort-
gekomen de Varins, de Gloriots, de Barats, de Rozavcns, en zoo-
-ocr page 193-
ATS
leeken-vereenigingen, alle zijn bezield met denzelfden
geest van eerherstelling, afboeting en liefde. Bij gemis
aan die verheven majesteit, welke het kenmerk der in-
stellingen uit de groote tijdperken van het katholieke ge-
loof is, hebben zij toch, ik weet niet welke eene tot het
gevoel sprekende en tot het hart doordringende bekoor-
lijkheid: gelijk die bloemen zijn ze van het late jaarge-
tijde, die eene tegenstelling aanbieden van de algemeene
uitputting der natuur, en, ofschoon slechts door een blee-
ken zonnestraal beschenen en gekoesterd, het oog toch
nog verkwikken en het hart tot vreugde stemmen.
Zou het dat niet zijn, wat met een geheimzinnig
vele anderen, wier werken blijven, en wier nagedachtenis overal,
waar zij in den wijngaard der Heeren hebben gearbeid, in zegening
is. (Zie Vie du P. Joseph Varin, benevens Notices kistoriques sur
qnelqxi.es membres de la Société des Pères du Sacré-Coeur, etc. door
pater A. Guidée S.J. 3 vol. in 12° Parijs, Douniol, 1860.) De zus-
ters van het Heilig Hart, wier lof het onnoodig is te vermelden.
Ieder weet, met welk een goed gevolg zij zich aan het onderwijs
der jeugd wijden : eeue weldaad van onschatbare waarde voor eene
maatschappij, ziek als de onze, waarin het geloof den meesten tijd
deszelfs wettige heerschappij slechts door de zachte en volhardende
inwerking van de christelijke echtgenoote en moeder kan herwinnen.
Ik vergeet niet de bescheiden stichtingen, waarvan men het denk-
beeld verschuldigd is aan den .vereerenswaardigen pater Picot de Clo-
rivière; ook niet de Benedictijnen-prcdikheeren van de H.H. Harten
van Jesus en Maria, in den jongsten tijd door pater Marie-Jean-
Baptiste Muard, zaliger gedachtenis, ingesteld. De opsomming zou
lang zijn van al die takken door hetzelfde sap gevoed; van die beken
ontsprongen aan dezelfde bron, welker wateren de velden der Kerk
besproeien, vruchtbaarheid schenken en steeds met immer nieuwen
tooi sieren. Dit de leekenvereenigingen zal ik er slechts twee noe-
men : de Eerherstellende communie en het Apostolaat des gebeds.
Men ziet hoe vruchtbaar de godsvrucht tot het Goddelijk Hart van
Jcsus is, en het is zeker, dat onze eeuw nog meer vruchten er van
heeft te verwachten.
-ocr page 194-
474
•woord door eene roemruchtige maagd der Orde van den
H. Benedictus, verscheiden eeuwen voor Margaretha
Maria in de geheimen van het Hart van Jesus insgelijks
ingewijd, uit den mond van Johannes den Evangelist
opgevangen, voorspeld werd?
Van deze merkwaardige voorzegging, die zoo toepas-
selijk schijnt op onze eeuw, vindt men gewag gemaakt
in het vierde boek der Insinuationes St. Gertrudis. Men
weet, dat deze groote heilige gewoonlijk haar verblijf
hield in het Hart van Jesus, dat haar tot tempel en rust-
plaats tevens diende. Zij ontving het heilig Stigma in
haar eigen hart, dat eens door een vurigen pijl uit de
half geopende zijde des Verlossers doorboord werd. Ook
zij had evengoed als Margaretha Maria het geluk met
lange teugen zich te drenken aan die eenige Bron van
vertroosting, het aanbiddelijk Hart van Jesus; en daal-
de welbeminde Leerling, wiens feest het dien dag was,
haar gezelschap hield, nam zij de vrijheid hem te vra-
gen , waarom hij, eene gunst genoten hebbende als die
van het laatste Avondmaal, hetgeen hij in die gelukkige
oogenblikken gesmaakt had, niet aan de menschen had
kenbaar gemaakt. Daarop antwoordde haar de welbeminde
Leerling: « Het was omdat ik belast was om de ontlui-
kende Kerk omtrent het geheim van het vleeschgewor-
den Woord te onderrichten. Ik spaarde de openbaring
der onuitsprekelijke genoegens, waarmede ik mij, toen
ik aan de borst van Jesus rustte, vervuld gevoelde, voor
de laatste tijden, opdat de Kerk in haren ouderdom bij het
vernemen dier onvergelijkbare zoetigheden uit hare kwij-
ning zou bekomen en zich tot een nieuw leven gevoelen
opgewekt. »
-ocr page 195-
HOOFDSTUK XXX.
DE GE I.UKZALI G VERKLARING.
Wij hebben in \'1786 de geestelijke zusters van Paray-
le-Monial gelaten rondom het kostbaar overschot van
hare zuster, God bij de herinnering aan de onschatbare
gave van Zijn beminnelijk Hart plechtige dankbetuigin-
gen aanbiedende. Doch, helaas! zij zouden niet lang
meer die zoete vreedzame rust genieten en het genoegen
smaken van het wederkeeren der jaarlijksche familie-
leesten. De jaren, die volgden, waren kommervolle jaren.
Eindelijk kwam men (1792) haar beteekenen, dat zij
die plaatsen hadden te ontruimen. Ja, die cellen, dat
klooster, die kerk, tot zelfs die kapel van het Heilig
Hart, welke zij — men weet ten koste van hoevele be-
proevingen en zweet — onder de oogen en op ingeving
van Margaretha Maria hadden opgericht: dat alles was
eigendom geworden der natie! En in naam der vrijheid
heette men haar uit elkander te gaan en die godvruch-
tige oefeningen, die al de vreugde en de zoetheid haars
k\'vens uitmaakten, te staken. Met een bloedend hart
logen zij weg en gingen een onderkomen zoeken in den
schoot van hare familien.
Doch God, die waakt over de gebeenten Zijner heili-
H<\'n(l), liet niet toe, dat die Zijner dienstmaagd ont-
(I) Oustodit Dominns omnia ossn eorum. Ps. XXXIII, 21.
-ocr page 196-
476
heiligd zouden worden. Zij waren in het begin van de
toen loopende eeuw, toen men dezelve om plaats voor
eene andere afgestorvene te maken uit de algemeene
begraafplaats had moeten wegnemen, in eene eenvoudige
houten kist gelegd. (1) De zuster Maria Theresia Petit
werd gemachtigd om dit dierbaar overschot met zich
mede te nemen en het onder het ouderlijk dak in vei-
ligheid te brengen; en zelfs in de rampspoedigste dagen
der omwenteling, toen de graven van Saint-Dénis ont-
eerd werden en de asch der koningen aan de winden
prijs gegeven werd, genoot het overschot der nederige
maagd van Paray-le-Monial de bewijzen van eerbied en
hulde der godvruchtige geloovigen.
Zoodra de gezichteinder een weinig scheen opgehel-
derd te zijn, nam de verstrooide communieteit langzamer-
hand hare vorige gedaante weder aan en het kostbaar
(1) Hetgeeu bewezen wordt door de volgende schriftelijke verkla-
ring vau de Moeder Christina Melin.
„Wij Overste, Assistenten en andere zusters, verklaren, dat wij,
genoodzaakt geweest zijnde den kelder van onze eerbiedwaardige zus-
ter Margaretha Maria Alacoque te doen openen om er eene van onze
zusters in bij te zetten, toen met toeslemming de beenderen uit
de doodkist namen en dezelve in een kleinen koffer legdeu, welke iu
bovengcmelden kelder geplaatst werd. Wij hebben evenwel ren klein
beentje en eene tand er uit gehouden, welke beide voorwerpen wij
aan onze waarde zusters van Moulins gezonden hebbeu, hetgeen wij
bevestigen waarachtig te zijn. In oorkonde der naarheid hebben wij
deze onderteekend, deu 26 November 1705 in ons klooster van Onzc-
Lieve-Vrouwe-Visitatie van Paray.
Zuster Maria Christina Melin, Overste.
Zuster Anna Elisabeth de La Garde, \\
Zuster Maria Kosalia de Lionne,           |
Zuster Peronna Rosalia de Farges, \\ Assistenten.
Zuster Clandia Margaretha Billet,          l
Zuster Maria Anna Coidier, kosteres. /
-ocr page 197-
477
overblijfsel werd in haar midden teruggebracht. Er ver-
liepen nogtans vele jaren, alvorens er mogelijkheid be-
stond om weder in het bezit van het klooster te geraken.
In 4817 gingen eenige zusters, die meenden, dat de
slotkloosters wel nooit weder zouden verrijzen, een gods-
huis stichten, Charité-sur-Loire genaamd, en hare eerste
gedachte was om dat klooster met den schat, welken
God voor haar bewaard had, te verrijken. De kerkelijke
en wereldlijke overheid verzetten zich evenwel tegen de
overbrenging van dat kostbaar gebeente, waarop Paray-
le-Monial om meer dan eene reden haar recht kon doen
gelden. Den 16 Juni 1823 traden de religieusen, die
een tijdelijk onderkomen in het onbewoonde klooster der
Benedictijnen gevonden hadden, weder in het bezit van
hare vroegere woning, welke zij, hare armoede in aan-
merking genomen, voor de belangrijke som van vijftig
duizend francs kochten. Alles was in het grootste ver-
val. Tot haar grooten troost waren nogtans de kerk en
de kapel in den tuin goed bewaard gebleven, en de muur-
en plafondschilderingen, die op onderscheiden plaatsen
het Hart van Jesus voorstelden, hadden geene andere
schade bekomen dan die, welke de tijd er aan had toe-
gebracht. Wegens gebrek aan de noodige middelen moes-
ten zij de herstelling der kerk tot 1854 uitstellen. Men
wilde haar doen besluiten om een gebouw, dat dreigde
in te storten, omver te werpen; maar zij wachtten zich
wel dien raad te volgen. Deze ofschoon wankelende en ge-
scheurde muren, waren getuigen der mededeelingen van
den Heiland aan Zijne bruid, en daarom in hare oogen
de schoonste van alle overblijfselen. De bouwmeester moest
zijn plan veranderen, en eene inwendige bemetseling in
romaanschen stijl werd in het oude gebouw aangebracht
en gaf hetzelve eene nieuwe stevigheid.
22
-ocr page 198-
478
Te midden van zoovele wisselvalligheden en na zoo
menige teleurstelling was de hoop om Margaretha Maria
nog eenmaal als eene heilige vereerd te zien in deze
heilige zielen steeds blijven voortleven: eene hoop, die
in den loop der achttiende eeuw bij den tegenstand,
welken de godsvrucht tot het Hart van Jesus zelve ont-
moette, hersenschimmig moest schijnen. Zoolang de
Congregatie der Riten het feest van het Heilig Hart,
dat is het werk, waaraan de dienares van God haar
leven had gewijd, haar bijval niet had geschonken, was
het bijna niet mogelijk van die zelfde vergadering eene
voor de zaak van Margaretha Maria gunstige beslissing
te verwachten; zij ging dan ook niet verder met de zaak
voort. De omwenteling vond de dingen in dien toestand
en stremde den gang der zaken opnieuw, zoodat de stuk-
ken van het Proces, dat in 1715 ingeleid was, eerstin
1820 het archief van het bisdom verlieten om te Rome
te dienen. Op dat tijdstip waren twee groote praelimi-
naire punten vastgesteld geworden: het eerste in het
decreet der Congregatie der Riten, waarbij het feest van
het Heilig Hart werd goedgekeurd (1765); het tweede
in de propositien LXII en LXIII van de bulle Auctorem
fidei,
die den laatsten tegenstanders dier devotie den
mond stopten (1794). Men mocht dus opnieuw hoop koes-
teren. Inderdaad, na het eerste onderzoek door de Con-
gregatie teekende Leo XII den 20 Maart 1822 het be-
velschrift tot inleiding der zaak. Het was toen, dat aan
de dienares van God de titel van Eerbiedwaardig werd
toegekend.
Er lag eene tijdruimte van veertig jaren tusschen het
begin van het rechtsgeding voor het Hof van Rome en
de gelukkige beslissing (1824—1864). Wij zullen al de
bijkomende gevallen dezer langdurige rechtszaak niet
-ocr page 199-
479
voor de oogen onzer lezers ontrollen: maar wij zullen
hem zijne aandacht doen vestigen op «enige der meest
kenschetsende punten. (1)
Alvorens over te gaan tot het onderzoek der deugden
en der wonderen, wilde Rome zich verzekeren, dat de
dienstmaagd des Heeren altijd in den roep van heilig-
heid , waarin zij in den beginne stond, gestaan had. Men
ondervroeg dan, om zoo te zeggen, de levenden en de
dooden. Men liet alle godvruchtige personen, die in hunne
geschriften over de godsvrucht tot het Hart van Jesus
de gelegenheid gehad hadden over haar te spreken één
voor één voorkomen: eerst de paters de La Colombière,
Croiset en Galliffet; vervolgens den H. Alphonsus de Li-
guori, den Kardinaal Gerdil en Mgr. Albergotti, bisschop
van Arezzo; van jonger dagteekening, den kanunnik Muz-
zarelli en Mgr. Lambruschini; en uit dat indrukwekkend
geheel van getuigenissen, die eene onafgebroken volg-
reeks daarstelden, bleek duidelijk, dat de stem der her-
ders zich met die der geloovigen vereenigde om te ver-
kondigen , dat Margaretha Maria eene der meest bevoor-
rechte zielen uit den laatsten tijd was en zij in den
hemel het loon harer heldhaftige deugdejj had moeten
ontvangen. Als een onveranderlijke grondregel, en die
reeds in de zaak van den H. Bonavcntura was toegepast
geworden, wordt aangenomen: de Heilige Geest alleen
kan aan de nagedachtenis van degenen, die niet meer
zijn, zulk eene duurzaamheid schenken, daar de ver-
maardheid , die alleenlijk op menschelijke gronden berust,
broos en vergankelijk is. (2)
(1)   De drie decrecten, welke in het aanhangsel voorkomen doen
overigens de geschiedenis der zaak genoegzaam kennen.
(2)   Quac famn magis altendenda est, quia etiam post mortem ad haec
-ocr page 200-
480
In den loop van het jaar 1830 kwamen de rechters,
die door den H. Stoel waren aangewezen om het Apos-
tolisch Proces
over de deugden van de dienares des
Heeren ter behandeling voor te bereiden, te Paray aan.
Gedurende vijf volle maanden werden er des avonds en
des morgens in de kerk van het klooster zittingen ge-
houden, die verscheiden uren duurden. Men hoorde
achtereenvolgens zes en dertig getuigen, wier verkla-
ringen, geput uit de bron eener onveranderlijke over-
levering van algemeene bekendheid, de aanwijzingen,
door geschiedschrijvers van Margaretha Maria gedaan,
en die uit hare eigen geschriften en de aanteekeningen
der religieusen uit haren tijd, benevens die van het
bisschoppelijk proces van 1745, kwamen bevestigen.
Daar de rechters vernomen hadden, dat er te Autun
nog eene oude religieuse van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie
bestond, die door hare gebrekkelijkheid en hooge jaren
niet voor hen kon verschijnen, begaven zij zich zelven
naar de plaats van haar verblijf, ten einde geen getui-
genis verloren te laten gaan, dat daarom zooveel waarde
had, wijl het was van de eenige persoon door wier
tusschenkomst zij tot de tijdgenooten van Margaretha
Maria konden opklimmen en zeer geloofwaardige inlich-
tingen omtrent de in de laatste twintig jaren der vorige
eeuw plaats gehad hebbende gebeurtenissen inwinnen.
De zuster Sophia de Charmasse, van wie hier spraak
is, op driejarigen leeftijd als pensionnaire in het klooster
te Paray opgenomen geweest zijnde, herinnerde zich nog
usque tempora perscveravit, undc a Spiritu sancto debet processisse:
nam quae non sunt ab co non durant. Panviuus in rclatioue Causae
S. Bonaventurae. Ap. Bened, XIV, de StTP. Bei Bealif., lib. II,
cap. XXIX, n" 9.
-ocr page 201-
/iSl
zeer goed de zuster Anna Maria Laumonier de Chalan-
forges, dezelfde werkzuster, in 1690 als novice aange-
nomen , wier wond aan het been door eene enkele aan-
raking van het kleed van Margaretha Maria genezen was,
in hare kindsheid gekend te hebben (1). De zuster Sophia
had deze wonderdadige genezing dikwijls door de zusters
hooren verhalen. Zij had ook zeventien jaar lang geleefd
iaet de zuster Claudia Maria Chalonnay, voor wie de
eerbiedwaardige zuster kort voor haar dood den sluier,
die bij hare professie moest dienen, zelve gezoomd had.
Onder de gehoorde getuigen bevond zich de zuster Maria
de Sales Charault, die eenige jaren te voren door de
tusschenkomst van haar, omtrent wie hare verklaring
verzocht werd, hare gezondheid had teruggekregen. Zij
leed aan eene zeer ernstige ongesteldheid, die voor onge-
neeslijk werd gehouden en op maagkanker teekende,
waarvan zij na eene novene ter eere van de Gelukzalige
onmiddelijk genezen was (2).
Terwijl de apostolische commissarissen nog te Paray
vergaderd waren, behaagde het God kort voor hun ver-
(1)  Zie hoofdst. XXVI.
(2)  Dit wonder is een vau die, welke door de Congregatie der
Eiten erkend zijn. De attestatie van den geneesheer, wiens naam bij
de faculteit van Montpellier zeer in aanzien staat, eindigt met deze
woorden: »Na al die gegevens, beschouwt de ondergetcekende de
genezing van de zuster Maria de Sales Charault als verkregen zonder
eenige medewerking der kunst en als het uitwerksel der Goddelijke
bescherming. Hij dankt God, hem in staat gesteld te hebben een
feit te kunnen bevestigen, dat moet dienen om Hem te verheerlijken ,
zoowel als Zijne dienares, de Gelukzalige Margaretha Alacoque, door
wier tusschenkomst deze genade verleend is. Ter bevestiging waarvan
hij dit certificaat heeft afgegeven om het te doen dienen, waar zulks
oorbaar geacht zal worden.
Paray den 10 Juni 1828.                    «Cakmov, D. M.M."
-ocr page 202-
482
trek den roem van Zijne dienstmaagd voor hunne oogen
te doen schitteren, door hen getuigen te doen zijn van
twee huitengewone genezingen, van welke de eene, na
aan het onderzoek der Congregatie onderworpen geweest
te zijn, voor mirakuleus is verklaard geworden.
De dag van 22 Juli was bepaald geworden voor de
opening van het graf der Gelukzalige en de onderzoeking
van hare kostbare overblijfselen, van welke rechtsvorm-
lijke handeling Mgr. d\'Hericourt, Bisschop van Autun,
in persoon de leiding op zich nam. Een groot getal
geestelijken schaarden zich om hunnen Bisschop, en uit
alle omliggende bisdommen waren er aanwezig. De
geestdrift der geloovigen was niet minder: elk oogenblik
kwamen er uit Lyon, Avignon en Puy. Allen gaven
bewijzen van het grootste vertrouwen in de verdiensten
van de Minnares van het Hart van Jesus, en dat ver-
trouwen werd door eene buitengewone uitstorting van
genade en geestelijke vertroosting heerlijk beloond.
Terwijl men nu de toebereidselen tot deze schoone
plechtigheid maakte, lag van de maand September 1827
af, dat is bij de drie jaar, eene kranke zuster, tusschen
leven en dood dobberende, in de ziekenzaal van het kloos-
ter op het leger van smarten weg te kwijnen. Maria
Theresia Petit, zoo heette zij, leed sedert lang aaneen
slagadergezwel, waarbij zich zeer ernstige verschijnselen
voegden, die met hevige aanvallen van koorts gepaard
gingen. Zij was zoo zwak, dat de geneesheeren bij elke
aderlating, welke men om haar een weinig verlichting
te geven genoodzaakt was haar te doen, vreesden haar te
zullen zien bezwijken. Beeds verscheiden malen, ook nog
drie weken te voren, had men haar de sacramenten der
stervenden toegediend. Een nauw merkbaar levensvonkje
gloorde nog in haar, en slechts met veel moeite konden
-ocr page 203-
483
die haar naderden eenige woorden van haar opvangen.
Zij herlevendigde nogtans haar vertrouwen in de dienst-
maagd des Heeren, en op den vooravond der plechtigheid,
den 21 Juli, deed zij linnen aan, dat op haar graf was
gelegd geworden. Zij kreeg toen in de hartstreek een
vreemdsoortig gevoel en zulke hevige stekingen, dat het
haar onmogelijk was haar gekerm te smoren. De crisis
hield ongeveer een halfuur aan, waarna, de stekingen
opgehouden hebbende en de koortshitte verdwenen zijnde,
zij verscheiden uren lang rustig sliep. Den volgenden
morgen, bij haar ontwaken, was zij genezen. Zij gaf
er kennis van aan hare Overste, die, na eenige oogen-
blikken in beraad gestaan te hebben, haar beval om op
te staan. Zij stond op, kleedde zich zonder moeite aan,
deed geknield haar gebed voor het altaar, dat in de
ziekenzaal stond, en verscheen dien zelfden dag nog in
de spreekkamer en in de kapel, niet, zooals men denken
kan, zonder groote verbazing dergenen, die wisten in
welk een beklagenswaardigen toestand zij den avond te
voren nog verkeerde.
Meer dan een uur bracht zij in dankzegging bij het
graf van hare weldoenster door. (1)
Op denzelfden dag vond eene arme arbeidster, door
een liefdadig persoon uit Lyon medegenomen, bij het
graf de genezing, die zij er was komen zoeken. Op acht-
jarigen leeftijd (zij was toen vier en twintig) waren de
chirurgijns genoodzaakt geweest haar de helft van het
scheenbeen weg te nemen, uit hoofde van beenbederf,
dat een van hare beenen had aangetast. Daar het kwaad
voortgegaan was zijne verwoestingen aan te richten, kon
(1) Deze genezing is de eerste, welke in het Decreet de itiraculis
vermeld wordt. Zie Aanhangsel van dit boek.
-ocr page 204-
484
zij sedert lang niet meer loopen noch eenige oogenblikken
knielen, zonder hevige smarten te gevoelen, welke zich
onder zulke onrustbarende verschijnselen openbaarden,
dat de mannen der kunst verklaard hadden, dat de
afzetting noodzakelijk was. Den dag voor de opening
van het graf, hare biecht sprekende, wat zij gewoonlijk
slaande deed, bevond zij zich tot hare groote verwon-
dering eensklaps in knielende houding, zonder dat zulks
haar de minste smart veroorzaakte; ook de volgende
dagen kon zij, zonder het geringste ongemak er van te
hebben, op hare knieën liggen. Zij was zoo vlug gewor-
den , dat zij gezonde sterke personen, die haar op hare
lange wandelingen buiten de stad vergezelden, achter
zich liet.
Onder den levendigen indruk dezer beide gebeurte-
nissen, waarvan zich het bericht onder de samenge-
stroomde pelgrims verspreidde, was het, dat die aange-
name feesten gevierd werden. Men kan zich gemakkelijk
voorstellen, hoe het volk zich beijverde om de gebeenten,
die zooveel wonderdadigs uitwerkten, te vereeren. Na
dat zij door beëedigde chirurgijns en geneesheeren on-
derzocht en erkend waren en dezen proces-verbaal van
hunne bevinding hadden opgemaakt, werden zij in eene
kist gesloten, die met het wapen van den Bisschop
werd verzegeld en met eerbied onder de zerken van den
kloostervloer geplaatst, in afwachting van den dag, nog
ver verwijderd, van den gewenschten afloop der zaak.
Vior en twintig jaren moesten er verloopen, voordat zij
in het openbaar mochten vereerd worden en op het
altaar worden uitgesteld.
Het onderzoek der deugden van Margaretha Maria was
niet eerder dan veertien jaren daarna afgeloopen. Al hare
geschriften, al hare handelingen werden aan het strengste
-ocr page 205-
485
onderzoek onderworpen en haarfijn uitgepluist. Naar aan-
leiding van hare openhaiïngen, geestelijke leerstellingen,
hetgeen zij omtrent het Heilig Hart gezegd had, stootte
men telkens op de moeilijkst op te lossen en teederste
vraagstukken der leerstellige, zedekundige en mystieke
godgeleerdheid van het mysterie der menschwording af
tot aan de leer over de genade en de verschillende wijzen
van hidden. De advocaat van het consistorie, een man
van zeer veel ondervinding en een groot doorzicht en
scherpzinnigheid, bekende, dat van al de zaken, welke
hij voor het hof van Rome verdedigd had, niet eene
hem zoo veel moeite en inspanning gekost had. (1)
Eindelijk deed de congregatie eene gunstige uitspraak
omtrent de deugden van de eerbiedwaardige dienares des
Heeren, welke zij in een heldhaftigen graad beoefend
had. Maar men weet het, het is aan den opvolger van
den H. Petrus, dat de Goddelijke bijstand beloofd is;
hem alleen komt het toe om in het hoogste beroep uit-
spraak te doen, en hij doet hel nooit, zonder rijpelijk
overwogen en God in het gebed geraadpleegd te hebben.
Gregorius XVI stierf, voor hij het decreet omtrent de
deugden der Gelukzalige had afgekondigd, zijnen op-
volger deze handeling van gezag zoowel als van vader-
lijke liefde vermakende. Van ganscher harte aanvaardde
Pius IX dat erfdeel.
Van de eerste maanden van zijn pontificaat af be-
speurde men, dat de goede afloop van het heilig rechts-
geding den gezegenden Opperpriester, dien God op den
(1) «Longior coeteris meis responsionibus praesena evnsit. Multos
enim defendi. Unius etiam Ven. Margaritae Mariae Alacuque defen-
aioni omnia pene S. Theologiae penetralia fuerunt subeundn." D. Fran-
ciscus Bavtoleschi, in Causa Ven. Servae Dei Sor. Margarilae Mariae
Alacoque. Resjionsio ad Animadversiones 3i. 1\'. Promotoris fidei.
22*
-ocr page 206-
48G
stoel van Petrus geplaatst had om te beminnen, te
bidden en te lijden, zoo ter harte ging als maar immer
zijn kon. Op een morgen van de maand Juli 1846 verliet
hij te voet zijn paleis van het Quirinaal en ging het
H. Misoffer opdragen in de kapel van het klooster van
Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie. Het was de aankondiging
van eene nog grooter gunst. Zondag 23 Augustus,
kwam hij opnieuw, vergezeld van den Kardinaal Patrizi,
verslaggever in de zaak van Margaretha Maria, en Mgr.
Arnaldi, postulator, in tegenwoordigheid der gezamen-
lijke zusters het zoolang verbeide decreet afkondigen.
Uit eene kiesche oplettendheid had de H. Vader een dei-
dagen van het octaaf van de H. Johanna de Chantal
gekozen om zijnen welbeminden Dochters deze vreugde
te verschaffen. Het klooster van Onze-Lieve-Vrouwe-
Visitatie zal nooit dezen schoonen dag vergeten.
Het onderzoek omtrent de drie wonderen, dat aan de
Congregatie was opgedragen, werd zonder vertraging voort-
gezet; doch welken ijver de nieuwe postulator, Mgr Borghi
ook aanwendde, men kon niet eerder dan in 1864 er
mede gereed zijn. Toen eindelijk (24 April 1864) het
decreet verscheen, was de vreugde niet alleen groot in
de huizen van de Orde van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie,
maar over de gansche wereld, overal waar de naam van
Jesus de harten doet kloppen. Weet men niet, dat de
Bisschoppen van Engeland, in 1859 onder het voorzit-
terschap van den beroemden Kardinaal Wiseman in
in concilie vergaderd, niet uiteen hadden willen gaan,
zonder een verzoekschrift ten gunste van de gelukzalig-
verklaring van Margaretha Maria aan den H. Stoel ge-
richt te hebben 1 In het bisdom van Autun, hetwelk de eer
heeft de Gelukzalige te hebben zien geboren worden en
wier graf onder deszelfs vrome hoede slaat, en waar
-ocr page 207-
487
hare zaak reeds sedert lang populair was, heerschte bij
het hooren van de stem van deszelfs hoogvereerden Bis-
schop, toen hij deze heugelijke tijding in deze volgende
bewoording\' aan zijne onderhoorigen bekend maakte,
eene ongemeene vreugde:
« Rome, mijn waarde broeders, heeft gesproken: die
machtige stem, de eenige aan wie het gegeven is zich
over de gansche wereld te doen hooren en baar bij al
hare onverschilligheid en rustelooze gejaagdheid nog te
schokken en te ontroeren! Deze eerbiedwekkende stem
heeft zich doen hooren om aan de deugd eene nieuwe
zegepraal toe te kennen, en het is inzonderheid tot ons,
dat zij zich heden richt. De Stedehouder van Jesus
Christus heeft zijne blikken op ons bisdom geslagen; hij
heeft in de schaduw van deszelfs kloosterlijk verleden
een leven ontdekt, dat even vol was van zeldzame ziele-
grootheid als gering en onbeduidend in de oogen dei-
wereld, en zich met eerbied nederbuigende voor eene
arme en onbekende geestelijke dochter, maakt hij, die
in naam van den levenden God hier op aarde de heilige
zielen verheerlijkt, zich gereed, om haar uil liet slof van
haar graf op te. heffen en haar te plaatsen onder de vorsten
van Gods volk
(1). En wij haasten ons, om u in de vreugde
onzes harten deze goede met ongeduld verwachte tijding,
die voor u en de gansche katholieke wereld reden tot eene
groote vreugde zal zijn, mede te deelen. Na zoovele aan-
gewende pogingen, onderzoekingen, overwegingen, die
luide van de hooge wijsheid der Kerk getuigen, hebben
wij in handen het «Decreet betreffende de mirakelen
rakende de Gelukzaligverklaring en Heiligverklaring van
de eerbiedwaardige Dienares des Heeren, zuster Maria
(l) Ps. CXII, 7.
-ocr page 208-
488
Margaretha Alacoque van de Orde van Onze-Lieve-
Vrouwe-Visitatie! Drie mirakelen, door hare tussehen-
komst gewrocht, zijn als echt erkend en voldoende
geoordeeld; terwijl een laatst decreet om aan te kondigen,
dat men met alle gerustheid tot het feest van hare ver-
heffing zal kunnen overgaan, niet lang meer op zich zal
laten wachten. Weldra zullen wij dus, terwijl wij hare
kostbare overblijfselen op onze altaren plaatsen en haar
"met den liefelijken naam van Gelukzalige begroeten,
met een vertrouwen, dat voortaan op het onfeilbaar gezag
der Kerk berust, tot haar kunnen zeggen: wees onzer
bij den Heer gedachtig, herinner u, wijsmechenu erom,
dat gij onze zuster zijt
, opdat Hij ons om uwentwil genadig
zij en onze ziel leve ter wille van de uwe
» (1).
Daar nu alle langdurige en moeitevolle rechtshande-
lingen afgeloopen waren, was het gemakkelijk te voor-
zien, dat de gelukzaligverklaring niet lang meer zou
uitblijven. Om.deze groote plechtigheid voor te bereiden,
kwam er een gedelegeerde van den H. Stoel om het
lichaam, dat spoedig aan de vereering der geloovigen
zou worden voorgesteld, uit het graf te nemen, waarin
het sedert 1830 rustte. De gansche stad trok den afgezant
van den H. Stoel te gemoet. Het meerendeel der Fransche
bisdommen was reeds bij deze plechtigheid, die nog
meer roerend dan schoon was, vertegenwoordigd. In alle
hoeken van het klooster, van de kapel tot in de zieken-
zaal, sprak men over Margaretha Maria, wier geheele
leven in geestige zinnebeeldige voorstellingen, waaraan
(1) Gen. XII, 13. — Herderlijke onderrichting en mandement van
Mgr. den Bisschop van Autun, Cha\'.on en Macou bij gelegenheid van
het Decreet betreffende de mirakelen rakende de gelukzaligverklaring
van de Eerbiedwaardige Margaretha Maria Alacoque, Rcligieu3e van
de Orde van Ouze-Lieve-Vrouwe-Visitatie te Paray-le-Monial.
-ocr page 209-
489
legenden waren toegevoegd, geschetst was. Tranen van
aandoening biggelden op het oogenblik, dat het graf ge-
opend werd, langs de wangen van allen, en alle han-
den — priesterlijke handen — strekten zich uit om een
deeltje van het mos, dat zich aan de wanden van de
houten kist gezet had, meester te worden.
Eindelijk kondigde op den 48 September van het-
zelfde jaar het kanon van den Engelenburg aan, dat de
Minnares van Jesus\' Hart in de basiliek van het Vatikaan
gelukzalig was verklaard geworden; en dien zelfden dag
ontmoetten elkander voor haar beeld twee kerkvoogden,
twee grijsaards: de eene was de algemeene Vader der
geloovigen, de andere, de Bisschop van Autun. Deze
laatste bood den Romeinschen grijsaard eenige bevallige
en eenvoudige geschenken aan; onder andere een boeket,
het zinnebeeld der deugden, welke zijn bisdom in de
afzondering van Paray-le-Monial had zien bloeien en
welker geur de gansche Kerk zou gaan vervullen.
Op deze wijze heeft het God behaagd om haar, die
nooit hare eigen eer gezocht had en zich uit de versma-
dingen, vernederingen en lijden een genoegen had ge-
maakt, te verheerlijken. Hij heeft haar geplaatst onder
de vorsten, onder de vorsten van zijn volk. Wat zeg
ik ? ziet, de vorsten en de herders van het volk van God
liggen aan hare voeten.
Nogtans komt het mij voor, dat zij te midden van
hare zegepraal, uit de hoogte des hemels, waar zij ge-
tuige is van onzen ijver om hare nagedachtenis te eeren,
niets vuriger zou verlangen te zien dan de toeneming
in onze harten van de liefde tot Jesus: van die liefde,
waarvan zij geleefd heeft en waaraan zij gestorven is. Onze
eerbewijzen hebben slechts dan waarde in hare oogen,
wanneer zij tot het Hart van Jesus opklimmen.
-ocr page 210-
490
Haar geheele leven, zoo onopgemerkt en zoo alle-
daagsch in schijn, is eene heerlijke uitlegging van deze
woorden uit de Navolging van Christus: « De liefde is
zeer edel, zij heweegt den mensch om groote dingen
te doen; zij wekt in hem voortdurend de begeerte naar
grootere volmaaktheid op.»
En ook deze: «De liefde houdt dikwijls geen maat,
maar gelijk ziedend water loopt zij van alle kanten over. »
«De liefde gevoelt geen last, zij acht geenen arbeid,
zij wil meer dan zij kan; zij klaagt niet over hare mach-
teloosheid, want zij meent, dat zij alles kan en vermag,
« Deswegens is zij vermogend tot alles, en zij werkt
kloekmoediglijk vele dingen uit, waaronder een ander,
die niet bemint, bezwijkt en blijft liggen.
« Gelijk eene levendige en doordringende vlam, streeft zij
opwaarts en breekt zichtbaar door alle hindernissen heen. »
Is het niet op deze wijze, dat de vlam der Goddelijke
liefde uit het hart van Margaretha Maria is geschoten
om alle harten te ontsteken en te verteren ?
Kort voor haren dood schreef zij aan eene haar dier-
bare vertrouwde vriendin: Bemin, en doe dan wat gij
wilt: want die de liefde bezit, heeft alles. Doe alles uit
liefde, in de liefde en om de liefde: want het is de
liefde, die aan alles waarde schenkt. De liefde wil geen
verdeeld hart, zij wil alles of niets. De liefde zal u alles
gemakkelijk maken. Vergeld dus liefde met liefde, en
vergeet nooit Dengenen, dien de liefde voor u heeft
doen sterven. Vergeld liefde met liefde. De maat uwer
liefde tot Hem zal gelijk zijn aan die, waarmede gij in
stille zult lijden en Hem boven het schepsel verkiezen.»
Wat zij tot die vriendin zeide, zegt zij nu tot ons
allen, die haar leven, hare werken, haar harden strijd
en heerlijke belooning kennen. Aan God boven het
-ocr page 211-
491
geschapene de voorkeur geven is voorzeker zeer recht-
vaardig, zeer wijs, zelfs kan men zeggen volkomen in
overeenstemming met de rede; maar ook het grootste ge-
not, de grootste zoetheid ligt er in opgesloten. Als men
maar één vriend heeft, en die vriend de schoonste der
kinderen der menschen is, als men weet en vastelijk
gelooft, dat Hij, na zooveel voor ons geleden te hebben
in glorie gezeten is aan de rechterhand Zijns hemelschen
Vaders en dat zijn rijk geen einde zal hebben, kan het
hart nog wel verzuchten en versmachten, maar het wordt
niet meer verontrust, en de smartelijkste kruisen hebben
dat beminnelijke aan zich, dat zij doorweekt zijn met
het bloed van Jesus Christus.
■ooooggoooo
-ocr page 212-
AANHANGSEL.
N° 1
EERSTE DECREET
VAN GELUKZALIGVERKLARING.
PIUS IX, PAUS.
TER EEUWIGE GEDACHTENIS.
Jesus Christus, de Stichter en Voltrekker van ons
geloof, die, na de broosheid onzer sterfelijke natuur te
hebben aangenomen, door eene overmaat van liefde zich
als een vlekkeloos slachtoffer op het altaar des kruises
aan God heeft opgeofferd, ten einde ons van de afschu-
welijke slavernij der zonde te verlossen, heeft niets vuri-
PIÜS PP. IX.
AD PEB.PETUAM EEI MEMORIAM.
Auctor nostrae fidei et consummator Jesus, qui uimia ductus
charitate, r.aturae mortalis infirmitate assumpta, obtulit se in
ara Crucis immaculatura Deo, ut nos a peccati teterrima servi-
tute liberaret, nihil potiushabuit, qnam ut flammam charitatis,
qua Cor ejus ureretur, in homiuum animis modis omnibus exci-
taret, quemadmodum suis adseruisse discipulis novimus ex Evan-
gelio: //Ignem veni mittere in terram, et quid volo nisi ut
acceudatur?" Hunc vero charitatis ignem ut magis incenderet,
sanetissimi Sui Cordis venerationem cultumque institui in Ec-
clesia voluit, ac promoveri. Ecquis enim tam durus ac ferreus
-ocr page 213-
493
gei\' verlangd dan door alle middelen de vlammen, waar-
door Zijn hart verteerd werd, aan te wakkeren, gelijk
wij Hem dit in het H. Evangelie aan Zijne leerlingen
hooren verzekeren, wanneer Hij zegt: Ik ben het vuur
op de wereld komen brengen, en wat zou ik willen, dan
dat liet ontnlamme?
Ten einde nu dat liefdevuur meer en meer te doen
ontvlammen, heeft Hij gewild, dat de vereeringen van,
en de toewijding aan zijn Heilig Hart in de Kerk zou
worden ingesteld en voortgeplant.
En wie dan, al had hij een hart van steen, zou zich
niet gedrongen gevoelen liefde voor liefde te geven aan
dat Hart, zoo vol zoetheid en aantrekkelijkheid, dat met
eene lans is doorstoken en gewond is geworden om onzen
zielen eene schuilplaats en een toevluchtsoord te zijn,
waar zij tegen de aanvallen en listen van den vijand
beschut en beveiligd zouden kunnen wezen ?
Wie zou niet opgewekt worden om met den grootsten
ijver hulde te bewijzen aan dat Hart, uit welks wonde
het water en het bloed, de oorzaak onzes levens en onzer
zaligheid, als uit eene bronader over de aarde stroomde ?
sit, quin moveatur ad redamandum Cor illud suavissimum, id-
circo transfixum ac vulneratum lancca, ut animus ibi nostev
quoddam quasi latibulum ac perfugium habeat, quo se ab hos-
tium incursione insidüsque recipiat, actueatur? Ecquis non pro-
vocetur ad prosequendum omni observantiae studio Cor illud sa-
ciatissimum, cujus ex vulncreaqua et sanguis, fous scilicet no-
strae vitae ae salutis, cffluxit? Jam vero ad tam salutavem ac de-
bitum pietatis cultum instituendum, lateque inter hominespro-
pagandum, eligero Servator Noster dignatus est Venerabilem
Famulam suam Margaritam Mariam Alacoque, religiosam So-
rorem ex Ordiue Visitationis Beatae Mariae Virgiuis, quae qui-
dem et innocentia vitae et assidua virtutum omnium exercita-
tione, tanto offlcio ac munere, divina adjuvante gratia, se diguam
-ocr page 214-
494
Het is om deze zoo vrome en tevens zoo heilzame en
rechtmatige Godsvereering in te stellen en dezelve alom
onder de menschen te verbreiden, dat onze Heer Jesu.s
Christus zich gewaardigd heeft daartoe uit te kiezen zijne
eerbiedwaardige dienares Margaretha Maria Alacoque,
religieuse van de Orde van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie,
die door de onschuld van haar leven en de aanhoudende
beoefening van alle deugden zich, met de hulp der God-
delijke genade, zulk eene verheven roeping en taak heeft
waardig getoond. Zij werd in het dorp Lauthecourt, in
het diocees van Autun in Frankrijk uit eene achtings-
waardige familie geboren; en reeds van hare prilste
jeugd af gaf zij zoovele blijken van gehoorzaamheid, van
eene deugdzaamheid en regelmatigheid van gedrag, zoo
boven hare jaren, dat hare ouders loen reeds met zeker-
heid konden voorspellen, wat eenmaal uit haar zou worden.
Zij was nog slechts een kind, toen zij reeds van de
vermaken , welke de kinderen op dien leeftijd gewoonlijk
verlokken, een afkeer gevoelde, en in hare woningeene
afgezonderde plaats opzocht, om er in diepe ingetogen-
heid God de betuigingen van haren diepen eerbied en
probavit. Haec cnimvcro in oppido cui nomen Lauthecourt, Ultra
iines Dioecesis Augustodunensis in Gallia, honesto genere orta,
jam inde a pueritia ingenium docile prae se tulit, moresque pro-
bos, et supra aetatem compositos, sic ut qualis esset futura, certis
indiciis parentes ominarentur. Etenim adhuc puella ab oblecta-
mentis, quibus illaaetatula capisolet, abhorrens, secretiora pe-
tebat domus cubicula, ubi intenta menie Deum coleret ac venc-
raretur; a dolescentior antem frequentiam bominum devitans
nihil magis habcbat in deliciis, quam versari in tempus assidue,
precesque ad plures horas producere. Virginitatem emisso voio
primis ab annis Deo consecravit atque adeo jejuniis, flagellis,
aliisque asperitatibus adfligere corpus inslituit, ut iisdem qnibus-
dam quasi spinis virginitatis florem septum custodiret. Mansuc-
-ocr page 215-
495
hare hulde aan te bieden. Jongedochter geworden zijnde,
vermeed zij de talrijke gezelschappen, en schepte haar
vermaak in het bezoeken van de kerk en daar uren
achtereen in het gebed door te brengen. Daar zij zich
door de belofte van zuiverheid aan God had toegewijd,
tuchtigde zij van hare prilste jeugd af haar lichaam door
vasten, lij f kastijding en allerlei gestrengheden, om als
het ware de bloem harer maagdelijkheid met eene heg
van doornen te omgeven. Zij was ook een schitterend
voorbeeld van zachtmoedigheid en nederigheid; want
haar vader overleden zijnde, en hare moeder gebukt
gaande onder den last der jaren en ziekelijkheid, werd
zij door de personen, die met de bestiering der huis-
houding belast waren, met zooveel ruwheid en hardheid
behandeld, dat het haar bijna altijd aan het voor hare
voeding en kleeding\' noodzakelijke ontbrak. Hoe wreed en
onrechtvaardig dergelijke gedrag ook was, zij verdroeg
het jaren lang met eene groote gelijkmoedigheid, nooit
het voorbeeld van den lijdenden Jesus uit het oog ver-
liezende. Toen zij den ouderdom van negen jaren bereikt
had, werd zij voor de eerste maal tot de Tafel des Heeren
tudiuis porro, atque humilitatis illustrc documentum exhibuit.
Btenim rlemortuo patre, raatre vero tum aetate, turn gravi morbo
confecta, abiis, qui rei domesticae curationem gerebant, sic dure
atque aspere habita est, ut rebus etiam ad victum cultunique ne-
cessariis plerumque careret. Atqui tantam inclementiam atque
injuriam, proposito sibi Christi patientis exemplo, complures
annos aequo animo tulit. Novem auuos nata ad Sanctissimura
Eucharistiae Sacramentum suscipiendum primum accessit atque
ex coelesti dape tantum coneepit eharitatis ardorem, ut ignis ille
divinus ex ejus ore atque oculis emicaret. Pari erga proximum
charitate incensa, graviter dolebat miseram puerorum turbam
fere a parcntibus derelietam vitiis sucerescere, rerum ad salutem
aeternam pertinentium ignaram: idcirco cos patienter erudiebat
-ocr page 216-
496
toegelaten, en uit dit hemelsch voedsel putte zij zulk
eene gloeiende liefde, dat dit Goddelijk vuur als uit eene
springbron van hare lippen scheen te vloeien en uit
hare oogen te stralen. Door liefde tot den naaste insgelijks
ontvlamd, betreurde zij bitter den jammerlijken toestand
van eene menigte kinderen, naar welke hunne ouders
bijna niet omzagen, en die in de ondeugd en in de onwe-
tendheid der voor de zaligheid noodzakelijke dingen op-
groeiden; zij onderrichtte hen met geduld inde verbor-
genheden des geloofs, vormde hen tot de deugd, en had
er zich eene gewoonte van gemaakt, om zich van een
aanzienlijk gedeelte van het dagelijks voor haar bestemde
voedsel te onthouden om hen daarmede te voeden.
Wanneer hare moeder haar rijke en schitterende echt-
verbintenissen voorstelde, wees zij die gestadig van de
hand, daar zij hare keuze op den hemelschen Bruidegom
bepaald had, en om de trouw, dien hemelschen Bruidegom
verpand, met meer zekerheid gestand te doen, dacht
zij er aan om in het klooster het leven der God gewijde
maagden te omhelzen. Na lang en ernstig bij zich zelve
daarover te hebben nagedacht, na in het gebed den
mysteriis fidei, ad virtutem informabat, et vero etiam non modi-
cam quotidiani cibatus partcm eisdem alendis detratiere sibi
consucverat. Quum coelestem sibi Sponsumdelegisset, exhibitasa
matre nuptias, licet opulentas atque illustres, constanterrecusa-
vit, et quo datam coelcsti eidem Sponso fidem praestaret securius
de ingrediendo sacrarum virginum claustro cogitavit. Qua de re
posteaquum diu multumque secum dcliberasset, fusisque preci-
bns Divinam consuluisset voluntatem, annum agens aetatis suae
vicesimum tertium, in civitate, cui nomen Paray-le-Monial. in-
tra fines Augustoduncnsis Dioecesis, rcligiosis Sororibus ex Or-
dine Visitationis Beatae Mariae Yirginis adscita est. Tn tyrocinio
quum se talem probasset, qualern et egregia ad virtutem indoles,
et innocenter acta vita portenderat, ad solemnia nuncupanda
-ocr page 217-
-497
Goddelijken wil te hebben geraadpleegd, weid zij, on-
geveer drie en twintig jaar oud zijnde, in het klooster
van Paray-le-Monial, diocees Autun, onder de religieusen
van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie opgenomen. Na gedu-
rende haar noviciaat getoond te hebben te zijn, wat
hare vatbaarheid voor de deugd en de schuldeloosheid
van haren levenswandel hadden laten hopen, werd zij
tot het afleggen der plechtige geloften toegelaten. Na
hare professie, zag men haar op den weg der geeste-
lijke volmaaktheid met groote schreden voorwaarts gaan,
een schitterend voorbeeld van alle deugden haren aan
(loei toegewijden gezellinnen aanbiedende. Men zag inbaar
uitschitteren eene bewonderenswaardige ootmoedigheid,
eene buitengewone vaardigheid in het gehoorzamen en
een bewonderingwekkend geduld in het verdragen van
allerlei tegenspraak en tegenwerking; eene buitengewone
bezorgdheid om tot zelfs in de onbeduidendste zaken de
voorschriften van den regel na te leven; eene gestreng-
heid , welke haar aanzette om onophoudelijk haar vleesch
te tuchtigen; een brandenclen ijver voor bet gebed,
waarop zij zich dag en nacht toelegde, en waarin hare
vota admitti promcruit. Quibus quidem nuncupatis vidcri coepit
ad rcligiosao discipliuac perfectioucm concitato cursu coutendere :
adeo sodalibus suis Deo dicatis virtutum omnium exemplar eni-
tuit. Mira quippe in ipsa clucebat humilitas, singularis et in ob-
tcmperando alaeritas, et in quibusvis molesüis perfcrcndis pa-
tientia, accuiatissiina legum vel rainimarum observant ia, in
afflioiando corpore assidua austeritas, numquam intcrinissum
preeationis studium, cui dies uoctosque quum instaret, alienato
sacpe a sensibus animo, divinac gratiae douis uberrimc perfundc-
batur. In recolendis autem Christi Domiui cruciatibus tantoafii-
ciebatur doioris scnsu, tantaquc inaidesccbat amoiisfiamma, ut
prope cxanimis plerumque languesceret. 1\'orro quum ob virtutis
praestantiam onuiium sibi sodalium admirationem conciliasset,
-ocr page 218-
498
ziel, losgemaakt van de zinnelijke wereld, dikwijls in
den overvloed der hemelsche gaven als verzwolgen was.
Bij het overwegen van het lijden van onzen Heer Jesus
Christus werd zij door zulk een levendig gevoel van
droefheid getroffen en zoodanig door het vuur der God-
delijke liefde ontvlamd, dat zijniet zelden in hez wij ming
viel en het leven in haar bijna scheen uitgebluscht.
Daar zij door de verhevenheid harer deugden een
voorwerp van gedurige bewondering voor al hare gezel-
linnen was geworden, vertrouwde men haar de taak
toe om de jonge novicen op de proef te stellen en tot
het religieuse leven te vormen : eene taak, tot welke
niemand meer geschiktheid bezat dan de eerbiedwaardige
Margaretha Maria, die de jongedochters, wier bewaak-
ster en leermeesteres zij was, door haar voorbeeld aan-
moedigde om den weg der volmaaktheid in te slaan, en
aan hare schreden op den levensweg vastheid gaf.
Eens toen zij met nog meer vuur dan gewoonlijk
in tegenwoordigheid van het H. Sacrament des Altaars
bad, gaf onze Heer Jesus Christus haar te kennen,
dat het Hem zeer aangenaam zou zijn, als er eene
puellis, quae in tyrocinio versarentur, ad religiosam vitam exer-
cendis informandisque praeposita fuit: eique muneri uulla po-
tuisset aptior inveniri quam Venerabilis Margarita Maria, ut-
pote qnae commissas suae fidei ac magisterio puellas ad ingre-
diendnm atque excurrendum perfectionis iter erigeret ac confir-
maret exemplo suo. Jam vero ante augustissimum Eucharistiac
Sacramentum eidem fervidins oranti significatum est a Christo
Domino, gratissimum sibi fore si cultus institueretur sacratis-
simi Sui Cordis humanum erga genus charitati3 igne flagrantis,
ac veile 8e hujus rei curam ipsi demandatam. Qua erat humili-
tate cohorruit Venerabilis Dei Famula, tanto se offloio indignam
existimans; sed tarnen ut supernae obsequeretur voluntati, utque
desiderio suo faceret satis, divinum amorem in homiuum ani-
-ocr page 219-
499
devotie werd ingesteld ter vereering van Zijn Heilig Hart,
dat zoozeer door het vuur der liefde voor de menschen
ontvlamd is, en dat zij het was, die Hij daarmede wilde
belasten. Nederig als zij was, werd die eerbiedwaar-
dige dienares van God, daar zij zich zulk eene verheven
opdracht onwaardig achtte, daardoor zeer ontsteld. Nog-
tans stelde zij, om aan den oppersten wil te gehoorza-
men en aan het verlangen, dat zij had om het vuur der
Goddelijke liefde in de harten der menschen te ontsteken,
alles in het werk, zoowel bij de religieusen van haar
klooster als bij allen, op wie zij eenigen invloed kon
uitoefenen, om dat Heilig Hart, dien zetel der Godde-
lijke liefde, alle eer en aanbidding van hen te doen
ontvangen. De eerbiedwaardige dienares van God had
ter oorzake daarvan groote kwellingen te lijden en tal-
rijke moeilijkheden te overwinnen: nogtans verloor zij
nooit den moed, maar, rekenende op de hulp des hemels,
wijdde zij zich met zooveel ijver en volharding aan de
instelling dier devotie, dat men dezelve, met de hulp der
Goddelijke genade, tot groot voordeel der zielen zich zag
uitbreiden en zich wijd en zijd in de Kerk voortplanten.
mis excitandi, studiose egit turn apud religiosas sui Coenobii So-
rores, turn vero etiatn apud omnes, quoad potuit, homiues, ut Cor
illud Sanotissimum divinae charitatis sedem omui honoris signi-
ficatione colerent ac venerarentur. Multae idcirco et graves "Vene-
rabili Dei Famulae toleraudae fuerunt molestiae; plnrimae supe-
randae dilficultates: nunquam tarnen ipsa dejecit animum, et
spe subnixa coelestis auxilii tam operose ac constanter promo-
verc institit id genus pietatis , ut divina favente gratia, non sine
magno animarum fructu in Ecclesia auctum longe sit, acpropa-
gatum Bcniquc dissolvi cupiens, ut ad coelestes Agninuptias,
quas tantopcre deperibat, advolaret, non tam morbo, quam (lamma
charitatis absumpta, dicm obiit supremum decimo sexto kalen-
ilas Novcmbris anno MDCXC. Quae de Venerabilis Margaritae
-ocr page 220-
500
Eindelijk, verlangende hare ketenen verbroken te zien,
ten einde opwaarts te stijgen naar het hemelsch bruilofts-
maal van het Lam, waarnaar zij zoo vuriglijk verzuchtte,
bereikte zij, meer verteerd door de vlammen der liefde
dan uitgeput door de hevigheid der ziekte, den 17™ Oc-
tober van het jaar 1690 den eindpaal van hare aardsclie
loopbaan.
Het gevoelen omtrent de heiligheid van de eerbied-
waardige Margaretha Maria, hetwelk begonnen was meer
algemeen te worden, werd na haren doood door den
glans der wonderwerken, die aan de voorbede der eer-
biedwaardige dienares van God werden toegeschreven,
nog meer algemeen verspreid. Deswegens is het, dat de
Bisschop van Autun ten jare 1715 ten gepasten tijde
met inachtneming der voorschriften, een onderzoek om-
trent haar leven en hare zeden deed instellen. Doch de
omwentelingen, die op het einde dei- achttiende eeuw
bijna geheel Europa beroerden, veroorloofden niet deze
zaak aan het oordeel van den H. Stoel te onderwerpen.
Toen eenmaal de vreeselijke storm was gaan liggen,
verzocht men het oordeel van den Apostolischen Stoel
Mariae sanctitate invaluerat opinio pererebuit magis postquam
ipsa e vivis excessit, accedente praesertim prodigiorum celebri-
tatc, quae Venerabili Dei Eamula deprecante ferebantur conti-
gissc. Quapropter anno MDCCXV, Augustodunensis Antistes de
illius vita et moribus opportuuas de more tabulas condendas cu-
ravit. Verumtameu, ne ad Sanetae Sedis judicium defcrri causa
posset gravissimi rerum publicarum motur effecerunt, qui exeunte
saeculo decimo octavo universam fere Europahi perturbarunt.
Sedata tameu turbulcntissima procella (cmporum, postulatum est
Apostolicae Sedis judicium, et apud Consilium S. R. Ecclesiae
Cardinalium sacris ritibus tucndis praepositorum iustituta de vir-
tutibus quacstionc, quibus Veuerabilis Margarita inclaruisset, re-
bus omnibus diu multumque pouderatis, Nos tandem heroicum
-ocr page 221-
501
en leidde men bij de H. Congregatie der Riten liet proces
in over de deugden, aan welke de eerbiedwaardige
Margaretha Maria haren roem te danken had. Eindelijk
hebben wij, na een langdurig en ernstig onderzoek, bij
het op den 23\'" dag van de maand Augustus van het
jaar 1846 afgekondigde decreet plechtiglijk verklaard, dat
zij die deugden in een heldhaftigen graad beoefend had.
Vervolgens had in den boezem van dezelfde Congre-
gatie een nauwkeurig onderzoek plaats omtrent de won-
deren, welke men deed dienen tot staving, dat de Hemel
getuigenis van de heiligheid der eerbiedwaardige Mar-
garetha Maria had afgelegd, en toen de consulenten en
de kardinalen na een streng onderzoek een gunstig
advies gegeven hadden, hebben wij zelf, na het licht
des hemels ingeroepen te hebben, den 24"fn dag der
maand Mei van dit loopende jaar 1864 betreffende de
echtheid derzelfde wonderen ons bevestigend oordeel
uitgesproken.
Er bleef nog over om aan dezelfde kardinalen eene
laatste vraag voor te stellen, te weten: of men met
gerustheid tot de gelukzaligverklaring van de eerbied-
illas attigisse gradum cdiximus dccreto vulgato deciino kalendas
Septembris anno MDCCCXLVJ. Exinde in eodem Cardinalinm
Consilio proposita disceptatio est de mirnculis, quibus Venera-
bilis Margaritae sanctitas comproliata ilivinitus diceretur, ac
postquam severo habito examine tuin a Cousultoribus, turn a
Cardinalibus illa fuissent probata, Nos, implorato imtea supcrni
luminis auxilio, de eorumdem miraculorum veritate affirmativam
cvulgavimus sententiam, die octavokaleiidas Mnias anni vertrn-
tis MDCCCIjXIV. lllud uimm supcvorat, ut iidein interrogarentur
Cardinales nuni prosedi tuto possct ad Beatorum Coelitum hono-
res Venerabili Margaritae tribuendos, iidemque coram Nobis coacti
decimo octavo kalendas Julii verteutis anni proeedi tuto pos-se
unanimi suffragio responderunt. Nosporio, ut in lanta re cocles-
23
-ocr page 222-
502
waardige Margaretha Maria zou kunnen overgaan. Op
den 14" dag der maand Juni van dit loopende jaar, in
onze tegenwoordigheid vergaderd, antwoordden zij, dat
men er kon toe overgaan.
Wij hebben dan, na voor zulk eene gewichtige han-
deling de hulp des Hemels te hebben afgesmeekt, op
den 24° dag der maand Juni van hetzelfde jaar gede-
creleerd, dat men, als wij het gepast zouden oordeelen,
tot aan hare plechtige heiligverklaring toe, alle eerbe-
wijzingen en voorrechten, welke den Gelukzaligen zijn
voorbehouden, aan de Eerbiedwaardige Dienares van God
met gerustheid zou kunnen betoonen en verleenen.
Het is daarom, dat wij, aangespoord door de verzoeken
van bijna alle bisschoppen van Frankrijk, alsmede door
die der religieusen van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie, na
ingewonnen raad en met inwilliging van onze eerbied-
waardige broeders de kardinalen van de H. Roomsche
Kerk, leden van de H. Congregatie der Riten, uit kracht
van ons Apostolisch gezag toestaan, dat aan de Eerbiedwaar-
dige Dienares van God Margaretha Maria voortaan den
naam van Gelukzalige gegeven worde, en dat haar lichaam
tem opem adprecati die octavo kalendas Julii anni ejusdem de-
crevimus deferri tuto posse, quum Nobis visum esset Venerabili
Servae Dei Beatorum honores cum omuibus indultis, donecsolem-
nis Ejusdem canon\'zatio celebretur. Nos igilur, permoti preci-
bus omnium ferme Sacrorum Galliae Antistitum, nccnou religio-
sarum Sororum Ordinis Visitationis B. Mariae Virginis, de consilio
et assensu Venerabilium Fratrum Nostrorum S. R. Ecclesiae Car-
dinalium sacris ritibus cognoscendis praepositorum, auctoritate
Nostra Apostolica facultatem impertimur ut eadem Venerabilis
Dei Famula Margarita Maria Alacoque Beatae nomine in pos-
terum nuacupetur, ejusque corpus et reliquiae, non tarnen in so-
lemnibus supplicationibus deferendae, publicae fldelium venera-
tioni proponantur. Praeterea eadem auctoritate concedimus, ut de
-ocr page 223-
503
en hare overblijfselen (welke nogtans nooit bij openbare
processiën mogen rondgedragen worden) openlijk ter
vereering der geloovigen worden ten toon gesteld.
Bovendien veroorlooven wij uit kracht van hetzelfde
gezag, dat men terharer eere het officie en de mis der
gewone maagden bezigt met de door ons goedgekeurde
gebeden, overeenkomstig de rubrieken van het missaal
en het Romeinsche brevier.
Nogtans heeft dit door ons verleend verlof, om gemelde
mis en officie te lezen, slechts betrekking op het bisdom
van Autun en al de kerken der huizen, welke zij ook
zijn mogen, waarin de Orde van Onze-Lieve-Vrouwe-
Visitatie gevestigd is, en dat den 17" October op alle
geloovigen, zoowel geestelijken als wereldlijken, die
gehouden zijn tot het bidden van de kerkelijke getijden,
en wat de mis betreft, op alle geestelijken, die zich
op den dag van het feest naar dezelfde kerken zullen
begeven.
Eindelijk veroorloven wij, dat in den loop van het jaar,
te rekenen van de dagteekening van deze Breve af, de
plechtigheid der gelukzaligverklaring van de Eerbied-
illa recitetur Officium et Missa de Communi virginum cum ora-
tionibus propriis a Nobis approbatis juxta rubricas Missalis et
Breviarii Romani. Ejusmodi vero Missae celebrationem, etOfficii
recitationem fieri dumtaxat concedimus in Dioecesi Augustodu-
uensi, ac in tempus omnibus domorum ubioumque existeutium,
in quibus institutus reperitur religiosus Ordo monialium Visita-
tionis B. Mariae Virgiuis, die XVII Octobris ab omnibus christin-
delibus tam saecularibus, quam regularibus, qui horas canonicas
recitare teneantur, et quantum ad Missas attinet, ab omnibus
Sacerdotibus ad templa, in quibus festum eelebratur, confluen-
tibus. Denique concedimus, ut anno a datishisce Lilteris primo,
Solemnia beatificationis Venerabilis Servae Dei Margaritae Mariae
Alacoque in Dioecesi, atque in Templis, de quibus habita
-ocr page 224-
504
waardige Dienares van God Margarelha Maria Alacoque
in het bisdom en in de kerken, waarvan boven gesproken
is, gevierd worde met het officie en mis duplex majus,
hetgeen zal moeten geschieden op den door de ordina-
rissen daarvoor bestemden dag en slechts nadat deze
plechtigheid in de basiliek van het Vatikaan zal heli-
ben plaats gehad. Alles niettegenstaande de Aposlische
constitutiën en ordonnantién, welke daarmede in strijd
zouden zijn.
Wij willen, dat aan alle exemplaren van deze Breve,
zelfs gedrukte, mits zij voorzien zijn van de onderteeke-
ning van den Secretaris en van het zegel van den Prefect
der Congregatie der Riten, als uitdrukking van onzen
wil, hetzelfde vertrouwen geschonken worde, als men
doen zou bij overlegging van de oorspronkelijke.
Gegeven te Castel-Gandolfo, onder den Visschersring,
den 49" dag van de maand Augustus van het jaar 1864
het negentiende van ons pausschap.
N. Card. Paracciani Clauelli.
mentio est, celebrentur cum Officie-, et Missis duplicis majoris
ritus, idque fieri praecipimus die per Ordiuarios indicanda, ac
posteaquam eadcm solemnia in Basilica Vaticana celebrata sint.
Non obstantibus Constitutionibus, et Ordinationibus apostolicis,
ceterisque contrariis quibuscumque. Volumus autem ut harum
Litterarum exemplariis etiam impressis, dummodo manu Seere-
tarii prnedictae Congregationis sacrorum rituum subscripta sint,
et sigillo Praefecti munita eadem prorsus fides habeatur, quae
uostrae voluntatis significationi hisee ostensis Litteris habeatur.
Datum ex Arce Gandulphi sub Annulo Piscatoris die XIX Mensis
Augusti Anno MDCCCLXIV, Pontificatus Nostri anno decimo
nono.
                               N. Card. Paracciani Clarelli.
-ocr page 225-
505
TWEEDE DECREET
OVER DE DEUGDEN VAN DE GELUKZALIGE.
DECREET BETREKKING HEBBENDE OP HET BISDOM VAN
AUTUN VOOR DE GELUKZALIGVERKLARING EN HEILIGVER-
KLARING VAN DE EERBIEDWAARDIGE DIENARES VAN GOD ,
ZUSTER MARGARETHA MARIA ALACOQUE, RELIGIEUSE VAN
DE ORDE VAN ONZE-LIEVE-VROUWE-VISITATIE, INGE-
STELD DOOR DEN H. FRANCISCUS DE SALES.
Betreffende deze vraag, te weten:
Of hel blijkt, dat er in liet geval, waarvan hier sprake is,
en voor het doel, waarop liet hier aankomt, Goddelijke
deugden van Geloof, Hoop en Liefde tot God en den
naaste, alsook hoofddeugden van Voorzichtigheid, Recht-
vaardigheid, Standvastigheid, Matigheid en andere, die
daarmede in verband staan, aanwezig zijn en in een
heldhafligen graad beoefend zijn geworden ?
Onze beminnelijke Verlosser Jesus Christus, wiens
vermaak het is te zijn met de kinderen der menschen,
DECRETUM AUGUSTODUNEN. BEATIFICATIONIS ET CANONIZATIONIS
VEN. SEB.VAE DEI SOR. MAHGARITAE M. ALACOCIUE, SANCTIMO-
NIALIS PROFESSAE ORDINIS VISITATIONIS BEATISSIMAE MAEIAE
VIRGINIS A S. FRANCISCO SALESIO INSTITUTI.
SUPER DUBIO :
An constet de Vitiutibui Theologalibus, Fide, Spe, et Charilate in
Deum et Proximum; necnon de Cardinalibus, Prude/ilia. Justitia,
Fortiludine, et Temperantia
, earumqne adnexis, in gradu heroico,
in casn, et ad effecttim tfe quo agitur?
Redemptor noster amabilis Christus Dominus, cujus deliciae
esse cum filiis hominum, VEN. FAMULAM SUAM MARGARI-
TAM MARIAM ALACOQUE supernis benedictionibus praevenit
-ocr page 226-
506
heeft zijne Eerbiedwaardige Dienares Margaretha Maria
Alacoque van hare prilste jeugd af met alle zegeningen
des hemels overladen, haar in hare jeugd met liefde
bijgestaan, en haar gesterkt in den hevigsten strijd tegen
de wereld, het vleesch en den duivel. Uit eigen bewe-
ging trad zij na haar twintigste jaar in het klooster en
legde hare geloften af in de Orde van Onze-Lieve-Vrouwe-
Visitatie, ingesteld door den H. Franciscus de Sales. Zij
verstierf haar lichaam door vasten, waken en voortdu-
rende lichaamskwellingen. Een afkeer hebbende van de
ijdelheden der jeugd, gaf zij zich aan allerlei boetple-
gingen en verstervingen over en legde zich toe op de
beoefening der verhevenste deugden. Verteerd vooral
door de vurigste liefde tot den Goddelijken Verlosser
Jesus Christus, streefde zij door treffende vermaningen
er naar, om datzelfde vuur door de godsdienstige ver-
eering van het Heilig Hart van Jesus, in de geloovigen
te ontsteken, totdat zij eindelijk, brandende van ver-
langen om van haar lichaam ontbonden en met haren
Goddelijken Bruidegom vereenigd te worden, in het jaar
a teneris amiis, eidem adolesceuti peramanter adfuit, eamque in
acerrima saeculi, carnis, et Daemonis pugna roboravit. Ipsa in
saoras Monialium Aedes se recipiens, post quartum aetatis snae
lustrum, ORDINEM VISITATION1S BEATISSIMAE VIR-
GINIS a S. Francisco Salesio institutuni professa est. Assiduis
jejuniis, vigiliis, verberibus in corpusculum saeviit: juveniles
vanitates exosa omne poeniteutiae et austeritatum genus aggressa
est, praeclarisque se virtutibus cxercuit. Flagrantissima praeser-
tim in Redemptorem Jesum exardens charitate, ad ipsius amorem
sacratissimi Cordis veneratione fldeles omnes toto animo, ae fer-
vidis verbis inflammare studuit assidue; donec anhelans dissolvi
et esse cum Divino Sponso, piissime spiritum reddidit, anno
MÜCXC, aetatis suae quadragesimo tertio.
VEN. MARGARITAE vitae ratio ob virtutum sublimium exer-
-ocr page 227-
507
onzes Heeren 1690, in het drie en veertigste van haar
leven, heiliglijk ontsliep.
liet leven van de Eerbiedwaardige Margaretha, dat
met de verhevenste deugden versierd was, de strengheid
van hare boetvaardigheid, hare vurige liefde tot den
lijdenden Jesus, de ver verspreide faam dezer eerbied-
waardige maagd deden (1715) den Bisschop van Autun
besluiten een proces omtrent de deugden, handelingen
en dood van deze Eerbiedwaardige Dienares van God
in te leiden. Dit proces, na lange vertraging\', door ver-
schillende omstandigheden en de beroeringen in Frankrijk
en Europa in het laatst der vorige eeuw veroorzaakt,
eindelijk bij de Congregatie der Riten ingeleid en aan-
gegeven zijnde, werd daar in het jaar 1819 een ander
proces ontvangen, dienende tot staving, dat de roep
omtrent de deugden en de wonderen van de Eerbied-
waardige Dienares van God niet onderbroken is geweest.
Vervolgens teekent Z. H. Leo XII in 1824 de lastgeving
voor de inleiding van het rechtsgeding.
Van dat oogenblik af werden de apostolische processen
citium , poenitentiae asperitatem, summumque in Jesu Christi pa-
tientis amorem, ejusdem Ven. virginis nomen late evulgatum per-
movit AugustodunensemAntistitcra anno MDCCXV adProcessum
instruendum super Ven. Servae Dei moribus, gestis, atqueobitu:
qui tarnen Processus ob varias vicissitudines, et Galliae totiusque
Europae perturbationes sub finem transacti saeculi, tardius in
lucem prodivit; et tandem ad Sacrorum Rituuni Congregationem
delatus fuit, ac receptus anno MDCCCXIX, una eum alio Pro.
cessu de continuata Ven. Servae Dei Virtutum et Miraculorum
fama. Deinde anno MDCCCXXIV a sanctae memoriac Leone
Papa XII Commissio Introductionis Causae signata est.
Ex tune Apostolici Prooessus confecti fuerunt juxta Summornm
Pontificum Decreta, ao jamdiu receptam consuetudinem, eaque
omnia peracta sunt sedulo, quae necessaria omuino erant in
-ocr page 228-
508
volgens de decreeten der Opperpriesters en de sedert
lang aangenomen gebruiken ingeleid, en men bereidde
alles wat voor de/.e zaak noodig was met de meeste
zorg voor: vandaar dat er verscheiden jaren verliepen,
eer men tot het onderzoek der Goddelijke deugden en
Hoofddeugden der Eerbiedwaardige Dienares van God
kon komen. Meer dan honderd vijftig jaar na den dood
dor Eerbiedwaardige Margaretha, den 28 April 1840,
ging men tot het onderzoek van hare deugden over;
eerst in het paleis van Z. Em. den Kardinaal Della
Porta, verslaggever in deze zaak; vervolgens den 4 April
4843 in het apostolisch paleis van het Vaticaan in tegen-
woordigheid van HH. Em. de Kardinalen, leden der Con-
gregatie der Riten; eindelijk den 14 Januari 1845 in
hetzelfde apostolisch paleis in tegenwoordigheid van Z. H.
Gregoiius XVI, waar Z. Em. Kardinaal Constantinus Pa-
trizi, verslaggever, na de algemeene vergadering\' der
Riten bijeengeroepen te hebben, deze vraag stelde: of
liet blijkt, dat er voor het doel, waarop het hier aankomt,
Goddelijke deugdenen Hoofddeugden, alsmede andere, die
eadam Caussa: et ideo plures iterum abieruut auui, antequam
ad inquisitionem Virtutum Theologalium et Cardinalium Ven.
Servae Dei procederetur. Post anuos itaque araplius eentum quin-
quaginta a VEN. HARGARITAEobitu, ad illius Virtutum dis-
quisitionem deventum est die 28 Aprilis anno MDCCCXL, primum
in Aedibus Reverendissimi Cardinalis Della Porta, Caussae Rela-
toris. Iterum die 4 Aprilis anno MDCCCXL1II, in Palatio Apos-
tolico Vaticano, ante Reverendissimos Cardinales Saeris Ritibus
praepositos. Tandem die 14 Januarii anno MDCCCXLV, in eodem
Palatio Apostolico Vaticano coram Sauctae memoriae Gregorio
Papa XVI, ubi, coacto Sacrorum Rituum generali Conventu, Re-
verendissimus Cardinalis Constantinus Patrizi, Kelator, propo-
suit Dubium: An constetde Firtutibus Theologalibns et Cardinalibits,
eorumqne adnexis in gradu heroico, et ad effeclnm, de quoctgitur?
-ocr page 229-
509
daarmede in verband staan, in een heldhafligen graad
beoefend, aanwezig zijn?
Waarna de verslaggever, HH.
Em. de Kardinalen en de Consulators allen hunne stem
uitbrachten.
Na hen allen gehoord te hebben, verschoof dezelfde Opper-
priester volgens bestaand gebruik het doen der laatste ver-
klaring , in herinnering brengende, dat men in zulk een
moeilijk geval door vurige gebeden de hulp en voorlich-
ting des hemels moet afsmeeken. Maar voordat hij zijne
bedoelingen kon doen kennen, ging hij tot een beter
leven over. Zijn opvolger in het Pontificaat, Z. H. Pius IX,
aanvaardde de zaak zooals zij daar lag en gaf den 10
Augustus van het loopende jaar bevel om de algemeene
Congregatie der Riten in zijne tegenwoordigheid bijeen
te roepen, ten einde de vraag omtrent de deugden van
de Eerbiedwaardige Margaretha opnieuw nauwkeurig
te onderzoeken. HH. Em. de Kardinalen en de andere
Vaders vergaderden op den bepaalden dag in bet paleis
van het Quirinaal in tegenwoordigheid van den H. Vader;
en toen Z. Em. Kardinaal Patrizi, verslaggever, deze
Et ipsc Relator caeterique Reverendissimi Cardinales et Patres
Consultores suffragia singuli protuierunt.
Omnibus auditis Summus idem Pontifex suam supremam sen-
tentiam elicere juxta morem supersederat, admonens superni lu-
minis auxilium in hoc arduo judicio fervidis precibus esse pos-
eendum. Quin autem suam mentem panderet, mortalem cum
aetcrna vita commutavit. Illius in Summo Pontilicatu Succcssor
Sanctissimus Dominus NosterPlUS PAPA IX, rei cognita serie,
Sacrorum Rituum generalia Comitia coram se habenda die
11 Augusti currentis amii indixit, ut iterum quaestio de Virtu-
tibus VEN. MARGARITAE institueretur. Convcneruut itaque
statuta die in Palatium Apostolicum Quirinale coram Sauctissimo
Domino Nostro PIO PAPA IX Reverendissimus Cardinalis, caete-
rique Patres: et quum Keverendissimus Cardinalis Patrizi, Re-
23
-ocr page 230-
510
vraag had gesteld: of het blijkt, dat er in de Eerbied-
waardige Margarctha Goddelijke deugden en Hoofddeugden
aanwezig waren?
brachten allen hunne stem uit, en na
hen allen met aandacht aangehoord te hebben, noodigde
Z. H. de vergadering uit, om alvorens hij zich verklaarde,
de Goddelijke hulp af te smeeken. Na met nog meer
vuur gebeden te hebben, na alles in den geest nog eens
doorloopen te hebben, besloot bij dien zeilden dag zijn
gevoelen kenbaar te maken, zijnde de twaalfde Zondag
na Pinksteren, twee dagen na de viering van het feest
van de H. Johanna Francisca de Cbantal, stichteres der
Orde van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie, ingesteld dooi-
den H. Franciscus de Sales, en waarvan die Eerbied-
waardige Mai\'garetha religieuse was. Na de genade des
Hemels afgesmeekt te hebben, begaf de H. Vader zich
naar bet klooster der religieusen van Onze-Lieve-Vrouwe-
Visitatie, waar hij HH. Em. de Kardinalen Francois
Louis Micara, Bisschop van Ostiam Vellctri, deken van
het H. College, prefect der Congregatie der Riten, en
Constantin Patrizi, zijn vicaris voor de stad en verslag-
lator, proposuisset idemDubium : - An constet ie Virtulibus Theo-
logalibus et Cardinalibus Ven. Margaritae ? -
suffragïa omnes ut
singuli tulerunt, quae cum attente audisset Summus Pontifex ,
adhibendas esse preces dixit ad divinum liimen implorandum,
antequam suam promerct sententiam. Quum itaqne intensius
orasset, et omnia secum meute revolvisset, auimutn suumpate-
facere statuit hac die Dominica XII post Pentccosten, quumbi-
duo ante eclcbratum fuisset festum S. Joannac ïranciscae de
Chantal, Fundatricis Ordinis Visitationis Beatissimae Mariae Vir-
ginis, a S. ïrancisco Salesio instituti, quem professa fucvat Ven.
Margarita. Ideo Sacris propitiato Deo accedens ad Sacram Aedem
Monialium Visitationis SS"»«s Dominus Noster PITJS PAPA IX
illuo adcersivit Rmos Cardinales Pr. Ludovieum Micara, Episco-
pum Osticuscm et Velitcrnum, Sacvi Collegii Decanum, Sacro-
-ocr page 231-
511
gever in deze zaak met den Eerw. Pater André Marie
Frattini, promotor van het H. Geloof, en mij onderge-
teekende secretaris, liet komen, en plechtiglijk verklaarde
«Dat het blijkt, dat er in de Eerbiedwaardige Dienares
van God, zuster Margaretha Maria Alacoque, Goddelijke
deugden en Hoofddeugden, alsmede andere, die daar-
mede in verband staan, aanwezig waren, en dat zij die
in een heldhaftigen graad beoefend heeft, zoodat men
met volkomen gerustheid tot het onderzoek der drie
mirakelen kan overgaan.»
Dit decreet is op last van Z, H. openbaar gemaakt
geworden en opgenomen in de akten van de Congre-
gatie der Riten, den 23 Augustus 1846.
F. L Gard. Micaea, prefect der
Congregatie der Riten.
J. G. Fatati, secretaris.
Plaats -f- van het zegel.
rum llituum Congregationi Praefectum, et Constaiitiuum Patrizi,
suum in Urbe Vicarium, Caussae Relatorem, una cum R. P. An-
drea Maria Frattini, Sanctae Eidei Proinotore, atque infrascripto
Me Secretario; ac solemniter pronuntiavit: — Ita constare de Vir-
tutibus Theologalibus et Cardinalibus earumque adnexis in gradu
heroico Ven Servae Dei Sororis Margarilae Manae Alucoque, v.t
tuto procedi possit ad discussionem Mum Mïraculorum.
Hoc autem Dccretum evulgari, et in Acta Sacrorum Rituum
Congregationis roferri jussit dccimo Kalendas Septernb. anno
MDCCCXLVI.
F. L. Cabd. Micaua, S. R. E. Pkaefecius.
J. G. Fatati, S. R. C. Secretarius.
Loco f Sigilli.
-ocr page 232-
512
DERDE DECREET.
OVER DE MIRAKELEN.
DECREET BETREKKING HEBBENDE OP HET BISDOM VAN
AUTUN VOOR DE GELUK ZALIGVERKLARING EN HEILIG-
VERKLARING VAN DE EERBIEDWAARDIGE DIENARES VAN
GOD, ZUSTER MARGARETHA MARIA ALACOQUE, RELIGIEUSE
VAN DE ORDE VAN ONZE-LIEVE-VROUWE-VISITATIE, IN-
GESTELD DOOR DEN H. FRANCISCUS DE SALES.
Betreffende deze vraag : te weten :
Of hel blijkt, dat er mirakelen en welke mirakelen aanwezig
zijn in het geval, waarvan hier sprake is, en voor het
doel waarop liet hier aankomt?
Geheel brandende van het vuur der Goddelijke liefde,
hetwelk Jesus op de aarde was komen ontsteken, ver-
zuimde de Eerbiedwaardige Margaretha Maria Alacoque
niets om de vereering van en de godsvrucht tot het
Allerheiligste Hart van Jesus, waaruit van alle kanten
deze vlammen van liefde schieten en zich verspreiden,
over de gansche wereld in de zielen der geloovigen te
doen heerschen, aangroeien en uitbreiden. En ofschoon
DECRETUM AUGUSTODUNEN. SEU AEDUEN. BEATIFICATIONIS ET CANO-
NIZATIONIS VEN. SEEVAE DEI SORORIS MARIAE MARGARITAE ALA-
COQUE, SANCTIHONIALIS PEOFESSAE ORDINIS VÏSITATIONIS BEA-
TISSIMAE MARIAE VIRGINIS A S. FRANCISCO SALESIO INSTITUTI.
Au, et de r/uibus Miraculis conslet in catsu, el ad ejfectum de quo
agitwr ?
Divinae illius Charitatis igne, quem Jesus Christus in terram
mittere venerat, Veuerabilis MAGARITA MARIA ALACOQUE
vehementer ineensa, nullum nou movit lapidem, ut Sacratissimi
CORDIS JESU, aqnoilhuï amoris inceudium erumpebat, etqua-
quaversus diffundebatur, veneraüonem ac pietatem in fidelium
aniinis ubique terrarum constitueret, augeret, alque amplifiea-
ret. Et quamvis haec Dei famula omnibus dom in humanis age-
ret virtutibus inclaruerit, tarnen ardentissimus, quo agcbatur,
-ocr page 233-
513
deze dienares van God, zoolang zij op de wereld leefde.
alle deugden met den grootsten luister in zich heeft
doen schitteren, kan men nogtans zeggen, dat zij dezelve
besloot en samenvatte in de brandende liefde, waarvan
zij tot het Hart van Jesus ontstoken was, en in den
onvermoeibaren ijver, waarmede zij hare krachten in-
spande om alle harten op te wekken, liefde met liefde
te vergelden. Nadat zij dan, zwichtende voor de serafijn-
sche liefdevlammen, waardoor zij verteerd werd, in de
zoete omhelzingen van het Hart van Jesus was gaan
rusten, wilde de Heer, dat mirakelen en wonderwerken
der aarde de overmaat van roem en eer, welke Zijne
Bruid zich in den hemel verworven had, zouden kenbaar
maken. Ingevolge het onderzoek omtrent die zelfde mira-
kelen door middel van de registers, dienende om de
bevindingen van het proces te doen blijken, gedaan,
onderwierp men aan het oordeel der Congregatie der
Riten drie mirakelen, die waren voorgesteld, als op
het. gebed van de Dienares van God Margaretha op
eene Goddelijke wijze gewrocht te zijn.
Het is daarom, dat men deze zaak begon te onder-
in COR JESU amor stndiiimque impensissimum, quo ad illud re-
damandum omnium corda excitare satagebat, caeterarum vcluti
virtutum compendium extitit. Postquam ergo, seraphicis con-
sumpta ardoribus, ad suavis3imum COR DIS JESU amplexum
evolaverat, voluit Dominus ut gloriae fastigium quod ejus sponsa
assecuta fuerat in coelis, signis ac portcutis etiam innotesceret
in terris. Instituta de iisdem per processuales tabulas disquisi-
tione, tria allata sunt in Sacrorum Rituuin Congregationis judi-
cium Miracula, quae, deprecante famula Dei MARG-ARITA, pa-
trata divinitus ferebantur.
Itaqne primum causa haec agitari coepit in Antipraeparatorio
Conventu, postridie Nonas Septembris anni MDCCCLIX, per.es
Reverendissimum Cardinalem Constantinum Patrizi, Episcopuin
-ocr page 234-
514
zoeken, eerst den G September 1859 in eene voorbe-
reidende vergadering onder de leiding van Z. Em. den
Kardinaal Constantin Patrizi, Bisschop van Porto en
Piuflano, prefect der Congregatie der Riten en verslag-
gever in deze zaak. Opnieuw werd zij in eene voor-
bereidende vergadering, den 15 September 1863 in het
apostolisch paleis van het Valicaan gehouden, onderzocht.
Zij werd voor de derde maal op dezelfde wijze onderzocht
in eene algemecnc vergadering, welke den eersten Maart
van het loopende jaar in tegenwoordigheid van Z. H.
den Paus, Pius IX in hetzelfde paleis gehouden werd; in
welke vergadering IIH. Em. de Kardinalen en de Vaders
Consulators, nadat Z. Em. de Kardinaal Constantin
Patrizi, verslaggever in deze zaak, deze vraag gesteld
had, te weten: « Of het blijkt, dat er mirakelen aanwezig
zijn in het geval, waarvan hier spraak is, en voor het doel,
waarop het hier aankomt? » allen hunne stem uitbrachten.
Na hen gehoord te hebben, wilde de H. Vader niet
dadelijk uitspraak doen, maar noodigde allen uit om
door hunne gebeden en smeekingen van de hemelsche
wijsheid de kennis voor hem te verwerven, welke hij
Portueusem et S. Kufinae, Sacrorum Rituum Congregationi Prae-
fcetum, et Causae Relatorera. Do ea iterum disceptatum fuit in
Praeparatorio Coctu apud Apostolicas Vaticanas Acdes collecto,
dccimo septimo Kalendas Octobiïs anni MDCCCLXIII. Tertium
deniquc hujusmodi Causa siibiit cxperimcntum, in generalibus
Comitiis in eodem Yaticano Palatio coram SanctissimoDoaiixo
Kostro PIO PAPA IX habitis Kalendis Martii vortcntis anni;
in quibus quuni Revereudissimus Cardinalis Constantinus Pa-
trizi, causae Rclator, proposuisset Dubium uAn, et de quibus Mi-
roculis eoiis/et in eus\'.i, el ad effectnm de quo ag\'Uur?"
Revo-
lcndissirai Cardinales, et Patres Consultorcs suflïagia singuli
protulerunt.
Quibus auditis, Sakctissimus Domikis Nosier noluit illieo
-ocr page 235-
515
noodig had om zijn beslissend oordeel te vellen.
Eindelijk wees hij den dag aan, waarop de Kerk jaar-
lijks de nagedachtenis vereert van den heiligen marte-
laar Fidelis van Sigmaringen. Het was daarom, dat de
II. Vader, na met eene vurige godsvrucht in zijne bij-
zondere kapel van het Vaticaan de heilige geheimen
gevierd te hebhen, zich naar het paleis van het college
van Urbanus van de Congregatie tot voortplanting des
Geloofs begaf, om er de kostbare overblijfselen van
den onverwinnelijken martelaar te vereeren; na vervol-
gens Z. Em. den Kardinaal Constantinus Patrizi, Bisschop
van Porto enRuffano, prefect der Congregatie der Riten
en verslaggever in deze zaak, met den Eerw. Pater André
Marie Frattini, promotor van het heilig Geloof, en mij
ondergeteekende, secretaris, ontboden te hebben, legde
hij in onze tegenwoordigheid deze plechtige verklaring af:
« Dat het blijkt, dat er aanwezig zijn drie mirakelen
van de derde orde, op de voorbede van de Eerbied-
waardige Margaretha Maria Alacoque, door de almacht
van God gewrocht, te weten: ten eerste, de o-ogenblik-
kelijke en volkomene genezing van de zuster Maria
suam pandere mentent, sed oranes adinonuit, ut adhibitia preci-
bus ac postulationibua Sibi a divina Sapiontia impetraretui lu-
men ad supremnm judicium suum pronuntiandum.
Tandem diem liane desiguavit in qua solemnis rccolitur com-
memoratio Sancti Fidelis a Sigmaringa Martyris. Itaque Saxc
tissimus Dominus Noster, postquam Sacra mysteria in suo do-
mestico Vaticano sacello piissime celebrasset, ad aedes Se contulit
Collegii TJibam\' Sacrae Congregationis de Propaganda Fide, insig-
nes Rcliquias invictissimi Martyris luijus vencraluvus; indesupc-
riori in aula ad seaceitis Heverendissimo Cardinale Constantino
Patrizi, Episcopo Portuensi et S. Rufinae, Sacrorum Rituum Con-
gregationi Praefecto, Causaeque Relatove, unacuniR. P. Andrca
Maria Frattini, Sanctae Fidei Promctore, et Me infrascripto Se-
-ocr page 236-
516
Theresia Petit, religieuse van de Orde van Onze-Lieve-
Vrouwe-Visitatie, van een verouderd slagadergezwel aan
het hart; ten tweede, de oogenblikkelijke en volkomene
genezing van de zuster Maria de Sales Charault, reli-
gieuse van dezelfde orde, van een inwendigen maag-
kanker; ten derde, de oogenblikkelijke en volkomene
genezing van de zuster Maria Aloisia Bollani, van dezelfde
orde , van eene knobbeltering in een graad, waarin
dezelve ongeneeslijk was en zich door de ernstigste
verschijnselen kenmerkte.»
En dit decreet is op last van Z. H. openbaar gemaakt
en opgenomen geworden in de akten van de Congregatie
der Riten den 24 April 1864
Constantin, Bisschop van Porto enRuffano,
Kardinaal Patiuzi, prefect van de Congre-
gatie der Riten.
D. Bartolini, Secretaris van gemelde Con-
gregatie.
Plaats •}- van het zegel.
crctario, iisdemque adstantibus rite pronuntiavit: tConstare de
tribus Miraculis in tertio genere, Venerabili Margarita Maria Ala-
coque inlercedente, a Deo pairatis;
nempe de primo : Instantaneae
perfectdeqite sanationis Sororis Mariae Theresiae Petit, Monialis
Professae Ordinis T\'isitationis Beatac Mariae Virginis, ab invete-
rato aneurismatc in praecordiis;
desecundo: Instantaneae perfec-
taeqne sanationis Sororis Mariae de Salis Charault, Monialis pro-
fessae ejusdem Ordinis, a cancro oecullo in veniriculo;
de tertio:
Insiantautae perfectaeque sanationis Sororis Mariae Aloisae Bol-
lani, ejusdem Ordinis, a pulmonum phthysi tubcrculari confirmala
et incurabili gravissimis stipaia sgmptomalibus.
Atque hoe Decretum in vulgus cdi et in acta Sacrorum Ri-
tunm Congregatie-nis referri jussit Octavo Kalendas Maias anni
MDCCCDLXIV.           C. Episcopcs Poiitüen. et S. Rufinae.
Card. Patrizi, S. R. C. Praefectus.
Loco -j- Sigilli.             D. Baktoiini, S. ït. C. Secretarius.
-ocr page 237-
517
N° 2
MIRAKELEN.
MIRAKELEN VAN DE GELUKZALIGE. — BIJZONDERG GUNSTEN
AAN HARE TUSSCIIENKOMST TOEGESCHREVEN.
Drie mirakelen, door de tusschenkomst van de Geluk-
zalige Margaretha Maria verkregen, zijn door de Congre-
gatie der Riten als zoodanig erkend. Van twee hebben
wij in de geschiedenis (hoofdst. XXX) melding gemaakt;
hier geven wij het verhaal van het derde, dat in den
persoon van de zuster Lodovica Philippina Bollani uit het
klooster van Venetië gewrocht is.
Wij zijn van gevoelen, dat men ook met stichting de
bijzonderheden zal lezen, welke mevrouw Casse van Bour-
deau en mejufvrouw Casebonne van Pau aan het kloos-
ter van Paray-le-Monial bericht hebben en die betrekking
hebben op genezingen, welke zij meenen aan de tus-
schenkomst van de Gelukzalige te kunnen toeschrijven,
doch over welker natuur het kerkelijk gezag nog geener-
lei uitspraak gedaan heeft.
Verhaal van een mirakel, door de voorbede van de Eer-
biedwaardige Margaretha Maria Alacoque in liet klooster
van Onze-IAeve-Vrouwe-Visitatie gewrocht.
De gezondheid van onze dierbare zuster Lodovica Phi-
lippina Bollani begon ons in de maand April 1838 leven-
dige ongerustheid in te boezemen. Men kon zeggen, dat
hare kwaal ten gevolge van scherpe en scorbutische voch-
ten , die haar in alle lichaamsdeelen maar vooral in het
hoofd en den mond hevige pijnen veroorzaakten, van
dien tijd af voortdurend verergerde. In weerwil van alle
-ocr page 238-
518
zorgen en geneesmiddelen zagen wij tot onze bittere
smart haar lijden slechts toenemen. Tegen het laatst van
1839 had zij afwisselende koortsen, en de koortswerende
middelen, waartoe men zijne toevlucht nam, werkten
zeer nadeelig op hare borst. In de maand Augustus van
het volgende jaar wendde men dezelfde middelen voor
anderen aanvallen aan, doch altijd zonder goed gevolg.
Hare ongemakken namen in de maand October nog toe,
zoodat men haar toen van het zingen in het koor moest
vrijstellen. Eindelijk werden in November en December
door hoest, benauwdheid, afkeer van voedsel te gebruiken
en bijna voortdurende slapeloosheid hare krachten zoo-
danig uitgeput, dat men bijna alle hoop verloor haar leven
te verlengen. De geneesmiddelen hadden op een uitge-
put gestel, dat ze niet kon verdragen, geene uitwerking.
Daar haar toestand in Januari en Februari nog verslim-
merd was, scheen zij meer dood dan levend. En daar de
koorts, waaraan zij sedert eenige dagen lijdend was, den
4 Maart merkelijk was toegenomen, was het haar, hoe
zeer zij zich ook inspande, niet mogelijk zich staande
te houden. De hoest nam toe, en ging gepaard met het
opgeven van bloed en pijn in de borst. De benauwdheid
werd zoo hevig, dat men elk oogenblik meende, dat zij
den geest zou geven. De heer Trois, onze geneesheer,
die haar van het begin van hare ziekte af behandeld had
en ons nooit zeer met haar gevleid had, liet genoegzaam
doorschemeren, dat wij haar den een of anderen tijd
zouden verliezen. Daar onze dierbare zieke den 13 en 28
Maart zich erger bevond, had zij het geluk de H. Teer-
spijs te ontvangen. Die maand bracht zij in het hevigst
lijden door, en bij alle kwalen en ongemakken, waar-
van wij gesproken hebben, kwamen nog snijdende pijnen,
die, door geheel haar lichaam verspreid, zich dan eens
-ocr page 239-
519
heviger in dit dan in dat gedeelte van dat bijna stervende
lichaam deden gevoelen. Zij waren zoo hevig, dat zij zich
niet in haar bed kon omkeeren of een weinig oplichten,
zonder dat zij onuitstaanbaar werden. De geringste be-
weging, zelfs die welke zij doen moest om den pols te
laten voelen, kon zij niet uitstaan.
Onze dierbare zuster Lodovica Philippina bevond zich
den 29 Maart 1841 in dien beklagenswaardigen toestand,
toen God aan onze zeer geëerde Moeder Julia Gaetana
de Thienna ingaf om zich tot het Heilig Hart van Jesus
te wenden door de tusschenkomst Zijner welbeminde
bruid de Eerbiedwaardige zuster Margaretha Maria Ala-
coque, ten einde eene genezing te verkrijgen, waaraan
men sedert lang wanhoopte. Den volgenden dag 30 Maart
liet onze goede Moeder al de zusters eene novene be-
ginnen, terwijl zij de zieke aanbeval zich daarmede te
vereenigen; zij deed het, maar bloot uit gehoorzaamheid,
daar zij geen ander verlangen had, dan om zich zoo
spoedig mogelijk met haren hemelschen Bruidegom te
gaan vereenigen. Zij was gedachtig, dat de gehoorzame
ziel geenerlei gevaar loopt van zich te bedriegen, en dat
een religieus, die meenen zou God aangenaam te zijn
met het aanbieden van offers, waaraan het offer der ge-
hoorzaamheid ontbreekt, zeer zou dwalen. Gedurende de
novene bespeurden wij geene verbetering in haar; zij
zelve zeide, dat hare ongemakken nog verergerden.
Hier bezigen wij haar eigen woorden, en schrijven
wij getrouw af, wat zij verplicht was in het verhoor,
dat haar de examinatoren, die belast waren naar de
echtheid van het mirakel onderzoek te doen, haar lieten
ondergaan, te openbaren.
« De gehoorzaamheid had mij opgelegd, eene novene
te houden ter eere van de Eerbiedwaardige zuster Mar-
-ocr page 240-
520
garetha Maria Alacoque, ten einde mijne genezing te
verkrijgen, hetgeen zeer in strijd was met mijn verlan-
gen. Den derden dag, mij alleen bevindende, zag ik,
in weerwil van de duisternis, toen ik mijne blikken
wendde naar eene afbeelding van de Eerbiedwaardige zus-
ter, welke onze geëerde Moeder de goedheid gehad had
den eersten dag der novene mij te geven, deze afbeelding
als door een zonnestraal schitterend verlicht. Verrast en
ontsteld, doorliep ik met mijne oogen, vreezende dut
het een uitwerksel mijner zwakheid was, de geheele
kamer om te zien, of die helderheid niet van een ande-
ren kant kwam; maar alles was in duisternis gehuld
behalve de plaats, waar de afbeelding zich bevond. Te
gelijkertijd gevoelde ik mijn hart tot een levendig ver-
trouwen en eene volkomen overgeving aan het Heilig
Hart van Jesus opgewekt worden. De vrees nogtans, dat
alles een uitwerksel mijner verbeelding mocht zijn, of,
liever (ik moet mijne ellende bekennen), de vrees, dat
mij de gunst verleend zou worden, deed mij alle krach-
ten inspannen om die gedachte van mij te verwijderen.
Het was tevergeefs : God, die mij ongetwijfeld mijn ge-
brek aan onderwerping aan Zijn aanbiddelijken wil wilde
doen beseffen, liet toe, dat op een anderen avond, toen ik
mij met de ziekenverpleegster alleen bevond, (na dien
zelfden dag tegen den avond dezelfde afbeelding geheel
schitterend, maar altijd met dezelfde ongeloovigheid, ge-
zien te hebben, terwijl ik met opzet mijne blikken er
van afwendde) misschien om mij voor mijn tegenstand
te straffen, dat ik, naar de tegenovergestelde zijde ziende,
zulk een vervaarlijk monster ontwaardde, dat ik mijne
ontsteltenis niet bedwingen kon en een angstkreet slaakte.
De ziekenverpleegster vroeg mij vol verwondering, waar-
om ik zulk een harden schreeuw gegeven had; ik ver-
-ocr page 241-
521
genoegde mij met haar te antwoorden: « Het is niets,
het is niets. » Vervolgens verdween het monster, en
toen ik opnieuw mijne blikken op de afbeelding der
Eerbiedwaardige vestigde, zag ik het kruis op hare borst
zoo schitteren, dat het was, alsof er zonnestralen op
vielen, en ik onderscheidde den Naam van Jesus er op.
Alstoen hoorde ik eensklaps eene stem, die in het bin-
nenste van mijn hart tot mij zeide : « Onderwerp uw
«wil aan den mijnen, erken den schat, die in mijn
«kruis verborgen is.... Ik verlang, dat gij u geheel en
« al aan mijnen wil ten offer brengt.... » Die woorden
maakten zulk een indruk op mijn hart, dat het mij nooit
mogelijk zal zijn bet uit te drukken. Op den avond, die
den dag mijner genezing voorafging, poogde de tweede
ziekenverpleegster, die van een levendig vertrouwen in
de tusschenkomst van onze Eerbiedwaardige doordrongen
was, mij haar gevoelen te doen deelen; daar ik zelve
ook innig daarvan doordrongen was, offerde ik van gan-
scher harte al mijne verlangens op, met het enkele doel
om de zoo vurig verlangde gelukzaligverklaring onzer
Eerbiedwaardige zuster Alacoque te verkrijgen. Een wei-
nig daarna, mij alleen bevindende, zag ik voor de laat-
ste maal de afbeelding in schitterenden glans. Alstoen
offerde ik mij meer dan ooit aan de vervulling van den
Goddelijken wil op, wat het mij ook mocht kosten. »
Den 6 April, den achtsten dag der novene, bevond
onze dierbare zuster Lodovica Philippina zich in een
deerniswaardigen toestand, vooral klaagde zij over pijn
in de borst, die haar als één wond toescheen. Des avonds
was de koorts even hard als de vorige dagen, en zij
legde zich toe een slechten nacht te zullen hebben. Men
sprak haar over de gunst, welke wij den volgenden dag
verwachtten; meer dan ooit bekende zij zich zulk eene
-ocr page 242-
522
groote gunst onwaardig; niettemin hernieuwde zij haren
aandrang bij God, opdat Hij de wenschen eener com-
munieteit, die haar zoo dierbaar was, en waarvan zij
het altijd als een geluk beschouwd had deel uit te ma-
ken , mocht verhooren. Haar verzoek ging gepaard met een
vurig verlangen om eenigermate tot de gelukzaligver-
klaring van onze Eerbiedwaardige zuster Alacoque te
kunnen bijdragen: eene genade, waarnaar onze geheele
Orde sedert lang reikhalst. In het begin van den nacht
sluimerde zij en genoot tot middernacht eene zachte rust,
toen deden eene benauwdheid en belemmering in de
ademhaling, welke zoo hevig waren, dat zij meende]den
geest te zullen geven, haar ontwaken. Na iets daar-
voor gebruikt te hebben, viel zij in een diepen slaap,
die vijf uur achtereen aanhield, en des morgens ont-
wakende, bevond zij zich volkomen hersteld. Zij zeide
het met eenig voorbehoud aan de zieken verpleegster, en
verzocht haar bij de H. Communie haar in hare gebeden
te gedenken. Nadat de ziekenverpleegster tot de H. Tafel
genaderd was, keerde zij dadelijk naar de zieke terug,
en zich verzekerd hebbende, dat zij zich nog wel be-
vond, spoorde zij haar aan om op te staan. Het kostte
haar geene moeite om het vertrouwen van onze dierbare
zuster Lodovica Philippina op te wekken; zij sprong het
bed uit en kleedde zich in afwachting dat de ziekenver-
pleegster haar voorzag van hetgeen noodig was om zich
volkomen te kleeden, met alles wat voor de hand lag in
aller haast aan. Zij had noch sluier, noch band enz., daar
zij die reeds had schoon gemaakt en weg laten leggen
ten einde haren zusters na haren dood die moeite te sparen.
Onze zeer geëerde Moeder Julia Gaetana bevond zich
nog met de zusters in het koor. Zoodra zij het verlaten
had, bracht men haar de heuglijke tijding. Zij ijlt naar
-ocr page 243-
523
de ziekenzaal, en hoe grool is niet hare vreugde en ver-
rassing, toen zij degene, die zij den vorigen avond in
zulk een jammerlijken toestand had verlaten, naar haar
toe ziet snellen. — Het ophouden van de koorts en van
alle pijn, haar gelaat dat er voordeeliger uitzag dan voor
hare ziekte, haar vaste gang, hare natuurlijke en niet
meer gesmoorde stem van vroeger, alles verkondigde aan
deze goede Moeder, dat de tusschenkomst van de Eer-
biedwaardige zuster Alacoque veel bij God had uitgewerkt.
Zuster Lodovica Philippina vroeg haar verlof om de H. Mis
bij te wonen en voor zich zelve het officie te bidden,
hetgeen haar werd toegestaan. Na de mis deed onze zeer
geëerde Moeder onderzoek naar haren toestand, en hoo-
rende, dat die voortdurend was, zooals men dien wen-
schen kon, veroorloofde zij haar om met de andere
zusters de vespers bij te wonen, in de eetzaal te komen
en vastenspijs (het was Aschwoensdag) te gebruiken.
Denzelfden dag hervatte zij hare bediening in de apo-
theek. Om vier uur las zij met het koor de Matines, en
met verwondering zagen wij, dat die dierbare zuster,
die zich den vorigen dag niet zonder pijn den pols had
kunnen laten voelen, anderhalf uur lang een groot boek
vasthield, zonder dat het haar hinderde. De volgende
dagen vastte zij, at met olie toebereide spijzen, en ge-
durende verscheiden jaren volgde zij in het genot eener
gezondheid, die beter was dan voor hare ziekte, zon-
der onderbreking de oefeningen der communieteit.
Wij moeten er bijvoegen, dat de geneesheer op den
dag der genezing van zuster Lodovica Philippina haar
voor de derde maal de H. Teerspijs wilde laten toedie-
nen. Toen hij ongeveer zeven uur na hare genezing haar
wilde bezoeken en ziende, dat men hem niet inliet,
meende hij eerst, dat ze dood was, doch hoe groot was
-ocr page 244-
524
zijne verwondering, toen zij zelve in de spreekkamer tot
hem kwam, en hij zag, dat alle ziekteverschijnselen volko-
men verdwenen waren. Dadelijk ging hij uit eigen beweging
er verslag van te doen aan Z. Em. den Kardinaal Pa-
triarch Monico, die zich haastte de zuster te komen be-
zoeken. Deze genade is bijna buiten ons weten rucht-
baar geworden, en men verzocht ons een behoorlijk ver-
haal er van op te stellen. Na dit gedaan te hebben, is het
stuk langs den gewonen weg opgezonden naar de Congre-
gatie der Riten, welke aan Z. Em. onzen Patriarch opdroeg
er een stuk in behoorlijken vorm van op te maken, wat
een jaar daarna in onze spreekkamer heeft plaats gehad.
Vittrehsel uit een brief van Mevrouw de Casse van Bour-
(leaux aan iemand, die haar bijzonderheden omtrent hare
genezing vroeg.
Ik moet bekennen, dat ik niet wist, waaraan uw
stilzwijgen toe te schrijven, vooral sedert mijn echtge-
noot u geschreven had, ten einde u bekend te maken met
de genade, welke God aan Zijne onwaardige dienares be-
wezen heeft. Ik was bang, dat zijn brief u niet gewor-
den was; maar de aankomst van den uwen, dien ik zoo
even ontvangen heb, heeft de vrees die ik had, dat de
zijne zoek geraakt was, weggenomen. Met eerbied en
dankbaarheid aanvaard ik het kostbaar en onschatbaar
geschenk, dat gij mij zendt (1); ik draag het bij mij en
zal het altijd bij mij dragen, indien God, zooals ik hoop,
mij de genade verleent van Hem tot aan het einde ge-
trouw te blijven. Het is alleenlijk met het doel de eer
van God te bevorderen en die Zijner eerbiedwaardige
dienares, dat ik het verhaal beginvan mijne genezing,
(1) Een stukje van deo sluiir van de Gelukzalige.
-ocr page 245-
525
dat gij van mij verlangt; terwijl ik aan God de eer er
van doe toekomen, en het goed gevolg toeschrijf aan de
tusschenkomst Zijner getrouwe Minnares en aan de ge-
beden , welke zoovele vurige zielen voor mij hebben op-
gedragen.
Iemand, die mij gaarne hersteld wenschte, doch zag,
dat geene menschelijke middelen mij vermochten te ge-
nezen , stelde mij voor om door de tusschenkomst van de
Eerbiedwaardige Margaretha Maria Alacoque eene novene
ter eere van hel Heilig Hart van Jesus te houden, en
de belofte te doen, dat ik een altaar en eene broeder-
schap zou oprichten, indien ik plotseling en op eene
miraculeuze wijze genezen mocht. Ik stemde toe in alles
wat men mij voorstelde, niets anders verlangende dan
wat God zou behagen, mij steeds overtuigd houdende,
dat bijaldien zoovele gebeden, die men voor mij ging
doen, nutteloos voor mijn lichaam mochten zijn, zij zeer
voordeelig zouden wezen voor mijne ziel, die er zooveel
behoefte aan heeft; maar ik rekende volstrekt niet op
mijne gezondheid. Ik geloofde wel, dat Hij, die de doo-
den ten leven opwekt, ook wel als Hij het goedvindt de
zieken kon genezen; maar ik meende zeker, dat God
het vonnis des doods reeds over mij had uitgesproken.
Men gaf mij een gebedsformulier en oefeningen voor
de novene, die ik ging beginnen; en daar het om den
roem van God en de eer van Zijne dienares te doen was,
gaf ik mij veel moeite om allen, die ik meende naijverig
te zijn op de meerdere eer van God en de vereering der
Heiligen, aan dat goede werk te doen deelnemen. Ik
liet dan aan alle seminaries, geestelijke vereenigingen,
kostscholen en alle godvruchtige personen, die ik de eer
had te kennen, exemplaren van gemelde formulen ge-
ven. De novene begon den 25 Januari. Van dat oogen-
21
-ocr page 246-
526
blik vermeerde mijn lijden merkelijk; de koorts, die tot
toen gedurende den dag minder hevig was, nam ook
toe, zij duurde den ganschen nacht en liet mij geen
oogenblik tusschenpoozing; ik had slechts eene verheffing
van koorts in de vier en twintig uur gehad, doch van toen
af kreeg ik er twee; het braken werd ook veelvuldiger en
de buikpijn heviger dan vroeger. Tot overmaat van ramp
verviel ik in een buitengewone moedeloosheid, waardoor
mijn pijnlijke toestand nog verergerde. Voor dien tijd
hinderde mij het gerstewater niet, maar toen kon mijne
maag, als ik het een paar keeren een weinig kort op
elkander gebruikte, niet meer verdragen en deed dezelfde
uitwerking als vaste spijs. Ik kon dus geenerlei voedsel
meer inhouden. Ik was zoo verzwakt, dat ik niet meer
kon verdragen, dat men mij van mijn gewoon bed op
het rustbed legde, waarop ik gewoon was den dag door
te brengen, zonder hevige maagpijn te gevoelen; den
tweeden dag der novene leed ik zooveel van dat over-
brengen , dat ik verzocht om mij maar tot aan het einde
van het negental missen, die men in mijne kamer aan
God opdroeg, op mijn bed te laten liggen, wat mij werd
toegestaan. Den tweeden dag voor het einde der novene,
was ik zoo lijdend, dat ik meende niet lang meer te
kunnen leven. Ik was droevig en onrustig, maar dat
alles onwillekeurig; want ik deed mijn best om alles
te willen wat God van mij mocht verlangen, en zooals
Hij het mocht verlangen, dat was mijn eenige troost.
Eindelijk Vrijdag, den eersten Februari des avonds om
half twaalf, behaagde het God mij rust te verleenen; ik
viel in een gerusten slaap, die duurde totdat ik door
het gerucht, dat men bij het inkomen van mijne kamer
maakte, wakker werd; het was toen zeven uur in den
morgen. Gij kunt denken, hoe ven-ast en blijde ik was:
-ocr page 247-
527
sedert achttien maanden, dat ik van den slaap beroofd
was, had men door sterke giften opium en andere slaap-
middelen vruchteloos getracht mij rust te verschaffen.
Dien dag had ik niets van dien aard gebruikt, en daaren-
boven had ik een van de smartvolste dagen op mijn
rampzalige legerstede doorgebracht; mijn ontwaken was
voor mij een geheim. Het was de laatste dag der novene.
Ik had dien dag echter de koorts en zware hoofdpijn.
Sedert lang had ik bijna niets kunnen gebruiken zonder
hevige pijn in het hoold en in de maag te krijgen, als
ik niet dadelijk daarop braakte; dien dag bleef alles wat
ik gebruikte er in, terwijl de hoofdpijn steeds aanhield;
maar ik had geen maagpijn meer, noch de moeilijkheid
in de spijsvertering, waaraan ik sedert zoolang leed;
de koorts verliet mij evenwel niet. De geneesheer kwam
mij des avonds om acht uur, dien dag voor de tweede
maal, bezoeken; hij vond mij in eene zware koorts lig-
gen, dezelfde van des morgens. Om half negen verga-
derden zich verscheiden personen in mijne kamer, om
met het zingen der Litanie van de H. Maagd de novene
te eindigen. Gedurende dat gezang, waaraan ik kon deel-
nemen, voelde ik, dat de koorts mij verliet en alle pijnen
en ongemakken, die haar gevolg uitmaakten. Ik smaakte
inwendig eene groote kalmte en levendige blijdschap.
Vervolgens deed zich, zonder dat ik eenig verlangen
vormde, dat om te genezen, zich levendig in mij gevoe-
len, en vanzelve kwam deze gedachte bij mij op: Mijn
God, als Gij wilt, huid Gij mij genezen.
Alles wat ge-
schikt is om mij aan het leven gehecht te doen zijn (1),
deed zich zoo bekoorlijk aan mij voor, dat ik vuriglijk
aan God om mijne genezing vroeg. Deze aandoeningen
(\\) Haie kil.Jirui.
-ocr page 248-
528
veroorzaakten eene kleine uitwaseming, die mij nood-
zaakte te bed te blijven en mij belette. mij dienzelfden
dag te verzekeren, of de pijnen werkelijk verdwenen
waren of slechts verdoofd. Ik had des nachts een rus-
tigen slaap, en den volgenden morgen stond ik in wel-
stand op. Van dien dag af heb ik geen hinder meer van
brakingen gehad; ik ben eiken dag vroegtijdig opgestaan
en opgebleven tot des avonds, terwijl ik zelfs later naar
bed ging dan de voorzichtigheid gedoogde, zonder eenig
nagevoel van mijne ziekte te bemerken. Er heeft geene
crisis bij mij plaats gehad; er is niets gebeurd, waaruit
men zou kunnen besluiten, dat mijne genezing eene
krachtinspanning der natuur was. Vereenig u met mij
om den goeden God te bedanken. Het verdient opmer-
king, dat ik op een Zaterdag, den feestdag van O.L.V.
ter Sneeuw 1826, ziek ben geworden, en op een Zaterdag
(4828) mijne gezondheid heb teruggekregen.
P. S. — Het altaar van het Heilig Hart zal in de kerk
van den H. Paulus, mijne parochie, worden opgericht.
Bourdeaux , den 20 Mei 1838.
Genezing van Mejitfvrouw Cascbonnc, door haar zelve ver-
haald en door verscheidene geloofwaardige personen be-
vestigd.
Ik ondergeteekende Marie-Marthe-Valentine-Agathe Ga-
sebonne van Pau verklaar op mijn geweten, dat de feiten,
van welke het verhaal hier volgt, waarachtig zijn.
Den eersten Maart van het jaar 1851 werd ik ten
gevolge van hevige pijnen in het ruggemerg geheel van
het gebruik van mijne beenen beroofd. De zorgvuldige
behandeling der geneesheeren, het aanhoudend gebruik
en de kracht der geneesmiddelen, alles wat oogenschijnlijk
-ocr page 249-
529
het leven aan de ongevoelige deelen van mijn lichaam
zou hebben moeten teruggeven, niets van dat alles had
eenig goed gevolg. — De kwaal verijdelde alles wat men
deed om haar voortgang te stuiten, en de verlamming
maakte, in plaats van op dezelfde hoogte te blijven, alle
dagen nieuwe vorderingen; in de maand Mei 4857 be-
vond ik mij dan ook in den treurigsten toestand, dien
men zich denken kan.
De veelvuldige hevige crisissen, gedurende welke ik
de laatste H. Sacramenten ontvangen had, de aanhou-
dende pijnen in de ruggegraat, de gezwellen, die zich
ten getalle van minstens drie tusschen de wervelbeen-
deren in de lendensireek gevormd hadden en mij hevige
pijnen veroorzaakten: dat alles had mijne krachten zoo
uitgeput, dat het mij toescheen, dat ik mijn jammerlijk
leven slechts eenige maanden zou kunnen rekken. Het
was mij onmogelijk in bed overeind te blijven zitten,
en in mijn rug moest ik altijd door kussens gesteund
worden. Van tijd lot tijd werden mijne armen zoo stijf,
dat het mij onmogelijk was, mij met eenig handwerk
onledig te houden.
De Pastoor van de kerk van den H. Jacobus te Pau
ontving den 23 April 1857 van den heer Pascalis, op-
zichter der bosschen te Bourg, een brief, waarin deze
laatste in postscriptum een voorval verhaalde, dat in die
dagen met eene jonge dame, een kind van Maria, had
plaats gehad; sedert twee jaar leed zij aan eene ziekte
in het ruggemerg, waarvan zij na het houden eener
novene ter eere van het Heilig Hart van Jesus door de
tusschenkomst van de Eerbiedwaardige Margaretha Maria
Alacoque plotselijk genezen is geworden.
Een dergelijk verhaal vaneen onbekende, zonder dat
iets daartoe noodzaakte, trof onzen pastoor alsook mijn
-ocr page 250-
530
biechtvader, die beiden daarin eenigermate een wenk des
Iremels zagen en als eene uitnoodiging. van God zelven af-
komstig, om dit middel te beproeven. Deze beeren spraken
mij er over; docb daar ik reeds zoovele vruchtelooze
pogingen bad aangewend en elke eene nieuwe oorzaak
van ontmoediging was, aarzelde ik geruimen tijd; ik
verzette mij zelfs en gaf slechts toe. om te gehoorzamen
en mij te onderwerpen aan het verlangen van mijn
geestelijken bestuurder, alsmede om aan mijne arme
moeder en mijne familie genoegen te geven. Voor het
overige was ik op alles voorbereid. en ditmaal meer dan
ooit genegen om alle oflers te brengen, welke God van
mij mocht verlangen.
Onmiddelyk scbreefde pastoornaarden heer Pascalis
om opzijn briefte antwoordenen bij hem te vernemen,
wat er voor de dame van Bourg gedaan was geworden,
en hem tevens te vragen, of men niet hetzelfde voor
mij zou kunnen doen. De heer Pascalis antwoordde koi t
daarop en gaf de verlangde inlichtingen betreffende de
novene, er bij voegende, dat de religieusen van Onze-
Lieve-Vrouwe-Visitatie van Bourg, de Congregatie van
kinderen van Maria, van welke mejufvrouw Pascalis lid
is, benevens de wonderdadig genezen dame zelve, zich
bij de novene, die den 10 Mei beginnen zou, zouden
aansluiten. De gebeden der novene waren deze : negen
achtereenvolgende dagende H. Mis bijwonen, eiken dag
de Litaniën van bet Heilig Hart van Jesus met driemaal
de aanroeping : c< Eerbiedwaardige Margaretha Maria, ver-
hoor ons, en drie Onze Vader en Wees gegroet ter eere
van de Eerbiedwaardige.
Gedurende de novene was het met mij niet beter
gesteld dan vroeger; het scheen mij zelfs, dat ik erger
was, daar mijne armen meer aangedaan waren dan ge-
-ocr page 251-
5:31
woonlijk, en in de ruggegraat was de knagende pijn
heviger. Nogtans kon ik op den vijfden dag der novene
een lichte wrijving op mijne voeten voelen, en den
17  Mei de frischheid van de hand mijner moeder. Den
18  Mei, de laatste dag der novene, had ik het geluk
de II. Communie hij wijze van Teerspijs te ontvangen.
Reeds lang kon ik niet nuchter meer communiceeren.
En terwijl ik God voor Zijn hezoek hedankte, gevoelde
ik door geheel mijn lichaam eene ongewone vrij sterke
warmte, en weldra brak langs de ruggegraat een over-
vloedig zweet. uit. Het was een brandend zweet. Kort
daarop bespeurde ik bij eene beweging, die ik maakte,
een gekraak in mijne leden. Een weinig daarna bevond
ik mij, zonder dat mijn wil er eenig deel aan had, op
mijne knieën. Ik steunde nergens op. Op dezelfde wijze
stond ik buiten mijn toedoen eensklaps overeind. Ik deed
twee a drie schreden, zonder uit mijn bed te slappen,
en vreezende het slachtoffer van eene zinsbegoocheling
te zijn, ging ik wederom liggen. Het was mij, alsof ik
droevig en zwaar gedroomd had; de gedachte, dat ik
genezen kon zijn, kwam niet in mij op.
Spoedig stond ik evenwel, toegevende aan een nieuwen
aandrang, waarvan ik mij geen rekenschap kon geven,
voor de tweede maal op; ik dankte God op mijne knieën
en begon wederom te loopen. Ik voelde geen pijn meer
langs de ruggegraat, en zelfs de gezwellen, die ik tus-
schen de wervelbeenderen had, waren verdwenen. Ik
wachtte eenige uren, voordat ik beproefde om op den
grond te staan. In den namiddag van den 18 Mei be-
proefde ik het, maar toen ik mijne voeten op den grond
zette, had ik hevige pijn er in. Deze pijnen veroorzaakten
dat ik gedurende verscheiden dagen slechts eenige schre-
den kon doen; maar zij verdwenen langzamerhand,
-ocr page 252-
53\'2
en na verloop van eenigen tijd was er geen spoor meer
van over.
Ziedaar, hetgeen den Heer behaagd heeft door de
tusschenkomst van de Gelukzalige Margaretha Maria voor
mij te doen. Dat de naam des Heeren gezegend zij! Dat
Zijne waardige dienares Margaretha Maria in deze wereld
verheerlijkt en geëerd worde, gelijk zij, wij houden ons
er van overtuigd, verheerlijkt en geëerd wordt bij God!
Gedaan te Pau den 18 Mei van het jaar der genade
1858, een jaar na de gebeurtenis.
Gezien en goedgekeurd door Ons, Bisschop van Ba-
yonne, die een levendig belang stellen in mejufvrouw
Casebonne, die haar zeer achten en haar aan de eer-
biedwaardige religieusen van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie
te Paray-le-Monial aanbevelen,
Geteekend: f Franqois, Bisschop van Bayonne.
Pau, bij gelegenheid van een herderlijk bezoek.
Wij, Bisschop van Aire, vroeger aalmoezenier van
het klooster van de H. Ursula te Pau, vicaris-generaal
van Bayonne en pastoor-aartspriester der parochie van
den H. Martinus te Pau, hebben mejufvrouw Agatha
Casebonne, die door ons tot hare eerste H. Communie
is voorbereid, later als kind van Maria door ons is aan-
genomen en die haar altijd, zooveel de omstandighe-
den het toelieten, op den weg der godsvrucht geleid en
versterkt hebben, van hare eerste kindsheid af van zeer
nabij gekend. Wij hebben haar in den loop van hare lang-
durige en smartelijke ziekte naar haar en ons verlangen
te weinig bezocht, en meer dan eens hebben wij, ge-
tuige van de hevige crisissen, aan haar behoud gewan-
hoopt. Door haar zelve zijn wij uitgenoodigd geworden
om ons met de gebeden der novene te vereenigen, en
-ocr page 253-
533
van haar zelve hebben wij de goede uitkomst van die
gebeden vernomen. Wij hebben later den troost gehad
hare genezing te kunnen bevestigen, terwijl wij met eene
levendige belangstelling het verhaal er van gelezen hebben
en het ons een genoegen is voor de waarheid en nauw-
keurigheid van hetzelve te kunnen instaan.
Geteekend: ■{■ Prosper, Bisschop van Aire en Dax,
Aire den 31 Mei 1858.
Ik ondergeteekende, pastoor der parochie van den
H. Jacobus te Pau, verklaar, dat de feiten, door mejuf-
vrouw Gasebonne omtrent hare ziekte en genezing ver-
haald, in alles geheel met de waarheid overeenkomen.
Wij zijn in eigen persoon getuigen van een en ander
geweest, en hebben in deze buitengewone en onver-
wachte weldaad van hare genezing de Goddelijke Voor-
zienigheid bewonderd.
Geteekend: P. Barden ave, pastoor.
Pau, den 26 Mei 1858.
Daar ik getuige geweest ben van het langdurig lijden
mijner dochter, kan ik, gelijk zij, in hare genezing niets
anders dan de hand der Voorzienigheid erkennen.
Geteekend: H. Casebonne.
Ik ondergeteekende, vicaris van de parochie van den
H. Jacobus te Pau, verklaar gezien te hebben, dat
mejufvrouw Agatha Casebonne gedurende zes volle jaren
van het gebruik van hare beenen volkomen is beroofd
geweest; dat ik haar dikwijls de H. Sacramenten der
Kerk heb toegediend, en getuige ben geweest van hare
plotselijke genezing op den laatsten dag der novene,
welke wij ter eere van het Heilig Hart vanJesus, door
24
-ocr page 254-
534
de tusschenkomst van de Eerbiedwaardige Margaretha
Maria gehouden hebben.
Geteekend: Condf.ranne.
Pau, den 26 Mei 1858.
Ik ondergeteekende, hoofdingenieur der bruggen en
wegen van het departement der Neder-Pyreneën, ver-
klaar, dat iemand die met de familie Casebonne bevriend
is, in de eerste dagen van de maand Mei 1857 ons,
mijne vrouw en mij, is komen verzoeken, ons aan te
sluiten aan eene novene, welke men ter eere van het
Heilig Hart zou houden, ten einde de tusschenkomst in
te roepen van de Eerbiedwaardige Margaretha Maria
ten gunste van ïnejufvrouw Agatha Casebonne, die sedert
zes jaar lijdend was aan eene ziekte in het ruggemerg
en aan eene verlamming der beenen. Den dag na het
eindigen der novene heeft die zelfde persoon ons de plot-
selijke genezing van mejufvrouw Casebonne medegedeeld;
eenigen tijd daarna hebben wij de gelegenheid gehad
haar in de kerk van den H. Jacobus te zien.
Geteekend: E. Floucaud de Fourcroy.
Pau, den 27 Mei 1858.
Ik voeg er bij, dat de bijzonderheden, welke men ons
toen omtrent die genezing verhaalde, geheel overeen-
komstig zijn met die, welke de bovenstaande verklaring
van mejufvrouw Casebonne behelst.
Geteekend: Floucaut le Fourcroy.
Pau, den 27 Mei 1858.
De ondergeteekende, deservitor van Lons, verklaart,
dat de hier vermelde feiten geheel overeenkomstig de
waarheid zijn. Ter bevestiging waarvan,
Geteekend: Bergeret, priester.
Lons, den 27 Mei 1858.
-ocr page 255-
535
Wij ondergeteekenden, Dominique Perrin en Aimé
Casteran, advocaten te Pau, bevestigen de feiten, voor-
komende in bovenstaand verslag.
Geteekend: A. Casteran, D. Perrin.
Pau, den 27 Mei 1858.
Ik ondergeteekende, advocaat van het keizerlijk ge-
rechtshof van Pau, verklaar, dat er oude vriendschaps-
betrekkingen bestaan tusschen mijne familie en die van
mejufvrouw Agatha Casebonne, en dat de hierboven
vermelde feiten volkomen overeenkomstig de waarheid
zijn.
Geteekend: Césaire Casaubon.
Pau, 5 Juni 1858.
Ik ondergeteekende, eigenaar en rentenier te Monein,
verklaar, dat het verhaal, door mejufvrouw Agatha Case-
bonne geschreven, in alles geheel overeenkomstig de
waarheid is, en dat ik gedurende meer dan zes jaren
getuige ben geweest van haar langdurig en smartelijk
lijden, alsmede ook van hare wonderdadige genezing op
den dag, dat dezelve heeft plaats gehad.
Geteekend: Naudy.
Pau, den 5 Juni 1858.
Ik ondergeteekende, Maria Martha Valentina Agatha
Casebonne, beken, dat deze kopie in alles overeenkom-
stig is met bet origineel, dat ik in handen gesteld heb
van mevrouw de Overste van Paray-le-Monial, waarheen
ik mij begeven heb ter vervulling eener gedurende de
novene gedane belofte.
Ik heb deze belofte den 25 Juni 1858 met een onuit-
sprekelijk genoegen vervuld. Ik vraag aan de goede zus-
ters der Communieteit van Paray-le-Monial de uitdruk-
-ocr page 256-
530
king mijner diepe ei\'kentelijkheid voor hare liefderijke
ontvangst te willen aanvaarden; ik verzoek haar dringend
om met mij het Goddelijk Hart van Jesus te bedanken
voor de overgroote genade, welke het Hem behaagd heeft
mij te verleenen, en aan dat Heilig Hart eene volmaakte
overeenstemming van mijn wil met Zijn aanbiddelijken
wil te vragen, alsmede de middelen om de liefde en de
godsvrucht tot het Heilig Hart van Jesus zooveel moge-
lijk te verbreiden en voort te planten.
M.-M.-V. Agatha Casebonne.
Het klooster van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie te Paray-le-Monial
25 Juni 1858.
-ocr page 257-
537
N» 3
LITANIE
TER EERE VAN DE GELUKZALIGE MARGARETHA MARIA
ALACOQUE. (1)
Heer, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heer, ontferm U onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God hemelsche Vader, ont-
ferm U onzer.
God Zoon, Verlosser der
wereld, ontferm U onzer.
God, Heilige Geest, ont-
ferm U onzer.
Heilige Drievuldigheid, een
God, ontferm U onzer.
H. Maria, bid voor ons.
H. Moeder Gods,
H. Maagd der maagden,
H. Johannes,
H. Lazarus,                     g".
H. Franciscus.
H. Johanna Francisca, 8
Gelukzalige Margaretha 0
Maria,
                                «■
Kostbare parel,
Bloem der velden,
Lelie der dalen,
Kyrie, eleison.
Christe, eleison.
Kyrie, eleison.
Christe, audi nos.
Christe, exaudi nos.
Pater de coelis, Deus, mi-
serere nobis.
Fili, Redemptor mundi ,
Deus, miserere nobis.
Spiritus sancte, Deus, mi-
serere nobis.
Sancta Trinitas, unus Deus,
miserere nobis.
Sancta Maria, ora pro nobis.
Sancta Dei Genitrix,
Sancta Virgo virginum,
Sancte Joannes,
Sancte Lazare,                 ^
Sancte Francisce,            ^
Sancta Joanna Francisca, o
Beata Margarita Maria, g
er
55\'
Margarita pretiosa,
Flos campi,
Lilium convallium,
(1) De litanie is door Mgr. den Bisschop vau Autunvoor parti-
culier gebruik goedgekeurd.
-ocr page 258-
538
Rosa mane florens,
Infans almae Virgini ca-
rissima,
Thus suave redolens,
Palma patientiae,
Promptuaiïum chaiïtatis,
Mundi contemptrix,
Sponsa Christi praedi-
lecta,
Horti Salesiani viola,
Stella Ineens in medio
nebulae,                         °
Norma obedientiae, _
•-(
O
A.bstinentiae exemplar, g
os\'
Seraphim ante altare,
Cordis Jesu sacrarium,
Cordis Jesu deliciae,
Cordis Jesu praeco,
Turtur gemens,
Columba speciosa,
Rupes inter procellas im-
mota,
Magistra suavissima,
Pii consilii Angele,
Roos, ontloken met den
dageraad,
Welbemind kind van
Maria,
Wierook van een aange-
namen geur,
Palmboom van geduld,
Schatkamer van liefde,
Versmaadstcv der wereld,
Welbeminde bruid van
Jesus Christus,
Vioolbloem uit den bloem-
hof van den H. Fran-
ciscus de Sales,
Schitterende ster te mid-
den der wolken,
            ct;
Toonbeeld van gehoor-
zaamheid ,
                       §
Voorbeeld van verster- 0
ving,
                              §
Serafijn aan don voet der
altaren,
Heiligdom van het Hart
van Jesus,
Verlustiging van het
Hart van Jesus,
Apostel van het Hart
van Jesus,
Klagende tortel ,
Blanke duive,
Rots , onwrikbaar te mid-
den der stormen,
Meesteres vol zachtmoe-
digheid ,
Engel van heiligen raad ,
-ocr page 259-
539
Schrik der duivelen,
Medelijdende vriendin
der zondaren,
Liefderijke weldoenster
der armen,
Hulp der kranken,          g;
Slachtoffer der Godde- <
lijke liefde,                    °
Lamp, schitterende op §
den heiligen kandelaar,
Nieuwe ster der Kerk,
Vreugde uwer heilige
Orde,
Roem van uw volk,
Lam Gods, dat wegneemt
de zonden der wereld, ver-
geef ons, Jesus.
Lam Gods, dat wegneemt
de zonden der wereld, ver-
hoor ons, Jesus.
Lam Gods, dat wegneemt
de zonden der wereld, ont-
ferm U onzer, Jesus.
Jesus Christus, hoor ons.
Jesus Christus verhoor ons.
Ant. Het rijk der heme-
len is gelijk aan een koop-
man, die schoone paarlen
zocht en, er eene van groote
waarde gevonden hebbende,
henen ging en verkocht al
hetgeen hij had, en kocht
haar.
#. De genade is over uwe
lippen verspreid geworden.
Daemonum terror,
Peccatorum propitiatio,
Levamen pauperum,
o
Aegrotantium medela, p
Holocaustum divini amo-*3
o
ris,                                 B
Lucerna splendens super er
candelabrum sanctum, \'
Novum sidus Ecclesiae,
Sacri Ordinis laeütia,
Populi tui honorificenlia,
Agnus Dei, qui tollis pec-
cata mundi, parce nobis,
Domine.
Agnus Dei, qui tollis pec-
cata mundi, exaudi nos,
Domine.
Agnus Dei, qui tollis pec-
cata mundi, miserere nobis.
Christe, audi nos.
Christe, exaudi nos.
Ant. Simile est regnum
coelorum homini negotiatori,
quaerenti bonas margaritas:
inventa autem una pretiosa,
dedit omnia sua, et com-
paravit eam.
jl\'. Diffusa est gratia in
labiis tuis:
-ocr page 260-
540
ft. Ook heeft de Heer u
in alle eeuwigheid gezegend.
GEBED.
Heere Jesus Christus, die
door wonderbare openba-
ringen aan de gelukzalige
Maagd Margaretha hebt doen
zien, welke onbegrijpelijke
rijkdommen Uw Hart be-
vat, geef, dat wij U door
hare verdiensten naar haar
voorbeeld in alle dingen en
boven alle dingen beminnen
mogen, opdat wij aldus
waardig worden voor immer
eene plaats in Uw Hart te
bezitten. Dit vragen wij U,
die leeft en heerscht met den
Vader en den Heiligen Geest
in alle eeuwen der eeuwen.
Amen.
ft. Propterea benedixit te
Deus in aeternum.
ORATIO.
Domine Jesu Christe; qui
investigabiles divitias Cor-
dis tui Beatae Margaritae
Virgini mirabiliterrevelasti:
da nobis, ejus meritis et
imitatione, ut Te in omni-
bus et super omnia diligen-
tes, jugem in eodem Corde
tuo mansionem habere me-
reamur: Qui vivis et regnas
cum Deo Patre in unitate
Spiritus sancti, Deus, per
omnia secula seculorum.
Amen.
-ocr page 261-
541
N° 4
GEBOORTEPLAATS VAN MARGARETHA MARIA EN
OVER DE WOONPLAATS VAN HARE METER ME-
VROUW DE FAUTRIÈRES-CORCHEVAL.
Wij hebben het gezegd en men zal er zich spoedig
van kunnen overtuigen: in weerwil van de nieuwste ont-
dekkingen, waarmede wij voornemens zijn ons voordeel
te doen, heerscht er nog eenige onzekerheid omtrent
de plaats, waar de Gelukzalige Margaretha Maria in de
eerste jaren van hare kindsheid woonde. Het is ver-
wonderlijk, hare eerste geschiedschrijvers, mannen zoo
geloofwaardig als men zich kan voorstellen, zijn het niet
eens, en na een rijp onderzoek is het nog de vraag, of
men zich op de gerechtelijke verklaring van haar eigen
broeder omtrent de juiste plaats, waar zij het levens-
licht zag, kan beroepen.
Een man, die in zake van geleerdheid en wetenschap
zijne proef heeft afgelegd, de abbé Cucherat, aalmoeze-
nier van het hospitaal van Paray-le-Monial, die bijzon-
der goed in de gelegenheid is om de plaatselijke archieven
te doorsnuffelen en uit de rechte bronnen te putten, is
het in weerwil van zijne loffelijke pogingen nog niet
mogen gelukken, deze ten minste schijnbare tegenspraak
te doen verdwijnen en allen twijfel op te heffen.
De moeilijkheid is bij eene zoo ingewikkelde opsom-
ming van plaatsnamen voor een overigens zeer kalm en
rustig leven, en dat geheel gesleten werd binnen de
nauwe grenzen van twee landelijke parochien, voorwaar
niet gering. Nemen wij wel in aanmerking, dat hier
slechts spraak is van de eerste acht levensjaren van de
Gelukzalige, de eenige, die ons zooveel moeilijkheden
-ocr page 262-
54<2
veroorzaken. En toch verliet Margaretha tot op dien leef-
tijd slechts eenmaal het ouderlijk huis om een korter of
langer tijd hij hare meter door te brengen. Men weet
met zekerheid, dat zij in de parochie Verosvres ter we-
reld kwam; hare doopakte hewijst het. Doch met Veros-
vres noemen hare geschiedschrijvers Lauthecourt en Ie
Terreau. Haar hroeder Chrysostomus heeft in liet proces
van 1715 verklaard, dat zij te Lauthecourt geboren was;
hij is daarin gevolgd door Mgr. Languet en door alle
bekende levensbeschrijvers, de abbê Cucherat en degene
die deze regels schrijft er onder begrepen. De tijdge-
nootender Gelukzalige evenwel, hare medezusters, wier
geluigenis toch ook niet zonder waarde is, hebben in
eene belangrijke aanteekening betreffende haar leven,
geschreven, dat zij te Terreau geboren was. Op wie
dus zich te beroepen 1 Daar Lauthecourt en Terreau beide
in de parochie van Verosvres liggen, kan men met zeker-
heid zeggen, dat zij in die parochie geboren is, hetzij
te Lauthecourt. hetzij te Terreau. Doch Lauthecourt en
Terreau als juiste geboorteplaats sluiten elkander uit:
vandaar een bij het begin van deze levensgeschiedenis
moeilijk op te lossen raadsel.
Toen wij een tiental jaren geleden te Charolais aan-
kwamen om de schouwplaats van het leven, dat wij te
beschrijven hadden, met eigen oogen te zien, meenden
wij te moeten doen, wat men doet, wanneer men in
een onbekend land reist, namelijk, een gids nemen;
en de fortuin was ons zoo gunstig, dat wij een uitmun-
tenden gids, en nog beter dan dat, in den abbé Cuche-
rat aantroflen. Van zijn kant was het eene daad van
louter naastenliefde, godsvrucht ongetwijfeld ook: want
naar Verosvres te gaan, zelfs in gezelschap van een
vreemden bezoeker, was eene aangename bedevaart doen.
-ocr page 263-
543
Wij kunnen niet anders clan over zijne voorkomendheid
tevreden zijn, alsmede over alles wat zijne oudheidkunde
ons onderweg ten beste gaf. Voor de kleine reis in een
rijtuig, want er was nog geen spoorweg, was het noo-
dige geleverd door de betreurde Moeder Carmoy, overste
van het klooster, die het ons aan niets liet ontbreken.
De reis was eene der aangenaamste, en in opgetogen
stemming kwamen wij terug, zonder te vermoeden dat
wij, hij en ik, omtrent een gewichtig punt met ver-
schillende overtuigingen van onze onderzoekingsreis te-
rugkwamen.
Ik moet alles zeggen. Ik had van het oogenblik van
ons vertrek af een denkbeeld opgevat en de abbé Gu-
cherat had dat niet. Toen ik de nog onuitgegeven ge-
schiedenis van de Gelukzalige, door hare tijdgenooten
geschreven, gelezen had, had ik er melding in gevon-
den van Terreau en omtrent dat punt vele vragen ge-
daan, en hetgeen men mij daarop antwoordde was min
of meer aannemelijk. De indruk, welke mij daarvan
bijbleef, was, dat de Gelukzalige, ofschoon te Lauthe-
court geboren, eenigen tijd te Terreau, de verblijfplaats
van hare meter, had doorgebracht. Toen wij dan ook
op eenigen afstand van den weg naar Charolles uit het
rijtuig stapten, kwamen wij dadelijk te Terreau, waar
ik mij wilde ophouden. De heer Cucherat begreep mij
niet, en ik hem nog minder. Ziende, dat hij mij verder
liet gaan, sloeg ik geloof aan eene onmogelijkheid, ge-
grond op de ongastvrijheid der bewoners van het kasteel.
Te Verosvres aangekomen, wees men ons, toen wij
van Lauthecourt spraken, in de verte eenige verstrooide
huizen, terwijl men ons verzekerde, dat het huis der
ouders van de Gelukzalige verdwenen was, zijnde het
afgebrand. In \'t kort. het eenig bezoek, dat belangrijk
-ocr page 264-
544
was en waar wij zichtbare sporen vonden van haar, die
ons naar die plaatsen had heengetrokken, was die pacht-
hoeve , welke wij beiden beschreven hebben en door den
heer Cucherat met den naam van Janot wordt aangeduid.
Onze nasporingen waren overigens niet onvruchtbaar.
Wij vonden bij den pastoor de doopakte van de Geluk-
zalige en bij den kostschoolhouder, tevens secretaris dei-
gemeente , de akte van overlijden van hare moeder. Deze
twee stukken, waarvan wij kopie namen, moesten die-
nen om eenige dwalingen weg te nemen.
Hier echter splitst zich het onderwerp, en het is beter
de twee verschillende gezichtspunten van het vraagstuk
achtereenvolgens te behandelen.
I.
Was het verblijf van hare meter Le Terreau of
Corcheval.
Ik was dan van Verosvres teruggekomen met die over-
tuiging, dat mevrouw de Fautrières-Corcheval Terreau
bewoonde, gelegen in de parochie Verosvres, van welke
de heer de Corcheval heer was. Deze hoedanigheid van
den heer de Corcheval was geenszins betwist; het kwam
er alleen maar op aan te weten, of deze echtelieden
omstreeks het jaar 1651, het tijdstip, dat Margaretha
op vierjarigen leeftijd door hare ouders aan hare meter
werd toevertrouwd, te Terreau woonden. Wat dat punt
betrof, beriep ik mij op de kennis — misschien een-
voudige gissingen — van anderen. Het moest wel, want
men sprak niet van oude titels, hetgeen een genoegzaam
zeker bewijs is, dat men er geene had, die in staat
waren mij opheldering te geven.
-ocr page 265-
545
Dientengevolge paste ik alles, wat ik van het verblijf
van Margaretha bij hare meter aan de weet kon komen,
toe op deze stelling, die naar mijn gevoelen er geene
was. Margaretha had, bij hare meter zijnde, het geluk
dicht bij de kerk te zijn: een bewijs, dat het huis van
haren vader, dat men nog niet had kunnen aanwijzen,
er wel ver van af lag, want Terreau zelf ligt op een
zekeren afstand er van verwijderd. Om zich naar de kerk
te begeven, onttrok zij zich aan de waakzaamheid der
vrouwen, die met de zorg voor haar belast waren: ik
zag haar dus de beek overgaan, die langs de muren
van het kasteel Terreau loopt en hel smalle voetpad be-
stijgen, dat ik zelf bestegen heb om Verosvres en des-
zelfs kerk te bereiken.
Mijn boek verscheen een weinig voor de schoone fees-
ten, die te Paray-le-Monial de openbare vereering der
Gelukzalige inwijdden; dat van den Eerw. heer Cuche-
rat: Histoire populaire de la Bien/ieureuse Marguerile-
Marie Alacoque
verscheen kort daarna, en toen — toen
alleen — verscheen het verschil van meening, dat tus-
schen de eerste geschiedschrijvers en de getuigen van
het leven van Margaretha zich had voorgedaan, onder
een anderen vorm.
Men las op de eerste bladzijden van het boek van den
heer Cucherat, omtrent het verblijf van de Gelukzalige
bij bare meter: « Er is hier spraak óf van het kasteel
van Corcheval in de parochie van Baubery, öf van dat
van Fautrières, alstoen parochie nu slechts het gehucht
Palinges. Deze twee schoone verblijven behoorden aan
dezelfde heeren. Achtereenvolgens hebben beide de kleine
Margaretha dikwijls binnen derzelver muren moeten ont-
vangen. De kapel van Corcheval, alsmede het kasteel
bestaat nog. Dat van Fautrières is tijdens de omwente-
-ocr page 266-
546
ling verdwenen. Deszelfs kapel, die in spitsbogenstijl ge-
bouwd en zeer prachtig was, is eerst sedert eenige jaren
gesloopt geworden (1). »
Alvorens tot het laten drukken van zijn boek over te
gaan, had de heer Cucherat ons boek gelezen en het
verschil van gevoelen tusschen ons spoedig bemerkt, en
na het geconstateerd te hebben, voegde hij in eene eind-
opmerking er bij: « Ik moet dus bewijzen: le dat het
niet op het kasteel van Terreau maar op dat van Cor-
cheval was, dat mevrouw de Faulrières, de meter van
onze Gelukzalige, haar verblijf hield. Het kasteel van
Terreau heeft achtereenvolgens aan den markies Desprès,
aan de familien de L\'Espinasse, d\'Andelot en Leroux
Poitevin behoord; op vier- of vijfjarigen leeftijd zou Mar-
garetha daar de parochiekerk niet hebben kunnen be-
zoeken. Het kasteel van Corcheval, nu eigendom van
den markies de Sommyevres, had eene eigen kapel, waai\'
liet H. Sacrament rustte (2). »
«Ik moet bewijzen,» was bloot eene zaak van stijl.
Men zou meenen, dat het de uiteenzetting die volgt,
aankondigt. In het geheel niet; na hetgeen men gelezen
heeft, gaat de heer Cucherat tot eene andere zaak over
om er niet weder op terug te komen. Daarna, geene
aanteekening, geene aanhaling, geene verwijzing naai-
de te raadplegen bronnen! Wij waren niet overtuigd :
dat alles kwam ons te onbepaald, te weinig bewezen
voor. De opwerping, gemaakt uit den afstand van onge-
veer een kwartier gaans, die Terreau van de parochiale
kerk van Verosvres scheidt, maakte weinig indruk op
(1)  Histoire populaire de la Bienhenreuse Marouerite Marie Alt*~
coque,
par M. 1\'abbé Cucherat. Autun (1865), p. 15.
(2)   Histoire populaire etc., p. 599.
-ocr page 267-
547
ons: want het feit was, wel beschouwd, niet onmoge-
lijk, vooral als men bedenkt, dat Margaretha bij hare
meter haar achtste jaar bereikte, en dat hare kindsheid
— afgezien van elke hemelsche bevoorrechting — geen
alledaagsche kindsheid was
Maar na deze opmerking aan het adres van den Eerw.
heer Cucherat, welker gepastheid en juistheid hij zeer
goed in staat is te waardeeren, belijden wij op onze beurt
onze schuld, ten einde er vergiffenis er van te bekomen.
Toen wij het volgende jaar eene derde uitgave van
het Leven van de Gelukzalige hadden te doen, en ons
gevoelen nopens het aandeel, dat aan Terreau daarin toe-
kwam, uitende, zeiden wij, dat het stelsel van onze tegen-
partij de getuigenis van Languet, die, als tijdgenoot van
de Gelukzalige en als vicaris-generaal van Autun, goed
onderricht moest zijn, ons inziens niet betwijfelbaar maakt.
Mgr. Languet heeft toch noch van Terreau, noch van
Gorcheval gesproken. Indien hij zegt, dat de heer de
Fautrières-Corcheval heer van Verosvres was, zegt hij
niet, dat hij op het kasteel van Terreau woonde, en wij
zelf zouden er niet toe gekomen zijn het te gelooven,
als er in de door de tijdgenooten geschreven geschiede-
nis geene vermelding van Terreau gemaakt was gewor-
den, en zonder de ophelderingen, die ons dienaangaande
gegeven zijn. Men raadt het dus, toen wij in onze derde
uitgaaf de getuigenis van Mgr. Languet inriepen, had-
den wij dien schrijver nog niet eens gelezen. De Eerw.
heer Cucherat noemt dat vermetelheid. Onze lezers, wier
toegevendheid wij inroepen, zullen er wellicht geheel
iets anders in zien.
Onze ongeloovigheid tegenover de zonder reden of aan-
leiding gedane opwerpingen van den heer Cucherat be-
hoeft juist geene verontschuldiging.
-ocr page 268-
548
Er is eene manier van bevestigen en bewijzen, die,
ver van het verstand te bevredigen, tegenwerping uit-
lokt en twijfel doet ontstaan. Deze manier verstaat de
heer Cucherat goed. Halen wij eenige voorbeelden aan:
In zijn Histoire populaire, men heeft het gezien, zegt
hij, alsof het vanzelve spreekt: « het kasteel had des-
zelfs kapel, waar het H. Sacrament rustte (1). »
Wij hebben hem doen opmerken, dat deze bewering,
hoe weldoende voor het hart, — daar zij ons het kind
van zegening loont, als elk oogenblik de liefkoozingen
van het voorwerp hare kinderlijke liefde genietende —
niettemin bewijs behoeft, aangezien de tucht der Kerk
in Frankrijk op dat punt zeer streng was en het voor-
recht om in zijne bijzondere kapel het H. Sacrament te
hebben, zeer zelden werd vergund. Mevrouw de Main-
tenon, die sedert 1683 voorzeker eene groote dame was
en wier verlangens zelden oningewilligd bleven, schreef
noglans omstreeks dat tijdstip aan mevrouw de Brinon,
hare medewerkster in de stichting, die weldra het ko-
ninklijk huis van Saint-Cyr zou genoemd worden: « Spreek
geen woord van de vergunning, die wij gekregen heb-
ben , om het H. Sacrament te hebben (2) », zoo bevreesd
was zij in het genot van zulk een zeldzaam voorrecht
gestoord te worden. De heer Cucherat, die de eerste
maal op stelligen toon van het feit gesproken heeft, gaat
zonder het te bewijzen, met het te bevestigen voort (3).
Een ander voorbeeld:
De Gelukzalige had, van hare eerste kinderjaren spre-
(1)  Histoire populaire. ]). 000.
(2)   Lettres historiques et edifiontcs, ed. Lavalle\'e, t. I, p. 19.
(3)  Histoire PopuWre, 2\' e\'dition. Grenoble, 1870, p. 16.
-ocr page 269-
kende, gezegd: «Ik gevoelde tot niets anders neiging,
dan om£mij in een bosch te gaan verbergen.... »
Languet, die altijd naar den smaak van zijn tijd de
zaak een weinig uitzet, vertolkt deze woorden aldus:
« Dit kind had geen ander plan, dan zich af te zonderen
in de eene of andere diepe grot, of in een afgelegen bosch
,
om er in eene volkomen eenzaamheid te zijn....»
In deze beide plaatsen, in den grond van gelijke be-
teekenis, van welke de eene de uitbreiding is van de
andere, ziet de heer Cucherat eene toespeling en zelfs
eene vrij onmiddelijke. (1) — "Waarop ? — Op het verblijf\'
van Margaretha Maria te Corcheval. — En hoe dat? —
Omdat er te Corcheval bosschen en rotsen zijn, en het
daar is, dat zij het denkbeeld van bosschen, van welke
zij werkelijk spreekt, heeft opgevat, en zelfs van diepe
grotten,
waarvan zij geen woord zegt.
Wij maakten den heer Cucherat een verwijt er van,
dat hij zijne bronnen niet heeft genoemd. In eene tweede
uitgaaf (2), waarmede wij te laat kennis hebben gemaakt,
haalt hij eindelijk Courtépée (3) aan, aan wien hij, zoo-
als men zal kunnen zien, zijne voorstelling omtrent Ter-
reau en Corcheval ontleent, alsmede omtrent de adelijke
familien, die\'deze twee kasteelen bewoonden. Ongeluk-
kiglijk schreef Courtépée tegen het einde der XVIIP eeuw,
en als oudheidkundige is hij niet veel en hecht hij slechts
waarde aan wat zijn tijd betreft. Zoo zegt hij aangaande
Baubery: «Heer Louis-Marie de Fautrières, doopzoon
van Lodewijk XV en de Koningin, ridder van den H. Lo-
(1)  Zie Les saints Pélerinages de Paray-le-Monial et de Veronrr».
p. cO.
(2)   Histoire jopulaire, 2\' edition Greuoble, IS70.
(3)   Description hiskrique et lopographique dn Dv.chê de Bourgogne;
7 vol in 12. Dyon 1775—1785.
25
-ocr page 270-
550
dewijk, kapitein der ruiterij.» Maar de doopzoon van
Lodewijk XV leefde vijf kwart eeuw na dengenen, die
in 1647 de doopakte van Margaretha Maria geteekend
heeft. Wij zijn dus aangaande de verblijfplaats van deze
laatste wel goed op de hoogte gebracht!
Insgelijks lees ik, hoofdstuk Verosvres, p. 457: «De
markies Desprez is heer van Verosvres voor zoover het
tot Charolais behoort.
Zijn kasteel Terreau behoorde van
ouds aan de familie L\'Espinasse; eene dochter uit dit
huis bracht het over aan J. Prisia d\'Andelot, wiens erf-
gename huwde met N. Leroux-Poitevin, wiens erfge-
namen het lang hebben bezeten. »
In zijn Histoire populaire vernemen wij van den heer
Cucherat, die Courtépée getrouwelijk volgt, dat Terreau
achtereenvolgens behoorde aan de familien L\'Espinasse,
d\'Andelot enz.; maar op zijn eigen gezag voegt hij er
bij: « Nooit aan de familie Fautrières », hetgeen hij had
moeten aantoonen.
Courtépée is overigens een weinig vertrouwbare gids.
De heer Cucherat heeft het later erkend: want ten laat-
ste heeft hij, het op dengenen, die hem misleid had
verhalende, geschreven: « Uit vergissing, en door den
zoogenaamden philosoof en al te pluimstrijkenden his-
torieschrijver van Bourgogne nageschreven te hebben,
is het, dat ik in mijn Histoire populaire de la Bienheu-
reuse Marguerite-Marie
gezegd heb, dat Corcheval sedert
de dertiende eeuw de voornaamste verblijfplaats van het
geslacht Fautrières was. » Wij vernemen van hem, dat
Corcheval eerst aan dat geslacht gekomen is door den
vader van den heer wiens verblijfplaats wij opsporen (1).
(1) Lfi Sainls Péterinaje» de Paraj et de Verosvree. Paris, 1873,
p. 29.
-ocr page 271-
551
Ziedaar waaraan wij ons hadden blootgesteld, als wij er
in bewilligd hadden den heer Cucherat te kopieeren, die
zelf zonder ons er van te terwittigen (1), den zoogenaam-
den p/dlosoofen al te pluimstrijkenden
Courtépée naschrijft.
Welnu! wij zullen hem ook nu niel kopieeren, ofschoon
hij ons veel overvloediger en voor het onderwerp beter
geschikte aanwijzingen verschaft, geput uit bronnen, wij
willen het gelooven, maar uit bronnen, die hij nog niet
genoemd heeft. Daar wij van den eenen kant zijne ge-
nealogische nasporingen niet kunnen toetsen, en wij
van den anderen kant zijne goede trouw niet verdenken,
gelooven wij hem liever op zijn woord, en wij bieden
hem een onderpand van vrede aan, door in deze uit-
gave den naam van Terreau door dien van Corcheval te
vervangen.
Bovendien is aan Terreau deszelfs rol toebedeeld en
de heer Cucherat is het nu met ons eens om die niet
te versmaden.
Men zal het in dit tweede gedeelte zien.
II.
Is de Gelukzalige te Lauthecourt of te Terreau geboren \'f
Eene groote verandering in de vraag, die ons bezig
houdt, en in al de gegevens van deze geschiedenis! Eer-
tijds, nog niet lang geleden, meende een ieder, dat de
Gelukzalige te Lauthecourt geboren was, en nu vei ze-
kert men, dat het te Terreau is!
Ja, Terreau, dat, zeidemen, niets gemeens met haar
had, neemt eensklaps de eerste plaats in en wordt hare
wieg. De getuigenissen evenwel, behalve één, weiden
zeer gewichtig en eenparig ten gunste van Lauthecourt.
(1) Ten miuste in zijne eerste uitgaaf.
-ocr page 272-
552
De eerste van alle werd in het proces van 1715 opge-
teekend en was afkomstig van Chrysostomus Alacoque,
wiens gezag in deze onwraakbaar scheen; alle bekende
geschiedschrijvers van Mgr. Languet tot en met den heer
Cucherat laten de Gelukzalige te Lauthecourt geboren
worden; en het decreet van Gelukzaligverklaring had in
deze bewoording de algemeen aangenomen overlevering
bekrachtigd: Haec enimvero, in oppido cui nomen Lauthe-
court, intra fines Diocesis Augustodunensis in Gallia, ho-
nesto genere orta.
Laten wij dadelijk dat geheim verklaren. Ons werk
was nauwelijks gereed, toen wij uit een brief van het
klooster van Paray-le-Monial vernamen, dat er eene kist
bestond, die papieren van de familie Alacoque bevatte,
welke kort daarop aan de zusters van Margaretha Maria
zijn aangeboden geworden. Daar is het, dat men aan-
wijzingen gevonden heeft, die men nooit verwacht zou
hebben, tot bevestiging van een gevoelen, dat in weer-
wil van het getuigenis der religieusen uit dien tijd zelfs
niet als waarschijnlijk werd beschouwd.
Hooren wij wat de nu levende religieusen daarvan
zeggen, die, zooals het schijnt, deze ontdekking naar
waarde schatten.
« Wij hebben, zeggen zij (1), in het archief van ons
klooster brieven van 1651 en 1656 die door personen,
die met de familie in betrekkingstonden, op deze wijze
geadresseerd zijn: Aan den Heer Alacoque, rechter van
Terreau, te Terreau.
« Wij vinden ook in eene rekening van den heer Dela-
pray. apotheker te Charolles, dagteekenende eenige we-
ken na het overlijden van den heer Alacoque, dat zijne
0) Vie et Oeuvrcs I il!, p. 377.
-ocr page 273-
553
weduwe, geboren Lamyn, toen te Lauthecourt geves-
tigd, Mevrouw de Weduwe Alacoque van Terreau ge-
noemd wordt, om haar te onderscheiden van Mevrouw
de Weduwe Alacoque, de moeder.
cc Onze tijdgenooten konden dan wel eens geen onge-
lijk hebben, wanneer zij onze Gelukzalige doen geboren
worden te Terreau, een klein dorp met een kasteel op
liet grondgebied van Verosvres. Het kasteel had eene
kapel en kapelaan (de Eerw. heer Basset). Wij vinden
het bewijs er van in eene openbare akte van 1656. Het
H. Sacrament rustte er(l), en het was daar, dat de
vroegtijdige en treffende uitingen der liefde van Marga-
retha Maria voor het H. Misoffer en het H. Sacrament
een aanvang moesten nemen.
« Maar hoe is het te begrijpen, dat Mgr. Languet in
zijne geschiedenis, en Chrysostomus Alacoque op deze
plaats en in zijne verklaring van 1715 haar te Lauthe-
court doen geboren worden?
« Wat Mgr. Languet betreft, is de zaak zeer duidelijk.
Hij put uit de aanteekeningen, die hem verschaft zijn
geworden, en tusschen die der tijdgenooten en die van
den eigen broeder van Margaretha, was voor hem de
keus niet moeilijk. Alles komt dus in werkelijkheid neder
op de verklaring van Chrysostomus Alacoque. Zien wij
nu welke waarde, dat bijzonder punt betreffende, daar-
aan te hechten is.
« Hij was twee jaar ouder dan Margaretha; was dus
(1) Het zou belangrijk zijn te weten, of het bewijs er van zich
ook in bovengemelde akte bevindt of in eenige andere. Ten gevolge
van deze ontdekking, zou er, aangenomen dat het kasteel door hare
meter bewoond werd, niels meer tegen het verblijf van Margaretha
Maria on het kasteel van Terreau tusschen haar vierde en achtste
jaar zijn in te brengen.
-ocr page 274-
554
twee jaar, f oen Margaretha geboren werd. Hij kan der-
halve niet spreken van hetgeen hij gezien heeft. Hij was
slechts tien jaar, toen zijne moeder, weduwe geworden
zijnde, Terreau moest verlaten, waar zij niet als in haar
eigen huis gewoond had. Een en zestig jaar later (1715)
legt Chrysostomus zijne verklaring af, en daarna schrijft
hij zijn gedenkschrift. Het is niet te verwonderen, dat
hij Terreau vergeten is en zijne zuster in het vaderlijk
huis der Alacoques te Lauthecourt doet geboren wor-
den. Belangrijker bijzonderheden, van jonger dagteeke-
ning, waarvan hij persoonlijk getuige geweest is, zijn
hem wel door het hoofd gegaan; bijvoorbeeld, dat zijne
moeder nog leefde, toen hij zijne zuster naar Paray
bracht (1).
« Wat de tijdgenooten betreft, indien zij haar te Ter-
reau doen geboren worden en haar tot aan haar vierde
jaar, totdat zij naar hare meter te Gorcheval gaat (2), daar
laten, dan komt dit, wijl zij het vanhaar vernomen heb-
ben, en hare verklaring omtrent een feit, dat haar per-
soonlijk betrof, waarvan zij sprak op een veel minder
verwijderd tijdstip dan haar broeder en waarvan deze, zoo-
als zij zelve slechts van hooren zeggen iets kon weten, deze
hare verklaring, zeggen wij, gesteund door het zekere
feit van het verblijf van hare ouders op Terreau, ver-
dient veel meer vertrouwen dan die van Chrysostomus. »
Eene laatste opmerking evenwel. Is het feit van ves-
tiging der echtelieden Alacoque volstrekt zeker? Is het
opschrift der brieven, welke men aanhaalt: Aan den Heer
(1)  Wij hebben zelf die opmerking gemaakt en het bewijs geleverd
in het begin Tan Hoofdst. XXV.
(2)   De tijdgenooten hebben Corcheval niet genoemd, en indien wij
het hier genoemd vinden, komt het wijl men het gevoelen van den
heer Cnchernt omhelsd heeft.
-ocr page 275-
555
Alacoque, rechter van Terreau te Terreau niet voor eene
andere uitlegging vatbaar?
Dagelijks ziet men, dat beambten de aan hen geadres-
seerde brieven aan hunne bureaus, parkets enz., waar
zij werkzaam, zijn laten bezorgen, vooral als zulks de
bestelling gemakkelijk maakt; en dat zou hier het ge-
val geweest zijn, daar, als ik mij niet bedrieg, Terreau
nader bij den weg naar Charolles ligt dan Lauthecourt.
Dat men op dien grond Mevrouw Alacoque van Terreau
zou gezegd hebben om zijne weduwe te onderscheiden
van Mevrouw Alacoque van Lauthecourt, ik beken, dat
dit geen aangenomen gebruik is, doch zulke zonderling-
heden zijn ook niet zonder voorbeeld. De verklaring nog-
tans der tijdgenooten is van zeer veel belang en zij vult
het bewijs aan, dat de familiepapieren alleen niet zou-
den hebben kunnen leveren.
Wij zijn van gevoelen, dat men, door het openbaar
maken van eenige bewijsstukken, die men reeds heeft
kunnen bijeenzamelen, veel lasten in het donker zou
voorkomen. Zij laten, wel is waar, nog ruimten bestaan
en heffen niet alle onzekerheid op, doch dat is juist eene
reden te meer om dezelve aan een onderzoek te onder-
werpen. In de geslachtlijst der heer en van Terreau, ge-
leverd door den Eerw. heer Cucherat (lts Saints Péle-
rinages,
p. 25, noot), wordt Jean Leroux aangeduid als
zoon of hroeder van Pierre Leroux, en men weet niet,
of deze kinderen heeft gehad. Volgens La Vie et les
Ecrits
(I dl., p. 401), wordt de zuster Maria Benigna de
Fautrières-Corcheval, die in zulk eene nauwe betrekking
staat tot de personen, wier verblijf wij zoeken te be-
palen, als hunne eigen dochter aangeduid, terwijl zij
volgens den heer Cucherat (Histoire populaire 2e ed. II dl.
p. 238) slechts hunne zuster en schoonzuster zou zijn.
-ocr page 276-
556
Het is zeer moeilijk om door al die onvolledige zoo niet
onjuiste aanwijzingen den weg te vinden. Indien de stuk-
ken uitgegeven waren, zouden katholieke geleerden,
genealogen en anderen, die niet allen te Paray hun ver-
blijf gevestigd hebben, er een genoegen in vinden om
de vruchten hunner nasporingen of toevallige ontdek-
kingen bij den schat te voegen, welken het klooster
reeds bezit, en uit het brandpunt, dat al die verspreide
stralen zou vereenigen, zou men weldra tot groot voor-
deel der waarheid een vertrouwbaarder en helderder licht
zien komen.
-ocr page 277-
557
N° 5
LITANIE
TER EERE VAN PATER CLAUDIUS DE LA COLOMBIÈRE.
Wij hebben in hoofdst. XVI gesproken van litanièn
ter eere van pater de La Colombière, na zijn dood door
de Gelukzalige Margaretha Maria vervaardigd. welke zij
gewoon was te bidden. Wij geven deze hier in haar ge-
heel , zooals wij dezelve van de zuster arehiefbewaarster,
die ze voor ons overgeschreven heeft, hebben ontvangen.
Later ontvingen wij eene latijnsche vertaling, die zich
bevindt in een handschrift gedagteekend 1687, dat is
drie jaar voor den dood van de Gelukzalige. Wij laten
deze vertaling op den Franschen tekst volgen.
LITANIE VAN DEN EERW. PATER DE LA COLOMBIÈRE.
Getrokken uit het kleine gebedenboekje van de Eerbiedicaardige
zuster Margaretha Maria Alacoque.
(1)
Heer, ontferm U onzer.
Jesus Christus, ontferm U
onzer.
Heer, ontferm U onzer.
Jesus Christus, hoor ons.
Jesus Christus, verhoor ons.
God hemelsche Vader, wees
ons barmhartig.
God Zoon, Verlosser der we-
reld, wees ons barmhartig.
Heilige Drievuldigheid, een
God, wees ons barmhartig.
(1) Deze woorden zijn van ile zuster arehiefbewaarster. Door den
titel van Eerbiedwaardig ziet men, dat de kopie voor de gelukzalig-
verklaring geschreven is. Wat betreft die van Gelukzalige of Heilige,
die voor den naam van pater de La Colombière staat, is het duidelijk,
dat hier aan eene bijzondere persoonlijke godsdienstige verecring is
te denken, alsmede aan eene vrome overtuiging van de heiligheid van
levenswandel van dezen man Gods.
25
-ocr page 278-
358
Heilige Claudius de La Co-
lombière, toegewijd aan de
Moeder des Heeren, bid
voor ons.
spiegel van alle deug-
den, bid voor mij.
navolger van Christus,
slachtoffer der Godde-
lijke liefde,
zeer gehoorzaam aan
den wil van God,
levend toonbeeld der
volmaaktheid ,
• gij , die u hebt losge-
r§ maakt van alle aard-
S sche belangen, ten
•3 einde den evennaaste
te dienen,                %
»-3 man des gebeds,        <
*§ vervuld met hemel- o
§ sche gaven,
              g
\'S geheel voor God en *^-
g geheel voor het heil
<u van den evennaaste,
;3 stortvloed van Godde-
K lijke vertroosting,
akker van het Paradijs
der Kerk,
lelie in eene maagde-
lijke aarde geplant,
heiligdom der genade,
getrouwe opvolger van .
de wet des Aller-
hoogsten,
wiens woorden en
voorbeelden ons ge-
leid hebben op den
weg der zaligheid,
man, rechtvaardigen
getrouw aar. God,
prediker der boetvaar-
digheid ,
wiens tong was als
het werktuig van den
Heiligen Geest,
die al uwe welspre-
kendheid hebt aan-
gewend om de groot-
heid Gods te verkon-
digen,
die de zondaars tot g;
boetvaardigheid hebt
bekeerd,
                   §
die de ketters tot eene -
ware bekeering hebt «r:
gebracht,
zon van volmaaktheid,
man naar Gods hart,
zaad van het Evan-
gelie ,
stem eens apostels,
fakkel, die de wereld
verlicht,
gast van Jesus Chris-
tus,
vreugde van uw ge-
slacht,
eer van uw land,
man, door God onder-
wezen ,
o
CS
1
w
-ocr page 279-
559
H. Claudius, die geput
hebt uit de bron der
Godheid,
H. Claudius, schild des
geloofs,                          ^
H. Claudius, hamer, die £
de ketterij verbrijzelt, §
H. Claudius, die gelas- °
terd en in den kerker 3
zijt geworpen voor het
geloof van Jesus Chris-
tus,
H. Claudius, die dikwijls
steld voor de bekeering
der ketters,
                    s:
H. Claudius, roemrijke
martelaar naar den wil, §
t-t
H. Claudius, die in het «
o
Hart van Jesus gestor- "r11
ven zijt,
#. Verkrijg voor ons van
God, gelukzalige Vader de
La Colombière,
ty. De genade van te leven
en te sterven in het Heilig
Hart vau Jesus.
uw leven hebt blootge-
GEBED.
O roemrijke Heilige, die met hemelsche genaden voor-
komen zijt; wiens versterving zoo groot en aanhoudend was,
dat gij u uit liefde tot Jesus elk genoegen ontzegd hebt
en onverdroten zijt geweest in de be.keering der ketters en
in den arbeid aan de zaligheid der zielen; die hebt uitge-
munt in de liefde tot God, in het steeds gedachtig zijn aan
de tegenwoordigheid van Zijne Goddelijke Majesteit en in eene
strenge versterving van al uwe zinnen; wiens levenswandel
en zeden een getrouw afdruksel waren van die van Jesus
Christus — verkrijg voor ons de genade, dat het ons,
door in deze wereld uwe deugden na te volgen, vergund
moge zijn hiernamaals met u het Heilig Hart van Jesus in
alle eeuwigheid te aanbidden: door de verdiensten en tus-
schenkomst van Jesus, Maria en Joseph. Amen.
ANDER GEBED TOT PATER DE LA COLOMBlÈRE.
O eeuwige en almachtige God, die ons in dezen laatsten
tijd in den persoon van den Gelukzaligen pater de La Co-
lombière, uwen getrouwen dienaar, lid van het Gezelschap
-ocr page 280-
560
van Jesus, een voorbeeld van alle heiligbeid gegeven hebt:
wij smeeken u, ons door zijne heilige en veel vermogende
tusschenkomst bij het Heilig Hart van Jesus de genade te
vcrleenen van hem in zijne deugden van naastenliefde, een-
voudigheid, nederigheid na te volgen, opdat wij tot het
eeuwig geluk mogen geraken, door denzelfden Jesus Chris-
tus, die leeft en regeert in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Zie hier de latijnsche tekst volgens het boekje van
1687.
PÈBE DE LA COLOMBIÈRE.
Obedientissime voluntati di-
vinae.
Vir secundum cor Dei.
Fidelis observator legis Al-
tissimi.
Piissime erga Beatam Vir-
ginem.
Speculum virtutum omnium.
Imago perfectionis.
Sanctuarium gratiaruin divi- .
narum.
Lilium virginale.
Praedicator poenitentiae.
Organum Spiritus sancti.
Panegyrista divine.
Ardentissime in Deum.
Addiotissime proximo.
Humilis inter honores.
Angele in puritate.
Vir orationis amantissime.
Plene fide, spe et chaiïtate.
LITANIES DU VÉNERABLE
Kyrie, eleison.
Christe, eleison.
Kyrie, eleison.
])omine, miserere nobis.
Domine, miserere nobis.
Jesu Christe, exaudi nos.
Pater decoelis, Deus, mi-
serere nobis.
Fili, Redemptor mundi,
Deus, miserere nobis.
Spiritus sancte, Deus, mi-
serere nobis.
Sancta Trinitas, unus Deus,
miserere nobis.
Sancta Maria, Mater Dei,
ora pro nobis.
Venerande Pater Claudi Co-
lumbari, ora pro nobis.
Imitator Jesu Christi, ora
pro nobis.
Victima amoris divini.
-ocr page 281-
561
Qui adduxisti peccatores ad
poenitentiam.
Qui adduxisti haereticos ad
veram conversionem.
Quem coe.lum gloria coro-
navit.
Quem Deus mirabiliter do-
cuit.
Vox Apostolorum.
Honor patriae Viennensis.
Scutum fidei catholicae.
Martvrii amantissime.
Qui calumDiam et carcerem
pro fide Jesu Cbristi pa-
tienter sustulisti.
Qui martyrium voluntate et
re cum gaudio suseepisti.
Qui dulciter et suaviter raor-
tuns es in sacro Corde Jesu
Christi.
Cujuspretiosissima mors re-
spondit vitae purissimae et
sanctissimae.
ANTIENNE.
Pater venerande, precare Deum, ut vivarnus et moriamur
in sacro Corde dulcissimi Domini Nostri Jesu Christi.
OREMUS.
Pater colendissime, quem Deus replevit donis coelestibus;
cujus mortificatio nullam admisit voluptatem ; cujus charitas
Deum praetulit, et proximum rebus omnibus; cujus zelus
nullam passus est limitem in convertendis haereticis; cujus
vox confregit impiorum animos; cujus mores, virtutes et
habitus amorem Christi in omnium cordibus impressêre;
cujus vita sanctissima fuit; cujus patientia fuit invictissima;
cujus silentium fuit in morbis et doloribus mirandum; o
Pater colendissime, cujus virtutes fuerunt innumerae, im-
petra nobis tuis precibus ut moriamur in mundo et viva-
rnus in coelo. Amen.
Eenige aanmerkingen omtrent de twee boekjes, die de
litanie bevatten, en het kenmerk der veelvuldige afwijkin-
gen, welke de vertaling; van het oorspronkelijke onder-
scheiden.
Om duidelijker te zijn zullen wij het boekje, dat de
litanie in het Fransch bevat, het boekje A noemen, en
-ocr page 282-
562
dat waarin de litanie in het latijn staat, het hoekje B.
Het hoekje A is ons een tiental jaren geleden aange-
duid als liet gebedenboekje van de Eerbiedwaardige (nu
Gelukzalige) Margaretha Maria.
De zuster, die met de bewaring van het archief be-
last is, heeft, na het ons te hebben laten zien, de goed-
heid gehad een stuk van een der eerste bladzijden af
te nemen en het ons te geven als een eigen handschrift
en reliquie. Wij hebben er een facsimile van laten ma-
ken , die in de eerste uitgaven van onze Levensgeschie-
denis der Gelukzalige geplaatst is (1).
Doch van de zestiende bladzijde af is, zooals ons
later is gebleken, het schrift van eene andere hand. Zou
de Gelukzalige, om hare verzameling te voleindigen, ge-
bruik gemaakt hebben van de hand van eene andere?
Er zou niets verwonderlijks in zijn. Hare veelvuldige
bezigheden, haar veelvuldig lijden, vooral de fijt, waar-
aan zij in de jaren 1685, 1687 en 1688 lijdend was en
die smartelijke operaties noodzakelijk maakte, alles brengt
er ons toe om aan te nemen, dat eene der zusters onder
hare ingeving de pen gevoerd heeft. Wat er overigens
zij van het schrift, de gebeden, in beide verzamelingen
voorkomende, zij zijn voor het meerendeel door haar
opgesteld en bij haar leven geschreven (2).
(1)   Om ons onbekende reden heeft de vicaris-generaal van Autuu,
apostolisch pronotarius, speciaal tot dat einde gemachtigd, niet goed-
gevonden de genoemde bladen, welke hem in 1865 met de andere
als eigenhandig erkende geschriften , welke het klooster van Paray
bezit, zijn aangeboden geworden, te waarmerken. Hoe het zij, de
bisschop kan altijd nog een ander onderzoek doen instellen, waar-
van de uitslag misschien gunstiger zou zijn.
(2)   In deze bewoording is vervat eene aanteckentng, welke men
ons in Juni 1873 heeft laten zien.
-ocr page 283-
563
Dat niet juist alles van haar is, ontdekt men bij de
lezing: want zij heeft zich niet onthouden van zekere
formulieren van gebeden uit gedrukte boeken over te
nemen, alsmede stichtende gedachten, welke zij in aan het
klooster gerichte brieven aantrof, als kostbare paarlen
bijeen te vergaderen. Doch wat de litanie van pater de
La Colombière betreft, aan wie zou zij die ontleend
hebben ?
Wie anders dan zij had onder al de religieusen van
Paray, of al de godvruchtige zielen, wier geestelijke
leidsman hij was, met zooveel innige overtuiging van
de heiligheid zijns levens over pater de La Colombière
kunnen spreken en in zulke welsprekende bewoording
zijne verdiensten en zijn roem vermelden? Zij is het
wel, die den dag na dezen in de oogen van God zoo
kostbaren dood — hare Overste haar gevraagd hebbende,
of zij niet eenige buitengewone gebeden of boetplegin-
gen voor de rust van zijne ziel ging doen — zonder
aarzelen antwoordde: « Hij heeft het niet noodig, hij is
in staat om voor ons te bidden.» Later zag zij hem
met den H. Franciscus de Sales in de hemelsche glorie.
Zij wist wat zij zeide, en wat bij anderen eene laakbare
vermetelheid zou geweest zijn, was bij haar zekerheid
en eene vreedzame berusting in hetgeen haar van den
Hemel werd medegedeeld. Dat springt bij het lezen van
die lange lijst van schitterende titels, welke zij den
dienaar Gods toekent, dadelijk in het oog. Indien men
zich op de algemeene bekendheid beroept, die in zulke
zaken van zooveel gewicht is, de algemeene bekendheid
spreekt dezelfde taal. Zij is ons gewaarborgd van den
eenen kant door iemand, die zeer goed is ingelicht en
ons deze litanie, getrokken uit het gebedenboekje van de
Eerbiedwaardige zuster,
heeft ter hand gesteld; van den
-ocr page 284-
564
anderen kant door den heer Cucherat, die zelf uitgever
van een geheel eigenhandig geschreven boekje zijnde,
volmaakt op de hoogte der zaak is. In zijn laatste ge-
schrift op de vereering, welke de Gelukzalige voor haar
persoon aan pater de La Colombière bewees, zinspelende,
drukt hij zich in deze bewoording uit: « Men bewaart
nog in het klooster van Onze-Lieve-Vrouwe-Visitatie te
Paray eene lange geschreven litanie ter zijner eer (van
pater de La Colombière), welke de overlevering van het
klooster altijd aan haar (de Gelukzalige) heeft toege-
schreven. » (1)
Het boekje B biedt geen enkele bladzijde aan, welke
men geneigd zou zijn voor het schrift van Margarelha
Maria te houden; maar het bevat gebeden, die door haar
opgesteld en bij haar leven zijn geschreven geworden,
en, welk eene kostbare omstandigheid, de dagteekening
draagt van 1(587, waaruit volgt, dat het door haar ge-
lezen en nagezien is kunnen worden.
De latijnsche litanie van pater de La Colombière is
geene letterlijke vertaling; maar de oorspronkelijke tekst
is gewijzigd met een doel, dat gemakkelijk te begrijpen
is. Behalve de opzettelijke en met overleg daarin ge-
brachte veranderingen, zijn er andere, die geweten
moeten worden aan de bijna onvermijdelijke gebrekke-
lijkheid van elke vertaling. Bij voorbeeld daar, waar
Margaretha Maria gezegd had: Lelie, geplant in eene maag-
delijke aarde,
leest men in het latijn: Lilium virginalv.
Men zal met ons instemmen, dat indien het oorspronke-
lijke in het latijn geweest was, niemand deze uitdruk-
kingen Lilium virginale anders dan door Lis virginal zou
vertaald hebben.
(1) Les Saints Pèlcrinages de Paraj-le-Mouial et de Verosvres. u, 69.
-ocr page 285-
565
De bedoeling, die bij de latijnsche vertaling schijnt
voorgezeten te hebben, was om deze litanie zonder
aanstoot in handen te kunnen geven van allen, die
de nagedachtenis van pater de La Colombiére wilden
vereeren en zijne tusschenkomst inroepen. Niet alzoo is
het met de litanie van de Gelukzalige, die dezelve slechts
voor haar eigen gebruik heeft opgesteld, en bijgevolg
niet aarzelde om dengenen, tot wien zij bidt, den titel
van gelukzalige en heilige te geven. Doch, men merke
het wel op, zij zegt overal: bid voor mij! (1)
Bid voor mij! is een kreet die uit het hart komt, eene
persoonlijke en geheel vrijwillige ontboezeming. Niets
gelijkt minder op een gebedsformulier, dat bestemd is
om, al was het in een klooster, van hand tot hand te
gaan.
De vertaler — de vooronderstelling, dat het een jezuiet
is uit het huis van Paray-le-Monial, is niet al te ge-
waagd — de vertaler, zeggen wij, schrijft orapro nobis;
maar daarentegen vermijdt hij al de uitdrukkingen, alle
formulieren, die aan eene openbare vereering zouden
doen denken en den schijn zouden hebben de uitspraak
der Kerk vooruit te loopen.
Pater venerande (is niet venerabilis) zegt hij zich tot
pater de La Colombiére wendende; Pater colendissime!
een titel van eerbied, waarmede men iemand bij zijn
leven zou kunnen aanspreken. Hij plaatst ook achter de
litanie een geheel ander gebed, dan dat wat de Geluk-
zalige gemaakt heeft, en dat (het laatste vooral) in het
latijn te veel op eene collecte geleken zou hebben.
(1) Een enkelen keer bij de eersle aanroeping leest men: bid voor
om.
Blijkbaar eeue fout in het afschrijven, want verder leest men
niet anders dan: bid voor mij.
-ocr page 286-
566
Alles overtuigt ons, dat hij getuige geweest is van
den dood van pater de La Colombière, welke een die-
pen indruk op hem heeft gemaakt. Vandaar de uitdruk-
kingen , die niet in den Franschen tekst staan: Qui dul-
citer et suaviter mortuus es in sacro Conle Jes\\i. Is
het een medeburger van den dienaar Gods? Waar de
Gelukzalige gezegd had: Eer van uw land, zegt hij, er
belang instellende, ons den naam van dat land te doen
kennen: Honor patriae Viennensis. Inderdaad, pater de
La Colombière is te St. Symphorien in hel bisdom van
Vienne geboren.
Het was een groot genoegen voor ons, die beide stukken
te kunnen verzamelen: want niets bewijst zoo sterk den
roep van heiligheid, waarin deze dienaar van God bij
het leven van Margaretha Maria bij de communieteit
stond, waar hij in vereeniging met haar de zegepraal
van het Hart van Jesus heeft voorbereid.
EINDE.
-ocr page 287-
INHOUD.
Bladz.
Breve van Z. H. Pius IX aan den Schrijver. . . v
Vertaling van den Pauselijke Breve......vu
Voorrede van de derde uitgaaf........ix
Voorrede van de vierde uitgaaf.......xiv
Hoofdstuk I. Eerste levensjaren van Margaretha
Maria. — Verosvres. — Le Terreau.
—  Charolles........ 1
------ II. Margaretha bij hare moeder na hare
terugkomst van Charolles. — Boven-
natuurlijke gunsten. — Huiselijke
vervolgingen......., . 10
------III. De wereld en Jesus Christus betwis-
ten elkander het hart van Margaretha.
—  De zegepraal der genade. . . 21
------IV. Roeping van Margaretha. — Hare
neiging voor de Orde van Onze-Lieve-
Vrouwe-Visitatie.......33
------ V. De hand der Voorzienigheid in de
roeping van Margaretha. — De gods-
vrucht tot het Heilig Hart van Jesus in
de Orde van Onze-Lieve-Vrouwe-Vi-
sitatie sedert den H. Franciscus de
Sales...........40
------VI. De Orde van Onze-Lieve-Vrouwe-
Visitatie in 1671.......51
-ocr page 288-
568
INHOUD.
Bladz.
Hoofdst. VII. Het klooster van Paray-le-Monial . 64
------ VIII. Margaretha Maria in het noviciaat. —
Zij wordt geprofest......80
------ IX. Margaretha Maria onder de leiding
van de Moeder de Saumaise. — Hare
verschillende bedieningen. — Hare
kloosterlijke deugden......93
------X. Christus doet de Gelukzalige deelen
in Zijn gekruisigd leven. — Het Hei-
lig Uur...........103
------XI. Christus ontdekt aan Zijne welbe-
minde de geheimen van Zijn Godde-
lijk Hart..........117
------XII. Pater de La Colombière komt voor de
eerste maal te Paray-le-Monial. — De
Zaligmaker beveelt de instelling van
den feestdag van het H. Hart. . . 132
------XIII. Pater de La Colombière in Enge-
land. — Hij wordt ondersteund door
de onderrichtingen van de Gelukzalige. 147
------XIV. De Gelukzalige in staat van slacht-
offering. — Een gedeelte der zusters
staat tegen haar op......165
------XV. De Gelukzalige onder de leiding van
de Moeder Peronna Rosalia Greyffié. 177
------ XVI. Pater de La Colombière vertoeft bij
zijne terugkomst uit Engeland te
Paray-le-Monial. — Hij komt er voor
de derde maal terug. — God vraagt
hem daar het offer van zijn leven. 200
------ XVII. De Gelukzalige is beurtelings onder
den invloed van de heiligheid van
-ocr page 289-
INHOUD.                                        569
Bladz.
rechtvaardigheid en die van liefde. —
Zij wordt onder de Moeder Melin tot
assistente benoemd. — Hare geeste-
lijke afzondering van 1684. . . . 219
Hoofdst. XVIII. De Gelukzalige als Meesteres der
novicen. — Het feest van de H. Mar-
garetha in het noviciaat. — Eerste
hulde aan het Goddelijk Hart bewezen. 247
------XIX. De Gelukzalige ondergaat nieuwe ver-
volgingen ter oorzake van eene pos-
tulante. — Men ontzegt haar de com-
munie op den eersten Vrijdag der
maand...........266
------XX. Ziekte en genezing van zuster Ver-
chère. — De Gelukzalige onder de
leiding van pater Rolin. —Zij schrijft
de Gedenkschriften van haar leven. 285
------XXI. De Zaligmaker beklaagt Zich tegen
Zijne dierbare bruid over de onge-
trouwheden van Zijn uitverkoren
volk. — De Allerheiligste Maagd voegt
hare klachten bij die van haren God-
delijken Zoon. — Bezoek van de Hei-
lige Stichters der Orde van Onze-
Lieve-Vrouwe-Visitatie.....297
------ XXII. De geheele Communieteit bewijst
hulde aan het Goddelijk Hart. — Be-
lofte van volmaaktheid door de Ge-
lukzalige. — De kapel in den tuin. . 319
------XXIII. De Gelukzalige in hare betrekking
met de verschillende kloosters harer
Orde...........336
-ocr page 290-
570                                      INHOUD.
Bladz.
Hoofdst. XXIV. De Gelukzalige in de spreek-
kamer...........356
------ XXV. De wijsheid in het gedrag der Geluk-
— zalige jegens hare evennaasten en
hare teedere liefde voor hare beide
broeders..........379
------XXVI. De Gelukzalige voltrekt haar offer in
de vlammen der zuivere liefde. . . 390
------XXVII. Laatste ziekte en dood der Geluk-
zalige...........401
------XXVIII. Eerste eerbew\'y zingen aan de nage-
dachtenis van de Gelukzalige. —
Vruchten der godsvrucht tot het Hart
van Jesus in de Orde van Onze-Lieve-
Vrouwe-Visitatie.......409
------ XXIX. Het Hart van Jesus een teeken van
tegenspraak in de achttiende eeuw. —
Deszelfs vereerders en deszelfs vijan-
den............433
------ XXX. De Gelukzaliffverklarins:.....475
Eerste decreet van Gelukzaligverklaring.....492
Tweede decreet over de deugden van de Gelukzalige. 505
Derde decreet over de mirakelen.......512
Litanie ter eere van de Gelukzalige Margaretha
Maria Alacoque............537
Geboorteplaats van Margaretha Maria en over de
woonplaats van hare meter, mevrouw de Fau-
triéres-Corcheval............541
Litanie ter eere van pater Claudius de La Colom-
hière................557