-ocr page 1-
-ocr page 2-
m^ \\13>$Ó>
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
HERINNERINGEN
UOOR
Mr. t. VAN LENNEP
»
VIJFDE DRUK.
LEIDEN,
A. W. SIJTHOFF.
u
-ocr page 6-
*
-ocr page 7-
-ocr page 8-
-ocr page 9-
WORSTELSTRIJD MET SPANJE.
-ocr page 10-
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000030571370B
3057 137 O
-ocr page 11-
57
HERINNERINGEN
WORSTELSTRIJD MET SPANJE,
Mr. J. VAN LENNEP.
BIBLIOTHEEK OER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
VIJPDB DRUK.
|ï^i ar.,
6 a^: ft
—**<*-
^1
TEL
E1DEN, BIJ A. W. SI.
ITHOFF
-ocr page 12-
-ocr page 13-
TNHOÜD.
8l.dc.
1.   Het geslacht \'van Nassau. 1...................     t.
2.   Het geslacht van Nassau. II...................     2.
3.   Keizer Karel de Vijfde.....................     3.
4.   Willem van Oranje, de gunsteling van Keizer Karel.........     5.
5.   Maximiliaan van Buren.....................     6.
il.  Karel V doet afstand van de Nederlanden. I............     8.
7.   Karel V doet afstand van de Nederlanden. II............9.
8.   De Prins van Oranje als gemachtigde van Spanje in Frankrijk .... 10.
9.   Filips II en de Staten............•........12.
10.   Karakterschets van Filips II...................   13.
11.   Vertrek van Koning Filips uit de Nederlanden...........   15.
12.   De Kardinaal van Granvelle...................   16.
13.   De Landvoogdes Margareta...................    18.
14.   Vertrek der Spaansche soldaten. — Oranjes tweede huwelijk.....   19.
15.   Oranje en Granvelle.....................   21.
16.   Granvelles vertrek uit de Nederlanden..............   22.
17.   Egmonds zending naar Spanje..................   23.
18.   Toenemende ontevredenheid. — Het Verbond der Edelen.......   24-
19.   Handelingen der verbondene Edelen. 1...............   26-
20.   Handelingen der verbondene Edelen. II..............   27.
21.   Prediking in het open veld. — Eerste ongeregeldheden.......   28.
22.   Beeldestorm.........................   30-
23.   Oranjes pogingen tot herstel der rust. — Gevecht by Austruweel . . .   31.
24.   Oranje wijkt uit........................   32.
25.   De Hertog van Alva .....................   34-
26.   Alva in de Nederlanden. — Gevangenneming van Egmoud en Hoorne .   "">.
27.   De Raad van Beroerten.....................   36.
28.  Oranjes krijgstoerusting en eerste ondernemingen..........   37.
C9.  Graaf Lodewijks overwinning by Heiligerlee............   39-
30.   De Graven van Egmond en Hoorne onthoofd...........   40-
31.   Nederlaag by Jemgum.....................   41.
32.   Overtocht van \'s Prinsen leger over de Maas...........   43.
33.   Oranjes leger afgedankt. — Alvaas standbeeld...........   44.
34.   De Watergeuzen........................   45.
35.   Nieuwe belastingen door Alva uitgeschreven............   46.
36.   Den Briel ingenomen, Bergen verrast en meer andere steden voor Oranje
gewonnen...........................
   48.
-ocr page 14-
INHOUD.
BUdc.
37.   De Hertog van Medina Celi. — FMips van Marnix.........     49.
38.   Mislukking van \'s Prinsen tweeden veldtocht, in de zuidelijke Nederlanden.     50.
39.  Bergen voorden Prins verloren. — De Prins van Oranje in INoordholland .     51.
40.   Moord te Naarden. — Gelukkige verlossing der Enkhuizer schepen voor
Amsterdam.........................
     53.
41.  Beleg van Haarlem . . •...................    54.
42.   Mislukte belegering van Alkmaar................     56.
43.   Scheepsstrijd op de Zuiderzee.................    57.
54. Alvaas vertrek. — Bequezens. — Pogingen tot ontzet van Middelburg . . .    58.
45.  Zeeslag by Reimerswaal....................     60.
46.  Slag op de Mookerheide. — Dood van Graaf Lodewijk.......     61.
47.   Belegering van Leiden.....................     63.
48.   Leiden\'s ontzet. 1......................     64.
49.   Leiden\'s ontzet. II......................     66.
50.   De opperste macht aan Oranje opgedragen. —\'s Prinsen derde huwelijk.    67.
51.   De tocht der Spanjaarts naar Duiveland en Schouwen. — Opdracht der
regeering aan Engeland, daarna aan Frankrijk...........
     68.
52.   Dood van Requezens. — Muitery van \'t Spaansche krijgsvolk ....     70.
53.  Spaansche furie. — Pacilikatie van Gent.............     71.
54.  De Unie van Brussel. — Het eeuwig Edikt............     73.
55.   Reis van den Prins door Holland. —• Vertrek van Don Juan ....     74.
56.  Aartshertog Matlhias. — Mislukte aanslag op Amsterdam. — Alexander
Farneze, Prins van Parma..................
     76.
57.  Wapenfeiten van Parma. — Overgang van Amsterdam.......    77.
58.  De Hertog van Anjou. — Joan Kazimier.............     79.
59.   Unie van Utrecht. — Beleg van Maastricht............     80.
60.  Toestand der Nederlanden in 1579...............     82.
61.  Afval van Rennenberg. — Vertrek van Graaf Jan.........     83.
62.  Beleg van Groningen en Steenwijk. — Dood van Rennenberg ....     85.
63.  Oranje door Koning Filips vogelvrij verklaard...........     86.
64.   Aankomst van den Hertog van Anjou..............     87.
65.   Moord-aanslag op den Prins van Oranje.............     89.
66.  Oranjes herstelling......................     90.
67.   Dood van Charlotte van Bourbon. — Samenzwering tegen Oranje en
Anjou. — Vermeestering van Steenwijk.............
     92.
68.  Ontevredenheid van Anjou...................     93.
69.  De Fransche furie......................     94.
70.  Verdrag met Anjou. — Inwendige twisten............     96.
71.   Vierde huwelijk van Oranje. — Afval van Graaf Willem van den
Berg. —• Dood van Ymbizc......•.....•......
     97.
72.   Frederik Hendrik geboren...................     98.
73.   De Prins van Oranje vermoord.................   100.
74.   Ballhazar Geeraarts gevonnist.................   101.
75.   Hesluit...........................   102.
-ocr page 15-
1. HET GESLACHT VAN NASSAU.
I.
Gy hebt zeker wel eens hooren spreken van Willem van Nassau,
Prins van Oranje, meer gewoonlijk Willem de Eerste genoemd ? Maar
indien men u afvroeg, hoe hy aan die namen kwam, uit welk geslacht
hy eigenlijk sproot, en uit welke oorzaak zijn betrekking tot de Neder-
landen ontstond, zoudt gy dan op al die vragen een voldoend antwoord
kunnen geven? Ik ben er niet zeker van, en daarom acht ik u geen
ondienst te doen, wanneer ik, eer wy verder gaan, eens poge, u zulks
helder uiteen te zetten.
Het geslacht van Nassau was een der oudste en aanzienlijkste van
Duitschland. Het had, in de dertiende eeuw, in Adolf van Nassau aan
het Rijk een Keizer, en, volgends sommigen, vroeger nog, aan Gelre
zijn eerste Graven geschonken. Sinds 1511 had het zich, door het hu-
welijk van Otto I, Graaf van Nassau, met de Erfdochter van Vianden
(een plaats in \'t Luxemburgsche) ook in de Nederlanden aanzienlijke
bezittingen verworven. Ottoos kleinzoon, Engelbrecht, was de eerste
Graaf van Nassau, die zich, in \'t begin der vijftiende eeuw, hier te lande
nederzette, en wel te Breda, \'t welk aan zijn vrouw, Johanna van Po-
lanen, toebehoorde. Hun zoon Jan, Drossaart van Brabant onder Hertog
Karel den Stoute, trouwde met Maria, dochter van den Graaf van Loon
en Heinsberg, en stierf te Dillenburg in \'t jaar 1475. Aan zijn oudsten
zoon Engelbrecht liet hy al zijn goederen na, aan den linker Rijnoever
en in Holland gelegen. Deze Engelbrecht stond in hooge gunst by Karel
den Stoute, die hem tot ridder van \'t Gulden Vlies verhief, en wien hy
trouwhartig in den oorlog diende. Toen de Hertog by Nancy sneuvelde,
werd ook Graaf Engelbrecht gevangen; doch de stad Breda, gehecht
aan haren heer, beyverde zich, om door het doen van voorschotten het
ï
-ocr page 16-
2                                         HET OESLAOHT VAN NASSAU.
losgeld voor hem te helpen betalen. Niet minder getrouw betoonde zich
Engelbrecht later jegends Maximiliaan (den echtgenoot van Gravin
Maria), die hem in 1479 het winnen van don slag by Guinegate ver-
schuldigd was, en wien hy ook als onderhandelaar gewichtige diensten
bewees. Engelbrecht werd achtereenvolgends door gemelden Vorst tot
Stadhouder van Luxemburg, Burggraaf van Limburg, Stadhouder van
Vlaanderen, van Artois en van Holland, en — door Mariaas zoon, Filips
den Schoone — tot Landvoogd over al de Nederlanden aangesteld. Doch
kort hierna, en wel in 1504, overleed hy. Een prachtige graftombe,
naar de teekening van den beroemden Italiaanschen beeldhouwer
Michel Angelo vervaardigd, werd hem en zijn vrouw, Limburg van
Baden, opgericht, en maakt nog het hoofdcieraad uit der Groote Kerk
te Breda.
De zinspreuk of devys van Engelbrecht was:
Ce sera mot, Nassau.
Dat zal ik, Nassau, zijn.
2. HET GESLACHT VAN NASSAU.
II.
Daar Engelbrecht kinderloos overleden was, vervielen zijn uitge-
strekte bezittingen aan zijn eenigen broeder Johan van Nassau. Deze
was gehuwd met Elizabeth, dochter van den Landgraaf van Hessen,
by welke vrouw hy twee zonen verkreeg, Hendrik en Willem.
Hendrik, de oudste, bokwam, na zijns vaders dood, tot zijn aandeel
de goederen en Heerlijkheden, welke zijn oom Engelbrecht bezeten
had. Niet minder dan deze was hy hier te lande in aanzien: hy was —
als deze — Ridder der orde van \'t Gulden Vlies; voorts Stadhouder
van Holland, Zeeland en Friesland, en het hoofd van belangrijke Ge-
zantschappen. Ja, het was voornamelijk door zijnen invloed, dat Karel
van Oostenrijk (Karel V) tot Keizer van Duitschland verkozen werd.
Zijn echtgenoote, Claude van Chalon, baarde hem een zoon, Reinier
(of Renatus) genoemd. Nu had deze Claude een eenigen broeder, Fili-
bert van Chalon, Prins van Oranje. Djze was kinderloos en, zijn goe-
deren niet in vreemde handen willende laten vervallen, nam hy den
jongen Renatus tot zoon aan, onder voorwaarde, dat deze zijn naam
-ocr page 17-
HET GESLACHT VAN NASSAU.                                    3
zuil voeren, die dan ook ten gevolge daarvan by de geschiedschrijvers
bekend staat als Renatus van Chalon, Prins van Oranje.
In 1538 overleed Hendrik van Nassau, en kwamen dus ook de be-
zittingen van dezen aan zijn eenigen zoon Renatus. Niet minder dan
zijn vader en zijn oom Engelbrecht was hy in aanzien by den Keizer.
Ook hy werd tot Stadhouder aangesteld van Holland, Zeeland en Fries-
land, alsmede van Utrecht. Hij hield zijn verblijf te \'s Gravenhage, doch
verliet dit menigwerf, als de Keizer zijn dienst in den krijg behoefde.
Zoo wist hy in 1542 Luxemburg, \'t welk door den Hertog van Orleans
aan \'t hoofd der Fransche benden veroverd was, in ongemeen korten
tijd, weder voor zijn meester te winnen. Tegen Danemarken en Frank-
rijk, die een vijandigen toeleg hadden gesmeed op Holland en Zee-
land, gaf hy met goed gevolg kaperbrieven uit en voerde een wakkeren
strijd tegen den geduchten Gelderschen veldheer Maarten van Ros-
sem, toen deze in Brabant stroopte en Antwerpen bedreigde. Nadat
de macht der Gelderschen bedwongen was, en hun laatste Hertog zijn
kroon aan Karel V had afgestaan, werd ook het Stadhouderschap over
dat Hertogdom aan Renatus opgedragen. Dan in \'t midden van die
schitterende loopbaan zag hy zich onvoorziens gestuit. By het beleg
van St. Dizier in Champagne, trof hem, in \'s Keizers nabijheid strij-
dende, een stuk hout of steen, \'t welk van een huis afvloog, waar een
kanonskogel ingeslagen was: en zulks met het noodlottig gevolg, dat
hy den dag daaraan (1544) op den bloeienden leeftijd van twee en
dertig jaren overleed. Ook hy had by zijn vrouw, Anna van Lotha-
ringen, geen kinderen verwekt: en zoo trad, ingevolge zijn uiterste
wil, als zijn erfgenaam op zijn volle neef, de oudste zoon van Graaf
Willem van Nassau (straks genoemd), als zijn vader Willem geheeten.
3. KEIZER KAREL DE VIJFDE.
Ten gevolge van huwelijk, erfenis, overeenkomst of krijg, waren de
Nederlandsche Gewesten, op weinige uitzonderingen na, aan het Huis
van Bourgondiën gekomen. Maria, de erfdochter uit dat machtige Huis,
bracht, door haren echt met den Aartshertog Maximiliaan van Oosten-
rijk, de teugels van het bewind in handen van dezen Vorst, die ze on-
verschrokken wist te voeren, niet alleen gedurende haar kortstondig
leven, maar ook zoo lang de minderjarigheid duurde van zijn zoon Fi-
üps den Schoone.
-ocr page 18-
4
KEIZER KAREL DE VIJFDE.
Deze laatste, in den echt getreden met Johanna, Erfdochter van Kas-
tiliën en Arragon, zag zich door dit huwelijk de kroon toevallen van
het machtige Spanje, \'t welk, nog byna uitsluitend in \'t bezit der rijke
schatten van het pas ontdekte Amerika, alle overige Rijken in aanzien
en vermogen overtrof. Maar, Nederlander van geboorte, aan zijn land
en zijn vrienden gehecht, had hy zich, by zijn vertrek naar Spanje, om-
ringd van Nederlanders, die, reeds by zijn leven, maar vooral na zijn
spoedig gevolgden dood, en gedurende de minderjarigheid van zijn zoon
Karel, zich daar te lande overmoedig gedroegen en aan de Spaansche
Grooten, zoowel als aan het Spaansche volk, menige stof tot klacht ga-
ven, waardoor de kiem reeds toen gelegd werd van een haat, die een-
maal vreeselijk uit zoü barsten.
Schitterender vooruitzichten dan die zich voor den jeugdigen Karel
opdeden, hadden sedert Karel den Groote geen vorst gestreeld: en luis-
terrijk werden zy vervuld. Door zijn geboorte Koning van Spanje, Na-
pels en Siciliën, Aartshertog van Oostenrijk, Hertog van Bourgondiën,
Heer van bijna al de Nederlanden en beheerscher der Nieuwe Waereld,
zag hij zich, onder den naam van Karel V, tot Keizer van Duitschland
verhelfen en wist eerlang — behalve over menige andere elders gele-
gen gewesten en steden — zich de heerschappy over Gelre en het
Sticht te verwerven: zoodat al de Nederlanden hem onderworpen waren.
Wel maakten deze niet dan een klein deel uit van zijn machtig gebied:
maar, behalve dat dit kleine deel in welvaart en vermogen, door han-
del en nijverheid verkregen, vele meer uitgestrekte bezittingen overtrof,
zoo was Karel te Gent geboren en had zijn landgenooten lief. Talrijk
waren de weldaden, welke hy hun bewees, en heilzaam de instellingen,
onder zijn bestuur hier te lande tot stand gebracht. Grooter nog hadden
die kunnen zijn, had hy niet steeds te kampen gehad tegen de klein-
geestigheid der besturen, zoo van gewesten als van steden, polders,
dijken enz., die ook de nuttigste verandering tegenwerkten, wanneer
die hun in \'t minste strijdig scheen met de vroeger hun verleende,
vaak zeer betwistbare privilegiën. Nochthands, men was hem, als land-
genoot, genegen, en men had eerbied voor de schitterende bekwaam-
heden, welke hy als krijgs- en staatsman ontwikkelde. Dit bleek daar-
uit, dat men hier te lande, ware het dan al kibbelende en morrende,
toch zonder bepaalden tegenstand, gedurende zijne regeering, hem een
som opbracht van niet minder dan veertig millioen gulden, en dat in
een tijd toen het geld vrij wat schaarscher was en wat meer waarde
had dan thands.
Dan, gedroeg hy zich tegen de Nederlanders in \'t algemeen als een
welwillend en zachtmoedig vorst, niet alzoo jegends hen, die de leer
omhelsden, door Luther en diens volgelingen nu onlangs in Duitschland
-ocr page 19-
KEIZER KAREL DE VIJFDE.                                           5
gepredikt. Streng waren de plakkaten, op zijn bevel tegen de voorstan-
ders der Kerkhervorming uitgevaardigd, en niet minder streng werden
zy ten uitvoer gelegd. Ten bewijze hiervan zij het genoeg te zeggen,
dat onder zijne regeering niet minder dan vijftig duizend uenschen,
ter oorzake van de godsdienst, hun leven verloren. Maar vervolging
om \'t geloof, zoo zy gruwzaam is, is tevens onstaatkundig, en ook hier
werd het bloed der martelaren het zaad der Hervormde Kerk.
4. WILLEM VAN ORANJE, DE GUNSTELING VAN
KEIZER KAREL.
Onder hen, die de Hervormde godsdienst aannamen, behoorde ook
Willem, Graaf van Nassau-Dillenburg, jonger broeder van den vroeger
vermelden Hendrik van Nassau. Deze Vorst trad tweemalen in den
echt, de eerste reize met Walburg, dochter van Jan, Graaf van Egmond,
die hem twee dochters schonk: de tweede reize met Juliana, Gravinne
van Stolberg. Bij deze verwekte hy vijf zonen: Willem, Jan, Lodewijk,
Adolf en Hendrik, en zes dochters: Maria, Anna, Izabella, Katharina,
Juliana en Magdalena.
Hoewel Graaf Willem den bynaam droeg van „de Rijke," was hy
echter verre van dien te verdienen: en de vooruitzichten zelfs van zgn
oudsten zoon zouden dan ook niet bijzonder schitterende geweest zijn,
ware aan dezen de erfenis van Renatus van Chalon niet toegevallen.
Intusschen ging het bekomen dier erfenis in den aanvang met niet wei-
nig zwarigheden vergezeld. De Koning van Frankrijk, tegen wien Re-
natus krijg gevoerd had, matigde zich na diens dood het Prinsdom van
Oranje aan, terwijl ook het Hertogelijke Huis van Longueville daar aan-
spraken op gelden deed. Wel werden deze bezwaren uit den weg ge-
ruimd, toen de vrede met Frankrijk gesloten en de soevereiniteit over
Oranje daarby aan den jongen Graaf Willem verzekerd werd; — maar
nu rezen er weder nieuwe op, van een anderen aard. De Geheime Raad
van Karel V beweerde namelijk, dat Willem van Nassau, als zoon van
een Protestant, alzoo van een ketter, geen erfenis aanvaarden mocht.
Dan ook deze tegenstand werd te niet gedaan, door de voorspraak van
Nikolaas Perrenot, \'s Keizers kanselier, — en zoo kwam eindelijk, hoe-
wel niet dan na het sluiten van den vrede van Cateau-Cambresis (1559),
de Prins in \'t volkomen bezit zijner goederen.
Intusschen schynt aan de gunst, door Keizer Karel V, tegen het
-ocr page 20-
6          WILLEM VAN ORANJE, DE GUNSTELING VAN KEIZER KAREL.
advies van zijn Geheimen Raad aan, den jongen Prins betoond, de voor-
waarde gehecht te zijn geweest, dat hy zijn vader niet in \'t stuk der leer
zoü navolgen, maar in die der Roomsche Kerk worden opgeleid. Om
hiervan zeker te zijn, verklaarde de Keizer, dat hy zich zelf belasten
zoü met de opvoeding des elfjarigen knaaps. Hy liet dezen naar Brussel
koinen en gaf hem over aan de zorg zijnor zuster, Maria van Oostenrijk,
Koningin-weduwe van Hongaryen en Landvoogdes der Nederlanden.
Deze Vorstin, ofschoon het Katholiek geloof toegedaan, was wijs en ge-
matigd, en een vyandin van alle vervolging om \'t geloof, zoodat de in-
drukken, onder hare leiding ontvangen, niet dan gunstig op den jongen
Prins konden werken. Tot jongeling opgewassen, werd deze nu aan het
hof des Keizers, onder diens oog, ja door hcmzelven in de gronden van
het staatsbestuur onderwezen: en zoo snel waren daarby zijn vorde-
ringen, dat hy, reeds op twintigjarigen leeftijd, zich van \'s Vorsten
leerling tot \'s Vorsten raadsman verheven zag. Hem by uitzondering
werd het voorrecht vergund, om, wanneer de Keizer met vreemde vor-
sten of gezanten byeenkomsten hield, en alle andere edellieden de ka-
mer verlaten moesten, de beraadslagingen by te wonen. Byzonder
schepte Karel behagen in \'t ijzervaste geheugen van den Prins, die hem
dan ook telkens ten vraagbaak strekte, als hy zich iets wilde herinneren.
Op deze wijze reeds zoo jong in staatsgeheimen ingewijd, moest Willem
van Oranje al vroeg, zoo uit plicht als uit belang, de kunst leeren van
te zwijgen: en zoo zeer wist hy die kunst zich eigen te maken, dat hem
later by uitnemendheid de naam geschonken werd van „Zwijger."
Beter ware geweest „Verzwijger;" want spreken in den Raad en pra-
ten by de Dames verstond Oranje zoo goed als de beste: alleen hij «er-
sprak en verpraatte zich niet.
5. MAXIMILIAAN VAN BUREN.
Intusschen was de jonge Prins in den echt getreden, en wel (1551)
op achttienjarigen leeftijd, met de achttienjarige Anna van Egmond.
Deze was de dochter van Maximiliaan van Egmond, Graaf van Buren,
en de aanleiding tot dit huwelijk was op de volgende wijze gegeven.
Het gebeurde, dat de Keizer den Graaf aanbood, hem, tot loon der
diensten, aan het Keizerrijk bewezen, den tytel van Hertog van Buren
te schenken. Maximiliaan, alvorens deze gunst aan te nemen, wilde
weten, welk inkomen daaraan verbonden zou worden. De Keizer ant-
-ocr page 21-
MAXIMILIAAN VAN BUREN.                                            7
woordde, dat hy, de Graaf, rijk was in overvloed en de tytel hem ge-
noeg moest zijn; waarop Maximiliaan hem voor de toegedachte eer be-
dankte, en (even als vroeger by een dergelijke gelegenheid Graaf Wil-
lem III van Holland) zeide, dat hy liever een rijke Graaf wilde zijn dan
een arme Hertog. Hy voegde er hy, dat, zoo de Keizer hem een gunst
wilde bewijzen, die dan liever daarin bestaan moest, dat hy hem hielp
zijn dochter aan den Prins van Oranje uit te huwelijken: — gelijk dan
ook later geschiedde.
Reeds uit dit antwoord aan den Keizer kunt gij Maximiliaan van
Buren, als een man van een eigenaardig karakter leeren kennen: en
in de daad toonde hij zich op meer dan eene wijze wat men noemt een
origineel. Toen eens de Keizer, tegen zijn raad aan, en ten gevolge van
dien des Hertogs van Alva, een goede gelegenheid verzuimd had om
slag te leveren, toonde hy zich daarover zoo gebelgd, dat hy zwoer noch
den eenen noch den anderen in veertien dagen te willen zien en den
tijd met drinken en in vrolijkheid door te brengen. Maar \'t zonderlingst
kwam \'s mans geüartheid in zijn sterfuur uit. Toen hem namelijk in
1548 te Brussel een doodelijke krankte overviel en \'s Keizers genees-
heer, Vesalius, hem niet meer dan vijf of zes uren levens toezeide,
maakte hy bedaard zijn uitersten wil, ontfing de sakramenten der ster-
venden, liet zich toen zijn wapenen aangorden, met zijn pronkgewaden
en de orde van \'t Gulden Vlies omhangen, en nam, in de groote zaal
van zijn huis gezeten, met zijn helm en pluimen nevens zich, bedaard
en hartelijk afscheid, eerst van zijn vrienden en bloedverwanten, toen
van al zijn huisgenooten tot de stalknechts toe: onderscheidenen van
hen aan zijn vriend, den Bisschop van Atrecht, toevertrouwende. Ver-
volgends zijn feestbokaal geéischt hebbende, dronk hy dien tot \'s Keizers
eere ledig, overhandigde het juweel der orde aan den Hertog van Arem-
berg, met verzoek, het aan den Keizer over te brengen, dankte nog-
maals zijn geneesheer en de omstanders, begaf zich te bedde en gaf na
eenige oogenblikken den geest.
Zijn Erfdochter Anna bracht de Graafschappen Buren en Leerdam,
de Heerlijkheden IJsselstein en St. Maartensdijk, alsmede Cortgene en
andere goederen, ten huwelijk aan Willem van Oranje, waardoor het
aanzien van dezen Prins in Nederland niet weinig werd verhoogd.
-ocr page 22-
6. KAREL V DOET AFSTAND VAN DE NEDERLANDEN.
I.
In 1552 met \'s Keizers leger tegen Frankrijk getogen, onderscheidde
Willem van Oranje zich daarbij zoo zeer, dat hem reeds in 1554, toen
hy nog geen 21 jaar oud was, en met voorbygang van zoo vele veld-
oversten van meerderen leeftijd en ondervinding, het opperbevel over
het Nederlandsche leger gegeven werd. Hy beschaamde het in hem
gestelde vertrouwen niet, en het gelukte hem, ten aanzien des vyan-
delijken legers, de vesting Charlemont te versterken, en dien van
Philippeville te stichten, daarna het kasteel Saignolles te veroveren, en
in Pikardiën de Fransche benden te verslaan, in weerwil dat de pest
in zijn eigen leger woedde. Dan, zoo hy roem behaalde, hy verwierf
maar schrale belooning en moest de onkosten van den veldtocht, voor
zooveel hem en zijn gevolg betrof, grootendeels zelf dragen: \'t geen
den grond lag tot de geldverlegenheid, waarin hy zich later meest al-
tijd bevond.
Nog was hy te velde, toen hy (1555) naar Brussel ontboden werd
om een handeling by te wonen, die geheel Europa met verbazing ver-
vulde. Karel V namelijk, een vijfjarig Bestand met Frankrijk gesloten
hebbende, wilde zich van \'t bewind ontdoen. Ofschoon nog niet ouder
dan 55 jaren, was hy door zorgen, oorlogen en jichtkwalen uitgeput:
hy voelde, dat zijn krachten niet langer berekend zouden wezen voor
zijn taak: en met eere wilde hy van het staats-tooneel aftreden. Bij dien
plechtigen afstand wilde hy, dat zijn geliefde kweekeling niet ontbre-
ken zou.
Het was op den 25sten Oktober, dat die afstand in de groote zaal van
\'t Hof te Brussel plaats vond. Reeds met den middag kwamen aldaar
de hooge Geestelijkheid, de Edelen, de Afgevaardigden van Gewesten
en Steden te samen. Ten drie ure trad de Keizer binnen en ging wan-
kelende naar den throon, terwijl hy met den arm leunde op den schou-
der des Prinsen van Oranje. Hem volgde zijn zoon Filips, reeds in 1549
hier gehuldigd als toekomstige Heer en nu onlangs gehuwd met Maria,
Koningin van Engeland: voorts de Gouvernante Maria, \'s Keizers bloed-
verwanten, de Vliesridders en andere Grooten.
Toen alle hadden plaats genomen, werd eerst door Filibert van
Brussel, Lid van den Geheimen Raad, verslag gedaan van de redenen,
die den Keizer tot het doen van dien stap bewogen hadden, en tevens
aangekondigd, dat de Keizer de ingezetenen van Bourgondiën en de
Nederlanden van hun eed ontsloeg en die Gewesten aan zijn zoon, den
-ocr page 23-
KAREL V DOET AFSTAND VAN DE NEDERLANDEN.                     9
Koning van Engeland, overgaf. — Nog had hy niet uitgesproken, toen
de Keizer zich met behulp des Prinsen van Oranje en van een stok op-
richtte, de Vergadering in de Fransche taal toesprak en schetste wat
hy van zijn zeventiende jaar af verricht had: hy dankte de landzaten
voor hunne trouw en beval hen met diep bewogen stem in de hoede
en genegenheid aan van zijn zoon, die knielend hem nu om zijn zegen
smeekte. Ongelukkig kon die zoon, die noch de Fransche, noch de Ne-
derduitsche taal machtig was, niet in persoon de tot hem gerichte rede
beantwoorden, en moest de Bisschop van Atrecht zich uit zijnen naam
daarvan kwijten. De cierlijke redevoering van dien geestelijke werd
niet minder cierlijk beantwoord door den Pensionaris van Antwerpen,
die namens de Siaten het woord voerde: \'t welk hy daarop nogmaals
deed tot de Landvoogdes Maria, nadat deze het bewind, door haar 25
jaren gevoerd, had nedergelegd. \'s Keizers zegels werden nu verbroken,
en eenige gunstbrieven verzegeld met die des Konings, waarmede de
plechtigheid een einde nam, en de Keizer, altijd nog door Prins Wil-
lem ondersteund, de zaal weder verliet.
7. KAREL V DOET AFSTAND VAN DE NEDERLANDEN.
II.
De afstand der Nederlanden werd in den aanvang des volgenden
jaars gevolgd door dien van het Duitsche Keizerrijk, \'t welk Karel aan
zyn broeder, den Roomsch-koning Ferdinand, overgaf, en door dien
van Spanje en zijn overige Staten, welke hy opdroeg aan Filips. Het
was niet dan met tegenzin, dat Prins Willem zich met de taak belastte
om, op den aanstaanden rijksdag, uit \'s Keizers naam, de overdracht der
regeering te doen en de teekenen der Keizerlijke waardigheid over te
brengen, zijn hoop te kennen gevende, dat de Hemel hem zou behoeden
voor een dienst, waardoor hy de kroon van zijns meesters hoofd, welke
zijne voorgangers daarop hadden helpen zetten, zoü moeten wegdragen
en aan anderen overgaven.
Karel V, zich j van al zijne goederen en waardigheden ontdaan heb-
bende, begaf zich in een klooster by Piacensa, in Spanje, waar hy in
eenzame afzondering zijne dagen met wetenschappelijke onderzoekingen
en godsdienstoefeningen doorbracht. Men verhaalt, dat hy, niet tevreden
van aan de waereld het schouwspel te hebben gegeven van eon vorst,
-ocr page 24-
10                          DE PRINS VAN ORANJE ALS GEMACHTIGDE
die vóór zijn dood zijn nalatenschap verdeelde, ook nog by zijn leven
zijn begravenis wilde bywonen, en deze, kort voor by stierf, met de-
zelfde kerkelijke plechtigheden vieren liet, alsof hy werkelijk reeds ware
overleden.
Onzeker is het, of Karel V de waardigheden, waarvan hij afstand
gedaan had, nimmer teruggewenscht heeft; zijn zoon althands schijnt
hem daarvan te hebben verdacht gehouden. Immers eens, dat de Kar-
dinaal Granvelle van zekeren dag sprekende met Koning Filips, dezen
herinnerde^ dat het juist de dag was, op welken de Keizer afstand van
de regeering gedaan had, gaf Filips ten antwoord: dat het dan ook de
dag was, waarop de Keizer van dien afstand berouw had gehad.
En zeker, berouw over dien stap kan hy gevoeld hebben, wanneer
hy nadacht over het lot zijner geliefde Nederlanden, en hoe weinig
kans er was, dat het laatste bevel, door hem aan Filips gegeven, om
hetgeen deze zijn vader schuldig was, aan de ingezetenen dier Neder-
landen in zorg en liefde te betalen, door dien zoon zoü worden nage-
komen.
8. DE PRINS VAN ORANJE ALS GEMACHTIGDE VAN SPANJE
IN FRANKRIJK.
Verscheidene redenen liepen samen, waarom Willem van Oranje niet
verwachten kon, dat Filips hem een even goed hart zeil toedragen en
even veel gunst betoonen, als zijn vader dit gedaan had. Filips, in Spanje
opgevoed en door Spanjaarts volstandig omringd, gevoelde geen liefde
voor de Nederlanden, wier taal, vormen, zeden en gewoonten hem ge-
heel vreemd waren. Hy voelde, dat zy hem wederkeerig die genegen-
heid niet toedroegen, welke Karel V van hen verworven had: en dit
moest hem yverzuchtig maken op Oranje, die hoe jong nog, reeds zoo
hoog by hen stond aangeschreven, en die er in de daad meer invloed
had dan hy. Intusschen staatkunde gebood den Koning, de Nederland-
sche Grooten, en, door hen, het volk te winnen, en daarom verhief hy
dan ook, kort na zijn throonsbeklimming, den Prins van Oranje en an-
dere voorname Edellieden, te Antwerpen, tot Ridders van \'t Gulden
Vlies.
Reeds in het volgende jaar werd het bestand met Frankrijk verbro-
ken en een nieuwe veldtocht geopend, waaraan ook Oranje deel nam
en waarby zich Lamoraal, Graaf van Egmond, door het winnen van den
slag van St. Quentijn, grooten roem verwierf. Geldgebrek belette den
Koning, van het behaalde voordeel party te trekken, en hy zocht de
-ocr page 25-
11
VAN SPANJE IN FIIANKTUJK.
Staten des lands aan om hem uit de verlegenheid te helpen. Hij kon
echter niet meer van hen verkrijgen dan de inwilliging eener jaarlijk-
sche belasting van ƒ 800,000, en nog wel op voorwaarde, dat zy er
zelven het gebruik van bestieren zouden ; iets, wat hem geweldig tegen
de borst stuitte.
In 1558 had Oranje het ongeluk, \'zijn vrouw te verliezen, die hem
twee kinderen naliet, Filips Willem, in 1554, en Maria, in 1556 gebo-
ren. Kort daarop vertrok hy weder naar het oorlogstooneel, waarop Eg-
mond intusschen de Franschen wederom, en wel by Grevelingen, ver-
slagen had. Beide partyen haakten echter naar den vrede, waarover in
abdy Cercamp onderhandelingen werden aangevangen. Van de Spaan-
sche zijde verschenen als onderhandelaars de Prins van Oranje, de
Hertog van Alva, Ruy Gomez da Sylva, de Bisschop van Atrecht en
Viglius van Zuychem van Aytta. Frankrijks voornaamste Gemachtigden
waren de Kardinaal van Lotharingen en de Konstabel van Montmo-
rency. In 1559 kwam de vrede tot stand en werd te Cateau-Cambresis
gesloten ; terwijl, als reeds gezegd is, Prins Willem by die gelegenheid
in het bezit van zijn Prinsdom Oranje werd gesteld. Tevens ging hy,
met Alva, Egmond en den Hertog van Aerschot, als gijzelaar voor het
nakomen der vredesvoorwaarden naar Parijs. Door zijn schranderheid
en innemende manieren, wist hy zich by Hendrik II zeer aangenaam
te maken en diens vertrouwen te winnen, en zoo gebeurde het, dat hy,
door \'s Konings onvoorzichtigheid, achter een geheim kwam, waarvan
de ontdekking grooten invloed had op zijn volgende loopbaan. Tusschen
de beide Koningen was namelijk, behalve het openlijk vredes-kontrakt,
een geheime overeenkomst gesloten — die door den Kardinaal van
Lotharingen en den Bisschop van Atrecht geregeld was, — om name-
lijk met gemeen overleg de ketters of Hugenooten (als men die in
Frankrijk noemde) uit te roeien. Hendrik, met den Prins ter jacht
zijnde, sprak met hem over dit plan als over een bekende zaak. De
Prins, die onder de Fransche zoowel als onder de Duitsche Hervormden
talrijke vrienden en bloedverwanten had, hoorde niet zonder ontzetting
naar \'s Konings woorden; doch bedwong zich en ontlokte hem zoo
doende al de byzonderheden van het ontwerp. Terstond nam hy by
zich zelven het besluit om den dreigenden slag te keeren, en onder-
richtte zoowel den Admiraal Coligny, het hoofd der Hugenooten in
Frankrijk, als zijn vrienden in de Nederlanden, van het gevaar dat hen
boven \'t hoofd hing; terwijl hy, kort daarop zijn ontslag bekomen heb-
bende en in de Nederlanden terug gekeerd zijnde, al het mogelijke deed
om den Spaanschen invloed te keer te gaan, overtuigd, dat men, eens
daarvan ontslagen, geen maatregelen van geweld zoü te vreezen hebben.
-ocr page 26-
9. FILIPS II EN DE STATEN.
De eerste maatregel dien Prins Willem en zijn vrienden noodzake-
lijk achtten om den invloed des Spanjaarts hier te lande te keer te
gaan, was het verwijderen van 3 a 4000 man Spaansche benden, die
in Nederlandsche vestingen lagen. Grond om die verwijdering te vra-
gen was genoegzaam te vinden in den overlast, dien de grensbewo-
ners van hen leden, en in de Privilegiën, waarmede het verblijf van
vreemde troepen strijdig was. De Koning, weldra onderricht dat een
voorstel betreffende dat punt op de eerste Algemeene "Vergadering
der Staten zoude worden ingebracht, droeg, slim genoeg, het bevel
over gezegde Spaansche benden op aan Oranje en aan Egmond. Met
deze benoeming meende hy een dubbel doel te bereiken. Vooreerst
bracht hy hen daardoor in een stelling, waarin zy voor zich op de
verwijdering dier troepen niet konden aandringen; ten anderen moest
zulks hen by de Nederlanders in wantrouwen brengen. De beide Hee-
ren echter verydelden zijn list, door beleefdelijk voor de eer te be-
danken.
De tijd naderde nu, dat Filips naar Spanje terug zou keeren; doch
voor zijn vertrek was het noodig, dat door hem in de landvoogdy over
de Nederlanden werd voorzien, welke hy opdroeg aan zijn halve zus-
ter, Margareta. Tevens had de regeling plaats van de drie staat.slic.ha-
men, die haar ter zijde moesten staan. Het eerste en aanzienlijkste
dier lichamen was de Raad van State, die over zaken van vrede en
oorlog geraadpleegd werd, en waarin de Bisschop van Atrecht, de Hee-
ren van Glaion en van Barlaimont, Viglius, Oranje en Egmond, als
gewone Leden zitting hadden; het tweede, de Geheime Raad, die voor
wet en recht zorgen moest en Viglius tot Voorzitter had; het derde,
de Raad van Financiën, die het beheer voerde over de geldmiddelen.
Ook het Voorzitterschap van dit Staatslichaam was door Oranje ge-
weigerd; doch hy aanvaardde het Stadhouderschap over Holland, Zee-
land en Utrecht, en later, dat over Bourgondiën. Dat over Vlaanderen
en Artois werd aan Egmond, dat over Friesland, Overyssel, Groningen
en Lingen aan den Graaf van Aremberg, dat over Namen aan Barlai-
mont, dat over Gelderland en Zutfen aan den Graaf van Megen, dat
over Henegouwen aan den Markgraaf van Bergen gegeven, enz.
In Augustus 1559 werden de Algemeene Staten plechtig door den
Koning te Gent byeengeroepen, en hun de benoeming der Landvoog-
des en zijn aanstaand vertrek naar Spanje bekend gemaakt, terwijl de
beambten der regeering werden aangemaand, voor de handhaving der
leer en het stipte ten uitvoer leggen der plakkaten te zorgen. Dan nu
-ocr page 27-
FILIPS II EN DE STATEN.                                           13
legde de Pensionaris van Gent, uit naam der Staten, na den Koning
beantwoord te hebben, een verzoek over, waarby aangedrongen werd
niet alleen op het wegzenden der vreemde troepen, maar ook op het
begeven van regeeringsposten aan inlanders alleen. De Koning, over
die vrije taal gebelgd, stond op en verliet de vergaderzaal met de woor-
den, dat men hem dan ook maar weg moest jagen, dewijl hy zelf ook
een vreemdeling was. Hy bedaarde echter, en gaf na verloop van een
paar dagen een antwoord, dat zeer gematigd klonk, en waarby hy zeide,
de Spaansche benden tot bescherming der grenzen noodig te achten;
doch ze, om den Staten genoegen te doen, eerlang terug te zullen roe-
pen. Wat het andere punt betrof, zoo gaf hy te kennen, dat hy geens-
zins van meening was, vreemdelingen in de regeering te brengen, ge-
lijk genoegzaam bleek uit de benoeming zijner zuster tot Landvoogdes,
en uit de samenstelling van den Raad van State. Meer konden de Staten
niet verlangen, en toch wantrouwden zy juist den gematigden toon, waarin
het antwoord vervat was. En de uitkomst bewees, dat zy geen ongelijk
hadden, argwaan te voeden. Reeds van toen af, had de Koning besloten,
al de onderteekenaars van het verzoekschrift, dat hem zoo zeer ver-
toornd had, vroeg of laat voor hun vermetelheid te doen boeten.
Weinige dagen later scheepte Filips zich in, om nimmer in de Ne-
derlanden terug te keeren; doch tot het laatste oogenblik zijns levens
gaf hy bewijs, dat hy hen niet vergat, en gaf hun aanleiding, om hem
wederkeerig nimmer te vergeten.
10. KARAKTERSCHETS VAN FILIPS II.
Ik zeide, dat Filips den Nederlanders aanleiding genoeg gaf, om hem
nimmer te vergeten; en werkelijk, sints drie eeuwen bleef zijn
naam aldaar in geheugenis als een vloeknaam, als de uitdrukking van
al wat wreed, valsch en afschuwelijk is. Verdiende hy werkelijk den
afkeer, welken hy hier inboezemde?
Onze voorouders hebben nimmer gelegenheid gehad, Filips anders
dan van een slechte zijde te leeren kennen; en, ook al had hy voor
\'t overige de beste hoedanigheden bezeten, voor hen zoü \'t even goed
zijn geweest, als had hy ze gemist. Maar juist daarom is het de plicht
van een onpartijdig nageslacht, te onderzoeken, of haat en vyandschap,
die doorgaands de oogen verblinden, ook niet Filips in die van de Ne-
derlanders nog boozer hebben doen schijnen dan hy werkelijk was.
-ocr page 28-
14
KARAKTERSCHETS VAN FILIPS I).
Ten einde hem recht te beöordeelen, moet men in de eerste plaats
de stelling in aanmerking nemen, waarin hy zich bevond. Hy was Ko-
ning van een uitgestrekt Rijk; maar dat daarom juist moeilijk te be-
heerschen viel. In Spanje had hy nevens zich een woeligen en mach-
tigen Adel, en nog een aantal Mahometaansche onderdanen, die gaarne
een gelegenheid zouden hebben te baat genomen om tegen hem op te
staan. Al zijn naburen waren hem vyandig: Frankrijk en Portugal
waren doorgaands met hem in oorlog, de Duitsche Vorsten haatten in
hem den zoon van Karel V, door wien hun macht was gefnuikt gewor-
den. Noch in de Nederlanden, noch in Engeland vond hy medewerking.
Door geweld van wapenen alleen zoude hy zich moeilijk tegen zoovele
tegenstanders gehandhaafd hebben, hy behoefde de staatkunde te hulp
te roepen: en dit kwam ook meer met zijn aart overeen, daar hy geen
minnaar was van den krijg. Daarentegen was hy zeer werkzaam, meer
misschien dan iemand in zijn Staten, en zelfs de geringste zaken ont-
gingen hem niet. Maar juist die geneigdheid om zich met alle byzon-
derheden te bemoeien, bewijst, dat hy ongeschikt was, de zaken in \'t
groot te overzien; zy geeft tevens, vooral in een vorst, kleingeestigheid
te kennen en gebrek van vertrouwen in anderen. Met die bekrompen-
heid van ziel stond zijn vervolging van wat hy kettery noemde in ver-
band. Hij was een getrouwa en yverige zoon der Roomsche Kerk ; en
als zoodanig verschoonbaar, indien hy, buiten die kerk geen zaligheid
kunnende erkennen, andersdenkenden zocht te brengen op hetgeen hy
als den rechten weg beschouwde. — Doch hy zag niet in, dat daartoe
geen slechter middel gevonden kon worden dan schavotten en brand-
stapels: dat men wel menschen van de aarde kan uitdelgen, maar
geenszins een leer: dat zwaard en vuur niemand overtuigen: eindelijk,
dat God, die enkel liefde en lankmoedigheid is, slecht gediend en nage-
volgd wordt, door hen ter dood te doemen, die Hem op hunne wijze
vereeren.
Intusschen, en al krimpt het hart by de herinnering van al de slacht
offers, op zijnen last verbrand, onthoofd, verbannen, of van \'t hunne
beroofd, nog zoü men Filips, op zijn standpunt, kunnen verschoonen
en alleen zijn verkeerden godsdienstyver betreuren; maar ongelukkig
doet de geschiedenis ons daden van hem kennen, evenzeer wreed en
afschuwelijk, en waarby de godsdienst niet in \'t spel was. Ik wil hier
niet spreken van den dood van zijn zoon Garlos, die volgends een vrij
algemeen gevoelen, op zijn last zoü zijn omgebracht geworden; want
die gandsche zaak is nog vrij duister; maar zeer zeker is het, dat hy,
in Spanje zelf, om een persoonlijke wraak te koelen, een geheel Gewest
te vuur en te zwaard vernielde. Uit deze handelwijze, die door niets te
rechtvaardigen is, kan men althands niet opmaken, dat hy, als sommigen
-ocr page 29-
KARAKTERSCHETS VAM FlUPS FT.                                   15
beweeren, van nature zachtmoedig zoü geweest zijn. Enkele trekken
van welwillendheid of zelfs van vergevensgezindheid, welke men van
hem weet, bewijzen alleen, dat niemand zoo boos is, of hij heeft wel
eens goede oogenblikken. Men kan alzoo, geloof ik, aannemen, dat al
was Filips ook niet zulk een bare duivel, als onze voorouders hem heb-
ben afgeschilderd, hy toch niet de man was, op wien iemand die eerlijk
te werk gaat, gaarne een lofrede schrijven zal.
11. VERTREK VAN KONING FILIPS UIT DE NEDERLANDEN.
By zijn inscheping te Vlissingen had Filips een oogenblik alle vein-
zery ter zijde gesteld, en den Prins van Oranje, die hem uitgeleide deed,
rondborstig te kennen gegeven, dat hy hem hield voor den man, die
door zijn geheime listen oorzaak had gegeven tot de houding welke de
Staten hadden aangenomen. De reis van den Koning was zeer ongeluk-
kig: een felle storm vernielde een deel zijner schepen en wel duizend
menschen kwamen daarbij om.
Twee maanden na \'s Konings vertrek overleed (6 Oktober) te Dillen-
burg, Graaf Willem van Nassau. De Prins zag zich, door dit sterfgeval,
op 26-jarigen leeftijd aan \'t hoofd van zijn geslacht. Had er steeds in-
nige gehechtheid tusschen hem en zijn ouders bestaan, die band bleef
voortduren tusschen hem en zijn broeders en zusters; ja, de omstan-
digheden droegen niet weinig by om dien gedurig sterker en inniger
te doen worden. Wel waren Adolf en Hendrik, \'s Prinsen jongste broe-
ders, toen nog te jong om hem van eenige dienst te wezen; doch de
beide andere, Jan en Lodewijk, reeds uitmuntende door beleid en wak-
kerheid, deelden van toen afin zijn vast vertrouwen. Jan, in Duitschland
gevestigd, was vroom, bezadigd en voorzichtig; doch tevens geen op-
offeringen ontziende, waar hy de zaak zijns ouderen broeders dienen
kon; Lodewijk, van zijn kant, had al de eigenschappen die een vol-
maakt Ridder kenmerken: hy was vurig, dapper, ondernemend, be-
vallig, welkom aan de hoven der Grooten, beminnelijk in den omgang
met vrouwen. Vooral in Frankrijk zeer gezien; had hy aldaar de naauwste
vriendschap gesloten met de Hoofden der Hugenooten, en, zelf de leer
der Hervormden toegedaan, was hy natuurlijk meer dan iemand ge-
neigd om prins Willem te ondersteunen in \'t geen deze ter voorkoming
van alle vervolging wilde doen. Ja zelfs was hy voortvarender dan deze
en had eer een teugel dan een prikkel noodig.
-ocr page 30-
16                VERTREK VAN KONING FILIPS UIT DE NEDERLANDEN.
Behalve in Lodewijk, moest Oranje, ter bereiking van zijn oogmerk,
voornamelijk steun vinden by Egmond, die de afgod van \'t krijgsvolk
was en ook by den Nederlandschen adel grooten invloed bezat. Er had
tusschen de beide Vorsten eenige verwijdering plaats gehad, die thands,
door bemiddeling van beider vriend, den krijgsoverste Lazarus von
Schwendi, werd v.eggenomen, om voor een vaste vriendschap plaats te
maken.
Gesproten uit een Huis, dat, hoezeer van geringen oorsprong, lang-
zamerhandals het rijkste van Holland beroemd was geworden en Her-
togen aan Gelder geschonken had, zag Lamoraal, Graaf van Egmond,
Prins van Gavere, weinigen in de Nederlanden, hem in rang en aanzien
gelijk. Als krijgsman groot, zoude hy nog uitgebreider invloed beko-
men en bezeten hebben, indien hy aan zijn veldheersbekwaamheden
ook die eens staatsmans gepaard had. Maar hy was geen zwijger als
Oranje, kon moeilijk een geheim bewaren, en liet zich daardoor wel
eens wat onvoorzichtig uit. Voorts aan de leer van Rome gehecht,
wilde hy wel den vervolgingsgeest weerstaan, doch was hy aan den
anderen kant ongenegen, de Hervormden in de hand te werken: hy
miste die vastheid van karakter waardoor Oranje zich kenmerkte, en
legde in zijn handelwijze meermalen besluiteloosheid en weifeling aan
den dag. Doch zijn oprechtheid was boven bedenking en zijn bondge-
nootschap onmisbaar voor Oranje: daar niemand buiten hen beiden,
door rang of stelling in de maatschappy, gewicht genoeg bezat om
daarmede den man op te wegen, die, op dat tijdstip, inderdaad het be-
stuur over de Nederlanden in handen had. Die man, van wien ik nu
en dan, doch niet dan ter loops gesproken heb, was Antoni Perrenot.
12. DE KARDINAAL VAN GRANVELLE.
Antoni Perrenot, zoon van den Kanselier van dien naam, aan wien
Oranje zijn Prinsdom grootendeels te danken had, was reeds voor een
geruimen tijd Bisschop van Atrecht geworden, en werd in 1560 tot
Aartsbisschop van Mechelen en tot Kardinaal benoemd; sedert welken
tijd hy meer onder dien \'tytel of met den naam zijner Heerlijkheid
Granvelle bekend bleef: een naam by de Nederlanders later even ge-
haat als die van Filips of van Alva, ofschoon met minder reden. Wel
bleef hy tot aan zijn dood een getrouw en yverig dienaar van zijn Koning
en van zijn leer; maar hy was geen vriend der Spanjaarts, en, hoezeer
hy het handhaven der plakkaten doordreef, keurde hy de later hier te
-ocr page 31-
17
DR KATUHNAVI, VAN r.RiVNVEM.K.
lande gepleegde gruwelen ernstig af. Als staatsman werd h> in door-
zicht, beleid, waakzaamheid en vastheid van karakter door weinigen
geëvenaard; daarby was hy geleerd, welsprekend en aangenaam in den
omgang. Maar hy had twee hoofdgebreken, het eene, heerschzucht, dat
hem by den Adel gehaat, het andere, geldzucht, dat hem by \'t Volk
belachlijk maakte.
Oranje, de verplichtingen indachtig, welke hy aan den Kanselier had
gehad, was langen tijd de vriend van diens zonen geweest en bleet\' al-
tijd op een goeden voet met Granvelles broeders, de Heeron van Gham~
pagny en van Chantonnay; maar tusschen den Kardinaal en hem bestond
een te groot verschil van inzichten, dan dat zy vrienden konden blijven;
en het kon ook niet anders of zy stonden elkander, als de hoofden van
twee tegenovergestelde partyen, in den weg. Filips, die de bekwaam •
heden zoo wel als de trouw van Granvelle kende, had te recht geöor-
deeld, dat niemand meer dan hy in staat was, Oranjes invloed te keer
te gaan, en daarom aan de Landvoogdes in last gegeven, niets te doen
zonder overleg met een soort van Achterraad, van welken Granvelle de
ziel was en het hoofd. In dien Achterraad zaten, benevens hem, Viglius,
Voorzitter van den Geheimen Raad, een doorgeleerde, bedaarde en
standvastige Fries, die wel geheel aan de zaak zijns Konings verknocht
was, doch de achting van alle partyen genoot, en Gillis, Graaf van Bar-
laimont, Voorzitter van den Raad van Financiën, mede een allerbe-
kwaamst Staatsman, en onwankelbaar aan \'s Koningszaak gehecht, even
als later zijn vier zonen, die onder de namen van Hiërges, Megen, Floyon
en Hautepenne beroemd werden.
De omstandigheid, dat alles in de Nederlanden door den Achterraad
bestuurd werd, was niet onbekend gebleven; en dit gaf dan ook aan-
leiding, dat het hoofd daarvan, Granvelle, aldus Adel, Burgery en Gees-
telijkheid tegen zich kreeg. De Adel kon het gezach niet dulden, dat
hy zich aanmatigde; de Burgery weet hem de gestrenge handhaving
der plakkaten, den druk der zware belastingen en den overmoed van
\'t Spaansche krijgsvolk: en de Geestelijkheid was ontevrede op hem,
omdat men het oprichten van dertien nieuwe liisdommen, \'t geen niet
dan ten koste van sommige Abdyen had plaats gehad, toeschreef aan
den raad, door hem gegeven. In enkele opzichten waren die redenen
van misnoegen niet ongegrond; minder gegrond echter het verwijt, dat
hy een vreemdeling was: zijn vader toch was lang in dienst van den
Lande geweest, en Bourgondiën, zijn geboorteland, maakte, sedert het
verdrag van Augsburg, één Kreits met de Nederlanden uit. Te minder
klem had bovendien de beschuldiging, omdat men die inet gelijk recht
zoü hebben kunnen toepassen op Oranje, die buiten \'s lands geboren
was uit een elders regeerend geslacht; en niet-te-min, daaraan scheen
-ocr page 32-
ia
DE LANDVOOGDES MARGARETA.
niemand te denken. Doch dit is iets, \'t welk byna altijd gebeurt, wan-
neer partyschappen in een land opstaan. Men is dan gewoon, met al-
lerlei gronden van bezwaar tegen zijn weèrparty voor den dag te ko-
men, en men vraagt zelden of nooit, in hoeverre die gronden even zeer
tot bezwaar zouden kunnen strekken van hem die ze aanvoert.
13. DE LANDVOOGDES MARGARETA.
Moeilijk, tusschen dien strijd der partyen, was de toestand van de
Landvcogdes. Ik heb van haar nog niet dan in \'t voorbygaan gewach
gemaakt, en toch verdient zy, èn om den rang dien zy bekleedde, èn
om haar hoedanigheden, dat wy een oogenblik by haar stil staan.
Margareta van Oostenrijk was de spruit eener onwettige liefde tus-
schen Karel V en een Vlaainsche Jonkvrouw. Den huwbaren ouderdom
bereikt hebbende, werd zy de gemalin van Alexander van Medicis,
Groot-Hertog van Toscanen, en, na diens overlijden, van Octavio Far-
neze, Hertog van Parma. Uit dezen laatsten echt sproot Alexander Far-
neze, die zich later in den oorlog tegen Nederland zoo beroemd maakte.
Als Nederlandsche vrouw was Margareta, in weerwil van haar voort-
durende betrekkingen tot Italiën, den Nederlanders genegen, en
wenschte niets liever, dan de rust en welvaart in haar Landvoogdy te
bevorderen. Wel was zy zeer gehecht aan de godsdienst waarin zy was
opgevoed, en van haar, die tot leermeester Ignatius de Loyola, den
stichter van de orde der Jezuïten, had gehad, was ook niet veel begun-
stiging der Hervorming te verwachten; maar toch had zy een afkeer
van vervolging. Intusschen, het was de uitdrukkelijke wil van Filips
geweest, dat zy zich in alles zoü schikken naar den raad van Gran veile,
en zy kon dus niet handelen gelijk zy wel zoü verlangd hebben. Boven-
dien was Granvelle, als ik reeds gezegd heb, welbespraakt en overre-
dend, en aangenaam in zijn omgang, zoo dat Margareta, die, hoezeer
in haar uiterlijk en in haar gedragingen iets mannelijks hebbende, toch
het hart van een vrouw bezat, voor den invloed des Bisschops van
Atrecht waarschijnlijk toch wel gezwicht zoü hebben, al had zy niet
onder de verplichting gelegen, naar zijn raad te luisteren. Sedert nu
echter Granvelle het voorwerp van den algemeenen haat geworden
was, kreeg de Landvoogdes dagelijks klachten en beschuldigingen te
hooren, die hem golden, en die haar dubbel mishagen moesten, eens-
deels omdat zy hem genegen was, anderdeels omdat zy toch niets aan
den staat van zaken veranderen kon. Dat dit gehaspel en die oneenig-
-ocr page 33-
1!»
Dli LANDVOOGDES MARGARETA.
heden haar het leven verbitterden, behoef ik wel niet te betoogen.
Volgends het wel overlegde plan van Oranje, moest men, om van
Spaanschen invloed en vervolging over \'t geloof ontslagen te raken,
eerst de verwijdering der vreemde benden vragen, vervolgends die van
Granvelle, en dan, als men van die zijde geen tegenkanting meer te
vreezen had, de plakkaten bestrijden. De Prins zelf echter stelde zich
niet op den voorgrond, uit zorg van zijn invloed en gezach te verliezen,
maar bestuurde in \'t geheim de raderen, tot bereiking van zijn doel in
beweging gebracht; zoo dat men zijn oogmerken wel gissen, maar niets
ten zijnen opzichte bewijzen kon.
Die voorzichtigheid was voorzeker loffelijk: maar van een anderen
kant mag men niet ontkennen, dat er in het gedrag,, door hem te dier
tijd gehouden, iets dubbelzinnigs gelegen was, \'t geen niet bepaald kan
goedgekeurd worden. Maar dit lag daarin, dat hy toen nog alleen als
staatsman handelde, en nog niet, zoo als later, een heilig en verheven
doel voor oogen had. Zelf in de Katholieke leer opgevoed en die uiter-
lijk nog belijdende, was hy door vriend- en bloedverwantschap naauw
gehecht aan voorstanders der Hervormde begrippen: als Stedehouder
des Konings moest hy de kettery dempen: als mensch wilde hy lieden
sparen, die misschien dwaalden, doch aan velen waarvan hy zijn ach-
ting niet ontzeggen kon; hy was niet genoeg met de stellingen der Room-
sche Kerk ingenomen om zich een yveraar voor deze te toonen, en aan
de andere zijde nog niet genegen, de gevoelens der Hervormden te om-
helzen; dit alles bracht hem in een valsche stelling en was oorzaak,
dat, terwijl de party van den Bisschop van Atrecht hem met argwaan
beschouwde, de voorstanders der Hervorming hem nog hun vol ver-
trouwen niet dorsten schenken.
14. VERTREK DER SPAANSCHE SOLDATEN. — ORANJES
TWEEDE HUWELIJK.
Hoewel Filips by zijn vertrek beloofd had, dat de Spaansche troe-
pen binnen vier maanden de Nederlanden ontruimen zouden, werd
dat vertrek, ook na verloop van dien termijn, onder allerlei voorwend-
sels vertraagd. Ja zelfs ontbrak het niet aan geruchten, dat de Koning
plan had nog 20 a 30,000 man over te zenden, om de Inquizitie met
geweld in te voeren. De Staten, kwalijk te vrede over de teleurstelling
welke zy ondervonden, weigerden nu de soldy der Spaansche troepen
te betalen en drongen met nadruk op het wegzenden daarvan aan. De
-ocr page 34-
20
ORANJES TWEEDE HUWELIJK.
Landvoogdes schreef hierop naar Spanje, en ontfing van daar eenig
geld tot het betalen der soldy. Tevens gaf zy last, dat de troepen zich
naar Vlissingen zouden begeven om aldaar te worden ingescheept.
Maar nu sammelde men weder met het uitrusten der transportschepen,
en een nadere brief des Konings gelastte uitdrukkelijk, dat de benden
haar garnizoen niet zouden verlaten. Margareta, zeer in verlegenheid
gebracht, raadpleegde den Raad van State, waarvan de meerderheid
der Leden, in weerwil van het betoog van Granvelle, aandrong, dat zy
aan het verlangen der Staten zou voldoen. Zy wendde zich hierop an-
dermaal tot den Koning en vertoonde hem, hoe een langer verblijf van
het Spaansche krijgsvolk niet meer mogelijk was. Eindelijk kwam een
bevel, waarby aan den wensch der Nederlanders voldaan werd, en in
February 1561 ontruimden de gehate Spanjaarts het land.
Oranje had, door zijn huwelijk met Anna van Buren, zijn invloed
en vermogen in de Nederlanden aanmerkelijk vermeerderd: hy ging
nu een tweeden echt aan, wel geschikt, naar \'t zich liet aanzien, om
zich ook de vriendschap der Duitsche Vorsten te verzekeren. Hy
trouwde namelijk in Augustus 1561 met Anna, eenige dochter van
den Keurvorst Maurits van Saxen, een der yverigste voorstanders van
de Hervorming. Filips had dit huwelijk met de dochter eens ketters
niet dan met leede oogen aangezien: en van een anderen kant had de
Protestantsche Landgraaf van Hessen, grootvader der bruid, groote
zwarigheid gemaakt om zijn toestemming te verleenen aan het huwe-
lijk zijner kleindochter met een Katholiek Vorst, ja, hy had zulks alleen
gedaan onder voorwaarde, dat haar volle vrijheid van godsdienstoefe-
ning verzekerd werd: — waartoe Oranje zich dan ook verbond.
Deze verbintenis, welke schoone vooruitzichten zy ook moest openen,
had echter voor den Prins, noch ten opzichte van zijn huiselijk geluk,
noch ten opzichte der politieke voordeelen, de gevolgen welke hij
zich daarvan had voorgesteld. Het gedrag der Princes gaf hem weldra
reden tot billijke ontevredenheid, en noch het Saxische noch het Hes-
sische Huis, hebben Oranje, toen hy later in de engte zat, eenigen by-
stand geboden. Daar-en-tegen waren Filips, de Landvoogdes en Gran-
velle ten hoogste ontevrede over het gesloten huwelijk. Niet zonder
grond ergerde zich vooral de laatsgenoemde, dat de Prins, die volgens
zijn plicht als \'s Konings Stadhouder, de kettery moest weeren, een
Protestantschen Hofprediker had, by wien de Princes, benevens Graaf
Lodewijk en zijn zusters, ja zelfs Edelen en burgers, openlijk ter kerke
gingen.
-ocr page 35-
15. ORANJE EN GRANVELLE.
Het was omtrent dezen tijd, dat Granvello tot Kardinaal verheven
werd, en dat de instelling der nieuwe Bisdommen plaats had, waarvan
vroeger gesproken is. Tusschen hem en Oranje was en bleef het een
onophoudelijk twistvoeren: het was genoeg, dat van de eene zijde iets
werd voorgesteld, om het van de andere te doen tegenspreken en te-
genwerken. Stond Oranje naar het Stadhouderschap over Brabant, Gran-
velle betoogde, dat de vervulling dier betrekking het gezach der Land-
voogdes verkleinen zou; moest er een gezant naar den Rijksdag worden
gezonden, die betrekking werd, met voorbygang van Oranje, aan den
Hertog van Aerschot opgedragen: drong daar-en-tegen Granvelle aan
op het zenden van hulptroepen naar Frankrijk om de Hugenooten te
bedwingen, Oranje kantte zich daar tegen en wees aan, dat het nood-
zakelijk was, het krijgsvolk binnen \'s lands te houden. De spanning
werd hoe langer hoe erger, en de partyen stonden al vinniger tegen
elkander over. Die van den Kardinaal was wel de zwakste in getal, maar
sterk door \'s Konings gezach en door de geslepenheid van haar Opper-
hoofd. Die der Staatsgezinden, gelijk de aanhangers van Oranje zich
noemden, was wel sterk in aanzien en rijkdom, maar, zelfs den schijn
moetende vermijden van den Koning ongehoorzaam te willen zijn, kon
zy haar volle kracht niet ontwikkelen. Hoe overtuigd by dit alles Gran-
velle was, dat geen zijner tegenstanders zoo zeer voor hem te vreezen
was als Oranje, ja, dat met diens verwijdering alle tegenstand zou te
niet gaan, bewijst de omstandigheid, dat hy hem by den Koning voor-
droeg om het Onderkoningschap van Siciliën te bekleeden; — welke
voordracht echter zonder gevolg bleef.
Men wist intusschen hier te lande, dat de Koning voortdurend brieven
van den Kardinaal ontfing en naar hem alleen luisterde. Alle onder-
handsche pogingen om hem te bewegen, niet uitsluitend aan dien raads-
man gehoor te geven, waren vruchteloos afgeloopen, en zoo besloot men
nu een stouter stap te doen. Met goedkeuring van de Stadhouders der
Gewesten werd op 22 Maart 1563 een brief aan Filips geschreven, en
door Oranje, Egmond en Hoorne onderteekend, waarby op het ontslag
des Kardinaals werd aangedrongen. — Op dien brief kwam slechts een
ontwijkend antwoord; terwijl de Koning intusschen, hoezeer vergeefs,
pogingen in \'t werk stelde, om Egmond van \'t verbond af te trekken.
Dan nu zond Margareta zelve, al die moeilijkheden warsch, haar sekre-
taris Armenteros naar Spanje, om den Koning meer volledig aangaande
den staat van zaken in te lichten en hem voor oogen te houden, hoe de
spanning niet langer duren moest, zoo men de achtbaarheid der re-
-ocr page 36-
22
ORANJE EN GRANVELLE.
geering en den klem van \'t gezach niet geheel in de waagschaal stellen
wilde. Terwijl Armenteros, die Oranje niet genegen was, zijn moeilijke
last volvoerde, werden hier te lande nieuwe wapenen tegen den Kardi-
naal gesmeed. Met geweld had men niets tegen hem kunnen uitrichten:
men nam nu spotterny te baat.
16. GRANVELLES VERTREK UIT DE NEDERLANDEN.
Oranje had op de byeenroeping der Algemeene Staten aangedrongen,
ten einde door hen in het verlengen eener bede of belasting wegends
oorlogskosten zou beslist worden. Margareta, door Granvelle aangezet,
had verklaard, dat de Koning de byeenkomsten volstrekt verboden had,
doch, om den Edelen eenig genoegen te geven, een "Vergadering der
Ridders van \'t Gulden Vlies veroorloofd. By die gelegenheid had het
niet aan feesten en drinkmalen ontbroken, en waren allerlei spotternyen
tegen den Kardinaal geuit, die van mond tot mond liepen. Het Volk
volgde weldra het voorbeeld van den Adel; en het regende schimp-
schriften en spotprenten tegen Granvelle: ja zelfs werden er penningen
met gelijk doel geslagen en in omloop gebracht. De Rederijkkamers,
die zich schijnbaar alleen met het maken van kreupele en verveelende
vaarzen, maar in de daad met staatkunde bezig hielden, staken, by hun
openbare optochten of vertooningen, den draak met den Kardinaal. Zoo
zag men by eene dier gelegenheden een duivel, die een Kardinaal met
een vossestaart geesselde. Maar de bijtendste grap was die, welke uit-
gedacht werd om Granvelles buitensporige weelde, onder andere in zijn
liveryen kenbaar, ten toon te stellen. Egmond namelijk liet al zijn be-
dienden verschijnen in grof, donkergrijs laken gekleed, zonder vercier-
selen, dan met zotskappen op de mouwen geborduurd. Weldra werd
dit voorbeeld byna door den geheelen Adel gevolgd. Granvelle zag zeer
goed in, dat de scherts hem gold, en beklaagde zich by den Koning,
op wiens last de Landvoogdes Egmond verzocht, de ergernis te doen
ophouden. Egmond liet nu wel de zotskappen wegnemen, maar vervan-
gen door een bundel pijlen, met het omschrift: Concordia res parvae
crescunt.
Nu nam de zaak een ernstiger aanzien, als op een bepaalde
vereeniging tegen Granvelle duidende. De moed ontzonk hem en hy
vroeg den Koning voor eenigen tijd verlof. Armenteros, kort daarop, in
1564, uit Spanje teruggekeerd, bracht hem de vergunning daartoe, en
tevens een verzoek aan Oranje, Egmond en Hoorne om hun plaatsen
weder in te nemen in den Raad van State, waaruit zy zich een tijdlang
-ocr page 37-
GRANVKM.ES VEUTItEK UIT DE NEDERLANDEN.                     23
uit wrevel tegen Granvelle verwijderd hadden. Deze laatste wendde zich
nu tot de Landvoogdes en verzocht tijdelijk ontslag, onder voorwendsel
van zijn oude en zwakke moeder te gaan bezoeken. Weldra, in Maart
i 504, vertrok hy naar Bourgondiën, en keerde nimmer terug. Hy begaf
zich later in Spanje, en werd aldaar voortdurend door den Koning ge-
raadpleegd en tot de aanzienlijkste bedieningen verheven.
Onbeschrijfelijk was de vreugde en het gejubel in de Nederlanden
by zijn vertrek. Twee malen had nu Oranje zijn doel bereikt: het krijgs-
volk was weggezonden, en Granvelle van het staatstooneel geruimd: nu
moest de derde en hachelijkste strijd, die ten voordeele der vrijheid
van godsdienst, gestreden worden.
17. EGMONDS ZENDING NAAR SPANJE.
Margareta, van de heerschappy ontslagen, welke Granvelle over haar
uitgeoefend had, gaf zich nu geheel aan de leiding over van Oranje
en zijne vrienden, die van hunnen kant alles in \'t werk stelden om
haar genoegen te doen. Viglius en Barlaimont hadden hun invloed
voor \'t oogenblik geheel verloren: en het was Oranje, die het werke-
lijk bestuur in handen had. Een tijdlang ging alles dan ook rustig en
voorspoedig; maar weldra ontaardde, zoo als het doorgaands gaat, de
vrijheid, welke men nu verkregen had, in bandeloosheid. Adel en Volk,
zoo lang door Granvelle in toom gehouden, sloegen tot moedwil over.
De Edelen, door geld- en heerschzucht gedreven, maakten het, door
hun onbetamelijke eischen, der Regeering lastig: men telde de plak-
katen niet meer, en zelfs gevonniste ketters werden met geweld uit de
handen van \'t gerecht verlost: en niet alleen het kerkelijk, maar het
burgerlijk gezach op vele plaatsen miskend.
Onder dezen staat van zaken kwam plotselings een bevel van Filips,
dat de besluiten van \'t koncilie van Trente hier zouden worden afge-
kondigd en opgevolgd: \'t welk een strenge naleving der plakkaten in-
sloot. Oranje en de zijnen oordeelden, dat dit voorkomen moest worden
en nu of nooit de vrijheid van godsdienst met alle kracht bepleit: en
met goedvinden der Landvoogdes werd, ondanks de tegenkanting van
Viglius en Barlaimont, besloten, Egmond naar Spanje te zenden, om
den Koning de zwarigheden tegen gemelde afkondigingen voor oogen
te houden. Aan Viglius werd ingevolge zijn betrekking het stellen op-
gedragen van den lastbrief, die aan Egmond zoü worden medegegeven;
-ocr page 38-
24                                   EGMONBS ZENDING NAAK SPANJE.
voorzeker een lastige en moeilijke taak voor iemand, die geheel andere
inzichten had. Hy kon dan ook niet nalaten, dien lastbrief in zijn eigen
geest in te richten; doch dit had geen ander gevolg, dan dat Oranje
den inhoud afkeurde en krachtdadig bestreed. Zoo rondborstig liet hy
(joh te dezer gelegenheid uit en zoo breedvoerig sprak hy, dat de ver-
gadering scheidde alvorens tot een besluit te komen; terwijl Viglius
zoo ontroerd en overspannen was geraakt van \'t geen hy had moeten
hooren, dat hy in dien nacht door een beroerte overvallen werd, en
\'ïlechts langzaam herstelde. Voorloopig werd zijn betrekking opgedra-
gen aan Joachim Hopper, even als hy een Fries van geboorte, Lid van
den Geheimen Raad, vermaard door zijn geleerdheid, en by alle par-
tyen in hoogachting. Door dezen werd de lastbrief eenigszins overeen-
komstig \'s Prinsen bedoeling gewijzigd: en nu vertrok Egmond op
Nieuwjaarsdag 1505 naar Spanje. Zijn zending werd echter door velen
als zoo hachlijk beschouwd, en zoo bekommerd was men, dat hem ter
oorzake dier reis eenig leed mocht overkomen, dat de Graven van Hoog-
straten en Brederode, en nog een vijftal Edelen, zich by geschrift ver-
bonden, elk ongeval, dat hem mocht overkomen, op Granvelle of wie
daaraan schuld mocht hebben, te wreken: welk verbond zy met hun
bloed onderteekenden.
Hun bezorgdheid bleek nader zonder grond geweest te zijn. Eg-
mond kwam, na vier maanden afwezigheid, behouden terug. Hy was
in Spanje zeer beleefd ontfangen geworden; doch omtrent het voorname
punt zijner zending had hy niets gewonnen. De Koning verklaarde,
liever duizend levens te verliezen, dan op het stuk der godsdienst iets
toe te geven, en droeg zelfs den Raad van State op, met raadpleging
van twee of drie Bisschoppen, maatregelen te beramen tot fnuiking
der kettery.
18. TOENEMENDE ONTEVREDENHEID. — HET VERBOND
DER EDELEN.
Om aan den wil des Konings te voldoen, werd aan de Bisschoppen
van Namen, Yperen en St. Omer de taak opgedragen, om met eenige
Magistraatspersonen en Geestelijken de middelen aan te wijzen ter
beteugeling dor kettery. Hun voorstel, in den Raad van State gebracht,
ontmoette tegenstand by Oranje, Egmond, Hoorne en Mansveld, die het
te gestreng keurden en weigerden er over te stemmen; terwijl de Ko-
-ocr page 39-
TOENEMENDE ONTEVREDENHEID. — MET VERBOND DER EDELEN. 25
ning het daarentegen te zacht oordeelde, en beval, dat de plakkaten, zoo
als die door zijn vader en door hem verordend waren, zouden worden
ten uitvoer gelegd. Dit besluit des Konings bracht een algemeene ver-
slagenheid te weeg; en men wil, dat, toen het werd afgekondigd, de
Prins aan een der leden van den Raad van State zou gezegd hebben,
dat nu haast een droevig treurspel stond aan te vangen. Hy zelf verliet
den Raad en zijn hof te Brussel en begaf zich naar Breda, van waar
hy aan de Landvoogdes schreef, dat hy niet zag, hoe men \'s Konings
bevelen zoii kunnen nakomen, zonder een burgeroorlog te verwek-
ken, en dat hy, liever dan tot \'s Lands ondergang mede te werken,
zijn ontslag verzocht.
Inmiddels ging uit alle Gewesten maar eene stem op: het regende
van alle zijden klachten ten Hove over de vervolging en den overlast
dien men van de Inquiziteurs te lijden had: schotschriften by duizenden
werden gedrukt, verspreid, soms aan de muren geplakt. Te Antwer-
pen werd een geschrift aangeplakt, waarby de Overheid werd opge-
eischt, om den Koning van Spanje wegens meineed voor \'t Kamerge-
richt te Spiers te dagvaarden, en aan de huizingen van Egmond en
van Oranje, te Brussel, manifesten gespijkerd om hunne hulp voor \'t
volk in te roepen.
Dit alles geschiedde door byzondere personen, die zich schuil hielden;
maar ook de hoofdsteden van Brabant verzetteden zich tegen de In-
quiziteurs, als strijdig met hare voorrechten, en de Stadhouders der
Gewesten volgden Oranjes voorbeeld en dreigden hun ontslag te nemen,
zoo \'s Konings bevel naar de letter uitgevoerd moest worden.
Ook de Edelen zaten niet stil. Op twee byeenkomsten, in \'t laatst
van 1505 gehouden, de eene in het huis van den Graaf van Kuilenburg,
te Brussel, de andere in dat van Nikolaas van Hames, Wapenkoning der
Vliesridders, werd het besluit genomen, pogingen aan te wenden om
zich onderling te vereenigen tot weering der Inquizitie, en de Duitsche
Vorsten over te halen in dat verbond. Deze vereeniging, gewoonlijk
onder den naam van Compromis bekend, werd door Brederode, Lo-
dewijk van Nassau, de Graven van den Berg (Oranjes zwager), van
Kuilenburg, en van Mansveld, en ongeveer vierhonderd Edelen getee-
kend. Oranje behoorde niet onder de teekenaars, zoo min als Egmond
en Hoorne: hy beweerde zelfs den maatregel af te keuren; en zeker
was de onberaden, ja oproerige toon waarin het geschrift was opge-
steld, niet geschikt om de goedkeuring te verwerven van een staats-
man, bedaard en omzichtig als hy. Hoorne volgde zijn voorbeeld, en
hield zich van Brussel verwijderd; maar Egmond, de gunst des Ko-
nings, welke hy gevoelde verbeurd te hebben, wederom wenschende
te winnen, sloot zich omtrent dezen tijd by de Hofparty aan, en trachtte
-ocr page 40-
26                       HANDELINGEN DEK VERBONDENE EDELEN.
der Landvoogdes te behagen: \'t geen hem echter, als het vervolg leert,
weinig baten moest.
19. HANDELINGEN DER VERBONDENE EDELEN.
I.
De gemoederen geraakten hoe langer hoe meer aan \'t gisten. Een
gerucht, dat Hertog Erik van Brunswijk krijgsvolk te Kleef verzamelde
op \'s Konings last, om de Inquizitie met geweld door te drijven, ver-
meerderde de ongerustheid. Oranje en Hoorne keerden naar Brussel
en nu werd, deze reis met voorkennis van eerstgenoemde, een verzoek-
schrift opgesteld, waarby men de Landvoogdes smeekte, by den Ko-
ning — aan wien men voor \'t overige trouw en gehechtheid beloofde —
op het intrekken der plakkaten aan te dringen. De verbonden Edelen
kwamen zelve te Brussel: Hendrik van Brederode onder anderen met
een gevolg van tweehonderd paarden: men vroeg gehoor, en toen dit
was ver leend, trok de geheele stoet, ten getale van driehonderd, den
5 April 156C naar het Hof. Brederode en Lodewijk van Nassau sloten den
optocht: en de eerstgenoemde, die door zijn afkomst uit het Huis
van Holland als de aanzienlijkste onder de aldaar verbondenen be-
schouwd werd, overhandigde het smeekschrift met een aanspraak. Mar-
gareta antwoordde twee dagen later schriftelijk, dat zy een bezending
aan den Koning zort doen, en dat zy intusschen, hoezeer onbevoegd om
de schorsing der plakkaten te gelasten, zou zorg dragen, dat deze met
gematigdheid werden ten uitvoer gelegd. Hierop kwam een weder-
schrift van de Edolen, waarby zy op nieuw hun afkeer van alle oproer,
en hun getrouwheid aan den Koning betuigden. Margareta was intus-
schen bekomen van de eerste ontsteltenis, welke de verschijning der
Edelen in zoo groot aantal by haar verwekt had. Men had, voor hun
komst, allerlei geruchten verspreid; onder anderen, dat er 3500 man
troepen gereed stonden om mot geweld de vrijheid van godsdienst te
verkrijgen. Nu dit verdicht bleek te zijn en de Edelen by hun tweede
geschrift werkelijk water in hun wijn deden, nam de Landvoogdes een
fleren toon aan en gaf hun tot wederantwoord, dat er geen vrees van
oproer bestond, ten ware van hunnen kant, en dat zy hen ernstig ver-
maande, geen verdere leden in hun verbond te halen. Hiermede liep
de zaak af, en de Edelen keerden terug, weinig voldaan over den uitslag
-ocr page 41-
HANDELINGEN DEFt VEnBONDENE EDELEN.                          27
hunner pogingen. Wel wendden zich ook de Staten van sommige Ge-
westen tot de Landvoogdes met soortgelijke vertoogen; doch Margareta,
van den inhoud vooraf verwittigd, weigerde die aan te nemen.
De Edelen, ziende, dat er toch geen afschaffing der plakkaten te
hopen viel, besloten ten minsten op de verzachting daarvan aan te drin-
gen: en het was te dien einde, dat zy den Markgraaf van Bergen en
den Baron van Montigny naar Spanje afvaardigden. De zending dezer
Heeren bleef, wat de zaak zelve betrof, evenzeer zonder uitwerking als
die van Egmond geweest was, en voor henzelve noodlottig, daar geen
van beiden immer zijn Vaderland terugzag.
Het verbond der Edelen was door de krachtige houding van Marga-
reta vrij wat geschokt, en het eenige wezenlijke rezultaat er van be-
stond daarin, dat het een naam en een leus opleverde, waaronder, als
wy nader zien zullen, de worstelstrijd tegen Spanje het eerst gevoerd
werd.
20. HANDELINGEN DER VERBONDENE EDELEN.
II.
Ik zeide, dat een naam en een leus de hoofduitkomst waren van het
verbond der Edelen. Toen namelijk op 7 April het eerste antwoord der
Landvoogdes tot hen gekomen was, hadden zy zich in \'t huis des Graven
van Kuilenburg vereenigd, waar hen Brederode onthaalde. Onder den
maaltijd vertelde hy hun, hoe, toen Margareta by hun komst eenigszins
ongerust scheen, Barlaimont haar in \'t oor gefluisterd had: „Stel u ge-
rust, Mevrouw; \'t zijn maar geuzen (bedelaars)." Wekte het bericht van
die spotterny in \'t eerst de verontwaardiging der gasten op, langzamer-
hand, toen hun gemoederen door den wijn verhit waren, begonnen zy
elkander met den naam van geuzen aan te spreken en zich alzoo dien
scheldnaam als een eeretytel toe te eigenen. Een bedelzak en een drink-
napjen, hoedanige de bedelaars gewoonlijk by zich dragen, werden door
Brederode te voorschijn gehaald en onder luid gejuich en gejubel als
ordeteekenen aangenomen. By die leuze werd alras tot devys of zin-
spreuk aangenomen: fidelles om roy jusques & la besace (den Koning
getrouw tot aan den bedelzak). Reeds weinige dagen later waren zilve-
ren of gouden penningen geslagen, met den bedelzak en de zinspreuk
daarop gesneden, en die om den hals gedragen werden; terwijl anderen
-ocr page 42-
28                          HANDELINGEN DEH VERBONDENE EDELEN.
een houten napjen aan hun hoed vasthechtten met het opschrift: leve
de geus.
Weinig vielen dergelijke vertooningen in den smaak van Oranje: en
toch kon hy zich moeilijk zuiveren van de verdenking, alsof hy die had
goedgekeurd. Immers, toen de bedoelde maaltijd plaats had, was hy
met Hoorne, die \'t middagmaal by hem gehouden had, en met Egmond,
het huis van Kuilenburg voorby gekomen om zich naar den Raad te
begeven, en toen met hen naar binnen gegaan, om den Graaf van Hoog-
straten af te halen, die er op last der Landvoogdes heen getrokken was
om, zoo mogelijk, de gemoederen tot bedaren te brengen. Hun bezoek
was met uitbundig gejuich ontfangen: en niet dan met veel moeite ge-
lukte het hun, Hoogstraten, dien men niet wilde laten vertrekken, met
zich mede te krijgen. Deze toevallige en kortstondige bywoning van dit
gastmaal woog naderhand zwaar in de beschuldiging van hoog-verraad,
tegen gemelde Heeren ingebracht. Het huis van Kuilenburg werd later,
op last van Alva, ter oorzake van datzelfde gastmaal, tot den grond toe
afgebroken, en een schandpaal gesteld op de plaats, waar het gestaan
had.
Het verbond der Edelen had by het volk een overdreven verwachting
doen koesteren, dat de plakkaten zouden worden opgeheven: uitgewe-
kenen en verbannenen waren teruggekeerd, Hugenootsche predikers in
menigte overgekomen, openlijke predikatiën in de nabyheid der steden
gehouden, duizenden tot de nieuwe leer overgegaan. Te grooter was
dus de te-leur-stelling, toen het hangen en verbranden weder als te
voren begon, toen het bleek, dat de Edelen door hunne fraaie woorden
niets hadden uitgewerkt, en dat de zoogenaamde moderatie (of mati-
ging) der plakkaten, door de Landvoogdes toegezegd, in waarheid niets
beteekende: kortom, dat alles by het oude gebleven was en men meer
dan ooit het ergste te duchten had. Het volk, steeds geneigd om met
woorden te spelen, vermaakte zich nu, door, met een kleine byvoeging
van letters, aan de moderatie den naam van moorderatie te geven.
21. PREDIKING IN HET OPEN VELD. — EERSTE
ONGEREGELDHEDEN.
Hangen en branden zijn, als ik reeds vroeger heb aangemerkt,
slechte bekeeringsmiddelen: en hoe meer men de prediking der nieuwe
leer zocht te belemmeren en te straffen, hoc meer zy haar gang ging; —
-ocr page 43-
PREDIKING IN HET OPEN VELD. -- EERSTE ONGEREGELDHEDEN. \'29
maar nu in het open veld, terwijl de predikant doorgaands op een wa-
gen stond, door een overhangenden boomtak of door een gespannen
zeil tegen regen of zon beschut; — en de toehoorders gewapend waren
en schildwachten uitzetteden om niet verrast te worden. De leeraars,
die meest uit Frankrijk kwamen, waren de gevoelens van den beroem-
den Kerkhervormer Kalvijn toegedaan en dit had ten gevolge, dat de
meeste Protestanten in de Nederlanden die insgelijks omhelsden. Hoe-
zeer nu de Lutheranen en Kalvinisten in de hoofdzaak wel overeen-
kwamen, gebeurde het te dikwijls, dat zy, in stede van gezamentlijk
hun vervolgers het hoofd te bieden, over byzaken met elkander twiste-
den en zich onderling vyandig gedroegen, tot groot nadeel voor de zaak
der gewetensvrijheid.
De verwarring, het wantrouwen tusschen Regeering en bestuurden,
het ongenoegen der menigte, klommen van dag tot dag. Vooral te
Antwerpen nam de staat van zaken een zoo ernstig aanzien, dat de
Magistraat, voor een opstand beducht, de Landvoogdes uitnoodigde,
door hare tegenwoordigheid de orde te komen herstellen. Margareta,
zich niet in eigen persoon aldaar willende wagen, zond er eerst den
Graaf van Megen heen, en, toen deze de stad byna uitgejaagd was en
althands onverrichter zake terugkeerde, den Prins van Oranje. Deze
werd er door de bevolking als haar redder met luid gejubel ingehaald:
wel dertig duizend menschen trokken hem te gemoet en klokken wer-
den by zijn komst geluid. Niet zonder moeite, en geholpen door den
Burgemeester, Antoni van Stralen, gelukte het hem, althands tijdelijk,
de rust te herstellen; hoezeer niet zonder de overtuiging, dat, bij de
eerste gelegenheid, de onlusten op nieuw zouden uitbarsten.
Even als in het zuidelijke, werden ook in het noordelijke gedeelte
der Nederlanden de predikingen al meer en meer bygewoond. De
Graaf van Kuilenburg liet die in zijn eigen stad verrichten, en weldra
werd dat voorbeeld ook in andere Hollandsche plaatsen gevolgd, deels
onder begunstiging, deels met oogluiking, deels in spijt der Overheid.
De Landvoogdes wendde zich nu tot de Verbonden Edelen, met het
verzoek, dat zij hun invloed zouden aanwenden, om de ongeregeldhe-
den te keer te gaan, ingevolge de verplichting die zy op zich hadden
genomen. De Edelen, zeer ontevrede over de zoogenaamde moderatie,
namen met vreugd deze gelegenheid te baat, om hunne grieven te
bespreken, en vereenigden zich daartoe, wel ten getale van tusschen de
1500 a 2000, te St. Truien. Na aldaar in de maand July verscheiden
dagen achtereen beraadslaagd te hebben, kwamen zy tot het besluit,
de Hervormden te beschermen en des noods geweld met geweld te
keeren. De Landvoogdes, inziende, hoe zoodanig besluit tot dadelijken
opstand leiden zoü, verzocht Oranje, zijn invloed by hen te gebruiken.
-ocr page 44-
SO PREDIKING IN HET OPEN VELD. — EERSTE ONGEREGELDHEDEN.
Op een samenkomst, den 18 July gehouden tusschen hem en twaalf
gemachtigden der Edelen, met Lodewijk van Nassau en Brederode
aan \'t hoofd, wist hy de Edelen te bewegen, uit elkander te gaan, en
\'sKonings antwoord af te wachten. Reeds den 12 Augustus kwam dit
en behelsde, dat de Koning zelf zoude overkomen, en inmiddels toe-
stond, dat hem een nieuw ontwerp van matiging werd aangeboden.
Alles scheen dus op weg om zich te schikken; toen een nieuwe en on-
verwachte gebeurtenis alles weder uit zijn verband rukte.
22. BEELDESTORM.
Reeds den tweeden dag na dat \'s Konings antwoord te Brussel was
gekomen, waren hier en daar hoopen blinde yveraars te samen ge-
schoold en de kerken en gewijde kloosters gewelddadig binnengedrongen,
waar zy de beelden, de altaren en cieraden van de Roomsche eeredienst
vernielden. Deze Beeldestorm, gelijk men \'t noemde, begon in Vlaan-
deren en Artois, en had vervolgends, byna gelijktijdig, in alle Gewesten
plaats. Alleen in Brabant en Vlaanderen werden, in vier dagen tijds,
meer dan 400 kerken verwoest. Deze dolzinnige en oproerige bedrijven,
door alle verstandigen onder de Protestanten niet dan met smart en
benaauwdheid aangezien, wel verre van hunne zaak te bevorderen, zet-
teden die meer achteruit dan al wat tot dien tijd geschied was. Wel
scheen, in den beginne en zoolang de Landvoogdes nog handelde onder
den invloed van den eersten schrik, de zege der gewetensvrijheid naby:
althands zy maakte een verdrag met de Verbonden Edelen, \'t welk be-
helsde dat de Inquizitie hier te lande zou worden afgeschaft, en geen
der Edelen over de door hem gedane stappen bemoeilijkt; maar alras
kreeg zy berouw over de betoonde toegeeflijkheid. Zy zag, hoe verschei-
denen der Edelen thands, uit verontwaardiging over het gebeurde, zich
aan het verbond onttrokken, en hoe de kans voor haar schoon stond,
om haar gezach, dat een poos gewankeld had, te herstellen. Oranje en
Egmond hadden, in de Gewesten waarvan zy Stadhouders waren, de
beeldstormers streng doen straffen; doch ook in sommige plaatsen, be-
houdens nadere goedkeuring dos Konings, een soort van vergelijk met
de Onroomschen aangegaan. Dit mishaagde Margareta. Zy deed de
mecsten dier schikkingen te niet en liet hier en daar de predikers uit
de steden drijven. Weldra kwam er tijding, dat de Koning — gelijk
trouwens zich verwachten liet — fel verstoord was over het gebeurde
-ocr page 45-
31
BEE1.DEST0HM.
en geenszins geneigd om de overeenkomst, met de Edelen aangegaan,
te bekrachtigen: ja men verhaalde — en de uitkomst bewees, dat het
gerucht verre van logenachtig was — hoe de Koning het graauw, dat
de kerken geplunderd had, de ketters, die het beschermden en voor-
stonden, en de Heeren — Oranje, Egmond en Hoorne — die met hen
eene lijn trokken, allen even schuldig beschouwde. Oranje bekwam at-
schrift van twee brieven, door d\'Alava, \'s Konings Gezant in Frankrijk,
aan de Landvoogdes geschreven, en meldende, dat, zoo men de drie
laatstgenoemden een tijdlang met zoete woorden paaide, om hen, ter
geschikter ure, als stookers der beroerten te straffen, de Koning hier
de onbepaalde heerschappy zoü bekomen. Oranje en zijn broeder Lo-
dewijk oordeelden hierop, dat de tijd gekomen was om geweld met ge-
weld te keer te gaan; doch de besluiteloosheid van Egmond, wien an-
ders het krijgsvolk — waarvan hy de afgod was — gereedelijk gevolgd
zou zijn, belemmerde het nemen van eenige krachtige maatregelen;
terwijl ook de voortdurende twisten tusschen de Lutherschen en Kal-
vinisten alle eenheid van handeling onmogelijk maakten.
23. ORANJES POGINGEN TOT HERSTEL DER RUST. —
GEVECHT BY AUSTRUWEEL.
De Landvoogdes, de Edelen verdeeld en moedeloos ziende, achtte
de gelegenheid gekomen om doortastende maatregelen te nemen. Zy
liet Duitsch krijgsvolk werven, \'t welk men deels onder het bevel van
Aremberg en van Megen, deels ook onder dat van Egmond en van
Oranje plaatste. Deze laatste echter gaf men een Duitsch Overste ter
zijde, met geheimen last om op zijn handelingen te letten.
Het eerste wat de Landvoogdes met de hulp van deze nieuwe troe-
pen ondernam, was "Valencijn te doen belegeren, waar de Hervormden
zich in \'t bezit van verscheiden kerken gesteld hadden en geen bezet-
ting wilden innemen. De Heer van Noircarmes (een van hen, die de
verklaring, tijdens Egmonds reize naar Spanje afgelegd, mede met
zijn bloed geteekend, en den Markgraaf van Bergen in het bewind
over Henegouwen vervangen had, maar nu zijn voormaligen vrienden
was afgevallen) bestuurde dit beleg, en Valencijn werd stormender-
hand bemachtigd.
Intusschen had zich Oranje op verzoek der Staten van Holland en
Utrecht naar die Gewesten begeven om aldaar de rust te herstellen.
-ocr page 46-
32                        ORANJES POGINGEN TOT HERSTEL F1EI1 RITST.
Gewis was zijn taak verre van gemakkelijk; dewijl, op plaatsen waar
de Rögeering streng aan de Roomsche leer gehecht was, zoo als te
Utrecht, het betoonen van toegeeflijkheid aan de Protestanten niet dan
met groote zwarigheden kon verkregen worden; terwijl elders, waar,
als te Amsterdam, de Hervormden machtigen stout waren, het wederom
groote moeilijkheid inhad, de klem van \'t bestuur tegen over hen te
bewaren. Nooit wellicht legde de Prins meer beleid en overleg aan
den dag, dan by deze zending, en dit bleek ook daaruit, dat de Staten
van Holland hem een geschenk van ƒ 33,000 aanboden als bewijs hun-
ner dankbaarheid: \'t welk hy echter voorzichtig genoeg was om be-
leefdelijk van de hand te wijzen.
En werkelijk baatte het weinig, of de rust in een paar Gewesten
voor een tijd schijnbaar hersteld was, terwijl overal tweedracht en
onrust broeiden en van weerszijden daden van geweld gepleegd werden.
Sommigen onder de Eedgenooten, ziende welk een keer de zaken na-
men, hadden het noodig geacht, zich te wapenen: de Graaf van den
Berg versterkte zijn slot in de Bommelerwaard, Brederode zijn sloten
te Vianen en te Ameide, terwijl hy in bovengemelde stad, waar hy
zijn hofhouding had, een bende verzamelde, die eerlang tot 3000 man
aangroeide, waarmede hy den omtrek afliep, doch weinig uitrichtte.
Meer beteekenend door haar doel, doch noodlottig in haar uitslag, was
een onderneming, omtrent dien tijd door Jakob van Marnix, Heer van
Tholouze, in \'t werk gesteld om Walcheren te overrompelen. Met on-
geveer 000 man voor Vlissingen gekomen, vond hy de bezetting reeds
op haar hoede, en keerde onverrichter zake terug. Te Austruweel naby
Antwerpen aan wal gekeerd, werd hy aangevallen door het krijgsvolk,
dat de Landvoogdes op hem afzond: zijn bende, uit ongeoefend volk
bestaande, werd spoedig uiteen gejaagd, en hy zelf in een schuur ver-
brand, binnen welke hy zich met een hoopjen volks verschanst had. Zoo
was het droevige treurspel, dat Oranje voorspeld had, reeds begonnen.
Het Antwerpsche graauw weet hem het omkomen van Tholouze en de
zijnen: en niet zonder oneindig veel moeite en beleid, ja niet zonder
lijfsgevaar, gelukte het hem, de rust in die stad te herstellen.
24. ORANJE WIJKT UIT.
Men kon het Margareta niet ten kwade duiden, dat zy, in den moei-
lijken toestand, waarin zy zich geplaatst zag, vriend van vyand onder-
scheiden en weten wilde, op wien zy vertrouwen kon. Om hiertoe te
-ocr page 47-
38
ORANJE WIJKT UIT.
geraken, vorderde zy een nieuwen eed, zoo van de ambtenaren en
overheden als van \'s Konings leenmannen. De eerstgenoemden moesten
zweren, het Roomsch geloof te handhaven, de beeldstormers te straffen
en de kettery uit te roeien: de leenmannen, den Koning tegen ieder te
dienen. Deze laatste eed werd door velen, zelfs door Egmond gedaan:
en met schrik konden nu de Verbonden Edelen merken hoe hun aantal
versmolten was. Oranje, Hoogstraten, Berg, Brederode en enkele ande-
ren weigerden, zeggende, eenmaal gezworen te hebben, en het niet
noodig te achten, dit op nieuw te doen. Dit kostte Hoogstraten het Stad-
houderschap over Mechelen, en Brederode het bevel over zijn bende
van ordonnantie (welken naam men toen gaf aan een afdeeling troepen,
in dienst van den Staat). De laatstgemelde zoo wel als Berg, de macht
der Landvoogdes ziende aangroeien, poogden vrede met haar te maken;
doch het was te laat voor verzoening: de Landvoogdes, zich harer macht
bewust, eischte, dat zy zich zonder voorwaarden aan \'s Konings genade
zouden onderwerpen. Hiertoe was noch de een noch de ander gezind:
Brederode vooral achtte zich reeds te veel te hebben blootgegeven, en,
nu tot openlijken wederstand overgaande, liet hy in February 1567
\'s Hertogenbosch door Antoni van Bombergen bezetten, die \'t echter
niet langer hield dan tot April: vervolgends beproefde hy een aanslag
op Utrecht, die mislukte, daar Megen, de Stadhouder van Gelderland,
hem vooruit was geweest en de Stad bezet had. Brederodes krijgs-
knechten wreekten zich over deze te-leur-stelling, door \'t klooster Ma-
riënwaart te plunderen; terwijl zijn aanhangers ook elders in Holland
en Utrecht vele geestelijke gestichten op dergelijke wijze behandelden.
Vervolgends wierp hy zich in Amsterdam, waar de Onroomschen hem
tot hoofd begeerden, en hy \'t ongeveer een maand hield.
Oranje, by niemand meer steun vindende, noch by Egmond, die al-
leen naar verzoening met het Hof streefde, noch by de Eedgenooten,
die meerendeels het hoofd in den schoot legden, noch by de Staten en
Overheden, in \'t algemeen sterk ingenomen tegen de Hervorming, en
zich niet willende aansluiten, noch aan de onberaden handelingen van
Brederode, noch aan de uitspattingen van het gepeupel, welke hy af-
keurde, en tevens geen kans ziende om den Koning met behoud van
eer en geweten te dienen, besloot het land te verlaten: hy legde zijn
ambten neder en begaf zich den Uden April, met zijn gandsche huis-
gezin, waaronder drie zijner broeders, uit Antwerpen naar Breda. Meer
dan 4000 menschen deden hem uitgeleide, en de verslagenheid over
zijn vertrek was algemeen. Tien dagen later, na zijn byzondere zaken
in orde gebracht te hebben, reisde hy over Grave en Kleef naar Dillen-
burg. Hy nam zijn dochtertjen met zich; doch liet zijn zoon Filip3 Wil-
lem aan de Hoogeschool te Leuven achter, wat hem later genoeg be-
-ocr page 48-
u
ORANJE WIJKT UIT.
rouwde. Kuilenburg, Hoorne, Hoogstraten en daarna ook Brederode,
volgden zijn voorbeeld en weken ten lande uit. De Hervormden gaven
nu overal den moed verloren en begaven zich by duizenden naar elders,
vooral naar Emden heen: hun kerken werden even snel afgebroken als
vroeger de beelden en altaren: de prediking hield overal op: en met
allen weerstand aan \'s Konings bevelen ware \'t uit geweest, indien hy
zelf niet, door ontijdig wraak te willen nemen, een nieuwe veerkracht,
en daardoor nieuwen tegenstand, zich by de Nederlanders had doen
ontwikkelen.
25. DE HERTOG VAN ALVA.
Koning Filips had, toen hy beloofde in de Nederlanden te zullen
overkomen, niet alleen de ingezetenen alhier, maar ook zijn zuster,
misleid. Het voornemen daartoe had by hem nimmer een punt van
ernstige overdenking uitgemaakt: als Koning zoude hy niet hebben
kunnen komen dan om genade en vergiffenis aan te brengen, en het
was enk al wraak en vervolging, welke hy den Nederlanders toedacht.
Naar een geschikt werktuig om die uit te oefenen behoefde niet lang
gezocht te worden.
Onder zijn Veldheeren was er niet een, meer door zijn krijgskunde,
maar ook door zijn onverbiddelijke gestrengheid beroemd, dan Ferdi-
nand Alvarez van Toledo, hertog van Alva. Slaafsch aan zijn Koning
gehecht, eischte hy ook, van wie onder hem stonden, de onbepaaldste
onderwerping. Dit wist Filips, en achtte daarom niemand meer dan
hem geschikt, om de ketters niet alleen, maar al de Nederlanders,
voor hun wederspannigheid te straffen.
"Vergeefs poogde Margareta, toen zy vernam, dat de gevreesde Krijgs-
overste met volmacht herwaarts komen zoü, den Koning te bewegen,
van zijn voornemen af te zien: Filips bleef onverbidlijk. Alva stak ovor
naar Genua, met een talrijk leger, uit Spanjaarts, Albaneezen en Ita-
lianen samengesteld, allen oude keursoldaten, in talrijke veldtochten
geoefend en gehard, en aangevoerd door de bekwaamste Yeldheeren
van hun tijd. Onder deze telde men Alvaas zonen, Don Frederik, die
hem tot Stedehouder diende, Don Ferdinand, die het opperbevel voerde
over de ruitery; beiden onder de oogen van hun vader tot het krijg-
voeren opgevoed: Chiappin Vitelli, Graaf van Cetone, die als Veldmaar-
schalk den tocht bestuurde, en wien weinigen overtroffen in doorzicht
en ervarenis: Gabriël Gerbellon, Overste van \'t geschut: Ulloa, die de
Napolitanen, Braccamonte, die de Sarden, Lodogno, die de Lombarden
-ocr page 49-
35
DE HERTOG VAN ALVA.
aanvoerde, den Bevelhebber vooral der Sicilianen, Juliaan Romero, als
krijgshoofd tot dien tijd onverwonnen: Louis Paciotte (of Pacheko) den
bekwamen krijgsbouwmeester: en eindelijk Sanzio d\'Avila, die Alvaas
lijfwacht aanvoerde en voor niemand dan voor hem als Veldheer on-
derdeed.
Van Genua begaf zich het leger, dwars over de Alpen heen, waar
zich Alberik, Graaf van Lodron, er met 1200 Tirolers byvoegde, naar
Borgondiën. Al de bezwaren, welke zulk een moeilijke tocht, met een
heirmacht, uit zoo verschillende bestanddeelen samengesteld, moest
opleveren, had Alva door beleid en kloekheid overwonnen, en de ge-
strengste tucht was op die lange reis bewaard gebleven, \'t Was in de
laatste helft van Augustus, dat hy in do Nederlanden aankwam, en, te
Brussel ontfangen, zijn intrek nam in het huis des Graven van Kuilen-
burg.
Met de tijding van zijne nadering, ontfing men ook alhier die van
den dood des Markgraven van Bergen, even als later zijn tochtgenoot
Montigny, te Madrid, en vermoedelijk door vergif, uit den weg geruimd.
26. ALVA IN DE NEDERLANDEN. — GEVANGENNEMING
VAN EGMOND EN HOORNE.
Niet dadelijk liet Alva blijken, wat de eigenlijke strekking zijner
zending was. Met heusheid ontfing hy de Edelen, die hun opwachting
by hem kwamen maken, onverschillig tot welke party zy behoorden:
en toen hem, by een kort oponthoud te Leuven, de twaalfjarige Filips
Willem van Oranje werd voorgesteld, betuigde hy dezen, hem, waar
hy kon, van gandscher harte ten dienste te zullen staan.
De meesten lieten zich door dien schijn van vriendelijkheid verblin-
den: en waarom zouden zy ook wantrouwen gekoesterd hebben? De
Nederlanders waren immers weer tot rust gekeerd: en de prediking,
die groote grief, had opgehouden. Hoorne aarzelde dan ook niet, terug
te keeren: Hoogstraten maakte zich gereed, zijn voorbeeld te volgen:
Oranje alleen zag verder en bleef wijsselijk waar hy was.
Welhaast echter bemerkte Margareta wat er broeide. Alva had haar,
by zijn aankomst te Brussel, zijn lastbrief als Kapitein-Generaal ver-
toond; maar hy verzweeg niet langer, dat hy geheime bevelen had,
welke hy te zijner tijd zoü openbaren. Margareta, met geen schaduw
van gezach te vreden, en in de verantwoordelijkheid niet willende
deelen van \'t geen gebeuren zoü, verzocht haar ontslag.
-ocr page 50-
36                    GEVANGENNEMING VAN EGMOND EN HOORNE.
En werkelijk, naauwlijks was er een maand verstreken, of Alva
wierp het masker af. Op den 9den September liet hy, door zijn zoon
Ferdinand, Egmond en Hoorne, als reeds meermalen gebeurd was, by
zich te gast noodigen. De maaltijd was vrolijk gelijk altijd; doch na den
eten hield Alva hen zoo lang aan de praat, tot hem heimelijk bericht
gebracht was, dat, ingevolge zijn last, Stralen, de Burgemeester van
Antwerpen, Oranjes vriend, en Casembroot, Heer van Bakkerzeel, Eg-
monds sekretaris, in hechtenis genomen waren. Dit was voor hem het
sein, om zich te verwijderen: en nu werden onverwachts de beide
Graven afzonderlijk buiten geroepen, gevangen genomen en, eenige da-
gen later, naar \'t slot te Gent vervoerd. Hoogstraten, die reeds op weg
naar Brussel was, hoorde in tijds nog, wat er gebeurde en haastte zich,
sneller dan hy gekomen was, het land weer te verlaten. De jonge Graaf
van Mansvelt was nog nader by zijn verderf geweest. In het paleis van
Alva met Egmond en Hoorne gekomen, had hy een wenk van zijn vader
ontfangen en zich in stilte weggemaakt.
Het voorbeeld dezer beide Edelen werd aldra gevolgd en wel door
een 20,000 tal menschen; gelukkig nog: er het lijf af te brengen en
have en goed in de steek te laten; want nog voor het einde van Sep-
tember was door Alva een nieuw Gerechtshof ingesteld onder den naam
van Raad van Beroerten, voor \'t welk al wat tot de plaats gehad heb-
bende onlusten maar eenigszins betrekking had, gebracht moest worden.
Viglius, Barlaimont en Noircarmes werden, om de leus, en als mannen
die aanzien en ontzach genoten, tot leden van dien Raad aangesteld:
doch de eerste verschoonde zich om zijn hooge jaren, en de beide an-
deren namen er nimmer zitting in.
27. DE RAAD VAN BEROERTEN.
Aan Joan de Vargas, een bloed- en geldgierigon Spanjaart, was hoofd-
zakelijk de leiding opgedragen van dien Raad van Beroerten, die, om
de menigte van strafvonnissen, welke hy uitsprak, aldra niet anders dan
onder den naam van Bloedraad bekend werd. Al wie maar eenigszins,
zelfs van verre, in de onlusten betrokken was geweest, werd voor dezen
Raad gedaagd, en zy, die uitweken, werden met verbeurdverklaring
hunner goederen gestraft. De doodstraf werd uitgesproken en voltrok-
ken aan allen die de wapenen hadden opgevat, aan de beeldstormers,
aan hen, die verzoekschriften tegen de plakkaten, de Inquizitie of de
-ocr page 51-
DE RAAD VAN BEROERTEN.                                        37
instelling der Bisdommen geteekend hadden, die Predikanten gehuis-
vest, psalmen of Geuzeliederen gezongen of aangehoord, de openbare
prediking of Kalvinistische begrafenissen bygewoond, of zich ongunstig
over de oude leer hadden uitgelaten. Tot bedwang van Antwerpen werd
een citadel gesticht, en enkel de omstandigheden, die eerlang volgden,
verhinderden Alva zulks ook op andere plaatsen te laten doen.
Onder andere voortvluchtigen werden nu ook Oranje, zijn broeder
Lodewijk, de Graven van den Berg, van Hoogstraten en van Kuilenburg,
voor den Baad van Beroerten ingedaagd. Geen van hen, als van zelve
sprak, voldeed hieraan: en te recht, daar deze Baad over de meesten
hunner, in hun hoedanigheid, \'t zij van Vliesridders, \'t zij van Soeve-
reine Vorsten, onbevoegd was, vonnis te vellen. Oranje verdedigde zijn
wegblijven in geschrifte, en gaf later een meer omstandige verant-
•woordiiig deswege in het licht. Inmiddels wist Alva den Prins toch in
\'t hart te grieven, door diens zoon, Filips Willem, van de Akademie te
Leuven te laten oplichten. Vargas kweet zich van die taak, en toen de
Bestuurders der Hooge School hem vertoonden, dat zulk een handel-
wijze een inbreuk was op hun voorrechten, duwde hy hun in slecht
Latijn toe, dat men zich daaraan niet stoorde. De jonge Vorst, naar
Spanje gevoerd, bleef aldaar acht-en-twintig jaar gevangen, en zag zijn
vader nimmer weder.
Byzonder fraai was de redeneering, waarmede de Spaansche Inqui-
zitie de gruwelen wettigde, die nu hier te lande gepleegd werden. De
ketters, zeide zy, hebben schuld aan den beeldestorm: de overigen heb-
ben niets gedaan, om dien te beletten: derhalve zijn zy allen des doods
schuldig.
De landzaten, ziende, dat zy, wanneer zulk een beginsel gevolgd
werd, geheel te gronde gebracht werden, sloegen tot wanhoop en ver-
twijfeling over. Een hoop volks in West-Vlaanderen schoolde te samen,
viel in de kloosters, plunderde en mishandelde de Geestelijkheid en be-
dreef allerlei baldadigheid. Men gaf aan dezen hoop, onder welken zich
het snoodst geboefte mengde, doch die weldra door Alvaas krijgsvolk
verstrooid of gevangen en gestraft werd, den naam van Wilde of
Boschgeuzen.
28. OBANJES KBIJGSTOEBUSTING EN EERSTE ONDER-
NEMINGEN.
Oranje had, by zyn vertrek uit de Nederlanden, betuigd, dat hy niets
tegen den Koning ondernemen zoü, zoo lang deze hem niet in eer en
-ocr page 52-
38
ORANJES KRIJGSTOERUSTING EN
goed aantastte. Thands echter, als verrader en muiter ingedaagd, van
zijn bezittingen hier te lande, ja, wat meer zegt, van zijn kind beroofd,
achtte hy zich gerechtigd, het zwaard op te vatten. Hy was ja, Leenman
van Filips, maar toch, als deze, Soeverein, hem in stand en afkomst
gelijk, en bevoegd, hem den oorlog aan te doen. Hy had nu mede, na
lang en ernstig onderzoek, de leer der Hervormden uit overtuiging
aangenomen, en zoude voortaan ook daarvoor strijden. Dan het geld is
de zenuw van den oorlog, en de middelen, waarover hy op dit oogenblik
beschikken kon, waren gering: zijn goederen alhier onder beslag en de
inkomsten van zijn Prinsdom Oranje leverden hem niet veel op. Door
geldleeningen aan te gaan, door het verpanden en verkoopen van zijn
kleinoodiën, wist hy eenige krijgsbenden te verzamelen; doch zoo be-
krompen waren zijn middelen, dat hy zelfs eenige soldaten, wier dienst
hem de Paltsgraaf, Jan Kazimier, aanbood, moest weigeren, omdat hem
het noodige geld tot hun bezoldiging ontbrak. Voor \'t overige vond hy
by de Duitsche Vorsten over \'t geheel den steun niet, dien hy gehoopt
had; maar hielpen hem de Prins van Condé en de Amiraal Coligny,
hoofden der Fransche Kalvinisten, met eenig volk. En nu begon hy zijn
onderneming, maar met meer beleid en moed dan kracht of geluk.
Alvaas krijgsmacht was talrijk en geoefend, hy zelf als Veldoverste
boven allen lof verheven. Het ware dus dwaasheid geweest, hem met
een handvol volks in \'t open veld te willen tarten. Het eenige middel
om hem te benadeelen bestond in het doen van aanvallen op verscheiden
punten tevens, om alzoo, terwijl hy zijn leger verdeelde om de grenzen
te verdedigen, aan het volk gelegenheid te geven tot een algemeenen
opstand. Uit dien hoofde werd het plan van aanval op de navolgende
wijze beraamd.
Coqueville, een Normandisch Edelman, zoü mot de Fransche troepen
Artois in Henegouwen, Graaf Lodewijk Groningerland, Hoogstraten en
Kuilenburg Gelderland bedreigen; de Prins zelf gereed staan, zich
daarheen te wenden, waar zijn byzijn het noodigst geoordeeld moest
worden. Met dezen inval stond een ontwerp in verband om Alva op te
lichten, als hy zich met de vasten naar \'t klooster Groenendaal, in \'t
bosch van Soniën by Brussel, begaf. Deze aanslag werd aan den Hertog
verraden en mislukte geheel, even als de inval aan de zuidzijde, daar
Coqueville, op last van den Koning van Frankrijk, werd opgelicht en
ter dood gebracht. Aan den Maaskant scheen men aanvankelijk beter te
zullen slagen. De Graaf van Kuilenburg bemachtigde zijn eigen slot
Wichem, naby Valkenburg; doch werd er, even spoedig als hy \'t ge-
wonnen had, weer uitgedreven. Eveneens verging het Berg, die zijn
kasteel te \'s Heerenberg won en weder verloor. Tegen de vertoogen
van den Prins, die zich te Kleef bevond, en den raad gaf, zich niet te
-ocr page 53-
EERSTE ONDERNEMINGEN.                                          39
ver te wagen, trokken de Edelen op Roermonde aan, doch stuitten hier
op een Spaansche krijgsmacht onder Lodron en d\'Avila. Aan het wijken
gebracht en vervolgd, werden zy op den 25"en April 1508 by Daelhem
volkomen verslagen, zoodat er 500 man op de plaats bleven, terwijl er
naauwlijks 40 aan de Spaansche zijde sneuvelden. Verscheiden Edelen
werden te dier gelegenheid gevangen genomen en later te Brussel ont-
hoofd. Het overige van het saêmgeiaapte leger verliep, en Oranje, zich
te Kleef niet langer veilig achtende, keerde terug naar Dillenburg, om
af te wachten, wat het wedervaren van Graaf Lodewijk zou wezen.
29. GRAAF LODEWIJKS OVERWINNING BY HEILIGERLEE.
Met beleid was de tocht van Graaf Lodewijk van Nassau overlegd.
Aan \'t hoofd van een kleine bende uit Emden getogen, was hy begon-
nen met een kasteel in Westwoldingerland, dat het Huis te Wedde ge-
naamd was en den Hertog van Aremberg toebehoorde, te bemachtigen.
Het innemen dezer sterkte had het voordeel, zoowel den toevoer uit
Duitschland als den weg naar Groningen gemakkelijk te maken. Te
Appingadam gunstig ontfangen, zag hy zijn macht aldaar eerlang ver-
sterkt door de komst van zijn broeder Adolf met een honderdtal rui-
ters. De afwezigheid van den Stadhouder Aremberg, toen in Frankrijk,
bevorderde de onderneming: en zelfs stonden de Staten van het Ge-
west, hoezeer dan onder den naam van brandschatting, aan Lodewijk
een som gelds af, waarmede hy zijn troepen betalen kon. In zijn vaan-
dels zette Lodewijk de zinspreuk nunc aut nunquam (nu of nooit), als
wilde hy te kennen geven, dat, zoo men nu de kans niet waarnam, de
vrijheid voor altijd verloren was: — en werkelijk voegden zich lang-
zamerhand verscheiden vrijwilligers by hem. Maar intusschen kwam
Aremberg, uit Frankrijk terug gekeerd, aan \'t hoofd van 1400 voet-
knechten en een bende ruiters, op last van Alva aangerukt, om den
ongenooden gast uit Groningerland te verdrijven. Megen, de Stadhou-
der van Gelderland, had bevel gekregen, zijn troepen by die van Arera-
berg te voegen; waarom Lodewijk, hiervan verwittigd, besloot, de
krijgsmacht van laatstgemelde aan te tasten, eer zy door die van Megen
versterkt ware. By het klooster Wittewierum met de Spanjaarts slaags
geraakt, schoot hy te kort, en week naar \'t Huis te Wedde terug. De
Spanjaarts, hem reeds buiten staat van tegenweer wanende, drongen
nu luid by Aremberg aan, hem te vervolgen. Wel had de Stadhouder,
-ocr page 54-
40                GRAAF LODEWIJKS OVERWINNING BY HEILIGERLEE.
het beleid en den moed van Lodewijk kennende, de komst van Megen
willen afwachten; doch hy moest toegeven aan den algemeenen wil
van zijn leger, dat hem als Nederlander mistrouwde en hem reeds voor
Lutheraan begon te schelden. De uitkomst echter bewees, dat hy wel
had gezien. Lodewijk, een voordeelige stelling hebbende ingenomen by
het klooster Heiligerlee, zag naauwlijks in den achtermiddag van 23
Mei de Spaansche voorhoede genaderd, of hy zond Graaf Adolf met zijn
ruiters op haar af en deed haar in verwarring wijken. Vruchteloos
poogde Aremberg zijn leger in slagorde te stellen: uit twee hinderlagen
aangetast, en onbekend met de gesteldheid van den grond, werd het
op alle punten geslagen. Aremberg zelf moest, na dapperen weder-
stand, zijn behoud in de vlucht zoeken; doch werd van \'t paard ge-
schoten en vervolgends afgemaakt. Doch, hoe volkomen de overwinning
was, door Lodewijk behaald, zy werd te duur betaald door den dood
van zijn broeder Adolf, die, by zijn dapperen aanval, zich te ver in \'t
midden der vyanden gewaagd hebbende, door hen omsingeld en gedood
werd. Aremberg werd te Heiligerlee, Adolf op het Huis te Wedde be-
graven; terwijl ter eer van laatstgenoemde, eenige jaren geleden, een
gedachtenisteeken op het gewezen slagveld werd opgericht.
Lodewijk, nu voortgerukt, sloeg het beleg voor Groningen, waar
Megen intusschen met 2000 man was binnengetrokken. Hoogstraten
en de Graaf van Schaumburg met eenig volk en een talrijke hoop Frie-
zen en Groningerlanders hadden zich nu by den Graaf van Nassau ge-
voegd; en een oogenblik voedde men hoop, dat Megen zelf, uit oude
vriendschap en uit gehechtheid aan zijn landgenooten, de zijde der
Spanjaarts verlaten zoü. — Maar te ras bleek het, dat de behaalde voor-
deelen nutteloos geweest waren en dat alle hoop in rook vervliegen
moest.
30. DE GRAVEN VAN EGMOND EN HOORNE ONTHOOFD.
Naauwlijks had Alva tijding van den slag by Heiligerlee bekomen, of
hy besloot, door verdubbeling van gestrengheid, het bewijs te leveien,
dat hy niemand ontzag, en dat hy zich door geen tegenspoeden liet af-
schrikken, veel min tot toegevendheid bewegen. Achtereen volgends
werden, in de eerste dagen van Juny, de beide Jonkers van Batenburg,
Jan van Ilpendam, twee Heeren van Bloys, de Friesche Edelen Beyma
en Galama, de Heeren van Villiers en Iluy, en anderen, deels vroeger
wegends medeplichtigheid aan de ondernemingen van Brederode, deels
-ocr page 55-
DE GRAVEN VAN EGMOND EN HOORNE ONTHOOFD. 41
in het gevecht by Daelhem gevangen, te Brussel op het schavot ont-
hoofd. Maar nog roemruchtiger hoofden moesten vallen: Egmond en
. Hoorne, naar Brussel gevoerd, werden voor den Bloedraad te recht ge-
steld, en, in weerwil hunner mannelijke verdediging, schuldig ver-
klaard aan gekwetste majesteit. Egmond had zich tot het laatst met
genade gevleid; doch toen Juliaan Romero, Alvaas getrouwe handlan-
ger, hem op \'t schavot te kennen gaf, dat hieraan niet te denken viel,
knielde hy neder, zeide den bisschop van Yperen, die hem in zijn
uiterste bystond, zijn gebed na, kuste het zilveren kruisbeeld, dat de
Bisschop hem voorhield, en ontfing den jongsten slag met de woorden:
„Heere! in uwe handen beveel ik mijnen geest." Hoorne volgde hem
op \'t schavot, doch deze, als de Hervormde leer omhelsd hebbende,
weigerde de hulp van een Roomsch geestelijke. Beider hoofden werden
op staken ten toon gesteld: een schouwspel dat zelfs den Spaanschen
krijgsknechten tranen uit de oogen perste. Heel Brussel, ja het gandsche
land treurde om den dood der Graven: en met de vrees voor Alva nam
ook de haat tegen hem toe.
Van deze strafoefening, die op den 5den Juny 1568 voorviel, rekent
men doorgaands den aanvang van den tachtigjarigen Krijg.
Maar het was niet genoeg voor Alva, dus by de ingezetenen schrik
te hebben ingeboezemd; ook de vyand moest ten lande worden uitge-
dreven: en daartoe stelde hy alsnu krachtige maatregelen in \'t werk.
Reeds terstond had hy aan Frans van Boshuizen, die op dat tijdstip
Amiraal van Holland was, bevel gegeven, om met acht schepen op de
Eems voor Delfzyl post te vatten, maar ook zond hy nu eerst Hertog
Erik van Brunswijk, met 1500 ruiters, en vervolgends Chiappin Vitelli,
met een regiment Walen en vijftien vendelen ander krijgsvolk, naar
Groningerland; en vervolgends, verschillende krijgsbenden te \'s Her-
togenbosch vereeuigd hebbende, trok hy in persoon met dat leger, over
Deventer en Koevorden, den vyand tegen. Den 15den July te Groningen
gekomen, deed hy, zonder af te zitten, een verkenning tot voor het leger
van Graaf Lodewijk, en besloot toen, het reeds den volgenden morgen
aan te tasten.
31. NEDERLAAG BY JEMGUM.
Graaf Lodewijk had, na den zege, te Heiligerlee behaald, en toen hy
het beleg voor Groningen sloeg, meer op zijn moed en \'t goed geluk,
dan op de waarschijnlijke gevolgen gerekend. Oranje achtte de krijgs-
-ocr page 56-
42
NEDERLAAG BY JEMGUM.
macht zijns broeders te gering om iets uit te voeren tegen een sterke
en wel verdedigde stad, en raadde hem daarom aan, liever eenige klei-
nere plaatsen te vermeesteren en naar Enkhuizen te dringen, terwijl
hy (Oranje) zelf in het zuiden des lands een afwending zou maken.
Zijn raadgevingen werden echter niet ingevolgd, en kwamen gedeelte-
lijk te laat.
Lodewijks ma^ht bestond nu uit 25 vendelen voetvolk, waarby zich
eerlang nog 000 busschieters en 200 ruiters hadden gevoegd, terwijl
dagelijks vrijwilligers zijn leger kwamen vergrooten. Aan wapenen en
toevoer had hy geen gebrek, en op 7 July gelukte het een zijner wak-
kerste bevelhebbers, Diderik van Sonoy, den Hollandschen Amiraal
uit de Eems te verdrijven, waardoor de gemeenschap met Emden we-
der geopend werd. Megen zelf was in een uitval gewond, en de voor-
uitzichten van den jongen Krijgsoverste waren dus alleszins gunstig, toen
de voorbeeldeloos snelle komst van A!va zelven hem deed inzien dat
het zaak was, de aanvallende stelling, welke hy ingenomen had, te ver-
laten. Een achterwaartsche beweging geschiedt nooit zonder wanorde
en verlies: en by ondernemingen als die van Lodewijk is de kans ver-
keken, zoodra men terug moet trekken. Zijn soldaten, kwalijk betaald,
sloegen tot oproerigheid over: en hy zag in, dat hier alles op den kant
van een teerling gezet moest worden, en dat hy óf overwinnen, óf het
plan moest opgeven. Met dat oogmerk wachtte hy, aan den linkeroever
der Eems, en naby hare uitstrooming in den Dollart, by het dorp Jem-
gum, met 7 a 800 man den meer dan eens zoo sterken vyand af. Hoe-
zeer hy zich daar uitnemend versterkt had en door de schepen van So-
noy gedekt was, kon zulks Alva niet verhinderen, een aanval te wagen.
Deze werd echter afgeslagen, en wellicht zou Lodewijk een beslissende
overwinning behaald hebben, waren juist nu zijn Duitsche huursoldaten
niet om geld gaan roepen, en weigeren een hand op te heffen, zoo men
hen niet betaalde. Van de verwarring, welke hierdoor ontstond, trok
Alva party en drong in \'s vyands leger door. Vruchteloos waren de po-
gingen van Lodewijk om de orde te herstellen: hy moest het opgeven
en ontkwam ter naauwer nood in een schuitjen aan de slachting, die
toen volgde. Al het geschut, de voorraad, de geheele legertrein, vielen
den vyand in handen; en naauwlijks een achtste van Lodewijks volgers
borg het leven; terwijl Alvaas verlies geheel onbeduidend was. Zoo was
dan ook in het Noorden de onderneming mislukt, zoovele schatten en
menschenlevens vruchteloos ten offer gebracht en het gezach van den
Spaanschen dwingeland — naar het scheen althands — in de Neder-
landen tegen allen wederstand gevestigd.
-ocr page 57-
32. OVERTOCHT VAN \'S PRINSEN LEGER OVER DE MAAS.
De noodlottige uitslag, welken Oranjes poging om dit land van zijn
beul te verlossen ondervonden had, had hem niet kunnen afschrikken,
er een nieuwe te beproeven. Geldgebrek verhinderde hem echter, vroe-
ger dan in \'t begin van September, met zijn leger op te rukken. Hy had
toen ongeveer 14,000 man voetvolk en 1000 ruiters met stukken
geschut by elkander, en rekende op de verstandhouding, welke hy in
de Nederlanden had. In zijn vaandels, wier kleuren, oranje, wit en
blaauw, (naar die zijner wapenen) naderhand de kleuren der Neder-
landsche Soevereiniteit werden, voerde hy tot zinspreuk: pro rcge, lege
et grege
(voor koning, wet en kudde ol volk). De meeste uitgewekene
Edelen bevonden zich in zijn leger: zoo zag men daar, onder velen, den
Graaf van Hoogsiraten, den Heer van Batenburg, den Wapenkoning
Hammes (die kort daarop in een oproer sneuvelde), Sonoy, en Willem
van Lumey, Graaf van der Mark, die gezworen had, hair noch baard te
scheren, eer de dood van Egmond en Hoorne door hem gewroken was.
Nog was de Prins vergezeld van twee Saxische Hertogen, van Prins
Kazimier, Vorst van Tweebruggen, van zijn broeder Lodewijk en zijn
zwager Albrecht van Nassau, en van verscheiden zoo Duitsche a!s Fran-
sche krijgslieden van naam.
By St. Veit, een plaats die hem toebehoorde, trok hy over den Rijn;
doch de staat der wegen en het regenachtige weer waren oorzaak, dat
men weinig vorderen kon; terwijl ook het gebrek aan \'t noodigo geld
het bewaren van den krijgstucht moeilijk maakte. Alva, van deze laatste
omstandigheid niet onbewust, en zich vleiende, dat \'s Prinsen leger al-
dra verloopen zoü, achtte hot onraadzaam en onnoodig, het zijne aan
de altijd onzekere kans van een veldslag te wagen. De Prins, beseffende,
dat die later toch noodlottig voor hem zijn moest, besloot al zijn pogin-
gen in \'t werk te stellen, om Alva tot een slag te noodzaken. By Stoc-
kum, tusschen Maastricht en Roermond, op een plaats gekomen, waar
de rivier waadbaar was, gaf hj zijn ruiteiy last, zich midden in de Maas
te plaatsen, en alzoo de kracht van den stroom te breken, terwijl do
logertrein met geschut en bagaadje achter dien levenden dam overtrok,
in de onmiddelijke nabyheid van Alvaas leger. Dit waagstuk gelukte
volkomen en verbaasde Alva zoo zeer, dat hij Barlaimont, die hem de
tijding bracht, niet gelooven wilde, en hem vroeg, of \'s Prinsen soldaten
vogels waren, die een rivier konden overvliegen?
Oranje bereikte echter het doel niet, waarom de overtocht had plaats
gehad; daar Alva hem gedurig ontweek en door zoogenaamde kontra-
marschen zijn leger afmatte en kwelde. Slechts eenmaal had er by dien
-ocr page 58-
44             ORANJES LEGER AFGEDANKT. — AI/VAAS STANDBEELD.
geheelen tocht een schermutseling plaats van eenig aanbelang, waarby
de achterhoede van \'s Prinsen leger ruim 2000 man verloor, en Antoni
van Lalaing, Graaf van Hoogstraten, Oranjes trouwste vriend en ramp-
genoot, een wond ontfing, ten gevolge waarvan hy, tot innige smart van
zijn talrijke vrienden, in December van \'t zelfde jaar overleed.
33. ORANJES LEGER AFGEDANKT. — ALVAAS
STANDBEELD.
De Prins, zijn leger al meer en meer ziende verzwakken, niets dan
onbeduidende sommen ontfangende in stede van de honderd-duizen-
den, hem toegezegd, en te laat bespeurende, dat geen Stad, uit vrees
voor Alva, het juk afschudden en zich voor hem verklaren dorst, oor-
deelde het onraadzaam, den winter af te wachten, en besloot naar
Frankrijk te wijken. Door Namen en Henegouwen terug trekkende,
werd op 12 November naby Quesnoy zijn achterhoede door Alvaas
leger aangetast; doch dit laatste zoo krachtig ontlangen, dat het met
groot verlies moest afdeinzen, terwijl d\' Avila en d\' Avalos, twee der
aanvoerders, zwaar gekwetst werden en de laatste zelfs aan zijn won-
den overleed. Oranjes pogingen, om Gateau-Cambresis te bemachtigen,
mislukten, en zijn doel, om zich met de Hugenooten onder Condé te
vereenigen, insgelijks; daar zijn volk, beweerende wel tegen Alva, maar
niet tegen den Koning van Frankrijk te zijn aangenomen, volstandig
weigerde, verder voort te trekken, en eischte op Duitschen bodem ta-
rug gevoerd en aldaar afbetaald te worden. De Prins was genoodzaakt
toe te geven, en voerde zijn afgematte benden, in \'t felst van den win-
ter, door Champagne en Lotharingen naar Straatsburg, waar hem geen
middel overschoot om aan zijn volk by het afdanken een deel hunner
soldy te betalen, dan het verkoopen van zijn geschut en krijgsbehoef-
ten. Alleen een duizendtal ruiters hield hy in zijn dienst, waarmede
hy, in April van \'t volgende jaar, zich by Condé vervoegde.
Alva, hoovaardig op zijn voorspoed, deed in December zijn zegepra-
lenden intocht binnen Brussel; terwijl hy van het geschut, te Jemgum
veroverd, door den kunstenaar Jakob Jongeling een metalen standbeeld
liet gieten, \'t welk hem in volle krijgsrusting voorstelde, terwijl in een
Latijnsch opschrift op het voetstuk hem „het stillen der beroerten, het
verdrijven der muitelingen, het herstellen der godsdienst, het hand-
haven der gerechtigheid en het bevredigen der Gewesten" werd toe-
geschreven. Deze overmoedigheid werd niet alleen hier te lande euvel
-ocr page 59-
ORANJES LEGER AFGEDANKT. ---- Ar,VAAS STANDBEELD.               45
opgenomen — waaraan hy zich weinig kreunde — doch kwetste ook
des Konings eigenliefde, en was wellicht de voornaamste oorzaak,
welke hem later in ongenade vervallen deed. Althands het standbeeld
werd, nog by Alvaas leven, weggenomen en aan een klokkegieter ver-
kocht, onder uitdrukkelijk beding, dat het versmolten moest worden.
Alle hoop op verlossing scheen thands voor de Nederlanden verlo-
ren. Alva vervolgde den weg, dien hy had ingeslagen, regeerende als
een Oostersche dwingeland, onder schijn van recht moordende en be-
roovende, zonder tegenstand te vreezen. De Rijksvorsten, zoo wel als
Keizer Maximiliaan, bepaalden zich tot ydele vertoogen, die Filips in
den wind sloeg: de Hugenooten in Frankrijk waren in twee veldslagen
overwonnen en buiten staat hulp te bieden: Oranje, door geldgebrek
gekweld, vond zich zelfs niet in staat om de achterstallige soldy zijner
voormalige hoplieden te betalen, laat staan om nieuwe troepen te wer-
ven. Hy en zijn broeder Jan verkochten al wat zy van waarde bezaten,
ja hun zilver en hun huisraad, op de Frankforter mis. En toch bleef de
Prins, in al zijn tegenspoeden, op Gods bystand vertrouwen: en dat
vertrouwen werd niet beschaamd gemaakt.
34. DE WATERGEUZEN.
Oranje, met het midden van \'t jaar 1569 in Duitschland terug ge-
keerd, en de onmogelijkheid inziende, om voor \'t oogenblik een nieu-
wen veldtocht te beginnen, besloot zijn vyand op zee te benadeelen.
De talrijke ballingen, die zich thands buiten Nederland en zonder mid-
del van bestaan bevonden, verlangden niets liever dan een gelegenheid
om zich zelve ten koste hunner onderdrukkers te bevoordeelen. De Prins
schonk hun die, door aan vluchtelingen van allen stand en rang, aan
edellieden, kooplieden en burgers, verlof te geven om schepen uit te
rusten en ten zeeroof te varen. Deze lieden, die spoedig onder den naam
van Watergeuzen bekend werden, hadden wel in last, alleen Alva en
diens aanhangers te benadeelen, doch tastten bovendien spoedig ook
schepen van bevriende Mogendheden aan: ten gevolge waarvan hun
Amiraal, de heer van Dolhain, door den Prins werd afgezet, en de heer
van Lumbres als zoodanig aangesteld.
Intusschen verzuimde Oranje niet, de verstandhouding aan te kwee-
ken met lieden van invloed binnen de Gewesten, waarover hij vroeger
het bestuur had gehad: in Holland voornamelijk met Paulus Buys,
Pensionaris van Leiden, die hem zelfs te Dillenburg bezoeken kwam:
-ocr page 60-
46
DE WATERGEUZEN.
voorts met den Burgemeester dier plaats, Pieter Adriaanz. van der
Werff, en met den predikant Jurriaan Epeszoon. Door toedoen van deze
en andere vrienden van Oranje werden koliekten gedaan; waarby op-
gemerkt werd, dat lieden van klein of middelbaar vermogen een groote
mildheid toonden, terwijl vele rijken zich verschoonden, onder voor-
wendsel van alles verloren te hebben en arm geworden te zijn. Van
lieverlede echter worden de inzamelingen schraler: vooral toen het
bleek, dat onderscheidene plannen, door den prins gevormd, om deze
of gene plaats in de Nederlanden by verrassing te bemachtigen, ten
gevolge van onderscheiden omstandigheden, zelfs niet tot een begin van
uitvoering konden komen: en de meesten, die vroeger geld gegeven
hadden, weigerden het langer te doen, tenzij zy den Prins zelven met
ruiters en knechten in \'t veld zagen.
Filips, voor de derde reis weduwnaar, ging omtrent dezen tijd een
vierde huwelijk aan met Anna van Oostenrijk, dochter van Keizer
Maximiliaan. De vorstelijke Bruid trok naar de Nederlanden, om zich al-
daar in te schepen. Niet ongaarne zouden de Watergeuzen een kansjen op
de vloot, die haar naar Spanje voerde, hebben gewaagd, doch Oranje, die
te recht begreep, dat een zoodanige aanslag Maximiliaan tot zijn openba-
baren vyand maken zou, zorgde in tijds gestrenge bevelen te geven, dat
aan de Vorstin en wie haar vergezelden geen overlast werd aangedaan.
Deed deze echtvereeniging do goede gezindheden van Maximiliaan
ten opzichte van de Nederlanden merkelijk verflaauwen, aan de andere
zijde wekte zy het ongenoegen op van Karel IX, die thands in Frankrijk
regeerde, en deed dezen Vorst het oor leenen aan de voorstellen, hem
door Graaf Lodewijk gedaan, om zich met de Duitsche Vorsten tegen
Spanje te verbinden. Wel kwam het zoo ver niet; maar toch schoot
Karel den Prins aanzienlijke geldsommen voor en begunstigde de lich-
tin^en van soldaten. Deze omkeer in de staatkunde van \'t Fransche
Hof deed Oranje weder moed vatten en op nieuwe ondernemingen
peinzen. Men waande hier den strijd geëindigd, en weinig dacht men,
dat al wat men gezien had nog maar een voorspel was van den oorlog
die volgen zou.
35. NIEUWE BELASTINGEN DOOR AL VA UITGESCHREVEN.
Waarschijnlijk had echter Oranje vergeefsche moeite gedaan, en
zoude het land in rust gebleven zijn, indien Alva niet door zijn onstaat-
kundig gedrag de gemoederen ook der onverschilligen, ja der Spaansch-
gezinden, verbitterd en daardoor den Prins had in de hand gewerkt.
Wel was het in hem niet te misprijzen, dat hy het binnenlandsch Be-
-ocr page 61-
NIEUWE BELASTINGEN DOOR ALVA UITGESCHREVEN.                47
stuur, de Justitie en het Finantiewezen op een geregelden voet zocht
te brengen: en de Ordonnantiën op de lijfstraffelijke rechtsvordering,
gedurende zijn bewind uitgevaardigd, waren in de daad een weldaad
voor het land; maar hy kon de door hem verlangde veranderingen
niet te weeg brengen, zonder de privilegiën, waarop Steden of Gewes-
ten zich beriepen, aan te randen: en die aanranding wekte wrevel en
gemor. Maar wat nog meer den algemeenen geest tegen hem opzette,
was, dat hy de belastingen verzwaren wilde, en den lOOten penning
van ieders bezittingen, den 10<i°n van den verkoop der roerende, en den
2f>ten van de onroerende eischte. Wat die belasting nog hatelijker
maakte, was, dat hy die heffen wilde zonder bewilliging der Staten.
Dit was iets ongehoords: en vooral de kooplieden, die, door de stroo-
peryen der Watergeuzen en het verminderen van \'t binnenlandsch ver-
tier, reeds slechte zaken deden, hieven luide kreten aan. De vervolging
wegends \'t geloof had hoofdzakelijk de Onroomschen gegolden, maar de
voorgestelde maatregel greep Roomsch en Onroomsch in den zak, en
herstelde tusschen hen den eendrachtigen geest van tegenstand, welken
de beeldestorm verbroken had. Vergeefs zeide Alva een algemeene ver-
gilfenis toe; die vergiffenis behelsde zoovele uitzonderingen, dat men
haar in plaats van Pardona, „Pandora" noemde, omdat zy, even als
deze schoone uit de oude fabelleer, alleen bestemd scheen om, onder
een fraai voorkomen, allerlei ellende te brengen over hen, die er zich
door lieten bekooren.
Gedurende twee jaren hadden de Gewesten de invoering der gehate
belasting afgekocht; doch toen wilde Alva geen verderen afkoop toe-
staan en hernieuwde integendeel zijn eisch, tegen welken nu niet alleen
de Staten der Gewesten, maar zelfs de Stadhouders en de hooge Staats-
Kollegiën zich verzetteden, terwijl Viglius hem krachtig in \'t aangezicht
dorst weerstaan. Alva wendde zich tot den Koning, en toen deze de
belasting goedkeurde, besloot hy met de heffing daarvan in Maart 1572
te Brussel een begin te maken. Maar nu sloten bakkers, brouwers, sla-
gers enz., hun winkels, zeggende by zoo drukkend een belasting niets
te koop te hebben. De schaarsheid, welke hierdoor in de stad ontstond,
verwekte oploopen en ergerlijke tooneelen. Alva, nog steeds onwillig
om z\\jn voornemen op te geven, besloot, eenige winkeliers in hun eigen
deur te doen ophangen, hopende door dit krachtdadig middel de ove-
rigen gedwee te maken. Reeds was de bezetting onder de wapenen en
Don Frederik, Alvaas zoon, bezig met het opmaken der vonnissen, toen
er een tijding kwam, op welke het voltrekken der strafoefening zoo wel
als het heffen des tienden pennings gestaakt werd, namelijk deze: „de
Watergeuzen zijn meester van den Briel."
-ocr page 62-
36. DEN BRIEL INGENOMEN, BERGEN VERRAST EN MEER
ANDERE STEDEN VOOR ORANJE GEWONNEN.
Vier-en-twintig schepen, onder Lumey (die, sedert Lumbres meer
in politieke onderhandelingen gebruikt werd, het bevel over de vloot
der Watergeuzen voerde), uit de Engelsche havens verdreven, waren,
op hun weg, naar Texel, door tegenwind opgehouden, en zoo was by
de Hoofden toevallig het denkbeeld ontstaan, den Briel te verrassen.
Men vaart de rivier op, zendt den veerman als parlementair naar de
Vroedschap, rammeit intusschen eene der poorten open en bevindt zich
nog dienzelfden avond (1 April) meester van de stad. Vruchteloos
poogde de Graaf van Bossu, die Oranje in het Stedehouderschap over
Holland was opgevolgd, de stad te hernemen. Niefalleen bereikte hy
zijn doel niet; maar zelfs werd hy genoodzaakt het geheele land van
Voorne aan de overwinnaars prijs te laten. Nog in dezelfde week had
Jan van Kuik, Heer van Erpt, de burgery van Vlissingen aangezet, de
Waalsche bezetting te verdrijven; terwijl de Ingenieur Paciotto, die
van niets bewust aldaar aankwam, den Watergeuzen, die er inmiddels
heengestevend waren, in handen viel en opgeknoopt werd. Graaf Lode-
wijk, die zich te Calais ophield, was naauwlijks van \'t gebeurde ver-
wittigd, of hy zond \'t Seeraerts, \'s Prinsen Stalmeester, naar Walche-
ren, door wiens toedoen zich dan ook weldra Veere en Zierikzee voor
den Prins verklaarden. Maar van nog meer gewicht was het voor de-
zen, dat hem op 21 Mei, Enkhuizen toeviel, toen nog een machtige
stad en de sleutel der Zuiderzee; terwijl kort daarop Medemblik en
Hoorn, en weldra geheel Westfriesland, dit voorbeeld volgden. De
dappere Sonoy, door Oranje als Gouverneur derwaarts gezonden, nam
den eed der Vroedschappen af, waarby zy Koning Filips als hun Graaf
en den Prins als diens Stadhouder trouw zwoeren. Een ongeluk, maar
ook een geluk, komt zelden alleen: en zoo waren er geen drie dagen
na den overgang van Enkhuizen verloopen, of Bergen viel Graaf Lode-
wijk in handen. Twaalf rappe gasten, zich voor wijnkoopers uitge-
vende, hadden, onder voorwendsel, dat zy hun wijn by nacht moesten
vervoeren, den poortier weten te belezen, hun \'s morgens voor vier ure
de pooit te openen. Zich te dier gelegenheid van hem meester ma-
kende, lieten zy Graaf Lodewijk, die niet ver van daar gelegerd was,
met veertig ruiters binnen; terwijl zjjn overige benden aldra volgden.
Het bezit van deze stad, hoewel slechts tijdelijk, als men zien zal, was
echter voor de zaak der vrijheid van onberekenbaar nut. Het belette
Alva, al zijn macht, als hy gewild had, tegen Holland te wenden, waar
hem
inmiddels achtereenvolgends Oudewater, Gouda, Dordrecht, Haar*
-ocr page 63-
DE HERTOG VAN MEDINA. CELI. — FILIPS VAN MARNIX.            49
lem, Naarden en andere plaatsen afvielen. Ook volgden eerlang Zutfen
en de meeste Overysselsche Steden, ja enkele Friesche, hetzelfde voor-
beeld. Overal zwoer men aldaar den Prins of diens gemachtigde trouw,
en niet ten onrechte schreef de Bisschop van Namen aan de gewezen
Landvoogdes Margareta, dat den Prins voor den tienden penning een
nieuw vorstendom gekocht was.
37. DE HERTOG VAN MEDINA CELI. — FILIPS VAN MARNIX.
Zelfs Filips, die, als wy gezien hebben, op Alva gebeten was, had de
helling van den Tienden Penning afgekeurd, en, toen Alva, in een
oogenblik van wrevel, zijn ontslag had ingediend, den Hertog van Me-
dina Celi tot zijn opvolger benoemd. Geen vriendelijke ontfangst werd
dezen echter bereid; want toen hy den 10don Juny 1572 met een vloot
van 30 schepen en 2000 soldaten onze kust naderde, zeilden hem de
Watergeuzen, door Bartel Ewoudts aangevoerd, te gemoet, en namen
byna al zijn schepen en bovendien een rijke koopvaardyvloot, die onder
zijn geleide zeilde. By deze gelegenheid onderscheidde zich schipper de
Lange van Veere, die, door vier vyandelijke schepen geënterd, den
brand in zijn kruid stak en de vijf schepen te samen springen deed. Ook
verdient vermeld te worden, hoe de manschap van Kapitein de Moor
meer dan dertig zakken met geld, uit een geplunderd schip gelicht, aan
\'s Prinsen Gezagvoerder \'t Seeraerts bracht, om dat geld ten beste des
Lands te gebruiken.
Medina Coli ontkwam te naauwernood de gevangenschap, en weinig
gezind, na zulk een onthaal, zich met de zaken te bemoeien, liet hy
Alva in \'t bewind, ging naar de baden en keerde eerlang weer naar
Spanje.
Alva, altijd onderworpen aan den wil zijns meesters, schafte nu de
gehate belasting af, onder voorwaarde dat men daarvan f 2,000,000 op
zoü brengen. Maar toen Bossu de Staten van Holland tegen 15 Julyby-
een geroepen had te \'s Gravenhage om daarover te beraadslagen, verga-
derden zy, eigener gezach, wel op den bepaalden dag, maar te Dor-
drecht. Op deze vergadering verschenen, van de Ridderschap, alleen de
Heeren van Wijngaerde en van Duivenvoorde, en voorts Afgevaardigden
van al de Steden die \'s Prinsen zijde gekozen hadden. Uit naam van
dezen verscheen Filips van Marnix, Heer van Sint Aldegonde. Deze, in
1538 te Brussel uit een adellijk geslacht geboren, had reeds vroeg de
Hervormde leer omhelsd en die met de pen, met het zwaard, maar vooral
4
-ocr page 64-
50            DE HERTOC, VAN MEDINA CELI. — FILIPS VAN MARNIX.
als onderhandelaar gediend. Oranje had hem vroeg onderscheiden en,
zijn zeldzame bekwaamheden naar waarde schattende, hem tot zijn
vriend en vertrouweling gemaakt. Belangrijk was de zending, thands
aan Marnix opgedragen, voortreffelijk de w\\jze waarop hy zich daarvan
kweet, en voorspoedig de uitslag. De Staten — in plaats van een be-
lasting aan Alva — stonden 10,000 kroonen aan den Prins toe om
krijgsvolk te betalen, erkenden hem als Stadhouder en Lumey als zijn
plaatsvervanger, en benoemden Paulus Buys nu voor goed tot Advokaat
van Holland. Merkwaardig was deze vergadering, niet alleen omdat de
Staten, Alvaas en Bossuus gezach miskennende, elders byeen kwamen
dan waar zy beschreven waren, of omdat zy, geroepen om te beraad-
slagen over het betalen eener som gelds aan den Landvoogd, een som
gelds aan zijn bestrijder verleenden, maar vooral daarom, dat zy zich
voor \'t eerst als een zelfstandig lichaam tegenover den Landvoogd
stelden en een Stadhouder erkenden, tegenover den door hem be-
noemde. Weldra ontvielen den Spanjaart nu ook Rotterdam, Schiedam,
Delft, Woerden en week Bossu met het Hof van Holland naar Utrecht.
38. MISLUKKING VAN \'S PRINSEN TWEEDEN VELD-
TOCHT, IN DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN.
Oranje had intusschen, voor het geld hem door den Koning van
Frankrijk voorgeschoten en uit de Nederlanden toegezonden, een vrij
aanzienlijke krijgsmacht verzameld, waarmede hy by Duisburg den Rijn
overtrok, Roermonde veroverde, vervolgends in Brabant viel, Mechelen,
Leuven, Tienen, Nivelle, Diest, Sichem, Dendermonde en Oudenaarde
bemachtigde, en zich voor Bergen nedersloeg om zijn broeder te ont-
zetten. Indedaad hachelijk was nu de toestand van Alva. Byna al de
Noordelijke Gewesten en een aanzienlijk deel der Zuidelijke waren hem
ontvallen. Het waren geene op zich zelve staande oproeren of aanvallen,
welke hy te bestrijden had, het was een schier algemeene, welbestuurde
opstand, door bekwame hoofden aangevoerd, en hoe langer hoe meer
met voorspoedigen uitslag bekroond. Het getal zijner bestrijders zoü,
naar allen schijn, al meer en meer toenemen; want de hoofden der
Hugenooten in Frankrijk hadden Oranje hun hulp toegezegd en zouden
hem spoedig gewapend ter zijde staan. Wel had hy een voordeel op hen
behaald, door de Hoeren van Jumelles en van Genlis, die met 5000 man
tot ontzet van Bergen aanrukten, te verrassen en te verslaan; maar er
was verwachting, dat van die zijde nieuwe troepen zouden opdagen; en
-ocr page 65-
MISLUKKING VAN \'S PRINSEN TWEEDEN VELDTOCHT.               51
dan zoü het spel voor de Spanjaarts verloren zijn. — Een onvoorziene
gebeurtenis deed echter aan de zaken een anderen keer nemen.
Deze omstandigheid was de bekende moord der Hugenooten te
Parijs op 24 Augustus (St. Bartels nacht), alras van een gelijke slachting,
geheel Frankrijk door, gevolgd. De macht der Hervormden aldaar was
door dit afschuwelijk bedrijf geheel te niet gedaan, en Alva van die
zijde gerust gesteld. Hy begon dan ook nu weder hetzelfde stelsel van
krijgvoeren, dat hem vier jaren te voren zoo wel gelukt was: hy ver-
meed een veldslag en hield zich in zijn legerplaats verschanst. Wederom
gelukte hem zijn doel: gebrek aan geld en levensmiddelen begonnen
Oranje te kwellen, en hy zag zich genoodzaakt alle gedachten van lan-
ger het veld te houden, op te geven, en aan Graaf Lodewijk te raden,
Bergen op goede voorwaarden te ontruimen.
In den nacht nadat de Prins zijn terugtocht begonnen was, werd zijn
legerplaats verrast door een krijgsmacht, onder \'t bevel van den ge-
duchten Romero. Reeds waren de schildwachten en hoofdposten over-
rompeld, reeds woedden moord en brandstichting in \'t leger, toen
Oranje als door een wonder den dood ontkwam. Zijn hondtjen, dal naast
zijn rustbed sliep, een ongewoon gerucht vernemende, of wellicht de
brandlucht ruikende, sprong zijn slapenden meester op \'t aangezicht en
wekte hem. De Prins had nog even den tijd zich te paard te redden;
doch zijn stalmeesters en twee zijner schrijvers, na hem opgezeten,
schoten er het leven by in. Zijn troepen, van den eersten schrik beko-
men, verzamelden zich by het licht der uitgebroken vlammen en sloegen
de aanvallers af; eehter niet dan na een zwaar verlies geleden te heb-
ben. De Prins zette zijn aftocht voort, trok te Orsoy den Rijn weder
over, en dankte aldra zijn leger af.
39. BERGEN VOOR DEN PRINS VERLOREN. — DE PRINS
VAN ORANJE IN NOORDHOLLAND.
Do tijding van den moord, te Parijs aan zijn vrienden en geloofsge-
nooten gepleegd, gevoegd by de zekerheid, dat alle hoop op ontzet
vruchteloos was, hadden Graaf Lodewijk ziek doen worden van ergernis
en verdriet. La Noue, die nu in zijne plaats het bevel voerde, hield het
zoo lang uit, dat Alva, wanhopende, haar voor den winter meester te
worden, gunstige voorwaarden aan de bezetting voorsloeg, die door Lo-
dewijk werden aangenomen. Het verdrag van overgave behelsde, dat de
-ocr page 66-
52                       hergen voor den prins verloren.
bezetting met wapens, paarden en bagaadje, met vliegende vaandels en
brandende lonten zoü uittrekken. Graaf Lodewijk werd in een draag-
stoel vervoerd, en zoo hoog was de roem, welken hy zich verworven
had, dat Alvaas zoon, Don Frederik, die \'t beleg bestuurd had, hem een
eerewacht medegat\' en tevens, uit begeerte om hem te zien, zich met
den Hertog van Medina Celi, die mede \'t beleg had bygewoond, op den
weg stelde, waar de Graaf voorby moest trekken. Lodewijk, de beide
Ueeren ontwarende, deed zijn draagstoel stil houden en wilde zich op-
richten om hen te groeten; doch Don Frederik wilde \'t niet gedoogen,
en betuigde hem, in de vleiendste bewoordingen, dat waar hy hem een
dienst kon bewijzen, hy zulks even gaarne zoü doen als aan zijn naasten
bloedverwant.
Minder heusch dan Lodewijk en zijn leger werden de arme burgers
van Mechelen behandeld, die Oranje hadden ingelaten. De stad werd
aan de plundering van \'t krijgsvolk overgegeven en vele ingezetenen
deerlijk mishandeld. De overige afvallige Steden werden met geldboeten
gestraft.
Terwijl dit voorviel, was Goes, dat door de Geuzen onder \'t Seeraerts
belegerd werd, door den beroemden Spaanschen bevelhebber Ghristoval
de Mondragon ontzet geworden. Het ontzettende verlies, door de party
van den Prins by die gelegenheid ondergaan, en een paar andere na-
deelen, omtrent dezen tijd geleden, werden door \'t onverstandige ge-
meen aan \'t Seeraerts geweten, wien men \'t zoo zuur maakte, dat hy
Walcheren verliet, er het bestier van overlatende aan den Heer van
Baarland.
In Noordholland duurden middelerwijl de vyandelijkheden voort.
Amsterdam, doorgaands van verandering afkeerig, hield nog, alleen
van alle Hollandsche Steden, de Spaansche zijde en werd door Sonoy
ingesloten, terwijl zyn scheepvaart, niettegenstaande de Amiraal Bos-
huizen op de Noordzee bleef kruisen, niet weinig belemmerd werd.
Met dat al kon men het den Amsterdammers niet ten kwade duiden,
dat zy geen grooten trek gevoelden, gemeene zaak te maken met Lumey
en Sonoy, die door de tiranny, welke zy uitoefenden, die van Alva schier
vergeten deden. In Holland was men er zoo warsch van, dat men den
Prins dringend uitnoodigde, in persoon over te komen om orde op de
zaken te stellen. Hyzelf besefte mede, dat zijn tegenwoordigheid aldaar
noodzakelijk werd, en begaf zich over Zutfen naar Kampen en van daar
te scheep naar Enkhuizen, waar hy met uitbundige vreugd ontfangen
werd. Aldaar last gegeven hebbende tot het uitrusten van eenige sche-
pen en het versterken der stad, begaf hy zich naar Haarlem, richtte
het Hof en de Rekenkamer weder op en beval, dat men voortaan den
eed zoü doen aan hem, als Algemeenen Stadhouder, aan de Staten des
-ocr page 67-
53
MOORD TE NAARDEN.
Lands, en aan \'t Algemeene welzijn. Deze wijze van eedsaflegging, waar-
door de Staten deel kregen aan de Soevereiniteit, was de eerste grond-
slag tot de oppermacht, welke zy later verwierven.
40. MOORD TE NAARDEN. — GELUKKIGE VERLOSSING
DER ENKHUIZER SCHEPEN VOOR AMSTERDAM.
Alva, in het Zuiden de handen vrij hebbende, kon thands zijn macht
tegen het Noorden wenden. Zijn zoon Don Frederik, Gelderland inge-
togen, sloeg het beleg voor Zutfen, waaruit de Bezetting de vrucht nam.
De Spanjaarts, de stad binnen getrokken, richtten er een vreeslijk
moordtooneel aan, \'t welk Hiërges (de zoon van Barlaimont) die Me-
gen als Stadhouder over Gelderland was opgevolgd, vruchteloos zocht
te beletten. Weldra volgden de Bezettingen in de overige Geldersche,
gelijk mede in de Oveiysselsche en Friesche steden, het voorbeeld
van die van Zutfen: — en onderwierpen de drie Gewesten zich weder
aan Don Frederik. Dezen stond nu de weg naar Holland open: en in
Amsterdam, van alle zijden ingesloten, werd hartelijk naar zijn komst
verlangd. Maar Naarden lag op den weg en moest nog vermeesterd
worden. Don Frederik, wiens macht nu door de benden, die onder
Bossu te Utrecht lagen, versterkt was, trok er heen en liet do stad op-
eischen. Deze had, tot haar ongeluk, Bezetting in: \'t geen aan de Over-
heid, die in den waan verkeerde, dat zy alleen met een afdeeling der
troepen van Bossu te doen had, den moed gaf om de overgave te wei-
geren. Doch reeds den volgenden dag (1 December) was de dwaling
ontdekt: men kwam in onderwerping, en liet de Spaansche krijgs-
knechten in. Wel had Romero, die hen gebood, beloofd, dat men nie-
mand eenig leed zoü doen; doch op schandelijke wijze werd het gege-
ven woord door hem verbroken. De burgery, in de kerk byeen geroepen
om den eed aan den Koning te hernieuwen, werd aldaar door de
Spanjaarts onverwachts aangevallen, en alles over de kling gejaagd:
waarna de moord de geheele stad rondwaarde, zoo dat er in alles niet
meer dan zestig burgers, \'t zij dooi\' de vlucht, \'t zij tegen betaling van
een losgeld ontkwamen. Vervolgends werden de poorten en wallen
door het gepreste landvolk geslecht.
Deze gruweldaden, en vooral de gepleegde woordbreuk, wierpen
niet alleen een onuitwischbaren smet op den naam van Romero, die
ze gelast, en op dien van Don Frederik, die ze gedoogd had; maar
misten ook ten eenemale hun doel. De overige Hollandsche Steden, verre
-ocr page 68-
54 GELUKKIGE VERLOSSING DER ENKHUIZER SCHEPEN VOOR AMSTERDAM.
van, uit vrees voor een dergelijk lot, haar poorten den Spanjaart te
openen, besloten eenparig, liever het uiterste te verwachten, dan zich
aan Alvaas beulen te onderwerpen. Een op zich zelve onbeduidende,
maar door de omstandigheden merkwaardige gebeurtenis strekte niet
weinig tot bemoediging der landzaten. De Enkhuizer schepen, die Ara-
sterdam benaauwden, werden plotselings door \'t ijs overvallen en in-
gesloten : wel wist men door het trekken van een slop de kleine vaar-
tuigen uit te ijzen; maar de groote bleven zitten: reeds dreigde het
scheepsvolk, de schepen te verlaten, en had Sonoy last gegeven, deze
alle te verbranden, eer de Amsterdammers ze bemachtigden, toen de
wind noordwest gedraaid, zulk een scheur in \'t ijs maakte en het wa-
ter zoo hoog opvoerde, dat al de schepen, over de ondiepten heen, nog
dien zelfden dag te Hoorn en te Enkhuizen voor den wal kwamen.
En, wat merkwaardigst was, reeds den volgenden dag keerde de wind
naar zijn vorigen hoek terug en lag alles weder dicht. Deze gelukkige
verlossing der schepen werd als een byzonder gunstbewijs der Voor-
zienigheid aangemerkt, ja als een type van de verlossing van het ver-
drukte en door de overmacht ingesloten Gewest.
41. BELEG VAN HAARLEM.
Het Spaansche krijgsvolk lag nu te Amsterdam, en Don Frederik, de
onderwerping van Holland willende doorzetten, moest beginnen, met
Haarlem aan te tasten. De Vroedschap dier stad, grootendeels Spaans-
gezind, vaardigde drie van haar leden naar Amsterdam af om met den
Veldheer te onderhandelen: zy deden zulks niet alleen, maar maakten
zelfs Don Frederik met den schier weerloozen toestand dor stad bekend
en spoorden hem aan, zich voor de poort te vertoonen, waar hy terstond
zou worden ingelaten. Maar niet weinig vreemd zagen zy op, toen zy,
by hun terugkomst te Haarlem, den staat van zaken geheel veranderd
vonden. De wakkere Wybout Ripperda, een Fries, die de Bezetting
aanvoerde, had aan deze voorgesteld, hoe de Vroedschap, door met den
vyand in overleg te komen, tegen haar eed gehandeld had, hoe het
ydel ware, op genade te hopen, en daarentegen plicht, de flaauwhar-
tige Regeering tot volharding en tegenstand te dwingen. Twee der af-
gevaardigden werden gevat en naar den Prins te Delft opgezonden, die
hen vonnissen en straffen liet: en Marnix, naar Haarlem vertrokken,
veranderde er, in zijn naam, de Regeering. Nu trok Don Frederik met
zijn leger, dat weldra ongoveer 80,000 man bedroeg, naar Haarlem,
\'t welk hy van alle zijden insloot. Tegen die geweldige macht had de
-ocr page 69-
BELEG VAN HAARLEM.                                              55
Stad niets anders over te stellen dan zwakke muren, een Bezetting van
4000 man, en, wat meer dan een en ander gold, den moed en de vol-
harding der burgery. Niet de mannen alleen, ook de vrouwen grepen
de wapens op tot bescherming hunner haardsteden, en onsterfelijk
blijft de naam van Kenau Simons Hasselaer, een weduwe, die aan haar
spits den vyand te keer ging.
Den Uden December was de belegering aangevangen en reeds den
12den was Lumey op \'s Prinsen last met een aanzienlijke macht uit
Leiden tot ontzet opgetrokken. Dan hy zag deze reis zijn gelukzon
schuil gaan. Door de vereenigde benden van Bossu, Romero en
Noircarmes aangetast, werd hy, na den hardnekkigsten weerstand,
genoodzaakt te wijken, met verlies van meer dan 1000 der zijnen, en
van byna al zijn vaandels en geschut. Latere pogingen, in \'t werk ge-
steld om langs den meirkant en door het Spaarne versch volk in de
stad te brengen, leden weder schipbreuk; doch daar-en-tegen werden
de herhaalde stormen, door Don Frederik beproefd, telkens afgeslagen.
De verliezen, door hem by die gelegenheden ondergaan, maakten wei-
dra niet alleen zijn volk, maar hem zelven moedeloos, en hy zoü \'t
hebben opgegeven, had Alva hem niet geschreven, dat deze in dat ge-
val zijn moeder uit Spanje ontbieden zoü om het te besturen.
Wat het zwaard des vyands niet kon doen, deed eindelijk het zwaard
des hongers. Bossu was meester van het Meir, en van geene zijde kon-
den meer mondbehoeften binnen Haarlem worden gevoerd. Het gebrek
steeg er al hooger en hooger, zoo dat men brood van raapzaad en hen-
nep bakte, en het vleesch van paarden, honden en katten, ja eerlang
het onkruid, dat tusschen de straatsteenen groeide, ossen- en paarden-
huiden, zelfs schoenleer tot voedsel gebruikte. Er was geen uitzicht op
behoud dan door een spoedig ontzet; en om tijd te winnen tot dit op-
daagde, trad men met Don Frederik in onderhandeling; die echter van
niets wilde hooren. Werkelijk trok den 88ten July — zoo lang had de
stad het reeds uitgehouden — de Heer van Batenburg met tusschen
de 4- en 5000 man van Sassenheim op; doch zijn toeleg was bekend
geworden; by \'t Mannepad door Romero overvallen, sneuvelde hy met
700 der zijnen, terwijl zijn gandsche legertros den vyand in handen
viel. Alle hoop was nu uit: de Stad onderwierp zich aan Alvaas genade,
die, thands te Amsterdam, naar Haarlem overkwam, om het te kastij-
den. Ripperda, een aantal Edelen en Burgers, ongeveer de helft dei-
Bezetting, kwamen door beulshanden om \'t leven, en de plundering
werd niet dan door de opbrengst van ƒ 70,000 afgekocht. Maar de lang-
durigheid van het beleg, hoe noodlottig de uitslag ware geweest, had
aan de Spanjaarts bewezen, dat zy niet altijd onverwinnelijk waren.
-ocr page 70-
42. MISLUKTE BELEGERING VAN ALKMAAR.
De wreedheden, door Lumey en zijn Luitenant, den Ommelander
Edelman Bartholt Entens van Mentheda, gepleegd, hadden de Staten
genoopt, beiden ter verantwoording te roepen en gevangen te zetten.
Den eerstgemelde dorst men echter om zijn geboorte en betrekkingen
niet in hechtenis houden; hy werd ontslagen en keerde naar zijn land
terug: ook Entens raakte eerlang wéér los en in \'s Lands dienst. Sonoy,
of nog meer zijn Hoplieden, maakte \'t in Westfriesland niet veel beter,
maar hy was er onmisbaar om zijn waakzaamheid en beleid: vooral
nu de Spanjaart, dadelijk na de verovering van Haarlem, op Alkmaar
aantrok. Ook in deze stad was men bereid het voorbeeld te volgen, door
Haarlem gegeven, en den kloeksten wederstand te wagen: de Prins
had gezorgd, de stad in tijds met eenig krijgsvolk, onder Kabeljauw en
Ruichaver te voorzien, en men was er op zijn hoede: zoodat Don Fre-
derik, toen hem een overrompeling mislukt was, zich genoodzaakt zag
een regelmatig beleg aan te vangen. Den 21sten Augustus 1573 begon
hy met 16 000 man de stad te omcingelen, die hem ter naauwer nood
3000 weerbare mannen tegen kon stellen. Sonoy verontrustte de Span-
jaarts door herhaaldelijk de sluizen te openen en hun legerplaats onder
water te zetten, of door hen uit opgeworpen schansen te verontrusten.
Een storm, door Don Frederik op twee punten gewaagd, werd met
leeuwemoed afgeslagen; ja, terwijl hy met een verlies van wel 1000
man aftrok, verloren de belegerden er niet meer dan 57. Oranje, den
wakkeren wederstand der Alkmaarders vernemende, schreef hun, maar
goeden moed te houden, daar hy, zoo \'t noodig ware, de dijken zou
laten doorsteken. De brief viel den vyand in handen, en deze reis by
geluk, want Don Frederik, overwegende, dat hy, zoo de Prins zijn voor-
nemen ten uitvoer bracht, groote kans liep om met zijn geheele leger
te verdrinken, brak den 88t™ October het beleg op, terwijl zijn achter-
hoede, door de verbitterde Alkmaarders op de hielen gevolgd, niet wei-
nig last van hen leed. Alkmaar was alzoo de eerste Stad, die een ge-
regeld beleg afsloeg en verwierf daardoor niet weinig eer.
De muitzucht, die in \'t Spaansche leger heerschte, noodzaakte den
Veldheer voor \'t oogenblik van alle verdere ondernemingen af te zien.
Maar ook de Prins had, ten gevolge van geldgebrek, evenveel moeite
om de krijgskosten dragende te houden. Niettemin verliet hem zijn
moed niet, noch zijn onwankelbaar vertrouwen op de Voorzienigheid:
een schoon bewijs gaf hy daarvan, in het antwoord, door hem gezonden
aan Sonoy, toen deze in den aanvang van \'t beleg van Alkmaar hem
den slechten staat der verdedigingsmiddelen en der krijgskas had bloot-
-ocr page 71-
MISLUKTE BELEGERING VAN ALKMAAR.                              57
gelegd. „Gy schrijft ons," schreef de Prins, „dat men u zou laten weten,
of wy ook met een of anderen machtigen Vorst in verbond staan, om
alzoo door een krachtig ontzet \'s vyands geweldige macht te kunnen
weerstaan; waarop wy niet willen nalaten, u te antwoorden, dat, alvo-
rens deze zaak, de bescherming der Kristenen en andere verdrukten in
dezen Lande, te hebben aangevangen, wy met den Oppersten Vorst der
Vorsten zulk een vast verbond gemaakt hebben,
dat wy verzekerd zijn,
met al degenen, die vastelijk daarop vertrouwen, door Zijne geweldige
en machtige hand ten laatste te zullen worden ontzet, spijt al zijne en
onze vyanden, zonder dat wy nochtands middelerwijl eenige andere
middelen, welke de Heer der heirscharen ons heeft toegeschikt, willen
laten voorbygaan."
43. SCHEEPSSTRIJD OP DE ZUIDERZEE.
De Zeeuwen waren, sedert de strijd was aangevangen, gelukkiger te
water geweest dan de Hollanders te land. Middelburg was hun even
lastig als Amsterdam den Hollanders, en werd evenzeer ingesloten en
benaauwd. Een vloot, in Maart 1573 onder d\'Avila tot ontzet gezonden,
werd geheel verslagen. Hetzelfde lot wedervoer, in Augustus, een tweede
vloot. Deze voordeden onderhielden den moed: niet minder de verras-
sing van Geertruidenberg op 1 Augustus door den Heer van Poyet, een
Fransch Edelman, die den Prins zijn arm was komen aanbieden. Oranje
stelde tot Kommandant over deze stad, welke tot zijn Barony behoorde,
den wakkeren \'t Seeraerts aan, die er echter kort daarna by een oploop
van \'t krijgsvolk om \'t leven kwam, toen hy het breken der kerkbeelden
wilde te keer gaan.
De roem, door de Zeeuwen behaald, ontstak den nayver der West-
friesche zeelieden, en eerlang deed zich voor hen de gelegenheid voor,
om te toonen, dat zy zich niet minder wakker wisten te gedragen. Een
vloot van 30 schepen, op last van Bossu te Amsterdam uitgerust en met
1300 krijgslieden bemand, zeilde onder zijn bevel op 3 October \'tPam-
pus uit om de Westfriesche vloot te zoeken, die 24 zeilen sterk was en
aangevoerd door Kornelis Dirkszoon van Monnikendam. Bossu, die vèr-
dragend geschut aan boord had, deed zijn best om zijn vyand van verre
te beschadigen ; Dirkszoon daar-en-tegen om hem te naderen. Zoo draai-
den zy gedurende eenige dagen om elkander; tot dat op 11 October de
eigenlijke strijd begon. Dirkszoon wist met zijn schip het Spaansche
Amiraalschip, dat den hatelijken naam van „de Inquizitie" voerde, aan
boord te klampen, en werd hierin weldra door twee andere vaartuigen
-ocr page 72-
58                                 SCHEEPSSTHIJD OP DE ZUIDERZEE.
bygestaan. Al vechtende dreven de vier schepen tot achter de Nek by
Wijdenesse, waar het schip van Bossu aan den grond raakte. Intusschen
was een zestal andere vaartuigen door de Westfriezen bemachtigd:
echter had de slag nog zulk een gunstig einde niet genomen, had niet
de Amsterdamsche Onderamiraal, Rol, met zijn smaldeel de wijk ge-
nomen en zich achter Pampus geborgen. Bossu, van zijn hulp verstoken,
bleef zich echter met ridderlijken moed verweeren, en verliet zijn post
by den mast niet, waar hy als Overste zijne bevelen geven bleef en als
krijgsman in \'t harnas ter afweer vaardig staan. De geheele nacht
duurde de strijd voort; en niet weinig hielp het den Westfriezen, dat
de gemeenschap met den wal was opengebleven, zoo dat zy gedurig
versch volk en voorraad bekomen, en de gekwetsten konden afvoeren.
Met het aanbreken van den dag klauterde Jan Haring, een wakkere
Westfries, die vroeger op een der Waterlandsche dijken een geheele
bende alleen had staande gehouden, op Bossuus schip naar boven, en
haalde de vlag van de steng, waarmede hy nederdaalde, doch uit een
luik doorschoten werd. Eerst op den middag, na een gevecht van 28
uren, trad Bossu, al zijn volk, op veertien man na, gesneuveld ziende,
in onderhandeling, en gaf zich over, behoudens \'t lijf en een Grafelijke
gevangenis en op voorwaarde van uitwisseling der gevangenen naar
krijgsgebruik. Hy werd naar Hoorn gebracht, waar hy drie jaren in \'t
Weeshuis bewaard werd. Zijn medegevangenen werden spoediger ge-
slaakt en, vooral tegen de Leden der Haarlemsche Vroedschap, uitge-
wisseld. De oorlog had nu een menschelijker gedaante genomen en men
hing over en weder de gevangenen niet meer op, gelijk in den aanvang.
Zoo werd Marnix, die te Maassluis den Spaansenen in handen viel, te
Utrecht door Romero met de meeste heusheid behandeld en vaak bij
Noircarmes, die Bossu als Stadhouder was opgevolgd, te gast genoodigd.
Alva zelf scheen nu — ook hierin de veranderde staatkunde van zijn
Koning volgende — de gemoederen door zachtheid te willen winnen.
Maar het was te laat: en de geslagen wonden waren te diep geweest
om ze te kunnen vergeten.
44. AL VAAS VERTREK. — REQUEZENS. — POGINGEN TOT
ONTZET VAN MIDDELBURG.
Bitter was Alvaas eerzucht gekrenkt door den loop, dien de zaken
in de laatste maanden genomen hadden. Uit Spanje gekomen om de
Nederlanders tot volstrekte onderdanigheid te brengen, had hy de
-ocr page 73-
59
ALVAAS VERTREK. — REQUEZENS.
wederspannigheid in volslagen opstand zien overgaan: Stad by Stad
had zich tegen hem verklaard: de verovering van Haarlem had hem
duizenden volks gekost: voor Alkmaar was zijn leger terug geslagen
geweest: zijn schepen waren verstrooid of vernield: de Hollanders en
Zeeuwen schier meester van de zee: en wat het ergste was en hem het
hardst moest vallen, de Koning, wien ten gevalle hy, naar zijn eigen
getuigenis, 18,000 menschen door beulshanden had laten ombrengen,
die Koning beloonde hem met ondank en zond hem zelfs zooveel geld
niet, dat hy te Amsterdam zijn schulden belalen kon; zoodat hy ge-
noodzaakt was, die stad als een bankroetier ie verlaten. Hy verzocht
om zijn ontslag en verkreeg het, terwijl Don Louis de Zuniga y Re-
quezens, Groot Kommandeur van Kastiliën en Gouverneur van Milaan,
in zijne plaats werd aangesteld. Den 29sten November droeg Alva hem
te Brussel het bewind over en keerde op 18 December naar Spanje
terug.
Requezens vond by zijn aankomst de zaken in de uiterste verwar-
ring : het krijgsvolk onbetaald, de schatkist ledig, Holland en Zeeland
grootendeels in \'s Prinsen macht, en de Staten der overige Gewesten
weinig genegen om nieuwe opbrengsten toe te staan tot het voortzetten
van den burgeroorlog. Maar ook Oranjes toestand was alles behalve
gunstig: geld had hy zoo min als de Landvoogd: de gemeenschap tus-
schen Holland en Westfriesland bleef, zoolang de vyand meester was
van Haarlem en van Amsterdam, zoo goed als gestremd: hy zelf te
Delft opgesloten, daar Romero den Haag en Maassluis bezet had, en
Leiden door een leger onder Don Francisko de Valdez was omzet: en
wie kon weten, of de ingezetenen, die een Alva wederstaan hadden,
niet zouden genegen zijn, zich aan den als zachtmoedig bekenden Re-
quezens te onderwerpen ?
Gelukkig voor den Prins was het eerste bedrijf van den nieuwen
Landvoogd een krijgstocht, en wel een onderneming om Middelburg
te ontzetten, dat sedert ruim anderhalf jaar door de Zeeuwen belegerd
werd. Requezens, die op \'s Konings galeien gediend had, alzoo meer
verstand van het zeewezen had dan Alva, en gedeeltelijk uit dien
hoofde gekozen was, wilde zich haasten om die keuze te rechtvaardigen
en liet een machtige vloot, door Alva verzameld, uit Antwerpen af-
zeilen. Dertig zware schepen, door d\'Avila aangevoerd, moesten langs
de Westerschelde op Walcheren aanhouden en zich vereenigen met
een zeventigtal smakken, die, onder bevel van den Heer van Glim es,
van\'Bergen-op-Zoom kwamen. Oranje, op \'t eerste gerucht dier toe-
rusting naar Vlissingen gereisd, verzamelde aldaar de Hollandsche en
Zeeuwsche schepen, onder Lodewijk van Boisot. By Reimerswaal ont-
moette deze vloot, met een N.-W. voordewind zeilende, die van Gli-
-ocr page 74-
60                          POGINGEN TOT ONTZET VAN MIDDELBURG.
mes. Romero wilde terstond aanvallen, ten einde aan d\'Avila gelegen -
heid te verschaffen, zich met zijn schepen naar Middelburg te begeven :
en werkelijk zoude niets dezen laatste verhinderd hebben, zulks ten
uitvoer te brengen, dewijl hy van die zijde geen tegenstand te vreezen
had: — maar door een onbegrijpelijken misslag verzuimde hy de ge-
legenheid, en liet voor Breskens het anker vallen. De Prins, die zich te
Vlissingen bevond, kon naauwlijks aan de waarheid van dit feit geloo-
ven, toen men \'t hem kwam boodschappen: hy snelde naar \'t hoofd, en
met eigen oogen nu overtuigd, dat de vloot het tij verloopen liet,
keerde hy naar zijn kamer terug, en dankte God voor de onverhoopte
uitkomst.
45. ZEESLAG BY REIMERSWAAL.
Glimes had te recht tegen Romero aangevoerd, dat het met alle re-
gels van een waterkrijg streed, een gevecht aan te vangen, wanneer
men, gelijk te dezer gelegenheid het geval was, genoodzaakt was te
laveeren, en \'t natij had; doch hy had toegegeven, toen hy bespeurde,
dat Romero zijn zwaarhoofdigheid aan vreeze toeschreef, en zich be-
paald met te zeggen, dat de uitkomst toonen zou, wie gelijk had. By
\'t Loodijksche gat kwamen op den 29sten January 1574 de vlooten bin-
nen scheut. Op het schip van Boisot was men \'t niet eens geweest, of
men \'t volk op \'t dek houden zou, om terstond te kunnen enteren, dan
wel beneden, tot de eerste laag gegeven was. Het eerste gevoelen dreef
by de krijgslustige Zeeuwen door, met dit nadeelig gevolg, dat Glimes,
zoo veel volks boven ziende staan, spoediger wendde dan Boisot ver-
wacht had, en een moorddadig vuur opende, waarby velen het leven,
en Boisot zelf een oog verloor. De Spaansgezinden, nu het voordeel
hebbende, sprongen op zijn vaartuig over, en er ontstond een hardnek-
kig gevecht, \'t welk weldra, daar ook de andere schepen elkander aan-
klampten, algemeen werd. De koene daad, door Jan Haring op \'t schip
van Bossu bedreven, werd hier met meer geluk nagevolgd door Jasper
Leenszoon van Zoetelande, die de vlag van \'t Amiraalschip rukte en
by de zijnen bracht. Romero liet nu de Amiraalsvlag op zijn vaartuig
hijschen en enterde aan de andere zijde het schip van Boisot, die wel
zestig man aan boord komen, en hen toen met buskruid in de lucht
liet vliegen. Romero, op \'t naauwst bestookt, redde zich zwemmende
naar Tholen, waar de Landvoogd zelf, die van den dijk in koude en
regen het spel stond aan te zien, hem vriendelijk ontfmg en troostend
toesprak. Glimes, op het drooge geraakt, werd na dappere verdediging
-ocr page 75-
ZEESLAG BY REIMERSWAAL.                                       61
geveld en zijn schip verbrandde. Acht andere vaartuigen werden door
de Zeeuwen veroverd, al \'t volk over boord gesmeten, en de schepen
met het geschut te Vlissingen of te Veere opgebracht. d\'Avila, de ne-
derlaag vernomen hebbende, gaf \'t op en spoedde zich naar Antwerpen
terug; terwijl Mondragon, die Middelburg tot dien tijd dapper verde-
digd had, nu alle hoop op ontzet verliezende, de stad op eerlijke voor-
waarden overgaf. Onder deze voorwaarden behoorde het bewerken der
invrijheid-stelling van Marnix en eenige andere gevangenen, die dan
ook ontslagen werden.
Veere en Vlissingen werden, voor de trouw door hen betoond, tot
vrije Grafelijke steden verheven, met recht van stemmen op de Staten-
Vergadering, en Arnemuiden kreeg Stadsrechten: al \'t welk Middel-
burg niet weinig in den krop stak.
Een aanslag, door den Prins gemaakt tegen Antwerpen, waar hy
nog altijd verstandhouding hield, en een van Noircames tegen Gouda,
mislukten; doch de Bommelschen namen het slot Waardenburg in,
\'t welk door de Vrouwe van Waardenburg, bastaartdochter van den
beroemden Hertog Karel van Gelre, en weduwe van een Arkel, verde-
digd was geweest met een dapperheid, haar doorluchten vader waar-
dig. De Prins schonk haar, toen zy met haar dochter gevangen was
genomen, de vrijheid, met de hem eigen hoffelijkheid er byvoegende,
dat hy tegen geen dames oorlog voerde.
46. SLAG OP DE MOOKERHEIDE. — DOOD VAN
GRAAF LODEWIJK.
Graaf Lodewijk, ofschoon na de overgave van Bergen de Nederlanden
verlaten hebbende, had echter hun belangen niet uit het oog verloren.
Ervaren onderhandelaar zoowel als voortreffelijk krijgsman, had hy de
hulp van vreemde Vorsten voor Nederland pogen te verwerven, en in-
zonderheid die van Karel IX, die thands den Protestanten weder gunst
betoonde en hem een som gelds verstrekte, waarmede hy, geholpen
door den Hertog van de Palts, een vrij aanzienlijk leger byeenbracht.
Even als vroeger door zijn broeder Adolf, werd hy thands door zijn
broeder Hendrik vergezeld, en zelfs had Graaf Jan zijn stille rust in
Nassau opgegeven om mede aan den kamp voor gewetensvrijheid deel
te nemen.
Volgends het beraamde krijgsplan zouden de drie Vorsten van den
-ocr page 76-
62 SLAG OP DE MOOKERHEIDE. DOOD VAN GRAAF LODEWIJK.
Maaskant in de Nederlanden vallen, en de Prins hen uit Bommel te
gemoet trekken. Antwerpen en Maastricht zouden te gelijk opstaan en
de Spanjaarts dwingen hun macht te verdeelen. Alles was voortreflijk
overlegd en do beste uitkomst liet zich hopen; maar \'t ging ook nu
weder als gedurende het geheele eerste tijdperk van den oorlog, tel-
kens wanneer de kans een gunstigen keer scheen genomen te hebben,
werden weder door een noodlottigen en onvoorzienen slag de zaken
terug gezet.
Requezens, van de onderneming verwittigd, werft op \'t spoedigst een
12O0tal Duitsche en Zwitscrsche soldaten en ontbiedt zijn krijgsvolk uit
Holland, waardoor Leiden van \'t beleg wordt ontslagen. d\'Avila, uit
Maastricht opgerukt, en zijn verzuim voor Vlissingen vergoeden wil-
lende, rukt op met zijn benden, trekt by Grave de Maas over, komt
Lodewijk vooruit, en tast hem den 15d™ April op de Mookerheide aan.
Ook nu treft den Graaf dezelfde tegenspoed als zes jaren vroeger by
Jemgum. Zijn volk slaat aan \'t muiten, roept niet dan „geld, geld," en
kiest alzoo de vlucht. Langen tijd nog zoeken Graaf Lodewijk, zijn
broeder Hendrik en de Paltser Hertog de kans te doen keeren; maar
eindelijk moeten zy bezwijken. Zy vinden den dood, en zelfs hun lijken
worden niet terug gevonden. Drie duizend knechten en 500 ruiters
waren aan de zijde der Nassauschen gesneuveld: en ware Graaf Jan
niet een paar dagen te voren naar Keulen geweest om geld te halen,
Prins Willem had geen broeder meer gehad. Van de Spaansche zijde
waren maar 200 man gevallen, en groot was de roem, dien zich d\' Avila,
en nevens hem, Hiürges, de wakkere Stadhouder van Gelderland, door
deze overwinning verwierven. — Doch hoezeer Spanjaarts en Spaans-
gezinden met recht mochten juichen, ook zy konden niet nalaten, het
lot te beklagen van den beminnelijken, moedigen en bekwamen Lode-
wijk, zoo lang, en hier en in Frankrijk, de luister der Hervormde party.
Maar voor niemand was de slag zwaarder dan voor Prins Willem,
die meer dan een broeder, die zijn rechterhand verloor, den man, die
sints den aanvang der troebelen, steeds zijn vertrouweling geweest was
en hem altijd, met raad en daad, had bygestaan. „Niets" schreef hy aan
Graaf Jan, „had my droeviger kunnen overkomen; en toch moeten wy
ons altijd schikken in den wille Gods, en in aanmerking nemen Zijne
goddelijke Voorzienigheid, en dat Hy, die Zijn bloed gestort heeft om
Zijn kerk in stand te houden, niets zal doen, dan hetgeen tot zegen en
tot bescherming Zijner gemeente strekken zal, ook al schijnt het der
waereld onmogelijk. En al kwamen wy allen om en al wierd dit arme
volk ook geheel vermoord en verjaagd, behooren wy toch de verzeke-
ring te behouden, dat God de zijnen niet verlaat."
-ocr page 77-
47. BELEGERING VAN LEIDEN.
De zege, door \'s Konings troepen op de Mookerheide behaald, had
voor zijne zaak niet de gunstige gevolgen, welke er zich van lieten ver-
wachten. Het krijgsvolk sloeg wegends wanbetaling aan \'t muiten, koos
zich eigen aanvoerders, trok naar Antwerpen, bedreef er allerlei moed-
wil, plunderde zelfs het huis van den Bevelhebber der stad, Champagny,
en liet zich niet dan na eenigo dagen met gedeeltelijke betaling stillen.
Uit vrees, dat de muitery op de vloot, die voor de stad lag, zoü over-
slaan, had men deze de Schelde laten afzakken; doch de Zeeuwen,
hiervan verwittigd, zeilden er op af, tastten haar tusschen Lillo en Kalloo
aan, verbrandden een deel der schepen en namen er drie, met den
Onderamiraal, Adolf van Haemstede, gevangen.
In Holland waren echter door de Spanjaarts eenige voordeden be-
haald. Vitelli had Woudrichem, Leerdam en Asperen, de Heer van
Chevreaux de schans te Ilpendam bemachtigd, en Valdez op nieuw de
schansen betrokken, welke hy vroeger rondom Leiden geslagen had.
De Overheid dezer stad had verzuimd, die te slechten en zelfs een
nieuwen voorraad mondbehoeften op te doen. Het vooruitzicht was alzoo
donker, te meer daar de Prins geen krijgsmacht had, toereikend om
aan ontzet te denken. Hy schreef echter in \'t laatst van Mei aan de
Overheid, dat zy het maar een paar maanden moest uithouden, terwijl
hy intusschen raad zoü zien te schaffen, en wees hun op het voorbeeld
van Haarlem en Middelburg. Men stelde dien ten gevolge orde op het
uitdeelen der levensmiddelen, zoo dat men, eer de maand om was, een
half pond brood daags, en een pond brood aan hen die \'s nachts de
wacht hadden, toeleide; want er waren voor 14,000 zielen maar 110 last
koren in de stad. Zoete melk mocht niet gebezigd worden dan om boter te
maken, en men gaf noodmunton uit van papier. Alle aanmaningen, door
uitgeweken burgers gedaan om de stad over te geven, werden afgewezen,
en nu en dan een uitval gedaan, by gelegenheid waarvan tweemaal een
schans op den vyand bemachtigd werd.
Het beleg had nu twee maanden geduurd, en de Prins, geen ander
middel ziende om de Leidenaars uit den nood te helpen, sloeg aan de
Staten voor, het water over het land te laten loopen en zoo den vyand
te verdrijven: een hard en wanhopig middel, dat niet dan met onbere-
kenbare schade kon worden ten uitvoer gebracht. De Staten gaven toe,
de Ysseldijk werd by Kapelle op zestien plaatsen doorgestoken, en een
gat gedolven tusschen Rotterdam en Delftshaven; terwijl Boisot met
voorraad van krijgs- en mondbehoeften naar Rotterdam overkwam om
de onderneming te besturen. De Spanjaarts, hoezeer anders, als te Alk-
-ocr page 78-
64                                          BELEGERING VAN LEIDEN.
maar gebleken was, vrij bang voor het water, hadden deze reis geen
vrees, omdat Rijnland, waarvan Leiden de hoofdplaats is, hooger ligt
dan Delf- of Schieland; en zy schempten openlijk, de Geuzen moesten
op den toren gaan kijken, of de Maas niet haast stroomopwaart kwam
tot hun ontzet.
Verdriet, inspanning en bekommernis wierpen omtrent dezen tijd
den Prins op \'t ziekbed neer. Toch bleef hy trouw voor \'s Lands welzijn
waken en, door zijn geheimschrijver Bruyninx, geregelde briefwisseling
houden met zijn broeder Jan en andere bondgenooten. Men kan denken,
hoe \'t hem kwellen moest, in dezen benarden staat van zaken, niet in
persoon overal te kunnen zijn en het noodige te besturen. Vooral ont-
rustte hem het lot van Leiden; de tijding, hem gebracht, dat de. stad
het nog hield, deed hem weder opluiken, en eerlang herstelde hy, tot
groote vreugd der ingezetenen, die zonder hem geen raad hadden ge-
weten.
48. LEIDEN\'S ONTZET.
I.
De ziekte van den Prins had de maatregelen tot bewerking van het
ontzet niet bevorderd; by zijn herstel werden zy met kracht hervat,
hetgeen den Leidenaars weer nieuwen moed schonk. Het was nu reeds
September en het water was tot op anderhalf voet van de kruin der
landscheiding tusschen Rijn- en Delfland gestegen, men stak nu ook
deze landscheiding door; doch dit hielp nog al niet, daar een tweede
dijk, die een voet hooger lag, het water terughield. Ook deze werd
doorgestoken; doch nu liep het water niet door, maar zijdelings al, en
de wind was niet gunstig genoeg om veel waters aan te brengen. Op
den 18<i°n September echter begon het een stijve N.-W. koelte te waaien,
en besloot men, het Meir, over den Zegwaardschen weg, tusschen Zoe-
termeor en Benthuizen, te naderen. Men bezette dien weg by nacht,
zonder dat de Spanjaarts zulks bemerkten, die hierop genoemde dorpen
verlatende, binnen waarts weken. Boisot, Zoetermeer hebbende inge-
nomen, liet al zijn vaartuigen opkomen, en vervolgde den vyand tot op
\'t Noordaasche meirtjen, waar achter deze verschanst lag, doch waarvan
hy, na eenigen tegenweer, \'s nachts met stillen trom aftrok. Een breede
wetering, naar Zwieten loopende, werd nu door Boisot genomen en aan
de belegerden door \'t lossen van geschut tijding van zijn nadering ge-
geven. Men antwoordde hem op gelijke wijze uit de stad.
-ocr page 79-
leiden\'s ontzet.
05
Treurig was het daar binnen gesteld. Levensvoorraad was er byna
niet meer: in zeven weken had men er geen brood geproefd: de enkele
koeien, die er overgebleven waren, werden gespaard om de melk en
boter, ten behoeve der kranken: paardevleesch was reeds een lekkerny
geworden: honden, katten, afval, tot het geronnen bloed, dat door de
goten liep, werden als voedsel gebruikt, en men at het loof der boomen
en struiken voor moesgroenten. De ziekten, door het slechte voedsel
veroorzaakt, sleepten wel by de 6000 mensenen ten grave en de leven-
den hadden naauwlijks kracht genoeg om de dooden ter aarde te be-
stellen. En toch gaf men den moed niet op: enkele, zeer verschoonbare
aandrangen van \'t gepeupel om in onderhandeling te treden, werden
door de kloeke beradenheid der Overheid, vooral van den Burgemees-
ter van der Werff, onderdrukt: de meerderheid der burgery was wei-
gezind, en er waren er, die verklaarden, dat zy, liever dan de stad op
te geven, den linkerarm zouden opeten, terwijl zy zich met den rechter
op de wallen verdedigden.
Die volharding en de gedane opoffering van zooveel overstroomde
landeryen schenen niet-te-min vruchteloos te zullen zijn. De schuiten
van fioisot konden door de sloten, die alle overdwars liepen, de stad
niet naderen: de Rijn bleef door den vyand met galeien bezet: Valdez
was van alle zijden op zijn hoede: en zijn soldaten beweerden, dat het
even onmogelijk ware, de sterren met de handen te bereiken, dan
Leiden uit de hunne te rukken.
En toch zoü dit geschieden. Met den springvloed stak een storm uit
het N.-W. op, die \'t zeewater met geweld landwaarts injoeg; waarna
de wind, zuidelijk draaiende, den stroom naar de vloot toe deed drij-
ven, zoodat zy over \'t hooge veld kon gaan. Nu roeide men voort, alle
hinderpalen overwinnende: Zoeterwoude, door Boisot beschoten, werd
door de Spapjaarts verlaten; terwijl de bezetting van de schans te
Lammen, die hem het hoofd had kunnen bieden, door een plotse-
linge vrees gedreven, zich \'s nachts wegmaakte. Een jongen, die de
glimmende lonten uit de schans had zien trekken en niet terug komen,
beklom die, en niemand vindende, wuifde hy met zijn hoed tegen de
belegerden, die er daarop eenig volk heenzonden. Boisot, den toegang
nu open ziende, roeide door de Vliet naar de stad, waar hy, op 3 Okto-
ber, \'s Zondags \'s morgens te 8 ure binnenkwam.
J
-ocr page 80-
49. LEIDEN\'S ONTZET.
II.
Onbeschrijfelijk is de blijdschap, waarmede de Leidenaars, als uit
de kaken van den dood verlost, hun redders begroetten: elk scheen op
nieuw te leven: alle traag- en zwakheid was verdwenen: zy, die den
dag te voren het lichaam naauwlijks konden voortslepen, vonden thands
hun kracht terug en draafden naar de Vlietbrug. Ras waren vaart en
brug overdekt met menschen van allen stand, ouderdom en kunne, die
gretig de handen uitstrekten om \'t brood, de haring, kaas of andere
spijs, welke men hun aanreikte of toewierp, te grijpen, te vangen of te
grabbelen. Sommigen liepen ten halve lijve in \'t water of zwommen
naar de schepen: luid klonk het door alle buurten: „Leiden is ontzet,
God zij geloofd!" Er waren er, die \'t lang begeerde voedsel te spoedig
inzwolgen en verstikten, zoodat de Overheid de uitdeeling moest doen
regelen. Toen gingen allen, Bevelhebbers, Overheden, soldaten, zee-
lieden en burgers ter kerke, en al smolt de stem nu en dan in vreug-
detranen weg, en al hield men soms de wijs slecht, toch hadden wei-
licht nooit dankpsalmen zoo hartelijk geklonken. Die dankensstof werd
nog vermeerderd, toen, den volgenden dag, een Z.-O.-wind het water
af deed loopen, dat een dag later met noordewind weer in zee stroomde.
De Prins kreeg de tijding van \'t ontzet onder *de middagpredikatie
te Delft, liet den brief door den Leeraar voorlezen, en Gode dank zeg-
gen voor de verlossing. In den avond van den 4den kwam hy te Leiden,
waar hy Regeerders en burgers dank betuigde voor hun trouwheid,
welke hy beloofde te zullen vergelden. En werkelijk werd eenigen tijd
later aan de Stad de keuze gelaten tusschen vrijdom van belastingen
voor een tijd, of een Lands Hooge School. Zy koos wijsselijk het laat-
ste, en Aldegonde begaf zich in de volgende lente naar Duitschland,
van waar hy de eerste Hoogleeraren in Nederland bracht.
Het volk van Valdez, dat zich met den buit der stad gevleid had,
geen soldy ontvangende, koos zich een aanvoerder, ontruimde Holland,
en trok naar Utrecht, waar het echter door Hiërges, die er thands be-
vel voerde, werd afgewezen. Ulloa, door Requezens gezonden om het
oproer te stillen, wist hen met schoone beloften naar Brabant te voeren,
waar zy vergiffenis en een gedeelte hunner soldy ontvingen.
Het scheen of er nu aan de vyandelijkheden een einde zoude komen.
Reeds sedert eenigen tijd had Requezens onderhandelingen zoeken aan
te knoopen, die echter tot niets geleid hadden. Nu namen die een ern-
stiger aanzien en kwamen, te Breda, Gemachtigden byeen: van de
-ocr page 81-
lkiden\'s ontzet.
67
zijde der Staatschen de Graaf van Kuilenburg, Aldegunde en Buys: van
de Spaansche zijde de Graaf van la Roche, de Heer van Rassinghem
en de beroemde Leuvensche Hoogleeraar Elbertus Leoninus. Men was
aan beide zijden het oorlogvoeren moede : de band tusschen het volk en
zijn Soeverein was nog niet geheel verbroken, en men hoopte, de za-
ken weer op den ouden voet te zullen zien terugkeeren: maar alles leed
schipbreuk op twee punten: de vrijheid van Godsdienst, welke de Ko-
ning niet wilde toestaan, en het byeenroepen eener Vergadering der
Algemeene Staten, om de zaken te regelen, hetgeen, als strijdig met
de waardigheid des Konings, door de Spaansche party verworpen werd.
De onderhandeling liep dan te niet, en de oorlog werd in 1575 met
kracht voortgezet. Mondragon bezette de Klundert en verscheidene pol-
ders in Zuidholland; Hiërges nam Buren in, bemachtigde toen Oude-
water, dat stormenderhand genomen en. uitgemoord werd, en Scboon-
hoven, dat zich by verdrag overgaf. De vyand was nu van die zijde
meester en bedreigde Dordrecht.
50. DE OPPERSTE MACHT AAN ORANJE OPGEDRA-
GEN. — \'S PRINSEN DERDE HUWELIJK.
Ging het in Zuidholland onvoorspoedig, in Westfriesland was het niet
beter gesteld. Daar woedde, niet de vyand, maar een Bloedraad, even
erg, zoo niet erger dan die van Vargas, en die door Sonoy was ingesteld
op grond van geruchten van verraad. Roomsgezinde boeren, door el-
lendige landloopers aangeklaagd, werden op de gruwzaamste wijze ge-
slagen en gepijnigd, om hen te dwingen, misdaden te bekennen, waar
zy nooit aan gedacht hadden: en perste hun de pijn bekentenissen af,
dan was het branden, vierendeelen, \'t hart uit het lijf scheuren, enz.
Sonoy werd hierop door de Staten by den Prins aangeklaagd wegens
misbruik van gezach: hy klaagde wederkeerig de Staten aan, dat zy
hem dwarsboomden in de uitoefening zijner betrekking. Oranje, die hem
veel verschuldigd was, en hem kwalijk, missen kon, zocht hem zooveel
doenlijk te bevredigen; doch verbood aan de opgeworpen rechtbank
met vonnissen voort te gaan, en liet de gevangenen in vrijheid stellen.
Ofschoon de Staten te dezer gelegenheid alleszins gelijk hadden met
zich het lot der gemartelde ingezetenen aan te trekken, was het van
een andere zijde waar, dat zy zich langzamerhand vrij wat meer gezach
aanmatigden, dan hun toekwam, en den Prins daardoor het bewind-
-ocr page 82-
08 DE OPPERSTE MACHT AAN ORANJE OPGEDRAGEN.
voeren al meer en meer moeilijk maakten. Niet te vrede van hun stem
uit te brengen over de zaken, bet binnenlandsch bestuur betreffende,
wilden zy zelfs over het krijgswezen oordeel vellen: ja zy vorderden,
dat \'s Prinsen Stadhouders en Oversten ook aan hen gehoorzaamheid
en rekenschap schuldig zouden wezen. De Prins, die zich lang in alles
geschikt had, begreep, dat het op die wijze te ver ging, en betuigende,
niet voor den man te willen doorgaan, om wiens wille men oorlog
voerde, eischte hy, dat de Staten de regeering overnamen en hem ont-
sloegen. Dit onverwachte voorstel trof hen gelijk een donderslag. Nu
eerst gevoelden zij recht levendig, hoe hun gezach alleen door hem in
stand kon gehouden worden, en hoe, als hy zich terugtrok, alle verdere
worsteling met Spanje onmogelijk worden zoü. Men haastte zich daarom,
hem de opperste macht over \'s Lands zaken op te dragen en hem te
bidden, „te willen volharden in zijn gelukkige regeering." Hij nam dit
aan, op voorwaarde dat zy maandelijks het benoodigde geld tot betaling
van \'t krijgsvolk zouden opbrengen. Slechts schoorvoetende stemden
zy hier in toe, en niet dan na een nieuwe bedreiging van den Prins, het
land te zullen verlaten. Hy aanvaardde nu het onverantwoordelijk opper-
gezach, hoezeer nog altijd in naam de zaken als Stadhouder des Konings
besturende.
Onder deze wederwaardigheden en beslommeringen vierde de Prins
toch eene blijde gebeurtenis. Hy was in 1571 van zijn tweede vrouw,
Anna van Saxen, uithoofde van haar wangedrag, gescheiden, en ging
nu een derde huwelijk aan met Charlotte, dochter van den Hertog van
Bourbon-Montpensier, eene schoone en beminnenswaardige Vorstin.
Deze verbintenis, hoezeer het ongenoegen der Duitsche Vorsten opwek-
kende, was voor hemzelven een bron van zegen en huisselijk geluk.
51. DE TOCHT DER SPANJAARTS NAAR DUIVELAND EN
SCHOUWEN. — OPDRACHT DER REGEERING AAN
ENGELAND, DAARNA AAN FRANKRIJK.
Woerden zou wellicht een gelijk lot als Oudewater hebben onder-
gaan, had men er het omliggende land niet in tijds onder water gezet.
Ook moest de Graaf van Megen (Hiërges broeder), die \'t beleg be-
stuurde, een deel zijner troepen afstaan tot het deelnemen aan een
tocht op Zeeland, dien Requezens in den zin had. Oranje, hiervan
onderricht, begaf zich naar Walcheren: eenige Spaansche schepen
-ocr page 83-
DE TOCHT DER SPANJAARTS NAAR DÜIVELAND EN SCHOUWEN. 69
werden verbrand en de noodige orde op tegenweer gesteld; maar het
voornemen des Landvoogds werd op eene byna ongelooflijke wijze
volbracht. Op den 28sten September 1575 werden 3000 Spaansche
voetknechten en 400 ruiters, onder Ulloa, van Tholen op Filipsland
overgezet, en van daar trokken, \'s middernachts, 1500 gewapenden,
tot den hals toe door het water gaande, langs een waadbare plaats, op
Duiveland en Schouwen aan, en zulks in \'t gezicht eener Zeeuwsche
vloot, die van weerszijden op hen vuurde, ja uit welke men hen met
stokken en haken doodsloeg of naar de diepte sleepte. In weerwil ech-
ter van al de gevaren, waarmede de onverschrokken keurbende te
worstelen had, bereikte zy, bemoedigd door Ulloa, Mondragon en an-
dere Spaansche en Nederlandsche Oversten, die zelve \'t voorbeeld
gaven, gelukkig den overkant, en stapte met gevelde speeren op Dui-
veland aan wal. Karel van Boisot, die hier met tien Vendels lag, werd
in de eerste verwarring doorschoten door zijn eigen volk, dat hierop
van blooten schrik de schansen ontruimde. Toen rukten de Spanjaarts
op Schouwen aan, waar geen betere tegenweer geboden werd; zoodat
zy, nu door de vloot onder d\'Avila versterkt, zich binnen korten tijd
van Brouwershaven konden meester maken, en vervolgends van Bom-
meneede, welke laatste plaats, tot straf voor den geboden tegenstand,
geheel werd uitgemoord. Mondragon sloeg hierop het beleg voor Zierik-
zee, \'t welk goed van krijgsvendelen en krijgsbehoeften voorzien was,
en door Jonker Arend van Dorp dapper verdedigd werd.
Maar intusschen had de Landvoogd een verlies geleden, \'t welk de
behaalde voordeelen naauwlijks vergoeden konden. De beroemde
Veldmaarschalk Chiappin Vitelli, die mede een groot deel aan de krijgs-
bedrijven op Zeeland genomen had, was op de terugreis van daar met
zijn rijtuig van den dijk geslagen en aan de gevolgen overleden.
Niet alleen in Holland en Zeeland, ook in de Noordelijke Gewesten
vielen vyandelijkheden voor. Kaspar de Robles, Heer van Billy, die
Friesland en de Ommelanden voor den Koning bestuurde, en door zijn
wijze en verstandige maatregelen orde en wet deed heerschen, be-
proefde aanslagen op Vlieland, Texel en Wieringen, waarvan hem ech-
ter alleen die op het eerstgemelde eiland gelukte. Sonoy van zynen
kant deed een inval in Friesland, en brandschatte het dorp Balk.
Van weerszijden was er weder geldgebrek: Requezens kon van de
Staten der Provinciën niets bekomen dan met groote moeite: in Hol-
land en Zeeland stond de helft van \'t land onder water en bracht men
nog f 100,000 \'s maands op, een groote som voor dien tijd, doch nog
ontoereikend voor al de behoeften. Zoo verre kwam het, dat de Prins
aan de Staten voorstelde, óf zich op de best mogelijke voorwaarden
aan den Koning te onderwerpen, óf dezen af te zweeren, en zich dezen
-ocr page 84-
70                    OPDRACHT DER REGEERING AAN ENGELAND.
of genen machtigen Vorst tot Heer te kiezen. Men stemde voor het laat-
ste en men besloot zich tot de Koüingin Elizabeth van Engeland te
wenden, die Protestantsch en aan \'t oude Grafelijk Huis van Holland
vermaagschapt was. Aldegonde, Buys en Dr. Francois Maelson werden
tot haar afgevaardigd, doch keerden met een beleefd, hoezeer afwg-
zend antwoord terug. Nu deze poging mislukt was, wendde men zich
tot Frankrijk, waar thands Hendrik III, broeder van Karel IX, re-
geerde; maar ook hier liep het aanzoek vruchteloos af.
82. DOOD VAN REQUEZENS. — MUITERY VAN \'T SPAAN-
SCHE KRIJGSVOLK.
Terwijl men zich hier te lande in de uiterste verlegenheid bevond,
had er een voorval plaats, wel geschikt om aan de omstandigheden een
keer te doen nemen. Requezens werd namelijk aangetast door een
kwaadaardige koorts, waaraan hy den 5den Maart 1576 te Brussel over-
leed, zonder orde op de regeering te hebben kunnen stellen. Het op-
perbestuur der zaken ging door zijn dood van zelf over op den Raad van
State, die thands, behalve uit zijn vroegere leden, Aerschot, Barlaimont
on Viglius, uit de later daaraan toegevoegde, Aernout Sasbout, Heer
van Spaland. Maximiliaan Vilain van Gent, Heer van Rassinghem,
Christoffel van Assonville, Lodewijk del Rio en Hieronimus Roda be-
stond. Ook Mansfeld had er zitting in, als thands met het opperbevel
in Brussel belast.
De omstandigheid, dat, ten gevolge van den dood des Landvoogds,
de regeering nu voornamelijk bij Nederlanders berustte, deed de hoop
op vrede en verzoening ontluiken; en ook gaf Elizabeth den raad, dat
men zoü volharden en geen vreemde hulp inroepen. Want ofschoon
zelve ongezind zich in krijg te steken, toch zag zy gaarne den strijd,
die haar afwending bezorgde. Oranje dreef nu een nadere Unie door
tusschen Holland en Zeeland, die tot nog toe meer op zich zelve gestre-
den hadden: en in beide Gewesten werd hem by herhaling de Soeve-
reiniteit opgedragen.
Zierikzee bleef met dat al van alle zijden bestookt. Vijf malen was
het ontzet der stad beproefd: vijf malen was het door den altijd waak-
zamen Mondragon afgeslagen: en by een dier scheepsgevechten hadden
de Staatschen het verlies te betreuren gehad van den Aniiraal Boisot,
die met zijn schip te gronde ging. De belegerden lieten eindelijk den
-ocr page 85-
MUITEIÏY VAN \'T SPAANSCHE KRIJGSVOLK.                           71
moed zakken. Zierikzee gaf zich over en kocht de plundering voor
f 200,000 af. Van Dorp werd vrijgelaten op zijn woord van eer en op
de belofte van aan den Amiraal der Spanjaarts, Adolf van Haemstede,
de vrijheid te bezorgen of in hechtenis terug te keeren. Aan de Bezet-
ting werd vrije uittocht vergund; en ook hier wederom onderscheidde
zich Mondragon, door zijn grootmoedige handelwijze, gunstig van de
meeste Spaansche krijgsbevelhebbers.
De toestand van Oranje en zijn medestanders werd hoo langer hoe
hachlijker, toen een schijnbaar onbeduidende gebeurtenis aan de zaken
plotslings een andere gedaante gaf.
Het Spaansche krijgsvolk, dat op Schouwen lag, had nog, als naar
gewoonte, achterstallige soldy te vorderen: en sloeg, mede als naar
gewoonte, aan \'t muiten. Weldra steekt het kwade voorbeeld de Walen
aan, die te Zierikzee lagen, en die insgelijks niet ten volle betaald waren
geworden, ten gevolge der onmogelijkheid waarin die stad zich bevon-
den had, de beloofde f 200,000 geheel op te brengen. Vergeefs zoekt
Mondragon de krijgsknechten tot rust te brengen, vergeefs begeeft hy
zich wapenloos onder den woesten hoop en noodigt hy hen uit, hun
woede te koelen in \'t bloed van hun Overste, die hun schande niet be-
leven wil; — zoowel zy, als de Spanjaarts, verlaten Schouwen, en trek-
ken, zonder naar Romero, naar Verdugo, naar hun meest geachte Be-
velhebbers te willen hooren, onder aanvoerders door henzelve gekozen,
naar Vlaanderen, waar zy Aalst overweldigen en den omtrek plunde-
ren. — Te Brussel raakte op deze tijding het volk in rep en roer, vliegt
naar het Hof, scheldt de Raden voor verraders uit en ontweldigt aan
Mansveld de sleutels der stad. De Raad van State verklaart de oproerige
soldaten tot vyanden des Lands, waarop de overige Spaansche krijgs-
knechten zich by de muiters voegen. Nu was men genoodzaakt, tot
eigen veiligheid, den Graaf van Megen met troepen uit Holland te ont-
bieden, en Woerden raakte van \'t beleg ontslagen.
53. SPAANSCHE FURIE. — PACIFIKATIE VAN GENT.
Oranje was de man niet, die verzuimen zou, van het gebeurde te
Brussel party te trekken: en onmiddelijk stond hem een vereeniging
van al de Nederlanden tegen Spanje voor den geest. Hy haastte zich
aan de Staten van al de Gewesten, en aan de aanzienlijkste Nederlan-
ders te schrijven: ook aan Hiërges en anderen, die, schoon \'sKonings
-ocr page 86-
72                     SPAANSCHE FURIE. — PACIFICATIE VAN GENT.
zijde houdende, daarom toch niet Spaanschgezind waren; allen spoorde
hy aan, gemeene zaak te maken en met ter-zijde-stelling van byzondere
gevoelens, zich tegen den algemeenen vyand te vereenigen. Binnen
Brussel, waar hy steeds verstandhouding hield, begon zijn aanhang al-
ras een stouter toon aan te slaan, en de Heer van Glimes, Hoogbaljuw
dier stad, onderstond zich, eenige Leden van den Raad van State ge-
vangen te nemen. Roda ontsnapte het en vluchtte naar Antwerpen,
waar hy zich, als vertegenwoordiger van het geheele lichaam, de re-
geering aanmatigde. De Staten van Brabant en Vlaanderen kwamen
hier tegen op, verklaarden zijn besluiten voor onwettig, droegen aan
Aerschot het bevel op over hun leger, voerden een soort van oorlog
tegen \'t muitend krijgsvolk, en zonden den Graaf van Auchy, broeder
des Graven van Bossu, naar Oranje, om zijn medewerking te verzoeken.
Geen blijder tijding kon dezen geworden: hy aarzelde niet, en gaf aan
Auchy zes Vendels voetknechten en 12 metalen stukken mede, tot ze-
kerheid waarvoor hem Nieuwpoort en Sas van Gent werden ver-
pand.
De Algemeene Staten, inmiddels te Brussel samengekomen, en buiten
staat om oorlog te voeren, ook al hadden zy er geneigdheid toe gehad,
sloegen den Prins een wapenstilstand voor en het hervatten van den
Bredaschen Vredehandel. Deze nam eerlang te Gent een aanvang, en
werd niet weinig verhaast door de tijding, dat de Spanjaarts, onder
d\'Ayala, Maastricht geplunderd hadden, en door de ramp, die Antwer-
pen trof, waar het muitend krijgsvolk nog erger huis hield, ja onge-
veer 2500 burgers en soldaten vermoord of verdronken werden: zoodat
het gebeurde aldaar onder den naam van de Spaansche furie bekend
bleef.
Den 8sten November kwam de overeenkomst tot stand, gewoonlijk
de Pacifikatie van Gent geheeten.
Deze behelsde een vereeniging van de Zuidelijke Gewesten met Hol-
land, Zeeland en Utrecht om de Spaansche soldaten ten lande uit te
drijven, en de Algemeene Staten te beschrijven om orde op de zaken
te stellen. De Roomsche Godsdienst zou overal, behalve in Holland en
Zeeland gehandhaafd, Oranje in deze beide gewesten als Stadhouder
erkend en in eer en goed hersteld, Bossu ontslagen worden, enz. Het
slot van Gent werd hierop onder \'s Prinsen hoede gesteld, Zierikzee,
Oudewater, Haarlem, de Beverwijk, Muiden, Weesp en andere steden,
die nog met vreemd krijgsvolk bezet waren, daarvan verlaten. Bossu,
van zijn driejarige gevangenschap verlost, en Nederlander in \'t hart,
omhelsde de Staatsche zijde, en bleef daaraan tot zijn dood toe ge-
trouw.
Maar nog waren Friesland, Groningen, Overyssel, Gelderland, niet
-ocr page 87-
PACIFIKATIE VAN GENT. — DE UNIE VAN BRUSSEL.               73
tot het verbond toegetreden. Naar Groningen werd Stella, een schran-
dere Brusselaar, gezonden; doch Billy, de Stadhouder, erkende natuur-
lijk zijn lastbrief niet en liet hem vatten. Dan nu wist Stella de soldaten,
die hem bewaakten, en door hen weder anderen, om te praten, zoodat
zy hem in vryheid stelden, Billy zelven in hechtenis namen en den eed
aan de Staten aflegden, \'t Zelfde gebeurde eerlang in de meeste Friesche
Steden. George van Lalaing, Heer van La Ville, broeder des Graven van
Hoogstraten (Oranjes vriend) werd door de Algemeene Staten tot Over-
ste van Friesland en Groningen aangesteld: en Billy, uit zijn gevangenis
ontslagen, begaf zich naar Gelderland by Hiërges.
54. DE UNIE VAN BRUSSEL. — HET EEUWIG EDIKT.
Reeds van het tijdstip der Pacifikatie af, hadden de Nederlandsche
zaken een vreedzaam einde kunnen nemen; maar juist op den dag der
Antwerpsche plundering, was Don Juan van Oostenrijk, bastertzoon van
Keizer Karel, en wien Filips tot Landvoogd over de Nederlanden had
aangesteld, in Luxemburg aangekomen. Eenige maanden te voren ware
misschien de verschijning des verheven zoons van Karel V, van een
held, die op nog jeugdigen leeftijd reeds den schitterendsten roem ver-
worven had, en even innemend in de hofzaal als geducht in den oorlog
was, als een heuchelijke gebeurtenis toegejuicht; en bad hy zich zonder
moeite aller genegenheid verworven: nu kwam hy te laat en werden,
reeds van den aanvang af, al zijn bedoelingen mistrouwd. De Prins, die
dan ook wel reden had om argwaan jegens den Spanjaart to voeden,
onderhield dat mistrouwen, ried de erkenning van Don Juan tot Land-
voogd, zoolang het Spaansche krijgsvolk niet vertrokken ware, onbepaald
af, ja gaf in overweging, hem gevangen te nemen, en alzoo, zonder
bloedstorting, een einde te maken aan den krijg. Hiertoe wilden echter
de Staten niet overgaan; doch de gevoelens liepen uiteen, en sommige
aanzienlijken, vrcezende dat de komst van Don Juan verdeeldheid tus-
schen de Staten brengen en dat zulks tot nadeel der algemeene zaak
strekken zoü, en beducht bovendien, dat by de Roomschgezinden het ver-
moeden ontstaan mocht, als wilde men, door weerstand aan den Land-
voogd, het land aan de Protestanten onderwerpen, vereenigden zich tot
een nieuw verdrag, tot bescherming en voorstand van \'t algemeene
welzijn en van de Roomsche religie, tot tegenstand der Spanjaarts enz.
-ocr page 88-
74                   DE UNIE VAN BRUSSEL. — HET EEUWIG EDIKT.
Dit verbond, te Brussel gesloten, en door Lalaing, Bossu, Champagny
en vele andere Edelen geteekend, werd de Unie van Brussel genaamd.
Rudolf II, die Maximiliaan als Keizer was opgevolgd, zond Afgevaar-
digden ter bemiddeling over, en er werd door Don Juan en de Staten
een plakkaat geteekend en afgevaardigd onder den naam van Eeuwig
Edikt, waarby hy verklaarde, de Pacifikatie aan te nemen en het ver-
gaderen der Staten toe te staan; terwijl de Staten van hunne zijde hem
als Landvoogd erkenden en de handhaving van \'t Roomsche geloof en
van \'s Konings hoogheid beloofden.
Noch door den Prins, noch door Holland en Zeeland, was echter dat
Edikt geteekend. Die beide Gewesten wilden noch de Roomsche Gods-
dienst als de heerschende erkennen, noch den eed, aan Oranje gedaan,
met een nieuwen verwisselen. En, wat den Prins betrof, hy achtte alle
schikking met een Spaanschen Landvoogd, ook met den besten, een on-
mogelijkheid.
Utrecht was inmiddels ook van de Spanjaarts ontslagen, die het slot
Vredenburg, \'t welk zy aldaar bezet hadden, by verdrag aan de burgery
overgaven en naar Antwerpen aftrokken. Bossu, door de Algemeene
Staten derwaarts gezonden, liet het kasteel daarop door gewapende
burgers bezetten. Maar nu stond het er met de regeering vreemd ge-
schapen. Oranje eischte er gehoorzaamheid als \'s Konings Stadhouder,
Bossu uit naam der Staten en Hiërges uit naam van Don Juan.
Ingevolge de gemaakte overeenkomst, verlieten nu de Spanjaarts het
land, onder geleide van den Graaf van Mansveld: de Landvoogd deed
zvjne plechtige intrede binnen Brussel, waar hy den 4den Mei 1577 het
eeuwig Edikt bezwoer, dat thands ook door den Koning bekrachtigd
was. Vier dagen na de eedsaflegging overleed de waardige Viglius.
55. REIS VAN DEN PRINS DOOR HOLLAND. — VERTREK
VAN DON JUAN.
Wanneer de klem der regeering eigentlijk by niemand aanwezig is,
slaat het volk doorgaands tot bandeloosheid over. Zoo ging het ook te
Brussel. Het gepeupel zag, dat de Staten en de Adel den Landvoogd
dwarsboomden en tergden: en het bespotte en verguisde hem. Het kan
den hooghartigen Don Juan, die altijd had toegegeven en er niets dan
ondank voor ontfing, zijn achtbaarheid verguisd, ja, zijn leven bedreigd
zag, niet ten kwade worden geduid, dat hy het gezach, dat hem ont-
-ocr page 89-
REIS VAN DEN PRINS DOOR HOLLAND. — VERTREK VAN DON JÜAN. 75
houden werd, met geweld zocht te bemachtigen. Doch te dien einde
moest hy zich vooraf van een vaste plaats, als van een steunpunt voor
zijn ondernemingen, verzekeren. Hy raadpleegde hierover met Barlai-
mont, die, als heel zijn Huis, onwankelbaar in zijn verknochtheid aan
den Koning bleef. Met hunne hulp verzekerde hy zich van het kasteel
van Namen en vervolgends ook van Charlemont. Deze daad was op zich-
zelve zeer wettig; doch het geweld, daarby gepleegd, had er een schijn
van onwettigheid aan gegeven, en de Staten, het aldus opnemende, ver-
zekerden zich op hunne beurt van Antwerpen en klaagden Don Juan
by den Koning aan.
De Prins had zich ondertusschen naar Holland begeven, ten einde
aldaar maatregelen te nemen tot het herstellen der dijken, die ten ge-
volge van het doorsteken zoo veel geleden hadden; terwijl hy, om de
kosten te vinden, het overtollige krijgsvolk afdankte. Op zijn reis door
het Gewest werd hy overal met de uitbundigste blijdschap, als de
Redder des Vaderlands, met den eernaam van Vader Willem ontfangen.
Tijding van het gebeurde te Namen bekomen hebbende, spoorde hy de
Staten aan, krijgsvolk te werven, om Don Juan te verdrijven; en hoezeer
zy dit onraadzaam keurden, lieten zy echter \'s Herfogenbosch, Bergen-
op-Zoom en Tholen bezetten; terwijl ook Breda, dat door den Heer van
Champagny en den jongen Graaf van Hohenlo werd ingeslopen, zich
spyt des Landvoogds bevelen, aan de Staten overgaf. De kasteelen, te
Utrecht, Leeuwarden, Groningen, Antwerpen, Gent, Gouda en elders
opgericht om den landzaat in bedwang te houden, werden nu ten gronde
toe gesloopt; terwijl een poging, door Billy beproefd, om Friesland
weder onder zijn bedwang te krijgen, hem mislukte.
De Algemeene Staten, een leger byeen gebracht hebbende, noodigden
den Prins naar Brabant, werwaarts hy zich ook werkelijk begaf met
zijn broeder, Graaf Jan, die onlangs was overgekomen. Oranje kwam in
een ongunstig tijdstip te Brussel; want juist den dag te voren had de
partij, die vrede met den Landvoogd begeerde, gezegevierd. Met zijn
gewone schranderheid deed de Prins, die geen heil van een schikking
verwachtte, de Vergadering op haar besluit terugkomen: de voorwaar-
den werden herzien: nieuwe en onaannemelijke daarby gevoegd: in
een woord, de breuk onherstelbaar gemaakt. Don Juan begaf zich naar
Luxemburg, de Staten mot \'s Konings ongenade bedreigendo: de Prins
werd tot Ruwaard van Brabant, en Aerschot tot Stadhoud«r van Vlaan-
deren aangesteld.
Niet ten onrechte had Don Juan den Staten verweten, dat zy den
Koning alles, op zijn tytel na, onthouden wilden. Zy hadden hem een
nieuwen Landvoogd gevraagd, doch vonden nu goed, er zelve een te
kiezen. Velen neigden tot den Prins van Oranje; doch dit ware den
L~. O
-ocr page 90-
76               AARTSHERTOG MATTHIAS. — MISLUKTE AANSLAG OP
Roomschgezinden een doorn in \'t oog geweest: men wendde zich
daarom, voornamelijk op aansporing van Aerschot, tot den Aartshertog
Matthias, \'s Keizers broeder, een naauwlijks twintigjarigen vorst.
56. AARTSHERTOG MATTHIAS. — MISLUKTE AANSLAG
OP AMSTERDAM. — ALEXANDER FARNEZE, PRINS
VAN PARMA.
De keuze, die op Matthias gevallen was, moest, naar men dacht,
iedereen te vrede te stellen: zy zoü den Koning niet mishagen, wiens
zusterszoon hy was : de Keizer zoü gereedelijk als middelaar optreden
en wellicht een huwelijk tusschen zijn broeder en een dochter van Fi-
lips, met de Nederlanden als bruidschat, bewerken: de Roomsche
godsdienst zoü gehandhaafd worden: de jonge Landvoogd een Raad op
zijde hebben, naar wiens advies hy handelen — met andere woorden,
wien hy tot werktuig strekken — zoü. De Aartshertog, die zeker niet
gedacht had, in welk een wespenest hy zich steken ging, nam de op-
dracht aan, en Don Juan werd door de Staten tot vyand van den lande
verklaard.
Oranje was te scherpzinnig om niet te bemerken, dat de benoeming
van Matthias eigenlijk strekken moest om zijn invloed te verminderen :
hy liet echter de onderhandeling deswege niet alleen haar gang gaan;
maar zorgde tevens, de gedane keuze aan zijn oogmerken dienstbaar
te maken. Matthias kwam in Oktober 1577 over: de Landvoogdy werd
hem opgedragen, onder voorwaarde, dat hy den Koning en — wat nog
nooit vertoond was — den Algemeenen Staten zweeren zoü, en voorts
overeenkomstig de besluiten van den Raad van State handelen: — en,
wat Aerschot en de zijnen niet keeren konden, Oranje werd hem als
Stadhouder toegevoegd. Hierdoor kreeg deze in de daad het opperbe-
wind in handen en de arme Aartshertog werd niet meer dan een stroo-
pop, of, als men hem spottenderwijze noemde, \'s Prinsen Sekretaris,
die maar te teekenen had wat hem door Oranje werd voorgelegd.
Van al de steden van Holland was Amsterdam nog altijd de eenige
geweest, die zich met den nieuwen staat van zaken niet had ingelaten, en
er zeker ten minsten rust door genoten had. Een gerucht, dat men er
verstandhouding hield met Don Juan, deed de Staten het onberaden
besluit vormen, haar buiten \'s Prinsen goedkeuring door verrassing te
bemachtigen. De last hiertoe werd aan de Oversten Hoylinger en Ruik-
-ocr page 91-
AMSTERDAM. — ALEXANDER FARNEZE, PRINS VAN PARMA. 77
haver opgedragen; die werkelijk binnen de stad kwamen; doch door
een misverstand, slechts met vier Vendels, in plaats van tien, die tot de
onderneming bescheiden waren; \'t geen ten gevolge had, dat de inge-
drongen benden, met verlies van hun beide aanvoerders, moesten wij-
ken. Men ging nu voort met de stad te benaauwen; toen, door bemid-
deling der Stichtenaren, een verdrag met haar werd gemaakt, en zy de
Pacifikatie aannam, onder voorbehoud van alleen de Roomsche eer-
dienst te gedoogen.
Intusschen kwam Joan van Noircarmes, Heer van Selles, met vredes-
voorslagen van wege den Koning. Hij bood volkomen verzoening en
vergiffenis aan; geen Spanjaart zoü zich hier meer vertoonen, men zoü
tot Landvoogd hebben, wien men maar wilde: alleen zoü de Katholyke
Godsdienst gehandhaafd en de gehoorzaamheid hersteld moeten wor-
den, als onder Karel V. En hiervan juist wilde men niets weten, want
dan lag de geheele Pacifikatie in duigen.
Gewis had Filips dezen uitslag zijner aanbiedingen wel voorzien;
want byna gelijktijdig daarmede zond hy een man over, die bestemd
was, door zijn verheven genie te verrichten wat noch de gewelddadige
maatregelen van Don Juan, noch politische onderhandelingen hadden
te weeg gebracht. Die man, die krijgs- en staatsbeleid vereenigde, was
de zoon der gewezen Landvoogdes, Alexander Farneze, Prins van Parma.
57. WAPENFEITEN VAN PARMA. — OVERGANG VAN
AMSTERDAM.
Een enkel man van genie geldt meer dan legers: de waarheid van
dit gezegde bleek ook wederom, toen Parma de leiding van \'s Konings
belangen ter hand had genomen. Schier ongeloofelijk is de verandering,
die, ten gevolge zijner verschijning, in den toestand der zaken werd te
weeg gebracht. Hy had al de Nederlanders, op Namen en Luxemburg
na, in opstand gevonden, den Landvoogd ziek en moedeloos, de geheele
krijgsmacht, na de wegzending der Spanjaarts, Italianen en Duitschors,
bestaande uit eenige Vendels werfsoldaten, en uit de troepen, waarover
de zonen van Barlaimont het bevel voerden. Zijne komst bracht, als
een tooverslag, herstel te weeg. De weggezonden Spanjaarts werden
terug geroepen: nieuwe troepen in Italiën geworven: de Graaf van
Mansveld keerde met versch volk uit Frankrijk: Duitsche en Borgon-
dische Vendels daagden als uit den grond weder op, en naauwlijks eene
-ocr page 92-
78 WAPENFEITEN VAN PARMA. — OVERGANG VAN AMSTERDAM.
maand na zijn komst, den 30<»ten January 1578, stond Parma aan \'t
hoofd van een leger van 18,000 man voetvolk en 2000 ruiters, en zag
men onder de aanvoerders weder mannen als Mondragon, Gonzaga,
del Monte, Ferdinand van Toledo, Verdugo en anderen, hier te lande
met roem bekend, en brandende van verlangen om den blaam, door
hun smadelijke terugzending op hen geworpen, door nieuwe krijgsda-
den uit te wisschen. Niet lang hield Parma hen werkeloos: Namen bin-
nen getrokken zijnde, overviel hy het leger der Staatschen, waarvan de
hoofden zich op een bruiloft te Brussel bevonden, versloeg het by Gem-
blours, en deed achtereenvolgends verscheiden plaatsen in Henegouwen
en Brabant voor \'t geweld zijner wapenen zwichten.
Deze wapenfeiten, die by de Koningsgezinden op eens den moed en
het vertrouwen deden herleven, en de weêrparty met schrik sloegen,
hadden echter ten gevolge dat de Algemeene Staten beter gehoor gaven
aan \'s Prinsen aanmaning om zich te wapenen; terwijl de verliezen,
door hun zaak geleden, althans eenigszins vergoed werden door het ein-
delijk overgaan van Amsterdam tot hunne zijde.
De Regeering was daar nog altijd Roomschgezind en de Hervormden
misten er de vrijheid van godsdienstoefening. Dit belgde hen te meer,
daar hun getal aanmerkelijk was aangegroeid: en nu besloten zy, zich
hetgeen men hun onthield met geweld te verschaffen. Zy vormen op
24 Mei een aanslag, dringen het Stadhuis binnen, halen den Schout
en de Leden van de Vroedschap er af, pakken die, met al de priesters
en monniken die zy vinden, in schuiten, voeren hen buiten de stad en
stellen drie dagen later een nieuwe Vroedschap aan; terwijl de beelden
uit de kerken genomen en deze aan de Hervormden worden ingeruimd.
Tot lof der Amsterdammers zij gezegd, dat by deze opschudding nie-
mand het leven verloor of zelfs eenig ernstig letsel kreeg.
Minder zacht ging men binnen Haarlem te werk, waar, vijf dagen
later, de soldaten met geveld geweer in de Groote Kerk trokken, den
priester overhoop staken, vele andere lieden kwetsten en de kloosters
plunderden. Wel werd het krijgsvolk weggezonden en de moordenaars
gestraft; doch de Hervormden namen de kerk in bezit, ondanks de te-
genkanting der Roomsgezinden, die zulks, niet zonder grond, als strij-
dig met de Pacifikatie opmerkten. De party, die in Holland en Zeeland
bovendreef, was op hare beurt ook onverdraagzaam geworden, enkweide,
in dit laatste Gewest vooral, de Doopsgezinden wegends hun weigering
om eed te doen of wapens te dragen. De Prins echter, die hun een goed
hart toedroeg, en wien zy meermalen met geld hadden bygestaan, nam
hen in zijne bescherming en deed de plageryen ophouden.
-ocr page 93-
58. DE HERTOG VAN ANJOU. — JOAN KAZIMIER.
Oranje had, van den aanvang af, voor vrijheid van geloof en tegen
alle vervolging gestreden: en getrouw aan het eenmaal aangenomen
beginsel, stelde hy een geloofsvrede voor, waarby elke eerdienst,
Roomsen of Onroomsch, zoil geoorloofd wezen, overal waar honderd
huisgezinnen dien verlangden. Maar nergends, dan te Groningen en
Leeuwarden, vond dit voorstel ingang. Holland, Zeeland, Gent, wilden
geen Roomsche Eerdienst gedoogen: Henegouwen, Utrecht en Gelder-
land van geen Hervormde weten: de overige Gewesten vroegen tijd van
beraad; doch de zaak had geen voortgang.
Gelderland, dat, op geringe uitzonderingen na, weinig van de vervol-
ging te lijden had gehad, was nog grootendeels Rooms- ja zelfs Spaans-
gezind, en had daarom ook geweigerd, na het vertrek van Hiërges, die
Parma in \'t leger volgde, Bossu als Stadhouder aan te nemen. Te
vreemder schijnt het daarom, dat men er zich had laten vinden om in
April 1578 aan Graaf Jan van Nassau, die, op verzoek zijns broeders,
naar herwaarts was overgekomen, die waardigheid op te dragen. Eer-
lang werd nu ook in dat Gewest het voorbeeld gevolgd, door Rotter-
dam en Haarlem gegeven, en maakten zich, te Gelder, te Wachtendonk
en elders, de Hervormden van de Kerken meester. Hetzelfde gebeurde
te Goes, hoewel aldaar volgends de Paciflkatie alleen de Roomsche
Godsdienst geduld mocht worden. Maar te Gent ging men verder,
pleegde er allerlei gewelddadigheden tegen kloosters en geestelijkheid,
gebruikte de kerken tot kazernen, weigerde den Roomschen zelfs eene
kerk, schold Oranje voor flaauw en trouweloos en matigde zich het
bewind over Vlaanderen aan. Dit wekte den wrevel der Waalsche Ge-
westen, waar de tegenstanders der Gentenaren den naam kregen van
Malkontenten.
In deze gesteldheid kwam de Hertog van Anjou, broeder des Konings
van Frankrijk, die reeds meermalen was aangezocht, om zich aan \'t
hoofd der zaken te stellen, in de Nederlanden aan, waar men hem den
tytel van Beschermhaer voorloopig opdroeg, in afwachting dat hy de-
zen met dien van Soeverein verwisselen zoü. Voorts werd hem het
gandsche gezach in krijgszaken geschonken; terwijl aan Matthias en de
Staten dat over de Landszaken gelaten werd. De la Noue, een der ver-
maardste aanvoerders der Hugenooten, werd tot Maarschalk — Bossu,
op Oranjes raad, tot Veldheer — over der Staten leger verheven. Wei-
dra kwam ook Hertog Joan Kazimier, tweede zoon van Hertog Frederik
van de Palts, met een leger ter hulp der Staten aan. Zijn komst werd
blijde toegejuicht door de Hervormden, die hem tegen Anjou en den
-ocr page 94-
80                       DE HERTOG VAN ANJOU. — JOAN KAZIMIER.
Franschen invloed wilden overstellen; doch wekte daar-en-tegen het
wantrouwen op der Roomschen: en zijn ongestadige en driftige ge-
aardheid maakte hem aldra by beide partyen gehaat.
Er waren alzoo op dat tijdstip groote Heeren genoeg in de Neder-
landen, allen schier met gelijke, dat is met zeer weinig macht, bekleed;
doch men raakte eerlang van de grootste helft ontslagen. Don Juan
stierf den l8ten October, volgends sommigen aan vergif, volgends ande-
ren aan hartzeer: en Parma volgde hem eerlang als Landvoogd op.
Anjou verliet het land, wegends ongenoegen met Joan Kazimier, en
deze volgde zijn voorbeeld, uit spijt dat Bossu, en niet hy, het Veld-
heersambt bekleedde. Dan kort daarna, op 31 December 1578, overleed
deze wakkere Graaf, wiens dood algemeen in de Nederlanden betreurd
werd, en niet het minst door den Prins, wiens maatregelen hy, sedert
zijn ontslag, getrouw had ondersteund. In moeilijke tijden tot Stad-
houder van Holland benoemd, had hy aldaar zijn Koning trouw ge-
diend en zich door zijn minzaamheid en beleid de achting van alle
partyen verworven: dit bleek ook uit de omstandigheid, dat de Staten
van Holland, hem, kort voor zijn overlijden, uit erkentenis van vroegere
diensten, een jaargeld hadden toegelegd van 5000 pond.
59. UNIE VAN UTRECHT. — BELEG VAN MAASTRICHT.
Oranje, bemerkende, hoe de verdeeldheid en scheuring tusschen de
verschillende Zuid-Nederlandsche Gewesten het denkbeeld eener alge-
meene vereeniging tot een hersenschim maakten, zoo zelfs, dat Artois,
Henegouwen, en Douay, op 6 January 1589 te Atrecht gezamentlijk
een verbond sloten en met Parma vrede maakten, begreep, dat een
naauwer vereeniging tusschen de Noordelijke Gewesten het eenige red-
middel was, en als een binnenwal moest strekken, nu de buitenwerken
dreigden te bezwijken. Weinig vermoedde hy toen, dat hy daardoor den
grondslag leggen zoü van dat Gemeenebest, \'t welk later aan Vorsten
en Volken de Wet voorschreef. Reeds in 1577 had hy in \'t geheim aan
een dergelijke vereeniging gewerkt; doch de onderhandelingen stonden
stil, toen zy in 1578 door Graaf Jan weder werden opgevat. Dit ge-
schiedde echter niet dan met heimelijke medewerking van den Prins;
ofschoon deze \'t min raadzaam achtte, zich te dezer gelegenheid in per-
soon op den voorgrond te plaatsen. Den lOden January 1579 kwamen
Afgevaardigden uit Hoiland, Zeeland, Utrecht en de Ommelanden te
-ocr page 95-
UNIE VAN UTRECHT. — BELEG VAN MAASTRICHT.                  81
Utrecht by elkander, en den 238ten werd door Graaf Jan en door hen
dat verdrag geteekend, onder den naam van Unie van Utrecht zoo ver-
maard geworden. De hoofdpunten daarvan waren: naauwer vereeniging
ten eeuwigen dage tusschen al de teekenaars, als vormden zy ééne provin-
cie, tot ouderlingen bystand, met lijf, goed en bloed tegen alle geweld, hun
door of op naam van den Koning aangedaan: vrijheid voor Holland en
Zeeland om ten opzichte der Godsdienst naar goeddunken te handelen:
het aannemen van den geloofsvrede voor alle Landen. — Later, op 3
Mei, en toen Oranje zag, dat zijn aarzeling de toetreding van sommige
Gewesten tot het verdrag verhinderde, nam hy het mede aan, met goed-
keuring, zoo \'t heette, van Matthias. Overyssel trad eerst in 1580, en
Groningen niet voor 1594 tot de Unie toe.
Het leger van Parma, nu door dat der Malkontenten gesterkt, had
zich intusschen op 2 Maart voor Antwerpen vertoond; de voorhoede,
onder Gonzaga en del Monte, overviel de Staatschen te Burgerhout en
dreef hen tot onder de wallen der stad terug, van waar de Aartshertog
en de Prins \'t gevecht aanschouwden. Veertien dagen later sloeg Parma
het beleg voor Maastricht, dat zich wakker verdedigde. Het was in een
der gevechten voor die stad, dat Hiërges om \'t leven kwam. Zijn dood
werd niet minder dan die van Barlaimont, zijn vader, die kort te voren
gestorven was, betreurd door de Koningsgezinde party, wier trouwe
steun zy geweest waren.
De herhaalde pogingen, door Oranje aangewend, om krijgsvolk in \'t
veld te brengen tot ontzet van Maastricht, hadden schipbreuk geleden
ten gevolge van de verdeeldheid der Zuidelijke Gewesten. Eindelijk
echter bracht hy \'t zoo ver, dat de Graaf van Hohenlo tegen het eind
van Juny met eenige benden kon oprukken; doch Parma, hiervan ver-
wittigd, besloot de stad, die zich, met gelijko hardnekkigheid als vroeger
Haarlem, tot nu verdedigd had, voor diens komst te bemachtigen. Hy
liet dus den 28sten tot negen reizen storm loopen, die telkens werd af-
geslagen. Maar toen de volgende morgen kwam, waren de dappere ver-
dedigers zoo afgetobt en vermoeid, dat zy die den wal bewaakten zich
niet wakker konden houden. Het volk van Parma, dit bemerkende, be-
klom onverhoeds den muur, sloeg de wachters dood, en liet het leger
binnen. Nog weerden zich de ingezetenen, steenen, pannen, huisraad,
al wat voor de hand kwam, den vyand naar \'t hoofd werpende. Velen
vloden de poort uit, naar de brug, waar een overgroot getal vertrapt of
in \'t water gedrongen werd. Op den moord volgde de plundering. De
stad bleef sedert een geruimen tijd woest en verlaten: de ledige huizen
werden afgebroken en leverden brandstof voor de soldaten.
o
-ocr page 96-
60. TOESTAND DER NEDERLANDEN IN 1579.
In \'t begin des jaars 1579 had de Keizer te Keulen een vrede-han-
deling voorgeslagen en de Algemeene Staten werkelyk Gemachtigden
daarheen gezonden. Verscheiden plannen werden voorgelegd ; doch niet
een daarvan kon den Staatschen voldoen: daar de voorwaarden steeds
zoodanig waren, dat de Hervormden die niet konden aannemen. De
handeling liep dus even ongunstig af als vroeger die te Breda: de Sta-
ten hadden er niets by gewonnen; maar daar-en-tegen f 24,000 onnut
besteed, en dat in een tijd, waarin het geld zoo schaarsch was, dat men
den Aartshertog niet eens zijn jaarwedde betalen kon, en hy genood-
zaakt was, zijn hofhouding op te breken: • iets dat toch wat erg was
voor een Algemeenen Landvoogd.
\'sKonings leger had voor Maastricht zoo veel geleden, dat Parnia er
vooreerst niets mede kon uitrichten; terwijl hy zelf een tijdlang zwaar
ziek was. Doch had men een wijl rust van den krijg, men had dit niet
van inwendige beroerten. Amersfoort en Utrecht waren het tooneel van
verregaande wanordelijkheden. In de laatste stad werden de beelden
uit de kerken gehaald, te Amersfoort de geloofsvrede door Graaf Jan
van Nassau niet zonder geweld van wapenen ingevoerd. Een oproer te
Antwerpen was van ernstiger aart. Aldaar geraakte Matthias persoon-
lijk in gevaar, en de Roomsche geestelijken werden de stad uitgezet:
hetgeen Oranje vergeefs poogde te beletten. Verstoord over het ge-
beurde wilde hy zijn ambten nederleggen, en liet zich niet dan met
moeite verbidden; terwijl het hem gelukte, ook daar de geloofsvrede
in te voeren. Te Gent heerschte de Heer van Ymbize, onder schijn van
de zaak der Protestanten voor te staan, met onbepaalde willekeur;
zoodat de Prins zich genoodzaakt zag, er in persoon de rust te gaan
herstellen. Hy veranderde er de Regeering: waarop Ymbize naar
Duitschland week. In \'s Hertogenbosch had een burgerkrijg plaats en
koos de stad openlijk de Spaansche zijde. Ook Mechelen maakte zijn
zoen met Parma, hoewel die stad in \'t volgende jaar door de bezetting
van Brussel weder voor de Staatschen heroverd werd. Filips van Eg-
mond, de zoon van Lamoraal, poogde Brussel aan den Spanjaart over
te leveren: dan zijne poging werd verydeld door de wakkerheid van
den Stadskommandant, Olivier van den Tempel; en diep vernederd
verliet Egmond de stad. Overal heerschten gisting en onrust, en, be-
halve eenige Steden, gingen ook de Waalsche Provinciën voor de Sta-
ten verloren, en verzoenden zich met Filips. De Ommelanden bleven
in voortdurenden twist met de stad Groningen. Lalaing, de Stadhouder
(meer bekend onder den naam van Graaf van Rennenberg), die in het
-ocr page 97-
TOESTAND DER NEDERLANDEN IN 1579.
83
vorige jaar Kampen en Deventer voor de Staatsche zijde gewonnen had,
dwong nu ook Groningen tot onderwerping, voerde er den geloofsvrede
in en liet twee kerken aan de Hervormden inruimen: waarna hy ook
in Drenthe de verstoorde rust herstelde.
Iets later haalden de soldaten, die Sonoy aan Rennenberg tot hulp
had gezonden, te Zutfen, tegen \'t gemaakt verdrag, de beelden uit de
kerk; \'t zelfde geschiedde te Hattem en elders in Gelderland. Te Kam-
pen werden de partyen handgemeen en dreef men de Geestelijken de
stad uit. Op het platte land was hot niet rustiger en werden de land-
lieden door \'t krijgsvolk beroofd en gekweld; \'t geen ten gevolge had,
dat de boeren in Twente de wapens opvatteden, zich aanvoerders kozen
en, onder den naam van desperaten, veel schade deden. In hun vaan-
dels voerden zy een eierdop waar het doir uitloopt, en een zwaard
daarnevens; waarmede zy te kennen wilden geven, dat zy tot nog toe
niet om \'t ei hadden willen vechten; maar \'t nu wel moesten doen om
de schaal.
Zoo deerlijk stond het met het\'einde van 1579 in de Nederlanden
geschapen: — dan de zaak der Staatschen stond eerlang een nog groo-
ter ramp te wachten.
61. AFVAL VAN RENNENBERG. — VERTREK VAN
GRAAF JAN.
Een treurige ondervinding had Oranje geleerd, hoe weinig hy op de
standvastigheid der Nederlandsche Grooten staat kon maken: en hy
had geen verwondering getoond, toen Aerschot, Egmond en andoren
hun zoen met den Koning maakten, — maar van den broeder van zijn
boezemvriend Hoogstraten, van George van Lalaing, die zoo wakker de
Staatsche party had voorgestaan, had hy gunstiger gedachten: zoo zelfs,
dat hy nog in den aanvang van 1580 betuigd had, slechts in twee
Heeren vertrouwen te stellen, te weten, in zijn broeder Jan en in den
Grave van Rennenberg, \'t Is waar, de overkomst van Rennenbergs
zuster Kornelia naar Groningen, met het kennelijk doel om hem tot
afval aan de zaak der Staatschen te manen, en haar voortdurend ver-
blijf in die stad hadden stof tot achterdenken gegeven, maar nog hui-
verde Oranje om hem van ontrouw te beschuldigen: en, zich te Utrecht
bevindende, sloeg hy hem een samenkomst te Elburg voor tegen den
3den Maart. Rennenberg nam die aan; doch lichtte op den dag zelven
-ocr page 98-
84          AFVAL VAN RENNENBERG. — VERTREK VAN GRAAF JAN.
het masker af, reed gewapend aan \'t hoold van krijgsvolk, dat ter
sluiks de stad was binnen gekomen, het marktplein op, liet er geschut
plaatsen en bracht Groningen weder onder \'s Konings gezach. De Bur-
gemeesters Hillebrand en Schaffer, aan wie hy nog den avond te vo-
ren zijn gehechtheid aan de zaak der Staatschen had betuigd, beproefden
nog een vergeefschen wederstand. De eerstgenoemde sneuvelde, de
andere werd gewond en met een aantal Raadslieden en burgers ge-
vangen genomen: en de Predikanten weken buiten de stad. Vergeefs
waren echter de pogingen van Rennenberg om ook de Ommelanden
tot afval te bewegen. De Overste Kornput kwam nog den dag zelven
van \'t verraad, en Entens den volgenden, voor Groningen, en sloegen
er het beleg voor: Sonoy wierp bezetting in Kampen en Hohenlo fnuikte
het oproer der Overysselsche boeren.
Onder de droeve gevolgen van Rennenbergs afval behoorde ook, dat
er van dat oogenblik by de Onroomschen een volslagen mistrouwen
jegends de Roomschen heerschte, zoodat men deze laatsten langzamer-
hand uit alle bedieningen sloot. Er ontstonden opschuddingen te De-
venter en te Zwol: te Utrecht had een nieuwe beeldstorming plaats:
met den Geloofsvrede was het uit, en alle samenwerking, ja alle ver-
eeniging tusschen de beide godsdienstige partyen was voortaan onmo-
gelijk.
Nog een groot verlies voor de zaak der Staatschen was de terugkeer
van Graaf Jan naar Dillenburg. Onberekenbaar waren de diensten, door
hem aan de zaak der Godsdienstvrijheid bewezen: hy had de Unie be-
werkt, Gelderland in rust gehouden, in Duitschland de belangen der
Nederlanden voorgestaan. Maar zijn huisgezin zoowel als zijn Graafschap
gedoogden zijn langere afwezigheid niet, en in Gelderland werd zijn
toestand hoe langer hoe meer ondragelijk. Het Gewest was van verde-
digingsmiddelen ontbloot: tweedracht, wantrouwen, zelfzucht en oproer
omringden hem : ja zoo karig was het met zijn omstandigheden gesteld,
dat hy in een huis leefde zonder dak en zonder brandstoffen, en dat de
bakker hem geen brood meer wilde leveren. Niet te verwonderen is het,
dat hy, door zoo vele onaangenaamheden gekweld, en zich buiten staat
bevindende, met vrucht tot het algemeene welzijn mede te werken,
geene belangen, die hem van naderby betroffen, daaraan langer wilde
opofferen. Tot zijn opvolger werd door de Staten van Gelderland de
Graaf van den Berg, \'s Prinsen zwager, gekozen, echter niet op raad
van den Prins, die hem, en, als later bleek, niet zonder reden, mis-
trouwde.
-ocr page 99-
62. BELEG VAN GRONINGEN EN STEENWIJK. — DOOD
VAN
RENNENBERG.
Had Graaf Jan de Nederlanden vaarwel gezegd, hy had hun een kost-
baar pand achtergelaten in zijn zoon Willem Lodewijk, die met den
Graaf van Hohenlo en ettelijke Vendels het leger van Entens voor Gro-
ningen versterken kwam. De burgery echter, thands byna uitsluitend
uit Spaanschgezinden samengesteld, wilde van geen overgaaf weten en
bood dappere tegenweer; terwijl Entens eerlang in een aanval sneu-
velde. Intusschen had Parma tot ontzet der stad veertien Vendels ge-
zonden onder den dapperen Overste Maarten Schenk. By Hardenberg
kwam het tusschen dezen en Hohenlo tot een treffen, — waarby deze
laatstgenoemde volkomen verslagen werd. Dit had ten gevolge dat Koe-
voorden en later Delfzyl Schenk in handen vielen, en dat het beleg van
Groningen werd opgebroken. Hohenlo, versterking ontvangen heb-
bende, belette Rennenberg zich meester te maken van Dokkum, dreef
hem tot voor Groningen terug en hernam Koevoorden, by welke ge-
legenheid Graaf Willem Lodewijk door een kogel getroffen werd, die
hem \'t been verbrijzelde, zoodat hy, hoewel na een langdurige on pijn-
lijke ongesteldheid genezen, al zijn leven kreupel bleef. Eerlang be-
haalde Rennenberg, die in de krijgskunst ruim opgewassen was tegen
Hohenlo, op dezen belangrijke voordeelen, versloeg een en andermaal
zijn benden, hernam Koe voorden, bemachtigde Oldenzaal en Grol, en
sloeg toen het beleg voor Steenwijk. Den 248ten Oktober was deze plaats
door hem ingesloten. Hoogst merkwaardig was dit beleg, door de dap-
pere verdediging van den wakkeren Kornput, die, in weerwil van de
overmacht zijns vyands, van den slechten staat der verdedigingsmid-
delen, van de wederspannigheid der burgery, toch middel wist om de
belegeraars bezig te houden tot aan \'t eind van February 1581, toen
de Schot John Norrits, Veldheer der Unie, hem ontzetten kwam. Door
toedoen van dezen laatste en van Sonoy werden de Friesche Steden,
voor zoo ver die afgevallen waren, weder onder het gezach der Staat-
schen gebracht; doch de Ommelanden raakten geheel in \'t bezit van
Rennenberg. In July 1581 overleed deze aan een hevige ziekte, ten
gevolge dor vermoeienissen, voor Steenwijk doorgestaan. Zijn dood
wekte grooten rouw by de Spaansche party: en zelfs by hen, die hy ver-
raden had, en die hem meer nog beklaagden dan veroordeelden. Tot
zijn opvolger stelde Parma Franscisko Verdugo aan, een Spanjaart, die,
weleer stalknecht by den Graaf van Mansveld geweest zijnde en lang-
zamerhand door zijn moed en verdiensten tot hooge krijgsambten op-
-ocr page 100-
86
DOOD VAN RENNENBERG.
geklommen, zich ook door zijn karakter de algemeene achting verwor-
ven had. Schenk had zich met het Stadhouderschap gevleid, en wrevel
over de ondervonden te-leurstelling mag als een der krachtigste redenen
beschouwd worden, dat hy later van party veranderde.
Over dat gedeelte van Friesland, \'t welk niet aan den Spanjaart ge-
hoorzaamde, was, reeds dadelijk na den dood van Rennenberg, door
den Aartshertog het Stadhouderschap opgedragen aan den Prins van
Oranje, die er als zijn plaatsvervanger had heen gezonden Bernard van
Merode, Heer van Rumen.
Ook omtrent dezen tijd had Filips, op aansporing zijner Raadslieden,
die al het hier gebeurde aan Alva weten, zijn zuster Margareta van
Parma nogmaals tot Landvoogdes aangesteld. Zy bleef echter maar een
jaar in \'t bewind en liet het toen weder over aan haar zoon, aan Filips
verklarende, dat de beroerten thands niet meer te stillen waren dan
door de wapenen, en dat haar zoon daartoe beter in staat was dan zy.
63. ORANJE DOOR KONING FILIPS VOGELVRIJ VERKLAARD.
By de Vredesonderhandelingen te Keulen had Filips gepoogd Oranje
voor te stellen als schuld van den geheelen opstand, ten einde hem
buiten den zoen te sluiten: en geene voorstellingen of beloften waren
daartoe gespaard geweest: doch alle pogingen waren mislukt. Geen an-
der middel bleef om zich van hem te ontslaan, dan hem te vermoorden.
Om dit verfoeilijk doel te bereiken en het tevens voor de waereld te
wettigen, vaardigde de Koning een ban tegen Oranje uit, waarby hy hem
al de rampen ten laste legde die de Nederlanden hadden ondergaan,
hem, op grond daarvan, als verrader en booswicht, vyand van zijn Vorst
en vaderland, ja van geheel het menschelijk geslacht, uit al zijn Rijken
en Staten verbande, vogelvrij verklaarde, ja zelfs 25,000 gouden kroonen,
den adeldom en kwijtschelding van alle misdaden beloofde aan dengene,
die hem van kant zoü maken. Tevens werden al de aanhangers van den
Prins voor rebellen en vyanden der openbare rust verklaard.
Naauwlijks was dit stuk waereldkundig, of de Staten van Holland en
Zeeland, beducht, dat iemand, door den grooten bloedprijs verlokt, een
aanslag tegen den Prins ondernemen mocht, besloten, zijn lijfwacht
met 150 ruiters te vermeerderen. Oranje zelf gaf eerlang een verant-
woording of apologie in \'t licht, opgesteld door zijn Hofprediker Villiers,
• en waarin hy, na zich gezuiverd te hebben van den blaam op hem ge-
worpen, de schaamteloosheid aantoonde der gedane beloften: „als of
-ocr page 101-
ORANJE DOOR KONING FILIPS VOGELVRIJ VERKLAARD.              87
een Edelman — zeide hy — die wist, wat adeldom in had, ooit zou
•willen eten met een boef, die een moord voor geld gepleegd had; en
als of het niet uit de beloofde kwijtschelding bleek, hoe men zelf be-
greep, dat niemand een dei-gelijken moord plegen zoü dan een eerlooze
misdadiger."
Nu de ban, tegen den Prins uitgesproken, ook zijn aanhangers be-
trof, begonnen deze te beseffen, dat zy nu ook niet langer aan hun eed
jegends den Koning gehouden waren. Reeds had men in Holland be-
sloten, \'sKonings naam in geen openbare stukken meer te gebruiken,
en op 20 July 1581 ging de Vergadering der Algemeene Staten, in den
Haag byeengekomen, en samengesteld uit Afgevaardigden van Brabant,
Gelderland met Zutfen, Vlaanderen, Holland, Zeeland, Utrecht, Fries-
land, Overyssel en Mechelen, tot de plechtige afzweering over van Fi-
lips. Als gronden daartoe werden opgegeven, dat het volk niet is om
den Vorst, maar de Vorst om het volk, en dat een Vorst, die zijn on-
derdanen behandelt als slaven, te beschouwen is als een tiran, die vrije-
lijk verstooten mag worden. — Alle ambtenaren werden ontslagen van
hun eed, en het Plakkaat, waarin het besluit vervat was, in de steden
afgekondigd. Niet overal echter had dit zonder tegenstand plaats. In
Middelburg wilde men \'t niet gedoogen, uit spijt over de rechten, aan
Veere en Vlissingen verleend: op andere plaatsen stribbelde men er
tegen, deels uit oude gehechtheid aan den Koning, deels uit gemoede-
lijkheid. Zeker Raadsheer van \'t Hof van Friesland vond zich zoo be-
zwaard met de zaak, dat hy, den nieuwen eed zullende doen, een be-
roerte kreeg en terstond overleed. Ook waren verscheiden vreemde
Vorsten kwalijk in hun schik met het gebeurde, en beschouwden de
handelwijze der Staten als hoogst bedenkelijk, om het voorbeeld, dat
daardoor gegeven werd aan de onderdanen in andere landen, die zich,
met of zonder grond, aan het gezach hunner Soevereinen zouden wil-
len ontrukken.
64. AANKOMST VAN DFN HERTOG VAN ANJOU.
Ofschoon de Staten zich aan de heerschappy van Filips onttrokken,
was dit geenszins met het doel om zich vrij te verklaren en zich tot
een Gemeenebest te vormen. Integendeel was men in de stellige over-
tuiging, dat men geen Soeverein ontberen kon en als zoodanig koos
men den Hertog van Anjou. Met dezen, die zich hier te lande vroeger
reeds onder den tytel van Beschermheer had opgehouden, doch weór
-ocr page 102-
88                       AANKOMST VAN DEN HERTOG VAN ANJOU.
vertrokken was, waren de onderhandelingen steeds gaande gebleven,
en eindelijk in September 1580 de voorwaarden geregeld, waarop by
de Soevereiniteit aanvaarden zoü. Hij zoü zijn erfelijk Prins en Heer:
alle rechten en privilegiën zouden ongeschonden blijven ; de Alge-
meene Staten zouden ten minsten één maal \'sjaars vergaderen: in den
Raad van State zouden geen vreemdelingen zitting hebben, dan een of
twee met goedkeuring der Provinciën: de Vorst zoü den Staten zwe-
ron, en deze, by overtreding zijnerzijds, van hunnen eed ontslagen zijn.
Dit verdrag werd op 25 January 1581 van beide zijden bezworen en
nevens Anjou een Landraad ingesteld van een-en-dertig leden, inboor-
lingen der verschillende Gewesten. De arme Matthias, die nu gemist
kon worden, had reeds den 4den bevorens de Landvoogdy nedergelegd,
welke hy eigentlijk nooit had uitgeoefend, en vertrok in September,
zonder immer de hem beloofde wedde van f 150,000 te ontfangen:
zoodat wellicht nooit een Landvoogd met minder glans of voordeel van
zijn bewind is afgeraakt.
Den \\Qi<sn Augustus kwam Anjou met een talrijk leger in de Neder-
landen aan en zijn eerste verrichting was, Kamerrijk te ontzetten, dat
sedert een jaar door Parma belegerd was. Vervolgends nam hy Cateau-
\' Cambresis, en men begon reeds de gunstigste verwachtingen van zijn
bewind te koesteren, toen er ontijdig geschil ontstond tusschen de
Fransche legerhoofden, die een voor een weigerden, tegen den winter
dieper in \'t land te trekken; zoodat de Hertog zich genoodzaakt zag,
zijn leger af te danken. Parma sloeg hierop het beleg voor Doornik,
\'t welk by de afwezigheid van den Prins van Espinoy, die er het bevel
voerde, door zijn echtgenoote, Maria van Lalaing, op de helfdhaftigste
wijze verdedigd werd. Parma, haar wakkerheid vereerende, bood haar
eerlijke voorwaarden aan, en de stad ging over by verdrag.
Het liep tot in \'t volgende jaar 1582, eer Anjou, die inmiddels een
uitstapjen naar Engeland gedaan en vruchteloos de hand van Koningin
Elizabeth gevraagd had, te Antwerpen werd ingehuldigd als Hertog
van Brabant, by welke gelegenheid Oranje hem den Hertogelijken
mantel omhing en den Hertogshoed opzette. Eerst later namen hem\' de
Geldersche Afgevaardigden tot Hertog van Gelre en Graaf van Zut-
fen — die der Ommelanden tot Heer — en eindelijk die van Vlaan-
deren tot Graaf aan. Doch al voerde hy by al die tytels ook die van
Graaf van Holland en Zeeland, zoo min namens die Gewesten als na-
mens Utrecht had men hem hulde gedaan; maar zich tot een bloote
Bezending van gelukwensching bepaald. De onderhandeling met Anjou
was door Marnix gevoerd geweest, en daarby uitdrukkelijk op den voor-
grond gesteld, dat Holland en Zeeland, zoo met betrekking tot de Gods-
dienst als anders, moesten blijven gelijk zy waren: ja Anjou had zich
-ocr page 103-
89
AANKOMST VAN DEN HERTOG VAN ANJOU.
in \'t geheim jegends den Prins verbonden, geen aanspraak te maken
op de heerschappy over die Gewesten. Het gezach, vroeger aldaar aan
Oranje verleend zoolang de oorlog duurde, werd hem thands door de
Staten voor altijd opgedragen: en deze overeenkomst was, reeds op
21 July 1581, door de Steden in \'t geheim bezworen geworden.
65. MOORD-AANSLAG OP DEN PRINS VAN ORANJE.
Nog bevonden zich de Gemachtigden van Holland, Zeeland en Utrecht
te Antwerpen, waar zy Anjou waren gaan begroeten, toen de werking
van den ban, door Filips tegen Oranje uitgevaardigd, zich aldaar op een
schrikkelijke wijze deed gevoelen. Zondag 18 Maart 1582 zat de Prins
aan den disch, met zijn kinderen en twee zonen van Graaf Jan van
Nassau, benevens de Graven van Hohenlo en Laval, de Heeren Bonnivet,
Pruneaux en andere Edelen. Het maal werd ter eere van den verjaardag
des Hertogs van Anjou gegeven. Het gesprek was zeer lovendig en liep
meest over de wreedheden, door de Spanjaarts in de Nederlanden ge-
pleegd. Even na het middagmaal geleidde de Prins zijn gasten naar
zijn kamer, om hun een kostbaar tapijtwerk te toonen, waarop Spaansche
krijgslieden waren afgebeeld, toen een jong mensxh hem naderde, en
onder schijn van hem een verzoekschrift aan te bieden, een pistool
op hem afschoot. De kogel doorboorde het rechteroor, drong door het
gehemelte en kwam in de wang by het linkerkakebeen weder te
voorschijn. De Prins wist in \'t eerste oogenblik niet wat hem overkwam,
en zijn gezicht was eenige minuten bedwelmd. De Heeren, die met hem
waren, trokken hun degens en stieten ze den moordenaar door \'t lijf,
die hierop door de toegeschoten hellebaardiers verder werd afgemaakt.
Midlerwijl was de Prins weder tot zichzelven gekomen en gevoelde
de pijn van de wond en het zengen van zijn hair. Zijn eerste woorden
waren: „doodt den man niet, ik vergeef hem mijn dood," waarop hy,
zich tot de Fransche Edelen wendende, zeide: „Zijn Hoogheid verliest
een getrouw dienaar." De Prins werd toen in zijn kamer gebracht, door
twee personen ondersteund; want hy kon loopen, en was door het
schot niet nedergevallen. Hohenlo had terstond alle toegangen doen
bezetten en alle personen verwijdord, wier tegenwoordigheid niet vol-
strekt noodzakelijk was; want in \'t eerst hield men de Franschen van
de euveldaad verdacht en was men voor een overrompeling beducht.
Alras verspreidde zich de vreeslijke maar door de stad: algemeen waren
de verbazing en het afgrijzen over een zoo onvoorziene daad, gepleegd
-ocr page 104-
90                      M00RD-AANSLAG OP DEN PRINS VAN ORANJE.
jegends den man, wien ieder achtte en eerde als den redder des lands:
de stadspoorten werden gesloten: men vatte de wapens op en spande
kettingen langs de straten. Immers ook de burgers, onbewust door wie
en op wiens aansporing de gruwel bedreven was, weten dien in \'t eerst
aan de Franschen, en beschuldigden hen, het tooneel va» de St. Bartels
nacht te willen hernieuwen. Anjou, die, ter gelegenheid van zijn ver-
jaardag, allerlei vermakelijkheden had willen aanrichten, geraakte in
niet weinig bekommernis, achtte zich in zijn woning niet meer veilig
en nam zijn intrek in die van den Prins. Aan de tegenwoordigheid van
geest van \'s Prinsen oudsten zoon, den vijftienjarigen Maurits, had men
het te danken, dat het vermoeden, tegen schuldeloozen opgevat, ver-
dween, en dat de ware misdadigers aan den dag kwamen. Hy kwam
namelijk \'t eerst op het denkbeeld om des moordenaars zakken te doen
onderzoeken: uit de papieren, welke deze by zich had, bleek, dat hy
een Spanjaart was, en weldra kwam men de volgende byzonderheden
op het spoor:
Zekere Anastro, een bankbreukig koopman, te Antwerpen wonende,
doch uit Biskaaien geboortig, had eerst zijn boekhouder, Venero ge-
naamd, en, toen deze weigerde, zijn bediende, Jean Jauregui, een jon-
geling van omstreeks 23 jaren, aangezocht den Prins te vermoorden,
welke laatste het aangenomen had, meenende een Gode welbehagelijk
werk te doen. Venero en een monnik, die mede kennis van de zaak
droeg, werden gevat en met den dood gestraft, terwijl Anastro \'t naar
Doornik ontsnapte.
66. ORANJES HERSTELLING.
De wond des Prinsen, hoe gevaarlijk ook, was niet doodelijk. De
groote kropader was doorgeschoten, doch de moordenaar had de pistool
zoo dicht aan \'s Prinsen hoofd gehouden, dal de vlam niet alleen het
hair en den baard verzengd, maar ook de aderen verschroeid had, ten
gevolge waarvan het bloed van zelfwas gestelpt. Op den Sl8ten Maart
sprong echter de gesloten ader open en was door geen aderlating te
stoppen, alzoo het verband, te stijf gelegd, de keel te zeer benaauwde,
en, slap gelegd, het bloeden niet stelpte. Nu raadde Leonard Botalli, de
lijfarts van Anjou, door dezen aan den Prins gezonden, dat verscheidene
personen, elkander beurtelings vervangende, den duim op de opening
zouden houden, en dit hielp. Aan de ervarenis van dezen heelmeester,
maar vooral ook aan de trouwe zorg en oppassing zijner echtgenoote en
-ocr page 105-
01
ORANJES HERSTELLING.
aan die van zijn zuster de Gravin van Schwartzenberg, had Oranje zijn
behoud te danken. Gedurende den tijd, dat hy in gevaar verkeerde, was
hem het spreken verboden: hy was op den dood voorbereid en schreef
aan den Heer van Plessis, een der meest invloedrijke Hugenooten, een
laatst vaarwel, zijn weduwe aan diens vriendschap en zijn kinderen aan
diens zorgen bevelende. Aan den Predikant Villiers vroeg hy: „hoe hy
aan God rekenschap zoü kunnen geven voor zooveel vergoten bloeds?"
waarop de eerwaardige leeraar hem troostte met de verzekering, dat
de zaak, welke hy, Oranje, had voorgestaan, een heilige zaak was, en
de onheilen, daaruit ontsproten hem niet konden geweten worden. „Ik
neem mijn toevlucht tot de barmhartigheid Gods," zeide toen de Prins:
„in de ontferming van den Heer bestaat alleen mijne zaligheid."
Het was op den 2den Mei, dat de Prins, volkomen hersteld, zijn eer-
sten kerkgang deed.
Parma, die zich, toen de aanslag plaats had, te Doornik bevond, had,
toen in \'t eerst het gerucht vermeldde dat de Prins dood was, onverwijld
getracht er zijn voordeel mede te doen, door aan verscheiden Steden
in Brabant, Vlaanderen en Holland te schrijven, dat het nu meer dan
tijd ware, zich met den Koning te verzoenen. Doch luttel baatte hem
die poging; spoedig was het algemeen bekend geweest, dat de wond
niet doodelijk was, en daarenboven was het afgrijzen, door de daad
verwekt, eerder geschikt om het volk nog meer van Spanje te ver-
vreemden, dan om tot verzoening te leiden.
De eerste daad van den Prins, na zijn herstelling, was, de Staten van
Holland en Zeeland over te halen tot het huldigen van den Hertog van
Anjou; doch de eed, dien zy hem deden, strekte alleen om zijn gezach
te erkennen in zaken van algemeen belang, en \'s Prinsen gezach word
er niet door verkort. Utrecht bleef weigeren, den eed te doen. Het kon
tot geen besluit komen, daar het in twee partyen verdeeld was: die van
de Geestelijkheid, die niets van den Prins, en die van de burgery, die
niets van Anjou wilde weten.
Anjou stelde voorts orde op de burgerlijke regeering: terwijl de Prins
een Hoogen Raad in den Haag aanstelde, voor welken de pleitzaken
gebracht werden, die tot nog toe voor den Hoogen Raad te Mechelen
en voor den Geheimen Raad te Brussel hangende geweest en nog on-
afgedaan waren.
-ocr page 106-
67. DOOD VAN CHARLOTTE VAN BOURBON. — SAMEN-
ZWERING TEGEN ORANJE EN ANJOU. — VERMEES-
TERING VAN STEENWIJK.
Een droevige slag had den Prins, niet meer dan drie dagen na zijn
herstelling, getroffen. Zijn beminde vrouw, de edele Charlotte van
Bourbon, aan wier trouwhartige liefde hy zulke gelukkige dagen en nu
nog grootendeels zijn genezing te danken had, was, ten gevolge van
den doorgestanen schrik, van het waken en tobben, in een heete koorts
gestort en na een korte ziekte op den 5den Mei 1582 overleden. Alge-
meen werd zy betreurd, maar vooral door haar gemaal, wien zy zes
dochters geschonken had.
Kort daarna, en by gelegenheid dat Anjou en de Prins zich te Brugge
bevonden, werd aldaar een samenzwering tegen hun leven ontdekt.
Nikolaas Salzedo, een Spanjaart, die vroeger te Roaan ter dood was
veroordeeld als valsche munter, doch genade gekregen en zich later in
dienst van Anjou begeven had, was er de aanlegger van. Van zijn me-
deplichtingen werd de eene, Francisko Baza, een Italiaan, gevat; ter-
wijl de andere, een Waal, Nikolaas Hugot geheeten, ontsnapte. Sal-
vedo, naar Parijs gevoerd, werd aldaar met vier paarden van een
gescheurd. Baza bracht zich in de gevangenis om \'t leven; doch zijn
lijk werd naar de galg gesleept en opgehangen met het byschrift: „Deze
is Francisko Baza, Italiaan; beschuldigd en overtuigd van verraad, door
dien hy zich verbond te vergiftigen of op andere wijze te vermoorden
Zijne hoogheid (Anjou) en den Heere Prince van Oranje, en zulks op
bevel des Prinsen van Parma, Veldheer van het leger des Konings van
Spanje." — Behalve die vreemdelingen was ook een Nederlandsch
Edelman in de samenzwering betrokken of werd er althands van ver-
dacht gehouden; en nog wel niet minder dan Lamoraal, een jongere
zoon van den onthalsten Graaf van Egmond. Hy werd te Sluis gevangen
gezet, doch later, \'t zij by mangel van bewijs, \'t zij omdat de Prins zijn
jonge jaren en de nagedachtenis zijns vaders in aanmerking nam, weder
ontslagen ; waarop hy naar Frankrijk trok: de naam van Egmond, vroe-
ger zoo geëerd en zoo aanzienlijk in de Nederlanden, raakte er van dien
tijd af zijn luister kwijt. De oorlog werd in dit jaar maar flaauw voort-
gezet: Oudenaarde en Lier vielen Parma, Aalst en Megen den Staalschen
in handen. Een gevecht, op 2 Augustus by St. Wynoxbergen geleverd,
kostte veel bloed, maar leidde tot geen beslissend gevolg voor eene der
partyen. Een toeleg, in Enkhuizen gesmeed ten gunste des Konings,
werd in tijds ontdekt, waarop Sonoy zelf in die stad ging wonen en er
-ocr page 107-
VERMEESTERING VAN STEENWIJK.                                    93
de bezetting versterkte. Verdugo wist zijn gezach over de Ommelanden
krachtdadig te handhaven: hy sloeg het beleg voor Lochem, dat echter
na een wakkere verdediging en na het doorstaan van ellenden als vroe-
ger de ingezetenen van Leiden en van Maastricht hadden ondergaan,
door Hohenlo werd ontzet. Daar-en-tegen viel Steenwijk, \'t welk kort
te voren, in weerwil van een zoo langdurig en hardnekkig beleg, niet
had kunnen vermeesterd worden, hem nu zonder slag of stoot in handen.
Een landman wees namelijk in de nacht van 17 September den Overste
Tassis met eenig krijgsvolk den weg naar de Oostpoort, waar de gracht
doorwaadbaar was. De Spaansche bende rukte er over, beklom den wal
en was meester van de vesting, eer iemand op tegenweer verdacht was.
Van de zijde der Staatschen werden slechts geringe voordeelen be-
haald, namelijk, de bemachtiging der sloten Keppel en Batenburg, en
der stad Hasselt; maar, wat van meer gewicht was, de bezetting van
Gelder had, reeds in April, den Overste Schenk opgelicht, die ruim twee
jaren gevangen werd gehouden.
68. ONTEVREDENHEID VAN ANJOU.
Parmaas leger bedroeg met het laatst van \'t jaar 1582 niet minder
dan 56,550 voetknechten, en vierd\'halfduizend ruiters, en kostte den
Koning \'s maands ƒ642,356. Maar dewijl het grootste gedeelte dier
aanzienlijke krijgsmacht in bezetting lag, kon hy niet meer dan 30,000
man in \'t veld brengen. Echter bemachtigde hy verscheiden plaatsenen
wellicht zoü hy zijn veroveringen verder hebben voortgezet, indien niet
het doorsteken van eenige dijken, de verwoeste toestand van het land,
dat onbebouwd lag en geen eetwaren meer opleverde, en bygekomen
ziekten onder zijn bende, hem gedwongen hadden het veld te verlaten
en de winterkwartieren te betrekken. Niet minder leed het leger van
Anjou, dat onlangs met 4000 Fransche en 3000 Zwitsersche voetknech-
ten en eenig paardenvolk, onder den Maarschalk Biron, was versterkt,
aan dezelfde tegenspoeden: zoodat het geen ongewone zaak was, Fran-
sche soldaten schandelijk te zien bedelen. Niet-te-min behaalde men
eenige voordeelen. Eindhoven werd op 8 January 1583 door den Heer
Bonnivet, een Fransch Edelman, by verrassing ingenomen en Helmond
viel, met nog eenige kleine plaatsen, den Staatschen in handen. Dit
gunstig begin des jaars, werd echter gevolgd door een noodlottige ge-
beurtenis, die deze landen op den rand van \'t verderf bracht.
-ocr page 108-
94                                     ONTEVREDENHEID VAN ANJOU.
Sedert eenigen tijd was Anjou bijster ontevrede over het weinige
gezach, dat hy hier uitoefende. Soms beklaagde hy zich, den tytel van
Soeverein slechts in naam te bezitten, en al zijn plannen gedwars-
boomd te zien. Tot vyand had hy een der bekwaamste Veldheeren van
zijn tijd: tot onderdanen, Staten, die zich aan zijn bevelen weinig
stoorden, en een volk, dat hem met meer achterdocht dan genegenheid
beschouwde; tot bondgenoot, een broeder, die hem mistrouwde en
hem geene of flaauwe hulp betoonde. Die toestand was voor den drif-
tigen, eergierigen Franschman niet langer te verdragen: hy achtte het
eenmaal tijd, niet alleen in naam, maar ook in de daad, meester te zijn,
en niet langer ten spot te strekken aan zijn Fransche Edellieden, die
hem dagelijks verweten, dat hy zich niet beter gelden liet. Geen middel
kwam hem geschikter voor om dat doel te bereiken, dan zich met ge-
weld van de voornaamste steden te verzekeren, en de Staten daardoor
te noodzaken, zich naar zijn wil te schikken. Hy beraadde zich hierover
met eenige Fransche Edelen, waaronder de Heer van Fervaques, die
den toeleg grootelijks aanprees, en het plan der uitvoering ontwierp.
Ten gevolge daarvan werden dan ook, byna gelijktijdig, op 8 en 16 Ja-
nuary 1583, door de Fransche bezettingen pogingen in \'t werk gesteld
om zich meester te maken van de Vlaamsche steden, waarin zy gelegd
waren. Te Duinkerken gelukte dat, en dreven de zeven Fransche Ven-
dels, die er lagen, de Nederlandsche de stad uit: ook Dixmuiden en
Dendermonde geraakten den Franschen in handen. Te Aalst, Vilvoorde,
Meenen en St. Wynoxbergen waren zy reeds de sterksten. Maar te Oos-
tende, te Brugge en te Nieuwpoort werden zy daar-en-tegen door de
burgory uitgedreven, en zelfs enkelen hunner Oversten en Hoplieden
gevangen gezet. Dit alles was echter niet meer dan een voorspel van
het groote drama, dat te Antwerpen gespeeld zoü worden.
69. DE FRANSCHE FURIE.
In schijn, om den zege, door Bonnivet by Eindhoven behaald, te ver-
volgen, had Anjou een groot deel van zijn leger naby Antwerpen ver-
zameld, en tevens zijn Edellieden en hun dienaars zich doen wapenen.
Er was echter iets van den toeleg uitgelekt: de Predikant Villiers
waarschuwde de Wethouders, die de straten vroeger dan gewoonlijk
lieten sluiten, en lantaarnen uithangen, eene toen nog ongewone zaak.
Anjou ontbood den Prins, gaf hem zijn ongenoegen te kennen over het
wantrouwen, dat men in de Franschen scheen te stellen, en noodigde
-ocr page 109-
95
DE FRANSCHE FURIE.
hem uit, hem by een monstering der troepen te vergezellen, welke dien
dag (17 January 1583) buiten de poort zoü gehouden worden. Oranje
verschoonde zich wijslijk, uithoofde van zijn voortdurende zwakheid en
van \'t slechte weer; doch zeide daarna, in tegenwoordigheid van den
Heer van Rosny (een Hugenoot, later als Hertog van Sully en als eerste
minister van Koning Hendrik IV bekend) en van Villiers, tegen Alde-
gonde: „die lieden hebben een kwaad voornemen in den zin, gevaar-
lijker voor hen dan voor ons; maar zij zullen zich misrekenen; want
men is van alles onderricht."
Anjou reed nu, met een grooten stoet gewapende Edellieden, de
poort uit, waar hun eenige ruiters te gemoet kwamen. Nu hield zich de
Graaf de Rochefort, die zich op de tweede valbrug bevond, alsof hij
een slag van een paard bekomen had, en klaagde dat zijn been gebro-
ken was. Deze woorden jambe rompue, die de afgesproken leus van
Anjous krijgsvolk waren en van mond tot mond liepen, en een mus-
ketschot gaven het sein: de wacht werd neêrgehouwen: het eerst de
ruiters en vervolgends het geheele leger, stormen de stad binnen,
door Anjou aangemoedigd met de woorden: marchez mes enfants,
marchez et ne pillez point.
Een huis wordt ten teeken van triomf in
brand gestoken : en onder de kreeten van: ville gagneé, vive la mcsse,
tue, tue,
verspreiden zich de benden door de stad. Maar de burgers,
gedachtig aan de „Spaansche furie" van 1576 en geen herhaling daar-
van willende beleven, rukken te wapen, vereenigen zich en dringen de
Franschen terug. Fervaques, door Anjou gezonden om, zoo \'t heette,
Oranje te beschermen, doch in de daad om dezen op te lichten, wordt
gevangen genomen: langs de vest verschansen zich de burgers in de
huizen en vuren van daar op de Franschen, die weldra overal aan \'t
wijken raken. De burgery wordt het geschut weer machtig en brandt
het op de ruiters los, die, van voren door de kettingen, van achteren
door hun eigen volk, van ter zijde door de huizen ingesloten, deerlijk
werden gehavend. Niet beter ging het den voetknechten, die uit de
vensters en de daken beschoten of onder een regen van pannen, stee-
non of huisraad verpletterd werden. Zy, die in de poort weken, stonden
aldra aan een kruisvuur uit de huizen bloot, en verdrongen of vertrap-
ten elkander zoodanig aan den ingang, dat de lijken en stervenden
anderhalf man hoog op elkander gestapeld lagen; terwijl anderen met
of zonder paard in de stadsvesten sprongen, waar menig hunner ver-
dronk of doorschoten werd. Het getal der gesneuvelde Franschen be-
liep ruim 1500, waaronder bijna 300 Edellieden, en by de 2000 ge-
vangenen; terwijl er niet meer dan 83 burgers omgekomen waren: —
zoodat het getal der dooden juist het jaartal 1583 beliep. Dit vooral
bleef sedert onder den naam van de Fransche furie bekend.
-ocr page 110-
96
DE FIUNSCHE FURIE.
Op het oogenblik, dat het sein door het musketschot gegeven werd,
had de Hertog aan de Nederlandsche Edelen, die by hem waren, ver-
klaard, dat hy meester van Antwerpen en nu eerst wezenlijk Vorst ge-
worden was, waarop velen hunner verschrikt naar een goed heenkomen
zochten, anderen echter geantwoord hadden: pas encore. Doch nu de
zaak zoo tegen liep was hy geheel buiten raad, hoe hy zich gedragen
en zijn zaak by de Staten wéér goed zou maken.
70. VERDRAG MET ANJOU. — INWENDIGE TWISTEN.
Na den grootsten overmoed betoonde Anjou de grootste flaauwhar-
tigheid. Hy schreef zeer deemoedige brieven, aan Oranje, aan de Staten
en aan de Wethouders van Antwerpen, verzocht een zachte behandeling
der gevangenen: voorts dat men hem zijn papieren en meubelen, en
vooral levensmiddelen zoü toezenden, en trachtte zijn gedrag zooveel
mogelijk te vergoelijken, het gebeurde wijtende aan de minachting,
waarmede men hem behandelde. De Stad, lel op hem gebeten, wilde
van niets hooren: de Prins antwoordde insgelijks niet; de Staten, met
de zaak verlegen, zonden Gemachtigden, en na tusschenspraak der Ko-
ningin-Moeder van Frankrijk en van Koningin Elizabeth, werd een
voorloopig verdrag gesloten, waarby in \'s Hertogs dringende behoefte
voorzien, de meeste der door zijne troepen bezette steden ontruimd
werden en Duinkerken aangewezen als de plaats waar men de overeen-
komst sluiten zoü. De Staten waren \'t echter niet eens over de hem op
te leggen voorwaarden, zoodat Anjou, na lang gewacht te hebben, zich
naar Galais begaf, Biron te Duinkerken achterlatende, om den oorlog
tegen Parma voort te zetten. De dood des Hertogs, die in Juny 1584
voorviel, maakte van zelf een eind aan de onderhandelingen.
Parma had intusschen niet nagelaten zijn voordeel te doen met de
verwarring, door Anjous onbezonnen daad verwekt. Eindhoven, Hoog-
straten, Turnhout, Diest, Duinkerken, Nieuwpoort, Veurne, Dixmuiden,
Wynoxbergen, Meenen, Sas van Gent, Axel, Hulst, het Slot te Rupel-
monde en Aalst, geraakten achtereenvolgends door geweld of verraad
in zijn handen: zoodat hy, nu meester van een gedeelte der Schelde,
reeds Antwerpen begcn te bedreigen.
Liep het in de zuidoostelijke Nederlanden den Staatschen tegen, in
de noordoostelijke ging het hun niet voorspoediger. Tassis stelde uit
Steenwijk de Veluwe en Friesland onder brandschatting en overrom-
pelde Zutfen: terwijl een schans, door de Staten van Gelderland ge-
-ocr page 111-
VEHDItAG MET ANJOU. — INWENDIGE TWISTEN.                   97
bouwd tegenover die stad, hem mede in handen viel en alzoo, in stede
van een middel om hem te keeren, een middel in zijne hand werd, om
het nabygelegen land in bedwang te houden.
By het kwaad dat men van de Spanjaai ts leed, voegde zich in Fries-
land een twist tusschen de Steden en \'t Platte land over het stemmen
op den landdag. De oneenigheden werden te hevig, dan dat Merode, de
Gouverneur, middel zag om die op den duur te sussen. Een man van
gevorderde jaren, en zijn betrekking warsch zijnde, verzocht hy zijn
ontslag uit het Stadhouderschap, dat nu door de Staten van het Gewest
werd opgedragen aan den jeugdigen Graaf Willem Lodewijk van Nas-
sau. Zijn eerste werk was het stillen eener nieuwe oneenigheid, tusschen
de Edelen en de Afgevaardigden van de Regeering gerezen.
Naauwlijks was deze twist uit den weg geruimd, of Utrecht werd het
tooneel eener niet geringe opschudding. Ean geschil, ontstaan tusschen
de Kolonellen der Burgervendels en de Stads-vroedschap, had er aan-
leiding toe gegeven. Den 30stun Augustus werd de alarmtrom geroerd
en de burgery kwam onder de wapenen. Het volk eisclite de afschaf-
fing der belastingen, en de rust werd niet hersteld dan voor dat aan die
vordering was voldaan. Op de klachten van de „inzamelaars der mid-
delen" schreef de Vroedschap aan Oranje, die Gemachtigden naar de
stad zond, alwaar intusschen de eerste afkondiging was ingetrokken,
en de afschaffing beperkt tot den impost op de granen. Het gezach van
Oranje en de invloed, dien hy in dat Gewest uitoefende, brachten niet
weinig toe tot het naar wensch afloopen der onderhandelingen.
71. VIERDE HUWELIJK VAN ORANJE. — AFVAL VAN GRAAF
WILLEM VAN DEN BERG. — DOOD VAN YMBIZE.
Oranje was zeer gesteld op huisselijk geluk en had behoefte om de
bekommernissen en verdrietelijkheden van het openbare leven by een
lieve gezellin te kunnen vergeten. Dat voorrecht was hem ontzegd se-
dert den dood zijner beminde Charlotte, en om het weder te smaken,
had hy zijn oog gevestigd op de dertigjarige Louiza van Coligny, dochter
van den voormaligen Amiraal, en weduwe van den Heer van Teligny.
Dit huwelijk werd den 4to April 1583 gesloten; doch verwekte te
Antwerpen vrij wat ongenoegen. Men was aldaar, toen de Prins, ook
na het gebeurde met Anjou, verzoening met dezen had aangeraden,
ontevrede op hem, en zijn verbintenis met een Fransche vrouw gaf
aanleiding, dat men hein nu openlijk van Franschgezindheid beschul-
t
-ocr page 112-
98 AFVAL VAN GRAAF WILLEM VAN DEN BERG. — DOOD VAN YMBIZE.
digde: \'t geen aanleiding gaf, dat hij eerlang die stad verliet en zich
naar Zeeland begaf, echter niet dan na zijn vriend Marnix tot Burge-
meester van Antwerpen te hebben aangesteld.
Een zwaar verdriet had de Prins kort daarna door te staan, ten ge-
volge van den afval van zijn zwager, Graaf Willem van den Berg.
Oranje had hem reeds lang mistrouwd: de vermoedens, dat hy in \'t
geheim met Parma onderhandelde, klommen tot zekerheid; hy werd
te Arnhem onverhoeds in hechtenis, en zijn papieren in beslag geno-
men: en nu bleek het, dat hy, voor dat hy \'t Stadhouderschap van
Gelderland aanvaardde, reeds met den vyand heulde. Men liet hém
echter, uit hoofde van zijn afkomst en maagschap, weder los; waarna
hy openlijk \'s Konings zijde koos, en met zijn drie zonen, Herman,
Frederik en Oswald, in Spaansche dienst trad. Adolf, Graaf van Nieu-
wenaar en Meurs, mede een zwager des Prinsen, werd door de Staten
van Gelderland tot Stadhouder verkozen. Vruchteloos waren echter
de pogingen, door dezen en door Hohenlo in \'t werk gesteld, om Ver-
dugo afbreuk te doen en Zutfen te herwinnen.
In Vlaanderen liepen inmiddels de zaken hollend achteruit. Yperen
ging by verdrag aan Parma over. De Prins van Chimay, Stadhouder
van Vlaanderen, verliet Oranjes party, en deed Brugge en Damme een
zoen treffen met Koning Filips. Ymbize, die zich te Gent weder aan \'t
hoofd der zaken had weten te stellen, poogde het voorbeeld van Chimay
te volgen; doch de burgerij dier stad hiervan in tijds onderricht, na-
men hem gevangen. Hy werd voor zijne rechters gebracht, en als over-
tuigd van roof, moord, geweld en verraad te hebben gepleegd, ter dood
veroordeeld. Dit vonnis werd den 4den Augustus 1584 aan hem vol-
trokken en in den namiddag van dien dag de zeventigjarige Ymbize op
een schavot onthalsd. Nog voor slechts vijf jaren, toen men meende
dat hy gevangen gehouden werd, waren dertig duizend menschen op-
gestaan om hem terug te eischen en niet te stillen voor dat hy hun
vertoond werd: en diezelfde volksmenigte, waarvan de eene helft hem,
jaren lang, als een afgod, de andere met schrik beschouwd had, zag
hem thands met een bedaard oog en met gelijke onverschilligheid ter
dood brengen. Treffend voorbeeld van grillige onbestendigheid der
volksmeening.
72. FBEDEBJK HENDRIK GEBOREN.
Op den 29sten January 1584 beviel de Princes van Oranje te Delft
van een zoon, die Frederik Hendrik genoemd werd, naar Frederik II,
-ocr page 113-
FREDERIK HENDRIK GEBOREN.                                 99
Koning van Denemarken, en Hendrik van Bourbon, Koning van Navarre
(later Hendrik IV van Frankrijk), die door hun gezanten als getuigen
stonden by zijn doop. Groot was de blijdschap der ouderen, groot die
der ingezetenen, by de gedachte, dat zy nu in den zoon uit dat bloed
een landgenoot mochten begroeten. Dan de vreugd zoü kort van duur
zijn, en juist op het oogenblik, dat alles scheen samen te loopen om aan
den Prins de vruchten te doen plukken van zoovele jaren arbeids en
beslommeringen ten dienste der Nederlanden, moest ook, door de be-
schikking der Voorzienigheid, een eind gemaakt worden aan zijn glans-
rijke loopbaan.
Reeds in Mei 1582 had de Prins zich bereid verklaard, de hooge
Overigheid in Holland en Zeeland en de daaraan verknochte te aan-
vaarden. De vraag was echter, welken tytel men hem zou geven. Filips
had dien van Graaf gevoerd, en niets was natuurlijker, dan dat Oranje,
hem opvolgende, dien mede zoü voeren. Men was het, na eenige tegen-
streving, hierover eens geworden: en op 14 Augustus 1582 was de
Grafelijkheid, Hoogheid en Heerlijkheid over Holland, Zeeland en
Friesland hem opgedragen en door hem aanvaard geworden. Nu kreeg
men nieuwen twist over den vorm. De Akte van Opdracht moest ge-
steld, goedgekeurd en daarna door Edelen en Steden geregeld worden:
de voorwaarden, welke de Prins bezweren zoü by zijn inhuldiging,
moesten insgelijks een punt van beraadslaging worden, eer men tot de
inhuldiging zelve komen kon; en inmiddels krabde men in Zeeland
achteruit. Het duurde tot den 7den December 1583, eer men in de Sta-
ten van Holland zoo verre gekomen was, om de overlevering der Akte
van Opdracht te doen. Men zoude nu overgaan tot het opmaken der
voorwaarden en tot de inhuldiging zelve. Het eerste, aan vijf bekwame
Staatslieden opgedragen, was spoedig gereed, en werd na eenige ver-
anderingen van gering belang, door den Prins goedgekeurd. Den 30aten
December werd het door den Prins aan de eene,. en door den Advokaat
van Holland aan de andere zijde, geteekend en voorts aan al de Steden
gezonden, uitgenomen Amsterdam en Gouda, die zich tegen de Op-
dracht verklaard hadden. In Mei en Juny 1584 vaardigden de Staten,
op verzoek van den Prins, die natuurlijk in een zoo teeder Aaak op een-
stemmigheid gesteld was, een Bezending aan die twee Steden af, met
de verklaring, dat, zoo zy zich bleven verzetten, men evenwel met de
inhuldiging zoü voortgaan. De Bezending miste echter het gewenschte
gevolg. Zoo te Amsterdam als te Gouda verklaarde de Vroedschap, dat
zy de ontworpen voorwaarden niet omschrijven kon, voor dat Zeeland
mede de Opdracht onderteekend had, en dat zy er in allen gevalle de
Schutteryen en de voorname Burgers over raadplegen wilde: iets dat
strijdig was met een vroeger besluit der Staten. Het kwam er dus alleen
-ocr page 114-
100                               FREDERIK HENDRIK OEÜOnEN.
op aan, te beslissen, of men, ondanks de beide Steden, tot de inhuldi-
ging zou overgaan of niet. Men was hierover in onderhandeling met den
Prins, die zich te Delft bevond, en de zaak zoü haar beslag gekregen
hebben, toen de Gravekroon, hem toegedacht, voor een martelaarskroon
plaats maakte.
73. DE PRINS VAN ORANJE VERMOORD.
De aanslagen van Jauregui en van Salzedo waren niet de laatste ge-
weest, tegen den Prins gesmeed. In 1583 was zekere Pedro Dordogno,
een Spanjaart, in hechtenis genomen, en, na beleden te hebben dat hy
den Prins vermoorden wilde, ter dood gebracht. Een Fransche Hopman,
Ie Goth genaamd, was in 1584 insgelijks tot het plegen van dien moord
aangezocht, doch had het uitgebracht. Kort daarna beleed een koopman
te Vlissingen, Hans Hansz geheeten, dat hy het voornemen had gehad,
den Prins, met het vertrek waarin deze zich bevond, door buskruid te
laten opspringen. Omtrent denzelfden tijd liepen te Delft vier personen
op zijn leven, zonder van elkander af te weten, namelijk een Fransch-
man, een Lotharinger, een Engelschman en een Schot. Behalve hen
was er nog, in \'t begin van April, een Bourgondiër aldaar aangekomen,
die onder den naam van Francois Guion doorging, en die verhaalde, dat
zijn vader om de religie geleden bad. Hy zelf ging vlijtig ter kerke, en
vertoonde zich nooit anders, dan met een bijbel of een psalmboek. By
den Prins onder een schoonschijnend voorwendsel toegelaten, werd hy
door dezen naar Frankrijk gezonden, in \'t gevolg van den Heer van
Schoonewal, die hem kort daarna aan den Prins terugzond, om de tij-
ding over te brengen van Anjous dood. Hy vond den Prins te bedde,
die zich een tijdlang met hein onderhield, en hem eenig geld gaf om
zijn kousen en schoenen, die in slechten staat waren, te herstellen. Doch
Hoodlottiger uitgave had de Prins nooit gedaan ; want voor het hem
gegeven geld Kocht de gewaande Guion geen kousen of schoenen, maar
pistolen en kogels. Hiervan voorzien begaf hy zich, in den voormiddag
van den 10den July, naar het St. Aagten klooster te Delft, \'s Prinsen
gewone verblijf, wachtte hem daar op, toen hy naar de eetzaal ging en
vroeg hem om een paspoort. Zijn blijkbare ontsteltenis en bevende stem
maakten zulk een indruk op de Princes, dat zy haren gemaal vraagde,
wie die man met dat onaangenaam uitzicht ware. De Prins sloeg er
echter geen acht op; maar begaf zich, ten twee ure na den eten, met
het paspoort naar beneden. Op den trap ontmoette hem Guion, die, zich
-ocr page 115-
DE PRINS VAN OIUNJE VEtUlOOIlD.                              101
buigende, als om het paspoort aan te nemen, een der pistolen van onder
zijn mantel te voorschijn bracht en op den Prins loste. Het schot trof
den Prins dwars door het lijf in het hart: hy viel terstond achterover
en riep met een zwakke stem : „Mon Dieu, mon Bieu, aie pitió de moi
et de Ton pauvre peuple." \'s
Prinsen Stalmeester, Jacob van Maldere,
ondersteunde den stervenden Vorst, en zette hem neder. De Gravin van
Schwartzenberg schoot toe en vroeg haren broeder: „of hy zijn ziel den
Heere Jezus had aanbevolen," waarop hy „ja" antwoordde. Dit was zijn
laatste woord : opgenomen en te bedde gelegd, blies hy eenige oogen-
blikken later den adem uit. Alle drie de kogels, waarmede de pistool
geladen was, waren in het lijf gedrongen. De Princes was troosteloos :
zy had haar vader en haar eersten echtgenoot door het geweer van
dweepzuchtige moordenaars zien vallen, een gelijk lot trof nu haren
tweeden echtgenoot; was het wonder, dat zy zich afvroeg, of niet een-
maal een gelijk lot haar kind zou wachten ?
74. BALTHAZAR GEERAARTS GEVONNIST.
Naauwlijks had de moordenaar zijn gruwzaam feit volbracht, of hy
trachtte in de algemeene verwarring te ontkomen. Reeds was hy den
trap af, de plaats over en door de stallingen heen, tot aan de stadsvest
gekomen, toen hy door tweo van \'s Prinsen dienaars, by wie zijn wild
voorkomen argwaan wekte, gevat werd. Zy hadden hem naauwlijks
gegrepen, of andere bedienden en hellebaardiers waren toegesneld, en
de moordenaar werd naar \'t stadhuis gevoerd. De Regeering kwam
byeen, om hem te verhooren, en, hoewel hy in den beginne louter val-
sche verklaringen deed, bleek alras de geheele waarheid. Hy was na-
melijk wel in Bourgondion (te Villefons) geboren, doch Balthazar Gee-
raarts genoemd, en had al sedert lang gelegenheid gezocht om den Prins
te vermoorden. Een Jezuïet te Trier had hem in zijn voornemen ge-
sterkt en naar den Prins van Parma verwezen. Ook aan den Minder-
broeder Guy te Doornik had hij zijn geheim ontdekt. Voorts had hy zijn
toeleg aan Parma geopenbaard, gelijk mede aan den Raadsheer d\'As-
sonville, die hem geraden had van naam te veranderen. Al deze beken-
tenissen legde de booswicht op de pijnbank af: hy stond de wreedste
folteringen door met een kalmte en moed, eener betere zaak waardig,
volhardende by de betuiging, „dat hy geen berouw had over zijn daad:
dat hy de pijnigingen wel had verdiend wegends zijn vroegere zonden,
-ocr page 116-
402                              BALTHAZAR GEERAARTS GEVONNIST.
maar niet wegends dezen moord, en dat hy door zijn feit, als wakker
•voorvechter zijner kerk, den Hemel verdiend had." Gegeesseld zijnde,
wees hy met de hand op de bloedige plekken der huid en paste de
woorden van Pilatus: ecce homo! op zich toe.
Gemachtigden uit den Hove en Provincialen Raad en die van den
Gerechte en Schepenen van Delft spraken het navolgende vonnis over
hem uit: Zijn rechterhand moest tusschen een gloeiend wafelijzer ge-
schroeid, het vleesch hem op zes plaatsen met gloeiende tangen uit het
lijf genepen, hy daarop levend gevierendeeld, \'t hart hem uit het lijf
gerukt en in \'t aangezicht geworpen, het hoofd afgehouwen en op een
staak gezet, achter \'s Prinsen woning, en de vier deelen des lichaams
aan de bolwerken van vier poorten der stad ten toon gesteld.
Dit afgrijselijk vonnis werd op Saturdag 14 July aan hem voltrokken,
en, hoewel hy, den dag te voren, toen het hem werd voorgelezen, hevig
ontstelde, stond hy de proef zelve met ongeloofelijke standvastigheid
door. Geen geluid, geen teeken der smart ontsnapte hem. Toen zijn
hand hem was afgekneld, schudde hy nog de stomp, als wilde hy een
kruis maken om het volk te zegenen.
Groot was alom door \'t Land de verslagenheid by het vernemen van
\'s Prinsen dood. Geen vorst, vader of weldoener werd ooit met oprech-
ter tranen beweend. Men vloekte den moordenaar en beklaagde het
groote verlies van den algemeenen Vader des Lands. Zelfs in de Spaansch-
gezinde steden, waar de Geestelijkheid voornemens was, voor \'sPrin-
sen dood, als voor een heuchelijke gebeurtenis, Gode dank te zeggen,
wilde de gemeente dit niet gedoogen.
Zelfs Parma — al was in die dagen, en in \'t byzonder in de oogen
van een Italiaan, een moord een even wettig middel als elk ander om
zich van een vyand te ontslaan — zelfs Parma schaamde zich, eenig
bewijs van tevredenheid te geven en verbood dit aan zijn soldaten. Op
zijn raad echter werden de broeder en zuster van den moordenaar,
door Filips, by opene brieven van 4 Maart 1589, tot den adelstand ver-
heven.
75. BESLUIT.
Het lijk van den Prins werd gebalsemd tn op een praalbed ten toon
gesteld, waar duizenden er hunne tranen by kwamen storten. Op Vrij-
dag 4 Augustus werd het, volgends besluit der Staten van Holland, Zee-
-ocr page 117-
BESLUIT.                                                103
land en Utrecht, in de Nieuwe Kerk te Delft begraven. Te dier gelegen-
heid ontstond verschil wegends den voorrang tusschen de Algemeene
Staten, de Staten van Holland en de Prinsen Raden. Deze laatsten acht-
ten zich daartoe gerechtigd wegends hun naauwe betrekking tot den
overledene: de Staten van Holland maakten er aanspraak op als Soeve-
reinen in de Provincie, waar de plechtigheid voorviel: de Algemeene
Staten eischten den voorrang als de Hoogste Overheid van den Lande:
en in hunnen zin werd dan ook beslist.
De lijkpredikatie was uit Openbaring XIV vs. 13: „Zalig zijn de doo-
den, die in den Heer sterven, opdat zy rusten mogen van hunnen ar-
beid, en hunne werken volgen met hen."
Ruim een vierde eeuw na des Prinsen dood, toen het twaalfjarige
Bestand eenige rust en verademing aan de Nederlanden geschonken
had, besloten de Staten, de nagedachtenis van den onvergetelijken Vorst
op een duurzame wijze te vereeuwigen. Een heerlijk grafteeken, even
cierlijk als kunstig, werd hem naar het plan van den beroemden beeld-
houwer Hendrik de Keyser van Utrecht opgericht. Het grafschrift is in
het Latijn, waarvan de vertaling aldus luidt:
„Ter eere van den Almachtige en ter eeuwige gedachtenis van Willem
van Nassau, Prins van Oranje, Vader des Vaderlands, die de welvaart
der Nederlanden op hooger prijs heeft gesteld dan zijn eigen belangen
en die van zijn geslacht: die tweemaal, grootendeels uit eigen middelen,
machtige legers heeft geworven en onder het gezach der Staten heeft
te velde gebracht: die Spanjes onderdrukking heeft afgeweerd, de ware
Godsdienst beschermd en \'s Lands rechten en wetten hersteld: die ein-
delijk het bevestigen der verkregen vrijheid heeft nagelaten aan zijn
zoon Prins Maurits, den erfgenaam van \'s Vaders deugden — een held,
waarlijk godvruchtg, voorzichtig, onoverwinnelijk: door Filips II, Ko-
ning van Spanje en den schrik van Europa, gevreesd, niet ten onder
gebracht, noch zelfs aan \'t wankelen; maar op diens last, door gehuurde
handen, met schendig bedrog vermoord. De Vereenigde Nederlanden
hebben dit gedenkteeken, ter eeuwige herinnering zijner verdiensten,
doen oprichten."
De Prins had by zijn vier vrouwen een talrijk kroost verwekt. De
kinderen, die hem overleefden, waren: uit Anna van Buren, Filips Wil-
lem, en Maria: uit Anna van Saxen, Maurits, Anna en Emilia: uit Char-
lotte van Bourbon, Louize, Juliana, Elizabeth, Katharina Belgica, Flan-
drina, Charlotte Brabantia en Emilia Secunda: uit Louize van Coligny,
Frederik Hendrik. Behalve deze kinderen, waarvan de meesten aan-
zienlijke huwelijken deden, liet de Prins nog een onechten zoon na,
Justinus, die Amiraal van Holland werd.
Wat \'s Prinsen aart betrof, weinige Vorsten hebben hem in schran-
-ocr page 118-
104                                                 BESLUIT.
derheid en voorzichtigheid evenaard of in minzaamheid en werkzaam-
heid overtroffen. Was hy niet zonder menschelijke zwakheden, en waren
zijn eerste handelingen op het staatstooneel van zelfzucht niet vrij te
pleiten, de school des tegenspoeds had zijn karakter gelouterd en hem
in zijn verdere loopbaan tot een voorbeeld van geduld, lijdzaamheid en
Kristelijko onderwerping gevormd.