-ocr page 1-
n^i33^
AB-THO
ALV
96-226
-ocr page 2-
-ocr page 3-
Wak 96
«,1 III BW MI
REDE
UITGESPROKKN OP DEN FEE7TDAG VAN HET
VIJFENTWINTIGJARIG PAUSSCHAP
VAN
Z. H. PIUS IX,
IN DE METR0P0I.1TAAN-KERK TE UTRECHT
DOOR
De. H. J. A. M. SCHAEPMAN.
É-
KERKELIJK GOEDGEKEURD.
■ ■
UTRECHT,
Wed. J. R. VAN ROSSUM.
4871.
*
v
L.
-ocr page 4-
.•■■
-ocr page 5-
DE WEG, DE WAABHEID EN HET LEVEK
.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
M
DE W. Ë !■ III til
REDE
IITGESPROKEN Ol\' DEN FEESTDAG VAX HET
VÏJF-EN-TWINTIGJARIG PAUSSCHAP
Z. H. PIUS IX
IN DE METROPOMTAAN-KERK TE UTRECHT
hoor
D-, H. J. A. M SCHAEPMAlj^-^^^ QER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
COLU. THOMAASSE J
KERKELIJK GOEDGEKEURD.
UTRECHT,
Wed. J. R. VAN ROSSUM.
4871.
-ocr page 8-
IMPRIMATUR.
lltr»; 5 JhIU 1871.                                            J. H. WEÏS1SÖ,
Fuut. Trof. T.ihr. Ccni.
-ocr page 9-
•Dicit ei Thomn3 Djniine, nesetmus quo vadis.
et quomodn possumus viani seire?
Dicit ei Jesm: Ego 9um vin, vcritas etrita. Neino
tiuit ad Patrem nisi per me\'\'.
I. Joan. xiv. i 6.
Thomas zeide tut Hem : slleere . wij weten niet
waarheen gü gaat en hoe kunnen wij den
weg welen ?
J. sus zeidc tot hem *. Ik hen de weg , de waar-
heid en het leven; niemand komt tot den
Vader d.in door Mij-1.
Daar verrijst heden voor onze oogen een wonderheerlijk gezicht.
Op den hoogsten bergtop der geschiedenis staat de Belijder des
Heeren, de onsterfelijke Paus.
Van hem geweken is de glans van zijn koningschap, de
kroon is geroofd, gebroken de staf.
Zegenend zijn de handen uitgestrekt over de aarde, maar
met ketenen beladen is de zegenende hand.
Rondom den Vader knielen de kinderen , deelende in het
lijden, deelende in de verachting, mede dragende den last
van het bovenmenschelijk leed.
Hooger en hooger slaan de golven der vervolging; feller
woedt de orkaan, luider buldert de storm.
De tranen der verdrukten vloeien, het bloed der Martelaren
stroomt, met dringender en dringender geweld stijgt de bede
„Usquequo, Domine , usquequo!" „Tot hoe lang, o Heer,
tot hoe lang?"
-ocr page 10-
6
Maar geen antwoord volgt, geen antwoord, tenzij het krij-
schend triomfgegil der hel.
Op eenmaal; — gaan de hemelen open? — is de nacht veran-
derd in dag?
Daar golven stroomen van licht uit de hoogten neder; een
zee van stralen, een oneindigheid van glorie en luister daalt
van boven op de aarde neer!
Om den plaatsbekleeder des Heeren, om den koning Pe-
trus plooit zich die lichtvloed als een schitterend triomfgewaad;
de stralen der zonne vloeien te zamen tot de kroon der over-
winning om het hoofd van den Belijder, den Martelaar, den
Paus!
En gevallen van zijn handen zijn de ketenen, en verdwe-
nen zijn de vervolgers, verdwenen, weggevaagd!
Als de zilveren klank der bazuinen, die dooden roept ten
leven, klinkt door de luisterende luchten het Evangelie der eeu-
wigheid: „Alleluja, quia regnavit Dominus Deus noster. Om-
nipotens! Alleluja, geheerscht heeft de Heer, onze God, de
Almachtige!"
En als het bruisen veler wateren dreunt het antwoord der
geloovige scharen: „Gekomen aan onzen Heer en Zijn Ge-
zalfde is het koningschap dezer wereld — en hij zal heersenen
in alle eeuwigheid, Amen, Amen, Alleluja!"
Dat alles hebben wij heden gezien —den triomfvan Christus
in den triomf van den Paus! —
Ja, de triomf van Christus in den triomf van den Paus!
Sinds achttien eeuwen scheen dat reeds zoo wonderbaar bestaan
der Pausen aan eene wonderbare wet gebonden: geen der op-
-ocr page 11-
7
volgers van Petrus die de vijfentwintig jaren van Petrus bele
ven mocht. Sinds achttien eeuwen! Daar trekt een onafzienbaar
lange rij van Pausen, allen waarachtige koningen, ons voorbij!
En onder die koningen wat hooge, wat fiere gestalten, wat
helden van hoop en kracht, van geloof en liefde; wat reuzen
die de wereld-orde óf steunen waar ze dreigt te vallen, of op-
heffen waar ze viel! Onder hen wat bovenmenschelijke ver-
schijningen aan wier bestaan het bestaan der Kerk als gebon-
den schijnt. En toch geen hunner, die de geheimvolle grens
overschrijdt, geen hunner, die Petrus\' regeringsjaren, Petrus\'
vijfentwintig jaren telt. Soms, ja dan schijnt het, óf de grens
zal worden bereikt, zal worden overschreden, — neen! onver-
biddelijk treedt de geheime macht tusschen beide — Pius VI,
Pius VII sterven, al leeft Petrus voort! Toen is daar geko-
men de man des lijdens, het kruis van het kruis! Hem,
hem boven allen is de tiaar wel de driedubbele lijdenskroon
geweest! Hem, hem meer dan anderen is met recht de bede
op de lippen gelegd: „Ik wensch ontbonden te worden en met
Christus te zijn!" Ontbonden te worden en met Christus te zijn!
Stond niet, van den eersten dag dezer regeering af tot op heden
toe de beul, dan gemaskerd, dan openlijk, gereed om de hand
aan dien Martelaar te slaan? Was niet ieder oogenblik van
dit leven een worsteling met den dood? Toch, voor dezen
valt de wet der geschiedenis weg; om het hoofd van dezen
fonkelt de kroon der Petrusjaren, de kroon door Christus als
des eersten Petrus bijzonder eigendom behoed! Dreunend vervolgt
de kring der eeuwen zijn wenteling; maar, als de zon op het woord
van Josue, zoo staat voor dezen de wenteling der eeuwen stil!
-ocr page 12-
8
Ecu oogwenk lang houdt de geweldige stortvloed der tijden zijn
strooiningcn in, om door hooger macht beheerscht het „Tu es
Petrus, gij zijt Petrus, gij zijt de Koning des tijds" te zingen,
meer nog om de belijdenis van Petrus te aanhooren: „Tu es Chri-
stus, Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God!"
O diepte, o wondere diepte der geheimen Gods! Stroom uit
voor onze oogen, drijf de stralen Uwer heerlijkheid op tot ze
zichtbaar worden voor ons! Christus, Petrus, Pius! O myste-
rie der geschiedenis, dat daar voelbaar en tastbaar zich voor
ons verheft; mysterie, zoo glanzend reeds in Uw uiterlijke ver-
schijning, geef ons de kern te zien, de alles met licht en leven
doortintelende kern! Geef ons oogen om te zien, geef ons
woorden om te spreken; laat het Alleluja der vreugde de fiere
belijdenis zijn der bewuste zegepraal!
Toen de tijd was vol geworden is de Christus gekomen, Hij
die den tijd geschapen had. De tijd! dat is het kort, maar
volle begrip van dit aardsche leven, dat is de zwakke profetie
der eeuwigheid. De tijd! dat is het vluchtige, het heden op-
komende, heden verdwijnende, de snelle wielende stroom, wiens
golven den blik ontmoeten en ontwijken, en die toch op de
bedding óf goudkorrelen laten óf kiezelsteen! Want de tijd
loopt uit op de eeuwigheid — niet met het vluchtige alleen is
het volledig begrip gegeven. — Deze tijd toch wordt beheerscht
door een onsterfelijke wet, de waarheid, door een onsterfe-
lijk doel, het leven — en deze twee binden de vliedende elemen-
ten des tijds te zamen tot den majestueuzen gang der geschie-
denis. — Toen de Christus dan is gekomen had de tijd zich
tegen zijn wet en zijn doel in waanzin verzet; de mensch-
-ocr page 13-
9
heid, die haar werkkring vindt in den tijd, was opgestaan tegen
God. In donderende woede stroomden de golven des tijds,
weg van het leven, heen naar het graf! Toen verscheen de
Christus en de godshand greep de bandelooze baren en dreef
ze terug in Zijn weg, liet ze gehoorzamen aan Zijn waarheid,
gaf hun het leven weer ten doel! „Ik ben de weg, de waarheid
en het leven" klonk het en de geschiedenis der menschheid er-
kende dat haar middelpunt gekomen was en boog neer voor
den monarch. „Ik ben de weg, de waarheid en het leven"
klonk het; maar de Christus ging heen van deze aarde; zijn
zichtbare verschijning verdween. Neen Hij bleef, Hij bleef in
Petrus, Petrus, aan wien Hij de eeuwige rots, Zijn rotsnatuur
had meegedeeld. Want het is immers waarheid, wat Tcrtul-
lianus zegt: aan den liefste Zijner leerlingen heeft het Christus
goed gedacht namen te geven Hem eigen, niet namen van vreemden
geborgd. Zoo ook is dan Petrus, door en in Christus, onze
weg, onze waarheid, ons leven; en komt daar niemand tot
den Vader tenzij door Christus, niemand komt tot Christus
tenzij door den Paus.
„Ik ben de weg, de waarheid en het leven!" Ziedaar het ko-
ningsgeheim van dezen dag! Weer is de geschiedenis, weer is de
tijd opgestaan tegen God. Christus\' wegen verlatend, Christus\' wet
verachtend, Christus\' doel miskennend meende hij te kunnen ver-
nielen, wat door Christus is aangebracht! Neen, neen, de weg,
de waarheid en het leven van Christus zijn ons openbaar geworden
in den Paus!
Hierover gedurende eenige oogenblikken:
I. Daar is wel geene vraag, die een meer menschelijk ge-
-ocr page 14-
10
voel uitdrukt, dan de vraag door den Apostel Thomas aan
Christus gesteld, de zoo diepzinnige en toch zoo begrijpelijke
vraag: „quomodo possumus viam scire? — Heere, hoe weten
wij den weg?" — Dat toch was de vraag van geheel de mensch-
heid, niet van éenen mensch. Veertig eeuwen lang had het
geslacht van Adam gezworven en gedwaald, dan door de
zandwoestijnen, dan langs de oeveren der zee; dan over steile
rotsen, dan langs bloemenrijke paden, altijd zwervende, altijd
dwalende, altijd zoekende, zoekende naar den weg. „Heere,
hoe weten wij den weg?" — Een afgrond van jammer en
ellende lag onder dat korte woord. Als de drager van het
onafgebroken door de menschheid te zingen „Heilig, heilig
zijt ge, o God!" als de Engel, die ieder oogenblik in gouden
schale aan den Koning de hymne zijner schepselen zou bren-
gen, zóo was de tijd geschapen. Och, de Engel des lichts
was geworden tot een Satan, die den Heere geen liederen
bracht, die slechts den wanhoopskreet des oproers vermocht
uit te stooten: „Wij dienen niet!" — Daar was geen weg meer
te vinden en terwijl de sterren de banen doorkringden, die de
eeuwige liefde trok, was de menschheid verre weggeslingerd uit
haar paden — dwalende steeds tot verder dwaling.
„Heere, hoe weten wij den weg?" Daar stond het antwoord,
het persoonlijk levend antwoord voor de oogen der wereld, de
Christus, die het uitsprak: „Ik ben de weg!" Als een persoon-
lijk levend antwoord stond Hij daar, Hij de godmensen, Hij
het ongeschapen woord, de eeuwige Zoon van den ongescha-
pen Vader, Kracht uit Kracht en Licht uit Licht, Hij de tweede
persoon der Heilige Drieeenheid, die uit den schoot der maagd
-ocr page 15-
II
had aangenomen de menschelijke natuur. Godmensen als Hij
was, Godmensen als Hij daar stond voor de oogen van den
Apostel, in het aanschijn der wereld, was Hij, de Christus,
persoonlijk de weg, dien de menschheid te volgen had. Zijn
optreden, zijn verschijning gaf het antwoord: alleen door God
komt de menschheid tot God. Daarom was Hij, God zelve,
op aarde gekomen, had de menschheid aangenomen en ze op
den Godsweg geplaatst. Vermag het de mensen, de aan stof
en zonde gekluisterde mensch, op te stijgen naar den hemel
en God te doen neerkomen op aard? Neen God daalt neder
en voert de menschheid ten hemel op.
Zoo staat daar dan de Christus in het geheim dier vcreeni-
ging van den goddelijken persoon met de menschelijke natuur
voor ons als de weg zelve, dien de menschheid te volgen heeft.
Maar Hij zou meer nog doen. Hij zou de menschheid door
Hem aangenomen reeds doen zetelen in de glorie der hemelen
aan des Vaders rechterhand. Dan echter hield de zichtbare
verschijning des Heeren op; was dan ook de weg weer verloren
uit der menschheid oog? Meent gij het? Neen de Christus was
geen voorbijgaande verschijning, neen de weg door Hem ge-
baand was geen toevallig lichtspoor op de duistere paden der
geschiedenis; neen Hij zou blijven in den tijd, Hij zou blijven,
vast, onherroepelijk, als de vaste weg, dien de tijd had te vol-
gen tot zijn strooming overging in de levensrust der eeuwig-
heid. Naar het voorbeeld van Zijn eigen leven, naar het model
van Zijn eigen bestaan, omgort Hij een mensch uit de men-
schen genomen met de gaven en krachten der goddelijke na-
tuur. Bij Hem, Christus, had de goddelijke persoon de men-
-ocr page 16-
12
schclijke natuur aangenomen, hier bij dezen werd de mcnschelijke
persoon met Gods kracht gezalfd. Dezen mensch — Simon Jona\'s
Zone — noemde Hij Petrus — Steenrots, — om te toonen hoe
het zwakke, het vergankelijke der menschheid had plaats ge-
maakt voor het vaste, het onwankelbare, het eeuwige Gods. Dien
Petrus heeft Hij gezegd: „Weid mijne lammeren, weid mijne
schapen!" dat is — wees gij de weg, de zichtbare weg der mensch-
hcid nu ik ten hemel ga!" Hun, die de lammeren zijn en de
schapen van Christus, der geheele kudde des Heeren is hij, Petrus,
de Paus, leidsman en hoeder, Koning en Herder te gelijk.
Daar loopt door de menschelijke geschiedenis van dat oogen-
blik af slechts een weg,\' de weg des Pausen! al het andere
zijn de paden des doods.
Wonder, wonder door Gods almacht en wijsheid gewrocht!
Die Simon Jona\'s Zone, — och waar hij optreedt als bij-
zonder persoon is hij de mensch, de zwakke, die dolen en
dwalen kan — maar aanschouwt den Petrus, den Stedehou
der van Christus — hij is de Weg, de Koningsweg dergeschie-
denis!
En dat alles is, meer dan ooit, openbaar geworden voor ons!
Wat al wegen, wat al paden heeft de wereld voor onze oogen
afgelegd! Hier met de matheid der uitputting, daar met de
razernij der koorts! Hier met de trotschheid der opbruisende
jongelings-kracht, ginds met den slependen gang van den grijs-
aard voor zijn tijd! Wat al wegen, wat al paden, alle buiten God
om, alle tegen God in! Vermanend en smeekend, dreigend en wee-
nend, roepende als een roepende in de woestijn stond daar
Petrus, de Weg door Christus gebaand! Maar hoon en smaad
-ocr page 17-
V *
en laster en onteering was het antwoord, een antwoord, dat
zich vertolkte in het steeds luider en luider jubelen, dat de
Paus, de Paus verdwijnen zou. Zijn weg, gij hoordet het, was
afgelegd, zijn weg was gesloten, gesloten als een dergelijke
weg moest gesloten worden door een stil, een zwijgend neer-
dalen in het graf. Ziet gij het? Open gaan de afgronden,
die de wegen der wereld zijn, open gaan de diepten, die de
dwazen en vcrmetelen verslinden; waar zijn uw wegen, mensch-
heid zonder God!"
Hoort, van de hoogten , uit de laagten, in triomfzang en
in weeklacht dreunt de psalm der verheerlijking den retrus-
Pius toe: Bij U zijn de wegen des Heeren, daar is geen weg
zonder God!
En de kruisbanier des Pausen wappert van licht omspeeld,
en op heur banen schittert de leuze: „Christus via, Christus is
de weg!"
II. Voorbij gaan de dagen, voorbij gaan de jaren, onherroepe-
lijk verdwijnen de eeuwen, wat van den tijd is, verdwijnt met
den tijd, alleen de waarheid blijft. De daden des menschen
snellen voorbij, soms sterft de heugenis weg, voor nog de
dader gestorven is — en toch blijft daar iets van iedere daad
bestaan, toch blijft daar een spoor zichtbaar, een niet uit te
wisschen, een niet weg te delven spoor. Dat wat overblijft,
gij weet het — is de zedelijke beteekenis der daad, is haar
overeenstemming met de waarheid. Want eeuwig als de waar-
heid zelve is, zoo deelt zij ook de eeuwigheid mede aan wat
bij haar bestaan en beteekenis heeft gezocht. In duizende
brokken moge de wisselende de ongestadige vorm der men-
-ocr page 18-
14
schenrlaad uiteenspatten, de waarheid, in recht en in weten-
schap — zij blijft.
Maar waarheid, waarheid, — hoe lang heeft de wereld ge-
wroet en gedolven naar een enkele korrel van die gouderts,
die waarheid heet ? — Hoelang en hoe vruchteloos ? Schatten
bij schatten had de wetenschap opeen gestapeld, zoo waande
zij; „nu zijn we rijk, mijne ziel, laat ons gaan rusten en gc-
nieten", zoo sprak zij, en de dood kwam, de koude werkc-
lijkheid; de schatten van kennen en weten door de mensch-
heid alleen vergaderd, wat waren ze anders dan stof? Gij
kondt daar vinden al de zonden, al de dwaasheden der mensch-
heid tot begrippen omgeslagen, met het merk der waarheid
gestempeld; alsof de afdruk alleen der koninklijke beel-
tenis het valsche metaal tot echte goudmunt ver-
mocht te slaan. Gij kondt daar vinden enkele stukjens der
waarheid, onder veel stof bedolven — maar de waarheid was
daar niet!
Christenen, wat spreken wij van \'t verleden, waar de storm
der logen verdelgend en verpletterend, verzengend en verterend
om ons loeit? Waar toch is de waarheid onzer dagen? Met
reuzenschreden, gij kent dat zegelied, met reuzenschreden
gaat de wetenschap vooruit, de hemel heeft geen hoogten, de
aarde geen diepten waarin haar blik niet gedrongen is; vrij
gaat zij rond, vrij als God zelve, en vrijheid brengt ze, vrij-
heid voor allen en overal. Ziet om u, hoort toe, wat stemmen
daar opgaan, wat verschijningen daar rondwaren! Daar hebt
gij den zoon, die het geloof zijner moeder in hart en hoofd
heeft geworgd; — dat noemt hij zegepraal! Daar gaat de va-
-ocr page 19-
\'S
der, die zijn kind moedwillig de godsgave onthoudt, de gods-
gave des geloofs, kostbaarder dan dit aardsche bestaan. Daar
hebt gij grooten en kleinen, vorsten en volkeren, stammen en
talen, één geest- en hartelooze kudde, de vaandels dragend
der logen en zingende en joelende om het gouden kalf, dat
waarheid heet, dat hartstocht en dwaling is.
Maar weg, gij beelden van den nacht, weg, gij heermachten
der duisternis! Weg voor de Koningsscharen des lichts, die
daar naderen dragende de woorden der waarheid voor den
Koning der Waarheid uit! Och ons aardsche weten, \'t is kort
en gebrekkig, in deelen verstrooid, niet omvattend het geheel ;
hier nadert hij, die de plaats bekleedt van Hem, die het kon,
die het moest uitspreken: „de Waarheid ben ik!" Wees ons
gegroet gij onsterfelijke Petrus, wiens belijdenis de eeuwen door-
klinkt; ieder woord, dat den Christus belijdt is een echo van
uw Koningswoord! Gij hebt het gezegd en wij herhalen \'t: de
Christus is de Koning, de Zoon van den levenden God! Wij
hebben ze gehoord uw stem, uw Koningsstem; wij hebben ze
gehoord, hoe ze iederen vorm der dwaling verbrekend, de
waarheid altijd en overal\' glanzen deed! Wij hebben ugezien,
gij groote Zaaier, die de wereld met de graankorrels der eeu-
wige beginselen bevrucht. Wij hebben u gezien gij onsterfelijke
Strijder, die daar staat op de tinnen met den blik naar het
oosten gericht, altijd voorspellende den dag, altijd begroetende
de Zon! O de stralen dier zonne, ze stralen ons terug van
uw aanschijn, wij vangen ze op in hart en geest, in kracht
en leven, als de stralen der eeuwige Waarheid wier zichtbare
zetel op aarde gij zijt, gij Paus Pius de Negende — alleen!
-ocr page 20-
III. Dat was een meer dan koninklijk, dat was een god-
delijk woord, het woord door Christus op den vooravond van
zijn lijden gesproken: „Ego sum Vita, het leven ben Ik". De
verrader loerde, de dienaren van Hoogepriesters en Farizeöi
gordden de wapenen aan, de uitspraak was bepaald, de plaats
der straf was bepaald, de wijze der straf bepaald, de dood,
de dood was bepaald: „Ego sum Vita, het leven ben Ik!" Dat
is liet eerste en laatste woord van geheel de wonderbare verschijning
van Christus, de grondtoon der geschiedenis in Hem voltooid
of van Hem uitgegaan. De tijden, die \'s Heeren verschijning
voorafgingen, zij vonden hun leven in het verwachten, in het
voorspellen van Hem, die daar komen zou. Hij, de God die
de menschelijke natuur aannam , Hij, de oneindigheid in het
eindige kleed, Hij was en is en blijft liet leven van wereld en
menschheid, Hij het hoogste, het meest persoonlijke leven,
Hij de eeuwige God. Dien God had de wereld gemist, naar
dien God had de menschheid uitgezien, smachtend en lijdend,
gebukt als Zij ging onder de ijzeren roede des doods. Hij
kwam, de Onvolprezene, en aan den tijd gaf hij zich zelven
ten weg, zich zelven tot waarheid, en om alles te bekronen en
te voltooien, zich zelven tot leven ook. Ja wij leven, wij leven
omdat Christus het leven, met ons is; wij lijden en strijden,
wij werken en streven, wij leven en sterven om te leven door
Hem die het leven is.
„Heere, spraken eenmaal de Apostelen, Heere tot wien zul-
len wij gaan; gij alleen hebt de woorden des levens!" Wij
herhalen dat woord, wij herhalen het, maar richten ons tot
Petrus: Tot wien zullen wij gaan; gij hebt de woorden des
-ocr page 21-
17
levens! De stem van Petrus, zegt de h. Leo de Groote, de
stem van Petrus is de stem des levens; haar weerhouden geen
poorten der helle, haar binden geen boeien des doods. De
stem van Petrus trekt haar belijders op naar de hemelen, slin-
gert wie haar ontkennen in de diepten der hel. Sleuteldrager
van het rijk des levens is deze Petrus, Sleuteldrager voor haar,
die in de plaats der Synagoge getreden, de echte Bruid is van
God. Hij, die gezegd heeft: „Ik ben de levende in de eeuwen
der eeuwen, ik heb de sleutelen van dood en hel," Hij heeft
die sleutels, de teekenen der goddelijke levensmacht in de han-
den van Petrus gelegd. Wat Christus is door Zijn wezen, wat
Christus is door Zijn godheid, dat doet Hij Petrus zijn door Zijne
genade, door Zijne kracht: de Koning des levens, de Koning
in eeuwigheid!
Wee u, wee u, gij tijden, die den Koning des levens ver-
werpt, wegstoot uit uwen kring. Wee u, driewerf wee! Hoe
eenzaam zit de Vorstinne der wereld, eenzamer clan wie alleen
is in de woestijn. Vertrapt door de kinderen, die zij zoogde, ge-
hoond, verwoest door het volk, dat zij heeft lief gehad. Woest
en ledig zijn haar straten, woest en ledig zijn haar praalge-
bouwen, nu de huizingen van ellende en puin! De puinen
zelve zijn in puin gevallen, — Wee u, wee u, gij tijden, die
den Koning des levens verwerpt!
Ziet Christenen, ziet, hoe de dood rondom ons heerscht!
Of was het vlammenschrift ook u onverstaanbaar, het vlam-
menschrift waarin de Eeuwige schreef, dat er geen midden is
tusschen de Zon en den brandfakkel; het leven en den dood!
Neen, Gode zij lof, neen, wij kennen, wij begroeten Hem, die
-ocr page 22-
iS
het leven geeft, die het leven is! Wij kennen den Paus , den
Paus, den gezant van Hem, die daar leeft in de eettwen der
eeuwen, die het leven maakt! Wees ons gegroet, gij onsterfelijke
Koning, die reeds in uw aardsche verschijning de triomfen
der onsterfelijkheid viert! Wees ons gegroet, gij Steenrots in
de woestijn, waarop niet Moses, maar Christus heeft geslagen,
die eeuwen en eeuwen door de wateren des levens vergiet!
Wees ons gegroet, gij onwankelbare Hoeksteen, die in stormen
en orkanen het Godsgebouw der eenige heils- der eenige levens-
orde draagt!
God zag het aan, God liet het toe, dat de wereld haar
eigen levensbronnen zocht! De Eeuwige hoorde \'t aan hoe de
menschheid zong en jubelde van een leven buiten, van een
leven zonder Hem! Welnu zij hebben geleefd en zijn gestor-
ven en de Koning des levens staat en leeft!
„Confidite ego vici mundum!" Haec locutus est Jesus et
sublevatis oculis in caelum dixit: „Pater, venit hora, clarifica
Filium tuum ut Filius tuus clarificet Te."
„Vertrouwt ik heb de wereld overwonnen!" Zoo heeft Jesus
gesproken en de oogen opheffend ten hemel zeide hij: „Vader,
de ure is gekomen, verheerlijk Uw Zoon, opdat Uw Zoon U
verheerlijke."
Zoo heeft Jezus gesproken, met het lijden en den dood des
kruises in \'t aangezicht. „Vader verheerlijk Uw Zoon!" Maak
der wereld openbaar, wie ik ben, de weg, de waarheid en het
leven! En de Vader heeft die bede verhoord. Hij heeft
naast den Zoon een man gesteld, van wiens lippen de belij-
-ocr page 23-
\'9
denis niet kan worden weggenomen, de belijdenis, de openbaring
dat de Christus is de Zoon van den levenden God. Hoog,
hoog boven den bruisenden golfslag des tijds, klinkt dat
Petrus-woord, altijd een belijdenis, soms een verheerlijking!
Soms een verheerlijking! Dat aanschouwen wij, wij die in
Petrus de Christusmacht huldigen, wij die den triomf van den
Christus aanschouwen in den triomf van den Paus!
De triomf van Christus in den triomf van den Paus!
Luistert, luistert, —daar klinkt het Koningslied! Zacht nadert het,
lispelend, fluisterend schier van toon; maar het klimt, het
klimt, de koren zwellen , breeder, breeder slaat het lofgezang —
het wordt het lied van volkeren en talen, het lied der werelden,
het lied van de eeuwen! Luistert, luistert :
„Te Petrum laudamus, Te Regeni confitemur!"
U Petrus loven wij, U den Koning belijden wij !
Geheel de aarde vereert U, den Vader des geloofs !
U zingen alle volkeren, U alle talen,
U de machten der wereld, U de machten der hemelen toe:
Koning, Koning, Koning zijt gij Petrus, Stedehouder var»
den menschgeworden God!
Vol zijnde hemelen en de aarde van het woord Uwer belijdenis f
Bij U is de glorie van het koor der Apostelen,
Bij U de wijsheid van de rij der Profeten ,
Bij U de moed en het geloof van het heir der Martelaren!
Over geheel de wereld belijdt U de heilige Kerk:
Den onfeilbaren Spreker in den naam des Vaders,
Den waarachtigen plaatsbekleeder van den waarachtigen en
éenigen Zoon,
-ocr page 24-
.20
Den drager van den Trooster, den heiligen Geest!
U , o Petrus, zij glorie, glorie en zegepraal!
Zoo klinkt heden het lied der wereld. Maar luistert, luistert
nog! Daar klinkt een andere stem, een stem schooner en vol-
Ier , rijker en machtiger dan de reuzenstem der wereld zelf. En
het wordt alles stil, bij het hooren dier stem — met ingehouden
adem luistert de wereld; de Engel des Tijds vouwt de breede
wieken toe en luistert; stil is het, stil.
En daar klinkt de stem van Petrus van Pius den Negende:
„Te Deum laudamus, Te Dominum confitemur!"
Aan de voeten van Christus legt de Spreker van Christus
Zijn roem en eere neder:
U o God loven wij, U den Heer belijden wij!
Tu rex gloriae Christe.
De Koning der glorie, o Christus, zijt Gij!
En nu, ontplooit weer uwe wieken gij eeuwen, en herneemt
uwen dreunenden weg en draagt het rond door de sferen, het lied
van Pius:
Tu rex gloriae Christe,
De Koning der glorie, o Christus , zijt Gij ! Amen. Alleluja!