-ocr page 1-
nvvvv fφvicο
5
Vak 152
f i
>v
:) \'
,41
ο
\'-S-.-\'.
.
L
Jt
c~
-ocr page 2-
tr • J \'
.        :
•I
\' άP
:-
:,•:
K\'
. . ..
..:•.. .e .
V
! -
r^
1
v, ••
...»
w
3
\'-*,
\'
:
;
,-\'.
\'v-v>
; r.
-ocr page 3-
i                                                                                                                                                                                                                    !
SCHETSEN EN PORTRETTEN.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Charles Dickens.
Vak 152
₯9.
44
SCHETSEN
EN
PORTRETTEN.
Bil
VERTALING
H. A.
i VAN C. M. MENSING.
SCHIEDAM,
M. ROELANTS
Bibliotneca.
.
Conventus
Woerdensis
-ocr page 8-
-ocr page 9-
SCHETSEN EN PORTRETTEN.
I
\\
i
I
DE STRATEN VAN LONDEN IN DEN
MORGENSTOND.
Het voorkomen der straten van Londen, een uur vσσr het opgaan der zon
op een zomerochtend, heeft iets treffends, zelfs voor die weinigen, wien de on-
gelukkige gewoonte om tot dien tijd hun vermaak na te jagen, of de onaange-
namc noodzakelijkheid van hun beroep, bijzonder gemeenzaam maakt met dit
tooneel. Er hangt als het ware cenc koude, naargeestige eenzaamheid over die
stille straten, welke wij gewoon zijn op een anderen tijd vol gevoel van haastige
voorbijgangers te zien, — over die donkere, dichtgeslolene huizen, die over dag
vol leven en beweging zijn, — en de indruk is even vreemd als treurig.
De laatste dronkaard, die vσσr het daglicht naar huis zalkomen, is juiststrom-
pelend voorbijgewaggcld, het refrein van een drinkliedjc uitgalmende, dat hij
den vorigen avond heeft hooren zingen. De laatste huislooze zwerveling, wien
gebrek en de politic op straat hebben laten blijven, heeft zijne verkleumde leden
hier of daar ineen hoek bijeengetrokken, om van eten en warmte tedroomen.
| De lichtmissen en rampzaligen zijn verdwenen; het meer redelijke en welge-
stelde gedeelte der bevolking is nog niet tot hun dagwerk ontwaakt; en in de
straten heerscht de stilte van den dood, die haar zelfs zijne kleur schijnt te heb-
ben medegedeeld, zoo koud en levenloos zien zij er uit, in het grijze, sombere
schemerlicht. De wagenveren in de groote straten zijn verlaten, de nachthuizen
i
SCHETSEN EN PORTHETTEN.
-ocr page 10-
3
Schetsen en Portretten.
gesloten, en de uitgekozene wandclplaalscn der ellendigste losbandigheid on-
be zocht.
Somtijds vertoont zich een politiebeambte op een hoek, met verveling in de j
ledige ruimte starende ; en nu en dan loopt er ecne kat sluipend de straat over,
en kruipt stil en voorzichtig in haar eigen keldergat, als vreesde zij, dat haar
goede naam er door lijden zou, als iemand bemerkte, dat zij des nachts uitwas
geweest. Hier en daar levert een opengeschoven venster van cene slaapkamer
: een blijk van de warmte van bet weder en van den onrustigen slaap des bewo- !
! ners; en bet flauw flikkeren eener nachtkaars kenleekent de plaats, waar bij een I
ziekbed wordt gewaakt. Met deze weinige uitzonderingen ontdekt men op de j
straten geen tecken van leven, of dat de buizen bewoond zijn.
Een uur verloopt: de toppen der kerktorens en de daken der hoogste gcbou-
wen worden flauw gekleurd door het schijnsel der opgaande zon; en op de stra-
ten begint zich, met bijna onmerkbare trappen, cenig leven en beweging te
vertoonen. Beladene wagens rijden langzaam naar de markten, de slaperige
voerman zweept ongeduldig zijne vermoeide paarden voort, of tracht vruchteloos
den boerenknaap wakker Ie roepen, die, op de groentcmauden uitgestrekt, in
cene geruste sluimering zijne langgekoesterde nieuwsgierigheid vergeet om de
wonderen van Londen te zien.
Grove kerels met slaperige gezichten (half stalkncchts, half buurkoetsiers)
beginnen de luiken van sommige herbergen te openen, die vroeg volk vcrwach-
tcn ; en tafeltjes, met de gewone toebcreidselcn vooreen straatontbijt, verschij-
ner. op de gewone standplaatsen. Een aantal mannen en vrouwen (vooral de
laatste) met zware vruchten manden op bet hoofd, stappen zwoegend voort langs
Picca d i 11 y aan den kant van hel Park, om naar Co vc nl-Card en te komen, !
en volgen elkander zoo snel, dat zij een ongercgelden trein vormen.
Hier en daar gaal een mctselaarsknccht, met zijn middagmaal in zijn zak-
dock geknoopt, vlug naar zijn werk, en nu en dan draaft een troepje van drie
of vier schoolknapen, die zich heimelijk willen gaan baden, vroolijk voorbij; \'
terwijl hunne luidruchtigheid een sterk contrast vormt met de stommigheid van
den kleinen schoorstccnvcgcrsjongen, die, nadat bij geklopt en gescheld heeft
lot zijne armen er lam van worden, daar cene barmhartige wetgeving hem ver-
biedt zijne longen te bederven door te roepen, geduldig op de stoep gaat zitten
wachten, tot de werkmeid van zelf wakker wordt.
Covcnt-Gardcn-Markct en de daarheen leidende stralen zijn vol met
vrachtrijtuigen van allerlei soort, van den zwaren holdcrwagen niet zijne vier
sterke paarden lot het ratelende groentekarretje meteen uitgeleerden ezel bespan-
ncn. De grond is reeds bedekt met rotte koolshladercn, afgescheurd* slroowis-
schen, en al den onbeschrijfelijkcn afval oencr groentemarkt; mannen sehrccu-
wcn, karren knarsen, paarden brieschen, jongens vechten, groentcvrouwen
snateren en ezels balken. Deze en honderd andere klanken vormen een mengsel,
dat zelfs voor het oor van een Londenaar onwelluidend genoeg moet wezen,
maar den landedcllicdcn, die voor het eerst in de nabijheid slapen, bijzonder
onaangenaam is.
Nog een uur verloopt, en de dag begint in goeden ernst. De "meid alleen,"
die, onder voorwendsel dat zij zeer vast slaapt, liet schellen van hare jufvrouw
een half uur lang niet heeft willen hooren, wordt door mijnheer (wiendc juf-
vrouw daartoe in zijn nachlgoed naar het portaal heeft gezonden) gewaarschuwd,
dat het halfzeven is, waarop zij, met welgeveinsdcn schrik, eensklaps ontwaakt,
en zeer \'uit haar humeur naar beneden gaat, om vuur aan te maken. Als het
-ocr page 11-
De straten van Londen in den morgenstond.                         3
vuur brandt, gaat zij naar de straatdeur, om melk te nemen, en nu ontdekt zij,
dat, door een allervrccmdst toeval, de meid naast de deur juist ook melk komt
nemen, en dat de knecht van den bakker aan den overkant, door een even vreemd
toeval, juist den winkel openzet. Het natuurlijke gevolg hiervan is, dat zij,
met hare melkkan in de hand, eens even ιιn huis ver gaat, om Bctsy Clarke
goedenmorgen te wenschen, en dat de knecht van den bakker eens even komt
overstappen, om beiden goedenmorgen te wenschen. Daar de bakkersknecht er
bijna zoo fatsoenlijk uitziet als de bakker zeil\', wordt het gesprek spoedig zeer
levendig, en zou nog veel langer duren, indien de jufvrouw van Bctsy Clarke,
die haar altijd naloopt, niet nijdig tegen het venster van hare slaapkamer klopte,
waarop de bakkersknecht, zoo onverschillig fluitende als hij maar kan, veel
sneller dan bij gekomen is, naar zijn winkel gaat, en de twee meiden elk haar
eigen huis binnenloopen en de straatdeureu met wonderbare zachtheid toe-
duwen. Eene minuut later steken beiden het hoofd uit het venster van de bc-
nedenvoorkamer, schijnbaar om naar den postwagen, die juist voorbijrijdt, te
kijken, maar eigenlijk om te zien of de bakkersknecht nog een praatje wil maken ;
maar deze vergenoegt zich met slechts eens in de verte te knikken.
De postwagen zelf rijdt naar het kantoor, en de passagiers, die met de vroege
diligence weg moeten, staren met verbazing de aankomende passagiers aan, die
er bleek en blauw uitzien, en blijkbaar zich onder den invloed bevinden van dat
zonderlinge gevoel, hetwelk door het reizen wordt teweeggebracht, en de ge-
beurtenissen van den vorigen dag doet voorkomen alsof zij zes maanden geleden
waren, zoodat men zich in goeden ernst verwondert of de vrienden en betrek-
kingen, van welke men veertien dagen geleden afscheid heeft genomen, in dien
tijd veel zullen veranderd zijn. In het diligence-kantoor isalles in volle beweging,
en om de wagens, die moeten afrijden, zwermt de gewone troep Joden, die, de
Hemel weet waarom, zich schijnen te verheelden, dal iemand onmogelijk in cene
diligence kan slappen zonder ten minste cenige sinaasappelen, een penncmes,
cene portefeuille, ecu almanak van het vorige jaar, een polloodpcnncljc, een
stuk sponsen cenige caricaluurprculcn noodig te hebben.
Nog een half uur, en de zon schiet bare heldere stralen vroolijk door de nog
half ledige straten, en schijnt met genoegzame kracht, om de akelige luiheid van
den leerknaap Ie verdrijven, die eikc minuut van zijn arbeid, om den winkel te
vegen en de sloep te begieten, verpoost, om een anderen leerknaap, die hetzelfde
werk verricht, te zeggen hoc warm het wezen zal, of om, met zijne rechterhand
boven zijne oogen, bet Wonder, de Tally-ho of de Nimrod na te
kijken, terwijl hij de passagiers benijdt, die builcnop zitten, en aan zijne landc-
lijkc kostschool denkt, waarbij de ellenden van water en melk en dunne botcr-
hammen gcliccl verdwijnen voor de genoeglijke herinnering van het groene
veld, waarin de jongens mochten spelen, en den groenen vijver, die hem een
pak slaag kostte, omdat hij ondeugend genoeg was om er in te vallen.
Cabriolets, met koffers en valiezen tusschen de boenen van den voerman en
onder hel kleed, ratelen door de stralen naar de verschillende diligence-kantoren
en stoomboot-werven ; en de voerlieden van cabriolets en huurkoctsen van het
veer poetsen hunne versletene rijtuigen op, terwijl de eersten zich verwonderen,
hoe iemand zulk een wildc-bccstcnspel van een omnibus boven eene cabriolet
met een harddravcr kan verkiezen, en de laatstcn, hoe iemand zijn nek wil wagen
in cene wrakke cabriolet, terwijl hij eene fatsoenlijke huurkoets kan krijgen met
een paar paarden, die nooit op hol gaan.
De winkels zijn nu allen open, en de leerlingen en winkelbedienden druk
-ocr page 12-
i
Schetsen en Portretten.
bezig met de vensters schoon te maken en op te schikken. De bakkerswinkels
staan vol meidenen kinderen, die op het uitkomen van het eerste baksel broodjes
wachten, eene plechtigheid, die in de voorsteden reeds een uur vroeger heeft
plaats gehad; want de vroeg opslaande klerken van Somcrs- en Camden-
Town, Islington en Pcntonville, haasten zich naar hunne kantoren
in het midden van de stad. Bejaarde mannen, wier inkomen geenszins in de-
zelfde evenredigheid is vergroot als hun huisgezin, stappen stevig door. Op het
gezicht kennen zij bijna iedereen, dien zij ontmoeten of inhalen, daar zij hem
eiken morgen (zondag uitgezonderd) van de laatste twintig jaren hebben gezien ;
maar zij spreken tegen niemand. Als zij een bekende inhalen, wisselen zij een
haastigen groet, en stappen naast hem voort of hem voorbij, naarmate van zijn
gang. Om iemand de hand te geven, of een vriend bij den arm te nemen, daaraan
denken zij niet. Kleine kantoorjongens met groote hoeden, die mannen worden
gemaakt voordat zij nog jongens zijn, draven paar aan paar voort, kenbaar aan
hun zorgvuldig opgeborstcldcn rok (hun eersten; en aan hunne met stof bevlekte
en met inkt bemorste witte broek. Het kost hun blijkbaar eene groote zelfovcr-
winning, om niet een gedeelte van hun etcnsgeld te besteden aan de oudbakken
taartjes, die bij de banketbakkers zoo uitlokkend voor de glazen staan ; maar de
bewustheid van hunne waardigheid en de ontvangst van zeven shill ings in
de weck, met het vooruitzicht van spoedig tot acht op te klimmen, komt hun te
hulp; zij stappen derhalve door, en kijken al de modemaaksters-lcermeisjes onder
den hoed, — die arme dingen, die zoo hard moeten werken, zoo slecht betaald
en zoo dikwijls mishandeld worden!
Elf uur, en een nieuw menschensoort vertoont zich op de straten. De goe-
deren voor de winkelvcnsters zijn uitlokkend uitgestald, en men zou zeggen,
dat de winkelbedienden, met hunne witte dassen en nieuwmodische rokken,
geen glasruit zouden kunnen sehoonmaken, al hing er hun leven van af. De
karren en voerlieden hebben Covent-Garden vaarwclgezegd; de rondven-
ters van groenten loopen nu door de voorsteden om ; de klerken zitten op hunne
kantoren, terwijl hunne meesters te paard, in sjeezen, cabriolcts of omnibussen
daarheen rijden. De straten zijn vol menschen, zwierig en kaal, rijk en arm,
werkzaam en ledigloopend, en wij naderen de hitte en drukte van den middag.
-ocr page 13-
Ds straten van Londen de» avonds.
ο»
DE STRATEN VAN LONDEN DES AVONDS.
Wanneer men de straten van Londen in al hare glorie wil aanschouwen,
moet men die zien op een donkeren, mistigen winteravond, als er juist vocht
genoeg valtom de straatstcenen smerig te maken, zonder eenig vuil weg te spoe-
len, en sis de dikke, dompige mist, die alle voorwerpen omnevelt, de gaslampen
nog helderder en de schitterend verlichte winkels nog prachtiger doet schijnen
door het contrast, hetwelk zij vormen met de duisternis in het rond. Alle men-
schen, die op zulk een avond thuis blijven, schijnen genegen om het zich daar
zoo genoeglijk en pleizierig mogelijk te maken ; en de voorbijgangers op straat
hebben goede reden om de gelukkigen te benijden, die bij hun eigen haard kun-
nen blijven zitten.
In de fatsoenlijke straten zijn de gordijnen der voorkamers, die tot cetvertrek.
worden gebruikt, dichtgeschoven, de kcukenvuren vlammen helder op, en een
geurige damp prikkelt de neusgaten van den hongerigen voetganger, als hij ver-
drietig voorbij de vensters der kelderkeuken stapt. In de voorsteden gaat de
warme-broodjesjongen al schellend zijn weg, maar vordert veel langzamer dan
anders; want nauwelijks heeft jufvrouw Macklin in No. A hare voordeur geopend
en "Broodjes hier!" geroepen, of jufvrouw Walker in No. S steekt haar hoofd
het venster uit en roept insgelijks "Broodjes hier!" en nauwelijks heeft jufvrouw
Walker de woorden uit haar mond, of jufvrouw Peplow, aan den overkant, laat
haar veelbelovend zoontje uitschieten, dat de straat oprent, met ecne vaart, die
slechts het uitzicht op geboterde warme broodjes kan mededeelen en den jongen
met geweld naar zijn huis trekt; waarop jufvrouw Macklin en jufvrouw Walker,
om den jongen moeite te besparen en te gelijk met jufvrouw Peplow een buur-
praalje te houden, even overloopcn en aan de deur van de laatstgenoemde juf-
vrouw hare broodjes koopen; wanneer uit de vrijwillige bekentenis van jufvrouw
Walker blijkt, dat haar theegoed al gereedstaat, naardien zij, daar het zulk
miserabel weer is, eens een bijzonder lekker kopje thee wilde drinken — een
besluit, waartoe, merkwaardig genoeg, de twee andere jufvrouwen insgelijks op
dezelfde manier gekomen zijn.
Na een vriendelijk gesprek over het miserabele weer en het verkwikkelijke
van een kopje thee, met eene uitweiding over de stoutheid van de meeste kinde.
ren als een regel, en de liefheid van den kleinen Peplow als eene uitzondering,
ziet jufvrouw Walker haar echtgenoot de straat inkomen; en daar de goede
man, na zijne koude wandeling van de dokken, zeker naar een kopje thee ver-
langt, loopt zij dadelijk met hare broodjes in de hand naarde overzijde. Jufvrouw
Macklin doet hetzelfde, en alle drie stuiven in huis en slaan hare straatdeuren
dicht, welke dien avond niet weder worden geopend, behalve voor den bierjon-
gen van negen uur, die eene lantaren aan zijn bak heeft hangen, en zegt, terwijl
hij jufvrouw Walker de Ad vort i ser van den vorigen dag overgeeft, dat hij
kwalijk de kan kan vasthouden, Iaat staan de courant voelen; want dat het zulk
een bitter koude avond is als hij ooit heeft beleefd, behalve dien avond toen die
man op den hoek doodvroor.
-ocr page 14-
Schetsen en Portretten.
B
Na een kort profetisch gesprek met den politiedicnaar op den hoek, over cene
waarschijnlijke verandering van weer en het hegin van cene harde vorst, gaat de
bierjongen naar huis, en houdt zich het overige van den avond bezig met ijverig
het vuur in de gelagkamer aan te stoken, en nu en dan met alle bescheidenheid
een woordje te mengen in het gesprek der geλerde gasten, die daar verza*
mcld zijn.
De morsige stralen in de nabijheid van Marsh-Gate en Victoria-
Thcatrc hebben op zulk een avond ecne akclighcid, welke door de groepen,
die daarin omdwalcn, geenszins wordt verminderd. Zelfs de kleine blikken tcm-
pcl, aan gebakken aardappelen gewijd, en prachtig verlicht met gekleurde lan-
tarens, ziet er niet zoo vroolijk uit als anders, en wat het nierpastei-kraampje
betreft, dat is geheel onkenbaar. De kaars in de lantaren van geolied papier is
wel vijfligmaal uitgewaaid, zoodat de koopman, eindelijk het bcen- en wecr-
loopcn naar den naasten wijnkelder moede, het denkbeeld aan illuminatie wan-
hopig heeft vaarwclgczcgd, en de ecnige leekenen, waardoor men zijn kraampje
in de verte ontdekt, bestaan in de vonken, die langs de straat vliegen als bij
zijn draagbaren oven opent, om een zijner klanten aan een nierpasteiljc te
helpen.
Dcplatvisch-, oestcr- en fruit venters slenteren hopeloos langs de huizen, vruch-
tcloos trachtende eenigc liefhebbers te lokken ; en de havclooze jongens, die de
straat tot hunne gewone speelplaats hebben, kruipen in troepjes bij elkander,
onder cene uitstekende lijst of onder het zeil van den kaaskooper, waar groole
fel brandende gasvlammen haar licht verspreiden over stapels roode en gele
kazen, door stukken spek en botervaatjes afgewisseld. Hier vermaken zij clkan-
dcr niet een gesprek over bel theater, waartoe zij aanleiding nemen uit hun
laatste bezoek op de galerij; zij bew onderen het schrikkelijke gevecht, waarvoor
alle avonden cncorcwordl geroepen, en zijn verruktover den zwier, waarmede
Bill Thompson de matrozen hoi lepijp danst.
Het is bijna elf uur, en de koude motregen, die reeds zoo lang heeft aan-
gchouden, begint nu in een goeden plasrcgcn over te gaan; de gcbakkcn-
aardappclcnman is heengegaan, het kraampje mctnicrpastciljcsis weggeruimd,
de kaaskooper beeft zijn zeil ingehaald, en de straatjongens hebben zich vcr-
strooid. Het bestendig kletteren van overschoenen op de glibberige stecnen
en het ritselen van paraplu\'s, als de wind hen van achteren vat, getuigen \'hoc
onaangenaam het weder is; en de politiedicnaar, die zijn gcwaslen mantel heeft
dichtgeknoopt en zich zooveel mogelijk met zijn rug legen den wind in plaatst,
schijnt er zeer ver af te zijn van zich met zijn toestand en het vooruitzicht geluk
te wenschen.
De kleine komcnijswinkel, met de gebarsten schel aan de deur, welker treurig
getinkel steeds de vraag om een half ons suiker en een half ons koffie voorafge-
gaan heeft, wordt gesloten. De voorbijgangers worden hoc langer hoe minder in
getal; het rumoer en gelier in eenigc tapperijen is bijna het ecnige geluid, dat
de treurige stille afbreekt.
Even te voren was er nog een ander geluid te hooren; maar nu heeft het op-
gehouden. Die arme vrouw, met een kind in hare armen, welks uitgeteerde
leden zij zorgvuldig in haar eigen dunnen doek hield gewikkeld, deed haar best
om een vroolijk liedje te zingen, in de hoop dat een medelijdend voorbijganger
haar ecne aalmoes zou geven. Een woest spottenden lach over hare zwakke stem
is al wat zij gewonnen heeft. De tranen rollen over haar bleek gezicht; het kind
is koud en hongerig, en deszelfs zacht gekreun vergroot nog de ziclesmart der
-ocr page 15-
I
De straten van Londen des avonds.                                1
. rampzalige moeder, die, wanhopig en overluid kermend, op eene koude natte
stoep nederzinkt.
Welk eene bittere satire op het menschdom is zulk een gezang ! Het is waar-
lijk geen onderwerp van spotternij, als eene ziekelijke, Hitgehongcrde bedelaar-
ster flauw de woorden opdrcunl van een luchtig liedje, dat, wie weet hoc dikwijls,
uwe uren van luidruehlig vermaak heeft vcrvroolijkl. Hoe weinigen, die zulk
een ellendig schepsel voorbijgaan, denken hoe haar het hart moet wegkrimpen
als zij den mond wil openen om te zingen !
Een ure! Gezelschappen, die uit de verschillende schouwburgen komen,
plassen door de modderige stralen ; eabriolcls, huurkoctseneu omnibussen rijden
snel voorbij; een aantal geregelde schouwburgbezoekers verzamelen zich in
verschillende huizen van verversching, en colclclten, oesters, bier, sigaren, be-
nevens ontelbare borrels, worden besteld en genoten, onder een onbeschrijfelijk
rumoer van stemmen, geseharrel en gerammel met borden en messen.
De muzikale schouwburgbezoekers begeven zich dan nog naar een harmonie-
gezelschap. Uit nieuwsgierigheid willen wij hen voor ecnigc oogcnblikkcn
volgen.
In eene hoogc ruime zaal zitten ten naastenbij tachtig of honderd gasten, die
allen met tinnen kannen of meshechten op de talels hameren, alsof zij geboren
timmerlieden waren. Dit is het applaudisscnieiit van een canon, dat juist door
drie zangers van beroep, aan het hoofd der tafel in het midden gezeten, is gezon-
gcn. Een van hen, een klein maar zeer deftig manneke, met een kaal hoofd, be-
klccdl het voorziltersgcstocltc; de twee anderen — een dikke met eene picpstem,
en een magere geheel in het zwart — zitten aan zijne rechter* en linkerhand. De
voorzitter is zoowel door zijne vriendelijke deftigheid aU door zijne bijzondere
stem een zeer vermakelijk personage.
"Eene bastaille !" zegt een jong heer met eene blauwe das, dicht bij ons, tot
een zijner makkers. "Dat zou ik gelooven. Hij komt veel lager dan iemand
anders ; zoo laag somtijds, dat men hem niet hooien kan." En dit is de waarheid.
Het is iets vcrrukkelijks hem te hooien brommen, hoc langer hoe dieper omlaag,
tot hij niet weer omhoog kan komen, en dan te zien welk een deftig gezicht hij
zet bij een patriottisch lied. De dikke is een sentimenteel zanger, diccen minne-
liedje met een allerliefst meisjesstemmelje kan kweelcn.
lntusschen maken de aanwezigen gebruik van de pauze, oin hunne kannen of
glazen opnieuw te laten vullen, terwijl de hoofdpersonen —de zangers — vricn-
dclijk een praatje maken met de meest bekende gasten.
Dat manneke, met een rond gezicht, bruine jas, witte kousen en lage schoe-
| nen, doet in het comische ; en zeer opmerkelijk is hel mengsel van nederigheid
en bewustheid van zijn talent, waarmede hij optreedt. "Heercn !" zegt de presi-
dent terwijl hij met zijn hamer op de tafel slaat, "mag ik u om attentie vcrzoe-
ken! Onze vriend, mijnheer Smuggins, zal zingen." — "Bravo!" roept liet
gezelschap; en Smuggins, na, bij wijze van voorspel, eene poos gekucht en op
eene manier, die algemeen gelach verwekt, een paar malen zijn neus opgehaald
te hebben, zingt een comisch liedje, met een refrein van falderaldera aan het
eind van ieder vers, veel langer dan het vers zelf. Hij wordt daverend gcapplau-
diseerd, en nadat een jongmensch van genie een vers heeft willen reciteeren,
maar allcrzotst is blijven steken, klopt de president nogmaals op de tafel, en
zegt: "Mijne heercn ! nu zullen wij weder een canon zingen." Dit bericht wordt
met algemecne toejuiching ontvangen, en een paar opgewonden leden van
het gezelschap geven zelfs hunne goedkeuring te kennen, door een paar bicrgla-
-ocr page 16-
Schetsen en Portretten.
8
zen tot gruis te slaan, eene aardigheid, die eenig geschil veroorzaakt wanneer
de kastelein de schade in rekening brengt.
Zulke tooneclen ziet men tot drie of vier ure in den morgen, en zelfs wanneer
deze gesloten worden, kan de nieuwsgierige andere vinden; maar daar wij, om
allen te beschrijven, een geheel boekdeel zouden moeten vullen, waarvan de in-
houd, hoe leerzaam ook, echter geenszins behaaglijk zou wezen, laten wij hier
het gordijn vallen.
EEN WINKEL OP EEN ONGELUKKIGEN STAND.
Welk een onuitputtelijken schat van onderwerpen voor ernstig nadenken be-
vatten de straten van Londen! Wij zijn nooit in staat geweest, om met Stcrnc
den man te beklagen, die van Dan tot Berseba zou kunnen reizen en dan
zeggen: "het is alles woest en ledig." Wij hebben volstrekt geen medelijden met
iemand, die zijn hoed en stok kan nemen, en van Covent-Garden naar
St. -Paulskerkhof wandelen, zonder op zijn tocht iets te vinden, dat zijne
gedachten bezig houdt — bijna had ik gezegd, dat zijn hart verbetert. En toch
bestaan er zulke wezens; wij ontmoeten hen dagelijks. Zwarte broeken en ge-
kleurde vesten, zwarte wandelstokken en onvergenoegde gezichten zijn de ken-
teekencn van het ras. Andere menschen snellen u voorbij, vol drift om bun werk
of hun vermaak op te zoeken; maar deze hceren slenteren lusteloos voort, met
zulke opgeruimde en levendige gezichten als een agent van politie die op
wacht staat. Niets schijnt hunne aandacht te trekken; om hunne onverschillige
gelijkmoedigheid te verstoren, zouden zij door een lastdrager omvergeloopcn of
door eene cabriolet overreden moeten worden. Als het mooi weer is, vindt gij
hen zeker in een van de drukste straten. Als gij des avonds tusschen de blauwe
gordijnen, die alle onbescheidene blikken moeten afweren, door het venster van
een tabakswinkel in het West-End kijkt, ziet gij hen in het genot der eenige
levensvreugde, waarvoor zij vatbaar zijn. Daar draaien zij rond tusschen tabaks-
vaten en sigarenkisten, met al de deftigheid, die bakkebaarden en vergulde
horlogekettingen hun kunnen geven, en fluisteren de juffer met harebarnsteenen
koralen en groote oorringen, die achter de toonbank zit, en door alle meiden uit
de buurt bewonderd, door alle arme modemaaksters benijd wordt, hunne laffe
aardigheden toe.
Dikwijls vermaken wij ons, met de lotgevallen — de opkomst of het verval —
van den een of anderen winkel waar te nemen. In verschillende straten der stad
zijn er velen, wier geheele geschiedenis ons bekend is. Wij zouden er, op staanden
voet, ten minste twintig kunnen noemen, van welke wij zeker zijn, dat zij in de
laatste zes jaren geen lasten hebben betaald. Nooit blijft er twee maanden achter*
-ocr page 17-
Een winkel op een ongelukkige», stand.
9
een dezelfde bewoner in; en binnen een paar jaren ziet men er alle soorten van
waren in uitgestald, die in het klein kunnen verkocht worden.
Een is er, welks lot wij met bijzondere belangstelling hebben gadegeslagen.
Eerst was het een fatsoenlijk gesloten huis; maar de eigenaar werd in een proces
gewikkeld, dat hij verloor; het huis kwam in de kanselarij; de huurder vertrok,
en de verlatene woning geraakte spoedig in verval. Dit was de tijd, toen wij met
dit huis kennis maakten. Het was geheel verveloos; de meeste vensterruiten
waren aan stuk; de stoep was groen van morsigheid, en de straatdeur was een
toonbeeld van verwaarloozing. Een der tijd verdrijven van de kinderen uit de
buurt bestond daarin, dat zij op de stoep gingen zitten, en beurtelings zoo hard
zij konden aan de deur klopten, tot groot plcizier van de buren, vooral van cene
oude, zenuwachtige dame naast de deur. Er werd veel over geklaagd, en dik-
wijls werden de kleine straatschenders met eene kan water overstort, maar
zonder ecnig gevolg. Ten laatste was een uitdrager, die op den hoek van de straat
woonde, vriendelijk genoeg om den klopper van de deur te nemen en dien te
verkoopen, en nu zag hel ongelukkige huis er nog akeliger uit.
Wij moesten onzen vriend cenigc weken verlaten. Hoe stonden wij verbaasd,
toen wij, bij onze terugkomst, hem nauwelijks herkenden! Hij was in een fraaicn
winkel herschapen, die bijna was afgetimmerd, en op de vensterluiken las men
het bericht aan het publiek, dat het groote magazijn van manufacturen binnen
kort zou worden geopend, όit gebeurde ook, en nu zag men den naam van den
eigenaar en Co mp. met gouden letters schitteren. Welke fraaie linten en doe-
ken hingen er voor de glazen! En dan die twee elegante jonge heeren achter de
toonbank, ieder met een schoon boordje en cene witte das, evenals de minnaar
in een kluchtspel. Wat den eigenaar betrof, hij deed niets anders dan in den
winkel op en neer wandelen, en de jonge dames stoelen aanbieden ; ook praatte
hij dikwijls met den oudsten der twee jonge heeren, van wien de buren met
bijzondere schranderheid vermoedden, dat hij de Co nip. was. Wij zagen dit
alles met leedwezen; want wij hadden een voorgevoel, dat de winkel een ongc-
lukkigcn stand had en achteruit moest gaan. Zoo was het ook: het verval was
langzaam — maar zeker. Eerst kwamen er briefjes met de prijzen der goederen
voor het venster; vervolgens rollen flanel, met dergelijke briefjes aan weerszijden
van de deur; daarop werd er een bericht aangeplakt, dat hier ongemcubilcerde
kamers te huur waren; eindelijk verdween een der jonge heeren, en toen
geraakte de eigenaar aan den drank. De winkel werd morsig; gebrokene ruiten
werden niet gemaakt, en de voorraad van goederen werd hoc langer hoe gerin-
ger. Eindelijk kwam de knecht van de Water-Compagnie, om de pijpen toe te
draaien, en kort daarop ging de huurder heen, voor den huisheer niets achter-
latende dan zijn compliment en den sleutel.
De volgende huurder had een winkel van papieren en kartonwerk. De winkel
was nu niet meer zoo fraai geschilderd, maar toch net en knap; naar ons oor-
deel schenen de zaken echter niet voordcelig te staan. Wij hoopten het beste,
maar wij beefden voor den afloop. Het bleek duidelijk, dat de nieuwe huurder
een weduwnaar was, en buitenshuis zaken had te doen; want hij kwam eiken
morgen ons huis voorbij, als hij naar de City ging. De winkel werd door zijne
oudste dochter waargenomen, en het arme meisje had daarbij gecne hulp noodig.
Dikwijls zagen wij nog twee of drie kinderen, evenals zij in den zwaren rouw, in
het kamertje achter den winkel zitten; en nooit kwamen wij des avonds voorbij,
of de oudste zuster was aan het werk, hetzij voor de kleineren, ofwel om de cene
of andere aardige beuzeling voor den winkel te maken. Dikwijls, als wij haar
-ocr page 18-
Schetsen en Portretten.
10
bleek gelaat zagen, dat bij het flauwe kaarslicht cene nog treuriger uitdrukking
had, dachten \\vij, dat, indien die gedachtclooze vrouwen, welke de nering van
zulke arme schepselen afbreuk doen, wisten hoeveel ontberingen deze zich
moeten getroosten, en hoeveel inspanning het haar kost om een sober bestaan
te verdienen, zij misschien liever zouden afzien van zulk een kinderachtig mid-
dcl om hare ijdelheid te strcelcn en met hare zoogenocnidc talenten te pronken,
dan zulke ongclukkigcn tot de laatste vrccsclijkc kostwinning te drijven, welke
men, om het kicsch gevoel dezer liefdadige dames te sparen, niet in haar
bijzijn noemen mag 1).
Maar wij vergeten den winkel. Wij bleven dien in het oog houden, en dagelijks
zagen wij nieuwe bewijzen van de toenemende armoede der bewoners van het
huis. De kinderen waren, wel is waar, zindelijk; maar hunne klcedercn waren
oud en versleten. Men had geen huurder voor de bovenkamer kunnen krijgen,
op welker opbrengst men gerekend had om de huur te kunnen betalen, en
cene slepende tering verhinderde de oudste dochter haar arbeid voort te zetten.
Hel werd betaaldag. De huishecr had door zijn geduld met den laatsten huur-
der schade geleden en had nu geen medelijden met de rampen van den nieuwen
bewoner. Il ij liet de goederen aanslaan. Toen wij op zekeren morgen voorbij het
huis kwamen, werden de weinige meubelen weggedragen, en stond het huis
wederom te huur. Water van den laatsten huurder geworden is hebben wij nooit
vernomen. Wij gclooven en hopen, dat de oudste dochter thans boven alle leed
verheven is.
Wij waren cenigszins nieuwsgierig om te weten wie er nu komen zou ; w ij
hadden er niet veel verwachting van. Spoedig werd het huurbordje weggenomen
en begon men in den winkel te timmeren. Wij vormden allerlei gissingen,
welke soort van affaire er nu in zou komen ; maar er wilde ons niets invallen,
hetwelk in allen dccle strookte met ons denkbeeld, dat het huis trapsgewijze onaan-
zienlijkcr moest worden. Eindelijk werd het huis weder geopend, en toen ver-
wonderden w ij ons, dat w ij niet vroeger hadden vermoed hoc de zaak geschapen
stond. De winkel — nooit zeer ruim — was door een dun beschot in tweeλn ver-
decld. Aan den eenen kant had een pettenmaker, aan den anderen kant een ta-
labaksverkoopcr zijne waren uitgestald.
De labaksverkooper bleef langer in zijngcdoente dan een der andere huurders.
Hij scheen een losse, onbezorgde klant te wezen, die zich de wereldsche zaken
volstrekt niet aantrok. Hij verkocht zoovele sigaren als hij kon, en rookte de
overigen zelf. Hij bleef zoolang in den winkel als hij met zijn huishecr vrede kon
houden, en toen deze hem geen langer uitstel van betaling wilde geven, sloot
hij de deuren ging heen. Sedert dien tijd hebben die twee kleine hokjes ontelbare
veranderingen ondergaan. Op den tabaksverkooper volgde een kapper, die het
venster vol pruiken en modeplaatjcs hing. De pettenmaker maakte ruimte voor
een snijder, en de kapper werd op zijne beurt door een groentcnverkooper opge-
volgd. Zoo talrijk waren de verwisselingen, dat wij in den laatsten tijd slechts
in het algemeen hebben waargenomen, dat het huis hoe langer hoe meer in
i) De schrijver heeft hier het oog op ecne zoogenoemde fancy air (lief-
hebberij-kermis), die of in de opene lucht of in eenc zaal wordt gehouden. Aan-
zienlijke dames zitten daarbij, fraai opgeschikt, met allerlei door haar zelve
vervaardigde dingen te koop, waarvoor zij buitensporige prijzen vragen, en de
opbrengst wordt tot een of ander weldadig doel besteed.
-ocr page 19-
H
Een winkel op een ongelukhigen dam.
verval kwam. De huurders van de winkels namen er hoe langer hoe minder
kamers bij, totdat zij zich eindelijk met het enkele achterkamertje behielpen.
Eerst kwam er op de zijdeur cene koperen plaat met de woorden : "School voor
jonge jufvrouwen." Toen zag ik naast die deur eene tweede schel, en vervolgens
eenc derde; en toen dachten wij dat het huis niet lager kon zinken. Wij ver-
gisten ons. Toen wij er de laatste maal voorbijgingen, was er in den kelder eene
melknegotie gekomen, en liepen er kippen over de stoep.
SCOTLAND-YARD.
Scotland-Yard is eenc kleine streek lands, aan de eenc zijde door de
rivier de Teems, aan de andere door de tuinen van Northumberland-
Housc begrensd; aan het cene einde palende aan Northumbcrland-
Strcet, aan hel anderestuitende tegen Wh ilehall-Pla ce. Toen dit gewest,
cenige jaren geleden, bij toeval ontdekt werd dooreen buitenman, die inde
Strand verdwaald was geraakt, vond hij daar, als volkplanters, een klecrma-
kcr, een tapper, twee gaai koks en een taarlcnbakkcr, en als oorspronkelijke be-
woners een ras van grove, sterkgespierde menschen, die zich eiken morgen ten
vijf ure naar de werven begaven, om zware wagens met steenkolen te vullen en
die op andere plaatsen te verkoopen. Als hunne wagens ledig waren, kwamen
zij terug oin meer steenkolen te balen, en van dezen handel leefden zij het ge-
heclc jaar.
Daar de volkplanters geen ander middel van bestaan hadden dan om in de
behoeften dezer eenvoudige handelaren te voorzien, droegen de waren, die zij
verkochten, en de manier, waarop deze te koop waren gesteld, duidelijke blijken
van naar den smaak der inwoners geschikt Ie wezen. Voor het venster van den
klcedermaker hing een paar Lillipulsche lederen slopkousen en een linnen kiel
van dezelfde grootte, terwijl zijne beide deurposten versierd waren met het model
van een kolenzak. De twee gaarkoks schaften schapebouten van cene grootteen
puddingen van cene stevigheid, welke alleen kolendragers naar waarde konden
schatten, en de taartenbakkcr had cene witgeschuurdc plank belegd met groote
koeken van meel en hraadvct, van binnen met appelen of ander fruit gevuld,
die zijne klanten deden watertanden als zij voorbijgingen.
De merkwaardigste plek van geheel Scotland-Yard was echter de oude
herberg op den hoek. Hier, in een donker, met eikenhout beschoten vertrek,
opgevroolijkt door den gloed van een ontzaglijk vuur en versierd met eene groote
staande klok, zaten de lustige kolendragers hun bier te drinken en hunne pijpen
-ocr page 20-
Schetsen en Portretten.
12
te rook™. Uit dit vertrek hoorde men, op een winteravond, hunne stemmen zelfs
over de rivier klinken, terwijl zij een bulderend koor zongen, en de laatste woor-
den met zooveel kracht uithaalden, dat de muren er van dreunden.
Hier vertelden zij elkander ook oude legenden van hetgeen de Teems in
ouden tijd was, toen men nog nooit om de Watcrloo-brug had gedacht; en dan
schudden zij onheilspellend hunne hoofden, tot groote stichting van het opko-
mende geslacht van kolendragers, dat met de uiterste aandacht luisterde en zich
verwonderde waarop dat alles zou uitloopcn : waarop de kleermaker deftig zijne
pijp uit den mond nam, en zeide, dat hij noopte dat het tot een goed einde zou ko-
mi\'ii, maar dat hij er zeer aan twijfelde en eigenlijk niet wist wat hij er van zeggen
zou; welke geheimzinnige rede, meteen half profetisch gezicht uitgesproken,
nooit miste den volkomen bijval van het geheele gezelschap te verwerven. En zoo
zaten zij te drinken en zich te verwonderen, tot het tien ure werd en de vrouw
van den kleermaker haar man naar huis kwam halen; dan ging het gezelschap
uiteen, om den volgenden avond weder in dezelfde kamer bijeen te komen en
dezelfde dingen te zeggen en te doen.
Omstreeks dezen tijd werd door de kolenschepen een gerucht naar Scotland-
Yard gebracht, dat iemand in de City had hooren zeggen, dat de Lord-
Mayor gedreigd had de oude Londen-brug af te breken en eene nieuwe te
bouwen. In het begin sloeg men dit gerucht in den wind, als een ongegrond uit-
strooisel; want niemand in Scotland-Yard twijfelde er aan, of de Lord-
Mayor zou, indien hij zulk een boosaardig voornemen had, eerst voor eene
week of twee in den To wcr worden opgesloten, en dan om hoog verraad ont-
hoofd worden.
Langzamerhand werden echter deze geruchten bevestigd, en eindelijk kwam
er een schip met het stellige bericht, dat verscheidene bogen der oude brug afge-
paald waren, en dat men druk bezig was met toebereidselen omeene nieuwe te
bouwen. Welk eene spanning zag men in de oude herberg op dien gedenkwaar-
digen avond! Ieder staarde, bleek van schrik en verbazing, zijn buurman in het
gezicht, en las daarop eene echo van het gevoel, dat zijne eigene borst vervulde.
De oudste kolendrager bewees op natuurkundige gronden, dat op het oogenblik,
waarop de oude, zware pijlers werden afgebroken, de Teems geheel zou afloo-
pen en er niets dan eene droge diepte zou overblijven. Hoe zou het dan met de
kolenschepen en den handel van Scotland-Yard gaan? De kleermaker
schudde zijn hoofd nog ernstiger dan anders, wees met een barsch gezicht naar
een mes, dat op de tafel lag, en zeide, dat men maar moest wachten en zien wat
er gebeuren zou. Hij zeide niets — maar als de LordMayor het slachtoffer
niet werd van de algemeene verontwaardiging, zou het hem toch eenigszins ver-
wonderen. Dat was alles.
Zij wachtten. Het eene schip na het andere kwam aan; maar geen bracht de
tijding, dat de Lord-Mayor vermoord was. De eerste steen werd gelegd, en
dat wel door een hertog, de broeder des konings. Jaren verliepen, en de brug
werd door den koning in eigen persoon geopend. Na verloop van tijd werden de
oude pijlers weggebroken; en toen de bewoners van Scotland-Yard den
volgenden morgen naar de rivier gingen, in de stellige verwachting, dat zij nu
droogvoets naar Pedlar\'s Acre zouden kunnen overstappen, bevonden zij
tot hunne onbeschrijfelijke verbazing, dat bet water juist even hoog was als ge-
woonlijk.
Een gevolg, zoo verschillend van hetgeen zij van deze eerste nieuwigheid ver-
wacht hadden, maakte op de bewoners van Scotland-Yard een geweldigen
-ocr page 21-
Scotland-Yard.
13
indruk. Een der gaarkoks trachtte eene nieuwe klasse van klanten te lokken,
duor zijne tafeltjes met witte lakens te overspreiden en een soort van uithangbord
uit te hangen. In den omtrek van Scotland-Yard kwamen allerlei nicuwig-
heden tot stand. In Huneer ford werd eene nieuwe markt opgericht, en in
White hall-Place werd een politiekantoor gevestigd. De levendigheid van
S cotland-Y ard nam gedurig toe; vele leden van het Lagerhuis ontdekten
dat deze straat hun een omweg bespaarde, en eene menigte andere voetgangers
volgden hun voorbeeld.
Wij gaven acht op den voortgang der beschaving, en slaakten daarbij een
zucht. De gaarkok, die de nieuwigheid van tafellakens dapper tegenstand bood,
verloor dagelijks veld, en eene doodelijke vijandschap tusschen hem en zijn ge-
lukkigcn mededinger was het gevolg. De fatsoenlijke gaarkok dronk ook des
avonds zijne pint bier niet meer in Scotland-Yard, maar ging naar Par-
liament-Slreet, om een glas jenever met water te drinken. De taart en bak-
ker bleef nog de oude herberg bezoeken; maar hij ging sigaren rooken, begon
zich zelven een pasteibakker te noemen en las de nieuwspapieren. De oude
kolendragers verzamelden zich nog om den ouden haard; maar hun gesprek was
ernstig en treurig, en hun vroolijk gezang en luidruchtig gelach werd niet meer
gehoord.
En wat is Scotland-Yard nu? Al de oude gebruiken zijn veranderd, en
de oude eenvoudigheid van deszelfs bewoners is verdwenen. De bouwvallige
tapperij heeft voor een ruimen en prachtigen jenevertempel plaats gemaakt, die
met een opschrift in vergulde letters prijkt. Voor het venster van den kleermaker
hangt ook het model van een bruinen s u r t o u t, die er zeer buitenlandsch uit-
ziet, met zijden knoopen, een bonten kraag en bonte opslagen. Hij zelf draagt
strepen op zijne broek en wij hebben zijne knechts (want tegenwoordig houdt hij
knechts) in dezelfde uniform op de tafel zien zitten.
Aan het andere eind der kleine rij huizen is een laarzenmaker komen wonen,
in een huisje, dat (hetgeen op zich zelf reeds eene nieuwigheid is) eene boven-
verdieping heeft; en hier zet hij echte Wellington\'s te koop, een schoeisel,
waarvan eenige weinige jaren geleden niemand der oorspronkelijke bewo-
ners ooit gehoord had. Het is nog niet lang geleden, dat er in het midden
der rij een modewinkel werd geopend, en toen wij dachten, dat de nieuwigheids-
geest geen grootere verandering kon voortbrengen, kwam er een galanterie-
koopman, die, niet tevreden met vergulde ringen en braceletten voor zijn venster
te hangen, daar ook een briefje heeft gezet: "Hier steekt men dames gaatjes in
de ooren." Inden modewinkel staat eene zwierig geklcede jonge juffer, en de
kleermaker is lakenkoopcr tevens.
Onder al de veranderingen en nieuwigheden is slechts ιιn oud man overgeble-
vcn, die er over schijnt te treuren, dat zijn oud verblijf zoo onkenbaar wordt
gemaakt. Hij spreekt met geen mensch; maar op de houten bank op den hoek
vanden muur tegenover de dwarsstraat naar Whitehall-Place gezeten,
kijkt hij stilzwijgend naar hetopspringen en stoeien zijner honden. Hij is de genius
van Scotland-Yard. Jaren rollen over zijn hoofd; maar in goed of slecht
weder, bij hilte of koude, in regen, hagel en sneeuw, altijd zit hij op zijne ge-
wone plaats. Armoede en gebrek staan op zijn gelaat geteckend, zijn rug is door
ouderdom gebogen, zijn haar vergrijsd; maar daar blijft hij steeds over het ver-
leden zitten mijmeren ; en daarheen zal hij dagelijks zijne zwakke leden slepen,
tot hij voor het laatst zijne oogen sluit.
Nog eenige jaren, en de oudheidkundige van een volgend geslacht zal mis-
-ocr page 22-
\\i                                       Schetsen en Portretten.
schicn ccn blik slaan op de bladen, die wij zoo even hebben beschreven, en mo-
gclijk zal al zijne studie ontoereikend wezen om de plaats van Scotland-Yard
te ontdekken.
SEVEN DIALS. — DE ZEVEN ZONNEWIJZERS.
Wij zijn altijd van meening geweest, dat, indien Tom King en de Franschman
aan Se ven Dials geen onsterfelijke» naam hadden bezorgd, Se ven Dials
zich zelf onsterfelijk zou gemaakt hebben. Zie de plaats maar eens aan! De
Gordiaanschc knoop was zeker ccn kunststuk ; dat was ook het doolhof van
Il am pton- Co urt; dat is ook het doolhof van Bculah-Spa; dat waren ook
de knoopen der gesteven witte dassen, waarbij de moeiclijkhcid, om ze om te
doen, alleen werd geλvenaard door de oogcnschijnlijke onmogelijkheid om ze
ooit weder af te doen. Maar welke kronkels kunnen met die van Seven Dials
worden vergeleken ? Waar vindt men elders zulk een doolhof van straten, stegen,
sloppen en gangen? Waar vindt men zulk een mengelmoes van Engclschen en
Ieren als in dit verwarde gedeelte van Londen? Wij moeten ronduit bekennen,
dat wij altijd hebben getwijfeld aan de waarheid der legende, waarop wij boven
zinspeelden. Wie kan denken, dat iemand dwaas genoeg zou zijn, om hier in
ccn huis — en dat wel in een huis waar commensalen worden gehouden —
naar ccn mijnheer Thompson te vragen, daar hij toch bijna zeker kan wezen,
dat eruit ieder hu is van middelmatige grootte ten minste twee of drieThompson\'s
voor den dag zouden komen? En dan ccn Franschman en Seven Dials! Hoe
zou die daar komen? De man was zeker een Ier. Tom King had in zijne jeugd
niet schoolgegaan, en daar bij zoo weinig verstond van hetgeen de man zcide,
meende hij dat het Franscb was.
De vreemdeling, die voor de eerste maal in de Dials komt, en daar staat,
evenals Belzoni in zijn tijd, voor de opening van zeven donkere gangen, onzeker
welken hij zal inslaan, zal zeker genoeg om zich heen zien, om zijne nieuwsgie-
righeid en aandacht voor ccn tamelijk geruimen tijd bezig te houden. Van het
onregelmatige plein, waarop hij staat, loopen in alle richtingen straten en stegen,
die zich verliezen in den rookerigen damp, welke het perspectief donker en
schemerachtig maakt; en op eiken hoek — als waren zij daar gekomen om cenige
mondvollen op te happen van zooveel versche lucht als tot zoover is doorgedron-
gen, maar te zeer is afgemat om ook de nauwe gangen in het rond binnen te
kruipen — staan groepen van menschen, wier voorkomen en woningen het
gemoed van iedereen, behalve een echten Londenaar, met verbazing moeten
vervullen.
Aan den eencn kant is een troepje verzameld om een paar dames, die, nadat
-ocr page 23-
Sevea Dials. — De zeven Zonnewijzers.                           IK
zij in den loop van den ochtend zeer vriendschappelijk te zamen eenige borrels
hebben gedronken, eindelijk over een punt van huiselijke schikking verschil
hebben gekregen en op het punt zijn om den twist op cene handtastelijkc ma-
nier te beslechten, in het bijzijn der andere dames uit de buurt, die de grootste
belangstelling betoonen en allen voor cene van beide zijden parlij hebben gekozen.
"Waarom bruit geniet toe, Sara?" vraagt cene halfgeklccdc matrone, bij
wijze van aanmoediging. "Als in ij n man haar gisteren op een slok had gctrak-
tcerd zonder dat ik betwist, zou ik haar de oogen uitkrabbcn — dat beest!"
"Wat is er gebeurd, vrouw Smith ?" vraagt een ander oud wijf, dat juist komt
aanloopcn.
"Water gebeurd is?" antwoordt de eerste spreekster, om de vijanden van
hare gunstelinge te tergen. "Wel, daar hebt gij de arme goede vrouw Sulliwin,
die vijf kinderen van baar zelve beeft; en nu kan zij geen achtermiddag uit
schoonmaken gaan, of er moeten sletten in huis komen, die haar man helpen om
den boel door te brengen, en dat, nu ze al twaalf jaar getrouwd is met aanstaande
Pascbcn ; want ik heb zelfde trouweeel gezien, toen ik laatst op een woensdag bij
haar thcedronk. Ik mocht zoo zeggen : "Vrouw Sulliwin !" zcide ik..."
"Wat meent gij met dat sletten?" roept cene bondgenoote van de andere
partij, die groeten lust schijnt te hebben om op eigene band cene schermutseling
te houden.
"Hoezee ! Pak baar maar beet!" schreeuwt een bici jongen daartusschen.
"Wat meent gij niet dot sletten?" vraagt de kampveebtster nogmaals.
"Dat raakt u niet," antwoordt de eerste spreekster met bijzondcren nadruk.
"Ga gij maar naar buis, en als gij goed nuchter zijt, stop dan uwc kousen."
Dczeccnigszinspcrsoncele toespeling, niet slechts opliet zwak der strijdlustige
dame, maar ook op den toestand van bare garderobe, doet haar in gramschap
opstuiven, en zij geeft don ook met den uitersten spoed gehoor aan het dringend
verzoek der omstanders om maar "toe tcbruien." De schermutseling wordt alge-
meen, en duurt voort tot de politiedienaren er een eind aan maken.
Behalve dat er talrijke groepen hij de deuren der jcncvcrwinkcls en midden
op de straat staan te praten ofte kijven, is ook elke paal in beslag genomen door
iemand, die, met droomerige volharding, uren lang daartegen staat te leunen.
Het is zonderling genoeg, dat zekere klasse van menseben in Londen geen
ander genot schijnt te kennen dan tegen palen te leunen. Wij zagen nooit een
echten mctselaarsknccht zich met eenige andere uitspanning verlustigen, hel
vechten uitgezonderd. Ga maar eens op een avond in de week door Si. G il es,
en daar staan zij in hunne linnen buizen, met steengruis en kalk bestoven, tegen
palen te leunen. Ga op een zondagochtend door Sc ven Dials, en daar staan
zij weder, in blauwe rokken, gele vesten en gepoetste laarzen, tegen palen te
leunen. Zou men denken, dat iemand zijne beste klccrcn zou aantrekken om
den geheelen dag tegen een paal te staan leunen !
Het figenaardige voorkomen dezer straten en de sterke gelijkenis, welke zij
allen op elkander hebben, strekt geenszins om de verbijstering van den vrecm-
deling in de Dials te doen afnemen. Hij doorkruist de cene straat na de andere
vol morsige, bouwvallige huizen, en ontmoet telkens onverwacht een pleintje
met huizen omzet, even misselijk en wanstaltig als de halfnaakte kinderen, die
in de goten wriemelen. Hier en daar ziet hij een kruidenierswinkel, met eenc ge-
barsten schel aan de deur, om de komst van een klant aan te kondigen, of de
nadering te verraden van een jongen heer, bij wien het orgaan der steclzucht
zich vroegtijdig ontwikkelde; op andere plaatsen staat, als ware het tol steun
-ocr page 24-
ir>
Schetsen en Portretten.
voor de andere huizen, een hoog en fraai gebouw — een jencverpaleis; voor de
vensters met gebrokene en dichtgeplakte ruiten staan potten met bloemen, even
zwart en berookt als de Dials zelf; en de winkels van vodden-, becndcren- en
oud-ijzerkoopers wedijveren in zindelijkheid met die derhondcn-, kippen-endui-
venmclkers. Uitdragerswinkcls, die men voor hospitalen zou kunnen houden,
door een teerhartig inensch tot schuilplaatsen van verarmd ongedierte gesticht,
uithangborden en aankondiging van dagscholen, pennytheaters, rcqucstenschrij-
vers en mangelvrouwen voltooien het tafercel van stil-leven, waarin vuile kin-
deren, haveloozc vrouwen, meer dan havclooze mannen, rondvliegende ballen
en bromtollcn, rotte appelen, zeer twijfelachtige oesters, magere katten, dr\\ii-
lende honden en anatomische kippen het aangename bijwerk uitmaken.
Zoo de huizen en derzelvcr bewoners op het eerste gezicht weinig bekoorlijks
hebben, eene nadere kennismaking is niet geschikt om dien eersten indruk te
verminderen. Elke kamer heeft haar afzonderlijken huurder, en elk huurder is
doorgaans het hoofd van een talrijk gezin.
De man, die den winkel en het kamertje daarachter heeft gehuurd, houdt
zich bezig met een of anderen handel, die een kapitaal van een paar shillings
vercischt, en woont daar met zijne familie. Een lersch daglooner met zijne
familie woont in den achtcrkeldcr, en een tapijtenkloppcr met de zijne in den
voorkclder. Op de eerste verdieping woont voor nog een man met vrouw en kin-
deren, en achter eene jonge juffer, die een gedeelte van haar kost wint met bor-
duurwerk, en cenigermate haar fatsoen wil ophouden. De tweede en volgende
verdiepingen zijn herhalingen van de eerste, behalve dat in het achterste zolder-
kamertje een kaal heer van fatsoen woont, die zich eiken morgen een kannetje
koffie Iaat brengen uit het zoogenaamde koffiehuis, een paar deuren verder. Deze
heer is een cenigszins geheimzinnig wezen; maar daar hij een zeer afgezonderd
leven leidt, en men hem, behalve zijne koffie en broodjes, nooit iets heeft zien
koopen dan eene pen en een beetje inkt, houden zijne buren hem natuurlijk
voor een schrijver, en het gerucht loopt, dat hij verzen maakt voor Warren, den
schoensmcerfabrikant.
Iemand, die op een warmen zomeravond door de Dials komt, en aldevrou-
wen uit het huis op de stoep ziet staan keuvelen, zou licht kunnen denken, dat
de grootste harmonie onder deze dames heerschte, en dat men zich geen goed-
hartiger menschen zou kunnen verbeelden, dan de geboren Diallcrs. Helaas ! de
winkelier mishandelt zijne kinderen ; de tapijtenkloppcr oefent zijne kunst op
zijne vrouw; de bovenste en benedenste voorkamers leven in doodelijke vijand-
schap, omdat de bovenste niet nalaten wil te dansen, als de benedenste met zijne
kinderen naar bed is; de bovenste achterkamer bemoeit zich altijd met kinderen,
die hem niet aangaan ; de Ier komt alle avonden dronken thuis, en zoekt dan
ruzie met iedereen; en de bordurende jonge juffer heft bij elke gelegenheid een
vrcesclijk gegil aan. Er wordt oorlog gevoerd tusschen de eene verdieping en de
andere; zelfs de kelder wil voor niemand onderdoen. Jufvrouw A. geeft het
meisje van jufvrouw B. een klap, omdat het gezichten trekt; en terstond daarop
giet jufvrouw B. het jongetje van jufvrouw A. een pot koud water op het lijf,
omdat het haar uitscheldt. De mannen komen er tusschen — de twist wordt alge-
meen — een gevecht en de komst van een paar politiedienarcn zijn de onver-
mijdelijke gevolgen.
-ocr page 25-
De rivier.
17
DE RIVIER.
"Houdt gij van varen?" is ecnc vraag, welke men, bij warm zotnerwcder,
dikwijls hoort uit den mond van amphibieachlige jongelieden. — "Ja,"zegt men
dan doorgaans ; "gij niet?" — "Ik ben bijna den gehcelen dag op het water,"
is het antwoord, met een of ander aanhangsel, waarmede de spreker zijne innige
liefde voor dat clement te kennen geeft. Maar nu, met allen eerbied voor de
mecning van het publiek in het algemeen, en van de zcilclubs in het bijzonder,
moeten wij zeggen, dat eenige der pijnlijkste herinneringen van iedereen, die
nu en dan op de oppervlakte vanden Teems plcizier is gaan zoeken, gewis met
zijne watertochtjes in verband staan. Wie heeft ooit een watertochtje bijgewoond,
dat geheel goed afliep, of er zelfs van gehoord? Wij hebben zooveel watcrtocht-
jes bijgewoond, dat wij ze niet meer kunnen tellen ; maar wij verklaren plechtig,
dat wij ons geen pleiziertje van dien aard herinneren, hetwelk niet door meer
rampen en ellende werd gekenmerkt, dan men denken zou dat in een tijdsbe-
\' stek van acht of negen uren konden worden opcengchoopt. Altijd gebeurt er een
ongeluk. De kurk van de flesch met slasaus gaat er af: of dat lid van het gezel-
schap, dat men het liefst beeft, komt niet; of iemand, wicn men gaarne zou
willen missen, komt wel; of er vallen een paar kinderen in het water; of de
heer, die het sturen op zich heeft genomen, brengt het gezelschap telkens in
levensgevaar ; of de vrijwillige roeiers zijn het afgewend, maken allerlei onrust-
j barende manoeuvres, kunnen, als zij hunne riemen eens in het water hebben,
ze er niet weder uitkrijgen, of doen geweldige slagen zonder het water te raken,
: en slaan daarbij zelf achterover met hunne bcencn in de lucht, waarbij hunne
j achterhoofden zeer onzacht in aanraking komen met den rand van den voor-
j steven.
Wij geven toe, dat de oevers van den T e e m s bij B i e h m o n d en T w i e k e n-
j hamen andere afgelegene havens, dikwijls gezocht, maar zelden bereikt, zeer
, schoon zijn ; maar van de "R e d - u s" terug naar Blackfriarsbrug heeft men een
geheel ander tooneel. Het Penilcnliary is zeker een statig gebouw, en de dartele
jeugd, die zich op dat punt der rivier op een zomeravond gaat baden, is in per-
| spcclicf niet hinderlijk; maar als men, naar huis varende, bij den oever moet
houden, en de jonge juffers cene kleur krijgen en naar den anderen kant zien,
terwijl de getrouwde dito\'s kuchen en strak naar het water kijken, gevoelt men
zich tamelijk verlegen, vooral wanneer men cenigszins sentimentcel heeft willen
wezen.
Hoewel ondervinding en lijden ons tot de slotsom hebben gebracht, waarvan
wij zoo even spraken, zijn wij niet ongevoelig voor het vermaak, dat een aan-
schouwcr uit de liefhebberij van roeien kan scheppen. Waar kan men hartelijker
lachen dan op Scarle\'s werf op een fraaien zondagochtend? Het getij is goed om naar
Richmond te varen, en een twaalftal booten liggen te wachten naar de gezel-
schappen, die dezelve besteld hebben. Twee of drie kerels, met wijde ruige broe-
ken en gestreepte borstrokken, zijn bezig met deze vaartuigen op hun gemak in
s
SCHETSEN EIM PORTRETTEN.
-ocr page 26-
Schetsen en Portretten.
18
orde 1c brengen. Nu komt er een met ecu paar riemen en een kussen de werf af,
praat dan een poosje met zijn makker, gaat weder heen, komt terug met een
eind touw en een haak, houdt wederom een praatje, en staat dan, met zijne hun-
den in zijne wijde zakken, zich te verwonderen, waar die hceren blijven, die de
zes hebben besteld. Deze man, die hier een soort van gezaghebber schijnt te
wezen, is inderdaad een origineel. Men moet hem zien, als hij, om van zijn
arbeid uitte rusten, achteloos op den kant van cenc boot gaat zitten, en zijne
brecde ruige borst waait met ecne bonte muts, die niet half zooveel haar heeft.
Hij is trolscb op zijne zware, maar cenigszins rosse bakkebaarden, smijt op ecne
luimige manier de jongens, die hem in den weg komen, op zijde, en weet van
de hecren, die hij bedient, doorgaans met een streek een glas jenever te krijgen,
van welk vocht wij geloovcn dat hij meer drinkt, dan zes gewone menschen
zouden kunnen verdragen, zonder dat het aan hem te bespeuren is.
Maar lictgezelschapkomt, en nu springt hij vlug overeind. De hceren naderen
incompleet watercostuum, met ronde blauwe buizen, gestreepte hemden, en
petten van allerlei soort en grootte. Dit is het aardigste tijdperk, om zulk een
zondags-rocipai lijljc waar te nemen. Blijkbaar hebben allen onderweg niet wei-
nig opgesneden van hunne bedrevenheid in het varen ; maar het gezicht van het
water doet hun moed eensklaps bekoelen, en met een comisehen schijn van zelf-
vcrloochening doet ieder, ten behoeve van ecu ander, afstand van zijn riem.
Eindelijk na veel haspelen en verschikken, veroorzaakt door de omstandigheid,
dat de een niet links, de ander niet reehls en een derde in het geheel niet roeien
kan, zijnde liefhebbers gezeten. "Zet af!" roept de stuurman, die zoo op zijn
gemak schijnt te wezen alsof hij de Spaansehe zee moest bevaren. Dit bevel wordt
gehoorzaamd; en oogcnblikkelijk draait de boot zich geheel om, onder een plas-
sen en worstelen, waarvan men nooit een voorbeeld zag, behalve bij het zinken
van de Hoyal Gcorge. "Achterwaarts, mijnheer!" roept onze vriend met de
wijde broek van den kant. "Achterwaarts roeien! gij van voren." Elk roeier
denkt, dat dezejaad hem geldt, en het gevolg is, dal zij allen achterwaarts roeien,
en de boot, met hel roer vooruit, weder naar de plek komt waar zij gelegen
heeft. — "Achterwaarts van voren, en de linkerachterman keeren ! kunt gij dat
dan niet?" schreeuwt de man over den kant in vollen ijver. — "Roei dan toch,
Tom !" roept een van het gezelschap. — "Tom zit niet links," merkt een ander
aan. — "Wel zeker doet hij," roepl een derde, en de arme Tom spant al zijne
krachten in, totdat de boot weder is omgewend. — "Goed zoo ! Nu allemaal maar
voorwaarts roeien!" roept de man van den kant, zacht er bijvoegende : "Ik mag
verd__ wezen, als ik ooit zulke lobbers heb gezien !" En voort vaart de bootmet
horten en stoolen, terwijl elk der zes riemen op een verschillenden tijd in het
water slaat.
Een wedrocicn mol booten op den Teems is een zeer levendig en belang-
wekkend looneel. De rivier is bedekt met vaartuigen van allerlei soort en grootte;
plaatsen in de kolenschepen langs de verschillende werven worden aan honder-
den van aanschouwers verhuurd ; iedereen wacht met brandend verlangen op
het tecken om af te varen ; kotters met zes en acht riemen drijven zaehljes op en
neer, wachtende om hunne gunstelingen bij den wedstrijd te vergezellen ; troe-
pen muzikanten dragen bij tot de levendigheid, zoo niet tot de harmonie van het
tooncel; groepen hootrociers staan bij de trappen verzameld, en twisten over de
verdiensten der verschillende mededingers; en de prijs-wherry, die meteen
paar riemen langzaam heen en weder wordt geroeid, is een voorwerp van alge-
mecne belangstelling.
-ocr page 27-
Be rivier.
iO
De klok slaat twee uur, en ieder kijkt met verlangen naar de brug, door
welke de mededingers naar den prijs te voorschijn moeten komen. Half drie, en
de algemcenc aandacht, die zoo lang gespannen is gebleven, begint te verflau-
wcn: maar eensklaps hoort men een kanonschot en een gejuich in de verte langs
den oever der rivier; hel gerucht komt nader en nader; de booten, die bij de
bruggen hebben liggen wachten, maken ruimte, door snel de rivier op te
roeien; cenc wclbcmandc galei schiet onder den boog door, en de roeiers heffen
een luid hoezee aan, om de booten, die achter hen aankomen, maar nog niet
zichtbaar zijn, aan te moedigen.
"Daar zijn zij!" is de algemcene kreet, en de eerste boot komt te voorschijn.
De roeiers, ter halver lijve ontkleed, spannen elke spier in, om het voordeel, dat
zij gewonnen hebben, te behouden ; want dicht achter hen volgen nog vier boo-
ten ; de afstand tusschen hen bedraagt gcene twee bootslcnglen ; het geschreeuw
is onbeschrijfelijk, en de belangstelling op het uiterste gespannen. "Toe maar,
blauwe I" — "Frisch op, roode !" — "Sullivin boven !" — "Bravo, Gcorge !" —
"Hou slag, Tom !" — "Twee kannen tegen eenc pint op de gele !" enz. Elke
kleine herberg lost haar kanon en hijscht hare vlag; en de roeiers, die den ren
winnen, komen terug, ondereen geplas en geschreeuw, een geweiden cene
verwarring, waai van geenc beschrijving cenig denkbeeld kan geven.
Eenc der vcrmakelijkste plaatsen, die wij kennen, is de stoomwerf van de
Londensche brug, of Sl.-Catharina\'s-Dock-Compagnie, op een zaterdagmorgen
in den zomer, wanneer de stoomhoolcn naar 31 argatc en Gravesend door-
gaans propvol zijn; en daar wij juist een blik op de rivier boven de brug heb-
ben geworpen, hopen wij, dat onze lezers er niet legen zullen hebben om ons
aan boord cener pakkel naar Gravescndlc vergezellen.
Ieder oogenblik houden er koetsen voor den ingang van de werf stil, en de
stomme verbijstering, waarmede de passagiers zich zclven en hun goed in de
macht der kruiers stellen, die zonder vragen alle bagage opnemen en er mede
hecnloopcn, de Hemel weet waarheen, is buitengemeen comisch. De boot
naar Magatc ligt aan de werf; die naar Gravesend, welke liet eerst afvaart,
ligt naast de andere; en dat men, door middel van cene plank met eene leuning,
over de eenc boot naar de andere moet komen, vermindert geenszins de natuur-
lijke verwarring.
"Gravesend?" vraagt de dikke vader van een talrijk gezin, dat onder ge-
leidc van de moeder en de meid medekomt, met geen gering gevaar dat er in de
verwarring een paar zullen achterblijven. "Gravesend?" — "Ga dan maar
door, mijnheer! Andere boot," antwoordt iemand.
Daar nu de dikke vader ecnigszins traag van begrip en de moeder door moe-
derlijke bezorgdheid ecnigszins verbijsterd is, zet het gclicclc gezelschap zich in
de boot naar Margate neder, waar zij gelukkig zeer goede plaatsen vinden.
Daarop gaat de dikke vader eens naar zijne bagage zien, die hij zich flauw her-
inncrldat iemand hicr- of daarheen heeft gebracht. Bij den schoorsteen is echter
gecne bagage te vinden, die zelfs van verre naar de zijne gelijkt; en daarop be-
gint de dikke vader zeer hard om een oppasser te roepen, dien hij het geval
mededeelt, in het bijzijn van een anderen vader van een ander gezin (een klein
mager manneke), die hem volkomen gelijk geeft, dat het hoog lijd is, dat die
stoomcompagnieλn eens te recht worden gesteld, en dat hij het in couranten moest
laten zetten, als zijne bagage niet terstond te recht komt, want dat het publiek
met het slachtoffer van monopolie moet wezen. De oppasser antwoordt daarop ,
dat bij die compagnie, zoolang zij de St.-Catharina\'s-Dock-Compagnie is geweest,
-ocr page 28-
20                                        Schetsen en Por treilen.
nooit iels is weggeraakt; dat, als het de Londensche-Brug VVcrf-Compagnie was
geweest, het hem niet zou verwonderen, omdat die compagnie (een concurrent
van de andere) niet veel te vertrouwen is; maar dat er zeker cene vergissing
moet plaats hebben, en dat hij er op zou durven zv eren, dat mijnheer zijn goed
1 zal vinden, voordat hij te Margate komt.
I Daarop antwoordt de dikke vader vrij vinnig, dat hij juist niet naar Margate
! gaat, en dat hij ook "passagier naar Gravcscnd" op zijn goed heeft gezet met
\' letters van twee duim groot. Nu heldert de oppasser de vergissing spoedig op, en
haasten de dikke vader, moeder, meid en kinderen zich naar de Giavcsendsche
boot, waar zij wel hunne bagage, maar niet hunne goede plaatsen vinden. Daar
\' begint de bengel te luiden, die het tecken geelt voor de Gravcscndschc boot, om
al\' te varen, en te gelijk wordt het gewoel van inenschen, die aC- en aanloopcn,
dubbel zoo groot. De hengel houdt op; de boot steekt af; zij, die van hunne
1 vrienden aan boord afscheid hebben genomen, varen legen wil en dank mede,
en zij, die van hunne vrienden op den wal afscheid hebben genomen, bespeuren,
dat zij cene zeer noodelooze plechtigheid hebben verricht, daar deze niet mcde-
i varen. De vaste passagiers, die abonncmentskaai Ijcs hebben, gaan naar bene-
den, om Ie ontbijten ; zij, die couranten hebben medegebracht, gaan zitten
lezen; en zij, die nog nooit dit locbljc hebben gedaan, vinden, dat de schepen en \\
\\ de rivier er op een afstand veel beter uitzien.
Als men voorbij Black we II komt en sneller begint te varen, worden ook de
passagiers levendiger. Oude vrouwen, die groolc bengsclrnandcn hebben medc-
I gebracht, gaan ernstig aan liet werk om dikke boterhammen klein te maken, en
laten een wijnglas rondgaan, dat zij telkens uit cene platte flesch vullen. Het
; eerst geven zij het aan een heer met een eenigszins militair voorkomen, die op
de harp speelt, gedeeltelijk als een blijk van tevredenheid over zijne kunst, en
gedeeltelijk om hein te bewegen oin Du <n bied u m-d eary te spelen, waarbij
Alick dansen kan. Dit geschiedt dan ook, en Alick, een logge dikke jongen met
roodc sujetten sokken, doet eenige sprongeljes over het dek, tot onbeschrijfelijke
I vreugde van zijn familiekring. Jonge juffers, die het eerste deel van een nicu-
| wen roman in hare reliculc hebben medegenomen, worden zeer sentimenteel,
| en deelen den jongen beer Brown of O\'Ilrien hare gedachten mede over de
blauwhcid van de lucht en de helderheid van het walcr, waarop de lieer Brown
of 0\'Biien met cene zaehle slem aanmerkt, dat hij sedert cene poos ongevoelig
is geweest voorde schoonheid der natuur, — dat al zijne gedachten en wenschen
op ιιn voorwerp gevestigd waren. Dan slaat de jonge juffer liareoogcn op ; maar
dewijl de poging, om (c doen alsof zij niets begrijpt, haar mislukt, slaat zij die
weder neder, en slaat hei volgende blad met veel moeite om, ten einde gelegen-
heid te laten tot bet verlengen van een teederen handdruk.
Verrekijkers, boterhammen en glazen brandewijn met koud water beginnen
zeer in vraag te komen, en bloode menschen, die voor het luik naar de machine
hebben staan kijken, vinden tot hunne blijdschap een onderwerp, waarover zij
met elkander kunnen spreken — en dat wel een dat rijk genoeg is. — Sloom !
"Een verbazend ding, die stoom, mijnheer!" — "Ja (een diepe zucht), dat is
het wel, mijnheer!" — "Groote kracht, mijnheer!" —"Ontzettend—ontzet-
tend!" — "Er wordt al veel gedaan met stoom, mijnheer!" — "Ja! (nog een
zucht over de uitgebreidheid van het onderwerp, en een hoofdschudden, ten
teeken dat men er zeer diep over nadenkt), dat moogt gij wel zeggen, mijn-
heer!" — "Nog in zijne kindsheid, zeggen zij, mijnheer !"
Dergelijke gewichtige aanmerkingen zijn doorgaans het begin van een gesprek,
-ocr page 29-
21
De rivier.
hetwelk tot aan het einde van het tochtje wordt voortgezet, en leggen misschien
den grond tot cene kennismaking tusschen een half dozijn heeren, die, daar
hunne huisgezinnen te Gr avesend wonen, op de boot geabonneerd zijn en
alle middagen geregeld ann boord eten.
OPENBARE MAALTIJDEN.
Alle openbare maaltijden te Londen, van het jaarlijksche Lord-Mayors-
banket in G ui Idh a 11 af, tot het schoorstccnvegersfccst in W hlte-Cond ui t -
House toe, zijn vermakelijke tooncelcn; maar vooral is zulks de jaarlijksche
maaltijd van een of ander liefdadig genootschap. Op een gilde-maaltijd zijn de
gasten bijna allen aan elkander gelijk, oude gedienden, die er cene geregelde
taak van maken, waarom men niet behoeft te lachen; bij een staatkundigen
maaltijd is iedereen vervelend, en belust om aanspraken te doen — hetgeen ten
naastenbij hetzelfde is; maar bij een maaltijd van liefdadigheid ziet men mcn-
schen van allerlei slag en stempel. De wijn moge niet keurig zijn, en wij hebben
onbarmhartige monsters op het etenhooren schrollen; maar naar onze gedachten
is het onderhoudende van liet gezelschap voldoende, om zelfs tegen deze onaan-
genaamheden op te wegen.
Laat ons onderstellen, dat gij u hebt laten bewegen om een maaltijd van deze
soort bij te wonen, delndigentOrphans\' Fricnds\' BcncvolcntInsti-
tution (Weldadige instelling van Vrienden van behoeftige Weezen) - misschien
is de titel van het genootschap een paar regels langer, maar de rest komt er niet
op aan. Gij herinnert u, dat gij op aandringen van den een of anderen wclda*
digen vriend een tocgangkaarlje hebt genomen ; en gij neemt nu ook cene huur-
kocts, welker voerman (zonder twijfel om u eer aan te doen) zich doof houdt
voor uwc verzoeken om u aan den bock van Great-Quccn-Street af te
zetten, en u vlak voor de deur van Frecmasons\' brengt, voor welke een troep
volk verzameld is, om de vrienden van behoeftige weezen te zien binnengaan.
Terwijl gij de vracht betaalt, hoort gij om u heen redenccren over de mogclijk-
hcid, of gij ook de lord zoudt wezen, die den post van voorzitter zal waar-
nemen : en eindelijk hebt gij het genoegen van te hooren beslissen, dat gij maar
een zanger zijt.
Het eerste, dat u in het oog valt als gij binnentreedt, is de verbazende drukte
van het committc. Onder aan de trap ziet gij eene deur, zorgvuldig door twee
oppassers bewaakt, en door welke cenigc dikke heeren, met hoogroodc gczich-
tcn, gedurig in- en uilloopen, met een spoed, volstrekt niet strookendc met de
dcfligheid van lieden van hunne jaren en zwaarlijvigheid. Eenigszins ontsteld
blijft gij staan, meenende dat er zeker cenige menschen met een toeval de eetzaal
-ocr page 30-
22                                        Schetsen en Portretten.
zijn uitgedragen. Gij wordt echter spoedig uit den droom geholpen door een der
oppassers, die u toeroept: "Naar boven, mijnheer ! Dit is de commillλ-kamer."
Gij gaat dan naar hoven, terwijl gij u verwondert, wathet committι toch tcdoen
kan hebben, en of het alleen bestemd zou zijn om elkander en de oppassers om-
vcr te loopen.
Nadat gij uw hoed en mantel hebt afgelegd, en daarvoor een bijzonder klein
stukje kaai Ipapier hebt gekregen, (dal gij natuurlijk verliezen moet), treedt gij
de zaal binnen, in welke drie lange tafels staan voor de minder aanzienlijke gas-
ten, en aan het einde eene kleinere op cene verhevenheid voor de zeer bijzondere
vrienden der behoeftige weezen. Zoodra gij gelukkig genoeg zijt om een bord te
vinden zonder iemands kaarljc er op, zijt gij verstandig genoeg om terstond te
gaan zitten, en dan hebt gij een poosje tijd om rond te kijken. Oppassers, met
flesschenmanden in de hand, zetten op zeer eerbiedige afstanden karaffen met
wijn neder ; nog verder verspreid staan ongelukkige zoutvatcn en olie- en azijn-
slclletjcs, die in hun eersten lijd wel aan de voorouders der behoeftige weezen
kunnen behoord hebhen ; en de messen en vorken zien er uit, alsof zij bij eiken
openbaren maaltijd in Londen sedert de kroning van Gcorgc I hadden dienst
gedaan. De muzikanten stemmen hunne instrumenten met een gruwelijk ge-
knars en gepiep, en cenige liccren sluipen langs de tafels, met hoogcbclangstel-
ling op alle horden turende, en met innig verdriet naar hun kaarljc zoekende,
dat zij maar niet kunnen vinden.
Gij keert u om, om eens naar de tafel achter u te kijken, en daar gij niet gewoon
zijt openbare maaltijden bij te wonen, verwondert gij u over bet voorkomen van
een gezelschap, dat u nu in het oog valt. Een der voornaamste leden schijnt een
kort heertje te wezen, met een lang, tamelijk vurig gezicht, en wiens grijze haren
boven zijn voorhoofd steil overcindstaan ; in plaats van eene das, heeft hij eenc
inecngcfrommcldc strook zwarte zijde orn zijn hals, en de anderen spreken hem
aan met de gemeenzame benaming Fitz. Naast dezen staat een dik man, met
eene witte das en een geel vest; zijn zwart glimmend haar is zeer kort gesneden,
en op zijn groot rond gezicht bewaart hij, blijkbaar met cenige inspanning, een
half sentimenteclcn glimlach. Naast dozen staat wederom een man met een groot
hoofd en ruige bakkebaarden, en tegenover hem staan nog een paar anderen,
wier voorkomen, evenals dat der ccrslgcnocmdcn, iets bijzonders heeft, hoewel
het mocielijk te zeggen is, wat. Gij kunt u echter de gedachte niet uit het hoofd
zetten, dat zij inet een ander oogmerk zijn gekomen, dan om te eten en te drin-
ken. Doch gij hebt niet lang tijd om er over te denken ; want de oppassers, die
nu de schotels hebben opgezet, brengen hen naar het lager einde van de zaal.
Een van hen kijkt naar de galerij, en roept zoo hard hij kan : "muziek!" liet
orchest barst los, de gasten staan op, en veertien s t e w a r d s, elk met een langen
staf in de hand, evenals toovenaars in cene pantomime, komen binnenmarchec-
ren ; op hen volgen de voorzitter en de aanzienlijke gasten, die allen, gestadig
glimlachende en buigende, naar het einde van de zaal gaan. Het gejuich houdt
op, het tafelgebed wordt gedaan, het gerammel van schotels en borden begint,
en ieder schijnt bijzonder weltevreden te zijn, hetzij met de komst der voorname
gasten, of met het vol ongeduld verwachte begin van den maaltijd.
Wat den maaltijd zelven betreft, die loopt overal bijna eveneens af. Soep-
terrines worden met verbazende snelheid geledigd. Oppassers nemen borden met
tarbot weg, om kreeftensaus te halen, en brengen borden met saus zonder tarbot
terug. Mcnschcn, die de kunst van voorsnijden verstaan, zijn grootc gekken
het te bekennen; en anderen, die het niet kennen, verlangen het niet leοeeren.
-ocr page 31-
Openbare maaltijden.                                          25
De messen en vorken vormen een aangenaam aceoinpagnetnent bij de muziek,
en de muziek zou ecu aangenaam accompagnement van den maaltijd wezen, als
men er iels van hooren kon behalve de cimbalen. Het eten verdwijnt als door
toovcrij. Hartige elcrs vegen hunne voorhoofden af en schijnen cenigszins ver-
moeid van hun werk. Mcnschcn, die tot nog toe stuursch zijn geweest, worden
nu bijzonder vriendelijk, en genegen om met iedereen wijn te drinken. Oude
hecren vestigen uwe aandacht op de dames-galerij, en doen veel moeite om u
aan het verstand te brengen, dat het genootschap bijzonder door de dames wordt
begunstigd. Iedereen wordt spraakzaam, en een algemeen gebrom vervult
de zaal.
"Stilte, heeren, als het u belieft, voor Non nobis 1)!" roept de ceremonie-
meester mol de stem van een stentor. De zangers— gelijk gij nu ontdekt, het
j gezelschapje, dat in het begin uw e aandacht trok — staan op, probceren hunne
! stemmen, en beginnen hungegalm. Spoedig ishet uit; het gezelschap gaat weder
zitten, en het oningewijde gedeelte applaudisseert het Non nobis met cvcn-
vecl ijver, alsof het een drinkliedje was, tot grootc ergernis der oude gasten, die,
om deze oneerbiedige toejuiching te dempen, terstond "St, st!" beginnen te
• roepen; waarop de anderen, dit gesis voor uitfluitcn houdende, nog harder in
j de handen klappen, en, om hunne goedkeuring geheel buiten twijfel te stellen,
eenstemmig b i s roepen.
Zoodra het gerucht bedaart, staat de ceremoniemeester op. "Hoeren ! schenkt
in, als het u belieft!" De glazen worden gevuld, en de ceremoniemeester hervat,
terwijl hij zijne stem hoe langer hoc hooger doet rijzen : "Hebben alle hecren
I ingeschonken ? Stilte, als ik u verzoeken mag, voor den president 1" Dp presi-
! dent staat op, en na gezegd te hebben, dat het volstrekt onnoodig is iets lot in-
j leiding te zeggen van den toast, dien hij wil voorstellen, stort hij zich in een
; doolhof van volzinnen, zonder begin of einde, waarin hij allerjammcrlijksl rond-
I dwaalt, tot hij eindelijk aan de woorden komt: "de constitulioneele souverein
dezer rijken !" waarop de oudere gasten "bravo!" roepen en geweldig met de
hechten hunner messen beginnen Ie dommelen. Onder alle omstandigheden zou
hij er cene eer in stellen, zou hij zich verheugen (toejuiching), dien toast in te
stellen. Wat moeten dan nu zijne aandoeningen wezen, nu hij het genoegen
heeft om aan te kondigen, dat hij last van Hare Majesteit heeft ontvangen om
zich bij den thesaurier van Hare Majesteit te vervoegen, ten einde Harcr Majcs-
teits jaarlijksche gift van vijf en twintig pond, ter ondersteuning van deze licf-
dadigc inrichting, te ontvangen. Dit bericht (hetwelk sedert de oprichting van
het genootschap, twee en veertig jaren geleden, geregeld door eiken president
gegeven is) doet een luidruchtig gejuich opgaan, en de toast wordt met hoezee
en handgeklap gedronken. Daarop heffen de zangers hctGodsave theQueen
aan, en de meeste gasten vallen in het koor in, waardoor zij het volkslied een
effect geven, hetwelk de couranten, met volle recht, electriseercnd noemen.
De andere "loyale en patriottische" toasten worden met de noodige geestdrift
gedronken ; de heer met de dunne das zingt een comisch en de andere heer een
sentimenteel liedje, en dan komt men aan den gewiehtigsten toast: "debloei
van het genootschap !" Hier moeten wij, evenals de couranten, zeggen, dat wij,
tot ons leedwezen, gcene ruimte hebben om zelfs den inhoud der aanspraak van
1) De dankzegging na den maaltijd, die bij zulke gelegenheden veelal gezon
gen wordt.
                                                                                                Vert.
-ocr page 32-
24                                       Schetsen en Portretten.
den edelen lord op te geven. Genoeg, dat de redevoering, hoewel wat al te lang,
met toejuiching wordt ontvangen. Zoodra de toast gedronken is, verlaten de
stewards (met nog deftiger gezichten dan anders) de zaal, en keeren spoedig
terug, aan hel hoofd eencr processie van behoeftige weezen, jongens en meisjes,
die de zaal rondwandelen, terwijl zij huigen, nijgen, elkander op de hielen trap-
pen en zeer begcerig naar de tafel kijken, tot groot genoegen van het gezelschap
in het algemeen en van de dames op de galerij in het bijzonder. De kinderen
worden weggebracht, en de stewards komen terug, ieder met een bord in de
hand. Het orchest speelt een vroolijk deuntje, de meeste gasten steken met een
zeer ernstig gezicht de hand in den zak, en aan alle kanten hoort men het gerin-
kcl van geld op aarden borden.
Na eene korte poos, die nog met zingen en toastendrinken wordt doorgebracht,
zet de secretaris zijn bril qp en leest het rapport en de lijst van giften, naar
welke laatste met groot e aandacht geluisterd wordt. "DchccrSmilh, eenguinje —
de heer Tompkins, een guinje — de heer Wilson, eenguinje — de beer Hickson,
een guinje — de heer Nixon, een guinje — de heer Charles Nixon, een guinje
(luister, luister!) — de heer James Nixon, een guinje — de heer Thomas Nixon,
een pond, een shilling (daverende toejuiching) —Lord Kilz Bucklc (de pre-
sident), boven en behalve eene jaarlijksehe gift van vijftien pond, dertig guinjes
(een langduriggeklop; sommigen slaan in hun ijver hunne glazen aan stukken) —
Lady Fitz Buckle, boven en behalve eene jaarlijksehe gift van tien pond, twintig
pond (handgeklap en bravogcrocp)." Wanneer de lijst eindelijk is uilgelezen,
staat de president op, en stelt de gezondheid van den secretaris in, daar hem geen
ijveriger en achtingswaardiger man bekend is. Zijn dank betuigende, merkt de
secretaris aan, dat hem geen achtingswaardiger man bekend is dan de president -
uitgezonderd de oudste bestuurder, wiens gezondheid hij daarom instelt. Op zijne
beurt zijn dank betuigende, merkt de oudste bestuurder aan, dat hem geen
achtingswaardiger man bekend is dan de secretaris — behalve mijnheer Walker,
wiens gezondheid hij daarom instelt. Wederom zijn dank betuigende, zoekt
mijnheer Walker een ander achtingswaardig man uit, die alleen voor een oud-
sten bestuurderonderdoet; en zoo gaat men eene poos voort met prijzen en dan k-
betuigen. De cciiigc toast van belang, die nu nog gedronken wordt, is "de aan-
wezigc dames donatriecs !" waarop alle hecren zich met een vrccsclijk gejuich
naar de damesgalcrij keeren, en kleine galante heertjes, die meer dan gewoonlijk
gedronken hebben, handkussen naar dien kant werpen, met akelige verdraaiin-
gen van hunne oogen, die voorlonkjes moeten gelden.
Wij zijn zoo lang aan den maaltijd gebleven, dal wij bijna geen tijd hebben om
er iets bij te voegen. Alleen moeten wij onze lezers verzoeken, zich niet te ver-
beelden, omdat wij den maaltijd van een liefdadig genootschap tot een onderwerp
van scherts hebben gemaakt, dat wij daarom de verdiensten zouden willen ver-
kleinen der weldadige inrichtingen, waarvan Londen zulk een groot aantal
bezit, of gcene achting zouden koesteren voor de loffelijke beweegredenen van
derzclver leden.
-ocr page 33-
De Hackney-koets.                                            25
DE HACICNEY-KOETS.
Wij beweren, dat eigenlijk zoogcnocmde hackney-koctsen een uitsluitend
eigendom der hoofdstad zijn. Men kan ons zeggen, dat ook Ed i n bu r g hackney-
koctscn-vcrcn hecfl; als men niet zoo ver wil loopen, om ons tegen te spreken,
kan men ons herinneren, dat Manchester, L i ver poo 1 en andere groolc
steden (gelijk men in het Parlement zegt) hare hackney-koctscn hebben. Wij
willen gaarne toestemmen, dat die plaatsen in het bezit zijn van zekere vocrtui-
gen, die er bijna even morsig uitzien, en bijna even langzaam rijden, als de
Londenschc hackney-koctscn; maar dat zij de minste aanspraak hebben om,
wat hare veren, voerlieden of paarden betreft, met deze te wedijveren, ontkennen
wij ten stelligste.
Neem eens eenc echte, logge, wrakke, Londensche hackney-koets van den
ouden stempel, en laat dan iemand, als hij kan, onbeschaamd genoeg wezen
om te zeggen, dat hij ooit op de wereld iels gezien heeft, dat daarnaar geleek, of
het moest cene andere hackney-koets van denzclfden ouderdom wezen ! Wij
hebben onlangs, en dat wel met diep leedwezen, op sommige veren cenige glan-
zig geel geschilderde koetsen gezien, met vier wielen van dezelfde kleur als de
bak, terwijl het bij allen, die de zaak bestudeerd hebben, wel bekend is, dat ieder
wiel van cene verschillende kleur en grootte moet wezen. Dit zijn nieuwigheden,
en, gelijk andere misdooplc verbeteringen, ontzettende teekens van den ongc-
lukkigen geest des publieks, en van den gcringen eerbied, dien men voor oude
instellingen koestert. Waarom zouden hackney koetsen zindelijk moeten zijn ?
Onze voorvaderen vonden ze vuil, en lieten ze vuil. Waarom zouden wij, door
koortsachtig ongeduld voortgezwcept, met cene vaart van zes mijlen in een uur
willen rijden, terwijl zij tevreden waren als zij in dien tijd vier mijlen ver over
de slccncn hotsten? Dit zijn hoog ernstige bedenkingen. Hackney-koctscn zijn
een gcdeellc der wetgeving van het land; zij rijden volgens een wettig tarief en
zijn genommerd door de wijsheid van het Parlement.
Waarom zijn zij dan door cabs 1) en omnibussen verdrongen ? Of waarom
wordt het iemand veroorloofd voor acht stuivers per mijl hard te rijden, nadat het
Parlement plechtstatig heeft bepaald, dat hij een sh il 1 ing per mijl behoort tebc-
lalcn voor langzaam rijden? Wij wachten op antwoord — en daar wij er waar-
schijnlijk geen zullen krijgen, beginnen wij een nieuwen regel.
Onze kennis met hackney-koetsen is van ouden datum. Wij zijn een wandelend
tarief, en bij geschillen over dubbelzinnige punten hebben wij altijd gelijk. AI de
paard en knechts binnen den omtrek van drie mijlen van Co ven t -Garden zijn
ons van aanzien bekend, en wij zouden bijna gelooven, dat al de hackncy-kocts-
1) Cab (cene verkorting van cabriolet) is een licht rijtuig, geschikt voor cιn
persoon, waarin de voerman, hoewel op een afzonderlijk bankje, naast den pas-
sagier zit, en dat met kin paard is bespannen.
                                  Vkrt.
-ocr page 34-
86
Schetsen en Portretten.
paarden van dat district ons insgelijks van aanzien kenden, als de helft daarvan
niet blind was.
Vlak onder het venster, voor hetwelk wij zillcn Ie schrijven, is een hackney-
koclscn veer. Op het oogenblik slaat er slechts ιιnc koets; maar het is een model
van dat soort van rijtuigen, welke wij bedoelden — ccncgrootc, lompe, vierkante
kast van ecne vuil gele kleur (gelijk cene galachtige bruinet), met groole por-
ticren, maar zeer kleine glazen ; de panccicn zijn versierd met een uitgehlcckt
wapenschild, waarop iets staat, dat naareene verminkte vleermuis gelijkt; het
onderstel is rood, en de meeste wielen zijn groen. De hok is gedeeltelijk overdekt
met cene groote jas met cene menigte van kragen ; en het stroo, waarmede het
kussen van zeildoek is gevuld, steekt er op verscheidene plaatsen doorheen,
evenals bet stroo door de reten van den koffer komt kijken. De paarden, met
hangende koppen, en staarten en manen zoo schraal als van een versleten hobbel-
paard, staan geduldig op een weinigje vochtig stroo; nu en dan huiveren zij
eens of rammelen met het tuig, en somtijds licht een van beiden zijn kop op naar
het oor van zijn makker, als duisterde hij dezen in, dat hij den koetsier wel zou
willen vermoorden. De koetsier zit in de tapperij, waar hij voor zijne paarden
water baalt (daarom het waterhuis gehcelen), en de paaidcnknccht of waterman,
met zijne handen zoo diep mogelijk in zijne zakken gestoken, danst voor de pomp
een soort van scboffeldans, om zijne voeten warm te houden.
Eensklaps opent de meid van Nommcr φaan den overkant de deur; er komen
vier kleine kinderen naar buiten loopen, en schreeuwen zoo hard zij kunnen:
"Koets!" De waterman verlaat de pomp, grijpt de paarden hij de teugels, en
sleept hen, en natuurlijk de koets te gelijk, naar den kant van bet huis, terwijl
hij, zoolang dit werk duurt, met cene zware, brommende basstem om den voer-
man roept. Men hoorteen antwoord uil de tapperij; de voerman komt aanloo-
pen, en daarop volgt zulk een trekken, haspelen en scharrelen, om het portier
der koets vlak tegenover de deur van bet huis te krijgen, dat de kinderen hunne
pret uitgillen. Welk ecne opschudding! De oude grootmoeder, die daar eenc
maand heeft gelogeerd, vertrekt weder naar haar buitentje. De cene doos na de
andere wordt huilengebracht, en in korten tijd is de cene zijde der koets met
bagage volgepakt. De kinderen loopen iedereen in den weg, en bet kleinste, dat
bij het brengen van ecne paraplu zich zelf een beentje heeft gelicht, wordt schreeu-
wend en schoppend weggedragen. Het kleine goed verdwijnt, en er volgt eenc
pauze, onder «elke de oude jufvrouw zonder twijfel in de achterkamer afscheid
neemt en allen naar de rij af een kus geeft. Eindelijk komt zij te voorschijn, ge-
volgd door hare dochter, al de kinderen en de twee meiden, die haar, met behulp
van den voerman en waterman, behouden in de koets hijschen. Men geeft haar
nog een mantel aan, en een mandje, waarin wij bijna kunnen zweren dat cene
zwarte (lesch en een papier met boterhammen verborgen zijn. Klikklak! gaat
de trede —hom! het portier. — "Golden-Cross, C haring-Cross, Tom!"
roept de waterman. — "Dag, grootcma!" schreeuwen de kinderen — de koets
sukkelt voort met cene vaart van drie mijlen in het uur, en mama gaat met de
kinderen weder in huis, een ondeugende jongen uitgezonderd, die zoo hard hij
kan de straat oploopt en door de meid wordt nagcloopen, welke niet slecht in
haar schik is met deze gelegenheid om hare vlugheid ten toon te spreiden. Zij
brengt hem terug, sluit, nadat zij een paar vriendelijke blikken naar den ovcr-
kant heeft geworpen, die voor ons of voor den bierjongen zijn bestemd (dit weten
wij niet), de deur, en het is weder stil.
Dikwijls hebben wij ons vermaakt met het genot, waarmede cene meid, die
-ocr page 35-
Be Hackney-koets.                                            27
om ecnc koets wordt gezonden, er tot aan huis in gaat zitten, en de onbeschrij-
felijkc blijdschap, waarmede jongens, met dezelfde boodschap belast, op den bok
klimmen. Maar wij herinneren ons niet, ooit meer pleizicr gehad te hebben met
een gezelschap in eene hackney-koets, dan op een vroegen ochtend in Totten-
ham -Court -R o ad. Het was een bruidspaar, dat met hun gezelschap uit eene
der achterstraten nabij Fitzroy - Squ are te voorschijn kwam. Het waren de
bruid, met een dun wit kleedje en een groot rood gezicht, en hare speelnoot, een
kort incengedrongen figuurtje, natuurlijk eveneens gekleed, de bruidegom en
zijn uitgekozen vriend, met blauwe rokken, gele vesten, wille broeken en glacι
handschoenen. Aan den boek van de straat bleven zij staan en riepen met onbe-
schrijfelijke deftigheid om eene koets. Zoodra zij er in zaten, hing het spculnooljc
haar rooilen doek, zeker met opzet daartoe medegenomen, over het nommcr van
het portier, blijkbaar mei oogmerk om de onnoozcle voetgangers in den waan te
brengen, dat de hackney-koets een eigen rijtuig was; en zoo reden zij voort, ton
volle overtuigd, dat hunne list gelukt was, en zonder te denken dat er achterop
nog een reusachtig nommcr stond, zoo groot als eene schoollci. Een shilling
per mijl! Voor hen was de rit er wel vijf waard.
Welk een belangrijk bock zou eene hackney-koets kunnen schrijven over al
wat er met en in haar is voorgevallen ! Het leven cener oude hackney-koets zou
gewis even onderhoudend wezen als het leven van een oud tooncclspeler. Hoe-
veel zou zij kunnen vertellen van de verschillende menschen, die zij met het
vooruitzicht van winst of verlies, genoegen of smart, gereden heeft! En hoevcle
treurige verhalen van dezelfde menschen op verschillende tijden! Het land-
mcisje — het opgepronklc juffertje — de beschonkene schandvlek harcr sekse!
De onervaren leerknaap — de loszinnigc doorbrenger — de dief!
Men pratc van cabs. Ecnc cab is goed als men zulk een haast heeft, dat men
er zijn nek aan waagt om maar snel voort te komen. Maar behalve dat eene cab
die deftighcid in hare beweging mist, welke ecnc hackney-koets zoo bijzonder
onderscheidt, moet men nooit vergeten dat eene cab een ding van gisteren is, en
nooit iets beters is geweest. Ecnc hackney-cab was al zijn leven eene hackncy-
cab ; maar cene hackney koets is een ovcrblijlsel van verdwenen grootheid, een
slachtoffer der mode, een erfstuk van een oud Engclseh geslacht, dcszeKs wape-
ncn dragende en eens door knechts in livrci begeleid, nu van hare sieraden be-
roofd en aan haar lot overgelaten — gelijk een voorheen zwierig lakei, als hij
niet jong genoeg meer is voor zijn dienst — al lager en lager afdalende langs de
ladder van vierwielige vernedering, tot zij eindelijk op een veer komt.
-ocr page 36-
28                                         Schetsen en Portretten.
OVERDENKINGEN IN MONMOUTH-STREET.
Wij hebben Monmoulb-Strcet altijd als de ecnige echte stapelplaats van
oude kleercn beschouwd, en bovendien als cene straat, eerbiedwaardig door hare
oudheid en wegens hetnut,dat zijder maatschappij aanbrengt. Aan Holywcll-
S Ir e et hebben wij een hekel. Wij zijn geslagene vijanden van die roodharige
Joden, die iemand met geweld in hunne morsige winkels slepen, en hem tegen
wil en dank een pak kleercn aantrekken.
De bewoners van Monmouth-Strcet vormen eene afzonderlijke klasse. Zij
zijn stille, ordentelijke lieden, die zich doorgaans in hunne diepe kelders en don-
kerc achterkamertjes opgesloten houden, en zelden buiten dedeur komen, dan op
een koelen zomeravond. Dan ziet men hen op de stoep hunne pijp zitten rooken
en naar hunne lieve kindertjes kijken, die in of bij de goot vreedzaam met clk-
ander spelen. Hunne gezichten zijn vrij nadenkend en morsig, daar zij altijd
over hunne negotie peinzen; en hunne woningen onderscheiden zich door dat
volslagen gemis van al wat fraai of gcriefclijk kan becten, zoo gewoon bij men-
schen, die veel te denken en te zorgen hebben en aan cene zittende levenswijze
gewoon zijn.
Wij hebben reeds van de oudheid der straat melding gemaakt. Eene eeuw
geleden sprak men reeds van een geborduurden rok uil Monmouth-Strcet;
en hoewel men hier thans geenc geborduurde rokken meer vindt, is de tijd slechts
veranderd, maar Monmouth-Strcet niet. Mon mouth-Slree t is de
begraafplaats van alle oude modes, en zal dit waarschijnlijk blijven, totdat er
geenc modes meer te begraven zijn.
Gaarne wandelen wij lusschen deze rustplaatsen van beroemde dooden, en
blijven wij stilstaan bij de gcdachicn, welke zij bij ons opwekken. Nu trachten
wij cene overledene broek, dan een afgelecfden rok, of het droevig overschot van
een weleer prachtig vest een denkbeeldig wezen aan te passen, en pogen uit liet
fatsoen en den toestand der klecdingstukken ons bun vroegeren eigenaar voor
den geest te brengen. Hiermede bezig zijnde, gebeurt het wel eens, dat wij zoo
lang naar die uitstalling van oude kleercn staan te kijken, lot de politie-agentcn
van den hoek der straat naderbij komen, om ons in het oog te houden.
Laatst zagen wij aan een kapstok voor een winkel een aantal klcedcren op
eene rij hangen, die terstond de gedachte in ons opwekten, dat zij op verschil,
lende tijden door denzelfden man moesten gedragen zijn, en nu, door een samen-
loop van omstandigheden, in dezen winkel weder bij elkander waren geraakt.
Hoe zonderling dit denkbeeld schijnen moge, hielden wij ons toch verzekerd,
dat wij gelijk hadden, en hoc langer wij het goed bekeken, des te sterker werden
wij overtuigd, dat wij ons onmogelijk konden vergissen. Het gcheelc leven van
dien rnan stond zoo duidelijk op die klcedcren te lezen, als hadden wij zijne ge-
schiedenis in schrift of druk voor ons gehad.
Het eerste was een gelapt blauw pakje, zooals kleine jongens plachten te dragen
voordat de kielen en gordelriemen in de mode kwamen, met twee rijen knoopjes
-ocr page 37-
Overdenkingen in Monmnuth-Street.                                29
op het buis, die tot over de schouders reikten, en cene broek, die over het buis
werd gelrokken, zoodat de bcenen vlak onder de armen schenen te beginnen.
Aan de kortheid der mouwen en broekspijpen kon ik zien, dat de voormalige kleine
drager een Londcnaar van geboorte moest zijn geweest. Ook bleek het duidelijk,
dat hij met dat pakje naar een kinderschoolse was gegaan; want in cene kostschool
zou men hem niet zooveel op zijne knieλn hebben laten kruipen. Zijne moeder
was zeker ook vrij mal met hem geweest, en had hem geen gebrek aan kopcrgcld
laten lijden ; hetgeen bleek uit de koekaebtige smeren om de zakken en onder
de kin, die de bekwaamheid van den winkelier niet geheel had kunnen doen
verdwijnen. Zijne ouders waren fatsoenlijke lieden, maar in gecne zeer ruime
omstandigheden ; anders zou hij niet zoo uit dat eerste pakje zijn gegroeid voor-
dat hij dat tweede kreeg, niet het buis over de broek, waarmede hij naar eene
grootere schoolging, waar hij schrijven leerde, en waar de inkt niet zoo werd
aangelengd als tegenwoordig, gelijk nog was op te maken uit de zwarte strepen
op de plek, waar hij gewoon was zijne pen al\'te vegen.
Het voornaamste stuk van het volgende pak was een zwarte ruk in miniatuur.
Zijn vader was gestorven, en zijne moeder had den knaap als jongste klerk,
eigenlijk loopjongen, op een kantoor bezorgd. Lang had die rok moeten dienen ;
hij was vaal en kaal gesleten, maar nog zindelijk en knap. Die arme moeder!
wij zagen in onze verbeelding, met welke geveinsde opgeruimdheid zij zich des
middags bij den karigen maaltijd neerzette, en zich hield alsof zij geen eetlust
had, opdat de grage jongen genoeg zou hebben. Itij hare onophoudelijke zorg voor
zijn welzijn en hare trolschncid op zijn gezonden groei, kwam nu en dan de gc-
daehtc bij haar op, bijna al te smartelijk om er bij Ie vertoeven, dat, als hij vol-
wassen was, hare zorg en liefde misschien vergeten en met ondank beloond
zouden worden. Hoe diep smartte het baar zelfs toen, indien haar zoon, al was
het zonder opzet, baar koel of onvriendelijk bejegende !
Wij wisten wel, dat zoo iels dagelijks voorvalt; en toch deed het ons even ge-
voclig aan, toen w ij zagen, of ons verbeeldden te zien — w ant dat is hetzelfde —
hoe het langzamerhand anders werd, alsof wij nu voor het eerst aan de mogelijk-
hcid van zoo iets gedacht hadden. Het volgende pak, zwierig maar slordig, meer
naar de toenmalige mode, maar niet half zoo fatsoenlijk als die afgesleten zwarte
rok, verhaalde cene geschiedenis van losbandig ledigloopcn en slechte makkers,
I en zeide ons, dat de weduwe spoedig haar cenigen troost op aarde verloren had.
In onze verbeelding zagen wij dien rok, met nog een half dozijn van dezelfde
snede, langs de straat slenteren, om den nacht in een of ander berucht huis door
te brengen.
Van denzclfdcn kapstok namen wij cenige rokken, om cene partijjongens van
vijftien tol twintig jaren te klccdcn, staken hun sigaren in den mond en de han-
den in de zakken, en zagen hen zoo, onder een gesprek vol ruwe vloeken en
vuile kwinkslagen, de straat afgaan. Wij volgden hen, totdat zij in een speelhuis
waren aangeland, en toen begaven wij ons naar de eenzame woning, waar de
moeder tol laat in den nacht bleef opzitten. Wij zagen hoc zij met koortsig on-
geduld telkens opstond, de deur opende, in de duisternis uitkeek, en te leur ge-
! sleld terugkwam, om kort daarop weder naar de deur te gaan en opnieuw te leur
gesteld Ie worden. Wij zagen, met hoeveel geduld zijde beestachtige scheldwoor-
den, ja zelfs de slagen verdroeg, waarmede de dronkaard bare vermaningen en
gebeden beantwoordde ; en wij hoorden hoe zij snikte, als zij in haar eenzaam
slaapvcrtrckje op hare knieλn nederzonk.
Er was een veel langer tijd verloopcn, en er had eene veel grootere verandering
-ocr page 38-
30
Schetsen en Portretten.
plaats gehad, voordat het volgende pak met een ander verwisseld werd. Het was
het kleed van een grofgespierd, volwassen man ; en men behoefde den groenen
rok met breede panden en groote koperen knoopen slechts te zien, om te begrij-
pen, dat de eigenaar zelden uitging zonder een hond achter zijne hielen, en een
kameraad, even losbandig en nietswaardig als hij zelf, aan zijne zijde. De ondeug-
den van den knaap hadden zich met de jaren ontwikkeld; en wij konden ons
licht verbeelden, hoe het er in zijne woning uitzag.
Wij zagen de ellendige kamer zonder huisraad, en daarin zijne vrouw en
kinderen, allen even bleek en mager, en den man, die met wankelende schreden
weder naar de kroeg ging, waaruit hij pas naar huis was gekomen, gevolgd door
zijne vrouwen een ziekelijk kind, die klaagden, dat hij hen niets te eten overliet;
en wij hoorden het luidruchtig gekijf en het straatrumocr, dat er op volgde, als
hij haar met slagen tot zwijgen wilde brengen. Daarop voerde onze verbeelding
ons naar een armhuis, tusschen benauwde straten en stegen gelegen, waarin
eene arme oude vrouw, die voor haar zoon om vergiffenis smeekte, in eene be-
dompte kamer lag testerven, zonder dat een kind haor de band drukte of cκn
koeltje zuivere lucht haar gloeiend voorhoofd verfrischtc. Eene vreemde hand
drukte de gebrokene oogen toe, en vreemde ooren vingen de woorden op, die de
hall\'verstijfde lippen nog fluisterden.
Een grove linnen kiel, met een ouden katoenen zakdoek en cenigc andere
klecdingstukkcn van de gemeenste soort, maakten het slot der geschiedenis uit.
Zij beteekenden eene gevangenis en een vonnis — ballingschap of de galg. Hoc-
vccl had die man toen niet willen geven om zijne jeugd te herroepen, toen hij
onder zijne slaafschc beroepsbezigheden zoo tevreden en gelukkig was, of om
die moeder, welker gebeente in een armengraf rustte, in het leven te kunnen
terugroepen, al ware het alleen voor een oogenblik, slechts lang genoeg om zijn
berouw te betuigen en vergiffenis te ontvangen ! Nu zagen wij de kinderen langs
de straten schooien, en de moeder eene verlatene weduwe, beiden geschandvlekt
door den naam van een man en vader, en door den nood gedwongen tot dezelfde
misdrijven, die hem, duizenden mijlen ver, een langzamen dood, misschien van
jaren duur, te gemoct hadden gevoerd. Van het einde der gclieele geschiedenis
zagen wij geen spoor ; maar hel was niet mociclijk den afloop daarvan te raden.
Om onze gewone opgeruimde gemoedsstemming te herwinnen, gingen wij
eenige schreden verder, tot voor eene plank met oude schoenen en laarzen, van
welke een paar bijzonder onze aandacht trok. Het was een paar kaplaarzen, die
buiten twijfel het eigendom van een welgesteld groentenkoopman waren ge-
wecst, terwijl de verbeelding mij in een paar zijden schoentjes en stoffen laarsjes,
die aan weerszijden van de kaplaarzen stonden, de schoeisels van een paar dicnst-
mcisjes deed zien, die beurtelings zijne liefjes waren. Wij hadden reeds een ge-
ruimen tijd besteed met het uitwerken cener ingewikkelde liefdesgeschiedenis,
waarin deze drie de hoofdpersonen waren, toen ons op eens eene schelle stem
in de ooren klonk: "Heb je me haast genoeg aangekeken ?" Dit was de uitroep
van cene oude vrouw, die achter de plank, half inden kelder verzonken, op een
stoel zat, om op het goed te passen ; en de bewustheid, dat onze verstrooiing op
eenigerlci wijze verkeerd kon worden uitgelegd, deed ons met veel overhaasting
de wijk nemen.
-ocr page 39-
Be uitspanningen der Londenaars.                               31
DE UITSPANNINGEN DER LONDENAARS.
De zucht der menschen, om de manieren en gebruiken na te apen van hen,
die de Fortuin boven hen verheven heeft, is dikwijls het onderwerp van satires
en niet zelden van kluchten geweest. Dit verlangen bestaat echter voornamelijk
onder den middelsland, vooral onder dat gedeelte, hetwelk het meest met de
aanzienlijke klasse in aanraking komt. Winkeliers en kantoorklerken, die met
hunne vrouwen en dochters nieuwcrwctsche romans lezen, ziet men partijtjes
aanleggen, die de bals van Almack\'s moeien vervangen, en de groote zaal in een
logement van den tweeden rang even statig op en neer wandelen als die bcnij*
denswaardige weinigen, die op de voor anderen ontoegankelijke schouwplaats
van fashion en zotheid hunne pracht mogen ten toon spreiden. Jonge juffers,
die cene opgesmukte beschrijving van cene fancy fair hebben gelezen, wor-
den op eens razend van liefdadigheid ; droombeelden van bewonderaars en min-
naars zweven voor hare oogen ; men ontdekt, dat de eenc of andere vcrdicnste-
lijkc inrichting, waarvan, door een zonderling toeval, niemand nog ooit had
gehoord, in een kwijnenden toestand is; men huurt ergens cene zaal of een tuin ;
en dan zitten de voormelde jonge juffers, uit pure liefdadigheid, daar drie dagen
lang van twaalf lot vier ure te kijk voor ieder, die een shilling enlrιc wil
betalen. Deze klasse en cenige enkele onbeduidende personen uitgezonderd, gc-
loovcn wij niet, dat de bedoelde zucht ergens zeer werkzaam is. Het verschil in
den aard der uitspanningen van verschillende klassen hccfl onze aandacht dik-
wijls aangenaam bezig gehouden ; en wij hebben dit verschil tot onderwerp voor
deze schets gekozen, inde hoop, dat het ook onze lezers cenige oogenbiikken
zal vermaken.
Indien men zeggen kan, dat de echte Londcnschc koopman, diλten vijf ure
Lloyds vaarwelzegt, en dan naar zijne woning bij Hackney, Clapton of
elders rijdt, ecnige dagelijkschc uitspanning heelt behalve zijn middagmaal, dan
is het zijn tuin. Nooit doet hij er zelf iets aan, maar hij is er toch zeer trotseh op ;
en indien gij voornemens zijt zijne jongste dochter uw hof te maken, is het u ge-
raden om over eiken heester en bloemstruik in dien tuin verrukt te slaan. Indien
gij zoo arm in uitdrukkingen zijt, dat gij noodwendig onderscheid tusschen beide
moet maken, zouden wij u stellig aanraden om zijn tuin hooger te prijzen dan
zijn wijn. Voordat hij des morgens naar de slad rijdt, wandelt hij dien tuin altijd
eens rond, en ziet dan nauwkeurig loe, of het vischvijvcrlje wel helder wordt
gehouden. Als gij hem inden zomer op een zondag omtrent een uur vσσr het
middagmaal komt bezoeken, vindt gij hem op het grasperk achter het huis in
zijn lcuningstocl zitten, met een zondagsblad in de hand. Opeen geringen afstand
zult gij waarschijnlijk een fraaien papegaai in eenc koperen kooi zien, en het is
tien tegen een, dat zijne oudste dochters, door een paar jonge hceren vergezeld,
met parasols boven het hoofd, in cene der zijlanen wandelen, terwijl de jongste
kinderen, onder het opzicht der kindermeid, op een beschaduwd plekje spelen.
-ocr page 40-
32                                       Sclietsen en Portretten.
Behalve op zulk een tijd, schijnt zijn vermaak in zijn tuin meer uit de streclende
bewustheid van het bezit, dan uil cenig wezenlijk genot te spruiten. Als hij u op
I een werkdag ten eten medeneemt, is hij doorgaans moede van al zijne beslom-
| mcringen in den ochtend, en gemeenlijk vrij knorrig; maar als het tafellakcn
I weggenomen is en hij een paar glazen van zijn liefsten portwijn heeft gedronken,
laat hij de glasdcurcn, die in den tuin uitkomen, openzetten, legt dan een zijden
zakdoek over zijn hoofd, zet zich op zijn gemak in zijn lcuningsloel, en begint
wijd en breed uit te leggen hoe fraai zijn tuin is, en hoeveel het hem kost om
! dien zoo te onderhouden. Dit doet hij, om u— een jong vriend van den huize —
te doen inzien, hoc rijk de eigenaar van zulk een tuin wel wezen moet; en als
hij dit onderwerp heelt uitgeput, valt hij in slaap.
Er is nog een ander soort van mensehen, die een tuin tot hunne uitspanning
maken. Zoo iemand woont, op een geringen afstand van Londen , • aan den
weg naar 11 a m p s l e a d of K i I b u r n, ol aan een anderen weg, waar men nette
huisjes vindt, met lapjes tuin er achter. Hij heelt niet zijne vrouw — een knap
j en zindelijk oud moedertje — het huisje bewoond, sedert hij, twintig jaren gcle-
! den, zijne zaken aan kant deed. Zij hebben geene kinderen. Zij hebben een
zoontje gehad, dat gestorven is toen liet vijl\' jaren oud was. liet portret van het
kind hangt tegenover den schoorsteen in de voorkamer, en een wagentje, waar-
mede het gewoon was te spelen, wordt alscene reliek bewaard.
IJij mooi weer is de oude heer bijna den gcheelen dag in zijn tuin, en als het
regenachtig is, zithij er uren lang door het venster in te kijken. Hij heeft er altijd
iets in te doen ; onophoudelijk ziet gij hem met de grootste liefhebberij graven,
. schoffelen, snoeien co planten. In de lente heeft hij nooit gedaan met zaaien, en
steekt hij al de bedden vol slokken, met papiertjes er aan, die er als grafschrif-
, ten van het bcgravene zaad uitzien ; en als de zon is ondergegaan ziet men hem
j met verbazende volharding niet een groolen gielcr slepen. Zijne cenige andere
uitspanning is de courant, die hij dagelijks van het begin lot het einde doorleest,
en waaruit hij de belangrijkste berichten onder hel ontbijt aan zijne vrouw laat
hooren. De oude jufvrouw is ecne groote liefhebster van bloemen, gelijk de
nagclglazen op den schoorsteen en dcgeraniumpolten voor hel venster getuigen.
Zij is even trotsch op den tuin als haar man ; en als een van de vier vruchlboo-
men een bijzonder groolen tros aalbessen heeft voortgebracht wordt die onder
I een bierglas op het pcnanllafelljc bewaard en aan bezoekers vertoond, waarbij
I zij niet verzuimt te verhalen, dat haar man het boompje niet zijne eigene handen
j heeft geplant. Als de oude lieden op een zomeravond den groolen gieter veertien
: of vijftien malen hebben gevuld en geledigd, en moede zijn van het heen en weer
loopen, ziet gij hen in de schemering vergenoegd bij elkander in het prieeltje
zitten, en stilzwijgend acht geven hoc de duisternis over hun tuin nederdaalt
en, met ieder oogenblik zwarter en somberder wordende, de kleuren hunner
vroolijkste bloemen onkenbaar maakt; —geen ongepast zinnebeeld van de jaren,
die hen over het hoofd zijn gerold, en de heldere kleuren, waarmede hunne wen-
schen en uitzichten lang geleden prijkten, hebben verdoofd. Dit zijn hunne
cenige uitspanningen, en zij verlangen geene andere. In zich zclven bezitten zij
al wat noodig is om gelukkig en tevreden te zijn, en geen van beiden kent eene
andere bekommering dan dal de ander vσσr hem of haar sterven zal.
Dit is geene denkbeeldige schets. Voorheen waren er veel zulke mensehen ;
maar hun getal wordlgestadig kleiner. Of de aard der tegenwoordige vrouwelijke
opvoeding en het najagen van ijdele vermaken en bcuzclachtige nietigheden de
vrouwen minder geschikt maken voor dien stillen huiselijkcn kring, waarin zij
-ocr page 41-
De uitspanningen der Londenaars.                               3.7
veel bekoorlijker zijn dan in het talrijkste gezelschap, is ecne vraag, waarover
wij niet gaarne willen redetwisten; wij hopen van neen.
Beschouwen wij nu een ander gedeelte der bevolking van Londen, wier
uitspanningen van een geheel tcgcnovergcstcldcn aard zijn, en bezoeken wij
daartoe een der welbekende Theetuinen.
Het is een smoorhecte namiddag, en de nieuwe gezelschappen, die telkens
aankomen, zien er zoo warm uit als de pas geverfde tafeltjes, welke men, op
hunne kleur af, voor roodgloeiend zou houden. Welk cen stof en welk een ge-
woel ! Mannen en vrouwen ; knapen en meisjes; gelieven en getrouwde lieden;
kleine kinderen op den arm en grootere in wagentjes; pijpen en garnalen ; siga-
ren en alikruiken; thee en tabak ; jonge hecren, met nieuwe vesten en stalen
horlogckcttingcn, die met verbazende deftighcid, drie aan drie gearmd, rond-
wandelen ; jonge dames, met witte zakdoeken, zoo groot als kleine servetten, in
hare handen, waarmede zij elkander bevallig schertsend over het gras najagen,
met geen ander doel dan om de aandacht der bovengemelde jonge heeren te
trekken ; aanstaande echtgenootcn, die, zonder aan de kosten te denken, hunne
hartvoogdessen op ecne flesch gemberbicr traktccren, terwijldic hartvoogdessen
onverzadclijk garnalen eten ; aankomende jonge hecren, wier groote zijden hoe-
den boven op den top van hunne hoofden balancccren, die sigaren rooken, en
er een gezicht bij willen zetten alsof zij ze lekker vonden; en kleinere jongere
heertjes, die anderen over hunne stokken laten struikelen of er zelf over vallen.
De opschik van sommige dezer goede lieden moge een glimlach afdwingen, zij
zijn allen toch helder en knap en willen vroolijk en gezellig wezen. Die twee juf-
vrouwen, die daar zoo dicht bij elkander over hare kinderen zitten te praten,
zijn eerst sedert een kwartieruurs vertrouwde vriendinnen; en niet ouder is de
kennis tusschen hare echtgenootcn, die, onder het rooken van een pijpje, te
zaοnen op en neer wandelen. Het gezelschap in dat zoogenoemde prieeltje kan
een denkbeeld geven van de mccslcn, die deze tuinen bezoeken. Het bestaat uit
vader en moeder, cene oude grootmoeder, een jongen heer en cene jonge juffer,
en iemand, die door iedereen "Oom Willem" wordt genoemd en voor een bij-
zonder geestig man wordt gehouden. Zij hebben een troep kinderen bij zich;
maar dat is hier zoo gewoon, dat men er niet eens op let. Elke getrouwde vrouw,
die hier komt thecdrinken, moet twec- of driemaal tweelingen hebben gehad;
anders is het onmogelijk te begrijpen, waar al die kinderen vandaan komen.
Zie hoe de grootmoeder lacht, als oom Willem met zijne origineele grap "thee
voor vier en boterhammen voor veertig" voorden dag komt, en hoor het ge-
schater, dat er opgaat, als hij cen der oppassers een papieren staart maakt! De
jongeling is blijkbaar de vrijer van het nichtje van oom Willem, wiens snaak-
schc zetten, zooals: "Vergeet mij toch niet op de bruiloft te vragen. — Ik wacht
al op de taart, Sally! — Ik wil peet zijn van uw eerste, en ik wed, dat het een
jongen zal zijn,\'\' de jongelieden doen blozen en de ouden lachen. De grootmoe-
der is opgetogen, en doet niets dan lachen en hoesten bij beurten, totdat oom
Willem den brandewijn met water bestelt, waarop hij het gezelschap na de thee
trakteert.
Het wordt donker en de menschen beginnen heen te gaan. De weg naar de
stad wemelt van mandewagentjes; de kinderen zijn moede, en vermaken zich
zelve en het gezelschap met huilen, indien zij niet verkiezen gemakshalve in
slaap te vallen; de moeders beginnen te wenschen, dat zij alweer thuis waren ;
de vrijende paartjes worden hoe langer hoe sentimenteeler, nu de tijd nadert om
afscheid te nemen; de tuin ziet er thans vrij naargeestig uit, bij het flauwe licht
"
Murw* pv ponTnPTTpv.
-ocr page 42-
5<f                                              Schetsen en Portretten.
der lantarens, die ten gemakke der rookers hier en daar aan de hoornen hangen;
en de oppassers, die zes uren lang onophoudelijk heen en weer hebhen gedraafd,
verbeelden zich, terwijl zij hunne glazen en fooitjes tellen, dat zij toch een beetje
moe zijn geworden.
DE VAUXHALL BIJ DAG.
Er is een tijd geweest, toen iemand, die zich nieuwsgierig toonde om te weten
hoe de Vauxhall er over dag wel uitzag, helder werd uitgelachen om de ongc-
rijmdheid van zijn inval. De Vauxhall zonder lampions! —Ecnc porterkan
zonder porter, het Huis der Gemeenten zonder spreker, een gaslantaren zonder
gas — het was al te gek. In die dagen liep er ook een gerucht, dat de tuin der
Vauxhall over dag het tooncel was van geheime en gewichtige proefnemingen;
dat daar voorsnijders geoefend werden in de kunst, om cenc ham van middel-
matige grootte in sneden te snijden, dun genoeg om er den gcheclcn tuin mede
te beleggen ; dat onder de schaduw der hooge boomen geleerden zich bezig hiel-
den met scheikundige proeven, om te ontdekken hoeveel water cene bowl hecten
wijn met mogelijkheid kon verdragen, en anderen in donkere hoeken de kunst
bestudeerden, om hoentjes tot slechts met vel overtrokkenc geraamten te
reducecren.
Losse geruchten van dezen en dcrgclijkcn aard overdekten de Vauxhall met
een geheiinzinnigen sluier, en daar het geheimzinnige veel aantrekkelijks heeft,
is er niet aan te twijfelen of liet vermaak van vele menschen werd door deze om-
standighcid niet weinig vergroot.
Wij bekennen, dat wij zei ven onder die menschen behoorden. Gaarne wandel-
den wij tusschen die geοllumineerde boschjes, denkende aan geleerde nasporin*
gen, welke over dag hadden plaats gehad, en derzclvcr uitslag opmerkende in
de ververschingen, die des avonds werden voorgcdiend. De tempels, salons,
cosmorama\'s en fonteinen glinsterden en schitterden voor onze oogen ;deschoon-
heid der zangeressen en de clegance der zangers overmeesterden ons hart; eenige
honderd duizend lichten verbijsterden onze zinnen, een paar glazen dampende
punch verwarden ons brein, en wij waren gelukkig.
In een rampzalig uur kwamen de eigenaren der Vauxhall op den inval, om
haar over dag te openen. Het speet ons, dat de geheimzinnige sluier, welke de
plek zoo lang had omgeven, zou worden opgelicht. Wij waren huiverig om er
heen te gaan, zonder zelf te weten waarom. Misschien was het een voorgevoel
van teleurstelling, misschien het weer; boe dit zij, wij gingen er niet heen, voor-
dat de tweede of derde aankondiging van ecnc wedvlucht tusschen twee lucht-
hollcn ons verlokte.
-ocr page 43-
De Vauxhall bij dag.                                         35
Wij betaalden onzen shilling aan het hek, en toen zagen wij, dat de ingang,
indien er ooit eenige toovermacht bij was geweest, nu stellig onttoovcrd was,
daar zij eigenlijk niets anders was dan cene stellage van zeer grof geschilderde
planken. Terwijl wij voorbijsnclden, wierpen wij een blik op het orchest en het
paviljoen, en herkenden ze nog — maar dat was ook alles. Wij richtten onze
schreden naar de plek, waar het vuurwerk wordt afgestoken; daar ten minste
zouden wij niet worden te leur gesteld : maar toen wij er kwamen, bleven wij
van verbazing en spijt als vastgcworteld staan. Dat de Moorschc toren —die
leelijke, lompe schuur, met ronde en gele smeren ! Dat het tooneel, waarop wij
zoo dikwijls den onversaagden heer Blackmorc, tusschen vlammend, spuitend en
bulderend vuur, in de lucht hadden zien stijgen ; waar wij het witte kleedje van
mejufvrouw — (wij zijn nu zelfs haar naam vergeten), die haar leven toewijdt
aan de edele kunst van vuurwerk maken, zoo dikwijls in den wind hadden zien
wapperen, als zij het roode, blauwe of bonte lint aanstak, om haar tempel op te
luisteren ! Dat de — maar op dit oogenblik werd de schel geluid; alle menschen
renden, alsof het om hun leven te doen was, naar den kant, van waar het geluid
kwam, en uit loutere gewoonte liepen wij even hard mede.
Het was voor het concert in het orchest. Een kleine troep bleeke muzikanten,
met steken op, executeerden de ouverture van Tancred, en eene talrijke ver-
zameling van lierren en dames met hunne kinderen hadden hunne half geledigde
kannen en glazen in de prieeltjes laten staan, om naar de plek te loopen. Een
gemompel van bewondering werd gehoord, toen een zeer klein heer met een
gekleed jasje cene zeer lange dame opleidde met een blauw zijden kleedje en
een dilo tulband, met eene groote witte pluim versierd, en deze twee een sen-
timentecl duet begonnen.
Wij kenden het kleine heertje wel; op menig muziekstuk hadden wij zijn ge-
lithographeerd portret gezien, met zijn mond wijd open, alsof hij zong, een wijn-
glas in de hand en cene tafel met twee karaffen en eenige sinaasappelen op den
achtergrond. De lange dame hadden wij ook dikwijls met bewondering aangc-
staard. Maar hoc geheel anders zien de menschen er uit bij daglicht - en dan zonder
punch! — Het duet was zeer fraai. Eerst deed de heer cene vraag, en zong de
dame een antwoord; vervolgens zongen zij zeer lief te zamen. Dan had de heer
een aandoenlijk en hartstochtelijk stukje alleen, en werd daarbij zeer vurig;
daarop zong de dame omtrent hetzelfde. Vervolgens had de heer weder een paar
coupletten, en de dame insgelijks. Eindelijk kwamen zij ongevoelig opliet eerste
thema terug, en tot slot maakte het orchest een verschrikkelijk leven. Het kleine
heertje leidde de lange dame af, en het publiek applaudisecrdc dat het daverde.
De comische zanger maakte echter nog meer opgang. Wij dachten waarlijk,
dat een heer, die zijn middagmaal in zijn zakdoek had medegebracht en naast
ons stond, van enkele pret zou zijn flauw gevallen. Die comische zanger is dan
ook al bijzonder comisch ; zijne voornaamste kentcekenen zijn cene pruik, die
eene kleur heeft alsof zij van vlas ware gemaakt, en eenoud rimpelig gezicht; en
als wij ons wel herinneren, draagt hij dcnzclfden naam als een der graafschappen
van Engeland. Hij zong een zeer aardig liedje van den Trap des Ouderdoms,
waarvan het eerste gedeelte het publiek verrukte; van het tweede weten wij niet,
daar wij niet bleven staan om er naar te luisteren.
Wij gingen rondwandelen ; maar bij eiken stap trof ons cene nieuwe telcur-
stelling. De decoraties, die ons het best hadden bevallen, waren grove kladde -
rijen; de fontein, die bij lamplicht zulk eene schitterende vertooning maakte,
had veel van eene gebarsten waterpijp; alle sieraden waren even vuil en alle
-ocr page 44-
36                                        Schetsen en Portretten.
lanen even naargeestig. Wij zagen nog een akelig proefje van koorddansen in
het kleine open theater. De zon scheen op de met pailletten bezette klcedcren
der dansers, en hunne kunsten waren omtrent zoo vroolijk en wel ter snede, als
een contredansop een kerkhof. Wij gingen derhalve naar de plaats vanhctvuur-
werk terug, en schaarden ons bij de groep, die naar den heer Green stond te
kijken.
Vijf of zes mannen hielden met alle kracht een reeds gevuldcn (lichtbol vast;
en daar er een gerucht was verspreid, dat er een lord zou "meegaan," waren de
aanschouwers meer dan gewoonlijk opgewekt en spraakzaam. Er was een man-
ni\'ke met een kaal zwart pak, een geel gezicht en eene rosse zwarte das, die met
ieder in gesprek trad, en op al wal hij hooi de iels te zeggen had. Hij stond met
over elkander geslagene armen naar denluchlbol te staren, en gaf nu en dan zijne
bewondering voor den luchtschipper te kennen, door, terwijl hij om zich heen
zag, te zeggen : "Hij is een rare, die Green. Bedenk maar eens, dat dit meer dan
zijne tweehonderdste reis is. Waarachtig, een man, die zich met Green kan
gelijk stellen, heeft nog nooit kiespijn gehad, en zal die ook in de eerste honderd
jaren niet krijgen. Als men echte en bovendien vadcrlandsche talenten vindt,
behooren zij te worden aangemoedigd; dat zeg ik." En toen hij deze redevoering
had uitgesproken, sloeg hij met nog meer nadruk dan eerst zijne armen over
elkander, met een gezicht hetwelk iedereen scheen uitte dagen, om zich met
hem of Green te meten, en hetwelk het publiek in de mecning bevestigde, dat
hij een orakel was.
"Ja, gij hebt wel gelijk, mijnheer!" zcide een ander heer, die zijne vrouw,
dochters, moeder, schoonzuster en een troep vriendinnen van deze had mede-
gebracht. \'\'Green is een knap man, mijnheer! en nooit bang."—"Bang?" riep
het manneke uit. "Dan moet men hem maar eens zien opgaan met zijne vrouw
in de eene ballon, en zijn eigen zoon met zijne vrouw in de andere, en samen
in een uur dertig of veertig mijlen ver vliegen, en met extra postwecromkomen.
Heeft men ooit iets mooiers gehoord ? Ik weet niet waar die wetenschap zal blij-
ven stilstaan ; daar kan ik maar geen hoogte van krijgen."
Nu begonnen de dames druk onder elkander te praten.
"Waar lachen de dames om, mijnheer?" vroeg het manneke met nedcrbui-
gende beleefdheid. — "Och, mijnheer!" zeidc een van de meisjes, "mijnezuster
Marie zegt maar, dat de lord zeker bang zal worden, als hij in hetschuitje zit, en
er weer uit zal willen." — "Dat zal hij wel laten, jonge juffer !" was het antwoord.
"Als hij zich maar een duim bewoog zonder het te vragen, zou Green hem een
tik op zijn bol geven met den verrekijker, dat hij onderin hetschuitje zou zakken
en blijven liggen tot ze weer omlaag waren."— "Zoo waarlijk?" — "Ja, daar
zou Green niets van maken, al was het de koning zelf. Zijne tegenwoordigheid
van geest is verbazend."
Nu trokken de toebercidsclen ora de luchtbollcn op te laten de algemcenc
aandacht. De tweede ballon was insgelijks gevuld; beide werden dicht bij clkan-
der gebracht, en een troep militaire muzikanten begon met zulk een geweld te
spelen, dat zelfs de voorzichtigste en bangste man op de wereld in zijn schik
moest wezen met eenig middel, hoc gevaarlijk ook, om het plekje van de aarde,
waar zulk eene muziek werd gemaakt, te verlaten. Daarop traden Green senior
en zijn adellijken reisgenoot in het eene schuitje, en Green junior met diens
reisgenoot in het andere: de ballons stegen op, de luchtreizigers bleven overeind
staan, het publiek builen den tuin schreeuwde en joelde van pret, en de twee
luchtreizigers, die nu voor de eerste maal medegingen, poogden met hunne
-ocr page 45-
Be Vauxhall bij dag.                                         37
vlaggen te wuiven, alsof zij niet bevcrig waren, maar hielden zich toch stevig
vast. De ballons dreven weg, en lang nadat zij in stipjes in de lucht waren vcr-
anderd, betuigde onze kleine vriend in het zwart nog, dat hij den witten hoed
van Green kon onderscheiden. De menigte stroomde den tuin uit; de straatjon-
gens liepen op en neer, schreeuwende "ballon!" en eene menigte winkeliers
stroomden hunne huizen uit, tot midden op de straat; en nadat zij, met gevaar
van hunne nekken te ontwrichten, cene poos naar de twee zwarte stipjes in de
lucht hadden getuurd, gingen zij langzaam en weltevreden weder naar binnen.
Den volgenden morgen vond men in de ochtendcouranten een wijdloopig
verslag van de luchtreis, en vernam het publiek, dat het, op vier na, de fraaiste
dag was geweest, dien de heer Green zich herinnerde ; dat hij de aarde in het gc-
zicht had gehouden totdat de wolken haar verborgen, en dat de spiegeling der
ballons op de golvende dampmassa\'s zeer schoon en schilderachtig was; een
beetje geleerdheid over de refractie der zonnestralen, en eenigc geheimzinnige
wenken over de warmte en de wcrvclstroomen der lucht, werden op den koop
toegegeven. Eene der couranten vermeldde ook de belangrijke bijzonderheid,
dat de heer Green junior een matroos opeen schip duidelijk had hooren roepen :
"wel verdomd !" hetgeen hij daaraan toeschreef, dat het geluid der stem door de
ballon werd opgevangen en in het schuitje teruggekaatst, en besloot met het be-
richt, dat er den volgenden woensdag wederom eene luchtreis zou gedaan wor-
den, hetwelk alles zeer amusant en leerzaam was, gelijk onze lezers zei ven zullen
zien, als zij die couranten maar eens willen nalezen. Daar de datum onsontgaan
is, behoeven zij slechts tot den volgenden zomer te wachten, en dan het verslag
van de eerste luchtreis te lezen, hetwelk evenzeer aan het oogmerk zal bcant-
woorden.
LIEFHEBBERIJ-KOMEDIES.
"HlCHARD DE DERDE, HERTOG VAN Gt-OSTER, 2 p. St. — GrAAF VAN RlCUMOND, 1
p. st. — Hertog van Buckingbam, lb\' sh. — Catesrv, 12 sh. — Tressell, 16
sh. — Lord Stanley, b sh. —Lord-Mayor van Loοden, Ssh. 6 pence."
Zoo leest men op de geschrevene biljetten, die in de kleedkamer van een lief-
hebberij-toonccl met ouwels zijn aangeplakt; en dit is het bedrag der sommen,
welke betaald worden door de ezels, die zich laten overhalen om geld te geven
voor de vergunning, om hunne jammerlijke zotheid en onkunde op de planken
-ocr page 46-
Schetsen en Portretten.
58
van een licfhcbbcrij-tooneel ten toon te stellen 1). Dit doen zij in evenredigheid
tot de gelegenheid, welke de rol aanbiedt, om hunne domheid te doen uitkomen.
De hertog van Gloster, bij voorbeeld, is wel twee pond waard, omdat hij zoo-
veel leven maakt. Hij draagt een degelijk zwaard, en, wat nog meer is, hij moet
het in den loop van het stuk verscheidene malen trekken. De alleenspraken op
zich zelf zijn wel vijftien shillings waard. Dan het doodsteken van koning
Hendrik — goedkoop voor drie en een halven shilling; dat maakt achttien en
een half. Het uitvaren tegen de lijkdragers — zeg maar achttien pence, hoe-
wel het meer waard is; dat is een pond. Dan is het minnarijtooneel met Lady
Anna en het tumult in het vierde bedrijf voor nog lien shillings zeker niette
duur. Hel tenttooneel is zonder tegenspreken een halven souvercin waard ; en
derhalve hebt gij het laatste gevecht voor niemendal, en iedereen weet hoeveel
effect men met een gevecht kan maken. Een, twee, drie, vier — over; dan, een,
twee, drie, vier — onder; dan een steek; dan achtcruitdeinzon ; dan op eene
knie vallen, en zoo vechten ; dan weer waggelend opstaan. Zoo kan men het vol-
houden zoolang het schijnt te bevallen — onderstel lien minuten — en dan
kunt gij neervallen (achterover, als gij er den slag van hebt om dat te doen zon-
der u erg te bezeeren) en den geest geven; niets kan beter zijn om effect te
maken. Zoo doen zij het altijd in Astlcy en Sadler\'s Wells, en als zij niet weten
hoe zoo iets gedaan moet worden, weet hetgeen mensch op de wereld. Een klein
kind, of eene dame in het wit er bij, maken een gevecht nog veel meer belang-
wekkend ; maar daar hel cenigszins ongewoon en mociclijk zou zijn, dit effect
in het laatste tooneel van Richard de Derde te brengen, zit er niet anders op,
dan dat men het er buiten doet, en zich zoo lang mogelijk doodvecht.
De voornaamste begunstigers van lief hebbcrij-tooncelcn zijn kopiisten, notaris-
en procureursklcrken, dikhoofdige jongelieden uit de kantoren van de City,
Joden, die een zoet winstje trekken uit het verhuren van costumes, winkelbe-
dienden, die nu en dan hun meesters geld voor hun eigen aanzien, en cenckcur
van Iccgloopcndc deugnieten. De eigenaar van zulk een theater kan een ex-
decoratie-schildcr wezen, of een gemeene kofflehuishouder, of een teleurgesteld
acteur van den achtsten rang, of een bankroctier, of een smokkelaar, die zijn
bedrijf aan kant heeft gedaan.
De actrices betalen niet voor hare rollen, en het is noodcloos te zeggen, dat
zij doorgaans uit ιιne klasse der maatschappij worden gekozen. Het gehoor is,
gelijk van zelf spreekt, omtrent van dcnzelfdcn aard als de vertooners, die bil-
jetten ontvangen ten bedrage dersommen, welke zij voor hunne rollen betalen.
Al de kleine theaters van Londen, vooral die van den laagstcn rang, vormen
het middelpunt cener buurt, waarin de komedie-liefhebberij eene ziekte is ge-
worden. Allen hebben een vast publiek, en in allen ziet men, wanneer het tijd is
voor half geld, cenige jongens van vijftien tot een en twintig jaren komen in-
zwieren, die, als het gordijn gevallen is, een deuntje fluiten of brommen, om de
menschen dicht bij hen in den waan te brengen, dat het hen niet schelen kan of
het weer opgaat, van al de mindere acteurs als van gemeenzame bekenden spreken,
of elkander vertellen, dat er een nieuw stuk wordt bestudeerd, getiteld de Onbe-
kende Bandiet van de onzichtbare Grot, waarin Palmer voor den onbekenden
bandiet moet spelen, en Scarton voor Engelsch matroos, die een gevecht met de
i) Zij krijgen echter voor dit bedrag t o e g a n g b i 1 j e 11 e n, diezij kunnen ver-
koopen of wegschenken, naar het hun goeddunkt.
                                  Vert.
-ocr page 47-
Liefhebbenj-Komedies.                                         59
sabel moet houden tegen zes onbekende bandieten te gelijk (een tooneclmatroos
staat altijd ten minste zes man), dat Palmer en Scarton in het tweede bedrijf eenc
dubbele horlcpijp moeien dansen met ketenen aan de bcencn, en dat de onzicht-
bare grot hel genccle tooneel zal beslaan ; met andere even belangrijke berichten.
Deze jonge heeren zijn de echte steunpilaren van liefhebberij\'tooneelen
Men moet hen zien in de koffiekamer of de naburige herberg! Daar zijn zij
koningen, alshungcene wezenlijke acteurs in den weg zijn, en stappen op en neer
met den hoed op ιιn oor en de armen in de zijden, alsof zij waarlijk een inkomen
hadden van achttien shillings in de week, en een vrijbiljct eiken avond. Als
ιιn van hen slechts een figurant van Astley kent, is hij een gelukkig man. De
mengeling van afgunst en bewondering, waarmede zijne makkers hem aanzien,
alshij staat te praten meteen gemeencn kerel, wiens nog half gezwarte wenkbrau-
wen en geblankette kaken aanduiden, dat hij zoo pas van het tooneel is gekomen,
toont genoegzaam, in welke hooge achting zulke publieke personen hier gehou-
den worden.
Met het dubbele oogmerk, om tegen ontdekking door zijne familie of zijn
meester op zijne hoede te zijn, en om zich een meer gewichtig voorkomen te
geven, nemen deze gen icon hoogklinkcndc namen aan, die niet het minst comischc
gedeelte vormen der affiche van een liefhebbcrijtooneel. Belville, Melville, Fre-
ville, Bcrkeley, Handolph, Byron, St. Clair enz. bchooren nog onder de nederig-
ste, en de minder voorname titels van Jenkins, Walker, Thomson, Barker, So-
lomons enz. zijn geheel ter zijde geschoven. Dit heeft iets deftigs, en is bovendien
ecne goede verontschuldiging als men er eenigszins kaal uitziet. Een gekrompen,
verscholen rok, een oude hoed, eene gelapte broek —ja zelfs een zeer vuil hemd
(en niets van dit alles is ongewoon bij de leden van het corps drama*
tique) wordt misschien gedragen om zich te vermommen en alle gevaar van
herkenning te verhoeden. Bovendien voorkomt het alle onaangename vragen
naar hetgeen men is of doet; iedereen is voor zoolang een rentenier, en men
kent geenc lastige en onnoodige onderscheidingen, aan welke zelfs het genie
zich elders moet onderwerpen. Wat de dames betreft, zij zijn boven alle zotte
stijfheid of preutschheid verheven ; want zij weten wel, dat men geene andere
dan fatsoenlijke lieden tot zulk een gemeenzamen omgang met haar zou toelaten
als het samenspelen noodzakelijk teweegbrengt. Zij verlaten zich zeker geheel
op den directeur; en wat den directeur betreft, hij is geheel vriendelijkheid, als
hij u kent — of met andere woorden, als hij uw geld eens in zijn zak heeft gesto-
ken, en hoopt dat hij het nog eens zal doen.
Kwartier vσσr achten — het zal van avond vol worden — al reeds zes gezel-
schappen in de loges, eenc vrouw met vier kleine jongens in den bak, en twee
violen en eene fluit in het orchest, die sedert zeven ure (het uur vσσr het begin
der vertooning) al vijf ouvertures hebben gespeeld, en nu aan de zesde zijn
begonnen.
Die heer met een witten hoed en bruinen rok met koperen knoopen, in de
rechter-zijloge, is Horatio St. Julien, alias .lom Larkins. Zijn vak is het hooge
blijspel — en dat van zijn vader steenkolen en aardappelen. Hij speelt in het na-
stukje de rol van Alfred Highflicr. Het gezelschap van heeren, in de loge aan den
overkant, is een troep vrienden en begunstigers van Beverley (anders Loggins,
de Macbeth van dezen avond). Ziet gij wel, hoeveel moeite zij doen om zich het
ongedwongen voorkomen van groote heeren te geven, en daartoe met opgetrok-
kene beenen hunne voeten op de borstwering der loge zetten? Men laat hun hier
zoo iets toe, uit dezelfde menschlievendheid, waarom men kinderen wel eens
-ocr page 48-
                                        Schetsen en Portretten.
aan de deur van een ledig huis laat kloppen, namelijk omdat het hen op cenc
andere plaats kwalijk genomen zou worden. Die twee dikke hecren in de mid-
delste loge, die meteen tooncclk ijker pronken, zijn vrienden van den directeur —
rijke toonceldircctcurcn van buiten de stad, gelijk hij in vertrouwen vertelt aan
de groep, die achter het gordijn verzameld is — rijke toonecldirectcurcn van
buiten de stad, die hier naar recruten komen zoeken ; eenc verklaring, welke
Nathan, de kleercnjood, die juist met costumes aankomt, onder cede wil bc-
vestigen ; maar zijn getuigenis is onnoodig, want de uilen gclooven het sprookje
terstond.
De dikke Jodin, die pas is binnengekomen, is de moeder van het blcckc, ma-
gcre meisje, dat naast haar zit en voor het vak wordt opgeleid. Zij moet eenc
danseres worden en zal dezen avond na het treurspel cenc horlcpijp dansen.
Het korte, magere manneke naast mijnheer St. .lulion, wiens bleek gezicht diepe
pokputtcn heeft, en op wiens morsig overhemd grootc koralen knoopen prijkcD,
is de eerste komiek. Het overige van het gehoor — nu vrij talrijk geworden —
bestaat uit een mengelmoes van uilskuikens en schavuiten.
De voetlichten zijn juist omhooggerezen, de zes olielampen langs de ecnigc
rij loges zijn opgedraaid, en dit meerdere licht dient vooral om het aanwezen
van morsighcid en de afwezigheid van verf zichtbaar te maken, waardoor de zaal
bijzonder wordt gekenmerkt. Daar echter deze tocbcrcidselcn aankondigen, dat
de vertooning spoedig zal beginnen, zullen wij nog even een kijkje achter het
gordijn nemen.
De lage nauwe gangen onder het tooneel zijn noch bijzonder zindelijk, noch
al te schitterend verlicht, en de aarden vloer en vochtige schimmelige reuk die-
non juist niet om het verblijf in die holen aangenamer te maken. Yal niet over
dien emmer; het is de ketel, die in de heksengrot moet staan ; en die drie lom-
pen figuren, ieder met een stok in de hand, die daar jenever met water zitten te
drinken, zijn de heksen. Dat armoedig vertrekje, verlicht door bier en daar aan
de wanden vastgemaakte eindjes kaars, is de kleedkamer der acteurs, en dat
vierkante gat in de zoldering is het zinkluik van het tooneel. Gij let wel op, hoe
de zolder versierd is met de balken, die de planken dragen, en fraai met spinnc-
webben is behangen.
De personen van het treurspel zijn allen gekleed, en hunne eigene kleedercn
liggen verstrooid over cene soort van toonbank, die om hel vertrek rondloopt.
Die figuur daar, die veel van cenc pop vooreen snuifwinkel heeften voorden
spiegel slaat, is Banquo; en de jonge juffer, die zoo ruimschoots hare becnen
laat zien, en hem met een hazenpoot rood op de wangen wrijft, is voor Flcance
gekleed. Die grootc vrouw, die hare rol nog eens zit door te kijken, is Lady
Macbcth; zij wordt altijd daarvoor gekozen, omdat zij lang en dik is, en wel wat heeft
van Mistress Siddons — op een goeden afstand namelijk. Die melk muil, met zijn
dom gezicht en zijne kromme beenen, is een debutant; hij speelt vanavond
Malcolm, om te beginnen. Langzamerhand zal hij wel vorderen; over cenc
maand speelt hij Othello, en over nog ecne maand zit hij achter slot, om voor
misbruik van vertrouwen te recht gesteld te worden. De juffer, met hare zwarte
oogen, met wie hij zoo ernstig spreekt, moet de kamerjuffer wezen. De knaap
van veertien jaren, die zijne wenkbrauwen mcl zeep en krijt laat smeren, is
Duncan, Koning van S c h o 11 a n d; en de twee gcmccnc kerels, met half zwarte
gezichten, versleten groene kielen en gele laarzen, zijn het leger.
"Maak je klaar daar beneden !" roept de magazijnmeester, een roodharige
Jood, aan de trap; "er zal zoo meteen gescheld worden. De fluit zegt, dat hij in
-ocr page 49-
Liefhebberij - Komedies,                                         il
de lucht mag vliegen als hij langer blaast, en de bak begint leven temaken."
Oogenblikkelijk stormen allen naar het trapje, dat naar hel tooncel voert, en spoe-
dig staat de wonderlijke groep tusschen de schermen met zekeren angst te
wachten.
"Kom aan!" zegt de directeur, op de geschrevene lijst kijkende, die achter het
eerste zijscherm hangt. "Eerste tooncel, open veld — lampen naar omlaag —
donder en bliksem — is hel klaar, White?" (Deze vraag is tot de hclfl van het
leger gericht). — "Ja wel!" — "Goed ! Tweede tooneel, voorzaal. Is de voorzaal
beneden?" — "Ja!" — "Goed! — Joncs !" (Tegen de andere helft van heileger,
dat in de friezen zit). — "Heidaar!" — "Als er gescheld wordt, haal je het open
veld weer omhoog."— "Ja!"— "Derde tooneel: perspectief met brug. Is de
brug klaar, White ? Hebt ge de schragen daar ?" — "Ja wel!" — "Goed! Allen
van het tooncel!" roept de directeur, terwijl hij haastig al de leden van het ge-
zelschap in de kleine ruimte achter en tusschende zijschermen stopt. — "Ieder op
zijne plaats. Heksen — Duncan — Malcolm — gewonde officier ! Waar is de ge-
wonde officier?" — "Hier!" antwoordt de bedoelde, die nog wat rood op zijn rok
heeft gesmeerd, om bloed te verbeelden. — "In orde dan! Schel nu maar voor
de muziek, White!"
De acteurs, die op het tooneel moeten zijn, worden haastig op hunne plaatsen
gezet; en zij, die er nog niet op behooren, plaatsen zich, uit verlangen om eens
in de zaal te kijken, tusschen de coulissen, juist zoo, dat het gchccle publiek hen
zien kan. Er wordt gescheld; het orchest geeft drie galmen ; dan klinkt de schel
voor de tweede maal — het treurspel (!) wordt geopend, en onze beschrijving
hiermede gesloten.
A S T L E Y.
Nooit zien wij in een bock, op een uithangbord, of opeen aanplakbiljet, groote
vette Romcinschc kapitalen, of zij brengen ons cene flauwe en verwarde herin-
ncring voor den geest van den tijd, toen wij voor het eerst in de geheimen van
het ABC werden ingewijd. Wij zien in onze verbeelding nog de speldcpunt de
letter volgen, om hare gedaante des te sterker in onze verbijsterde verbeelding
te prenten ; en wij krimpen onwillekeurig, als wij ons de harde kncukcls herin-
neren, waarmede de oude jufvrouw, die voor negen pence in de weck ons de
eerste beginselen van wetenschap bijbracht, vantijd tol lijd ons jeugdig hoofd
aantikte, als wilde zij daardoor eenige orde brengen in de verwarring van denk*
beelden, welke doorgaans daarin hcerschte. Een dergelijk gevoel wordl door vele
andere dingen bij ons opgewekt; maar er is gecne plaats, die zoovele berinnc-
-ocr page 50-
i2
Schetsen en Portretten.
ringen uit onze kindsheid bij ons doet opkomen, als het theater van Astley. Het
was in die dagen nog geen Koninklijk Amphithcater, en er was nog geen Ducrow
opgestaan, om over het zaagsel van liet renperk het licht van klassieken smaak en
gas uit te gieten ; maar het karakter van den schouwburg was hetzelfde, de stuk-
ken waren dezelfde, en de grappen van den clown dezelfde; de pikeurs waren
even slatig, de komieken even geestig, de trcurspelers even schor, en de kunstig
gedresseerde paarden even vurig. Slet Astley is het beter geworden — met
ons erger. Onze smaak in tooneclkluchten is verdwenen, en wij bekennen, dat
wij ons tegenwoordig veel meer met de aanschouwen onderhouden en vermaken,
dan met de praalvcrtooning, die ons eenmaal zoo verrukte.
Wij houden ons bijzonder gaarne bezig met een echt Asllcy-gezelschapje in
de Paasch- of zomervacantie — pa en ma, met negen of tien kinderen van drie
tot vοjF voet en van vier tot veertien jaren. Laatst op een avond hadden wij juist
in cene loge plaats genomen, toen zulk een troepje de loge naastaan bin-
nentrad.
Vooruit kwamen drie kleine jongens en een meisje, welke volgens het bevel
van papa, die bij de deur bleef staan kommandeeren, op de voorste bank gingen
zitten; en toen nog twee meisjes, met eene jonge juffer, blijkbaar de gouvcr-
nante. Daarop kwamen nog drie jongens, gekleed, evenals de eerste, met blauwe
buizen en broeken en liggende kragen; vervolgens werd een kind met een wit
jurkje, in den toestand der hoogste verbazing, met wijd geopende oogen over de
banken getild, bij welke manoeuvre er een paar kleine rooskleurige beentjes te
zien kwamen; daarop volgden pa en ma, en eindelijk de oudste zoon, een knaap
van veertien jaren, die blijkbaar gaarne den schijn had willen aannemen alsof
hij niet bij het troepje behoorde.
De eerste vijf minuten werden doorgebracht met de meisjes hare doeken af te
doen, en de strikken, waarmede hare mutsen versierd waren, weder op te zetten ;
daarop ontdekte men gelukkig, dat een van de kleine jongens achter een paal zat
en niet zien kon, weshalve de gouvernante achter den paal werd gezet en de
kleine op hare plaats werd overgctild. Vervolgens drilde papa de jongens een
poosje, en nadat mama eerst de gouvernante had tocgeknikt en gewenkt, om de
jurken der meisjes wat meer van hare schouders te trekken, stond zij op, om eens
eene revue over haar troepje te houden, cene inspectie, die zeer naar haar zin
scheen af te loopen, want zij keek met een vergenoegd gezicht naar papa, die aan
het einde van de bank was blijven staan. Papa gaf dien blik terug en snoot met
bijzonderen nadruk zijn neus, en de arme gouvernante kwam achter den paal
uitkijken, en trachtte het oog van mama te vangen, met een blik, die hare hooge
bewondering van al de kinderen moest te kennen geven. Daarna kwamen twee
kleine jongens, die er over hadden getwist of A stley wel tweemaal zoo groot
was als Drury-Lane, overeen, om het door Georgc te laten beslissen, waarop
Gcorgc (zijnde niemand anders dan de jonge heer, van wicn straks melding is
gemaakt) zich zeer verontwaardigde, en in gecne zeer zachte uitdrukkingen die
verontwaardiging te kennen gaf over de lompheid van op eene pubieke plaats
zoo hard zijn naam te noemen, hetgeen ten gevolge had, dat al de kinderen har-
telijk begonnen te lachen, en een der kleine jongens de aanmerking maakte, dat
Gcorge nu al begon te denken, dat hij een groot man was, waarop papa en nama
insgelijks lachten, en Georgc (die een rottling droeg en het voornemen had om
eenmaal bakkebaarden te laten groeien) mompelde, dat Willem altijd in zijne
onbeschoftheid werd voortgcholpcn, en een blik van diepe verachting aannam,
die den geheelen avond duurde.
-ocr page 51-
45
Astley.
Het spel begon en de belangstelling der kleine jongens was grenzenloos. Papa
keek insgelijks met belangstelling toe, hoewel hij zijn best deed om den schijn
aan te nemen alsof hij er niet veel op lette. Wat mama betreft, zij werd geheel
overbluft door de grappigheid van den eersten komiek, en lachte tot al de groote
strikken op hare muts stonden te beven, waarop de gouvernante weder van
achter haar paal kwam uitkijken, en als mama naar haar zag, haar zakdoek voor
haar mond hield, alsof zij, volgens haar plicht, insgelijks schaterde van lachen.
Toen vervolgens de gewapende ridder zwoer, dat hij de dame zou redden of
omkomen, applaudisecrdcn de jongens met veel geweld, inzonderheid een
manneke, dat blijkbaar bij de familie logeerde, en op eenc kinderlijke manier
zijn hof maakte bij eenc kleine coquetle van twaalf jaren, die er uitzag als een
model in het klein van hare mama, en evenals de andere kleine meisjes (welke
doorgaans nog coquetter zijn dan vele oudere) zich zcdiglijk ergerde, toen de
page van den ridder de vertrouwde kamenier der prinses een kus gaf.
Toen de rijkunsten in het perk begonnen, toonden de kinderen zich nog meer
verrukt dan te voren; terwijl papa zijne deftighcid geheel vergat, om beter te
zien overeind ging staan, en zoo hard applaudisecrde als een van allen. Tus-
schen elke kunst boog de gouvernante zich over tot mama, om haar de schran-
dere aanmerkingen der kinderen over te brengen ; en mama bood, inde blijd-
schap van haar hart, de gouvernante een pcpermunlje aan, waarop deze,
gestreeld door dit bewijs van beleefdheid, zich met een opgehelderd gezicht weder
achter haar paal verschool. Hctgcheclcgezelschap scheen nu uiterst vergenoegd,
behalve de jonge heer achter in de loge, die, te deftig om zich met de kinderen
te bemoeien, en te onbeduidend dan dat iemand zich met hem bemoeien zou,
zich slechts bezig hield met van tijd tot tijd de plekken te wrijven, waar eenmaal
zijne bakkebaarden moesten komen.
Wij tarten iedereen, die twec- of driemaal bij Astlcy is geweest, en der-
halve in staat is, om het volhardende geduld, waarmede dezelfde grappen avond
op avond herhaald worden, naar waarde te schatten, zich niet te vermaken met
ιιn gedeelte der voorstellingen ten minste — wij mecnen de kluchten in het
perk. Wat ons betreft, wanneer de hoepel met gasvlammen wordt nedergclaten,
het gordijn opgehaald om de aanschouwers, die voor half geld in het perk staan,
nu zij dit moeten ontruimen, op het tooncel te laten, de sinaasappelen worden
opgeruimd en het zaagsel met mathematische juistheid in een kring wordt ge-
harkt, kijken wij toe met evenveel gespannen verwachting als het kleinste kind
onder de aanschouwers, en oudc-kennishalve lachen wij mede, wanneer de
clown mei zijn schellen kreet "daar zijn wij I" komt binnenspringen. Wij kun-
nen ons ook niet geheel ontslaan van het oude gevoel van eerbied voor den
pikeur, die met zijne lange zweep in de hand achter den clown aankomt, en
met zwierige deftigheid eene buiging voor het gezelschap maakt. Altijd draagt
hij eene officiers-uniform met eene hoogopgevulde borst, waardoor hij aan een
gevild hoen doet denken. Hij is-maar waarom zou ik trachten iets te beschrijven,
waarvan geenc beschrijving een waardig denkbeeld kan geven? Iedereen kent
den man, met zijne blinkende laarzen, zijne zwierige houding (die ik echter door
sommige afgunstige kwaadwilligen stijf heb hom-on noemen) en zijne zwarte
krullende haren, hoog op het voorhoofd gescheiden, om aan zijn gelaat iets dicp-
denkends en dichterlijks te geven. Zijne welluidende stem strookt volkomen
met zijn edel voorkomen, wanneer hij zich verwaardigt om een poosje met den
clown te schertsen ; en onvergetelijk is de deftigheid, waarmede hij, zich zijne
waardigheid herinnerende, uitroept: "Nu genoeg, mijnheer! Wilt gij nu eens
-ocr page 52-
44                                        Schetsen en Portretten.
naar mejuffer Woolcroft gaan vragen?" Dan kan ook de zwier, waarmede hij
mejuffer Woolcroft binnenleidt en op haar paard helpt, niet nalaten een diepen
indruk te maken op de harten van alle aanwezige dienstmeisjes.
Als mejuffer Woolcroft, haar paard en de muzikant te gelijk ophouden, om
eens adem te scheppen, verwaardigt hij zich wederom tot een dergelijk gesprek
als het volgende, hetwelk door den clown begonnen wordt. "Zeg eens, mijn-
heer!"— "Wel, mijnheer!" —(Men spreekt altijd uiterst beleefd). — "Hebt
ge wel eens gehoord, dat ik in dienst ben geweest?" — "Neen, mijnheer!" —
"Ja wel, mijnheer! Ik kan cxccrcccrcn." — "Zoo waarlijk?" — "Wil ik het
eens doen, mijnheer?" — "Als het u belieft, mijnheer! —Kom aan, haast je
wat! (Een klap met de lange zweep, en een "Schei uit daarmee ; dat bevalt mij
niet!" vanden clown). Daarop laat de clown zich op den grond vallenen
begint cene reeks van gymnastische stuiptrekkingen, vouwt zich op allerlei
wijzen toe, knoopt zijne leden in elkander, en haalt ze weder uiteen, tot dave-
rende blijdschap van de galerij, tot hij gestoord wjrdt door een tweeden slag
met de lange zweep en een verzoek om te gaan vragen waar mejuffer Woolcroft
naar wacht. Daarop roept hij lot groot vermaak der galerij : "Zeg eens, jufrrouw
Woolcroft! kan ik ook wat voor je doen of voor je laten ?" De dame antwoordt
daarop, met een vriendelijken glimlach, dat zij de twee vlaggen verlangt te heb-
ben, waarop deze dan ook met cenige grimassen worden gehaald en ovcrge-
gevcn, na welke laatste plechtigheid de clown geestig aanmerkt: "Ha, ha, ha !
Hi, hi, hi! Zeg eens, mijnheer! jufvrouw Woolcroft kent mij; want zij heeft
tegen mij gelachen." Nog een slag met de zweep, de muzikanten spelen op, het
paard schiet vooruit, en mejuffer Woolcroft begint haar vlaggendans, tot ver-
maak van al de aanschouwers, ouden jong. De volgende pauze geeft gelegenheid
tot dergelijke geestigheid, waarbij nu alleen nog komt, dat de clown grimassen
tegen den pikeur maakt, telkens wanneer deze hem den rug toekeert, en einde-
lijk over zijn hoofd springt en wegloopt, nadat hij vooraf zijne aandacht naar een
anderen kant heeft getrokken.
Heeft iemand onzer lezers ooit acht gegeven op eene soort van menschen, die
over dag bij de deuren der kleine theaters omzwerven ? Gij zult zelden een van
die ingangen voorbijgaan, zonder dat cene groep van drie of vier dezer lieden op
de stoep staat te praten, met cene soort van praalzucht, welke hun bijzonder
eigen is. Zij schijnen zich altijd te verbeelden, dat zij op het tooneel zijn. Die
jonge heer met een afgedragen bruinen rok en wijde lichtgroene broek, haalt de
mouwboorden van zijn bont gestreept hemd op, als ware het van het fijnste
linnen, en zet zijn ouden witten hoed zoo zwierig op een oor, alsof hij dien eerst
\\
isteren had gekocht. Let dan ook nog op zijne oude wille handschoenen, en
en zijden zakdoek van de goedkoopste soort, die in de borst van zijn kalen rok
steekt. Begrijpt men niet dadelijk, dat hij de vreemde heer is, die des avonds
voor een halfuur een blauwen rok, witte broek en schoon hemdsboordje draagt,
en dan weder in zijn versleten pak kruipt, — die eiken avond moet pochen op
zijne schatten, met de pijnlijke bewustheid van twintig s h i 11 i n gs in de weck, —
moet spreken van zijn vaders landgoed, met de akelige herinnering aan zijn
boven "achterkamertje, — en moet gevleid en benijd worden als de begunstigde
minnaar cener rijke erfdochter, terwijl hij denkt aan de cx-danscres thuis, dje in
gczcgcndcn staat en derhalve zonder verdiensten is ?
Naast hem staat misschien een mager, bleek man, met een zeer lang gezicht
en een glimmenden zwarten rok, die nadenkend met een stok tikt tegen dat gc-
declte van zijne laars, waaraan eens deachtcrlap zat. Hij is de man voor ernstige
-ocr page 53-
i?>
Astley.
rollen, zooals grijze vaders, brave getrouwe bedienden, geestelijken, hcrber-
giers, enz.
A propos, van vaders gesproken! Wij zouden gaarne eens een stuk willen
zien, waarin al de personen weezen waren. Vaders zijn zonder onderscheid ver-
velende dingen op het tooneel, hebben den held of de heldin altijd een langen
i uitleg te geven van hetgeen er gebeurd is voordat het gordijn opging, doorgaans
| beginnende met: "Het is nu negentien jaren geleden, mijn dierbaar kind ! dat
uwe zalige moeder" (hier begint de stem van den ouden schobbejak te beven) "u
aan mijne zorg overliet. Gij waart toen nog zeer jong," enz., enz. Of anders
hebben zij eensklaps te ontdekken, dat iemand, met wicn zij drie gchccle bedrij-
ven lang hebben omgegaan zonder iets te vermoeden, hun eigen kind is, in welk
geval zij uitroepen : "O, wat zie ik ! Die bracelet! Die glimlach! Deze papieren !
Die oogen ! Kan ik mijn hart gclooven ? Ja, het moet zoo wezen ! Het is — het is
mijn kind!" — "Mijn vader!" roept het kind, en dan vallen zij in elkanders
armen, en kijken over elkanders schouders, en wordt er door de aanschouwers
driemaal geapplaudiscerd.
Om van dezen uitstap terug te komen — wij wilden alleen zeggen, dat het
deze soort van menschen is, die men voor de deuren der kleine theaters ziet staan
praten en zich airs geven. Op de stoep van Astley ziet men er altijd meer
dan ergens elders. Doorgaans zitten er een paar rijknechts op de vensterbanken,
en staan twee of drie smerige, kaalfalsoenlijkc hecren, met geruite dassen en geel
linnengoed, bij hen rond te drentelen, dikwijls met een paar dansschoencn in
eene oude courant gewikkeld ondcr\'den arm. Eenige jaren geleden bleven wij
doorgaans met open mond naar deze lieden staan kijken, meteen gevoel van
geheimzinnige nieuwsgierigheid, waarvan de herinnering, nu wij dit schrijven,
ons een glimlach afdwingt. Wij konden niet gclooven, dat die wezens uit eene too-
verwcreld, met hagelwitte tunica\'s,zalmklcurigebeencn en blauwe sjerpen, die de»
avonds met al den luister van muziek, licht en kunstbloemen voorbij onze oogen
zweefden, dezelfde blecke, verloopen kerelskonden zijn, die wij over dag zagen.
Wij kunnen het nu nog nauwelijks gclooven. Slet de lagere klasse van tooneel-
spelcrs zijn wij ecnigszins bekend, en men heeft niet veel verbeeldingskracht
noodig, om den eersten minnaar men den havcloozen lichtmis, den komiek met
den grappenmaker in eene herberg, en den eersten trcurspcler met dronkenschap
en armoede in verband te brengen ; maar die andere menschen zijn gchcimzin-
nige wezens, die men nooit ziet dan in het rijperk, nooit dan in het costuum van
goden en sylphen. Zag iemand ooit, Ducrow uitgezonderd, wien men nauwelijks
onder hen tellen kan, een rijder van Astley dan te paard? Zou onze vriend in
de officiers-uniform ooit een afgesleten rok dragen, of zich vernederen tot het, bij
vergelijking, ongcwatleerde costuum van het dagclijkschleven? Wij kunnen —
wij willen het niet gclooven.
-ocr page 54-
46                                        Schetsen en Portretten.
DE LAATSTE CABRIOLET-VOERMAN EN DE EERSTE
OMNIBUS-CONDUCTEUR.
Onder alle cabriolet-voerlieden, die wij de eer en het genoegen hebben gehad
van aanzien te kennen — en onze kennis van dien aard is zeer uitgebreid — is
er een, die een onuitwischbaren indruk op onzen geest heeft gemaakt en ons
een gevoel van eerbied en bewondering heeft ingeboezemd, dat, naar wij vreezen,
nooit meer door cenig mcnscliclijk wezen kan worden opgewekt. Hij was een
man van een zeer eenvoudig, maar tevens innemend voorkomen. Hij droeg rood-
achtige bakkebaarden, een witten hoed en geen rok, en zijn helder blauw oog
prijkte niet zelden met een zwarten rand, door kunst voortgebracht. Aan zijne
voeten droeg hij Wellingtons, welker schachten doorgaans cene handbreed van
de kuitgespen zijner korte lederen broek verwijderd bleven; en zijn hals was
meestal versierd met cene gele das. In den zomer had hij altijd cene bloem in zijn
mond, en in den winter een strootje — kleine, maar voor een opmerkend ver-
stand zekere aanwijzingen van smaak voor de natuur en de botanie.
Zijne cabriolet was fraai geschilderd — helder rood, en waar wij ook gingen,
naarde City ofnaarhet YVcsl-End, noord, oost, west of zuid, daar zagen
wij ook de roode cab tegen palen bonzen, tusschen koetsen, wagens en karren
doorsnorren, en op ecne of andere manier altijd weder uit engten komen, waar
geen ander rijtuig dan de roode cab ooit had kunnen inkomen. Die roode cab
was onze liefhebberij. Gaarne hadden wij haar eens in hel perk van Astley gezien.
Wij zouden er op durven wedden, dat zij met hare kunsten alle andere kunsten
beschaamd zou hebben gemaakt.
Sommige menschen zien op tegen de ongemakkelijkheid om in cene cabriolet
te klimmen, anderen weder tegen de moeiclijkhcid om er uit te komen ; maar
wij vinden dien tegenzin geheel ongegrond. Het kloutcren in ecne cab is, als
men het behendig doet, ecne vermakelijke en bevallige lichaamsoefening.
Vooraf heeft men nog het plcizier van ecne pantomime met al de achttien voer-
lieden van het veer. Vier cabriolcts verlaten, zoodra gij wenkt, hare posten, en
de manoeuvres der dieren, die dezelve trekken, over stoepsteencn en door de go-
len, zijn kunstig en onderhoudend te gelijk. Nu kiest gij eenc cabriolet in het
bijzonder uit. Eenc wip en gij zijt op de eerste trede; gij buigt u een weinig rechts,
en stapt zoo op de tweede ; gij kruipt met zwier onder de teugels door, keert u
dan links, en gij zijt er in. Naar cene zitplaats behoeft gij niet te zoeken ; want
het voctendek smijt u op eens op de bank neer, en gij rijdt voort.
Het uitstappen is in de theorie misschien een weinig ingewikkelder, en in de
practijk ook een weinig moeielijkcr. Wij hebben lang over de zaak nagedacht, en
houden het voor het beste dat gij er maar uitspringt, en hel aan het toeval over-
laat of gij op uwe voeten neerkomt. Als gij den voerman eerst laat uitstappen,
en dan uw sprong zoo neemt, dal gij op hem neerkomt, zult gij bevinden dat de
val daardoor merkelijk gebroken wordt. Ingeval gij voornemens zijt om acht
pene e te geven volgens het tarief, in plaats van een shilling, gelijk de
-ocr page 55-
De laatste cabriolet-voerman, en de eerste omnibus-conducteur.           <t7
meeste menschen fatsoenshalve doen, Iaat dan toch niets daarvan blijken, voordat
gij veilig op de straat staat. Het is ecne zeer verkeerde zuinigheid die vier p e n c e
te willen uitwinnen. Gij zijt in de macht van den voerman, en hij beschouwt die
vier p c n c e als ecne soort van losprijs, om u niet met opzet een ongeluk te laten
krijgen. Alle aanwijzing van de manier om uit ecne cabriolet te stappen is echter
onnoodig, wanneer gij wat ver moet rijden ; want hel is zeer waarschijnlijk dat
gij er van zelf zult uitvlicgen, voordat gij drie mijlen ver zijt.
Wij weten geen voorbeeld van een paard voor cene cabriolet, dat drie mijlen
achtereen geloopcn heeft zonder te vallen. Maar wat maakt dat uit? Het geeft
opwekking. In deze dagen van zenuwzwakte en vcrvcclzucht betaalt men dikwijls
veel geld om eens opgewekt te worden; en waar kan men dit goedkooper ?
Maar om weder op de roode cabriolet te komen: zij scheen overal te gelijk te
wezen. Ging men naar Holborn, Flcct-Strcet of ecne andere drukke
straat, nauwelijks was men den hoek om, of men zag een gebroken paal, en daarbij
een paar koffers, cen valies en cene hoedcdoos in schilderachtige wanorde op
den grond liggen, waarbij een paard, met cene cabriolet achter zich, zeer onbc-
kommerd stond te kijken, terwijl een troep gemeen volk, van blijdschap schrecu-
wende, hunne gloeiende wangen tegen de ruiten van cen apothekcrswinkel ver-
koelde. — "Wat is er gebeurd V" — "Ecne cab omgeslagen, mijnheer! anders
niet." — "Is er niemand bezeerd?" — "Niemand anders dan de vracht, mijn-
heer! Ik zag de cab den hoek omkomen, en zcidc al tegen mijn kameraad : dat
paard lijkt wel den wind in den kop te hebben. Bons ! daar gaat het wiel tegen
dcnpaalaan.cn de vracht vliegt er uit, als een baksteen." - Behoeven wij te zeggen,
dat het de roode cabriolet was, of dat de heer met het strootje in zijn mond, die
uit den apothekcrswinkel kwam, zeer bedaard op zijn bankje klom en in galop
wegreed, onze vriend de voerman was?
De alomtegenwoordigheid van deze roode cab, en de invloed, dien de voerman
uitoefende op de lachspieren zelfs van deftige magistraatspersonen, was waarlijk
verbazend. Gij kwaamt de gcrcchlszaal van het Mansion-House binnen, vcrwon-
derd over het algemcenc geschater. De Lord-Mayor lag achterover in zijn stoel,
schuddende van pret over zijne eigene aardigheid, en mijnheer Hobler stikte
bijna van lachen, zoowel over de geestigheid van den Lord-Major als over zijne
eigene, terwijl de constablcs (volgens hun plicht) over beiden verrukt waren,
en zelfs de bedeelde armen, het opgehelderde gezicht van den beadle aankij-
kende, trachtten te glimlachen Een heer, zeer bloo van uitzicht en stotterend
in zijn spreken, kwam zijn beklag doen over eene afzetlcrij, door den voerman
der roode cabriolet gepleegd, en gaf daardoor aanleiding, dat deze
                 de
Lord-Mayor en mijnliccr Ilobler cen beetje gekheid met elkander maakten, ten
pleizicr van iedereen, behalve den klager. Eindelijk gevoelde de gerechtigheid
zich zoo gekiltcld door de aangeboren geestigheid van den voerman, dat de boete
verminderd werd en de schuldige in vollen galop met zijne roode cab wegreed,
om, zoodra hij maar kon, weder cen ander beet te nemen.
Vast verzekerd, van de kracht zijner eigene zedelijke beginselen, was de voer-
man van de roode cab, evenals vele philosofcn, gewoon de mecningen en vooroor-
dcelcn der maatschappij voor niets te achten. In het algemeen gesproken, was
bet hem onverschillig of hij zijne vracht behouden op de bestemde plaats bracht
of omsmeet; het eerste was hem misschien liever omdat hij dan niet alleen het
geld kreeg, maar ook nog wat langer het vermaak kon hebben van tegen een
mededinger te rennen. Maar de maatschappij deed hem den oorlog aan door hem
voor elke kleinigheid te beboeten, en hij moest zich op zijne eigene manier tegen
-ocr page 56-
48                                       Schetsen en Portretten..
de maatschappij verdedigen. Zoo redeneerde de voerman van de roodc cab, en
hij hield derhalve zijne vracht in het oog, wanneer deze zijne hand in zijn vest-
zakje stak en zijn geld gereedmaakte; indien hij acht pence uithaalde, werd
hij omgesmetcn.
De laatste maal, dat wij onzen vriend zagen, was op een regenachtigen avond
inToltcnham-Court-Road, waar hij in cene warme en ecnigszins perso-
ncele redewisseling was gewikkeld met een zeer woordenrijk heertje meteene
groene jas. De arme man had veel tot zijne verschooning; hij hadslcchts achttien
pence boven zijne vracht ontvangen, en moest derhalve wel uit zijn humeur
zijn. Het geschil was reeds tamelijk hoog gcloopcn, toen het heertje, bij zich zelf
den afstand overrekenende, en bevindende dat hij reeds meer had betaald dan hij
behoefde, zijn onveranderlijk besluit te kennen gaf, om den voerman den vol-
genden dag te laten "voorkomen."
"Dat zult gij wel laten 1" zcide de voerman tergend. — "Dat zal ik zeker,"
antwoordde het heertje. "Als ik morgenochtend beleef, zal die afzettcrij u bc-
rouwen."
Het heertje met de groene jas sprak met cene verontwaardiging en vastheid,
die op het gemoed van onzen vriend den voerman een zichtbaren indruk maak-
tcn. Hij aarzelde een oogenblik; maar slechts een oogenblik, want zijn besluit
was spoedig genomen.
"En zult gij mij laten voorkomen ?" vroeg onze vriend. — "Ja!" antwoordde
het heertje met nog meer bitterheid dan te voren. - "Welnu! " zcide onze vriend,
terwijl hij bedaard zijne hemdsmouwen opstroopte. "Daar krijg ik drie weken
voor. Die zijn uit tegen het midden van de volgende maand; dan ben ik jarig,
en dan moet ik een vroolijken dag hebben. Tot dien tijd kan ik evengoed vrijen
kosten inwoning van het graafschap nemen; want ik betaal toch ook mijne portie
in de belastingen. Derhalve — daar !"
Dit zeggende gaf de voerman van de roode cab het heertje een slag, dat hij
omvertuimcldc, en riep toen met de grootste beleefdheid zelfde politie, om hem
in hechtenis te nemen.
Eenc historie is niets waard zonder het slot, en daarom doet het ons genoegen,
dat wij met zekerheid kunnen berichten, dat onze vriend ook vrijen kost en in-
woning kreeg. Wij vernamen dit op de volgende manier. Wij gingen kort
naderhand een bezoek afleggen in het huis van correctie van het graafschap
Middlesex, en zochten met zekeren angst in al de tredmolens naar onzen
verloren vriend. Hij was echter nergens te vinden, en wij begonnen te denken,
dat het heertje met de groene jas hem uit mcnschlievendheid vergeten had; maar
toen wij den kcukcnluin doorgingen, die aan een afgelegen gedeelte der gevan-
genis grenst, schrikten wij ecnigszins van eene stem, die schijnbaar uit den
muur kwam, en een liedje zong, dat toen pas onder onze volksmuziek was op-
genomen.
"Wiens stem is dat ?" vroegen wij. — De gouverneur der gevangenis schudde
zijn hoofd. "Een deugniet van een kerel," zeide hij; "hij wilde volstrekt niet in
de tredmolens werken, en zoo was ik genoodzaakt hem tot eenzame opsluiting
te vcroordeelcn ; maar hij zegt, dat hij pleizier daarin heeft, en ik vrees, dat dit
ook zoo is, want nu ligt hij den gchcclcn dag op zijn rug op den vloer, en doet
niets anders dan comischc liedjes zingen !"
Behoeven wij er bij te voegen, dat deze comische zanger niemand anders was
dan onze verloren vriend, de voerman van de roodc cabriolet? Sedert dien tijd
hebben wij hem nooit wedergezien.
-ocr page 57-
Be laatste cabriolet-voerman en de eerste omnibus-conducteur.         40
Als wij ons niet bedriegen, was hij een verre neef van een ander personage,
die dikwijls onze aandacht heeft getrokken. Toevallig weten wij het een en ander
van zijn leven, dat wij reeds lang eens hebben willen vertellen, en misschien
vinden wij nooit cenc betere gelegenheid dan deze.
Willem Barkcr — zoo heette dit heerschap — werd geboren — maar wat be-
hoeven wij te zeggen, waar of wanneer Willem Barkcr geboren werd ? Waarom
zouden wij in kerspclboekcn gaan nazoeken, of de geheimen van kraamhospita-
len trachten uit te vorschen? Willem Barkcr werd geboren, of hij zou er niet
geweest zijn. Er is een zoon ; derhalve was er een vader. Er is een uitwerksel;
derhalve was er ecne oorzaak. Deze inlichting is gewis voldoende voor ieders
nieuwsgierigheid, en zoo niet, dan spijt het ons, dat wij niet in slaat zijn om in
dit opzicht verdere ophelderingen te geven.
Wij moeten ook onze onkunde bekennen, op welken tijd of welke manier zijn
naam Willem Barkcr in Bill Boorker werd veranderd. De heerBarker kwam in
groot aanzien onder de leden van het beroep, waaraan hij meer in het bijzonder
zijne talenten wijdde, en bij hen was hij algemeen bekend onder de gemeenzame
benaming van Bill Boorker, of onder den vercerenden titel van Bill de Bluffer,
welk schertsend sobriquet zijn bijzonder talent moest aanduiden, om vooral
die onderdanen van Hare Majesteit, die doormiddel van omnibussen vandeeene
plaats naarde andere worden vervoerd, door geweldige gezegden of handelingen
voor zijn wil te doen buigen. Van zijne eerste jeugd is weinig bekend, en zelfs
dat weinige is tamelijk duister en onzeker. Gebrek aan werklust, zucht om
kwaad te doen, en een trek om zonder doel om te zwerven, waren eigenschap-
pen, welke hij met vele andere grootc genieλn gemeen had. Het gewoel ecner
armschool en de stilte eener graafschapsgevangenis waren even weinig instaat
om hem van aard te doen veranderen. Zijn koortsachtig verlangen naar veran-
dcring en afwisseling kon door niets worden bedwongen ; zijne vermetele stunt-
moedigheid kon door gcenc straf worden ten onder gebracht.
Indien men zeggen kan, dat Barkcr in zijne jeugd eenc zwakheid had, was
het ecne beminnelijke zwakheid — liefde, in de uitgestrektste beteckenis ; want
hij hield evenveel van meisjes, sterken drank en zakdoeken. Zijn gevoel was
geheel vrij van eigenliefde; het was niet beperkt tot zijne eigene bezittingen,
welke maar te veel menschen met uitsluitende genegenheid beschouwen ; zijne
liefde was veel edeler — een algemeen beginsel, dat hij met dezelfde kracht tot
de bezittingen van anderen uitstrekte.
Dit is wel aandoenlijk ; maar nog aandoenlijker is het te vernemen, dat zulk
eenc algcniecne liefde niet naar waarde wordt geschat. Bow-Strect, New-
gate en Millbank zijn juist de plaatsen niet om hen te belooncn, wier teer-
hartigheid zich lucht geeft in eene algemcene zucht naar al wat zij zien. Barker
gevoelde dit. Na een vrij langdurig onderhoud met de hoogste rechterlijke be-
ambtcn, verliet hij zijn ondankbaar vaderland, met toestemming en op kosten
van het Gouvernement, begaf zich naar een vcrgelegcn land, en hield zich daar
bezig met, als een andere Cincinnatus, den grond te ontginnen en te bebouwen,
— een vreedzame arbeid, onder welken zeven jaren bijna onbemerktheenvloten.
Of na verloop van dien tijd het Engclsche Gouvernement den heer Barkcr thuis
noodig had, of dat het slechts niet noodig oordeelde hem weder buitenslands te
zenden, weten wij niet zeker; maar wij zijn genegen om het laatste te gelooven,
daar hij, na zijne terugkomst, tot geen hooger post werd bevorderd dan dien van
onder-waterman bij het huurkoctsenveer op den hoek van Haymarket. Ter-
wijl hij in dezen rang, met eene genummerde koperen plaat op de borst, op een
f.
SrTTFTSU* PX PnnTRPTTFN.
-ocr page 58-
50                                       Schetsen en Portretten.
omgckecrdcn emmer zat, moet hij die opmerkingen en ervaringen in de men-
schenkennis hebben opgedaan, welke op al zijne bedrijven in zijn volgend leven
zulk een gewichtigen invloed uitoefenen.
Barkcr had nog niet lang zijn post bekleed, toen de verschijning van den
eersten omnibus hel publiek een nieuwen weg deed inslaan en een aantal hackney-
koetsen geheel stilstaan. Het genie van onzen vriend deed hem aanstonds inzien
hoeveel nadeel de omnibussen zijn beroep zouden toebrengen, en hoe noodzake-
lijk hel derhalve was, dat hij naar een ander zocht, dat meer voordeel beloofde.
Zijn schrandere geest bevroedde terstond, hoever men het zou kunnen brengen
met het stelsel om jonge en onervarene lieden in een verkeerden omnibus te
lokken, en oude en zwakke met geweld daarin te duwen en opgesloten te hou-
den, tot zij zich uit wanhoop door de betaling van zes p en c e vrijkochten.
Weldra deed zich cene gelegenheid op, om dit heerlijk ontwerp ten uitvoer te
brengen. Op de hackncy-koetscnvercn verspreidde zich een gerucht, dat er
eene buss werd gebouwd, om van Lisson-Grove door Oxford-Street en
Holborn naar de Bank te rijden, en de snelle vermeerdering der omnibussen
op de Paddi ngton -Road maakte dit vrij waarschijnlijk. Barkcr deed hcime-
lijk en voorzichtig onderzoek. Het was waar, de Koyul William zou den vol-
genden maandag zijn eersten rit doen. Het was cene uitmuntende speculatie.
Een knappe jonge cabriolet-voerman, welbekend als een hachje — want hij had
een vergelijk getroffen met de ouders van drie gekneusde kinderen en pas boete
betaald voor het overrijden van eene oude vrouw — zou voerman wezen, en de
ondernemende eigenaar, die van Barker\'s talenten gehoord had, gaf hem op het
eerste aanzoek den nog vacanten post van conducteur. De omnibus begon te
rijden, en Barkcr kreeg een nieuw pak klccren en een nieuwen werkkring.
Al de verbeteringen op te tellen, die deze buitengewone man in het omnibus-
stelsel heeft gebracht — wel langzaam, maar zeker — zou veel meer ruimte ver-
cischen, dan wij aan dit verslag kunnen geven. Aan hem wordt de eerste uit-
vinding toegeschreven van eene practijk, die naderhand zoo algemeen is gc-
worden: dat namelijk de voerman van een tweeden omnibus vlak achter den
eersten blijft, en den disselhoom van zijn rijtuig in het portier van den anderen
drijft, zoo dikwijls dat wordt geopend, of tegen het lijf van ieder, die cene poging
doet om er in te stappen, — eene aardige uitvinding, welke de originccle gcestig-
hcid van dezen grootcn man in het helderste licht vertoont.
Barkcr had natuurlijk vijanden; want welk openbaar persoon heeft die niet ?
Maar zelfs zijne ergste vijanden kunnen niet ontkennen, dat hij meer oude hee-
ren en ju f vrouwen naar Pudding ton heeft gebracht, dienaar de Bank wilden,
en naar de Bank, die naar Paddington wilden, dan cenig ander omnibus-
conducteur; en hoewel afgunstigen hieraan mochten tv. ijlden, is het cene wcl-
hewczene waarheid, dat hij een groot aantal oude lieden van beide seksen naar
beide plaatsen heeft gebracht, die volstrekt niet voornemens of willens waren
ergens heen te rijden.
Het was in de beoefening der fijnere details van zijn beroep, dat Barkcrinzon-
derheid zijne uieiischenkennis ten toon spreidde. Hij kon in een oogenblik zien
waarheen een passagier moest, en riep hem derhalve den naam van die plaats
loc, zonder dat zulks in cenig verband stond met de eigenlijke bestemming van
zijn voertuig. Hij kon zonder missen die soort van oude dames onderscheiden,
die te zeer van haar stuk moesten geraken door de drift, waarmede zij uit den
omnibus werden geduwd, om te zien waar zij waren nedergezet, voordat het te
laat was; hij had een voorgevoel van hetgeen er in den geest van een passagier
-ocr page 59-
De laatste cabriolet-voerman en de eerste omnibus-conducteur.         til
omging, wanneer deze bij zich zelvcn besloot om dien kerel den volgenden mor-
gen (e laten voorkomen, en was de gedienstigheid zelve voor alle knappe dienst-
meisjes, met welke hij den geheelen weg over praatte en die hij vlak voor hare
deur nederzette.
Het menschelijk oordeel is echter nooit onfeilbaar, en somtijds gebeurde het
dat Barker cenc proefneming deed met het geduld en de schroomvall
45
igheid van
den verkeerden persoon, in welk geval hij meer dan eens van het politiebureau
naar de gevangenis moest wandelen. Maar zulke kleinigheden konden de vrij-
heid van zijn geest niet ten onder brengen; zoodra zij voorbij waren, hervatte hij
zijn arbeid met onvcrflauwdcn ijver.
Wij hebben van Barker en den voerman van de roodc cabriolet in den ver-
leden tijd gesproken. Helaas ! Barker is weder naar buitenslands vertrokken ;
en de mcnsehcnklasse, waartoe beiden behoorden, zal spoedig geheel uitgcstor-
vcn zijn. Verbetering kruipt tot achter de voetkleeden der cabriolets en in de
achterste hoeken der omnibussen. Morsigheid en flanellen borstrokken verdwij-
ncn voor zindelijkheid en livrei. Brutaliteit zal vergeten worden, wanneer be-
lecfdhcid algemeen wordt; en die verlichte, welsprekende, diepdenkende en
oordeelkundige mannen, de stedelijke regenten van Londen, zullen van de
helft van hunne bezigheid en te gelijk van de helft van hun vermaak beroofd
worden.
PARLEM.ENTS-PORTRETTEN.
Wij hopen, dat onze lezers door dezen weinig goeds belovenden titel niet bang
gemaakt zijn. Wij verzekeren hun, dat wij niet over politieke zaken willen
schrijven, en ook niet voornemens zijn om vervelender en wijdloopigcr te wezen
dan gewoonlijk — of anders zal het buiten onze schuld zijn. Het is ons voorge-
komen, dat eene vluchtige schets van het Huis en van de menigte, die zich op
den avond van cenc gewichtige stemming naar hetzelve begeeft, niet onvcr-
makclijk zou wezen : en daar wij het bedoelde Huis in onzen tijd dikwijls genoeg
hebben bezocht — eigenlijk meer dan ons wel lief was — zullen wij ons aan zulk
eene beschrijving wagen. Wij zetten derhalve al dat ontzag ter zijde, hetwelk
door de duistere denkbeelden van schennis der privilegiλn en zware bcboetingen
wordt opgewekt, treden stoutweg binnen, en beginnen te schrijven.\'
Half vijf, en ten vijf ure zal de voorsteller van het adres "op zijne becnen"
zijn, gelijk de couranten somtijds zeggen, alsof redenaars somwijlen ook op het
hoofd stonden. De leden komen bij troepen binnenstormen. De weinige nicuws-
gierigen, die in de gangen staanplaatsen kunnen krijgen, kijken hen met de
grootste belangstelling na, en hij, die nu en dan een lid herkent, is een persoon
-ocr page 60-
32                                       Schetsen en Portretten.
van gewicht. Telkens hoort gij deflig fluisteren: "Dat is Sir John Thomson." —
"Wie ? die met die gouden kelen om zijn hals ?" — "Neen ; dat is een van de
boden. Die andere, met zijne gele handschoenen, is Sir John Thomson."- "Daar
is mijnheer Smith!" — "llccrc!"— "Ja! Hoe vaart gij, mijnheer!" — Sroith
is een pas benoemd lid. Hij blijft staan, kijkt om en reikt met innemende belecfd-
hcid (want dien morgen heeft er een gerucht gcloopcn, dat het Parlement ont-
bonden zou worden) zijn daardoor zeer gcvleidcn kiezer de hand, en na deze met
vuur gedrukt te hebben, snelt hij de voorzaal in, met zulk eene buitcngcmecnc
vertooning van ijver voor hel algemeen welzijn, dat hij op het gemoed van zijn
"medeburger" een zeer gunsligen indruk achlerlaat.
Naarmate het getal der aangekomene leden toeneemt, klimmen ook hctge-
rucht en de warmte in eene zeer onaangename evenredigheid. De livrcibedicn-
den vormen een gesloten gelid aan beide zijden van den gang, en gij krimpt in
binnen de kleinst mogelijke ruimte, om te verhoeden, dat men u de deur uil-
wijst. Ziet gij dien zwaarlijvigcn man, met zijne schorre stem, zijn zonderlingen,
breedgeranden hoed, blauwen rok, witte broek en groolc laarzen, die een half
uur achtereen onophoudelijk heeft gepraat, en wiens gezagvoerende toon niet
weinig gelach onder de vreemdelingen heeft veroorzaakt ? Dat is de grootc rust-
bcwaardcr van Wcs t m inst er. Gij hebt zeker wel opgemerkt met hoeveel
zwier hij dien lord groette, die daar even voorbijging, en met welk eene ontzag-
lijkc deοtighcid hij legen vreemdelingen spreekt? Hij is nu eenigszins uit zijn
humeur geraakt door het zeer oneerbiedig gedrag van die twee jonge hecren
achter hem, die, zoolang zij daar gestaan hebben, niets anders hebben gedaan
dan gelachen.
Juist op dat oogenblik vertoont zich een ongelukkige met een uitgestreken
gezicht aan het einde van den langen gang. Het is hem gelukt, de waakzaam-
heid van den constable onder aan de trap te ontsnappen, en hij is blijkbaar in
lijn schik, dat hij zoo ver gekomen is.
"Terug, mijnheer! Gij moogt hier niet komen!" schreeuwt de schorre met
dreigende gebaren, zoodrahij den schukligcin heioog krijgt. — De vreemdeling
blijft stilslaan. — "Hoort gij niel, mijnheer? Terug!" hervat de deftige deur-
wachler, terwijl hij den indringer ecnigc schreden voortduwt. — "Blijf mij van
het lijf!" antwoordt de vreemdeling, zich driftig omkeerende. — "Gij moogt
niet hier komen." — "Houd uwe handen van mij af, zeg ik !" — "Toe, spoedig
den gang uit!" —"Je bent een brutale kerel!" — "Wat?" roept de man met
de laarzen. — "Een brutale kerel!" herhaalt de vreemdeling, wicn de gal nu
overloopt. — "Dwing mij niet om u de deur uit te zetten, mijnheer!" snauwt de
ander: "ik moeiden gang vrijhouden; het is op last van den spcak er." —
"Damnthcspeaker!" buldert do indringer. - "Hier, Wilson, Collins !"roept
de deurwachter, verbleckende van verontwaardiging over deze stoute bclcedi-
fing, die naar zijne mecning niet veel minder dan hoog verraad is. "Zet dien
ercl de deur uit! Hoe durft iemand zoo iets zeggen?" — En de ongelukkige
stuift de trap af, vijf treden te gelijk, terwijl hij telkens, als hij tot adem kan komen,
wraak roept over den geweldenaar en zijne handlangers.
"Plaats, hecren ! Plaats voor de loden!" roept de ijverige deurwachter, terwijl
hij terugkomt met een gcheelen sleep wetgevers achter zich.
Ziet gij dien barschen heer daar, met eene kleur bijna even geel als zijn linnen-
goed, en wiens grootc zwarte knevels hem het voorkomen zouden geven van een
beeld in een kapperswinkel, indien zijn gezicht zooveel uitdrukking had als die
wassen caricaturen van het eerste der schepselen bezitten? Hij is een officier
-ocr page 61-
Parlemenh-Tortretlen.                                         !i3
van de militie en een der meest lachverwckkcndc leden van het Parlement. Kan
er wel iels ongcrijmder wezen dan de burleske trotschheid van zijn uitzicht,
terwijl hij den gang doorstapt en zijne oogen door zijn hoofd rollen, alsof hij op
het punt was om de stuipen te krijgen? II ij loopt altijd met dien bundel oude
papieren onder zijn linkerarm, welke gewichtige documenten moeten verbcel-
den. Hij is zeer nauwgezet in het bijwonen der vergaderingen, en zijn deftig
"Hoor, hoor !" is niet zelden het sein voor een algemeen gelach.
Hij is de man, die eens, in het Oude Huis der Gemeenten, een bode naar de
vrecmdengalerij zond, om naar den naam te vragen van iemand, die door een
lorgnet keek, ten einde zijn beklag aan den speaker te doen, dat de bedoelde per-
soon den gek met hem stak. Op een anderen lijd, zegt men, dat hij, toen hij eens
in Bcllamy\'s k i t chen 1) twee of drie hecren vond, die aan een tafeltje zaten te
soupceren en gecne leden waren, zoodat zij daar zijn gedrag niet wel kwalijk
konden nemen, op den gecstigen inval kwam om zijn voet op hel tafeltje te leg-
gen waaraan zij zaten. Doorgaans doet hij echter niemand kwaad, maar altijd is
hij belachelijk.
Met geduld en door onze kennis met den constablc is het ons gelukt in de
voorzaal (e komen, en nu kunnen wij tusschenbeide een blik werpen in de ver-
gadcrzaal, wanneer de deur geopend wordt om de leden binnen te laten. Zij is
reeds tamelijk vol, en hier en daar staan groepen over de belangrijkste onder-
werpen van den dag te praten.
Dat zwierige heerlje met een zwart jasje met een fluwcelcn kraag is "Eerlijke
Tom," een vertegenwoordiger der hoofdstad; en die lange man, met een mantel
met wille voering, is zijn stadgenoot. Die deftige man, met cene blauwe jas,
eene grijze broek, cene witte das en handschoenen aan, wiens nauwsluitend
kleed zijne mannelijke gestalte zoo voordcclig doel uitkomen, is een welbekend
persoon. Hij heeft in zijn tijd menigen vijand uitgedaagd en hem overwonnen,
gelijk de helden der oudheid., met gecne andere wapenen dan die de goden hem
gegeven hadden. Die oude man met scherp geteckende trekken, die naast hem
staat, is een overblijfsel van cene thans bijna uitgestorvene klasse. Hij is een
graafschapslid, en is dat geweest zoolang iemand heugt. Let eens op zijn ruim
hangenden bruinen rok met wijde zakken, zijne korte broek en kaplaarzen, zijn
ontzettend lang vest, en den zilveren horlogekctting, die daaronder hangt, zijn
breedgeranden bruinen hoed en zijne wilte das met een grooten strik, waarvan
de punten over zijn jabot hangen. Het is een costuum, dat men tegenwoordig
zelden ziet, en weldra geheel verdwijnen zal. Hij kan lange histories vertellen
van Fox, Pilt, Sheridan en Canning, en hoeveel beter het toen in het Huis toe-
ging. Hij koestert ecne diepe verachting voor alle jonge Parlementsleden, en
acht het onmogelijk, dat iemand iets zeggen kan, hetwelk der moeite waard is
om er naar te luisteren, als hij niet ten minste vijftien jaren in bet Huis heeft ge-
zeten, zonder iels hoegenaamd te zeggen. Hij is van gedachten, dat de "jonge
Macaulcy" een bedrieger was ; en hij geeft wel toe, dat Lord Stanley eens iets
doen kan, "maar hij is te jong, mijnheer ! nog veel te jong." Hij is eene uitmun-
tende autoriteit, als het op antecedenten aankomt; en als hij na den elen spraak-
zaam wordt, kan hiju vertellen, hoe eens zeker Sir ***, toen hij w hipper in 2)
1) Bellamy\'s keuken; eene ververschingszaal, waar zij, die gcene leden zijn,
bij oogluiking worden toegelaten.
                                                           Vert.
2j lnzwecpcr; gemeenzame benaming van een Parlementslid, die de taak op
-ocr page 62-
84                                       Schetsen en Portretten.
voor het Gouvernement was, vier leden uit hun bed haalde om te stemmen,
waarvan er drie op weg naar huis den geest gaven, — hoe het Huis eens stemde
over de vraag, of er andere kaarsen zouden gebracht worden, — hoe de speaker
eens bij toeval geheel alleen werd gelaten, en zoo drie uren lang in de zaal moest
blijven zillcn, tot men een lid kon opkloppen en halen om de sluiting der zitting
voor Ie stellen, — en cene menigte dergelijke anekdotes.
Daar slaat hij, op zijn stok leunende, met diepe verachting nedemende op
den drom exquisitcs om hem heen, en zich de tooncclen voor de verbeelding
roepende, die hij in het Oude Huis heeft bijgewoond, toen zijn eigen geest helder-
der en zijn gevoel warmer was, en toen er, gelijk hij zich verbeeldt, meer talent,
vernuft en vaderlandsliefde in de wereld waren.
Gij zijt nieuwsgierig om te welen wie die jonkman met die ruige jas is, die,
sedert wij hier staan, ieder lid, dat binnentrad, heeft aangesproken. Hij is geen
lid, maar de Icrschc correspondent van een Icrsch nicuwspapier, die juist zijn
twee en vcertigsten frank beeft gekregen van iemand, dien hij nog nooit te
voren gezien had. Daar gaat hij weder naar een ander, en hij heeft zijne zakken
\' en zijn hoed reeds vol.
Wij zullen ons fortuin beproeven om op de vrccmdcngalcrij te komen, hoewel
wij weinig hoop hebben, dat het gelukken zal. Wat drommel wilt gij doen ? Uw
tocgangkaarljc laten zien, alsof het een talisman was, welke de deur zal doen
openvlicgen ? Als uw kaartje door een vermaard man is gelcckcnd, bewaar het
dan voor eenc aardigheid, en steek liever uw duim en voorvinger op cene in het
oog vallende manier in uw vestzakje. Die lange man in het zwart is de dcur-
wachlcr. "Is er plaats?" —"Geen duimbreed. Er staan wel twintig hecren be-
neden te wachten, of er ook iemand heengaat." — (Haal nu uwe beurs uit).
"Weet gij wel zeker, dat er gecne plaats is?" — "Nu, ik zal eens gaan kijken,"
antwoordt de deurwachter, met een vcclbelcckcncnden blik naar uwc beurs;
"maar ik vrees van neen." Hij komt terug en verzekert met ongeveinsde spijt
dat hel onmogelijk is om zelfs bij de galerij te komen. Wachten baat niet. Als u
onder zulke omstandigheden cene plaats op de vrcemdengalerij wordt geweigerd,
kunl gij wel naar huis gaan, met de volkomenc overtuiging, dat het er bijzonder
vol moet wezen 1).
Wij gaan den langen gang weder door, de trap af, de Palacc-Yard over, en
blijven staan voor cene kleine nooddcur, naast de koninklijke deur naar het Huis
der Lords. Hel kaartje vanden sergeant at arms zal u toegang verschaffen op de
reporters-galerij, van waar gij de zaal vrij goed kunt overzien. Wees voorzichtig
op de trap ; hij is niet extra, — hier, dat deurtje door ! Zoodra uwc oogen eenigs-
zins gewoon zijn aan den damp, die hier hangt, en aan den glans van de licht-
kroncn beneden u, zult gij zien, dat een of ander onbeduidend ministerieel lid
aan het woord is, en eenc redevoering houdt onder een verward gedruis van
. stemmen, dat men een Uabcl zou kunnen noemen, indien niet allen dezelfde
taal spraken.
Het "hoor, hoor!" dat zulk een gelach deed opgaan, kwam van onzen krijgs-
zich neemt om de andere leden, bij gelegenheid van eenc stemming, op hunnr
posten te roepen.
                                                                                    Vim.
4) Dit werd geschreven voordat het gebruik was afgeschaft om de leden van
het Parlement, evenals andere rariteiten, voor de kleinigheid van eenc halve
kroon te laten kijken.
                                         aanmerking van den schrijver.
-ocr page 63-
Tar/eiiie,/ts- Portretten.                                         88
kaftigcn vriend met de knevels; hij zit op eene achterbank tegen den muur,
achter het lid dat aan het woord is, en kijkt even barsch en ook even schrander
als gewoonlijk. Zie eens rond en dan gaan wij weder been. liet midden van de
zaal en de zijgangen zijn vol Parlementsleden, sommigen half liggende gezeten,
met hunne bcencn op eene andere bank, terwijl anderen uit- en in dwalen, en
allen pralen, lachen, kuchen, o en Geroepenen brommen, tezamen een rumoer
en eene verwarring teweegbrengende, waarvan men nergens elders een voor-
beeld kan vinden, zelfs niet in S m i t h f i e 1 d op een marktdag of in eene hanen-
mat in al haar glans.
Maar wij moeten niet vergeten eens even te kijken in Bcllamy\'s keuken, of,
met andere woorden, de vcrverschingszaal voorde leden van heide Huizen van
het Parlement, waar Ministerieclcn en Oppositen, Whigs en Toiy\'s, Pairs en
Radicalen, vreemdelingen van de galerij en de meest begunstigde andere vrcem-
delingen vrijen toegang hebben ; waar verscheidene achtbare leden hunne vol-
maakte onafhankelijkheid bewijzen, door gedurende den gcheelcn loop cener
gewichtige beraadslaging te blijven zitten, en waar zij door de w h i ppers in ge-
roepen worden, wanneer het Huis op het punt is om te gaan stemmen, om
"volgens eer en geweten" hunne stem uit te brengen over zaken, waarvan zij
1 volstrekt niets weten, of hunne door den wijn aangcprikkeldc levendigheid van
geest lucht te geven in onstuimige kreten van "stemmen, stemmen !" afgcwis-
scld met wat huilen, blaffen, kraaien en andere staaltjes van scnatorialc gees-
tighcid.
Als gij de smalle trap zijt opgeklommen, die in het tegenwoordige tijdelijke
Huis der Gemeenten naar de bedoelde inrichting voert, zult gij aan uwc rech-
terhandecn paar vertrekken zien, waarin een aantal gedekte tafels gereedstaan.
Geen van beide deze vertrekken is echter de keuken, hoewel beide tot hetzelfde
oogmerk dienen ; de keuken is aan de linkerhand, nog cenige trappen hooger.
Eer wij er intreden, moet ik echter uwe aandacht vestigen op dit afgeschoten
hokje (kantoortje of buffet) met schuiframen, en den man, die er in zit, geheel in
het zwart gekleed, en met zulk een fatsoenlijk en eerlijk gezicht. Nicholas (ik
noem hem bij zijn naam ; w ant als Nicholas geen publiek persoon is, wie is het
dan ? — en de namen van publieke personen zijn publiek eigendom), Nicholas
is de hof- en kcldermccstcr van Bellamy, en heeft denzelfdcn post bekleed, dc-
zelfdc klecding gedragen en dezelfde dingen gezegd, zoolang de oudste bezoekers
! heugt. Hij is een uitmuntend hofmeester, die Nicholas — een onvergelijkelijk
I kunstenaar in het maken van slasaus, limonade, kouden grog van punch, en vooral
een bijzonder kenner van kaas. Indien de oude man iets in zijn gemoed heeft, dat
naar ijdelheid zweemt, is dit zeker zijn trots; en indien het mogelijk ware, zich
te verbeelden, dat iets op de wereld zijne onwankelbare ziclsrust zou kunnen
storen, zou het zijn, dat iemand zijn oordeel in dit gewichtig opzicht betwijfelde
Wij behoefden u echter dit alles niet te zeggen; want als gij niet geheel van
de gaaf om op te merken zijt misdeeld, moet een blik op zijn schrander gezicht,
zijne gesteven witte das — met den houten knoop, welke reeds twintig jaren
daarin is gelegd, als het ware onmerkbaar overgaande in zijn gcplooidcn jabot —
en zijne rustige gestalte, in een schoon afgcborstcld zwart pak gestoken, u een
beter denkbeeld van zijn karakter geven, dan eene gehccle bladzijde zou kunnen
doen, als wij die met onze onvolledige beschrijving zouden willen vullen.
Nicholas is tegenwoordig eenigszins uit zijn element; hij kan niet in de keuken
zien, gelijk hij in het Oude Huis placht; daar kwam een der vensters van zijne
glazenkast in de zaal uit, en bleef hij, ten nutte van jeugdige weetgierigen, uren
-ocr page 64-
fili                                         Schetsen en Portretten.
lang daaraan staan, om hunne eerbiedige vragen ovcrShcridan, Pcrcival, Castle-
reagli, en de Hemel weet wie al meer, met blijkbaar genoegen te beantwoorden.
Nicholas, gelijk de meeste menseben van zijn ouderdom en karakter, heeft het
zeer geladen op de verbastering van onzen tijd. Hij openbaart zelden zijne staal-
kundige gevoelens; maar even voor dat de reform-bill doorging, gelukte
het ons, er achter te komen, dat hij door en dooreen reform er was. Hoc
groot was onze verbazing, toen wij, kort na de bijeenkomst van het eerste gcrefor-
meerde Parlement, ontdekten, dat hij nu een hardnekkige Tory was. Dat was |
raar. Sommige menschen veranderen van staatkundige denkwijze uit noodzake-
lijkbcid; anderen voordcelshalvc ; nog andoren om in het geheel gcene reden :
maar dat Nicholas ooit eene vroegere mecning zou verzaken, was iets,dat wij altijd
voor onmogelijk hadden gehouden. Bovendien was zijne bijzondere afkeuring
van hel artikel, waardoor de districten der hoofdstad gemachtigd w erden om le-
den naar bet Parlement te zenden, geheel onverklaarbaar.
Eindelijk ontdekten wij het geheim : de leden uit de hoofdstad, die onmenschen !
eten altijd thuis. Wat het vergrooten van bet getal der lersche leden betrof, dit
w as nog erger. Een Ier at driemaal zooveel als een Engelsch lid, dronk geen wijn,
maar dunbicr bij de kan, en ging dan naar huis, naar Manchcstcr-Buildings
of Mill bank -Strcet, om zijne jenever met water te drinken. Hel gevolg was,
dat de zaak door hunne klandizie werkelijk schade leed.
Die Nicholas is een rare oude snaak, en zoo volkomen een gedeelte van het
gebouw, als het Huis zelf. Het verwondert ons, dat hij zijn oud verblijf beeft
willen verlaten ; en daags na den brand verwachtten wij zeker in de couranten
een aandoenlijk verhaal te vinden, dat men, toen de brand het hevigst woedde,
een oud heer in het zwart voor een der bovenvensters had gezien, die zijn voor-
nemen te kennen gaf, om zich met het gebouw te laten verbranden. Men heeft
hem zeker met geweld moeten wegbrengen. Maar hoe dit zij, hier is bij weder,
er uitziende gelijk altijd, alsof hij sedert de laatste zitting in eene lintendoos ge-
borgen ware geweest. Daar staat hij eiken avond op zijn post juist gelijk wij hem
beschreven hebben; en dewijl origincclcn zeldzaam en trouwe dienaren nog
zeldzamer zijn, hopen wij hem nog lang daar te zien.
Als gij nu in de keuken plaats hebt genomen, en acht gegeven op het grootc
vuur en het braadspit aan het eene einde van het vertrek, het tafeltje om glazen
te wasschen, aan het andere, de klok boven het venster, de eenvoudige, houten
tafels en de waskaarsen, de damasten tafellakcns en den bloolen plankenvloer,
het zilverwerk en porselein op de tafels, en de roosters boven het vuur, en cenigc
andere tegenstrijdigheden, welke dit vertrek eigen zijn, moeten wij u eenigen
der aanwezigen aanwijzen, die door hun rang of hunne zotheden de meeste op-
merking verdienen.
Het is half een ure. Paar de stemming eerst over een paar uren verwacht
•wordl, drentelen er cenigc leden open neder, die liever hier hun tijd willen
dooden, dan in de zaal voor de balie staan, of in eene der zij-galerijen zitten sla-
pcn. Die lompe, havcloozc figuur, met den bruinachtig witten hoed en de veel te
wijde zwarte broek, waarvan de pijpen eene handbreed te kort zijn, die daartegen
een beschot staat te leunen, en zich zelven blijkbaar in den waan wil houden,
dat hij over iets denkt, is een heerlijk staal van een lid van hel Huisder Gemeenten,
in wiens persoon de wijsheid van eene kicsvci gadering geconcentreerd is. Let
eens op zijne pruik, van eene donkere, maar onbeschrijfelijke kleur! Want als
zij oorspronkelijk bruin is geweest, heeft zij door langen dienst een zwarten
gloed gekregen; en is zij zwart geweest, dan heeft dezelfde oorzaak haar eene
-ocr page 65-
Parlement»\'Port f ellen.                                               ο>7
roodachtig bruine tint medegedeeld. En geef ook acht, hoe die grootc schitterende
bril de uitdrukking van het schrandere gezicht vermeerdert! Ernstig gesproken,
hebt gij ooit een gezicht aanschouwd, waarop het uiterste van domheid en botheid
zoo leesbaar geschreven was, of cene gestalte, die zoo allerwonderlijkst was
samengcfianst? Hij is geen groot redenaar; maar als hij spreekt, is het effect on-
weerstaanbaar.
Dat heertje met dien puntneus, dat hem daar juist heeft gegroet, is een e \\-
aldcrman en een brandspuitgast uit liefhebberij. Hij en de vermaarde hond
van een spuitgast hebben zich bij den brand van hel Parlementsgebouw bijzonder
gekweten. Zij liepen beiden open neder, uit en in, iedereen voor de voeten en in
den weg, in het vaste geloof, dat zij zeer veel nut deden, en meteen ijselijk geblaf.
De hond ging met de brandspuit weder stil naar zijn hok; maar de ander
maakte nog cenigc weken na den brand zulk een leven, dat bet niet uit te staan
was. Daar er echter na dien tijd geen Parlementsgebouw meer is afgebrand, en
hij derhalve gecne gelegenheid meer gevonden beeft om aan de rcdacticn der
couranten te schrijven, hoe hij, bij manier van schilderijen te redden, die uit
de lijsten heeft gesneden, en andere gewichtige diensten bewezen, is hij lang-
zamerband weder tot zijne gewone bedaardheid gekomen.
Die vrouwelijke gedaante in het zwart — niet zij, welke die baronet daar juist
onder de kin heeft gestreken, maar de kortste van de twee—is .Janc, de Hebe
van Bcllamy. Janc is op hare manier evenzeer een origineel als Nicholas. Hare
voornaamste karaktertrekken zijn cene diepe verachting voorhclmccrcndccl van
hare bezoekers, en te gelijk cene zucht naar bewondering, welke gij reeds dadc-
lijk kunt opmaken uit de pret, waarmede zij luistert naar hetgeen cen jong Par-
lementslid haar cenigszins onverstaanbaar in het oor fluistert (want zijne spraak
is, door eene of andere oorzaak, wat belemmerd), en hoc zij, bij wijze van ant-
woord, hem schertsend het hecht van cene vork in den arm duwt, waarmede hij
haar vasthoudt.
Janc is vrij snedig, en hare antwoorden zijn dikwijls zoo scherp, en zij weet bij
het geven daarvan zoo weinig van omzichtigheid of bedwang, dat vreemdelingen
er niet zelden verbaasd van staan. Zij maakt ook grappen met Nicholas, hoewel
zij blijkbaar veel eerbied voor hem heeft; en de onverstoorbare dcfligheid, waar-
mede Nicholas die grappen opneemt, en kijkt naar het onschuldig stoeien en ra-
vottcn (Jane\'s cenigc uitspanning), dat nu en dan in den gang plaats heeft, is niet
de minst comischc trek van zijn karakter.
Die twee hecren, die daar aan het einde van het vertrek in den hoek aan een
tafeltje zitten, zijn hier reeds jaren lang gasten geweest, en een van hen heeft
menigmaal gegastercerd met de luisterrijkste personen van een luisterrijken tijd.
Hij is sedert in het andere Huis gekomen, en de mecstcn zijner tafelvriendcn
hebben het lot van Yorick gedeeld ; ook komt hij nu bier slechts zelden, bij voor-
heen vergeleken. Als hij nu inderdaad zijn avondmaal gebruikt, hoc laat zou hij
dan wel gegeten hebben ? Een tweede stevige beef steak is verdwenen, die hij
binnen de vijf minuten heeft opgegeten. Zag iemand ooit zulk cene personificatie
van Falstaff ? Met welk cene gretigheid valt hij op die Stiltonschc kaas aan, nadat
hij het servet heeft weggenomen, hetwelk hij onder zijne kin had gelegd om de
overtollige jus der beefsteak op te vangen, en met welk eene begeerte drinkt
hij de kan porter ledig, die men voor hem beeft moeten halen! Luister eens naar
den schorren klank van zijne stem, door cene laag vlcesch en cen plas wijn ge-
dempt, en zeg nu, of gij ooit zulk een volmaakt model van cen gourmand
hebt gezien, en of hij niet juist de man is, dien men zou uitzoeken als den dcelge-
-ocr page 66-
38                                        Schetsen en Portretten.
noot van Sheridan\'s parlementaire drinkgelagen, die zich vrijwillig aanbood om
hem in cenchuurkoets naar huis te rijden, en onvrijwillig het gchecle gezelschap
omsmcet?
Welk een comisch contrast tusschen zijne stem en voorkomen en dat van den
magcren ouden man, die aan hetzelfde tafeltje zit, en zijne krakende stem zooveel
mogelijk uitzet bij de vloeken, die hem ieder oogenblik uit den mond vliegen!
De "kapitein" (gelijk men hem noemt) is een oude gast in Bellamy\'s keuken, en
men 2ou hem een wandelend reservoir van brandewijn en water kunnen
noemen.
De oude pair (of liever de oude man, want zijn pairschap is nog jong) laat zich
een groot glas hecte punch brengen ; de ander blijft zitten drinken, rooken en
vloeken. Telkens komen er in groote haast leden binnenstuiven, om te zeggen,
dat de Kanselier aan het woord is, en schielijk nog een glas brandewijn en water
te drinken ; zij, die een avondmaal hebben besteld, zeggen het weder af, en maken
zich gereed om naar beneden te gaan. Eensklaps hooit men een schel geweldig
luiden, en in den gang "division (stemmen)!" roepen. Dit is genoeg; in de
grootste verwarring stormen de leden voort. In een oogenblik is het vertrek
ledig; het gerucht verwijdert zich al meer en meer ; gij hoort het kraken van de
laatste laars op den laatstcn trap, en blijft alleen met den b e e fs t e a k-leviathan.
DE MEIDAG.
De Meidag! De klank heeft eenc vcrkwikkelijke frischhcid, welke duizend her-
inncringen opwekt van het schoon der natuur in deszelfs liefelijkste pracht. Wie
is er, op wiens gemoed een heldere lentcmorgenniet een tooverachtigen invloed
uitoefent, welke hem terugvoert naar de dagen zijner kinderlijke spelen, en hem
bet oude grasveld met deszelfs zachtwiegendc boomen weder voor den geest
doet komen, waar de vogels zongen, gelijk hij hen naderhand nooit weer heeft
hooren zingen, — waar de vlinders veel vroolijker fladderden, dan hij hen nu
ooit ziet doen, — waar de lucht blauwer was, en de zon veel helderder scheen,
en de wind frisschcr was, en de bloemen een liefelijker geur verspreidden, waar
alles met schooner kleuren prijkte, dan het oog nu ooit ontwaar wordt! Zoo diep
is het gevoel der kindsheid, en zoo krachtig de indruk, dien elk behaaglijk voor-
werp dan op het gemoed nalaat. De reiziger zwerft door dichtbegroeide bosschen,
waarin nooit een zonnestraal doordrong of een windje speelde; hij staat op den
kant van een buldcrenden waterval, en wordtduizclig als hij het schuimende nat
over steencn en klippen ziet bruisen ; hij doorwandelt de vruchtbare vlakten van
een land, waar eeuwige zonneschijn hcerscht en de balsemende zachtheid der
lucht zijne borst verkwikt. Maar wat zijn die donkere bosschen, of die schuimende
-ocr page 67-
De Meidag.                                                      EiO
watervallen, of die bekoorlijke landschappen, welke iemand als volwassen man
bewondert bij de herinneringen der natuurlooneelen uit zijne vroege jeugd!
Toovcrtooncelcn waren het, door de kinderlijke verbeelding opgesierd met klcu-
ren, even schoon, maar bijna even vluchtig, als die van den regenboog; kleuren,
die slechts de weerschijn waren van de schitterende zonnestralen der kindsheid,
en in de donker bewolkte dagen van ons volgend leven nooit weder in aanzijn
kunnen geroepen worden.
In vroegere tijden bracht de lente niet slechts zulke herinneringen mede, maar
ook vroolijke feesten en vermaken, zoowel voor stedelingen als voorlandhouwers;
doch langzamerhand zijn al die verlustigingen in onbruik geraakt. Het feest der
schoorsteenvegers is nog het langst in aanzien gebleven. Ons heugt de tijd nog
wel, toen cenc lente zonder schoorstecnvegersdans een onding zou geweest zijn.
In die dagen hing er over de schoorsteenvegers een nevel van geheimzinnigheid.
Men vertelde van grootc hceren, die hunne kinderen hadden verloren, en hen,
na vele jaren van verdriet en leed, als schoorsteenvegers teruggevonden hadden.
Er was cene historie van een knaap, die, toen hij nog zeer jong was, van zijne
ouders was gestolen, en gedwongen om schoorsteenveger te worden; en hoe,
toen hij eens werd uitgezonden om den schoorsteen van het slaapvertrek zijner
eigene moeder Ie vegen, het kind, dat reeds moede was, in het bed ging liggen,
waarin hij voorheen zoo dikwijls had geslapen, en daarin door zijne moeder werd
gevonden en herkend, waarop deze haar leven lang, op zekeren dag van het
jaar, al de schoorstccnvcgersjongens van Londen bij zich noodigde, hen dan
op gebraden vlecsch, pruimen-poddingenbier onthaalde, en bij het heengaan elk
een halven shilling gaf. Zulke histories gaven den schoorstcenvcgcrsjongcns
zeker aanzien. Niemand, behalve een meester schoorsteenveger, zou ooit zulk
een knaap mishandeld hebben; want niemand wist wie hij was, of van welken
edelman hij eindelijk een zoon zou worden. Wij herinneren ons nog uit onze
kindsche jaren, dat er toen een kleine schoorsteenveger van omtrent onzen
eigen ouderdom was, een knaap met krullende haren en witte landen, van wicn
| wij vast geloofden, dat hij de verloren zoon van een of ander adellijk heer moest
wezen. Wij dachten niet anders, of hij zou t\'avond of morgen ten minste door
een lord worden geλigend; en nooit hoorden wij de klok luiden, of zagen wij in
de buurt cene vlag hijschen, of wij dachten, dat de gelukkige dag eindelijk was
aangebroken, en dat de vader van den knaap gekomen was om hem met eene
koets met zes paarden naar Grosvcnor-Square te halen. Maar die dag is
nooit aangebroken ; en de bedoelde jongen woont nu als meester schoorsteenveger
niet ver van Battlc-Bridge.
Toen wij ouder en wijzer werden, begrepen wij, dat het schoorstcenvegen een
beroep was gelijk ieder ander, en dat de meesters, die leerjongens noodig hebben,
doorgaans zooveel vrijwilligers kunnen krijgen, dat zij niet genoodzaakt zijn om
uit gebrek kinderen te stelen. De schoorstecnvegersdans op Meidag bleef echter
een schouwspel, waarbij wij altijd een oogenblik met genoegen vertoefden,
totdat ook deze verlustiging eenigc jaren geleden in verval geraakte. Eerst zag
men, tegen alle vroegere gewoonten aan, schoorsteenvegersjongens bij kleine
troepen rondloopen, zonder Grccns, als zinnebeeld der vroolijke Meimaand, zon-
der Mylord, om voor ceremoniemeester te spelen, zonder Mylady, om het opzicht
over de schatkist te houden. En wal was het gevolg dezer ongelukkige nicuwig-
heid ? Dat de meesters schoorsteenvegers het dansen geheel afschaften en daarvoor
een jaarlijksch diner in White Condu it-House in de plaats stelden, lot
groote blijdschap van heeren, die gewoon zijn schichtige paarden te berijden, maar
-ocr page 68-
60                                        Schetsen en Portretten.
tot groot verdriet van iedereen, die ongaarne een oud volksvcrmaak door eenc
stijve ect- en drinkpartij ziet vervangen.
Men werpe mij niet tegen, dat het dansen op Meidag toch nog in gebruik is
gebleven; dat men neg jaarlijks Grecns langs de straten ziet wandelen, voorafgc-
gaan door den hansworsl, en gevolgd doorMylord en Mylady in al hunne staatsie.
Wij willen gaarne bekennen, dat de staatsie van deze optochten eer vermeerderd
dan verminderd is; wij loochenen niet, dat men er solo\'s op de trom heeft bijge-
voegd, en weten zeer wel, dat men daarbij dikwijls eenc fantasie op den triangel
hoort; maar wij ontkennen ronduit, dat de schoorsteenvegers iets met de zaak te
maken hebben. Het zijn asch- en vuilnisliedcn, opperlieden of bedelaars, die het
publiek misleiden. Wij zijn zoo gehecht aan oude volksgebruiken, dat wij ons
οoo lang mogelijk tegen onze eigene overtuiging hebben verhard ; maar wij kun-
ncn niet langer zwijgen, en moeten het publiek openlijk waarschuwen, dat de
Meidansers thans gecne schoorsteenvegers meer zijn. Men behoeft de lieden, die
tegenwoordig onder een valschen naam, op den eersten dag van Mei, langs de
straten dansen, slechts aan te zien, om het bedrog te ontdekken; want de meesten
zijn veel te groot en te dik om in een schoorsteen te kruipen. Maar verlangt men
een nog veel meer afdoend bewijs, wie het eigenlijk zijn, die het lichtgeloovige
publiek misleiden, wij zijn gereed het te geven — en bier volgt het.
Op den morgen van den tweeden Mei in het jaar 1836 gingen wij eens kuieren
met cene soort van wanhopige hoop om iets te zien, het welk ons tot het geloof zou
kunnen bewegen, dat het inderdaad Meidag en geen Kerstmis was, en nadat wij
op de hoogte van Copenhagcn-Housc waren gekomen, zonder iets te ont-
moetcn, hetwelk ons kon overtuigen, datergecn abuis in den almanak was, sloc-
gen wij Maidcn-Lane in, met voornemen om de uitgestrekte kolonie door
te gaan, die tusschen deze straat en Dattlc-Bridgc ligt en die de woonplaats
is eener menigte van menschen, die met het koken van paardevlccsch, het vor-
men van bakslccnen en het ziften van asch hun kost verdienen ; en wij zouden
ook deze straten zijn doorgegaan, zonder ons oogmerk te bereiken, indien niet
een volkshoop, die zich voor eene oude vervallene schuur had verzameld, onze
aandacht had getrokken. Op eenc soort van werf naast die schuur stond eenc
aschkar, terwijl eenige oude manden, schoppen, hoopen sintels en potscherven
in het rond verspreid lagen. Wij bleven stilstaan en verwonderden ons, wat de
voorsten van den hoop kon bewegen om hunne neuzen tegen de van morsigheid
ondoorzichlbarc ruilen van het venster plat te drukken, in de ijdele hoop, dat
zij iets zouden kunnen zien van hetgeen er binnen in de schuur gebeurde ; doch
verbeeld u onze verontwaardiging, toen de deur openging en daaruit een gezel-
schap te voorschijn kwam, dat zich blijkbaar voor een optocht van schoorstecn-
vegers wilde uitgeven.
De eerste was Mylord, in een blauwen rok met koperen knoopenen goudpapier
over de naden gespeld, eene gele korte broek en roode kousen; een driekante
hoed, met roepen gekleurd papier versierd, bedekte zijn hoofd ; een bloemruiker
zoo groot als cene bloemkool, stak in zijn knoopsgat; terwijl hij in zijne rechter-
Jiand een witten zakdoek en in zijne linker een dunnen rotting hield. Een goed-
keurend gemompel doorliep den volkshoop (die grootcndeels uit bijzondere
vrienden van Zijne Lordschap bestond) en ging in een luid gejuich over» toen
•;ijnc schoone gemalin voor den dag kwam springen. liet gewaad van Mylady was
van meubelsits vervaardigd en met rood krip gegarneerd. Haar kleed had een
laag lijf en korte mouwen; maar de fraaie evenredigheid harcr enkels werd ver-
borgen door cene lange broek, terwijl hare witte satijnen schoenen, die ongeluk-
-ocr page 69-
De Meidag.
61
kig wat te groot waren, met linten aan hare beenen waren gebonden. Haar hoofd
was met eene menigte kunstbloemen versierd, en in hare hand hield zij een lan-
gen koperen lepel, om daarmede het geld op te zamelen.
De andere personen bestonden uit een jongen heer in meisjcskleeren ; twee
hansworsten, die, tot groot vermaak der aanschouwers, op hunne handen door
de modder liepen ; een man met eenc trom ; een ander met eene flageolet; een
gemeen wijf met eene bus voor het geld onder haar arm ; en ten laatste den
eigenlijken hoofdpersoon, den Green.
De man met de trom sloeg een roffel; de flageolet piepte ; de Green slingerde
van den eenen kant naar den anderen; Mylady sloeg beurtelings haar rcchter-
voet over haar linkcrcnkel, en haar linkervoet over haar rechterenkcl; Mylord
liep vooruit tegen den Green aan, en weder achteruit over de teenen der aan-
schouwers, maakte dan een paar bokkesprongen, joeg zijne gemalin om den
Green heen, en nam haar eindelijk onder den arm. Al de straatjongens juichten ;
want dit was het dansen geweest.
Des avonds ontmoetten wij toevallig weder dezelfde groep. Nooit zagen wij
zulk een dronken Green, zulk een ruzicachligen Mylord (zelfs niet in eene avond-
zitting van het Hoogcrhuis), zulke akelige hansworsten, zulk eene bcmodderdc
Lady, of over het geheel zulk eene armzalige pleizicrpartij.
Hoe weinig is er van den Meidag nog over ! Hocvcle vroolijke verlustigingen,
zooals het dansen om den Mciboom, zijn in onbruik geraakt, en door hocvcle los-
bandigc en gemeene gebruiken zijn zij vervangen 1 Het verlies dier oude volks-
vermaken moge gering schijnen; maar hoeveel eenvoudige en onschuldige
vroolijkheid hebben zij medegenomen, om plaats te maken voor schandelijke
uitspattingen of morrende ontevredenheid!
DE CRIMINEELE RECHTBANKEN.
Wij zullen nooit de mengeling van vrees en eerbied vergeten, waarmede wij
in onzen schooltijd New ga te plachten te beschouwen. Hoe vrccsclijk kwamen
ons die ruwe, dikke muren, die kleine, zware deuren voor — waarvan de laatste
er uitzagen alsof zij met voordacht gemaakt waren om de menschen in- en nooit
weder uil te laten! Dan de boeien boven de schuldcnaarsdeur, die wij in onze
eenvoudigheid voor een wezenlijk paar boeien hielden, daar opgehangen om ze
terstond bij de hand te hebben en ze oogenblikkelijk om de leden van een weer-
spannigen misdadiger te kunnen klinken ! Wij waren nooit moede van ons te
verwonderen, hoe de voerlieden van het veer aan den overkant grappen konden
maken zoo dicht bij zulke afgrijselijkheden, of in het gezicht van de plek, waar
de galg stond, eenc kan bier konden drinken.
-ocr page 70-
62                                       Schetsen en Portretten.
Dikwijls zijn wij in den lijd der zittingen daarheen gekuierd, om even een blik
te werpen op de gceselplaats en dat donkere gebouw aan eene zijde van het plein
waarin de galg met al haar akeligen toestel wordt bewaard, en op welks deur wij
half verwachtten eene koperen plaat te zien met het opschrift Mr. Ketch ; want
wij dachten niet, dat die voorname ambtenaar met mogelijkheid ergens elders
zou kunnen wonen. —De dagen dier kinderlijke droomen zijn voorbijgegaan,
en te gelijk zijn eene menigte hersenschimmen van vroolijker aard verdwenen.
Maar er is nog zooveel van ons oud gevoel in ons overgebleven, dat wij tot dit
uur het gebouw nooit kunnen voorbijgaan, zonder iets, dat naar eene huivering
gelijkt.
Welke Londcnsche voetganger is er, die niet somtijds een haastigen blik heeft
geworpen door het lage deurtje, waardoor de gevangenen in dit naargeestige
gebouw worden gelaten, en naar de weinige voorwerpen, welke hij onderscheiden
kon, met een onbeschrijfelijk gevoel van nieuwsgierigheid heeft getuurd? De
dikke deur met ijzer beslagen en met spitse pennen bezet, juist zoo laag, dat gij
daaroverheen eengemeenen kerel kunt zien, met een breedgeranden hoed, kap-
laarzcn, eene bruine jas, die men bijna een buis zou kunnen noemen, en een
ontzettend grootensleutel in zijne linkerhand. Misschien zijt gij gelukkig genoeg
om voorbij te komen juist wanneer die deur geopend wordt, en dan ziet gij aan
den anderen kant van het voorportaal nog zulk eene deur, eveneens als de eerste,
en nog twee of drie stokkeknechts, die vermenigvuldigingen van den eersten
schijnen te zijn, om een vuur gezeten, welks gloed de gewitte muren van het
vertrek juist genoegzaam verlieht om hen te onderscheiden.
Eens wandelden wij op ons gemak deze deur voorbij, toen zij juist geopend
werd. Natuurlijk keken wij om, en toen zagen wij twee menschen de stoep af-
komen. Wij konden niet nalaten stil tcstaan,omhcn nauwkeuriger op te nemen.
Het waren eene bejaarde vrouw van een fatsoenlijk voorkomen, hoewel blijk-
baar armoedig, en een knaap van omtrent veertien of vijftien jaren. De vrouw
schreide bitter; zij droeg een klein pakje onder haar arm, en de jongen volgde
haar op een korten afstand. Hunne geschiedenis was duidelijk genoeg. De jongen \'
was haar zoon, om wiens wil zij misschien gebrek had geleden, — om wiens wil
zij hare armoede zonder morren had gedragen, met hoop den lijd te gemoet
ziende, dat hij, die zoo lang getuige was geweest van hare inspanningen om hem
van het noodige te voorzien, ook iets zou kunnen doen om voor beider onderhoud
te zorgen. Hij had met slechte makkers kennis gemaakt; lediggang had tot mis-
daad gevoerd, en hij was in hechtenis genomen voor een geringen diefstal. Na
lang gevangen te hebben gezeten, was hij dezen morgen ontslagen. Het was zijn
eerste vergrijp, en zijne oude moeder, nog hopende hem te recht te brengen, had
bij de deur op hem gewacht, ten einde hem te smeeken om met haar mede naar
huis te gaan.
Wij kunnen den jongen niet vergeten : met een stuursch gezicht kwam hij de
stoep af en schudde zijn hoofd met stugge kwaadaardigheid. Hij gingeenige stap-
pen voort en bleef staan. De vrouw lag hare hand angstig smeekend op zijn schou-
der, en de jongen keerde, als tot toeken van weigering, wrevelig zijn hoofd om.
Het was een zeer schoone morgenstond ; alles zag er in het schitterende zonlicht
frisch en vroolijk uit. Hij zag cenigc oogenblikkcn om zich heen, verbijsterd door
de helderheid van hel looneel; want het was lang geleden sedert hij iets anders
had gezien dan de donkere muren cener gevangenis. Misschien maakte de smart
van zijne moeder eenigen indruk op zijn hart; misschien was het eene duistere
herinnering aan den tijd, toen hij een gelukkig kind en zij zijne ecnige en liefste
-ocr page 71-
Be cnmineele Rechtbanken.                                    63
vriendin was, die in hem opkwam ; hoe het zij — hij barstte in tranen uit, bedekte
met cene hand zijn gezicht, gaf de andere haastig aan zijne moeder, en zij gingen
te zamen heen.
De nieuwsgierigheid heeft ons nu en dan beide Hoven van Old Bailey doen
binnentreden. Niets treft hem, die dezelve voor de eerste maal bezoekt, zoozeer,
als de koele onverschilligheid, waarmede de zaken behandeld worden. Er is veel
orde, maar geen medelijden ; belangstelling genoeg, maar geen gevoel. Neem bij
voorbeeld het Oude Hof. Daar zitten de rechters, wier deftigheid iedereen bekend
is, en waarover wij derhalve niets meer behoeven te zeggen. In het midden zit
de Lord-Mayor, met zulk een koel gezicht als een Lord-Mayor slechts zetten
kan, met een ontzettend groot bouquet voor zich, en met al den glans zijner
waardigheid bekleed. Dan zitten daar de Shcriffs, bijna even statig als de
Lord-Mayor zelf, en de praktizijns, naar hunne eigene mcening deftig genoeg,
en de aanschouwers, die voor liunne plaatsen hebben betaald, en derhalve het
gcheelc tooneel beschouwen, alsof het alleen voor hun pleizier werd vertoond.
Van de leden van het Hof zitten sommigen de courant te lezen, anderen fluistc-
rend met elkander te praten, nog anderen gerust te dutten, en gij kunt nauwelijks
gelooven, dat de uitslag van het proces voor fan rampzalig wezen cene zaak van
leven of dood is.
Wend uwc oogen naar de bank der beschuldigden ; let eenige oogcnblikken
met aandacht op den gevangene, en de waarheid staat voor u, in al hare pijnlijke
wezenlijkheid. Zie hoe onrustig hij zich de laatste tien minuten heeft bezig ge-
houden met allerlei figuren te leggen van de takjes, die op de brecde balie voor
hem zijn gestrooid. Let op, hoc vaalbleek zijn gezicht wordt als er een of ander
getuige optreedt, en hoe hij zich verplaatst en met bevende handen zijn klam
voorhoofd afwischt, wanneer de aanklacht gesloten is, als ware het eene verlich-
ting voor hem, dat de Jury nu het ergste weet.
De verdediging is geλindigd; de rechter somt de daadzaken op, en de gcvan-
gene bespiedt de gezichten der gezworenen, gelijk een stervende, tot het laatste
toe aan het leven gehecht, in het gezicht van zijn arts vruchteloos naar een
enkelen straal van hoop zoekt. Zij verwijderen zich om te beraadslagen; men
kan het hart van den man bijna hooren kloppen, terwijl hij, met eene wanhopige
inspanning om bedaard te schijnen, op een takje rosmarijn bijt. Zij komen
terug — er heerscht cene doodschc stilte, terwijl de foreman het vonnis uit-
spreekt; het luidt —schuldig! Op de galerij klinkt een gil van eene vrouwen-
stem ; de gevangene werpt een enkelen blik naar den kanl van waar het geluid
kwam en wordt door den cipier met overhaasting uit de zaal verwijderd. De
griffier beveelt een der officieren van het Hof om "die vrouw weg te brengen !"
en men begint eene nieuwe zaak alsof er niets gebeurd ware.
Geen denkbeeldig contrast met een geval, gelijk dit, zou zoo volkomen kun-
ncn zijn, als hetgeen men telkens in hel Nieuwe Hof ziet, waar de ernst van alle
aanwezigen niet zelden wordt gestoord door de streken en uitvluchten van jcug-
dige misdadigers. Een jongen van dertien jaren, bij voorbeeld, wordt Ie recht
gesteld omdat hij een of ander onderdaan van Hare Majesteit een zakdoek uit
den zak heeft gerold, en het misdrijf is omtrent zoo duidelijk bewezen als er iets
bewezen kan worden. Men vraagt hem wal hij tot zijne verdediging heeft te
zeggen, en hij vergenoegt zich met cene declamatie over de gezworenen
en zijn vaderland, de betuiging dal al de getuigen een valschen eed hebben
gedaan, en eenige wenken dat de politic in het algemeen tot zijn verderf
heeft saamgezworen. Hoc waarschijnlijk deze verklaring ook moge wezen, laat
-ocr page 72-
6i                                        ScJietsen en Portretten.
het Hof er zich toch niet door overtuigen, en nu volgt dit of een dergelijk tooneel.
Het Hof. — "Hebt gij getuigen, jongen, die kunnen verklaren, dat gij u voor-
heen wel hebt gedragen ?"
De jongen. — "Ja, Mylord! buiten staan vijftien hoeren te wachten, en zij
hebben er gisteren den heelcn dag al gestaan."
Het Hof. — \'\'Roep de getuigen!"
Een zwaarlijvige deurwaarder loopt naar buiten en schreeuwt zoo hard hij kan,
om de getuigen te roepen ; men hoort zijne stem al flauwer en flauwer worden,
naarmate hij de trap afgaat, tot op het binnenplein. Na verloop van vijf minuten
komt hij zeer warm en zeer schor terug, en bericht het Hof wat het te voren
reeds wist, namelijk, dat er gecne getuigen zijn. Daarop heft de jongen het
akeligste gehuil aan, dat men ooit binnen of buiten de muren van een Hof heeft
gehoord, schroeft het onderste gedeelte zijner handpalmen in de hoeken zijner
oogen, en tracht zich te doen gelijken naar een model van verdrukte onschuld.
De Jury verklaart hem dadelijk schuldig, en hij verdubbelt hierop zijne pogin-
gen om een paar tranen uit te persen. De gouverneur der gevangenis verklaart
vervolgens, op cene vraag van de rechtbank, dat de gevangene vroeger reeds
twee maal in zijne bevvai ing is geweest; maar dit wordt door den jongen deug-
niet, stijf en sterk ontkend, met deze of dergelijke bewoordingen: "Waarachtig
niet Mylord! ik heb nog nooit vastgezeten. Het komt alles daarvandaan, dat ik
een tweelingbroer heb, die ongelukkig zijne vingers niet thuis kan houden, en
zoo sprekend op mij gelijkt, dat geen mensch ons van elkander onderschei-
den kan."
Deze uitvlucht maakt even weinig indruk als zijne vorige verdediging, en de
knaap wordttot cene deportatie van zeven jaren veroordeeld. Daar bij het onmo-
gelijk bevindt ecnig medelijden op te wekken, geeft hij lucht aan zijn gevoel door
ecne vervloeking, die op de oogen van "de oudegrootc pruik" moet nederdalen;
en daar hij de moeite niet wil doen van zijne voeten te verzetten om de zaal te
verlaten, wordt hij door twee mannen weggedragen, weltevreden met de stree-
lcndc bewustheid, dat hij iedereen zooveel last en moeite heeft veroorzaakt als
maar mogelijk was.
-ocr page 73-
De ochtend-diligence.                                          68
DE OCHTEND-DILIGENCE.
Beklagenswaardig is inderdaad de man, die zich tot eene haastige reis met
ecne ochtend-diligence ziet genoodzaakt. Gij krijgt een brief met het bericht, dat
gij, om welke reden en waarheen is onverschillig, oogcnblikkclijk op reis zult
dienen te gaan. Verschrikkelijk is de opschudding, welke zulk eene tijding in
uw huisgezin teweegbrengt. Iedereen krijgt de handen vol werk ; er wordt een
expresse naar de waschvrouw gezonden; en gij zelf gaat, meteen gevoel van
waardigheid, dat gij niet volkomen verbergen kunt, naar het kantoor om eene
plaats te nemen. Hier wordt gij op ecne pijnlijke wijze gewaar, dat gij inderdaad
een onbeduidend wezen zijt: de menschen zijn zoo koel en bedaard alsof er
niemand uit de stad ging en alsof eene reis van honderd mijlen niets te zeggen
had. Gij komt in een dompig vertrek, welks muren met groote biljetten zijn be-
hangen, terwijl ecne lange toonbank de grootste ruimte afsluit. Onder deze
toonbank smijt een der klerken de pakken en pakjes neer, die ieder oogenblik
worden gebracht, en dat met eene woestheid waaraan gij, die onderweg een nieuw
valies hebt gekocht, u niet weinig ergert. Kruiers, die met zware vrachten in-
en uitloopcn, schuiven u uit den weg, terwijl gij staat te wachten totdat men u
helpt en vol verbazing de klerken aanstaart, zonder te begrijpen welk soort van
menschen zij toch zijn. Een hunner staat met zijne pen achter zijn oor en de
handen op den rug voor het vuur, als een levensgroot standbeeld van Napoleon ;
de ander zit, met zijn hoed op het hoofd en met tergende onverschilligheid, de
namen der passagiers in het register te schrijven ; ja, de onmensch heeft het hart
om te fluiten, terwijl iemand hem vraagt hoeveel de vracht is heel naar Holy-
h ea d — en dat terwijl het vriest. Het is duidelijk, dat deze klerken een soort
van kluizenaars zijn zonder cenigc sympathie met het overige menschdorn. Ein-
dclijk komt de beurt aan u, en nadat gij de vracht betaald hebt, vraagt gij angstig:
"Hoe laat moet ik morgenochtend hier wezen ?" — "Om zes uur," antwoordt de
fluiter, terwijl hij uw sovercign verachtelijk in een houten bak smijt, die op
den lessenaar staat. "Eer wat vroeger dan wat later," voegt de man met de half
gebradene broek er bij, zoo koel alsof elk fatsoenlijk man gewoon was ten vijf ure
op te staan. Gij gaat heen, en op weg naar huis peinst gij er over hoc het moge-
lijk is, dat menschen door de gewoonte zoo verhard in wreedheid kunnen
worden.
De noodzakelijkheid om bij kaarslicht op te staan is ecne der grootste kwellin-
gen in het leven. Indien gij ooit hieraan getwijfeld hebt, wordt gij op den morgen
van uw vertrek op eene pijnlijke wijze uwe dwaling gewaar. Gij hebt den vorigen
avond last gegeven, om u precies ten half vijf ure te roepen, en toch den ge-
heelen nacht geen vijf minuten achtereen kunnen slapen. Eindelijk valt gij,
geheel uitgeput, in eene onrustige sluimering: uwc gedachten worden verward;
de diligence, die gij den geheelen nacht voor de oogen hebt gehad, rijdt weg; gij
zit als voerman op den bok of als postiljon op een paard, en in den conducteur
herkent gij een schoolmakker, wiens begrafenis, gelijk gij u zelfs in uw droom
"
srn^TTN FV POTοTRTTTPy,
-ocr page 74-
66\'                                        Schetsen eu Port feite i>.
herinnert, gij voor acht jaren heht bijgewoond. Ten laatste verzinkt gij in vol-
komene vergetelheid, waaruit gij door een allcrzonderlingsten droom weder ge-
wekt wordt. Gij zijt leerling bij een koffermakcr ; hoc gij daartoe komt weet gij
niet en vraagt gij niet; maar daar zit gij een valies te voeren, en vcrwenscht
onder de hand uw kameraad achter in den winkel, die niet ophoudt met timmc-
ren en kloppen. "Tik, tik, tik —tik, tik, tik !" gaat het al een half uur achtereen.
Daar zegt hij iets. Wat zegt hij? "Het is al lang vijf uur, mijnheer !" Gij vliegt
verschrikt op — en het droombeeld is verdwenen. Uw timmerende kameraad
was de meid, die buiten de deur van koude staat te rillen en een kwarticruurs
heeft moeten kloppen om u wakker te krijgen.
Gij gaat u met alle haast aanklccden. De duister brandende kaars geeft juist
licht genoeg om u te doen zien, dat hetgeen gij noodig hebt niet bij de hand ligt;
en gij verliest ecnigen tijd, daar gij, in uwe overgrootc zorgvuldigheid om niets
te vergeten, den vorigen avond een uwer laarzen hebt ingepakt. Uw toilet is
echter spoedig gereed; want bij zulk eene gelegenheid ziet gij zoo nauw niet. Gij
trekt uwe jas aan, neemt uw valies onder den arm, en gaat zacht naar beneden,
om niemand in huis wakker te maken. Een oogenhlik gaat gij nog in de voor-
kamer — die er, nog niet aangeveegd en geheel overhoop liggende, allcrakeligst
uitziet — om een kop koffie te drinken, ontgrendelt daarop de straatdeur en
stapt de sloep op.
Het dooit, helaas ! De vorst schijnt voorgoed afscheid Ie hebben genomen. Gij
ziet de lange Oxford -St ree t langs, zonder iets anders te ontdekken dan gas-
lantarens, die op de natte straat spiegelen. Er schijnt gecne cabriolet of huurkocts
te krijgen te zijn ; zelfs de voerlieden hebben wanhopig hunne posten verlaten.
De regen, die overal aanvriest, valt mei die zachte regelmatigheid, welke een
duur van ten minste vier en twintig uren aankondigt; ecu dichte nevel omhult
de toppen der huizen, en schijnt zelfs als een onzichtbare mantel u te omgeven.
Het is zoo glad als een spiegel; de paarden voor de karren, die naar de markt
rijden, vallen, en men kan hen niet weer opkrijgen; de agenten van politie, die
de wacht hebben gedaan, schijnen met gestampt glas bestrooid te zijn ; hier en
daar trippelt eene inclkvrouw voorzichtig voort, met strooken zelfkant om hare
voeten, om niet uit te glijden ; winkeljongens, die thuis slapen, staan aan de dcu-
ren te kloppen, zonder iemand te kunnen wakker krijgen, en huilen van de
koude ; het mengsel van ijs, sneeuwen water op de straat is een paar duim dik :
niemand durft hard aanstappen om zich warm te loopen, en al wilde hij beproe-
vcn zich warmte loopen, bel zou hem toch niet gelukken.
Het slaat kwartier over vijven, als gij, om naar Golden-Cross te komen,
Watcrloo-Place overgaat, en nu ontdekt gij pas, dat men u een half uur te
vroeg geroepen heeft. Gij hebt geen lijd genoeg om weer naar buis te gaan ; er
is geen koffiehuis open om er in te blijven wachten ; gij kunt derhalve niets anders
doen dan uw weg voortzetten, en dit doel gij dan ook, natuurlijk bijzonder wel in
uw schik met u zclvcn en al wat gij ziet. Gij bereikt het kantoor en kijkt rond
naar de diligence, die gij hoopt dat gereed zal staan ; maar er is nog geen zweem
van te bespeuren. Gij treed het kantoor binnen, dat er met de gaslampcn en het
brandende vuur nu tamelijk vroolijk uitziet: namelijk, indien iets ter wereld er
op een winterochtend len half zes vroolijk kan uitzien. Daar staat de boekhouder
nog in dezelfde houding, alsof hij zich sedert den vorigen dag niet van zijne plaats
had bewogen. Dewijl hij u bericht, dat de diligence over een kwartier zal voor-
komen, laat gij uw valies in zijne bewaring en gaat naar de passagierskamer,
niet met het ongerijmde denkbeeld om u daar te warmen, maar om een glas
-ocr page 75-
De ochtend-diligence.
«7
brandewijn met heet water te bestellen, datu gegeven wordt zoodra het water
kookt, hetgeen juist twee en eene halve minuut vσσr het afrijden der diligenee
plaats heeft.
De eerste slag van zes uur laat zich van den toren dcrSt.-Martinskerk hooren,
als gij het kokende vocht aan uwc lippen brengt. In twee seconden zijt gij in het
kantoor, en binnen dcnzclfden tijd proeft de oppasser hoc uw brandewijn hem
smaakt. De diligence staat gereed ; de conducteur en een paar kruiers zijn aan
het werk om de bagage opteladen, en draven onophoudelijk heen en weder.
De plaats, die ecnigc minuten geleden zoo stil en eenzaam was, is nu vol leven
en gewoel. De rondventers der ochtendbladen zijn reeds op hunne posten, en
doen hun best om u tot het koopen van een Times of Morning-Chronicle over te
halen. De binnenpassagiers zitten reeds in hunne hokken; debuitenpassagiers, gij
zelf uitgezonderd, loopen heen en weder om zich warm te houden. Zij bestaan uit
twee jonge hecren met bijzonder lange haren, waaraan de ijzel het voorkomen van
gekristalliseerde rattenslaartcn heeft gegeven ; eene magere jonge jufvrouw, koud
en snibbig; een oud heer, dito dito ; en eene gedaante met een mantel en pet, die
een officier moet verbeelden, ieder met een dikken doek om de kin gewonden.
"Neem de klcedcn weg, Bob!" zegt de voerman, die nu te voorschijn komt in
eene blauwe duiοelschcn jas, waarvan de achterste knoopen zoo ver vaneen staan,
dat gij ze nooit beide te gelijk kunt zien. "Kom aan, hecren !" roept de con-
ducteur; "het is al vijf minuten over den tijd." De hceren klimmen op; de jonge
juffer wordt met ontzaglijk veel moeite op hare plaats getild en geheschen, en dankt
daarvoor door te zeggen, dat zij niet weet hoe zij ooit weer beneden zal komen.
"AU right!" roept de conducteur, terwijl hij achtcropspringt, en laat terstond
daarop zijn hoorngetoet hooren, ten bewijze, dat het hem nog aan geen adem ont-
brcekt. "Laat maar los!" roept de voerman; de diligence rijdt voort, en nu zijt
gij pas aan het begin der reis, welker einde gij met zooveel ongeduld te gemoet
ziet als de lezer misschien het eind van deze schets heeft te gemoet gezien.
-ocr page 76-
Schetsen en Portretten.
68
DE OMNIBUS.
Men zal wel algemeen willen toestemmen, dat publieke voertuigen cene uit-
muntendc gelegenheid aanbieden om vermakelijke en leerrijke waarnemingen
te doen ; maur geen van allen is hiertoe beter geschikt dan een omnibus. Eenc
diligence, die een langen rit doet, is niet te verachten; maar vooreerst zitten er
slechts zes passagiers binnen in, en ten andere is er groote kans, dat gij dezelfde
menschen den gehcelen weg over bij u houdt; — er is verscheidenheid noch
afwisseling. Bovendien worden de menschen na de eerste twaalf uren knorrig en
slaperig, en als gij iemand eens in zijne nachtmuts hebt gezien, hebt gij alle
respect voor hem verloren ; dat is ten minste met ons het geval. Dan heeft men
op effenc straatwegen nog het ongeluk, dat de menschen slijmerig worden en
lange histories beginnen te vertellen; of zij nemen ecnig ander, voor hunne
medereizigers onaangenaam, middel te hulp, om zich zclven den tijd te korten.
Wij herinneren ons, dat w ij eens vierhonderd mijlen ver reden in ecne diligence,
meteen groven, dikken kerel, die zich op elke wisselplaats een glas rum met
heet water door het portier liet aangeven. Dit was op den duur niet uit te hou-
den. Daarbij komt de reeks van ellenden, als men een anderen voerman krijgt,
en de rampzalige ontdekking — die de conducteur maakt op het oogenblik, dat
gij begint te dutten — dat hij een pakje hebben moet, hetwelk hij zich herinnert
dat hij onder uwe bank heeft gelegd. Na lang haspelen en grabbelen, en nadat
gij de kramp in uwc kuiten hebt gekregen, daar gij genoodzaakt zijt uwe beenen
al dien tijd in ecne zeer gedwongenc houding uit te steken, valt het hem eensklaps
in, dat hij het pakje onder den bok heeft geborgen. Daar vindt hij het ook ; het
Eortier wordt dichtgeslagen ; de diligence rijdt weder voort, en de conducteur
laast zoo hard hij kan op zijn hoorn, als ware het om met uwe ergernis den spot
te drijven.
Van al deze rampen ontmoet gij gecne enkele in een omnibus. Eentonig kan
het nooit daarin zijn ; want de passagiers wisselen elkander zoo snel af als de
figuren in een caleidoscoop, en zijn, hoewel niet zoo schitterend, veel ondcrhou-
dendcr. Wij gclooven niet dat er een voorbeeld beslaat, dat ooit iemand in zulk
een rijtuig in slaap gevallen is. Wat lange histories betreft, niemand zal zoo
dwaas zijn om er cene in een omnibus te beginnen ; en al deed hij het, het zou
geen kwaad kunnen, want niemand zou kunnen hooren waarvan hij sprak.
Kinderen, zulk eene plaag in eenc diligence, vindt men slechts zeiden in een
omnibus; en als zij er zijnen het rijtuig, gelijk doorgaans, propvol is, gaat er
meestal iemand op zitten, en dan zijn zij ten minste uit de oogen. Ja, na rijpe
overweging blijft het onze vaste mecning, dat er van de fraaie koets, waarmede
wij ten doop reden, tot den zwarten wagen waarin wij onze laatste reis moeten
doen, geen rijtuig bestaat, dat bij een omnibus is te vergelijken.
De omnibus waarmede wij dagelijks van Oxford-Strect naarde City
-ocr page 77-
De omnibus                                                 69
rijden, verdient, naar onze schatting, onder allen den eersten rang ; geen ander
is van buiten zoo fraai geschilderd, van binnen met zulk eenc edele eenvoudigheid
ingericht, of heeft zulk een juweel van een conducteur. Die jonge heer is een
merkwaardig voorbeeld van zelfopoffering. Zijn ecnigszins overdrevene ijver voor
de belangen zijner patroons brengt hem telkens in moeiclijkheid, en tusschen-
beide in het huis van correctie; maar niet zoodra is hij weder los, of hij vat met
onverzwakten lust zijne taak weder op. Zijne voornaamste eigenschap is vlugheid.
Hij beroemt er zich op, "dut hij een ouden heer in den omnibus kan wippen,
hem opsluiten en voortrijden, voordat de oude weet waar hij blijft," - een kunst-
stuk, dat men hem dikwijls ziet verrichten, tot groot vermaak van iedereen, be-
halvc den in het geval belrokken ouden heer, die nooit het aardige van de grap
kan inzien.
Het is ons niet bewust, dat men ooit juist heeft berekend, hoeveel passagiers
een omnibus kan bevatten. De conducteur is blijkbaar van gedachten, dat er
ruimte genoeg is voor zooveel er maar kunnen ingestopt worden. "Is er nog
plaats?" vraagt een bezweet voetganger. "Ja wel, mijnheer!" antwoordt de con-
ductcur, terwijl hij langzaam de deur opent, en den wezenlijken staat der zaken
niet ontdekt, voordat de ongelukkige op de trap is. "Waar?" vraagt de lelcur-
gestelde voetganger, terwijl hij wil achteruitstappen. — "Aan allebei de kanten,"
antwoordt de conducteur, duwt zijne vracht naar binnen, en rijdt meteen voort.
Weder heen te gaan is eenc onmogelijkheid, en de nicuwaangekomenc wordt
herwaarts en derwaarts geslingerd, totdat hij ergens te land komt.
Als wij om tien ure naar de City rijden, hebben wij vier of vijf vaste passa-
giers, die altijd op dezelfde plaatsen worden opgenomen en altijd over dezelfde
onderwerpen spreken — de toenemende snelheid van het rijden en de onhandel-
baarheid der conducteurs. Een van de vier is een klein, driftig oud man, die zich
altijd aan de rechterzijde van de deur nederzet, met zijne handen op den knop
van zijne paraplu. Hij is bijzonder ongeduldig, en kiest die plaats, om den con-
ducteur, met wien hij telkens ecne woordenwisseling heeft, in liet oog te kunnen
houden. Hij is zeer gedienstig om de menschen in en uit te helpen, en als iemand
wil uitstappen, is hij altijd gereed om den conducteur met zijne paraplu een por
te geven. Doorgaans vermaant hij de dames, om hare sixpence gereed te hou-
den, ten einde alle oponthoud voor te komen ; en als iemand een venstertje laat
zakken, dat hij bereiken kan, haalt hij het dadelijk weder op.
"Waarom blijft gij hier staan?" zegt de driftige oude heer eiken ochtend, als
de omnibus op den hoek van Rcgent-Street stilhoudt, en dan volgt altijd
deze of eene dergelijke samenspraak : "Waarom blijft gij stilslaan?"— De con-
ducteur fluit en doet alsof hij de vraag niet hoorde. "Zeg eens!" (een por) "waarom
blijft gij hier stilstaan?"-"Om passagiers op te nemen, mijnheer! Bank! Bank!"-
"Ik weet wel, dat gij naar passagiers wilt wachten, maar dat moogt gij niet doen.
Waarom blijft gij dan stilstaan?"— "Dat is eenc ongemakkelijke vraag, mijn-
heer ! Ik geloof, omdat wij hier liever willen ophouden dan voortrijden." — "Pas
op!" roept dan de oude heer nijdig. "Ik zal je morgen laten voorkomen. Ik heb
al dikwijls gedreigd, dat ik het doen zou ; maar nu zal ik het doen." — "Dank je,
mijnheer!" zegt de conducteur, met spottende beleefdheid zijn hoed aanrakende.
"Zeer verplicht, mijnheer!" Dan beginnen alle jongelieden in den omnibus te
lachen, terwijl de oude rood wordt van kwaadheid.
De dikke heer, die aan het andere eind van het rijtuig zit, zegt dan profetisch,
dat er binnen kort iels met die kerels zal moeten gebeuren, want dat hij anders
niet weel waar dat naar toe gaat, en de heer met den kalen rok en den groenen
-ocr page 78-
70                                        Schetsen en Portretten.
zak geeft te kennen, dat hij volkomen van dezelfde meening is, gelijk hij eiken
morgen heeft gedaan.
Nu komt er een tweede omnibus aan en houdt vlak achter ons stil. Een oud
heer — niet dien wij bij ons hebben, maar een ander — komt zoo hard hij kan
naar onzen omnibus loopen; de deur wordt geopend om hem in te laten, maar op
eens is hij verdwenen : de oppositie heeft hem opgevangen ; gelijk nog duidelijker
blijkt uit het schimpen van den voerman dier oppositie, die onzen conducteur
toeschreeuwt, dat hij hem dat ouwetje heeft weggekaapt, terwijl menhcfouwctje"
zelf vruchteloos tegen zijne onwettige opsluiting hoort protestecren. Nu rijden
wij voort; de andere omnibus rijdt ons achterna; en telkens als wij stilhouden,
om een passagier op te nemen, staat de andere ook stil, en wie hem ook moge
krijgen, altijd worden er ecnige vloeken en scheldwoorden gewisseld.
Als wij in de nabijheid van Lincoln\'s-Inn-Fields en andere rechtsge-
leerde districten komen, zetten wij een aantal van onze eerste passagiers af en
nemen anderen op, die cenc zeer stuurschc ontvangst vinden ; want het is op-
merkelijk, dat menschen, die reeds in een omnibus zitten, eene soort van vijand-
schap koesteren legen ieder, die naderhand binnenkomt.
Het gesprek wordt nu geheel gestaakt; ieder kijkt verstrooid naar het venster
tegenover hem, en ieder denkt, dat zijn overbuur hem in het gezicht kijkt. Als
er iemand bij Shoe-Lane uitstapt, en een ander bij den hoek van Farring-
don-Street, begint de oude heer te brommen, en zegt legenden laatsten,
dat men, als hij ook bij Shoe-Lane was afgestapt, geen tijd zou hebben ver-
lorcn door tweemaal op te houden. Hierop beginnen de jongelieden weder te
lachen, en dan zet de oude heer een zeer ernstig gezicht, en spreekt geen woord
meer, totdat wij hij de Bank komen ; dan slapt hij af en loopt op een drafje heen,
terwijl wij mei een bedaarder tred denzelfdcn weg inslaan, en onder het voort-
gaan wenschen, dat wij anderen een gedeelte van hel vermaak konden mcdedee-
len, dat wij zelven in den omnibus hebben gevonden.
-ocr page 79-
Losse gedachte» over dezen en genen.
71
LOSSE GEDACHTEN OVER DEZEN EN GENEN.
Het is vreemd, met hoc weinig bekendheid, van goeden, slechten of onver-
schilligen aard, iemand in Londen kan leven en sterven. Hij wekt innicmands
hart eenig medegevoel op; zijn beslaan is voor niemand, hem zelvcn uitgczon-
derd, ecne zaak van eenig belang, en men kan, wanneer hij sterft, niet zeggen
dat hij vergeten wordt, want er was niemand die om hem dacht terwijl hij leefde.
Er leeft cene zeer talrijke klasse van nienschen in deze hoofdstad, die geen enke-
lcn vriend schijnen te bezitten, en om wie niemand zich cenigszins schijnt te
bekommeren. Door de noodwendighcid gedwongen, hebben zij zich naar Londen
begeven, om een middel van bestaan te zoeken. Ilct is mocielijk de banden te
verbreken, welke ons aan huis en vrienden hechten, en nog moeielijkcr de dui-
zend herinneringen aan oude tijden en gelukkige dagen uit te wisschen, die jaren
lang in onzen boezem sluimeren, en dan weder opkomen, om ons met vcrras-
sende duidelijkheid de vrienden voorden geest te brengen, die wij verlaten hebben,
de plaatsen, die wij waarschijnlijk voor het laatst hebben gezien, en de hoop, die
wij eenmaal koesterden, maar nu moeten vaarwelzeggcn. Deze nienschen echter
hebben, gelukkig voor hen zelvcn, zulke gedachten lang vergeten ; oude vrien-
den van buiten zijn gestorven of naar buitenslands gegaan ; vroegere correspon-
dentcn hebben zich, evenals zij, in het gewoel van cene grootcstad begraven, en
langzamerhand zijn zij schepselen geworden, die uit gewoonte en geheel lijdelijk
voortleven.
Laatst zaten wij eens op cene bank in St.-James-Park, toen onze aan-
dacht werd opgewekt door een man, w icn wij op het eerste gezicht voor een wezen
van deze soort hielden. Hij was lang, mageren bleek, droeg een zwarten rok, cene
korte grijze broek, gerimpelde slopkousen en bruine kastoren handschoenen.
Hij had cene paraplu in zijne hand, niet omdat hij die noodig had, want het was
helder weder, maar blijkbaar omdat hij er des morgens altijd ecne naar het kan-
toor medenam ; en hij wandelde het grasperk, waarop stoelen te huur staan, op
en neder, niet alsof hij dit voor zijn vermaak of tot uitspanning deed, maar alsof
het een moet was, evenals hij eiken morgen uit cene achterstiaat van
I s 1 i n g t o n naar zijn kantoor wandelde. Het was maandag; voor vier en twintig
uren was hij de slavernij van den lessenaar ontsnapt, en nu wandelde hij hier
voor zijn pleizier—misschien voor de eerste maai van zijn leven. Wij waren
genegen te denken, dat hij nog nooit in zijn leven een vrijen dag had gehad, en
ook nu niet recht wist wat hij er mede zou uitvoeren. Er speelden kinderen op
het gras; groepen jongelieden kuierden heen en weder, onder praten en lachen;
doch hij bleef bedaard op en neer stappen, zonder dat hij op iets, of iemand op
hem acht gaf, en terwijl zijn bleek gezicht zoo strak stond alsof zich nooit ecnige
uitdrukking van nieuwsgierigheid of belangstelling daarop kon toonen.
Er was iets in zijn voorkomen en manieren, waaruit wij, naar wij ons ver-
beeldden, de geschiedenis van geheel zijn leven, of liever van zijn geheelen dag,
konden opmaken; want een man van deze soort kent geene afwisseling. Wij
-ocr page 80-
\'2                                        Schetsen en Porti ellen.
zagen bijna liet donkere achterkantoor, dat hij eiken morgen binnenstapt, om
zijn hoed aan dezelfde pen op te hangen en zijne beenen onder dcnzclfdcn lesse-
naar te steken, nadat hij eerst den zwarten rok heeft uitgetrokken, welke hel jaar
door moet dienen, en dien van verleden jaar heeft aangetrokken, welken hij on-
der zijn lessenaar bewaart, om den anderen te sparen. Daar zit hij dan tot vijf ure,
den gcheelcn dag zoo geregeld voorlwcrkcndc als het klokje tegen den schoor-
stecn, welks getik even eentonig is als geheel zijn bestaan, slechts nu en dan
zijn hoofd oplichtende als er iemand binnentreedt, of als hij, in het midden van
eene mociclijkc berekening, naar omhoog kijkt, alsof de ondoorzichtige lantaren,
met een groenen knop in elke glasruit, hem helpen zou. Tegen vijf ure of half
zes klirnt hij langzaam van zijn bankje, verwisselt wederom van rok, en gaat naar
zijne gewone ordinarοs. De oppasser zegt op een cenigszins vertrouwclijkcn toon
de spijslijst op, want hij is een vaste klant, en nadat hij gevraagd heeft wat op zijn
best is, bestelt hij eene halve portie gebraden vlecsch met groente en eene halve
pint potter. Hij neemt vandaag eene halve portie vlecsch, omdat groente eene
penny meer kost dan aardappelen, en omdat hij gisteren twee broodjes heeft
genomen, en zich eergisteren aan de weelde van kaas heeft schuldig gemaakt.
Nadat dit gewichtige punt is afgehandeld, hangt hij zijn hoed op, en bostell de
courant, als die uit de handen komt. Wanneer hij de courant onder zijn maaltijd
kan krijgen, schijnt hij met veel meer smaak te eten; hij zet die dan overeind
tegen de walcrflesch, om beurtelings cenige regels te lezen en een hapje te eten.
Juist vijf minuten voordat het uur om is, haalt hij een shilling uit, betaalt zijne
vertering, steekt het kleingeld, dal hij terugkrijgt, zorgvuldig in zijn vestzakje,
nadat hij er eerst eene penny voorden oppasser heeft afgenomen, en gaat weder
naar zijn kantoor, dat hij, als het geen avond voorde buitcnlandsche post is, binnen
een balt\' uur weder verlaat. Dan kuiert hij met zijn gewonen stap naar huis, het
achterkamcrlje in Islington, waarbij thee gaat drinken, en zich misschien
te gelijk verlustigt met bet gesprek van het jongetje zijner huiswaardin, dat hij
tusschenbeide met eene p e n n y beloont, als het eene groote som optelt. Somtijds
is er een brief naar zijn patroon op Russcll-Squarc te brengen. Wanneer
de rijke koopman zijne stem hoort, roept hij uit de eetzaal: "Kom binnen, mijn-
heer Smith !" en dan legt mijnheer Smith zijn hoed ondereen der stoelen in het
voorhuis neder, en treedt schroomvallig binnen, en wanneer men hem vriende-
lijk uitnoodigt om te gaan zitten, haalt hij zijne becnen onder zijn stoel, en blijft
op een aanmcrkclijkcn afstand van de tafel, terwijl hij het glas wijn uitdrinkt, dat
de oudste zoon voor hem inschenkt. Vervolgens sluipt hij achterwaarts de kamer
uit, in eene zenuwachtige ontroering, van welke hij zich niet volkomen herstelt,
voordat hij weder dicht bij huis is. Goede schepsels, die niemand kwaaddoen,
zijn deze menschen ; tevreden, maar niet gelukkig, — nederig van geesten moc-
dcloos, mogen zij gcenc smart gevoelen, miiar zij kennen ook geen levensgenot.
Vergelijk deze menschen met eene andere klasse van wezens, die, evenals zij,
geenc vrienden of gezelschap hebben, maar wier stelling in de maatschappij het
gevolg van hunne eigene keus is. Dit zijn doorgaans oude heeren, met witte boof-
den en roodc gezichten, groote liefhebbers van portwijn, die om eene of andere
wezenlijke of ingebeelde reden — doorgaans is het eerste het geval, en is de
reden, dat zij rijk en hunne nabestaanden arm zijn — omtrent iedereen achtcr-
dochtig worden, op gemeubileerde kamers den mcn«chcnhalcr spelen, en er
groot vermaak in scheppen om zich zclvcn voor ongelukkig te houden, en ieder,
die met hen in aanraking komt, het leven zuur te maken. Zulke menschen kunt
gij overal vinden. In een koffiehuis kunt gij hen kennen aan hunne knorrige uit-
-ocr page 81-
Losse gedachten over dezen en genen.                             75
roepingen en het rijkelijke van hunne vertering; in de komedie daaraan, dat zij
altijd op dezelfde plaats zitlcn en met een wrevelig gezicht naar alle jongelieden
in hunne nabijheid kijken ; in de kerk aan de plechtstatigheid, waarmede zij in-
komen, en de luide stem, waarmede zij de antwoorden uitspreken; in gezel-
schappen daaraan, dat zij onder het spel altijd uit hun humcurzijti en een hekel
hebben aan muziek. Een oud heer van deze soort laat zijne kamers prachtig mcu-
bilecrcn en verzamelt boeken, kostbaarheden en schilderijen in menigte, niet
zoozeer voor zijn eigen vermaak als om hun de oogen uit te steken, die
gaarne met hem zouden willen wedijveren, maar wie het aan middelen daartoe
ontbreekt. Flij is lid van twee of drie clubs, en wordt door al de andere leden bc-
nijd, gevleid en gehaat. Somtijds wordt hij door een armen bloedverwant — een
§etrouwdcn neef misschien — om cenigen onderstand aangesproken; en dan
eclameert hij met edele verontwaardiging over de onvoorzichtigheid van jong te
trouwen, het tot niets deugen van ecne vrouw, de onvoegzaamheid van kinderen
te krijgen, de schandclijklicid van schulden te maken met een inkomen van hon-
derd vijf en twintig pond, en andere onvergeeflijke misdrijven ; zijne vcrmanin-
gen besluitende met cene lofrede op zijn eigen gedrag en ecne kicschc loespc-
ling op de kas van het kerspel. Op den een of anderen tijd sterft hij na den eten I
aan ecne beroerte, nadat hij zijn vermogen aan een Bijbelgenootschap beeft ver-
maakt, welk genootschap een grafschrift op zijne zerk laat beitelen, waarin zijne
christelijke deugd in deze wereld hemelhoog wordt geprezen, en verzekerd dat
hij in de andere hoogst gelukkig is.
Maar behalve onze bijzondere vrienden, de huurkoctsiers, cabriolet-voerlieden
en omnibus-conducteurs, wier koele onbeschaamdheid en voorbeeldige tegen-
woordighcid van geest wij bewonderen, is er gcenc klasse van menschen, die ons
meer stof tot lachen geeft, dan de Londensche leerknapen. Zij zijn niet langercen
georganiseerd lichaam, door plechtige beloften verbonden om de onderdanen van
Hare Majesteit een doodschrik aan te jagen, wanneer zij goedvinden om, met
stokken gewapend, de ecne of andere bclecdiging te wreken. Zij zijn nu slechts
door lecrbrievcn verbonden, en hunne dapperheid wordt gemakkelijk beteugeld
door ecne heilzame vrees voor de nieuwe politie. Zij vormen echter nog ecne
bijzondere klasse, niet minder vermakelijk, omdat zij onschadelijk is. Zou er
iemand wezen, die des zondags op de straat nooit op hen gelet heeft? Wie ziet
ooit zulke buitengewone pogingen doen om staatsie te maken? Laatst op een
zondag wandelden wij het Strand langs, achter een troepje, dat ons den ge-
heelcn weg over bezig hield. Zij waren uil de City gekomen; het was tusschen
drie en vier ure in den namiddag, en zij waren op weg naar het Park. Zij waren
vier in getal, en wandelden arm in arm, allen met witte handschoenen, als waren
zij bruidegoms, lichte broeken, waarvan het patroon nog nooit zoo was gezien,
en rokken, voor welke de Engclsche taal nog geen naam heeft.
leder van de hecren had een dikken stok, met een grooten kwast, dien hij nu
en dan ecnsliel ronddraaien, en het gevolg van hun opzetom geheel ongegeneerd
te kuieren, was een lamlendig slingeren, dat onweerstaanbaar belachelijk was. Een
van het gezelschap had een groot zilveren horloge in zijn vcstzakje, dat hij zorg-
vuldig vergeleek met al de openbare klokken, die zij voorbijkwamen ; en toen
zij in het Park waren gekomen huurde hij, die de netste laarzen aanhad, een
tweeden stoel om zijne voeten op te leggen, en wierp zich toen op zijne zetels
neder met een zwier als ware hij een prins geweest.
Wij mogen om zulke menschen lachen, maarzij kunnen ons nooit boos maken.
Doorgaans zijn zij bijzonder in hun schik met zich zelven, en daardoor, als iets dat
NV*
-ocr page 82-
.74                                       Schetsen en Portretten.
bijna van zelf spreekt, zeer weltevreden met alles en iedereen; en hoewel zij nu
en dan een beetje zotskappcrij ten toon spreiden, zijn zij toch veel beter te ver-
dragen dan de trotschc dandy\'s van Rcgent-Street en Pall-Mall.
EEN KERSTM1SMAAL.
Kerstmis ! Die man moet wel een menschenhater zijn, in wiens borst niet iets,
dat naar vroolijkheid zweemt, wordt opgewekt, in wiensgeest niet ecnigc genoeg-
lijke herdenkingen opkomen, als het weder Kerstmis wordt. Er zijn menschen,
die zeggen, dat de Kerstmis niet meer voor hen is wat zij vroeger was ; dat elk
Kerstfeest cene geliefkoosde hoop of een gelukkig vooruitzicht van het vorige jaar
beneveld of verdwenen heeft gevonden, en dat het tegenwoordige alleen dient om
hen aan verachterde omstandigheden en verminderde inkomsten te herinneren —
of aan feesten, w elke zij eens aan valsehc vrienden gaven, en aan de koude blik-
ken, die zij nu in ongeluk en tegenspoed ontmoeten. Blijf niet vertoeven bij zulke
akelige herinneringen. Er zijn weinige incnschen, die eene poos in de wereld
hebben geleefd, of zij kunnen zulke gedachten eiken dag van hel jaar oproepen.
Kies dan niet den vroolijkslcn van al de driehonderd vijf en zestig uit voor uw
naargeestig gepeins, maar schuif uw stoel bij het vlammende vuur, schenk uw
glas in en iaat het gezang rondgaan—en al is uwc kamer kleiner dan cenige
jaren geleden, of al is uw glas mei dampende punch in plaats van met vonkelenden
wijn gevuld, zet er een vroolijk gezicht bij, drink het ledig, hef uw oud lijf-
deuntje aan en dank den Hemel, dat het niet erger is. Zie naar de vroolijke ge-
zichten van uwe kinderen, die om hel vuur zitten. Een stoeltje moge ledig wezen;
een lief gezichtje, dat het hart des vaders verheugde en de borst der moeder van
trotscheid deed zwellen, moge ontbreken ; — mijmer niet over het vcrlcdcne !
Denk er niet aan, dat ιιn kort jaar geleden het lieve kind, dat nu tot stof ver-
teert, voor u zat, met den blos der kinderlijke onschuld in de vroolijke oogen.
Denk aan de zegeningen, die gij nog geniet— en iedereen heeft er velen — niet
aan uwe rampen, waarvan iedereen cenigen heeft. Schenk uw glas nog eens in,
met een vroolijk gezicht en een tevreden hart; en wij wedden er op, dat uwe
Kerstmis vroolijk en uw Nieuwjaar gelukkig zal zijn.
Wie kan ongevoelig wezen voor die uitboezemingen van genegenheid, die
oprechte uitwisseling van vricndschapsblijken, welke deze tijd van het jaar mede-
brengt? Een Kerstmis-familiefeest! Wij weten niets op de wereld, dat zoo
genoeglijk is. Er schijnt zelfs eene tooverkracht te liggen in den naam Kerstmis.
Kleine geschillen en onaangenaamheden worden vergeten ; opwellingen van ge-
negenheid bewegen harten, waaraan zij lang zijn vreemd geweest; vader en zoon,
of broeder en zuster, die elkander maanden lang met een afgekeerden blik of een
-ocr page 83-
28?» Kerstmismaul.                                            71)
kouden groet voorbijgingen, omhelzen elkander nu met warmte en begraven
hunne vorige oncenigheid in hunne tegenwoordige blijdschap. Vriendenharten,
die naar elkander verlangden, maar door valsche eer en fatsoen gescheiden wer-
den gehouden, worden herecnigd, en alles is gulheid en hartelijkheid. Ik wenschte,
dat Kerstmis het geheele jaar duurde en dat de vooroordcelcn en hartstochten,
die ons beter gevoel onderdrukken, ons voor altijd vreemd bleven.
Het Kerstmis-familiefeest, dat wij bedoelen, is niet bloot eene verzameling van
bloedverwanten, een paar weken te voren uitgenoodigd, die dit jaar nu eens
plaats heeft, maar in het vorige niet plaats had en het volgende waarschijnlijk
niet herhaald zal worden. Neen, het is eene jaarlijksche bijeenkomst van al de
leden der famillic, die niet al te ver wonen, jong en oud, rijk en arm ; en al de
kinderen zien dit feest, wel twee maanden vooruit, met koortsig ongeduld te ge-
moct. Voorheen werd het bij grootpapa aan huis gegeven ; maar toen grootpapa
oud werd en grootmama insgelijks, hebben zij hun huishouden aan kant gedaan
en zijn bij oom Gcorgc gaan inwonen, zoodat nu het feest bij oom Gcorge aan huis
wordt gevierd; maar grootmama bezorgt het meeste lekkers, en grootpapa moet
altijd zelf naar Ne wgatc-Markot kuieren om de gans te koopen, die hij door
een kruier in triomf achter zich naar huis laat dragen. Wat grootmama betreft,
zij is twse of drie dagen te voren zeer geheimzinnig en stilzwijgend, maar niet
genoeg om te verhinderen, dat er een gerucht wordt verspreid, dat zij voor
elke meid eene nieuwe muts heeft gekocht, alsmede een aantal boeken, penne-
messen en verfdoozen voor de jongste spruiten van den stam ; om niet te spreken
van verscheidene geheime bijvoegselen bij de bestelling, welke de vrouw van oom
George naar den banketbakker heeft gezonden.
Daags vσσr Kerstmis is grootmama altijd in eene bijzonder goede luim, en
nadat zij de kinderen den gchcelen dag aan het werk heeft gehouden met de
steenen uit de pruimen te halen en zoo al meer, dwingt zij oom George alle jaren
geregeld om in de keuken Ie komen, zijn rok uit te trekken en den podding te
beslaan, hetgeen deze uit de grap doet, tot grootc pret van de kinderen en mei-
den ; en de avond wordt besloten met het heerlijke blindemansspel, waarbij groot-
papa, voordat het te wild wordt, zich met zorg laat vangen, ten einde eene gele-
genheid te hebben om zijne vlugheid te toonen.
Den volgenden morgen gaat het oude paar, met zoovclen van de kinderen als
er in de bank kunnen, in groole staatsie naar de kerk, tante Gcorge thuis
latende om de tafel te schikken, terwijl oom Gcorge flesschen wijn naar de eet-
zaal brengt, telkens naar den kurketrekkcr zoekt en iedereen in den weg loopt.
Wanneer het gezelschap uit de kerk komt om een naontbijtje te gebruiken,
haalt grootpapa een marentakje uit zijn zak en zet de jongens aan om hunne
nichtjes daaronder een kus te geven — eene grap, waarin zoowel de knapen als
de oude heer veel pret hebben, maar die grootmama eenigszins onwelvoeglijk
vindt, totdat grootpapa zegt, dat hij zelf, toen hij juist dertien jaren en drie
maanden oud was, grootmama onder een marentak een kus heeft gegeven,
waarop de kinderen in hunne handen klappen en schateren van lachen, terwijl
oom en tante George mcdclachen; en grootmama zegt, dat grootpapa altijd een
stoute deugniet is geweest, hetgeen de kinderen opnieuw doet schateren, terwijl
grootpapa zoo hartelijk medelacht als een van allen.
Maar al dat pleizier is nog niets bij dat, wanneer grootmama met eene hooge
Muts en hare beste zijden japon, en grootpapa met een netgeplooidcn jabot en
eene witte das, naast den haard in de bovenkamer gaan zitten terwijl de kinderen
zich voor de vensters scharen om de komst der gewenschte gasten af te wachten.
-ocr page 84-
70                                        Schetsen eu Portretten.
Op eens hoort men cenehuurkoetsstithoude», en oom Gcorgc, die insgelijks door
het venster heeft gekeken, roept: "Daar is Janc!" waarop de kinderen hals over
kop de deur uit- en de trap afrennen, en oom Uobcrt en tante Jane, met het lieve
kindje en de min, door het gehcele troepje begeleid, binnenkomen, terwijl de
kinderen gedurig roepen : "Och kijk !" en de min even dikwijls waarschuwt om
het kleintje geen zeer te doen. Grootpapa neemt het kind, grootmama kust hare
dochter, en de opschudding is nauwelijks cenigszins bedaard of er komen nog
meer ooms en tantes met nog meer neven en nichten, en de volwassen neven en
nichten schertsen en vrijen met elkander, en de kleintjes doen mede, en men
hoort niets dan een verward gerucht van vroolijk praten en lachen.
Een aarzelende klop aan de straatdeur, gehoord terwijl er een oogenblik stilte
is, doet iedereen vragen : "Wie is dat?" en een paar kinderen, die nog bij het
venster staan, zeggen zacht, dat het de "arme tante Margarctha" \\f. Daarop ver-
laat oom Gcorge het vertrek om de nieuwe gasten te verwelkomen, terwijl
grootmama eene vrij stijve en statige houding aanneemt; want Margarctha is tegen
haar zin met een arm man getrouwd, en daar armoede gecne genoegzame straf
was voor haar misdrijf, is zij door hare vrienden verzaakt en buiten den omgang
van hare dierbaarste betrekkingen gesloten. Maar het is nu Kerstmis geworden,
en de wrok, die het gchcelc jaar door tegen betere neigingen heeft geworsteld, is
voor den zachtcn invloed van dien tijd weggesmolten, gelijk half gevormd ijs voor
de morgenzon. Het is niet mociclijk voorouders, in een oogenblik van gramschap
eene ongehoorzame dochter te verzaken ; maar haar in een tijd van algemcene
liefde en vreugde te verbannen van den haard, bij welke zij zoo dikwijls op den-
zelfden feestdag heeft gezeten, langzamerhand van een kind een meisje, en met
bijna onmerkbare trappen eene schoonc, edelaardige vrouw wordende, is geheel
iets anders. Het a i r van rechterlijke waardigheid en koele vergiffenis, hetwelk de
oude jufvrouw heeft aangenomen, is haar vreemd ; en wanneer de jonge vrouw
door hare zuster wordt binnengeleid, bleek en neergebogen — niet door hare ar-
moedc, want die kan zij wel dragen, maar door de bewustheid van onverdiende
versmading — kan men gcmokkclijk zien hoc gedwongen die koelheid is. Er
volgt een oogenblik van stilte ; eensklaps rukt de jonge vrouw zich van hare zuster
los, en valtsnikkendchare moeder omden hals. Haar vader treedt haastig vooruit
en vat haar man bij de hand. Allen scharen zich om deze groep been, wenschen
elkander hartelijk geluk, en vrede en vriendschap zijn wederom hersteld.
Wat den maaltijd betreft, deze is overheerlijk — alles valt evengoed uit en
ieder is in de beste luim en doet zijn best om de anderen daarin te houden. Groot-
papa geeft een omstandig verslag van het koopen der gans, met eene uitweiding
over het koopen van vorige ganzen voor vorige Kerstfeesten, hetwelk groolmama
tot in de kleinste bijzonderheden bevestigt. Oom Gcorgc snijdt de gans voor, ver-
telt anekdotes, schertst met de kinderen aan de zijtafel, wenkt de neven toe, die
vrijen, en de nichtjes, die gevrijd worden, en vervroolijkt iedereen met zijne eigene
vroolijkheid; en wanneer eindelijk eene stevige meid binnenkomt, zwoegende
onder den last van een reusaclitigcn podding met een groen takje bovenop, volgt
er een gejuich en gelachen geklap met kleine mollige handjes, als alleen gccvcn-
aard kan worden door de toejuiching, waarmede het verbazende kunststuk, om
vlammenden brandewijn in vlecschpasleiljes te gieten, door de jongste gasten
wordt ontvangen. En dan het dessert — de wijn — en de pret! Zulke fraaie aan-
spraken, en liedjes van tante Margarctha\'s echtgenoot, die nu blijkt zulk een
aardig man te zijn en zoo oplettend voor grootmama ! Zelfs grootpapa zingt zijn
jaarlijksch liedje zoo frisch uit de borst als nog nooit te voren, en wanneer men
-ocr page 85-
Een Kerstmismaal.
77
hem, volgens jaarlijkscho gewoonte, met een algemeen b i s vereert, komt hij
met een geheel nieuw liedje voor den dag, dat nog niemand behalve grootmama
ooit gehoord had; en een jonge deugniet van een neef, die bij de oude lieden
cenigszins in ongenade was, wegens ecnige erge zonden van verzuim en bedrijf —
daar hij veel te weinig aankwam en veel te veel bier dronk — doet iedereen
schudden van lachen door vrijwillig de aardigste comische liedjes te zingen,
die men ooit gehoord heeft. Zoo gaat de avond voorbij in ongestoorde vroolijk-
heid, en brengt meer toe om onderlinge liefde, eensgezindheid en hulpvaardig-
hcid aan te kwecken en die gezindheden gedurende het volgende jaar in stand
te houden, dan al de preeken, ooit geschreven door alle godgeleerden, die ooit
geleefd hebben.
HET NIEUWJAARSFEEST.
Naast den Kerstdag is de genoeglijkste feestdag van het gcheclc jaar de Nicuw-
jaarsdag. Er is cene naargeestige soort van menschen, die het nieuwe jaar inwij-
den met waken en vasten, alsof zij de rol van eerste rouwdragers bij de begrafenis
van het oude moesten spelen. Wij voor ons echter kunnen niet nalaten te denken,
dat men zoowel het afscheidnemende oude als het pas aankomende nieuwe jaar
meer eer bewijst, wanneer men met vroolijkheid en feest vermaak den ouden heer
uit- en den jongen inlaat.
Er moet net een of ander in hel vcrloopenc jaar zijn gebeurd, naar hetwelk wij
met genoegen, zoo al niet met vurige dankbaarheid, kunnen terugzien; en de
beginselen van rechtvaardigheid en billijkheid verplichten ons, om van het nieuwe
jaar alles goeds te verwachten, totdat het zich dat vertrouwen onwaardig betoont.
Zoo beschouwen wij de zaak ; en ondanks onzen eerbied voor het oudejaar,
van hetwelk met elk woord, dat wij schrijven, een der weinige overschietende
oogcnblikkcn bencnvliedt, zitten wij hier, in den laatsten nacht van dat jaar, bij
onzen haard dit stukjetc schrijven, met zulk een genoeglijk gezicht, alsof er niets
buitengemeens was gebeurd, of zou gebeuren, om onze gemoedsrust te ver-
storen.
Huurkoetscn en andere rijtuigen ratelen kort op elkander door de straat, elk
zonder twijfel bevracht met gasten voor een talrijk gezelschap. Het dikwijls hcr-
haald kloppen aan de deur van het huis met de groene blinden aan den overkant
kondigt de gchcele buurt aan, dat er ten minste ιιne grootc partij in de straat is;
en voordat het zoo donker werd, dat wij de gordijnen toeschoven en licht aansta-
ken, zagen wij eenc menigte banketbakkersknechts met grocnedoozen op het hoofd,
en karren met stoelen en Fransche lampen beladen, begeleid door een verhuur*
-ocr page 86-
78                                        Schetsen en Portretten.
der van huisraad, voorbijrijden, allen op weg naaren van de talrijke huizen, waar
bij deze gelegenheid feest wordt gevierd.
Wij kunnen, naar wij meencn, ons een van die gezelschappen voorstellen,
evengoed alsof wij ons in staatsie hadden gekleed en juist de deur der gezelschaps-
zaal binnentraden.
Neem het huis met de groene blinden bij voorbeeld. Wij weten dat er gedanst
zal worden, omdat wij, terwijl wij dezen morgen aan het ontbijt zaten, het kleed
van de voorkamer hebben zien opnemen; en indien er verder bewijs noodig is,
zeggen wij, dat wij, een poosje geleden, een van de jonge juffers, voor het ven-
ster van een der slaapvertrekken, het haar van cene andere der jonge juffers
hebben zien opmaken, met zulk eenc pracht als door niets dan een bal kan gc-
rechtvaardigd worden.
De bewoner van dat huis aan den overkant is een ambtenaar van vrij hoogen
rang; dat zien wij aan het fatsoen van zijn rok en de deftigheid van zijn gang; —
zelfs de groene blinden van het huis hebben iets officieels over zich.
Luister! Eenc cabriolet — dat is de jongste klerk op hetzelfde bureau, en hij
wordt aangediend door een knecht in den gang, aan den knecht in de kamer,
met zijn blauwen rok, die niets anders is dan een vermomde bode van hetzelfde
bureau. "Mijnheer Tupplc!" roept de laatste. "Hoe vaart gij, mijnheer Tupple?"
zegt de gastheer, die hein te geinoet komt, en daartoe zijn gesprek over staats*
zaken afbreekt. "Liefste! dit is mijnheer Tupplc," (een beleefde groet van de
gastvrouw); "Tupplc, mijne oudste dochter; Julia, mijnheer Tupplc ; Tupple,
mijne andere dochters; mijn zoon, mijnheer 1" Tupple wrijft in zijne handen, en
glimlacht alsof hij uitstekend veel pleizicr had, draait buigende in het rond tot
hij aan al de leden der familie is voorgesteld, laat zich dan op een stoel naast de
sofa neerzinken, en begint een gesprek met de jonge dames over het weder, de
theaters, het oude jaar, den laatsten moord en luchtbol, de dames -mouwen, de
feesten van den dag, en eene meniglc andere even belangrijke onderwerpen.
Telkens wordt er geklopt! Welk eenc grootc partij! Welk een onophoudelijk
gemurmel en koffieslurpen ! Nu zien wij, in onze verbeelding, Tupple in al zijn
glans. Hij heeft juist het kopje van die dikke oude dame aan den knecht gegeven,
en klieft nu den drom van jongelieden bij de deur, om den anderen knecht te
vangen voordat deze de kamer uit is, en den schotel met gebak voor de dochter
der oude dame te redden; en terwijl hij, terugkomende, de sofa voorbijgaat,
werpt hij de jonge dames een blik van herkenning en gunst toe, zoo vriendelijk
en gemeenzaam, alsof hij van kind af met hen had omgegaan.
Een alleraardigste jongen, die mijnheer Tupple — zoo beleefd voorde dames,
en zoo onderhoudend in zijn gesprek! En lachen ! — Niemand begreep ooit de
kwinkslagen van papa half zoo vlug als mijnheer Tupplc, die bij eiken nieuwen
zet stuipen krijgt van het lachen. En zulk een pleizierig danser ! Hij houdt altijd
het gesprek aan den gang, en hoewel hij in het eerst wat los en luchtig schijnt,
spreekt hij met zooveel romanesk gevoel! Een allerliefste jongen! Hij is zeker
geen gunsteling van de andere jongelieden, die doen alsof zij hem verachten;
maar dat is niets anders dan afgunst, en zij konden zich de moeite wel besparen
om zijne verdiensten te verkleinen; want ma zegt, dat hij voortaan altijd bij een
diner zal gevraagd worden, al ware het slechts om het gesprek levendig te
houden en de aandacht der andere gasten af te trekken, als er eens iets aan de
bediening hapert.
Onder het souper vertoont mijnheer Tupple zich nog voordeeliger dan vroe-
ger in den avond; en wanneer pa allen verzoekt hunne glazen vol te schenken
-ocr page 87-
Het Nieuwjaarsfeest.                                          79
om een gelukkig nieuwjaar te drinken, is mijnheer Tupple zoo comisch! Eerst
dwingt hij alle jonge juffers om hare glazen lot aan den rand te laten volschen-
ken, hoewel zij verzekeren, dat zij ze onmogelijk kunnen uitdrinken; en dan
verzoekt hij ecnige woorden te mogen zeggen over den toast, dien pa heeft ingc-
steld, en doet dan de fraaiste en dichterlijkstc aanspraak over het oude jaar en
het nieuwe. Nadat de toast gedronken is en de dames zijn heengegaan, verzoekt
mijnheer Tupple de heeren om hunne glazen vol te schenken, daar hij nu een
toast heeft in te stellen, waarop allen roepen "Luister ! Luister!" en elkander de
flesschen toeschuiven ; en wanneer Tupple dan door den gastheer is onderricht,
dat allen hebben ingeschonken en naar den toast wachten, staat hij op en ver-
zoekt de heeren te mogen herinneren, hoeveel genot zij te danken hebben gehad
aan het schitterende schouwspel van schoonheid en Siiiaak, hetwelk de gczcl-
schapszaal dien avond heeft ten toon gespreid, en hoe hunne zinnen verrukt en
hunne harten overmeesterd zijn door de verrassende verecniging van zoovele
bekoorlijke dames. (Een luid geroep van "luister!") Hoeveel leedwezen hij
(Tupple) ook, om andere redenen, over de afwezigheid der dames mocht gevoe-
lcn, doet het hem toch genoegen, dat juist deze omstandigheid hem gelegenheid
verschaft om een toast voor te dragen, welken hij anders niet had kunnen instel-
len, en die toast, verzoekt hij te mogen zeggen, is — de dames! (Luide toejui-
ching.) De dames! onder welke de bekoorlijke dochters van hun voortrcffelijken
gastheer behooren, allen evenzeer uitmuntende door schoonheid, smaak en
talenten. Hij verzoekt hen een glas te ledigen op het welzijn der dames en haar
geluk in het nieuwe jaar. — Een langdurig gejuich, onder hetwelk men duidc-
lijk het stampen der dames hoort, die boven hun hoofd een allegaartje dansen.
Nauwelijks is dit gejuich bedaard, of men ziet een jongheer, die aan het bene-
dencind der tafel zit, zeer onrusligenstoelschuiverig worden, blijkbare teekenen
dat er eenc aandoening bij hem opwelt, welke hij in cenc aanspraak lucht wil
geven ; maar de schrandere Tupple heeft dit bemerkt en snijdt hem den pas af,
door zelf weder het woord te nemen. Hij staat derhalve nogmaals op, maar nu
met bijzondere deftigheid, en hoopt dat men hem zal vergunnen nog een toast
in te stellen. Allen geven hunne goedkeuring te kennen, en hij vervolgt. Hij
houdt zich verzekerd, dat allen diep doordrongen zijn van de gastvrijheid — hij
mag wel zeggen "luisterrijkhcid !" — waarmede zij dien avond door den waar-
digen gastheer en de vriendelijke gastvrouw zijn ontvangen. (Groote toejuiching).
Hoewel dit de eerste maal is, dat hij de eer en het genoegen heeft van aan die
tafel te zitten, heeft hij zijn vriend Dobblc lang en gemeenzaam gekend; hij is
lang in hetzelfde vak met hem werkzaam geweest, en hij wenschtc, dal alle aan-
wezigen Dobblc zoo goed kenden als hij doet. (De gastheer kucht eens). Hij
(Tupple) kan de hand op zijn hart leggen en getuigen, dat er, zoover hij weet
en gelooft, nooit een beter man, een beter echtgenoot, een heter vader, een beter
zoon, een beter broeder, een beter aanverwant of vriend heeft bestaan dan
Dobblc. (Luid geroep van "luister!") Zij hebben hem dien avond gezien in den
vreedzamen school van zijn gezin ; zij moesten hem des morgens zien in de
inoeielijkc werkzaamheden van zijn post. Kalm bij het doorzien der nieuwsbla-
den, nauwgezet in het teekenen van zijn naam, deftig in zijne antwoorden op de
vragen van vreemdelingen, eerbiedig jegens zijne meerderen, gezagvocrend over
zijne minderen. (Toejuiching.) Wanneer hij dit welverdiende getuigenis aflegt
aangaande de uitmuntende eigenschappen van zijn vriend Dobblc, wat kan hij
dan zeggen, als hij over zoodanig iemand als mevrouw Dobblc moet spreken ? Is
het voegzaam voor hem, uit te weiden over de begaafdheden van die bcminnens-
-ocr page 88-
80                                        Schetsen en Portretten.
waardige dame? Neen! Hij wil het gevoel van zijn vriend Dobble sparen. Hij
wil ook het gevoel sparen van den jongen heer Dobble, van wien hij hoopt, dat
hij hem zal vergunnen zich zijn vriend te noemen. (De jonge heer Dobble, die
zijn mond wijd opensperde om te beproeven of hij een grootcn sinaasappel
geheel daarin kon duwen, laat nu dit spel varen, en zet een bij de plechtigheid
passend melancholisch gezicht.) Hij wil eenvoudig zeggen, en hij is zeker datalle
aanwezigen daarin met hem zullen overeenstemmen, dat zijn vriend Dobble
even ver uitmunt boven cenig man, dien hij ooit heeft gekend, als mevrouw
Dobble boven cenige dame, die hij ooit heeft gezien (hare dochters uitgezonderd),
en hij wil besluiten met de gezondheid in te stellen van hun waardigen gastheer
en gastvrouw, en met den wensch, dat zij zich nog op vele nieuwjaarsfeesten
mogen verheugen.
Deze toast wordt met geestdrift gedronken; Dobble betuigt daarvoor zijn
dank, en het gezelschap verlaat de eetzaal om de dames te gaan opzoeken. Jonge-
lieden, die vσσr den maaltijd te blood waren om te dansen, vinden nu woorden en
danseressen; de muzikanten vertooncn duidelijke blijken, dat zij niet op een
droogje hebben gezeten ; en het dansen wordt voortgezet tot ver in den eersten
morgen van hel nieuwe jaar.
Nauwelijks hebben wij het laatste woord van den vorigen volzin geschreven,
of de eerste slag van twaalf uur galmt van den naburigen toren. Er is iets ont-
zagwekkends in dat geluid. Eigenlijk behoefde het nu niet meer indrukte maken
dan op een anderen tijd ; want deuren vliegen altijd even snel voorbij, zonder dat
men veel acht slaat op hunne vlucht. Maar wij meten het leven bij jaren, en het is
een plechtige klokslag, die ons waarschuwt dal wij weder een der merk palen voorbij
zijn, die tusschen ons en het graf instaan. Wij mogen het willen verbloemen ; maar
hel denkbeeld driugt zich op aan onzen geest dat, wanneer die klokslag weder
het begin van een nieuw jaar aankondigt, wij misschien de waarschuwing niet
zullen hooren, waarop wij zoo dikwijls te weinig acht hebben geslagen.
EEN BEZOEK IN EEN GASTHUIS.
Op onze avondwandelingen door de straten van Londen blijven wij dikwijls
staan onder de vensters van een der gasthuizen, terwijl de verbeelding ons de
akelige en treurige tooncelen voorstelt, die hetzelve bevat. De beweging van
een licht, dat langzaam het eene venster na het andere voorbijgaat, tot het einde-
lijk verdwijnt, alsof het verder in de zaal naar het bed van een lijder werd ge-
brachl, is genoeg om iemand tot nadenken te brengen; het schijnsel van die
flauwe lampen welke, wanneer alle andere huizen donker zijn en deszelfs bcwo-
ners liggen te slapen, de zalen aanwijzen, waar zoo velen van pijn kermen of
-ocr page 89-
Hen bezoek in een gasthuis.                                    81
door ziekte worden uitgeteerd, is voldoende om de luidruchtigste vroolijkhcid
te stuiten.
Wie zal al het akelige beschrijven van die slepende uren, wanneer het eenige
geluid, dat de zieke hoort, het verwarde geraaskal is van een ijlenden koorts-
kranke naast hem, of een pijnlijk gekerm, of misschien het geprevelde gebed van
een stervende? Wie, behalve zij, die zclven zulk eene treurige ondervinding
hebben opgedaan, kan zich het gevoel van verlatenheid voorstellen van hem, die
in eene gevaarlijke ziekte aan de oppassing van vreemden is overgelaten; want
welke handen, hoe zacht zij ook zijn mogen, kunnen het angstzweet van het voor-
hoofd wisschen, of het ongemakkelijke leger te recht schikken, gelijk die van
eene moeder, vrouw of dochter?"
Vol van deze gedachten, keerden wij ons om en gingen voort door de bijna
ledige straten; en het gezicht der weinige ongclukkigcn, die nog daarin om-
dwaalden, strekte niet om het lccdgevoel te verminderen, dat zulke overden-
kingen opwekken. Het gasthuis is een toevluchtsoord en eene rustplaats voor
honderden, die, indien zulke inrichtingen niet bestonden, op de straten zouden
moeten sterven. Maar wat moet het gevoel wezen van zulke ballingen uit de
maatschappij, wanneer zij, bijna zonder hoop op herstel, op een ziekbed neder-
liggcn? De rampzalige vrouw, die tot lang na middernacht op straat blijft om-
zwerven, en de ellendige schim van een man, het spookachtig overblijfsel, dat
gebrek en dronkenschap hebben overgelaten,— die zich, om eenigszins voor
den regen beschut te zijn, onder een vensterkozijn te slapen legt, — hebben
weinig om hen aan het leven te hechten. Maar wat kan hun vooruitzicht wezen
in den dood? Wat beteckent voor hen hel ongewone genot van een dak en een
bed, wanneer de herinnering aan een geheel leven van zonde voor hen oprijst,—
wanneerbekceringeen spotwoord schijnt, en berouw te laat komt?
Toen wij eens, omtrent een jaar geleden, door Co ven t-Garden kwamen,
(wij hadden des avonds te voren juist aan zulke dingen gedacht), viel ons de
zonderlinge figuur van een zakkenroller in het oog, die, daar hij verschoond
wilde blijven van de moeite om naar het politiekantoor te gaan, voor reden
gevende dal hij geene de minste begeerte had om daar te wezen, opeen kruiwagen
daarheen werd gereden, tot grootc pret van het gemeen, maar, naar het scheen,
niet zeer tot zijn eigen genoegen.
Wij kunnen nooit den lust wederstaan om met een volkshoop mede te loopen,
en gingen derhalve ook ditmaal mede naar het politiekantoor, dat wij te gelijk
met den zakkenroller, een paar politiedienarcn en een troep nieuwsgierigen
binnentraden.
Voor de balie stond juist een sterk gespierd jonkman, van een zeer gemeen
uitzicht, die verhoord werd over de zeer gewone beschuldiging, dat hij den
vorigen avond een vrouwspersoon, met hetwelk hij huisde, had mishandeld.
Uit de verklaringen van verscheidene getuigen bleek, dat deze mishandelin-
gen van den grofstcn aard waren geweest, en er werd een bericht gelezen
van den chirurgijn van het naaste gasthuis, waarin de wonden werden be-
schreven, die de vrouw ontvangen had, welker herstelling voor zeer twijfelachtig
werd gehouden.
Er scheen eenige twijfel te bestaan, of de gevangene wel de bedoelde persoon
was; want toen er bepaald werd, dat de twee beambten, den volgenden mor-
gen ten acht ure, de vrouw in het gasthuis zouden gaan zien, om hare getuige-
nis in te winnen, werd er tevens besloten, dat de man zou worden mede-
genomen. Toen hij dit hoorde werd hij doodelijk bleek, en klemde zichkramp-
SCHFTSEN EN PORTRETTEN.                                                                                             6
*
-ocr page 90-
82                                        Schetsen en Portretten.
achtig aan de balie vast. Hij werd terstond weggebracht en sprak geen woord.
Wij gevoelden een onweerstaanbaar verlangen om deze ontmoeting bij te
wonen, hoewel wij nu mocielijk zouden kunnen zeggen waarom ; want wij wis-
ten wel, dat bet een pijnlijk tooncel zou wezen. liet viel ons niet mocielijk toegang
te verkrijgen.
De gevangene en de gerechtsdienaar, die hem in bewaring had, waren reeds
in het gasthuis, toen wij daar kwamen, en wachtten in een voorvertrek op de
komst der beambten. De man was gekluisterd, en zijn hoed stond diep in zijne
oogen. Aan de bleekheid van zijn gezicht en de stuipachligc beweging zijner
gelaatstrekken was echter duidelijk te zien, dat hij beangst was voor hetgeen er
volgen zou. Na cene korte poos werden de beambten en hun schrijver binnen-
getciddoorden chirurgijn en een paar jongelieden, die sterk naar tabak roken —
het waren "verbinders," hoorde ik: en nadat een der beambten bitter over de
koude had geklaagd, en de ander dal er zoo weinig nieuws in de courant stond,
kwam er cene boodschap, dat de patiλnt gereed was, en wij werden naar de zaal
voor gevaarlijk gekwetsten gebracht, waar zij lag.
Het (lauwe licht, dat in de ruime zaal brandde, maakte het voorkomen der
ongclukkigcn in de bedden, die in twee lange rijen langs de muren stonden,
nog akeliger. In het cene bed lag een kind, dat over het halve lijf gebrand was,
geheel in verbanden gewikkeld; in een ander eenc vrouw, die overreden was,
en verbijsterd door de pijn, die zij leed, als razend met hare vuisten op het dek
sloeg; in een derde een jong meisje, naaroogensebijn in die doffe bezwijming
welke zoo dikwijls cene voorbode van den dood is; hare borst en armenwaren
in zwachtels gewikkeld. Twee of drie bedden waren ledig, en zij, die dezelve in
gebruik hadden, zalen er naast, maar met zulke uitgeteerde gezichten en glazige
oogen, dat bet akelig was om hen aan te zien. Op elk gelaat stonden pijn en
angst getcekend.
Zij, die bet doel van ons bezoek was, lag aan het eind der zaal. Zij was cene
niet onbcvalligc jonge vrouw van twee of drie en twintig jaren ; maar haar ge-
laat droeg afzichtelijke sporen van de mishandeling, die zij had ondergaan, en
zij hield hare hand op hare zijde gedrukt, alsof zij daar de meeste pijn had. Hare
ademhaling was kort en mocielijk, en het was duidelijk te zien, dat zij den dood
nabij was. Op de vraag, of zij veel pijn had, prevelde zij eenige onverstaanbare
woorden, en toen de oppasser haar met haar hoofdkussen overeind had gebeurd,
staarde zij verbijsterd de vreemde gezichten aan, die haar bed omringden. Een
der beambten wenkte den gerechtsdienaar om den gevangene vooruit te laten
komen. Hij werd vlak voorliet bed geplaatst. De vrouw zag hem onrustig en
verschrikt aan, maar scheen hem niet te herkennen.
"Neem zijn hoed af 1" zeide de beambte. De gerechtsdienaar gehoorzaamde,
en de gelaatstrekken van den gevangene waren nu duidelijker te onderscheiden.
Wet onnatuurlijke lievigheid rees de vrouw overeind; hare doffe oogen be-
gonnen te schitteren, en liet bloed steeg op in hare bleckc wangen. Het was cene
plotselinge overspanning. Zij zonk weder op haar kussen neer, bedekte haar op-
gereton gezicht met hare handen, en barstte in tranen uit. Oe man staarde haar
angstig aan, maar .scheen anders onbewogen. Na cene korte poos van stilte
maakten de beambten de vrouw bekend waarom zij kwamen, en wilden haarden
eed doen afleggen.
"O neen, becren!" riep zij uit, terwijl zij zich nogmaals oprichtte en hare
handen vouwde: "om \'s Hemels wil niet ! Ik heb het zeil\'gedaan — niemand kon
hel helpen — het was een ongeluk. Hij heeft mij geen kwaad gedaan ; dat zou
-ocr page 91-
Een bezoek in een gasthuis.                                    83
hij voor de heele wereld niet gedaan hebben. Jack, lieve Jack, dat zoudt gij
zeker niet!"
Hare oogen werden duister, en zij tastte met hare handen over het dek rond,
om de zijne te zoeken. Hoe hardvochtig de man ook wezen mocht, hierop was hij
niet voorbereid. Hij keerde zich om en snikte overluid. De gelaatstrekken der
vrouw veranderden, en haar adem werd nog moeielijkcr; blijkbaar was haar
einde nabij.
"Wij eerbiedigen het gevoel, datu zoo doet spreken," zeide eender beambten;
"maai laat mij u waarschuwen om niet bij eene onwaarheid te volharden, daar
het weldra te laat is. Het kan hem toch niet baten."
"Jack!" prevelde de vrouw, terwijl zij hare hand op zijn arm legde; "zij zullen
er mij niet toe krijgen, om u den dood aan te zweren. Hij heeft het niet gedaan,
heeren! Hij heeft mij nooit kwaadgedaan." Zij greep hem vaster bij den arm,
en vervolgde bijna onverstaanbaar fluisterend: "Ik hoop, dat God mij al bet kwaad
zal vergeven dat ik gedaan heb, en het leven dat ik geleid heb! God zegene u,
Jack ! Ach, heeren! laat iemand van u mijn armen ouden vader van mij groeten.
Vijfjaren geleden zeide hij, dat hij wenschte dat ik als een kind gestorven ware.
O, ware het waar geweest! Ware het waar geweest!"
De oppasser boog zich cenige oogenblikken over haar heen, en legde toen het
laken over haar gezicht. Het bedekte een lijk.
JEMIMA EVANS EN DE AREND.
Samucl Wilkins was een schrijnwerker, een schrijnwcrkcrsknecht namelijk
van de kleinste soort; want zijne lengte was stellig beneden het middelmatige,
ja had misschien dwergachlig kunnen genoemd worden. Zijn gezicht was rond
en blozend, en zijne haren waren altijd zeer fraai opgestreken, met eene half
krullende lok aan beide zijden van zijn hoofd. Zijne verdiensten, tussehen de
achttienen zesentwintig shillings inde week, waren voldoende voor zijne
behoeften ; zijne manieren waren zeer fatsoenlijk en zijne zondagsche vesten zeer
luisterrijk. Geen wonder dat Samucl Wilkins met al deze goede eigenschappen
genade vond in de oogen dcrsclioonc sekse; vele vrouwen laten zich door veel
minder degelijke hoedanigheden innemen. Maar Samuel bleef bestand legen alle
aanlokselcn, totdat eindelijk zijne oσgen een wezen ontmoetten, voor hetwelk hij
aanstonds gevoelde dat het noodlot hem bestemd had. Hij kwam, zag en over-
won — hij beminde en werd bemind. "Wilkins "verkeerde" met Jemirna Evans.
De jonge jufvrouw Evans had in hare vroegste jeugd het beroep van schoenen-
boorden bij de hand gevat, bij hetwelk zij naderhand dal van stroohoedennaaien
had gevoegd. Zij zelve, hare moeder en twee zusters vormden een goed accor-
-ocr page 92-
8i                                       Schetsen en Portretten.
deerend quartetin eene afgelegene straat van Camden-Town, en hier was
het, dat Samuel, met zijne beste klecren uitgedost, haar op een maandagnamid-
dag kwam opzoeken. De familie zou juist gaan thecdrinken, en was zoo blijde
hem te zien! liet was waarlijk een klein feest. Er werd een half ons beste thee en
een versch broodje gehaald, en Samuel had eene pint garnalen medegebracht in
een schoon peperhuis. Jcmima was bezig om zich aan te klecden, en derhalve
ging Samuel met de oude jufvrouw Evans over huishoudelijke zaken zitten pra-
tcn, terwijl de jongste jufvrouw Evans houlspaantjes onder den ketel stak, die
over het vuur hing, om het theewater spoedig aan den kook te krijgen.
"Ik was van plan," zeide Samuel, toen het gesprek eene poos haperde, "ik
was van plan om Jcmima van avond eens mee te nemen naar de Arend." — "Wel
lieve tijd!" zeide de oude jufvrouw Evans. — "He, hoc pleizierig!" riepen de
jongste jufvrouwen uit. — "Ga Jcmima eens zeggen, dat zij haar witte kleedje
aantrekt," zeide de oude jufvrouw met moederlijke bezorgdheid; en kort daarop
kwam Jcmima zelve beneden, met haar wit katoenen kleedje aan, haar rooden
doek om, haar hoed met roodc linten op, met haar ketting, braceletten, witte
katoenen handschoenen en witten zakdoek, zoodat zij er uitzag als eene eerste
dame. En zoo ging zij uit met haar vrijer, die met een rotting met vergulden
knop pronkte ; terwijl dcgchecle straat hen met bewondering en afgunst, en hare
moeder hen met hoog welgevallen nazag.
Juist hadden zij P anc ra ss-Iload bereikt, of wie zou Jcmima door het ge-
lukkigslc toeval in de wereld ontmoeten — wie anders dan eene jonge juffer,
die zij kenden, met haarvrijer; en — zoo zonderling kunnen de omstandigheden
somtijds samcnloopcn ! — deze gingen insgelijks naar de Arend. Zij wandelden
derhalve te zamen voort, onder schertsen en iachen; en toen zij bij Pen t on-
vil lc kwamen, wilde de vrijer van Jcmima\'s vriendin de dames in de Kroon op
een likeurtje onthalen, waartoe deze, na veel lachen en blozen, hare toestcm-
ming gaven. Van het eerste glaasje kwam een tweede, en zij bleven in den tuin
naar de omnibussen zitten kijken, tot het tijd was om naar de Arend te gaan.
Toen zetten zij hunne wandeling voort en slapten stevig door, om het begin van
het concert in de rot un d a niet te missen.
"Hoe hemelsch !" zeiden Jcmima en hare vriendin beiden tegelijk, toen zij
den tuin binnentraden. Daar zagen zij nu de bczandc wandelpaden en zooge-
naamde prieeltjes, beschilderd als Chineesche tempels, de gekleurde lampions,
de dansplaals, en de twee troepen muzikanten, een aan ieder eind van den tuin.
Oppassers renden heen en weder met glazen en flesschcn ; de menschen verdron-
gen elkander bij de deur der rotunda —kortom, het was een looneel uit eene
andere wereld, gelijk Jcmima zeide, die door het nieuwe van bet schouwspel, of
door liet likeurtje, of misschien door heide te gelijk, dichterlijk was geworden.
Wat de concertzaal betreft, nooit hadden zij iels zoo prachtigs gezien. Daar had
men het orchest voorde zangers, alles geschilderd en verguld, en zulk een orgel!
De vrijer van Jemima\'svricndin zcidc, dat het vierhonderd pond had gekost, en
Sarnncl Wilkins antwoordde hierop, dat dit niet te veel geld was. Het publiek
zat op hoogc banken in het rond van de zaal, die overal even vol was, en ieder
at en dronk met zooveel smaak als hij kon. Voordat het concert begon, bestelde
Samuel twee glazen rum en water voor hem en den anderen heer, en eene halve
flcsch Xercswijn met cenige anijsbeschuiljes voor de dames ; en zij zouden zeer
op hun gemak zijn geweest, indien zich niet in hunne nabijheid een heer met
groote bakkebaarden had bevonden, die Jemima zeer onbescheiden aanstaarde,
en een ander heer met een geruit vest, die goedvond hare vriendin lonkjes toe
-ocr page 93-
Jemima Evans en de Arend.                                    83
te werpen, waarop de vrijer van Jemima\'s vriendin vuur scheen Ie vatten ; hij
mompelde ten minste over brutaliteit en gemecne kerels, en gaf in bedekte be-
woordingen eene opkomende neiging te kennen om iemand op zijn bakhuis te
slaan, waarover hij zeker nog moer zou gezegd hebben, indien niet Jemima en
hare vriendin beiden gedreigd hadden, dat zij ilauw zouden vallen, als hij nog een
woord sprak.
Het concert begon —ouverture op het orgel. "Hoe plechtig!" riep Jemima
uit, terwijl zij, misschien onwillekeurig, den heer met de bakkebaarden aanzag.
Samucl Wilkins, die eene poos lang binnensmonds had gepreveld, alsof hij een
gesprek voerde met den knop van zijn rotting, ademde zeer zwaar; misschien
ademde hij wraak—maar hij zeide niets. Daarop zongeene dame in wit satijn
eene aria. "Bis!" riep Jemima\'s vriendin. —"Bis !" schieeuwdc de heer met
het geruite vest, terwijl hij met eene ledige flesch op de tafel beukte. De vrijer
van Jemima\'s vriendin bekeek hem met een verachtelijk gezicht van het hoofd
tot de voeten, en wierp daarop Samucl een vragenden blik toe. Er volgde een
comisch liedje met accompagnement van het orgel. Jemima schaterde van lachen,
en de heer met de bakkebaarden ook. Al wat de dames deden, deden deze twee
heeren insgelijks, alzoo eene innige overeenstemming van gevoel en smaak aan
den dag leggende; en Jemima en hare vriendin werden vroolijker en spraak-
zamer, naarmate Samuel en de vrijer van Jemima stiller en stugger werden.
Indien nu de zaak hierbij gebleven was, zou het gezelschap spoedig weder in
de vorige goede luim zijn geraakt; maar Samuel Wilkins en zijn vriend bcgon-
nen de heeren met de bakkebaarden en het geruite vest uitdagende blikken toe
te werpen, terwijl deze twee, om aan te duiden hoe weinig zij zich om de boven-
gcmclde blikken bekom merden, Jemima en hare vriendin met nog blijkbaarder
bewondering aanstaarden. Na het concerten de vaudeville ging men in den tuin
wandelen. De heeren met het geruite vest en de bakkebaarden deden dit insge-
lijks, en ontzagen zich niet hoorbare lofredenen op de voetjes van Jemima en hare
vriendin te houden. Eindelijk, niet tevreden met al deze gruweldaden, verstout-
ten zij zich om Jemima en hare vriendin aan te spreken en haar ten dans te vra-
gen, zonder meer acht te geven op Samucl Wilkins en den vrijer van Jemima\'s
vriendin, alsof zij erin het geheel niet geweest waren. "Wat moet dat betcekencn,
schobbejak?" riep Samuel uit, terwijl hij zijn rotting stevig vastgreep. — "Wat
scheelt u, jongetje?" antwoordde de heer met de bakkebaarden. — "Hoc durft
ge mij en mijn vriend beleedigen?" vroeg de vrijer van Jemima\'s vriendin. —
"Laatje hangen, nietje vriend er bij," was het antwoord. — "Daar !"ricp Samucl
Wilkins, terwijl hij zijn rotting ophief; maar in het volgende oogenblik vloog die
bovendo lampions uit, in de lucht. — "Geef hem zijn bekomst," riep de heer
met het geruite vest. — "Moord!" gilden de dames. Het waste laat. Jemima\'s
vrijer en die van hare vriendin lagen versuft op het zand, en de heeren met het
geruite vest en de bakkebaarden waren verdwenen.
Daar Jemima en hare vriendin gevoelden, dat het ongeluk grootcndecls aan
haar zou kunnen worden toegeschreven, kregen zij het terstond op de zenuwen,
terwijl zij klaagden, dat zij de ongelukkigste meisjes waren, onder allerlei wartaal
uitriepen, dal zij verdacht — onrechtvaardig verdacht waren geworden, en jam-
merden, dat zij dien dag hadden beleefd. Telkens, wanneer zij hare oogen open-
den en hare ongelukkige vrijers zagen, werd het weder erger, en zij werden in
eene huurkoets naar huis gebracht, in een toestand van bezwijming, die aan
likeur, wijn en schrik zijn oorsprong verschuldigd was.
-ocr page 94-
86                                         Schetsen en Portretten.
DE HERBERG-REDENAAR.
Laatst op een avond deden wij eene wandeling naar den kant van Finsbu ry-
Square, met voornemen om over Pentonville endcNew-lload terug te
komen, toen wij te gelijk ecnigszins moede en dorstig begonnen te worden. Wij
keerden derhalve terug naar eene oudcrwetsclic, fatsoenlijke herberg, die wij een
oogenblik te voren waren voorbijgegaan — hel was niet ver van de City-
Koad — om een glas bier te drinken. Het huis was geen niruwerwctsch, bont
geschilderd en verguld kolοie- en bierpaleis, maar eene zedige, ouderwelschc
herberg, met eene ouderwetsebo buflelkamer en een ouderwetschen kastelein,
die met zijne vrouw en dochter in die buflelkamer zal, en dat wel bij een goed
vuur en achter een groot schei m, van achter hetwelk de dochter voor den dag
kwam, toen zij ons hoorde binnenkomen.
"Wilt gij niet in de koffiekamer gaan, mijnheer?" zeidc de jonge juffer op een
vleiendcn toon. — "Ga liever in de koffiekamer, mijnheer !" zeidc de kastelein,
zoo ver met zijn stoel achterovcrwippendc, dat hij om het scherm kon hecuzicn. —
"Ga liever op uw gemak inde koffiekamer zitten, mijnheer!" zeidc de oude juf-
vrouw, haar hoofd aan den anderen kant van het scherm uitstekende.
Wij keken rond, als ten tecken dat wij niet wisten waar het drievoudig aange-
prezen vertrek te vinden was. De kastelein zag dit, stond haastig op, en wees ons
nu den weg naar de koffiekamer.
Hel was een donker, ouderwctsch vertrek, met een eikenhouten beschot, een met
zand bestrooiden vloer en een hoogen schoorsteenmantel. De wanden waren ver-
sierd met cenige oude gekleurde prenten van zeegevechten, met een paar linic-
schepen in het verschiet, die geducht op elkander losbrandden, terwijl op den
achtergrond nog een paar schepen in de lucht vlogen en de voorgrond bezaaid [
was met stukken van masten en blauwe bcenen, die uit het water opstaken. Aan
den zolder in het midden van het vertrek hingen eene gaslamp en een schel-
koord, en aan elke zijde stonden eenige lange, smalle tafels en eene dichte rij
stoelen. Het eentonig voorkomen der met zand bestrooide planken werd eenigs-
zins verlevendigd door eenige hier en daar geplaatste driehoekige spuwbakjes,
terwijl in twee hoeken van het vertrek een gehcele slapcl van die nuttige meubc-
len stond.
Aan de tafel dicht bij den haard zat, met zijn gezicht naar de deur van de
kamer, een zwaarlijvig man van omtrent veertigjaren, wiens korte zwarte haren
dicht om een hoog en breed voorhoofd gekroesd waren, en wiens gezicht door nog
iets, behalve water en lichaamsbeweging, vrij opgezet scheen te zijn. Hij rookte
eene sigaar, met zijne oogen strak op den zolder gevestigd en met zulk een deftig
gezicht, dat men in hem terstond den voornamen staatkundige, eersten spreker
en verteller der plaats moest herkennen. Het was blijkbaar, dat hij pas iets zeer
gewichtigs moest gezegd hebben ; want de overigen van het gezelschap zaten in
eene soort van plechtige mijmering hunne pijpen en sigaren te rooken, alsof
-ocr page 95-
De lierbeiyj-redetwar.                                           ^7
de grootheid van het onderwerp, dat men had afgehandeld, hen geheel verbijs-
terd had.
Aan zijne rechterhand zat een bejaard heer met een grijs hoofd en een breed-
geranden witten hoed, en aan zijne linker een man met een spitsen neus en blond
haar, met eenc bruine jas, die bijna tot aan zijne hielen reikte ; deze laatste deed
beurtelings een trekje aan zijne pijp, en wierp een blik van bew ondering op den
man met het roode gezicht.
"Zeer buitengewoon!" zeide de man met den spitsen neus, na eenc pauze van
omtrent vijf minuten; en een gemompel van toestemming liep door de verga-
dcring.
"Buitengewoon — in het geheel niet," zeide de man met het roode gezicht,
eensklaps uit zijn gepeins ontwakende. "Waarom is het buitengewoon ? Bewijs
dat het buitengewoon is !"
"O ! als gij zoo wilt spreken," zeide de man met den spitsen neus.
"Zoo wilt spreken ?" herhaalde de ander. "Wel, zoo moeten wij spreken. Wij
staan in dezen tijd op eenc helderdcnkende hoogte van begrippen, en tasten niet
meer rond in het duister van hersenschim mige dolingen. Bewijs is wal ik vraag —
bewijs, en gecne bloote bewering van dit of dal in dezen gewichtigen tijd. Ieder,
die mij kent, weet ook wat ik zeide, toen de Vcreeniging tot ontdekking van
waardige Parlementsleden een candidaat voor dat plaatsje daar in Corn wall
wilde voorstellen — ik ben nu den naam vergeten. "Mijnheer Snowbee," zeide
Wilson, "is een allcrgeschikst persoon, om die stad in het Parlement te vcrtegen-
woordigen."— "Bewijs dat," zeide ik. — "Hij is een vriend van de reform,"
zeide Wilson. — "Bewijs dat," zeide ik. — "Hij is voor het afschaffen der natio-
nale schuld, tegen alle pensioenen, een voorstander van de emancipatie dei-
negers, een vijand van alle sinecuren, een verdediger van het algcmeenc slem-
recht," zeide Wilson. — "Bewijs dat," zeide ik. — "Zijne daden bewijzen het,"
zeide hij. — "Bewijs die," zeide ik toen. En hij kon ze niel bewijzen," vervolgde
de spreker zegevierend, "en hij werd niet gekozen; en wanneer men dit beginsel
maar volhield, zou men geenc pensioenen, gceneschuld, gecne sinecuren, geene
negers, niemendal hebben. En dan, op eenc duizelingwekkende hoogte van ver-
standelijkc meerderheid en op het toppunt van nationale welvaart, zoudt gij alle
volken der aarde kunnen tarten, en palstaan in de zekere bewustheid van heer-
schappij en zedelijk oppergezag. Zoo redeneer ik — zoo heb ik alt ijd geredeneerd —
en als ik morgen lid van het Parlement werd, zou ik hen met die rcdeneering
doen rillen en beven." Dit gezegd hebbende, gaf hij met zijne vuist een slag op
de tafel, en rookte voort als een stoomfornuis.
"Wel," zeide de man met den spitsen neus, met eene zachte stem en zeer
langzaam tot het gezelschap in het algemeen sprekende, "ik heb altijd gezegd,
dat onder al de heeren, die ik het genoegen heb hier te ontmoeten, er niemand
is, wiens onderhoud mij zoo bevalt als dat van mijnheer Rogers, of wiens gesprek
ik zoo leerzaam vond."
"Leerzaam moogt gij wel zeggen," zeide mijnheer Rogers, zoo heette de man
met het roode gezicht; "want ik denk, dat ik u allen nog al wat geleerd heb;
maar of het met mijn onderhoud zoo gesteld is als mijn vriend Ellis zegt, laat ik
aan anderen over om te beslissen. Over dit punt kunt gij zelf het best oordeelen;
maar dit wil ik zeggen, dat toen ik, tien jaren geleden, voor het eerst hier kwam,
ik niet geloof dat er iemand in dit vertrek was, die wist dat hij een slaaf was, en
nu weten allen het en worden gemarteld door die bewustheid. Beitel dat op mijne
grafzerk, en ik ben tevreden.
-ocr page 96-
88                                         Schetsen en Portretten.
"Wat het beitelen op uwc grafzerk betreft," zcidc een kruidenier met een vrij
scherp gezicht, "daarop kunt gij natuurlijk alles laten beitelen waarvoor gij
betalen wilt, en dat is derhalve eene zaak, die u alleen aangaat; maar als gij van
slaven wilt spreken, zoudt gij beter doen in uwc familie te blijven ; want het bc-
valt mij niet, alle avonden zoo uitgescholden te worden." — "Gij zijt een slaaf,"
zeidc Rogers hierop, "de jammcrlijkstc van alle slaven." — "Dat is wel ongcluk-
kig," viel de kruidenier hem in de rede ; "want ik heb toch geen voordcel gehad
van de twintig millioen, die voor de emancipatie betaald zijn." — "Een vrijwiU
ligc slaaf," riep de man met het roode gezicht uit, door deze tegenspraak nog
roodcr wordende, "die de dierbaarste rechten uwer kinderen afstaat, dood blijft
voor de heilige roepstem der vrijheid, welke smeekend voor u staat, de edelste
roersels van uw hart beweegt, en u op uwe onnoozelc telgen wijst, maar vruoh-
teloos." — "Bewijs dat!" zcide de kruidenier. — "Bewijs dat!" riep de ander
ironisch uit. "Wat! terwijl gij zwoegt onder het juk cener schaamtcloozc oligar-
chie, —terwijl gij neergedrukt wordt door de tirannie van gruwelijke wetten, —
terwijl dwingelandij en geweld heerschen en regecren van het eene einde des
lands tot aan het andere — bewijs dat!" Hier brak de spreker met een smalcn-
den glimplach zijne rede af, en begroef zijn gezicht en zijne verontwaardiging te
gelijk in eene bierkan.
"Hel is wel waar, mijnheer Hogers!" zeide een uitdrager, die zijneoogen onaf-
gewend op zijn orakel hield gevestigd. "Het is wel waar !" herhaalde hij met een
zucht. — "Al te waar !" zeiden verscheidene leden van het gezelschap, die van
het gezegde omtrent evenveel begrepen hadden als de kruidenier zelf.
"Gij moest maar van hem afblijven, Tom !" zcide de uitdrager tot den kruide-
nier, bij wijze van vriendelijken raad. "Hij weet wel hoe laat het is, zonder dat
hij op de klok behoeft te kijken."
"Wat is een mensch !" vervolgde de redenaar, terwijl hij met vcrontwaardi-
ging zijn hoed, die aan een kapstok hing, daaraf rukte. "Wat is een Engclsch-
man ? Moet hij vertrapt worden door eiken onderdrukker? Wat is vrijheid ? Geene
staande legermacht. Wat is staande legermacht? Geene vrijheid. Wat is alge-
meene welvaart? Geene algemecne ellende. Vrijheid is iets anders dan het ven-
stergeld — de lords zijn iets anders dan de gemeenten — niet waar?" Nu barst
hij uit in eene schitterende declamatie, waarin de woorden "lafhartig, tiranniek,
gewelddadig en bloeddorstig" vooral uitblonken, drukte zijn hoed diep in zijne
oogen, stoofde kamer uit en trok de deur met een geweldigen slag achter zich
dicht.
"Een verbazend man !" zeide hij met den spitsen neus. — "Welsprekend in
den hoogsten graad,"liet de iiitdragcrcr op volgen. Allen,behalve de kruidenier,
gaven hunne toestemming te kennen; maar nu hun orakel vertrokken was,schc-
nen zij geen gesprek meer te kunnen voeren ; zoodat zij een voor een heengin-
gen en mij in deoudcrwetsche koffiekamer alleen lieten.
Indien wijden vasten regel in zulke gevallen hadden willen volgen, hadden
wij terstond in een mijmerenden droom moeten verzinken. Het oudcrwetsebe
voorkomen van het vertrek had ons ten minste honderd jaren terug moeten ver-
plaatsen, en wij hadden kunnen voortdroomen, totdat de bierkan op de tafel een
levend wezen was geworden, en ons met geschiedenissen uit lang vcrvlogene
jaren had onderhouden. Maar hoe dit ook kwam, wij waren juist niet in eene
romaneske luim; en hoewel wij ons best deden om het huisraad met een vonkje
levenskracht te bedoelen, het bleef met hardnekkige weerbarstigheid beweging-
loos staan. Aldus tot de onaangename noodzakelijkheid gebracht wordende om
-ocr page 97-
De herberg\'-redenaar.                                           83
over allcdaagschc zaken te denken, kwam ons de man met het roode gezicht en
zijne staaltjes van welsprekendheid weder in de gedachten.
Hij behoort tot een talrijk geslacht, die mijnheer Rogers ; er is gecne herberg,
club, genootschap of maatschappij, of men heeft er zoo iemand. Allen zijn zij
zotten van den eersten rang, en doen hunne zaak, hoc goed die ook wezen moge,
zeer veel kwaad; daarom hebben wij, om een model te geven, waaraan men de
anderen kan kennen, dezen geportretteerd, en dit is de reden waarom wij dit
stukje hebben geschreven. \'
DE VERLIEFDE OUDE WEDUWNAAR.
Er bestaat ecne bijzondere soort van menschen, die wij, als wijecne classificatie
der maatschappij moesten maken, in de afdeclingder oude jongens zouden plaat-
sen, en de lijst dier afdccling zou zeer lang worden. Aan welke oorzaken de snelle
vermeerdering van oude jongens is toe te schrijven, durven wij niet beslissen;
het zou een onderhoudend en belangrijk onderwerp van navorsehing zijn: maar
daar wij nu gecne gelegenheid bobben om het uit te pluizen, vergenoegen wij ons
met de daadzaak te vermelden, dat het aantal oude jongens in de laatste jaren be-
stendig is toegenomen en nog steeds op cene onrustbarende manier toeneemt.
Het onderwerp in het algemeen beschouwende, zouden wij genegen zijn om de
oude jongens verder in twee hoofdklassen te verdcclcn —de luchtige en de stem-
migc oude jongens. De luchtige oude jongens zijn zwaarlijvige oudeheeren, vcr-
momd als jonge hecren, die over dag inde Quadrant en Regen t-Str eet
kuieren, des avonds de komedie bezoeken en al de kuren en zotheden van jonge
knapen ten toon spreiden, zonder zich met hunne jeugd en gebrek aan ervaring
te kunnen verontschuldigen. De stemmige oude jongens daarentegen zijn deftig
gekleed en bezoeken alle avonden op hetzelfde uur dezelfde herberg, waar zij in
hetzelfde gezelschap zitten te rooken en te drinken.
Eens kon men, tusschen half acht en half negen uur, om eenc ronde tafel bij
Offley, ecne fraaie verzameling oude jongens zien; maar sedert eenigen tijd heb-
ben wij hen niet meer opgezocht. Ook had men, en misschien heeft men nog, twee
complete exemplaren in de Rainbow Tavern in Fleet-Street, die
altijd achter het beschot dichtst bij den haard zaten, en uit pijpen met zulke lange
roeren rookten, dat de koppen onder de tafel op den grond lagen. Dit waren
heerlijke oude jongens — met dikke buiken, roode gezichten en grijze haren;
altijd zaten zij daar, de een aan den cenen, de ander aan den anderen kant van
de tafel, in staatsie te rooken en te drinken. Iedereen kende hen en sommige
menschen dachten, dat zij onsterfelijk waren.
John Dounce was een oude jongen van de laatste soort (wij mecnen niet on-
-ocr page 98-
90                                        Schetsen eii Portretten.
sterfelijk, maar stemmig) — een handschoen maker, die zijne zaken aan kant had
gedaan, een weduwnaar, die met drie dochters, allen volwassen en ongetrouwd,
in Cursitor Street bij Chancery-Lanc woonde. Hij was kort van ge-
staltc, had een breed gezicht en het fatsoen eener ton, en die deftige maar ge-
meenzame manier van spreken, welke deze soort van jongens eigen is. Zijne
bezigheden liepen zoo geregeld af als de klok : ten negen ure ontbijten — aan-
klecden en wattreuzelen - naar De Markgraaf van Newcastle — een glas
bieren de courant — naar huis en mei de dochters cenc wandeling doen — ten
drie ure eten — een glas grog en een pijpje —een dutje — thecdrinken —
kuieren—weder naar De Markgraaf van Newcastle, waarbij altijd een
pleizicrigen avond had. Daar vond hij II,in is, den papierkoopcr, en .lennings,den
kleermaker (twee vroolijke oude jongens, evenals hij), en Joncs, den notarisklerk -
ecn aardige vent, die een schat van anekdotes wist te vertellen ; en daar zaten zij
alle avonden, tot juist tien minuten vσσr twaalven, hunne pijpen te rooken,
brandewijn en water te drh.kcn, en zich met alle dcflighckl en stcmmigheid
vroolijk te maken.
Somtijds deed Jones het voorstel om voor halfgcld naar Drury-Lane ol\'
Co vent-Garden te gaan om twee bedrijven van een treurspel en cene klucht
of ballet te zien, en dan gingen zij alle vier te zaaien. Zij waren echter veel te
verstandig om zich te haasten, maar eerst dronken zij op hun gemak hun brande-
wijn met water, bestelden eene beefsteak en oesters tegen dat zij tcrugkwa-
men, en namen vervolgens bedaard plaats in den bak, nadat het gedrang over
was, gelijk alle fatsoenlijke nienschen doen, en gelijk Douncc zelf deed toen hij
jong was, behalve toen de beroemde Mr. llilly in zijn hoogsten glans was ; want
toen maakte Dounce, gelijk hij zich nog zeer wel herinnert, dat hij een vrijen
dag kreeg en des morgens (en elf ure naar de deur van den bak ging, waar hij
stond te wachten tot zes ure in den avond, met eenige bolerhamnicn in zijn zak-
doek en een flcschje met wijn in zijn zak, en toch viel hij flauw van de warmte en
de vermoeienis voordal de verlooning begon ; in welken toestand hij uit den bak
in eene loge vanden eersten rang werd getild, door vijf groolc en schoone dames,
die veel medelijden met hem hadden en hem weer bijbrachten, en den volgenden
morgen een Moorschcn knecht zonden, in een blauw livrei met zilver, om naar
hem Ie vragen. Hel is de zuivere waarheid. -Tusschen de bedrijven waren Dounce,
Ilarris en Jennings gewoon op te staan en in de zaal rondte kijken, terwijl Jones,
die iedereen kende, de schoonste adellijke dames in de loges aanwees; en telkens,
als hij een nieuwen naam noemde, streek Dounce eerst zijne haren op, schikte
zijne das recht en bekeek dan de aangewezene dame door een reusachtig lorgnet
waarop hij dan aan Jones in vertrouwen mededeelde hoe hij over de aldus bezich»
tigde schoone dacht. Als het ballet begon, keken allen met de grootste aandacht
naar bet looneel, en Jones — een ondeugende gauwdief, die Joncs ! — fluislcrde
Ilarris zijne kritische aanmerkingen in, welke dan door Marris aan Dounce en
door Douncc aan Jennings werden overgebracht, en alle vierdcden lachen tot hun
de oogen overliepen,
Als dcko\'nedie uit was, gingenzij tezamen, twee aan twee, hunne beefsteak
en oesters opzoeken, en als zij aan hun tweede glas brandewijn met water waren,
vertelde Jones — een «olijke plaaggccst, die Joncs! — hoe hij cenc dame met
witte pluimen den gehcclcn avond aandachtig naar Douncc had zien turen, en
hoe hij er Dounce op had betrapt, dat hij, wanneer hij dacht dat niemand op hem
lette, die dame lonkjcs toewierp. Harris en Jennings lachten allijd zeer hartelijk
om deze grap, en Dounce zelf even hartelijk als iemand, terwijl hij bekende, dat
-ocr page 99-
De verliefde oude weduwnaar.                                   \'• I
er wel een tijd was geweest toen hij zulke dingen zou gedaan hebben ; waarop
Jones hem dan bij den schouder pakte en hem verweet, dat hij in zijn tijd een ge-
vaarlijke snaak was geweest, hetgeen Duuncc grinnikend toestond. En nadat Har-
ris en Jennings dan ook hunne aanspraken op den eernaam van gevaarlijke snaken
hadden doen gelden, namen zij vriendelijk afscheid en gingen naar huis.
Zonderling kan het noodlot met de menschen spelen. John Dounec had langer
dan twintig jaren dit leven geleid, zonder naar verandering of verwisseling te
wenschen, toen zijn gehccle levensregel ten onderste boven werd gesmeten,
niet door cene aardbeving of een ander geducht natuurverschijnsel, gelijk de lezer
zou kunnen denken, maar eenvoudig door de tusschenkomst van eene oester,
hetgeen zich op de volgende wijze toedroeg.
Op zekeren avond kwam .lohn Dounce uil De Markgraaf van Ne wcastle,
niet dronken, maar ecnigszins opgewonden ; want het was Jennings\' verjaardag,
en zij hadden een extra soupertje gehad. Op weg naar huis viel hem een pas
geopend en prachtig oesterhuis in het oog. Voor de vensters stonden marmeren
bakken met oesters belegd en daarachter kleine vaatjes met adressen aan lords
en allerlei groote heeren ; en achter dat alles stond eene jonge juffer van omtrent
vijf en twintig jaren, geheel in het blauw gekleed, met een zeer lief gezichtje en
nel figuurtje, liet ismoeielijk te zeggen, of het roodc gezicht van Dounce, ver-
licht door de gasvlam in het venster, voor hetwelk hij was blijven stilstaan, den j
lachlust der jonge juffer opwekte, of dat hare natuurlijke levendigheid haar de j
perken van zedigheid deed overschrijden, welke de wetten der maatschappij met
zooveel gestrengheid voorschrijven. Zeker is het, dat zij glimlachte, maar terstond
daarop, als herinnerde zij zich wat zij aan de welvoeglijkheid verschuldigd was,
baar vinger op hare lippen legde en naar het andere eind van den winkel ging.
Een snakerig gevoel werd in de borst van Dounce wakker; hij wachtte nog een
poosje, maar de jonge juffer keerde zich niet om; hij kuchte eens, maar nog
kwam zij niet. Hij trad den winkel binnen.
"Kunt gij eene oester voor mij openmaken, lieve jonge juffer?" zeide
Dounce. — "Ik geloof wel van ja, mijnheer !" antwoordde het juffertje, met be-
kooi lij Li\' schalkschheid. Dounce slurpte eene oester en keek toen de jonge juffer
aan, nam nog eene oester, en drukte de jonge juffer de band toen zij de derde
had opengemaakt; zoo ging hij voort, tot hij in een oogenblik een dozijn oesters
ophad.
"Kunt gij nog een dozijn voor mij openmaken, kindlief ?" vroeg Dounce.—
"Ik zal het eensprobeeren, mijnheer!" antwoordde het juffertje, nog bekoorlijker
dan te voren; en toen Dounce dit dozijn ophad, was hij nog eens zoo galant
geworden.
"Gij zoudt mij wel een glas brandewijn met water kunnen bezorgen, niet waar,
juffertje ?" vroeg Dounce weder. — "Ik zal eens zien, mijnheer!" zeide de jonge
juffer; en daarmede liep zij den winkel uit en de straat op, zoodat hare bruine
krullen in den wind zwierden, en spoedig kwam zij terug, over de luiken der
keldergaten wippende als een bromtol, met een groot glas grog, waarvan Dounce
haar met alle geweld w ildc laten proeven.
De jonge juffer ging derhalve naast John Dounce zitten, in een kantoortje met
een groen gordijn, nam een leugje grog, keek dan eens naar John, draaide dan
baar hoofd om, en veirichttc andere pantomimische oefeningen, welke John deden
denken aan den lijd toen hij pas met zijne eerste vrouw verkeerde, en hem nog
eens zoo verliefd maakten dan te voren. Deze verliefdheid dreef hem aan om de
jonge juffer eens te polsen of zij haar hartje ook had weggeschonken; maarzij
-ocr page 100-
92                                        Schetsen en Portretten.
ontkende dit ten sterkste en zeide dat zij de mannen niet dulden kon; zij waren
zulke bedriegers. Dounce vroeg daarop of dit gestrenge vonnis ook tot andere
mannen werd uitgestrekt behalve zeer jonge mannen ; ennu krecgde jonge juffer
een blos van verlegenheid. Zij keerde ten minste haar hoofd om, en zeide dat
mijnheer baar cene kleur deed krijgen ; derhalve moet zij wel eene kleur hebben
gekregen. Dounce bleef zeer lang zitten en de jonge juffer zeide zeer dikwijls:
"Laat toch staan, mijnheer!" En eindelijk ging John Dounce naar huis en naar
bed, en droomde van zijne eerste vrouw, van zijne tweede vrouw, van de jonge
juffer, van oesters, grog en zuivere liefde.
Den volgenden morgen gevoelde Dounce zich cenigszins koortsig door den
extra-grog van den vorigen avond ; en gedeeltelijk in de hoop dat een oestertje
hem wat opfrisschen zou, gedeeltelijk om te vragen of hij de jonge juffer ook iets
schuldig was gebleven, ging hij weder naar het oesterhuis. Was de jonge juffer
bij den avond schoon geweest, hij den dag was zij onweerstaanbaar bekoorlijk, en
van dat oogenblik af werd John Dounce een geheel ander mensch. Hij kocht eene
doekspeld, droeg een ring aan zijn derden vinger, begon verzen te lezen, be-
taaldc een miniatuurschilder om een jeugdig portret van hem te schilderen, en
hield zoodanig huis, dat zijne drie dochters het niet meer bij hem konden uithouden,
maar een goed heenkomen zochten.
Wat zijne vrienden, de andere oude jongens, in De Markgraaf vanNew-
castlc betreft, die liet hij langzamerhand varen ; want als hij bij hen kwam, vroeg
Joncs — een akelige kerel, die Joncs ! — altijd of het haast zou doorgaan en of hij
op de bruiloft zou komen, over welke gemeenc grappen Harris en Jcnnings zich
niet ontzagen van te lachen. Hij liet hen derhalve loopen, en verkeerde met nic-
mand dan met de mooie jonge juffer in het prachtige oesterhuis.
Nu komt de zedeles der historie — want er is eene zedeles uit te halen. Nadat
de bovengemelde jonge juffer uit de malle verliefdheid van John Dounce genoeg
voordeel had getrokken en de zaak tol eene crisis kwam, daar John haar in allen
ernst ten huwelijk verzocht, verklaarde zij niet alleen dat zij geen lust had om
met hem te trouwen, maar ook dat zij voortaan niets met hem te doen wilde heb-
ben; en John, die zijne oude vrienden had verloren, zijne betrekkingen van zich
vervreemd en zich voor iedereen belachelijk gemaakt, bood achtereenvolgens
zijne hand aan eene schoolmatrcs, eene herbergierster, eene jufvrouw uit een
tabakswinkel en eene huishoudster; en nadat dit aanbod door deze vier was afge-
slagcn, werd hel door zijne keukenmeid aangenomen, onder wier pantoffel hij nu
ellendige dagen heeft, zoodat hij tot eene levende waarschuwing strekt vooralle
verliefde oude jongens.
-ocr page 101-
De jeneverpaleizen.                                           95
DE JENEVERPALEIZEN.
Hel is eeneopmerkenswaardige omstandigheid, dat sommige beroepen vatbaar
zijn voor eene ziekte, waaraan olifanten en honden bijzonder onderhevig zijn,
namelijk aan vlagen van dolheid. Het groote onderscheid tusschen dieren en be-
rocpen in dit opzicht is, dat de eersten niet zoo buiten alle reden dol worden ; zij
\' zijn integendeel vrij regelmatig in hunne ongcrcgeldhcid. Men weet vooraf wan-
neer zoo iets gebeuren kan, en is op zijne hoede. Als een olifant dol wordt, weet
men terstond wat men doen moet, hem genezen of van kant helpen ; en als pillen
of een opiumconserfje niet baten, neemt men geweien of een stuk geschut. Als
een hond in de zomermaanden veel last van de warmte schijnt te hebben, en met
do tong een half el uit zijn bek de schaduw zoekt, heeft men, volgens de mcnsch-
licvendc voorschriften der rechterlijke macht, aanstonds een muilband gereed,
en wacht dan bedaard af of het beest zich geduldig in zijn lot schikt of wel zoo
baloorig wordt, dat het volgens de wet als een dolle hond moet worden doodge-
slagen. Maar wat de beroepen betreft, kan niemand de uitbarsting der ziekte
| vooruitzien of berekenen ; en bovendien is de kwaal besmettelijk en verspreidt
j zich met bijna ongeloofclijkc snelheid.
Om onze mecninglc verduidelijken zullen wij een paar voorbeelden aanhalen.
; Zes of acht jaren geleden begon de ziekte zich in de manufactuurwinkclsie ver-
; toonen. Hare eerste verschijnselen waren een onweerstaanbare trek tot venster-
ruiten van spiegelglas, gaslicht en verguldsel. Langzamerhand werd de kwaal
i erger, en eindelijk bereikte zij eene vreesclijkc hoogte. Overal in de stad werden
deftige, donkere, oude winkels afgebroken, en zag men in plaats daarvan lokalen
zoo groot als kerken opbouwen, pralende met gebeeldhouwde lijsten, vergulde
letters, Turksche tapijten op den vloer, zware pilaren tot ondersteuning van de
zoldering, vensterruiten zoo groot als twaalf gewone, en twaalf winkelbedienden
in plaats van een ; en niemand weet hoc ver het zou gegaan zijn, als men niet
jui.*l bijtijds gelukkig had ontdekt, dat de crisis der ziekte meestal door een ban-
kroct werd gevolgd. Toen begon de kwaal af te nemen, en hel bleef een paar
jaren tamelijk rustig. Maar eensklaps vertoonde zich deze ziekte bij de apothekers;
de verschijnselen waren dezelfde, maar er kwam nog een razend verlangen bij
om het koninklijke wapen boven de deur te zeilen. Ook ditmaal verdween de
kwaal; maar nauwelijks had men tijd om zich daarover Ie verheugen, of zij ver-
toonde zich met tiendubbele kracht bij de tappers en w ijnhuishouders. Van dat
oogenblik verspreidde zich de besmetting met voorbecldelooze snelheid door alle
wijken der stad, zoodat overal de oude kroegen en tapperijen werden omvergehaald,
en op de hoeken van alle straten prachtige paleizen, met hardsteenen balustraden,
rozenhoutcn lambrisecringen en ontzctlcnd groote lampen, verrezen.
Men moet bijna lachen, als men ziet op welk eene groote schaal dczectablisse-
menlen zijn aangelegd, en met welke pralende nauwkeurigheid het geheel, zelfs
van het kleinste daaronder, in verscheidene vakken is verdeeld. Op de eene deur
leest men "Kantoor," op de andere "Flesschen-magazijn," op de derde "Gros-
-ocr page 102-
1M                                        Sc/i eisen en Pur/rellen.
siordcrij," op de vierde "Ingang van de Wijnkelders," enz., zoodat wij dagelijks
verwachten eene "Jeneverpoort" en eenc "Schel voor het Magazijn van Bittertjes"
te zullen ontmoeten. Om voor alle soorten van jenever uitlokkende namen uit te
denken, schijnt ieder zijn vernuft uit 1c putten ; en het borrelend gedeelte der
maatschappij ziet overal met reusachtige letters het bericht, dat men slechts heeft
te kiezen tusschen "Room der Vallei," "Door en door," "Niet mis," "Goed om
aan te lengen," "Echte onder-de bank-smijtcr," "Vermaarde Botcr-Jcnever" en
nog een dozijn andere\'even lekkere en gezonde likeuren. Hoewel men in bijna
alle straten zulke huizen vindt, zijn zij toch altijd des te talrijker en prachtiger,
naarmate de buurt, welke hen omgeeft, morsiger en armoediger is. De jenever-
paleizen in en bij Drury-Lane, Holborn, St. Gilcs, Covcnt-Gar-
den, en C1 a r e • M a r k e t zijn de prachtigste van geheel Londen, en nergens
in deze grootc stad vindt men ook eene diepere armoede en ellende dan in de
nabijheid van die hoofdstraten.
Ten genoegen onzer lezers, die gecne gelegenheid hebben om zelve zulk een
huis te bezoeken, zullen wij ons best doen om eene schets te geven van een voor-
namen jencvcrwinkel; en om er zoo een te vinden, gaan wij maar op het geval
af een dor nauwe, morsige stralen in, die tusschen Drur y-Lane en Oxford-
St reet gelegen zijn.
Zij, die het niet gezien hebben, zullen zich moeiolijk kunnen verbeelden hoc
armoedig en ellendig dit gedeelte van Londen er uitziet. Bouwvallige huizen
met vensiers, welker gebrokene ruilen met papier ovcrplakt of met oude vodden
toegestopt zijn, terwijl elke kamer aan een afzonderlijk gezin, dikwijls zelfs aan
twee of drie, verhuurd is. Fruit- en groentcnverkoopers wonen in de kelders,
barbiers en zoutcvischlieden in de voorhuizen, en schoenlappers in de achter-
kamers; op de eerste verdieping vindt men een honden* en vogelkoopcr, op de
tweede drie gehcclc huisgezinnen, en een troep uitgehongerde Ieren opden zolder
en in de gangen; terwijl in de voorkeuken een muzikant, in de achterkeuken
eene schoonmaakster met vijf kinderen is gehuisvest. De morsigheid is voorbeelde-
loos: om in huis te komen, moet men eene goot vol modder overstappen; voor
sommige vensters hangen klccdcrcn te drogen ; uit andere werpt men allerlei on-
tuigopstraat; meisjes van veertien of vijftien jaren, met ongekamde haren en in
oude mansjassen gekleed, loopen op bloote voeten rond; jongens schijnen bijna
geenc kloedercn noodig te hebben; mannen en vrouwen, met eenigc versletene
lompen bedekt, ziet men ledigrondslentcrcn, drinken, rooken, twisten en vechten.
Gij slaat den hoek om — welk eene verandering ! Hoeveel licht en glans! Het
prachtige jeneverpaleis met dcszclfs grillig versierd stoephek, de verlichte klok,
de vensters mei spiegelglas en gebeeldhouwde rosetten, en de menigte van gas-
vlammen op vergulde pijpen, vormt mei de duisternis en de morsighcid, die wij
pas verlaten hebhen, een inderdaad verblindend contrast. liet inwendige is nog
fraaier dan hel uitwendige. Eene mahoniehouten fraai gebeeldhouwde toonbank
beslaat <le gehcclc breedte van den winkel. Langs de zijden staan achter eenc
koperen leuning twee rijen ontzettend groole, groen geschilderde en met ver-
; guldsel versierde vaten, met opschriften zooals: "Old Tom 5-40," "Young Tom
360," "Simson 1421." Achter de toonbank ziet men nog cene ruime zaal, welker
! wanden mei dergelijke vaten zijn bezet. Op de toonbank staan, behalve de ge-
wone toestel om drank te meten, een paar mandjes met koekjes en beschuit, die
echter, opdat men van den inhoud niet zonder belaling gebruik zou maken, met
deksels zijn voorzien. Achter die toonbank staan een paar zwieriggcklecde juffer-
tjes, die de klanten bedienen, in welke taak zij worden geholpen door den schijn*
-ocr page 103-
De jeneverpaleizen.                                                  9«>
baren eigenaar van den winkel, een grove gernecne kerel, met zware bakkchaar-
den en eene bonten muts zeer schuins op bet hoofd.
De twee oude waschvrouwen, die op het bankje voor de toonbank zitten, zijn
eenigszins bedremmeld door de slalighcid der bedienende jonge juffers, en nemen
hare portie jenever met zekeren eerbied aan, terwijl zij haar verzoek om een bc-
sehuitje vergezellen met een nederig "als het je blieft, jufvrouw !" Zij verbazen
zich over de onbeschaamdheid van een jongmensch met een bruinen rok met
koperen knoopcn,dic niet een paar makkers aan den arm zoo vrijpostig naar de
toonbank kuiert, als ware hij al zijn leven aan groene vaten en vergulde orna-
menten gewoon geweest, terwijl hij met wonderbare vermetelheid de eene jonge
j juffer ech lonk toewerpt, en dan kommandcert "een glas voor drie," alsof hij
i hier heer en meester was. "Uier, mijnheer!" zegt de jonge juffer, naar alle kan-
tcn rondziende, behalve naar de plek waar hij staat, om zoo te tooncn, dat zij dat
lonken niet gezien heeft. — "Voor mij, Marv-Iief!" hervat de heer in het bruin. —
"Ik heet nu juist geen Ulary," antwoordt hel juffertje zeer vriendelijk, terwijl zij
het geld wisselt. — "Wel, dan moest gij zoo heeten," zegt het galante heertje ;
"want al de Mary\'s, die ik ooit gezien heb, waren mooie meisjes." Het juffertje,
hetwelk niet schijnt te weten dat zij over dit compliment moest blozen, maakt nu
een einde aan het gesprek, door zich lot de dame met verlepte veeren te wenden,
die pas is binnengekomen en, nadat zij, om alle misverstand te voorkomen,
uitdrukkelijk heeft gezegd dat "mijnheer betaalt", een glas portwijn met suiker
i vraagt, hetwelk zij vervolgens, met haar geleider snappende, fluisterende en
lachende, langzaam uitdrinkt.
De twee oude mannen, die binnengekomen zijn, "om maar even een slokje
te nemen," hebben echter de volle hoogte gekregen, en die dik gemeste bejaarde
vrouwen, welke onder het drinken over den duren tijd hebben gepraat, nemen
te zamen nog een glaasje, daar zij met recht aanmerken, dat de tijd met klagen
en zorgen toch niet beter wordt.
Het wordt laat. De menigte van mannen, vrouwen en kinderen, die gedurig
in- en uitgingen, is nu verminderd tot een paar berooide handwerkslieden, die
! nog blijven, omdat zij nergens een thuiskomen hebben, en een troep Icrsche dag-
j looners, die reeds een uur lang elkander beurtelings de hand hebben gedrukt,
en met moord en dood gedreigd. Eindelijk loopt de twist zoo hoog, dat zij den
, kameraad, die dcnzclven wil bijleggen, gezamenlijk op hel lijf vallen ; maar nu
komen de man mei de bonten muls en de loopjongen toeschieten, en er volgt cen
tumult en verwarring. De eene helft der Ieren wordt builen, de andere binnen de
deur gesloten ; de loopjongen ligt in een oogenblik tusschen de vaten : de waard
deelt naar alle kanten klappen uit, en krijgt er van alle kanten terug ; de buffet-
! juffers gillen ; de politie komt binnen; en wat nu volg! is cen schreeuwend en
; worstelend ondcreengemengde hoop armen, becnen , slokken en• gescheurde
! rokken. Ten laatste worden eenigen van hel gezelschap naar de kortegaard gc-
j bracht, terwijl de anderen naar huis sluipen, 0:11 hunne vrouwen te slaan, omdat
j zij klagen, en hunne kinderen Ie schoppen, omdnl zij honger durven hebben.
Wij hebben dit onderwerp slechts vluchtig geschetst, niet omdat het ons aan
tijd of slof ontbrak, maar omdat hel door eene meer uitvoerige behandeling pijn-
lijk en walgelijk zou worden. Fatsoenlijke hecren en liefdadige dames zouden zich
met kouden afkeer afwenden van de beschrijving van beestachtig dronken man-
ncn en ellendige, uitgezieklc, afgemagerde vrouwen, die geen onaanzienlijk ge-
(leclle van de bezoekers dezer huizen uitmaken ; want de slrcclende bewustheid
hunner eigene zedelijke waarde zou hen de armoede der eersten en de verzoekin-
-ocr page 104-
96                                        Schetsen en Portretten.
en der laatsten doen vergeten. Het jeneverdrinken is een groot gebrek, maar
e armoede is een nog grooler, en tenzij gij dit laatste gebrek kunt wegnemen,
of den hall\' uitgehongerden arme kunt bewegen om niet, voor het geld dat,
onder zijn gezin verdeeld, ieder juist een mondvol brood zou geven, cene tijdelijke
vergetelheid zijner ellende te koopen, zullen jcncverpaleizcn in getal en pracht
blijven toenemen. Als matigheidsgenootschiippen een tegengift voor honger en
wanhoop konden uitvinden, of eenc stichting tot stand brengen, waar gratis
flesseben water uit de Lcthe werden uitgedeeld, dan zou men spoedig gecne
jeneverpalcizen meer zien. Zoolang dat niet gebeurt, moet men wanhopen dat
zij zullen verminderen.
DE LOMM ER D HO U D ER.
Onder al de menigvuldige schuilplaatsen van ellende en gebrek, welke in
Londen, helaas! maar al te talrijk zijn, bestaan er waarschijnlijk gecne, die
zulke treffende tooncclcn van ondeugd en armoede aanbieden als de winkels der
lommcrdhoudcrs. De aard dezer huizen brengt mede, dat zij slechts weinig be-
kend zijn, behalve hij die ongelukkigcn, die door zedeloosheid of ongeluk worden
gedreven om de tijdelijke hulp te zoeken, welke daar te vinden is. Op hel eerste
gezicht moge het onderwerp verre van uitlokkend schijnen ; wij wagen hetechter
hetzelve te behandelen, in de hoop, dat wij alles zullen kunnen vermijden walde
kieschheid van den keurigslen lezer zou kunnen kwetsen.
Er zijn eenigc zeer voorname lornmerdhouders; want ook in dit beroep bestaan
verschillende trappen, en de armoede draagt niet altijd hetzelfde gewaad. De
aristocratische Spaansche mantel en de katoenen borstrok, de zilveren vork en
het strijkijzer, de nieuwmodische sjaal en het bouten voorschoot zouden slecht
bij elkander passen. De voorname geldschieter noemt zicli derhalve een zilvcr-
smid, en versiert zijn winkel met fraaie snuisterijen en kostbare juwcelen ; terwijl
de meer nederige lommcrdhoudcr stoutmoedig zijn beroep aankondigt en op
allerlei wijzen de aandacht daarop zoekt te vestigen. Het is de winkel van een
lonimcrdhouder van deze laatste soort, welken wij zullen pogen te beschrijven.
De winkel, dien wij bedoelen, is in de nabijheid van Dru ry-Lanc te vinden,
op den hoek van cene steeg, waarin hij eene zijdeur heeft, ten gemakke van die
klanten, welke niet gaarne ten aanzien van iedereen het huis zouden willen bin-
nentreden. Het is een laag, morsig, bedompt voorhuis, waarvan de deur altijd
aanstaat, als ware het om den nog oningewijde te lokken, die eerst eenigc minu-
ten blijft staan kijken naar een paar granaten spelden, die voor het venster han-
gen, als had hij lust om er eene van te koopen, dan voorzichtig rondziet of niemand
op hem let, en haastig binnensluipt, waarop de deur van zelf weder dichtvalt,
-ocr page 105-
De lommerdhouder.
97
maar niet verder dan zij eerst stond en altijd staan blijft. l)c kozijnen en venster-
roeden dragen nog duidelijke sporen, dat zij eens met verf zijn bedekt geweest;
maar welke kleur zij gehad hebben, of wanneer zij geschilderd werden, zijn vra-
1 gen, die thans onmogelijk meer kunnen beantwoord worden. De overlevering
I vermeldt, dat men op het glas in de voordeur, waarop thans nog drie roodc ballen
! op een blauwen grond zijn te zien, voorheen ook de woorden kon lezen "hier
leent men geld op zilverwerk, juweclcn, klcedercn en allerhande goederen;"
maar tegenwoordig zijn daarvan slechts eenige onleesbare trekken overgebleven.
Het zilverwerk en de juwcclen schijnen te gelijk met het opschrift verdwenen te
zijn ; want onder het goed, dat voor de vensters staat, ziet men zeer weinig din-
gen, die kostbaarheden kunnen heelen. Eenige oude porseleinen koppen,- cenigc
nicuwerwctschc vazen, versierd met zcerleclijkcschilderstukjes van drie Spaan-
schc ridders, ieder met een gnitar, of van cciic parlij drinkende boeren, die elk
in eene gedwongene en pijnlijke houding een been in de lucht steken, hetgeen
tot een bcwijsvan bijzondere vroolijkheid moelstrckkcn, — eenige stellen schaak-
stukken, — twee of drie fluiten, —een paar violen, — een portret, dat met
groote oogen zeer verbaasd uiteen donkeren grond komt uitkijken, —eenige
fraai gebonden kerkboeken, — cene rij dikke, zware, zilveren horloges, — een
aantal ouderwctschc lepels en theelepeltjes, waaiersgewijze bij dozijnen gcrang-
schikt, —koralen halskettingen met groote vergulde sloten, — eenige kaarten
met ringen en doekspelden, elk met een papiertje, evenals de insecten in het
Britsch Museum, — eene partij zeer lichte zilveren potloodjes en snuifdoozen —
dit zijn de kostbaarheden ; terwijl vijf of zes bedden met morsige overtrekken,
; een stapel dekens en eenige hoopen zijden en katoenen zakdoeken en klccdcren
van allerlei soori, die te koop worden aangeboden, de ruimte meer vullen, maar
nog minder versieren. Eene menigte schaven, beitels, zagen en andere gereed-
schappen, die verpand, maar nooit gclosljzijn, vormen den voorgrond van het
tooncel; terwijl de groote kasten, vol met genommerde pakken en pakjes, die
men door het beslagene venster in de bovenkamer ziet, — de morsige buurt
met bouwvallige huizen, uit welker vensters men hier en daar cenongewasschen
en ongezond gezicht ziet uitkijken, terwijl de potten met verdorde bloemen, die
inde kozijnen staan, de hoofden der voorbijgangers bedreigen,—de mannen,
die op den hoek van het steegje of voor den jenever» inkel naast de deur hun tijd
verbabbelcn, en de vrouwen, die op de stoepen met fruit en groenten te koop
zitten, het bijwerk uitmaken.
Zoo het uitwendige van een lommerd de aandacht van den tot bespiegeling
gencigden voorbijganger trekt en zijne belangstelling .opwekt, het inwendige
doet zulks nog veel sterker. Door de voordeur, waarvan wij boven melding heb-
ben gemaakt, komt men in het algemeene voorhuis, de verzamelplaats van al die
klanten, wicn het door gewoonte onverschillig is geworden of iemand hen daar
ziet. De zijdeur komt in een gang uil, waarin men een zestal deuren vindt, die
van binnen met grendels kunnen gesloten worden en toegang geven tot even
zooveel kleine kamertjes of hokjes, welke tegen de toonbank stuiten. Hier ont-
wijken zij, die nog eenige schaamte of fatsoen hebben, het gezicht van den ge-
mecnen hoop, en wachten geduldig totdat de heer achter de toonbank, die met
een diamanten ringen bijzonder zwaren horlogcketting pronkt, zich verwaardigt
om naar hen om te zien — hetgeen vroeger of later gebeurt, naarmate de boven-
gemelde heer toevallig in een goed of slecht humeur is.
Op ditoogenblik is die zwierig gcklccde heer bezig meteen bclcenbriefje te
\' schrijven, maar houdt toch te gelijker tijd een gesprek met een ander jonkman op
7
SriTFTTN FN PORTIIFTTFN.
-ocr page 106-
98                                        Schetsen en Portretten.
eenigen afstand, wiens uitdrukkingen aangaande cene llesch sodawater, en den
liocd, dien een politicdienaar medenani, op de gevolgen van een geheim plcizier-
parlijtje van den vorigen avond seliijnen te zinspelen. De klanten schijnen echter
weinig vermaakte hebben in het aanhooren van «lil gesprek; want cene oude
vrouw met een gcclblcek gezicht, die niet een pakje onder haar arm reeds een
halfuur tegen de toonbank heeft staan leunen, valt eensklaps den opgeschiklen
bediende in de rede met een : "Kom, mijnheer Hcnry ! haast u wat, als het u bc-
licft; want ik heb mijne twee kleinkinderen thuis opgesloten en hen bang voor
brand." Pc bediende licht even zijn hoofd op, en begint dan weder te schrijven,
zoo langzaam alsof hij elke letter in koper graveerde. "Wat een haast van avond,
vrouw Totham !" is hel cenige antwoord, dat hij na verloop van omtrent vijf
minuten zich verwaardigt Ie geven. — "Ja, ik heb ook haast, mijnheer Hcnry !
Kom, help mij nu maar. Ik zou zoo niet jachten, als het niet om die lastige kin-
deren was." — "Wat hebt gij daar?" vraagt de bediende, het pakje losmakende.
"Alweer het oude, een keurslijf en een onderrok ! Gij moet wat anders opzoeken,
vrouwtje! Ik kan op die dingen niet langer Iconen. Zij zijn al dood uitgesleten,
alleen van ze driemaal in de week in te brengen en Ie lossen." — "Gij zijt toch
een rare !" antwoordt de oude vrouw, hartelijk lachende, gelijk haar plicht en
belang vorderen. "Ik wou, dat ik zoo knap kon pralen als gij, dan zou ik niet zoo
dikwijls hier komen. Neen ! het is de onderrok niet. Hel is een kinderjurkje en
een mooie zijden zakdoek van mijn man. Hij heeft er vier sh illi ngs voor ge-
geven, denzclfden dag toen hij zijn arm brak. - "Hoeveel moet gij er op hebben?"
vraagt de bediende, nadat hij de genoemde goederen, waarschijnlijk oude beken-
den, vluchtig heeft bezichtigd. — "Achttien pence."— "Negen pence kunt
gij krijgen."— "Maak er een shilling van." — "Geen penning meer." —
"Nu, dan moet ik het maar nemen." De oude vrouw ontvangt haar briefje, het
pakje wordt achteloos in een hoek gesmeten, en daarop komt een andere klant
aan de beurt.
Het is een grove, gemeene kerel met een echt jencvergezicht en eene papieren
muts op hel hoofd, die hem op ιιn oog is gezakt en zijn reeds zeer weinig innc-
mend gezicht een nog meer lerugstootend voorkomen geeft. Hij komt om een
paar stukken gereedschap te lossen, waarschijnlijk om een karrewciljc te doen,
waarop hij reeds cenig geld vooruit heeft ontvangen, hetgeen duidelijk is op te
maken uit zijn gloeiend gezicht en zijn waggelende» dronkemansgang. Nadat hij
cene poos heeft gewacht, geeft hij zijn ongenoegen lucht legen een kleinen, have-
loos uitzienden jongen, die, niet groot genoeg zijnde om over de toonbank te kijken,
zich vermaakt met er tegen op Ie klonteren en er met zijne handen aan te gaan
hangen, cene houding zoo ongemakkelijk, dat hij reeds cenige malen weder
naar omlaag is gevallen, doorgaans op de leencn van den man, die achter hem
staat. Eindelijk krijgt hij een klap, die hem suizebollend naar de deur doet tuimc-
len ; maar nu wordt de gever van den klap oogenblikkclijk hel voorwerp der algc-
mecne verontwaardiging.
"Waarom slaat ge dat kind, smeerlap ?" zegt cene vrouw, die een paar strijk-
ijzersin een mandje heelt. "Denkt gij, dat gij uwe vrouw voorlicht? zeg, beest ?"-
"Laat je hangen !" antwoordt de kwaadaardige dronkaard, terwijl hij te gelijk de
vrouw een siag poogt te geven, maar gelukkig misslaat. "Laat je hangen en wacht
tot ik je kom afsnijden." — "Afsnijden ?\'\' is hel wcderanlwoord. "Pas maar op, «>f
ik zal je eens af kloppen. Je hebt je arme vrouw niet voor, schobbejak, die zich
maar laat slaan en mishandelen. Ik wou dat ik je had. Ik zou je vermoorden, al
moest ik er dan voor hangen." —"Hou je hek !" roept de dronkaard dreigend.—
-ocr page 107-
De lommerdhouder.                                            99
"Doe dal zelf," antwoordt de vrouw verachtelijk. "Is het niet gruwelijk, jufvrouw!"
vervolgt lij, zich lot cenc oude vrouw keerende, die uit een der bovengemelde
hokjes komt kijken : "hij heeft cenc vrouw, die mangelt voor de lui en werkt zich
bijnadood— zij wonen in hetzelfde huis als wij; mijn man en ik wonen voor en zij
achter — en als hij dan dronken thuis komt, hooren wij hem den geheclcn nacht
leven maken en haar slaan, en niet alleen haar, maar zijn eigen kind ook — wat
een beest! — en hel arme schepsel houdt nog zooveel van hem, dat zij hel niet
eens wil aangeven." Door verbazend schielijk en hard te spreken is de vrouw bui-
tcn adem geraakt, juist op het oogenhlik dat de lom merdhouder zelf achter de toon-
hank komt en, dit gunstige oogenhlik waarnemende, opeen loon van gezag uil-
roept: "Ik wil zoo\'n leven niet in mijn huis hebben. Vrouw. Macklin ! houd uw
rust, of ik geefu gcenc vier pencc meer op uwc strijkijzers; en gij, Jinkins!
laat uw briefje hier maar liggen totdat gij nuchter zijl, en zend dan uwe vrouw
om die twee schaven. Gij zelf behoeft niet weer te komen, als gij niet wilt, dat ik
u de deur laat uitzetten."
Deze toespraak beeft echter geenszins de bedoelde uilwerking. De vrouwen
I beginnen allen te gelijk er tegen in Ie kijven en de man wil klappen gaan uit-
dcclcn, die hij met woeker zou hebben teruggekregen, indien de komst van zijne
| vrouw, een jammerlijk vermagerd schepsel, op wier gezicht de sporen van mis-
handelingcn nog zichtbaar zijn, en wier kracht nauwelijks \\oldocndcschijnt te
wezen om den licblcn — maar al te lichten — lasl te dragen van een ziekelijk
kindje, dal zij in hare armen beeft, zijne lafhartige boosheid geen veiliger voorwerp
i aanbood. "Kom toch mede !" zegl zij op een smeekenden loon. "Kom! wees nu
maar bedaard en ga si il naar huis." — "Ga zei f naar hu is," antwoordt deonmensch,
met een scheldwoord, dal wij niet willen herhalen, en een schop, dien wij niet
willen beschrijven. De arme vrouw neemt de vlucht, terwijl de booswicht, aan
i wicn zij in een ongelukkig oogenhlik haar lot heeft verbonden, haar vloekend en
! dreigend naloopt.
In het laatste afgeschotcne kamertje, in den donkersten hoek van den winkel,
\' staan een tccder meisje van omstreeks twintig jaren en cenc oudere vrouw, die,
j gelijk men uit de overeenkomst harcr trekken kan opmaken, hare moeder is. Zij
I blijven zoo ver achteraf, als wilden zij zelfs het oog van den lommerdhouder ont-
w ijken ; en toch is hel de eerste maal niet, dal zij in zijn winkel komen ; want zij
\'. antwoorden zonder eenige aarzeling op de gewone vragen, die haar op een cenigs-
j zins eerbiedigen toon en veel zachter dan gewoonlijk worden gedaan. Zij dringen
\' ook aan op een veel hoogcr voorschot dan de lommerdhouder eerst geven wil,
j hetgeen iemand, die hier geheel vreemd was, slecht zou durven doen; en de
moeder duistert de dochter toe, dat zij op haar ciscli moet blijven staan, en weidt
breedvoerig uit over de waarde der voorwerpen, die zij willen belecnen. Hel zijn
een lichte gouden kettingen een ring met een vergect-mij-niet, het eigendom van
het meisje, want beide zijn te klein voor hare moeder ; geschenken, afkomstig uit
een beter tijd, en misschien eens hoog gewaardeerd, maar welke thans zonder
leedwezen worden afgestaan; wanl de nood heeft de moeder, en haar voorbeeld
de dochter verhard, en hel vooruitzicht van geld Ie ontvangen, verbonden met
de herinnering hoeveel hel gebrek daaraan haar heeft doen lijden, mei de gedachte
aan de onverschilligheid, barsebheid of het nog bitterder medelijden van oude
vrienden, hcefl bij beiden het gevoel van zelfvernedering verdoofd, dat de biootc
gedachte aan haar Icgenwoordigen toestand voorheen zou hebben opgewekt.
In het andere kamertje is eene jonge vrouw, wier klecdij, ellendig, armoedig
en koud, maar bijzonder zwierig en opgesmukt, maar al te duidelijk aanwijst tot
-ocr page 108-
100                                      Schetsen en Portretten.
welke klasse zij behoort. Op het gezicht van dat fraaie zijden kleed, die dunne
vcrslctcnc schoenen en dien zomerhoed in den winter, van die holle met rouge
gekleurde wangcn.cn dien stereotypen glimlach, waarachter zich cene folterende
zielskwelling verschuilt, kan men zich niet vergissen. De vluchtige blik, dien zij
op het meisje in hel andere kamerlje heeft geworpen, en het gezicht der geringe
kleinoodcn, welke deze te pand heeft aangeboden, schijnt in haar gemoed eene
lang sluimerende herinnering te hebben opgewekt en haar voor een oogenblik in
een ander wezen herschapen te hebben. Onwillekeurig buigt zij zich voorover om
\' de half verborgene personen in bet achterkamertje te zien ; maar dit gezicht doet
haar oogenblikkelijk terugdeinzen en, terwijl zij haar gelaat met hare handen be-
dekl, in een stroom van tranen uitbarsten.
Er zijn fijne snaren in het mcnschclijk gemoed, die, als zij door jaren van be-
dorvenheid en goddeloosheid geheel ontstemd schijnen te zijn, eindelijk weder
toon geven door eene aanleiding, gering op zich zelve, maar, door cene onbe-
stemdc betrekking, in verband staande met dagen, die nimmer herroepen kunnen
worden, en biltere herinneringen, welke de diepst gezonkene mensch niet kan
onderdrukken.
Nog een ander heeft dit tooneel gezien : eene vrouw in den gemecnen winkel,
zoo laag gezonken als cene vrouw zinken kan, morsig en haveloos, maar nog met
eenigen zwier opgeschikt. Eerst werd hare nieuwsgierigheid, daarna hare oplct-
tendheid gaande gemaakt door hetgeen zij van de groep kon zien. Haar door ster-
ken drank beneveld oog nam cene naar belangstelling zweemende uitdrukking
aan, en een gevoel, gelijkende naar dat, hetwelk wij beschreven hebben, scheen
voor een oogenblik, maar slechts voor een oogenblik, zelfs hare borst te doen
zwellen.
Wie weet hoc spoedig deze vrouwen elkander hare plaatsen zullen inruimen!
De laatste heeft nog slechts twee stappen te doen — naar het gasthuis en het
graf. Hocvele vrouwen, gelijk de twee jongere zijnen zij misschien eens geweest
is, hebben dezelfde rampzalige loopbaan op dezelfde rampzalige wijze afgcloopen !
De cene treedt reeds met verschrikkelijke snelheid in bare voetstappen. Wie
weet boe spoedig de andere baar voorbeeld zal volgen ! Horveten hebben dit niet
reeds gedaan!
-ocr page 109-
De eerzuchtige modemaakster.                                   vi\\
DE EERZUCHTIGE MODEMAAKSTER.
Amclia Martin was een lang, bleek en mager meisje; bovendien was zij (wee
en dertig jaren oud, en boosaardige menschen hadden haar vrij leelijk kunnen
noemen. Van beroep was zij eenc klcedjes- en modemaaksler, en hare meeste
klanten waren dienstmeisjes. Onderstel eens, dat gij een dienstmeisje waart ge-
wecst en de hulp van jufvrouw Martin hadt noodig gehad, dan hadl gij maar op
een avond naar Drummond-Sleet bij Gcorge-S treet, nommcr i~,
moeten gaan, waar haar naam op eenc grootc koperen plaat op de deur te lezen
was, en tweemaal aankloppen ; dan zou na een kort tijdsverloop jufvrouw Martin
zelve naar beneden zijn gekomen, met een mcrinos kleedje naar de nieuwste
mode, met zwarte Buweelen braceletten en andere smaakvolle versierselen.
Indien jufvrouw Martin bekend was met de jufvrouw (want op zulken grond
zijn alle dienstmeisjes jufvrouwen), die haar kwam bezoeken, ordeze door eene
andere, die zij kende, was gerecommandeerd, dan liet zij haar terstond boven-
komen, op de voorkamer van de tweede verdieping, en begon een familiaar
praatje, dat onder de bestelling werd voortgezet. Nadat het noodige was afgcspro-
ken, beschouwde jufvrouw Martin met alle blijken van bewondering hel figuurtje
van hare bezoekster, en begon haar te vertellen hoc lief zij er zou uitzien met
een laag uilgesneden kleedje met korte mouwen; eenc meening, waarmede de
bezoekster ten volle instemde, te gelijk hare verontwaardiging Ie kennen gevende
over de tirannij van bare jufvrouw, die niet wilde hebben, dat hare meiden ooit
korte mouwen droegen of iets moois aanhadden, al was het ook maareen paar
oorringen ; om er niet van te spreken, dal zij hare haren onder zulk eenc akelige
muls moesten stoppen. Deze klacht deed jufvrouw Martin terstond voor den dag
komen met hare vermoedens, dat sommige menschen wel jaloersch konden zijn
vanwege hare dochters, en de aanvallighcdcn van hare dienstmeisjes in de scha-
duw wilden houden, uit vrees, dat deze eerder tot ccn huw cl |k zouden komen —
zij ten minste kende drie jufvrouwen, die voorheen gediend hadden en veel beter
waren getrouwd dan hare jonge jufvrouwen ; en daarop deelde de bezoekster haar
in vertrouwen mede, dat eene van hare jonge jufvrouwen geλngageerd was en
binnen kort zou trouwen, en dat zij daarop zoo groolsch was, dat er geen huis
met haar was te houden ; hoewel zij gecne reden had om zich zooveel te vcrbeel-
den, dewijl haar aanstaande maar ccn klein postje had; en nadat dit gewichtige
onderwerp was afgehandeld, namen jufvrouw Martin en hare bezoekster zeer
vriendelijk, maar uiterst wellevend, afscheid.
Hel is niet te zeggen, hoe lang jufvrouw Martin deze levenswijs zou hebben
voortgezet, welk eene uitgebreide klandizie onder dienstmeisjes zij zou gekregen
hebben, en welk ccn belangrijk gedeelte van de vicrendceljaars-ontvangst dezer
juffertjes haar zou ten deel gevallen zijn, indien niet een onverwachte samenloop
van omstandigheden hare gedachten op een geheel anderen werkkring had
gevestigd.
Eene vriendin van jufvrouw Martin, die lang met een rijtuig* en uithangbord
-ocr page 110-
102                                       Schetsen en Portretten.
schilders-mcestcrknceht had verkeerd, was vriendelijk genoeg (toen zij eindelijk
daarom gevraagd weid) om den dog Ie bepalen, waarop zij bedoelden mecster-
kneclil lol ren gelukkig echtgenoot wilde maken. liet was een maandag, die voor
de bruiloft wei «I bepaald, en jufvrouw Martin » erd, mei een aantal anderen, uit-
genoodigd om bet diner met hare tegenwoordigheid te vereeren. Hel gezelschap
was uilgelezen en kwam in cene voorkamer in So ui e rsto w n bijeen. De mecs-
tciknecht bad daar een huis gebuurd, een gebeel buis, met vier fraaie kamers en
een aardig keukentje aan hel eind van den gang, hclgcen zeer gemakkelijk en
handig was; want nu kouden de speclnooljes der bruid, die bij hel gezelschap in
de voorkamer zalen, zonder bijna iels te verzuimen, lusscheubeide eens opwippen
om in de keuken naarden podding te kijken. De voorkamer was eenc allermooiste
voorkamer en zeer fatsoenlijk gemeubileerd, mei lange wille gordijnen voor het
venster; op den schoorsteenmantel stonden zelfs een herder en eenc herderin van
porselein.
En dan de maaltijd 1 Men had een gebraden schapebout aan het eene eind
van de tafel, een gekookte aan hel andere, een hoen en varkenskai bonaden daar
naast, een olic-en-azijn-slel in het midden, bierkannen op de boeken, allerlei
andere dingen, te veelom te noemen, daar lussehen in. Wat hel gezelschap
betreft, Anielia zeide naderhand, dal zij wel veel van de familie van den mccstcr-
kncchl bad geboord, maar nooit had kunnen denken, dal die half zoo fatsoenlijk
was. Zijn vader was zulk een grappig oud heer, zijne moeder zulk eenc lieve
vrouw, zijne zuslcr zulk een aardig meisje en zijn broeder bad zulk een manhaftig
voorkσmenen zulke oogen ! Maar dit alles was nog niets, vergrieken bij zijne
muzikale vrienden, mijnheer Rodolph en zijne vrouw, zangers in W hite-Con-
duit-llouse, met wie de meesterknecht kennis had gemaakt toen hijdeorna-
mcnlcn schilderde in de concertzaal van die groolsche inrichting. Hem allιιn te
bomen zingen was verrukkelijk ; maar als zij Ie zamen eenc tragische duel zongen,
was de uilwerking onweerstaanbaar. Waarom (gelijk mijnheer Rodolph zelf
aanmerkte) waren zij niet bij een der groolc theaters geλngageerd? Mocht men
zeggen, dal zij gcenc slem genoeg hadden voor eenc gruote zaal, dan antwoordde
hij niets anders, dan dat hij wilde wedden om R u sscl l-Sq uarc vol te
schreeuwen — eenc bewering, welke niemand, die hem cene duet had hoorrn
tingen, kon tegenspreken. Alle aanwezigen zeiden dan ook, dat bel schande was :
en daarop zette mijnheer Rodolph een zeer ernstig gezicht en zeide, dal hij zijne
boosaardige bcnijders wel kende, maar dal zij wel mochten oppassen om niet te
ver Ie gaan, want dal hij het nog met zich zelvcn niet eens was of hij de zaak niet
voor het Parlement zou brengen, als zij hem al Ie zeer tergden. Iedereen ant-
woordde hierop, dat zij hel wel zouden verdienen, en derhalve zeide mijnheer
Rodolph, dal hij er eens goed over denken zou.
Toen het gesprek weder in den vorigen toon was gekomen, maakte mijnheer
Rodolph aanspraak op zijn recht om eenc dame te kiezen en verzocht daarop Anielia
om hel gezelschap Ie begunstigen met een proefje van hare stem. Na lang aarzc-
len en veel kuchen en herhaalde verklaringen, dat zij er bijna niet aan durfde
denken om zich voor zulke groolc kenners te laten hooien, begon jufvrouw Martin
een soort van bcverig gepiep, waarvan geenc andere woorden verstaanbaar
waren dan de naam llen-e-ry en gebrokenc harten. Mijnheer Rodulph
stuitte haar dikwijls in haar gezang door bravo te roepen, en toen zij gedaan had,
was zijne bewondering grenzenloos.
"Hebt gij ooit zulk cene zuivere stem gehoord, liefste?" vroeg hij eindelijk
zijne vrouw. — "Nooit, inderdaad niet," was het antwoord. — "Deukt gij niet,
-ocr page 111-
De eerzuchtige modemaakstcf.                                 103
dat mejuffer Martin, met ecu weinig studie, veel van Signora Marro Boni zou
hebben?" — "Dal is juist wat. mij in de gedachten kwam," antwoordde de dame.
Zoo werd de lijd omgebracht. Mijnheer Rodolph speelde een deuntje op een
wandelstok en ging toen achter de deur staan om het gezelschap met zijne bc-
roemde nabootsing van allerlei dieren te vermaken ; Amclia zong nog verscheidene
romances, telkens met toenemende bewondering; en zelfs de grappige oude heer
zong een lied, dat eigenlijk zeven verzen had, maar dewijl hij er slechts ιιn vers
van had onthouden, zong hij dat zevenmaal over, hetgeen, ten minste naar zijne
gedachten, evengoed was. Eindelijk zong het gehccle gezelschap het volkslied, en
dat wel met nationale onafhankelijkheid — ieder op zijne eigene hand, zonder
zich aan iemand anders te sloren — en nam daarop afscheid, terwijl allen ver-
klaarden, dat zij nooit zulk een genoeglijken avond hadden doorgebracht, en
Amclia bij zich zelve besloot om den raad van mijnheer Rodolph te volgen en
zich op de zangkunst toe te leggen.
Het is vreemd — dewijl er dames in het geval zijn — maar toehecne waarheid,
dat Amclia\'s zwak ijdelheid was, en de voornaamste karaktertrek van jufvrouw
Kodolph eene zucht om fraai gekleed te wezen. Uil de voorkamer der tweede
verdieping van nommcr VI in D ru mmond-Str ee t hoorde men thans van
den morgen tot den avond een akelig gehuil; dat was mejufvrouw Martin, die
studeerde. De stilte in het orchest van W h i te-Condu it werd bij het begin
van het seizoen door een algemeen gemompel gestoord ; het was de verschijning
van jufvrouw Uodolph met een zwierig nieuw klecdjr, welke dat gerucht veroor-
zaakte. Amclia studeerde onophoudelijk ; vandaar dat gehuil. Jufvrouw Kodolph
gaf haar nu en dan gratis les; nieuwe kleedjes waren voor haar de gevolgen.
Weken verliepen ; het seizoen van Whjle-Conduit was reeds half voorbij.
De modemaaksters-affaire was doorslofheid zeer ten achteren geraakt. Er zou een
benefiet worden gegeven; jufvrouw Rodolph zwichtte voor den aandrang van
Amelia en ging met haar naar den comischen zanger, wiens benefiet het wezen
zou. De comische heer was zeer vriendelijk en componeerde voor deze gelegcn-
hcid eene duet, die mejuffer Martin met hem zingen zou. De gewichtige avond
kwam. De zaal was zeer vol — zeven en negentig groote glazen brandewijn met
water, twee en dertig kleine, vijf en twintig kannen ale en een en veertig glazen
kruidenwijn. De meesterknecht met zijne vrouw en een uitgelezen kring van bc-
kenden zaten aan een tafeltje dicht bij het orchest.
Het concert begon. Eerst een sentimenteel liedje door een jongen heer met
blonde haren en eene blauwe jas met blinkende knoopen — toegejuicht. Eene
romance door een ander heer, insgelijks met een blauwen rok met blinkende
knoopen - vernieuwde toejuiching. Duet van mijnheer en mejufvrouw Rodolph -
de beroemde tragische duet — vermeerderde toejuiching. Solo van mejuffer Julia
Montague, alleen voor ditmaal optredende — algemecne vervoering. Duet van
mijnheer Taplin (de comische zanger) en mejuffer Martin. — "Bravo, bravo!"
riep het gezelschap van den meesterknecht, toen Amclia zwierig door den comi-
schen heer werd opgeleid. - "Doe je best, Harry 1" riepen de personeele vrienden
van den zanger. —"Tik, tik, tik !" ging het stokje van den orchestmeester op
zijn muzieklesscnaar. De symphonie werd gespeeld en daarop volgde een angstig
gepiep, dat uit het binnenste van Amclia scheen te komen. "Frisch op!" roept
een der toehoorders. — "Een beetje meer stoom !" riep een ander. Eene partij
anderen begon te sissen. — "Foei, het is schande 1" bracht het gezelschap van
den meesterknecht daartegen in.
"Smijt die ganzen de deur uit!" riep het gezelschap van den meesterknecht
-ocr page 112-
iOi                                      Schetsen en Portretten.
mctgroole verontwaardiging. — "Zingop !" fluisterde mijnheer Rodolph. — "Dat
doe ik al," antwoordde Amclia. — "Zing harder," zeidc mcjuTvrouw Rodolph.—
"Dat kan ik niet," antwoordde Amclia. - "Weg, weg !" riepen de toehoorders. -
"Bravo I" schreeuwde het gezelschap van den meesterknecht; maar het baatte
niet, en mejufler Martin verliet het orchest met veel minder staatsie dan zij er
was opgekomen.
De rustin de zaal werd niet hersteld voordat mijnheer Rodolph zich een half
uur lang had in het zweet gewerkt met het nabootsen van honden, kallen, paar-
den en ossen ; en tot dezen dag toe heeft Amclia haar goed humeur evenmin terug-
gekregen, als de kleedjes, die zij voor mejufvrouw Rodolph heeft gemaakt; ook
heeft zij nooit den minsten zweem kunnen bespeuren van dien aanleg voorde
zangkunst, welke mijnheer Rodolph haar eens verzekerde dal zij bezat.
EEN NACHT PLEIZIER HEBBEN.
Damon en Pythias waren in hun tijd ongetwijfeld een paar goede jongens;
de eerste verdient dien naam door zijne bereidwilligheid om voor zijn vriend borg
te blijven, de ander door zijne nauwgezetheid, om zoo juist op zijn lijd (ofschoon
toch bijna te laat) terug te komen. Deze manier van handelen is echter verouderd.
Damon\'szijn tegenwoordig mociclijk te vinden, nu men voor schuld kan wor-
den gevangen gezet; en wat de weinige I\'ylhias\'en betreft, die er in deze ver-
basterde eeuw nog kunnen zijn, deze blijven ongelukkig juist weg op hel oogen-
blik, wanneer zij, om klassiek te wezen, zouden moeten verschijnen. Zijn echter
debcdrijvcn dezer helden tegenwoordig uit de mode, van hunne vriend-
schap is nog wel een voorbeeld te vinden. Aan den cenen kant hebben wij
Damon en Pythias, aan den anderen Polieren Smilhcrs; en daar wij moeten
vreezen, dal deze twee laatste namen de ooren onzer lezers nog nooit hebben be-
reikt, kunnen wij niet beter doen dan hen terstond met de eigenaren daarvan
bekend te maken.
Thomas Potter dan was klerk op een kantoor in deCily, en Robcrt Smithers
insgelijks; hunne inkomsten waren beperkt, maar hunne vriendschap was gren-
zenloos. Zij woonden in dezelfde straat, gingen eiken morgen te gelijk naar het
kantoor, aten aan dezelfde porlionstafcl, en hielden elkander alle avonden ge-
zclschap. Zij wa/en met de nauwste banden aan elkander gehecht, of, gelijk Potter
zich treffend uitdrukte, "vrienden als olifanten." In het gemoed van Smithers
lag een zweem van het romaneske, eene sprank van poλzie, een waas van droef-
gecstigheid, een soort van gevoel waaraan hij geen naam kon geven, en dat bij
-ocr page 113-
Een nacht pleizier hebben.                                     10t>
hem opkwam, zonder dat hij recht wist waarom; en deze trek van zijn karakter
vormde een treffend contrast met het rondborstige, ceoigszins brutale, hetwelk
Potter onderscheidde.
Deze eigenaardigheden van hunne inborst waren zelfs in hunne klceding zicht-
baar. Smithcrs ging doorgaans met eene gcklecdc jas, cene zwarte das en een
witten hoed ; terwijl Potter er cene eer in stelde om in zijne, klccdij een voerman
tot model te nemen, weshalve hij zich cene ruige blauwe jas met groote becneu
knonpen had aangeschaft, en cen hoed, waarvan het fatsoen naar dat van een
bakje onder een bloempot scheen te zijn gevolgd.
Potter en Smithcrs hadden afgesproken, dat zij, wanncerzij weder hun vieren-
decljaarsgeld ontvingen, te zanten een nacht pleizier zouden hebben, cene vecl-
omvaltcndc uitdrukking, welke bclcckent, dat men van den volgenden ochtend
cenigc uren leent, om die met den voorafgaanden nacht lol cen geheel te maken.
Eindelijk verscheen de vicrendeeljaarsdag; eindelijk zeggen wij, want
viercndccljaarsdagcn zijn even onregelmatig als kometen : zij komen met vcrha-
zende vaart aanvliegen als men veel te betalen heeft, en zijn verwonderlijk lang-
zaam als incn een beetje heeft te ontvangen. Volgens afspraak begonnen Potter
en Smithcrs den feestavond met cen extra middagmaal, bestaande uit vier kar-
bonaden, twee kannen porler en het noodigcbrood. Toen de tafel was afgenomen,
bestelde Potter twee glazen besten brandewijn met heet water en suiker en twee
lichte sigaren, leder nam zijn glas en
zijncsigaar.cn daarop stelde Potter schert-
send den toast in : "de afschaffing van alle kantoren," die door Smitliers met groot
genoegen werd gedronken. Zoo bleven zij zitten praten, sigaren rooken en grog
drinken, telkens hunne glazen weder latende vullen, totdat Smithcrs er aan
begon te twijfelen, of de sigaren wel van de beste soort waren, en cen gevoel ont-
waardc alsof hij in eeuc huurkncls lang achteruitgcrcdcn had.
Wat Potter betreft, deze deed niets dan lachen, en verklaarde bijna onver*
staanbaar, dat hij niets voelde, hetgeen hij wilde ben ijzen door de courant te gaan
lezen; maar dewijl hij er geen nieuws in vond (eigenlijk kon hij niet wel onder-
scheiden of er letters in stonden of niet), ging hij naar buiten om eens naar de
maan te kijken, en kwam na verloop van cenigen lijd, zeer bleek van de manc-
schijn, terug. Eerst lachte bij Smithcrs uit, omdat deze in slaap gevallen was;
maar daarop legde hij zijn hoofd op zijn arm en viel insgelijks in slaap. Toen hij
weder wakker werd, ontwaakte Smithcrs insgelijks,en beiden stemden overeen,
dat het zeer onverstandig was zooveel zuur bij de karbonaden te eten, dewijl
men daarvan altijd misselijk en slaperig werd ; als zij niet zooveel brandewijn gc-
dronken en sigaren gerookt hadden, zou hel hun misschien slecht bekomen zijn.
Zij dronken dus nog een kop koffie, betaalden hunne vertering, en gingen locn
heen om hun voornemen ten uitvoer te brengen en een nacht pleizier te hebben.
Hel was juist half negen, en zij meenden derhalve niet heler Ie kunnen doen
dan voor halfgcld naar het City-Thcatrc Ie gaan. Smithcrs, die na het betalen
der vertering zeer poλtisch was geworden, vcrvroolijkte zijn vriend onderweg
met de vertrouwelijke mededccling, dat hij zijn einde voelde naderen, en ver-
sierde toen de schouw burgzaal door in slaap Ie vallen en zijn hoofd en zijne armen
sierlijk over de borstwering der loge te laten hangen.
Terwijl de bescheidene Smithcrs onder den invloed van grog en sigaren zulk
cen stil genoegen had, gedroeg Potter wiens grootste pleizier was cen bluf te
slaan, zich op cene geheel andere manier. Zoodra hij binnentrad, begon hij in de
verte een gesprek met de heeren op de galerij ; maar zijne voorkomende bcleefd-
heid werd afgewezen met de scheldwoorden en uitjouw ingen, bij zulke gclcgcn-
-ocr page 114-
H)6                                      Schetsen ex Portretten.
heden in gebruik. Polier stoorde zich hieraan evenwel niet, maar bleef met zijne
armen in de zijden slaan en schuld terug zoo hard bij kon.
Toen de ouverlure, bij welke deze klanken oen ad li bit u m accompagnement
hadden uitgemaakt, was afgespeeld, hegnn hel tweede sliik, en nu begon ook Pot-
ter, door straffeloosheid stouter gemaakt, eerst recht door Ie slaan. Eerst zong hij
de eerste znngcres na ; toen gilde hij van schrik hij hel beogaalschc licht; daarna
veinsde hij hang te worden voor het spook op bel tooneel; en eindelijk nam hij
niet slechts de taak van recensent op zich, ten genoegen van allen in zijne nabij-
hcid, maar maakte ook Smilhcrs wakker, die, toen hij zijn makker leven hoorde
| maken, zonder recht Ie welen waar hij was of wat men van hem hebben wilde,
om dit goede voorbeeld te volgen, een allerakeligst gehuil aanhief. Dit was te
veel. "De deur uit!" was het algemeen geroep. Men hoorde een gescharrel van
voelen onder eenig gebons legen het beschot en de haaslig gewisselde woorden :
"Naar builen !" —"Ik wil niet." — "Ge moet!" — "Ik wil niet." — "Waar
woont gij?" — ".Ie bent een smeerlap," enz. Ken algemeen handgeklap gaf de
! goedkeuring van hel publiek te kennen, en binnen weinige oogcnblikken bcvon-
den Polier en Smilhcrs zich op straat, zonder dal zij de moeite hadden behoeven
Ie doen van een voet op den grond Ie zetten.
Daar Smilhers nu al genoeg van de grap had, en, ten minste lot den volgenden
vierendeeljiiarsdag, niet naar meer pleizier verlangde, was hij niet zoodra weder
bij zijne zinnen gekomen, of bij begon uit Ie weiden over het genot van den slaap,
en te bidden dal zijn makker mede naar huis zou gaan. Potter was echter geheel
l anders gestemd. Zij waren uitgegaan om een gchcelen nacht pleizier te hebben,
en dat moest ook gebeuren. Smilhers, hoewel slaperig en uit zijn humeur, gal\'
wanhopig zijne toestemming, en zoo gingen zij naar een wijnhuis, waar zij een
aantal dames en hceren vonden, die te zamen zalen te drinken en te praten. De
twee vrienden dronken bij afwisseling glaasjes brandewijn en groolc glazen soda-
water, tol hunne oogen begonnen Ie schemeren, en het overige was cene verwarde
I voorstelling van scheldwoorden, klappen en schoppen, builen en bloed, blauwe
montecringen, zware deuren en een stcencn vloer.
Daarop volgde ecne poos van bewusteloosheid ; maar des morgens maakte die
bewusteloosheid plaats voor het duidelijke gezicht eener polilic-grvangenis, ge-
| vuld met de twee vrienden en het grootste gedeelte van het gezelschap uit het
wijnhuis. Toen bleek het, tol verontwaardiging derhecren van het gerechten
tnt verbazing der toehoorders, hoc zekere Koherl Smilhcrs en zijn medeplichtige
Thomas Potter, in verschillende stralen en op verschillende tijden, verschillende
gewelddadigheden hadden gepleegd tegen zeventien onderdanen van Ha:\'cMajes-
tcit; hoc Thomas Polier zich wederrechtelijk bad meester gemaakt van vijf deur-
kloppers, twee schclknoppen en ecne pet; hoc Robcrl Smilhers ten minste voor
veertig pond vloeken had uitgebraakt, tegen vijf shi I lin gs het stuk berekend;
hoe zij te zamen gcheelc straten vol vreedzame burgers in angst hadden gebracht
doorbrand te roepen, de monleeringcn van politie-dienaren hadden bedorven, en
een aantal andere misdrijven hadden gepleegd, te veelom ze allen op te noemen.
Na ecne gepaste slrafpredikalie Ie hebhen aangehoord, werden de Iwce vrienden
elk in cene boete van vijf s hi II i n gs verwezen, omdat zij, gelijk de wel het vrij
onfatsoenlijk uitdrukt, dronken waren geweest; waarbij nog de kleinigheid van
vieren dertig pond kwam, voor zeventien gewelddadige aanvallen, tegen veertig
shillings het stuk, over welke laatste boete men hun vrijheid liet om met de
klagers in schikking te treden.
Men kwam ook tot cene schikking; maar niettemin moesten de twee vrienden
-ocr page 115-
Een nacht pleizier hebben.                                    107
het volgende vicrendccljaars, zoo goed zij konden, op krediet leven; en hoewel
de klagers zieh voor hetzelfde geld tweemaal in de weck aan dezelfde geweldda-
digheden wilden onderwerpen, hebben Pottercn Smithcrs nooit weder lust gehad
om een nacht pleizier te hebben.
KALE MEEREN.
Er zijn zekere soorten van menschen, die, zonderling genoeg, uitsluitend in
de hoofdstad schijnen thuis te behooren. Gij ontmoet hen dagelijks in de straten
van Londen, maar nooit ergens elders; zij schijnen even echt Londensch te
zijn als de rook, die over de stad hangt, en de vuile kleur der huizen. Wij zouden
deze stelling met cenc menigte voorbeelden kunnen ophelderen ; maar thans wil-
len wij ons slechts lol een dei zelve bepalen, namelijk lot die klasse van menschen,
welke zoo te recht den naam van "kale heeren" draagt.
Menschen, die er kaal uitzien, zijn ongelukkig overal Ie vinden, en heeren
zijn buiten Londen niet schaarser dan binnen die stad; maar dit mengsel
der twee — die kale heeren— is zoo zuiver locaal als bet standbeeld van Charing
Cross. Het verdient ook te woiden opgemerkt, dat alleen "heeren" kaal kunnen
zijn ; "vrouwen zijn of afzichtelijk van slordigheid en morsighrid, φf, hoc armoc-
dig hare Meeding ook moge wezen, neten inderdaad fatsoenlijk. Een arm man
daarentegen, die, zooals men zegt, betere dagen heeft gehad, vertoont een zon-
dcrling mengsel van onzindelijke slordigheid en mislukte pogingen om zekeic
soort van staatsie te houden.
Wij willen trachten den lezer te doen begrijpen, welke bcteckenis wij hechten
aan het woord, aan het hoofd van dit opstel geplaatst. Als gij een man Drury-
L ane langs ziet kuieren, of in Long-Ac re met zijn rug tegen een paal leunen,
met zijne handen in de zakken van eene lichtbruine broek, o\\ ei al met vel vlakken
bezaaid, en met een ouden bruinen rok met blinkende knoopen, terwijl zijn hoed
zwierig op ιιn oor staat, — mei hem behoeft gij geen medelijden te hebben ; hij
behoort niet onder de kale heeren. Eenc hei bei g van de vierde klasse of de
koffiekamer van een liefhebberij-tooneel is zijn geliefd verblijf; hij heeft een
ingcwortelden afkeer van alle soort van werk, en is een bijzondere kennis van
verscheidene pantomimisten der grootc theaters. Maar indien gij in cenc achter-
straat, zoo dicht mogelijk bij de stoepen blijvende, een man van veertig of vijftig
jaren haastig ziet voortstappen, gekleed in een vaal-zwart pak, dat bier en daar
blinkt alsof het met was gewreven ware, mei souspieds aan zijne broekspijpen,
gedeeltelijk om de mode te volgen, gedeeltelijk om zijne uitgezakte schoenen aan
zijne voeten te houden, — als gij daarbij ziet, dat zijne geelachtig witte das zorg-
vuldig toegespeld is, om den toestand van het klcedingstuk daaronder te verber-
-ocr page 116-
108                                      Schetsen en Portretten.
gen, en dat zijne vingers half bedekt zijn met oude opengetornde handschoe-
nen, — moogt gij terstond liet besluit opmaken, dat hij onder de kale hecren
behoort. Een blik op dat neerslachtig gezicht, gestempeld met de schroomvallig-
hcid van bewuste armoede, zal uw hart zeer doen — onderstellende dat gij een
philosoof of staatkundige zijt.
Eens was zulk een kaal heer een wezenlijk spook voor ons ; den gchcclen dag
hadden wij hem voor de oogen, den gcheelcn nacht voor de verbeelding. De man,
van wien WaltcrScolt in zijne Demonology spreekt, had niet half zooveel uitte
staan van zijn dcnkbceldigcn page in zwart fluweel als wij van onzen vriend in
gewezen zwart laken. Hij Irok voor de eerste maal onze aandacht, daar hij tegcn-
ovcr ons zat in de leeszaal van het Britsch Museum; en wat hein nog meer in het
oog deed vallen, was, dal hij altijd twee boeken voor zich had, die er eveneens
uitzagen als hij, twee oude folianten vol vlakken en ooren, en met eens prachtige,
maar nu door vochtigheid en wormen verleerde banden. Eiken morgen, zoodra
de klok tien ure sloeg, zat hij daar op zijn stoel, en des namiddags was hij altijd
de laatste, die de zaal verliet, hetgeen hij deed met de bedrukthcid van iemand,
die niet wist waar hij elders warmte en stilte zou vinden. Daar zat hij, den gc-
hcclcn dag, zoo dicht mogelijk bij de tafel, om het gebrek van knoopen aan zijn
rok te verbergen, en met zijn ouden hoed tusschen zijne voeten, op welke plek
bij blijkbaar hoopte, dat niemand er op letten zou.
Tegen twee ure zag men hem een stuivers broodje knabbelen, dal hij niet
cordaat uit zijn zak haalde, gelijk iemand die gewoon is tusschenbeidc een
broodje te eten, maar bij kleine stukken, die hij in zijn zak afbrak, en dan tcr-
sluiks in zijn mond stak. Hij wist maar al te wel, dat dit broodje zijn middag-
maal was.
Toen wij dien armen man voor het eerst zagen, dachten wij dat zijne klooi on
onmogelijk slechter konden worden. Wij hielden het zelfs voor waarschijnlijk, dat
hij zich binnen kort op de cene of andere manier een nieuw pak, al was het dan
ook niet fonkelnieuw, zou aanschaffen. Maar neen; hij werd dagelijks al kaler en
kaler. Een voor een vielen de knoopen van zijn vest, en toen knoopte hij zijn rok
dicht; en toen de cer.c kant van zijn rok in dcnzelfdcn staat was geraakt als zijn
vest, knoopte hij dien naar den andoren kant. In het begin van de weck zag bij
er cenigszins beter uit dan tegen het einde, omdat zijne das, hoewel geel, dan
toch een weinig helderder was, en hoe hij ook door zijne klccren droop, nooit was
hij zonder handschoenen en souspieds. Eindelijk viel er een knoop achter van
zijn rok, en toen verdween de man zelf; — wij dachten dat hij dood was.
Omtrent eene weck na zijn verdwijnen zalen wij aan dezelfde tafel; en toen
ons zijn ledige stoel in het oog viel, begonnen w ij onwillekeurig na te denken
over de vraag, waar hij gebleven mocht zijn. Wij hadden gaarne willen weten
of hij zich opgehangen of verdronken, en of hij inderdaad dood of slechts gcarres-
tcerd was, toen onze twijfel eensklaps werd opgelost, daar wij den man zelf zagen
binnenkomen. Hij had cene zonderlinge gedaanteverwisseling ondergaan, en
ging naar hel midden van de zaal, met cene houding, welke toonde, dat hem de
verbetering van zijne plunje volkomen bewust was. Het w as zonderling: zijne
klccren waren fraai, glanzig zwart, en toch scheen het hetzelfde pak te wezen ;
want wij zagen dezelfde stoppen, waarmede lange gewoonte ons gemeenzaam had
gemaakt. Zijn hoed was ook dezelfde ; niemand kon zich vergissen in het fatsoen
van dien hoed, met een hoogen, wijd uitloopcndcn bol. Lange dienst had daar-
aan eene roodachtig bruine kleur gegeven, en nu was hij even zwart als de rok.
Eensklaps viel de waarheid ons in — hij had zijne klccren met een watertje opge-
-ocr page 117-
Kale heeren.
109
maakt. Het is een bedrieglijk vocht, dat watertje, om zwart laken weder even-
goed als nieuw te maken, en bij vele kale heeren hebben wij deszelfs uilwcrkse-
len opgemerkt. Het verleidt deszelfs slachtoffers tot het aannemen eencr voorbij-
gaande deftighcid, misschien wel lot hel koopen van een paar nieuwe handschoe-
nen of anderen opschik. Het beurt hen voor eenc week op, om hen naderhand,
zoo mogelijk, nog dieper neer te drukken. Zoo ging het ook in dit geval: de
voorbijgaande deftighcid van den armen man verdween, naarmate de glans, door
het watertje voorlgebracht, afsleet. De knieλn van zijne broek, de ellebogen van
zijn rok en de naden in het algemeen, begonnen spoedig onrustbarend wit te
! worden. De hoed werd weder onder de tafel gelegd, en deszelfs bezitter sloop zoo
stil naar zijn stoel als ooit Ie voren.
Wij kregen cene regenweek. Tegen het einde daarvan was de nieuwe glans
van het zwarte pak geheel verdwenen, en de ongelukkige kale heer heeft nader-
hand nooit weder cene poging aangewend om zijn uitwendig voorkomen te ver-
beteren.
Hel zou mociclijk wezen eenig gedeelte der stad aan te wijzen als de bijzon-
dere verzamelplaats van kale heeren. Tusschcn acht en tien ure in den ochtend
ontmoet men er altijd in Hol bom ; en wie uit nieuwsgierigheid het Insolvent
Debtor\'s Court binnentreedt, zal zien, dat men onder de toehoorders en zaak-
waarnemers een groot aantal van deze menschen vindt. Wij kwamen nooit bij
toeval op de Beurs, zonder daar cenige kale heeren te zien, en dikwijls heb-
ben wij ons verwonderd, wat zij daar toch te doen kunnen hebben. Uien lang
staan zij op grootc verschotene paraplu\'s te leunen, zonder dat iemand hen aan-
I spreekt, of zij tegen iemand spreken. Bij nader bedenken herinneren wij ons
j echter, dat wij nu en dan twee kale heeren op de Beurs met elkander hebben zien
j praten; maar de ervaring leert ons, dat dit eenc buitengewone omstandigheid
is, veroorzaakt door hel aanbod van een snuifje of eone dergelijke beleefdheid.
I Het zou even mociclijk wezen cene bijzondere plek aan te wijzen als de woon-
plaats van kale heeren, of te zeggen waarvan zij doorgaans hun beroep maken.
Wij hebben nooit iels te doen gehad met meer dan ιιn kaal heer, een dronken
i graveur, die in een achterkamertje in eenc pas aangelegde straat van Ca mden-
town woonde. Een kaal heer heeft in het geheel geen beroep, of hij maakt mis-
schien zijn werk van het opnemen van bestellingen voor koren-, stecnkolcn- of
wijnkoopers. Sommige zijn in dienst bij makelaars of notarissen, en een enkele is
een boekhouder vanden laagsten rang, of werkt voor de drukpers. Of onze lezers
op hunne wandelingen zoo dikwijls op deze lieden hebben gelet als wij, weten wij
niet; maar dit welen wij, dat iemand, die doodarm is (hij moge dit aan zich
zclven of aan anderen te wijten hebben) en, bij het gevoel zijner armoede, vruehte-
loozc moeite doet om haar te verbergen, een van de beklagenswaardigste voorwer-
pen op de wereld is. Zulke voorwerpen zijn, met weinige uitzondering, kale heeren.
-ocr page 118-
HO                                      Schetsen en Portretten.
AUGUSTUS MINNS EN ZIJN NEEF.
Augustus Minns was een ongetrouwd heer van omtrent veertig jaren, gelijk
hij zeide ; zijne vrienden zeiden omtrent acht en veertig. Altijd was hij even zin-
delijk en net; misschien had men hem cenigszins overdreven kieskeurig kunnen
noemen, en hij leefde ook zeer afgetrokken. Doorgaans droeghij eenc bruine jas,
zonder een enkel plooitje, cene lichtgekleurde broek, waarop geen vlekje te zien
was, cene bijzonder net gestrikte wille das en keurige laarzen ; en als hij uitging
nam hij altijd cene bruin zijden paraplu niet een ivoren knop mede. Hij was,
gelijk hij zeidc, een publiek ambtenaar; maar zijn rang was niet hoogcr dan klerk
in Som er set-House, Hij had evenwel een goed inkomen, terwijl zijn eigen
vermogen, dat hij in effecten had belegd, 10,000 p. st. bedroeg, en hij woonde
op gemeubileerde kamers inTavickstock-Street bij Covcnt-Gardcn,
waar hij twintig jaren was blijven wonen, hoewel hij gedurig ongenoegen met
zijn liuishccr had, en dezen op den eersten dag van elk vierendecljaars regcl-
matig waarschuwde, dat hij wilde verhuizen, welke waarschuwing hij echter
telkens herriep.
Er hestonden twee soorten van wezens, die hem met onbeschrijfelijk afgrijzen
vervulden; dit waren kinderen en honden. Hij was niet boosaardig; maar hel
verdrinken van een hond of het vermoorden van een kind had bij altijd met gc-
noegen kunnen aanzien. De gewoonten van deze schepselen waren strijdig met
zijne gezelheid op orde ; en de gczelheid op orde was in hem even sterk als de
liefde tot het leven zelf. Hij had geene betrekkingen in of nabij Londen, be-
halvc zijn neef Octavius Buddcn , over wiens zoon, dien bij nooit gezien had (want
hij hield niet van den vader), hij bij volmacht peet was geworden.
Buddcn had als korenkoopcr een tamelijk vermogen verworven, en, dewijl hij
zeer op het landleven gesteld was, een buitentje gekocht in de nabijheid van
S tam ford-II i II, waar hij nu woonde met zijne vrouw en zijn eenigen zoon
Alexandcr Augustus Buddcn. Op zekeren avond, toen man en vrouw hij elkander
zaten te pralen, zich bezig houdende met de talenten van hun veelbelovend
zoontje en de plannen voor zijne opvoeding, bracht de jufvrouw haar echtgenoot
onder het oog, hoc raadzaam het wezen zou, om den wil van hun zoon, bun neef
Minns lot vriend te houden, en wist daarover zooveel te zeggen, dat Buddcn cin-
dclijk het besluit nam om zijn bcsttc doen, ten einde de kennis te vernieuwen.
"Ik zal het ijs breken," zeide hij, terwijl hij zijn glas brandewijn met water
omroerdeen zijdelings een blik op zijne vrouw wierp, om te zien welken indruk
deze aankondiging zou maken, "door hem tegen zondag bij ons ten eten te vra-
gen." — "Dan moest pij hem maar terstond een briefje schrijven," antwoordde
jufvrouw Buddcn. "Wie weet, als hij maar eens hier komt, krijgt hij misschien
zin in onzen Alexandcr, en maakt hem universeel erfgenaam? —Sandcr! zet
uwc voelen niet op de sporten van den stoel." — "Het zou wel mogelijk zijn,"
zeide Buddcn peinzende.
Toen Minns den volgenden morgen aan zijn ontbijt zat, nu een hapje etende,
-ocr page 119-
Augustus Mintu eu zij» neef.                                 111
dan weder een blik werpende in de cotiranl, die hij altijd doorlas van den tilel
tot aan den naam van den drukker, hoorde hij zeer hard aan de straatdeur klop-
pen, en kort daarop trad de meid binnen, om hem een kaartje over Ie geven,
waarop met grootc letters gedrukt stond : "Mr. OctaviusBudden, Amclia Collage
(Jufvrouw Buddcn heette Amelia), Poplar-Walk, Sla m ford II il I."
"Budden?" riep Minus uit. "Wat drommel komt die ruwe kerel hier doen?
Zeg dat ik nug slaap — ol\' dat ik uit ben en nooit weer thuis zal komen — zeg
wat gij wilt, als hij maar beneden blijft."— "Maar, mijnheer! daar komt hij al
naar boven," antwoordde de meid ; en dit bleek ook duidelijk door een ver» aar-
lijk kraken van laarzen op de trap, vergezeld door een zonderling geluid, een
i ongeregeld getik, waarvan Minus de oorzaak niet had kunnen raden, al was het
j om zijn leven te doen geweest. — "Hm ! laat mijnheer binnen !" zeide de onge-
lukkigc. De meid vertrok, en Octavins trad binnen, voorafgegaan door een groo-
tcn willen hond, met krullend haar, roode oogen en geen merkbaren staart.
De oorzaak van het zonderlinge geluid was nu maar al te duidelijk opgehelderd.
Het gezicht van den hond deed Minus beven van schrik.
"Hoe vaail gij, beste vriend ?" riep Budden, loeu hij binnentrad. Buddcn sprak
1 altijd zeer hard, en herhaalde doorgaans hclzelldcgezcgdeccnigc malen achtereen.
"Hoc vaart gij, neef?" — "Hoe vaart gij, neef? ga zitten, als het u belieft," slot-
terdede verbaasde Minns, zoo beleefd als hij kon. — "Dank je — dank je — heel
I wel — en hoc gaal het u?"— "Bijzonder wel, dank je," antwoordde Minus, terwijl
i hij een duivelachligen blik wierp naar den hond, die, met zijne achtcrpoulcn op
den vloer en zijne voorpoolcn op de tafel, een stuk geboterd brood van de tafel
haalde, om dat, mei den bolerkant op het tapijt, op te eten.
"O, gij deugniet!" zeide Buddcn legen zijn hond. "Gij ziel, Minns, bij gelijkt
naar mij; hij doet altijd alsof hij thuis was? —Maar ik hen schrikkelijk warm, en
heb honger ook. Ik kom heel van S la m ford • Il i II loopcn."—"Hebt gij al
! onlbelcn?\'\' vroeg Minns. — "Wel neen; ik kom hij u ontbijten. Trek daarom
| eens aan de schel, beste vriend, en laat nog een kopje geven, en de ham, als gij
j die hcbl. Gij ziet, ik doe alsof ik thuis ben," vervolgde hij, terwijl hij met een
j servet het slof van zijne laarzen sloeg. "Ha — ha — ha! Ik heb waarachtig
i honger"
Minns trok aan de schel en deed zijn best om Ie glimlachen.
"Ik heb mij stellig nog nooit zoo warm geloopcn," hervatte Octavius, terwijl
; hij zijn voorhoofd afveegde. "Maar hoc gaat hel u, Minns? Bij mijne ziel, gij ziet
i er nog kostelijk uil; gij houdt bijzonder wel uw stand." — "Vindt gij dal ?" zeide
Minns, terwijl hij zijn best deed om nog eens Ie glimlachen. — "Wis en zeker." —
"Varen uwe vrouw en — hoe heel hij ook weer — nog wel?" — "Sandcr — mijn
jongen, meent gij — o ja, altijd wel. Maar mei zulk eene woning als wij daar
hebben, zou hij niet ziek kunnen wezen, al wilde hij. Toen ik het buitentje voor
i het eerst zag, mei hel tuintje voor de deur en het groene bek, en al het andere,
zag het er zoo flink uil, dat ik eerst twijfelde of bet niet wat Ie mooi voor mij
was." — "Zou het niet beter wezen als gij de ham andersom sneedt?" viel Minns
hem in de rede. Met een gevoel, dal onmogelijk kan beschreven wolden, zag hij,
hoe zijn bezoeker bezig was de ham tegen alle regels aan te snijden, of liever, te
villen.
"Ik snijd haar lieVer zoo, dan vind ik het mager malschcr," antwoordde Bud-
den, geheel ongevoelig onder zijn misdrijf. "Maar zeg eens, Minns! wanneer komt
gij ons eens opzoeken ? Hel buitentje zal u bevallen, dat zal het zeker. Amclia en
ik spraken laatst nog van u, en locn zeide Amclia — nog wat suiker, als liet u
-ocr page 120-
112                                      Schetsen en Portretten.
belieft; dank je! — toen zcide Amclia, zou neef Minns niet eens lust hebben —
laat dat staan! — die duivclschc hond, hij scheurt uwe gordijnen— ha —
ha — ha!"
Minns sprong op van zijn stoel, alsof hij een schok uit eenc clcclrischc batterij
had gekregen. "Voort, marsch, de deur uil!" riep hij, maar bleef toch op een eer-
biedigen afstand van den hond, daar hij dien morgen een geval van een dollen
hond in de courant had gelezen. Met veel schreeuwen, en nadat men lang met
een stok en cene paraplu onder de tafels had gepord, werd de hond eindelijk op-
gejaagd en de deur uilgedreven, waarop hij terstond in het poitaal een allerjam-
mei lijkst gehuil aanhief en te gelijk zijn best deed om al de verf van de deur te
krabben.
"Een goede hond voor buiten," merkte Buddcn koeltjes aan, "maar hij is aan
geen opsluiten gewoon, Maar wanneer komt gij nu, Minns? Neen-zeggen neem
ik niet aan. Vandaag is het donderdag. Wilt gij zondag komen? Wij eten ten vijf
ure. Zeg nu niet neen !"
Na zich lang te hebben laten dringen, nam Minns, nu geheel tot wanhoop gc-
drevcn, de uitnoodiging aan, en beloofde, dat hij den volgenden zondag kwartier
vσσr vijven, op de minuut af, te Poplar-Walk zou zijn.
"Let nu op!" zcide Bodden. "Alle half-uren rijdt er eenc diligence van de
Bloempot in Bishopgatc Street. Bij de Zwaan laat gij u afzetten ; dan ziet
gij vlak aan den overkant een wil huis." — "En dat is uw huis?" zcide Minns,
vol verlangen om een einde te maken aan het gesprek en aan het bezoek te ge-
lijk. — "Neen, dat is mijn huis niet, maar van Grogus, den gewezen ijzerkoopcr.
Ik wilde u juist verder zeggen : gij gaat dat witte huis langs, totdat gij stuit, en
dan slaat gij rechtsaf, een slal voorbij; dan ziet gij dichtbij een muur, waarop met
groote letters staat "vιorzichlig voor den hond" (Minns huiverde), dien muur
gaat gij langs, lot gij aan het eind komt, en dan vindl gij mijn huis van zelf." —
"Goed — ik dank u —goedenmorgen!" —"Gij zult op uw tijd passen?" —
"Zeker ! Goedenmorgen !" — "Wacht eens, Minus ! Ik heb u immers een kaartje
gegeven?" — "Ja wel, ik dank u.\'\' En daarmede vertrok Oclavius Buddcn, ter-
wijl zijn neef den volgenden zondag te gemoet zag met de aandoeningen, waar-
mede een doodarmc dichter het wckclijksch bezoek van zijne huiswaardin
verwacht.
Het werd zondag; de lucht was helder; troepen menschen snelden langs de
straten, allen vol haast om het vermaak, dat zij zich op cene of andere wijze be-
loofdcn, te bereiken; alles zag er even vroolijk en opgeruimd uit, behalve Augus-
tus Minns.
Het was fraai weder, maar tamelijk warm; en toen Minns, hoewel hij zorgvuldig
den schaduwkant der straten hield, het einde van Treadnecdlc-Strcet had
bereikt, was hij vrij moede, en bovendien was het laat geworden. Gelukkig echter
stond er cene diligence voor de Bloempot te wachten, en Minns stapte daarin, op
de verzekering van den voerman, dat hij binnen drie minuten zou afrijden, daar
hij volgens de Parlcments-acte volstrekt niet langer wachten mocht. Er verliep
een kwartier, maar er kwam gecne beweging in het rijtuig. Minns keek voor de
zesde maal op zijn horloge.
"Hoe is het, koetsier, rijdt gij weg of niet?" schreeuwde Minns, terwijl hij zijn
hoofd en zijn halve lijf uit het portier stak.
"Op het oogenblik, mijnheer!" antwoordde de voerman, die met zijne handen
in zijne zakken stond te kijken en nog volstrekt geen haast scheen te hebben.
"William, neem de deken af."
-ocr page 121-
Augustus Minus rn zijn neef.                                 115
Na verloop van vijf minuten klom de voerman op den bok, waarop hij nog vijl\'
minuten bleef stilzitten om de straat open neer te kijken en alle voorbijgangers
aan te roepen.
"Koetsier, als gij nu niet wegrijdt, slap ik er weer uit," zeide Minns, tot het
1 uiterste gedreven door de gedachte, dat hel zoo laat werd en hij onmogelijk meer
op den bepaalden tijd in Poplar-Walk kon zijn.
"Ik rijd al weg, mijnheer!" was het antwoord, en nu reed ook de diligence
omtrent driehonderd voetstappen ver en bleef toen weder slaan. Minus kroop in
een hoek van het rijtuig en gaf zich aan zijn noodlot over, toen eenc jufvrouw,
een kind, eenc hoedcdoos en parasol zijne medereizigers werden.
Hel kind was zeer lief en aanhalig, zag Miuns voor zijn vader aan en schreeuwde
om bij hem te komen.
"Slil toch, liefje !\'\' zeide de moeder, haar van ongeduld geweldig schoppenden
lieveling met moeite vasthoudende; "die heer is papa niet."
"Goddank neen!" dacht Minns hij zich zclven, terwijl de eerste straal van
genoegen sedert het begin van den dag als een wccrlicht door het donker zijner
rampzaligheid schoot.
Het aardige knaapje was even speelziek als aanhalig. Toen bet zich overtuigd
had, dat Minns zijn vader niet was, trachtte hel zijne aandacht te trekken door
met zijne morsige schoenen langs zijne lichtbruine broek te schrappen, hem met
de pun! van mama\'s parasol in de ribben te slompen, en andere kinderlijke gui-
lenstickcn uit te voeren, waarmede het zich op eenc aangename wijze den tijd
kortte.
Toen de ongelukkige Minns de Zwaan bereikte, bevond hij tot zijn groeten
schrik, dat hel reeds kwartier over vijven was. Het wille buis, de stal, liet "voor-
zichlig voor den hond" en alle andere bakens werden voorbijgeloopen met eenc
snelheid, niet ongewoon bij iemand, die zijn ctenslijd vreest te verzuimen. Na
weinige minuten stond Minns voor een geel huis, met cene groene deur, koperen
plaat en klopper, een groen luintje er voor, namelijk een lapje zandgrond, met
ιιn rond en twee driehoekige bedden, waarin ecu taxisboompje, ecnige rozestrui-
ken en cene menigte madelicljes stonden. De smaak van Buddcn en zijne ccht-
genoolc was verder ten loon gespreid door twee Cupido\'s, aan weerszijden van de
deur geplaatst, op twee hoopen groote slccnen mei bontgekleurde horens en
schelpen versierd. Toen Minus aan de deur klopte, werd zij geopend door een
1 dwergiichlig jongelje in een soort van half-livrci, die, nadat hij zijn bued aan
cene der twaalf koperen pennen in den gang bad opgehangen, hem naar cene
gezelschapskamer geleidde, die een fraai uitzicht bad op de achtergevels der
naburige huizen. Na de gewone ceremonie van inleiding zellc Minns zich neder,
niet weinig bedremmeld door de opmerking, dat bij de laatste was en cenigermate
bestemd scheen Ie zijn om den boventoon Ie voeren in een gezelschap van twaalf
of veertien mensclien, die ineen bekrompen vertrek zaten te wachten, tut men
aan tafel zou gaan.
"Wel, Brugsun!" zeide Buddcn, een oudachtig heer met een zwarten rok en
korte broek aansprekende, die, onder den schijn van de platen an n ua I Ie bezich-
ligen, over bel boek heen naar Minns had zitten kijken om hein eens goed op te
nemen; "wel, Brogson ! wat zijn de ministers van zins ? Zouden zij aanblijven of
hun ontslag nemen?"
"Oh! — gij weel wel; dat ik de man nicl ben om nieuws van te hooren. Uw
neef zal, door zijn post, waarschijnlijk beter in staat zijn om te zeggen, hoc het
daarmede gelogen is."
«
serrrrcPN r\\ pohtwpttpv.
-ocr page 122-
\\\\i                                       Schetsen en Portretten.
Minns verzekerde den laalstcn spreker, dat liij, hoewel hij een post had, toch
geene officieele mededeeling aangaande de voornemens der ministers hadontvan-
gen: inaur deze verklaring weid mei blijkbaar ongeloof aangehoord) endaar
niemand verder iets van de zaak wist Ie zeggen, volgde er eene pauze, gedurende
welke het gezelschap zich algemeen bezig hield met kuchen en den neus te snui-
Icn, Int hel binnentreden van juffrouw Budden allen deed opslaan.
Ntidal degaslcn aan deze dame waren voorgesteld, werd er aangekondigd dat
de tafel gedekt was, en begaf hel gezelschap zich derhalve naar beneden. Minus
geleidde zijne nicht lol aan de trap; maar deze was Ie smal om zijne galanterie
verder uil te strekken. De maaltijd liep afgclijk zulke niaallijdcn doorgaans doen.
; Onder het rammelen van messen en vorken en liet gebrom van lul gesprek
boorde men telkens de slem van Budden, die een vriend uilnoodigdc om een glas
niet licm Ie drinken, en dezen verzekerde, dut zijn gezelschap hem bijzonder veel
genoegen deed; en lusschcn jufvrouw Budden en de bedienden werden gedurig
pantomimes gespeeld, gedurende welke haar gezicht alle afwisseling van cen
weerglus dooi liep, van "hevige storm" lol "heel schoon."
Toen hel dessert was opgezet, ging een knecht, op cen wenk van zijne meesteres,
I den jongen heer Alexancler halen, gekleed ineen hemelsblauw pakje met zilveren
•    knoopeii, en met haar, bijna van dezelfde kleur als dal melaal. Nadat zijne moe-
der licm wal had geprezen en zijn vader hem cenige goede vermaningen had ge-
geven, weid bij aan zijn peel voorgesteld.
Wel, jongetje, gij zijl vast een lief kind, niel waar ?" zeide Minns, zoo wel op
I zijn gemak als een sijsje op cene lijin-slang. — "Ja," was hel antwoord. — "Hoe
| oud zijl gij al V — "Aclil jaar, toekomende «eek. En hoe oud zijl gij V\' — "Alcx- l
ander!\'\' viel zijne moeder hierop in , "hoe durft gij uw oom vragen hoe oud hij
is?\'\' — "Hij vraagt mij wel hoe oud ik ben," antwoordde hel schrandere kind,
aan hetwelk Minus op dat oogenblik vast besloot nooil cen shilling na te laten.
Zoodra hel gelach, dat door dit antwoord was verooorzaakt, bedaard was, riep
cen kort, altijd glimlachend manneke, dal aan hel eind van de tafel zal en reeds
lang bad getracht een toehoorder te bekomen voorecne anekdote van Sheridan,
die hij w ilde vertellen, op eene manier, waaruit duidelijk bleek dat hij een arme
huisvriend was: "Zeg eens, Sauder 1 wat voor een soorl van woord is zijn?" —
•    "Een werkwoord." — "Knap gezegd," zeide jufvrouw Budden met moederlijke
trolschbeid. "Maar weel gij nu wel wal cen werkwoord is?" — "Een werkwoord
is een woord, hetwelk zijn, doen of lijden Ie kennen geeft, als: ik ben, ik sla, ik
word geslagen. — i\\u wou ik een appel hebben, ma!"
De appel werd gegeven, en het examen daarop nog eene poos voortgezet. Maar
opeens riep Kudden, met eene slem als een klok, en een zeer deftig gezicht:
"Meeren ! will gij zoo goed zijn om uwc glazen vol Ie schenken; ik heb een toast
in te stellen."\' — "Luister, luislcr!" riepen de gasten, terwijl zij elkander de
flesschen toeschoven. i\\adal deze waren rondgegaan , hervatte Budden : "llecren!
er is een persoon hier tegenwoordig..." — "Luister, luister!" riep de huis-
vriend. —"Houd u (och stil, Jones!" prevelde Budden. "Ik zeg, heeren !\'vcr-
volgdc hij, "er is een persoon hier tegenwoordig, wiens gezelschap onsallcn gewis
ten hoogste vereert, evenals zijn gesprek onsallcn hel hoogste genoegen vcr-
schafl." ("Ik hen blij dal hij mij niet meenen kan," dacht Minns, wel bewust dat
zijne schroomvallighcid en afgetrokkenhcid hem niel hadden toegelaten om ,
sedert hij aan lafel zal, meer dan twintig woorden Ie spreken.) "Mijne heeren, ik
zelf ben een eenvoudig, onbeduidend man, en misschien behoor ik om vcrschoo-
ning (c verzoeken, dal een bijzonder gevoel van vriendschap voorden persoon,
-ocr page 123-
Augustus Minns en zijn neef.                                 118
dien ik In-doel, mij doel opstaan om de gezondheid in Ie stellen van dien man —
een man, daarvan hond ik mij overtuigd — cen man, wiens deugden hein moe-
ten doen achten cu beminnen door allen, die hem kennen — en zij, die het
genoegen niet hchhen van hem Ie kennen, kunnen hem onmogelijk haat loedra*
gen." - "Luister, luister!" riep het gezelschap, np een loon van aanmoediging. —
"Mijne hoeren !" vervolgde Budden , "mijn neef is de man, wien — op wien ik
trotsch hen, als mijn bloedverwant." ("Luister, luister!" — Minnszuchtte hoor-
baar.)"l)e man, wien liet mij verheugt Inerte zien, en die. indien hij niet gekomen
was, ons zeker zou beroofd hebben van het genoegen, dal wij allen gevoelen van
hem te zien." (Luid geroep van "luister?") "Mijne lieeren ! ik gevoel, dat ik reeds
Ie lang misbruik heb gemaakt van uwc aandacht. Met alle gevoel van — met
alle aandoening van — van—" — "Hartelijkheid," fluisterde de huisvriend. —
"Van hartelijkheid,"zcide Budden, "verzoek ik de gezondheid te mogen instel-
len van mijn gcachten neef, den heer Minns."— "Opslaan, herren I" riep de
huisvriend, "en met alle eer. Ik zal den tijd aangeven, als het u belieft. — Een —
twee— drie — hoezee! Een — twee — drie — hoezee! — Een — twee —
drie — hoezee—e —e!"
• Alle ongen waren nu op den man gevestigd, wien de toast aanging, en die,
door op gevaar van slikken af een glas wijn in te zwelgen, zijne verlegenheid
trachtte te verbergen. Na zoo lang gewacht te hebben als maar cenigszins voeg»
zaam was, stond hij op; maar, evenals de couranten somtijds zeggen, bel doet
ons leed, dat wij builen slaat zijn om zelfs den inhoud der redevoering van den
geι\'crden spreker mede te deelen. De woorden "aangenaam gezelschap, onver-
diende eer, tegenwoordige gelegenheid" en "streelend genoegen," bijlussehcn-
poozen uitgesproken, met een gezicht, dat de grootste verbijstering en benauwd*
beid kcnlcf kende, overtuigden bel gezelschap, dat hij ecne uitmuntende aanspraak
hield ; en toen hij weder ging zillen, riepen allen bravo.
Jones, die lang cenc kans had afgew acht, sprong nu op, zeggende : "Budden !
wilt gij mij nu vergunnen cen toast in te stellen?" — "Met pleizier," ant-
woorddc Budden, en vervolgde toen fluisterend, maar dwars over de tafel heen,
tot Minns: "Een wcergasche knappe kerel, die Jones. Nu zult gij eens wat hooren,
dal u zeker bevallen zal." Minns boog, en Jones nam het woord :
"Bij vele gelegenheden, onder verschillende omstandigheden en in vele ver-
schillende gezelschappen heb ik reeds de eer gehad van een toast te mogen instel*
len. Somtijds — ik wil het openhartig bekennen, want waarom zou ik hel looche-
ncn? — heb ik gevoeld, boezeer de laak, die ik ondernomen had, mijne krachten
te boven ging, en boe weinig ik in slaat was om mij tot bet onderwerp te verheffen.
Maar indien ik bij vorige gelegenheid zulke gewaarwordingen heb ondervonden,
wat moeten dan nu mijne aandoeningen zijn, in de builei-gewoncomstandighedcn,
waarin ik mij bevind." ("Luister, luister!") "Hetzou onmogelijk zijn, eene juiste
schildering te geven van de aandoeningen, die mij bezielen; maar ik kan u
daarvan geen beter denkbeeld geven, dan dooru cenc omstandigheid Ie verhalen,
welke mij, zonderling genoeg, juist nu voorden geest komt. Bij zekere gelegenheid,
toen de grootc en vermaarde Sheridan__"
Wie weel, met welke nieuwe logen, in den vorm van een kwinkslag, men de
nagedachtenis van den in dit opzicht zoo dikwijls mishandelden Sheridan zou be-
last hebben, indien de dwergachtige jongen niet op dit oogenblik builen adem
was komen binnenloopen om te zeggen, dat, daar het zeer regenachtig weder
was, de diligence van negenen was komen omrijden, om te vragen of er ook
iemand mede moest, dewijl er nog juist ιcue plaats open was.
-ocr page 124-
116"                                       Schetsen en Portretten.
Minns sprong op en bleef, in weerwil Her talloozc uilroepingen van verwonde-
ring en dringende verzoeken om Ie blijven, bij zijn besluit om van dieopene
plaats gebruik te maken. Maar zijne paraplu was nergens Ie vinden; endaarde
voerman niel wachten kon, reed bij naar de Zwaan lenig, ernc boodschap lalendc,
dat mijnheer hem maar morst naloopcn. Daar hel echler Minns eersl tien minu-
\' ten later inviel, dal hij zijne paraplu bij zijne komst in de diligence had lalen staan, j
\' en hij bovendien geen hijzondeiehardlooper was, is hel niel te verwonderen, dut,
toen hij de Zwaan bereikte, de diligence, de laatste van dien avond, zonder hem \\
. was weggereden.
Hel was legen drie ure in den ochlend, dal Augustus Minns, doornat en billcr i
, uil zijn humeur, aan de deur zijner woning aanklopte. Den volgenden dag ;
tnaakic hij zijn testament, en zijn zaakwaarnemer heeft ons gezegd — in het ge- j
hcim en in vertrouwen namelijk, gelijk wij ook hel geval aan hel publiek mcde-
deelen — dat daarin noch de naam van Oclavius Kudden, noch die van Amelia
Builden, noch die van den jongen heer Alexandcr Augustus Builden voorkomt.
EEN TOCHTJE MET EENE STOOMBOOT.
Percy Xokcs was een student in de rechten, die een paar kamers op de vierde
verdieping van een buis op G r a v\'s -1 n n-S <| o a re bewoonde, van waar men
een ruim uil zicht luid op den liiin met zijne gewone toevoegselen, zwierig opge-
schikte kinderniciden en echt Londensclie kindertjes, mei beentjes als vraaglcc- j
keus. Percy was een van die jongelieden, welke men doorgaans "allerbeste jon-
gens" noemt. Hij had een uitgebreide!) kring van bekenden, en deed zelden een
middagmaal op eigene kosten. Met papa\'s redeneerde hij over staatszaken; ma-
ma\'s wist hij altijd iets te zeggen, dal hare ijdelheid streelde; hij de dochters was
j hij galant; met de zonen had hij pleizierparlijljes; en met de kleine jongens en
meisjes kon hij spelen en ravotten. Overal wist hij zich nuttig, ja zelfs ononlbecr-
lijk te maken. Alseene bejaarde dame een hal gaf, was hel Percy, die voor cere-
moniemccslcr speelde; als eene jonge juffer een geheim huwelijk sloot, diende
Percy lol getuige; werd iemands gezin door eene jonggeborene spruit vermeer»
derd, Percy was steeds gew illig om peel te wezen ; en had er onder zijne beken-
den een sterfgeval plaats, dan zag men Percy niet zijn zakdoek voor de oogen in |
de tweede rouwkoels zitten.
Men kan licht denken, dat deze talrijke licfhcbherijvakkcn Percy ecnigszins
hinderlijk moesten zijn in hel voortzetten zijner sludiλn. Onze vriend wist dit ook
wel, en bad derhalve, na rijp beraad, het besluit genomen om maar in \'t geheel
niet.meer Ie studecren — een loffelijk voornemen, hetwelk bij met de grootste
-ocr page 125-
Hen tochtje met eene stoomboot.                                H7
standvastigheid getrouw bleef. In zijne voorkamer zag men een zonderlingen
warboel van bnkshaiidselioeiien, cariralnrcii, albums, visitekaartjes, floretten,
biljartballen, (rekeningen op In islol-papicr, stijfsel, gom, en vijftig andere dingen
0|> een hoop liggen. Altijd had bij voor iemand zijner bekenden bel een of ander
onder handen, nl\' maakte plannen voor pleizicrpnrtijtjes, betgeen eigenlijk zijn
fort was. Hij sprak altijd met verbazende snelheid, was nel, cenigszins zwierig
gekleed, en aelil en twintig jaar nud.
"Een heerlijk idιι !" zeide Perey bij zich zelven, terwijl hij zat te ontbijten en
weder aan een voorstel daebl, hetwelk eene dame hem had gedaan, in wier gezel-
schap hij zich den vorigen avond had bevonden. "Een hrilhinl idιι! — Jnl\'i touw
SlHbhs!" riep bij, zijne slem verheffende. — "Wat belieft II, mijnheer?" vroeg
eene vrouw, die kort daarop de kamer binnentrad. —"Ik ga uit, juf>rouwl Als
die kleermaker komen moebl, zeg dan maar — zeg dan maar, dal ik uil de slad
ben, en weleen veertien dagen zal wegblijven; en als die laarzenmaker kinnl,
zeg dan, dat ik zijn adics heb verloren, en dat ik hem anders dat bagatel al
zou gezonden hebben. Laat bij hel opschrijven. En als mijnheer llardy komen
mocht — gij kent mijnheer llardy wel?\'\' — "Die couiisehe heer, mijnheer?" —
"Juist, die comischc beer. Als hij komen mocht, zeg hem dan, dal ik naar me-
vrnuw Taunlou hen, om over dal partijtje Ie spreken." — "Goed, mijnheer!\' —
"En als er iemand komt, en zegt dal hij over de sloom boot komt spreken, zeg dan,
dat ik van middag om vijfuur weer lliuis zal wezen."— "Goed, mijnheer!"
Perey streek zijn hoed op, sloeg met zijn zijden zakdoek eenige kruimels van
zijne broek, zette met zijne voor» ingers zijne haren nog eens in de krul, cu begaf
zich toen naar bel verblijf van mei rouw Tatllitun in Grea I - M arl borough-
Strcel, waar zij met hare doch\'ers een bovenhuis bewoonde. Zij was eene
weduwe, die er voor haar vijftigjarige!) ouderdom nog bijzonder goed uitzag; in
gestalte eene reuzin, in geest een kind. Tijdverdrijf scheen hel eenig doel van
haar beslaan Ie wezen. Zij liep zeer hoog met bare dochters, die even ijdel en los
zinnig waren als zij zelve.
Een algcmccnc uitroep van gennegen begroette Perey bij zijne aankomst; en
hij wierp zich terstond in een armstnrl, bij bel werklafelije der dames, met al de
ongedwongenheid van een gemeenzaam huisvriend. Mevrouw Tauntnn wasdruk
bezig eene fraaie muts mei zoovele strikken Ie versieren als er slechts niet mo-
gelijkheiil op kouden geplaatst worden. Etnilia maakte een horlogebandje, en
Sophia zat voorde piano.
"Gij zijl een beslc jongen," aldus sprak mevrouw Taunlon den galanten Perey
aan. "Gij komt zeker over dat stoomboot part ijl je spreken." — "Dal kan wel zijn,"
antwoordde Perey zegepralend. "Kom hier, meisjes! dan zal iku alles vet tellen."
Einilia en Sophia naderden de tafel met die soort van ballet-slap, welke som-
migejonge dames geloovcn dat bijzonder fraai staat — een middending lusseben
huppelen en struikelen.
"Luistert eens!" vervolgde Perey: "ik geloof, dat het best zal wezen een
cominiliι van tien personen Ie benoemen, oio al bet noodige te besebikken, en
die tien moeten dan gezamenlijk de kosten dragen." —"Uitmuntend!" zeide
mevrouw Taunlon, welke deze schikking ten hoogste goedkeurde. — "Dan is
mijn plan, dat elk van die tien personen de vrijheid zal hebben om vijf gasten te
vragen. Op mijne kamer moet het committι eene bijeenkomst hebben, om die
gasten Ie benoemen; over ieder gcuondigde zal geballoteerd worden, en ιιn
zwarte bal is genoeg om iemand uit te sluiten. Zoo zullen wij zeker zijn, dat wij
een genoeglijk gezelschap bij elkander krijgen." — "Wal weel gij toch alles goed
-ocr page 126-
f H8                                       Schetsen en Portretten.
te overleggen!" zeide mevrouw Taunlnn. — "Hel plan is overheerlijk," riepen
Emilin enSnphia Ie gelijk. — "Ja, ik geloof, dal het zσσ goed zal gaan," hernam
Pcrcy, die nu rechl in zijn element was. "Wij varen dan naar de N o r c, en lalen
vooraf een kond diner in de kajuit opzetten, om zonder eenige verwarring alles
gereed Ie heltbcn ; en de I u neb 1) zullen wij op het dek lalen voordienen in die
kleine dingen hij de raderkasten : ik weel niet hoe ze eigenlijk hcclcu. Wij huren
cene sloomhoot al\', nemen muzikanten mede, en lalen hel dek opruimen; dan
kunnen wij den geheelen dag quadrilles dansen ; en wie dan wat van de muziek
verstaal, kan ook zijne gaven eens lalen hooien ; en — en — ik geloof waarlijk,
dat wij een zeer plcizierigen dag zullen hebben."
De dames vereerden alle beschikkingen niet haar bijval.
".Maar zeg nu eens, Perey!" zeide mevrouw Taunlon, "wie zullen die tien
herren wezen?" — "O!" was hel antwoord, "ik weel genoeg jongelui, die gaarne
zullen mcdedoen. Wij nemen natuurlijk...."
, ".Mijnheer llardy I" riep een knecht, die een bezoeker kwam aandienen. Emilia
en Sopbia plaatsten zich terstond in de sierlijkste houdingen, welke zij zoo spoedig
konden aannemen.
"Goedenmorgen !" zeide een zwaarlijvig heer van omtrent vcerlig jaren, die, in
de houding van een lompen harlekijn, in de deurslaan bleef, liet was mijnheer
llardy, door jufvrouw Stulihs den cnmischcu h eer genoemd, een bijnaam,
welken hij mei hei volsic recht verdiende,daar hij er zijne hoofdzaak van maakte
om te gelijk een Hansworst en een Uilespiegel te wezen. Een ploi/.icrpai lijljc was
zijn grootste genoegen ; want dan vond bij doorgaans eeue gelegenheid om den
een of ander eene pols Ie spelen. Hij kou de grappigste liedjes zingen, voerlieden
en kippen nabootsen, en op de mnmllinm spelen. Hij at en dronk verschrikkelijk
veel. en was een boezemvriend van Perey. IIij had een rood gezicht, eene eenigs-
zins hoesebe slem en een nul zeilend harden lach.
"Goedeninorgen !" riep dil heerschap lachende, als ware het eene allerfraaisle
grap. eene dame zoo onzacht de band Ie geven alsof haar arm een pompslinger
was. — "Naar u heb ik juist verlangd," zeide Perey, en openbaarde vervolgens
de reden van dat verlangen. — "Ha, ba, ha!" schaterde llardy, loen hij hel plan
bad aangehoord. "Heerlijk ! Uitmuntend ! Dal zaleen dagje geven! Maar wanneer
begint gij mei uwe loebereidsclen ?" — "Geen dag zoogoed als vandaag. Terstond
maar!\'\'— "O ja! terstond maar I" riepen de dames.
Weldra was Perey niet schrijfgereedschap voorzien.cn bepaalde men wie leden
van bet commitlι zouden zijn, waarover hij met llardy zoo ernstig beraadslaagde,
alsof het lot van natiλn van hunne keus afhing. Nadat men had afgesproken, dal
er den volgenden woensdagavond om acht uur, ten huize van Pcrcy, vergadering
zou wezen, namen de bezoekers afscheid.
Het werd woensdagavond, en acht der leden van het commiltι kwamen op den
bepaalden tijd aanstoppen. Een der gekozenen zondeene verontschuldiging, en
een ander, Samuel Briggs, zond in zijne plaats zijn broeder Alexander, tot groote
spijt van Perey. Tusschcn de familie Briggs en Taunlon bestond sedert jaren een
onuildoofbare haat. Mevrouw Briggs was cene weduwe met drie docblcrs en twee
zonen. De oudste, Samuel, was sollicitcur van beroep, en Alexander werkte als
1) Lunch noemen de Engclschen den maaltijd tusschen het ontbijten hel
middagmaal, waarvoor andere volken geene eigene benaming hebben. In huizen,
waar men gewoon is laai te dinecren, kan deze luncb doorgaans wel voor een
middagmaal gelden.
                                                                             Vut.
______________                                                                                                                                                                                                  I
-ocr page 127-
Een tochtje met eaiie stoomboot                                  \' Ifl
klerk op zijn kanlonr. Zij woonden Ie zamen in Portland-Streel, en bewogen
zich in dcnzcIWcn kringals de Taunlon\'s: dil gal\' reden genoeg lot een wederzijd-
schen afkeer. Als de jonge juffers Briggs zich fraaie hoeden aanschaften, plaat-
sten de Taunlon\'s haar met nog fraaiere in de schaduw. Als mevrouw Taunlon
eene muts opzette mei al de kleuren vanden regenboog, kwam mevrouw Briggs
tevootsehijn met eene toque, waarop al de patronen van een ealeidoseoop Ie zien
j waren. Als Sopliia Taunlon eene nieuwe romance leerde, traden twee der jonge
juffers Briggs op met eene nieuw e duet. De Taunlon s behaalden voor een ooeen»
j blik de zege mei hijsland eener harp; maar de jonge juffers liiigijs brachten drie
I gui(aren in hel veld en dreven daarmede den vijand op de vlucht. Er kwam geen
einde aan den strijd.
Daar nu Samuel Briggs een cchle gocdhloed was, en men w isl dal het eerste
denkbeeld van het partijtje bij mevrouw Taunlon was opgekomen, hadden de
! vrouwelijke leden der familie Briggs begrepen, dal het veel heler zou zijn indien
zijn broeder Alexander, die van nature een koppige dwar-drijvcr was, in het
i commillι zilling nam. Alexander kwam derhalve met de geheime instructie, om
hel iedereen zoo lastig te maken als mogelijk was, en vooral de Taunlon\'s te
dcballolecrcn.
Pcrey opende de zilling van hel commiilι door de leden punch te laien voor-
! dienen, en daarop hun onder liet oog Ie brengen, dat hel, om bun gewichligeu
! arbeid mei orde af Ie doen, allernoodzakelijkst was een president Ie benoemen.
i Nauwelijks had liij uitgesproken, of een Aqv leden stond op, om voor te stellen,
dat men Percy zclvcn lol die waardigheid zou verheffen ; maar hiertegen verniel
Alexander Briggs zijne stem. Hij koesterde wel de grootste aeliling voor mijnheer
Percy Nokcs, maar begreep niettemin, dal deze heer nicl met zulk een uitgebreid
gezag behoorde bekleed te worden, daar hij geloofde, dal hij den opgedragen post
nicl onpartijdig zon waarnemen, mei welk gezegde hij echter volstrekt gcene be-
leediging bedoelde. Hardy verdedigde zijn vriend nicl eene stem, welke door
! ontroering en punch bijna onverslaanbaar was. Het voorstel werd in omvraag
| gebracht, en daar er slechts ιιne afkeurende slem werd uitgebracht, plaatste
I Percy zich op den voorzit tersstoel.
Nu ging men spoedig aan den arbeid. De president gaf eene raming der kosten
van het uitstapje, en ieder lid verklaarde zich bereid om zijn aandeel daarin te
! dragen. Er werd voorgesteld, dat men de Endeavnurzou afhuren; Alexander
I Briggs bracht hiertegen in, dal de Fly meer geschikt voor het oogmerk zou wezen,
j maar werd na cenige redewisseling lol zwijgen gebracht. Toen ging men over tot
! de gewichtige plechtigheid van hel balloteercn. .Men plaatste eene llicebus ineen
donkeren hoek van het vertrek, en ieder lid van het commillι ontving twee dam-
schijven, eene witle en eene zwarte.
De president las zeer deflig de lijst der gasten, die hij voornemens was mede te
brengen. "Mevrouw Tuunton, hare tv.ee dochters, de heer Wizzle en de heer
Simson." Over ieder werd afzonderlijk gestemd, en de uilslag was, dat mevrouw
Taunlon en hare twee dochters gedeballoleerd werden. Percy en llardy wisselden
een vcclbcteckcncndcn blik.
"Hebt gij eene lijst bij u, mijnheer Briggs?" vroeg de president. — "Ja I" ant-
woordde Alexander, en las de volgende namen: "Mevrouw Briggs, hare drie
dochters en de heer Samuel Briggs." De voorgaande plechtigheid werd herhaald,
en ru werden mevrouw Briggs en hare dochters gedeballoleerd. Alexander
zette een tamelijk verslagen gezicht, en de overige lcdeu van het gezelschap schc-
nen niet te weten wat zij hiervan moesten denken.
-ocr page 128-
1211                                      Schetsen en Portretten.
Het ballotend) werd voortgezet; maar ιιnc kleine omstandigheid, welke
Percy niet had voorzien, vcrliinderde dat de zuuk zoo goed afliep als hij gedacht
had — iedereen werd gedeballotcerd. Om wraak te nemen maakte Alcxander
telkens gebruik van zijn recht van afkeuring; en het gevolg was, dat er, nadat
men drie uren met onophoudelijk ballolecren had doorgebracht, slechts drie
heeren waren goedgekeurd. Wal nu te doen ? liet geheele plan moest in duigen
vallen, of men moest lol een vergelijk komen. Hel laatslc was bel verkieslijkste;
en Percy deed derhalve hel voorstel, dal men van hel ballolecren zou adieu, en
ieder lid van liet commillι slechts zeggen zou, wie hij dacht mede te brengen.
Nadat deze voorslag was aangenomen, weidende dames Taunlnn en Briggs weder
met anderen op de lijst gezet, en het gezelschap was weldra voltallig.
Den volgenden woensdag zou het plan worden uitgevoerd, liet vaartuig, dat
aan de Algemccnc Stoomboot-Maatschappij toebehoorde, lag, gelijk Percy had
onderzocht, hij hel Custoin-IIoiise; en daar hij op zich nam om voor de levens- j
middelen en den wijn te zorgen, werd er afgesproken, dal hij zou maken ten
zeven ure aan boord Ie zijn, om over alle loebercidselcn het opzichl Ie houden,
terwijl de overige leden van bet commillι met de andere gasten ten negen ure ,
zouden komen. Daarmede scheidde de vergadering.
Het was tol nog toe zeer fraai weder geweest, en dat bleef het ook. Toen de j
zondag voorbij was, werd Percy builcngemcen onrustig, en reed dric- of viermaal ;
op ιιn dag naar bet kantoor der sloomhoolen, lol verbazing der klei ken en tot |
voordeel der cabriolet koetsiers. Hel werd dinsdag, en uu was de ongedurigheid
van Percy bijna niel uil Ie slaan. Ieder oogenhlik vloog hij naar bel venster, om
te zien of er ook wolken aan de lucht kwamen. Dien nacht sliep hij zeer onrustig. ;
Hij droomde van sloomhoolen, die wegvoeren, en van reusachtige klokken, die
op kwartier over negenen wezen, en zag het leelijke gezicht van Ah\'xander Briggs
hem over het boord eencr stoomboot aangrijnzeii, spottende met zijne vruchte-
looze pogingen om zich Ie bewegen. Eindelijk spande hij al zijne krachten in om |
aan boord te komen, cu ontwaakte. De zon scheen helder door zijne gordijnen.
Verschrikt greep hij naar zijn horloge, vreezendc dal bij hel ergste van zijn droom |
bewaarheid zou vinden.
Het was juist vijf uur. Hij berekende zijn tijd. Hij had een half uur noodigom !
zich te kleedcn ; en daar het fraai weder was, kon hij op zijn gemak naar Si ra n d-
Lanc wandelen, en daar cene boot nemen om hem naar het Cuslom House te j
brengen.
Hij kleedde zich aan, at haastig een stuk brood en stapte de deur uil. De stra-
tcn waren zoo eenzaam en verlaten alsof zij den vorigen avond voor de laatste
maal waren vol geweest. Hier endaar zag men een loei jongen met doffe slaperige
oogen een winkel opcnsluilen, en een enkelen politiebeambte of cene melkvrouw I
langzaam voortstappen. De meiden waren nog niet op om de deuren af te boenen,
en Londen had het voorkomen van cene woestijn. Aan den boek eencr dwars- .
straat bij Templc-Bar stond een straat-ontbijt. De koffie kookte boven een
houtskolenvuur, en groole sneden brood lagen opgestapeld, gelijk de planken op
eene houlwcrf. Het gezelschap zat op cene bank, die gemaks* en veiligheidshalve
tegen oen muur was geplaatst. Twee jongelieden, wier luidruchtigheid en gc-
havende kleeding tckcnnengaf, dat zij een vroolijken nacht hadden doorgebracht,
onthaalden drie "dames" en een lerschen daglooncr. Een schoorsteenvegersjon- j
gen stond op eenigen afstand met hongerige blikken naar de uitlokkende lekker-
nijen te kijken; terwijl een politiebeambte aan de overzijde der straal de groep
in het oog hield. De uitgeteerde gezichten en armzalige opschik der ellendig dun
-ocr page 129-
Een tochtje met eene stoomboot.                                 121
geklccdc vrouwen vormden een even slnilend contrast met den helderen mane-
schrjn, als hare gemaakte vroolijkheid nel de luidruchtige pret der Iwee jnnge-
lieden, die hunne vermaken nu en dan afwisselden, duur den eigenaar van dit
ambulante knflichuis zijn hoed over de oogen te slaan.
Percy stapte snel voorbij, en turn hij S l r a n d - La n c bereikte, en het glinste-
rende water in hel oog kreeg, meende hij, dat hij nog nouit in zijn leven zou ver-
genoegd of een gewichtig persoon was geweest.
"Eene boot, mijnheer? riep een der drie hootroeiers, die hunne vaartuigen
afzwabberden en daarbij iedereen verschillend deuntje floten. —"Neen!" ant-
woordde Percy tamelijk nnrscli; want de vraag werd voor zulk een gewichtig
persoon lang niet beleefd genoeg gedaan. — "Misschien zal mijnheer liever
zwemmen," zeide een ander, tot groot vermaak van den eersten. Percy beant-
woordde deze ongepaste grap mei een blik van Irolschc verachting.
"Moet gij naar eene stoomboot geroeid worden, mijnheer?" vroeg eenoude
bontroeier op een zeer verlrouweiijken toon. — "Ja; haast u — de Endeavour —
bij hel Cuslom-llouse."— "De Endeavour?" riep de grappenmaker ; "die heb ik
al een halfuur geleden zien wegvaren."— "Ik ook," zeide de ander; "en ik
geloof, dat zij nu algezonken zal zijn; zoo vol was zij geladen met hecren en
dames."
Percy deed alsof hij zich om deze gezegden volstrekt niet bekommerde, slapte
in de boot, zette zich op de pas afgezwahherdc bank neder, en voer weg, terwijl
de twee achterblijvende hootroeiers hem aanboden om te wedden, dat hij met dat
lekke ding zou zinken, voordat hij hel Cuslum House bereikte.
"Daar is zij!" riep de verheugde Percy uil, toen zij de Endeavour op zijde
voeren. — "Hou vast!" riep de hofmeester over hel boord, en Percy sprong op
het dek. —"Ik hoop, dat gij alles naar genoegen zult vinden, mijnheer! Wij
hebben de boot goed opgeknapt." — "Best!" zeide Percy, terwijl hij met verruk-
king om zich been zag.
Hel dek was gesehrohl, erwas eene bank voor de muzikanten gezet, cene plaats
ruim gehouden om te dansen, de vouwstoeltjes lagen op een hoop gei eed, en de
tent was gespannen. Percy snelde naar heneden, waar hij de vrouw van den hof-
meester en ecu paar bedienden vond, die hel diner gereed zeilen op twee tafels,
zoo lang als de geheele kajuit. Percy trok zijn rok uil en draafde naar achteren
en naar voren : bij deed wel niets, maar was toch overtuigd, dal hij iedereen hielp,
en werkte zich geheel buiten adem. Daarop begon er een bengel Ie luiden; want
de stnomboolcn naarMargatc en G ra vcsen d zouden oogciihlikkclijk afva-
ren. Kruiers kwamen aan, met vrachten beladen, die een gewoon mensch zouden
vcrplcllcrd hebben. Men legde planken, mei dwarslallen bespijkerd, hellend van
de booten op den kant, en de passagiers liepen daarover heen, als kippen naar
een hok. Toen werden de planken weggenomen en voeren de hooien af. Het
geheel was een tonncel van gewoel en verwarring, zoo fraai als men het zich
slechts verbeelden kan.
De lijd verliep. Hel sloeg half negen. Het diner was opgezet. Percy sloot de
deur der kajuit en slak dcu sleutel in zijn zak, om de gasten, bij het ontsluiten,
met het plotselinge ge/.icht van zooveel pracht Ie verrassen. De muzikanten kwa-
men nok aan boord en kort daarop brachten een paar kruiers den wijn.
Tien minuten vσσr negenen kwam het eoinmillι te tarnen in eene sloep aan-
varen. Hardy droeg een blauw buis, dito vest, wiltc broek, zijden kousen en lage
schoenen, benevens een stroohoed op zijn hoofd en een verrekijker onder zijn
arm; dit moest een malrozencostuum verbeelden. De overige leden van het
-ocr page 130-
122                                      Schetsen e» Portretten.
commitlc, mcl korle rokjes, wille hoeden en nankingschc broeken, hielden zoo
wal hel midden Uisschcn koHiehuisknecliis on Wcstindischc planters.
liet sloeg negen uur, en nu zag men liet gezelschap hij troepen aankomen. De
familie Bi iggs had cene fraaie sloep gehuurd om zich aan boord Ie laten brengen.
Onder de banken lagen drie guitars, ieder inecne groene kisl, en twee porlcfeuil-
les mei muziek, die men in geenc week kon uitspelen, alhlecfnien vanden ochtend
tol den avond aan den gang. Op hclzelldcoogciiblik verschenen de Taunton\'s, ins-
grlijks met muziek, en bovendien mcl een vreemd heer, die eenc zware hasslcm
j en roode knevels had. Rosι was de hoofdkleur der eenc, lichtblauw diedcr andere
j ]>arlij. Ue Tauntou\'s hadden bloemen op bare hoeden ; m
95
aar in dil opzicht moes-
\\ len zij voor de jonge juffers Briggs onderdoen, want deze droegen veeren.
Percy ontving de gasten en boog zich voor den vreemdeling, alsof hij nicuws-
I gierig was om te welen wien hij voor zich had. Dil was juist wat mevrouw
I Taunlon verlangde. Nu had zij eenc gelegenheid om de familie Briggs te doen
! verstomd slaan.
"Gij zuil niet kwalijk nemen,\'\'\' zeide de aanvoerster der Taunlonschc logcr-
machl. "Kapitein llelves, mijnheer Percy !" Percy boog nu zeer beleefd en de
I kapileio deed hetzelfde, terwijl de dames Briggs blijkbaar uil liet veld waren gc-
j slagen. "Daar onze vriend, mijnheer Wizzle, ongelukkig verhindering kreeg,"
! vervolgde mevrouw Taunlon, "ben ik zoo vrij geweest den kapitein mede te I
! brengen, wiens muzikale talenten bel gezelschap zullen verbazen." — "Uil naam i
I van liet comniillι moet ik u dank zeggen, mevrouw! en u hartelijk welkom
! heelen, mijnheer!" zeide Percy. (Uier werd wederom gebogen.) "Maar ga zitten ; !
\' of wilt gij liever naar achteren gaan? Kapitein! wilt gij zoo goed zijn mejuffer |
| Taunlon Ie geleiden ? Mi\'juffer Briggs! mag ik u verzoeken ?"
| "Hoe zouden zij aan dien officier komen?" zeide mevrouw Briggs tot hare
I jongste dochter, terwijl zij het gezelschap volgde.— "Hoc zou ik dat weten ?"
antwoordde hel meisje, barstende van spijl; want het krijgshaftige voorkomen
! van den kapitein had een diepen indruk gemaakt.
"Is nu iedereen aan hoord?" vroeg Percy, toen verscheidene bnolcn nog een
! aantal gaslcn hadden aangebracht. De leden van het comniillι draafden naar
achteren en naar voren, om onderzoek 1c doen, en brachten het bericht, dat men
kon afvaren. De kapitein gaf door zijn roeper den machinist het tecken, en de
stoomboot geraakte in beweging.
"Ilo-o-o o i!" riep op dil oogenblik cene stem uit cene boot, die nog zoo ver af
was, dat men niet kon onderscheiden wie erin zat. — "Moeien die" ook mede?"
! vroeg de kapitein. - "Het zijn d"\' Wakeficld\'s en de Flectwood\'s, met twee kinde-
ren bij zich," zeide Hardy, die door zijn verrekijker had gezien. — "Tweekinde-
ren?" zeide iedereen. "Hoe komt hel hun in de gedachten, om die mede te
brengen ? Dal is toch al te vrijpostig." — "Dat zou ecne mooie grap wezen, als
wij eens deden alsof wij hen niet zagen," zeide Hardy, wiens schrandere inval
door de meeste aanwezigen luidruchtig werd toegejuicht. Men hield haaslig
een krijgsraad, en besloot de achterblijvers aan boord Ie nemen, toen Hardy
plechtig beloofde, dat hij de kinderen den geheclen dag zou plagen.
"Slop!"riep de kapitein, en terstond daarop volgde bet sissen van den ont-
snappenden stoom, en natuurlijk ook een algemeen gegil der dames, die zich niet
lieten geruststellen, voordat de krijgshaftige llelves baar verzekerde, dat erbij
het uitlaten van den stoom, als eene stoomboot stilhield, zeer zelden een ongeluk
gebeurde.
Nu werden de hceren Fleetwood en Wakefield aan boord geholpen, beiden met
-ocr page 131-
Een tomtje met eene stoomboot.                                12."
hunneechlgcnnolcn en twee kinderen, een meisje van zes en een jongetje van
vier jaren, hel laatste met ecu stuk koek in de hand, waarmede het zijn gezichtje
tamelijk had hcsmuli).
De stoomboot w erd weder in beweging gebracht, terwijl de muzikanten spcel-
den en het gezelschap in vroolijkc groepen zat te praten, met uitzondering van
eenigc oude hceren, die paar aan paar het dok op en neder wandelden, llardy
onderhield de gehuwde dames met anekdotes en grappen, om welke zij achter
baic zakdoeken lachten, hoewel zij te gelijk zeiden, dal hij een ondeugd was; en
kapitein llelves beschreef eetiige veldslagen en tweegevechten met een blocd-
dorslig gezicht, dat de bewondering der dames en den nijd der lieercn gaande
maakte. Daarop hegnn men quadrilles te dansen. Kapitein llelves danste eerst
niet Emilia en vervolgens met Sophia Taunlnn. Mevrouw Taiinlon was verrukt.
De over» inning scheen volkomen ; maar ach ! hoe onstandvastig zijn dr mannen !
Nadat hij den plicht der beleefdheid had vervuld, danste de kapitein lieslendig
met Julia Briggs, en scheen voornemens deze jonge juffer den gelieelen dag ge-
trouw op zijde te blijven.
Nadat llardy cene hrillanle fantasie op de mondlrom had gespeeld, en de grap,
om een lid van het committι een kruis met krijt op den rug te zetten, vcrsehei-
dene malen had herhaald, gal 1\'ercy zijne hoopte kennen, dal de een of ander
zijner muzikale vrienden zijne gaven eens zou laten hooien. "Misschien zou
kapitein llelves ons dal genoegen wel w il lm doen ?" zeide hij op een v leienden
toon. liet gezicht van mevrouw Taunton helderde op; want de kapitein zong
altijd duetten, en kon natuurlijk met niemand anders zingen dan met cene van
hare dochters. "Ik zou gaarne," zeide die manhallc krijgsman ; "maar....." —
"Och, mijnheer!\' riepen al de jonge dames. — "Mi juffer Sophia ! ik hoop, dat
niets u verhindert een duet met mij Ie zingen?" — "O neen !"untwoonldc Sophia
niet eene slem waaruit bleek, dal er cene zeer belangrijke verhindering be-
stond. —"Wil ik ii aecompagneeren ?*\' vroeg een der jonge juffers Briggs,\'met
het vriendschappelijke voornemen om de zangeres van de wijs te helpen. —
"Zeer verplicht, mejuffer!" antwoordde mevrouw Taunton, die dit oogmerk
doorzag, vrij scherp ; "mijne dochters zingen altijd zonderaccompagncmcnt." —
"En zonder slem," mompelde mevrouw Briggs. — "Misschien," zeide mevrouw
Taunton, rood wordende, want zij kou de strekking van het gezegde wel raden,
hoewel zij het niet duidelijk had verstaan, "misschien zou het voor sommige
menschen wel goed zijn, als hunne stemmen niet zoo hoorbaar waren." — "Wat
meent gij, mevrouw ?" — "Wal ik zeg, mevrouw !" — "Slil, stil!" riep Percy,
die onderde weinigen behoorde, welke dit gesprek hadden gehoord. "Stilte vour
bet duel!"
Na lang kuchen en keelschrapen, begon de kapitein een duet uit de opera
Paul en Virginia, met dat brommend geluid, hetwelk men in gezelschappen
veelal eene hasstcm noemt; maar nauwelijks had hij een paar regels gezongen, of
hij weid gestoord door een vervaarlijk geschreeuw, dat uit een hoek dicht bij
eene der raderkaslcn scheen te komen.
"Mijn kind!" gilde mevrouw Flectwood. "liet is zijne stem 1" Mijnheer Flectwood
vloog mei eenigc andere hecren naarde plek, waar men hel geschreeuw hoorde,
terwijl een angstig gemompel in het gezelschap rondliep; want iedereen dacht,
dal hel arme kind in het water gevallen of lusschen het rad gerankt was.
••Wat scheelt er aan V\' riep de ontstelde vader, toen hij mei zijn zoontje in de
armen terugkwam. — "O, o, o!" schreeuwde de arme kleine weder. — "Maar
wat scheelt u dan toch?" vroeg de vader nog eens, en begon het kind meteen uit
-ocr page 132-
124                                      Schetsen en Portretten.
te kleeden om te zien hoeveel beenderen hel wel gebroken had. — "O, ik hen zoo
geschrikt!" —"Waarvan, liefje! waarvan?" vroeg «Ie moeder, terwijl zij hare
spruit trachtte te sussen. — "O. hij heelt zoo\'n leclijk gezicht getrokken !" riep
de kleine jongen, die door de herinnering alleen opnieuw de sluipen scheen te
krijgen. — "Wie1?" vroegende omstanders. — "Hij!" antwoordde hel kind, op
llardy wijzende, wiens medelijden nog groolcr scheen te zijn dun dut der an-
deren.
Alle aanwczigcn.de Flectwood\'s en Wakefirld\'s uitgezonderd, begrepen terstond
lioe de zaak zich had toegedragen. Om zijne helode te vervullen, was de eomische
llardy den kleinen jongen naar een afgelegen gedeelte van bel vaartuig gevolgd,
en had hem toen, door eensklaps met een afschuwelijk ver»rongen gezicht voor
25
den dag te komen, een geweldigen schrik aangejaagd. Thans zeiile hij natuu\' lijk,
dal hel nauwelijks nnodig zou wezen de aanklacht legen Ie spreken : en hij gevolg
werd hel ongelukkige kleine slachtoffer naar beneden gebracht, nadat hij van
zijne ouders eenigc klappen had gekregen, omdat hij zoo ondeugend jokte.
Toen deze sloornis voorbij was hiefde kapitein zijn gezang weder aan, waarin
Emilia, als hel hare beurt was, inviel. Hel duel werd luidkeels toegejuicht, en
inderdaad hadden beide partijen zich wel gekwelcn. Hel was maar jammer, dat
de stem van Emilia in de npene lucht zoo weinig klank huil, en dat de kapitein zoo
hard zong. dal hij zelf zijne medezangeres niet hooien kon, waarvan hel. gevolg
was, dal de een den ander telkens eenige nolen vooruitraakle.
"Als de juffers Briggs ons nu nog hare gaven eens wilden laten hnoren, voordat
wij aan tafel gaan," zeide Perey, "zouden zij ons veel gennegen doen."
Hierop volgde een gebrom van bewondering zooals men dikwijls in gezelschap-
pen hoort, wanneer niemand recht weel, wal hel eigenlijk is dat hij moet goed-
keuren. De drie jonge juffers Briggs zagen hare mama vragend aan, waarop deze
zeer vergenoegd knikte, terwijl mevrouw Taiintnn verachtelijk glimlachte. De
guitarkisleii wenlcn gehaalden geopend, en nu hleek bel, dal van een dier instru-
menlcn eene snaar gesprongen was, helgeen de eigenares eene gelegenheid gaf
om zeer interessant te schrikken. Hel opzetten eener nieuwe snaar en liet slem men
nam natuurlijk veeltijd weg, dien mevrouw Briggs aanwendde om hen, die het
I dichlsl hij haar zalen, Ie beduiden welk een viorheeldeloos mocielijk instrument
\' de guilar was. terwijl zij het niet ontbreken licl aan wenken, dal hare dochters
het daarop lot eene buitengewone hoogte hadden gebracht. Mevrouw Taunlon
fluisterde eene vriendin in hel oor, dat het was "om misselijk te worden;" en de
jonge juffers schenen mei harenpgclrokkene neusjes te willen aanduiden, dat zij
ook wel op de guilar konden spelen, maar hel beneden zich achtten.
Eindelijk begonnen de jonge juffers Briggs in goeden ernst. Het was eene
nieuwe Spaansche compositie voor drie stemmen en drie guitaren. De uit»cr-
king was voorbecldcloos. Allernngen werden op den kapitein gevestigd, die, naar
men vernomen had, met zijn regiment in S pa nj e was geweesl, en derhalve met
do nationale muziek moest bekend zijn. Hij was verrukt. Dit was genoeg, het trio
werd uitbundig toegejuicht, en nooil hadden de Tauuton\'s zulk eene volslagcnc
nederlaag ondergaan.
"Bravo! bravo!" riep de kapitein. — "Lief, nietwaar?" vroeg Samucl Briggs,
en dit waren de eerste woorden, die men op de stoomboot van hem gehoord
had. — "Brillunl!" zeide de kapitein. — "Het is een mooi instrument," merkte
een oud heer aan, diedengeheelen morgen had doorgebracht met proefnemingen
; om door een verrekijker te zien, dien llardy onbruikbaar bad gemaakt, door een
zwarten ouwel van binnen tegen het glas te plakken.
-ocr page 133-
Een tochtje met eene stoomboot.                                 t2!i
"Hcblgijooil eene Porlugccschc tamboerijn gehoord?" vroeg de snaak. — "llebl
gij ooil een lom-lom gehoord, mijnheer?" vroeg de kapitein, die geene gelegcn-
hcid verwaarloosde 0111 mei zijne wezenlijke of voorgewende reizen Ie pralen. —
"Wat voor een ding?\'\' hernam Ilardy, ecnigszins uil het veld geslagen. — "Een
torn lom." — "Neen." — "Of een gong gong?*\'— "Neen."— "Wal is een gnng-
gong?" vroegen verscheidene jonge dames nieuwsgierig. — "Toen ik in <le Oost
was," antwoordde de kapitein (dil was eene ontdekking; hij was in de Oosl ge-
weesl), "ging ik eens, cenige duizend mijlen landwaarts in, een vriend van mij
bezoeken — Ram Chowdar Doss Azufal Bowlar, een alleraardigst man -i— en ik
bleef eenigen tijd bij hem logeeren. Toen wij op zekeren avond, onderde koele
veranda voor zijn hu il en verblijf, te zamen onze hoeka\'s zaten te rooken. zagen wij
ecnigszins verw ondeid op, bij de plolselinge verschijning van vieren derlig zijner
kilniagais, («aut bij had ren talrijken stoet van bedienden) mei een gelijk gelul
consilium s, die mei dreigende gebaren en op een lom lom slaande hel buis nader-
den. De Ram sprong op...." — "De — wie?" vroeg een oud heer, die nul de
grootste aandacht bad geluisterd. — "De Ram, Ram Chowdar." - "O!" zeide
de oude lieer; "neem mij niet kwalijk : liet was mij ontgaan." — "Hij sprong op
en haalde een pistool uit. "Ilelves! mijn vriend !" zeide hij, wanl hij noemde mij
allijd zijn vriend, "hoort gij dien tom-lom?\' — "Ja wel," zeiile ik. Zijn gelaat
weid doodsbleek ; al zijne hekken waren verwrongen, en de hevigheid zijner aan-
docningen deed hein aan alle leden beven. "Ziel gij dien gong gong?" vroeg
hij. — "Neen," zeide ik, terwijl ik om mij heen zag. — "Niet?" zeide hij. —
"Neen," zeide ik, "waarachtig niet; en wal meer zegt, ik weet niet eens wat een
gong-gong is." Ik dacht waarlijk, dat de man flauw zou zijn gevallen. Hij trok mij
Ier zijde, en met eene zielesinuil op bel gelaal, die ik onmogelijk zou kunnen be-
schrijven, fluisterde bij mij in hel oor...." — "Dames! de tafel is gereid," riep
op dil nogenblik de vrouw van den hofmeester. — "Wilt gij mij vergunnen?\'\'
zeide de kapitein, en bood Julia Biiggs zijn arm, even bedaard alsof hij zijn ver-
baal op zijn gemak bad geλindigd. — "Welkeen zonderling voorval!" mompelde
de oude heer, die nog bleef slaan luisteren. "Eu wat een rare naam !" vervolgde
bij eene poos later, ecnigszins verwonderd, dat de kapitein zijne vertelling zoo
onverschillig liet steken. — "Ik wenselile, dal hij niet gestoord was," zeiile eene
oude dame. "Ik hen waarlijk nieuwsgierig om te weten wal een gong gong is." —
"Wat hel in I n d i λ is, weel ik niet," zeide Ilardy, die eene poos versuft had gc-
slaan, "maar in En geland is een gong-gong, geloof ik, eene machine om iemand
bij den neus Ie nemen." — "Wal is Ilardy toch kleingeestig en afgunstig!" dach-
ten velen, die geen twijfel koesterden aande verbazende avonturen van den kapi-
tein, terwijl men zich naar de kajuit begaf.
Hel gezelschap had thans desxelfs beslcmming bereikt en begon den terug-
tocht. Men voer nu legenden wind in. De lucht was langzamerhand belrokken,
en had nu, zoowel als het water en hel weinige dal er van de oevers zichtbaar was,
eene doffe, eentonige kleur. Hel had reeds een half uur gedroppeld en begon nu
friscb Ie regenen. De wind slak hoe langer hoc meer op, en de man aan liet roer
was van gedachte, dat men slecht weer zou krijgen. De beweging, die hel vaar-
tuig nu en dan maakte, gaf genoegzaam te kennen, dat een sterker schommelen
zeer onaangenaam zou zijn ; en al de halken kraakten als een cverladene kleereu
bak. De zeeziekte gelijkt echter de spoken- iedereen iserwelwal hang voor, maar
weinigen willen zulks bekennen. De mccslcn van het gezelschap trachtten der-
halve een zeer vergenoegd eu onbekommerd voorkomen aan te nemen, hoewel
zij erg in hel nauw zalen.
-ocr page 134-
126                                      Schetsen en Portretten.
"Regent het?" vroeg de bovengemelde oude heer, toen met veel moeite allen
cene plaatsaan de tafels hadden gekregen, waar zij zeer gedrongen zaten. —"Een
beetje, geloof ik,\'\' antwoordde Percy, die zijne eigene woorden nauwelijks hooren
kon, zoo geweldig kletterde de regen op het dek. — "Begint het harder te waaien?"
vroeg een ander. — "Neen," antwoordde Hardy, en wenschte hartelijk dat hij
de waarheid sprak ; want hij zat dicht bij de deur, en kreeg den wind vlak in zijn
nek. — "liet zal zoo meteen wel weer ophelderen," zeidc Percy. — "O, zeker!"
zeiden al de leden van het commitlι. "Het is maar cene bui," zeiden de andere
ledenvan hel gezelschap, wier aandacht thans hoofdzakelijk gevestigd was op de
ernstige bezigheid van eten en drinken.
Het stampen der machine was wat al te duidelijk merkbaar. Een groote schape-
bout slond Ie lillen en te beven ; een lendensluk scheen cene beroerte te heb-
ben; en renige longen, die opeen al Ie groolcn sebolel lagen, maakten allerlei
wonderlijke evolutiλn, en scholen van den eenen kant naar den anderen, gelijk
eene vlieg onder een omgekeerd wijnglas; terwijl de duiven in de pasteien, wier
ponten naar builen uitstaken, alle moeite schenen ledoen om ze naar binnen te
balen. Alles beefde, kraakte en rammelde. De planken van het dek schenen gecne
andere bestemming lebebben, lan den gasten hoofdpijn te bezorgen, en versehci-
i dene oude bceren geraakten bierdoor uil hun humeur. Telkens, als de hofmeester
; de lang legen den baard opzelle, viel zij kletterend weer omver; en al plantte
| iemand zich nog zoo vast op zijn stoel, de stoel gleed toch allijd onder hem uit.
Men hoorde verscheidene onheilspellende vragen om glaasjes brandewijn ; de
\' gezichten der gasten begonnen Ie betrekken; en men zag een beer, zonder dat
men wist waarom, plotseling opstaan on met ongeloofelijke snelheid de trap op-
stuiven, hetgeen hem en den hofmeester, die juist de trap afklom, op eenige
blauwe plekken Ie staan kwam.
Intusschcn werd het dessert opgezet. De beweging der boot werd hoe langer
hoc sterker. Verscheidene leden van bet gezelschap schenen duizelig te worden,
en zagen er uit alsof zij zoo pas uil hun bed kwamen. Een jong heer, die zich
eene poos lang lm wal heler, dan weder wat erger had gevoeld, was onvoorzichtig
genoeg om een toast Ie willeii instellen. Na eenige vruchlelooze pogingen om los
te blijven staan, klampte hij zich met zijne linkerhand aan de tafel vast, en begon
zijne aanspraak.
"Hoeren en dames! Er bevindt zich een heer in het gezelschap — een vrcem-
deling" (hier scheen de redenaar te schrikken; met een allcrzolst gezicht zweeg
i hij eenige oogenblikkcn slil) — "een heer, wiens talenten, kundigheden, opge-
ruimdheid...." — "Een oogcnblikje, Edkins ! Neem mij niet kwalijk !" viel Percy
hem in de rede. "Wat scheelt er aan, Hardy?" — "Niets," antwoordde deze
comischc heer, die dit woord nauwelijks kon uitbrengen. — "Gij moest wat bran-
dewijn drinken." — "Neen !" antwoordde Hardy, opeen toon van veronlwaardi-
ging, maar met een zeer beklaaglijk gezicht. -"\\Vilt gij niet naar boven gaan ?"—
Hardy, die het niet raadzaam achtte zijn mond te openen, schudde zijn hoofd. —
"Mag ik u verzoeken nu maar voort to gaan, Edkins?" zeidc de beleefde Percy.
"Ik dacht dat onze vriend niet wel was." Er kwam geen antwoord; en toen Percy
omzag, was Edkins verdwenen.
"Neem mij niet kwalijk, mijnheer!" zeidc de hofmeester terwijl hij Percy
naderde. "Zondt gij niet eens even naar boven kunnen gaan? Die heer, die zoo
even op hel dek is gekomen, wilde u spreken; hij zegt dat hij vreest, dat hij
sterven zal. En mag ik den muzikanten wat brandewijn geven? Zij zijn allen
doodziek."
-ocr page 135-
Een tochtje met eene stoomboot.                                -I27
Het was nutteloos, de omstandigheden, waarin ieder zich bevond, verder te
verbloemen. Allen waggelden naar het dek. De hecren trachtten al hunne op-
merkzaamheid op de wolken te vestigen ; terwijl de dames zich in de mantels en
doeken wikkelden, die zij hadden medegebracht, en zich op of onder de banken
nederlegden. Allcrakeligst was de toestand van het gezelschap zoolang de tocht
nog duurde; want het bleef even hard waaien en regenen, en bij gevolg bleef de
I stoomboot ook even erg slingeren en stampen. De jonge heer Fleetwood gaf aan-
| leiding tot verscheidene boodschappen naar beneden, die echter zonder gevolg
| bleven, daar zijne ouders te ziek waren om bun gezag te laten gelden, liet lieve
I kind huilde, gilde en jammerde, totdat het volstrekt gcene slem meer had, en
! werd toen door zijn zusje afgelost, dat het gezelschap lot aan het eind dei\' reis
met haar geschrei verveelde. Uardy zag men cenigc uren lang op eene bank zit-
ten, in eene houding, welke zijne vrienden deed onderstellen, dal hij nieuwsgierig
was om lot op den bodem van den Teems Ie zien; en vervolgens verdween hij
naarde kajuit.
Afgetobd en geheel ontmoedigd kwam het gezelschap ten Iwce ure in den
i nacht weder bij het Custom-Housc aan. De juffers Taunlon en Briggs waren
j veel te ziek om met hare medcdingsters ongenoegen te maken Bij hel ovcrbren-
i gen van de stoomboot naar eene huurknets raakte eene der giiilarkislen zoek;
I en mevrouw Tauntnn heeft naderhand niet geaarzeld te zeggen, dat mevrouw
j Briggs een kruier had omgekocht om de kist Ie laten vallen.
Kapitein Helves bleef degclrouwc aanbidder van Julia Briggs, en zou misschien
een paar met haar zijn geworden, indien haar broeder Sainucl niet genoodzaakt
ware geweest hem in hechtenis te nemen, ten verzoeke van een koopman, met
wicn de kapitein vroeger zaken had gedaan, die niet lol beider genoegen waren
geλindigd. Mevrouw Taunlon klaagt, dal zij zich zeer in hein bedrogen hecfl ge-
vonden. Zij was op de stoomboot naar G ra v csend in kennis met hem geraakt,
en had nooit gedachl, dat hij geen fatsoenlijk man was.
Pcrcy Nokcs is even luchtig en onbezorgd als ooit. Wij hebben boven gezegd,
dat hij in den kring zijner bekenden algemeen bemind was, en hopen nu, dat bij
I ook bij het publiek cenige vrienden zal vinden.
-ocr page 136-
128                                      Schetsen en Portretten.
DE FAMILIE TUGGS TE RAMSGATE.
Eenipe jaren geleden woonde in ecne nauwe straat, geene drie minuten van
de L\'indensclie brug, een man van middelbare jaren, Joscph Tuggs gcheelcn. Hij
had een vrij rood gezicht, glimmend zwart haar, schitterende oogen, korte hecnen
en een huik van aanmerkelijke dikte. Zijne vrouw, jufvrouw Tuggs, kon zich wel
op geene volmaakte evenredigheid van gestalte beroemen, maar zag er loeh naar
hare jaren nog zeer goed uit; en hunne dochter Chsirlotlc had den leeftijd bereikt,
waarin zij langzamerhand die mollige ronding verkreeg, welke liet hart van haar
vader in zijne jeugd had bekoord. Simon Tuggs, dceenigc broeder van Charlotte,
was naar ziel en lichaam geheel anders gevormd dan de overige leden van zijne
familie. Zijne nadenkende geluatstiekkcn hadden die uitgerektbcid en zijne
beenen die schraalheid, welke als zekere leekenen van cene edele en romaneske
inborst kunnen beschouwd worden. De geringste trekken van zulk een karakter
zijn voor den o|imerkzamcn waarnemer van groot behing. Doorgaans droeg
hij lage schoenen met zwarte katoenen kousen, en hij scheen bijzonder ge-
hcchl te zijn aan cenc zwarte blinkende stropdas, zonder strik of ecnig ander
sieraad.
Misschien is er geen beroep, hoe nuttig of verdienstelijk, dat deschimpschotcn
van laaggeestige spotters kan ontsnappen. Joseph Tuggs was een kruidenier.
Men zou denken, dat een kruidenier hoven hel bereik van den laster verbeven
was; maar neen — zijne huren gaven hem den schaiidnaam van komenijsman,
en de wangiinst verspreidde hel gerucht, dat hij thee en koffie bij hel lood, suiker
hij hel ons, kaas hij hel sneedie, en Inbak en bolcr in de kleinst mogelijke hoeveel•
heden verkocht. De familie stoorde zich niel aan deze kwandsprekendheid. De
heer Tuggs paste op zijn winkel, zijne vrouw op bet huishouden, en Simon hield
de hoeken, terwijl Cliarlolle voorshands niel anders te doen had dan zich te laten
opvoeden.
Op zekeren fraaien namiddag in de lente zat Simon op ecne ledige ton achter
den lessenaar, die een hoek van de toonbank innam, toen er een vreemdeling uit
cene cabriolet slapte en haastig den winkel binnentrad. Hij was in zwart laken
gekleed en droeg cene groene paraplu en een blauwen zak onder den arm.
"Mijnheer Tuggs?" zeide de vreemdeling vragenderwijs. — "Die ben ik," ant-
woorddo Simon. — "Neen, de oudere mijnheer Tuggs," hernam de vreemdeling,
naar de glazen (leur kijkende, die uit den winkel naar de achterkamer voerde,
en achter welke het gezicht van den ouden hcerTuggs, over het gordijntje turende,
te voorschijn kwam.
Simon wenkte met zijne pen, en de oude heer kwam met bijzondere vlugheid
de kamer uit.
"Ik kom van den Temp Ie," zeide de man met den zak. — "Van den
Tcmplc?" zeide jufvrouw Tuggs, ter» ijl zij de deur der kamer wijd opende,
waardoor ook Charlotte, die achter haar stond, zichtbaar werd. — "Van den
T e m p 1 e f" herhaalden al de overige leden der familie.
-ocr page 137-
De familie Tuggs te Rumsgaie.                                 I2J\'
"Ja," zcide de man met den zak. "Van mijnheerCowes, den procureur. Mijnheer
Tuggs, ik wensch u geluk mei uw fortuin ; wij hebben hel gewonnen."
Dit zeggende, trok de man met den zak op zijn gemak zijn handschoen uit, om
Joscph Tuggs de hand te geven ; maar niet zoodra had hij de woorden "wij hebben
het gewonnen" uitgesproken, of Simon slond van zijne ton op, spalkte zijne oogen
wijd open, snakte naar lucht, trok met zijne pen kringen in de lucht, zonk eindelijk
in de armen van zijne moeder, en viel in flauwte, zonder dat iemand wist
waarom.
"Water!" gilde jufvrouw Tuggs, — "Simon, lieve Simon !"riep Charlotte. —
"Ik ben nu al beter," zcide Simon. "Gewonnen !" En met dit woord viel hij, als
! len bewijze dal hij beter was, nogmaals in flauwte, en werd door de verecnigde
krachten van de overige leden der familie en den man met den zak naar de ach-
terkamer gedragen.
Voor iemand, die met de familie geheel onbekend was, moest het flauwvallen
van Simon onverklaarbaar zijn , maar hij, die wist wat de man met den zak
1 kwam zeggen, en hoe zwak het zenuwgestel van Simon was, kon het gemakkelijk
begrijpen. Een langgerekt proces over de geldigheid van een testament was on-
verwacht uitgewezen, en daardoor kwam Joseph Tuggs in het bezit van twintig
duizend pond.
Dien avond had er in de achterkamer eene gewichtige beraadslaging plaats
over de toekomstige vooruitzichten en plannen der familie. De winkel werd bui-
tengemcen vroeg gesloten, en laliijk waren de vruchtelooze schoppen, die tegen
de deur werden gegeven door vrouwen en kinderen, die om onsen suiker en
luodcn peper kwamen, welke tot zaterdag hadden moeten "blijven staan," maar
die zij nu geheel moesten laten slaan.
"Wij moeten den winkel aan kant doen," zeide Charlotte. — ".la, dat zeker,"
voegde hare moeder er bij. — "Simon moet sludecren," zeide de oude heer. —
"Ik zal mijn naam voortaan altijd Cymon schrijven," merkte zijn zoon aan. — "En
gij moet mij altijd mama, en vader papa noemen," vervolgde jufvrouw
Tuggs.—"Ja, en papa moet al zijne onfatsoenlijke gewoonten aflceren," zeide
\'i Charlotte. — "Ja, dal zal ik ook," antwoordde de oude heer, die juist bezig was
met zijn zakmes gerookte zalm Ie eten. — "Wij moeten terstond de stad uit,"
zeide Cymon.
Iedereen begreep, dat dit een noodwendige maatregel was om fatsoenlijk te
worden. Jlaar nu kwam de vraag op, waar zij zouden heengaan.
"Gr aves end," meende de oude heer. Maar dil denkbeeld werd algemeen
afgekeurd. Gravcsend was Ie gemeen.
"Margate," dacht jufvrouw Tuggs. Nog erger; daar zag men niets dan
winkeliers.
"l$r ighton !" Tegen deze plaatshad Cymon iets in te brengen. In de laatste
! drie weken waren er zoovele ongelukken met de diligence daarheen gebeurd, dat
het getal dooden en gekwetsten niet te berekenen was.
"Uamsgatc!" zcide Cymon eindelijk nadenkend. Wel zeker! Hoe dom,
dat zij daaraan niet vroeger badden gedacht! Hamsgate was juist de plaats
waar zij wezen moesten.
Twee maanden na dit gesprek voer de stoomboot naar Ramsgate de rivier
af. De vlag wapperde, de muzikanten speelden, de passagiers praatten onder elk-
andcr; allen schenen even vrool ijk en vergenoegd. Geen wonder, want de familie
Tuggs was aan boord.
"Heel lief, niet waar?" zeide de oude heer, wiens klceding nu bestond in eene
-ocr page 138-
130                                       Schetsen en Portretten.
donkergroene jas met een fluweclcn kraag, en eene blauwe reispet met een
gouden band. — "Zielvci rukkend," antwoordde Cymon, "ziclverrukkcnd."—
"Een zeer schoonc morgenstond, mijnheer!" zeidc een man met eene militaire
houding, gekleed met eene blauwe jas, die lot aan zijne kin was dichtgeknoopt,
en eene witte broek Cymon nam de laak op zieli om deze aanmerking te bcant-
woorden, en zeide : "llemels<h!"-"Gij zijl een vurig bewonderaar van deschoon-
hcden der natuur, mijnheer?\'\' zeidc de militaire heer op een beleefden vragenden
toon.— "Ja, mijnheer!" antwoordde Cymon.— "Veel gereisd, mijnheer?"
vroeg de ander wederom. - "Niet veel," was het antwoord. —"Gij zijl toch
zeker op het vasteland geweest?" — "Dat juist niet," antwoordde Cymon, als
wilde hij cenigszins Ie kennen geven, dal hij loeh halfweg was geweest. — "Gij
zult uw zoon zeker den groolen loer laten doen, mijnheer?" zeide de militaire
heer, den gewezen kruidenier aansprekende. - Daar de oude heer Tuggs niet recht
wist wal de grootc loer was, antwoordde hij: "Wel zeker !"
Nauwelijks had hij dit woord uilgesproken of er kwam van den voorsteven
derstoomboot eene jonge dame aanlrippelen, met een bruingelen zijden mantel,
lange zwarte krullen, groolc zwarte oogen, zeer korte rokken en allerliefste
voetjes.
"Waltcr!" zeidc zij tot den militairen beer. — "Wel, Belinda ?" zeide deze. —
"Waarom laat gij mij zoo lang alleen? Die lompe jonge heeren kijken mij zoo
strak aan, dat ik er geheel confuus van word." — "Wal — wie — waar?" riep
de militaire heer, terwijl hij zijne vuist balde en met dreigende blikken rondzag.
Cymon Tuggs, die juist zijne oogen op het gelaat der jonge dame hield geves-
tigd, keek met verwonderlijke snelheid naar een anderen kant.
"Wees loch bedaard, Waltcr, bid ik u!" zeidc de jonge dame.—"Neen!"
zeide de militaire heer.—"Inderdaad, mijnheer!" viel Cymon hierop in : "zij
zijn niet waardig dat gij u driftig mankt.\'\' — "Nu, ik zal bedaard wezen," zeide
de militaire heer. "Gij lubt gelijk, mijnheer! Ik zeg u dank voor uwe tijdige her-
innering. Gij hebt mij misschien voor een manslag bewaard." En dit zeggende, !
reikte hij Cymon de hand.
"Mijne zuster, mijnheer!" zeide Cymon, toen hij zag, dat de militaire heer
een blik van bewondering op Chailolte wierp. —"Mijne vrouw, mijnheer ! Me-
vrouw Waters. Ik hen kapitein Waters," hervatte de militaire heer, aldus zich
zclven en zijne cchlgenoole introduceerendc. — "Mijne moeder, mevrouw —
jufvrouw Tuggs," zeide Cymon. De kapitein en zijne vrouw prevelden eenige j
complimenten, terwijl de leden der familie Tuggs hun best dedeu om niet vcrle- j
gen te schijnen.
"Waltcr!" zeidc de jonge dame, toen zij een half uurtje met de familie hadden
zitten praten, "vindt gij niet, dat mijnheer" (met een oogwenk naar Cymon) "veel
van den markies Carauini heelt?" — "Ja waarlijk, gij hebt gelijk," antwoordde
de kapitein. —"Het viel mij in zoodra ik hem zag," hervatte de jonge dame,
terwijl zij strak, maar mei Zekere treurigheid, het blocdroode gezicht van Cymon
aanstaarde, die, daar iedereen hem aankeek, niet wist waar hij zelf zijne oogen
laten zou.
"Juist het voorkomen van den markies," zeidc de kapitein. — "Het is buiten-
gemcen," zeide de jonge dame met een zucht. — "Kent gij den markies, mijn-
beer?\'\' vroeg de kapitein. Cymon antwoordde stotterend neen. —"Indien gij hel
genoegen hadl van hem Ie kennen," hervatte kapitein Waters, "zoudt gij ook
weten, dat iemand er trotsch op mag zijn, bij hem vergeleken Ie worden ; hij is
ecu van de elegantste heeren, die ik ken." — Ja, dat is hij waarlijk!" riep Belinda
-ocr page 139-
Be familie Tuggs ie Ramsgate.                                131
uit, en locn haar blik dien van Cymon ontmoette, sloeg zij met zedige bedremme-
ling hare oognn neder.
Dit alles was zeer streelend voorde familie Tuggs, en toen men inden verderen
loop van het gesprek ontdekte, dat Charlottc liet volmaakte fa c s i m i I e was van
cene adellijke nicht van mevrouw Waters, en jufvrouw Tuggs zelve sprekend
op de douairiθro Van Dohhlclon geleek, sloeg hunne blijdschap over de aanwinst
van zulke aanzienlijke en beleefde bekenden geheel ten lop. Kapitein Waters
vergat zelfs zijne defligheid in zooverre, dat hij zich door den ouden heer Tuggs
liet overhalen om met hem op het dek eene dui venpastei op te peuzelen en eeue
flesch wijn te drinken, en zoo werd de lijd aangenaam doorgebracht, tot de stoom -
boot aan de kaai van lt a in s g a t e aanlegde.
"Vaarwel, lieve vriendin!" zeide mevrouw Waters lot Charloltc, even voordat
het gewoel van het hinden begon. "Heugen zullen wij elkander wel op het strand
zien, en als ik dan weet waar gij logeert, hoop ik, dat wij ecnige weken lang met
elkander zullen kunnen omgaan."— "O, dat hoop ik!" antwoordde Charlotte
met nadruk.
"Kom, Belinda!" zeide kapitein Walcrs; maar de dame moest nog eerst af-
schcid nemen van de overige leden der familie, en toen zij Cymon vaarwclzeide,
vergezelde zij haar groet met een handdruk, welke dien teergevoeliger jonkman
van hel hoofd tot de voeten deed trillen. Een oogenblik lalcr was zij verdwenen,
en stond Cymon alleen in de harlelooze wereld.
Stilzwijgend en verstrooid volgde de al te licht aandoenlijke jonkman zijne
ouders en een troep kruiers met hunne kruiwagens langs de kade, lot het gewoel
van het looneel hem weder lot zelfbewustheid riep. De zon scheen helder ; de zee
danste vroolijk bij hare eigene muziek; eene menigte wandelaars kuierden op
en neer; jonge dames lachten en schertsten niet elkander ; oude dames praaiten ;
kindermeisjes pronkten met hare nette figuurtjes, terwijl de kinderen, aan hare
zorg toevertrouwd, overal rond- en iedereen voor de voeten liepen ; oude hecren
tuurden door verrekijkers, jonge hecren door lorgnetten ; gezelschappen, die van
de stoomboot kwamen, ontmoetten andere, die op de kade hadden staan wachten ;
alles was even woelig en vroolijk.
Zoodra de oude beer Tuggs, aan het hoofd van zijn gezelschap, zijn voet op de
straat zette, scholen veertien man en zes jongens op hem toe, om hem een rijtuig
op te dringen. Zijne keus viel op eene cabriolet, waarin de familie en de bagage
gepakt werden, en die toen op een sukkeldrafje voortreed, om eene woning op te
zoeken.
"Hoeveel bedden hebt gij ?" riep jufvrouw Tuggs tegen cene vrouw, welke de
deur opende van het eerste huis, waarin, volgens een biljet voor het venster, ka-
mers te huur waren. — "Hoeveel hebt gij er noodig, jufvrouw?" was het natuur-
lijkc antwoord. — "Drie." — "Kom dan maar binnen, jufvrouw !"
Jufvrouw Tuggs slapte af. De familie verheugde zich reeds; want het huis had
een bekoorlijk uitzicht op de zee. Na eene korte poos kwam jufvrouw Tuggs terug
met bet bericht, dat er ιιne achterkamer met ιιn bed te huur was.
"Wat duivel! waarom zeide zij dat niet lerslond?" vroeg de oude heer Tuggs
knorrig. — "Ik weet het niet," antwoordde zijne vrouw.
Wederom vond men een briefje, wederom hield men op, deed men dezelfde
Traag, ontving hetzelfde antwoord en was ook de afloop hetzelfde.
"Wat reden hebben zij om ons zoo voor den gek te houden?" zeide de oude
heer Tuggs, nu geheel uit zijn humeur. — "Ik weet het niet," antwoordde de
altijd even bedaarde jufvrouw Tuggs. — "Zoo doen zij hier altijd," zeide de voer-
-ocr page 140-
132                                      Schetsen en Portretten.
man, alsof hij daarmede de zaak volkomen ophelderde, en reed weder voort, om
verder navraag Ie doen en nieuwe teleurstellingen Ie ondervinden.
Het begon reeds donker te worden toen de cabriolet, na tegen vier of vijf steile
heuvels te zijn opgereden, bleef slilstaan voor de deur van een huis met een vcn-
Bterbalkon, van hetwelk men een fraai uitzicht op de zee kon genieten, wanneer
men niet het halve lijf uil liel venster ging liggen. Jufvrouw Tuggsstaptc wederom
; af; hier kon men eene beneden-voorkamer, en boven drie kamertjes met bedden
bekomen. Het was een dubbel huis; aan de andere zijde woonde eene familie met
vijf kinderen, van welke een kleine jongen, om zijne stoutheid buiten de kamer
\' gezet, juist in den gang stond Ie balken.
"Hoeveel vraagt gij?\'\' zeide jufvrouw Tuggs. De huiswaardin stond zich juist
te bedenken of zij nicl eene giiinjc meer dan gewoonlijk zou kunnen krijgen, en
deed derhalve alsof zij de vraag nicl hoorde. "Hoeveel vraagt gij ?" zeide jufvrouw
Tuggs, harder dan eerst. — "Vijl\'guinjes in de week, jufvrouw ! mei bediening."
(Bediening betcekenl hel recht om voor uw eigen pleizier zoo dikwijls gij vcr-
kicst aan de sclicl Ie trekken.) - "Dat is loeh wat duur," zeide jufvrouw Tuggs. -
"Wel heereneen, jufvrouw !" antwoordde de huiswaardin mei een medelijdenden
glimlach over de onkunde, welke deze aanmerking verried. "Het is integendeel
goedkoop."
Hiertegen was niets in Ie brengen. Jufvrouw Tuggs huurde de kamers voor ]
eene maand, betaalde eene week v.inruil, en na verloop van een uur zal de fami-
lie in hare nieuwe woning thee Ie drinken.
"Wat zou kapitein Wolcrs «el zeggen," zeide Cymon, "als hij papa op die i
manier garnalen zug elen !" — De oude heer Tuggs was niet gewoon deze diertjes |
te pellen, maar al ze zoo ruig op. — "Of mevrouw Waters !" zeide Charlollc. "Ik
mag er niet aan denken." — "Eene lieve vrouw, die mevrouw Waters, niet
waar, CymouT" hervatte zij na eene poos.
Een koortsachtige gloed vloog over het gelaal van Cymon, toen hij met vcr-
1 rukking antwoordde: "Een engel van schoonheid." — "Zucht wal, Cymon!"
zeide de oude heer Tuggs. "Zaclil wal, jongen ! Gij uioogl wel oppassen. Zij is al
getrouwd, weet ge?" En dit zeggende, kneep hij schertsend een van zijne oogen
dicht. — "Waarom," riep Cymon. mei eene even onverwachte als hevige uit
barsting van loom opspringende, "waarom mij te herinneren aan de verwoesting
\' van mijn geluk, het verlies van al mijne hoop? Waarom mij Ie bespotten over
de rampzaligheid, die op mijn hoofd is opgestapeld ? Is hel niet genoeg, dat —
dat..." Hier bleef de redenaar steken ; of hel uit gebrek aan woorden of aan adem
! was, heeft men nooit met zekerheid kunnen vernemen.
Er was iets zoo pleclilslaligs in den loon dezer aanspraak, en ook inde manier,
waarop de romaneske Cymon aan de schel Irok en om een blaker vroeg, dat
niemand een woord tegen hem durfde spreken. Met langzame en deftige schreden
begaf hij zich naar zijn slaapvertrek, en kort daarop volgden de overige leden der
i familie zijn voorbeeld.
Indien de familie Tuggs bij hunne aankomst te Ramsgate verbaasd had ge-
staan over het gewoel op de kade, nog meer was dit hel geval toen zij den volgcn-
den morgen het strand bezochten. Daar zagen zij dezelfde heeren en dames,
dezelfde kindermeisjes en kinderen. De dames knooplenbcursjes of vlochten hor-
logcbandjcs; de heeren lazen in couranten en tijdschriften; de kinderen groeven
mei houten schoppen pullen in hel zand, en schepten water daarin ; de kinder-
; meisjes liepen, met de jongste kinderen op den arm, spelend de terugwijkende
golven na, en dan weder voor de opkomende golven weg ; en nu en dan stuk er
-ocr page 141-
De familie Tuggs ie Ramsgate.                                !•"•"
een zcilsciiuiije af mol eene lading vroolijkc en spraakzame passagiers, of kwam
terug mol eeii bijzonder stilzwijgend en neerslachtig gezelschap.
"Wel, heb ik ooit vnn mijn leven!" riep jufvrouw Tuggs uit, toen zij en de
overige leden der familie zich op vier matten stoelen neerzetten, die, daar zij op
het mulle zand waren geplaatst, terstond een paar voet diep daarin zonken. "Wel,
heb ik ooit van mijn leven !"
Cymon trok, met inspanning van alle krachten, de stoelen uit het zand, en
zette ilir verder achteruit.
                                                                                         |
"Wat drommel, daar gaan dames in zee!" zcidc de oudeheer Tuggs, met I
j groolc verbazing. — "Hcere, papa!" riep Charlottc uit. — "Ja wel, zie maar
1 daar!\'\'zeide linar vader.
En inderdaad, vier jonge dames, ieder met een handdoek voorzien, slapten
i ieder een badkoctsje in. De paarden (lodderden door het water, de koetsjes wcr-
i den omgedraaid, en de jonge dames plompten in zee.
"Wel, dal is raar!" zeide de oude heer Tuggs, na cene poos van bedremmeld
i stilzwijgen. Cymon kuchte.
j "En aan dien kant gaan er liccren in," riep jufvrouw* Tuggs, op ecu toon vol
| ontzetting.
Inderdaad, drie lieeren stapten ieder ineen badkoctsje, en na drie plompen
darteldon zij als dolfijnen in het water.
"Wel, dal is raar," zeide de oude heer Tuggs nog eens. Ditmaal was het Char-
lotte, die kuchte; en er volgde wederom cene poos van stilzwijgen, die nu echter
op eene aangename wijze werd afgebroken.
"Hoe vaart gij, lieve vriendin? Wij hebben den gclieelon morgen naar j
I u gezocht," zeide eene stom tot Charlotle; bet was die van mevrouw Wa-
Iers.— "Hoe vaart gij?" vroeg daarop eene andere zeer vriendelijke slem;
hel was die vanden kapitein, en nu volgde er eene uitwisseling van begroc-
lingeu.
"Zie eens, Belinda!" zeide kapitein Waters, terwijl bijzijn lorgnet voor zijn j
oog hielden naar de zee zag. — "Wal?" vroeg Belinda. —"Daar is Ilarry
Thompson." — "Waar?" zeide Belinda, insgelijks haar lorgnet voor baar oog |
houdende. — "Aan het baden." — "Ja waarlijk. Hij ziet ons niet, geloof ik?" —
"Neen, dal denk ik niet," antwoordde de kapitein. "Heer! boe toevallig 1" —
"Wal?" vroeg Belinda.— "Daar is Mary Golding ook." — "Hιl Waar?"
Het lorgnet weid weder voor hel oog gehouden. — "Daar," zeide de kapitein,
naar eene der bovengemelde jonge dames wijzende, die er in baar badcostuum
uitzag alsof zij een zeer nauw sluitenden Macintosh aanhad.
"Het is waarlijk zoo," zeide Belinda. "Hoc toevallig, dat wij hen beiden zien!"-
"Al zeer toevallig,\'\' zeide de kapitein zeer koel. — "Dat behoort hier zoo, ziet ge
wel ?" fluisterde Cymon zijn vader toe. — "Ja, ik zie bel," lluislcrdc deze terug;
"maar ik vind hel toch raar." Cymon knikte toestemmend.
"Hoe zijl gij voornemens den morgen verder te besteden ?" vroeg de kapitein.
"Willen «ij Ie 1\'egwell iels gaan gebruiken?" — "Zeer gaarne," antwoordde
jufvrouw Tuggs snel; zij bad wel nooit van Pegwcll gehoord, maar het dcnk-
becld van eene versnapering streelde haar.
"Hoc zullen w ij er komen ?" hervatte de kapitein, "liet is te warm om te wan-
delen." — "Dan moesten wij een wagentje nemen," zcidc de oude beer Tuggs. -
"Eene cabriolet," viel Cymon snel hierop in, daar bel woord wagen tje hem te
plat vomkwam. — "Ook al goed," hernam de oude heer. — "Ik zou zoo gaarne
eens op een ezel rijden," zcidc Belinda. —"Ik ook," voegde Charlolte er bij. —
-ocr page 142-
iφi                                       Schetsen en Portretten.
"Welnu," licrvatle de kapitein, "dan kunnen wij voor ons cen rijtuigje nemen,
en voor u een paar ezels.
Nu kwam creene nieuwe zwarigheid op. Mevrouw Waters meende, dat het
zeer onwelvoeglijk zou zijn wanneer twee dames alleen reden. Het hulpmiddel
was niet ver te zoeken. Misschien zou de jonge heer Tuggs wel zoo galant wezen
om haar gezelschap Ie houden. Cymon werd rood, zette cen zeer onnoozcl gezicht
en zeidc met verlegenheid, dal hij niet lijden kon. Deze tegenwerping was echter
spoedig uil den weg geruimd, en weldra had men cene eahriolel en drie ezels
aangenomen.
"Vort!" riep een van de twee jongens, die achtcraanliopcn om de ezels voort
te drijven, toen Belinda en Charlotte met wij wal moeite op den zadel waren ge-
holpen.
"Ho, ho!" schreeuwde de derde jongen, die achter Cymon liep; en de ezel
draafde voort, terwijl de stijgheugcls legen Cymon\'s laarzen bengelden en zijne
laarzen hijna over den grond schrapten.
"Laat hem niet galoppcereu !" gilde Belinda. — "Mijn ezel wil de herberg in,"
riep Charloltc, die achternankwam.
Alles heeft echter een einde. Zelfs de galop van een ezel moet met den tijd op-
bouden. Het dier, hetwelk Cymon bereed, en dat ecnigc onaangename rukken
aari de teugels voelde, waarvan het de beteekenis niet raden kon, week eensklaps
zijwaarts af naar een muur, en gaf zijn ongenoegen Ie kennen door Cymon\'s been
legen de ruwe steenen Ie schuren. De ezel van mevrouw Waters, naar het scheen
ecne bijzondere vlaag van dartelheid krijgende, liep met zijn kop in eenc heg, en
wilde er nicl weder uitkomen, tem ijl hel beestje, waarop Charlotte gezeten was,
zijn genoegen over deze grap Ie kennen gaf, door zijne voorpoolen vast op den
grond Ie planten, en met zijne aehlerpootcn zeer vlug, maar cenigszins onrust-
barend, te springen en Ie schoppen.
Deze plotselinge stuiling van den snellen rit moest natuurlijk ecnigc verwar-
ring baren. Beide damesgilden ecnige minuten zoo hard zij konden, terwijl Cymon,
behalve de lichamelijke pijn, de ziclesinart moest verduren, dat hij haar nete-
ligen toestand werkeloos moest aanzien, daar zijn been tusschen den ezel en den
muur was vastgeklemd. De hulp der jongens, die de weerspannige ezels in hunne
staarten knepen, herstelde de orde echter in veel korter tijd dan men had kunnen
verwachten, en het gezelschap reed vervolgens langzaam voort.
"Welk een fraaie dag!" zeidc Charlotte. — "Heerlijk!" antwoordde Belinda.
"En welk een schoon uitzicht, mijnheer Tnggs!" Cymon zag Belinda vlak in het
gezicht, tervs ijl hij antwoordde: "Verrukkend schoon !"
De jonge dame sloeg hare ongen neder en liet haar ezel cen weinig achlcrblij-
ven. On» illekcurig deed Cymon hetzelfde. Er volgde cene korte poos van stilte,
die slechts door een zucht van Belinda werd afgebroken.
"Mijnheer Cymon !" zeidc de dame eindelijk, met cene zachte stem. "Ik behoor
aan een ander."
Cymon kon niets anders doen dan deze onbetwistbaredaadzaaktocstemmen.
"Ware het zoo niet..." hervatte Belinda. en bleef loen steken. — "Wat, wat?"
zeide Cymon met vuur. "Martel mij nicl! Wal will gij zeggen?" — "Ware het
zoo niet geweest," hervatte mevrouw Waters; "ware het in vroeger lijd mijne
beslemming geweest bemind te werden door cen edelen jongeling — door eenc
eenstemmige ziel — door cen hart, dat het mijne verstond, en..." — "Hemel,
•wat hoor ik?" riep Cymon uil. "Is het mogelijk ?" Kan ikgclooven — Vort!"
Deze taaiste on-scntimcntcclc uitroep was lol den ezel gericht, die met den kop
-ocr page 143-
Be familie Tuggs te Eamsgate.                                     1<~3
tusschcn de poolen slaan bleef, en, naar hel scheen, aandachlig zijne hoeven be-
kcek. "Vort!" riep Cymon nog. Hel zij nu doezel zich verontwaardigde over den
toon van gezag, dien Cymon aannam, of hang werd voorden jongen, die een
weinig was achlergeblcven en nu kwam aanlonpon, of wel in edele geestdrift
ontbrandde om zijne makkers voorbij te snellen, zeker is hel, dat hij niet zoodra
het tweede "vort" had gehoord, of hij deed een sprong, die Cymon den hoed van
I het hoofd deed sluiven, en rende zoo snel niet hem
\\ooit, dal hij in een oogenblik
i het Pegwcll Bay-llotel had bcrcikl, waarbij zijn ruiter de moeite om af Ie slappen
bespaarde, door hem vlak voor de deur der herberg over zijn kop Ie smijlιn.
Grool was de verbijstering van Cymon, toen hij door een pnar kneclllsovereind-
gezet was; niet gering was ook de schrik zijner moeder; maar boven alle beschrij-
ving was de angst van mevrouw Waters. Hel bleek echter spoedig, dat bij zich
i niet aanmerkelijk had bezeerd, en men begaf zich derhalve naar den tuin, waar
men iels zou gebruiken, welk iels uil garnalen, boterhammen en al e bestond.
De lucht was onbewolkt; vσσr hel gezelschap lag een mei bloempotten versierd
grasperk ; de zee aan den voet der klip strekte zich zoo ver uil als het oog reiken
\' kon, en in de verte zag men schepen met zeilen zou wil en zoo klein als pas ge-
wassehen linnen zakdoeken. De garnalen waren lekker, de a I e nas krachtig en
de kapitein in eene bijzonder vroolijke luim. Maai\' nog vroolijker was Belinda,
die eerst met den kapitein en toen niet Cymon en Charlolte tusschcn de bloem-
pollen op hel grasperk krijgertje speelde, en daarbij schaterde van lachen. Maar,
\' gelijk de kapitein zeidc. dal kwam er niet op aan, want wie kende hen daar. Zoo
vermaakte men zich, lot bet meer dan lijd was om naar Ramsgatc terug te
keeren.
Een ezel terug te brengen naar de plaats waar hij stalt, is iets, dat veel gemak-
kelijker te doen is dan hem van die plaats ergens elders been Ie brengen. In het
laatste geval heeft men veel oplettendheid en tegenwoordigheid van geest noodig
om zijne kuren Ie bedwingen, Ier» ijl men in hel ecrsle niels anders heeft Ie doen
dan bet dier maar te laten loopen. Op zijn terugrit naar Ka m sga t e nam Cymon
dit stelsel aan, en zijne zenuwen werden door den tochl zoo weinig ge>chokt, dat
hij onderweg afspraak kon maken om des avonds inde library te komen, waar
hel gchcele gezelschap zich weder verzamelen zou.
De library was propvol. De familie vond hier dezelfde hecren en dames weder,
die zij des morgens op het strand en den voiigen dag op de kade gezien had.
Sommige jonge juffers speelden winkeltje met gahuitericwaren, of namen in de
concertzaal aan hazardspellen deel. Huwbare dochters wandelden niet bare
mama\'s op en neder, maakten muziek, kortom, deden al wat zij konden, om
aanbidders te lokken ; terwijl ook de jonge hecren niet achterlijk waren om door
sentimcnteele tecderheid of edele manhaftigheid de bewondering dor schoone
sekse op te wekken.
"Wilt gij gooien, mejuffcr?" zcidc de jonge dame, die aan eene speeltafel pre-
sidcerde, terwijl zij aan de oudste dochter van eene mama met vier dochters den
koker met dohbclslccnen overreikte.
De toeschouwers bewaarden een diep stilzwijgen.
"Kom aan, lieve Jane\'" zeidc de mama. Maar bet lieve kind was zoo verlegen,
dal zij eerst haar gezichtje achterhaal\'zakdoek verschool en toen met eene jongere
zuster fluisterde.
"Kom, Amclia! gooi eens voor uwe zuster," zeide de mama, en vervolgde
daarop, zich vertrouwelijk tot een jongen heer, die naast haar stond, wendende:
"Jane is altijd zoo schuw en verlegen; maar ik kan er niet boos om worden. Een
-ocr page 144-
l^ti                                        Schetsen en Portretten.
zedig en ongemaakt meisje is zoo beminnelijk, dat ik dikwijls wensch, dat Amelia
meer naar hare zuster geleek.
De jonge lieer prevelde iets, dat toestemming en bewondering moest te kennen
geven, en de ongemaakte jonge juffer wierp tersluiks een blik op hein, omtczien
welken indruk bare buiteugemecne zedigheid teweegbracht.
Amelia wierp eerst voor hare zuster en toen voor zieb zelve.
"Een nel figuurlje, die Amelia," Duisterde de mama een jongen heer aan hare
andere zijde toe. — "Ja waarlijk," was bet antwoord." — "Eu zoo bij de hand,"
hervatte de mama. "Ik slem daarin met u overeen. Ik mag gaarne cenige lcvcn-
dighcid zien. Ik wcnseblc, dat ik die arme Jane wat meer van Amelia kon
geven."
De jonge heer stemde dit hartelijk toe, en zoowel hij als de eerst aangesprokene,
waren volkomen tevreden.
Zoo verliep de avond, en zoo verliepen de dagen en avonden der familie Tuggs
en Waters nog zes weken lang. Des morgens naar het strand — des middags op
ezels rijden — in den namiddag naarde kade — des avonds naar de library —
en overal dezelfde mtnsehen.
Juist na verloop van zes weken scheen des avonds de maan helder over de
stille zee, welker golfjes slechts even hoorbaar legen den voet der steile klippen
klotsten, toen men op cene der banken, bij den rand der westelijke klip, twee gc-
daanten zag zitten, of had kunnen zien zitten, als men er naar gekeken had. De
maan had cene reis van twee uren langs den hemelhoog afgelegd, sedert deze
twee gedaanten zich hadden nedergezet, en nog hadden zij zich niet bewogen. De
meeste wandelaars waren reeds verdwenen en de straatmuzikanten waren afge-
liukken : in de verte was in alle huizen licht aangestoken, en nog bewogen die
twee gedaanten zieb niet. Zij waren groolcndcels in de schaduw ; maar de wecr-
sebijn van het maanlicht deed toch een paar gele laarsjes en cene glimmende
stropdas uitkomen, liet waren Cymon Tuggs en mevrouw Waters, welke tezamen
op de bank zaten. Zij spraken niet, maar tuurden aandachtig naar de zee.
"Walter komt morgen terug," zcide Belinda eindelijk meteene treurige stem.
Cymon slaakte een zucht, gelijk aan cene windvlaag door een aalbesscnboompjc,
en antwoordde: "Ja, helaas!" — "O, Cymon !" hervatte Belinda; "het zuivere,
onschuldige genot dezer enkele weck van Platonische liefde is te veel voor mij."
Cymon had bijna geantwoord, dat bet voor hem te weinig was; maar hij bedacht
zich, en prevelde cenige onverstaanbare woorden.
"Ιn wanneer ik nu denk," riep Belinda uit, "dat dit onschuldige geluk voor
altijd verloren is." — "Zeg niet vooraltijd, Belinda!" zuchtte Cymon, terwijl
twee tranen elkander over zijn bleek gezicht naliepen — bel was zoo lang, dat zij
ruimte genoeg hadden om elkander na te loopcn. "Zeg niet voor altijd !" — "Ik j
moet," antwoordde Belinda. —"Waarom?" hervatte Cymon; "ach, waarom? j
Een Platonische omgang gelijk de onze is zoo schuldeloos, dal zelfs uw echtgenoot
er niets legen kan hebben." — "Mijn echtgenoot?" riep Belinda uit. "Gij kent
hem weinig. Hij is jaloersch en wraakzuchtig! Kazend in zijne gramschap — dol
in zijne jaloezie! Zoudt gij voor mijne oogen vermoord willen worden?"
Met cene van ontroering bevende stem gaf Cymon zijne ongeneigdheid te kcn-
nen om op zulk eenc manier aan zijn einple te komen.
"Verlaat mij dan!" zcide mevrouw Waters. "Verlaat mij dezen avond voor
altijd. Het is laat. Wij moeten lerugkceren."
Treurig bood Cymon de dame zijn arm, en geleidde haar naar hare woning.
Voor de deur bleef bij staan — hij voelde een Platonischcn handdruk. "Goeden-
-ocr page 145-
De familie Tuggs te Ramsgate.                                137
nacht!" zcide hij aarzelend. —"Goedennacht!" snikte de dame. Cymon bleef nog
staan. —"VVill gij niet binnenkomen, mijnheer?\'\'vroeg de meid. Cymon bedacht
zich. O, waarom bedacht hij zich ! Hij ging binnen.
"Goedennacht!" zcide hij nog eens, toen hij de deur der bovcnvoorkamcr had
bereikt. — "Goedennacht!" antwoordde Belinda. "Kn wanneer ooil in mijn
leven... stil!" Zij zweeg en staarde vol ontzetting den doodsblcckcn Cymon aan.
Er werd aan de straaldeur geklopt.
"Het is mijn man," zcide Belinda, toen men de stem van den kapitein beneden
hoorde. — "En mijne familie," zcide Cymon, toen de stemmen van zijne aanver-
wanten hem in de ooien drongen. — "liet gordijn ! het gordijn !" fluisterde me-
vrouw Waters, naar het venster wijzende, voor hetwelk een paar sitsen gordijnen
hingen. — „Maar ik heb geen kwaad gedaan," zeide Cymon. — "Het gordijn!"
herhaalde de dame in doodsangst. "Gij zult vermoord worden." Dit laatste
gezegde was onweerstaanbaar. De beangste Cymon verschool zich achter het
gordijn, even schielijk als men het in cene pantomime ziel.
Kort daarop trad de kapitein met de familie Tuggs binnen.
"Belinda !" zeide de kapitein. "Dit is mijn vriend, luitenant Slaughler."
Cymon hoorde twee laarzen met sporen en cene grove stem, die voor de eer
der kennismaking dank zegde. Toen de luitenant ging zitten, viel zijne groote
sabel kletterend op den vloer. Cymon werd bijna krankzinnig van angst.
"De brandewijn, Belinda!" zcide de kapitein. Cymon had weder een schrik.
Zij waren voornemens daar Ie blijven, terwijl hij achter het gordijn stond en nau-
wclijks durfde ademhalen. "Eene sigaar, Slaughler?" vroeg de kapitein.
Nu kon Cymon nooit rooken zonder misselijk te worden, of in cene kamer
komen daar gerookt werd zonder te hoesten. Er werden sigaren gebracht. De
kapitein was een liefhebber van rooken; de luitenant en de oude heer Tuggs
insgelijks, liet vertrek was bekrompen, en weldra hing het vertrek vol kronke-
lende rookwolken, die ook achter het gordijn kropen. Cymon hield mond en neus
dicht en zijn adem in ; maar het baatte niet — hij moest hoesten.
"Ik vrees, dal hel rooken ti hindert, uiejufl\'er Tuggs!" zeide de kapitein.— ,
"O neen, in liet geheel niet, mijnheer!" antwoordde Charlotle. — "Gijhoester j
toch van T" — "O neen !" — "Gij hebt toch daar zoo gehoest." — "Ik, kapitein
Waters? Hoc kunt gij het zeggen?" — "Er hecfl toch iemand gehoest," zcide
de kapitein. — "Dat meen ik ook," zcide luitenant Slaughler; maar allen ont-
kendeu gehoest te hebben. — "Dan moet het verbeelding zijn geweest," zcide de
kapitein.
Men nam de sigaren weder in den mond, en kort daarop werd er wederom ge-
hoest ; benauwd, maar zeer duidelijk.
68
"Dal is drommels vreemd !" zcide de kapitein, rondkijkende. — "Het is raar,"
zeide de oude heer Tuggs, die niets vermoedde.
Luitenant Slaughler keek de leden van het gezelschap ιιn voor ιιn gehcimzin-
nig aan, legde toen zijne sigaar neder, ging op de tcencn naar het venster, en
wees met zijn duim over zijn schouder naar het gordijn.
"Wat meent gij ?" vroeg de kapitein, opstaande. Tot antwoord trok Slaughler
het gordijn open, en ontdekte zoo Cymon Tuggs, bleek van angst en blauw van
benauwdheid.
"Ha! wat zie ik!" schreeuwde de kapitein. "Sla
95
ughler, uwe sabel!" — "Cy-
mon \'." gilden jufvrouw Tuggs en hare dochter. — "Genade !\'\' smeekte Belinda.
— "Platonisch," stotterde Cymon. — "Uwe sabel!" brulde de kapitein. "Laat
mij los, Slaughler! zijn leven moet ik hebben." — "Moord!" riep de familie
-ocr page 146-
158                                      Schetsen en Portretten.
Tuggs. — "Houd hem (och vast, mijnheer!" smeekte Cymon. — "Water!" riep
de omlc heer Tuggs, toen Cymon en al de dames in flauwte vielen en een tableau
vormden.
Gaarne zouden wij den ongolukkigen afloop der vriendschap van zes weken
willen verzwijgen; maar een lastig gebruik wil, dat eene historie, behalve een
begin, ook een einde hebbc. Luitenant Slaughter kwam den volgenden morgen
met eene dubbele boodschap: een duel en een proces; maar op verzoek van den
ouden heerTuggs nam hij den post van onderhandelaar op zich. Toen Cymon
van de zenuwziek te herstelde, welke.schrik en aandoening hem op den hals hadden
gebaald, hoorde bij, dat zijn vader vijftienhonderd pond armer, en de kapitein
juist die som rijker was geworden. Dit geld werd betaald om de zaak stil te hou-
den ; maar zij werd toch ruchtbaar, en menigeen zeidc, dat drie zulke bedriegers,
als kapitein Waters, mevrouw Waters en luitenant Slaughter, nooit nicnscbcn
hadden gevonden, die zich gemakkelijker lieten bij den neus krijgen dan de
familie Tuggs te R am sgatc.
DE GEVANGENWAGEN.
Toen wij laatst op een namiddag van eene straatwandeling terugkwamen en
den hoek van Bow-Street wilden voorbijgaan, viel bet ons in bet oog, dat er
voor de deur van bet politiekantoor een troep volk verzameld was, en dit deed
ons de straat inslaan. Omtrent dertig of veertig menschen stonden voor het kan-
toornen ecnigc andere aan den overkant van de straat — allen alsof zij geduldig
naar iets wachtten, dat nog komen moest. Wij wachtten insgelijks ecnigc minu-
ten, maar er gebeurde niets, en derhalve wendden wij ons tot een gcelblceken
ongeschoren schoenlapper, die, met zijne handen onder de klep van zijn schoots*
vcl, naast ons stond, en deden de gewone vraag: "Wat is bier te doen?" De
schoenlapper mat ons met een veraehtelijken blik van het hoofd lot de voeten, en
antwoordde toen zeer laconiseh: "Niemendal."
Wij wisten zeer wel, dat, wanneer er twee menschen op straat blijven staan
om naar een of ander ding of zelfs naar de lucht te kijken, het geen kwartier
duurt, of er zijn tweehonderd menschen bijeen; maar dewijl wij insgelijks wisten,
dat een hoop volk onmogelijk vijf minuten in eene straat kan blijven staan, zon-
der zich uit het een of ander een pleizier te maken, of er moet iets ophanden zijn,
dat hunne aandacht bezig houdt, was onze volgende natuurlijke vraag: "Waarop
wachten al die menschen dan?"\'— "Naar de koets van de koningin,"antwoordde
de schoenlapper. — Dit was nog vreemder. Wij konden niet begrijpen, wat eene
-ocr page 147-
Be gevangentcagen.                                          139
koets van de koningin bij het politiekantoor zon te doen hebben, en begonnen
bij ons zclvcn te gissen naar de mogelijke oorzaken van zulk een buitengewoon
verschijnsel, toen cene algemcene uilroeping van al de jongens onder den hoop:
"Daar is de wagen !" ons naar het eind van de straal deed kijken.
De dichtgeslolenc wagen, waarmede de gevangenen van de politiekantoren
naarde verschillende gevangenissen vervoerd worden, kwam in vollen draf aan-
rijden, en nu eerst viel hel ons in, dat de koets van de koningin slechts een andere
naam voor den gevangenwagen was, daaraan gegeven niet slechts omdat het
woord fraaier klinkt, maar ook omdat dit rijtuig op kosten van Mare Majesteit
wordt onderhouden, en gebezigd om zekere klasse harer onderdanen naar die
huizen te brengen, welke in deftigen, rechtsgeleerden stijl Harer Majcslcits gcvan-
genissen worden genoemd.
De wagen bleef voor de deur van hel kantoor slaan, en liet volk schaarde zich
aan beide zijden van het portier, slechts een nanwen doorgang voor de gevangc-
ncn ovci latende. De voerman en een ander man, die naast hem voor op den
wagen had gezeten, klommen af en gingen hel kantoor binnen. Daarop werd de
deur gesloten en het volk wachtte met hooggespannen nieuwsgierigheid.
Na verloop van cenige minuten weid de deur wederom geopend en de twee
eerste gevangenen kwamen Ie voorschijn. Het waren twee mei-jes, van welke het
: oudste niet ouder dan zestien jaar scheen Ie zijn, terwijl hel jongste zeker haar
veertiende jaar nog niet bereikt had. Dal zij zusters waren was blijkbaar uil de
gelijkenis, welke zij nog op elkander hadden, hoewel twee jaren meer van zede-
loozc losbandigheid hun stempel zoo duidelijk op de trekken van het oudste meisje
hadden gedrukt, alsofzij niet een gloeiend ijzer daarop waren gebrand. Zij waren
\' beiden zwierig gek leed, in zonderheid de jongste, en hoewel beiden zooveel overcon-
komst met elkander hadden, welke nog meer in hel oog viel, omdat zij aan elkan-
der waren gekluisterd, kan men zich onmogelijk een groot er contrast voorstellen
dan in beider gedrag zichtbaar was. De jongste zusier schreide bitter — niet om
; daardoor indruk te maken, want dit kim haar niet haten, maar blijkbaar uit
< schaamte ; zij verborg haar gelaat in haar zakdoek, en uit geheel haar voorkomen
sprak diepe, maar nutleloozc droefheid.
"Hoelang hebt gij gekregen, Emilie?" riep eene gemeenc vrouw onder het
volk. — "Zes weken werken," anlwooidde de oudste zuster met een haldailigcn
! glimplach, "en dat is heler dan stilzitten ; ik houd meer van den molen dan van
mij alleen te zitten vervelen, en nu gaal Bell» voor het eerst ook mee. Houd uw
hoofd op, malle meid!" vervolgde zij, terwijl zij hel andere meisje woest haar
zakdoek ontrukte. "Laat hun uw gezicht maar zien : ik hen niet jaloci seh ; ik durf
het mijne ook wel te laten kijken ; ik geef er niet om." — "Daar licht ge gelijk in,
meid !" riep een kerel, die zich, evenals de meest en van hel \\nlk, mei dit voortui
bijzonder had vermaakt. — "Wel ja," hernam het meisje, "wal komt het er op
aan!" — "Kom, slap in !" riep de voerman. — "Haast u maarzoo niet, koetsier!"
hernam het meisje; "en denk er om dal ik inCold Bat h-Fie I ds wezen moet;
i dat huis met dien hoogen muur er voor; gij zult bet wei zien. Hou, Bella ! waar
gaat gij naar toe? gij trekt mijn arm bijna af." Dit gezegde was lol hare zuster
I gericht, die, in haar angstig verlangen om zich iu den wagen Ie verbergen, het
i eerst de trede was opgestapt, zonder om de handboei Ie denken. "Kom er af; ik
| zal u den weg wijzen." En nadat zij hare zuster zoo woest van de trede had ge-
trokken, dat het arme kind bijna gevallen was, klom zij in den wagen, en werd
door hare rampzalige lotgenootc gevolgd.
Deze twee meisjes waren door cene ontaarde moeder aan de verpestende zcdc-
-ocr page 148-
1*40                                       Schetsen en Portretten.
loosheid van Londen prijs gegeven. Wat liet jongste toen was, was het oudste
geweest; en wat liet oudste was, moest hel jongste spoedig worden. Een akelig voor-
uitzicht, maar dat zeker zou verwezenlijkt worden ; een treurspel, dat maar al te
dikwijls wordt gespeeld ! Bezoek de gevangenissen en politiekantoren van Lon-
den —ja, zie slechts op straat. Zulke dingen hebhen wij dag aan dag voor onze
oogen — zij zijn zoo gewoon, dat uien er volstrekt geen acht op slaat. De vorde-
ringen dezer meisjes in misdaad zal even snel wezen als de voortgang cener pest-
ziekle, waarmede zij ook in verderfelijken invloed en zich verspreidende besmct-
ting overeenkomen. Iloevele rampzalige vrouwelijke wezens storten zich alzoo
in eene loophaan van zedeloosheid, waarvan de gedachte doet ijzen; wanhoop
kenmerkt het begin, walgelijke zedeloosheid het vervolg, verlatene eenzaamheid
en een ontijdige dood, door niemand beklaagd, het jammerlijke einde.
Er waren nog andere gevangenen — knapen van tien jaren, zoo verhard in de
ondeugd als mannen van vijftig — een bedelende landlooper, die met blijdschap
naar de gevangenis ging, als cene plaats, waar hij huisvesting en eten zou krij-
gen, geboeid aan een man, die door zijn eerste misdrijf zich en zijn gezin in hel
verderf had gestort. Maar onze nieuwsgierigheid was voldaan. De eerste groep
had een indruk op ons gemoed gemaakt, dien \\> ij liefst hadden willen vermijden
en gaarne weder hadden willenuitwisschen.
De menigte ging uiteen; en de wagen reed voort, met deszelfs lading van
schuld en ellende.
DE DANSSCHOOL.
Van alle dansscholen, welke ooit in Londen hebben beslaan, was er geen e in
de buurt meer vermaard dan die van SignorBillsmethi, ballelmcester van Kings\'
Theatrc, dat in de volkrijke streek van Gray\'s-lnn-Lane was gevestigd. De
condities waren niet boog; vier en een halve shilling in het viercndeeljaars
is ten minste gecne grootc som, en de school was zeer fatsoenlijk, daar het getal
der leerlingen nooit boven de vijf en zeventig mocht wezen, en er altijd een
viercndeeljaars vooruitbetaald moest worden. Men kon ook afzonderlijk les
nemen, niet in de grootc zaal, maar in de voorkamer, en dan bad men de familie
van SignorBillsmethi ten gebruik, dat wil zeggen, dat zij, die afzonderlijk les
namen, met den zoon of de dochter van dien heer konden dansen.
Dit was de dansschool, waarvan Augustus Cooper, toen hij eens Holborn-
II i 11 langs wandelde, een aanplakbiljet zag, hetwelk de aankondiging bevatte,
dat Signor Billsmctlii zijn nieuwen cursus met een groot bal zou openen.
-ocr page 149-
De dansschool.
Augustus Coopcr was een handelaar in olie en verfwaren, juist meerderjarig
geworden, en had, behalve zijn winkel, eenc moeder, welke dien winkel na den
dood van haar man waargenomen en haar zoon goed onderden duim gehouden
had. Zoo was het gekomen, dat Augustus de gcheelc week in het kamertje achter
den winkel was blijven zitten, en des zondags zelden verder had gewandeld dan
naar de Bethel Chapcl, zoodat hij weinig meer van de wereld had gezien dan
loen hij nog in de wieg lag ; terwijl de jonge White, de zoon van den kabinctwcr-
kcr aan den overkant, die drie jaren jonger was dan hij, den grooten heer speelde,
alle avonden uitging, en dikwijls den geheelcn nacht uitbleef, zonder dat iemand
hem er zuur om aankeek. Eensklaps kwam Augustus tot het besluit om dit niet
langer te verdragen, en juist dien ochtend had hij zijne moeder sloulweg te kcn-
ncn gegeven, dal hij zich wilde lalen villen, als hij geen sleutel van dcslraaldcur
9945
kreeg. Ilij wandelde nu Holborn langs, cenigszinsverbijsterd nadenkende hoe
hij aan fatsoenlijke kennissen zou komen, toen hem bet biljet van Signor Bill-
smetbi in het oog viel, en te gelijk de gedachte bij hem opkwam, dat het dit juist
was dat hij zochl ; want hier zou hij niet slechts eene keus uil vier en zeventig
fatsoenlijke jongelieden kunnen doen, maar bovendien nog lecren dansen, om
met deze kunst in andere gezelschappen Ie schitteren. Hij hield derhalve bet aan-
plakbiljet legen — want dit was, hetgeen wij vergeten hebben te zeggen, een I
levende jongen tusschen twee planken gebonden — vroeg een kaartje met het
adres van den Signor, en ging terstond naar bel aangewezen buis ; bij liep zelfs
hard) uit vrees dat het gelal van vijf en zeventig vol zou zijn voordat hij !
kwam. De Signor was thuis, en, wat nog pleizicriger was, hij was een Engclsch- •
man, een uiterst beleefd en vriendelijk menscli. liet gelal was nog niet vol; maar
het was al zeer toevallig, dat er juist nog maar eenc plaats open was, en die zou i
juist dien morgen bezel zijn geworden, indien Signor Billsmethi niet had gc- i
twijfcld of de dame wel zeer fatsoenlijk was ; daarom had hij haar niet willen aan-
nemen.
"En ik hen er zeer blijde over, mijnheer Coopcr," zeidc Signor Billsmethi, "dal
ik haar niet heb aangenomen. Ik verzeker u, mijnheer! — niet om u te vleien,
want daartoe licht gij te veel doorzicht — dat ik mij zelvcn gelukwensen, dat ik
een heer van uw voorkomen en uwe manieren krijg." — "Ik ben er ook zeer
blijde om, mijnheer!" zeidc Augustus. — "En ik hoop, dat wij nader kennis zul-
len maken, mijnheer!" hervatte Signor Billsmethi. — "Dat hoop ik ook, mijn-
heer I" antwoordde Augustus.
Juist opdat oogenblik werd de deur geopend en kwam er cene jonge juffer
binnen, welker haar geheel in krullen was gezet, en mei witte dansschoentjes aan
de voeten.
"Loop niet weg, kindlief!" zeidc Signor Billsmethi; want de jonge juffer had
niet geweten, dat Augustus daar was, en loen zij hem zag, wilde zij van verlegen»
heid weder wegloopcn. "Loop niet weg, kindlief!" herhaalde Signor Billsmethi.
"Dit is mijnheer Coopcr — mijne dochter, mijnheer! die ik hoop, dal nog menig
quadrille, menuet, contredans, gavotte, fandango en dubbele horlcpijp mei u
dansen zal. Die danst zij allemaal, mijnheer ! en dat zuil gij ook doen, voordat gij
een vicrcndeeljanrs ouder zijl."
Dit zeggende, gaf Signor Billsmethi Augustus een klap op den schouder, zoo
vriendelijk alsof hij hem al twaalf jaren gekend had. Augustus maakte eenc bui-
ging voorde jonge juffer, en deze neeg voor hem, en Signor Billsmethi zeide, dat
zij zulk een mooi paar waren als hij ooit gezien had ; waarop de jonge juffer uit-
riep: "Lieve Heer, papa!" en even hoog bloosde als Augustus zelf. Voordat hij
-ocr page 150-
Mi                                      Schetsen en Portretten.
heenging werd er afgesproken, dal hij dien zelfden avond zou terugkomen, fami-
liaar eu huiselijk weg, om de posilicn te Iccrcn, ten einde voor het aanslaande bal
gereed Ie zijn.
Augustus ging naar oen schocnmakerswinkcl in Hol bom, koeht daar een
paar daiisschoenen. en ging daarmede tegen den avond naar de woning van
Signor l\'illsmethi. Er «aren nog vier afzonderlijke leerlingen in de voorkamer,
twee licercn en twee dames, zeer aardige lieden, en volstrekt niet grootsch. Eenc
der dames vooral, die voor Columbinc werd opgeleid, was bijzonder vriendelijk,
en zij en de jonge juffer Billsmetlii maakten zooveel werk van Augustus, dat deze
zoogoed als thuis was, en het lecren der passen hem volstrekt gecne moeite
kostte. Toen hij moede was werd er door Signor Billsmetlii en de twee heeren en
dames eenequadrille gedanst, niet zoo stijf als men dat op een groot hal ziet, maar
friseh en vlug, hoewel Signor Billsmetlii de viool er nog hij moest spelen ; en toen
allen buiten adem waren, danstede jonge heer Billsmetlii eene horlepijp, met
een lolling in zijne hand en een lafclbord op zijn hoofd, lol bewondering van het
gchecle gezelschap. Daar iedereen zoo in zijn seliik was, drong Signor Billsmetlii
erop aan, dat zij allen ten eten zouden blijven, en wilde door den jongen heer bier
en rum laten halen ; maar de Iwec heeren wilden niet dut hij daunan de kosten
zou dragen, en begonnen juisl te twisteu wie van beiden zou betalen, toen Augus-
tus zeide dal hij zou betalen, indien zij hem dal pleizier wilden gunnen ; en zij
gunden hem dal pleizier. Hel gezelschap werd nu nog vroolij er; de jonge juffer
Billsmetlii drukte Augustus onder de tafel de hand, en Augustus beantwoordde
dien handdruk, liet »as zes ure in den ochtend, toen bij thuis kwam, en door den
leerknaap mei geweld naar bed werd gebracht, nadat hij herhaaldelijk zijn on-
wecrslaanbaar verlangen had Ie kennen gegeven om zijne moeder uil het venster
te smijten en den leer knaap mei zijne eigen das te worgen.
Weken waren verlnoiien en de danssehoenen bijna versleten, toen de avond
van het groole bal kwam, waarop al de vijf en zeventig leerlingen elkander voor
bel eerst zouden ontmoeten. Augustus had voor deze gelegenheid een nieuwen
rok laten maken. Hel was zijne eerste verschijning voor het publiek; na een
groolen Siciliaaiisehen sluierdans, zou bij eene quadrille openen mei de jonge
juffer Billsmelhi, met wie hij sedert hunne eerste kennismaking hoe langer hoc
gemeenzamer was geworden. Dat was een avond! Alles was zoo uitmuntend
ingericht. In de achterkamer stond een gemaskeerd ledikant, waarop de jonge
juffer Billsmetlii thee en koffie schonk voor diegenen van de heeren, die er voor
betaalden, en voor degenen der dames, welke door de heeren daarop werden
onthaald ; kruidenwijn en limonade waren insgelijks te bekomen, en de herberg
op den boek had voor deze gelegenheid een hieijongen meer aangenomen. Kortom,
niets kon het schitterende van het onthaal Ie hoven gaan, behalve hel gezelschap.
Bijna ontelbaar waren de eabriolets, die elk met een paar dames aankwamen, en
daar al deze dames niet slechts met elkander, maar ook met de meeste heeren
bekend waren, was hel onderhoud reeds in het begin zeer levendig. Signor
Billsmelhi, deftig in het zwart en met een grootcn blauwen strik in zijn knoops-
gal, introduceerde de nog vreemde heeren, en de dames waren terstond zoo ge-
nieenzaain, dal hel een lust was om haar te zien.
De sluierdans was inderdaad aardig om te zien ; en vervolgens begon de qua-
drillc, waarin Augustus wonder wel zijne rol speelde. Nu en dau was zijne dan-
seres hem wel kwijt, en dan zag men hem in een of anderen hoek maaralleen
voortdansen : maar doorgaans schoof men hem terug van den een naarden ander,
tot hij weder op zijne plaats te recht kwam. Toen hij gedaan had, kwamen ver-
-ocr page 151-
De dansschool.
UT,
scheidcne hecrcn en dames naar hem toe, om hem een compliment te maken,
zeggende, dut zij lui van een beginner nooit zoo gezien hadden ; hetgeen Augus-
tus in eenc zeer goede luim bracht en hein overhaalde om eene aanzienlijke hoe-
veelheid brandewijn, kruidenwijn en bier te betalen voor twee of drie dozijn
bijzondere vrienden, welke hij onder de vijf en zeventig uitkoos.
Of liet door de kracht van den drank of door iels anders kwam, laten wij in hel
midden; maar hel gebeurde, dat Augustus een blijkbaar welgevallen toonde in
de vleiende beleefdheden van eene jonge juffer in bruine zijde, die van hel begin
af zeer met hem ingenomen scheen ; en toen deze uitwisseling van beleefdheden
een poosje had geduurd, gaf de jonge juffer ISillsmclhi hare jaloezie en spijt daar-
over lucht, door de jonge juffer in bruine zijde een schepsel te noemen, hetgeen
de bedoelde jonge juffer beantwoordde met ceiiigc schimpschuten, welke Augus-
tus, die nu niet recht meer wist wat hij zeide, met groote defligheid voor de
zuivere waarheid verklaarde. De jonge juffer Billsmethi, aldus door haar vriend
verzaakt, begon vrccselijk te gillen, wilde eerst de jonge juffer in bruine zijde en
daarop Augustus te lijf, viel vervolgens in flauwte en werd weggedragen. Augus-
tus, die niet bijzonder vlug van begrip was, wist volstrekt niet wal dit te beduiden
had, totdat Signor Billsmethi de zaak volkomen ophelderde, door aan zijne lecr-
lingcn bekend Ie maken, dal Augustus bij verschillende gelegenheden zijne
dochter huwelijksbeloften had gedaan, en haar nu laaghartig verhel. De vcront-
waardigillg der leerlingen over dit schandelijk bedrijf was zoo algemeen en groot,
dat Augustus het geraden achtte met overhaasting afscheid Ie nemen. Hel einde
van de zaak was. daler den volgenden dageen brief van een procureur kwam,
j en er de volgende week een proces werd begonnen: en dal Augustus, nadat hij
j tweemaal naar den Teems was gegaan, om zich te verdrinken, en zich tweemaal
i had bedacht, zijne moeder lot zijne vertrouwde maakte, die de zaak voor twintig
| pond afdeed. Augustus bleef bij zijne moeder wonen, waarbij nog woont, zonder
ooit weder gezelschap te zoeken; en daar hij met niemand omgaat, zal hij ook
wel nooit vernemen, dat wij dit van hem verteld hebben.
-ocr page 152-
ill                                      Schetsen en Portretten.
HORATIO SPARKINS.
"Waarlijk, lieve man, loon wij laatst op de assemblee waren, had hij zeer veel
attentie voor Theresa," zeide jufvrouw Malderton tol haar echtgenoot, die na de
vermoeienis van zijn kantoorwerk, met zijne voeten op het \'haardijzer en zijne
flcsch naast hem, zat uit te rusten; "zeer veel attentie, en naar mijn begrip moe-
ten wij ook attentie voor hem tonnen. Wij moeten hem eens ten eten vragen." -
"Wie?" vroeg mijnheer Malderton, uil een halven dut opkijkende. — "Wie?
wel, gij weet wel wicn ik meen ; dien jongen heer met zwarte bakkebaarden en
eene wilte das, die pas lid van onze assemblee is geworden, en van wien alle
meisjes den mond vol hebhen. Wacht eens — hoe beet bij ook weer? —Marianne,
hoc heet die jonge heer ook ?"
Deze laatste woorden waren tot de jongste dochter gericht, die een bcursjc zat
te knoopen en bij dit werk een zooveel mogelijk sentimenteel gezicht zette.
"Iloratio Sparkins, mama!" antwoordde Marianne met een smaebtenden
zucht.— "O ja! Iloratio Sparkins," hervatte jufvrouw Malderton. "Hij is de
fatsoenlijkste jonge heer, dien ik ooit gezien heb. Op dien avond bad hij zulk een
cleganten rok aan — hij zag er nel uit als — als...." — "Als Prins I.copold,
mama! zoo ridderlijk en zoo vol gevoel," zeide Marianne vol bewondering.—
«Gij moet bedenken, lieve man !" hervatte jufvrouw\' Malderton, "dat Theresa nu
al acht en twintig is, en dat bet inderdaad tijd wordt om..."
Theresa Malderton was een meisje met een tamelijk kort en dik postuur, hoog-
roode wangen, een goed humeur, en nog niet geλngageerd ; hoewel dit laatste
hare schuld niet was. Vruchteloos bad zij tien jaren lang haar best gedaan om
vrijers te lokken; vruchteloos hadden baar vader en moeder do kennis aange-
houden met alle jonge hceren, met wie zij in aanraking kwamen. Theresa Mal-
derton was evenzeer bekend als de leeuw boven op Norlhumbcrland House,
en had even weinig kans om gepaard te worden.
"Ik ben zeker, dat bij u wel bevallen zou," vervolgde jufvrouw Malderton. "Hij
heeft zooveel fatsoen!" — "En zooveel vcmufl!" voegde Marianne er bij. —
"En hij is zoo welbespraakt!" liet Theresa hierop volgen. — "Hij heeft zeer veel
achting voorn, lieve man!" zeide jufvrouw Malderton op een vcrtrouwclijken
toon. De oudeheer kuchte en keek in het vuur.
"Ja, hij verlangt zeer om kennis met papa temaken," zeide Marianne. — "Dat
heeft hij mij ook in vertrouwen gezegd," hervatte bare moeder. — "Welnu,"
zeide mijnheer Malderton, hierdoor in zijn zwak gelast; "als ik hem morgen op
de assemblee zie, zal ik hem misschien vragen om eens hij mij te komen. Hij weet
immers waar wij wonen — op Oa k-Lod ge te Ca m bc rwcll." — "Jawel —
en ook dat gij een paard en rijtuig houdt." — "Welnu, ik zal er over denken,"
zeide mijnheer Malderton, terwijl bij zich schikte om zijn dutje Ie hervatten.
Malderton was een man, wiens gedachten niet verder gingen dan Lloyd\'s, de
Beurs, het Oostindische Huis en de Bank. Ecnigc gelukkige spcculatiθ\'n hadden
hem uit bekrompene in ruime omstandigheden verplaatst; en gelijk in zulke gc-
-ocr page 153-
Horatio Sparkins.                                             !•£•>
vallen dikwijls gebeurt, was met de verandering zijner omstandigheden ook zijn
geest geheel veranderd. Hetzelfde was met zijne familie liet geval. Zijne vrouw
en dochters deden haar best om de manieren van hoogere klassen na te volgen,
en koesterden den grootsten afschrik voor al wat maar ecnigszins gemeen kon
heeten. Hij was onkundig, bevooroordeeld, en wilde toch gaarne om zijn ver-
stand en doorzicht geacht worden. Lekkcrhoid en praalzucht deden hem eenc
goede tafel houden, en het viel hem niet mocielijk gasten daaraan te bekomen.
! Gaarne ontving hij iemand van naam, om te kunnen vertellen, dat die man bij
I hem was geweest; maar geestige jongelieden kon hij niet uitstaan, misschien
omdat zijne twee zonen, die alles behalve geestig ^aren, niet te zeer in de scha-
duw zouden worden geplaatst. De familiewas zeer verlangend naar bekenden
boven haar kring, en een der noodwendige gevolgen van dit verlangen, gevoegd
bij eenc volkomcnc onervarenheid in de wereld, was, dat ieder, die op ecnige bc-
trekking tot dien hoogen kring aanspraak kon maken, aan de (afel van Oak-
L o d g c welkom was.
De verschijning van Horalio Sparkins op de assemblee had niet weinig vcrwon-
dcring en nieuwsgierigheid opgewekt. Wie of wat kon hij wezen? Hij was blijk-
baar afgetrokken en droefgeestig. Een rechtsgeleerde ? — Dat zou hij wel hebben
laten blijken. Zou hij een voornaam vreemdeling wezen, naar E ngela nd ovcr-
gekomen om met de Engclsche beschaving kennis te maken? — Neen : hij had
geen vreemde uitspraak. Was hij dan een chirurgijn, een romanschrijver of een
schilder? Al deze gissingen werden uit gegronde redenen wcdcrlcgd, en allen
bleven even wijs als te voren.
Des avonds na het gesprek, dat wij zoo even beschreven hebben, was het juist
assemblee, en ten negen ure reed de familie Malderton daarheen. De twee jonge
juffers droegen beiden een kleedje van lichtblauwe zijde, met bloemen gegarneerd ;
jufvrouw\' Malderton (breed en dik van postuur) was eveneens gekleed, en scheen
eenc doublure van hare oudste dochter te wezen. Fredcrik, de oudste zoon, in
\' balcostuum, was het ideaal van een opgeschikten kofh\'ohuiskneclit; en Thomas,
de jongste, zager, met zijne witte das, blauwen rok en rood horlogebandje, eigen-
lijk uit alsof hij mal was. Ieder lid van het gezelschap had ook voorgenomen om
nadere kennis met Horatio Sparkins te maken. Theresa moest natuurlijk zoo aan-
\' vallig wezen als meisjes van acht en twintig jaren, die naar een man verlangen,
gewoonlijk zijn. Jufvrouw Malderton had zich voorgenomen om de vricndclijk-
; heid zelve te wezen; Mariannc wilde een versje in haar album verzoeken; de
oude heer zou den grootcn onbekende de eer bewijzen van hem ten eten te vra-
gen, en Tom dacht zijne ervaring aangaande tabak en sigaren op de proef te stcl-
len. Zelfs Fredcrik, in al wat mode en smaak betrof het orakel der familie, die
eenc eigen kamer had, en een vrijbiljet voor het theater van Covent-Gar-
den, — die in zijne klceding altijd het laatste modeplaatje volgde, en eenboc-
zemvriend had, die eens een heer had gekend, die voorheen in het West-End
had gewoond,— zelfs hij begreep, dat Horatio Sparkins een knappe jongen moest
wezen, en wilde hem de eer aandoen van met hem te biljarten.
Het eerste voorwerp, dat do oogen der verlangende familie ontmoetten, zoodra
men de danszaal binnentrad, was de interessante Horatio, met hoogopgestrekene
haren en op de zoldering gevestigde oogen, in cene peinzende houding half lig-
gende op eene bank gezeten.
"Daar is bij, lieve man!" fluisterde jufvrouw Malderton haar echtgenoot toe.
"Wat heeft hij veel van LordByron !"zcideTheresa.—"Of vanMontgomery I"
liet Mariannc er op volgen. — "Of van een portret van kapitein Ross," merkte
10
SCIΟPT«F\\ RN Pn^TIFTTFN.
-ocr page 154-
146
Schetsen en Portretten.
Thomas aan.— "Tom! wees loch geen ezel," bromde zijn vader, die hem altijd
afsnauwde, waarschijnlijk opdal de jonkman niet te geestig zou worden.
De elegante Sparkins bleef in zijne ongemaakte houding zitten, tot de familie
vlak bij hem was. Toen sprong hij met alle leekenen van verrassing en blijdschap
overeind, sprak jufvrouw Malderton met vurige hartelijkheid aan, groette de twee
jonge juffers met bijzonderen zwier, bood haar vader met blijkbaren eerbied de
hand en beantwoordde den groet der twee zonen opeenehalf statige, half gc-
noeglijkc manier, uit welk alles duidelijk bleek, dat hij een voornaam, maar te
gelijk zeer goedhartig, wellwilleiul en beleefd jong heer moest wezen.
"Mcjulier Malderton," zcidc Iloratio, met eenc zeer diepe buiging, "mag ik
zoo stout zijn te hopen, dal gij mij het genoegen zult vergunnen___" — "Ik weet
niet of ik reeds geλngageerd ben," zcidc Theresa, met een schijnvan onverschil-
lighcid ; "inderdaad — ik heb al zooveel..." — Iloratio zette een gezicht alsof hij
achter eenc lijkslaatsic ging. — "Maar ja — zeer gaarne," prevelde de smach-
tendc Theresa eindelijk, en Horatio\'s gezicht helderde op, gelijk een oude hoed
in ecne regenbui.
"Hij is inderdaad een zeer fatsoenlijk jonkman," zcidc de heer Malderton, toen
Horatio en zijne danseres zich in de quadrille plaatsten. - "Hij weet zich zeer goed
voor te doen," zcide Frederik. — ".la, hij is een snaak," liet Tom hierop volgen,
die ook een woordje wilde medespreken ; "hij spreekt net alsof hij uit een bock
las. — "Tom !" zcidc zijn vader, "ik heb u al eens verzocht om u niet zot aan te
stellen." Tom zette een gezicht, zoo blij als een haan op een regenachtigen
morgen.
"όoc verrukkend," begon Iloratio, toen bij na de quadrille met zijne danseres
de. zaal op en neer wandelde, "hoc verrukkend, hoe verkwikkelijk is het, de vlucht
te kunnen nemen uit de stormen en wederwaardigheden des levens, al is het
slechts voor cenigc vluchtige oogenblikken, en die oogenblikkcn, al zijn ze kort
en vergankelijk, te mogen doorbrengen in het hemclschc gezelschap vaneen
wezen, welks ongenoegen den dood, welks koelheid razernij zou aanbrengen,
welks liefde de schoonste, edelste belooning zou zijn, die de Hemel ecu sterveling
zou kunnen schenken." — "Hoe teergevoelig!" dacht Theresa, terwijl zij zwaar-
der op zijn arm leunde. —"Maar genoeg — genoeg!" hervatte Sparkins, op den
toon van een tooncclheld : "wat heb ik gezegd ! waarom verraad ik mijn gevoel!
MejulTer Malderton," — hier bleef hij een oogenblik steken — "ik hoop, dathet
mij vergund zal zijn u de nederige hulde aan te bieden." — "Mijnheer Sparkins!"
zcide de verrukte Theresa, blozende van strcelcnde verlegenheid, "ik moet u
naar papa verwijzen. Zonder zijne toestemming kan ik nooit...." — "Maar hij
kan er toch niets tegen hebben, dat...."—"O, gij kent hem niet," viel Theresa
hem in de rede, die wel wist, dat er niets te vreezen was, maar het gesprek
gaarne een zweem van een looncel uit een roman wilde geven. — "Hij kan er
toch niet legen hebben, dat ik u een glas limonade aanbied?" hervatte Sparkins
met eenige verwondering. — "Is dat alles?" dacht de teleurgestelde Theresa bij
zich zelve. "Hoeveel omslag voor niemendal!"
"Het zal mij zeer veel genoegen doen, mijnheer ! wanneer gij aanstaanden zon-
dag bij mij wilt komen dinccren," zcidc de oude heer Malderton op het einde van
den avond, toen hij en zijne zonen met Iloratio stonden te praten. Iloratio boog
en nam de vercerende uitnoodiging zeer beleefd aan.
"Jk moet bekennen," hernam de manoeuvreerende vader, terwijl hij zijn
nieuwen vriend een snuifje aanbood, "dat ik in zulk ecne assemblee niet half zoo-
veel behagen heb als in het comfort — bijna had ik gezegd de weelde — van
-ocr page 155-
Horatio Sparkins.                                           Ml
Oak-Lodgc. Luidruchtige vermaken hebben niet veel bekoorlijks voor een
bejaard man." — "En toch, mijnheer ! wat is de mensch?" zeide dediepzinnige
Sparkins. "Wal is de mensch? vraag ik." — "Ja, dat moogt gij wel zeggen,"
antwoordde jufvrouw Malderlon hierop. — "Wij weten, dat wij leven en ademen,"
vervolgde Horatio; "dat wij wenschen en verlangens, behoeften en begeerten
hebben.\'\'— "Ja wel, juist," zeide Fredcrik met een diepdenkend gezicht." —
"Ik zeg, wij weten dat wij bestaan," hervatte Horatio met verheffing van stem :
maar daar stuiten wij ; daar is heleinde onzer kennis, de grens onzer wetenschap.
Wal welen wij meer?" — "Niets," antwoordde Fredcrik, die voor zich zelf met
alle recht dit antwoord mocht geven. Tom wilde ook iets zeggen ; maar gelukkig
ontmoette zijn vaders toornigen blik den zijnen, en hij droop af gelijk een hond,
die op cene poging om te snoepen wordt betrapt.
"Op mijn woord," zeide de oude lieer Malderlon, toen de familie naar huis
reed, "die Sparkins is een verbazend knap jongmensch. Zulke uitgebreide kun-
digheden en zulk eenc treffende manier om zich uit Ie drukken !" — "Ik denk
dat bij de een of ander incognito moet wezen," zeide Mariannc; "hoe romanesk
zou dat zijn !" — "Hij spreekt wel bard en duidelijk," merkte Tom schroomvallig
aan; "maar ik begrijp niet recht wat hij er mee zeggen wil." — "Ik begin bijna
de hoop op te geven, dal gij ooit iets begrijpen zult," zeide zijn vader, die natuur-
lijk veel van Horalio\'s uitboczemingen onthouden had. — "Ik vind, Tom !" zeide
Theresa, "dat gij u van avond al zeer belachelijk hebt aangesteld." Iedereen was
van hetzelfde gevoelen, en de arme Tom kroop in het kleinste hoekje.
Dien avond hadden de oude heer Malderlon en zijne vrouw een lang gesprek
over de uitzichten hunner dochter, en Theresa dacht, terwijl zij naar bed ging,
ernstig na over de vraag, of zij, wanneer zij een titel behuwelijkte, de bezoeken
van hare tegenwoordige vriendinnen wel zou kunnen ontvangen, en droomde
den gchcelen nacht van vermomde edellieden, grootc partijen, struisvedcren,
bruidslinten en Horatio Sparkins.
Op zondagmorgen vormde men allerlei gissingen aangaande de manier, welke
de met angstig verlangen verwachte Horatio zou kiezen omziehnaarOak-Lodge
te begeven. Zou hij zijn eigen rijtuig nemen, ofte paard rijden, of eenvoudig met
cene diligence komen? Deze en andere even belangrijke vraagpunten hielden de
aandacht van jufvrouw Malderlon en bare dochters den gchcelen morgen bezig.
"Het is loch ellendig, vrouw, dat die gemeene broeder van u het in zijn hoofd
heeft gekregen om vandaag bij ons te komen eten," zeide Malderlon lot zijne echt-
genoote. "Omdat mijnheer Sparkins kwam, heb ik opzettelijk niemand anders
gevraagd dan Flamwcll; en nu komt uw broeder er bij — een winkelier — bet is
cene ijsclijkheid. Ik wilde voor geenc duizend pond, dat bij bij onzen nieuwen
gast van zijn winkel sprak. Het zou mij niet kunnen schelen, als hij maar vcr-
standig genoeg was om te verzwijgen, dat hij cene schande voor de familie is;
maar hij is zoo drommels ingenomen met zijn gemeen beroep, dat hij het iedereen
vertelt."
James Barton, de bedoelde persoon, was een welgegoed kruidenier, zoo gemeen
en gevoelloos, dat hij inderdaad nooit zwarigheid maakte om te zeggen, dat hij
zich zijn beroep niet schaamde; hij had er zijn geld mede gewonnen, en iedereen
mocht hel weten.
"Ha, Flamwell! beste vriend, hoc vaart gij?" zeide de oude heer Malderton,
toen een kort mager mannetje, met een groenen bril op den neus, de kamer bin-
nentrad. "Gij hebt mijn briefje ontvangen?" — "Ja, en daar ben ik nu." — "Gij
kent misschien dien mijnheer Sparkins niet van naam? Gij kent toch iedereen."
-ocr page 156-
IIS                                      Schetsen en Portretten.
Flamwell was ccn van die mcnsclicn, welke men somtijds in gezelschappen
ontmoet, die zich houden alsof zij iedereen kennen, hoewel zij eigenlijk niemand
kennen. IS ij de Malderton\'s, die gretig luisterden naar al wat er van voorname
lieden verteld werd, stond hij in hoogegunsl,cn daar hij wist met welke mensehen
hij te doen had, dreef hij zijne zucht om met iedereen hekend te schijnen tot ccn
inderdaad verbazend uiterste. Hij had er slag van om de grootste logens op zulk
cenc wijze te vertellen, dat hij altijd cene achterdeur openhield.
"Neen, ik weet niet, dat ik hem onder dien naam ken,\'\' antwoordde Flamwell.
met een zeer bedenkelijk gezicht. "Maar ik twijfel niet, of ik zal hem toch wel
kennen. Is hij lang?" — "Van middelmatige lengte," antwoordde Theresa.—
"Met zwart haar?" vroeg Flamwell, cene stoute gissing wagende. — "Ja !" ant-
woordde Theresa haastig. —"En ecnigszins stompen neus?" — "Neen," zeidc
de teleurgestelde Theresa; "hij heefteen Romcinschcn neus." — "O, ik meende
een Romcinschcn neus; zeidc ik dat niet?" hervatte Flamwell. "Een elegant
voorkomen ?" — "Ja!" — "En bijzonder innemende manieren ?" — "O ja !" zeidc
de gchcele familie Ie gelijk; "gij kent hem zeker."— "Ja, ik dacht wel dat gij
hem kennen zoudt!" riep de oude heer Malderton zegevierend uit. "Wie denkt
gij, dat hij is?" — "Volgens uwc beschrijving," antwoordde Flamwell nadenkend 1
en bijna fluisterend, "moet hij sterk gelijken op den Ilonourahle Augustus Fitz- j
Edward Filz-Jolm Fitz Osbornc. Hij is een knap jonkman, maar wat zonderling,
en heelt misschien om de eene of andere reden een anderen naam aangenomen."
I Theresa\'s hart klopte sneller. Zou het de Ilonourahle Augustus Fitz-Edward
Filz-Jolm Eitz-Osbornc wezen? Welk een naam om fraai gegraveerd op twee gc-
glacccrde kaartjes te prijken, niet ccn wit satijnen lintje aan elkander gebonden !
"The Ilonourahle Mrs. Augustus Fitz-Edward Filz-John Fitz Osbornc !" De ge-
\\ dachtc was streelend.
"Het is al vijf minuten vσσr vijven,\'1 zeide de oude heer Malderton, op zijn hor-
loge kijkende. "Ik hoop,dat hij ons niet zal teleurstellen," — "Daar is hij!" riep
Theresa, toen er hard aan de straatdeur werd geklopt.
Gelijk doorgaans, wanneer een gast met bijzonder verlangen verwacht wordt,
trachtten allen het voorkomen aan te nemen alsof zij volstrekt niet wisten, dat
er iemand komen zou.
De kamerdeur werd geopend. ".Mijnheer Barton!" zeidc de knecht. — "Voor
den duivel!" prevelde Malderton. "11a, goede vriend, hoe vaart gij ? Hebt gij wat
nieuws ?" — "όcli neen," antwoordde de kruidenier op zijne gewonc eenvoudige
manier. "Ik weet volstrekt geen nieuws. Hoe gaat het, jongelui? Dag, mijnheer
, Flamwell!"
"Daar komt mijnheer Sparkius!" zeidc Tom, die uit liet venster had gekeken.
"En wat een paard heeft hij !"
Daar kwam inderdaad Horatio op een groot zwart paard, dat hij liet springen
en steigeren als ccn kunstrijder van Astlcy. Na cenig steigeren, briesehen en
schoppen bleef het paard eindelijk op eenigen afstand van het hek stilstaan, waar
Sparkins afsteeg en zijn ros aan de zorg van Malderton\'s rijknecht overgaf. De
plechtigheid van introductie werd met alle slatigheid verricht. Flamwell zag Ho-
ratiodoor zijn groenen bril zeer geheimzinnig aan, en de galante Horatio vestigde
zijne sprekende oogen met cene bijzondere uitdrukking op Theresa, welke op hare
beurt ccn allersentimenteelst gezicht trachtte te zetten.
"Is bet de Ilonourahle Augustus — hoe heel hij ook weer ?" vroeg jufvrouw
Malderton aan Flamwell, toen deze haar naar de eetzaal geleidde. — "Eigenlijk
niet," was het geheimzinnige antwoord. "Eigenlijk niet."— "Wie is hij dan ?" —
-ocr page 157-
Horatio Sparkins.                                           ά9
"St!" zcide Flamwell, deftig zijn hoofd schuddende, alsof hij de zaak zeer wel
wist, maar om gewichtige redenen het geheim niet kon ontdekken.
"Mijnheer Sparkins !" zcide de verheugde jufvrouw Malderton, "mag ik u ver-
zoeken om scheiding tusschen de dames te maken. John, zet een stoel voor
mijnheer tusschen Miss Theresa en Miss Mariannc." Dit gezegde was tol een man
gericht, die gewoonlijk voor stalknecht en tuinman speelde, maar voor deze gcle-
genheid was opgeknapt om een tweeden knecht te verbeelden.
Het diner was uitmuntend. Horatio was zeer oplettend voor Theresa, en ieder
was uitmuntend in zijn schik, de oude heer Malderton uitgezonderd, die, daar hij
wist wat voor soorl van een man zijn schoonhrocder Barton was, in gedurigen
angst verkeerde, dat deze van zijn kruidenierswinkel zou beginnen te spreken.
"Hebt gij uw vriend Sir Thomas Noland nog binnen kort gezien, Flamwell?"
i vroeg Malderton, een zijdelingsehen blik op Horatio werpende, om te zien welk
oen indruk de naam van zulk een aanzienlijken bekende op hem maken zou.
"Neen," antwoordde Flamwell, "dat is al eene poos geleden ; maar eergisteren
heb ik Lord Gubblcton nog gezien." — "Ik hoop, dat Zijne Lordschap nogwθl ;
vaart," zeidc Malderton op den toon der grootste belangstelling. Het is bijna
noodeloos te zeggen, dat hij te voren niet geweien had, dat er zoo iemand in de
wereld was. — "O ja, nog zeer wel. Hij is een zeer aardig man. Ik ontmoette j
hem in de City, en wij bleven een heden tijd staan praten. Gij weet, wij zijn
familiaar niet elkander. Maar ik kon mij niet zoo lang met hem ophouden als ik
wel gcwenschl had ; want ik moest naar een bankier, een schatrijk man en lid
van het Parlement, met wien ik ook ecnigszins, ik mag wel zeggen zeer, nabij
bekend hen." — "Ik weet, wien gij meent," antwoordde de gastheer met nadruk,
hoewel hij even weinig van zulk een bankier wist als Flamwell zelf. — "Hij doet
kapitale zaken." Dit woord bracht het gesprek in gevaar van op een netelig onder-
werp te komen. — "Van zaken gesproken," viel Barton er terstond op in. "Iemand,
dien gij wel gekend hebt, Malderton, voordat gij dien gelukkigen slagdecdt,
kwam kort geleden bij mij inden winkel, en___"— "Mag ik u een aardappel ver-
zoeken," viel de beangste gastheer hein in de rede, in de hoop om zijn schoon-
broeder van de anekdote af te brengen. — "O ja wel," antwoordde de kruidenier,
zonder deze bedoeling te gissen, "en vroeg mij op zijne gewone manier—"— i
"Een kruimigen, als het u belieft," viel Malderlon hem weder in de rede, vrce-
zende, dal het woord winkel nogmaals in de vertelling zou voorkomen.—
"Hij vroeg mij," hervatte de kruidenier, "zoo losweg : "Wel, hoe gaat het met de
zaken?" — "Zoo," zeide ik ; "mijne zaken houden mij goed aan den gang, en ik
hoop, dal ik nooit te grootsch zal zijn om mijne zaken aan den gang Ie houden."
Ha, ha, ha!"
"Een glas wijn, mijnheer Sparkins ?" riep de gastheer, die vruchteloos zijne
verlegenheid trachtte te verbergen. — "Met veel genoegen, mijnheer!"
"Laatst," hernam de gastheer, Horatio aansprekende, met het oogmerk om
dezen eene gelegenheid te geven om met zijne gaven te schitteren, "laatst spraken
wij over den aard van den mensch, en ik vond uwe gezegden zeer treffend." —
"Ik ook," zeide Frcdcrik. Horatio boog met bcvalligcn zwier zijn hoofd. —"Maar
wat zoudt gij nu wel van de vrouwen zeggen, mijnheer Sparkins?" vroeg juf-
vrouw Malderton. De jonge dames deden moeite om haar lachen in te houden.
"De man," antwoordde Horatio, "hij moge de bloemrijke dalen van een ander
paradijs bewonen, of omzwerven in de onvruchtbare, ik mag wel zeggen naar-
geestige gewesten, aan welke wij in onze eeuw moeten gewennen, —de man,
zeg ik, in alle tijden en omstandigheden — hij moge huiveren in den guren storm
-ocr page 158-
150                                      Schetsen en Portretten.
der bevrozene luehtstreck, of versmachten in de stralen der kcerkringzon, —
zonder de vrouw zou hij geheel — eenzaam wezen." — "Het verblijdt mij ten
hoogste, dal gij zulke vcrccrendc gedachten van ons koestert, mijnheer Sparkins!"
zcidc jufvrouw Malderton. — "En mij insgelijks," zcide Theresa.
Iloralio zag haar vcclbctcckenend aan, en de jonge juffer bloosde als cene pionic
in vollen bloei.
"Ik ben van gevoelen...." begon Darton. — "Ik weet wat gij zeggen wilt,"
viel Malderton hem in de rede, die zijn schoonbrocder gecne tweede gelegenheid
wilde laten om hem een schrik aan te jagen, "en ik moet zeggen, dat ik het vol-
i strekt niet met u eens ben." — "Wat V\' vroeg de verbaasde kruidenier. — "Ik
kan het niet helpen, Barton!" hervatte de gastheer, opeen toon, alsof hij indcr-
daad cene stelling van zijn schoonbrocder tegensprak, "maar ik kan mijne goed-
keuring niet geven aan iets, dat ik als zeer onbillijk moet beschouwen." — "Maar
ik wilde niets anders zoggen, dan___" — "Gij kunt mij nooit overreden," zeide
Malderton niet de uiterste stijfhoofdigheid, "nooit." — "En ik," zeidc Ercdcrik,
om ook eens mee te spieken, "kan niet volkomen instemmen met hetgeen mijn-
heer Sparkins daar gezegd heeft." — "Wat!" zeide Horuiio, die meer in vuur
geraakte, daar hij het vrouwelijk gedeelte van liet gezelschap met opgetogenheid
zag luisteren, "wat! is dan niet het gevolg het uitwerksel der oorzaak, en de oor-
zaak de voorloopcr van het uitwerksel?" — "Daar zit de, knoop," zcidc Elam-
wcll. — "Wel zeker," voegde de oude heer Malderton er bij. — "Welnu, indien
; hel gevolg een uitwerksel der oorzaak is, en de oorzaak vσσr het gevolg komt, ,
i dan hebt gij immers blijkbaar ongelijk," hervatte de gedienstige Elamwell. — "Ik i
deukten minste, dat er op mijn bewijs niets is af te dingen?" zcide Iloralio vra- ;
gend. "Niets, volstrekt niets," antwoordde Elamwell. "De zaak is er mede bc- j
slist." — "Het is mogelijk," zcide Ercdcrik ; "ik begreep het eerst niet."\' — "Ik
begrijp bet nu nog niet," dacht de kruidenier, "maar hel zal wel zoo wezen."
"Wal is hij toch knap!" duisterde jufvrouw Malderton hare dochter toe, toen i
zij met deze naar de voorkamer ging. — "O! hel is een charmant man," zeiden !
beide jonge juffers te gelijk. "En zoo welsprekend! Hij moet veel van de wereld
gezien hebben."
Toen de hoeren alleen waren gebleven, volgde er cene poos van stilte, en zet- ;
ten allen een zeer ernstig gezicht, alsof zij nog nadachten over den diepen zin i
van het laatste gesprek. Flamwcll, die het er op gezel had om te ontdekken wie
en wat Iloralio was, brak het eerst de stille af.
"Neem het mij niet kwalijk, mijnheer!" zeidc hij: "ik verneem, dat gij tot de
balie behoort? Ik dacht ook eens dat vak Ie kiezen — ik ben, mag ik zeggen, ge-
meenzaam bekend mei ecnigc uitstekende sieraden van dien stand." — "Neen,"
antwoordde Iloralio, met ecnigc aarzeling; "datjuistnict." — "Maar gij hebt toch i
veel met zijde omgegaan?" hervatte Elamwell, met toespeling op het ambtsge-
waad der rechtsgeleerden. — "Al zeer lang," antwoordde Horatio.
Elamwell meende nu vrij zeker van de zaak te wezen. Iloralio was een rechts»
geleerd student, die op het punt was om advocaat Ie worden.
"Ik zou niet graag advocaat willen wezen," zcidc Tom, nu voor het eerst sprc-
kendc, en keek de tafel rond, om te zien of iemand op zijn gezegde zou lellen.
Niemand gaf ecnig antwoord.
"Ik zou geen pruik willen dragen," hervatte Tom, nog eens moed vattende. —
"Tom!" zcidc zijn vader, "ik verzoek om uwc zotheid voor u zelvcn te houden.
Gij zoudt beter doen met toe te luisteren om iets te lecren, dan gedurig zulke
ongerijmde aanmerkingen te maken."— "Goed, vader!" antwoordde de onge-
-ocr page 159-
lloratio Sparkins.                                                  K>1
lukkigc Tom, die geen woord had gesprokrn sedert hij kwartier over vijven om
nog een stuk vlccsch had gevraagd, en het was nu acht uur.
"Trek het u maarniet aan, Tom !" zeidc zijn goedhartige oom. "Ikgeef u gelijk.
Ik zou ook niet graag eene pruik dragen. Ik draag liever een voorschoot." — De
\' oude heer Maldcrton begon geweldig te hoesten. Barton vervolgde: "Want als
\'t iemand te grootsch is voor zijn beroep...."
Het hoesten begon met verdubbelde hevigheid, en hield niet op voordat de
ongelukkige oorzaak daarvan, in zijn schrik, geheel vergeten had wat hij wilde
zeggen.
"Mijnheer Sparkins!" zeide Flamwcll, om zich wederom op den voorgrond te
plaatsen, "kent gij bij toeval ook mijnheer Delafontainc, op Bcdfo rd-squ are?"
— "Ik heb eens kaartjes met hem gewisseld; en sedert dien tijd heb ik ook ver-
schcidenc malen het genoegen gehad om hem van dienst te zijn," antwoordde
lloratio cenigszins kleurende, zonder twijfel omdat hij vreesde eene onbeschei-
denheid te begaan. — "Gij zijl wel gelukkig, dat gij zulk een aanzienlijk man van
dienst hebt mogen wezen," merkte Flamwcll met bijzondere» eerbied aan.
"Ik weet niet wie bij is," Duisterde hij Maldcrton toe, toen zij lloratio naarde
voorkamer volgden; "maar het is duidelijk, dat hij tot de balie behoort en zeer
aanzienlijke betrekkingen heeft."
Het overige van den avond ging zeer genoeglijk om. De oude heer Maldcrton,
van zijn angst voor Barton bevrijd, dewijl deze in slaap viel, was zeer opgeruimd
• en spraakzaam. Theresa speelde (meesterlijk, gelijk lloratio zeide) eene wals op de
piano; en vervolgens zongen deze beiden, door Frcderik geaccompagneerd, trio\'s
zonder einde, daar zij de genoeglijke ontdekking hadden gemaakt, dat hunne
stemmen uitmuntend accordeerden. Het zingen ging ook zeer vlot, en het hin-
derdc weinig, dat lloratio geen gehoor had en gcenc noot kende. Zij sleten den
tijd zoo vermakelijk, dat hel twaalf uur was, voordat Sparkins zijn paard liet voor-
komen en afscheid nam, bij welke gelegenheid ervoor vast werd afgesproken,
dat hij zijn bezoek den volgenden zondag zou herbalen.
"Maar misschien zal mijnheer Sparkins gelegenheid hebben om morgenavond
met ons mede te gaan?" zeide jufvrouw Maldcrton. "Wij wilden de nieuwe pan-
i toioimc gaan zien." — Horatio boog, en beloofde dat hij het gezelschap inden
loop van den avond in de loge nommer zou komen opzoeken.
"Morgenochtend zullen wij u maar vrijlaten," zeidc Theresa zeer lieftallig;
| "want dan gaan wij met mama in allerlei winkels kijken, en ik weet wel, dat
hecren weinig liefhebberij daarin hebben." — Sparkins boog wederom, en ver-
klaarde dat hij de dames met veel genoegen zou vergezellen, maar dat hij des
morgens door zaken van belang werd verhinderd. Flamwcll zag Maldcrton vcel-
betcekenend aan, en fluisterde: "De zittingen der gerechtshoven zijn pas gc-
, opend."
Ten twaalf ure op den volgenden morgen stond het rijtuig voer de deur van
I Oak-Lodge, en jufvrouw Maldcrton en hare twee dochters stapten daarin, om
te zamentegaan winkelen. Zij zouden bij eene vriendin eten, en van haar huis
I naar de komedie rijden. De eerste boodschap zou nu bij Jones, Sprugginscn Smith
| in Tottenham-Court-Road wezen; dan moesten zij naar Rcdmayne in
I Bond-Strect, en vervolgens overal been. De jonge dames verkortten zich den
weg met lofredenen op Horatio Sparkins te houden, en op hare mama te knorren,
dat deze, om een enkelen s h i 11 i n g te bezuinigen, haar zoo ver liet rijden. Einde-
lijk bleef het rijtuig stilstaan voor een donkeren manufactuurwinkel, van de zoo-
genaamde goedkoope soort, waar alles, gelijk de winkeliers aankondigden —
-ocr page 160-
1*>2                                          Schetsen en Portretten.
en zij moeten het weten — vijftig percent onder fabrieksprijs werd verkocht.
"Heer, mama! in wat voor een gemcenen winkel hrengt ge ons nu?"zeidc
Theresa. "Wat zou mijnheer Sparkins wel zeggen, als hij ons hier zag !"
"Ga zitlcn, dames! Wat is er van uw dienst?" vroeg de gedienstige ccrcmo-
nicmecster van het etablissement, die met cene witlc das in den winkel op en
neer wandelde. — "Ik wilde zijde zien," antwoordde jufvrouw Malderton. —
"Terstond, mevrouw! Mijnheer Smilh! Waar zit hij nu weer?" — Hier, mijn-
heer!" riep cene slem achteruit den winkel. — "Kom voort, mijnheer Smith!"
riep de ceremoniemeester. "Als men u hebben moet, zijt ge nooit bij de hand."
Aldus tot spoed aangemaand, sprong mijnheer Smith met groote vlugheid over
de toonbank, en plaatste zich voor de nieuwe klanten. Jufvrouw Malderton gaf
een flauwcn gil. Theresa, die bukte om met hare zuster te spreken, hief haar
hoofd op, en aanschouwde — Iloratio Sparkins.
Wij werpen gelijk romanschrijvers zeggen, een sluier over het tooncel, dat nu
volgde. De geheimzinnige, romaneske Iloratio Sparkins, die in Thcresa\'s oogen
een prins kon wezen, was eensklaps veranderd in Samuel Smith, bediende in een
goedkoopen winkel. Het verdwijnen van den held van Oak-Lodgc op deze
onverwachte ontmoeting kan slechts vergeleken worden bij een hond met een
koperen ketel aanzijn staart. Al de hoop der Maldcrlon\'s smolt weg, als vanille-ijs
op een dessert; de groote wereld bleef even ver uit hun bereik als de noordpool;
en Theresa had evenveel kans op een huwelijk, als kapitein Hoss op het ontdek-
ken der noordwestelijke doorvaart.
Jaren zijn verloopcn sedert dien schrikkelijke!) morgen. Driemaal hebben te
Camberwcll de madeliefjes gebloeid en de musschen haar lentclicd gctjilpt:
maar de jonge juffers Malderton zijn nog ongetrouwd. Theresa heeft gcene hoop
meer; maar Flamwcll is nog even gezien, en de familie koestert nog hetzelfde
verlangen naar voorname bekenden, en een nog grooter afschuw voor alles,
wat maar cenigszins gemeen is.
-ocr page 161-
De zwarte sluier.                                           lφφ
DE ZWARTE SLUIER.
Op zekeren winteravond tegen het einde des jaars d800 zat een jonge
dokter, die zich pas in Lond en had gevestigd, in zijne voorkamer hij een vroo-
lijk hrandend vuur, en luisterde naar den wind, die in den schoorsteen hulderdc
en de regcndroppels klctlcrcnd tegen het venster joeg. Het was koud en rcgcn-
achtig weder; hij had den gehcelen dag over de slijkerige straten gewandeld, en
zat nu in zijne kamerjapon en pantoffels uit te rusten, meer dan half slapend en
minder dan half wakker, terwijl hij zich duizcndcrlci zaken voor zijne zwervende
verbeelding haalde. Eerst dacht hij aan den kouden wind, en hoc scherp de regen
hem in het gezicht zou spatten, als hij niet warm en wel thuis zat. Toen dwaal-
den zijne gedachten op zijn jaarlijksch kersmisbezock in zijne geboorteplaats en bij
zijne beste vrienden ; hij stelde zich voor hoc blijde allen zouden zijn hem weder
te zien, en hoc verheugd Mary zou wezen, als hij haar zeggen kon, dat hij einde-
lijk een patiλnt had gekregen en er meer hoopte te krijgen, en dat hij dan over
cenigc maanden zou terugkomen, om met haar te trouwen, en haar naar zijn
huis te brengen, om zijn eenzamen haard te vervroolijkenenhem tot vernieuwde
inspanningen aan te moedigen. Toen begon hij zich te verwonderen, of hij wel
ooit een eersten patiλnt zou krijgen, en of hij niet misschien bestemd zou zijn om
nooit patiλnten te bekomen; en toen dacht hij weder aan Mary, tot hij weder in
slaap viel en in den droom hare liefelijke stem in zijne ooren klonk en hare zachte
kleine hand op zijn schouder rustte.
Er rustte inderdaad cene hand op zijn schouder; maar zij was noch zacht noch
klein, daar de eigenaar dezer hand een lange, grove jongen was, die, voor een
shilling in de weck en den kost, door het armhuis was verhuurd omboodschap-
pen te doen en medicijnen te brengen. Daar echter geen van beide noodig was,
besteedde hij zijne ledige uren — door elkander veertien daags — met eten en
slapen.
"Eenc dame, mijnheer, ccncdamc !" fluisterde de jongen, zijn meester wakker
schuddende.— "Welke dame?" riep onze vriend, terwijl hij ovcreindsprong,
zich half verbeeldende, dat zijn droom waarheid was, en Mary zelve naar hem
vroeg. "Waar?" — "Daar, mijnheer !" antwoordde de jongen, naar de glasdeur
wijzende, die in de achterkamer uitkwam, en met een schrik, welke de ongewone
komst van cene patiλnte scheen te veroorzaken.
De dokter keek naar de deur, en schrikte bijna zelf op het gezicht zijner onver-
wachtc bezoekster.
liet was cene bijzonder rijzige vrouw, in diepen rouw gekleed, en zij stond
zoo dicht bij de deur, dat haar gezicht bijna aan het glas raakte. Het bovenste
gedeelte harcr gestalte was in een zwarten doek gewikkeld, alsof zij zich onken-
baar wilde maken, en voor haar gelaat hing een dichte zwarte sluier. Zij scheen
zich tot hare volle lengte te hebben opgericht; en hoewel de dokter als het
ware gevoelde, dat de oogen achter den sluier op hem gevestigd waren, bleef
-ocr page 162-
1S4                                       Schetsen en Portretten.
zij zonder cenige beweging slaan, en gaf geen blijk dat zij zijne nadering had
opgemerkt.
"Wenscht gij mij te raadplegen ?" zcide hij met ecnige aarzeling, terwijl hij de
deur opende. Deze ging naar binnen open, on de gedaante bleef roerloos op
dezelfde plek staan, behalve dat zij even niet het hoofd knikte.
"Koiii binnen, als hel u belieft," zcidc de dokter.
De gedaante deed een slap voorwaarts, keerde toen het hoofd naar den jongen —
| tot groolen schrik van dezen — en scheen Ie aarzelen.
"Ga heen, Tom !" zcide de dokter lot den knaap, die zijneoogen zoo ver mogc-
: lijk had opcngcspalkt. "Sluit de deur en schuif het gordijn dicht.
De jongen schoof hel groene gordijn voor het venster in de deur, ging naar de
i achterkamer, deed de deur dicht, en plaatste terstond een van zijne groole oogen
! voor het sleutelgat.
De dokter zelle een stoel bij het vuur, en wenkte de onbekende om te gaan
zitten. De geheimzinnige gedaante ging naar het vuur, en toen de vlam haar ge-
waad bescheen, zag de doklcr, dat bel van onderen geheel doorweekt was.
"Gij zijl zeer nat," zcidc hij. — "Ja," antwoordde de vreemdelinge met ecne
zachte slem. — "Ιn gij zijl ziek?" vervolgde de dokter medelijdend; want de
loon was die van iemand, die zware pijn lijdt." — "Ja," was liet antwoord ; "niet
naar bet lichaam, maar naar den geest. Het is nicl voor mij zelve, dal ik bij u
kom. Als ik aan cene lichamelijke ziekte leed, zou ik zoo laat en in zulk weder
niet alleen uit wezen, en als ik morgen cene doodelijke ziekte kreeg, de Hemel
weet het, ik zou blijde zijn, dal ik gingstervcn. Hel is voor een ander, dat ik uwc
hulp zoek, mijnheer ! Misschien is het dwaasheid, hulp voor hem te zoeken — ik
geloof hel zelve; maar alle nachten, in de lange akelige uren van waken en
! wecnen, heb ik er over gedacht, en hoewel zelfs ik zie, dal menschclijkc hulp
hem niet baten kan, doet de gedachte mij ijzen, om hem geheel hulpeloos in het
graf te laten zinken." Ecne huivering, gelijk de dokter wel wist dat gecne kunst
kon voortbrengen, deed de spreekster rillen.
Er was iets wanhopig-angstigs in do manieren der onbekende vro.uw, dat den
jongen dokter lot in de ziel trof. Hij had in de uiloefening van zijn beroep nog
gecne ellende genoeg bijgewoond, om, vergelijkenderwijs gesproken, onvcrschil-
lig voor mcnschelijk lijden Ie zijn geworden.
"Indien," zeide hij, haastig opslaande, "de persoon, van wicn gij spreekt, in
zulk een hopeloozen toestand verkeert, moet er geen oogenblik verloren worden.
Ik zal terstond met u medegaan. Waarom hebt gij niet vroeger geneeskundige
hulp ingeroepen ?" — "Omdat die nutteloos zou zijn geweest; omdat die zelfs nu
nutteloos is," antwoordde de vrouw, hartstochtelijk hare handen wringende.
De doklcr staarde haar een oogenblik aan, als wilde hij door den sluier heen
de uitdrukking van haar gelaat onderscheiden; maar de-sluier was te dicht.
"Gij zijt ziek," zcidc hij, "al weet gij het niet. Gij zijt in ecne koortsachtige
spanning, die u belet de vermoeienis, welke gij ondergaan hebt, te gevoelen.
Drink eens," vervolgde hij, terwijl hij een glas water inschonk, "tracht wat Ie
bedaren, en verhaal mij dan, zoo geregeld als gij kunt, wat den lijder scheelt en
hoelang hij ziek geweest is. Zoodra ik weet wal ik weten moet, indien mijn bezoek
van cenig nut zal wezen, ben ik gereed om u te vergezellen."
De vreemde bracht het glas water aan haar mond, zonder haar sluier op te
lichten, maar zette het weer neder zonder er van te proeven, en barslte in tra-
nen uit.
"Ik weet," zeide zij snikkende, "dat, hetgeen ik u nu zeggen moet, het raas-
-ocr page 163-
De zwarte sluier.                                           lφS
kallen van cene ijlende koorts schijnt te zijn. Men heeft mij dat reeds gezegd, i
minder zacht dan gij doen zult. Ik hen niet jong meer, mijnheer! en men zegt,
dat, hoe meer iemand zijn einde nadert, het overschot van zijn leven hem des te
dierbaarder wordt; maar dat overschot zou ik zonder een zucht — met bliid-
schap — wegwerpen, als hetgeen ik zeggen moet niet waar was. Ik weel, al wilde
ik gaarne anders denken, dat hij, van wien wij spreken, morgen buiten bereik
van mcnschelijkc hulp zal wezen ; en toch kunt gij van avond, al is hij in doods-
gevaar, hem niet zien, niels voor hem doen." — "Ik wil niet gaarne uw leed
vergroolcn," hcrvalle de dokter, "door cenigc aanmerking te maken op hetgeen
gij zegt, of nieuwsgierig te zoeken naar hetgeen gij schijnt te willen verbergen ;
maar er is iets legcnslrijdigs in uwc gezegden, dat mij onbegrijpelijk voorkomt.
! Iemand is dezen avond in doodsgevaar, en nu, terwijl mijne hulp hem misschien
! zou kunnen redden, kan ik hem niet zien; morgen, vreest gij, zal mijne hulp
nutteloos zijn, en toch will gij, dat ik hem dan kom bezoeken. Indien hij u
inderdaad zoo dierbaar is als hij u schijnt te wezen, waarom trachl gij dan niet
zijn leven te redden voordat dit uitstel alle redding onmogelijk maakt?" — "God
hclpe mij!" riep de vrouw bitter weenend uit. "Hoe kan ik hopen, dat vreemden
zullen gelooven wal mij zelve ongelofelijk voorkomt? Gij wilt dan niet bij hem
komen, mijnheer?\'\' zeide zij, eensklaps opstaande. — "Dat heb ik niet gezegd,"
antwoordde do dokter. "Maar ik waarschuw u, dal, indien gij tol morgen wacht
en de lijder sterft, er cene zware verantwoordelijkheid op u rust." —• "Zwaar zal
de verantwoordelijkheid wezen," hei nam de vreemdelinge; "maar mijne verant-
woordelijkheid kan ik gerust op mij nemen." — "En daar ik gcenc verantwoor-
dclijkheid bcloopen kan door aan uw verzoek te voldoen," zeide de dokter, "zal
ik hem morgenochlend komen bezoeken, als gij mij het adres geeft. Hoe laat kan
ik komen ?" — "Ten negen ure," was het antwoord. — "Gij moet mij mijne
vragen ten goede houden," hervatte de dokter. "Is hij tegenwoordig onder uw-
opzicht ?" — "Neen !" — "Zoodat het van geen nut zou wezen, indien ik cenigc
aanwijzing gaf hoc hij dezen nacht moei behandeld worden 1" — De vrouw begon
wederom bitier te schreien, en antwoordde nogmaals: "Neen !"
Daar de dokter begreep, dat hij, door het gesprek te rekken, weinige verdere
inlichtingen zou bekomen, en hij ook de aandoeningen der vrouw wilde sparen,
die, eerst met geweld onderdrukt, thans onbedwingbaar waren, herhaalde hij
! zijne belofte, dat hij den volgenden morgen op het bepaalde uur komen zou ; en
nadat de vreemdelinge hem een adres in een afgelegen gedeelte van Wal wor 1 h
; had gegeven, verliet zij hel huis even geheimzinnig als zij gekomen was.
Men zal gemakkelijk gelooven, dal zulk een buitengewoon bezoek ook een
buitengewonen indruk op hel gemoed van den jongen dokter maakte, en dat hij
j lang, maar vruchteloos, nadacht over de vraag, hoe hel geval zou gelegen zijn.
Gelijk de meeste menschen, had hij gehoord en gelezen van gevallen, dat iemand
| zijn dood op een bepaalden lijd had vooruitgezien, en deze verwachting zich had
! verwezenlijkt. Een oogenblοk was hij genegen om te denken, dat dit zulk een
. geval zou wezen ; maar locn bedacht hij, dat, in al de voorbeelden van dien aard,
i altijd iemand een voorgevoel had gehad van zijn eigen dood. Deze vrouw, daaren-
tegen, sprak van iemand anders — van een man ; en het was niet te denken, dat
i een droom of spel der verbeelding haar met zulk cene ontzettende zekerheid zijn
einde zou doen voorspellen. Het was toch niet mogelijk, dat die man des morgens
vermoord zou worden, en dat de vrouw, door een eed lot geheimhouding vei bon-
den, hoewel zij de misdaad niet kon beletten, den dood van het slachtoffer wilde
voorkomen, door hetzelve tijdig geneeskundige hulp te verschaffen. Het denk-
-ocr page 164-
156                                      itchelseii en Portretten.
beeld, dat zoo iets op een hall\' uur afstands van de hoofdstad zou kunnen plaats
hebben, kwam hem al te ongerijmd voor, om er langer bij te blijven stilslaan.
Hij kwam weder op zijne eerste gedachte, dat de vrouw niet wel bij bet hoofd
was, en daar dit bet cenige middel was om tot cenige zekerheid te komen,
wilde hij zich eindelijk overtuigd houden, dat zij krankzinnig was. Allerlei
twijfelingen kwamen hem echter nu en dan in de gedachten eu bleven hem
bezighouden gedurende den langen loop van een slapcloozen nacht, welken hij
sleet in vruchtcloozc pogingen om den zwarten sluier uit zijne verbeelding te
verbannen.
De achterzijde van Wal wort h, het meest van de stad afgelegen, is zelfs nu
nog armoedig genoeg; maar vijf en dertig jaar geleden was zij weinig beter
dan een woest land, bier en daar bewoond door menschen van zeer dubbclzinni-
gen naam, wier armoede ben belette in cene betere buurt te gaan wonen, en wier
kostwinning en levenswijze hen de eenzaamheid deed zoeken.
De streek, door welke zijn weg liep, was niel geschikt om het gemoed van den
jongen dokter op te beuren, of het gevoel van ongerustheid te verdrijven, dal het
zonderlinge bezoek, hetwelk bij ging afleggen, wel mocht opwekken. Den groo-
tcn weg verlatende, ging hij over een moerassig veld en langs geregelde voet-
paden, nu en dan eenc armoedige vcrvallene woning voorbij. De cenige andere
voorwerpen, welke zijne aandacht konden trekken, waren cenige bladerloozc
boomen, of ecnigc modderplasscn, door den regen van den vorigen nacht ge-
vormd; bieren daar zag hij een lapje tuingrond met een tuinhuisje van oude
planken opgetimmerd, of cene oude heining gelapt met stukken hout, die van
andere heiningen gestolen waren, blijkbare leekenen van de armoede der bc-
woners en van de weinige zwarigheid, welke zij maakten om zich het goed van
anderen toe Ie eigenen. Nu en dan kwam er uit de deur van een armoedig huis
cene gemecne vrouw te voorschijn, om cene kleine meid te roepen, die, m-t een
kind beladen even grool als zij zelve, voor het huis op en neer liep; maar anders
was er geen spoor van leven te ontdekken, en het verschiet, zoover het door den
vochtigen mist zichtbaar was, was overal even baren naargeestig.
Na een geruimen tijd langs de slijkcrigc paden te hebben omgezworven, om
naar de plaats, waar hij wezen moest, te zoeken, en menigmaal een verkeerden
weg te zijn gewezen, bereikte de jonge dokter eindelijk hel huis, hetwelk hij be-
greep dat het doel van zijn tocht zijn moest. Het was een klein laag gebouw van
twee verdiepingen, dal er nog minder uitlokkend uitzag dan een van de huizen,
welke hij w as voorbijgegaan. Een oud geel gordijn hing voor het bovenvenster;
de luiken van bet benedenvenster waren dicht, maar niet gesloten. Het huis
stond geheel afgezonderd aan den hoek van een smal pad, en er was gecne andere
woning in het gezicht.
Wanneer wij zeggen, dat de dokter aarzelde en het huis ecnige schreden
voorbijging, voordat hij tot het besluit kon komen om aan te kloppen, zeggen
wij niets, dat bij den stoutmoedigste!) onzer lezers een glimlach behoeft op te
wekken. De politie van Londen was toen nog lang niet wal zij nu is; de afgc-
legcnhcid der voorsteden, voordat de houwrazernij begonnen had ze aan de stad
te trekken, maakte haar (en deze inzonderheid) lot veilige schuilhoeken voor het
uitvaagsel der maatschappij. Het gevaar van in deze schuilplaatsen te worden
opgespoord was voor boosdoeners zeer gering, en zij werden natuurlijk stout-
mocdigcr in hel bedrijven van misdaden, naarmate de ondervinding hen omtrent
hunne veiligheid geruststelde. Hierbij moet men bedenken, dat de jonge dokter
eenigen tijd in de gasthuizen der hoofdstad had doorgebracht, en dat, hoewel
-ocr page 165-
1ά7
De zwarte sluier.
Burkc 1) noch Bishop toen nog hunne schandelijke vermaardheid hadden ver-
worvcn, zijne eigene opmerking hem op de gedachte kon hebhen gebracht, hoe
gemakkelijk de gruwelen, waaraan de eerste zijn naam heeft gegeven, bedreven
konden worden. Jlaar dit zij gelijk het wil, om welke reden ook, hij aarzelde.
Daar hij echter een jong en stoutmoedig man was, duurde zijne aarzeling slechts
een oogenblik ; hij keerde terug en klopte zacht aan de deur.
Terstond daarop hoorde hij een gefluister, alsof iemand aan het eind van den
! gang zacht sprak met een ander, die boven aan de trap stond. Daarop volgde het
stampen van een paar zware laarzen op de steencu. De ketting werd van de deur
genomen, de deur ging open, en nu vertoonde zich een lang, leclijk man, met
zwarte haren, en een gezicht, gelijk, de dokter naderhand dikwijls zeide, zoo bleek
en vervallen als hij ooit het gelaat van een lijk had gezien.
"Kom binnen, mijnheer!" zeide hij zacht.
De dokter Irad binnen, en nadat de man den ketting weder op de deur had ge-
daan, bracht hij hem naar een achtcrkamcrljc aan het eind van den gang.
"Kom ik bijtijds?" — "Te vroeg," antwoordde de man.
De dokter keerde zich om met een gebaar van verwondering, niet geheel vrij
van vrees, waarover hij terstond spijt gevoelde, maar dat hij niet kon bedwingen.
"Als gij hier binnen wilt gaan, mijnheer," zeide de man, die blijkbaar hierop
gelet had, "zal men u gcenevijf minuten ophouden."
De dokter trad de kamer binnen. De man sloot de deur en liet hem alleen.
Het was een bekrompen vertrekje, zonder ander huisraad dan cenc tafel en
een paar matten stoelen. In den haard lag een klein vuur, dat, niet genoegzaam
om het vertrek te verwannen, de vochtigheid aantrok, welke bij stralen langs de
! muren liep. Het venster, met een aantal gebroken en dichtgeplakte ruiten, zag
op cenc omheinde achterplaats uit, die bijna geheel onderwater stond. ?ioch
binnen, noch buiten het huis hoorde men cenig geluid. De dokter zette zich bij
den haard neder, om den uitslag van zijne eerste visite af te wachten.
Hij had niet lang gezeten toen hij een rijtuig hoorde aankomen. Het bleef stil-
staan ; de slraaldeur werd geopend; er volgde een zacht spreken en een geschoffel
van voetstappen in den gang en op de trap, alsof twee of drie mannen iets zwaars
naar boven droegen. Het kraken van de trappen, cenigc oogcnblikkcn later, gal\'
te kennen, dat de nieuwaangekomenen, na het volbrengen hunner taak, wat
deze ook mocht geweest zijn, het huis weder verlieten. De deur werd wederom
gesloten, en het was even stil als te voren.
Er verliep wederom cenige tijd, en de dokter had juist besloten om in het huis
iemand op te zoeken en te vragen wat men van hem begeerde, toen de kamer-
deur geopend w erd, en de onbekende van den vorigen avond, eveneens gekleed
en wederom met een sluier voor het gezicht, hem wenkte om met haar mede te
gaan. De buitengewone lengte harer gestalte en haar stilzwijgen brachten hem
een oogenblik op de gedachte, dat het een vermomd manspersoon was. Maar het
sluipachtig snikken achter den sluier en de bewegingen der gedaante deden hem
terstond de ongerijmdheid van dit vermoeden inzien, en hij volgde haar.
De vrouw wees hem den weg naar de bovcn-voorkamer, en bleef bij de deur
staan, om hem eerst te laten binnengaan. Het huisraad bestond uit cenc oude
1)Burkc maakte er cenc kostwinning van om menschen te vermoorden en
hunne lijken aan ontlcdcrs te verkoopen; naar hem is deze misdaad burking
genoemd.
                                                                                              Vert.
-ocr page 166-
las                                       Schetsen en Portretten.
houten kist, ccnigc stoelen en een ledckant zonder gordijnen. Het licht, hetwelk
doorliet dichtgeschovene venstergordijn drong, was zoo flauw, dat de dokter in
hel begin ιιn voorwerp niet zag, dat hem in het oog viel toen de vrouw hem met
woeste drift voorbijsnclde en zich naast het bed op de knieλn wierp.
Oj) liet bed, ineen linnen luken gewikkeld en met dekens bedekt, lag cene
menscliclijkc gedaante, recht uitgestrekt en roerloos. Het hoofd en gezicht waren
ontbloot, maar over het hoofd en onder de kin was een zwachtel gebonden. De
oogen varen gesloten. De cene arm lag loom op het bed, en de vrouw hield die
hand vast.
De dokter schoof de vrouw zacht op zijde, en vatte de hand. "Mijn hemel!"
riep hij uil, terwijl hij de band onwilleurig liet vallen, "die man is dood !"
De vrouw sprong op en sloeg woest hare handen samen. "O, zeg dat niet,
mijnheer !" riep zij, met cene uitbarsting van hartstocht, die naar razernij ge-
leek. "Zeg dat niet, mijnheer ! Ik kan het niet hooren. Het is wel meer gebeurd,
dat mcnsclien in het loven zijn gebleven, die door onkundigen voor dood werden
gehouden ; en menigeen is zeker gestorven, omdat men de middelen verzuimde,
die hem nog konden helpen. Laat hem zoo niet liggen, mijnheer! zonder cene
pogingom hem nog te redden, όpdit oogenblik geeft hij misschien den geest. Om
\'s Hemels wil, mijnheer! beproef wat gij kunt!" Zoo sprekende begon zij het
voorhoofd en de horst van het lijk te wrijven ; daarop drukte zij de koude handen,
die, wanneer zij ze losliet, log en zwaar op het dek neervielen.
"Het helpt niet, goede vrouw !" zeide de dokter op een mecwarigen toon,
nadat hij zijne hand op de borst van het lijk had gelegd. "Maar — doe dat gordijn
eens open!" — "Waarom ?" zcidcde vrouw, opspringende. -"Schuif dat gordijn
open !" herbaalde de dokter op een toon vol ontroering. — "Ik heb de kamer op-
zcttclijk donker gemaakt," zeide de vrouw, zich voor hem nedcrwerpende om
hem tegen te houden. "Ach, mijnheer, heb medelijden met mij! Als het niet baten
kan, en hij toch dood is, laat dan niemand dat lijk zien behalve ik."
"Die man is geen natuurlijken dood gestorven," zeide de dokter. "Ik moet
botlijk zien !"En met cene beweging zoo snel, dat de vrouw hem niet kon tegen-
houden, schoof hij het gordijn open en keerde toen naar het bed terug.
"Er is hier geweld gepleegd," zeide hij, naar het lijk wijzende, terwijl hij tevens
een strakken blik vestigde op hel gelaat, dat nu voorde eerste maal ontbloot was.
In hare vervoering had de vrouw haar hoed en sluier afgeworpen. Hare trekken
waren die eencr vrouw van vijftig jaren, die eens schoon was geweest. Smart en
verdriet hadden sporen daarop gedrukt, welke de tijd alleen niet had kunnen
achterlaten. Haar gelaat was doodsbleek, terwijl een stuipachtig trekken van
haar mond en een onnatuurlijk vuur in hare oogen maar al te duidelijk toonden,
dat de krachten van lichaam en geest beide onder de zwaarte van haar leed bijna
waren verpletterd.
"Er is hier geweld gepleegd," herhaalde de dokter met dcnzclfden uitvorschen-
dcnblik. — "Ja," antwoorddede vrouw. — "Die man is vermoord." — "Ik roep
God tot getuige, dat hij vermoord is," riep de vrouw hartstochtelijk uit, "on-
barmhartig, wreedaardig vermoord!" — "Door wien ?" vroeg de dokter, terwijl
hij haar bij den arm vatte. — "Zie naar de teekenen van den moord., en vraag
dan," antwoordde zij.
De dokter keerde zich naar het bed en boog zich over het lijk, dat nu in het
volle licht lag. De keel was gezwollen, en cene wankleurigc striem liep om dezelve
heen. Eensklaps viel hem de waarheid in.
"Het is een van de mensehen, die van morgen gehangen zijn!" riep hij uit,
-ocr page 167-
189
De zwarte sluier.
terwijl hij zich huiverend omkeerde. — "Ja!" antwoordde de vrouw met een
strakken, wczenloozcn blik. — "Wie was hij ?" vroeg dcdoktcr. — "Mijn zoon !"
gilde zij, en zonk bewusteloos voor zijne voeten neder.
liet was de waarheid. Ken makker, even schuldig als hij, was bij gebrek aan
bewijs ontslagen, en deze man was ter dood gebracht. De omstandigheden van
het geval te vermelden is onnoodig, en zou, al is de zaak lang geleden, sommige
nog levende personen onaangenaam kunnen zijn. Het was overigens ecnallc-
daagsch geval. De moeder was ecne weduwe zonder vrienden of geld, en had
zich zelve het noodigc onthouden, om haar vaderloos kind daarvan Ie voorzien.
Maar dat kind had zich — zonder naar haar smeeken te luisteren, ofte bedenken
hoeveel zij voor hem gedaan en geleden had — in losbandigheid en misdaad gc-
slort. En dit was het gevolg van zijn gedrag; zijn eigen dood door bculshanden,
en de schande en ongeneeslijke krankzinnigheid zijner moeder.
Vele jaren na dit voorval, en toen ernstige en voordeeligc zaken menigeen
zouden hebben doen vergeten, dat er zulk een rampzalig wezen bestond, bracht
de jonge dokter nog dagelijks een bezoek aan de krankzinnige, maar niemand
cenig leed doende vrouw, en verzachtte niet slechts haar leed door zijne tcgcn-
woordigheid en vriendelijkheid, maar maakte ook haar toestand door niet gc-
ringe geldelijke opofferingen zoo draaglijk als dezelve wezen k\'on. In de korte
flikkering van herinnering en bewustheid, welke haar dood voorafging, vloot er
een gebed voor zijn welzijn, zoo vurig als ooit door een sterveling werd ontboe-
zemd, van de lippen dezer arme verlatene. Dat gebed werd verhoord. De wcl-
daden, die hij bewezen heeft, zijn hem duizendvoudig vergolden ; maar bij al de
eerbewijzen, welke hem sedert zijn ten deel gevallen, en die hij zoo wel verdiend
heeft, kan gecne herinnering slrcclcnder voor hem zijn dan die, welke bclrck-
king heeft op — den zwarten sluier.
-ocr page 168-
KiO                                       Schetsen en Portretten.
HET TWEEGEVECHT TE άREAT WINGLEBURY.
Ilctstadjc Great Winglcbury ligt, juist gemeten, op twee en veertig en
drievierde mijl afstandsvan den lioek van Οlyde-Park. Het heeft cene lange,
bochtige, stille II igh-S treet, cene groote klok op een klein stadhuis, eene
markt, cene gevangenis, cene asscmblιc-zaal, cene kerk, cene brug, een looneel,
cene bibliotheek, cene pomp en een postkantoor. De overlevering spreekt van
een Little Winglcbury, aan een zijweg op een paar mijlen afstands; en
daar een morsig, vierkant gevouwen papier (een brief kon het wezen), waarop
cenige letters stonden, waaruil men Little lezen kon, eens voor het zonnige
venster van het postkantoor van Great Winglcbury werd geplaatst, en
daar onafgehaald staan bleef, tot het papier door ouderdom verteerd was, schijnt
crecnige grond voor deze overlevering te bestaan. liet algemeen geloof is geneigd
om dien naam toe te passen op een gehuchtje aan het einde van een modderig
voetpad van een paar mijlen lengte, uit ecne bierkroeg en ecnige daglooncrshuttcn
bestaande ; maar ook dit bewijs is niet volkomen geldig, daar de bewoners van
het bedoelde gehucht volhouden, dat het, van de vroegste tijden af, nooit een naam
gehad heeft.
Het Wapen van Winglcbury, in het midden van de High-Stree t,
, tegenover het kleine stadhuis met de groote klok, is de voornaamste herberg van
Great Winglcbury, en te gelijk de paardenposterij en het belastingkantoor;
en wanneer een goochelaar, wassenbeeldcnvertooner of concertgever op zijne
rondreis goedvindt Great Winglcbury te bezoeken, is het in dit gebouw,
: dat hij het publiek op zijne vertooningen of talenten onthaalt. Het huis beslaat
cene groote plek gronds. Aan het eind van het voorhuis, met altijd groene heesters
versierd, ziet men dcgclagkaincr cneenc glazcnkast, op welker planken cene keur
i van lekkerbeetjes gereedstaat, om, zoodra deze den lust van een nieuwaangeko-
I men gast opwekken, te worden toebereid enopgedischt. Twee deuren tegenover
j elkander voeren naar de koflieznal en zaal voor reizigers, en eene breede zeer
ongeregelde trap — drie tredenen een portaal, vier treden en nog een portaal,
cene trede en wederom een portaal, zes treden en cene oplrap, enz. — voert
; naar een doolhof van gangen en slaapvertrekken, waarin de gasten zich ook
over dag kunnen afzonderen, in zooverre afzondering mogelijk is wanneer alle
j vijf minuten een verdwaald reiziger bij vergissing in de kamer komt en weder .
! heengaat om al de deuren in den gang te openen, tot hij zijne eigene kamer
vindt.
Dit is het Wapen van Winglcbury van den huidigen dag, en zoo zag
het er ook uit, toon — ecnige jaren geleden — de diligence van Londen over
cenige minuten verwacht werd. Vier paarden met dckklcedcn stonden op den
bock van het voorplein te wachten, omringddooreenigestaljongcns en toekijkers.
Het was een hcete, zonnige dag ; de stad was nog stiller dan anders, en behalve
; de bovengenoemde straatslijpers was er geen levend wezen te zien. Eensklaps bra-
j ken de tonen van een horen de vervelende stilte af en kwain de diligence met
-ocr page 169-
tiet tweegevecht te Great Winylcbury.                          Kil
een verdoovend geratel over de ongelijke stcenen aanrollen. De buitenpassagiers
klommen af, de portieren werden geopend, de knechts kwamen uitstuiven, de
slaljongens geraakten in beweging, allen alsof zij gcλlettrisccrd waren, en het
uit- en inspannen gaf eene zeer vroolijke drukte.
"Eene dame binnenin," zcidc de conducteur. — "Stap maar uit, als liet u bc-
lieft, mevrouw!" zeide de knecht.—"Eene afzonderlijke kamer?" vroeg de
dame. —"Ja wel, mevrouw!" antwoordde het kamermeisje. — "Anders niet dan
die koffer?" vroeg de conducteur. — "^Jcen, anders niet," antwoordde de dame.
De buitenpassagiers, de conducteur en de voerman klommen weder op, de dck-
klccden werden met een ruk afgenomen, en de diligence reed voort. De straat-
slijpers bleven nog een paar minuten staan, tot zij den hoek omsloeg, en kuierden
toen een voor een heen. De straat was weder ledig en de stad door het contrast
stiller dan ooit.
"Thomas! breng mevrouw op nommer vijf en twintig!" — "Ja, jufvrouw!" —
"En hier is een brief voor mijnheer op nommer negentien. De knecht uit de
Leeuw heeft hem gebracht. Geen antwoord."
"Een brief voor u, mijnheer!" zeide Thomas, terwijl bijden brief op de tafel
van nommer negentien legde. — "Voor mij?" zeide nommer negentien, zich
omkeerende van het venster, door hetwelk hij naar het tooneel had gekeken, dat
wij boven beschreven hebben. — "Ja, mijnheer!" (herbergknechts spreken altijd
met enkele afgebrokene woorden) "knecht uit de Leeuw, mijnheer ! — Jufvrouw
zegt nommer negentien, mijnheer! — Alexandcr Trott Esq. mijnheer! Immers
uw adres, mijnheer?"—"Ja, ik heet Trott," antwoordde nommer negentien,
terwijl hij den brief openbrak. "Gij kunt heengaan, vriend!" — Dcknccht liet
een venstergordijn zakken en haalde het toen weder op (want een echte herberg-
knecht moet altijd iets doen, voordat hij heengaat), verschikte de glazen op het
zijtai\'ellje, veegde eene plek af, die niet stoffig was, wreef in zijne handen, sloop
naar de deur en verdween.
Er stond blijkbaar iets in den brief, dat, zoo al niet geheel onverwacht, toch van
een zeer onaangenamen aard was. Alexander Trott legde hem neder, nam hem
weder op, stapte een paar malen het vertrek op en neder, op eene bijzondere
streep van het tapijt, en beproefde zelfs, maar met weinig geluk, een deuntje te
fluiten. Het wilde niet baten. Eindelijk wierp hij zich op een stoel en las overluid
den volgenden brief:
"De Blauwe Leeuw. Great Winglebury.
" Woensdagmorgen.
"Mijnheer!
"Zoodra ik uwc voornemens ontdekte, heb ik ons kantoor verlaten en ben u
gevolgd. Ik weet het oogmerk van uwe reis; — die reis zal nooit volbracht
worden.
"Ik heb hier juist geen vriend, op wiens geheimhouding ik mij kan verlaten;
maar dit zal mijne wraak niet verhinderen. Emilia Urown zal niet worden bloot-
gesteld aan de winzuchtigc aanzoeken van een schurk, hatelijk in hare oogen, en
verachtelijk in die van alle andere menschen; en ik wil de geheime lagen vaneen
gemecnen paraplumakcr niet geduldig verdragen.
"Mijnheer! — Van de kerk van Great Winglebury loopt een voetpad
door vier weiden naar eene afgelegene plek, bekend onder den naam van Stif-
fun\'s Acre." (Trott huiverde.) "Daar zal ik morgenochtend ten half zes alleen
SCHBTSEN EN PORTRKTTE!».
11
-ocr page 170-
Schetsen en Portretten.
!<>•>
wachten. Mocht ik te leur gesteld worden en u daar niet ontmoeten, dan zal ik het
genoegen hebben, van u met eene karwats op te zoeken.
"Horacc Hunter."
"P. S. Er woont in de High-Street een geweermaker, en des avonds ver-
koopt men geen kruit — gij begrijpt mij.
"P. P. S. Gij zult wθl doen, morgen geen ontbijt te bestellen, voordat gij mij
gezien hebt. Het kon wel onnoodigc onkosten wezen."
"Die bloeddorstige booswicht! Ik wist wel, dat het zoo gaan zou," riep de ver-
srbriktc Trott uit. "Ik heb het vader altijd gezegd, dat, indien ik daarop uitging,
Hunter mij zou vervolgen als de eeuwige Jood. Hel is erg genoeg een meisje te
trouwen zonder hare toestemming en op bevel van de oude lieden. Maar wat zal
Emilia van mij denken als ik daar aankom, geheel buiten adem van het loopen
voor dien hclschen salamander? Wat zal ik doen? Wat kan ik doen? Als ik terug-
keer, maak ik mij voor altijd bespottelijk, verlies het meisje, en, wat erger is, het
geld ook. Als ik met de diligence naarde Brown\'s doorrijd, zal Hunter mij in eene
postkoets narijden ; en als ik naar dat Sliffun\'s Acre ga," (hier huiverde hij
weder) "ben ik zoogoed als dood. Ik heb hem de pop in de schuttersgalcrij van
Pall Mali vijfmaal van de zes op het tweede knoopsgat zien raken, en alshij
dat niet raakte, trof hij toch het hoofd." Met deze troostrijke herinnering riep
Alcxander Trott nogmaals uit: "Wat zal ik doen !"
Lang en pijnlijk waren zijne overdenkingen, terwijl hij met zijn hoofd in zijne
handen bleef zitten. Eerst wilde hij naar Londen tcrugkccrcn ; maar daarbij
stelde hij zich de gramschap van zijn vader voor, en het verlies van het vermogen,
hetwelk de oude heer Brown den ouden heer Trott beloofd had zijne dochter te
zullen medegevcn. Vervolgens wilde hij naar de Brown\'s doorrijden ; maar nu
galmde hem het dreigement van Hunter in de ooren. Eindelijk schoot er niets
anders over dan naar Stiffun\'s Acre te gaan; maar nu viel hem een plan
in, dat hij verder uitwerkte en besloot ten uitvoer te brengen.
Eerst zond hij den tweeden kruier naar de Blauwe Leeuw met een beleefd
briefje aan den beer Horacc Hunter, inhoudende, dat bij naar zijn bloed dorstte,
en den volgenden dag het pleizicr zou hebben van hem dood te schieten. Daarop
schreef hij nog een briefje, en verzocht den anderen kruier bij hem te zenden.
Er werd zacht aan de kamerdeur geklopt. "Binnen," zeidc Trott. Een man stak
zijn rooden kop met ιιn oog binnen de deur, en toen er nog eens "binnen" geroe-
pen werd, volgden het lijf en de boenen, die hij dezen rooden kop behoorden.
"Gij zijt de eerste kruier?" vroeg Trott. —"Ja," antwoordde eene stem uit
eene gestreepte borstrok met paarlemoeren knoopen. "Ik ben de eigenlijke
kruier; de andere is mijn knecht voor de kleine karreweitjes." — "Gij zijt van
Londen vandaan?" zeide Trott. — "Eens eene cab gereden," was het laconische
antwoord. —"En waarom nu niet meer?" vroeg Trott. — "De cab omgesmeten
en eene vrouw overreden," antwoordde de man kortaf. — "Weet gij den burge-
meestcr wonen?"—"Dat zou ik denken," antwoordde de kruier met nadruk,
alsof hij daartoe goede redenen had. — "En gij zoudt hem een brief kunnen bren-
gen?" — "Waarom niet?" — "Maar deze brief," hervatte Trott, terwijl hij een
brief, welks adres met zeer misvormde letters was geschreven, in de eene en vijf
shillings in de andere hand hield, "is anoniem." — "Wat?" viel de kruier
hem in de rede. — "Ongcteekend. Men mag niet weten van wien hij komt." —
-ocr page 171-
Het tweegevecht te Oreat Winglebury.                          165
"O zoo 1" hervatte de kruier, zijn oog dichtknijpende, maar zonder den minsten
tegenzin te laten blijken om de boodschap op zich te nemen, "een brandbrief I" En
hij keek inde kamer rond, alsof hij naar cene dievcnlantaren en lucifers zocht.
"Slaar zeg eens! Hij is een rechtsgeleerde, onze burgemeester, en geassureerd.
Als gij iets met hem af te rekenen hebt, zou hel beter zijn, ecne andere manier te
zoeken ; want waarachtig, ik geloof, dat het hem groot plcizier zou doen als zijn
huis afbrandde."
Indien Alexander Trott in andere omstandigheden of in cene andere stemming
was geweest, zou hij den kerel van de trap hebben geschopt; maar nu verge-
noegde hij zich met de fooi te verdubbelen en te zeggen, dat de brief slechts ecne
waarschuwing voor een mogelijk ongeluk behelsde. De kruier vertrok, nadat hij
plechtig geheimhouding had beloofd, en Trolt zette zich aan een smakelijken
maaltijd, met veel meer gerustheid, dan hij nog sedert het ontvangen van Hun-
ter\'s uildagenden brief had mogen smaken.
De dame, die uit de Londcnsche diligence was gestapt, had niet zoodra de kamer
nommer vijf en twintig betrokken en eenige veranderingen in hare kleedig ge-
maakt, of zij schreef een briefje aan Joseph Overton, solliciteur en burgemeester
van Great Winglebur y, waarin zij hem verzocht om oogenblikkelijk over
eene zaak van belang met baar te komen spreken; aan welk verzoek de burge-
meester terstond voldeed, nadat hij, met cenige uitroepingen en andere blijken
van verwondering, zijn hoed had opgezet. Hij stapte met snelle schreden naar
het Wapen van Winglebury, en werd door de kasteleines en een troep
gedienstige knechts naar nommer vijf en twintig geleid.
"Laat mijnheer binnenkomen," zeide de dame, toen de voorste knecht hem
had aangediend. De dame stond op, de burgemeester kwam een paar stappen de
kamer in, en nu bleven zij, als hadden zij dit afgesproken, elkander eene poos
staan aankijken. De burgemeester zag eene rijk gcklcedc en niet onbevallige
vrouw van omtrent veertig jaren voor zich, en de dame een kort mager man,
omtrent tien jaren ouder, met een zwarten rok en lichtbruine broek.
"Mcjuffer JuliaManncrs !"riep de burgemeester eindelijk uit. "Ik sta verbaasd
over u." — "Dat is zeer onbillijk van u, Overton !" antwoordde Julia; "want
ik heb u te lang gekend, om mij te verwonderen over iets, dat gij doet, en mag
daarom dezelfde beleefdheid van u verwachten." — "Maar weg te loopen — let-
tcrlijk weg te loopen met een jong heer!" bracht de burgemeester hiertegen in. -
"Gij zoudt toch niet willen, dat ik met een oud heer wegliep ?" was het koele ant-
woord. —"En dan mij - een man van mijne jaren, burgemeester van ecne stad-
te vragen om tot zoo iets de hand te leenen!" riep Overton driftig uit, terwijl hij
zich in een armstocl nederzette. — "Kom, kom, Overton 1" hervatte de dame on-
geduldig; "ik heb uwe hulp in dit geval noodig, en gij moet mij helpen. Bij het
leven van dien goeden ouden man, mijnheer Cornberry, die — die...." — "Die
u zou getrouwd hebben en het niet deed, omdat hij te voren stierf, en die u zijn
vermogen liet, zonder het bezwaar van zijn eigen persoon," viel de burgemees-
terhaar spottend in de rede. — "Welnu," hernam Julia, cenigszins blozende;
"bij het leven van den goeden ouden man was het vermogen bezwaard met uw
beheer, en al wat ik er van wil zeggen, is, dat ik mij verwonder, dat het niet aan
eene tering is heengegaan, in plaats van de eigenaar. Toen hebt gij u zelven ge-
holpen; help mij nu."
Overton was een man van de wereld, en daar hij zich flauw herinnerde, hoe
een paar duizend pond, meer of minder, bij vergissing in zijn zak waren geraakt,
kuchte en glimlachte hij eens, bedacht zich eenige oogenblikken, en vroeg ein-
-ocr page 172-
I6i                                       Schetsen en Portretten.
dolijk : "Wat verlangt gij eigenlijk van mij ?" — "Dat zal ik u met weinige woor-
den zeggen," antwoordde jufvrouw Manners. "Lord Peter...." — "fiat is de
jonkman, denk ik," viel de burgemeester haar in de rede. — "Dat is de jonge
edelman," zeidc de dame met bijzonderen nadruk. "Lord Peter is zeer bevreesd
voor het ongenoegen zijner familie ; en daarom hebben wij best geacht ons hu-
welijk in het geheim aan te gaan. Om alle achterdocht te vermijden, heeft hij de
stad verlaten, alsof hij zijn vriend, den Ilonourablc Augustus Flair, ging bezoeken,
wiens landgoed, gelijk gij weet, omtrent dertig mijlen hier vandaan ligt, en nic-
mand medegenomen dan zijn rijknecht. Wij hebben afgesproken, dat ik met de
diligence alleen hierheen zou rijden, en dat hij, zijne cabriolet en rijknecht ach-
tcrlalendc, mij, zoodra mogelijk, in den namiddag zou komen opzoeken." —
"Goed I" merkte Overton aan, "dan kan hij cene postkoets bestellen, en kunt gij
te zamen naar Grclna-Grecn rijden, zonder dat er een derde bij noodig
is."—".Veen," antwoordde jufvrouw Manners. "Daar Lord Peter door zijne
vriendenniet voor zeer voorzichtig of schrander wordt gehouden, en zij zijne
genegenheid voor mij hebben ontdekt, hebben wij reden om te geloovcn, dat men,
zoodra zijne afwezigheid wordt opgemerkt, hem in die richting zal nazclten ; en
om te voorkomen dat men ons verrast, wilde ik bier doen geloovcn, dat Lord Peter
niet wel hij het hoofd is, en dat ik, buiten zijn weten, zijne aankomslhicrafwacht,
om hem met een postrijtuig naar een geneeskundig gesticht te brengen. Als ik mij
niet veel laat zien, kan ik mij wel voor zijne moeder laten doorgaan."
Overton dacht bij zich zelvcn, dat de dame zich gerust kon vertoonen, zonder
dat zij voor ontdekking van dit bedrog behoefde te vreezen, daar zij omtrent
tweemaal zoo oud was als haar aanstaande. Hij zeidc echter niets, en de dame
vervolgde:
"Lord Peter is met deze schikking bekend ; en al wat ik van u verlang is, dat
gij de misleiding zekerder maakt, door daaraan het gezag van uw naam bij te
zetten, en dit, bij de menschen hier in huis, als eene reden op te geven, dat ik
met hem wegrijd. En daar het niet wel strooken zou met den schijn, dien wij
moeten aannemen, als ik hem zag, verlang ik ook dat gij met hem spreekt, en
hem onderricht, dat alles in orde is." — "Is hij al hier?" vroeg Overton. — "Ik
weet het niet." antwoordde de dame. — "Hoc zal i k het dan weten V hernam de
burgemeester. "Hij zal natuurlijk zijn eigen naam hier niet opgeven." —"Ik heb
hem verzocht om u, zoodra hij hier kwam, een briefje te schrijven," antwoordde
jufvrouw Manners, "en om alle ontdekking te voorkomen, moest het ongetcc-
kend wezen en u in geheimzinnige bewoordingen met het nommer van zijne
kamer bekend maken." — "Lieve Heer!" riep de burgemeester uit, terwijl hij
opstond en in zijne zakken begon te zoeken , "hoc toevallig ! Hij is al hier. Even
vσσr uw briefje is er een zeer geheimzinnig briefje bij mij aan huis gebracht. Ik
wist niet wat ik er van maken moest, en zou er zeker niet meer om gedacht heb-
ben. O, hier is het!" Dit zeggende haalde hij het briefje van Trott uit den bin- t
nensten zak van zijne jas. "Is dit de hand van Zijne Lordschap?" — "O ja!"
antwoordde Julia. "Die goede jongen, wat is hij attent! Ik heb zijn schrift slechts
eene enkele maal gezien; maar ik weet, dat hij zeer groot en slecht schrijft. Die
wilde jonge edellieden, mijnheer Overton..."— "Ja, ja!" viel de burgemeester
hierop in. "Paarden en honden, spel en wijn, rijknechts, actrices en sigaren —
destal, de komedie, het speelhuis en de club, en eindelijk het Parlement! Luister
wat hij schrijft: "Mijnheer! Een jong hcerop nommer negentien in het Wapen
van Winglehury is voornemens morgenochtend vroeg een gevaarlijken
stapte doen."Mooi gezegd— hij meent te trouwen. "Indien gij eenigbelang stelt
-ocr page 173-
Het tweegevecht te Great Winglebury.                            !<>•\'>
in de rust dezer stad en het behoud vaneen - misschien twee menschenlevens..."
Wat drommel meent hij daarmede?" — "Dat hij zoo zeer naar het huwelijk ver-
langt, dat hij het besterven zou, indien het verhinderd werd, en dat het met mij
misschien hetzelfde geval zou wezen,"antwoordde Julia opgetogen. — "Ha, zoo !
Daarvoor ben ik niet zeer bang. Maar verder : "twee menschenlevens, laat hem
dan nog dezen avond wegvoeren." Hij maakt haast. "Vrees niet, dit voor uwe
verantwoording te nemen; want morgen zal de noodzakelijkheid van dezen
maatregel maar al te duidelijk blijken. Let op: nommer negentien. De naam is
Trott. Geen uitstel; want leven of dood hangt van uw spoed af." — Dat is vrij
hartstochtelijk. Zou ik nu naar hem toegaan?" — "O, doe dat!" antwoordde
jufvrouw Manncrs. "Druk hem opliet hart, zijne rol goed te spelen. Ik ben er
half bang voor. Zeg hem, dat hij toch voorzichtig moet zijn." — "Ja wel." —
"Spreek alles met hem af." — "Ja wel." — "En zeg, dat ik de postkoets tegen
een uur zal bestellen." — "Ja wel," zeide de burgemeester nog eens; en terwijl
hij nadacht over de gekke omstandigheden, waarin liet noodlot en cene oude
kennis hem gebracht hadden, gelastte hij een knecht om hem bij den tijdelijkcn
vertegenwoordiger van nommer negentien aan te dienen.
Het bericht "Mijnheer! daar is een heer om u te spreken," deed Trott het
glas portwijn, dat hij aan zijn mond had gebracht, half uitgedronken nederzetten,
en ecnigc schreden naar hrt venster wijken, als wilde hij zich een aftocht ver-
zekeren, ingeval hij de gestalte van Hunter mocht zien Ie voorschijn komen. Een
enkele blik op Ovcrton verdreef echter zijne vrees. Hij wees den vreemdeling be-
lccfd een stoel aan ; de knecht verliet, na eenc poos met de fleseh en de glazen
gerinkeld te hebben, het vertrek, en daarop kwam Ovcrton terstond tol de zaak,
en begon op een zachtcn, voorzichtigen loon :
•Mylordl"— "Wat?" zeide Trott op een toon van verbazing. — "St!st!"
hervatte de voorzichtige burgemeester. "Ja, gij hebt gelijk. Titels komen hier
niette pas. Mijn naam is Ovcrton, mijnheer!" — "Ovcrton?" —"Ja; burgc-
mcester van deze stad. Gij hebt mij een ongetcekenden brief gezonden." — "Ik,
mijnheer?" zeide Trotl, met slecht nagebootste verwondering; want, hoc bloo-
hartig hij wezen mocht, hij had toch gaarne het schrijven van dien brief willen
ontkennen. — "Welja! Hebt gij niet?" hervatte Ovcrton, ongeduldig over het-
gcen hij voor overdreven wantrouwen hield. "De brief is van u, of niet van u.
Zoo ja, dan kunnen wij veilig over de zaak spreken. Zoo neen, dan heb ik natuur-
lijk niets meer te zeggen."— "Nu ja," zeide Trott. "Ik heb dien brief geschre-
vcn. Wat kon ik anders doen, mijnheer ? Ik had geen vriend hier." — "Ja wel,
ja wel," zeide de burgemeester aanmoedigend. "Gij badt het niet beter kunnen
overleggen. Het zal noodig wezen, mijnheer ! dal gij van nacht met cenepostkoets
wegrijdt. En hoc harder de postiljons rijden, des Ie beier. Gij zijt hier niet veilig
voor vervolging." — "Lieve Hemel!" riep Trott angstig uit. "Kan zoo iets hier
in het land gebeuren? Zulke hardnekkige boosaardigheid !" Hij veegde den uit-
gewasemden geest van lafhartigheid van zijn voorhoofd, en staarde den burge-
mccslcr bedremmeld aan. — "Het is zeker een hard geval," hernam de burgc-
meestcr met een glimlach, "dat iemand in een vrij land niet kan trouwen naar
zijn zin, zonder dat men hem nazit alsof hij een doodslag had begaan. Maar de
dame is gewillig, zooals gij weet, en dat is toch de hoofdzaak." — "De dame ge-
willig?" herhaalde Trott werktuiglijk. "Hoe weet gij dat?" —"Nu, die is aardig,"
zeide de burgemeester, tcrw ijl hij Trott op den schouder tikte. "Ik heb haar een
geruim en tijd gekend, en als iemand aan de zaak twijfelen kon, ik verzeker u,
dat ik er niet aan twijfel, en gij behoeft het ook niet te doen." — "Heer 1" zeide
-ocr page 174-
166                                      Schetsen en Portretten.
Trott peinzende, "dat is zonderling!" — "Nu, Lord Peter!" zcidc de burgemees-
tcr opstaande. — "Lord Peter?" herhaalde Trott. — "O ja ! ik vergat het weer.
Nu, mijnheer Trott dan — Trott, ha, ha, ha ! — Nu, mijnheer ! de postkoets zal
om half een voorkomen." — "Maar hoc zal het toldicn tijd met mij gaan ?" vroeg
Trott bekommerd. "Zou het, om den schijn te bewaren, niet goed wezen, dat ik
onder cenig bedwang werd geplaatst V — "Een goede inval," antwoordde Over-
ton. "Ik zal terstond iemand bij u zenden. En als gij cenigen tegenstand biedt,
wanneer wij u in de postkoets zetten, zal het ook niet kwaad wezen. Het moet
schijnen, dat gij niet mede wilt, weet ge?" — "Ja wcl,"zcide Trolt, "ja wel!" —
".Nu, MylordT" hervatte Uvcrlon fluisterend. "Tot half een dan. Ik wensch Uwe
Lordschap een goeden avond." — "Lord — Lordschap!" riep Trolt, een stap
j terugdeinzende, terwijl hij den burgemeester met onbeschrijfelijke verbazing
] aanstaarde. — "Ha, ha! Ik zie het wel, Mylord! Gij neemt cene proef van uwc
rol. Knap gedaan, inderdaad ! Juist de blik van een krankzinnige. Uitmuntend.
Nu, goedenavond, mijnheer — Trotl — ha, ha, ha!"
"Die burgemeester is stellig dronken," zcidc Trott, zoodra hij alleen was en
over het geval ging zitten nadenken.
"Die jonge heer is schranderder dan ik dacht; hij speelt zijne rol bijzonder
goed," dachl Ovcrton, terwijl hij naar beneden ging om de noodige bcschikkin-
gen te maken. Dit was spoedig gedaan ; al wat hij zcidc, werd zonder ecnig be-
zwaar geloofd, en de kruier niet ιιn oog ontving bevel om naar nommer negcn-
ticn te gaan en den vermeenden krankzinnige tol half een te bewaken. Volgens
dezen last zocht deze brave maii,dic in zijne sooi teen zonderlinge was, een dik ken
; stok op, en begaf zich alzoo gewapend naar de kamer van Trolt, w elke hij zonder
t eenige omstandigheden binnentrad, en waar hij de wacht betrok, door zich op
, censtoclbij de deur neder te zeilen, terwijl hij, als een middel tegen devcrvcling,
zeer genoeglijk een deuntje begon te fluiten.
"Wat moet gij hier hebben, kerel?" vroeg Trolt met behoorlijke vcrontwaar-
diging. De wachter keek Trolt met een medelijdenden glimlach aan, en bleef
fluiten, terwijl hij met zijn hoofd de maat knikte.
"Zijt gij op last van mijnheer Ovcrton hier gekomen?" vroeg Trott, cenigszins
verwonderd over hetgedrag van den man. — "Houdu maar bedaard, mannetje!"
zcidc de kruier, en begon daarop weder te fluiten. — "Hoor wat ik zeg!" her-
vatte Trott, om zich den schijn te geven alsof hij zeer gaarne wilde duellccren,
als men het hem maar toeliet. "Ik protesteer tegen deze opsluiting. Ik ontken,
dal ik het voornemen heb om met iemand te duellccren. Maar daar het nutteloos
is zich tegen overmacht te verzeilen, zal ik stil gaan zitten."— "Dat is u gcra-
den," zeide de vreedzame kruier, terwijl hij veelbetcckcncnd zijn stok schudde. —
"Maar onder protest," zcidc Trolt, terwijl hij ging zitten, met een zeer toornig
gezicht, maar inwendig zeer weltevreden ; "onder protest." — "Ja wel," ant-
j woorddc de kruier. "AI wat gij maarwilt. Zijl gij er mee tevreden, het is mij lief.
Maar praat niet te veel; dat zou u erger maken." — "Erger maken ?" riep Trott
met ongeveinsde verbazing uil. "De kerel is dronken." — "Hou u wat stil,
mannetje!" zcidc de kruier, terwijl hij de dreigende pantomime met zijn stok
herhaalde. — "Of gek," zeide Trott eenigszins ongerust. "Gaheen, vriend! en
zeg, dat zij iemand anders zenden." — "Daar gebeurt niets van," was het ant-
woord. — "Ik zeg, dat gij heengaat," schreeuwde Trolt, terwijl hij geweldig aan
de schel trok, daar hij nu weder angstig licgon te worden, maar om eenc andere
reden. — "Blijf van die schel af, malle duivel!" zeide de kruier, terwijl hij den
ongelukkigen Trott weder op zijn stoel plakte en zijn stok in de lucht zwaaide.
-ocr page 175-
Het tweegevecht te Great Wuujlebnry.                          lt>7
"Houdu stil. Allemcnschcn behoeven niette weten,dat er een gek in huis is." —
"Hij is een razende, hij is een razende !" riep Trott verschrikt uit, terwijl hij den
eenoogigen kruier met een blik vol afgrijzen beschouwde. — "Een razende V
hernam de kruier ; "dat zou ik waarachtig denken. Maar luister, gek! Ha, wacht
eens !" (Hier kreeg Trott, die weder naar de schel greep, een klein tikje met den
, stok op zijn hoofd.) "Daar ben ik je te gauw geweest." — "Laat mij het leven !"
1 riep Trott, smeekend zijne handen vouwende. — "Ik wil uw leven niet hebben,"
\' antwoordde de kruier verachtelijk; "maar het zou ecne weldaad wezen, als
iemand er u van afhielp." — "IN\'cen, neen, dat zou het niet," viel Trott hem
haastig in de rede. "Ik wilde liever blijven leven." —• "Ook al gned," hernam de
kruier, "leder zijn smaak. Maar luister wat ik te zeggen heb! Gij blijft daar stil
zitten, en ik over u, en als gij uwe rust houdt, zal ik u niet aanraken ; maar als gij
| hand of voet beweegt eer het half een is, zal ik uw gezicht zoo toetakelen, dat gij
u zelven niet kennen zult als ge in den spiegel kijkt. Daarom, blijf zitten." —
"Ik zal, ik zal," antwoordde het slachtoffer van vergissingen, en bleef ook stil
zitten, terwijl de kruier tegenover hem plaatsnam, zijn stok gereed houdende om
desnoods dadelijk toe te slaan.
Lang en akelig waren de uren, die nu volgden. De klok had juist tien ure ge-
slagen, en derhalve zou er waarschijnlijk nog twee en een half uur vcrloopcn,
voordat er hulp kwam. Gedurende een halfuur gaf het sluiten der winkels in de
straat nog eenige teekenen van leven in de stad, en maakte den toestand van den
ongelukkigcn Trott een weinig minder ondraaglijk ; maar toen ook dit geluid
ophield en men niets hoorde dan het rammelen ecner postkoets, die het voorplein
opreed, van paarden verwisselde en dan weder heenreed, en het stampen der
paarden in den stal, werd die toestand onuitstaanbaar. Nu en dan bewoog de
kruier zich om de kaarsen te snuiten, maar nam dan oogenblikkelijk zijne vorige
houding weder aan ; en daar hij eens gehoord had, dat de blik van het menschelijk
oog een groot vermogen heeft om krankzinnigen in bedwang te houden, hield bij
zijn cenig gezichtswerktuig bestendig op Alexander Trott gericht. Die ongeluk-
kigc staarde hem wcderkeerigaan, tot zijne trekken hoe langer hoe onduidelijker,
zijn haar minder rσσd, en de voorwerpen in de kamer allen ecnigszins schemer-
achtig werden. Trott viel in een genisten slaap, waaruit hij eerst gewekt werd
door eenig rumoer op de straat en den roep van: "De postkoets voor nommer
vijf en twintig !" Daarop volgde een geloop op de trap ; de deur der kamer werd
haastig geopend en Overton trad binnen, gevolgd door vier stevige knechts en
jufvrouw Williamson, de kastclcincs van het Wapen van Winglcbury.
"Mijnheer Overton I" riep Trott, driftig opspringende. "Zie dien man eens
aan, mijnheer, en verbeeld u den toestand, waarin ik drie uren lang heb ver-
keerd! De persoon, dien gij bij mij hebt gezonden, mijnheer! was een krankzin-
nige—een dolle, razende krankzinnige." — "Bravo!" fluisterde Overton.—
"Die arme man !" zcide jufvrouw Williamson medelijdend. "Iemand, die niet
welbij het hoofd is, houdt altijd anderen voor gek. — "Arme man?" ricpTrolt
uit. "Wat meent gij daarmede ? Zijt gij de kasteleines ?" — "Ja, ja !" antwoordde
de oude jufvrouw. "Maak u maar niet driftig. Denk om uwe gezondheid."— "Mij
driftig maken?" schreeuwde Trott. "Het is waarlijk een geluk, jufvrouw! dat
ik mij nog driftig kan maken; ik had al drie uren geleden vermoord kunnen
worden door dat monster met zijn cene oog en zijn rooden kop. Hoe durft gij een
razende in huis houden, jufvrouw ! om de gasten een schrik aan te jagen en te
mishandelen?" — "Ik zal er nooit weder een in huis nemen," zeide julvrouw
Williamson, terwijl zij den burgemeester een verwijtenden blik toewierp. —
-ocr page 176-
KS8                                      Schetsen en Portretten.
"Uitmuntend, uilmuntend," fluisterde Overlon, terwijl hij Trott in een mantel
wikkelde. — "Uitmuntend, mijnheer?" zeide Trott. "Hel is gruwelijk. Deher-
innering doet mij nog huiveren. Ik wilde liever binnen drie uren vier twccge-
vechtcn houden, als ik de eerste drie overleefde, dan nog eens zulk een tijd bij
een razende opgesloten zitten." — "Houd het vol, terwijl gij naar beneden
gaat," fluisterde Ovcrton. "Uwc vertering is betaalden uw valies ligt in depost-
koets." Daarop vervolgde hij overluid tot de knechts: "Kom aan, mijnheer is
gereed !"
Op dit tecken drongen de knechts op Trott aan. De een nam hem bij den ecnen
arm, de tweede bij den anderen, de derde ging vooruit met cene kaars, en de
vierde stapte met nog ecne kaars hem achterna. De kruier en de kasteleines volg-
den als achterhoede, en zoo ging men naar beneden, terwijl Trott beurtelings zijn
geveinsden onwil om te vertrekken en zijne ongeveinsde gramschap, dat men
hem met een krankzinnige had opgesloten, uitschreeuwde zoo hard hij kon.
Ovcrton stond bij het portier van de met vier paarden bespannen postkoets te
wachten ; de postiljons zaten reeds te paard, en cenige stalkncchts stonden in het
rond, om naar het inpakken van den gekken heer te kijken. Alcxandcr\'s voel
was reeds op de trede toen hij eerst zag, dat er cenc mcnschelijkc gedaante, evcn-
als hij in een mantel gewikkeld, in de postkoets zat.
"Wie is dat T" vroeg hij Overton fluisterend. — "Stil, stil!" antwoordde de
burgemeester. "De tweede natuurlijk."— "De tweede?" zcidc Trott met ecne
poging om terug te treden. — "Ja; gij zult het wel zien, voordat gij verder zijt.
Maar maak hier wat leven; men zal achterdocht krijgen, als gij zooveel fluistert." -
"Ik wil hier niet in !" schreeuwde Trott, terwijl zijne eerste vrees met tiendub-
bcle kracht ontwaakte. "Ik zal vermoord worden. Ik zal..."— "Bravo, bravo !"
fluisterde Overton. "Ik zal er u wel induwen." — "Maar ik wil er niet in !" riep
Trott. "Help, help ! Men doet mij geweld aan ! Het is een komplot om mij te ver-
moorden." — "Die arme man !" zeide jufvrouw Williamson weder. — "Rijdt
op, postiljons!" riep de burgemeester, terwijl hij Trott in het rijtuig duwde en
het portier dichtsloeg. "Jaagt door, zoo hard als gij maar kunt, en houdt voor
niets op dan voor het volgende station." — "De paarden zijn betaald, Tom!"
kraaide jufvrouw Williamson ; en daarmede reed de postkoets voort, op een galop
van ten minste veertien mijlen in het uur, met Alexandcr Trott cnjufvrouwJulia
Manners er in.
De eerste twee of drie mijlen bleef Trott in den ecnen hoek van het rijtuig
zitten, en zijne geheimzinnige gezellin in den anderen, terwijl hij hoc langer hoe
dichter in zijn hoek kroop, naarmate hij zijne gezellin langzamerhand uit den
haren voelde schuiven, en in de duisternis vruchteloos poogde het woedende ge-
zicht van den vermeenden Horace Hunter te onderscheiden.
"Wij kunnen nu wel spreken," zeide zijne medereizigstcr eindelijk. "De pos-
tiljons kunnen ons niet zien of hooren." — "Dat is Huntcr\'s stem niet," dacht
Trott verwonderd." — "Lieve Lord Peter!" zeide Julia. "Geen enkel woord ?" —
"Wat! Het is ecne vrouw!" riep Trott met grootc verbazing uit. — "Wiens
stem is dat?" zeide Julia. "Dat is die van Lord Peter niet." — "Wel neen, het
is de mijne," antwoordde Trott. — "De uwe?" riep Julia uit. "Een vreemd man !
Lieve Hemel! Hoc komt gij hier ?" — "Wie gij ook wezen moogt, mejufler!"
antwoordde Alcxander, "gij zult wel bemerkt hebben, dat ik tegen mijn wil
hierin ben gekomen; want ik heb leven genoeg gemaakt." — "Komt gij dan van
Lord Peter?" vroeg jufvrouw Manners. — "Naar den duivel met Lord Peter!"
antwoordde Trott netelig. "Ik ben geen Lord Peter, en heb nooit van hem ge-\'
-ocr page 177-
Het tweegevecht te Great Winglebury.                          169
hoord vσσr dezen avond. Iedereen heeft mij tot Lord Peter willen maken, tot ik
eindelijk niet meer wist, of ik droomde of gek was geworden." — "Waar rijden
wij heen?" riep de dame, op een klagenden toon. — "Hoe zou ik dat weten, juf-
vrouw?" antwoordde Trott met zonderlinge bedaardheid ; want de gcbeurtcnis-
sen van dien avond hadden hem geheel verstaald. — "Houdt op! Houdt op!"
riep de dame, terwijl zij een voorglas der postkoets liet zakken. — "Wacht eens,
lieve juffer !" zeidc Trott, terwijl hij met de cene hand het glas weder ophaalde
en met den anderen arm Julia om haar middel vatte. "Hier moet eene vergissing
plaats hebben, en tot het eind van het station hebben wij tijd om die op te helde-
ren. Zoo ver moeten wij toch bij elkander blijven ; want gij kunt hier midden in
den nacht niet afgezet worden."
De dame stemde hierin toe; en de vergissing werd wederzijds opgehelderd.
Alcxandcr Trott was een welgemaakt jonkman, bediende zich van een goeden
kleermaker, had fraaie bakkebaarden en cene vleiende long — hem ontbrak
niets dan dapperheid, en wie beeft daaraan gebrek met drie duizend pond in het
jaar ? De dame bezat dit, en meer ; zij verlangde naar een jongen echtgenoot, en
het ecnigc middel, waarmede Trott zijn ongeval kon herstellen, was cene rijke
vrouw. Zij kwamen derhalve tot het besluit, dat hel jammer zou zijn, al dien
omslag en die kosten voorn iet gemaakt te hebben, en dat, daar zij reeds zoo ver
op weg waren, zij niet beter konden doen dan door te rijden naar Grctna-
Grcen , en met elkander te trouwen ; en zoo deden zij. Even te voren had de
smid het huwelijk van Horace Hunter en EmiliaBrownin zijn bock aangeteckend.
Huntcr bracht zijne vrouw naar huis, vroeg vergiffenis en kreeg vergiffenis. Ook
Trott bracht zijne vrouw naar huis, vroeg vergiffenis, en ontving dezelve insge-
lijks. Lord Peter, die zich te lang had opgehouden met champagne te drinken en
een stccple chasc te houden, ging weder naar zijn vriend Augustus Flair,
dronk nog meer champagne, reed nog een steeple chase, viel van zijn paard
en brak den hals. Horace Huntcr stelde er veel eer in, dat hij den lafliartigen
Trott zoo gefopt had; en al deze omstandigheden werden mettertijd ontdekt en
naar waarheid te boek gesteld, gelijk gij vernemen kunt wanneer gij ooit in bet
Wapen van Winglebu ry afstapt.
-ocr page 178-
Schetsen en Portretten.
170
DE GREENWICHSCHE KERMIS.
De kermis van Greeenwich sehij nt eene soort van periodieke ijlende koorts
te wezen, die drie dagen lang moet uitrazen, maar dan ook geheel verdwijnt, en
Londen tot deszelfs gewone geregelde werkzaamheid laat terugkecren, alsof er
niets gebeurd ware om die orde Ie verstoren.
In vroeger tijd hebben wij die kermis dikwijls bezocht, en, bij het gaan en
terugkomen, van allerlei soort van rijtuigen gebruik gemaakt. Eens reden wij er
heen in een soort van huis op wielen, in gezelschap met dertien hecren, veertien
dames, een onbeperkt aantal kinderen en een vat bier ; en een andermaal, toen
wij des nachts ten vier ure, met eene huurkoets, naar Londen terugkeerden,
moesten wij ons cene poos bedenken om te kunnen zeggen, waar wij woonden en
, hoc wij heetten. Wij zijn nu ouder en bedaarder, en als wij een vrijen dag hebben,
; zitten wij liefst op een klein plekje, met een gezelschap, dat ons nooit verveelt;
, maar wij mecnen ons toch nog iets van de kermis en de kermisgangers te herin-
neren, en zullen beproeven, wat wij er van kunnen vertellen.
Van het gewoel, dat opeen Paaschmaandag op den weg naar Green wich
hcerscht, zou men zich mocielijk een dcnkbccldkunncn vormen. De menigte der
rijtuigen van allerlei soort is letterlijk ontelbaar, en allen zijn propvol; want de
vraag is nooit, hoeveel de paarden kunnen trekken, maar hoeveel het rijtuig kan
laden. De stofwolk is verstikkend, de balkons van alle herbergen zitten vol rookers
en drinkers, en een aantal particuliere huizen zijn in herbergen herschapen;
overal hoort men het klokken bij het opentrekken van kruiken en flesschen, en
het knarsen van violen ; de tolbazcn zijn dol en razend; de paarden willen niet
voort, en de wielen loopen van de assen; iedereen maakt zooveel haast als hij
kan om in het park en cp de kermis te komen.
Hier en daar staan echter hoopen toekijkers, doorgaans om een man heen, die
een tafeltje met drie vingerhoeden en eene erwt voor zich heeft staan, en telkens
deze of eene dergelijke aanspraak houdt: "Hier is een spelletje, waarom ge nog
lachen zult, zeven jaar na je dood. Drie vingerhoeden en cene erwt, met een, twee,
drie, en twee, drie, een. Houdt je oogen open, en let op waar de erwtblijft. Alles
zuiver spel en geen bedrog. Die niet speelt, kan niet winnen, en het fortuin moet
beproefd worden. Ik wed tegen iedereen, voor zoovcelhij maar wil, van cene halve
kroon tot een sovcreign, dat hij niet zeggen zal, onder welken vingerhoed
de erwt ligt 1" — Nu fluistert een onnoozelc bloed zijn kameraad in het oor, dat
hij de erwt duidelijk onder den middclsten vingerhoed zag rollen, eene meening,
waarin hij dadelijk wordt bevestigd door een heer met kaplaarzen, die bij hen staat,
en zich beklaagt, dat hij zelf niet wedden kan, daar hij bij ongeluk zijne beurs
vergelen heeft, maar te gelijk den vreemdeling aanraadt om deze kostelijke ge-
lcgenheid niet te verzuimen. De vreemdeling loopt in de val, wedt en verliest;
waarop de eigenaar van het spccltafcltjc hem vertroost met de verzekering, dat
alles maar fortuin is. Daarop begint hij weder: "Hier heb ik een spelletje," — en
herhaalt, somtijds met ecnige verandering, zijne vorige aanspraak.
-ocr page 179-
De Greentoichsche kermis.
171
De plaats, welke, na de herbergen, over dag het meest wordt bezocht, is het
park, waar het grootste vermaak daarin bestaat om de meisjes den steilcn heuvel
van het observatorium op te trekken, en dan weder zoo hard men kan er af te
loopen, waarbij hoeden en krullen veel te lijden hebben. De invloed van jenever
met water maakt de vrijers zeer sentimenteel, en de vrijsters verzuimen niet de
waarde der gcstolcne kussen door een vreeselijk gillen en tegenstribbelen te ver-
grooten. Oude mannen en vrouwen sluipen, met een mandje aan den arm en
een wijnglas zonder voet in de hand, overal rond om een "slokje van de echte
soort" aan te bieden ; en de dames, die zich laten overhalen om eens van deze
echte soort te proeven, doen het altijd met veel tegenzin, en beginnen naderhand
zeer fatsoenlijk te hoesten. De oude gepensioneerden, die voor eenc penny door
een verrekijker laten zien, worden naar voorwerpen gevraagd, welke zij met geen
honderdvocts telescoop zouden kunnen vinden, naar een huis bij voorbeeld in
ecne straat aan het andere einde van de stad. Hier en daar, waar cenige paren bij
elkander op het gras zitten, ziet gij eenc vrouw, met een door de zongebruind
gezicht en een rooden mantel, de nieuwsgierigen in de hand kijken en waarzeggen,
waarbij het haar niet mocielijk valt de aanslaande cchtgcnootcn, die zij voorspelt,
nauwkeurig te beschrijven ; want zij heeft de origineelen voor zich. De schoonc,
wie de voorspelling geldt, lacht en bloost, en verbergt haar gezicht in haar zak-
dock ; terwijl de aangeduide aanstaande een zeer mal gezicht zet, zijne vrijster de
hand drukt en de Ilcidin cene goede fooi geeft.
Maar het wordt\'donkcr; de menigte trekt langzaam af; het schijnsel in de verte
• toont, dat de kermis verlicht is, en het gerucht bewijst, dal het er zeer woelig wordt.
| De plek, waar kort geleden het gejuich van liet luidruchtigste vermaak weer-
galmde, is nu eenzaam en stil; de statige oude boomen, het prachtige gebouw
aan hunne voelen en de Irolschc rivier pralen in den helderen maneschijn met al
hunne schoonheid, en vertoonen zich in het voordceligsle licht; en de eenvoudige
werkman, die hier is blijven toeven, omdat eenc wandeling over het koele gras
zoo aangenaam is voor iemand, die dag aan dag over dezelfde straatsteenen moet
draven, gevoelt, als hij om zich heen ziet, een edelen trots bij de gedachte, dat
ook hij tot een land behoort, hetwelk zulk eenc plek heeft uitgekozen om deszelfs
oudste en beste verdedigers in hunne klimmende jaren cene welverdiende rust te
schenken.
Eenc wandeling van vijf minuten brengt u naar de kermis, een tooncel, dat
E
eheel andere aandoeningen opwekt. Aan den ingang staan de kraampjes met
oek en speelgoed, waar jonge juffers zonder hoeden, vol ijver voor de belangen
der verkoopers, die haar in dienst hebben genomen, u bij de mouw vasthouden,
en met allerlei goede woorden trachten over te halen om een half pond mangelen
te koopen, waarvan alle cchlc kermisgangers in hun zakdoek een voorraad mede-
dragen. Verderop staan tafeltjes met allerlei lekkernijen, of dingen, die voor
lekkernijen verkocht worden.
Dan komt gij in het hart van de kermis, in het midden ecner dicht opccnge-
drongenc volksmcnigte, die u dan naar dezen, dan naar genen kant medcsleept.
Aan leven ontbreekt hel niet; het gillen der vrouwen, het schreeuwen der jongens,
het dreunen van draaiorgels, het afschieten van pistolen, het gebulk door spreck-
trompetten, het kraaien van stuiverslrompctjes, de muziek van een twaalftal
troepen, die allen te gelijk ieder een verschillend stukje spelen, het geroep voor
de spellen en het gebrul der dieren in hetbeeslcnspel, vormen te zamen een ver-
doovend concert.
Dat groote spel, met de stellage er voor, schitterend met lampen en brandende
-ocr page 180-
172                                      Schetsen en Portretten.
vetpotten verlicht, is het spel van Kichardson, waar cene melodrama (met drie
moorden en een spook), eene pantomime, een kluchtig liedje, eene ouverture, en
nog wat muziek tusschen beide, te zamen in vijf en twintig minuten worden
afgedaan.
De troep is nu juist buiten, prijkende met al den glans van paletten, roode
oker en loodwit. Hoc wild kijkt dat Mcxicaansche opperhoofd uit zijne oogen, en
met hoeveel kalme waardigheid slaat de eerste trcurspcl-held met den harlekijn
te praten ! De vier paljassen, die elkander met hunne houten sabels nazitten, zijn
goed voor het gemeen; maar deze helden trekken de aandacht der nadenkende
en gevoelige toeschouwers. Welkeen edel voorkomen hebben zij, met die Ro-
mcinschc rokken, die gele armen en hecnen, die zwarte langharige pruiken en
die zware wenkbrauwen, waaronder moord en doodslag schijnen te schuilen! En
de dames — zag men ooit zulke aanvallige en te gelijk eerbiedwekkende schoonen,
als daar gearmd op en neder wandelen? Hare met paletten bezaaide katoenen
kleedjes en blauwe satijnen schoentjes (ongelukkig wat versleten) maken ieders
bewondering gaande, en de geestige bevalligheid, waarmede zij de galanterieλn
van den paljas afwijzen, is waarlijk betooverend.
"Het zal dadelijk beginnen ; komt binnen maar!" roept de man, die bij de deur
slaat, voor de zeventigste maal; en als hel duidelijk blijkt, dat er geen mensch
meer komen wil, gaat de troep inderdaad naar binnen om te beginnen.
Alle dag geeft men verandering van stukken; maar de inhoud van het treurspel
blijft toch nagenoeg dezelfde. Er is een ware erfgenaam, die op eene jonge dame
verliefd is, en ook door baar bemind wordt, en een valschc erfgenaam, die ins-
gelijks op haar verliefd is, maar niet door haar bemind wordt; en de valsche crf-
genaam laat den waren erfgenaam oplichten en smijt hem in een kcrkcrhol om
hem op zijn gemak dood te maken. Daartoe huurt hij twee moordenaren — een
braven en een goddcloozen — die, zooodra zij alleen zijn, met elkander aan het
vechten gaan, waarbij de brave den goddcloozen overhoopsteckt, maar ook eene
gevaarlijke wond krijgt. Vervolgens ziet men den waren erfgenaam zeer treurig
op een lcuningstocl in het kcrkerhol zitten, met een langen ketting, dien hij
zorgvuldig in zijne band houdt, Dan komt de jonge dame hem omhelzen ; maar
terstond daarop komt ook de valschc erfgenaam en gaat te werk alsof hij dol was.
Hij gooit de jonge dame van den cenen kant naar den anderen, en scheldt den
waren erfgenaam uit voor al wat lcclijk is. Nu klimt de belangstelling ten top :
de valschc erfgenaam trekt zijn zwaard om den waren erfgenaam den kop te kloo-
ven ; maar op eens ziet men een blauwen rook en hoort men een slag op cene
pauk, en nu komt, onder eene naargeestige muziek, eene lange witte gedaante
te voorschijn, die achter den leuningstoel verscholen zat. Dit is niemand anders
dan de geest van den vader van den waren erfgenaam, die door den vader van
den valschen erfgenaam vermoord was; en zoodra de valschc erfgenaam hem
ziet, krijgt hij cene beroerte en zakt op een hoop in elkander, daar bet tooneel
wel wat klein is om plat neer te vallen. Dan komt de brave moordenaar binncn-
strompclen en vertelt, dat hij met den goddeloozcn moordenaar door den valschen
erfgenaam gehuurd was om den waren erfgenaam dood te steken, en dat hij in
zijn tijd nog al wat menschen heeft doodgestoken, maar dat hij er berouw van
heeft en het nooit weer zal doen— welke belofte hij bevestigt door oogenblik-
kelijk den geest te geven. Dan smijt de ware erfgenaam zijne keten neer, en
komen er twee hoeren, een matroos en een meisje binnen — dit zijn zijne ondcr-
dancn — en de geest beduidt hen door teekenen iets, dat zij door bovennatuur-
lijken invloed begrijpen, want een ander begrijpt er niemendal van; en dan zegent
-ocr page 181-
De Greeniekhsche kermis.                                    173
hij den waren erfgenaam en de jonge dame, waarbij doorgaans nog wat rook en
blauw licht wordt gemaakt, en bet gordijn valt.
De spellen, welke na deze den meesten toeloop hebben, zijn de reizende mc-
nagerieι\'n of wilde-becsleii-spellen, voor welke cen troep muzikanten met mutsen
vanluipaardenvel onophoudelijk staat te spelen, en groote schilderijen hangen van
tijgers, die mensehen verscheuren, en van leeuwen, die men met gloeiende ijzer»
brandt om hen hunne prooi te doen loslaten. Doorgaans staat er een man met
cen rooden rok en cen stokje in de hand bij deze schilderijen te schreeuwen :
"Hier, hier! Hier heb je den leeuw, net zooals hij daar geschilderd is; den on-
lembaren leeuw, die verleden jaar te Camberwell cen heer zijn hoofd heeft
afgebeten, en sedert hij volwassen is, alle jaar drie oppassers heeft kapotgemaakt.
Komt binnen maar, vooreen halven s bi 11 i ng !\'\' Zulk cene aanspraak maakt altijd
indruk op het volk, dat zich bij de deur verdringt om halve shillings te
offeren.
De dwergen, die doorgaans met nog cenige andere natuurlijke zeldzaamheden-
een levend geraamte, een wilden Indiaan of een stecneter — te gelijk vooreene
penny te zien zijn, trekken insgelijks veel toekijkers. Gewoonlijk heeft men in
zulk een spel een bouten kastje van een paar voet hoogte, waarin de dwerg, door
lange oefening, dicht ineengcdrongen kan inkruipen ; van buiten is dit kasljc ge-
schildcrd als een huis met drie verdiepingen, en daar het volk hem uil een der
bovenvensters een pisloollje ziel afschielen, verbeeldt het zich, dat dit kastje inder-
daad cen op de gewone wijze ingericht huis is, waarin de dwerg woont. In dit
hokje wordt hij buitengebracht om met den eigenaar van het spel cene kluchtige
samenspraak te houden, en de toeschouwers uit te lokken om binnen te komen.
Daar een reus niet zoo gemakkelijk buitengebracht kan worden, vertoont men
doorgaans slechts cene groote broek of laars, waarin twee of drie mannen tegelijk
hunne beencn steken, tot groote verbazing der menigte, die niet twijfelt aan de
waarheid der verzekering, dat deze klcedingstukkcn den reus volmaakt passen.
De grootste en meest bezochte tent der gchcele kermis is echter cene tempo-
raire balzaal, de Kroon en hel Anker, waar men een shilling entree betaalt,
en allerlei ververschingen kan bekomen. Een ceremoniemeester is bier niet; alles
is vrijheid en gelijkheid. Hel stof is verslikkend, de hitte ondraaglijk, het gezelschap
zeer vroolijk en luidruchtig. Voor de grap dansen de dames met mansboeden, de
hceren met vrouwenhoeden op; velen versieren zich met valsche neuzen, en ma-
ken muziek op kindertrommels, waarbij de dames hen op trompetjes accom-
pagnccren. Het dansen zelf is onbeschrijfelijk, evenals het gedruis. De vroolijkheid
nu en dan door een vechtpartijtje afgebroken, duurt tot laat in den nacht; en den
volgenden morgen ontwaakt menige kermisgast met hoofdpijn en ledige zakken,
bij cene zeer flauwe herinnering hoc hij niet thuis gekomen is.