-ocr page 1-

j

DE CHEQUE.

Ptrecht 1892,

A. F. GEÏSWEIT VAN DER NETTEN

GEDRUKT TÉR „UTOECHïSCHE STOOMDRUKKERIJ.
P; DE^r BOER,— ÜTRKCiii\' — 1892.

-ocr page 2-

L. qu,

192

-ocr page 3-

Vila ^

\' \\ m

■■\'i^\'i :

-ocr page 4-
-ocr page 5-

VS^SSilf , .. . il

...

r 7

-ocr page 6- -ocr page 7-

DE CHEQUE.

Eenige opmerkingen naar aanleiding van de beweging in Duitscliland
ten gunste eener ,,cheque-wet"; mede naar aanleiding van liet

.i»

Nederlandsch ontwerp 1886 tot regeling van het handelspapier.

-ocr page 8-

■mm . ■ \'-^yr—■

■ rj..:\'.-- \' ^ ■ ■ \' ■

, mm^

-ocr page 9-

DE CHEQUE.

PROErSOHRIFT

ter verkrijging van den graad van

goflör in k J^rhtstü^tinsckp

AAN DE jR.IJKS-yNIYERSITEIT TE pTRECHT
na machtiging van den rector-magnificus

Dr. j. cramer,

Hoogleeraar in de Faculteit der Godgeleerdheid,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

tegen de bedenkingen yan

te verdedigen

op Dinsdag den December 1892,

des namiddags te 3^/2 ure,

door

JUSTINÜS ANTMS FELIX GEISWEIT VAN DER NETTEN,

geboren te \'sGravenhage.

uiB\'JOT.

Pi I \'.f ! t. I M / - r- ! -
rilJi Ui V i i tl,! .

U T R L C f \'; T.

gedrukt ter „utrechtsche stoomdrukkerij" — p. den boer.
Jeruzalemsteeg — Utkecht — 1893.

-ocr page 10-

rn^Mmi

lyw:,».....

• r ; .

■\'"■.-■•y ■■ \\

-ocr page 11-

Ian ntiftte IIoéiIéï,

-ocr page 12-

„Fotre premier principe a été d\'éviter partout
les nullités; nous avons répudié le droit
formaliste".

EÜDORE PIRMEZ,
President der Internationale Coiigi\'essen te
Antwerpen (1885) en te Brüssel (1888).

-ocr page 13-

INLEIDING.

Als men het wisselrecht vergelijkt met andere deelen van
het recht, dan is een der meest in het oog loopende verschil-
punten wel het moeilijke en ontoegankelijke, de weinig
algemeene verbreidheid van het wisselrecht. De noties
over rechtsinstituten als huwelijk, voogdij, koop zijn veel
meer verspreid en het daarvoor geldende recht is in veel
wijder kringen bekend. Daarentegen gaat het samenge-
stelde en ingewikkelde wisselrecht boven veler bevatting,
met name boven die van den kleinen handelaar, ook al
komt hy er veel mede in aanraking. Het groote getal der
onjuist geformuleerde wissels, welke voortdurend in omloop
zijn, kan deze bewering staven 1). Hunne inhoud beantwoordt
niet aan de wettelijke vereischten en ze circuleeren eerder
ondanks^ dan krachtens de wet. Hetzelfde verschijnsel merkt
men in de wetenschap op: ook daar komen wissels voor,
die meer ondanks, dan krachtens eenige wet, bestaan, leder,
die van de litteratuur over „de beste wisseltheorie", over
„het verbintenisscheppende feit bij order- en toonderpapier"

1) Zoo vordert de wet voor eenen wissel, dat de verhouding tusschen
trekker en
nemer daarin door de woorden „waarde genoten" of
„waarde in rekening" zal zijn omschreven. Zeer gewoon is echter
de opvatting, dat aan dit voorschrift voldaan is door de woorden:
«het zal IJed.
\\dm heirokkené] in rekening valideren"; toch is dit
niet zoo: deze clausule ziet op de verhouding tusschen trekker en
betfokkene; zij maakt het papier dus niet tot eenen wissel.

1

-ocr page 14-

heeft moeten kennisnemen, zal deze opmerking wel eens
hebben moeten maken.

Yooral voor ons stellig recht komt mij het groote gewicht
dezer wisseltheoriën nog weinig bewezen voor: geene van
deze heeft de wetgever zich tot leiddraad gekozen bij de
samenstelling van ons "Wetboek van Koophandel 1); is
het dan niet ten zeerste gewaagd, hem een systeem toe te
dichten, dat eerst later is uitgedacht? Het is zeer wel
mogelijk dat onze wetgever geen ander stelsel aan zijnen
arbeid heeft ten grondslag gelegd dan dit: de bepalingen
van den Code de Commerce zooveel mogelijk met de be-
hoeften van het verkeer in overeenstemming te brengen.

Ook bij eene behandeling van het jus constituendum doet
men goed, geloof ik, door deze wisseltheoriën niet te veel
op den voorgrond te plaatsen, maar op de belangen van den
handel in de eerste plaats te letten; ook al loopt men daar-
door gevaar, het verwijt te hooren, dat men in de behan-
deling van het verbintenisscheppende feit bij order- en
toonderpapier niet altijd consequent is geweest. Deze be-
langen van het verkeer brengen in de eerste plaats mede,
dat men alle noodelooze gronden van nietigheid zorgvuldig
vermyde: geene geoorloofde handeling ongeldig verklare,
waar men met een minder streng rechtsgevolg volstaan kan.
„Notre premier principe a été d\'éviter partout les nullités,
Nous avons répudié Ie droit formaliste", zeide de heer E_
P i r m e z, (de president der internationale congressen, die
te Antwerpen en te Brussel tot de samenstelling eener alge-
meene wisselwet gehouden werden), en ik acht deze woorden
bij uitstek geschikt als motto voor eene dissertatie op dit
gebied. Daarin ligt de wensch opgesloten, dat ons wisselrecht
zich meer en meer moge bevrijden van den overwegenden
invloed der Duitsche wetenschap, welke juist die leer der

1) Het ontwerp van wet op het Handelspapier (1886) daarentegen
verklaart in de toelichting uitdrukkelijk, dat de litterarum obligatio
den grond vormt van de wisselverbintenis (p. 29).

-ocr page 15-

ormeele en abstracte verbintenissen heeft uitgedacht; moge
ons recht zich. daaraan onttreklten, evenzoo als het in het
begin dezer eeuw overboord wierp de thans algemeen afge-
keurde grondslagen van den Code de Commerce. Daarbij
zal het Engelsch-Amerikaan sehe recht 1) in vele opzichten
tot voorbeeld kunnen strekken; alleen daarin is de wissel
werkelijk tot volle ontwikkeling gekomen. Wanneer men
zoodoende alle noodelooze gronden van nietigheid, alle niet
essentieele onderscheidingen opruimt, zal tevens ons wissel-
recht veel eenvoudiger zijn en voor leeken begrijpelijker.

Het bovenstaande toe te passen op een onderdeel van het
wisselrecht, is het doel van dit proefschrift; de daarin be-
handelde vragen kan ik in hoofdzaak aldus formuleeren:
Welk karakter dragen de papieren., die thans onder den
naam cheque in omloop zijn? Door welke beginsels worden
zij heheerscht? Welke plaats behoort aan den cheque in eene
ivisselwet ingeruimd te %üorden?

Bij de behandeling dezer vragen mocht ik van vele zijden
inlichtingen en gegevens ontvangen; ik neem deze gelegen-
heid gaarne te baat om daarvoor mynen dank te betuigen;
bovenal echter kan ik niet genoeg waardeeren de wijze,
vpaarop Prof. Molengraaff mijne belangstelling in dit
onderwerp wist op te wekken en gaande te houden!

1) De dissertatie van M. S. Koster (IJtreclit, 1890, Een paar
reclitsvragen betreiïende order- en toonderpapier) bewijst, mijns in-
ziens, zeer overtuigend hoeveel ons wisselrecht nog van het recht
der Vereenigde Staten leeren kan.

-ocr page 16-

Wat verstaat men in het dagelijksch leven onder
een cheque?

Dit begrip kan men ongeveer in de volgende bestand-
deelen ontleden: een cheque is een mandaat om te betalen,
kan echter ook in kwitantie vorm
zijn opgesteld; meestal
berust hij op eene afspraak tusschen eene bank en haren
cliënt, welke overeenkomst dezen het recht geeft dergelijke
aanwijzingen op de bank af te geven. De condities kunnen
hierover zeer uiteenloopen: meestal echter wordt een cheque
op een deposito getrokken; meestal ook ontvangt de cliënt
een boekje met chequeformulieren, zoodat alle cheques, die
eene bank betaalt denzelfden, door haar aangegeven vorm
hebben. Indien daartoe een mandaat (geene kwitantie) ge-
kozen is, dan is het papier uiterlyk ongeveer gelijk aan
eenen wissel en is voor derden geen merkbaar onderscheid
waar te nemen. Het eigenaardige van eenen cheque ligt dan
ook meer in de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst
dan wel in den vorm: zoo verplicht de bank zich wel tot
betaling, maar zelden ook tot voorafgaande acceptatie; in
dit opzicht hebben cheques veel overeenkomst met zicht-
wissels, waarvan de acceptatie ook niet gebruikelijk is; een
cheque is echter
niet altijd op vertoon betaalbaar zooals
een zichtwissel.

-ocr page 17-

1. DE CHEQUE VOLGENS ONS STELLIG RECHT.

A. welke juridische kwalificatie is te geven aan
de papieren, die thans onder dien naam
circuleeren ?

In onze wetten komt het woord cheque niet voor. Dit

begrip is van zuiver Engelschen oorsprong en was in 1838, het
jaar dat onze wetboelcen tot stand kwamen, op het vasteland
nog weinig bekend. Daar bestond niet die algemeene ge-
woonte om het geld, waarover men terstond beschikking
wilde hebben, bij eenen kassier te deponeeren; men bewaarde
het liever zelf. Daar bestonden trouwens geene banken
zooals in Engeland, unlimited, wier talrijke aandeelhouders
alle onbeperkt aansprakelijk waren voor de verbintenissen
der bank. Wel bestonden in onze groote koopsteden op
kleineren schaal kassiers, doch men trok op hen niet per
cheque, maar veeleer per kassierskwitantie; deze soort papieren
vervulde dus in het klein den rol, dien in Engeland de cheques
in het groot vervulden. De wetgever meende dus te kunnen
volstaan met eene regeling dezer kasbriefjes en oordeelde
meer algemeene bepalingen omtrent cheques overbodig.

Thans echter is de toestand veranderd: onze groote banken
hebben zich meer en meer toegelegd op vergrooting hunner
deposito\'s; de overtuiging heeft zich meer en meer geves-
tigd, dat het chequeverkeer groote voordeelen aanbiedt en
vele onzer groote maatschappijen doen hunne betalingen
niet anders dan door aanwijzingen op hunnen kassier en
aan die aanwijzingen geeft men meestal den naam cheque.
Thans is dus de vraag gewettigd: welke is de juridische
constructie der papieren, die onder dien naam in omloop

-ocr page 18-

IT _

zijn en welke plaats beboeren zij in eene wisselwet in
te nemen?

Volgens ons recht hangt het af van den vorm, waarin
een cheque is opgesteld, of deze gebracht moet worden
tot „kassierspapier", tot de assignaties aan toonder, tot
de wissels of tot de assignaties aan order
P

In tegenstelling met de Duitsehe wet doet hier te lande
de naam, die in het papier daaraan gegeven wordt niets af
tot het juridisch karakter daarvan. Dit laatste kan men alleen
daaruit kennen, of aan bepaalde vereischten voldaan is ; b.v.:
zonder de vermelding „waarde genoten" geen wissel, ook al
staat dit woord boven het papier gedrukt. Hetzelfde geldt voor
papieren, die den naam cheque, accreditief etc. dragen; deze
worden gerekend onder die soort papieren, waaraan hun
vorm overigens voldoet.

Een cheque kan dus zijn:

1". een wissel, wanneer hij aan order is gesteld, daarbij
de erkenning van genoten waarde of waarde in rekening
bevat en getrokken is op eene andere plaats dan die
waar de trekker woont 1). De erkenning van genoten waarde
zal men evenwel niet in een papier opnemen zonder de
uitdrukkelijke bedoeling er eenen wissel van te maken; de
cheques, die als wissels beschouwd moeten worden, zijn ten-
minste uitzonderingen.

De Utrechtsche Landbouwbanh gelieve te
betalen aan den heer
Y. Gr. of order
de Somma van
idxjizensrid c3-xjlii>e1>t

waarde in rekening en stelt het op rekening volgens
advies.

Utrecht, 30 April 1892.

{get}.) J. B.

Wanneer de heer J. B. bij de Utrechtsche Landbouw-
bank een deposito heeft, waaruit deze aanwyzing betaald

1) Art. 100 W. V. K

-ocr page 19-

moet worden, dan zou men haar een cheque noemen; deze
vorm zou dan echter minder gebruiltelylc zijn.

2°. Eene assignatie aan order. Deze moet voldoen aan
dezelfde eischen als de wissel; doch daaraan mag ontbreken
de clausule „waarde genoten"; ook het plaats verschil is
niet noodwendig 1). Tot deze rubriek behooren de meeste
buitenlandsche cheques aan order en ook de meeste binnen-
landsche mandaten, voor zoover ze aan order zijn gesteld.

Eene enkele maal zal een cheque vallen onder art. 111
W.
v. K., waar de incassowissel behandeld wordt; doch
deze is in vorm niet van de assignatie te onderscheiden 2).

Jj\\ O. M. n°. 246. Haaelem, 11 Juni 1892.

De Haarlemsche Banhvet eeniging
T. v. B. elf de C.,

Haarlem,

Betale .............. zicht aan den heer S. of order

f 300.-, {get.) K.

w

Op de keerzyde de handteekening van den heer S.

First National Bank.
Pella, May 30, 1892.

n. 96719.

$ 16Y-

Pay to the order of Y. v. H. {Utrecht-Holland,)
...................................... Sixteen ......................................... Dollars.

Continental National Bank
New York City NY.

Op de keerzijde de handteekening van den heer Y. Y. H.

1) Artt. 210 en 211 W. v. K.

2) Over het gebruik van eenen cheque ter incasseering van eene
opeischbare vordering zie later.

(get.) X.

Cashier.

-ocr page 20-

03

s

95.769.

fi 400,-.

^

^

Utrecht, le trente avril 1889.

h

a

1—1
>■

h
j
m

Mrs.

Claude Lafontaine Martinet et C^e.,

^

Société en commandite par actions \\

œ
h

a

Capital vingt millions.

a o

oä f-i

Payez à

Vordre de Messieurs H, & Oie., Bruxelles^

m

o

m

la somme

de QUATRE CENTS FLORINS DES PAYS-BAS.

h

PU

a

CO

hh
rt

{get.) X.

o
ü

Ph

de 9 h. £

t 4 h. 32 Rue de Trevise, Paris,

3°. Eene assignatie aan toonder. Wanneer gelïozen is
de vorm: „Betaal aan toonder" of, „UEd. gelieve te betalen
aan A. of toonder," kortom een last om te betalen aan den
persoon, die het papier vertoonen zal, dan geldt art. 221
W.
v. K., waar gesproken wordt van ander papier aan
toonder dan kassierspapier. Hiertoe behooren in den regel
de Engelsche cheques, die meestal aan toonder betaalbaar zijn.

Eotterdam, den 10 Febr. 1891.

Goed voor ƒ 1000,—.
Betaal aan Toonder de somma van
EE3Sr IDTJiZElsriD G-TjnLDE

Be Crediet en Depositobank

te Rotterdam. X.

4". Eene kassierskwitantie. Wanneer de vorm eener
kwitantie is genomen, dan zijn toepasselijk ongeveer dezelfde
bepalingen als voor de assignatiën aan toonder; nl. artt. 221
e.
v. W. v. K. De cheques op de Associatiecassa, deKas-
vereeniging en andere dergelijke instellingen, waarmede
Amsterdamsche bankiers gewoonlyk aan elkander betalin-
gen doen, hebben meest dezen vorm. Doch ook in andere
steden komen cheques met kwitantievorm voor.

-ocr page 21-

N"......................

Ontvangen van de Crediet en Deposito Kas
te Utrecht de som

van..............................................................................................................

tvaarvoor haar in rekening crediteere.

...........................den...........................18.

Zegge f..............

Betaalbaar één dag na vertoon
\'s morgens van 10 tot 1 uur.

Het is onlogisch dat een niet essentieel verschil in
vorm wettelijk een zeer belangrijk onderscheid tenge-
volge heeft tusschen papieren waarmede men éénzelfde
rechtsgevolg beoogt.

Bij al de gegeven voorbeelden beoogt de uitgever van het
papier geheel hetzelfde; hij wil den nemer eene aanwijzing
verschaffen op een tegoed of op een crediet, waarover hij
bij een derde beschikken kan; die aanwijzing is zoo ingericlit
dat de nemer haar gemakkelijk verhandelen kan; en juist
omdat de uitgever zelf de mogelijkheid geopend heeft dat
het papier van hand tot hand zou gaan, is hij, niet alleen
jegens den nemer, maar ook jegens latere houders volgens
den inhoud van het papier verplicht. Mocht het geval zich
voordoen, dat de betrokkene het papier niet honoreert,
dan is
feitelijk de positie van den houder geheel dezelfde,
onverschillig welken vorm het papier heeft; hoe deze er ook
uitziet, de houder, die voor den cheque geld of geldswaarde
heeft gegeven, zal meenen dit te kunnen terugvorderen
van den persoon, die hem den cheque gegeven heöft; op
diens crediet zal hij in de eerste plaats acht slaan. Maar
ook op den uitgever van het onbetaald gebleven papier zal
hij letten, ook tegenover dezen, die de mogelijkheid schiep
het te verhandelen, zal hij zijne rechten willen doen gelden.
Rechtens echter hangen zijne bevoegdheden en verplichtingen
af van den vorm waarin het papier was opgemaakt; rech-

-ocr page 22-

IT _

tens kunnen die zeer uiteenloopen. Moet de houder laten
protesteeren ? Den cheque aan order, die aan de vereischten
voor wissel en assignatie voldoet, kan hij zonder protest
niet voor regres gebruiken; de assignatie aan toonder, de
kassierskwitantie worden daarentegen niet geprotesteerd.
Heeft de houder van eenen cheque eenig recht op het tegoed,
dat den uitgever bij zijnen kassier ten dienste staat? Ook
het antwoord op deze vraag hangt grootendeels af van den
vorm, welke aan den cheque gegeven is.

Dit is natuurlyk inconsequent: er zijn twee dingen moge-
lijk, óf wel de houder moet de bevoegdheid hebben tot
protesteeren, misschien zelfs de verplichting daartoe, óf wel
het is onnoodig en schadelijk hem deze te verleenen; maar het
is zeker onlogisch hem deze bevoegdheid nu eens te onthouden
en dan weer te verleenen, al naar gelang de uitgever dezen
of genen vorm gekozen heeft. Evenzoo: de billijkheid brengt
mede, dat de houder bij faillissement van den uitgever
bevoorrecht is op de gedeponeerde gelden; of wel het is
rechtvaardig dat hij met de andere crediteuren mededeelt;
maar het is onjuist, als dit moet afhangen van de wyze
waarop de betrokken bank hare formulieren pleegt te laten
drukken.

Deze bezwaren zijn echter noch bloot theoretisch, noch
zuiver processueel; ook op den gewonen loop der zaken
oefenen zij invloed uit: ook daarbij bestaan thans onder-
scheidingen, die voortspruiten alleen uit de wet. Zoo wordt
bv. in Amsterdam alleen de kwitantie-cheque als betaling
aangenomen; een cheque in mandaatvorm niet. Wanneer
aldaar bv. effecten geleverd worden, te betalen bij de afgifte,
dan wordt eene aanwijzing op de Kasvereeniging of de
Associatiecassa evengoed voor contante betaling aangenomen
als bankpapier; soms wordt het bedrag gedeeltelijk in geld,
gedeeltelijk in cheques van derden voldaan; ja zelfs de
persoon, die
f 1000.— betalen moet en zelf zooeven eenen
cheque van
f 1200.— ontvangen heeft, betaalt met dezen en
vraagt
f 200.— in geld terug..... Altijd mits de cheque

-ocr page 23-

IT _

den kwitantievorm heeft; een cheque-mandaat zou men noch
aanbieden, noch aannemen. In Engeland daarentegen is de
eene vorm evengoed als de andere en worden beide in het
Clearinghouse 1) verrekend.

1) Het Londensclie Clearingliovse is eene instelling ter vereenvou-
diging van het chequeverkeer. Vroeger moest een bankier te Londen
alle cheques, die hij ter incasseering ontving, door zijn personeel
bij de betrokken banken voor geld laten inwisselen en omgekeerd
moest hijzelf contant betalen alle cheques door zijne cliënten op
hem afgegeven en alle wissels, door deze bij hem betaalbaar gesteld.
Dit was natuurlijk zeer omslachtig. Daarom vereenigden eenige
der grootste bankinstellingen zich tot de oprichting van een
clearinghouse. Ieder clearingbanker (met de toelating tot lid van
het clearinghouse is men zeer exclusief) heeft daar zijn personeel,
dat de te innen en te betalen cheques optelt; eiken dag sluit
iedere bankier zijne rekening natuurlijk met een saldo ten voor-
deele van sommige zijner collega\'s en met een saldo ten nadeele
van de andere. Yoor iedere cheque die inkwam, heeft A., (de
bankier die den cheque ter incasseering ontving), de rekening
van C., (den betrokkene), gedebiteerd; maar omgekeerd heeft C.
voor hetzelfde bedrag A. gecrediteerd; zoodat de som van alle
debetsaldo\'s der gezamentlijke clearingbankers iederen dag gelijk
moet zijn aan de som van alle creditsaldo\'s. Al deze saldi kunnen
dus verrekend worden tot één bedrag dat ieder van het Clearing-
house ontvangen moet, of daaraan verschuldigd is en dit wordt
dagelijks verrekend door eene overschrijving in de boeken van de
bank van Engeland ten bate of ten laste van het Clearinghouse.
De aanbieding in het Clearinghouse geldt als aanbieding ter be-
taling; de betrokken bank moet natuurlijk eerst dezen cheque op
haar kantoor verifieeren, daarom geschiedt weigering om te betalen
^n den vorm van terugzending binnen bepaalden tijd aan de bank,
die haar aanbood; geschiedt deze terugzending niet binnen weinige
uren, dan wordt de cheque voor goed gehoudSn. Het enorme
aantal cheques dat op die wijze vei\'rekend wordt, kan blijken uit
het feit, dat dit in de wgek op Woensdag 4 Mei 1892 geëindigd,

-ocr page 24-

IT _

Voordat ik de wijze behandel, waarop men tot een een-
voudiger, een meer rationeel recht voor cheques zou kunnen
geraken, behoort eerst het jus constitutum meer in details
te worden uiteengezet. Voor ons bestaand recht is een
cheque hetzij een wissel, hetzij een incassowissel, hetzij eene
assignatie aan order, hetzij eene assignatie aan toonder,
hetzij eene kassierskwitantie; en zooals reeds gezegd is, dit
hangt hoofdzakelijk af van den vorm, waarin het papier is
ingekleed. Nu zal, hoop ik, niemand van mij vergen, dat
ik voor al deze papieren het geldend recht hier ga uiteen-
zetten; de meeste dezer begrippen zijn zooveel ruimer dan
het woord cheque en over hen bestaat reeds zooveel litte-
ratuur, dat ik met eene verwijzing naar deze kan volstaan.

Anders is het echter met kassierspapier: dit beantwoordt
vrij wel aan de voorstelling die men zich oorspronkelijk van
eenen cheque maakte en het daarvoor geldende recht is nog
niet zoo dikwijls behandeld, dat men met eene algemeene
verwijzing naar de bestaande litteratuur volstaan kan. Om
die beide redenen meende ik eene poging om het rechts-
karakter te construeeren, te kunnen laten voorafgaan aan
de behandeling van den cheque in het algemeen.

B. De kassierskwitaïftie en de assignatie aan toonder.

a. Rechtskarakter.

Wanneer men voor deze papieren bepalingen in onze wet
zoekt, dan vindt men weinig meer dan de
uiterst sobere

bedroeg £ 137.337.000, — . (Money Market Review; May 7. 1892
p. 916).

Eene meer uitgebreide beschrijving van een en ander is te vinden
bij Macleod, The Theory and Practice of banking, 4. ed. London
1883 L Mr. B. Hulshoff Gzn., Dissert. 1870, p. 44 y. Dr. E.
Koch, Abrechnungsstellen in Deutschland und deren Vorgänger
(Zeitschrift für das gesammte Handelsrecht, dl. 29 p. 54 v.)

-ocr page 25-

3^® afdeeling van titel VII van het eerste Boek Wetboek
van Koophandel, welke afdeeling tot opschrift draagt: „Van
kassierspapier en ander papier aan toonder"; zoekt men hier
echter ook naar bepahngen voor papier aan toonder in het
algemeen, bv. voor obligaties, dan zoekt men daarnaar te
vergeefs, hoewel het opschrift daartoe aanleiding geeft 1).
Doch de bepaling van art. 222: (de uitgever blijft gedurende
tien dagen
na de dagteehening aansprakelijk voor de vol-
doening) dwingt ons tot de conclusie dat voor papieren die
langer dan 10 dagen na dato betaalbaar zijn, deze artikels
niet bedoeld zyn.

Met deze restrictie vallen hieronder echter alle betalings-
aanwijzingen, voor zoover ze aan toonder luiden; onverschillig
is de naam die aan het stuk gegeven is („wissel, assignatie,
accréditif" etc.); onverschillig is het ook of de persoon, die
tot de betaling is aangewezen, kassier is of niet; alleen
voor art. 226 maakt dit eenig onderscheid: het voorrecht
namelijk dat de houder van een kassiersbriefje kan doen
gelden op de penningen welke de uitgever by zijnen kas-
sier heeft, kan niet worden ingeroepen door den houder van
eene aanwyzing op eenen particulier, eenen niet-kassier. Wil
men nu weten of men dit voorrecht heeft, dan zal men
moeten nagaan of de betrokkene kassier is of niet 2).

Het begrip kassier.

Met ieder bankier is tevens kassier in den zin der wet;
deze definieert nl. als kassiers:
die personen, aan wie
tegen genot van zéker loon of provisie gelden ter bewaring

1) Dit opsolirift luidde in het ontwerp Maart 1834: „Van assig-
natiën aan toonder, van kassiersbriefjes, kwitantiën en promessen
aan toonder." Eene afdeeling der Kamer merkte op dat onder
kassiersbriefjes reeds kwitantiën begrepen waren; gaf in overweging
om te spreken van „kassiersbriefjes en verder papier aan toonder".
(Voorduin VIII, pag. 748, 726; of. p. 721, 750, 762).

2) Aldus Mr. Land. Beginselen van het Hedendaagsch Wissel-
recht; pag. 295.

-ocr page 26-

en uitkeering worden toevertrouwd 1); nu zal wel ieder
bankier gelden ter bewaring en ook ter uitbetaling aan-
nemen, maar meestal zal hij daarvoor rente vergoeden in
in plaats van loon of provisie te berekenen. De wetgever
had meer het oog op de vroegere kassiers, die geacht werden
hunne depóts onaangeroerd in hunne kelders te bewa-
ren 2); en daardoor is ook te verklaren de thans ongetwijfeld
vreemde bepaling: „Een kassier, zijne betaling opschortende
of faillerende, wordt vermoed het verval zijner zaken door
eigen schuld te hebben veroorzaakt" 3). De gedachte die aan
dit artikel ten grondslag ligt, is deze: de kassier had het
geld in natura moeten bewaren, failleert hij, dan is dit een
bewijs, dat hij het geld zelf heeft gebruikt; dit had hy niet
mogen doen, dus zijn faillissement spruit voort uit verboden
handelingen, dus hij is strafbaar wegens bankroet. In
onzen tijd past deze beschouwing niet meer; reeds in het
feit dat men rente vergoedt, ligt opgesloten, dat men de
deposito\'s voor eigen risico weder belegt.\' Deze handelingen
maken iemand dus niet tot kassier in den zin der wet.

Alleen die banken, die gelden in bewaring nemen zonder
rente te vergoeden, maar die daarentegen provisie rekenen,
zijn tegenover hunne principalen kassiers in den zin der
wet; en het voorrecht aan eene /mss^ers-aanwijzing toeko-
mende, kan alleen worden ingeroepen door den houder, die
bewijst dat de uitgever provisie betaalde voor de door hem
in bewaring gegeven gelden.

Dit voorrecht zal dus zelden kunnen worden ingeroepen,
omdat niemand meer provisie rekent voor het bewaren van
gelden; alleen de Associatiecassa is volgens hare statuten

1) Art. 74 W. V. K.

2) Evenzoo ontvangt thans een veem suiker, kofEe, petroleum in
bewaring; deze blijven in het pakhuis opgeslagen totdat er over
beschikt wordt; het veem mag er niet mede handelen; in dien
geest bewaarde een kassier vroeger geldstukken voor zijne cliënten.

3) Art. 75 W. v. K.

-ocr page 27-

15

verplicht steeds een kassaldo te hebben minstens gelijk aan
het totaal der uitstaande deposito\'s en aan dit voorschrift
wordt streng de hand gehouden. Mij dunkt dat men haar
dus wel als kassier in den zin der wet mag beschouwen.
Wanneer een harer cliënten failleert, zijn dus de houders
van op
haar afgegeven kassiersbriefjes bevoorrecht op de
gelden, die zij van den gefailleerde onder zich heeft. De
houder van eene kwitantie op de Kasvereeniging daaren-
tegen zou niet bevoorrecht zijn, omdat deze vennootschap
geen kassier is in den zin der wet!

Het kassierspapier en ander papier aan toonder moet
de juiste dagteekening der oorspronkelijke uitgifte be-
vatten (art. 221 W. v. K.); beteekenis van dit voorschrift.

Onze wet zegt niet welk rechtsgevolg verbonden is aan
het niet observeeren van deze bepaling; art. 221 spreekt
zeer stellig: „moet de juiste dagteekening bevatten"; som-
migen leiden hieruit af, dat papier zonder datum of met on-
juisten datum absoluut nietig is. 1) Anderen daarentegen
verdedigen de meening, dat tengevolge van art. 221 W. v. K.
papier zonder juisten datum niet onder kassierspapier gerekend
mag worden, noch een daarmede gelijkgesteld toonderpapier
kan vormen, zoodat de verdere bepalingen daaromtrent be-
staande op deze onjuist gedateerde briefjes niet mogen
worden toegepast. 2)

Wanneer men de nietigheid van het papier aanneemt,

1) Mr. Kist, Beginselen van Handelsrecht II, S^e dr. p. 367:
„Bevat het zoodanige dagteekening niet, dan kan het niet als papier
aan toonder gelden en geeft geene verbintenis, maar alleen grond
aan den houder om de daarvoor betaalde waarde van den uitgever
terug te vorderen"; evenzoo Mr. Hulshoff, Dissert, p. 128.

2) Mr. Diephuis, Handb. v. h. Ned. Handelsrecht (1865) I, p.
278: „de uitgever van eene ongedateerde aanwijzing blijft onbepaald
aansprakelijk; de onjuistheid van den datum kan door ieder be-
langhebbende bewezen worden"; evenzoo Mr. Cos man, Diss*
p. 355.

-ocr page 28-

16

dan wordt juist de houder het meest gestraft; dan komt de
uitgever in eene voordeehge positie juist waar hij door
onnauwkeurigheid of bedoelde onjuistheid dit het minst
verdient. Ook moet men niet vergeten, dat de uitgever door
zijne handteekening in de eerste plaats de echtheid waar-
borgt van het verklaarde, dat de wetgever hem dus moeilyk
de bevoegdheid kan verleend hebben zich op eene nie-
tigheid te beroepen, welke voortspruit uit de onjuistheid van
hetgeen hij zelf geschreven heeft.

In plaats van zulk een streng gevolg aan een vrij nietig
feit te verbinden, doet men beter na te gaan, welke
bedoeling de wetgever waarschijnlijk met dit voorschrift
had. Deze is vrij duidelijk: wanneer de aansprakelijkheid
van den uitgever
vanaf de uitgifte tien dagen duurt, wan-
neer de houder van kassiersbriefjes, die
vóór een eventueel
faiUissement zijn
uitgegeven, bevoorrecht is boven hou-
ders van later uitgegeven briefjes, dan moet natuurlijk
de datum dier uitgifte uit het papier blijken 1); vandaar het
voorschrift: de juiste datum der oorspronkelijke uitgifte
moet daarin staan. Staat deze er niet in of kan de onjuist-
heid bewezen worden, dan kan de uitgever zich er niet op

1) Volgens do memorie van toelichting van 20 Maart 1834
„wordt bij het papier aan toonder de juiste dagteekening gevor-
derd; omdat, daar de verantwoordelijkheid van den uitgever zich
tot een kort tijdvak bepaalt, het volstrekt noodzakelijk is om het
kenmerk te hebben, van den dag waarop die verantwoordelijkheid
aanvangt; —
indien het uitgegeven impier geene dagteekening bevat^
of dat dezelve is verdicht, kan de uitgever het voorrecht van art.
13
{nu 222) niet inroepen. In dat geval volgt het afgegeven papier
de gewone regelen". (Yoorduin YIII, pag. 752); en verder zegt
de regeering in haar antwoord op de naar aanleiding van art. 223
gemaakte bedenkingen, dat „bij het nieuwe opstel van art. 221
stellig bepaald zijnde, dat het kassierspapier en ander papier aan
toonder de juiste dagteekening moet bevatten, het vanzelf spreekt,
dat bij gebreke dier uitdrukking de verantwoordelijkheid van den
uitgever doorloopt". (Voor du in YIII, p. 760).

-ocr page 29-

17

beroepen, dafc de termijn zyner aansprakelijlilieid verstreken
is; dan kan de houder geene preferentie doen gelden in een
eventueel faillissement des uitgevers.

Men komt met deze interpretatie van art. 221 W. v. K.
tot een juister verhouding tusschen partijen dan die welke
men verkrijgt door de nietigheid aan te nemen. Wie behoo-
ren eventueel het nadeel te dragen, dat uit de onjuiste
dateering voortvloeit ? Met de houder, die daaraan geen deel
had en juist door de nietigheid van het papier in sléchter
conditie komt: het nadeel behoort te komen ten laste
van den uitgever, subsidiair ten laste van den eersten
nemer en dit geschiedt wanneer men aanneemt, dat de artt.
221 è.
V. in geval van onjuistheid van den datum niet toe-
passelijk zyn.

De uitgever heeft dan het nadeel, dat hij zich [bij
faillissement van den betrokkene] 1) niet op het verstrijken
zijner aansprakelijkheid beroepen kan, (ziebl. 27); de eerste
nemer heeft ditzelfde nadeel, moet dus per se rembourseeren
en wordt zoodoende weder houder van het papier. Hy
draagt de schade, wanneer de uitgever gefailleerd is en dus
slechts percenten uitkeert over het bedrag van het kassiers-
papier; ook kan hij geene preferentie doen gelden op de
fondsen, die de uitgever had bij zijnen kassier.

Het is echter volkomen biUijk dat de persoon, die een
onregelmatig kassiersbriefje aannam, ook de eventueele
schade dier onregelmatigheid aan latere houders vergoedt.

1) Wanneer alle partijen solvent blijven, zal van eene toepassing
van het strenge recht zelden sprake zijn: de aansprakelijkheid van
den uitgever loopt dan feitelijk in ieder geval door; immers alleen
bij insolventie van den betrokkene kan hij zich beroepen op het
verstrijken van den termijn. Wanneer het vaststaat dat ieder
houder den uitgever kan aanspraken, is het, zoolang deze solvent
blijft, voor hem van minder belang of bij
hovendien ook zijnen voor-
man kan aanspreken. Zie over deze
directe actie des houders
tegen den uitgever echter pag. 23.

2

-ocr page 30-

18

Zijn kassierskwitanties en toonderassignaties handels •
papier in den zin der wet?

Eene omschrijving van het begrip handelspapier is in
onze wet niet te vinden; men kan dus de beteekenis van
dit woord niet anders te weten komen, dan door de artikels
waarin het voorkomt, naast elkander te stellen. Deze be-
palingen zijn in hoofdzaak de volgende:

1°. bij faillissement kan het handelspapier dat aan den
failliet ter incasseering werd toegezonden, in natura terug
gevorderd worden (art. 242 W. v. K.);

2°. ten opzichte van lijfsdwang worden handelspapieren
gerekend ten behoeve van den handel eens koopmans on-
derteekend te zyn, zoodat hij daarvoor gegijzeld kan worden
(art. 586 Rv. 1".);

30. bij verzegeling van eenen boedel wordt handelspapier
niet medeverzegeld, omdat dit door het verstrijken van ter-
mijnen groote schade zou kunnen teweeg brengen (art.
666 Rv. al. 3);

4°. de schuldige aan valschheid in geschriften wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren, indien zij
gepleegd is in voor omloop bestemd
krediet- of handelspapier
(Strwb. art. 226, 5o.)

Wanneer men deze bepalingen vergelijkt, blijkt het wel,
dat de wetgever ook kassierskwitanties en toonderaanwy-
zingen onder handelspapier gerekend wil hebben; in al de
opgenoemde bepalingen is daarvoor de ratio legis geheel
dezelfde als voor wissels; 1) men kan toch niet aannemen
dat de kantonrechter den boedel eens koopmans verze-
gelende, zorgvuldig zou moeten nagaan, welke papieren
door kooplieden onderteekend zijn en welke niet; dat hij
dan de eerste verzegelen zou, de laatste niet.

1) Aldus Mr. Diephuis Hand. E. p. 284, cf. p. 25 nt. 6.
Anders Mr. Kist: Het kassierspapier is alleen handelspapier,
wanneer het door eenen koopman onderteekend is (Beginselen van
Handelsrecht dl, II, p. 367; a" 1869) Mr. Hulshoff, Diss. p. 91.

-ocr page 31-

19

Daarmede is echter niet gezegd, dat het onderteekenen en
overgeven van cheques steeds als
handelsdaad moet be-
schouwd worden; dit is alleen het geval, wanneer de persoon
die onderteekent koopman is, of bankier, of kassier en als
zoodanig gehandeld heeft; 1) deze alleen kan gegijzeld
worden, niet elk particulier die een kassiersbriefje afgeeft.

Wel is al wat op den wisselhandel betrekking heeft, onder
daden van Ivoophandel begrepen, 2) maar dit mag niet tot
cheques worden uitgebreid voor zoover ze geene wissels zijn;
dit zou leiden tot eene uitbreiding per analogiam van het
begrip handelsrecht en dit is zeker niet geoorloofd; temeer
daar ook het onderteekenen van eene promesse niet per se
eene handelsdaad is.

h. Rechten van den houder tegenover den uitgever
en tegenover db persoon van wien hij de aan-
wijzing ontving.

De uitgever van eene toonder aanwijzing staat gedurende
10 dagen onvoorwaardelijk in voor de betaling; iedere
houder kan zich daarop beroepen (art. 222 W. v. K.) De
houder, die deze bepaling in rechten wil inroepen, zal dus
moeten bewyzen, 1°. weigering van den betrokkene om te
betalen; 2°. dat hij binnen die tien dagen den uitgever van
deze weigering heeft in kennis gesteld. Bij wissels wordt
deze verplichting tot notificatie in alle onderdeelen geregeld,
zie art. 229; over kassiersaanwyzingen is de wet in het
algemeen veel beknopter, zoo ook hier: de verplichting tot
notificatie wordt niet ipsis verbis in de wet vermeld, hgt
echter opgesloten in het woord „aansprakelijk gedurende tien
dagen". Anders zou men tot de wonderlijke conclusie moeten
komen dat de houder, die voor de aanbieding slechts tien
dagen den tijd heeft (art. 222), met de notificatie tien jaren

1) W. V. K. art. 4, S".

2) W, v. K. art. 4, 2°.

-ocr page 32-

20

zou kunnen wachten (art. 229); hetgeen het nut dezer be-
pahngen (aan kassiersaanwyzingen eenen korten looptijd te
verzekeren) geheel illusoir zou maken. De weigering van
den betrokkene behoeft niet door protest te blijken; ook
de notificatie is informeel; immers voor geene van beide
handelingen is eenige vorm voorgeschreven.

Na verloop dier 10 dagen blijft de uitgever aansprakelijk,
maar niet meer onvoorwaardelijk; hij kan zich bevrijden
als hij bewijst, dat hij van de uitgifte der kwitantie of der
assignatie af een voldoende tegoed bij den betrokkene be-
schikbaar gehad en dit sedert bij dezen gelaten heeft; voor
het bedrag der onbetaald gebleven aanwijzing oefent dan de
houder de rechten uit, die de uitgever op den betrokkene
had en ontvangt daarvoor de noodige bewijsstukken. Voor
den uitgever is er dus geen belang zich op deze bepaling
te beroepen, dan voor het geval dat de betrokkene sedert de
uitgifte gefailleerd is en het fonds bij dezen dus is teniet-
gegaan: hij staat dan zijne rechten op het fonds af aan
den nalatigen houder, die zelf de schade van zyn talmen
dragen moet.

Ook de persoon, die eene toonderaan wij zing overdraagt,
welke hij zelf eerst van een ander ontvangen heeft, staat in
voor de betaling, doch slechts gedurende 3 dagen en alleen
tegenover zijnen opvolger, niet tegenover iederen houder;
bovendien is hij na afloop dier 3 dagen
absoluut ontslagen;
dit laatste is trouwens in overeenstemming met zijne meer
accessoire verbintenis 1).

1) Ook hier zal men moeten aannemen, dat gedurende die 3
dagen de aanwijzing niet alleen moet zijn aangeboden aan den
betrokkene, maar ook rembours gevraagd moet zijn aan den nemer.
Dit werd ook zoo beschouwd bij de beraadslagingen in de 2\'ie
Kamer; de 2\'le afd. vond nl. eene tegenstrijdigheid tusschen art. 16
[later art. 225] en art. 18 [later art. 227 W. v. K.] van het
ontwerp: „Terwijl in art. 16 het verhaal op den onmiddelijken
voorganger tot drie dagen na de uitgifte [zegge overdracht] bepaald

-ocr page 33-

21

Voor de solventie van den betrokkene staat hij dus niet
langer in, maar wel voor de echtheid van het papier, met
name van de handteekening des uitgevers; art. 225 doelt
kennehjk alleen op de betaling, waarvan art. 222 uitdrukkelyk
alleen spreekt; voor de echtheid gelden dus meer algemeene
bepalingen en wel art. 1570 B. W.: „Hy die eene inschuld
of een ander onligchamelijk regt verkoopt, moet instaan
\'voor het aanwezen daarvan ten tijde van de levering." Hier
is eene inschuld (op den uitgever) verkocht; deze blijkt niet
te bestaan, wanneer de handteekening valsch is; dus de
persoon, die de aanwyzing, de gewaande inschuld heeft
overgedragen, is tot schadevergoeding verplicht ook al was
hij volkomen te goeder trouw, ook al is de termijn zijner
aansprakelijkheid overigens reeds verstreken.

De clausules „betaalbaar één dag na vertoon", drie
dagen na vertoon etc.; hun invloed op den duur der
aansprakelijkheid.

Op de formulieren, welke de depositobanken voor hunne
cliënten drukken, komen deze clausules vaak voor. Deze
vrywaren zich zoodoende voor eenen te grooten aanval op
hunne kas. Vooral in eenen tijd van paniek is met één, twee
dagen uitstel veel gewonnen. In den regel echter worden
vooral kleinere bedragen direkt uitbetaald of verrekend en
spaart men den houder de moeite den volgenden dag terug
te komen.

In den regel zal dit geene moeilijkheid geven; maar de
vraag kan zich voordoen, of door deze clausules de aan-

wordt en deze dus daarna bevrijd is van alle verantwoording.....

worden aan eiken houder [van eene toonderpi\'omesse] drie dagen
ter invordering en daarna nog drie dagen van verhaal, dat is dus
in werkelijkheid 6 dagen toegestaan". Hierin vond de afdeeling
eene tegenstrijdigheid (Voorduin VIII, p. 764); wel een bewijs
dat bij getrokken toonderpapier de tijd waarbinnen het door den
houder op zijnen voorganger moet verhaald worden, mede in den
termijn van 3 dagen is ingesloten.

-ocr page 34-

22

sprakelyklieid van den uitgever verlengd wordt; de wet
zegt uitdrukkelijk, dat de uitgever slechts 10 dagen
ïia de
dagteeJcening
aansprakelijk is. Waar de aanwijzing 1 a 3
dagen na vertoon betaalbaar is, blijft er genoeg tijd voor
den houder over om zijne verplichtingen na te komen. Hij
zal den cheque moeten vertoonen; één of drie dagen daarna
de betaling moeten vragen en als deze geweigerd wordt
den uitgever aanspreken; alles binnen de tien dagen
na de
dagteeJcening.

De wetgever heeft kennelijk met deze bepalingen alleen
zichtpapier bedoeld 1); dit blijkt uit het geheel ontbreken
van bepalingen voor papier na zicht vervallende; daaruit
volgt evenwel niet, dat deze artikels ook niet op ander
papier zouden mogen worden toegepast 2), wanneer hunne
bewoordingen daartoe de mogelijkheid openen. Daarom zou
ik meenen dat men den uitgever van cheques, die één a
drie dagen na zicht betaalbaar zijn, ontslagen mag achten
van aansprakelijkheid, indien de termijn van tien dagen
na de uitgifte verstreken is.

Gresteld dat eene aanwijzing 8 a 10 dagen na vertoon
betaalbaar is, dan is het onmogelijk dat de houder reeds
10 dagen na de dagteekening bevrijd zou zijn; anders zou
de uitgever al ontslagen zijn, voordat de betaling nog ge-
vorderd kan worden; daarom moet er eene grens getrokken
worden tusschen aanwijzingen, waarop art. 222 niet kan
worden toegepast en die welke zooveel overeenkomst hebben

1) „Zij (de afd. der 2\'le Kamer) geloofde niet, dat het hier
immer in gebruik is, bij papier aan toonder, waarvan hier kwestie is,
eenen specialen dag voor de betaling aan te duiden, te dien eifecte,
dat zulk papier eenige dagen zou moeten loopen; — dit strijdt met
de natuur en den gewonen inhoud van papier aan toonder"; de regee-
ring vereenigde zich met deze zienswijze (Y oor duin YIII, p. 75.)

2) Mr. Land o. a., p. 292 en nt. 1): Het kassierspapier wordt
geacht altijd op zicht te zijn, mocht het op tijd of na zicht zijn
uitgegeven, dan is van deze bepalingen natuurlijk geen sprake meer.

-ocr page 35-

23

met zichtpapier dat de aansprakelijkheid voor hunne beta-
ling 10 dagen na hunnen datum verstrijkt. De wet geeft
ons voor deze scheiding geen enkel gegeven; het is dus niet
anders mogelijk, dan den rechter in ieder concreet geval
de beslissing over te laten, of naar billijkheid de artikels
222 en 225 kunnen worden ingeroepen.

Deze vraag kan van groot belang zijn, want nergens
anders regelt onze wet de aansprakelijkheid voor de betaling
eener toondersaanwijzing, noch die van den uitgever, noch
die van den persoon die haar overdraagt. Het kan dus
twijfelachtig zijn, of de trekker van zulk eene niet op zicht
luidende aanwijzing de betaling van deze ook aan eenen
derden houder waarborgt, met wien hij niet zelf heeft ge-
contracteerd 1). Uit de woorden „Betaal aan toonder" be-
hoeft niet noodzakelijk te volgen, dat de trekker die betaling
onvoorwaardelijk waarborgt, ook aan derden; en uit de
woorden van eene [kassiers] kwitantie volgt dit nog minder.
Het is dan ook niet zeker dat de persoon, die eene toonder-
aanwijzing overdraagt en daarop al dan niet zijne hand-
teekening plaatst,
behalve de echtheid van het papier ook de
solventie van den betrokkene en van den trekker waarborgt 2).
Deze aanwijzingen met längeren looptijd vallen echter niet

1) Voor papieren niet in de wet geregeld werd in Frankrijk
meermalen beslist, dat de houder te goeder trouw geene zelfstandige
actie had tegen den uitgever, aldus b. v. Tribunal de Commerce de
la Seine 31 Jan. 1862. Dalloz, Eépert. de Jurispr. Y® Warrants
et Chèques n". 85; hetzelfde wordt verdedigd door^Alauzet, Recueil
des lois & arrêts vol. 1864. 2. 52.

2) Volgens het Fransche recht is de persoon die eenen toonder-
cheque overdraagt voor de solventie van den betrokkene niet aan-
sprakelijk (Lyon Caen & Renault, Précis de droit Commercial I
p. 741) ; terwijl hij volgens ÏTederlandsch recht 3 dagen voor de
betaling instaat.

Ook voor toonderaanwijzingen met längeren looptijd zijn ver-
schillende oplossingen dus-zeer mogelgk.

-ocr page 36-

24

onder het begrip cheque en hooren in dit proefschrift dus
niet tehuis; genoeg echter om te doen zien, dat de daaruit
voortspruitende rechten en verplichtingen 1) nog weinig
vaststaan, zelfs in hoofdzaken.

c. Vbrvalschtb aawijzmaeïr en aanwijzingen, welke
op onregelmatige wijze in omloop zijn.

Wanneer de handteekening van den uitgever valsch

is, heeft de houder dier valsche aanwijzing natuurlijk
geen recht tegenover den gewaanden uitgever, die met het
vervalschte stuk niets te maken heeft. Er kunnen zich
echter omstandigheden voordoen, welke den uitgever wel
aansprakelyk maken; zoo kan het namaken door een zijner
bedienden geschied zijn; dikwijls ook zal de uitgever in de
omstandigheden aanleiding vinden, het papier in weerwil
van de vervalsching toch te erkennen; maar het zal zeldea
mogelijk zijn hem daartoe in rechten te dwingen.

De persoon, die de aanwijzing overdroeg, kan daarentegen
wel door den houder aangesproken worden. Zooals reeds
gezegd is, eerstgenoemde staat voor de echtheid van het papier,
voor het bestaan der inschuld onbeperkt in, hoewel hij voor
de betaling slechts gedurende 3 dagen aansprakelijk is.

Kan de betrokkene, die te goeder trouw eene valsche
aanwijzing heeft uitbetaald, den gewaanden uitgever voor
het bedrag daarvan crediteeren? In den regel zeker niet;
de betrokkene is verplicht de handteekening te kennen van
personen, die met hem in relatie staan en iedere bank,
welke eene nieuwe chequerekening met iemand opent, laat
hem zijne handteekening op een blad papier plaatsen om
in twijfelachtige gevallen daarmede te kunnen confronteeren.

1) Het ontwerp van wet op het Handelspapier bevat geene be-
palingen omtrent toonderaanwijzingon behalve over cheques, die
volgens dit ontwerp niet anders dan op vertoon betaalbaar kunnen zijn.

-ocr page 37-

25

Hoe moeilijk het ook zijn mag eene valsche handteekening
van de echte te onderscheiden, de betrokkene blijft daartoe
verplicht. Wanneer de uitgever echter voor den vervalscher
aansprakelijk is als voor eenen bediende of lasthebber,
moet men v^el aannemen, dat hy het verlies dragen moet.

In ieder geval heeft de kassier, die eene valsche kwitantie
heeft uitbetaald geen recht het betaalde bedrag van eenen
houder te goeder trouw terug te vorderen 1). De kassier
had de betaling kunnen weigeren ; maar, eenmaal geschied,
kan hij haar niet ongedaan maken, want ook het regres-
recht van den houder op diens voorman is door de beta-
ling tenietgegaan.

Behalve het vervalschen van eenen cheque kan ook het
wederrechtelijk circuleeren van dezen tot groote moeilijkheid
aanleiding geven. Deze kan aan den uitgever ontvreemd
zijn, voordat hij hem in omloop had gebracht; de cheque
kan aan eenen lateren houder ontstolen zijn; deze kan
hem verloren hebben, enz. Zoolang deze in handen blijft
van den dief, van den oneerlyken vinder is er, rechtens
althans, geene moeilijkheid: deze heeft geene aanspraak op
gerechtelijke bescherming tegenover den bestolene 2). Anders
wordt dit, wanneer de dief de aanwijzing verkoopt of over-
draagt, wanneer deze daardoor in handen komt van eenen
derde, dié aan het papier niet zien kan, dat het aan den

1) Aldus Regfc in ÏTederland IV, p, 197—200 met verwijzing
naar een vonnis der rechtbank ts Amsterdam van 16 Juni 1819,
aldaar te vinden.

2) Het is te sterk uitgedrukt, dat er geene moeilijkheid zou zijn,
zoolang de aanwijzing in handen is van eenen houder te kwader
trouw: want alle voorstanders van de leer der abstracte betalings-
belofte, van de leer der formeele verbintenis, achten den uitgever
door zijne handteekening alleen, ook tegenover den dief vei bonden.
Daarom behoort dit punt ook afzonderlijk besproken te worden,
zie pag. 31 v.

-ocr page 38-

26

rechtmatigen eigenaar is ontvreemd. Hier is een strijd van
belangen, van rechtmatige belangen; het recht moet hier
beslissen, of de bestolen eigenaar dan wel de kooper te
goeder trouw de schade lijden moet, de schade die ont-
staat doordat de dief of de vinder zich het bedrag der aan-
wijzing heeft toegeëigend. Tusschen deze tegenstrijdige
belangen doet ons recht niet voor toonderaanwijzingen
afzonderlijk eene keuze, maar wel in het algemeen voor
roerende goederen, toonderpapieren daaronder begrepen. Yoor
deze alle geldt bezit als volkomen titel (art. 2014 B. W.)

In onze tegenwoordige maatschappij zouden handel en
verkeer te zeer belemmerd worden, als de houder van on-
roerend goed steeds aan de opvordering van eenen vroegeren
eigenaar ware blootgesteld, zonder dat hij recht had op
eenige vergoeding.
In abstracto is het misschien juister
te zeggen : niemand kan meer recht op een ander over-
dragen dan hij zelf bezit, nimmer wordt dus eigenaar de
persoon die eene zaak bij overdracht ontvangt, tenzy alle
vorige bezitters ook eigenaars waren; maar
feitelijh zou de
omzet van vele artikels onmogelijk worden, als de kooper
zich steeds een onderzoek zag opgelegd naar de geldigheid
van vroegere overdrachten.

In art. 2014 is dit beginsel neergelegd: „Met betrekking
tot roerende goederen, die noch in renten bestaan, noch in
inschulden welke niet aan toonder betaalbaar zijn, geldt het
hezit als volkomen titel." Zonder mij te verdiepen in de
vele twistvragen, waartoe deze bepaling aanleiding heeft
gegeven, kan ik hier volstaan met te constateeren, dat het
kassierspapier en ander papier aan toonder in dit opzicht
met roerend goed in het algemeen volkomen is gelijk gesteld.
Dit is trouwens in overeenstemming met de bedoeling van
den uitgever: met de uitdrukking „betaal aan toonder",
wordt ieder die het papier in handen heeft, feitelijk in staat
gesteld zich als gerechtigde te gedragen.

-ocr page 39-

27

Er is geen grond, dunltt mij, te onderscheiden of het
voltooide papier aan den trekker of aan eenen lateren
houder is ontnomen: de positie van den bona fide verkrij-
ger is in beide gevallen dezelfde. Ongegrond is het, casu
quo aan den trekker het verweer te veroorloven: „ik heb
het papier niet in omloop gebracht, op mij rust dus geene
verbintenis." Want hoewel hij het papier niet zelf in omloop
heeft gebracht, hij heeft het toch geteekend en daardoor
de mogelijkheid geopend, dat het zou circuleeren. ïegen
zijnen wil, maar niet buiten zijn toedoen, is het in omloop.
Feitelijk is zyne positie dus geheel dezelfde als die van eenen
lateren houder, die door zorgeloosheid of onvoldoende ber-
ging mogelijk maakte dat het^ papier in verkeerde handen
kwam. Yoor zoover mij bekend is, is de vraag, of de onder-
teekenaar aansprakelijk is wanneer het papier buiten zijn
goedvinden is in omloop gebracht, naar aanleiding van
toonderaanwijzingen niet aan onze rechterlijke macht ter
beslissing onderworpen. Wel echter naar aanleiding van
aandeelen in eene naamlooze vennootschap, waarvan er
meer in omloop waren gebracht, dan de directie had ge-
last : 1) het bekende proces tegen de Zuider-Stoomtram-
maatschappij; in twee instanties werd aan den houder
der onregelmatige aandeelen zijne vordering tot betaling
van dividend toegewezen. (Rb. te Breda 7 Dec. 1887
P.
V. J. 1888, n° 11, bev. bij arrest Hof den Bosch li Dec.
1888, W. n°. 5757).

In zijne bespreking van dit vonnis acht Prof. M ol en-
graaf f 2) ook op dit geval art. 2014 toepasselijk: „Met
alleen luiden de woorden van het artikel geheel algemeen,
maar er bestaat ook een volkomen analoog conflict van be-

1) Men donke ook aan het proces nog niet geheel geëindigd,
hetwelk door sommige niet erkende obligatiehouders der Zweedsch
ÏToorweegsehe spoorwegmaatschappij te Londen tegen deze gevoerd
wordt.

2) Rechtsgeleerd Magazijn 1892, p. 160.

-ocr page 40-

28

langen in beide gevallen en daarom ook reden voor eenzelfde
beslissing. Art. 2014 laat terecht of ten onrechte de be-
langen van den verkryger te goeder trouw zwaarder wegen
dan die van den eigenaar, ten gerieve der verkeerszekerheid
en uit overweging eensdeels dat de verkrijger van toonder-
papier aan dit papier niet kan zien, wie daarvan eigenaar
is, geen ander feit kan waarnemen dan dit, dat de ver-
vreemder het in zijne macht, het onder zich heeft, ander-
deels dat de eigenaar moet weten wien hij zijn eigendom
toevertrouwt, moet zorgen ook dat het niet tegen zijnen wil
uit zijne handen komt. "Welnu, waar de verkrijger staat
niet tegenover eenen vroegeren houder maar tegenover den
onderteekenaar, zijn volkomen dezelfde argiimenten van
kracht" 1).

Op den algemeenen regel: „bonafide bezitter van roerend
goed geldt als eigenaar," bestaat eene belangrijke uitzon-
dering 2): de persoon aan wie een toonderpapier
ontvreemd
is, of die hetzelve verloren heeft, kan het van iederen
houder terugvorderen; wanneer deze laatste echter de her-
komst van het papier op eene der drie volgende wijzen
aantoonen kan, dan moet hem vergoed worden het bedrag
daarvoor besteed: nm. als de houder het papier gekocht
heeft op eene jaar- of andere markt (dus ook op de beurs),
op eene openbare veiling, of van eenen koopman, die bekend
staat in dergelijke zaken te handelen (dus ook van eenen
bankier) 3). Wanneer dus de houder bewijzen kan dat hy

1) Rechtsgeleerd Magazijn t. a. p.

2) art. 637 B. W, jto 2014 al. 2.

3) Dikwijls zal een cheque op deze manier gekocht zijn; het zal
betrekkelijk zeldzaam zijn dat de eene particulier een gestolen of
gevonden cheque van een ander koopt; mocht dit echtor het geval
zijn dan is de houder blootgesteld aan opeisching zonder vergoeding.

In art. 637 wordt niet uitdrukkelijk van toonderpapier gesproken;
dit is echter ook niet noodig, daar de algemeene term „ontvreemde
of verloren zaak" ook toonderpapier omvat; er is dus geene reden

-ocr page 41-

29

het papier op deze wijze verlvregen lieeft, dan moet hij het
oolc teruggeven, maar hij ontvangt de koopprijs terug; hij
lijdt dus geene of geene noemenswaardige schade, moet
echter de winst derven, die hy anders behaald zou hebben
met een mogelijk koersverschil of wel door het papier be-
neden de waarde te koopen (vooral het laatste kan bij ge-
stolen of vermiste toonderpapieren zeer wel voorkomen). Het
is trouwens voldoende, wanneer de latere houder der aan-
wijzing van positieve schade vrij is 1); waar deze staat
tegenover den oorspronkelijken rechthebbende, zou het mij
onbillijk voorkomen als deze, laatste aan den opvolger van een
dief ook nog mogelijke winst moest vergoeden. Hiermede is
te vergelijken, hetgeen in sommige Amerikaansche vonnissen
is aangenomen, dat nl. de bonafide houder van eenen wissel
of een ander papier, dat door bedrog in omloop is gekomen,
van den onderteekenaar alleen hetgeen hij zelf voor het
papier gegeven heeft, terugvorderen kan en niet het volle
bedrag daarin uitgedrukt 2).

hier met mr. Koster te spreken van slordigheid des wetgevers
(Diss. p. 104).

1) Mr. Koster, diss. p. 107, acht het billijk, dat de houder
van een roerend goed, die bewijst hetzelve rechtmatig verkregen te
hebben, eigenaar wordt en dus met de zaak zelve,
de volle waarde
behoudt, als zij wordt opgevorderd.

2) For his [the bona fide holder\'s] protection and security against
loss, it is only necessary that he should be paid back the amount
which he was induced to give for the instrument by its appearance
of validity, and therefore such amount is the limit of his recovery
against the drawer or maker who was defrauded into the execution
of the instrument . . . And in the same State [New York], where
the payee obtained a note from the maker by false and fraudulent
representations made on the sale of a patent right, and passed it
to the holder with another note for a span of horses, worth but
half as much as the amount of the note, it was held — that the
value of the consideration only could be recovered against the
maker" (Daniel I § 758.)

-ocr page 42-

30

Welke beteekenis heeft het woord koop in art. 637
B. W.P 1).

Moet men aan dit artilcel dezen zin geven, dat alleen de
persoon, die een roerend goed
gekocht heeft in de streng
juridische beteekenis van art. 1493 B. W. 2), de daarvoor
betaalde koopsom terug ontvangt? of wel is koop hier een
ruimer, meer economisch begrip: iedere overeenkomst, volgens
welke men eene bepaalde zaak tegen geldswaarde afgeeft,
zoodat als kooper van eenen toondercheqne iedere „holder
for value" beschouwd moet worden, ook al heeft hij in ruil
van het papier niet juist contant geld uitgeteld? Men is
het er vrij wel over eens, dat dit laatste het rationeelste
is; dat de streng juridische zin van art. 1493 B.W. hier te
beperkt zou zijn; vooral voor toonderpapieren die niet altijd
bepaald verkocht, maar dikwijls verrekend of als contante
betaling overgegeven worden. Ook voor papieren op deze
wijze verkregen, behoort de waarde aan den houder te
goeder trouw vergoed te worden, wanneer ze door eenen
vroegeren rechthebbende worden opgevorderd. ïfiets belet
dan ook deze ruimere interpretatie van het woord „koop";
waar een woord twee beteekenissen heeft, verhindert ons
niets de beste te beschouwen, als die door den wetgever be-
doeld. Het komt mij onnoodig voor hier met Mr. Cos man
(Diss. p. 325) te zuchten: „Lex mala, sed ita scripta\'\' of
met Mr. Koster (Diss. p. 106): „Lex dura sed ita scripta."
Mr. Cosman komt hiertoe door het woord „koop" op te

1) art. 637. B. W.: Hij, die de teruggave van eene ontvreemde
of verlorene zaak vordert, is niet verpligt aan den houder den
door dezen besteden koopprijs terug te geven, ten ware de houder
de zaak op eene jaar- of eene andere markt, op eene openbare
veiling, of van eenen koopman gekocht heeft, die bekend staat in
dergelijke voorwerpen gewoonlijk handel te drijven.

2) art. 1493 Koop en verkoop is eene overeenkomst, waarbij de
eene partij zich verbindt om eene zaak te leveren, en de andere
om daarvoor den bedongen prijs te betalen.

-ocr page 43-

31

vatten als strictissimae interpretationis, als zoude anders
eene beperking van het eigendomsrecht analogice worden
uitgebreid; doch er is geene uitbreiding naar analogie, wan-
neer men een woord in zijne ruimste beteekenis opvat 1).

Tegenover den verkrijger te kwader trouw is de
uitgever niet verplicht.

Volgens vele schrijvers 2) is de persoon, die zich aan
toonder verbindt, verplicht te betalen aan ieder die het
papier toonen kan; het staat den schuldenaar niet vrij te
bewijzen, dat de toonder het papier op onrechtmatige wijze
verwierf: „aan toonder" luidt het immers, niet „aan den
eigenaar."

Toch ligt het zeker niet in de bedoeling van den uitgever
onder „den toonder" ook den dief te begrijpen; de be-
doeling is veeleer, dat de toonder als rechthebbende zal
worden aangemerkt.. .., totdat daarvan het tegenbewys zal
zijn geleverd; met andere woorden: om het den betaler en
den huurder gemakkelijk te maken zich te legitimeeren,
wordt deze aangeduid als „de toonder"; blijkt het echter,
dat de toonder geene rechten heeft op het papier, dan be-
hoeft de schuldenaar 3) aan dezen niets te betalen.

1) De ruimere beteekenis van „koop" komt dunkt mij ook voor
in art. 3 W. v. K.: „Door daden van koophandel verstaat de wet
in het algemeen het koopen van waren, om dezelve weder te ver-
koopen . . .Mij dunkt, iemand, die waren
ruilt met het doel om
ze weder te verkoopen, verricht ook eene daad van koophandel.

2) Mr Land o a. p. 277: iedere toonder is schuldeischer, maar
ook niemand buiten den toonder; voornamelijk op grond van het
formeele, abstracte der toonderverbintenis. In dienzelfden zin Mr-
Kist o. a., dl. 2 (3e dr.). p. 857; C osman, diss. p. 268 v. en
d\'Ablaing diss. p. 96.

3) De hoofdschuldenaar bij eenen toondercheque is de trekker,
wanneer men tenminste aanneemt dat de houder tegenover den
betrokkene geen zelfstandig recht heeft, zoodat deze, behoudens
verantwoordelijkheid van den trekker, iederen houder zonder opgave

-ocr page 44-

32

De bedoeling van den uitgever en de bilhjklieid brengen
mede, dat deze aan eenen verkrijger te kwader trouw niet
verbonden is 1). Zoekt men echter naar eene nadere ver-

van redenen onbetaald mag wegzenden; de kwestie of de houder
dan wel de eigenaar rechthebbende is, moet dan ten slotte met den
trekker uitgemaakt,

1) De eigenaar is schuldei scher, niet de houder, volgens von
Savigny. Oblig. Recht, dl. II, § 66, p. 130 e. v., Brunner
(Endemann\'s Handb, II, § 194, p. 160 v.), Lehman Wechsel-
recht § 66. De meening: „op toonderpapier is art. 2014 B. "W.
toepasselijk, dus alleen de persoon die recht heeft
op het papier, heeft
recht
op de daaruit voortspruitende oordering^\\ wordt voor ons recht
verdedigd door Mr. Molengraaff in Rechtsgel. Magazijn 1892
p. 152
V. en door Mr. Koster dissert.

Men vergelgke over deze vraag een arrest van het Hooggerechts-
hof te \'s Gravenhage van 7 Juni 1837 (Regt in Nederland I: 97),
waarin voorkomt: „Overwegende dat toch de geintimeerde, door
het vinden van het kassiersbriefje wel toevallig het bezit, doch
geenszins den eigendom daarvan had verkregen".

Yoor orderpapier werd deze zelfde kwestie beslist in een arrest
van het Hof van Gelderland van 1 Dec. 1841 (Nederl. Rechtspr.
XI, p.. 271): de onderteekenaar van eenen wissel is niet verbonden
tegenover den houder, die wist dat zijn voorman den wissel te
kwader trouw verkreeg; en door de Rechtbank te Utrecht 19 Maart
1841 (W. n°. 186): de acceptant kan den houder van eenen wissel
den decisoiren eed opdragen, dat hij deugdeljjke houder is van den
wisselbrief; daarvoor waarde heeft gegeven en geen prête-nom van
den trekker is.

Belangrijk is ook de beslissing medegedeeld in het Rechtsgel. Mag.
1883 p. 90; M. 800.—Noorweegsche Staatsobligatiën in Duitschland
per post verzonden, werden door den postbeambte ontvreemd. De
politie van de zaak in kennis gesteld, maakte de nummei\'s bekend
O. a. aan de HH. H. en Co.; deze firma kocht de obligatiën
eenigen tijd later van don dief. Toen dit bekend werd, werd eene
reivindicatie tegen de HH. H. en Co. ingesteld en in alle instanties
toegewezen: het Reichsgericht oordeelde dat de eigenschap van

-ocr page 45-

33

klaring van dit beginsel, dan kan men het daarin vinden,
dat de verkrijger te kwader trouw (i, e. hij die zelfden diefstal
pleegde en de persoon die daarvan kennis dragende het
papier verwierf) geen eigenaar is geworden: hy staat
gelijk met den blooten houder eener roerende zaak, die
wel over de zaak beschikken
kan, maar dit niet mag.
Alleen de oorspronkelijke eigenaar is overeenkomstig de be-
doeling van den uitgever
gerechtigd van dezen betaling te
vorderen; daarnaast leggen
de wet en de gewoonte dezen
de verplichting op ook aan den rechtmatigen bezitter, den
bona fide verkryger, te betalen, evenals de bona fide ver-
krijger eener roerende zaak eigenaar wordt, ook al was zijn
voorganger dit niet.

Evenals verder de houder eener roerende zaak vermoed
wordt eigenaar te zijn, zoo wordt ook de houder van eene
toonderaanwijzing vermoed rechthebbende te zijn: nadere
legitimatie kan van hem niet gevorderd worden; het bewijs
dat hij de zaak onrechtmatig verkregen heeft moet casu quo
door den schuldenaar (den trekker) geleverd worden.

De trekker is dus bevoegd dit bewijs te leveren. Daar
het den trekker echter vrijwel onverschillig is aan wien
hy betaalt, kan de vraag zich voordoen, of de trekker tegen-
over den waren gerechtigde ook
verplicht is, den onwettigen
houder betaling te weigeren.

Het antwoord op deze vraag wordt indirekt gegeven door
art. 1422 B. W.: Betaling
te goeder tromv gedaan, aan iemand
die in het bezit is der inschuld [die in casu houder is der
toonderaanwijzing], is van waarde, ook dan wanneer die
houder naderhand bij uitwinning uit dat bezit gestooten is.
Zeer rationeel is dan ook de conclusie, dat betaling Aiu\'a&r
trouiü, i. e. met voorkennis van des toonders onbevoegdheid,
niet bevrijdt, zoodat de daardoor veroorzaakte schade ver-

bena fide verkrijger niet aanwezig is, als de verkrijger met eenige
zorg de onreclitmatigheid van het bezit zijns voorgangers had kunnen
weten.

8

-ocr page 46-

34

goed moet worden aan den warea rechthebbende, die den
schuldenaar tijdig en met opgave van redenen gewaar-
schuwd heeft 1).

Kan de gerechtigde zonder het toonderpapier over
te leggen, het daarin uitgedrukte bedrag vorderen? 2)

Waar iemand zich verbindt aan toonder zekere prae-
statie te doen, daar heeft hij zich niet verbonden, deze
praestatie ook aan een ander die het papier niet vertoonen
kan, te doen; daartoe kan hij niet gedwongen worden 3).
De schuldenaar zal misschien de geldsom toch uitbetalen,
als hij vertrouwt dat de schuldeischer het bewijs werkelijk
verloren heeft en als deze hem voor alle namaning vrij-
waart ; misschien behoorde de gerechtigde eene actie te
kunnen instellen om tegen borgtocht de waarde toch te
vorderen; maar zonder stellige wetsbepaling 4) heeft hy
die bevoegdheid niet.

1) Mr. Land: den uitgever moet geen dolus of calpa geweten
kunnen worden, wat b.v. wel het geval zou kunnen zijn als de
schuldeischer verzet heeft gedaan tegen de betaling (o. c. p. 285),
hoe is dit te rijmen met „de formeele verplichting van den schulde-
naar" om aan iederen toonder te betalen ?

2) Hoewel deze vraag niet uitsluitend voorkomt naar aanleiding
van papieren langs onregelmatigen weg in omloop en dus niet
geheel valt onder het opschrift van deze a^\'deeling, heb ik haar
om de verwantschap der stof toch in dit verband behandeld.

3) Aldus Mr. Land o. c. p. 277; Diephuis X, p. 42 (Nederl.
Burg. recht 1886); J. H. Groudsmit: Verlies en vernietiging van
van toonderpapier, Diss. 1886.

4) Juist de talrijke wettelijke bepalingen, die voor speciale order-
en toonderpapieren deze vraag regelen, verbieden eene analogische
uitbreiding ook tot de overige soorten: voor eenen vermisten wissel
geldt art. 163; voor obligatiën ten laste van het rijk, benevens
voor certificaten der ÏTederlandsche "Werkelijke Schuld gelden de
wetten van 30 Mei 1847 S. n°. 26; 2 Mei 1851 S. n». 26; 17 April
1887 S. n°. 63; voor verloren bank- en muntbilletten wordtin geen
geval eenige vergoeding gegeven.

-ocr page 47-

35

Yoor clieques heeft onze rechterlijke macht deze kwestie
nooit te heslissen gehad; wel voor loterij-briefjes. Het hof
te Arasterdam ontzegde nl. (9 Dec. 1858 W. 2088) de vorde-
ring aan den eigenaar van een lot, die aanbood te bewyzen,
dat hij het
verloren had: daarbij werd vernietigd het vonnis
door de rechtbank te Amsterdam in eerste instantie ge-
wezen; deze had den eigenaar tot het aangeboden bewys
toegelaten, voornamelijk op grond dat de gedaagde zich
anders met het bedrag van het lot verrijken zou 1).

Het hof evenwel overwoog, dat niet vaststond of de ge-
daagde zich inderdaad verrijken zou: eischer bood slechts
aan te bewyzen, dat hy het lot verloren had; het was dus
zeer wel mogelijk, dat een ander het gevonden had en later
den prijs kwam incasseeren; gedaagde zou dus gevaar loopen
tweemaal dezelfde betaling te doen, wanneer hy nu reeds
aan eischer betalen moest. De vraag, of ook het bewijs
dat het lot vernietigd was, geweigerd zou moeten worden,
kwam niet ter sprake.

De betrokkene tegenover den eigenaar en den hou-
der van eenen toondercheque.

Met het woord „schuldenaar" is in het bovenstaande steeds
de trekker bedoeld; de betrokkene is geen schuldenaar

1) Mr. Kist O. c. p. 344 v. maakt ondersclieid, of de gerechtigde
de vernietiging van het papier bewijzen kan, dan wel alleen het
verlies beweert zoodat terugvinden door den eigenaar of door een
derde niet is buiten gesloten, Alleen in het eerste geval, als de
vernietiging vaststaat [dit zal echter wel hoogst zelden bewezen
kunnen worden]
of tenminate waarschijnlijk is, is de schuldenaar
verplicht tegen borgstelling te betalen; de verbintenis zelve zou dan
niet zijn tenietgegaan.

Doch al is de verbintenis niet opgeheven; zoolang het papier
niet
vertoond kan worden, is de schuldenaar, die zich aan toonder
verbindt, niet voldaan: hij zou dus moeten betalen, zonder dat
aan de door hem gestelde voorwaarden voldaan is! welk artikel
der wet legt hem deze verplichting op?

-ocr page 48-

36

van den houder 1); vóór de betaling staat hij tot dezen in
geene rechtsbetrekking; weigert hij te betalen dan is
hij alleen jegens den trekker verantwoordelijk en omge-
keerd blijft deze tegenover den betrokkene steeds gerech-
tigd de aanwijzing te herroepen, behoudens natuurlijk zijne
verantwoordelijkheid jegens den houder. Yóór de betaling
is dus de uitgever hoofdschuldenaar: met hem moet dan de
kwestie worden uitgemaakt of de houder dan wel de
eigenaar schuldeischer is. Met de betaling echter verandert
dit; daarna kan de vraag zich voordoen, of de betrokkene
terecht betaald heeft: of de betaling, ook die aan eenen on-
wettigen houder gedaan, den betrokkene bevrijdt. In dit
opzicht behoort men den betrokkene met den schuldenaar
gelijk te stellen: door de betaling van een ontvreemd of
anderszins aan den eigenaar onttrokken papier wordt de be-
trokkene dus in den regel bevrijd, zoowel tegenover den trekker
als tegenover den waren gerechtigde; ook hier geldt art.
1422 B. W. Alleen betaling te kwader trouw of na verzet
of na herroeping zou niet bevrijdend werken.

Eene uitdrukkelijke wetsbepaling zou hiervoor nochthans
zeer gewenscht zijn: voor wissels geldt art. 164 W. v. K.

„Die eenen vervallen wisselbrief op den vervaltijd betaalt,
zonder dat er verzet tegen zij gedaan, wordt vermoed deug-
delijk gekweten te zijn" 2).

1) Zie pag. 42 e. v.

2) Dit artikel kan dienst doen als ai-gunient naar analogie ook
voor andere order- en toonderpapieren, wanneer men aanneemt, dat
het vermoeden van deugdelijke kwijting alleen wijkt voor het bewijs
van kwade trouw of nalatigheid van den betrokkene. Aldus op
grond van de geschiedenis (Voorduin dl. VIII p. 638 — 640);
Mr. Diep huis o. c. I, (1865) p. 220.

Neemt men echter aan met Mr. Kist o. c. II (2<le dr.] p. 164 v.,
dat de eigenaar van den wissel opnieuw betaling vragende, alleen

-ocr page 49-

37

d. Eechten yan den houder tegenoter de persoon-
tot betaling aangewezen.

Welke rechten kan de houder van eene kassierskwi-
tantie of ander papier aan toonder doen gelden op het
tegoed, dat den uitgever bij den betrokkene ten dienste
staat.

Wat ons stellig recht betreft, moeten wij beginnen met
te onderscheiden tusschen papier aan toonder op eenen kassier
afgegeven, (hetzij in kwitantie- of in assignatievorm) en aan
den anderen kant: papier aan toonder op een derde (een niet
kassier) afgegeven; voor de eerste soort bevat onze wet
wel, voor de laatste geene bepalingen. Yoor tesierspapier
komt 1) bij faillissement van den uitgever het fonds, dat
deze bij den kassier bezit, niet in den faillieten boedel;
maar het blijft afgezonderd ten behoeve van de houders
van kassiersbriefjes en kwitanties, die daarop deugdelijk
zijn afgegeven. Het vormt dus om zoo te zeggen eenen afzon-
derlijken boedel waaruit de curator van het faillissement

zijn beter recht behoeft te bewijzen; of wel met Mr. Land o. c.
p. 167 Y. dat materieele legitimatie steeds noodig is, dan kan
art. 164
niet analogice worden toegepast; Mr. Kist 1. c. zegt:
„de wissel is geen papier aan toonder, geen papieren geld dat aan
iederen houder moet betaald worden". Volgens de laatste meening
wordt echter aan den koopman bij iederen wissel, dien hij betaalt,
een meestal ondoenlijk onderzoek opgelegd; hoe toch kan hij nagaan
of alle endossementen echt zijn en in allen deele volmaakt ? "Wanneer
men aanneemt, dat iemand die opnieuw betaling vraagt, alleen zijn
beter recht heeft aan te toonen, wat baat dan aan den betrokkene
het vermoeden van art. 164: het vermoeden dat hij door de eerste
maal te goeder trouw te betalen, deugdelijk gekweten is? Immers
niets: ook zonder dat vermoeden zou de bewijslast van beter recht
op zjjnen tegenstander rusten.

1) art. 226, W. v. K.

-ocr page 50-

38

de houders der kassiers-aanwijzingen betaalt, zoo mogelijk
integraal (in welk geval het resteerende saldo aan den
boedel komt), of anders pondspondsgewijze, in welk geval
de bovenvermelde houders voor het onbevredigde deel
hunner vordering. zich als concurrente crediteurs in den
boedel kunnen laten verifieeren.

Daarnaast is echter aan den kassier de bevoegdheid
verleend, met het betalen van kassiersbriefjes voort te
gaan, totdat tegen die uitbetaling verzet is gedaan; dit
verzet kan door iederen belanghebbende gedaan worden,
met name door eenen houder van kassierspapier of door den
curator van het faillissement, wiens eerste werk dit verzet
behoort te zijn. Deze bevoegdheid is den kassier verleend,
omdat hij, zoolang hem het faillissement niet officieel is
aangezegd, daarvan misschien later kennis zou krijgen dan
eenige houders van kwitanties, die daarvan misbruik zouden
kunnen maken; in zijne onbekendheid met het faillissement
zou de kassier misschien eene onbevoegde betaling verrichten ;
haar dus nog eens aan den faillieten boedel moeten herha-
len- Om hem hieraan niet bloot te stellen is hem de be-
voegdheid verleend met betalen door te gaan; hij
han ech-
ter de betaling weigeren, ook vóórdat hem verzet is gedaan.

Deze bepalingen, welke aan houders van kassiersaanwij-
zingen bij faillissement eene bevoorrechte stelling verleenen,
zijn veel bestreden; de rechtsgrond waarop zij berusten is
verschillend geconstrueerd, ja zelfs betwyfeld geworden. 1)

1) Eene minderheid in de 2de Kamer verdedigde in 1834 de
volgende meening; „men zoekt te vergeefs naar de billijke reden,
waarom de houder van eene kassierskwitantie afgegeven door
iemand, die failleert en als zoodanig verklaard is, van betere con-
ditie zijn moet dan de houder eens wisselbriefs (hoewel geprotes-
teerd) waarvoor de gelden echter onder den betrokkene liggen. In
beide gevallen is er een afgever der briefjes of trekker, die ge-
failleerd is, en een derde persoon die zijne gelden in bewaring
heeft. En nu zal men aan de houders van behoorlijke wissel-

-ocr page 51-

39

Het komt mij voor, dat daaraan deze gedachte heeft ten grond-
slag gelegen (de juistheid daarvan voor het oogenblik buiten
beschouwing gelaten): de penningen zijn bij den kassier gede-
poneerd met het expresse doel daarmede kwitanties te beta-
len, de kwitanties zijn afgegeven met de uitdrukkelijke verze-
kering dat voor de betaling daarvan gelden bij den kassier be-
schikbaar waren; dus moeten deze voor dat doel gereser-
veerd blijven, het is niet bona fide en niet geoorloofd ze
voor een ander doel aan te wenden, dan dat waarvoor ze be-
stemd waren. In die verwachting heeft de persoon, die de
kassiersaanwijzing aannam er andere waarde voor in de plaats
gegeven, (die aan den faillieten boedel ten goede komt);
het is dus billijk dat het tegoed bij den kassier om zoo te
zeggen eenen afzonderlijken boedel vormt, eenigszins te ver-
gelijken met schepen, wier waarde ook in het faillisement
afgezonderd blijft ten behoeve van de schulden, die met
betrekking daarop zijn aangegaan.

De regeering motiveerde bij de beraadslagingen over
art. 226 feitelijk in dezen zin; gaf daaraan echter deze
juridisch zeker onjuiste constructie, dat de
eigendom
der bij den kassier berustende geldstukken met de
kassierskwitantie aan den nemer wordt overgedragen, dat
dus van de overdracht af de uitgever daarvan geene rechten
meer op het fonds heeft. 1) De
eigendom der geldstukken

brieven, minder regt geven op het fonds door den trekker in be-
waring gegeven, dan aan hen, die eenvoudige kwitantiën of kassiers-
briefjes, van wie of hoe dan ook ontvangen, in handen hebben!
Dit komt der afdeeling hoogst onbillijk en gevaarlijk voor, waarom
zij voorstelt te bepalen, dat de kassier zal gehouden zijn, dadelijk
alle betaling te staken, althans zoodra de faillietverklaring conform
de wet is kenbaar gemaakt". (Yoor du in YIII, p. 774.)

1) Yoorduin YIII p. 767 — 774. Deze bepalingen worden afge-
keurd door Kist o. c. p. 371., Diephuis, Handelsrecht I p. 281 v.
voornamelijk op grond der onjuiste motiveering; als onpractisch en
ongegrond ook door Mr. Levy, Handelingen Nederl. Jur, Yerg.
1878 p. 102 (Praeadvies.)^

-ocr page 52-

40

is echte bij den kassier; ieder, die geld bij dezen gedepo-
neerd heeft, heeft voor zijn tegoed eene vordering; maar
het is eene onjuiste beschouwing hem te noemen: eigenaar
van even zoovele geldstukken bij den kassier, als dit
tegoed bedraagt.

Door anderen 1) wordt hier gesproken van de cessie eener
vordering; de uitgever van het papier zou eene vordering
cedeeren aan den nemer; deze dus in zijne plaats een recht
verkrijgen om het afgestane bedrag van den betrokkene
te vorderen; een recht dat de nemer op zijne beurt weder
aan anderen zou kunnen
cedeeren, zoodat bij faillissement
van den uitgever geene rechten meer op het tegoed bij den
kassier zouden kunnen worden uitgeoefend, voor zoover
het door „cessie" op anderen was overgegaan. Doch ook deze
verklaring kan niet voldoen: immers wie door cessie eene
vordering ontvangt, ontleent al zijn recht aan zijnen voorgan-
ger en kan dus nooit meer eischen dan deze; van den
cessionaris kan ook het bewijs gevorderd worden, dat hij
zijn recht van den eersten schuldeischer afleidt; altemaal
consequenties, die bij toonderpapier niet aanvaard kunnen
worden, daar zij het verkeer al te zeer zouden belemmeren;
en waar men
deze gevolgen van cessie niet aanvaardt mag
men daarmede geene andere conclusies verklaren. Doch
dit argument is niet afdoende ter wederlegging van hen
die meenen, dat de houder van den toonder-cheque geen
zelfstandig maar een afgeleid recht heeft tegen den betrokkene;
zoodat de excepties die door dezen laatsten tegen den trekker
konden gebruikt worden, hem ook tegen den houder zouden
ten dienste staan. Doch ook door deze beschouwing wordt de

1) „Het woord cedent kan, naar het gevoelen der eerste afdeeling
[van de Tweede Kamer, April 1834] hier niet gebezigd worden
en drukt een denkbeeld uit, dat bij den aard yan dit papier niet
te pas komt." (Voorduin VIII p. 765.)

2) De litteratuur hierover is bjj de behandeling van het jus
constituendum opgegeven.

-ocr page 53-

41

bedoeling van den trekker miskend, althans zeer eenzijdig voor-
gesteld: de trekker
han bedoeld hebben met de aanvp^ijzing
eene vordering over te dragen, maar hij kan met die overdracht
ook eene incasseering (voor zyne rekening) bedoeld hebben,
hetzij hij de aanvpijzing aan eenen elders wonenden
correspondent of aan eenen bode heeft overgedragen; hij kan
haar in bewaring of als zekerheid gegeven hebben; hij kan
haar aan den nemer gezonden hebben met de bedoeling
dat deze haar in bepaalde omstandigheden aan eenen derde
zou overhandigen; kortom de trekker
han de bedoeling
hebben eene vordering te
cedeeren; Jcan deze bedoeling ook
niet hébhen \\
deze bedoeling ligt dus niet noodwendig in de
overdracht opgesloten, behoeft aan derden niet bekend te zyn.

Trouwens nieuwe verkeersinstellingen kan men niet altijd
kneden in den vorm der oudere; het toonderpapier was vroeger
niet of niet in die mate bekend als thans; daardoor ontwikkelen
zich nieuwe vragen, wier antwoord men niet moet zoeken in
oude theorieën als de leer der cessie, der novatie etc., maar in
de behoeften van het verkeer. Zoo ook is het voorrecht te
verklaren, den houder van kassierspapier toegekend als de
uitgever failleert: alleen uit de behoeften van het verkeer,
uit gronden van billijkheid mag dit verklaard worden.

In verband hiermede nog twee opmerkingen.

a. Indien de penningen, ivelke de kassier onder zich heeft
niet voldoende zijn, om daarmede
alle afgegeven ■ kassiers-
briefjes te betalen, ivorden deze pondspondsgeivijze voldaan,
zonder onderscheid van dagteehening of aanbieding.
Dit is
daardoor te verklaren, dat de datum niet authenthiek vast-
staat en dus geenen voorrang kan geven ; 1) neemt men

1) Aldus Mr. Asser c. s., ad art. 226 W. v. K.; volgens Mr.
Diephuis o. e. p. 283, noot (1) is hiervan de reden, dat de oudere
of jongere dagteekening geenen invloed heeft op de rechten van den
houder, wanneer maar het papier vóór het faillissement is uitge-
geven ; in het systeem van den wetgever behoorde echter de oudere
datum wel degelijk voorradig te geven, maar deze consequentie

-ocr page 54-

42

ecliter de theorie der cessie aan, dan moet men om conse-
quent te zijn de oudere chequehouders wel laten voorgaan;
hoe toch kan de uitgever eene vordering cedeeren, die reeds
aan een ander gecedeerd was?

h. De houder van toonder papier., loaarin een niet-kassier
tot betaling wordt aangewezen., heeft geen voorrecht op de
penningen die deze van den uitgever onder zich mocht hebben.
Dit volgt uit het bovenstaande: waar de wet den houder
van een kassierspapier uitdrukkelijk een voorrecht verleent,
daar spreekt het vanzelf, dat de houder van een papier
hetwelk niet onder kassierspapier valt, dit voorrecht mist.

De houder eener toonderaanwijzing heeft geene actie
tegen den persoon tot de betaling aangewezen.

Zooeven werd reeds vermeld, dat de regeering bij de
beraadslaging over art. 226 de overdracht van eene aanwij-
zing als eigendomsoverdracht der gedeponeerde geldstukken
qualificeerde en daarmede het voorrecht van den houder
verklaarde, die daarvan immers
eigenaar was geworden.

In de oorspronkelijken redactie nu van art. 224 werd
gesproken van „cessie van actie"; (de oorspronkelyke uit-
gever, die van aansprakelijkheid ontslagen is, is niettemin
verplicht tot cessie van actie ten behoeve van den houder).
Men vroeg echter in de Kamer: hoe is dit te rijmen
met dien eigendoms-overgang ? wanneer de houder van het
papier reeds eigenaar is der geldstukken, heeft hij reeds
eene actie om deze op te vorderen. Hoe kan de uitgever
eene actie, die hij niet meer heeft, nog eens aan een ander
afstaan ? Deze consequentie van hare eigene verdediging
moest de regeering wel aanvaarden; zij verving dus de
woorden „cessie van actie\'\' door: „is verplicht den houder
te diens kosten de noodige bewijsstukken te verschaffen,
ten einde zijn recht te doen gelden tegen dengene op wien
het papier is afgegeven".

stuitte af op de onmogelijkheid den datum officieel te Consta-
teeren.

-ocr page 55-

43

Is thans door die wijziging de direkte actie van den
houder in onze wet gelcomen ? (Voor dezen kan het name-
lijlc van belang zijn, dat hij direkt den betrokkene kan
aanspreken; de
uitgever is misschien zonder vaste woon-
plaats, in het buitenland, of het is moeilijk iets op hem te
verhalen.) De wetgever had wel die meening, maar hij
schreef haar niet ipsis verbis in de wet; had hy dit ge-
daan dan zou ze natuurlijk, in weerwil van hare onjuiste
motiveering gegolden hebben ; thans echter geloof ik, dat
men deze niet behoeft over te nemen en den houder eene
actie tegen den betrokkene moet ontzeggen. 1)

Trouwens wanneer de houder van eenen toondercheque
liever den betrokkene dan den trekker aanspreekt, kan hij
dit doel, ten deele althans, bereiken, door onder den betrok-
kene beslag te leggen op alles, wat deze van den trekker
onder zich heeft of aan dezen mocht schuldig zijn. Aan
de geldigheid van dit derden-arrest is geen twijfel mo-
gelijk; voor den houder is het dus te verkiezen boven
het instellen eener direkte vordering tegen den betrokkene,
waarvan het slagen zeer onzeker is. Alleen bij faillissement
van den trekker zou deze direkte actie eenige werkelijke
waarde kunnen verkrijgen, maar dan is de houder (van
Ä;assiers-aanwijzingen tenminste) toch bevoorrecht op de
gelden, bij den kassier gedeponeerd.

Wanneer echter de uitgever door verzuimen van den
houder van aansprakelijkheid is ontslagen, heeft de laatste
eene actie tegen den persoon tot betaling aangewezen; de
trekker moet hem dan de noodige bewijsstukken verschaf-
fen 2); deze actie is echter geene zelfstandige, maar eene
vordering
met toestemming des trekkers.

1) De houder van eenen toondercheque heeft geene zelf-
standige actie tegenover den betrokkene volgens Mr. Hulshoff Diss.
p. 153; alleen in het geval bedoeld by art. 224 W. v. K. eene
actie als plaatsvervanger van den uitgever.
2,1 art. 224 W. v. K.

-ocr page 56-

44

e. Betalingeït door middel van kassiersbriefjes en-
assignaties aan toonder; welken invloed heeft
hunne afgifte op de verbintenis, die
daartoe aanleiding geeft?

Natuurlijk wordt niemand gedwongen voor eene schuld
papier aan toonder als betaling aan te nemen, tenzij
het wettig betaalmiddel is; als zoodanig geldt hier te
lande alleen het muntbillet (wet v. 27 Apr. 1884 St.
n° 98; art. 2 al. 3). Wettelijk is dus niemand verphcht, ander
papier aan toonder voor eene schuld aan te nemen.

Omgekeerd wordt ook aan niemand belet, als hem een
kassiersbriefje of ander toonderpapier wordt aangeboden, in
ruil daarvoor eene quitantie af te geven voor de vordering,
die daarmee gedelgd zou moeten worden. Daarmede ver-
liest de schuldeischer de
oorspronkelijke vordering, waarvoor
hij immers gequiteerd heeft en zich voldaan heeft verklaard.
Daarvoor treedt eene nieuwe vordering, die uit de toonder-
aanwijzing, met nieuwe bevoegdheden in de plaats; wordt
deze door den betrokkene gehonoreerd, (en dit is de gewone
loop van zaken) dan is er geene moeielijkheid; wanneer
daarentegen de betrokkene weigert te betalen, kan de
houder van den cheque zich alleen op dezen beroepen; de
voorrechten, hypotheken, die wellicht aan de oorspronkelijke
vordering verbonden waren, staan hem niet meer ten dienste;
daarvan heeft hij met de oude vordering afstand gedaan.
Doch dit geldt alleen voor het geval, dat de schuldeischer
den cheque aannemende, zynen schuldenaar tevens uit-
drukkelijk quitantie geeft.

Meer moeilijkheid geeft het echter wanneer een kassiers-
briefje is afgegeven zonder dat de bedoeling om te kwijten
uitdrukkelijk blijkt. Moet deze dan worden verondersteld ? 1)

1) Mr. d\'Ablaing, Diss. Leiden 1877: „De zoogenoemde schuld-
vernieuwing door wissels" behandelt deze zelfde vraag voor order-
papier : alleen bij acceptatie van eenen wissel of van eene assig-

-ocr page 57-

45

Er zou hier sprake van schuldvernieuwing 1) zijn (art. 1449 1 °
B. W.: wanneer een schuldenaar ten behoeve van zijnen
schuldeischer eene nieuwe verbintenis aangaat, welke in de
plaats gesteld wordt van de oude, die daardoor vernietigd
wordt) en deze mag blijkens art. 1451 niet worden veronder-
steld: „de wil om dezelve daar te stellen moet duidelijk
uit de akte bhjken." Ten overvloede bepaalt nog art. 1456:
„enkele aanwijzing, door den schuldenaar gedaan van iemand,
die voor hem betalen moet, brengt geene schuldvernieuwing
teweeg."

natie gaat de ooi-spronkelijke vordering te niet; ook, wanneer bij
den schuldenaar de uitdrukkelijke bedoeling om te kwiteeren be-
wezen kan worden ; de vordering gaat in die exceptioneele gevallen
te niet door in solutum datio niet doornovatio; zie vooral pag. 163,
pag. 169, 170, en 209 v.; een wissel is geene
betaling maar een
middel om tot betaling te komen. Voor toonderpapier C osman,
Diss. p. 244—252, 260 — 263.

1) Indien men deze wijze van schuldcJe/Êrm^f geene ^.(^wlAoernieuwing
wil noemen, voor hen die de oorspronkelijke verbintenis met het
afgeven van een toonderpapier beëindigd achten, is er dan toch
eene
sohvlAdelging en hoe men deze ook noemen wil, zij wordt
nooit verondersteld, op grond van dezen algemeenen regel dat geen
recht eindigt of het moet uitdrukkelijk zijn opgeheven.

Volgens Mr. H u 1 s h o ff (Diss. p. 171) gaat de oorspronkelijke vor-
dering door schuldvernieuwing teniet; door eenen toondercheque te
onderteekenen neemt de uitgever eene formeele verbintenis op zich,
die zijne oude verbintenis vervangt; evenzoo waar iemand ter betaling
van eene schuld eenen cheque geeft waarvan hij toevallig houder is :
de vordering op den uitgever vervangt dan de bestaande schuld;
„akte" in art. 1451 zou moeten beteekenen „handeling" en dit art.
dus\' niet tegen zijne meening kunnen worden aangevoerd. Alzoo
ook Mr. Kist o. c. II (3^® dr.) p. 257. Acceptatie van eenen wissel
geene schuldvernieuwing: Rb. Amsterdam (6 Febr, 1885, P. v. J.
1886 n». 19*, bevestigd door Hof Amsterdam 30 April 1886, P. v.
J. 1886 n". 25*, W. n°. 5325). Afgifte promesse geene schuldver-
nieuwing
O. a. Eb. den Haag 4 Jan. 1889. W. n°. 5712.

-ocr page 58-

46

Waar dus de bedoeling, reeds bij de ontvangst\' van het
papier te kwijten, niet kan bewezen worden, daar gaat
de oorspronkelijke schuld eerst te niet met de betaling daar-
van door den betrokkene. Betaalt deze niet, dan behoudt
de houder van het toonderpapier alle voordeelen van de oor-
spronkelijke actie.

Dit is trouwens in overeenstemming met den wil van
partijen bij het aangaan der overeenkomst: het papier zal
strekken
om te hamen tot betaling (niet in plaats van be-
taling) en wanneer de persoon, die het ontvangt de betaling
betwijfelt en geene kwitantie geeft dan is het wel degelyk
zijn voornemen daarop terug te komen. Wel zal meestal
tusschen partijen die transactie gelden als zoo goed als betaling,
omdat zij elkanders soliditeit niet betwijfelen, maar voor\'t ge-
val zij daarin ten onrechte geloofden, zouden zij niet meenen
van hunne vordering afstand gedaan te hebben. Men leidt den
algemeenen regel af ex eo quod
plerimque fit, wanneer men
daaruit de conclusie trekt, dat zy haar beschouwen als
ge-
heel
afgedaan: ook voor het geval, dat de kwitantie of assig-
natie waardeloos bleek. Indien dit geval zich mocht voor-
doen [dat door den houder niet verondersteld wordt] dan
heeft hij van zijne vroegere vordering geen afstand gedaan,
maar zijne positie is om zoo te zeggen versterkt: naast de
rechtsmiddelen die hij had, heeft hij nog die uit het on-
betaalde papier gekregen.

Dit is de algemeene regel, toch kan bij bepaalde toonder-
papieren de gewoonte ze als geld te beschouwen zoo alge-
meen zijn, de bedoeling om de betaling als perfect te
beschouwen zoo evident zijn, dat men den houder op dien
grond de bevoegdheid moet ontzeggen op de oorspronkelyke
vordering terug te komen. Als zoodanig zou men kunnen
noemen: het bankbillet, 1) dus zou b. v. aan den ver-

1) Hier te lande zal de betaling met bankbilletten zeker uiterst
zelden tot reclame aanleiding geven, omdat de Nederlandsche bank
het monopolie der uitgifte bezit en hare soliditeit wel nooit be-

-ocr page 59-

47

kooper, die na met een valsch bankbillet betaald te zijn,
den koopprys nogmaals vorderde,
deze actie moeten worden
ontzegd, als zijnde door betaling te niet gegaan; hij zou
mijns inziens alleen uit art. 1570 kunnen ageeren: opgrond
dat de persoon die een toonderpapier verkoopt voor de
echtheid daarvan moet instaan. Ook het geven van ver-
vallen coupons W. 8. wordt als betaling aangemerkt,
dit zal echter niet licht tot moeiehjkheid aanleiding geven.

Zijn er ook toonderpapieren bij eenen derde betaalbaar,
wier overdracht met betaling volkomen gelijk wordt
gesteld P

Het is uiterst moeilijk daarop een afdoend antwoord te
geven, doch volgens de mij verstrekte inlichtingen plegen
de kwitanties op kassiers in Amsterdam en Rotterdam
afgegeven, in den handel zoo geheel met geld gelyk gesteld
te worden, dat de bedoeling met die afgifte tevens te
kwiteeren daar uit het handelsgebruik kan worden afge-
leid : bij contante betaling vraagt men geene kwitantie,
evenmin bij het aannemen van een kassiersbriefje.

(Zoo zou dus de verkooper van effecten, die een briefje
op een der bovenvermelde kassiers ontving, by wanbetaling
van dit laatste geen recht van reclame meer kunnen uit-
oefenen en geen voorrecht kunnen doen gelden in het fail-
lissement van den kooper; wel echter de persoon, die eene
aanwijzing op eenen anderen bankier of eene assignatie aan

twjjfeld zal worden. In Amerika echter, waar vele „incorporated
banks" hunne banknotes laten circuleeren, gaven deze meermalen
tot kwesties aanleiding. Daar doet zich zelfs de vraag voor, of
de persoon die een bankbillet in betaling geeft, instaat voor de
solventie der bank die het heeft uitgegeven (Daniel o. c.
II § 1676 v.)
Dezelfde schrijver vermeldt aldaar, dat een persoon die valsche
banknoten had ontvangen, 40 dagen na de ontdekking van de
valschheid geen recht op restitutie meer kon doen gelden, evenmin
na eenen termjjn van 4 maanden, waar partijen op honderd mijl
afstand van elkander woonden.

-ocr page 60-

48

toonder\' had aangenomen. Immers het aannemen dezer
papieren pleegt men niet als schulddelging te beschouwen.)

Als bewijs voor dit gebruik kan echter niet worden aan-
gevoerd, dat de persoon die voor eenen wissel eene dergelijke
kassiers-kwitantie aanneemt, zijn recht uit den wissel kwijt
is; want op eenen wissel die ter betaling wordt gepresenteerd,
plaatst de houder zijne handteekening als uitdrukkelijke
kwitantie, geeft hij nu dezen wissel af en neemt daarvoor
iets anders aan, dan heeft hij van zijn recht op den wissel
uitdrukkelijk afstand gedaan 1).

In Engeland bestond de gewoonte in ruil voor eenen
wissel eenen cheque aan te nemen, vroeger ook evenals
thans bij ons en de vraag deed zich voor, of een correspon-
dent tegenover zijnen principaal verantwoord was, wanneer
hij de ter incasseering ontvangen wissels aan den betrokkene
afgaf in ruil voor eenen cheque. Er werd toen beslist, dat
hij daarmee verantwoord was, als handelende volgens ban-
kiersgebruik. Voor ons recht zou men hetzelfde moeten
aannemen voor eene kwitantie, bv. op de kas-vereeniging;
dé schade door de insolventie van den uitgever dier kwi-

1) M. V. Tï. dl XIV 1872 p. 215 wordt liet volgende proces
medegedeeld. De onderteekenaar van een orderbriefje had dit be-
taald gedeeltelijk in geld, gedeeltelijk met een kassiersbriefje; de
houder had daarop het briefje gekwiteerd en aan den onderteekenaar
ter hand gesteld; doch het kassiersbriefje werd door den kassier
niet betaald. De houder wist toen in ruil van de onbetaalde
kassiersaanwijzing, de promesse terug te krijgen waarop aange-
teekend werd, hoeveel in geld ontvangen was, terwjjl overigens de
kwiteering werd doorgeschrapt Vraag: had de houder zjjne regres-
actie tegen de endossanten van het orderbriefje behouden ? of konden
deze er zich op beroepen dat de houder door aanvankelijk eene
kassierskwitantie aan te nemen en door te kwiteeren, zijne rechten
verloren had? De rechtbank ontzegde de vordering tegen de endos-
santen, op grond dat de vordering, eenmaal te niet gegaan, tegen-
over hen niet meer herleven kon.

-ocr page 61-

49

tantie te lijden, zou door den principaal gedragen moeten
worden.

In Engeland geeft men thans echter geenen wissel meer af
voor eenen cheque; „most of the London bankers on presen-
ting a bill for payment in the morning, leave a ticket
where it lies due, and declare that „in consequence of great
injury having arisen from the non payment of drafts taken
for bills, no drafts can in future be received for bills, but that
the parties may address them for payment to their bankers
or attach a draft to the bill when presented" (Chitty on Bills
am. ed. 415); evenzoo Byles (Sharswood\'s ed. p. 100.)

-ocr page 62-

IL VREEMDE WETGEVINGEN.

A. Engeland.

Het land, waar het chequeverkeer zich het meest heeft
ontwikkeld, is ongetwijfeld Engeland; daar bestonden van-
ouds bankinstellingen, unlimited, die zich in een groot ver-
trouwen bij het Engelsche publiek mochten verheugen, dat
zijn geld liever bij hen tijdelijk belegde dan het zelf te
bewaren; nergens anders is dan ook de gewoonte met cheques
te betalen zoo algemeen als in Engeland. Merkwaardig is
het na te gaan, hoe gering de hoeveelheid munt en munt-
materiaal 1) is in verhouding tot den enormen handel en omzet
in Grroot-Brittanië. Dikwijls heeft dit feit de bewondering
en tevens den naijver van andere volken opgewekt en voor
een groot deel terecht. Men vergete echter niet, hoe ge-
vaarlijk het in tijden van crisis zijn kan, als het papier,
dat dadelijk voor goud inwisselbaar
heet te sijn, zooveel
hónderden maal de hoeveelheid goud overtreft, die werkelijk
zich in een land bevindt. Alleen die landen, die groote
houders van vreemde schuldbrieven zijn, die dus elk jaar
met de coupons groote bedragen in goud van andere landen
te vorderen hebben, kunnen zich strafiPeloos aan dit gevaar
blootstellen: eene te geringe metaalreserve blijft echter voor
ieder ander land een gevaar.

"Waar in Engeland het wissel- en het chequeverkeer zich
zoozeer ontwikkeld heeft, daar doet men het best, zooveel
mogelijk
dit recht tot voorbeeld te nemen, wanneer men in
een naburig land eene regeling wil treffen; met name gaat
het niet aan te beweren, dat de Engelschen „den reinen
Checkbegriff" verloren hebben, hetwelk dan in Duitschland
nog onvervalscht zou voortbestaan!

Er is nog eene reden, waarom het Engelsche recht de
opmerkzaamheid verdient. Het berust namelijk in deze

1) Zie Bagehot: Lombardstreet.

-ocr page 63-

51

materie nagenoeg geheel op gewoonterecht en is eerst in
1882 gecodificeerd 1). Sedert is het ook voor vreemdelingen
gemakkelijk toegankelijk geworden; hetgeen vroeger niet
het geval was; niet zonder satisfactie toch beroemt Judge
Chalmers, draughtsman of the Bills of Exchange Act, zich
er op, dat hij de 2500 beslissingen (van 1603 af) en de 17
wetten, waarin het toen geldende recht vervat was, alle
gelezen had 2). Merkwaardig is de wyze waarop de wet
van 1882 is tot stand gekomen : de samensteller had zich
uitsluitend beperkt tot het in woorden brengen van het be-
staande recht; het maken van wijzigingen was overgelaten
aan eene commissie uit het parlement.

Volgens deze Wet is een cheque een zichtwissel op eenen
bankier getrokken 3); hy kan luiden aan order en aan
toonder evenals een wissel en wordt beschouwd als a bill
of exchange with some particularities. Deze afwijkende
bepalingen spruiten voornamelyk voort uit de gewoonte to
cross checks (generally and specially) eene eigenaardigheid
van cheques, die afzonderlijke regeling noodig maakt. Ten-
gevolge van dit crossing kan niet ieder particuher den cheque
inwisselen, maar alleen eene bank. Deze nemen niet van
iedereen cheques aan, maar alleen van hunne cliënten en
omgekeerd heeft ieder, die in Engeland eenig fortuin heeft,
eenen bankier, waarmede hij in cheque-rekening staat. Voor
den persoon, die den cheque ontvangt, heeft dit crossing dus
volstrekt geen bezwaar; hy zou hem toch ter incasseering aan
zijnen bankier gezonden hebben, maar voor eenen dief wordt

1) Bills of Exchange Act. 1882; 45, 46 Victoria c. 61.

2) Chalmers; a Digest of the law of Bills of Exchange, pro-
missory notes and cheques, third ed. 1887 p. XXXVI.

3) Bills of Exch. Act. S. 1882 S. 73: A cheque is a bill of
exchange, drawn on a banker, payable on demand.

Except as otherwise provided in this part, the provisions of
this act applicable to a bill of exchange, payable on demand, apply
to a cheque.

-ocr page 64-

52

het onmogelijk den cheque te gebruiken, daar deze waar-
schijnlijk geenen bankier heeft of zich aan onmiddelijke
ontdekking zou blootstellen. De betrokkene bankier wordt
zoodoende gewaarborgd tegen betaling aan eenen onbevoegde;
betaalt hij in weerwil van crossing, dan wordt hij zelf voor
de geldigheid der betaling aansprakelyk. Een cheque is
crossed generally, wanneer twee transversale lijnen daar-
over zijn getrokken; crossed specially, als daartusschen nog
de naam van eene bepaalde bank is ingevuld. Het volgende
is een voorbeeld van eenen cheque, crossed generally; wan-
neer men de woorden „& Co." vervangt b.v. door Griynn & Co.
of Barclay & Co., dan is de cheque crossed specially; zoodat
hij alleen door deze firma mag gepresenteerd worden.

Sept. SOtli 1892.

To the National Promn^l Banh of England

Bishopsmtestreet/corner of Threadneedlestreet.

Fay Mr. V. 0. E. & C°. or order

One.

EIO-HTEEKT I=OXTIsri3S - 5/e. Penny.

L. 18-5-6. (Get.) J. M.

N». 274223.

This draft must he indorsed hy the person to whom
it is made payable.

Daardoor heeft de uitgever zekerheid, dat een derde er
geen misbruik van zal kunnen maken en is hy tegen slor-

-ocr page 65-

53

digheid of diefstal beyeiligd; bij eenen toondercheque is dit
ecbter nog meer waarborg; voornamelijk om de gevolgen
van dit crossing te regelen is in Engeland de (zicht) wissel
van den cheque onderscheiden.

De verdere verschilpunten zijn zeer secundair: 1°. de
houder van eenen wissel, die dezen te laat presenteert,
verliest alle regresrecht op den uitgever, daarentegen ver-
liest in dezelfde omstandigheden de houder van eenen
cheque zijn regresrecht alleen, voor zoover de trekker door
dit uitstel schade heeft geleden; deze laatste bepaling is
echter niet altijd wet geweest; zij dateert slechts van een
amendement van Lord Bramwell op S 74, (1) Bills of
Exchange Act 1882 en strekte to mitigate the rigour of
the common law. Ook voor wissels had men gevoegelijk
de bestaande wet op dit punt kunnen verzachten en in
overeenstemming brengen met de bestaande wetten, die
den uitgever alleen ontslagen verklaren, wanneer hij
schade heeft geleden door de te late aanbieding. 2°. valt
nog op te merken, dat de tijd, waarbinnen cheques en
wissels moeten worden gepresenteerd, voor beiden aan
\'t handelsgebruik is overgelaten. Dit is verschillend voor
de eene soort wissel of voor de andere en hangt van
allerlei omstandigheden af. Yoor cheques is het gebruik
zeer streng: een cheque op dezelfde plaats betaalbaar,moet
uiterlijk den volgenden dag gepresenteerd worden; voor
cheques elders betaalbaar heeft men iets langer tijd, al
naar gelang van den afstand dien het papier moet afleggen. 1)
Ondergeschikte verschilpunten zijn nog: 3°. dat de dood
van den trekker de volmacht van den bankier opheft, 2)
zoodra deze bericht ontvangt, terwijl 4». een cheque her-
roepen kan worden, maar een wissel niet. 2)

1) Zie de beslissing eener Nederlandsche rechtbank over de vraag
wat in den zin der Engelsche wet a reasonable time ter aanbieding is,
pag. 88 nt. 3.

3) Zie verder III F.

-ocr page 66-

54

Het aantal zichtwissels in Engeland is steeds gering
geweest; om op eene bank te trekken gebruikte men als
zichtpapier steeds eenen cheque omdat daarvoor een vast
zegelrecht van één penny verschuldigd was. Yoor eenen
wissel daarentegen was het zegelrecht ad valorem. Thans
echter geldt het vaste recht van een penny niet alleen
voor cheques maar voor alle zichtpapier, het proportioneel
recht alleen voor papier dat niet op zicht betaalbaar is. 1).

B. De Yereenigde Staten yan JSTooed-Amerika.

In Amerika geldt vry wel hetzelfde recht als in Engeland,
doch niet geheel. Het hoofdverschil in rechtsgevolg tus-
schen eenen wissel en eenen cheque is daarin gelegen dat
de betrokkene van eenen wissel recht op respijtdagen heeft,
wier aantal naar plaatselijk gebruik verschilt; de houder
van eenen cheque daarentegen heeft recht op onmiddelijke
betaling. (Toch is ook dit geen absoluut criterium. Want
ook bij wissels „payable
on demand"., vallen de respijtdagen
weg die toekomen aan den betrokkene bij eenen wisssel
„payable
at sight".) Dit laat zich zeer goed verklaren; daar
ook hier een cheque alleen op eenen bankier kan worden
afgegeven, zijn daarbij respijtdagen uitgesloten; een bankier
toch heeft eenen voldoenden kasvoorraad (en voldoende
middelen, waardoor hij zich dien verschaffen kan) om steeds
zonder waarschuwing zichtpapier te kunnen betalen; een
koopman of een particulier behoort den tijd te hebben zich
de benoodigde gelden te verschaffen en heeft dus respijt.

Zooals gezegd is geldt ditzelfde echter van die wissels,
waarbij de trekker dit uitstel voor den betrokkene overbo-
dig heeft geacht (payable on demand); 2) men kan dit dus

1) Aldus het laatste vastgesteld in Stampact 1891; 54 & 55
Victoria c. 19, 1st Schedule.

2) Indien men ten minste den protestdag zoo noemen mag?

-ocr page 67-

55

moeilijk den toetsteen noemen waardoor men eenen cheque
van eenen zichtwissel kan onderscheiden.

In ons land waar slechts één enkele respijtdag is en waar
juist op kassiersbriefjes dikwijls pleegt voor te komen
„betaalbaar één dag na vertoon", zou in ieder geval dit
punt geen verschil kunnen geven; in landen met meerdere
respijtdagen is echter zeer begrijpelijk eene bepaling in dezen
zin: „voor wissels gelden geene respytdagen, waar ze door
den trekker zijn uitgesloten of waar de betrokkene een
bankier is."

Toch moet hierbij weder worden aangeteekend, dat deze
respijtdagen in de praktijk veelal daarop neerkomen, dat
papier waarin een vervaldag is aangewezen, eerst den laat-
sten respijtdag wordt aangeboden ; (in ons land daarentegen
pleegt men het onaangenaam te vinden, als men eenen wissel
eerst den dag van het protest kan betalen). Als voorbeeld
kan dienen het geval door Daniël medegedeeld (II § 1574);
de cheque luidde:

500.—

Missouri ,
October 12«\' 1860.

Pay to M. C. JACKSOif & C°. or order
jfive hundred dollars
on 22«\' Octoher.
Southern Bank, of St. Louis. X.

De houder presenteerde dit papier den 22®*"» October doch
ontving geene betahng; de rechter oordeelde hem schuldig
aan verzuim, daar hij het papier als wissel met inacht-
neming van days of grace den 25®*®" had moeten aanbieden.

Door vele schrijvers echter, met name door Storij en
Sharwood, worden deze papieren als cheques gekwalificeerd
en dus zonder respijt geacht. Ten opzichte van het onder-

-ocr page 68-

56

scheidend criterium tusschen wissels en cheques is deze
kwestie belangrijk genoeg om er even bij stil te staan.
Een handelaar die bij eene bank eene chequerekening
heeft, kan in het geval verkeeren, dat hij op een oogen-
blik meer betalingen doen moet dan zijn crediet bij de
bank bedraagt; over een maand evenwel zal hij daar een
grooter tegoed hebben dan thans. Nu geeft hij aan schuld-
eischers aanwijzingen, die gedateerd zijn heden over een
maand, wier datum dus
ééne maand later is dan de dag
van uitgifte. Komen deze schuldeischers heden daarmede
bij de bank, dan zal deze de acceptatie geven of zelfs on-
middellijk betalen; maar dan is de uitgever dier aanwijzin-
gen zijn tegoed kwijt waarop hij nog rekent en ontstaan er
natuurlijk moeilijkheden ; of wel de bank weigert de betaling
en ook de acceptatie omdat zij niet weet of zij over een
maand gedekt zal zijn; dan komt de houder van de gewei-
gerde aanwijzing voor een moeilijk dilemna: vat hij haar
als eenen wissel op, laat hij haar van non-acceptatie pro-
testeeren en neemt hij regres, dan bezorgt hem dit natuurlijk
onaangenaamheden met den uitgever; deze tracht mis-
schien zich er op te beroepen dat het papier geen wissel was
en dat de acceptatie niet kon gevraagd worden. Kan de
houder de aanwijzing echter als eenen cheque beschouwen
dan moet hij hem eerst op den vervaldag aanbieden (zonder
respijt), hy loopt dan echter de kans dat de trekker hem
tegenwerpt: het papier was een wissel en gij hebt de respijt-
dagen niet in acht genomen. Daniël o. c. II § 1574 kan
zich niet vereenigen met de schrijvers, die deze papieren
als cheque beschouwen en rangschikt ze onder de wissels,
doch hij vindt het kwestieus ot
aan dezen algemeenen regel
de bijzondere handelsgebruiken van sommige plaatsen kunnen
derogeeren, alwaar het niet gebruikelijk is dergelijke papieren
met inachtneming der respijtdagen te presenteeren.
Evenals
deze schrijver nemen meerdere vonnissen de verplichting
aan, het plaatselijk gebruik hierbij in acht te nemen. Zoo
werden als cheques beschouwd papieren betaalbaar „ninety

-ocr page 69-

57

days after date," „ten days after sight," „IS*\'\'May" (terwijl
gedateerd April the 18*\'\'.) "Waar blijft dan echter de onder-
scheiding, indien men alleen terwille van de days of grace
dergelyke papieren cheques noemt, terwijl men evengoed
hetzelfde doel had kunnen bereiken door er op te schrijven
[als wisselj: „without grace" of „without acceptance"?

Feitelijk komt men er dan toe iederen wissel op een bank-
deposito cheque te noemen, geheel onafhankelijk van verdere
eigenaardigheden en daarmede zijn de cheques feitelijk ge-
maakt tot een bizonder soort wissels, waaraan het verkeer
eenige meerdere waarde toekent, omdat ze op eene bank getrok-
ken zijn en er uit zien alsof de trekker daar een deposito heeft;
juridisch is daarmede voor derden iedere tastbare onderschei-
ding uitgewischt, immers het feit, of er een deposito is, is voor
derden niet uit te maken; kan misschien feitelijk voor hen
van belang zijn, omdat ze daardoor meer kans hebben
betaald te worden; juridisch mogen hunne rechten en ver-
plichtingen daardoor echter niet beheerscht worden. „To
hold otherwise would authorize the construction of a written —
contract by the light of an extraneous fact of which the
holder had no notice". 1)

Trouwens dit .vereischte, dat de betrokkene bank een
deposito van den cheque-uitgever hebben moet, is niet eens
absoluut; de bank kan hem hebben toegestaan ook zonder
eenig tegoed of boven zijn tegoed te beschikken (to overdraw) 2)
zonder zoodanige afspraak is zulk een „overcheque" on-

1) Daniel II § 1569; hij citeert echter vonnissen, waarbij
overwogen werd: „As it is drawn up on a deposit in bank, it
falls directly within that class of bills of exchange known in the
commercial world as checks"; en elders „the drawer had no funds
in the bank upon which to draw, and this was probably the
distinguishing feature" (ib. nt. 1, pag, 586); deze overwegingen
maken eene wettelijke onderscheiding van hetgeen nooit meer zijn
kan dan eene feitelijke.

2) Daniel II § 1629. Certainly it is a bad practice to overdraw
and one that should not be tolerated, but it is too severe to regard

-ocr page 70-

58

geoorloofd (a most improper act), niet ecliter per sebedrog:
de omstandigheden kunnen natuurlijk van dien aard zijn,
dat de cheque-uitgever strafrechtelijk vervolgd kan wor-
den, maar evengoed kan de uitgever van eenen wissel die
geen recht had de betaling daarvan te verwachten, in som-
mige omstandigheden onder de strafwet gebracht worden;
men kan niet zeggen dat het uitgeven van cheques boven
tegoed een misdrijf sui generis daarstelt. 1)

C. Duitschland.

In Duitschland heeft de politieke verdeeldheid van het
gebied aan de eenheid van wetgeving langen tijd in den
weg gestaan; wel kwam in 1848 Die Algemeine deutsche
"Wechselordnung tot stand , maar deze bepaalt zich tot papie-
ren, waarin het woord „Wechsel" voorkomt. De kaufmän-
nische en de gewone „Anweisungen" die daarnaast bestaan,
worden door het handelsgebruik of door het bijzondere recht
der individueele staten beheerscht. De cheque bevat zelden
of nooit het woord „wissel" en uit
dien hoofde valt hij dus
niet onder de Wechselordnung. De weinige eenheid, die
daaromtrent thans in Duitschland heerscht, kan blijken uit
de verschillende termijnen, waarbinnen een cheque in
verschillende deelen van Duitschland ter betaling moet
worden aangeboden: deze kan zijn hoogstens 8 dagen; nl.
wanneer de uitgifte eene handelszaak is volgens art. 1 van
het Handelsgesetzbuch; dan is het handelsgebruik toepas-
selyk en het Oberlandesgericht te Keulen heeft beslist dat
een korte termijn van aanbieding gewoonte is, in geen geval
langer dan acht dagen 2). Sommige Duitsehe Staten hebben

an OTerchock as in all cases prima facie a fraud and imposture
in
a criminal point of view.

1) Daniel II § 1673: The drawer (of the bill) has committed
fraud or folly in undertaking that the drawer would honour his
bill when he had no right or reasonable ground to expect it.

2) Oberl. ger. te Keulen 21 Febr. 1883 Busch\'s Archiv. dl. 45 p. 865.

-ocr page 71-

59

echter de /coopmawsaanwijzingen met wissels gelijkgesteld,
zoodat de cheque, die tevens koopmansaanwijzing is, aldaar
met eenen wissel gelijk staat; — voor deze cheques nu is
diezelfde termijn 2 jaar. De overige cheques kunnen meest
tot de
gewone aanwijzingen gebracht worden, waarvoor ieder
land afzonderlijke bepalingen heeft; in Pruissen b. v. is
daarvoor een termijn van 14 dagen gesteld 1).

Deze ongeregelde toestand is vooral merkbaar, sedert
de Rijksbank zich zoo zeer beyvert het gebruik van
cheques te bevorderen. In 1883 werd zelfs eene Abrech-
nungsstelle opgericht met dezelfde functies als het Londen-
sche Clearinghouse 2). De leden van deze Abrechnungs-
stelle, de grootste bankiers te Berlijn, kwamen tevens
overeen cheques van een vast formulier te gebruiken; het-
welk aldus luidt: 3)

N». 3785. 3785.

Ausgehändigt M jf^

^ . . ■................. "

Die Beichshanh in Berlin wolle zahlen

^ gegen diesen Chech aus ^^^ Guthaben

14 «w.........................................................................................

ü ............................oder Ueberbringer.

H

H MABK............................

500.000
4.50.000
400.000
350.000
300.000
350.000
200.000
150.000
100.000
60.000
40.000
30.000
20 000
10.000
5.000
4.000
3.000
3.000
1.000
500

am..................

M....................

Datum.

P?

den.........................18..

Checks in welchen der Zusatz „oder Ueberbringer" durchstrichen oder eine Zah-
lungsfrist angegeben ist werden nicht bezahlt.

Daarnaast zyn echter later ook cheques aan order in
gebruik gesteld, die overigens denzelfden inhoud hebben.

1) Men vergelijke hierover Cohn in Endeman n\'s Hand-
buch des Handels- See- und "Wechselrechts III § 454 (10).

2) Zie pag. 11 nt. 1.

3) Zie hierover Dr. Kuhlenbeck. Der Check p. 162 e. v.

-ocr page 72-

60

Het is begrijpelijk, dat onder deze omstandigheden eene
algemeene regeling voor geheel Duitschland dringend ge-
wenscht wordt. De handelskamers 1), de Duitsche juristen-
vereeniging 2), de wetenschap in hare tijdschriften 3) en
handboeken 4), roepen om strijd om een Checkgesetz;
bovenal heeft de president van directeuren der Rijksbank,
Dr. Koch zich reeds jaren lang ten zeerste daarvoor be-
ijverd. 5) Vooral aan zyne bemoeiingen is het te danken,
dat thans een ontwerp bij den bondsraad is ingediend 6).

1) Zie (Landgraf) Bericht der Handelskammer zu Mannheim
über die gesetzliche Regelung des Checkwesens in Deutschland
1879; Bericht der Handelskammer zu Braunschweig über die Verhand-
lungen der am 18 November 1879 in Braunschweig abgehaltenen
Konferenz von Delegirten Deutscher Handelskammern betr. die
gesetzliche Regelung des Checkwesens.

2) Verhandlungen des l?®» deutschen Juristentags 1884: dl I,
Gutachten van Dr. Koch p. 1 — 31 verdedigt Checkgesetz; Gut-
achten van Behrend p. 32—45 bestrijdt de noodzakelijkheid daarvan;
beraadslagingen dl. II p. 139-157 en 272—284.

3) Speciaal: Birnbaum, lieber Checks in Zeitschr. für das
gesammte" Handelsrecht XXX p. 1; en Kapp, Der Check ib.
p. 325 (1884). Rieszer, Zur Revision des Handelsgesetzbuches
p. 232 in Zeitschr. f. d. g. H. 33 Beilageheft.

4) Cohn in B n d e m a n n\'s Handb. d. deutschen H. S. &
■Wechselrechts, III § 454: Der Check;

5) lieber Giroverkehr und den Gebrauch von Cheeks, 1878, ook
in Busch\'s Archiv. 37. p. 85 v.; idem in v. Holtzendorff
Rechtslexicon 1880 sub voce Check und Giroverkehr; verder: lieber
Bedurfnisz & Inhalt eines Checkgesetzes für das Deutsche Reich
1883, ook in Busch\'s Archiv, dl. 43 p. 128 v.; Abrechnungs-
stellen in Deutschland & deren Vorgänger, ook in Z. f. d. g. H.
dl. 29, p. 59 v.; Gutachten zie boven.

6) Hierover bestaat al weder eene omvangriike litteratuur; o. a.
Raban Fr. von Canstein, Check, Wechsel und deren
Deckung; Dr. Kuhlenbeck, der Check. Zum Checkgesetz van A.
Hoppenstedt, Berlgn 1892; alwaar op pag. 34 het regeerings-

-ocr page 73-

61

Dit ontwerp, hetwelk niet minder dan 28 paragraphen
bevat, streeft naar eene volledige, geheel afzonderlijke
regeling van den cheque. Ter onderscheiding van andere
papieren moet het woord „Check" in de oorkonde voorko-\'
men; benevens het verzoek om „aws
seinem Guthaben\'\'\' te
betalen; talrijke gronden van nietigheid, om maar eenige
voor de hand liggende op te noemen: het gemis van
datum 1) of plaats van uitgifte; de betaalbaarheid niet op
zicht; het domicilieeren van eenea cheque enz. enz.; straf-
bepalingen tot een maximum van M. 1000.— op verkeerden
datum, op cheques zonder tegoed ten tijde der uitgifte etc.
Kortom een volkomen „Duitsch\'\' ontwerp, waarin alle stel-
lingen der Duitsche wetenschap in hare consequenties zijn
doorgevoerd.

D. Frankrijk.

In Frankrijk was omstreeks 1850 vrij algemeen in ge-
bruik Ie récépissé: een papier, dat in vorm met onze [kas-
siersjkwitantie overeenkwam. Deze papieren vielen niet
onder het bereik der zegelwet en werden dus zooveel moge-
lijk in plaats van wissels gebruikt, waarvoor men wel
zegel moest betalen. Daar echter in den code de commerce
geene bepalingen voorkwamen overeenstemmende met die
voor kassierspapier en ander papier aan toonder in onze
wet, gaf natuurlijk de handhaving der rechten, uit deze
papieren voortspruitende, tot groote moeilijkheden en meestal
ook tot onzekerheid aanleiding. Om een einde te maken
aan dezen toestand en tevens den Franschen handel te
steunen, diende de toenmalige regeering bij de wetgevende

ontwerp (dat officieel gepubliceerd is in den Reichs- & Staatsanzeiger
van 26 Jan. 1892); verder van denzelfJen: „Ein zweites Wort zum
Checkgesetz", Berlijn 1892; andere Duitsche ontwerpen vindt men
bij R i e s z e r, Zur Revision. (Zie noot 3.)

1) In hoeverre dergelijke gronden van nietigheid noodig of wen-
schelijk zijn, wordt behandeld Hoofdst. III.

-ocr page 74-

62

mactt een ontwerp in (une loi sur les chèques.) Aan de
wet van 14 Juni 1865, die daarvan het gevolg was, ligt dus
eene tweeledige gedachte ten grondslag: 1°. vast te stellen,
welk zichtpapier in mandaatvorm voortaan van zegel zou
zijn vrijgesteld en daarbij zooveel mogelijk te zorgen, dat
men dit voorrecht niet voor ander handelspapier kon mis-
bruiken ; 2®. aan cheques zooveel mogelijk waarborgen
te verbinden, zoodat het publiek zich er gaarne van zou
bedienen.

Om de laatste overweging werd eene zware boete bedreigd
tegen ieder, die eenen cheque uitgaf, zonder dat hij bij den
betrokkene over het bedrag daarvan kon beschikken ; maar
de persoon, die eenen cheque uitgaf en- het volgende oogen-
blik zijne fondsen weghaalde, dus nog voordat de cheque
was gepresenteerd, bleef vry van boete.

Om te voorkomen dat men cheques zou postdateeren en
zoo zou kunnen gebruiken waar men eigenlijk eenen wissel
met vasten vervaldag bedoelde, diende de boete tegen het
niet of onjuist dateeren van cheques, die uitsluitend op zicht
getrokken konden worden ; daarmede meende men den vrij-
dom van zegel voor niet-zichtwissels voldoende te hebben
uitgesloten. De onderscheiding van zichtwissels was echter
al zeer gebrekkig: Ie cheque zou dan zijn ; „l\'écrit qui
sous la forme d\'un mandat de payement, sert au tireur à
effectuer le retrait, à son profit ou au profit d\'un tiers,
de tout ou partie de fonds portés au crédit de son compte
chez le tiré et disponibles." Nu spreekt het vanzelf, dat een
derde aan het papier nooit kan zien, in hoeverre deze
fondsen disponible zijn. Is de verhouding tusschen trekker
en betrokkene van dien aard, dat zij rechtvaardigt de uit-
drukking „fonds portés au crédit de sou compte et dispo-
nibles ?" Hoe kan een derde zijne rechten en verplichtingen
weten, met name hoe lang hij met de aanbieding wachten
kan, indien hij op zulk een vaag criterium moet afgaan
en dat te meer als een cheque niet alleen op eenen bankier,
maar op iederen particulier kan getrokken worden?

-ocr page 75-

63

Daar echter het zegel voor eenen cheque goedkooper is,
wordt alle zichtpapier als zoodanig gezegeld ; ook waar dit
dienen moet om eene pretentie te innen : de trekker heeft
immers bij zijnen schuldenaar „un fonds porté au crédit de
son compte et disponible" 1). Yerdere afwijking van het
oorspronkelijk begrip „cheque", is wel niet denkbaar. Tegen
de verplichting, die men daardoor voor alle zichtpapier,
vrijwillig op zich neemt, nl. het binnen 5 of 8 dagen ter
betaling aan te bieden 2), schijnt men echter in de praktijk
geen bezwaar te hebben.

Aanvankelijk wist men de vrijstelling van zegelrecht nog
op allerhande papieren toe te passen ; een congres van ban-
kiers signaleerde 3) deze misbruiken [waarvan zij zelve de
schuld waren ?] 4) aldus :

„On nous présente en effet des cheques tirés sur papier

libre..... d\'autres portent une échéance. Ceux-ci sont

payables à vue, en apparence du moins, mais au moyen
d\'une fiche volante, qui leur est annexée, on leur donne une
échéance. Ceux-là sont sans date, afin d\'être plus facile-

1) Mr. Hulslioff (Diss. 1870; p. 74) keurt het af, dat men
zoodoende voor iedere opeischbare schuld eenen cheque kon trekken.

2) art. 5 wt v. 14 Juni 1865.

3) Rapport de M. Ie e*® Benoit d\'Azy, annexé a la séance du
15 décembre 1873 de la chambre française; te vinden bij Le Mercier
Etude sur les chèques (1874) p. 220.

4) Een voorzichtig bankier zal voor zulk eenen gepostdateerden
cheque geen geld geven ; wanneer de betrokkene weigert te betalen
dan hangt hij af van de goede trouw van den uitgever en is deze
in den tusschentijd gefailleerd, dan kan de bankier in den boedel
in het geheel geen recht doen gelden zonder
tijdig opgemaakt
protest; dit kan echter niet geschieden zonder vooraf de boete te
betalen, die tegen het postdateeren van cheques is bedreigd en die
natuurlijk op den failliet niet te verhalen is. Een huis dat eenmaal
deze ondervinding heeft opgedaan^ zal er in het vervolg wel voor
passen, anderen de zegelwet te helpen ontduiken.

-ocr page 76-

64

ment postdatés ou revêtus d\'une fausse date dans le but
de les mettre prématurément en circulation.....

Aussi arrive-t-il souvent qu\'ils sont revêtus d\'endossements
antérieurs à la date de création apparente, ce qui fait ressortir
la post-date d\'une manière flagrante."

Sedert heeft de wet van 19 Febr. 1874 getracht hierin
verbetering te brengen door de boeten te verhoogen en door
voor te schrijven, dat de datum moest zijn geschreven in letters
en wel met dezelfde hand die den cheque had geschreven.
Vele Fransche banken maken hunne dienten daarop attent
door op hunne formulieren te drukken „la date en toutes
lettres." Daarmede meent men de juistheid van den datum
te verzekeren. Bij de behandeling van deze wet werd een
amendement voorgesteld om eenen cheque te definieeren als
eenen zichtwissel op eenen bankier evenals in Engeland ; dit
werd echter verworpen; zoodat feitelijk nog als cheque geldt
alle zichtpapier, dat niet uitdrukkelijk als wissel is geze-
geld; sedert echter de cheques onderworpen zijn aan een
zegelrecht, (van 10 c. de place sur place en anders van 20 c.)
kan het goedkooper worden het wisselzegel te gebruiken
(5 c. per fr. 100.—) ; vraagt men nu aan eenen bankier al-
daar, of hij op eenen collega, elders wonende, wissels of
cheques afgeeft voor zichtpapier, dan zal hij antwoorden :
beneden de fr. 300.— eenen wissel, daarboven eenen cheque.

E. België.

Voor België geldt in hoofdzaak hetgeen omtrent het
Fransche recht is medegedeeld: ook daar gebruikt men
cheques voor het innen van pretenties. Kenschetsend hier-
voor is de opmerking van den heer Pirmez, 1) dat de leveran-

1) President der congressen te Antwerpen en te Brussel. Naar
aanleiding van de vraag of cheques op particulieren behoorden
te worden erkend, werd door hem opgemerkt: Les marchands de
machines à coudre ont l\'habitude de vendre moyennant des verse-

-ocr page 77-

65

ciers van naaimachines over den prijs per cheque plegen te
beschikken en niet gaarne het wisselzegel zouden betalen !

De gelijkstelling van cheques en zichtwissels is daar in
zekeren zin wettelijk gesanctioneerd, met korten aanbiedings-
termijn voor beide : „les cheques, les bons ou mandats
de virement, les accréditifs, les billets de banque à ordre
et
généralement tous titres à un payement au comptant et à vue
sur fonds disponibles sont exempts du droit de timbre." 1) Van
al deze papieren moet de betaling gevraagd worden binnen
3 dagen op dezelfde plaats en binnen 6 dagen op eene
andere plaats.

Volgens eene verklaring van den heer Pirmez komt in
België één zichtwissel voor tegen 1000 cheques.

ments mensuels et ils disposent sur leurs acheteurs à moyen de
chèques exempts du timbre. S\'il fallait payer le timbre, cela donne-
rait lieu à des difficultés très sérieuses (actes du congr. de
Bruxelles p. 438.)

1) Wt. V. 20 Aug. 1873 art. 1.

-ocr page 78-

111. IN WELKE VERHOUDING BEHOORT DE
CHEQUE TOT DEN (ZICHT)WISSEL
TE STAAN?

A. Rechtskaeaktee.

Uit liet voorgaande blijltt genoegzaam, dat men over liet
begrip „cheque" lang niet tot eensgezindheid is gekomen,
dat de meest verschillende papieren met dien naam bestem-
peld
Moorden. En de vraag doet zich dadelijk voor: behoort
men onder al die verschillende meeningen het oorspronke-
lijke, zuivere begrip „cheque" op te sporen en dit dan zooveel
mogelijk te onderscheiden van andere handelspapieren? Of
is dit begrip, „der reine Checkbegriff," zooals de Duitschers
het dikwijls noemen, thans niet meer aanwezig, althans niet
meer vatbaar voor eene afzonderlijke wettelijke regeling?
Bij de behandeling jure constituendo doet zich het eerst dit
moeielijk dilemna voor. Men kan daarby echter dit op den
voorgrond stellen, dat, hoe eene wettelijke regeling van den
cheque er ook uitziet, hoe uitgebreid of hoe beknopt deze
zijn moge, steeds deze eerste eisch aan die regeling mag
gesteld worden: geef een afdoend en duidelijk kenteeken,
waaraan een derde (die een handelspapier in zijn bezit
krijgt), zien kan of het een wissel is of een cheque, of
misschien nog een ander papier dat afzonderlijk geregeld
is. De wet geve aan den chequehouder andere rechten,
andere verplichtingen dan aan den houder van een wissel;
maar dan moet de wet ook een afdoend, niet bloot formeel

-ocr page 79-

67

criterium aanwijzen, waaraan een derde, die nocli met den
uitgever, noch met den betrokkene in relatie staat, zien
kan wat hij in handen heeft: een\' cheque of niet. Zoolang
dergelijk criterium niet gevonden is, althans geen materieel
kenteeken, dat eene werkelijke, niet willekeurige onder-
scheiding daarstelt, zoolang moet de mogelijkheid nog be-
wezen worden cheques afzonderlijk te regelen en tevens
aan het werkelijk verkeer te voldoen.

Bijzonder leerrijk in dit opzicht is het vergeefsche zoeken
naar eene geschikte onderscheiding, waarmede de congressen,
te Antwerpen en te Brussel zich hebben beziggehouden 1).
Aanvankelijk werd door eenen Engelschman, den heer Barclay,
voorgesteld: cheque is iedere zichtvsrissel op eenen bankier. 2)
Als grond van deze definitie voerde hij aan, dat een bankier
altijd een voldoende kas voorraad hebben moet, zoodat ver-
moed kan worden, da.t hij steeds zonder voorafgaande waar-
schuwing zichtpapier zal kunnen betalen; een particulier
daarentegen is alleen voor onbeduidende sommen daartoe
in staat. Terecht werd opgemerkt, dat dit verschil een
grond zou kunnen zijn, om aan zichtpapier op eene bank
getrokken, meer waarde toe te kennen dan aan dito papier
op een particulier, maar dat
dit onderscheid zich in geen
enkel rechtsgevolg uit: noch de korte termijn van aan-
bieding, noch de rechten, die de chequehouder zou kunnen
uitoefenen op de bij den betrokkene gedeponeerde gelden,
laten zich verklaren door het feit, dat een bankier ruimer
kas heeft dan een particulier (waartegenover trouwens zoo-
veel te grooter verplichtingen staan); alleen zou dit een
reden kunnen zijn om voor wissels op eene bank getrokken,
respytdagen uit te sluiten; maar in vele landen bestaan in

1) Actes du Congrès international de droit commercial d\'Anvers
(1885); id. de Bruxelles (1888); speciaal dit laatste pag. 435 v.

2) In overeenstemming met de Engelsche wet: Bills of Exchange
Act 1882 S. 73. Zie pag. 51, nt. 3.

-ocr page 80-

het geheel geene respytdagen, met name in Nederland; en
juist op chequeformuïieren wordt door den bankier vaak ge-
drukt: „betaalbaar één dag na vertoon."

Ook beweerde de heer Barclay ten onrechte, dat zonder
de door hem verdedigde bepaling geen clearinghouse zou
kunnen bestaan : niets belet wissels en cheques op niet-
bankiers van clearing uit te sluiten. Trouwens in Frankrijk
bestaat la chambre de compensation te Parijs en in Duitsch-
land de Berlijnsche Abrechnungsstelle, hoewel in die landen
cheques ook op niet-bankiers worden afgegeven. Mij komt
het om
die reden althans noch noodig, noch nuttig voor
voor zichtwissels op bankiers exceptieve bepalingen in te
voeren; niet de bankierseigenschap van den betrokkene
maakt het papier tot een cheque, maar omgekeerd het aan-
nemen van gelden à deposito, waarover men per cheque
beschikken kan, maakt iemand tot bankier.

Wil men echter eenen cheque van eenen zichtwissel onder-
scheiden, dan heeft
dit criterium boven de meeste anderen
voor, dat het duidelijk is 1), ook voor derde houders en dat
men daardoor anderen, die niet als bankiers bekend staan,
die de daarvoor vereischte kundigheden missen, belet zich
als bankiers te gedragen en dadelijk opzegbare gelden in
bewaring te nemen.

Het congres te Brussel was echter weinig ingenomen met
dit voorstel om eenen cheque te definieeren als zichtwissel
op eenen bankier ; de president stelde daarom voor : „Le cheque
est l\'effet à vue qui, d\'après la législation de chaque pays,

1) Mits men namelijk voor het begrip bankier eene goede defi-
nitie wete te vinden; daar echter deze wel voornamelijk zal letten
op de handelingen, die iemand verricht, komt men dan licht in
een cercle vicieux: bankier is ieder die chequerekening opent en
cheque is iedere zichtwissel op eenen bankier afgegeven. Vrij
vaag hjkt mij de bepaling van S. 2 Bills of Exchange Act 1882:
„Banker" includes a body of persons whether incorporated or not
who carry on the business of banking.

-ocr page 81-

69

est exempté du timbre auquel est soumis la lettre de change."
De bedoeling was om alle meeningen te verzoenen, maar
dit werd geenszins bereikt. Men oordeelde het weinig
wenschelijk, de natuur van een papier afhankelijk te maken
van het daarop gestelde zegel; omgekeerd: het zegel moest
afhankelijk zijn van de natuur van het papier. Bovendien
waren in sommige landen zoowel wissels als cheques van
zegel vrijgesteld met name in vele Zwitsersche kantons. In
ieder geval zou deze onderscheiding geheel formeel zijn.

Zonder deze fiscale overwegingen geheel los te laten, werd
daarna het idee geopperd: „Les effets et billets à vue ne
seront considérés comme lettres de change que s\'ils en
portent la qualification ou s\'ils ont le timbre afférent à la
lettre de change."

Ten slotte, toen men de verschillende meeningen niet kon
vereenigen, werd eene commissie benoemd om het punt nader
te bestudeeren. Hare conclusie 1) werd zonder nadere discussie
aangenomen. Waar men er toe overgaat een papier als cheque
te definieeren omdat dit woord er op gedrukt staat, of wat nog

1) Actes du congrès de Bruxelles, p. 558 :

Art. 67. Les dispositions de la présente loi concernant la lettre de
change payable à vue s\'appliquent aux effets qui, sous la dénomination
de chèques, bons, accréditifs ou toute autre, sont créés pour opérer
le retrait de fonds disponibles, sauf les modifications suivantes:

1. Le porteur d\'un de ces eifets doit le présenter au payement
dans les cinq jours de sa date, quand il est tiré de la place ou il
est payable; lorsque l\'effet est tiré d\'un autre lieu, le délai de
présentation sera réglé par la législation particulière de chaque pays.

2. L\'effet qui porte en travers et au recto deux lignes parallèles,.......

(bepalingen omtrent crossed cheques).

Art. 68. L\'article précédent ne concerne pas les billets et effets
à vue:

• 1. Qui porteraient la mention de „lettre de change."

2. Qui d\'après les lois ou usages du pays dans lequel ils sont
créés, ont nécessairement le caractère de lettres de change.

-ocr page 82-

70

sterker is 1), omdat het niet „wissel" genoemd is, daar kan
men veilig zeggen dat geen criterium gevonden is ; de
president van het congres, de heer Pirmez erkende dit zelf ;
toen hij in zijn slotbericht de debatten resumeerde over de
vraag : „Comment distinguer un cheque proprement dit
d\'une lettre de change à vue ?" liet hy zich aldus uit : „La
section a longuement examiné cette question; elle n\'a pas
pensé qu\'il
y eût une définition qui pût les faire distinguer
dans la pratique" ; bij de verschillende onderdeelen zal de al
of niet wenschelijkheid van zulk een criterium nog nader be-
handeld worden; waar evenwel de vertegenwoordigers van alle
landen, te zamen vergaderd om naar een criterium te zoeken,
er geen hebben gevonden, daar mag het bestaan van zoo-
danig een criterium reeds ernstig in twijfel getrokken worden.

Zoekt men trouwens onder de vele verschillende opvat-
tingen naar het grondidee, dat men in het verkeer, in het
dagelijksch leven van eenen cheque heeft ; ik bedoel niet het
rechtsbegrip, maar de beteekenis van het woord ; dan ligt
het karakteristieke, het eigenaardige ervan niet in het papier
zelf, maar in de afspraak tusschen bankier en dient : een
cheque nm. veronderstelt eenigszins een deposito, een wissel
daarentegen wordt ook op crediet getrokken, met of zonder
advies ; (er komen echter ook crediet-cheques voor) ; een
cheque wordt steeds geschreven op een formulier door
den betrokkene uitgegeven, zoodat de vorm door hem is
aangewezen ; bij wissels kiest de trekker [meestalj zelf
den vorm ; de toestemming cheques af te geven sluit in
zich de bevoegdheid over het tegoed bij gedeelten te be-

1) Meerdere wetgevingen en ontwerpen nemen toch hun toevlucht
tot deze zoogenaamde „cheque-clausule"; met name das Schweiz.
Oblig. R. art. 830; het Duitsehe regeeringsontw. 1892 en het
Nederl. ontwerp op het handelspapier 1886 Tit. lY art. 1; zie over
de wenschelijkheid dezer clausule nog p. 78. In hoeverre de vraag
of bij den betrokkene een (bank)-deposito aanwezig is, beslissen
kan over het karakter van het papier, wordt behandeld p. 104.

-ocr page 83-

71

schikken; de gewoonte wissels op elkander af te geven
sluit soms meer in zich eene bepaalde schuld van hetzelfde
bedrag; alle deze verschilpunten, zoo die werkelijk bestaan,
maken echter wel dat de overeenkomst, waarbij eene bank
harea dient recht geeft cheques op haar af te geven, mis-
schien een species wordt van het meer algemeene genus
overeenkomst, waarbij iemand recht verkrijgt op een ander
wissels af te geven; maar deze onderscheiding, die alleen
den zoogenaamden „Checkvertrag" raakt, heeft geene werking
tegenover derden, geeft aan het
papier zelf geen\' exceptio-
neelen stempel; mogelijk zal een derde, die eenen cheque
ontvangt, die vermoedt dat er een bankdeposito bestaat,
daaraan eenige meerdere waarde toekennen dan aan eenen
Avissel, maar de soliditeit van de onderteekening zal toch
de hoofdzaak zijn; en in beide gevallen worden zijne rechten
het best gewaarborgd door een krachtig regresrecht op
den trekker, die in beide gevallen de betaling waarborgt:
door het wisselregres.

Beschouwt men deze feiten in hunnen samenhang, de groote
verscheidenheid der papieren die onder den naam cheque
in omloop zijn, de m.oeilijkheid een afdoend criterium te
vinden, het vruchtelooze, het weinig bevredigende der po-
gingen daartoe aangewend, en ten slotte het feit dat zoowel
de houder van een\' onbetaald gebleven cheque als de houder
van een\' geweigerden wissel, behoefte hebben
aan en recht
hebben
op de krachtigste handhaving van hun recht, dan
doet zich vanzelf de vraag op: is er wel behoefte aan eene
afzonderlijke chequewet? is er behoefte aan een criterium
waaraan men cheques en wissels kan onderkennen ? De
volgende bladzijden zyn gewijd aan eene poging om aan
te toonen, dat de vele verschilpunten die dikwijls worden
opgegeven, onnoodig zyn en niet essentieel.

Juist de groote verdeeldheid der schrijvers over dit onder-
werp is mij daarbij van veel nut geweest; waar A. een
verschil ziet, wordt dit iioor B. sterk bestreden en omge-
keerd; zoo kan beurtelings beider autoriteit worden ingeroepen.

-ocr page 84-

72

In vele opzichten is de regeling van den cheque afhan-
kelijk van de wijze, waarop men den wissel in het algemeen
heeft geregeld 1); alleen eene vrijzinnige, eene onbekrompen
wisselwet kan alle papieren met wisselregres omvatten.
„Notre premier principe a été d\'éviter partout les nullités;
nous avons répudié le droit formaliste ;\'\' zeide de heer Pir-
mez op het congres te Brussel in 1888; ik herhaal, dat er
voor eene wisselwet geen beter grondbeginsel denkbaar is.

Welke vereischten behoort de wet aan. eenen wissel
te stellen? Zijn deze van dien aard dat cheques er
niet buiten vallen P

Het mag eene verouderde gewoonte genoemd worden,
in eene wet definities op te nemen; eene volledige definitie
zou moeten omvatten alle desbetreffende wetsbepalingen en
zou dan overbodig zijn. Beter doet men de vereischten
op te noemen, waaraan een wissel voldoen moet; al wat
daar buiten valt geldt dan niet als wissel.

Om de gronden van nietigheid zooveel mogelijk te be-
perken, behoort men deze vereischten niet te ver uit te
breiden; niets dat gemist kan worden zonder aan het papier
het karakter van eenen wissel te ontnemen, behoort in de wet
op straffe van nietigheid te zijn voorgeschreven. Om een
voorbeeld te noemen: wanneer de wet eenen wissel met
onjuisten datum ongeldig verklaart, kan een onervaren
persoon, die te goeder trouw zulk eenen wissel in handen
krijgt, geen regres nemen en wordt hij daardoor van zijn
recht verstoken. Dit is te streng. Er mag misschien reden

1) Mr. HulshoiF, Diss. p. 82: ,jDat dus het kassierspapier even
als alle papier aan toonder dringend eene betere wettelijke regeling
noodig heeft, zal niemand ontkennen, maar hoe die regeling moet
geschieden zal afhangen in hoeverre de tegenwoordige bepalingen
omtrent wissels blijven bestaan. Geschiedt dit niet, de nieuwe wet
op den cheque kan volstaan met enkele uitzonderingen op te noemen,
die op den cheque,
welke dan met den wissel overeenkomt, moeten
worden toegepast,"

-ocr page 85-

73

zijn voor het beurscomité om dergelijke Vfissels ter beurze
niet leverbaar te verklaren en daarvoor meerdere ver-
eischten te stellen dan de wet; er kan misschien een goede
grond zijn voor eenen bankier om geen zichtpapier te koopen,
dat kennelijk gepostdateerd is; iedere bank kan redenen
hebben om aan hare eigen formulieren de voorkeur te geven
en daarop zoovele waarschuwingen en clausules laten druk-
ken als zij voor eene goede administratie noodig en nuttig
zal oordeelen; zy is bevoegd desnoods het papier te wei-
geren, dat niet volgens de door haar gestelde eischen is
ingericht; maar desniettemin blijven dergelijke papieren
wissels wanneer ze aan het minimum eischen voldoen; juist
in dergelijke gevallen is den houder het regresrecht het
meeste waard. Wil men echter een\' wissel verkoopen dan
zal men dezen zoo volledig mogelijk maken, daar men er
anders of niets of althans minder voor zal ontvangen.

Als essentieele bestanddeelen zalmen moeten beschouwen:

1°. een wissel moet zijn een mandaat;

2°. „ „ „ aanwijzen wie betalen moet;

3°. „ „ „ bevatten eene bepaalde som gelds;

4°. de persoon aan wien betaald moet worden, moet vol-
doende zijn aangewezen.

1". Een wissel moet zijn een mandaat om te betalen
door den trekker onderteekend;
het komt mij ondoenlyk
voor ook den kwitantie-vorm voor een\' wissel te veroorloven ;
wel wordt deze somtijds voor dat doel gebruikt, doch men
mag aannemen, dat dit zijne oorzaak vindt hetzij in fiscale
overwegingen (de mogelykheid om het wisselzegel te be-
sparen) ; hetzij in de onvolkomenheid van het wisselrecht,
dat geenen toonderwissel erkent 1); wanneer echter het
wisselrecht werkelijk voldoet aan de behoeften van het

1) Er is een voorbeeld van eene bank, die vroeger hare formu-
lieren voor chequerekening liet drukken, „betaalbaar aan.....

of toonder"; doch om de onzekerheid ze verving door den kwitan-
tievorm; feitelijk geldt echter voor beide ongeveer hetzelfde.

-ocr page 86-

74

verkeer, dan hebben, dunkt mij, deze kwitanties geen reden
van bestaan, men lian ze veilig vervangen door mandaten;
in Engeland en Amerika zijn ze onbekend, in Frankrijk
zijn ze meer en meer verdwenen en in Duitschland ge-
bruikt men ze niet of weinig meer, sedert de Duitsche
Rijksbank hare kwitantieformulieren door cheques in man-
daatvorm verving. Toch zou het misschien aanbeveling
verdienen, eenige bepalingen der wisselwet op deze kwi-
tanties toepasselijk te verklaren: het komt namelyk wei-
eens voor, dat een elders wonende crediteur, wien men
toegestaan heeft over het hem toekomende te beschikken,
dit doet door middel van eene kwitantie; deze kwitantie
wordt dan door den crediteur aan zijnen commissionair
gezonden, die haar aan zijnen correspondent ter woonplaatse
van den debiteur endosseert; deze correspondent presenteert
deze kwitantie, door hem als voldaan geteekend, geheel
als een wissel en betitelt haar ook als wissel in eene
eventueele rekening-courant met den betrokkene. Ook be-
werkt men wel eens betalingen door kwitanties op eenen
commissionair [behoeft geen kassier te zyn]; deze worden
soms ook geëndosseerd en in eene rekening-courant als traite
bestempeld. In zekeren zin is iedere kwitantie een toon-
derpapier : een particulier betaalt aan den bediende van
een\' winkelier, later blijkt, dat de bediende reeds was ont-
slagen en dus niet meer bevoegd was het bedrag te innen;
toch zou de particulier, die te goeder trouw betaald had,
bevrijd zyn. Cf. Wahl. Titres au porteur I p. 283.

Een wissel moet aanwijzen wie betalen zal. Aan
zichtwissels op eenen bankier eene bijzondere stelling te
geven, komt mij onnoodig voor (zie boven p. 67); dit onder-
scheid heeft toch geen rechtsgevolg, behalve dat de respijt-
dagen wegvallen zoo die er zijn, maar zelfs in landen,
waar deze bestaan, hecht men daaraan weinig waarde, dit
kan blijken uit het voorbeeld pag. 55 aangevoerd, waaruit
de gewoonte blijkt in Amerika de wissels niet voor den
laatsten respijtdag te presenteeren.

-ocr page 87-

75

3° Een wissel moet eene bepaalde som gelds ter
betaling aanduiden;
het is voldoende dat op den dag der
betaling het bedrag zonder twijfel vaststaat, zoo is bv.
tegen een wissel met rentebeding eigenlijk geen bezwaar.

4° Een wissel kan zijn betaalbaar gesteld aan een
bepaald persoon daarin met name genoemd, of aan
de order van een bepaald persoon, of aan toonder.

Het is voldoende wanneer de trekker van den wissel
eene genoegzame aanduiding daarin heeft opgenomen, waaruit
de persoon die de betaling ontvangen moet, met zekerheid
kan worden opgemaakt. Ook de aanwijzing „Betaal aan
toonder" kan als zoodanig gelden: voor ons recht zou dit
eene aanzienlijke uitbreiding geven aan het begrip „wissel";
die echter in overeenstemming zou zijn met het Engelsch-
Amerikaansche recht. Voor ons recht kan een toonderwissel
zijne rechtskracht hoogstens ontleenen aan art. 221 W. v. K.,
„kassierspapier en
ander papier aan toonder,\'\' welke be-
palingen volgens sommigen echter alleen toepasselijk zijn
op zichtpapier 1). Is deze beschouwing juist, dan is het
zeer de vraag of de houder van een\' langen toonderwissel
eenig recht zou hebben tegenover den uitgever daarvan, indien
hij het papier niet onmiddelijk van dezen heeft ontvangen.
Toch behoort de persoon, die schrijft „betaal aan toonder",
evengoed als de persoon, die schrijft „betaal aan order",
er voor in te staan, dat die betaling werkelijk zal plaats
vinden. De krachtige rechtsbescherming die aan den houder
van een orderpapier verleend wordt, behoort ook te worden
uitgestrekt tot den houder van een toonderpapier. Ten-
minste, waar iedere houder van een\' order-wissel de macht
heeft, dezen door blanco-endossement als toonderpapicr
te laten circuleeren, ook zonder voorkennis van den uit-
gever, daar behoort men a fortiori dien uitgever zeiven de
bevoegdheid te geven, hetzelfde papier ab initio als toonder-

1) Zie p. 15 e. t.

-ocr page 88-

76

papier te laten circuleeren, door de woorden „betaal aan
[A of] toonder."

Daartegen kan niet worden aangevoerd, dat toonderpapier
zoo licht gestolen of verloren kan worden; want niemand
wordt gedwongen een\' toonderwissel te gebruiken, even-
min als iemand gedwongen wordt blanco te endosseeren.
Maar die personen, die de gemakkelijke verhandelbaar-
heid door enkele overgave hooger stellen dan het gevaar
van ontvreemding of verlies, hebben recht op wettelijke
vaststelling van hunne bevoegdheid. Iedere houder, die
de risico van een toonderpapier niet loopen wil, behoort
echter de bevoegdheid te hebben den toonder-wissel te
endosseeren en daardoor aan order te stellen, zooals dit in
Amerika geschiedt 1). Maar evengoed behoort een bankier
de bevoegdheid te hebben, op zijne formulieren te drukken
eene clausule, zooals die in Duitschland soms voor cheques
gebruikt wordt: „Checks\' in welchen die Worte „oder Ue-
berbringer" durchgestrichen sind, werden nicht bezahlt."

In elk geval, de milliarden toonderwissels, die in Enge-
land en Amerika circuleeren en in het clearinghouse ver-
rekend worden, bewijzen dat tegen de opneming van deze
papieren onder de wissels geene
practische bezwaren kunnen
worden aangevoerd. Wanneer men tot deze gelijkstelling
overgaat, zal daarmede tevens een noodelooze scheids-
muur tusschen [zicht] wissels en cheques wegvallen. De
formulieren voor deze laatste toch luiden meestal aan toonder,
omdat de banken zich daardoor den last besparen, meerdere
handteekeningen te verifieeren. 2)

Nog verdient het opmerking, dat in Engeland en Amerika

1) Daniel II § 1653: Even a check payable to bearer may be
transferred by indorsement, though such checks are more generally
passed by delivery merely.

2) Mr. Land: Beginselen van het Hedendaagsche ■Wisselrecht
pag. 269 nt. 1 verdedigt de wenschelijkheid ook fóont^er-vvissels
toe te laten.

-ocr page 89-

77

een papier, lietwelk geene aanwyzing bevat aan wien be-
taald moet worden, geacht wordt aan toonder betaalbaar te
zijn: b.v. „Pay ten pounds", inplaats van „Pay to A. or
bearer ten pounds."

B. Yorm en Inhoud.

De tot nu toe behandelde bestanddeelen van een\' wissel
zijn daarvoor onmisbaar: zonder die is een wissel niet
denkbaar; daarnaast zijn echter vele andere clausules, die
daarin meer of minder dikwijls voorkomen, die voor een
deel bezwaarlijk gemist kunnen worden, die door vele
schrijvers als essentieele deelen worden voorgesteld, maar
die toch feitelijk gemist kunnen worden zonder aan het
papier zijne eigenschap als wissel te ontnemen. Wanneer
men de opneming daarvan in den wissel op straffe van
nietigheid voorschryft, dan creëert men daardoor eene reeks
van nietige papieren, die in weerwil van dat gebod blijven
circuleeren, die door het gebruik als wissels beschouwd
worden, doch die in rechten niet als zoodanig gelden 1).
Is het mogelijk aan het ontbreken van dergelijke be-
standdeelen een minder streng rechtsgevolg toe te kennen
dan nietigheid, dan verdient dit mijns inziens de voorkeur.

In dien zin moeten beschouwd worden:

1. de aanduiding van het papier als wissel [of cheque];

2. de aanwijzing der plaats van betaling ;

3. de aanwijzing van den dag der uitgifte;

4. de plaats van uitgifte;

5. de vermelding van den tijd van betaling;

1) Art. 8 üntwp. v. wet op het Haiidelsp. \'86; Een geschrift

niet voldoende aan de bepalingen van de artt. 5, 6 en 7 is geen
wissel. — De daarop geplaatste endossementen en andere verkla-
ringen hebben geen wisselrechterlijk gevolg.

-ocr page 90-

78

6. de vermelding van „waarde genoten" of „waarde in
rekening"; de clausule „Aus unserem Gruthaben".

In de eerste plaats de benaming van wissels, cheques
etc. als zoodanig.
In Engeland, Amerika en Frankrijk als
vereischte voor die papieren onbekend, is deze aanduiding
als zoodanig een Duitsch denkbeeld, dat in de wetgevingen
van vele kleinere staten mede is opgenomen en ook in het
reeds geciteerde Nederlandsche ontwerp 1886 1) zijnen weg
heeft gevonden. Ontegenzeggelijk biedt zij dit voordeel
aan, dat
zij tusschen wissels, cheques, assignaties en zoovele
andere papieren als men maar afzonderlijk regelen wil, eene
gemakkelijk te begrijpen onderscheiding daarstelt: men
drukt boven het papier „Wechsel" en het is een wissel;
men drukt er boven „Anweisung" en men heeft eene
Kaufmännische Anweisung; drukt men daarentegen het
woord „Mandat" op het papier, dan valt men buiten de
in de wet voorkomende soorten en geldt het papier
hoogstens als bewijs van het daarin vermelde. Dit is zeker
uiterst eenvoudig. Maar is deze onderscheiding werkelijk
of fictief? Is het niet in strijd met alle gewone rechtsbe-
grippen om het rechtskarakter van eene handeling te laten
afhangen van den naam, dien eene der partyen daaraan ge-
geven heeft; is het niet een bewijs, dat men eigenlijk geene
essentieele onderscheiding weet te bedenken, wanneer men
zegt, dit papier
is een wissel, omdat hij zoo heet.

Maar er is meer dat tegen dit vereischte pleit: daardoor
wordt al weder eene geheele klasse van papieren informeel;
hunne acceptatie heeft geene rechtskracht en alleen tegen
zijnen voorman heeft de houder eene actie (geen wisselregres).
Al weder wordt eene rechtsregel geschapen, die niet uit
den aard der zaak voortvloeit en die allicht voor personen
in den wisselhandel onervaren, tot onaangename ervaringen
leiden zal, als zij bemerken, dat hunne rechten in de wet
geenen steun vinden. Het is van meer belang dit te voor-

1) Art. 5 Tit. I; art. 1 Tit. lY.

-ocr page 91-

79

komen, dan dat men hen door het woord wissel waar-
schuwt voor de strenge verphchtingen, waaraan zij zich
door hunne handteekening blootstellen. Het is van alge-
meene bekendheid dat gewichtige rechtsgevolgen verbonden
zijn aan het teekenen van handelspapier; het is dus onnoo-
dig daarvoor door het woord „wissel" te waarschuwen; maar
de vele verward gestelde en onvolledige wissels, die voort-
durend circuleeren, kunnen er voor ten bewijze strekken,
dat de kleine koopman de thans gevorderde vormvoor-
schriften moeilijk in acht neemt 1) en dat men verkeerd doen
zou hem nog nieuwe formaliteiten op te leggen boven en
behalve de reeds bestaande. Waarom trouwens zou men
deze zoogenaamde „strengheid" tot een monopolie maken
van papieren, waarin het woord „wissel" voorkomt? Iemand
heeft een handelspapier geteekend en verkocht; later kan
of wil hij zijne handteekening niet honoreeren; welke reden
is er om hem, indien dit papier door hem „wissel" is ge-
noemd, strenger te behandelen dan voor het geval hij daar-
aan een anderen naam, „cheque" bv., heeft gegeven, of is
de houder van eene assignatie, van een\' cheque, die daarvoor
geld heeft gegeven, niet geheel in dezelfde positie als de
persoon die een\' wissel gekocht heeft en later genoodzaakt
is het bedrag in rechte in te vorderen? Met op den naam
van het stuk moet de nadruk vallen, maar op het feit, dat
er geld voor gegeven is: het begrip „bona fide holder for
value" uit het Engelsche recht.

Een ander argument wordt nog aangevoerd om de ver-
melding „wissel" op straffe van nietigheid voor te schrijven.
De verplichting van den trekker om voor de acceptatie en
de betaling in te staan, spruit niet voort uit de termen,
waarin wissels etc. plegen gesteld te zyn; deze plicht zou
dan in iets anders zijnen oorsprong moeten vinden en dat wel
in het woord „wissel." ISTu is het waar, dat uit de woorden
„betaal aan A....." niet noodwendig, niet grammatisch

1) Cf. de noot op pag. 1.

-ocr page 92-

80

volgt, dat die betaling door den onderteekenaar ook vrer-
kelijk aan A wordt gewaarborgd. Maar het gebruik heeit
er dien zin aan gegeven en de wet heeft dit gebruik ge-
sanctioneerd : thans, nu die uitlegging reeds eeuwen lang
gehuldigd is, behoeft daarnaast geene nieuwe toevoeging in
den wissel ter verklaring gebracht te worden.

De aansprakelijkheid voor de betaling vloeit dus voort
uit de rechtsovertuiging, dat de trekker die last geeft aan
A. eene som gelds te betalen, die misschien in ruil daar-
voor geld ontvangt, er voor instaat dat aan dezen last ook
werkelijk voldaan zal worden ; de aansprakelijkheid
tegenover
iederen houder
vindt zgnen grond in de beteekenis die men,
alweer door de gewoonte, pleegt te geven aan de woorden
„order" of „toonder"; krachtens die woorden verkrijgt iedere
houder tegenover den steller dier clausules een zelfstandig
recht.

Op het congres te Antwerpen werd deze vraag ook be-
handeld 1); een amendement van Mr. Levy om het woord
„wissel" als vereischte op te nemen in het concept eener
internationale wisselwet werd verworpen, doch om dit ont-
werp voor de Duitschers aannemelyker te maken, werd
daaraan later tegemoet gekomen door de bepaling: „la
denomination de lettre de change vaut clause ä ordre ä moins
que le contraire ne soit indiqué."

Toen de regeling van den cheque behandeld werd, kwam
deze vraag weder ter sprake. Ten slotte werd aangenomen:
alle zichtpapier wordt als cheque beschouwd, tenzij het bevat
het woord „Wissel" of wel volgens wet en gewoonte het
karakter van een\' wissel draagt, (zie de bepaling afgedrukt
pag. 68 nt. 1). Wanneer men het woord
,,cheque\'\'\' als vereischte
gesteld had, zou de lange presentatie-termijn regel, de korte
termijn uitzondering geworden zijn. Dit wilde men niet,
omdat er in verhouding tot het groote getal cheques (mandats,
accréditifs etc) zoo weinig zichtwissels voorkomen: 1 op

1) Actes p. 360.

-ocr page 93-

81

1000 cheques, volgens den heer Pirmez. Men had echter
hetzelfde bereikt met de bepaling: alle zichtpapier moet
binnen 6 dagen gepresenteerd worden, tenzij de uitgever
een\' anderen termijn aangewezen of kennelyk bedoeld
heeft.

2. De aanwijzing van de plaats van betaling. Er is geene
reden om een papier waarin deze ontbreekt
nietig te ver-
klaren ; de woning of het kantoor van den betrokkene zal
natuurlijk moeten gelden als de plaats, waar alle handelin-
gen met betrekking tot den wissel verricht moeten worden,
tenzij er iets anders in is uitgedrukt. Wel zal eene uit-
drukkelijke vermelding gewenscht zijn, maar absoluut
noodzakelijk is ze niet; voldoende is eene bepaling in den
zin van art. 7. Projet de loi de la lettre de change: „Elle

[la lettre de change] indique.....Ie lieu du payement.

......Si eile n\'énonce pas Ie lieu, eile est payable au

domicile du tiré".

3. De aanwijzing van dag en plaats van uitgifte. Ook
deze zullen in regelmatig uitgegeven wissels en cheques
niet mogen ontbreken, doch een essentieel vereischte zijn
zij in het algemeen niet; wel echter in de meeste landen,
die aan zichtpapier vrijstelling van zegel toekennen, däär
wordt op het ontbreken van datum en op de onjuistheid
daarvan veelal zelfs eene boete gesteld. Feitelijk vult
echter in die landen de houder van eenen ongedateerden
wissel of cheque den datum in, zooals die hem het
beste uitkomt en zoo krijgt dit papier een\' längeren
looptijd dan de wet aan hetzelve verleent. Om te
verhinderen dat men zoodoende de stempel vrijheid te veel
uitbreidde, bepaalt de Fransche wet van 19 Februari 1874
dat de datum in letters moet geschreven zijn met dezelfde
hand, die den cheque geschreven heeft. Daardoor is aan
de toen bestaande misbruiken vrijwel een einde gemaakt;
deze bepaling kan dus als voorbeeld dienen voor die wet-
gevingen, die aan de dagteekening een fiscaal gevolg toe-
kennen.

6

-ocr page 94-

82

Waar deze fiscale overweging echter niet bestaat, is er
geene reden den datum op straffe van nietigheid voor te
schrijven; voldoende is dan art. 7 projet de Loi sur la lettre
de change: „Si une lettre de change n\'est pas datée, le porteur
est présumé avoir reçu mandat d\'y inscrire la date." (Van
cheques geldt hetzelfde).

De aanwijzing wanneer betaald moet worden, kan ook
in wissels en cheques gemist worden, mits men slechts op.
neme de bepaling: „wissels, waarin geen betaaltyd staat
uitgedrukt, worden geacht op zicht betaalbaar te zijn.\'\'

In dit opzicht maakt men veelal onderscheid tusschen
wissels en cheques ; men zegt dan : eene cheque is
altijd op
zicht betaalbaar, een wissel
kan ook anders betaalbaar zijn
gesteld ; doch ook dit is geene reden om verschil te maken :
een wissel kan nl. ook op zicht betaalbaar zyn, even goed
als een cheque, en aan den anderen kant trekt men op een
bankdeposito ook wel door middel van cheques, die niet op
vertoon maar één, drie of meer dagen na vertoon betaalbaar
zijn, naar gelang van de afspraak die de bank met hare
dienten pleegt te maken: een cheque is dus evenmin per
se zichtpapier als een wissel per se een niet-zichtpapier.

De woorden „waarde genoten" of „waarde in rekening"
voor de geldigheid van een wissel onmisbaar te achten, mag
vrijwel een overwonnen standpunt genoemd worden ; wel
zal de opname dezer aanduidingen ook alweer in zoover
nuttig kunnen werken, dat zij den regresnemenden houder
[nemer] een prima facie bewijsmiddel aan de hand doen
voor het feit, of door hem voor den wissel geldswaarde is ge-
geven of niet ; noodig voor de geldigheid behooren deze
woorden echter niet te zijn 1).

Op ééne lijn met deze vereischten mag men echter stellen

1) Zeer verbreid is de meening, dat deze woorden zien op de
verhouding tusschen trekker en betrokkene : „waarde genoten in
geleverd glaswerk", nl. aan den betrokkene geleverd; er moest
staan : „waarde ter incasseering" ; nl. voor den nemer, den bankier.

-ocr page 95-

83

de formule „aus unserem Gruthaben" 1), die somtijds als
wettelijk vereiscbte voor cheques gewenscht wordt; in den
aanvang zou deze misschien eenige waarde hebben, maar
alras in eene zinledige formule ontaarden, waartoe het
elastische, moeilijk te begrenzen begrip „Guthaben" zou
medewerken. Kan men de belofte iemand een crediet te
openen „ein Guthaben" noemen; aan iemand, dieb.v. reeds
voor een groot bedrag debet staat; trekt zoo iemand op
een
tegoed!? Welke zin heeft het vereischte „aus unserem
Guthaben" wanneer men een crediet ein Guthaben noemt 2).

C. Overdracht en verhandelbaarheid.

Volgens sommigen is een wissel bestemd om te circu-
leeren, een cheque niet zoozeer. Nu is het waar, dat een
papier met
längeren looptyd in den regel langer en meer zal
circuleeren, dan een sicÄipapier, waarvoor men bij den be-
trokkene terstond de volle waarde in geld kan ontvangen.
Feitelijk echter worden ook zichtpapieren onophoudelijk
verhandeld
3).

Oorspronkelijk werd bij geen enkel papier aan de formules
„betaal aan de order van" of „aan toonder" de beteekenis
gehecht dat het daardoor meermalen van hand tot hand zou
gaan; zij dienden voornamelijk om den nemer in staat te
stellen, door eenen gemachtigde de incasseering te bewerken,
zonder dat de nemer zelf dit behoefde te doen. Deze last-

1) Regeeringsontwei\'p voor eene Duitsche chequewet § 1, no 2.

2) Het rekbare van het begrip „Guthaben" wordt in Duitschland
erkend, met name door Cohn in Endemann\'s Handbuch III p.
1147 en Koch, Giroverkehr p. 31.

3) Negotiability in its full sense is, therefore, not of their essence,
but on optional quality (Daniel II § 1651). Whenever a check is
negotiable, it is undoubtedly subject to the same principles which
govern ordinary bills of exchange in respect to the rights of the
holder" (ib. § 1652).

-ocr page 96-

84

hebber had echter oorspronkelijk geen zelfstandig recht
tegenover den uitgever en geene bevoegdheid een ander in
zijn plaats te stellen, tenzij misschien op zijne beurt eenen
gemachtigde, die echter nog minder een zelfstandig recht
tegenover den uitgever had. Eerst langzamerhand werd het
gewoonte wissels meer dan eens te endosseeren; eerst lang-
zamerhand vestigde zich de rechtsovertuiging, dat den houder
eene direkte actie tegenover den trekker toekwam; daardoor
eerst kon die houder er geld voor geven; daardoor werd
het papier meer waard; daardoor eerst begon zich het wis-
selrecht te ontwikkelen, zooals wij dat nu kennen.

Toch kan het onder omstandigheden zeer wel mogelijk
zijn, dat die onbeperkte verhandelbaarheid niet in de be-
doeling van den uitgever ligt; hij kan zeer wel den nemer
hebben opgedragen het papier niet over te dragen, maar
zelf te incasseeren, of wel hij kan hem gelast hebben den
wissel voor eene bepaalde bestemming te gebruiken. Der-
gelijke beperkende afspraken gelden echter alleen tusschen
de partijen die ze maakten; ze kunnen niet worden tegen-
geworpen aan derden, die ze niet konden weten; de persoon,
die een order- of toonderpapier creëerde, heeft daardoor fei-
telijk de mogelijkheid opengesteld dit te verhandelen ook
tegen zijne bedoeling; hy heeft zich dus tegenover iederen
houder volgens den inhoud aansprakelijk gesteld:
excepties
die niet uit het papier blijken, kunnen aan derde houders te
goeder trouw niet worden tegengeworpen.

Daarom kan het voor den uitgever van een order- of
toonderpapier van belang zijn de verhandelbaarheid ervan
uit te sluiten of te beperken; wil hij echter deze beperking
doen werken ook tegenover derden, dan moet ze uit het papier
blijken; ook iedere houder kan ditzelfde belang hebben en
ook dan moet de beperking der verhandelbaarheid door hem
op het papier zyn gesteld om tegenover derden te werken.

Als zoodanige beperkende clausules kunnen in de eerste
plaats gelden de woorden „niet verhandelbaar", „not nego-
tiable" op den wissel of cheque gesteld, of iets dergelijks;

-ocr page 97-

85

maar er kunnen ook woorden of zelfs merken voorkomen,
waaraan men in den handel eene beperkende beteekenis
geeft. Als zoodanig wordt veelal genoemd het woord „as-
signatie." Komt dit woord op het papier voor, dan zou er
slechts sprake zijn van lastgeving: ieder zou zich slechts op
zijnen voorman kunnen beroepen en er zou geene verplichting
van den uitgever bestaan behalve tegenover den nemer. In
hoeverre voor ons recht aan een dergelijk papier behoefte
bestaat en in hoeverre de handelsgebruiken aan het woord
„assignatie" deze beteekenis toekennen, daarover is men
het hier te lande volstrekt niet eens 1). Vermelding ver-
dient het, dat men noch in Engeland, noch in Frankrijk
naast den wissel eene assignatie aan order kent; evenmin
in België en Italië; in Duitschland daarentegen kent men
naast de gewone nog die kaufmännische Anweisung.

Als verdere beperkingen van de verhandelbaarheid kan
nog gelden de clausule „niet aan order," door den houder
van een\' order-wissel of order-cheque bij het verder endos-
seeren daarop gesteld; overdracht in weerwil van dit ver-
bod geeft den lateren houder geene zelfstandige actie tegen den
steller dier woorden. Ook het aan order endosseeren van
een\' toondercheque beperkt de aansprakelijkheid: de steller
van het endossement vrijwaart zich zoodoende tegen de ge-
volgen van verlies en diefstal, tegen de gevaren aan het
bezit van een toonderpapier verbonden. Iedere houder be-
hoort daartoe bevoegd te zijn; cf. pag. 76.

The crossing of cheques is in dit opzicht eene geheel
byzondere Engelsche gewoonte, die door het vasteland echter
niet van Engeland is overgenomen 2); de bedoeling is het

1) De assignatie wordt als eene dubbele lastgeving geconstrueerd,
o.a. door Kist dl. II p. 313 v., J. H. Bijdendijk, het rechtskarakter
der assignatie, diss. 1887, hfdk. 5. Anders: Diephuis Handelsr.
p. 296 v. en Philippi, diss 1873: Accreditiven H. II.

2) Zie hierover pag. 52, alwaar een voorbeeld van eep crossed
cheque.

-ocr page 98-

86

papier in de handen van eenen dief waardeloos te maken;
toch wordt dit niet geheel bereikt; want ook crossed cheques
plegen door verschillende handen te gaan: de dief zal het
papier misschien aan eenen winkelier in handen weten te
spelen en zoo kan met eenige moeite een crossed cheque,
die gestolen is, even goed als een gewone cheque in handen
van eenen bona fide houder komen, deze kan hem door zijnen
bankier laten inwisselen, of als de cheque crossed specially
is, de incasseering opdragen aan den bankier die daartoe is
aangewezen. Langzamerhand is men er dan ook toe ge-
komen, den bona fide houder van een\' crossed cheque
een zelfstandig recht tegenover den trekker toe te kennen,
evengoed als aan den bona fide houder van een\' gewonen
cheque. Het doel met het crossing beoogd, wordt daardoor
echter ten deele gemist: aan den oneerlijken verkrijger wordt
incasseering of verkoop wel bemoeilijkt, maar niet onmoge-
lijk gemaakt. Feitelijk is dus het crossing meer eene waar-
schuwing aan den betrokkene om voorzichtig te zijn 1), dan
wel eene beperking van de verhandelbaarheid; hoewel dit
laatste de eigenlijke bedoeling is. Anders wordt het, als
de woorden „not negotiable" 2) op den cheque voorkomen;
daardoor wordt de verhandelbaarheid in zoover beperkt, dat
niemand een beter recht verkrijgt, dan zijn voorganger had:
de steller dier woorden wordt tegen benadeeling dus af-

1) Bills of E. A. 1882 S. 79 (2): „when the banker on whom
a cheque is drawn.....pays a cheque crossed generally other-
wise than to a banker, or if crossed specially otherwise than to
the banker to whom it is crossed, or his agent for collection being
a banker, he is liable to the true owner of the cheque foi\' any loss
he may sustain owing to the cheque having been so paid."

2) Bills of Exchange Act 1882 S. 81: „where a person takes
a crossed cheque, which bears on it the words „not negotiable",
he shall not have, and shall not be capable of giving a better
title to the cheque, than that which the person from whom he
took it, had."

-ocr page 99-

87

doende gewaarborgd: ze schijnen dan ooic nog al veel voor
te komen, hetzij afzonderlijk, hetzij met crossing.

D. Aanbiedi.vg ter betaling; verzuim van den houder;

protest; notificatie.

Er bestaat geene bepaalde verplichting voor den houder
van een\' zichtwissel of cheque, om dezen terstond te ver-
zilveren: wil hij daarmede wachten, totdat hij bv. in de
plaats waar de wissel of de cheque vervalt, eene betaling
te doen heeft, hij heeft daartoe het recht 1). Daarin hgt
evenwel opgesloten, dat hij aan den trekker en aan den
betrokkene voortdurende solvabiliteit toekent: dat hij in hun
crediet voldoende vertrouwen stelt, twijfelt de houder daar-
aan, hij zal den zichtwissel zoo spoedig mogelijk in geld
trachten om te zetten teneinde zekerheid te hebben. De
houder, die eenen wissel of eenen cheque later dan noodig
is ter betaling aanbiedt, neemt dus de risico die aan dit
wachten verbonden is,
fdtdijk voor zijne rekening en het
is niet billyk deze ten laste van den trekker te brengen,
indien de houder met de aanbieding langer gewacht heeft
dan hem volgens handelsgebruik geoorloofd was; de schade,
die door dit wachten veroorzaakt wordt, moet dus ten laste
van den houder komen.

Op welk tijdstip behoort de risico van den trekker op
den houder over te gaan
P Wanneer kan deze geacht
worden den wissel binnen eenen redelijken tijd ter betahng
te hebben aangeboden? Wat verstaat men in den handel
onder
„redelijken tijd\'\'\' in dit verband?

I) Tenminste als regel: buiten den wissel om kan er natuurlijk
eene afspraak bestaan, waardoor de houder verplicht wordt zelf
en onmiddellijk te incasseeren en waardoor hij, voor overdracht in
sfrijd daarmede, tegenover zijn\' lastgever aansprakelijk is.

Ten opzichte van derden gelden dergelijke afspraken echter
natuurlek niet, waar ze uit het papier niet blijken.

-ocr page 100-

Deze vragen zyn moeilijk eens voor altijd te beantwoorden:
het gebruik kan daaromtrent verschillen en ieder concreet
geval kan nuances te voorschijn roepen. In sommige wet-
gevingen is daarom de bepaling dezer termijnen maar een-
voudig aan het handelsgebruik overgelaten. Zoo is het in
Engeland 1) en Amerika 2); het gewoonterecht en het handels-
gebruik nemen aldaar echter veel meer plaats in, dan op
het vasteland van Europa.

Naast de voordeelen, die aan gewoonterecht verbonden
zijn, doen zich ook in dit geval de daaraan verknochte
nadeelen gevoelen: „in determining what is reasonable time,
we are left a riddle, which it is difficult to solve": „a pro-
blem, which has puzzled courts and juries no little", zegt 3)

1) Bills of Exchange Act. 1882 §45 (2): Where the bill is paya-
ble on demand, then subject to the provisions of this act, present-
ment must be made within a reasonable time after its issue in
order to render the drawer liable, and within a reasonable time
after its indorsement, in order to render the indorser liable.

In determining what is a reasonable time, regard shall be had to
the nature of the bill, the usage of trade with regard to similar
bills, and to the facts of the particular case.

Voor cheques ib. § 74 (2): In determining what is reasonable
time, regard shall be had to the nature of the instrument, the
usage of trade and of bankers, and the facts of the particular case.

2) Daniel II § 1590.

3) Ook eene Hollandsche rechtbank zag zich geroepen, het raadsel
op te lossen, wat men onder reasonable time heeft te verstaan.
De heer Ph. H. Jacobs had op 6 November 1883 een\'cheque cros-
sed generally aan de Amsterdamsche bank geëndosseerd; de che-
que was getrokken op de City Bank limited Holborn Branch, welke
den Qileii November de betaling weigerde, dus 3 dagen later. Vraag:
was deze aanbieding binnen a reasonable time na het endossement
geschied ? had dus de Amsterdamsche bank haar regres op den
heer Jacobs behouden ?

De rechtbank te Amsterdam beantwoordde na verhoor van des-
kundigen die vraag ontkennend: immers de Russische Bank voor den

-ocr page 101-

89

Daniel (I § 604 en 605). In Engeland en Amerika bestaat
in dit opzicht geen wettelijk verschil tusschen zichtwissels
en cheques: wel is het gebruikelijk dat cheques binnen zeer
korten termijn worden aangeboden (1 en 2 dagen), terwijl
zichtwissels naar omstandigheden ook längeren looptijd heb-
ben; maar dit is geen onderscheidend criterium, want ook
sommige wissels moeten binnen 1 ä 2 dagen gepresenteerd
zijn. In landen waar het recht gecodificeerd is, zal men
echter dezen termijn wel eens voor al in de wet willen vast-
stellen 1) en is er dan reden eenen verschillenden termijn 2)
te stellen voor wissels en cheques ? en hoe lang behoort deze
te zijn? Veel hangt bij de beantwoording af van het rechts-
gevolg, dat men aan het overschrijden van dezen termyn
verbindt; acht men den uitgever daardoor van
alle aan-
sprakelijkheid ontslagen, dan is het bedenkelijk dien termijn
kort te nemen: wanneer n.1. de trekker na het verstrijken
van dien termijn de genoten waarde mag behouden; ook al
heeft de houder den wissel niet geïncasseerd, dan verrijkt

Buitenlandschen Handel, die den cheque den November ont-
vangen had, te laat om hem nog dienzelfden dag te presenteeren,
had dit den volgenden dag moeten doen ; door nog één dag langer
te wachten, ging het regresrecht verloren. Toch komt deze be-
slissing mij uiterst gestreng voor ; de cheque was crossed, kon dus
niet door de Russische bank voor den B. H. zelve gepresenteerd
worden, maar dit moest door haren bankier (de H. H. Glyn and Ci")
geschieden en wel ten kantore van de Holborn Branch, daar
deze als filiale geen lid van het Clearing-House was. Daarvoor
kan men toch wel één dag nemen, het komt mij minstens twijfel-
achtig voor, of hier wel met „the facts of the particular case" is
rekening gehouden. Het interlocutoire vonnis van 12 Febr. 1885 is
te vinden "W. n" 5195, het eindvonnis (9 Apr. 1886) Paleis van
Justitie 1886 n° 38 bis.

1) Thans bestaat de grootste verscheidenheid in de verschillende
wetgevingen, zie Endemann\'s Handb. III § 454 n. 10.

2) Tegen de wettelijke vaststelling van dezen termijn Kapp,
Zeitschr. für das gesammte Handelsrecht, XXX nt. 26§.

-ocr page 102-

90

de uitgever zich meestal op kosten van dien houder; slechts
wanneer de houder zeer lang met de aanbieding gewacht
heeft en dus een zeer grof verzuim pleegt, is daarvoor
eenigen grond te vinden. In sommige wetgevingen wordt
voor wissels dit stelsel gehuldigd: aanbieding binnen
6 maanden, twee jaar etc. en daarna geen regres meer
voor den .nalatigen houder 1); deze termijnen zijn dan
meestal zoo lang genomen, dat zij by onze versnelde com-
municatie-middelen bijkans nooit behoeven te worden toe-
gepast; zelfs een vermiste wissel wordt in een dergelijk
tydsverloop meestal wel teruggevonden. Dit systeem heeft
echter dit nadeel, dat de trekker van den wissel, die zich
door het voorbijgaan van den aanbiedingstermijn verrijken
kan, aan den anderen kant daarentegen hoogst onbillijk
schade kan lijden. Wanneer de betrokkene nl. gedurende
dien langen termijn failleert, is de uitgever toch tot
rembours gehouden; had de houder met
eenigszins matige
voortvarendheid den wissel gepresenteerd, dan ware deze
nog vóór het faillissement gekomen en betaald geworden.
Nu heeft de trekker het fonds al dien tijd bij den failliet moeten
laten en daarvan ziet hij slechts eenige percenten terug;
bovendien zou . hij aan den sloffen houder van den wissel
nog het bedrag daarvan moeten rembourseeren! zoodoende
komt de schade die uit langzaamheid van den houder voort-
spruit, niet te diens laste maar voor rekening van den

1) Aldus ook ons Wetboek van Koophandel art. 116: „en zulks
op straf van zijn verhaal te verliezen op de endossanten en op den
trekker,
indien deze fondsen tot de betaling bezorgd had^\\ Zie verder
art. 109 W. v. K.

Aldus ook Schweiz. Obl. K. a. 750: De zichtwissel moet binnen
één jaar gepresenteerd worden, daarna geen regres meer.

De houder, die na zeker tijdsverloop de wisselactie verliest,
kiijgt soms daarvoor in de plaats eene actie, voorzoover de trekker
(of een der endossanten) zich door het tenietgaan der wissel-
schuld verrijkt heeft.

-ocr page 103-

91

trekker. Beschouwd uit dit oogpunt, verdient een kortere
termijn van aanbieding de voorkeur boven een\' längeren,
die zich alleen laat rechtvaardigen wanneer de trekker
door het verstrijken ervan
geheel ontslagen wordt.

Neemt men daarentegen aan, dat de trekker alleen be-
vryd wordt,
doordat hij schade han aantoonen, dan verdwijnt
de eenige grond voor eenen längeren termyn. De houder
is dan volkomen vrij met de aanbieding te wachten
zoolang hij wil; niets dwingt hem den voorgeschreven
termijn in acht te nemen; de trekker blijft ook daarna
aansprakelijk, in den regel toch zal het lang uitblijven van
den wissel dezen eerder voordeelig dan schadelijk zijn.
Failleert de betrokkene echter tusschentijds, bewyst de
trekker, dat hij door dit uitstel dus schade heeft geleden,
dan houdt zijne aansprakelijkheid op, de houder moet weten
dat hij door te wachten de risico voor zyne rekening neemt.
Yoor cheques is eene dergelijke regeling in de meeste wetge-
vingen, die dit papier behandelen, reeds opgenomen; de spoe-
dige aanbieding is daarbij steeds gewoonte geweest, daardoor
was het minder wenschelijk, den uitgever door
ieder ver-
zuim
geheel ontslagen te rekenen 1) : onder normale omstan-
digheden bleef hij aansprakelijk, maar hij kon zich bevrijden
door te bewijzen dat hy door verzuim schade geleden had.

Toch is ook hierbij nog eene opmerking te maken; niet
doordat hij schade leed, maar alleen voorzoover hij schade
leed, behoort de uitgever bevrijd te zijn. Hetgeen uit het
faillissement van den betrokkene gered kan worden, komt
toe aan den houder van den wissel, niet aan den trekker,
anders zou deze zich onrechtmatig verrijken; aan den eenen
kant zou hij het bedrag eertijds van den nemer voor den
later oninbaar gebleken wissel ontvangen, mogen behouden

1) Koch, Gutachten p. 23. oordeelt het billiik dat de uitgever
van een\' cheque na het verstrijken van den korten aanbiedings-
termijn geheel bevrijd wordt; hij wil daardoor tegengaan dat
cheques ook met längeren omloopsi4jd zouden voorkomen.

-ocr page 104-

92

en daarenboven nog voor het fonds bij den failb\'et de per-
centen uit diens faillissement ontvangen. Dit is onbillijk:
deze laatste komen rechtens toe aan den houder van den
wissel als deze tegenover den trekker geene actie meer heeft.

Tweeërlei middel is er om hem dit te waarborgen: het
eerste is, dat de trekker, die bewijst schade geleden te
hebben na verzuim van den houder, aan dezen afstaat zijne
rechten op den betrokkene voor het bedrag van den wissel,
onder verplichting dezen de noodige bewijsstukken te ver-
schaffen 1): eene andere mogelijkheid is, dat de wissel-
actie, de regres-actie weliswaar teniet gaat, als de trekker
bewijst r te late aanbieding, 2° schade; — doch dat daarvoor
in de plaats treedt eene
gewone actie tot opvordering van
het bedrag, waarvoor de trekker zich ten koste van den
houder onrechtmatig verrijkt heeft.

Merkwaardig is het zooals het Engelsche recht zich in
dit opzicht voor cheques heeft ontwikkeld. Yolgens het
gemeene recht werd de uitgever van een\' cheque eerst na
6 jaar van de aansprakelijkheid voor de betaling bevrijd:
eerst na 6 jaar had de omissie van de aanbieding deze
werking. Kon echter de uitgever bewijzen, dat hij door
uitstel eenige schade had geleden, dan was hij
geheel vrij;
ook al was de schade nog zoo gering, ook al was het uitstel
nog zoo kort. In het ontwerp „Bills of Exchaoge Act"
was aanvankelijk hetzelfde gehandhaafd. Een amendement
van Lord Bramwell in het Hoogerhuis „to mitigate the
rigour of the common law rule" had tengevolge, dat sedert
den Bills of Exhange Act. 1882, de uitgever alleen
tot op
het bedrag der geleden schade
ontslagen is 2).

1) Aldus O. a. art. 109 W. v. K. Volgens art, 116 W. v. K.
wordt alleen bevrijd de trekker, die fondsen bezorgd liad, Neemt
men aan dat de trekker alleen bevrijd wordt door schade ie be-
wijzen, dan wordt ook de trekker die geene fondsen bezorgd heeft,
nooit bevrijd; want deze kan geene schade lijden.

2) Cf. pag. 53,

-ocr page 105-

93

Dezelfde gronden van billijkheid die hier toi; eene ver-
zachting van het geldende recht geleid hebben, gelden echter
ook voor wissels en men mag veilig aannemen, dat de late
toevoeging van deze bepaling voor cheques de eenige oor-
zaak geweest is, dat men haar ook niet tot wissels heeft
uitgebreid.

Gelijkstelling van wissels en cheques ten opzichte van
den aanbiedingstermijn, komt voor in het ontwerp eener
internationale wisselwet, zooals dit is aangenomen op het
congres te Antwerpen: alle zichtpapier moet als regel
binnen 5 dagen worden gepresenteerd 1) en dat tegen dezen
korteren termijn geene overwegende practische bezwaren
bestaan, bewijst wel het feit dat het Antwerpsche beurs-
comité deze bepalingen in zijn concept overnam.

Jammer, dat het congres te Brussel om alle partijen te
bevredigen eene andere bepaling daarvoor in de plaats stelde;
het vruchtelooze zoeken naar een kenteeken, waaraan de
derde houder zou moeten beoordeelen of hij een\' cheque of
een\' wissel in handen had en of hij hem dus spoedig zou
moeten presenteeren of niet, is wel het beste bewijs voor
de ijdelheid dezer onderscheiding en het is niets dan een
ontduiken van deze moeilijkheid in plaats van eene solutie
om te zeggen : ieder papier, dat niet als wissel is aangeduid.

1) Art. 57. Les lettres de change et billets à ordre payables à vue
et qui, sous la dénomination de chèques, mandats de payement,
bons, accréditifs, etc., sont cre\'és pour régler les payements, doivent
être présentés au payement dans les cinq jours de leur date, quand
la disposition est faite de la place où elle est payable. Si la dis-
position est faite d\'un autre lieu, le délai de présentation est de
huit jours, avec augmentation d\'un jour par distance de cinq cents
kilomètres, ce délai est doublé quand le trajet doit s\'effectuer en
tout ou en partie par voie de mer.

Pour le surplus, les chèques, mandats de payement, bons, accré-
ditifs, etc. sont soumis aux dispositions du titre premier.

-ocr page 106-

94

is een cheque. Waar men toegeeft, dat er sleclits één zicht-
wissel (wissel, die niet binnen weinige dagen behoeft ge-
presenteerd) op 1000 cheques (papieren, die wel binnen
weinige dagen behooren gepresenteerd te worden) voorkomt,
daar had men veel beter gedaan te bepalen: alle zichtpapier
moet binnen 5 dagen worden gepresenteerd, tenzij de uit-
gever eenen anderen termijn heeft aangegeven, of wel tenzij
de bedoeling van den uitgever blijkt, dat het papier niet
binnen den wettelijken termijn zou worden aangeboden.

Het kan b. v. voorkomen, dat iemand op reis gaande, eenen
zichtwissel medeneemt, dien hij eerst rekent in te wisselen
als hij het bedrag noodig heeft; zoo iemand moet kunnen
vragen, dat hem een langere termijn worde gesteld. Hij
kent den betrokkene misschien in het geheel niet, kan dus
alleen op het crediet van den uitgever afgaan; hij zal dus
zijn verhaal op dezen willen behouden, ook waar deze door
het faillissement van den betrokkene schade lijdt. Neemt
men echter aan, dat de verhouding van 1 op 1000 juist is
en deze bewering van den president werd door niemand in
twijfel getrokken, dan kan men veilig volstaan met voor dat
ééne exceptieve geval eene uitdrukkelijke vermelding in den
wissel toe te staan, dat deze termyn niet behoeft te worden
geobserveerd [a waiver of presentment] 1).

Men bedenke vooral, dat wanneer deze vrijstelling niet
uitdrukkelijk in den wissel voorkomt, een derde houder, die
later den wissel in handen krijgt, onmogelijk daarin zien
kan, met welke bedoeling de wissel is uitgegeven. Juist
in de rechten van derde houders ligt de cardo quaestionis;

1) Dit zou ook kunnen voorkomen bij eenen zichtwissel, die als
zekerheid van eene scbuld gegeven wordt; zeer zelden zal echter
voor dit doel een «»cÄ/wissel gebruikt worden; eerder een geaccep-
teerde wissel of eene promesse. Mocht echter een zichtwissel ge-
geven zijn, als waarborg voor eene geldleening b. v, dan zal de
tijd van aanbieding tusschen de oorspronkelijke partijen geregeld
worden naar hunne blijkbare bedoeling, zie nt 1 p. 87.

-ocr page 107-

95

er is geen bezwaar, tusschen de partijen, die buiten den
wissel om eene afspraak maakten omtrent de aanbieding, te
laten gelden hetgeen is afgesproken, maar derden kunnen
alleen het papier kennen.

Behalve de vordering op den uitgever, heeft de houder
nog eene regres-actie tegen de
endosscmten; aan hunne hand-
teekening pleegt men de kracht toe te kennen, dat zij voor
de betaling instaan. De meer accessoire aard van hunne
verbintenis brengt echter mede dat ze absoluut ontslagen
worden door verzuimen van den houder en niet alleen voor
zoover ze benadeeld zijn.

De meeste wetgevingen kennen aan den houder geene
actie toe tegen den voorman, die zijne handteekening niet
op den wissel heeft geplaatst, maar den toonderwissel of den
in blanco geëndosseerden wissel eenvoudig heeft overge-
dragen 1). Misschien zou het echter met de Nederlandsche
zienswyze meer overeenkomen, hem naar analogie van art. 225
W.
V. K. ook voor de betaling aansprakelijk te stellen.

Protest; notificatie. Het regresrecht des houders wordt
behalve van eene tijdige aanbieding ter betahng, ook wel
afhankelijk gesteld van een tijdig opgemaakt protest en
van de tijdige notificatie daarvan. Het protest is het authen-
tiek bewijsmiddel, waarmede de weigering om te betalen
wordt geconstateerd: de houder kan zonder protest geen
regres nemen, tenzij de trekker hem van deze verplichting
mocht hebben vrijgesteld [over de beteekenis van de woorden
„zonder protest", „zonder kosten" is men het echter weinig
eens].

Het is de vraag, of men zonder de rechtszekerheid in

1) Lyon Caen et Renault o. c. § 1344: Celui qui transmet un
chèque au porteur ne garantit pas la solvabilité du tireur & du
tiré, mais seulement la incérité de la signature du tireur; en
conséquence le porteur non payé n\'a recours que contre celui-ci.

-ocr page 108-

96

gevaar te brengen, het protest niet facultatief zou kunnen
stellen 1).
Iq ieder geval is het volkomen overbodig, v^an-
neer de betrokkene genegen is zijne weigering op den
wissel te schrijven en te onderteekenen; bv. met de
woorden: „betaling geweigerd", al of niet met bijvoeging
van redenen enz. Waar alle verklaringen, ook de meest
gewichtige, door eene bloote handteekening worden gecon-
stateerd, daar is geene reden, waarom juist de weigering
om te accepteeren of om te betalen op meer plechtige wijze
zou moeten geconstateerd worden; met name de acceptatie
kan toch even gewichtig geacht worden als de weigering
om te accepteeren en de acceptatie wordt niet door eene
authentieke akte vastgesteld. Yoor buitenlandsche wissels
en cheques is de toestand anders; zoolang
sommige vreemde
wetten het protest verplichtend stellen, is het het beste dit
hier te lande voor die alle zonder onderscheid te eischen.
In het geciteerde rapport wordt de volgende solutie voor-
gesteld : „Weigering om te accepteeren of te betalen wordt
geconstateerd door eene schriftelijke, gedagteekende en
onderteekende verklaring, door den betrokkene op den wissel
te stellen; weigert deze de bedoelde verklaring te doen,
dan is de houder verplicht protest op te maken indien de
wissel uit het buitenland is getrokken; is dit laatste niet
het geval dan is de houder
bevoegd protest van non-accep-
tatie of van non-betaling op te maken, doch daartoe niet
verplicht" 2); ook in Engeland is het protest facul-
tatief 3).

1) Rapport over deze vraag werd uitgebracht ten verzoeke van
het Hoofdbestuur der Yereeniging tot Bevordering van Fabrieks-
en Handwerksnij verheid in Nederland door eene commissie bestaande
uit Mr. W. L P. A. Molengraaff, Mr. J. B. van Berckel en C. A.
Kouion; te vinden Recht. Mag. IX 1890 p. 169.

2) Reehtgel. Mag. IX p. 171.

3) Bills of E. A. 1882 S. 51 (1): Where an inland bill has been
dishonoured it may,
if the holder thinks Jit, be noted for non-accep-

-ocr page 109-

97

E. Betaling en acceptatie.

Zichtpapier wordt in den gewonen loop der zaken zoodra
men het aan den betrokkene presenteert, betaald: noch bij
zichtwissels, noch bij cheques bestaan gewoonlijk redenen
tot voorafgaande acceptatie. De trelvker staat in voor de
betaling, niet ook voor de acceptatie; de houder heeft geen
recht haar te vrageu en er bestaat bij zichtpapier geen
protest van non-acceptatie. Toch komt het voor, zoowel
bij zichtwissels als bij cheques, dat ze verleend wordt.

Welke rechtskracht is dan aan deze handeling toe te
kennen P
In sommige landen wordt daaraan voor cheques
geen effect toegekend 1), voornamelijk op grond daarvan dat
men de vrijstelling van zegel niet tot geaccepteerde papieren
wil uitbreiden 2). Waar echter deze fiscale overweging niet
bestaat, komt het mij noodeloos hard voor,
eene handeling
nietig te verklaren, waarmede partijen
eene geoorloofde
bedoeling gehad hebben : de acceptant van een zichtpapier
verklaart daarmede dat hij dit papier op de eerste nadere aan-
vrage aan den houder zal uitbetalen 3), deze beteekenis wordt
daaraan gegeven door art. 4 ontwerp van wet op het Han-
delspapier Tit, II: „Acceptatie van den cheque kan niet

tance or non-payment, as the case may be; but it shall not be ne-
cessary to note or protest any such bill in order to preserve the
recourse against the drawer or indorser.

1) Schweiz. Oblig. R.

2) Aldus voor Frankrijk, Lyon Caen et Renault Precis de dr.
comm. I § 1341 en nt. 2 en 3 ib.

3) Mr. Hulshoff. Dissert, pag. 132 komt reeds voor ons stellig
recht tot de conclusie: „de acceptant van een\' cheque aan toonder
verbindt zich formeel tot betaling" ; het motief, dat aan zulk eene
acceptatie onmogelijk alle kracht kan ontzegd worden, geldt echter
meer voor het jus constituendum dan voor het jus constitutum; het
komt mij voor dat in onze wat voor deze meening weinig steun is
te vinden.

7

-ocr page 110-

98

worden gevorderd; verleend werkt zij als de acceptatie van
een\' wissel." Immers de persoon, die met een\' cheque betalen
wil, laat hem soms vooraf door de betrokken bank accep-
teeren, ten einde den nemer meerdere zekerheid te geven en
zich niet bloot te stellen aan eene mogelijke weigering van
dezen om den cheque aan te nemen; of wel de nemer heeft
voor het oogenblik geen geld noodig, maar wil toch weten
of de bank haar betalen zal, laat haar daarom vast door
deze accepteeren. Evengoed als de acceptatie van een\' zicht-
wissel, is dus die van een\' cheque denkbaar.

Bij cheques, die eenigen- tijd na, vertoon betaalbaar zijn,
kan acceptatie voor den houder zeer wenschelijk zijn: hij
krijgt daardoor terstond zekerheid dat de cheque goed is,
en hij kan door de acceptatie het moment der eerste aan-
bieding constateeren, waardoor de vervaldag wordt vastge-
steld. Wanneer op cheques dezelfde bepalingen als op
wissels toepasselyk zijn, dan heeft daardoor de houder van
een\' cheque, betaalbaar 10 dagen na vertoon, evengoed recht
op acceptatie, als de houder van eenen wissel, luidende
10 dagen na zicht.

Analoog met acceptatie bestaat nog in sommige landen de
gewoonte to certify checks: er wordt dan een teeken op
gezet, dat de bank ze als goed beschouwt. In Amerika is
deze gewoonte betrekkelijk nieuw, daar zij in 1862/68 nog
zoo goed als onbekend was. Daarom is de rechtskracht
van dit woord „good" nog weinig vastgesteld. Een juist
denkbeeld van certified cheks geeft de verklaring van
Justice Swayne in een proces Merchant\'s Bank v. State
Bank 10 Wall. 648 1): „Bij the law merchant of this
country, the certificate of a bank that a check is good,
is equivalent to acceptance. It implies that the check is
drawn upon sufficient funds in the hands of the drawee;
that they have been set apart for its satisfaction, and that
they shall be so applied whenever the check is presented

1) Medegedeeld door Daniel 11 p. 615 nt. 1.

-ocr page 111-

99

for payment. It is an undertaldng that the check is good
then, and shall continue good; and this agreement is as
binding on the bank as its notes of circulation, a certificate
of deposit payable to the order of the depositor, or any-
other obligation it can assume. The object of certifying a
check as regards both parties is to enable the holder to
use it as money. The transferee takes it with the same
readiness and sense of security that he would take the notes
of the bank. It is available, also, to him for all the pur-
poses of money. ....

„The practice of certifying checks has grown out of the
business needs of the country. They enable the holder to
keep or convey the amount specified with safety. They
enable persons not well acquainted to deal promptly with
each other, and they avoid the delay and risks of recei-
ving counting and passing from hand to hand large sums
of money. It is computed by a competent authority that
the average daily amount of such checks in use in the city
of New York is not less than one hundred millions of
dollars.
We could hardly inflict a severer blow upon the
commerce and business of the country than by throwing
a doubt on their validity."

Dezelfde gronden, die voor dit certificeeren kunnen worden
aangevoerd, gelden in hoofdzaak ook voor de geldigheid der
acceptatie.

F. De chequehouder tegenoyer den betrokkene.

Het is een der meest bestreden vraagstukken van het
wisselrecht, welke bevoegdheden de houder van een handels-
papier tegen den betrokkene moet kunnen uitoefenen. Ieder
handelspapier veronderstelt natuurlijk, dat de trekker recht
heeft, van den betrokkene de betaling te verwachten: geen
verstandig en eerlijk man trekt op een ander een\' wissel,
of hij zorgt ervoor dat deze\'den wissel op den vervaldag

-ocr page 112-

100

betalen kan: wanneer hij de waarde van den wissel voor
dezen in ruil ontvangt, dan waarborgt hij den nemer, dat
deze op zijne beurt het daarin uitgedrukte bedrag van den
betrokkene zal verkrijgen. Aan deze verplichting kan de
trekker voldoen, door aan den betrokkene het bedrag in
geld over te maken; maar dit is volstrekt niet noodig en
zal zelfs meestal niet op die wijze geschieden; de trekker kan
de tegenwaarde ook in koopmansschappen zenden, of in andere
geldswaarde. Zelfs eene opeischbare vordering met tijdigen
adviesbrief, wordt als voldoende reden beschouwd om een\'
wissel op den schuldenaar te wettigen; ook is het zeer wel
mogelijk, dat tusschen den trekker en den betrokkene eene
afspraak bestaat, dat zij elkanders wissels, onverschillig den
stand hunner rekening, zullen honoreeren.

Deze overeenkomst kan natuurlijk in het oneindige
varieeren en met zeer verschillende bedingen gepaard gaan:
de betrokkene kan zich verbonden hebben, de wissels van
den trekker slechts tot zeker maximum te honoreeren, of
wel slechts, indien zij door voldoend onderpand gedekt zijn;
de betrokkene heeft zich misschien tot betaling, niet ook
tot acceptatie van het papier des trekkers verbonden. Kortom
deze overeenkomsten kunnen zeer verschillen en worden in
hoofdzaak niet door het wisselrecht, maar door het algemeen
verbintenisrecht beheerscht 1),

De overeenkomst waarbij eene bank aan een\' harer dienten
eene chequerekening opent, verdient in dit verband afzon-
derlijke vermelding: dit contract is weliswaar
mei streng ïg.
onderscheiden van andere overeenkomsten, die iemand recht

1) Speciaal art. 1374: Alle wettiglijk gemaakte overeenkomsten
strekken dengenen die dezelve hebben aangegaan tot wet ....

Zjj moeten te goeder trouw worden ten uitvoer gebragt.

Art. 1375: Overeenkomsten verbinden niet alleen tot datgene
hetwelk uitdrukkelijk bij dezelve bepaald is, maar ook tot al het-
geen dat, naar den aard van dezelve overeenkomsten, door de
billijkheid, het gebruik, of de wet, wordt gevorderd.

-ocr page 113-

101

geven handelspapier op een ander te trekken; maar de zoo-
genaamde cheque-overeenkomst („der Checkvertrag") heeft
toch eenige eigenaardigheden, die bij andere dergelijke overeen-
komsten niet zoozeer regel zijn. Bv. wanneer het woord
„cheque" gebezigd wordt, dan bedoelt de bank het papier
van haren medecontractant alleen te betalen, niet ook te
accepteeren; het gebruik der door haar uitgegeven formu-
lieren is dan meestal verplicht etc.; nevenbedingen, die
echter ook voorkomen, zonder dat partijen het woord
cheque bezigden.

De verplichting van den trekker, van welk handelspapier
ook, om voor dekking te zorgen, wordt door niemand
betwijfeld; tot zoover is ieder het eens; de vraag is maar:
welke rechten kan de houder dier handelspapieren op de
dekking doen gelden, respectievelijk aan de tusschen trekker
en betrokkene gemaakte overeenkomst ontleenen?

De Fransche sshrijvers spreken in dit verband van „la
Provision préalahle" de jurisprudentie in Frankryk heeft
echter algemeen aangenomen, dat daarvoor une
convention
préalablein de plaats kan treden. Aldaar wordt aan den houder
van wissels, zoowel als van cheques, algemeen een zeer uit-
gebreid recht op de dekking toegekend 1); eene actie tot
rekening en verantwoording daarvan wordt door de recht-
banken aan den houder toegewezen. In Duitschland wordt
zoowel in de wetenschap als in de wetgeving een geheel
ander stelsel gehuldigd: aldaar is de wissel een papier, los
van iedere causa; het wisselrecht regelt de verbintenissen,
die
uit dat papier voortspruiten; alleen wat in den wissel zei-
ven is opgenomen, stelt de rechten en verplichtingen tusschen
partijen vast; wat daar buitenom mocht zijn afgesproken

1) Deze rechtspraak dateert van een arrest Fransch Hof van Cas-
satie van 28 Januari 1828; bij de oudere schrijvers wordt eene
andere meening aangetroffen, o. a bij Pothier, Traité du contrat
de change n° 58 en 96.

-ocr page 114-

102

of verhandeld, doet niets ter zake en behoort in eene wissel-
vpet niet tehuis; zelfs tusschen de partijen, die naast den
wissel eene overeenkomst sloten: die aan de verdere
overdracht van den wissel eene voorwaarde verbonden of
daaromtrent een voorbehoud maakten, is het beroep op die
overeenkomst uitgesloten, geldt alleen wat in den wissel
zeiven vermeld wordt. Is er fonds bezorgd door den trekker ?
Dit blijkt niet uit den wissel, mag dus geen invloed hebben
op de rechten en verplichtingen, die daaruit voortspruiten;
alleen uit de acceptatie ontleent de houder eenig recht
tegenover den betrokkene.

Schijnbaar is de tegenstelling tusscheo de Duitsche en
de Fransche leer bijzonder groot; maar daarom is het juist
zoo merkwaardig, dat de Duitsche wetenschap
voor cheques
eene theorie heeft opgebouwd, geheel analoog met de
Fransche beschouwingen omtrent „la provision", welke
zienswijze door diezelfde Duitsche wetenschap,
waar het
wissels geldt,
zoo krachtig en voor een deel met zooveel
succes 1) bestreden is. Voor eenen cheque is volgens hen
„Ia provision" een onmisbaar vereischte, in dien zin dat
een papier zonder dekking uitgegeven geen cheque is, of wel
het uitgeven van een\' cheque zonder dekking wordt afzon-
derlijk strafbaar gesteld : de houder van een\' cheque is bij
uitsluiting gerechtigd op de daarvoor aanwezige fondsen,
etc. Bij de behandeling van den cheque duiken dan ook
vele der oude, ik zou bijna zeggen versleten argumenten
op, die bij de behandeling van den wissel verre zyn vpeg-
geworpen 2). Daar vindt men de beschouwing terug als
zoude de houder van eenen cheque
eigenaar zyn van de

(

■ Î

1) Vooral de debatten bij gelegenheid der congressen te Antwer-
pen en te Brussel geven een goed denkbeeld van de beide stelsels ;
actes du congrès d\'Anvers (1885) en id. de Bruxelles (1888) en
naar aanleiding daarvan Belgique Judiciaire 1888 p. 1332 en 1362.

2) Men zie bv. Raban, Freiherr von Canstein ; Check, Wechsel
und deren Deckung, 1892.

-ocr page 115-

103

dekking; als zoude iedere overdracht van een\' cheque tevens
cessie, van eene vordering op de betrokken bank daar stellen.

Is deze zienswijze echter voor wissels verwerpelijk dan
is zij het ook voor cheques; de argumenten zyn dezelfde;
zij deden reeds dienst om te betoogen, dat onder ons stellig
recht de chequehouder 1) geen cessionaris is en wel hoofd-
zakelijk omdat de persoon, die met eene bank in cheque-
rekening staat, niet altijd een recht op deze heeft, hetwelk
voor cessie vatbaar is (men denke bv. aan een crediet, dat
hem door de bank verleend is); omdat hij niet altijd eene
vordering op de bank heeft, maar juist in het geval dat
hem een crediet verleend is, debet staat. Bovendien de
trekker van een\' cheque beoogt niet altijd de overdracht
van de daarin uitgedrukte waarde, bv. wanneer hij dezen
door zijnen zaakgelastigde of door zijnen oppasser laat incas-
ceeren, in welk geval geen sprake kan zijn van cessie 2).

1) Zie pag 40.

2) Uit het volgende overzicht kan blijken, hoe verschillend men
over de rechten van den houder denkt: in
Amerika heeft de houder,
volgens vele schrijvers, rechten op het fonds (Morse: On banking
I: 459 en Daniel o. c. II § 1638); daarentegen wordt door het
oppergerechtshof der Vereenigde Staten en vele lagere rechtbanken
eene actie ontzegd.

In Engeland geldt Bills of Exchange A.ct 1882 S. 53 : A bill,
of itself, does not operate as an assignment of funds in the

hands of the drawee..... This subsection shall not entend

to Scotland.

In Scotland, where the drawee of a bill has in his hands
funds available for the payment thereof, the bill operates as an
assignment of the sum for which it is drawn, in favour of the
holder, from the thime when the bill is presented to the drawee.
Voor cheques is dezelfde scheiding tusschen Engeland en Schotland.

In Frankrijk heeft de houder van eenen wissel volgens de jurispru-
dentie, de houder van eenen cheque krachtens de wet een uitsluitend
recht op de dekking en een« actie tot rekening en verantwoording

-ocr page 116-

104

Men äoet daarom beter, die vragen, die gewoonlijk uit
dergelijke vooropgestelde theorien beantwoord worden, af-
zonderlijk te beschouwen en uit utiliteitsoogpunt voor iedere
kwestie eene beslissing te zoeken, zooals in het volgende
getracht is. Deze vragen zijn de volgende:

a. In hoeverre kan de vraag of bij den betrokkene een
deposito voorhanden is, beslissen of een papier een cheque is ?

b. Kan het ontbreken van fonds strafbepalingen wettigen
tegen den uitgever?

c. Behoort de houder van een\' wissel of van eenen cheque
tegenover den betrokkene eenig rechtsmiddel te kunnen
uitoefenen, ook zonder dat deze heeft geaccepteerd ?

d. Behoort bij faillissement van den trekker aan den
houder van eenen cheque of van een\' wissel op de dekking
eenig voorrecht te worden toegekend ?

Zie verder nog pag. 115 e. v.

In hoeverre kan de vraag of bij den betrokkene een
deposito voorhanden is, beslissen over de kwestie, of
een papier een cheque is
P

Sommigen gaan zoo ver, dat zij een papier, niet op een
bankdeposito getrokken, in rechte niet als cheque erkennen,
zoodat zy van het bestaan van zulk een deposito voor de
cheque-eigenschap van het papier een vereischte maken.
Hoe wil de houder echter zijne plichten en bevoegdheden
kennen, als een feit dat hy waarschijnlijk niet kent daar-
over beslissen moet: het feit of bij den betrokkene een

tegenover den betrokkene; dit recht berust op een eigendomsrecht
van den houder (vele sprekers op de congressen te Antwerpen en
Brussel; Nouguier et Espinas, des cheques 2e ed. 1874) of wel op
cessie (volgens Lyon Caen & Renault Pr. de dr. comm. III n® 1125
en le Mercier, Etude sur les chèques, p. 59).

In Duitschland wordt de actie aan den houder van een\', wissel
ontzegd, daarentegen aan den houder van een\' cheque vrij algemeen
toegekend; de voorstanders der verschillende meeningen zijn te
vinden bij Cohn in Endemann\'s Handbuch III p. 1154 (§ 454. 8).

-ocr page 117-

105

voldoend deposito aanwezig is. Het strijdt met de eerste
rechtsbeginselen den aard van eene rechtshandeling te be-
palen naar een feit waaromtrent geene der partijen zeker-
heid kan hebben 1).

Deze onderscheiding van cheques, die anders het meest
voor de hand ligt, wordt dan ook om die reden door bijna
niemand 2) verdedigd.

Is het vrensehelijk, eene boete te stellen op het uit-
geven van cheques zonder recht daartoe P Of zijn de
algemeene strafbepalingen tegen oplichterij voldoende ?

De voorstanders van deze strafbepalingen beoogen daar-
mede in de eerste plaats, aan het chequeverkeer meerdere
zekerheid en grootere uitbreiding te geven: men meent
daarmede een papier te scheppen, dat door een ieder veilig
als betaling beschouwd kan worden. Het is echter zeer te
betwijfelen, of men het gebruiken van cheques door strafbe-
palingen aanmoedigt; vele particulieren, die anders misschien
kunnen overgehaald worden, bij hunne bank eene che-
querekening te openen, zullen terugschrikken voor het voor-
uitzicht, bij niet in achtneming van w^ettelijke voorschriften
zeer hooge boeten te moeten betalen. Gesteld al dat een
vreemde daardoor met meerdere zekerheid een\' cheque aan-
neemt, wat baat dit indien de circulatie van cheques daardoor
aanmerkelijk vermindert? Doch ook hier zal men wel meer
blijven letten op de
persoonlijkheid van den uitgever, den
hoofddebiteur, dan op de mogelijkheid dezen strafrechtelijk
te vervolgen.

Daarbij komt nog, dat het uitgeven van een\' cheque, die
daarna niet betaald wordt, nog niet per se strafwaardig is;

1) Daniel II § 1569: If there were no deposit, it would be a
fraudulent check, but a check nevertheless, — and we cannot con-
ceive of a wider departure from principle than to hold that the
fraud varied the nature of the instrument itself.

2) In eenige Amerikaansche vonnissen wordt deze onderscheiding
aangenomen, medegedeeld pag.\'öT nt 1.

-ocr page 118-

106

de ingewikkelde relaties van een\' bankier en zijne cliënten
maken het zeer wel mogelijk, dat iemand zijn tegoed hooger
waant, dan het is. Eene der volgende eventualiteiten kan
zich bv. voordoen : de incasseering kan onmogelijk blijken
van papieren, wier bedrag de cliënt als vermeerdering van
zijn tegoed had beschouwd; of wel de als onderpand gegeven
fondsen kunnen in waarde verminderd zijn, — of wel de be-
trokken bank weigert de disconteering van papieren, over
wier bedrag men reeds gedeeltelijk beschikt heeft 1); of wel
de gewoonte heeft zich langzamerhand gevestigd, dat de
bank ook boven het tegoed cheques betaalt en de cliënt
rekent er op, dat dit ook verder zal geschieden, doch de
bankier, die misschien over den vermogenstoestand van zijn\'
cliënt ongunstige berichten heeft gehoord, weigert deze zoo-
genaamde over-cheques verder te betalen; of wel de nemer
van een\' cheque komt het verzoek van den uitgever, met
de aanbieding eenige dagen te wachten als wanneer deze
voor een genoegzaam tegoed gezorgd zou hebben, niet na; deze
reeks voorbeelden zou men nog in het oneindige kunnen
vermeerderen. Men kan den uitgever toch moeilijk straf-
waardig achten, als hij niet eens een verzuim pleegt, en
dit kan hem in geen van de opgenoemde gevallen verweten
worden; maar daarenboven zijn er nog talryke gevallen,
waarin eene kleine onachtzaamheid met zware boete als
bedrog gestraft zou worden.

Is het dus reeds onmogelijk, deze strafbepaling voor
bona fide personen onschadelijk te maken, even moeilijk is
het gebleken, haar zoo te formuleeren, dat mala fide
personen haar niet kunnen ontduiken. Wat toch zou men
eigenlijk strafbaar moeten stellen? Het uitgeven van een\'
cheque, waarvoor
o^ dat oogenblik geene dekking aanwezig
was ? Maar dan vervalt men in de regeling der Fransche
wet, als iemand tusschen het tijdstip der uitgifte en dat der

1) Volgens Rieszer zur Rer. d. H. p. 283 komt dit voor bij de
Duitsche Rijksbank.

-ocr page 119-

107

aanbieding de deklcing bezorgt, is hij daar strafbaar, alhoe-
wel de cheque betaald wordt; daarentegen valt buiten de
strafbepaling de persoon, die tusschen de uitgifte en de aan-
bieding de dekking weghaalt, die b. v. afrekent met zijn\'
bankier zonder melding te maken van op dezen afgegeven,
nog niet gepresenteerde cheques. Is het dan misschien beter
eene straf te stellen op het uitgeven van een\' cheque, waar-
voor op het
oogenhlik der aanbieding geene dekking bestaat;
maar wat dan, als de bankier op het crediet van den uit-
gever dezen toch betaalt ? Het
onbetaald blijven van den
cheque kan ook niet het strafbare feit zijn, omdat de uit-
gever dan geheel afhankelijk wordt van de welwillendheid
des bankiers; of is misschien het juiste criterium: had de
uitgever
grond de betaling van den cheque te verwachten?
maar dit is een geheel subjectief iets: de één meent grond
te hebben de betaling te verwachten, de ander niet; er
ontbreekt dan een objectief, voor ieder waarneembaar ge-
geven, waarnaar men in concreto de vraag beantwoorden
kan: is de beschuldigde in casu straf baar ? Natuurlijk, het
geval kan zich voordoen, dat iemand voor een\' cheque geld
heeft weten te verkrygen door aan den nemer onware voor-
stelhngen te geven van zijne relatie met den betrokkene;
ook een wissel kan op die wijze tot oplichterij aanleiding
geven, maar deze feiten vallen reeds onder de thans be-
staande strafbepalingen, met name art. 326 Strafwtbk:

„Hij, die, met het oogmerk om zich of een ander weder-
rechtelijk te bevoordeelen, hetzij door het aannemen van
een\' valschen naam, of van eene valsche hoedanigheid,
hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel
van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van eenig
goed of tot het aangaao van eene schuld of tot het teniet-
doen van eene schuld, wordt als schuldig aan oplichting,
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren."

Deze bepaling is volkomen voldoende om werkelijk bedrog
te straffen en het verdient, dunkt mij, weinig aanbeveling,
bet uitgeven van cheques zonder dekking, als een mis-

-ocr page 120-

108

drijf sui generis te kwalificeeren 1); allerminst als men
daarmede de bevordering van het chequeverkeer beoogt.

Behoort de houder van een\' wissel of die van een\'
cheque tegenover den betrokkene eenig rechtsmiddel
te hebben, ook zonder dat deze heeft geaccepteerd P

Gewoonlijk wordt de direkte actie van den houder ge-
motiveerd met de bewering dat de houder eigenaar is van
het fonds bij den betrokkene of wel daarmede dat de vor-
dering van den trekker door cessie op den houder van den
cheque is overgegaan. Boven is reeds aangetoond, waarom
deze argumentatie verwerpelijk is.

Bij andere schrijvers vindt men deze redeneering: de
betrokkene heeft zich niet alleen ten behoeve van den
uitgever, maar ook ten behoeve van derden tot de betaling
van cheques verplicht; iedere chequehouder kan zich dus
op die afspraak beroepen: kan op grond van deze den be-
trokkene dagvaarden 2). Is dit echter de bedoeling van
de overeenkomst tusschen eene bank en haren dient ? De

1) Tegen afzonderlijke strafbepalingen in Duitscliland o. a.:
Behrend, Gutachten, Hand. D. Jur. Tag 1884; Rieszer zur Rev.
des Hand. Ges. b. in Z. f ges. Hand. 33 , Beilageheft p. 282 v.,
Hoppenstedt: Zum Checkgesetze p. 4 en Ein zweites Wort zum
Checkgesetz p. 15 v.

Strafbepalingen komen voor in het regeeringsontwerp 1892, in
de meeste ontwerpen medegedeeld door Rieszer o. c. p. 250 en in
Frankrijk krachtens Wet v. 19 Februari 1874 art. 6. Zeer juist
zegt Rieszer p. 282: Strafen ohne dringendes Bedürfnisz anzu-
drohen, liegt weder im Interesse des Strafbegriifes überhaupt,
welchen man nicht ungestraft durch Schaffung formaler Delikte
verändern und dehnbar machen darf, noch im Interesse des Ver-
kehrs, welchen man schützen will, während man ihm (hier den
Checkverkehr) durch solche zum Theil aüsserst elastischen Strafbe-
stimmungen eher Hindernisze und Unanrechenlichkeiten bereitet.

2) Gallavresi, l\'assegno bancario, 1883 p. 293. Cohn, Zeitschr.
für vergleichende Rechtswissenschaft III p. 100 — 102; bestreden
door Birnbaum Z. f. g. H. XXX p. 8 en 17 en Kapp ib. p. 395,

-ocr page 121-

109

bank neemt in het algemeen de verplichting op zich ten
behoeve van haren dient cheques te betalen;
deze heeft
het recht op grond van die afspraak de betaling der door
hem uitgegeven cheques te verwachten; geschiedt dit niet,
dan heeft
Kij recht op schadevergoeding. Wordt deze af-
spraak ook gemaakt ten behoeve van den houder van één
specialen cheque, zoodat deze een zelfstandig recht tegen-
over den betrokkene zou verkrijgen, ook indien de cheque
na de uitgifte door den trekker herroepen wordtDit ligt
niet in de bedoeling der contraheerende partijen: de latere
houder van den cheque was voor hen op dat tijdstip een
onbekend persoon, die dus aan die overeenkomst geene
rechten kan ontleenen. Eerst als een der formulieren wordt
ingevuld en iemand den cheque verkrijgt, eerst dan ont-
staat er
eene concrete verbintenis van den onderteekenaar,
den trekker. Yan deze uitgifte krijgt de betrokkene meestal
geene kennis, voordat het papier hem wordt gepresenteerd;
moet men dan aannemen dat hij alleen door die uitgifte
tegenover den hem nog onbekenden houder verplicht wordt ?
Mij dunkt, de betrokkene is naar billijkheid volkomen ge-
rechtigd, casu quo tegenover den houder dit standpunt in te
nemen: „ik ken u niet en betaal u niet; voor deze weige-
ring zal ik mij tegenover mijn\' dient, den uitgever, wel
weten te verantwoorden; aan u ben ik geene verantwoor-
ding schuldig".

Het spreekt vanzelf dat eene bank, die chequerekeningen
opent, deze redeneering niet zal gebruiken, of zij moet
daartoe hare zeer gegronde redenen hebben. I^oodelooze
chicanes bij de uitbetaling van cheques zouden ongetwijfeld
aan de uitbreiding der zaak niet bevorderlijk zijn 1). Waar
echter de uitgever aan de bank bevel gegeven heeft,
den cheque niet uit te betalen, daar bestaat geene enkele
reden de bank toch daartoe te verplichten; de uitgever

1) Om die reden o. a. acht ook Hoppenstedt eene direkte actie
overbodig.

-ocr page 122-

110

moet dan maar weten hoe hij zijne handelwijze tegenover
den teleurgestelden houder zal goed maken.

Door het feit, dat een cheque volgens contract wordt uit-
gegeven, ontstaat dus
als regel geen zelfstandig recht 1)
van den houder tegenover de betrokken bank; maar de vraag
doet zich voor, of
in sommige gevallen de actie niet behoort
te worden toegewezen; eene bank ontvangt gelden, niet om
in het algemeen cheques daarmede te betalen, maar voor
één speciaal aangeduiden cheque;
in dat geval zou de houder
den betrokkene misschien kunnen dagvaarden tot uitkeering
van het te zijnen behoeve ontvangen geld. Het kan bv.
voorkomen dat de bank met een\' harer clienten afrekent
daarbij laat deze aan de bank een genoegzaam bedrag om
daaruit de cheques te betalen, welke nog in omloop zyn
misschien vertrekt de dient daarna oaar het buitenland
zoodat de houders, die hunne cheques nog niet hebben aan
geboden, op hem moeilijk verhaal zouden kunnen uitoefenen
Kan nu de chequehouder aantoonen, ^at de bank geld ont
vangen heeft speciaal om
hem te betalen, dan zou men hem
naar billijkheid zijne vordering niet mogen ontzeggen.

Deze uitzondering wordt aangenomen door the Supreme
Court van de Vereenigde Staten, welks meening daar te
lande evenwel niet algemeen gedeeld wordt; in eene be-
slissing door dat Hooggerechtshof gegeven 2), komt deze
overweging voor:

„It may be, if it could be shown that the bank had charged
the check in its books against the drawer, and settled with
him on that basis, that the plaintiff could recover on the
count for money had and received, on the ground that the
rule ex aequo bono would be applicable, as the bank

1) Ifet zou kunnen vooi-komen, dat de chequehouder den betrokkene
dagvaardde als gemachtigde van den misschien elders wonenden
uitgever, maar dan op diens naam en krachtens diens volmacht,
niet in strijd daarmede.

2) Bank of Republic v. Millard; 10 Wall. 152.

-ocr page 123-

Ill

having assented to the order, and communicated its assent
to the paymaster (the drawer), would he considered as hol-
ding the money to the plaintiff\'s use; and therefore under
an implied promise to pay it on demand."

Ook zou het misschien aanbeveling verdienen, den uit-
gever van een\' cheque tot cessie van actie aan den houder
verplicht te stellen, waar deze uitgever door verzuimen van
den houder en de daardoor veroorzaakte schade van zijne
aansprakelykheid bevrijd wordt. In dat geval heeft echter
de houder geene zelfstandige actie, hij kan niet meer rechten
doen gelden dan de uitgever had, treedt geheel in diens
plaats en handelt met diens toestemming.

Behoort bij faillissement van den trekker aan den
houder van eenen cheque of van een\' wissel een voorrecht
te worden toegekend op de penningen, die de betrok-
kene van den trekker onder zich heeft P

Ter verklaring van dit voorrecht kan men alweder niet
aanvoeren, dat de houder eigenaar is van de dekking, noch
dat aan den houder eene vordering op den betrokkene ge-
cedeerd is, welke opvattingen de direkte actie van den
houder tegen den betrokkene niet konden verklaren. Toch
zou er reden kunnen bestaan aan den houder dit voor-
recht toe te kennen, indien daardoor de zekerheid van den
wisselhandel of van het chequeverkeer verhoogd werd.

Wat wissels in het algemeen betreft, bestaat dit privi-
lege in Frankrijk, in België en in Schotland, in de meeste
andere landen niet. Bij de beraadslagingen van de con-
gressen, welke te Antwerpen en te Brussel voor de samen-
stelling eener internationale wisselwet werden gehouden,
maakte ook „la provision préalable" een punt van ernstige
discussie uit. Men werd het er vrijwel over eens, dat er geene
wissels waren zonder causa, zonder daaraan ten grondslag
liggende overeenkomst tusschen den trekker en den be-
trokkene, dat echter de
wet zich slechts met de vraag had
bezig te houden, welke rechten de verschillende belang-
hebbenden op de dekking kunnen doen gelden. Ook werd

-ocr page 124-

112

men het er over eens dat deze kwestie eigentlijk alleen
dan van belang werd, als de trekker failleerde; daar het
zoolang alle partijen solvent blijven voor den houder minder
belangrijk is, van wien hi.j ten slotte de betaling moet
vorderen. Anders wordt dit als de trekker zijne betalingen
staakt, dan is het voor den houder niet onverschillig of de
dekking
hem toekomt of tot den boedel des uitgevers ge-
trokken kan worden.

De heer Level, die op genoemde conferentie de verdediging
van het Fransche stelsel voornamelijk op zich nam, ver-
klaarde, namens l\'Union des banquiers de Paris et de la
province, dat door hen aan het behoud van la provision
groot gewicht werd gehecht; de vertegenwoordiger van la
Banque de France, sloot zich hierbij aan 1). In 1886 op het
congres te Antwerpen werd dan ook het Fransche stelsel
aangenomen en werden er bepalingen 2) omtrent la provision
vastgesteld. Bij de voorbereiding van het tweede congres (te
Brussel) raadpleegde echter het Antwerpsche beurscomité
over de geheele wereld de meest bekende bankiers ; bijna een-
stemmig luidde hun antwoord: „qu\'ils ne se souciaient guère
de la provision." Aan het antwoord der Engelsche bankiers
werd met name veel gewicht gehecht, omdat de Engelsche
wetgeving in dit opzicht van de Schotsche verschilt 3). Indien
werkelijk dit voorrecht van den houder aan de zekerheid
van den wisselhandel bevorderlijk ware, als een voordeel
beschouwd werd, dan zou een wissel op Schotland (alwaar
de houder op de dekking bevoorrecht is) meer waard
moeten zijn dan een wissel op Engeland, (waar de houder
eerst door de acceptatie van den betrokkene tegenover

1) Actes du congr. d\'Anvers p. 376.

2) Feitelijk stelden de artikels 8 —12 van het ontwerp niets vast
dan het voorrecht des houders bij faillissement van den trekker
en de wjjze, waarop de dekking verdeeld moet worden (actes p. 432).

3y Bills of Exchange Act 1882 8. 53 (1) en (2), overgenomea
pag. 103 nt 2.

-ocr page 125-

113

dezen rechten verkrygt), hunne disconteering misschien
iets gemalckelijker zijn. Van een dergelijk verschil was
echter bij Engelsche bankiers niets bekend. Zij ant-
woordden eenparig, dat door hen in de eerste plaats op
de soliditeit van de handteekening gelet werd. Als hun
voor wissels geld, crediet of iets anders gevraagd werd,
verleenden zij dat indien de handteekeningen hun voldoende
waarborg voorkwamen, ook op gevaar af dat er geen fonds
voorhanden was; waren deze niet soliede genoeg, voorza-
gen zij een faillissement van den trekker, dan gaven zij
voor den wissel geen geld, ook al bleek het dat de trekker
op dat oogenblik bij den betrokkene tegoed stond. Daar-
mede werd overtuigend bewezen, dat een beroep op de
zekerheid van den handel niet geoorloofd was ter verklaring
van het voorrecht van den houder.

Ook de vrees, dat het complaisancepapier aanzienlijk ver-
meerderen zou, „wanneer men geene dekking meer vereischte",
werd niet algemeen gedeeld; men wees er op hoe onjuist
het was te zeggen, dat men voor wissels voortaan geene
dekking meer vereischte; integendeel men bleef deze wensche-
lijk achten, meende echter dat wettelijke dwangmiddelen
haar niet konden verzekeren ; immers ook complaisancepapier
is onder de wissels te rekenen, al ontbreekt iedere dekking
ja zelfs juist hierbij is het wisselregres met zijne snelle
en krachtige exucutiemiddelen den houder het meeste waard.
Of de houder op de dekking bevoorrecht is al dan niet, is
zonder invloed op de hoeveelheid complaisancepapier die in
een land circuleert.

Ten slotte werd met algemeene stemmen door het con-
gres te Brussel aangenomen, dat in het ontwerp niet over
la provision zou gesproken worden, behoudens natuurlijk
het recht van ieder land om in zijne faillietenwet eene gepri-
vilegieerde positie toe te kennen aan den houder van een\' wis-
sel ; sedert zijn er ook in Frankrijk en België vele schrijvers 1)

1) Emile Guyot in La Belgique judiciaire 1888 p. 1360: „De la

8

-ocr page 126-

114

geweest, die deze beslissing verdedigd hebben en sedert
dien mag men het als de normale meening beschouwen
dat een voorrecht van den houder eens wissels zich hoog-
stens daar laat verdedigen, waar dit door de gewoonte
van het land uitdrukkelijk gevorderd wordt.

In ons land zouden daaruit bovendien groote misbruiken
voortvloeien, want zoodoende zouden aan den vooravond
van een faillissement alle inschulden aan den boedel
^nttrokken worden, als de aanstaande failliet op zijne
debiteurs wissels afgaf, zelfs voor niet opeischbare schulden.

Past men dezelfde redeneering toe op cheques, dan zal
men tot dezelfde conclusie moeten komen 1). Ook hier kan
geen sprake zijn van eigendomsovergang noch van cessie,
hoogstens van een voorrecht bij faillissement van den uitgever.

Bij papieren met korten looptyd is dit voorrecht nog van
minder belang dan bij een\' wissel, die b. v. over eenige
maanden eerst vervalt. In dit tijdsverloop toch kan iemands
vermogenstoestand veel veranderen; gedurende eenige
dagen
zal dit niet zoo licht geschieden. Percentsgewijze zal deze
vraag zoo zelden bij cheques voorkomen, dat aan deze fonds-
kwestie wel wat veel gewicht wordt toegekend; wanneer
men namelijk toestemt dat deze voornamelijk neerkomt op
eene vraag van faillietenrecht. In die weinige gevallen
echter, dat de failliet één of twee dagen vóór zijne failliet-
verklaring bij zijnen kassier nog voldoende fondsen heeft om
daarop een voorrecht van eenige waarde te doen zijn, zou
hij allicht zijne bevriende crediteurs daarmede bevoordeelen;
misschien zelfs personen, die geene crediteurs waren.

Door meerdere afgifte van cheques aan zulke personen
zou het in ieder geval in de macht van den uitgever staan,

provision des lettres de change aux congrès d\'Anvers et de
Bruxelles."

1) Mr. Hulshoff (diss. pag. 112) verdedigt art. 226 W. v. K.,
waarin aan den houder van kassiersaanwijzingen een voorrecht
wordt toegekend.

-ocr page 127-

115

dit voorreclit illusoir te maken voor personen, die met zijnen
vermogenstoestand onbekend, te goeder trouw een\' cheque
hadden aangenomen en daarvoor geldswaarde gegeven
hadden. De bona fide chequehouders zouden toch geheel
aan de willekeur van den uitgever blijven overgeleverd
en met het oog op hetgeen aan den vooravond van
een faillissement pleegt te geschieden, is de voorspelling niet
gewaagd, dat dan van dit voorrecht niet veel voor hen
zou terecht komen.

Bovendien zou de uitoefening van dit voorrecht met allerlei
zwarigheden gepaard gaan : hoe zou men moeten bewyzen,
dat de cheque werkelijk vóór het faillissement was uitgegeven ?
de datum toch staat niet officieel vast en zou best onjuist,
geantidateerd kunnen zijn; en wanneer het aanwezige fonds
niet toereikende is om alle cheques te betalen, zouden dan
het eerst betaald moeten worden die, welke het eerst waren
aangeboden? maar dan komen de verafwonende houdersin
eene slechtere conditie, dan die welke in dezelfde stad wonen.
Of moeten de cheques, die het eerst zijn uitgegeven, het
eerst worden betaald ? dit is zeker het billykste,maar men stuit
daarbij in de praktyk op de groote moeilijkheid die er bestaat,
het oogenblik van uitgifte te bepalen ; verdeelt men het aan-
wezige fonds gelijkelijk onder alle cheques, dan hangt de
hoeveelheid die ieder krijgt, af van het moment, waarop de
bankier ophoudt te betalen; in ieder geval dus willekeur, die
de bezwaren tegen het voorrecht des chequehouders nog
komt vermeerderen.

Yóór de acceptatie bestaat er tusschen den houder van
een\' cheque en den betrokkene dus geen rechtsband, evenmin
als bij een\' wissel. Deze stelling, die aan de behandeling
van het voorafgaande ten grondslag strekte, wettigt nog
eenige andere conclusies:

1. Eene wisselwet, waarin geene bepaling voorkomt
omtrent eventueele rechten van den houder, behoort voor
te schrijven, evenals thans al. 3 van art. 110 W. v. K.:
„In geval van acceptatie, blijft het fonds, tot het beloop van

-ocr page 128-

116

den wisselbrief aan den betrokkene, behoudens diens ver-
plichting, om jegens den houder aan zijne acceptatie te vol-
doen." Deze bepaling is noodig, waar het fonds bij den
betrokkene in zijn geheel tot den misschien faillieten boedel
des uitgevers kan getrokken worden, zonder dat de houders
van op den betrokkene afgegeven traites daarop eenig recht
hebben. Zijn deze traites echter door den betrokkene geac-
cepteerd, dan heeft deze zich tot de betaling onvoorwaar-
delijk verplicht en het is dus billijk het daarvoor noodige
bedrag door den betrokkene te laten reserveeren.

Dit spreekt trouwens vanzelf; toch wordt uit vrees om
het „unterliegende Yerhältnis" te raken, deze bepaling
vaak uit wisselontwerpen weggelaten 1): de wissel is
immers van iedere causa geabstraheerd. Toch is zy nood-
wendig; wil men haar echter onder de rubriek „van ver-
bintenissen" opnemen en niet in de wisselwet, dan is daar
natuurlijk niets tegen.

2. Wanneer een derde, schuldeischer van den cheque-
uitgever, beslag legt op hetgeen de betrokkene aan dezen
schuldig is, dan komen by de vaststelling van het bedrag
alleen geaccepteerde traites in mindering.

Ook dit is een onmiddellijk gevolg van het voorafgaande:
niet-geaccepteerde wissels en cheques gelden niet als over-
dracht van het fonds, geven geene rechten daarop; zij mogen
dus na het beslag niet meer ten nadeele van den beslag-
legger betaald worden.

3, De uitgever kan ten allen tijde aan de bank last

1) Aan deze vrees schrijft Canstein het toe, dat in de Duitsche
Wechselordnung (waarin geene bepalingen omtrent la provision
voorkomen, waarin dus de bepaling behoorde dat acceptatie van
een handelspapier den schuldenaar voor dat bedrag bevrijdt), deze
bepaling ontbreekt, terwijl alleen gezegd wordt dat de betrokkene
bevoegd is de houders van wissels in weerwil van het faillissement
to betalen
zoolang geen verzet, h gedaan-, art. 4. 7° (Canstein, Check,
AVechsel und deren Deckung p. 179).

-ocr page 129-

117

geven een\' bepaalden cheque bij de aanbieding niet te
betalen ; behoudens natuurlijk zijne eigene verantwoordelijk-
heid aan den houder.

Waar echter eene direkte verplichting van de bank
zelve bestaat tegenover iederen houder, daar kan natuurlijk
van eene bevoegdheid des uitgevers om aan de bank tegen-
bevel te geven, geen sprake zijn.

4. Het bericht, dat de uitgever overleden is, geldt in
sommige landen als zoodanige herroeping aan de bank:
deze houdt dan met betalen op, zoodra zij van het over-
lijden van haren dient officieel kennis krijgt. De erfge-
namen kunnen haar echter last geven toch met betalen
door te gaan. Omgekeerd in die landen waar de volmacht
der bank door het overlijden harer dienten niet eindigt,
zijn de erfgenamen natuurlijk bevoegd dien last om met
betalen
op te houden., uitdrukkelijk te geven. Daar de
beslissing ten slotte toch aan de erfgenamen verblijft, is het
feitelijk eene kwestie van gewoonte. Het is echter wen-
schelijk dat daarover geen twijfel bestaat, zoodat een uit-
drukkelijk wetsvoorschrift niet overbodig is.

-ocr page 130-

BESLUIT.

In de voorgaande bladzijden heb ik getracht voor eene
juiste appreciatie van het begrip „Cheque" zooveel moge-
lyk gegevens bijeen te brengen. Dat ons stellig recht op
dit punt eene groote leemte bevat zal geloof ik, niemand
in twijfel trekken: de juridische constructie van papieren
waarmede partijen ééne zelfde bedoeling gehad hebben,
behoort dezelfde te zijn en niet van nietige verschilpunten
in den vorm afhankelijk.

Moeilijker is het, de vraag te beantwoorden: welke rege-
ling zou daarvoor in de plaats moeten komen ? In hoofdzaak
hangt dit antwoord af van de wijze, waarop de geheele
wissselwet is ingericht. Wanneer de bewerkers dier wet
dooj- hetzelfde beginsel geleid worden, dat ook in de inter-
nationale congressen te Antwerpen en Brussel heeft voor-
gezeten (het beginsel dat door den president dier congressen,
den heer Pirmez, aldus werd geformuleerd: „notre premier
principe a été d\'éviter partout les nullités: nous avons
répudié le droit formaliste"); dan zal men er van zelf toe
komen, evenals in Engeland en Amerika voor alle getrokken
order- en toonderpapieren één grondtype te nemen en de
vereischten daarvoor zoo ruim stellen, dat voor een geheel
afwijkend type geene ruimte overblijft. Men zal daardoor
rechtskracht verleenen aan die handelspapieren, die als de
toonderwissel thans zonder wettelijke regeling circuleeren;
en als men alle order- en toonderpapieren, bij een derde be-

-ocr page 131-

119

taalbaar, onder het begrip wissel samenvat, dan zal men
vanzelf ook den cheque tot dit grondtype rekenen 1).

Misschien zal men voor enkele dier papieren exceptieve,
van het grondtype afwijkende bepalingen in de wet willen
opnemen; misschien zal men dit ook voor den cheque wiUen
doen. Wanneer men echter den cheque tot de wissels
brengt, dan komt de onderstelling mij niet al te gewaagd
voor, dat de meeste verschilpunten bij nadere beschou-
wing niet zoozeer noodig zullen blijken:

a. De cheque is altijd op vertoon betaalbaar, een wissel niet
altijd;
maar feitelijk worden ook papieren één, tien dagen
zicht als cheques beschouwd en papieren op vertoon betaal-
baar heeten ook dikwyls zichtwissels. Waarom zou men
dan eigenlijk in de wet de bepaling opnemen:
„De cheque is betaalbaar op zicht.

Bepalingen in den cheque daarmede in stryd worden
voor niet geschreven gehouden."

1) Reeds het ontwerp \'86, p. 62: „Zooveel mogelijk is de cheque
met den wissel gelijk gesteld"; overigens wordt de wissel daar ge-
heel als een formeel papier behandeld.

Het standpunt door de leer der formeele verbintenissen tegenover
deze kwestie ingenomen, wordt dan ook consequenter weergegeven
door Cohn (Endemann\'s Handb. III § 454 n°. 5):

„Der Check ist nach englisch-amerikanischem Recht eine Art
des Wechsels; nach den kontinentalen Rechten und insbesondere
nach deutschem, schweizerischem und italienischem Recht ist er es
nicht. Denn (wenn auch Wechsel mit vorgängiger Grenehmigung
des Trassaten oft gezogen werden, und wenn auch andererseits
Checks äusserlich dem Wechsel ziemlich nahe kommen können,
wenn endlich auch der Aussteller des Checks, wie der Wechsel-
aussteller die Zahlung durch den Bezogenen verspricht.....),

so bleibt doch nach deutschem, schweizerischem und italienischem
Recht
der nicht zu verwischende Unterscheid der Selbsibezeichnung der
Wechselurkunde als WechseP\\
In het Duitsch regeeringsontwerp \'92 is
dan ook naar eene zooveel mogelijk afzonderlijke regeling van
den cheque gestreefd.

-ocr page 132-

120

b. Ook zal het in overweging komen den chequeJioiider
een voorrecht toe te hennen op de delching die bij den betrokkene
voor den cheque aanwezig is.
Dit voorrecht is feitelijk alleen
dan van belang, als de trekker tusschen de afgifte en de
aanbieding gefailleerd is [als men tenminste den trekker die
geen schade lijdt, ook na het verstrijken van den aanbiedings-
termijn voor den cheque aansprakelijk achtj. Welke reden
is er dan om dit voorrecht aan de persoon, die eenen wissel
heeft gekocht, te onthouden en het wel te verleenen aan
de persoon, die onder dezelfde omstandigheden een\' cheque
heeft ontvangen ? Is dit onderscheid gemotiveerd? Men
is toch al weinig geneigd de privileges bij faillissement uit
te breiden, omdat zij tot misbruiken en moeilijkheden aan-
leiding geven: in ieder geval zou het in de macht van
den failliet staan door geantidateerde cheques dit voorrecht
illusoir te maken (zie pag. 111).

c. Zelfs tegen de vaststelling van eenzelfden aanbiedings-
termijn voor (zicht)ivissels als voor cheques zullen de be-
zwaren., geloof ik., niet onoverkomelijk zijn;
wanneer n.1. de
houder van een\' (zicht)wissel, ook na het verstrijken van
dien termijn, zijn regresrecht behoudt en het bij uitzondering
alleen dan verliest, als de trekker bewijst, door dit uitstel
eenig nadeel te hebben geleden 1); dan bestaat tegen een\'
korten termijn, waarbinnen (zicht)wissels zouden moeten ge-
presenteerd worden, evenmin bezwaar als thans bij cheques.
Met den aard van zoodanig zichtpapier, waarvoor men
immers op de eerste aanvrage geld kan krijgen, stemt
het juist overeen, dat de trekker niet eindeloos voor de
solventie van den betrokkene aansprakelijk blijft: wanneer
de houder van zijn recht om zoodanig papier terstond in

1) Aldus reeds voor cheques art. 5. ontw. 86: „De houder is
verplicht den cheque ter betaling aan te bieden binnen zeven

dagen........op straffe van verlies van verhaal tegen de

endossanten, en ook tegen den uitgever voor zooveel deze door de
niet tijdige aanbieding mocht zijn benadeeld."

-ocr page 133-

121

te wisselen geen gebruik maakt, behoort de daardoor veroor-
zaakte schade voor rekening van den houder te komen en
niet voor rekening van den trekker, die daaraan part noch
deel had. Dit kan van ieder zichtpapier gezegd worden.

Wanneer men by het samenstellen eener wisselwet de
leuze voorop stelt: „geene noodelooze gronden van nietig-
heid, geene bloot formeele onderscheidingen", dan zal men
er allicht toe komen om voor cheques geene afzonderlijke
bepalingen te maken. Mocht de wetgever daartoe toch
willen besluiten, dan zal deze poging allicht afstuiten op
deze moeielykheid, dat een afdoend criterium niet te vinden
is.
Waaraan zal een derde een\' cheque van een\' geivonen
zichtivissel moeten onderhennen ?

Aan de banJeierseigenschap van den betrohkene ? Maar is
een koopman hier te lande zoo scherp onderscheiden van
een bankier, dat een zichtwissel op den eerste anders
moet geregeld worden, dan die op den laatstgenoemde ?
En welk rechtsgevolg (onder de exceptieve bepalingen, die
men dan voor cheques zou wenschen) staat met de ban-
kiers-eigenschap van den betrokkene in verband ?

Als zoodanig kan alleen in sommige vreemde staten de
bepaling gelden, dat de respijtdagen door een\' bankier niet
kunnen worden ingeroepen, wanneer de houder van een\'
cheque betaling vraagt. Maar in ons land bestaan respijt-
dagen in het geheel niet, ook niet by een\' wissel op een\'
niet-bankier getrokken.

Of zal men als cheque kunnen beschouwen ieder jxipier,
tvaarop dat tvoord voorkomt
? (een wissel zou dan het woord
„wissel" moeten bevatten , eene assignatie het woord „assig-
natie", terwijl alle andere papieren nietig zouden zijn).
Daarin ligt natuurlijk opgesloten, dat men het niet eens
is met den heer Pirmez, niet eens met de meerderheid der
Antwerpsche en Brusselsche congressen 1), niet eens met

1) Die echter ten slotte aan de minderheid eene concessie deed
door de bepaling: ieder zichtpapier, waarin het woord wissel niet

-ocr page 134-

122

de beginselen van het Amerikaansche en Engelsche recht;
men beschouwt dan den wissel als een formeel papier,
dat wissel wordt doordat het aan al de vereischten van
een\' volledigen wissel voldoet en anders nietig is. Zal men
er dan in slagen de regeling zoo te maken, dat de handel
werkelijk tusschen (zicht)wissels en cheques eenig verschil
maakt, dat in die wetsbepalingen zijnen oorsprong vindt ? —
Welk onderscheid wordt door het ontwerp \'86 in het leven
geroepen ?

r. Een cheque zou „aan toonder" kunnen luiden, een wis-
sel niet. [Ieder getrokken toonderpapier waarin het woord
„cheque" niet voorkomt, mist dus alle rechtskracht als han-
delspapier].

2°. Een cheque is steeds op zicht betaalbaar. Iedere aan-
wijzing van een\' vervaldag wordt voor niet geschreven ge-
houden ; evenzoo de woorden „betaalbaar één (drie) dagen
na vertoon". Banken, die ook nadat dit ontwerp zal zijn
in werking getreden, door die woorden op hunne formulieren
te drukken zich willen blijven vry waren voor te groote
opvraging hunner deposito\'s, zullen daarop dus het woord
„wissel" moeten drukken als zij de wet willen volgen;
voor getrokken toonderpapier kan deze veiligheidsmaatregel
echter op geene enkele manier rechtsgeldig worden; de
toonderwissel immers is nietig 1) en de cheque kan alleen
op vertoon betaalbaar zijn.

3°. Als regel moet de cheque binnen 7 dagen, de (zicht--
wissel binnen 3 maanden gepresenteerd worden. Dit punt
alleen maakt eenig verschil voor een\' derden houder. "Wordt
iemand daardoor belet cheque en zichtwissel promiscue
te gebruiken? Hoe is gewaarborgd: „de cheque is een
middel tot betaling" (Memorie van Toelichting p. 61) ? Mé-
mand belet mij, niemand straft mij, als ik boven een papier.

voorkomt, geldt als cheque en moet dus binnen 5 dagen ter be-
taling worden aangeboden.
1) Art. 8 Tit I ontw. \'86.

-ocr page 135-

123

getrokken op een\' zeer twijfelachtigen debiteur, liet woord
„cheque" schryf; ik heb dan nog de kans dat ik het geld
voor den „cheque" (!) verkregen, misschien nog behouden
kan. En kan men zulk een papier een middel tot betaling
noemen, meer dan een\' wissel drie dagen na zicht op een
bankdeposito getrokken ?

Het wetsontwerp 1886 zal dus niet beschouwd kunnen
worden, als verhoogende door wettelijke waarborgen de meer-
dere zekerheid die het verkeer aan het woord „cheque" pleegt
te hechten. Het is trouwens niet mogelijk aan den cheque
zijn karakter van credietpapier en circulatiemiddel geheel te
ontnemen. In het tijdsverloop dat tusschen het aannemen
en het aanbieden van een\' cheque noodzakelijk verloopen
moet, al is dit nog zoo kort, verleent de nemer, die voor
den cheque waarde geeft, crediet aan den trekker; evenzoo
latere houders.

Evenzoo is iedere cheque, die in omloop is en door
meerdere handen gaat, feitelijk tot een circulatiepapier ge-
worden, al mag men misschien toegeven, dat deze eigenschap
in het begrip hetwelk men in de wandeling van een\' cheque
heeft, niet noodzakelijk ligt opgesloten.

En hiermede neem ik van dit proefschrift afscheid; ik
durf niet te zeggen van den lezer en eindig met den wensch
dat ons wisselrecht zich voortaan meer tot Engeland en
Amerika om voorbeeld moge wenden: tot die landen, waar
het wisselverkeer zich ongetwijfeld het meest heeft ont-
wikkeld.

-ocr page 136-

■yii-^

-ocr page 137-

^TELLINGEN.

-ocr page 138-
-ocr page 139-

STELLINGER

I.

De ondergang van den stand der kleine, vrye land-
bouwers in de Romeinsche republiek is de hoofdoorzaak
geweest van haren ondergang; terecht zeide Plinius: „lati-
fundia perdidere Italiam".

11.

Wanneer tusschen den eersten en den derden hypotheek-
houder een vonnis omtrent den voorrang is gewezen, dan
werkt dit vonnis jure romano niet ten opzichte van den
tweeden hypotheekhouder (L. 16 D. XX: 4).

III.

Ook wanneer hy een curator verkregen heeft, kan een
minor zich naar Romeinsch Recht geldig verbinden; er is
geene reden om in L. 101 D. XL: 1 te lezen: „Ruberes
sine curatoribus suis possunt ex stipulatu obligari" in
plaats van „obligar«".

-ocr page 140-

128

lY.

De kooper van een onroerend goed, aan wien dit niet
geleverd wordt, heeft naar ons recht geene actie tot ont-
binding der overeenkomst wegens wanpraestatie, wanneer de
verkooper bewijst dat het verkochte goed hem niet in eigen-
dom toebehoorde.

Y.

Een huwelijk tusschen Nederlanders in een vreemd land
voltrokken, is nietig bij verzuim der huwelijksafkondigingen
binnen dit Koninkrijk, indien eene der partijen minder dan
6 maanden vóór het huwelijk aldaar is gevestigd geweest.

YI.

Wanneer ik met mijn buurman overeenkom, dat in diens
perceel geen sterke drank in het klein zal verkocht worden,
kan ik dit beding later ook doen gelden tegen den persoon,
die het perceel van mijn buurman heeft overgenomen.

YIL

Een testament gemaakt door een onder curateele gestelde,
is geldig, zoolang niet het gemis der verstandelijke vermogens
bewezen zij.

YIII.

De invoering van een oogstverband, zooals dat inNeder-
landsch Indië bestaat, is hier te lande niet wenschelijk.

-ocr page 141-

129

IX.

De man kan een aandeel in eene naamlooze vennootschap,
staande op naam zijner vrouw en haar in eigendom toebe-
hoorende, geldig verpanden,

X.

Het verdient aanbeveling bij binnenlandsche wissels
protest niet verplicht te stellen.

XI.

De roekeloosheid van den directeur eener naamlooze ven-
nootschap handelende in qualitate, kan daarstellen „merkelijke
schuld of nalatigheid van den verzekerde zeiven" in den zin
van art. 294 W. v. K.

XII.

Buitenlandsche maatschappijen van levensverzekering,
hier te lande werkende, behoorden wettelijk onderworpen
te zijn aan toezicht van regeeringswege.

XIII.

Ons recht verbiedt niet de sententia mere declaratoria.

XIY.

Er bestaat behoefte aan eene algemeene wet regelende
de voorwaarden, waarop aan tramway-maatschappijen con-
cessie kan worden verleend, waarop ten hunnen name kan
worden onteigend, en bepalende welke lasten daarbij aan
de maatschappijen kunnen en moeten worden opgelegd.

-ocr page 142-

130

XV.

Een Christen-Chinees, -Moor, of -Arabier valt in Neder-
landsch-Indië onder de met Europeanen gelijkgestelden.

XYI.

Aan koninklyke besluiten, die niet in het Staatsblad
zijn opgenomen, behoort de algemeene verbindbaarheid te
worden ontzegd, ook indien zij voor de wet van 26 April
1852 S. n". 92 zijn uitgevaardigd.

XVII.

Het wetsontwerp d.d. 24 Februari 1892 verbindt aan de
naturalisatie van den vader terecht het rechtsgevolg, dat
diens minderjarige kinderen mede in ons staatsverband
worden opgenomen.

XYIII.

Het beleenen van in beleening gegeven waarden valt
indien dit zonder toestemming van den eigenaar geschiedt,
onder het misdrijf van verduistering (art. 326 Strafwetboek).

XIX.

Poging met ondeugdelijk middel of op ondeugdelyk voor-
werp valt naar ons recht onder het begrip strafbare poging

XX.

Onder wettelijk voorschrift in den zin van art. 184 Straf-
wetboek is ook begrepen een voorschrift in de politie-
verordening eener gemeente gegeven.

-ocr page 143-

131

XXI.

De preventieve hechtenis behoorde steeds in mindering
gebracht te voorden bij de op te leggen gevangenisstraf.

XXTI.

In weerwil van de depreciatie van het zilver is een
gondagio van eenigen duur i\'n ons land niet te voorzien.

XXIII.

Het verdient in ons land geene navolging, om zooals in
Oostenryk de postspaarbank te gebruiken voor rentedragende
chequerekeningen.

XXIY.

De verplichting der caisses d\'épargne in Frankrijk om
de haar toevertrouwde gelden te storten in de caisse de
dépots et de consignations, verdient afkeuring in verband
met de gewoonte van deze laatste om hare activa bijna
uitsluitend in Fransche rente te beleggen.

-ocr page 144-

IsiilSmt«-\'^
l-^lïiiili

Ii«

-ocr page 145-

INHOUD.

Bladz.

INLEIDING......................1

Wat verstaat men in liet dageliikscli leven onder een
clieque ?..................4

I. DB CtlEQÜE VOLGENS ONS STELLIG RECHT.

A. Welke juridische kavalipicatie is tb geyeït aan de

papieren, dib thans onder dien naam circuleeren?. . 5
In onze wetten komt het woord cheque niet voor. . . 5
Volgens ons recht hangt het af van den vorm, waarin
een cheque is opgesteld, of deze gebracht moet worden
tot „kassierspapier", tot de assignaties aan toonder, tot

de wissels of tot de assignaties aan order?.....6

Een cheque kan dus zijn:

1°. een wissel............... 6

2°. eene assignatie aan order.........7

3°. eene assignatie aan toonder......... 8

4°. eene kassierskwitantie...........8

Het is onlogisch, dat een niet-essentieel verschil in vorm
wettelijk een zeer belangrijk onderscheid tengevolge heeft
tusschen papieren, waarmede men éénzelfde rechtsgevolg
beoogt .................. 9

B. De kassierskwitantie en de assignatie aan toonder. 12
a. Rechtskarakter...............12

Het begrip kassier.............13

Het kassierspapier en ander papier aan toonder moet
de juiste dagteekening der oorspronkelijke uitgifte bevatten
(art. 221 W. v. K.); beteekenis van dit voorschrift. . . 15

Zjjn kassierskwitanties en toonderassignaties handels-
papier in den zin der wet?...........18

h. Rechten van den houder tegenover den uitgever en tegenover

den persoon van wien hij de aanwijzing ontving.....19

De clausules: „betaalbaar één dag na vertoon", „drie
dagen na vertoon" etc.; hun invloed op den duur der aan-
sprakelijkheid....................21

c. Vervalschte aamoijzingen en aanwijzingen, welke op onregel-
matige tvijze in omloop zijn.
...........24

Wanneer de handteekening van den uitgever valsch is,... 24

-ocr page 146-

inhoud.

Bladz.

De art. 2014 en 637 B. W. zijn ook op toonderpapier

toepasselijk.................25

Welke beteekenis heeft het woord „koop" in art. 637 B.W. ? 30
Tegenover den verkrijger te kwader trouw is de uitgever

niet verplicht................31

Kan de gerechtigde zonder het toonderpapier over te
leggen, het daarin uitgedrukte bedrag vorderen? ... 34

De betrokkene tegenover den eigenaar en den houder
van eenen toondercheque. . ..........35

d. Hechten van den houder tegenover den persoon tot betaling
aangewezen
.................37

Welke rechten kan de houder van eene kassierskwitantie
of van een ander papier aan toonder doen gelden op het
tegoed, dat den uitgever bij den betrokkene ten dienste staat? 37

De houder eener toonderaanwijzing heeft geene \'actie
tegen den persoon tot de betaling aangewezen .... 42

e. Betalingen door middel van kassiersbriefjes en assignaties
aan toonder; vielken invloed heeft hunne afgifte op de ver-
hintenis, die daartoe aanleiding geefti
........44

Zijn er ook toonderpapieren bij eenen derde betaalbaar,
wier overdracht met betaling volkomen gelijk wordt gesteld? 47

11. YREEMDE WETGEVINGEN.

A. Engeland . ................50

B. De Vereenigde Staten van Noord-Amerika .... 54

C. Duitschland................58

D. Frankrijk.................61

E. België..................64

III. IN WELKE VERHOUDING BEHOORT DE CHEQUE
TOT DEN (ZICHT)WISSEL TE STAAN?

A. Rkchtskaeakter..............66

Welke vereischten behoort de wet aan eenen wissel te
stellen? Zijn deze van dien aard dat cheques er niet

buiten vallen?...............72

Essentieele bestanddeelen:

1°. Een wissel moet zijn een mandaat om te betalen

door den trekker onderteekend..........73

2°. Een wissel moet aanwijzen wie betalen zal ... 74
3°. Een wissel moet eene bepaalde som gelds ter betaling
aanduiden.................75

-ocr page 147-

ishoüd.

Blaclz.

4". Een wissel kan zijn betaalbaar gesteld aan een be-
paald persoon daarin met name genoemd, of aan de order
van een bepaald persoon, of aan toonder......75

B. Yoem kn inhoud..............77

Niet-essentieele bestanddeelen:

1". De benaming van wissels, cheques etc. als zoodanig 78
2°. De aanwijzing van de plaats van betaling. ... 81
3°. De aanwijzing van dag en plaats der uitgifte . . 81
4°. De aanwijzing wanneer betaald moet worden ... 82
5°. De woorden „waarde genoten" of „waarde in reke-
ning"; „aus meinem (unserem) Gruthaben"......82

C. Overdracht en verhandelbaarheid.......83

D. Aasbieding ter betaling; verzuim van den houder;
protest; notificatie
..............87

Op welk tijdstip behoort de risico van den trekker op

den houder over te gaan?...........87

Protest....................95

E Betaling en acceptatie............97

Welke rechtskracht is aan deze handeling (de accep-
tatie) toe te kennen?.............97

F. De chequehouder tegenover den betrokkene ... 99
In hoeverre kan de vraag of b|j den betrokkene een
deposito voorhanden is, beslissen over de kwestie, of een

papier een cheque is? . . . . .........104

Is het wenschelijk, eene boete te stellen op het uitgeven
van cheques zonder recht daartoe? Of zijn de algemeene

strafbepalingen tegen oplichterij voldoende?.....105

Behoort de houder van een\' wissel of die van een\'
cheque tegenover den betrokkene eenig rechtsmiddel te
hebben, ook zonder dat deze heeft geaccepteerd? . . . 108

Behoort bij faillissement van den trekker aan den
houder van eenen cheque of van een\' wissel een voorrecht
te worden toegekend op de penningen, die de betrokkene
van den trekker onder zich heeft?........111

BESLUIT.................. . 118

STELLINGEN.................127

-ocr page 148-

m

„•rV-.:\'

..r-lS:

m

....." " \'

-ocr page 149-

m

■ : \\ ..

-ocr page 150-
-ocr page 151-

î

•if

r

4

-ocr page 152-

vi

■iÀ-

\'\' V -"V.