-ocr page 1-
J7 f
ÖP*x>
YT\\YY\\ l^S(P
Fak 94
HET VADERLAND.
EEN LIEFDADIGHEIDS-PREEK
GEHOUDEN TE BRUSSEL,
J. W. BROUWERS.
I\'ASTOOR VAN ROVENKERK, RIDDER VA» DE ORDE DER E1KENKROON; «I1E.
K
Uit het Fransch vertaald door ALPRED BUIJS.
AMSTERDAM,
CL.VAN LANGENHUYSEN.
BRUSSEL,
HU BERT VOS.
sc
205
m
-ocr page 2-
!,*» JT
-ocr page 3-
•- , .
[ET fADERLAND.
/<LX9\\
EEN LIEFDADIGHEIDS-PREEK
GEHOUDEN TE BRUSSEL,
12 Haart 1874.
(uit het fransch vertaald door alfeed buijs.)
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
COLL. THOMAASSE
-ocr page 4-
-ocr page 5-
VOORWOORD.
Tot toelichting dezer liefdadigheids-preek moet den welwil-
lenden lezer worden medegedeeld dat er onder de Hoorderen,
allen behoorende tot de hoogste standen der maatschappij,
leden waren van het Corps Diploniatique, van den Senaat als
ook van de Kamer des Représentanis. Eenige passages werden
niet in de kerk uitgesproken gelijk ze hier staan medegedeeld.
De fransche tekst, hier vertaald, heeft natuurlijk het impri-
matur van het Aartsbisdom van Mechelen, waartoe Brussel
behoort.
-ocr page 6-
IMPRIMATUR.
Amstelodami,                                   M. BERNSEN,
<lie 26 Muji 1879.                                      Libr. Cens.
-ocr page 7-
Quid enim proderit homini, si lucretur
raundum totum, et detrimentum animae
suae faciat?
Wat zal het den mennen baten, indien
hij de gansche wereld wint, en zijner ziele
verlies lijdt?
Marcus VIII: 36.
Spreekt de liefde, dan luistert de Christen; vraagt de
liefde, dan antwoordt het katholieke hart; roept de liefde, dan
trekt de priester op, en terwijl hg God bidt zijn zwak woord
te zegenen, komt hij, onder bescherming van Onze-Lieve-
Vronw van \'t Heilig-Hart, in de hoofdstad van België een
bewijs overleggen van zijn goeden wil om een werk van lief-
dadigheid te begunstigen, om zich van een taak te kwijten
die wel boven zijn krachten, maar niet boven uw edele wel-
willendheid, godsdienstige sympathie en grootmoedige gods-
vrucht is. Buitendien, zoo zei ik tegen mij-zelf: Wanneer in
\'t torentje der heilige kapel de klokjes hun zilveren klanken
verheffen, dan spreiden de liefelijke tonen zich uit in de
lucht en beschrijven, als voortgolvend in de maat, zeer ver en
zeer hoog den kring hunner helderklinkende trillingen — en
toch is de hamer van ijzer. Hier is de heilige kapel, waar
de engelen der hemelen en de engelen der aarde het offer
hunner voortdurende aanbidding aan God den Verlosser toe-
-ocr page 8-
34
brengen. 1) Het gehoor is als het kostbaar metaal vol helde-
ren klank en edelaardige melodiën. Mijn woord zal nog min-
der zijn dan de ijzeren hamer, want het is uit Holland, zijn
dierbaar vaderland, dat de priester in uw belgisch vaderland
is gekomen, waar hij het geluk zal hebben, getuige te zijn van
uw milddadigheid jegens degenen, die, ver van hun duitsch
vaderland, onder u het brood van \'t onderwijs noodig hebben.
Zoo vormen harten van drie verschillende vaderlanden éen
akkoord, een volmaakt akkoord van christelijke liefde; mijn
woord in een vreemde taal gestameld, maar onder bescherming
van Onze-Lieve-Vrouw van \'t Heilig-Hart, zal dan ook genade
bij u vinden, ja misschien een gunstig onthaal, eerstens omdat
ik u ter gunste van een werk van cliristelijke liefde zal spreken,
en vervolgens omdat ik n over \'t vaderland en de liefde tot
het vaderland zal spreken. Ja, over \'t vaderland, tegenover het
altaar, in tegenwoordigheid van Jezus-Christus zal ik u, kin-
deren van België, kinderen der katholieke Kerk, over \'t vader-
land en over de pligten jegens \'t vaderland spreken. O! mijne
Broeders, als ik dit onderwerp kies, dan doe ik dit niet om-
dat ik weet, dat in \'t hart van den katholieken Belg op een
zelfs zeer zwak woord altijd magtige echo\'s antwoorden, wan-
neer men hem van \'t vaderland spreekt, al neemt men dit woord
slechts in zijn alledaagsche opvatting en zijn zoo beperkten zin.
Mij door zulk een beweegreden laten leiden, wat zou dat op
dit oogenblik anders zijn dan de bestemming dezer plaats en
de verantwoordelijkheid van \'t heilig priesterambt vergeten!
Welnu, vergunt mij te gelooven, dat de priester nooit den
preekstoel mag beklimmen zonder eenige onderrigting aante-
brengen, die hij geleerd heeft van den goddelijken Meester of
van diens Stedehouder, Plaatsbekleeder, Vertegenwoordiger.
Wat ik u thans ga voorhouden, ik heb het in zijn school ge-
leerd. En daar de geest der wereld strijdig is met den geest
1) Deze leerrede is in tle kerk vau de Voortdiirende Aanbid-
ding uitgesproken geworden.
-ocr page 9-
35
van God; daar de grondstellingen dezer eeuw strijdig zijn
met de grondstellingen van den goddelijken Gekruisigden, en de
meening van den dag strijdig is met de leer van Cluistus\'-Kerl)
zoo zult gij zeer spoedig inzien, dat deze rede niet ten doel
heeft de gevoelige snaar te doen trillen, maar de strenge ver-
vulling van een voorschrift des Evangelies is. Op welk punt
toch komt deze tegenspraak van den geest der wereld met
den geest van God met meerder kracht uit, dan in deze groote
hedendaagsche afdwaling, dit brandend vraagstuk van den dag,
dit groote gevaar voor uw zielen, gelijk het in dit vraagstuk
van \'t vaderland en van onze pligten jegens het vaderland
opgesloten ligt. De Kerk, aan wie het heil der zielen is toe--
vertrouwd, moet er voor waken dat men op den akker van
goed gewas geen onkruid zaaije, en ziedaar juist iets wat
inimicus homo, de vijand Gods, de vijand van den Christus,
van de Kerk, van uw ziel, van uw vaderland, in naam des
vaderlands in onze dagen onder onze oogen doet. Maar gaan
wij geen menschelijke staatkunde behandelen, wanneer we van
vaderland gaan spreken? De mensen der wereld denkt, als hij
van vaderland hoort spreken, natuurlijk slechts aan de aarde;
de christen, de priester, slaat zijn blikken ook hooger; noch de
grafzode van \'t kerkhof noch de gewelven van den starrenhe-
rael sluiten den gezigteinder zijner gedachte. De graven der
christenen zijn rondom het kruis; en beter dan de ladder
Jakobs leidt het kruis ons naar \'t vaderland daar boven.
Onze geest en ons hart gaan zich dus met het hemelsch va-
derland bezig houden? Laat ons niet scheiden wat God door
zoo veel banden voor ons vereeuigd heeft. Tot christenen, die
zich verre van de wereld en van haar beslommeringen in de
eenzaamheid des kloosters terug getrokken hebben, zou ik on-
getwijfeld slechts van \'t vaderland der hemelen spreken; maar
nu heb ik voor mij geloovigen die te midden van de beroe-
ringen der wereld leven, en voor ons heeft God het aardsche
en het hemelsche vaderland door zoo veel betrekkingen en zoo
veel pligten vereeuigd, dat wij ze moetende onderscheiden, ze
-ocr page 10-
36
ter nauwernood van elkaêr kunnen scheiden. Laten we derhalve
aan dit woord van vaderland al den omvang zijner roemrijke
beteekenis: Voor u is het vaderland België en de hemel; voor
mij is het vaderland Holland en de hemel. Maar het is vooral
het hemelsch vaderland dat men ons uit het gezigt wil doen
verliezen; dat men ons ontrukken kan door namelijk misbruik
te maken van den bijna onweêrstaanbaren indruk dien de liefelijke
naam van vaderland op elk regtgeaard gemoed uitoefent. En
thans reeds ondergaat Europa een gedeelte der kastijdingen
die de onzalige echtscheiding tusschen het vaderland hier be-
neden en het vaderland daar boven in de maatschappelijke
wereld en in s\' menschen hart na zich sleept. Vragen we aan
God de genade, dat we dit onderwerp goed mogen begrijpen
en goed mogen behandelen, door de tusschenkomst der On-
bevlekt ontvangen Maagd en van den H. Jozef, den patroon
der Kerk in \'t algemeen en van België in t bijzonder:
Onze-Lieve-Vrouw van \'t Heilige Hart,
Heilige Jozef, bidt voor ons!
I.
Dit vraagstuk van vaderland, van liefde tot het vaderland,
van de pligten jegens het vaderland, het hangt ten eenenmale
af van \'t antwoord op deze andere vraag: van \'s menschen
oorsprong, bestemming en natuur.
Al dadelijk stelt het christelijk geloof twee hoeksteenen,
twee vruchtbare waarheden, twee heilige vrijheden; de vrijheid
van God en de vrijheid van den mensch. Van den eenen kant
God, de wereld, den mensch vrijelijk scheppend; van de andere
zijde den mensch, door God met vrijheid en onsterflijkheid ge-
kroond.
En onze geest én ons hart zeggen ons dat dit goed is,
dat dit schoon is en Gode waardig.
Om ons tot tegenstander te zijn, moet men met een dubbele
-ocr page 11-
37
verlaging beginnen en twee dingen ontkennen: ten eerste,
een volmaaktheid van God den Schepper, ten tweede een titel
van adeldom van den mensch het schepsel.
En onze geest èn ons hart zeggen ons dat dit laster en
schennis is jegens God, en onteerend voor den mensch.
Ieder onzer is, zoo zeggen ons de rede en het geloof,
een wezen samengesteld uit een geestelijke en onsterfelijke
ziel, en een stoffelijk, dus sterflijk ligchaam. Het eigen ver-
blijf, de geboortegrond van dit ligchaam van stof is deze
wereld van stof — uit stof genomen zijnde, zal het tot stof
wederkeeren — het eigen verblijf van de met verstand en
onsterfelijkheid begiftigde ziel is de wereld der onsterfelijke
geesten.
De bestemming van dit menschelijk samenstel, zegt ons
het geloof, is om eenige minuten op deze aarde te leven en
in de eeuwigheid zijn leven van oneindige eeuwen voort te
zetten. En onze rede zegt ons, dat het schoon is en goed,
onsterflijk te zijn. Het menschelijk samenstel heeft dus twee
vaderlanden: het tegenwoordig en kortstondig vaderland, en
het toekomstig en eeuwig vaderland.
Maar de ziel is het levende en levendmakende gedeelte,
het verhevenste gedeelte dat, in naam des Scheppers, regtens
regeert en bestuurt; het ligchaam is de afhankelijke onderdaan
der ziel; het ligchaam is slechts middel, is slechts een werk-
tuig en moet gehoorzamen. Zoo ook moet al wat stof is
onderworpen zijn aan den geest en is in allen gevalle slechts
middel, nooit einddoel, nooit hoogste einde.
Derhalve staat het aardsche vaderland tegenover het
hemelsche vaderland, als het ligchaam tegenover de ziel; de
minuut tegenover de eeuwigheid.
Deze zoo eenvoudige eu zoo kristalheldere waarheid is de
gouden sleutel aller vraagstukken, de toetssteen aller oplossin-
gen die wij zullen aantreffen.
Even als nu de neigingen van \'t dierlijk gedeelte in
opstand kunnen geraken tegen de geestelijke ziel, haar beheer-
-ocr page 12-
38
schen en tot een droevige slavernij kunnen brengen, zoo ook
kan het aardsche vaderland opstaan tegen ons heraelscli vaderland
en er ons van afkeeren, en het ons onwaardig maken, en er
ons van berooven. Tot welke onuitsprekelijke ongelukken kun-
nen ons het dierlijk gedeelte en het aardsche vaderland bren-
gen! Welke voorzorgen hebben wij niet te nemen, willen we
ontsnappen aan alle strikken die men ons spant, aan alle
valsche stelsels die men rondom ons uitbazuint!
Die valsche stelsels betreffende het vaderland zal ik tot
drie herleiden en ik zal ze noemen: het stelsel der ontken-
ning, het stelsel der scheiding en het stelsel der opslurping.
Tegenover elk dezer drie stelsels afzonderlijk, even als tegen
de drie vereenigd, stellen wij een eenige en een zelfde leer, een
oude en altijd nieuwe leer. Moge onze rede en ons hart de
dwaasheid van den menschelijken hoogmoed en de aanbiddeljjke
wijsheid van Gods woord hoe langer hoe beter gaan begrijpen!
Maar zijn deze fundamenteele vraagstukken van alle ver-
standelijke en maatschappelijke bedrijvigheid wel voor dit gehoor
op hun plaats? Want laat ik een eerbiedigen blik over dit voor
mij zoo nieuw gehoor rondweiden, dan zie ik dat het grootendeels
uit edele dames bestaat. Welnu, ik zeg tegen me-zelf: bij zoo
beschaafde geesten voegen de groote vraagstukken, de hooge
waarheden; ik zeg tegen me-zelf: wanneer het edele en groote
dingen geldt, verheven dingen, dingen van \'t bestuur der mensche-
lijke familie, dingen van de goddelijke Voorzienigheid en de
algemeene maatschappij, dingen der hemelen, dingen van God,
dan, dan is de christelijke vrouw met een bewonderenswaar-
dige intuïtie begiftigd. Haar duivenblik wordt adelaarsblik. Zij
heeft het instinkt der goddelijke dingen.
n.
Het eerste stelsel, vijand van onze ziel en van ons
vaderland, is dat der ontkenning, der volstrekte ontkenning.
Volgens zjjn aanhangers bestaat er voor den mensch geen
-ocr page 13-
39
hemelsch vaderland, geen ziel die men rein en schoon heeft
te houden. Voor hen bepaalt zich dus alles tot het tegenwoordig
leven, tot het bestaan in \'t ligchaam, tot het aardsche vaderland.
Maai\' let eens op" de stoffelijke vlam: in de lamp des hei-
ligdoms zachtkens flikkerend; in de kristallen luchters, in
de gulden kandelabres, die in uw salon prijken, ruischend
en schitterend rondom u; in den wijd en zijd om zich heen grij-
penden gloed van den verwoestenden brand schiet zij loeijend
vooruit, en altijd en overal rigt de vlam zich op aarde van
beneden naar boven: dat is haar natuur; zoo ook zoekt de
rivier den stroom, de stroom de zee, de baren en golven be-
roeren zich, en nu eens zacht, dan weer in pijlsnelle vaart
vlieten zij voorwaarts: dat is hun natuur; de welriekende
bloem opent haar kelk en verspreidt haar geur: dat is haar
natuur; de visch zoekt het stroomend water: dat is zijn na-
tuur; en de mensch, de mensch zoekt het geluk, dat is zijn
natuur. Het geluk heeft hij noodig; hij dorst er naar, hij
brandt: hij hongert er naar, en die honger drijft hem voort,
prikkelt hem, laat hem rust noch duur. Overal zoekt hij,
overal wroet hij; hij doorloopt de aarde; hij beploegt de zeeën;
hij daalt af in de afgronden; hij stijgt op in de lucht; hij on-
derzoekt alles, hij ontleedt alles. Soms zou hij wel een oogen-
blik willen ademhalen en genieten, maar hij ziet dat hij al
genietende zelf het voorwerp van zijn geluk doet verwelken, en
bezoedelt, en vernielt. Hij zou wel stil willen staan, maar te
vergeefs; een nieuwe behoefte aan geluk spoort hem aan;
hij moet gaan, hij moet loopen, hij moet vliegen. Heb medelij-
den met hem! hij heeft geluk noodig. De wind der hemelen in
de zeilen van zijn schip blaast te langzaam; de magt van vuur
en water spant hij in zijn gareelen, en om nu datgene wat
hij voor een straal van geluk houdt ietwat spoediger te berei-
ken, komt de mensch, in zijn dolzinnig najagen van \'t geluk,
er helaas maar al te dikwijls toe, om van \'t eeuwig geluk
der hemelen af te zien. God — aan wien hij gelooft— stelt
hem de hel tegen — waaraan hij gelooft — en noch God
-ocr page 14-
40
noch de hel kunnen hem altijd tegen houden, want op staan-
den voet wil hij geluk. Ziedaar de ongematigdheid eener be-
geerte, die elk menschelijk hart aangeboren is; ziedaar het
helaas al te sterk bewijs van dat instinkt van geluk, dat daar
in de diepste diepte van elk menschelijk bestaan schreeuwt
gelijk de dorstige leeuwenwelpen die de moeder derven. De
mensch die niet aan \'t hemelsch vaderland, aan \'t toekomstig
leven gelooft, moet derhalve aan \'t aardsche vaderland alleen,
aan \'t tegenwoordig leven alleen, dat geluk vragen waarvan
de dorst hem verteert. Zich dit geluk verschaffen is voor
hem de hoogste wet. Het moet hem veroorloofd zijn, het tot
eiken prijs te verkrijgen; dat is zijn regt, zijn onvervreemdbaar
regt, zijn volstrekt regt, een regt dat boven alle ander regt
gaat, want het eenig doel van zijn bestaan is het geluk.
Deze waarheid, die door het menschelijk hart wordt
verkondigd en door de ervaring aller eeuwen bevestigd, ze
toont ons terstond drie zeer onzalige uitkomsten. Juist om-
dat hij met rede begiftigd is, het doel onderscheidende en de
middelen berekenende, moet een dergelijk mensch, door de
aangeboren kracht zijner natuur, alles, ook het vaderland aan
zijn persoonlijk geluk ondergeschikt maken. Niets heeft voor
hem waarde of prijs dan voor zoover dat middel of werktuig
van zijn geluk is. Die menschen, laat ons het luide zeggen en
herzeggen, die menschen zonder hemelsch vaderland kunnen zon-
der huichelarij geen ander vaandel dan dat van \'t eigenbelang
volgen, noch andere spreuk erkennen dan: ik neem mijn goed,
mijn geluk overal waar ik \'t vind; zonder leugen kunnen zij
geen ander volkslied hebben dan dat onedel refrein: Ubi bene,
ibi patria:
Mijn vaderland is overal waar ik mijn goed, mijn
geluk, mijn genoegen vind. Die menschen zijn de ware »vater-
landslosen," menschen zonder vaderland.
Een tweede uitkomst, gelijktijdig met de eerste verkregen,
is de bekrompenste zelfzucht die een menschelijk verstand kan
uitdenken. In al hun daden kunnen die menschen geen ander
redelijk doel hebben dan hun ik, hun belang, hun genoegen.
-ocr page 15-
41
Van menscheu en van dingen houden zij voor zoover en
zoo lang ze aan hun belang medewerken of tot hun genoegen,
hun geluk bijdragen; onverschillig waar zij dat geluk in stellen;
onverschillig ten nadeele van wien of van wat men het zich
moet verschaffen. Dat het overige des vaderlands aan lijden
ten prooi zij, raakt hen zoo goed als niet, mits zij maar de
zelfvoldoening in hun genoegen of haat vinden. De afstand
van 18 eenwen brengt geen verschil tusschen deze menschen:
de heidensche keizer en de afvallige christen staan even laag;
allebei steken de hoofdstad des vaderlands in brand: Nero
Rouie, de communard Parijs.
De derde uitkomst is een verbastering en verlaging der1
menschelijke waardigheid tot beneden het redelooze dier. De
mensch zonder hemelsch vaderland kan zijn begeerten naar dit
verblijf van toekomstig geluk niet verheffen; door de alsdan
onweerstaanbare overhelling zjjner natuur naar \'t geluk zal hij
naar de voldoening der tegenwoordige begeerten worden meê-
gesleept. Van lieverlede fluistert de natuur hem heimelijk
in, of schreeuwt luidkeels en onophoudelijk: o menschen, streeft
volgens den stoot dien ik geef, elk oogenblik van uw kort-
stondig leven naar \'t geluk. En daar die menschen zich den-
zelfden oorsprong en dezelfde bestemming geven, die zij in de
redelooze dieren waarnemen, zoo rigten zij hun begeerten naar
dezelfde genietingen. Drie en twintig eeuwen vinden er geen
verschil in. Die menschen in massa zijn heden ten dage het-
geen zij ten tijde van Plato waren, slaven van \'t geen deze
heidensche wijsgeer het hoogste geluk der paarden en stieren
noemt — heden ten dage zou Plato twee door de geëmancipeerde
wetenschap meer begunstigde dieren moeten aanwijzen, den
aap namelijk en het hondenras; twee vermaagschapte typen,
schaamachtig genoeg om aan dezulken te kunnen behagen van
wie de Apostel Paulus heeft gezegd — zonder het voorbeeld
des Apostels zou ik het niet durven zeggen —■ quorum deus
venter est
— hun buik is hun god. Als de geest het geloof
verwerpt, dan verliest het hart de hoop en de edele liefde: alles
-ocr page 16-
42
wordt vleesch, en alle vleesch lost zich op in verderf. Voor
\'t individu der lagere klassen is het luiheid, dronkenschap en
liederlijkheid; voor \'t individu der hoogere klassen zal het bo-
vendien de exploitatie der mindere massa en misschien de zelf-
zuchtige sluwheid en zekere berekening van gematigdheid zijn,
ten einde aan de grootste som van genoegens te geraken.
Maar ook dan verliest men zijn ziel, de bevolking vervalt,
het geslacht kwijnt weg, de karakters worden ontzenuwd; men
heeft individuen, maar.... naar een man moet men zoeken.
Hoe meer dat stelsel \'t welk verkondigt, dat »de eerlijkheid en
zedelijkheid bestaan in \'t verzamelen en opstapelen van geld
en in \'t genieten der wellusten, onverschillig langs welke we-
gen," hoe meer dat stelsel aanhangers wint, des te meer
ontevredenen zullen er zijn, — want nooit vinden zij genoeg
om hun hartstogten te bevredigen— en hoe meer ontevredenen
er zijn, des te meer oneenigheden zullen er wezen in de
huisgezinnen, tweedragt in de steden, oproerigheden in de
provinciën, rampen in \'t land, noodlottige gebeurtenissen onder
de volken. Volken, waar dergelijke individuen aan \'t roer der
zaken staan, rollen van den eenen afgrond in den anderen, door
van misdaad tot misdaad te vervallen. De ebbe en vloed gaan
van gepeupel-overheersching in Cesars-willekeur of van onre-
geerbaarheid in slaafsche kruiperij, altijd van Scylla in Qharyb-
dis. Het is te vergeefs dat die volken zich de handen zullen
wringen en te midden der onderste-bovenkeeringen om een
man roepen die hen redt. Als degene, die hun gewordt, er een
is van hun beginselen, dan zal \'t slechts een prater of een
dwingeland zijn, iemand die hen bedriegt of die hen ver-
plettert.
Het eerste stelsel hebben wij vooral in zijn schadelijken
invloed op het individu gevolgd; zien wij het tweede in zijn
invloed op de volken en Staten die in demokratisch konstitu-
tioneelen geest bestuurd worden, terwjjl wij het derde stelsel
in zijn invloed op de koningen en keizers in de monarchaal
of konstitutioneel-autokratisch ingerigte Staten zullen zien, want
-ocr page 17-
43
altijd en overal is het heil der ziel, het hemelsei» vaderland
in quaestie en in gevaar.
m.
Zijn de tot beginselen verheven strekkingen van \'t stel-
sel der ontkenning even oud van oorsprong als het materia-
lisme — het hoogste verval des ligchaams — en even oud
als het atheïsme — het hoogste verval des geestes, — het
tweede stelsel, dat der scheiding, is van modernen oorsprong.
Het is dan ook van een meer fashionable uiterlijk dan het
vorige; een welwillend voorkomen, een sympathetische toena"-
dering, zeer beschaafde manieren, altijd verzoeningsgezind,
meestal plooizaam van karakter; en daarenboven een met alle
wetenschappen en kundigheden opgesierde geest. Waar men zijn
licht niet inhaalt, daar wordt, altijd volgens zijn meening, de
beschaving uitgedoofd. Volgens onze meening levert dit stelsel
in onze dagen een doodelijk gevaar op voor tal van zielen,
een ongeluk voor tal van landen. Den oorsprong en de
afkomst van dit stelsel aantoonen, is hier voldoende om er de
dwaling van te doen inzien: er den gang van aanwijzen, er de
meesters, dat heet de bedervers der ziel, en de volksmenners,
dat heet de verwoesters des vaderlands, van opnoemen, zal
voldoende zijn om er afschrik van in te boezemen. Want voor
en aleer dit tweede stelsel tot zijn tegenwoordige verwonderlijke
ontwikkeling is gekomen, is het door vele evolutiën doorgegaan,
die zich in tal van revolutiën hebben omgezet. Dit komt hier
van daan, dat elke leer de behoefte ondergaat om haargevol-
gen te baren: elke theorie wil praktijk worden. Van de
schoolbanken vragen de valsche beginselen om op de slagvel-
den overtegaan: zijnde de veldheeren en hun legers slechts de
uitvoerders van den wil der school; en onderwijst nu de school
de dwaling, dan worden de geslachten bevrucht met de zonde
en baren den dood, de onregtvaardige oorlogen, de keizersnede
der koninkrijken en het bloedbad der natiën. Om van de gege-
-ocr page 18-
44
vens tot de gevolgtrekkingen over te gaan, heeft de leeraar slechts
eenige woorden noodig, maar de geschiedenis komt er slechts
toe door bloed en vuur en ijzer, door verbrijzelde scepters en
onderdrukte of vernietigde volkeren.
Maar waar is dan toch de oorsprong, en wat is de gang
van dit stelsel geweest: welke naam duidt er het best den
aard en het wezen van aan? Op deze punten kan ik zeer kort
zijn voor een gehoor zoo uitstekend als het hier tegenwoordige.
Dit stelsel is menigmaal van naam, maar niet van aard
veranderd, gelijk een slecht mensch van land en van naam
verandert zonder van zeden te veranderen. Langs de socini-
aansche lijn van den afvalligen monnik in de 16de eeuw
afstammende, nam het den naam van Deïsme aan. Gij-zelf
zult terstond zeggen wat voor naam het tegenwoordig draagt.
Zijn hoofdbeginsel, zijn centrale stelling is scheiding tusschen
God en den mensch, scheiding tusschen onzen Vader die in de
hemelen is en ons die op de aarde zijn; de scheiding dus
tusschen \'themelsche vaderland en \'t aardsche.
De geschiedkundige gang toont ons de eerste Deïsten,
die de Socinianen opvolgden en uit Engeland kwamen on-
der Cromwel, dien despoot van \'t Parlement, dien beul van
zijn koning, dien dwingeland van een fier en geloovig volk,
de Ieren. Van uit Engeland bereikte het Deïsme Holland
en daarna Frankrijk, waar het, al zijn kiemen in de school
der Encyklopedisten ontwikkelende, vrijgeeft werd en wijsgeer,
en voor \'t vaderland de drievoudige vrucht ter wereld bragt: »De
Geest," dat heet in de verstandelijke orde het ongerijmde atheïsme:
zijn »Stelsel van de natuur," dat heet in de zedelijke orde het
gemeene materialisme: de frausche Omwenteling, dat heet in de
maatschappelijke orde de heerschappij van Satan, de Godin der
Rede en de bijl der guillotine. Gij zult me wel veroorloven,
niet waar? hier in uw tegenwoordigheid niet de namen uit-
tespreken van die meesters, die hoofden van scholen, schandelijke
afvalligen van \'t hemelsche vaderland als ze zijn; van die rad-
draaijers en volksmenners, die woeste plunderaars van \'t aard-
-ocr page 19-
45
sche vaderland. En tot dit beginsel van deïstiscke scheiding is
men in onze dagen teruggekeerd; dat is het groote beginsel
\'t welk men, nadat het eenigen tijd onder de modder en het
bloed der groote Omwenteling bedolven heeft gelegen, in onze
dagen en onder onze oogen bij vernieuwing met een vrijzinnige
hand opgevat en gepolijst en opgesmukt en toegejuicht en be-
kroond heeft, want het regeert, dit beginsel, het regeert en
bestuurt, in de ure die we thans beleven, op den troon en in
de kabinetten, in de oude zoowel als in de nieuwe wereld;
het regeert onder verschillende gedaanten, onder verschillende
konstitutiën en verbergt onder zeer verschillende formulieren
en uiteenloopende programmen éen en hetzelfde doel en een en
hetzelfde ontbindend beginsel. In den beginne loochende het
Deïsme God niet, o neen, maar wees hem de onzigtbare
sfeeren tot bepaald verblijf aan, en tot rijk, hetgeen buiten dit
ondermaansche bestaat; in éen woord, het sloot God in den
kring zijner eeuwigheid op; en thans, vrijzinniger geworden,
thans sluit het
de godsdienst in \'t leerstuk op,
de eeredienst in den tempel,
den priester in de sakristie,
den Paus in \'t Vatikaan.
Of wel dit stelsel verheft het vaandel en den verleidelij-
ken kreet van onafhankelijkheid. Eerst was de Deïst genoeg
galanfuomo om nog een godsdienst aan te nemen; maar hij stelde
als eerste beginsel:
de godsdienst onafhankelijk van alle goddelijke openba-
ring, waarop zijn discipelen, in logische gevolgtrekkingen voor-
waarts schrijdende, verkondigen:
de rede onafhankelijk van alle onveranderlijk leerstuk,
de zedeleer onafhankelijk van alle godsdienstig voorschrift,
de staatkunde onafhankelijk van alle zedelijke wet,
het burgerlijk regt onafhankelijk van alle natuurlijk regt,
het menschelijk regt onafhankelijk van alle goddelijk regt,
het tijdelijke onafhankelijk van \'t geestelijke, en daarna,
-ocr page 20-
46
en daarna
het feit onafhankelijk van alle regt, dat heet, het regt van
\'t geweld, het regt van de list, met andere woorden: het regt
der aanhechting, het regt der berooving, het regt van den
diefstal met inbraak, het regt der huichelarij en leugen, en om
alles in éen enkel woord te zeggen, het regt van \'t voldongen feit.
Dat is de scheiding, de volslagen scheuring van \'t aard-
sche vaderland van \'t hemelsche:
dat is het menschdom onafhankelijk van alle gezag van God,
dat is de maatschappij onafhankelijk van alle konstitutie
van God,
dat is de geest onafhankelijk van alle waarheid van God,
dat is het ligchaam onafhankelijk van alle zedelijke wet
van God, dat heet de rehabilitatie des vleesches; met andere
woorden,
dat is de onafhankelijke, vrije en onbeperkte heerschappij
der drie begeerlijkheden, de begeerlijkheid des geestes, des
hoogmoeds, der eerzucht: de begeerlijkheid des rijkdoms en der
pracht; de begeerlijkheid der wellust, deze drie eeuwige vijan-
dinnen der ziel en van haar hemelsch vaderland, dit drieman-
schap dat in de republiek des kwaads altijd gunstig aange-
schreven staat.
Nu haat de begeerlijkheid des geestes natuurlijk en bij
voortduring de vrijwillige gehoorzaamheid des geestes, de be-
geerlijkheid der oogen de vrijwillige armoede, de begeerlijkheid
des vleesches den vrijwilligen maagdelijken staat.
God en zijn Heilige Kerk hebben nogtans uitverkoren kin-
deren, die, met den blik en het hart naar \'t eeuwig vaderland
gekeerd, in éen eenigen persoon deze drie verheven deugden
vereenigen: de vrijwillige armoede, de vrijwillige gehoorzaam-
heid en den vrijwilligen maagdelijken staat. Bijgevolg zal elk
stelsel dat Gode, den hemel, der ziel en der Kerk vijandig is,
de goede monniken en echte nonnen van nature en noodzake-
ljjkerwijs haten. Welnu, zegt-me, hoe ver is \'t met het Libe-
ralisme al gekomen?
-ocr page 21-
47
Het Deïsme verbande God. Tot zijn eenvoudigste nitdruk-
king herleid, zegt dit stelsel: God buiten de wereld; en de
vrijzinnige en logische toepassing:
God buiten den Staat, dat heet de godloochenende Staat;
God buiten de wet, dat is de godloochenende wet;
God buiten de school: buiten de godgeleerde school, want
het menschelijk verstand is zich-zelf tot wet;
buiten de wijsgeerige school, want de menschelijke ge-
dachte heeft de vrijmaking der menschelijke persoonlijkheid
veroverd, de volkomen alleenheerschappij der individueele rede
geregeld, en zonder eenig verband met God, is zij de eenige
scheidsregter van \'t ware en valsche, van \'t goede en kwade;
God buiten de school der Fraaie-letteren en Schoone-
kunsten: \'t geen behaagt, dat is schoon, de schoonheid is deugd;
het leelijke alleen is ondeugd. De kunstenaar mag alles durven.
Buiten de school der burgermanskinderen en ambachts-
manskinderen, God en zijn dienst: buiten de school dus alle
godsdienstig onderwijs en vooral buiten de school de priester,
de monnik, de liefdezuster; ja, tot zelfs het Christusbeeld moet
verdwijnen. Evenmin als men het kruis aan den uitgang des
levens meer duldt, evenmin duldt men \'t aan den ingang des
levens, onder de blikken van \'t kind op school: geen kruis
meer in de school, geen kruis meer op \'t kerkhof. Zelfs van
de romeinsche plaats, welke honderd duizenden martelaren voor
\'t kruis veroverd hebben, heeft men te Rome op het Colyseum
het kruis durven doen afrukken.
Men noemt dat: scheiding van Kerk en Staat. Niettemin,
het stelsel heeft zijn laatste konsekwentie nog niet bereikt.
Het is niet meer voldoende, dat de staatkunde niet van
God spreke, dat de Staat, de school en het kerkhof niet meer
van den Christus spreken, — het stelsel der scheiding vraagt
nog, dat de godsdienst, dat de Kerk-zelf niet meer van staat-
kunde, noch van school spreke; eerst dan zal de scheiding vol-
komen zyn. Hoe ver is \'t met het Liberalisme gekomen ? Maakt
het niet zijn nieuw strafwetboek tegen de Godsdienst die \'t
4
a
:
-ocr page 22-
48
godsdienstig vraagstuk, \'twelk op den bodem van elk groot
staatkundig vraagstuk ligt, waarlijk niet laat varen, maar ook
dan nog opeischt als de Staat het met een staatkundig om-
hulsel bedekt?
Toen de profeet Nathan tot koning David zei: Er waren
eens in een stad twee mannen, de eene rijk, de andere arm:
de rijke man had groote kudden, de arme slechts een enkel
schaap, en om nu een vreemdeling te onthalen, ontneemt hij
den arme diens eenig schaap. Vivit Dominus, quoniam filius
mortis est vir qui fecit hoc:
Leve de Eeuwige, riep David
nit, de man, die dat gedaan heeft, is des doods waardig. Laat
in onze dagen de priester eens zeggen : er leefden in een land
twee koningen, de een had groote en menigvuldige gewesten,
de ander had er weinig; de magtigste koning maakt zich van
\'t koninkrijk van zijn landgenoot meester... Vivit Dominus, de
man, die dat gedaan heeft, is waardig..., maar neen, zulke
woorden van waarheid moet men voorkomen en smoren: de
godsdienst, de Kerk, de gewijde leerstoel moeten niet meer
spreken van zedeleer en staatkunde, noch van de regten der
waarheid op staatkundig gebied, noch van de pligten des Chris-
tenburgers jegens de Kerk: zoo luidt de wil van \'t stelsel van
scheiding dat het stelsel is van \'t Liberalisme.
Dit tweede stelsel loopt wezentlijk uit op en staat in de
praktijk gelijk met het stelsel van ontkenning, dat heet met
het atheïsme voor den geest en het materialisme voor \'tlig-
chaam. In dat monsterachtig mengelmoes lost zich elk tot zijn
laatste konsekwentie doorgevoerd valsch stelsel op: en dat is
logisch, dat is onvermijdelijk, even onvermijdelijk als \'t voor
den mensch is om of in den hemel of in de hel uit te komen. O
ik weet het, de ontwikkeling der stelsels en de gang der na-
tiën verschillen. Zoo zette men in Frankrijk een vrouw van
slecht levensgedrag op \'t altaar, in Duitschland zet men er
een professor van slechte leer op, terwijl men elders deze twee
typen verbindt, gelijk men \'t thans in Zwitserland ziet. Hoog-
moedige geesten en bedorven harten zijn de grondstof, waarde
-ocr page 23-
49
Vader der leugen, die altijd een nationalen mal of vorm kiest,
zijn nieuwe apostelen en hun mannelijke en vrouwelijke aan-
hangers uit maakt.
Bij de volken, die dit tweede stelsel aannemen, bij de
volken die in zijn praktijken wedijveren, zullen we dus dezelfde
vernederende gevolgen en dezelfde betreurenswaardige uitkom-
sten hebben, die we bij \'t individu van \'t eerste stelsel hebben
aangetroffen — het volk is immers de som der individus, de
uit de gezamentlijke massa voortvloeijende kracht. Maar deze
uitkomsten, we zullen ze hier op grooter schaal hebben tot
grooter ongeluk der ziel en grooter ramp des vaderlands.
De menigte, die God van de wereld, de godsdienst van \'t
leven, de zedeleer van de maatschappelijke praktijk geschei-
den heeft, is en wordt hoe langer hoe meer een zinnelijke me-
nigte, een zinnelijk volk, want ieder wil zijn deel van geluk
hebben, en wil het, daar hij niet meer aan de andere wereld
gelooft, in deze wereld, en in de genietingen des levens. Al
het streven, ik druk me slecht uit, al de instinkten dezer
menigte vragen aan \'t vaderland panem et circense», brood
en spelen.
Maar al wie zinnelijk is, is begeerig en gelddorstig — het
geld is immers het middel van \'t genoegen.
Het kapitaal wil grooter renten, en tal van vrijzinnige
Kamers schaffen de wetten af die zicli tegen den woeker
aankantten; de meester wil meer winst en de werkman meer
loon; meer loon en minder werk; niet over \'t algemeen om
des te beter in de behoeften van den huiselijken haard, in de
opvoeding der kinderen te voorzien, maar om zicli meer aan
\'t nietsdoen en aan de genoegens over te geven. Zelfs de wel-
dadigheid wordt zinnelijk en vol begeerlijkheid. Om de arme
klassen te hulp te komen gaf men eertijds zijn offer in de
kerk, als het uur van \'t Heilig-Offer daar was, en lei dat aan
den voet des altaars van den gekruisten God-mensch neer;
thans, thans geeft men bals en nachtfeesten: thans wil de zelf-
zucht, die toch iets moet geven, eerst van de liefde de belas-
-ocr page 24-
50
tingr van \'t genot heffen, en terwijl de eene klasse des volks
om brood vraagt, panem, vraagt de andere om circenses, spe-
len, vermakelijkheden. En gaat nu niet gelooven, dat die me-
nigte der straat, die uw schitterende schimmen op de glasruiten
der vergulde salons ziet dansen, slechts brood vraagt; o neen!
zij wil ook haar deel hebben van den feestmaaltijd des levens,
van al de vreugde dezer aarde, van de goederen van \'t aard-
sche vaderland/\'want aan \'t hemelsch vaderland gelooft ze niet
meer; zij vraagt om brood en om spelen, en om volksfeesten
die zoo spoedig in bacchanaliën ontaarden; zij vraagt, neen, ze
beveelt, ze eischt.
Nu is een menigte vol begeerte en hebzucht, die beveelt
en eischt, noodzakelijkerwijs een zelfzuchtige en wreede me-
nigte. Haar feestgezang is een moordlied; haar volkslied een
beroep op de vernieling. Het bloed van den rijke is het onreine
bloed, waar die menigte zonder hemelsch vaderland de voren
van \'t aardsche vaderland meê drenken wil. Wat kan dat volk
het ongeluk des vaderlands schelen! Niets scheelt iemand hun-
ner dan \'t geen zijn persoonlijk goed, zijn individueel pleizier of
hun gemeenschappelijke wraak aanbelangt.
Moet ik bewijzen aanvoeren? Welnu, hebben we niet de
hoofdstad van Oostenrijk gezien, terwijl vijandige legers het
vaderland verpletterden ? En terwijl de provinciën met over-
wonnen en stervende medeburgers als bezaaid waren, wat deed
toen de zoo vrijzinnige hoofdstad___? ze vermaakte zich! We
hebben Frankrijk gezien — zoo als we \'t nooit, hadden willen
zien — in een ohregtvaardigen oorlog overwonnen, verslagen —
en in de hoofdstad van dat volk, dat door zijn vaderlandsliefde
beroemder is dan elk ander, heeft men den kreet geslaakt:
Sterve het vaderland! leve de omwenteling! Dat was de kreet
van die menigte zonder hemelsch vaderland, van die menigte
die natuurlijk den priester vermoordt, het kruis verbrijzelt en
de lamp des heiligdoms uitdooft om petroleum aan te steken,
voor Voltaire en Danton te knielen, en in \'t hart van \'t eigen
vaderland datgene te vernietigen wat de vijand van buiten niet
-ocr page 25-
51
had kunnen bereiken: sterve het vaderland! leve de oiuwente-
liug! En die kreet, twijfelt er niet aan, zal van de eene hoofd-
stad naar de andere overgaan, want de beginselen, waarvan
die kreet het devies is, zijn overgegaan van hoofdstad tot
hoofdstad, hebben er hun organen, hun beschermers en adepten.
Zjj hebben er het hoogste woord; zij proklameeren zich de
eenige verlichte vrienden des lands, de gidsen des volks, de
kracht van den Staat. Hun partij alleen is het volk: voor de
regten der minderheid hebben zij dan ook volstrekt geen ontzag.
Hun belang is altijd het nationaal belang; de schatten des
lands strekken dan ook in hun handen alleen ten bate van de
uitsluitende belangen hunner partij. Hoort men hen, dan bé-
niinnen zij, en zij alleen, het vaderland; en daar zij gebroken
hebben met het hemelsche vaderland, zoo hebben zij niet anders
dan het aardsche vaderland, waar zij, volgens ons, hun afgod
van maken, en de eeredienst van uitvaardigen in allerschan-
delijkste vrijzinnige grondstellingen, waarvan ik er u slechts
drie in herinnering zal brengen: zjj zullen ons tot overgang
dienen tot het derde stelsel. Van deze drie grondstellingen is
overigens de laatste op zich-zelf een geheel wetboek:
»elke daad, zelfs dan wanneer zij tegen de eeuwige wet,
tegen het goddelijk Wezen is aangekant, is nogtans geoorloofd,
als ze maar door de liefde tot het vaderland wordt ingegeven:\'\'
»elke zelfs misdadige, zelfs schandelijke daad wordt lof-
waardig, lofwaardig in den hoogsten graad, wanneer ze door
de vaderlandsliefde wordt ingegeven.\'\' Ziedaar dan hoe dit
stelsel het hemelsch vaderland door \'t aardsche vervangt. Het
is de souvereiniteit van de wetten der aarde over de wetten
des hemels; van \'s menschen wil over den wille Gods; het is
de afgod des vaderlands op \'t altaar van den levenden God;
het is het vaderland dat de schatting eischt welke slechts aan
God alleen verschuldigd is. Indien gjj, even als in \'t Evangelie
van de Offerdienst, die dezen morgen onze Moeder de Heilige
Kerk ter eere van een held vierde, aan de groote leeraars van
dit tweede stelsel vraagdet:
-ocr page 26-
52
Meesters, welk is het groote gebod der Wet? Dan zouden
zij u moeten antwoorden: gij zult het vaderland liefhebben met
alle vermogens van uw geest, met alle klachten van uw hart,
met alle vezels van uw ligchaam." Hebt het vaderland lief,
el fac quod vis, en doet wat ge wilt: »elke daad is geoor-
loofd.\'\' Bijgevolg, weest koningen of keizers en berooft uw
broeders en waarde neven, de koningen uw naburen, maar
doet het uit liefde tot het vaderland. Weest ministers en ont-
steekt broedermoordende oorlogen, maar doet het uit liefde tot
het vaderland; weest afgezanten, en ondermijnt in \'t geniep
den troon aan den voet waarvan gij uw hulde neerlegt, maar
doet het uit liefde tot het vaderland. Weest partijhoofden of
eenvoudige burgers en zendt struikroovers tegen den koning
van Piëmont: wet den dolk en treft eerst den minister van den
Paus; wet den dolk en treft vervolgens den koning van Napels,
en treft den keizer van Oostenrjjk, en treft den koning van
Pruisen en werpt uw bommen of kanonkogels tegen de kei-
zers...... hoe ver is \'t met ons gekomen, God des hemels!
de souvereinen der volken, die het christelijk geloof gelast met
eerbied en liefde te omringen, ze worden helaas! aangerand
door het moordtuig van den sluipmoordenaar!
Moordenaars dikteeren de programmen die de keizers heb-
ben op te volgen; o pretoriaansche wacht! o Cesars van Ro-
me, waar zijt gij toch! ge zijt overwonnen! De moordenaars
hebben zich verdienstelijk gemaakt jegens het vaderland; een
zeker Liberalisme rigt standbeelden voor hen op, en zekere
Cesars begroeten ze.
IV.
Maar de Cesar van Rome met zijn slaven was niet alleen
imperator, hij had zich ook summus pontifex, opperpriester,
gemaakt: daar nu streeft het derde stelsel naar, dat stelsel
zoo vijandig aan onze ziel, aan ons geloof, zoowel aan de chris-
telijke vrijheid als aan de goddelijke waarheid. Wel verre van
-ocr page 27-
58
nieuw te zijn, is dit derde stelsel vau zeer oude dagteekening;
en toch is het als het natuurlijke kind van \'t hedendaagsche
liberalisme. Het schrijdt voorwaarts op denzelfden weg, zet
denzelfden arbeid voort, in dienst van \'t zelfde beginsel. Inder-
daad, is het aardsche vaderland alles, dan moet de wereldlijke
magt, de Staat alles zijn, en de Kerk niets. Hoe staat het
daarmee nu in dit derde stelsel geschapen ? Van den beginne
af hebben we \'t hel stelsel der opslurping genoemd. Zoo
noem ik het omdat het alle valsche stelsels en alle ware regten
absorbeert, opslurpt. Het ontkent niet zooals het eerste stelsel;
integendeel, het bevestigt, en toch leidt het tot denzelfden
uitslag: het scheidt niet zooals het tweede stelsel; integen-
deel, het brengt tot elkaêr, het voegt bijeen, het vereenigt en
vindt middel om zelfs de uitersten te vereenigen: het uitwen-
dige der godsdienst en het wezen der goddeloosheid; de Heilige
priestermagt en de heiligschennende handeling; de onwetend-
heid der kroeg en de wetenschap der akademie; het libera-
lisme en het absolutisme; het vertegenwoordigend regeerstel-
sel en de autokratie; den despoot op den troon, den despoot in
de Kamer en den despoot op straat; het koninklijk purper en
de modder; Cesar en het janhagel. Het is voor \'t tweede
stelsel als Nero voor zijn moeder; het is er het kind van en
zal er de moordenaar van worden.
Om zijn stelsel van scheiding, scheiding tusschen Staat
en Kerk, tusschen den Staat en God, wel te omschrijven, kon-
digde het Liberalisme aan de vier wereldstreken aan, dat »de
bron en de oorsprong van alle regten de Staat is\'\': kondigde
het allen volkeren der aarde aan, »dat de Staat een regt
geniet \'twelk geen grenzen toelaat." Arme menschelijke vrij-
heid! Men meent zich vrijer te maken en men maakt zich
slaaf; slaaf van den almagtigen Staat.
Want ziet men dan niet in, dat met dit Liberalisme der
onwetendheid heel goed gepaard gaat de hoogmoed der weten-
schap, van die wetenschap namelijk welke gescheiden is van
de Kerk, van de Openbaring, van God. Die wetenschap moest
-ocr page 28-
54
haar zetel en brandpunt hebben in \'t land van den afvalligen
monnik, den muiter der 16 eeuw; en veel verder gaande dan
die man, die zich-zelf niet hervormde, is die wetenschap zoo
ver gekomen om van een to ego, van een Duitsch Ik ... den
oppersten God, en van den Staat de opperste openbaring Gods
te maken. Ziet hier hoe dit derde stelsel te werk gaat, dat
stelsel, \'twelk niet scheidt dan om beter te kunnen opslurpen.
Het ontkent niet het bestaan van een God, maar is van mee-
ning, dat God zich nog maakt of wordt. Hij maakt zich in
\'t Ik, zei Fichte: Hij maakt zich in \'t niel-ik, in de natuur,
zei Schelling: hij maakt zich in \'t ik en in 7 niel-ik, hernam
Hegel, wijsgeer te Berlijn. Alhoewel deze denkers elkaêr tegen
spreken, komen zjj vrij wel overeen om alle gezag van een
God niet-ik van hun oppersten God-ik uit te sluiten. Het is
nu dit pantheïsme, dat geleid heeft tot het pangermanisme \'twelk
zich gemaakt heeft, en nog leidt tot het absolutisme, \'twelk
zich, zou de Berlijnsche philosoof zeggen, in \'t pruisisch-ik en
in \'t aangrenzend niet-ik maakt. Ik ken niemand die de
theorie van dat absolutisme brutaalder geformuleerd heeft dan
die pantheïstische wijsgeer van Berlijn. »De Staat, zegt hij, is
God die zich werkelijk zigtbaar maakt; de Staat, zegt hij, is
de goddeljjke wil; de Staat, zegt hij, is een God-menschelijk
wezen, \'twelk een onbeperkt regt heeft op alle individus.\'\' O
die Leeraar van slaven! Maar is dat niet, in naam der van
den God der christenen onafhankelijke wijsbegeerte, van den
eenen kant het onbeperkste despotisme en van de andere zijde
het gemeenste servilisme stellen en wijden? Er heeft immers
slechts het een of andere eerzuchtige, vermetele genie, koning
of minister, op te staan, en minder in woorden dan wel in vol-
dongen feiten zal hij zeggen: de Staat is God; de Staat nu
ben ik: de Staat-God, dat zijn wij. Ons regt is een volstrekt en
opperste regt. Tegenover ons Staatsregt is er geen regt.
Voor de geestelijken moet onze wil gewijd zijn en heilig, zoo
niet, dan zullen we hun goederen in openbare veiling brengen,
en hun persoon in de gevangenis werpen. De wil van den Staat
-ocr page 29-
55
moet zijn voor de vertegenwoordigers des volks een wet,
waarop zij ja en amen hebben te zeggen, zoo niet, dan jagen
wij ze weg, en voor \'t volk-zelf het hoogste bevel, \'twelk het
heeft op te volgen, zoo niet dan verpletteren wij het. Ondertus-
schen zijn er twee die zeggen: de Staat ben ik; die twee
zijn het imperialisme en de demagogie. Beurtelings zal een
der twee slaaf en de andere tiran zijn; en uit den schok dezer
twee Staten-Ik, uit de verandering van rol tusschen Cesar en
het janhagel, ontspringt inderdaad de bron ei* oorsprong van
zulke groote ongelukken, dat men er de grenzen niet van
voorzien kan.
Maar wie ook de overwinnaar moge zijn, \'t is het Libe-
ralisme, dat hun dezen weg gebaand heeft. Het opperste sou-
vereine volk maakt zich, zegt de liberaal der clubs; de op-
perste sonvereine Staat maakt zich, zegt de liberaal der Ka-
niers; en Cesar-God maakt zich, zou daarna de wijsgeer van
\'t Hof zeggen; maar wie ook de overwinnaar moge zijn, altijd
is degene, die waarlijk naar \'t hemelsch vaderland streeft,
er het slagtoffer van; altijd is het de Kerk van den Christus
die het voorwerp is van den haat én van \'t Volk-god én van
den Staat-god én van Cesar-god.
Opdat wij toch goed overtuigd worden, dat het de geest
is die doodt en niet de vorm die redt, zoo zien wij den Staat-
God der scheiding en der opslurping in allerlei gouvernemen-
ten aan \'t werk; wij zien hem in deze ure: in een keizerrijk,
in Duitschland; in een koninkrijk, in Italië; in een republiek,
in Zwitserland: in een veelvormig Gouvernement, in Spanje.
Overal is het de Staat, die zich God wil maken, overal is \'t
het aardsche vaderland dat de overhand wil krijgen boven \'t
hemelsch vaderland en wetten op wil leggen, die strijdig zijn
met onze pligten jegens onzen Vader die in de hemelen is,
jegens den Christus en zijn Kerk.
-ocr page 30-
56
V.
Welke waarheden, welke liefde, welke eenheid hebben wij
nu te stellen en moeten we stellen tegenover deze valsche
stelsels, deze drie soorten van vaderlandsliefde, deze scheuring
van \'t hemelsche en het aardsche vaderland ?
Laat ons een ontledenden blik in \'t christelijk hart slaan
en we zullen er in goddelijke karakters gegrift vinden, dat
de christen, levende bij het graf zijner vaderen, bij de wieg
zijner kinderen, van alle dingen, die van deze wereld zijn,
niets zoo zeer lief heeft als de aarde waar op zijn voorhoofd
het water des doopsels, de eerste kus zijner moeder en de
eerste zonnestraal afdaalden; de aarde, waar zijn ziel en zjjn
hart ontloken zijn voor de liefde des hemels, voor de liefde
van \'t goede, voor de liefde van \'t ware en schoone, kortom
de ware christen heeft van dit ondermaansche niets zoo
zeer lief als zjjn vaderland. Maar de christen houdt meer
van zijn ziel dan van zijn ligchaam. Hij leeft niet alleen
van brood, maar van alle woord dat uit den mond van God
komt; derhalve zal hij de vrijheid zijner ziel niet minder
liefhebben dan de vrijheid van zijn land; de goddelijke
waarheid en de onafhankelijkheid en den voorspoed der
instellingen Gods zal hij meer beminnen dan die van den
mensen. De ware christen bemint de door God aan zijn Kerk
gegeven grondwet meer dan de door een Cesar of een Ka-
mer aan zijn land gegeven grondwet. Moet de ware chris-
ten hem, die zorg draagt voor zijn ziel, niet meer beminnen,
achten en vereeren dan hem die zorg draagt voor zijn ezel of
zijn akker? Moet hij den priester niet meer beminnen en ver-
eeren dan den veldwachter? den Stedehouder van den Chris-
tus meer dan den Stedehouder des keizerrijks ? den dienaar
van God meer dan den dienaar des konings? Is dat rondweg
gezegd en herzegd, zoo kunnen wij in weinig woorden tegen-
over deze drie stelsels van dwalingen en ongelukken drie be-
ginsels van waarheid en heil, tegenover deze voorbeelden van
-ocr page 31-
57
verderf, voorbeelden van deugd stellen. Deze beginselen, we
hebben ze geleerd van de lippen van den Christus; deze voor-
beelden, we hebben ze opgevangen van de bladzijden der ge-
schiedenis.
Tegen het eerste stelsel, dat slechts het aardsche vader-
land heeft en in alles slechts een aardsch geluk zoekt, stellen
we het goddelijk orakel over: »Zoekt eerst het rijk van God
en het overige zal n toegeworpen worden."
Als de hoofden der gouvernementen eerst het rijk van God
oprechtelijk zochten, zouden zij dan niet zeer spoedig een op-
regten vrede tusschen al die verschillende gouvernementen en
volken vinden? Want het zijn de gouvernementen en hun
hoofden, die de oorlogen willen en beginnen; gewoonlijk onder-
gaat het volk ze en betaalt ze met het zweet van zijn voor-
hoofd en met het bloed zijner aderen. Als de volken, de be-
drijvige meerderheid der volken, eerst het rijk van God zoch-
ten, zou het christelijk Europa dan niet weldra de geregtig-
heid en de eendragt tusschen den arbeid en het kapitaal
vinden? Zouden we niet de harmonische ontwikkeling hebben
van \'t gezag, dat vaderlijk, en van de onderwerping, die kin-
derlijk zon zjjn? De vooruitgang des menschdoms is daar, en
nergens elders. De Hoofden der Staten zouden de vaders des
vaderlands zijn. Om hun grondgebied te vergrooten, zouden ze
hun ziel niet willen verliezen en in onregtvaardige oorlogen
én de kinderen van hun eigen vaderland én die van \'t aan te
hechten vaderland willen opofferen. De grenzen der geregtig-
heid zouden ook de natuurlijke grenzen der Christen-Staten zijn.
Vrije overeenkomsten, geen bloedige oorlogen, zouden soms
deze grenzen verplaatsen, die voldoende verdedigd zouden wor-
den door de Beschermengelen, en niet door de ontelbare legers
van soldaten, waarvan bloot de werktuigen der verwoesting de
schatten van den Staat en de belastingen des volks verteeren.
Zoowel uw vaderland, als het mijne, beiden klein in omvang,
ze zouden in inwendige voorspoed nog veel grooter zijn. Al
wie christelijkerwijs het rjjk van God zoekt, moet een afschuw
-ocr page 32-
58
hebben van \'t stelsel der hcdeudaagsehe aanhechting, dat
doodeljjk gevaar, dien gezworen vijand én van uw hemelsch
vaderland én van uw aardsch vaderland, van uw ziel en van
uw België.
Tegen \'t tweede stelsel, stelsel van scheiding, van schul-
dige echtscheiding tusschen de beide vaderlanden, stellen wij
niet de eenheid, maar de eendragt der beide magten over; nu
maakt immers de eendragt — wie weet \'t beter dan gij —
de magt. Ligchaam en ziel zijn wel onderscheiden, maar hun
vereeniging maakt den levenden mensch. Kerk en\' Staat zijn
insgelijks onderscheiden en verschillend; het wereldlijke is ver-
eenigd met het geestelijke, het aardsche middel met het hemelsche
doel, want elke menschelijke daad is eene daad der ziel, en de
ziel kan geen maatschappelijke daad verrigten zonder het geeste-
lijke element met het wereldlijke te vereenigeu. Elk mensch,
die zich goed bestuurt, handhaaft orde en vrede, dat heet het
gezag der ziel over de ligchamelijke handeling. Hier een schei-
ding willen, dat is wanorde en regeringloosheid willen. Het-
zelfde geldt van \'t bestieren van een katholiek volk. Al wie
in België de scheiding van Kerk en Staat wil, wil de wanorde.
Al wie deze gewelddadige scheiding wil, wil de regeering-
loosheid, wil \'tgeen God verbiedt, gaat al fondo, waar hij, die
binnen treedt, op den drempel de hoop moet laten varen. Die
rampzalige! hij meent een hoek der wereld te winnen en hjj
verliest zijn ziel! De katholiek, die het Liberalisme tot zoo
ver volgt waar het thans heen gaat, houdt op katholiek te zijn.
Er waren tijden, toen men waarlijk ter goeder trouw ge-
looven kon, dat het Liberalisme een nieuwe dageraad der altjjd
jonge en schoone oude zon van \'t Katholicisme zou zjjn. Een
dappere in de worstelingen van den dag en in de verdediging
der katholieke belangen, een Pranschman, wiens geest zeer
verknocht was aan \'t geloof der Kruisvaarders, maar wiens
edel hart bijna verleid is geworden door de moderne vrijheid,
heeft zijn geloof als Christen en zijn hoop als staatkundige in
\'t devies kunnen formuleren: de vrije Kerk in den vrijen Staat.
-ocr page 33-
59
Maar zij, die zich van zijn formule hebben meester gemaakt,
hebben zijn geest verstooten, en deze gelijkheid der Kerk met
den Staat in zake van wederkeerige vrijheid niet lang geduld.
Al zeer spoedig hebben zij dat regt van vrij te zijn slechts
voor den Staat alleen doen gelden, hun formule luidde: de
Kerk (kortweg) in den vrijen Staat. Al weer zeer spoedig is
hun Staat, van vrij die hij was, souverein geworden, en op den
huidigen dag spreekt de liberale formule dan ook ruiterljjk van
souvereine regten, die de Staat op de Kerk heeft. Volgens hen
heeft de Kerk geen eigen regten meer. Wel is waar heeft de
Christus eertijds regten gegeven aan zijn Apostelen op de ge-
heel aarde, onder alle volkeren, en voor alle eeuwen, maar
volgens onze liberale staatslieden heeft de Christus niets meer
te zeggen, den Staat komt thans het opperste regt toe. Ah!
als het Liberalisme ooit het kind van \'t Katholicisme geweest
is, thans is het er de verloren zoon van geworden; als het
Liberalisme ooit de vertegenwoordiger der Kerk geweest is,
thans is het er de Apostaat van geworden; als het Libera-
lisme ooit de leerling van den Christus geweest is, thans is
het zijn Judas geworden.
Toen de Christus, door een der zijnen verkocht, aan \'t
kruis gehecht was, wilden de nieuwe bondgenooten van Judas,
de overwinnaars van den dag, het opschrift, dat in drie talen
»Jezus van Nazareth, Koning der Joden," verkondigde, nog
van \'t kruis scheiden. TJie titel van Koning der Joden was
voor de vijanden van den goddelijken Gekruisigde \'tgeen in de
oogen onzer Liberalen die titel van Stedehouder van den Chris-
tus, die titel van koning van Rome, koning van den Kerkelijken
Staat, is. We weten dat Judas die A gezegd had, ook B
zeide; ik weet niet hoe velen van hen, die tegen \'t opschrift
van Koning der Joden geprotesteerd hebben, niet Judas\'
voorbeeld gevolgd hebben, maar wat ik wél weet, is, dat men
thans niet meer een vriend van \'t Liberalisme en een vriend
van den Christus kan zijn. En de waarheid van dit woord,
de Liberalen-zelven bewjjzen het eiken dag meer, niet alleen
-ocr page 34-
60
door ijdele woorden en geschiften waar \'t slechts bij praten
blijft, maar door wetgevende handelingen en feiten die óf reeds
voldongen zijn öf zich op weg bevinden van voldongen te worden.
Tot in de heilige plaats oefent het Liberalisme zijn verfoeilijke
handelingen uit. Ziet zijn werken te Rome en elders, waar
zijn heiligschennende hand den troon ontrukt aan den Stede-
houder van den Christus, het Christusbeeld aan \'t Colijseum,
de maagden van Christus en de priesters van den Christus
aan de kloosters, den priester die doopt aan de wieg, den
priester die zegent aan \'t huwelijkskontrakt, den priester die
op \'t graf den eeuwigen vrede en het eeuwige licht inroept,
aan den overledene.
O mijn God, o mijn God, ontferm u onzer! de dagen bereiden
zich, dat volken in massa, ieder burger soldaat zijnde, in uit-
gebreide aan \'t bloedbad gewijde velden vereenigd zullen zijn ,
en gelijk de Staat gescheiden is van de Kerk, zoo is de aal-
moezenier, de priester gescheiden, verwijderd van \'t leger.
De Staat is zelf de grootste Solidaire geworden; en veleu
uwer kinderen, o katholieke ouders, zullen sterven voor de
eerzucht van mannen zonder geloof, en zullen er sterven zon-
der priester.
Op die slagvelden zullen de twee bondgenooten zegevieren:
het Liberalisme en Satan.
Hier zijn wij aan \'t derde stelsel gekomen, dat van opslnr-
ping, dat van den Staat-God, van Cesar-God. Daar stellen
wij een voorschrift en een raad van onzen goddelijken Meester
tegenover. Een voorschrift: Geeft den Keizer wat des Kei-
zers en Gode wat Godes is. Een raad: Vreest niet voor de-
genen die slechts het ligchaam kunnen dooden, maar vreest hem,
die beiden ligchaam en ziel in de hel kan storten.
Begeert gij dat wij dit voorschrift kortelijk zullen uitleg-
gen, welnu, we zullen \'t doen door de verklaring der Apos-
telen, wanneer zij zich verdedigden tegenover de hoofden en
dienaren der regeering: »oordeelt gij-zelven of men niet eerder
-ocr page 35-
6)
Gode moet gehoorzamen dan den menschen;" bij gevolg eerder
aan den Cristus dan aan Cesar. Of hebt gij liever een groot
voorbeeld der geschiedenis, hetzij uit. de eerste eeuwen, hetzij
uit onze dagen? welaan, luistert!
Het was onder den Cesar Maximiliaan Herkules, ten tijde
van Diokletiaan, den vervolger der christenen, dat heet van
den Paus van Rome, van zijn bisschoppen, van hun priesters
en geloovigen. Herkules wilde een gedeelte van Frankrijk —
thans door een anderen Herkules overwonnen — onder \'t juk
brengen; een gedeelte zijns legers had zijn tenten opgeslagen
aan de boorden van \'t meer van Genève — waai\' onlangs de
thans in ballingschap verkeerende welsprekende bisschop onder-
wees en wel deed — een ander gedeelte des legers rukte
naar die landen van den Rijn, naar Tri er op, waar men toen
het geloof beleed, dat men er tegenwoordig belijdt. Herkules
gelastte, aan de goden des keizerrijks te offeren. Een legioen
van tienduizend soldaten, allen christenen, allen bereid om voor
\'t keizerrijk en den keizer te sterven, verwijderde zich van
deze plaatsen der offerande, daar zij om de .afgoden en valsche
goden des rijks den waren God, den Christus, niet wilden ver-
loochenen. Beurtelings deed Herkules het Christen-legioen be-
velen, beloften en bedreigingen toekomen; aan allen den last
om den goden des rijks te offeren; de belofte van keizerlijke
gunsten aan hen die gehoorzamen zonden; de bedreiging van
den dood aan hen die niet zouden gehoorzamen. Gij weet dat
deze soldaten met hun hoofden altemaal dit ten antwoord ga-
ven: Wij zijn de soldaten des keizers, maar ook de dienaren
van den waren God; den keizer zijn wij den dienst onzer armen,
en bovendien aan God den dienst onzer zielen verschuldigd. En
aan Cesar gevende hetgeen van Cesar was, maar ook voor
God wegleggende \'t geen van God is, gehoorzaamden al deze
soldaten van \'t Thebaansche legioen aan God en niet aan Her-
knies. Zij hadden hun dappere levens zeer duur kunnen ver-
koopen, maar neen, zij legden de wapenen neer en ondergingen
den dood met dien zelfden kalmen doch onwrikbaren moed, met
-ocr page 36-
die zelfde zachte, maar heldhaftige en volhardende berusting,
die de katholieke wereld in deze geloovige christenen èn van
Duitschland èn van Zwitserland bewondert, waar de Staat,
waar Cesar datgene eischt wat een christen aan Cesar niet mag
toestaan. Daar zijn teruggekomen de jammerlijke tijden waar,
even als in de eeuw der heidensche Cesars, de ware christe-
nen geacht worden, vijanden van den Staat te zijn; de tijden
waar men de onder keizer Tiberius begonnen lijst voortzet;
weet ge in welke dagen, in welk land, door welken vorst en
tegen welken geloovigen onderdaan? In Judéa, door Herodes,
toen gezanten uit het hemelsch vaderland het aardsche vader-
land zooeven het loflied hadden toegezongen van glorie aan
God en van vrede den menschen die van goeden wille zijn; en
de groote vijand vau den Staat was het kind, dat, in een stal
geboren, gewikkeld in doeken daar in een kribbe neder lag.
En het goddelijk kind, dat der wereld den vrede kwam
brengen, en de gezegendste onder alle vrouwen, en de vreed-
zaamste aller burgers, de Heilige Maagd en de Heilige Jozef,
ze moesten den geboortegrond verlaten, even als gij, Liefde-
zusters, even als gij, vreedzame werklieden in den wijngaard
des Heeren, op de velden der wetenschap, op de slagvelden
der liefde, godsdienstige. Orden die men verbant. Maar ver-
trekt in vrede, zelfs zonder u hebben Duitschland en Zwit-
serland nog genoeg onversaagde belijders, om niet alleen éen,
maar tien, maar honderd Thebaansche legioenen te vormen.
"Waar zijn de tijden gebleven, dat de eerste der Nebukad-
nezars, Cesar-God, het gouden afgodsbeeld oprigtte, \'t welk de
volken hadden te aanbidden! Zijn bevelschrift vond slechts
drie mannen, die liever gehoorzaamden aan de wet huns Gods,
den God Israëls, dan aan de wet van hun vorst en diens
gouvernement; en in onze dagen, wat al Daniels in Duitsch-
land alleen, wat al Daniels in deze Zwitsersche kantons! "Weet
ge \'t nu dan, o magtige vorst? Verscheidene legers hebt ge
kunnen overwinnen, maar niet éen enkelen katholieken bis-
schop. Eere zij God! Driemaal hebt ge al de vermogens van
-ocr page 37-
63
uw genie en al de hulpbronnen uwer kruipende dienaren ten
toon gespreid: de godsdienstige orden, de bisschoppen, de
katholieke priesters hebt ge schuldig willen vinden, maar dat
il u niet gelukt; ge hebt onbillijke wetten moeten maken, ge
hebt \'t gedaan; ge hebt deze dienaren van den Christus aan
deze zijde hunner pligten willen tegenhouden, en g-ij kondthet
niet; en daarna hebt gij hen aan gene zjjde hunner pligten wil-
len drijven, dat hebt ge evenmin gekund. Gre hebt slaven of
oproerlingen willen maken, en ge hebt martelaars gevonden.
Eere aan God, eere aan Christus! Wat al Daniels op den hui-
digen dag!
Maar in de dagen van den eersten Daniël had het woord
van den goddelijken Gekruisigde nog niet weerklonken: Vreest
niet voor degenen die slechts het ligchaam kunnen dooden; en
sedert is een visscher naar Rome gegaan om op \'t kruis de
dynastie der Gekruisigden voort te zetten; sedert hebben twaalf
Cesars vergeefs beproefd de opvolgers van dezen Gekruisigde
te overwinnen. Wat zeg ik, twaalf Cesars? Er zjjn er veel
meer. Iedere eeuw heeft de haren gehad, want sinds Satan
tot Jezus-Christus gezegd heeft, hem alle koninkrijken der we-
reld en hun heerlijkheid toonende: »haec omnia tibi dabo si
cadens adoraveris
me": dat alles zal ik u geven, wanneer
gij nederknielende mij aanbidt; sinds dien tijd is de worsteling
aller eeuwen die van de vorsten der wereld met den Stede-
houder van den Christus. Hoe grooter de vorsten zijn, hoe
magtiger zjj worden, des te meer is deze worsteling te vreezen.
Is men koning, dan streeft men er soms naar, keizer te worden;
heeft men zich keizer gemaakt, is men wat het hoogste op aarde
is, ziet men ettelijke koninkrijken aan zijn voeten, dan rijst
er gewoonlijk in \'t hart van dien magtige een verschrikkelijke
gedachte op, gelijk in de bogt van een somber hol zich het
geschuiiel der ontwakende slang zou doen hooien: dat is dezelfde
gedachte die in Lucifers geest de overhand kreeg en van hem
Satan maakte; dezelfde die Satan op den berg uitsprak toen
hij Christus aan zjjn voeten wilde zien: dezelfde die den Stede-
-ocr page 38-
64
houder van den Christus aan de voeten der keizers van Rome,
der keizers van Konstantinopel, der keizers van Duitschland,
der keizers van Oostenrijk, der keizers van Frankrijk wilde
hebben. O wat heeft de eerste keizer van Frankrijk die gedachte
van Satan, die gedachte van Cesar-God, ter dege goed in moderne
taal geformuleerd, toen hij dezen kreet slaakte: »ik ben te
Iaat geboren: Alexander heeft zich den zoon van Jupiter
kunnen noemen en zich doen aanbidden. Ik voor mij, ik regeer
slechts over de ligchamen; die grijsaard — hij dacht aan den
paus — die grijsaard regeert over de zielen!\'\' En toen dit
genie, keizer geworden, geheel Europa overwonnen had; toen
hij, als hem dat maar behaagde, ettelijke republieken met éen
pennestreek van Europa\'s oppervlakte kon uitwisschen; toen
hij, al naar hem dat beviel, de schepping van koninkrijken
dekreteeren en er de kroonen van uitdeelen kon, gelijk hij eer-
tjjds de patronen uit deelde; toen, tot dit punt van magt geko-
men, toen behaagde het hem ook de worsteling met dien grfls-
aard te hervatten; zoo hoog op den berg geklommen, wilde
hjj den Stedehouder van den Christus aan zijn voeten zien.
Een oogenblik vergat hg, dat hij te laat geboren was. Acht-
tien eeuwen hadden hem nog niet genoeg geleerd, dat sinds
er een paus op aarde is, er geen plaats meer is voor een
Alexander, zoon van Jupiter.
Overal waar het kruis blinkt, zoo lang men er de stem
des Opperherders erkent, is er geen plaats voor een Nebukad-
nézar; ten minste niet voor een Nebnkadnézar op den troon,
maar nog wel voor Nebukadnézars die hun verstand verliezen
en gras eten als de dieren des velds. Oude geschiedenis,
monnikenfabel, zegt ons die of die tegenstander: »de Katho-
lieken moeten weten, dat de tijden veranderd zijn! In onze
dagen gaan de keizers niet meer naar Canossa!" Dat is waar, o
magtige prins, de plaatsen, waai\' die magtige keizers in onze
dagen naar toe gaan, dragen andere namen; naar Canossa
gaan ze niet, maar ze komen hier te Waterloo, maar ze gaan
naar Sint-Helena. maar ze gaan naar Chislehnrst, maar ze
-ocr page 39-
65
gaan uaar .. . laat ons de geschiedenis deze nieuwe uamen aan-
dniden, maar ze gaan naar \'t graf, naar de regtbank van den
Christus, en nu moge de Christus, om deze helden en ons te
oordeelen, verschillende gewigten hebben, toch heeft Hij voor
allen een en dezelfde geregtigheid; en Heer, dat uw wil ge-
schiede op aarde gelijk in den hemel: ontferming gedurende
het leven in \'t aardsche vaderland; na den dood, geregtigheid,
oneindige geregtigheid.
Overwinnaar van Frankrijk, dus Europa\'s scheidsregter,
klim hooger; zie rondom u. Wat zijn ze klein al die koningen
die u zoo van omlaag aankijken! Geef uw bevelen; ik zeg te
veel; kondig uw begeerten aan en doe uw bevelen vooruitzien,
en koningen en ministers zullen u door hun gedweeheid voor-
komen. En daarna zoo hoog geklommen, behaagt het u ook,
de worsteling der vervlogen eeuwen weer op te nemen; het be-
haagt u, Rome den oorlog aan te doen. Over de ligchamen
regeerende, wilt ge ook over de zielen regeeren; klim zoo
hoog, beschouw het Vatikaan; beschouw dien grijsaard. Hij
beeft niet. Dat komt hier van daan, dat zijn ziel vol van de
gedachten van \'t hemelsch vaderland is. Hij beeft niet, luis
tert... zucht hjj ? Luistert.... hij bidt; hij zucht naai- God.
Ziet, hij staat op, zijn lippen gaan zich openen, en het woord,
dat uit zijn mond komt, weerklinkt van land tot land, van
vaderland tot vaderland; en van \'t "Westen naar \'t Oosten ant-
woorden millioenen en honderden millioenen zielen: o Stede-
houder van den Cliristus! Opperpriester van Rome! Koning
onzer zielen; ja, ja, Koning onzer zielen, gij zijt het, o Pius
IX, gij zijt het van alle kinderen van den Christus, van alle
vaderlanden der aarde, die gij alleen naar \'t hemelsch vaderland
moet leiden. In katholieke landen heeft men den Paus soms
een vreemden souverein genoemd; welke onzin! en welke afval-
ligheid! In \'t rijk der zielen kan de Paus slechts daar een
vreemde souverein zjjn waar de Christus een vreemde God is.
Tusschen onzen Vader in de hemelen, en onzen vader in
\'t land waar zich onze haardstede bevindt, is Rome\'s Opperpries-
-ocr page 40-
fi6
ter onze Heilige Vader. Overal heeft dat drievoudig vader-
schap, \'twelk ons hart aanbidt en vereert, zijn drievoudig devies:
\'t Is voor u: God, Rome, België;
\'t is voor ons: God, Rome, Holland;
\'t is voor andere soldaten: God, Rome, Frankrijk;
voor andere kampioenen: God, Rome, Spanje;
voor andere martelaren: God, Rome, Duitschland;
Ja, Martelaren, o belijders van den Christus, gij zijt het
in Zwitserland, gjj zijt het in Pruissen!
Hoe menigmaal hebt gjj reeds God het offer uws levens
aangeboden!
Gij weet niet welke toekomst men u bereidt; zal \'t de
berooving, of de kerker, of de ballingschap zijn? Maar wat
het ook moge zijn, bij de glorie der wetenschap, die reeds uw
voorhoofden kroonde, kan de vervolger, wel zijns ondanks, niet
anders voegen dan de nog onsterfeljjker aureool der belijders-
martelaars. Wjj weten niet welk lot uw aardsch vaderland
voor u bereidt, maar wat we wél weten, is, dat uw hemelsch
vaderland kroonen voor u weglegt; dat God u als stralende
lichtbaken voor alle kinderen van den Christus stelt; dat ieder
mensch van hart de kracht en kalmte van uw overtuiging, van
uw geloof bewondert; wat we wél weten, is, dat de Heilige
Kerk trotsch op u is.
O Opperpriester van Rome, Daniël in den leeuwenkuil,
martelaar in den vurigen oven, zijt gij niet, toen gij de held-
haftige standvastigheid uwer bisschoppen van Duitschland, uwer
bisschoppen van Zwitserland, en van zoo veel anderen vernomen
hebt, zijt gy toen niet uitgebarsten in heilige gezangen van blijd-
schap; hebt gij Gode geen lofliederen der dankzegging toege-
zongen? O gewis, de Heilige Vader heeft God gedankt, maar
liederen van blijdschap evenwel heeft hij niet gezongen, want hij
is de goede Herder; de goede Herder zingt dan eerst van blijd-
schap, wanneer het afgedoolde schaap is teruggevonden, wan-
neer de verloren zoon in \'s vaders armen terugkeert. Hjj
bad voor alle kinderen der strjjdende Kerk; hij ba/i voor
-ocr page 41-
67
haar vervolgde kinderen; hij bad ook voor de vervolgers
van Christus\' Kerk; en wj, w|j bidden met onzen Heiligen
Vader, en wij bidden opdat alle bisschoppen hun Opperpriester
waardig mogen blijven; wij bidden opdat alle priesters hun
bisschoppen waardig zijn; wij bidden opdat alle ware geloovigen
zich hun priesters, hun bisschoppen, hun Opperpriester waardig
betoonen; wij bidden eindelijk, dat allen zich hoe langer hoe
meer het \'hemelsch en onsterflijk vaderland waardig betoonen,
waar de ziel al haar vermogens en al haar schoonheden in
al hun goddelijke harmonie zal ten toon spreiden; als wanneer
het verheerlijkt ligchaam de volmaakte vorm en uitdrukking
der ziel zal zijn. en de engelen, bij den aanblik van den men-
schelijken luister, in verrukking zullen zingen: ja, waarlijk, de
mensch is naar \'t beeld en de gelijkenis Gods geschapen! Eere
zjj God, den schepper van den mensch!
En u, doorluchtige weldoensters, die ik met den verheven
titel van Liefdezusters zou mogen begroeten, edele dames, gaat
voort, offers te verzamelen, uw dubbel vaderland, België en
den hemel, waardig. Zoo zij het, in den naam des Vaders
en des Zoons en des Heiligen Geestes.
En thans heb ook ik iets van uw goedheid te vragen.
Nederland, mijn vaderland, maakt zich gereed, weldra den 25sten
verjaardag van de krooning zijns Konings te vieren. Het is
ing vergund geweest, een edelmoedige aalmoes voor de duitsche
scholen te vragen; laat het mij ook vergund zijn, een vroom
gebed van u te vragen, een goed gebed voor Nederland, voor
den bloei en het heil van mijn vaderland en zijn koning Z. M.
Willem Hl.
Moge de Hemel België en zijn koning een dergelijken ver-
jaardag verleenen. Ziedaar de wensch dien ik den Hemel
voor uw vaderland aanbied. Amen.
-ocr page 42-
MOS
Bij den Uitgever dezes zijn verkrijgbaar van jn Schrijver van
de rede: HET VADERLAND, gehouden te Brussel,enz.
;• > -
JVeerlanda eerwte Voudelsfeest, rede gehouden te Roermond.
Xeerlandn oudste Hathedranl, etc. met hare XIX eeuwsche
muurschilderingen. Rede gehouden te AMSTERDAM.
Keu groot Xederlander, groot schrijver, groot redenaar in
Duitschland , Italië, Polen etc. Rede gehouden te (Jent.
Het Nationale Monument (van Neerlands Onafhankelijkheid).
1813—1863.
We Twee lirhroonde ontwerpen , etc.
Antwoord aan tle 63.
Zeventien Hoogleeraren in He kwestie van den dag.
Eia Situatiou tlu Catliollcifiine en 1%\'éerlaiule» discours
piononcé uu Dongiès de Malines.
K>e Nederlanden en «Ie «Revierden te Heiligerleja, rede
op den 300° Verjaardag van den slag bij Heiligt Hee, gehouden te
Amsterdam.
Jlatwoordanii den Heer (jroen van 1\'rinsteri-r . op zijn
• Heiligerlee en Ullrainoutaansche Kritiek." Uroch. I, II en lil:
De UU. Wuin, in \'De Gids"; .Zoiickliloet in de Tweede kamer,
en Groen vanPrinnterer in zijn Derde Brochure over lleiligerlee.
Wedcrwoord aan U. Ter Haar, Bz. in -Nieuw en Oud."
Konatitutioneele Nederlniidticlie wedstrijd , 1 April 1872.
Rede gehouden te Nieuwer-Amstel.
Hulile aan H\'eerlands Honing (Nationaal feest van 12 Mei
1874). Rede geh. te Amsterdam.
JkTeerlands roem in zang ea klokkenklank. D. I. Rede ge-
houden op het Nederl. Taal- en Letterkundig Congres te Maastricht,
over der vaderen Koem in de Toonkunst. D II.— in klokkenklank.
Rede gehouden op het Nederlandse!» T. en L. Congres te Kampen.
Ija IVéerlnnde » lictor Hugo. (Darwin et Spinoza). Poèine
comique séiieux.
Réplique au critique francais de »La Néerlande a Victor Hugo"
dans »De Gids."
Weiier woord in verzen en in proza, aan de twee pennen
in »l)e Gids" en >De Nederlaudsche >pectator" over >La Néerlande
a Victor Hugo , etc.
Staatkundige Harmonieën van Kecrlaods (xrondwet.
Rede gehouden te Schiedam.
De Oorlog, (Koning, veldheer, soldaat.) Rede gehouden te Rotterdam.
Ter perse:
Hulde aau l\'rins Hendrik. Is stemrecht ook stemplicht ? Rede
gehouden te Delft.