-ocr page 1-
mw> >?^in
VB^7
2
,-,-iGyOr\'o,
U4^\'
i"*C
HUISHOUDKUNDE
Mr. \\V. R. BOER
11
LEIDKN. A. VV. SIJTHOFF
■ff%1 «Ua*
-ocr page 2-
PROSPECTUS.
ALGEMEENE BIBLIOTHEEK.
BIJ ALLE BOEKHANDELAREN TE VERKRIJGEN.
Er wordt tegenwoordig veel moeite gedaan om precies te
weten te komen, hoeveel kinderen in ons dierbaar Vader-
land de lagere school verzuimen. Dat doet men niet voor
zijn pleizier of enkel uit nieuwsgierigheid, maar uit vvezen-
lijke belangstelling in eene gewichtige zaak. Zooveel kinderen
er zonder onderwijs blijven, zooveel menscheu, die niet
lezen of schrijven kunnen, zooveel domme mannen en vrou-
wen heeft men in de Maatschappij te wachten, en wat men
met de domheid al uit te staan heeft, dat weet iedereen,
behalve de domoor zelf.
Maar de redeneering omtrent het aantal gaat toch niet
op: Zooveel kinderen, zooveel mannen en vrouwen.
Tegen dat woord zooveel heb ik bezwaar. „Natuurlijk,"
zegt de lezer van dit blaadje, „alle kinderen worden geen
menschen, en menig knaap of meisje leert nog na de school-
jaren zijn behulp." Neen, waarde lezer, dat is toch mjjn
liezwaar niet. Ik wil van de zooveel niets aftrekken, er
moet nog heel wat hij.
Zoovelen, die wel hebben leeren lezen, doen het daarom
nog niet. Het zijn hier ook niet allen koks, die lange mes-
sen dragen. Al kan men mooi of leelijk een heele reeks van
geschreven woorden achter elkander zonder haperen opnoe-
men, toch is men nog geen lezer. Een lezer is iemand, die
leest, die verstaat wat hij leest, die nut en pret heeft van
hetgeen hij leest. Zie, wat is die eenvoudige leeskunst eene
schoone zaak! Zij is een brug over den breedcu stroom das
tijds, die ons van het voorgeslacht scheidt. Mannen, wier
-ocr page 3-
HUISHOUDKUNDE
dooh
Mr. W. R, BOER
TE LEIDEN, BIJ A. W. SIJTHOFF
RIJKSUNIVERSITEITTE UTRECHT
A06000022008134B
2200 8134
-ocr page 4-
-ocr page 5-
HUISHOUDKUNDE.
De staat- of volkshuishoudkunde is in onzen tijd eene
wetenschap geworden, waarvan bijna iedereen gaarne iets
wenscht te hooren en te weten. Tallooze pogingen worden
dan ook aangewend, om de beginselen daarvan aan allen
verstaanbaar en bevattelijk te maken, ja, om die zelfs aan
het aankomend geslacht op onze scholen van middelbaar
onderwijs in te scherpen. En die pogingen zijn voorzeker
hoogst nuttig en mogen strekken, om bij velen betere
begrippen over den aard der rijkdommen en van de wei-
vaart der volken te verspreiden.
Het is intusschen even zeker, dat er eene kennis is, ten
nauwste met de genoemde samenhangende, die het van
nog veel meer gewicht voor ons allen is, recht te verstaan
en te beoefenen. Wij bedoelende eenvoudige huishoud-
kunde.
Beide die takken van kennis hangen ten nauwste te
zamen. Zij verschillen eigenlijk slechts als geslacht en
soort, of wellicht nog beter, de laatste is slechts als
een onderdeel der eerste te beschouwen.
Leert de wetenschap der staathuishoudkunde de
-ocr page 6-
4                                   HUISHOUDKUNDE.
beginselen opsporen, volgens welke de rijkdommen in
de burgermaatschappijen worden verkregen, verdeeld
en verbruikt, de oorzaken, waardoor de welvaart der
volken kan vermeerderd worden, of wel aan het kwijnen
gebracht en vernietigd; de huishoudkunde kan ons
diezelfde beginselen en middelen aanwijzen in den klei-
nen kring van elk huisgezin, dat toch in vele opzichten
■wel iets van een kleinen staat of maatschappij heeft.
In elk dier huisgezinnen, dier kleine staten, wordt da-
gelijks gearbeid en rijkdom verkregen; elk lid daarvan
erlangt een aandeel in de algemeene voortbrenging des
lands; het gezin leeft en verteert daartoe rijkdommen, en
wij zien er derhalve op kleinere schaal dezelfde ver-
schijnselen plaats grijpen als in de groote maatschappij.
Het is dan ook natuurlijk en onwederlegbaar, dat, waar
de huisgezinnen bloeien, de geheele maatschappij mede
wel vaart; dat, waar de rijkdommen en welstand der dee-
len toenemen, het geheel insgelijks tot hooger voorspoed
moet geraken, en omgekeerd.
Tot den kring der verschijnselen en onderzoekingen,
waarmede de staathuishoudkunde zich, gelijk wij boven
opmerkten, bezig houdt, behoort ook de vertering of het
verbruik der maatschappelijke rijkdommen. In de meeste
handboeken dier wetenschap vindt men daarvan melding
gemaakt. Men erkent daarbij vrij algemeen, dat de wijze,
waarop de bijzondere personen en huisgezinnen hun aan-
deel gebruiken of aanwenden, buiten de grenzen der we-
tenschap ligt, en dat deze zich hoofdzakelijk heeft bezig
te houden met de staatsuitgaven en verteringen, met de
begrootingen daarvan, en de middelen, hoe daarin op de
doelmatigste, voor het publiek minst bezwarende wijzen,
te voorzien, kortom met de uitgaven en verteringen van
het groote staatshuishouden.
-ocr page 7-
5
HUISHOUDKUNDE.
Wij gelooven, dat deze onderscheiding zeer juist is, en
dat het tot de moeilijkste en meest ingewikkelde vraag-
stukken der staathuishoudkunde behoort, om daarvoor
goede beginselen te zoeken en aan te geven. Wij geloo-
ven, dat dit onderzoek ook meer uitsluitend voor den ge-
leerde en staatsman past; nuttig kan zijn voor allen, die
geroepen worden, om in eenigerlei betrekking of ambt,
de inkomsten van den staat, de gelden hunner medebur-
gers, te administreren, of daarover te beschikken. Maar
de aanwending, het gebruik van dat andere, verre aan-
zienlijkste deel, waarmede de staathuishoudkunde, als
wetenschap, zich niet bezig houdt, of waarop zij althans
slechts een vluchtigen blik werpt, behoort daarom niet
minder het onderwerp van nauwgezet onderzoek te zijn
en vormt het veld der eigenlijke huishoudkunde.
Deze is de juiste kennis van de wijze, waarop de uitga-
ven en verteringen van elk huisgezin moeten geregeld
worden, om aan deszelfs leden, bij het meest mogelijke
genot, de beste waarborgen te geven voor duurzamen
vooruitgang en bloei.
Die kennis behoort derhalve wel tot het gebied van een
ieder, van den geringste zoowel als van den aanzienlijkste,
van den armste zoowel als van den rijkste, van den huis»
vader zoowel als van de huismoeder, van kinderen zoowel
als van dienstbaren.
Maar, hooren wij velen opmerken, kan dit wel een
onderwerp van wetenschappelijke beschouwing zijn? Be-
hoeft wel iemand huishoudkunde te leeren, daar
zoovelen dagelijks geroepen zijn werkelijk een huishouden
te besturen? Elkeen weet best hoe hij zijn huishouden
inricht en heeft in te richten: dat is geheel en uitsluitend
eene zaak van practijk, en zoo ergens, zijn zeker hier
alle theorieën nuttelooze bespiegelingen en droomerijen.
-ocr page 8-
6                                         HUISHOUDKUNDE.
Wij wenschen onze lezers van het tegendeel te over-
tuigen, en willen daartoe niet wijzen op die tallooze huis-
gezinnen, die, bij gemis van huishoudkunde, te gronde
gingen en nog dagelijks te gronde gaan, maar liever eenige
der hoofdbeginselen overwegen, wier naleving zeerzeker
de welvaart van elk huisgezin bevorderen zal.
De staathuishoudkunde leert ons, zoowel als onze eigene
ervaring, dat er slechts twee middelen zijn om onze rijk-
dommen te vermeerderen, onzen stoffelijken welstand
uit te breiden. Zij zijn arbeid en spaarzaamheid.
Over de laatste alleen willen wij thans spreken, als
hare grootste beteekenis hebbende bij het onderwerp
onzer verteringen of uitgaven.
Wij denken bij dat woord natuurlijk steeds aan eenige
onthouding; maar wij zouden die beteekenis te ver
uitstrekken, wanneer wij er alleen den zin van ople ggen
aan gaven, en meenden, dat het alleen sloeg op o ver-
houden van onze verdiensten. Spaarzaamheid kan ook
bij onze uitgaven, bij onze verteringen plaats vinden,
moet daarbij altijd op den voorgrond staan, en mag bij
de schijnbaar kleinste en geringste uitgave nimmer uit
het oog worden verloren.
Een harer eerste voorschriften daarbij is, nimmer
een e ontijdige uitgave te doen: nooit iets te koopen,
wat men niet volstrekt behoeft, wat overtollig te achten
is. Reeds de ouden waarschuwden tegen het denkbeeld
van het dusgenaamd koopjes doen en zeiden, dat alles
wat men kocht zonder het te behoeven, te duur gekocht
was. De bekende Amerikaansche schrijver Benjamin
Franklin merkte zeer geestig op, dat menigeen door het
doen van dusgenaamde koopjes zich zelven geruïneerd
had. Een Fransch schrijver verhaalt ons, dat hij eens eene
moeder aan een harer kinderen, die om eene kleinigheid
-ocr page 9-
HUISHOUDKUNDE.                                    7
dwong, met de woorden »het kost maar een stuiver," hare
weigering hoorde te kennen geven, met de uitdrukking
»een stuiver is een stuiver."
Wie erkent niet de wijsheid van dit antwoord, hoe rede-
ioos het schijnen moge! Men heeft daarbij slechts te den-
ken aan hetgeen die stuiver beteekent. Zij vertegen woor-
digt den arbeid, die menigeen verricht heeft; zij vormt
dikwerf een niet onbelangrijk deel van het geringe
dagloon; zij kan ons wellicht binnenkort tot zoovele we-
zenlijk onmisbare zaken dienstig zijn; morgen, overmor-
gen, of in de volgende week kan haar bezit ons wellicht
voor groote ongelegenheid bewaren; zij kan ons in staat
stellen een ander te helpen, en eene der heiligste Chris-
tenplichten, weldadigheid, uit te oefenen; laat ons haar
derhalve niet besteden dan in de uiterste noodzakelijk-
heid.
Dergelijke beschouwingen moeten voor elk mensch,
bij elke uitgave, op den voorgrond staan. Men moet bij
elke uitgave eene berekening maken of het geld goed
besteed is, of het ook beter en nuttiger zoude kunnen
besteed worden; men moet dit tot e e n beginsel maken
waarvan men nooit, of niet dan in de uiterste noodzake-
lijkheid afwijkt. Elk moet dit doen, hetzij hij rijk of arm is.
Bij den arme doet zich het niet handelen overeenkomstig
dezen regel spoediger en noodlottiger gevoelen dan bij
den meergegoede. Natuurlijk, dat hij, wiens verteringen
bij stuivers en centen berekend worden, gestadig de hooge
waarde van eiken stuiver en cent voor den geest moet
hebben, en dat éen oogenblik vergetelheid hem het vol-
gende oogenblik in de grootste ongelegenheid kan bren-
gen. Men denke daarom echter niet, dat naleving van dit
beginsel voor den gegoede en rijke onverschillig zij. De
rijke, die het niet naleeft, verteert zeer veel zonder even-
-ocr page 10-
8
HUISHOUDKUNDE.
redig genot, wordt door zijne luimen en invallen tot uit-
gaven vervoerd, die ook zijne diepe koffers kunnen uit-
putten, zal te gemakkelijker tot armoede geraken, naar-
mate hij zijne rijkdommen minder naar redelijke begin-
selen, meer naar bloote grillen wil aanwenden. Men lette
wel op, dat, wanneer wij het steeds naleven van dit b e g i n-
s e 1 bg alle verteringen een ieder op het hart drukken,
daarmede door ons nog niet onthouding van alle genot
gepredikt wordt.
Moet echter een ieder, vooral de man van beperkte
middelen, in de eerste plaats bij elke uitgave vragen, of hij
datgene, wat hg zal uitgeven ook tot vervulling eener wer-
kelijke behoeften moet besteden; hij moet zich evenzeer
vragen welk genoegen het redelijkste en zedelijkste is, of
hem de meeste voordeelen belooft, wanneer er sprake
zijn kan eenige vertering voor zijn genot te doen.
Aangenomen, dat een werkman, die van zijn arbeid
zeker is, dagelijks een stuiver voor zijn genot of uitspan-
ning kan overhebben, en hij dit genot, bij de strengste
matigheid vindt in het gebruik van een glas sterken
drank, zoo blijft de vraag, of dat genot redelijk, verstandig
is: of hij voor die vijf centen niet iets veel beters voor
zich of de zijnen hebben konde?
Aangenomen, dat in een welgesteld burgerhuisgezin
het gebruik van klontjes, koekjes ofdergelijkesnoeperijen,
van tijd tot tijd kan plaats hebben en men daarin genot
vindt, zoo blijft de vraag, of een goede huismoeder, voor
zich zelve en haar gezin, voor het daaraan besteede geld,
niet iets redelijkers en beters zal kunnen verkrijgen.
Aangenomen, dat, in het huis desrijken, inkleeding en
meubelen, een gestadig opvolgen van de wufte eischender
mode, zonder te groote opofferingen kan plaats hebben,
zoo blijft nog de vr aag, of het goed is aan die eischen
-ocr page 11-
9
HUISHOUDKUNDE.
steeds het oor te leenen, en of er, voor die dagelijks aan
de mode ten offer gebrachte schatten, niet iets beters en
redelijkers te verkrijgen zoude zijn?
Hier ook komt alles op vergelijking, berekening, schat-
ting, aan, en gelukkig de geringe en de aanzienlijke, die
eene goede en deugdelijke weegschaal bezit, die het echte
goud weet te onderscheiden van het klatergoud, het wezen
van den schijn, die bij alle zijne verteringen het meer
blijvende weet te kiezen boven het geheel voorbijgaande,
het redelijke boven het alleen zinnelijke!
Een andere gewichtige regel is, dat mengeene schulden
make en niets koope zonder het, zooveel mogelijk,dade-
lijk te betalen. Veel borgen, baart veel zorgen. Die zijn
schulden betaalt, verrijkt zich. Ziedaar gulden spreuken,
die men zich niet genoeg kan inscherpen, die men bij
zijne verteringen niet genoeg als beginselen kan aan-
nemen.
Het op tijd koopen, het borgen, verschaft dikwerf een
groot gemak aan den minder gegoede. Het is zoo lastig en
dikwerf zoo moeilijk steeds met de hand in de zakte staan,
steeds geld bij den visch te hebben. Over eene week, over
veertien dagen zal het beter gaan. Zoo misleidt men zich
zelven en vindt doorgaans, dat de gemakkelijkheid om
te betalen er in die veertien dagen niet op verbeterd is,
terwijl dikwerf bij langer uitstel dat verschuldigde hoe
langer hoe grooter schijnt te worden. Dit onbegrijpelijke
toenemingsvermogen onzer schulden laat zich licht ver-
klaren uit de omstandigheid, dat men, eenmaal in schul-
den geraakt, zich het juiste bedrag gaarne niet te zwaar
voorstelt, en dat de schuldeischer, winkelier, debitant of
dergelijke, zeker geenszins om niet zijn geduld op ons
oefent, en derhalve den langzamen betaler juist niet het
minste laat betalen. Van eene zedelijke zijde is er wel
-ocr page 12-
10
HUISHOUDKUNDE.
niets zoo geschikt, om ons te vernederen, lager en lager te
doen zinken in ons eigen gevoel en dat onzer medemen-
schen, dan schulden maken en borgen. Wij houden daar-
door op v r ij te zijn; wij gaan gebukt onder den last van
anderen, en kunnen wij dien last niet meer van ons wer-
pen, worden wij gestadig aangesproken en gemaand, tot
wat laaghartige uitvluchten, leugens en bedriegerijen
worden wij niet dikwerf verleid?
Zie daarentegen den man, die alles terstond betaalt,
die geene schulden heeft, die niet borgt; hij is vrij en
onafhankelijk, hij kan zich met opgericht hoofd en fiere
houding vertoonen, elk gerust onder de oogen zien. Hij
is rijk, al heeft hij ook geen cent in den zak. Maak dan
geene verteringen, doe geene uitgaven, dan dezulke, welke
gij terstond betaalt, en brengt het gebruik soms mede,
dat dit niet aanstonds geschieden kan, leg het geld dade-
lijk ter zijde, en wacht niet tot de schuldeischer u aan-
maant, maan hem veeleer aan, om niet langer dan noo-
dig bewaarder van zij n geld te zijn.
Het beginsel om steeds buiten schulden te blijven, kan
alleen nageleefd worden door opvolging van een ander,
dat, uithoofde van deszelfs gewicht, welde Grondwet
der huishoudkunde mocht genoemd worden, het
heet, nooit zijn geheel inkomen te verteren.
Iets over te houden, bij gunstiger omstandigheden, om
daarmede te voorzien in komende ongevallen, in niet te
berekenen rampen, is een dure zedelijke plicht voor al-
len. Dat zij voor velen, die van het dagelijksche loon leven,
moeilijk te vervullen is, erkennen wij gaarne, maar ge-
looven toch, dat hij meer algemeen kan nageleefd worden
dan men denkt. Overhouden en opleggen in den zin van
zich een kapitaaltje verzamelen, waardoor men tot een
lijvend beteren toestand geraakt, waardoor men in de
-ocr page 13-
HUISHOUDKUNDE.                                        14
spaarbank of elders een sommetje verkrijgt, welks renten
later ons inkomen vermeerderen, waardoor wij van den
stand der daglooners tot den hoogeren der kapitalisten
overgaan, is zeker de hoogste en wenschelijkste schrede
van vooruitgang. Velen echter zijn niet in staat het zoover
te brengen, en toch kunnen ook zij nog heilrijke vruchten
van ons beginsel plukken, indien zij slechts niet van den
eenen dag op den ander leven en alles verteren. Er zijn,
bijvoorbeeld, weinige klassen van arbeiders, die niet des
zomers betere verdiensten hebben dan des winters, die
niet \'s zomers veel goedkooper leven dan \'s winters. —
Indien zij nu het beginsel volgen »zoo gewonnen zoo
verteerd," dan moeten zij\'s winters gebrek lijden en tot
armoede geraken. En helaas! bij hoevelen geschied dit.
Eenige vermeerdering van loon, hetzij ten gevolge van meer
of blijvend werk, hetzij ten gevolge van het goedkooper
worden van noodzakelijke behoeften, voert tot grootere
vertering. Men neemt het er wat beter van, men houdt eens
kermis, men drinkt een slokje meer, kortom, het meer-
dere glipt door de vingers zonder dat men het bijna be-
speurt.
Volgen zij daarentegen het beginsel van op elke ver-
meerdering van verdienste te letten, die niet dadelijk te
verteren, zoo kunnen zij er in den winter voordeel van
trekken. Wel mag dan de schamele penning, \'s zomers
met moeite gespaard en ter zijde gelegd, in het ongunstige
jaargetijde spoorloos verdwijnen, en zullen velen daarbij
zeggen wat baat het den arme, daar er zoo toch nooit aan
vooruitgang voor hem te denken is? Wij antwoorden: het
baat oneindig veel, daar het hem wellicht aan de ar-
menkas onttrekt,- daar het hem in de gelederen der
vrije en onafhankelijke lieden houdt, daar het hem buiten
schulden doet blijven, en derhalve de eenige voorwaarde
-ocr page 14-
12
HUISHOUDKUNDE.
doet behouden voor eene mogelijke lotsverbeteringt
Wenden wij het oog van den daglooner naar eenigszins
gunstiger geplaatste kringen, zoo ontmoeten wij er al
spoedig dezelfde beweringen van de onmogelijkheid om
ons beginsel i n practijk tebrengen. Wanneer men in de
minder gegoede burgerklassen, ook in den talrijken stand
der dienstbaren, die in ons vaderland verre over de 100,000
leden telt, over dit onderwerp hoort spreken, zoude men
bijna tot het zonderlinge besluit moeten komen, dat elk
juist zooveel verdienste had, als noodig was om zijne
verteringen te dekken, alsof er aan het opleggen ook van
geen enkelen stuiver te denken viel. Wij gelooven, dat
velen het maar eens moesten w i 1 len, om spoedig andere
uitkomsten te zien. Wij herinneren hier aan het eerst door
ons gezegde. Hoe menigeen zoude in zijne verteringen
toch nog wel eens iets kunnen besparen, dat, behoorlijk
geplaatst, de bron zoude worden voor grooteronafhanke-
lijkheid. Men vergete het toch nooit, dat elke bespaarde
stuiver een gewonnen stuiver is: dat vele kleintjesten
laatste iets groots maken.
Wat onze dienstbaren betreft is het onverklaarbaar,
dat zij hunne ware belangen hierin niet beter verstaan.
Zij hebben over het algemeen een zeer onbezorgd lot,
genieten veelal kost, inwoning en een loon, dat meer dan
toereikend is voor eene eenvoudige hun stand voegende
kleeding. Zij kunnen in den regel opleggen, maar beste-
den hun geld veelal aan ijdelen opschik en minder beta-
mend genot, terwijl zij niet zelden — in stede van met
eenige bespaarde penningen - met zekere zucht tot ver-
kwisten, zich in vroegtijdige huwelijken begeven.
Moeilijk is voor hen, die willen opleggen, een regel
aan te geven, hoeveel zij moeten opleggen. De Engelsche
wijsgeer Bacon meende, dat de uitgaven slechts de h e 1 ft
-ocr page 15-
f
HUISHOUDKUNDE.                                 13
der inkomsten mochten uitmaken, en dat men, om rijk te
worden, twee derde van zijn inkomen moest opleggen.
Een reeds genoemd Fransch schrijver wil, dat voor kleine
vermogens, voor de burgerklassen, het overschot tusschen
een derde en een zesde van het inkomen uitmake.
Wij voor ons gelooven, dat dit bedrag volstrekt niet is
aan te geven, en door de bijzondere omstandigheden van
«Ik huisgezin bepaald moet worden. Maar elk moet trach-
ten zijn overschot zoo groot mogelijk te doen zijn, en al-
tijd het denkbeeld van den bekenden Lord Chesterfleld
voor den geest hebben : dat van de twee uitersten, het
beste altijd dat der te groote spaarzaamheid is, daar men
dit licht veranderen kan, \'t geen met het omgekeerde, de
te groote vertering, moeilijker zoude wezen.
Een ander beginsel van goede huishoudkunde is o r d e.
In alle onze handelingen is het naleven hiervan de ver we-
zenlijking eener hoogere natuurwet, daar in de zichtbare
schepping alles naar vaste regelen en op gezette tijden,
derhalve naar stelsel en orde, plaats heeft; het navolgen
van eene eigenschap, die aan het Hoogste Wezen wordt
toegekend, wanneer het in de gewijde bladen heet, dat
God een God van orde is! eene eigenschap, waarvan de
Duitsche dichter Schiller te recht zingt:
Heilige Orde! Zegenrijke
Hemeltelg, die \'t ongelijke
Vrij en vroolijksamensnoertl"
In de natuur zien wij dit beginsel in de grootste zoo-
wel als in de kleinste verschijnselen, en wij leiden er uit
af, dat het ook in de handelingen der menschen zich
overal moet openbaren, dat het aan alle daden in ons
leven ten richtsnoer moet strekken. Waarom dan ook
-ocr page 16-
ii                                  HUISHOUDKUNDE.
niet in onze huishouding, in onze uitgaven, in de wijze
h o e en w a a r o p zij plaats hebben ?
Tot verwezenlijking van dit beginsel hebt gij nauw-
keurige aanteekening te houden van alles, wat gij ont-
vangt en uitgeeft, want hij die beide zijne ontvangsten
en uitgaven nauwkeurig kent, zal zich nooit in armoede
storten. Ziedaar de wijze raadgeving van Chesterfield, en
wie voelt er de waarheid niet van. Is het niet een eerste
vereischte eener ordelijke huishouding, dat men ten allen
tijde kan nagaan, hoe, gelijk men zegt, het d é b e t en
credit staat? Moet die kennis ons niet tot omzichtigheid
aansporen, en ons doen ophouden of omkeeren, waar wij
zien dat wij op den verkeerden weg geraken ? Die posten
op ons boek hebben wel iets van m ij 1 p a 1 e n aan den weg,
die aantoonen, waar men zich eigenlijk bevindt. Beter
nog kan men ze vergelijken bij de tonnen en bakens in
het vaarwater, die den zeeman de ondiepten en gevaar-
lijke plaatsen doen kennen, waarvoor hij zich te wachten
heeft.
En hoe eenvoudig is het voor elk, die maar wat schrij-
ven kan, om dagelijks op te teekenen wat hij ontvangt of
uitgeeft?
Dergelijke opteekeningen voeren al licht tot zeer nuttige
beschouwingen. Men vergelijkt ze, bijvoorbeeld, bij het
einde der week of maand eens, en ziet, hoe zij tegenover
elkander staan. Men vergelijkt ze eens met vroegere tijd-
perken of jaren en ziet, of er gelijkheid of verschil aan-
wezig is, en men tracht zich daarvan rekenschap te geven.
Men heeft daardoor ook een middel in handen, om een
oog te houden op anderen: om te waken, dat men ons
niet tweemaal aanspreke en doe betalen.
Het is intusschen bevreemdend, dat men, bij zoovele
blijkbare voordeden, nog zoo weinig genegen is dit be-
-ocr page 17-
15
HUISHOUDKUNDE.
ginsel van orde na te leven. Hoe velen onder onze burger-
klassen verzuimen het wellicht geheel. De man denkt, dat
het wel is, wanneer hij het geld verdient en geheel of
gedeeltelijk aan zijne huisvrouw ter hand stelt, en deze
meent, dat zij alles heeft gedaan, wat in redelijkheid van
haar is te verwachten, wanneer zij het uitgeeft en daar-
voor aan hare huisgenooten den kost verschaft. Bij geen
van beiden bespeurt men dikwerf het geringste denkbeeld
van de noodzakelijkheid, van het hooge nut, om zich later
van die ontvangsten, van die uitgaven eenige rekenschap
te kunnen geven. En toch, hoe nuttig zoude dit kunnen
zijn alleen in het belang van huiselijke rust en vrede.
Mag de goede huisvrouw het zuur verdiende geld besteden,
zonder in staat te zijn haren man tot in de kleinste bij-
zonderheden daaromtrent in te lichten?
Maar, gelijk wij zeiden, van het houden van behoorlijke
aanteekeningen van uitgaven en ontvangsten schijnen
velen zoo afkeerig, dat zij die zelfs verzuimen bij het drij-
ven van eenigen kleinen tak van handel of nijverheid,
hetgeen tot de zonderlingste en noodlottigste verwarrin-
gen aanleiding geeft. Hoe velen mag het wel soms niet
gaan als dien burgerman, die, bij andere werkzaamhe-
den nog eene extra verdienste willende voegen, hiertoe
de oprichting eener kleine tapperij koos. In de stad sloeg
hij nu bij den slijter een vat jenever in, welks inhoud
door hem bij glaasjes aan zijne kalanten werd uitgereikt.
Onze tapper maakte goede zaken, maar eerst toen hij zijn
voorraad had uitgeput en een nieuw vat wilde inslaan,
bespeurde hij zijne misrekening, namelijk, dat al de van
zijne kalanten ontvangen centen geene zuivere winsten
waren geweest, gelijk hij meende, maar voor het groot-
ste deel de prijs der jenever, dien hij weder aan den slij-
ter moest teruggeven.
-ocr page 18-
16
HUISHOUDKUNDE.
Men denke intusschen niet, dat gemis aan behoorlijke
aanteekeningen van ontvangst en uitgaaf alleen bij de la-
gere klassen zoude gevonden worden. Ook bij zeer rijke
en aanzienlijke lieden bespeurt men het, en vindt men
het bewijs daarvan in zoo menigen boedel, die bij schei-
ding of deeling geweldig tegenvalt en aan erfgenamen
of executeurs een waren doolhof van verwarring en
moeilijkheden oplevert, of een vruchtbare bron wordt
van langdurige rechtsgedingen.
Met de noodzakelijkheid van aanteekening onzer ont-
vangsten en uitgaven te houden gaat eene andere gepaard,
niet minder onmisbaar voor eene goede orde in onze
huiselijke zaken. Zij is die van het maken eener begroo-
t ing, van een dusgenaamd budget, van onze jaarlij ksche
ontvangsten en uitgaven.
Het huisgezin is hierin gelijk aan den staat, aan de
provincie of het gewest, aan de stad of gemeente onzer
inwoning. Die allen maken eene jaarlijksche begrooting
op, eene raming van hetgeen zij in het eerstvolgende jaar
te ontvangen hebben, en wat daartegenaan verschillende
onderwerpen valt uit te geven. Men richt dit zoodanig in,
dat de uitgaaf en de ontvangst tegen elkander opgaan of
sluiten. De verschillende posten van uitgaaf zijn zoovele
maximums, dat wil zeggen, dat men voor elk in den
loop des jaars niet meer mag uitgeven dan is uitgetrok-
ken, wel minder. In het laatste geval ontstaat daardoor
op het einde des jaars een voordeelig of batig slot,
maar hoe, wanneer het eens omgekeerd uitkwam, en het
bleek, dat deze of gene post te laag geraamd was en dat
men haar onmogelijk uit de gestelde som kon bestrijden?
Men heeft hierop iets goeds bedacht. Men brengt namelijk
onder de posten van uitgaaf eene post, eene zekere som,
voor onvoorziene uitgaven, ten einde daaruit in ge-
-ocr page 19-
17
HUISHOUDKUNDE.
val van nood hulp te erlangen en de begrooting toch in
haar geheel te handhaven.
Op deze wijze gaat het met de lands- en plaatselijke be-
grootingen, en zoo behoort het te gaan met die van elk
huisgezin.
Een goed huisvader moet zich afvragen: welke zullen
mijne verdiensten zijn, welke mijne uitgaven, op welke
wijze zal ik die in overeenstemming brengen?
Het valt echter op te merken, dat, bij de groote over-
eenkomst, die wij in dezen tusschen den staat en het huis-
gezin bespeuren, er ook een groot verschil in de uitvoe-
ring bestaat, geheel in het voordeel van den eersten.
De Staat begroot eerst zijne uitgaven, keurt de som-
men goed, die hij meent in het belang van het algemeen
te moeten uitgeven, en bepaalt daarna de middelen, die
hij hiertoe noodig heeft. Hij is bij dit laatste streng ge-
nomen aan geene regelen gebonden en eischt in hoogere
of lagere belastingen het benoodigde van de ingezetenen.
De Staat keert alzoo de bekende spreuk om, en zet de
nering naar de tering. Voor het gezin blijft het de
oude spreuk: het moet de tering naar de nering
stellen. Het moet aanvangen met de vraag, wat zijn
mijne inkomsten? Het kan die door geene opcenten of
verhoogde lasten dekken. Het moet een tekort altijd
goed maken door meer verdiensten of meer be-
sparing.
Men make hieruit nu niet op, dat eene huiselijke be-
grooting in de meeste gevallen onmogelijk en nutteloos
zoude zijn, maar veeleer, dat zij nog noodzakelijker is;
dat bij haar gemis, een jaarlijksch tekort of deficit nog
waarschijnlijker zal worden.
Elk, die nog tot de arbeidende klassen behoort (en wij
schrijven voor hen dit betoog, geenszins voor bedeelden
-ocr page 20-
18                                 HUISHOUDKUNDE.
en armen), kan eenigermate bepalen, wat zijne verdien-
sten zijn. Wel zijn zij afwisselend en onzeker, maar wan-
neer men ze over eenige jaren dooreen rekende, zoude
men een gemiddeld getal krijgen, \'t welk toch eene vrij
nauwkeurige voorstelling daarvan zou geven. Tegenover
die verdienste — vermeerderd, waar dit het geval is, met
werkelijk meer vaste inkomsten, bij voorbeeld renten
van eenig fonds in de Spaarbank uitgezet, of aan anderen
voorgeschoten, of in schuldbrieven op den Staat ge-
plaatst — stelle men eerst de volstrekt noodzake-
lijke uitgaven, en, blijft er iets over, die welke het
meest blijvend nut of genoegen verschaffen kunnen, de
dusgenaamde uitgaven van weelde of genot.
Jammer, dat de noodzakelijke uitgaven reeds vele aan-
zienlijke posten vormen. Men moet wonen, leven, zich
verwarmen, gekleed gaan, belasting betalen.
Het laatste punt vooral is voor velen een struikelblok.
Alles te moeten uitzuinigen, zich elk genot te moeten
ontzeggen, en dan nog aan de schatkist opbrengen, dit
schijnt waarlijk te erg! — Men bedenke echter, dat dit
inderdaad veel schijn is. Als burger van den Staat is
het toch wel billijk, dat elk iets bijdrage tot onderhoud
van zoovele instellingen, waarvan allen genot hebben. Of
heeft de werkman en daglooner minder genot van eene
goed ingerichte rechtsmacht en politie, van goede stra-
ten en wegen, van behoorlijke verlichting, van vele open-
bare nuttige inrichtingen, als gasthuizen, kinder-bewaar-
scholen, en dergelijken, dan de meer gegoeden?
En daarenboven is het zeker, dat bij den tegenwoor-
digen staat onzer belastingen — hoe vatbaar die ook nog
voor verbetering mag zijn — velen zich toch bijna geheel
aan de belasting kunnen onttrekken. Onze aardappelen,
onze visch, ons schapen- en varkensvleesch, ons brood,
-ocr page 21-
HUISHOUDKUNDE.                                  19
onze brandstoffen zijn geheel vrij van de vroeger daarop
zoo drukkende accijnzen. Het gezin derhalve, dat zich
vergenoegt met de genoemde zeker gezonde voedings-
middelen, dat hierbij de oud-vaderlandsche gerechten
van boonen en erwten voegt, heeft geenerlei belasting
op voorwerpen van dagelijksch verbruik te betalen. Het
zal waarschijnlijk alleen getroffen worden door de belas-
ting op zeep, zout, azijn en bier.
Over het algemeen kan men bij dit onderwerp niet
genoeg herinnerd worden aan Franklins vermaning, dat
»vele menschen klagen over den druk der belastingen,
maar niemand over den druk dier uitgaven, die onze
hoogmoed, zorgeloosheid of modezucht ons doet tor-
schen." Hoe menigeen onder ons klaagt over den druk
van allerlei lasten, en betaalt zonder morren eene zeer
hooge belasting op het gebruik der verderfelijke jenever?
Huishuur behoort tot de noodzakelijke posten onzer
begrooting, want ook de armste moet een onderkomen
hebben, en het staat niet aan ons, om naar believen goed -
kooper te wonen. De huishuur wordt namelijk geregeld
door de kosten van het bouwen, in verband met de ver-
houding tusschen het aantal woningen en het getal der-
genen, die huizen zoeken. Er volgt hier echter uit, dat
elk, die door zijne omstandigheden niet genoodzaakt is
zich in eene bepaalde plaats te vestigen, hierin wel bezui-
nigen kan, door zich aan weinig bezochte oorden te bege-
ven. Velen doen dit echter niet — omdat zij liever duur,
slecht en ongezond wonen in eene groote stad, die meer
afleiding aan hunne nieuwsgierigheid, praatzucht en ijdel-
heid schenkt, dan goedkoop, goed en gezond aan eene
plaats, waar zij dergelijke afleiding zouden moeten mis-
sen. Geldt het hier weder niet eene belasting, die ons
onze eigene valsche behoefte doet dragen?
-ocr page 22-
20
HUISHOUDKUNDE.
Wij noemden nog eene noodzakelijke post van uitga-
ven, welke vooral rekbaar kan beschouwd worden. Het is
die der kleed ing. Hoe dikwerf wordt zij door onze
ijdelheid en door vrouwelijke behaag- of modezucht, eene
verderfelijke. Hoe kan zij daarentegen door ordelijkheid
en netheid der vrouw binnen kleine grenzen beperkt
worden, wanneer hare nijvere hand het gescheurde her-
stelt, het half versletene en verouderde eene nieuwe ge-
daante geeft I Maar niet te veel van deze post der begroo-
ting, die ons spoedig te ver op het practische gebied der
huisvrouw zou voeren, ofschoon nog iets meer over de
gewichtige rol, die zij blijkbaar in de huishouding te ver-
vullen heeft, zal deze volgens huishoudkundige wetten
worden ingericht en bestuurd.
Een oud-vaderlandsch spreekwoord geeft het groot ge-
wicht van de taak der huisvrouw zeer eigenaardig aan met
de woorden: »wat de man inbrengt met het schepel, geeft
de vrouw uit met den lepel."
Het aandeel van den man in de vermeerdering van de
welvaart is meer een actief, een werkend aandeel dat
der vrouw meer een passief of lijdelijk. In de taal der
Staathuishoudkunde wil dit zeggen, dat de taak des mans
meer is het scheppen van nieuwen rijkdom, die der vrouw
het bewaren en vermeerderen van het verkregene. Een
oud Grieksch wijsgeer (Xenophon) drukte dit zeer juist
uit, door de verklaring: »Ik geloof, dat eene goede huis-
houdster evenveel als de man tot den huiselijke welstand
bijdraagt. Het is doorgaans door den arbeid des mans,
dat de verdiensten inkomen; maar zij worden meestal door
de zorgen der vrouw verteerd.. Wanneer er tusschen die
beide omstandigheden overeenstemming bestaat, bloeit
het huisgezin; ontbreekt zij, zoo gaal het te gronde."
Ook bij hare taak wordt de waarheid van het spreek-
-ocr page 23-
21
HUISHOUDKUNDE.
woord dagelijks bevestigd, dat het oog des meesters het
paard vet maakt, of gelijk het onze vader Cats aardig op
de vrouw toepaste:
Het ooge van den heer, dat maakt de paarden vet,
Het ooge van de vrouw, dathoudt de kamers net!
Haar oog ga over eiken huishoudelijken aankoop; wake
voor reinheid en zindelijkheid van alles, dikwerf de beste
middelen om dezelfde zaken voortdurend en lang te kun-
nen gebruiken; het lette door gestadig waakzaam toezicht
op de handelingen der ondergeschikten en huisgenooten.
Ziedaar de stille en bescheidene, maar tevens edele en groot-
sche roeping der vrouw. In de eerste plaats te leven voor
haar gezin en deszelfs huiselijke belangen, in de tweede
plaats ook voor eene grootere omgeving daarbuiten. .lam-
mer naar onze gedachten, dat velen dit omgekeerd begin-
nen te beschouwen, wanneer zij de taak der vrouw te veel
in het publieke leven stellen willen en haar daar in alles
met en nevens den man zouden willen doen optreden.
Keeren wij tot onze huiselijke begrooting terug. Wij
maakten gewag van de noodzakelijke uitgaven en zagen,
dat zij in vele gevallen voor geene vermindering vatbaar
zijn. Alle krachten moeten derhalve worden aangewend
om de keerzijde der ontvangsten daarmede in overeen-
stemming te brengen. Gelukt dit, zoo is ontzaglijk veel
gewonnen. Het gezin is voor schulden maken en armoede
bewaard.
Mag de begrooting zich iets verder uitstrekken, gelijk
zulks toch bij velen het geval zal kunnen zijn, zoo zij men
bedacht op de toekomst. Men trachte zich te vrijwaren
-ocr page 24-
22                                  HUISHOUDKUNDE.
tegen mogelijke rampen van dure tijden, werkeloosheid,
ziekten en sterfgevallen.
Er bestaan thans heerlijke maatschappelijke inrichtin-
gen, waaraan men voor eene kleine jaarlijksche bijdrage
deelneemt, om daarvan bij dergelijke ongevallen ruime
vruchten te plukken Wij herinneren aan de Spaarban-
ken en Spaarkassen, aan de Ziekenbussen, Be-
grafenisfondsen en Levens- en andere verze-
keringen.
Men zondere iets af van het tegenwoordige, men stelle
eene kleine post voor de onzekere toekomst — zij zal rijke
vruchten dragen.
De jaarlijksche begrooting zij alzoo de grondslag van
elke huiselijke inrichting, het punt van waar men uitgaat.
Zij houde practische waarde door gestadig toezicht, door
ordelijk beheer der ontvangsten en uitgaven, waarbij het
hoofdstreven zijn en blijven moet, dat de eersten de laat-
sten altijd met iets, hoe weinig dan ook, overtreffen. Hier-
toe moeten de arbeid en inspanningen van het hoofd des
gezins, de zuinigheid en het overleg der huisvrouw gelij-
kelijk werkzaam zijn, en waar deze zich vereenigen,
twijfelen wij voor ons niet, dat de toekomst eene goede
zal zijn!
Kennis en practische beoefening van de regelen eener
gezonde huishoudkunde schijnen tot dusverre aan
vele huisgezinnen evenzeer te ontbreken, als die eener
goede Staathuishoudkunde aan de meeste regerin-
gen. Mocht het met beiden onder ons anders gesteld zijn,
of althans de pogingen, die steeds meer en in grooter
kring tot verbetering daarvan aangewend worden, niet
zonder goede vruchten blijven!
-ocr page 25-
VOORUITKOMEN.
Voor elk, die met eenige opmerkzaamheid rond zich
ziet, en de maatschappij met haar leven en werken, zooals
die zich thans voordoet, vergelijkt met die van vóór een
aantal jaren, zal het duidelijk zijn, dat zij verandert en
vooruitstreeft. Er leven in ons vaderland thans veel meer
menschen dan vóór vijfentwintig jaren; daaronder is
een betrekkelijk veel grooter aantal, dat een redelijk goed
en beter leven kan genieten; met andere woorden, de al-
gemeene welstand is grooter geworden. Onze scheepvaart,
handel, nijverheid en landbouw zijn dan ook belangrijk
toegenomen; wij hebben in \'t algemeen meer levensgenot
en vele lasten drukken minder zwaar dan vroeger: dat
alles leert ons eigen waarneming, leeren ons duizenden
daadzaken en cijfers zóo duidelijk, dat zelfs de zwaarmoe-
digste, de meest gehechte aan den goeden ouden tijd, toch
niet altijd en geheel kan loochenen, dat ons land en volk
in \'t algemeen vooruitgaat en rijkdom en welstand daar-
bij toenemen. Jammer slechts, zullen echter velen daarbij
zeggen, dat zoo menigeen onzer bekenden, dat wij zelven
in dien t oenemenden welstand niet deelen. Wij zouden ze
-ocr page 26-
■li
VOORUITKOMEN.
kunnen aanwijzen, die, vroeger gezeten burgers, hun
voorspoed meer en meer zagen verdwijnen door de groote
mededinging van anderen, die steeds meer de grens der
armoede naderen, die achteruitgaan, in plaats van in
den algemeenen vooruitgang zelven ook vooruit te
komen.
Tot dit laatste behoort zeker veel onder een stelsel van
volkomen vrijheid van arbeid en nijverheid, zooals wij in
ons vaderland meer en meer zien veldwinnen. Dit toch
brengt mede, dat alle kunstmatige verhinderingen worden
weggenomen, dat alle voorrechten van stand of betrek-
king verdwijnen, dat alle individuen op dezelfde lijn in het
renperk staan, op hetzelfde oogenblik den wedloop aan-
vangen, en dat derhalve zij overwinnaars zijn zullen,
die de meeste krachten van lichaam en geest weten te
ontwikkelen. Natuurlijk is het, dat enkelen hierin de
eersten zullen wezen, dat meerderen slechts eene tweede
en derde plaats daarbij innemen; maar onnatuurlijk dat
velen geheel zouden achterblijven. Allen die aan dien
kampstrijd deelnemen, moeten zich naar lichaam en
geest daartoe voorbereiden, en voortdurend in staat ge-
voelen. Gijlieden die met zoogenaamden handenarbeid
het dagelijksch brood te\'verdienen hebt,zorgt daarom steeds
voor uwe gezondheid en geschiktheid tot arbeiden. Kuisch-
heid en matigheid zijn daartoe de beste voorschriften,
wier toepassing allen mogelijk is. Vindt zij echter bij allen
plaats? Wij mogen het met recht betwijfelen en moeten
althans op éene soort van onmatigheid wijzen, wier nood-
lottige gevolgen zoovele huisgezinnen in het ongeluk
storten, zoovele eens bekwame werklieden, die zonder
haar zeker vooruit zouden gekomen zijn, tot den bedel-
staf en tot schande en last der maatschappij brengen: op
de onmatigheid in het gebruik van sterken drank. De
-ocr page 27-
VOORUITKOMEN.                                     25
statistiek heeft hier schaduwzijden aan te wijzen, want
zeker blijft men béneden de waarheid, wanneer men aan-
neemt dat jaarlijks door ons volk 12 millioen guldens
aan dit genot wordt ten offer gebracht. Eene opoffering,
die grooter en onherstelbaarder is, naarmate zij meer, ja,
bijna uitsluitend door de geringere klassen gedaan wordt,
en haar in stede van verhoogde lichaamskrachten en
grooter helderheid van geest, in plaats van meerdere ge-
schiktheid tot den arbeid, op den duur juist het tegendeel
aanbrengt: uitputting en verstomping; volkomen onbe-
kwaamheid tot deugdelijk werk. Hoe zal men dan op deze
wijze in den wedstrijd vooruitkomen?
Bij matigheid en arbeidzaamheid schijnt het immers
menigeen toch niet te zullen gelukken, daar hij voor zijne
waren geen afzet vindt, daar de mededinging van anderen
de markt reeds meer dan genoegzaam gevuld heeft. De
groote fabrikant en de geringste arbeider zijn aan ditzelfde
verschijnsel onderworpen. Hierbij heeft men zich af te
vragen: kan ik mijne waren even deugdelijk en toch
even goedkoop aanbieden als alle mijne mededingers;
hebben zij mij niet meer tijd of inspanning gekost dan
anderen, die ik echter in den prijs terug moet vinden, om
van mijn beroep te kunnen blijven leven? Moet ik dit er-
kennen, zoo hapert het aan mijne bekwaamheid en ge-
schiktheid. Ik moet dezen vermeerderen, om in mijn be-
roep ten minste gelijk met anderen te staan, ja, naarmate
de mededinging grooter is, moet ik alles aanwenden, om
anderen in het een of in het ander te overtreffen. Eene
meerdere sierlijkheid van vorm, een gemakkelijker in-
richting, een deugdzamer bewerking of samenstelling
doen ons product de voorkeur erlangen, en wij k o m e n
weder vooruit.
Op deze wijze, en door dezen prikkel der mededinging
-ocr page 28-
26                                      VOORUITKOMEN.
aangespoord, hebben de schranderste denkbeelden toe-
passingen erlangd, de nuttigste uitvindingen op het gebied
der nijverheid plaats gehad. Zoo kwam in eene kleine
Fransche fabriekstad, waar de kleinhandel in zekere voort-
brengselen geheel in handen van eenige rijke handelshui-
zen was, die zich altijd voor zes maanden voorzagen en
gemiddeld met 20 percent winst verkochten, een schran-
der en kundig handelaar — maar wien gemis van kapi-
taal de mededinging met zijne oudere meer bevoorrechte
confrères bijna onmogelijk maakte — op de gedachte,dat,
indien hij dezelfde artikelen slechts met 10 pet. winst
verkocht, hij zijne waren spoediger zou afzetten, of met
andere woorden zijn kapitaal twee- of driemaal sneller
omzetten, waardoor hij dezelfde of nog grooter winsten
dan zijn vroegere meesters kon behalen. Hij bracht zijn
denkbeeld in practijk, en de man, die lang geheel had
achtergestaan, kwam spoedig al zijne mededingers
vooruit.
Een ander voorbeeld levert ons Bakewell, een bekend
Engelsch landbouwer. Vóór hem meenden alle veefokkers
in Engeland dat de schapen — wier vleesch wij weten, dat
door onze Britsche naburen zoo algemeen gebruikt
wordt — eerst op 4- of öjarigen leeftijd geschikt waren,
om geslacht te worden. Bakewell kwam nu op het denk-
beeld, dat, wanneer men de schapen tot hunne volko-
mene ontwikkeling kon brengen vóór dat tijdperk, b. v.
in twee jaar, men de opbrengst zijner kudden, zijne in-
komsten alzoo, zoude verdubbelen. Maar dit was een
ongerijmd, een onzinnig denkbeeld, zeggen wellicht som-
migen. Velen van Bakewells bekenden en tijdgenooten,
dachten er evenzoo over. Hij liet anderen echter denken
en praten, en nam in stilte op zijne hoeve allerlei proeven
.met veranderde voeding, opkweeking, enz. Hij eindigde
-ocr page 29-
•27
VOORUITKOMEN.
met de schepper te worden van het dusgenaamde
nieuwe Leicester ras, schapen, die niet grooter zijn
dan de gewone, maar die dikker en veel meer ontwikkeld
zijn in hunne vleeschachtige deelen, terwijl hun gebeente
fijner is, en waarvan hij er drie aan de markt kon bren-
gen in denzelfden tijd, waarin hij er vroeger slechts een
kon leveren. Men betwijfelt wel niet, of Bakewell op deze
wijze isvooruitgekomenl
Wij herinneren ons hierbij ook de eerste dusgenaamde
Wereld-tentoonstelling te Londen en de keurige voorwer-
pen van kunst en smaak daar door den heer Ackermann
ingezonden. Daaronder trokken toen vooral de opmerk-
zaamheid kleine schilderijen, waar achter het glas geen
kunstgewrochten van teekening of penseel praalden,
maar de keurigst geschakeerde, fijnst en smaakvol samen-
gestelde bloemkransjes, die hetoog aanschouwen kon!
Het waren zeegewassen, vezels en bladen van boomen
en planten, eens gegroeid aan de stranden der eilanden
die de West-Indische zeeën versieren, maar die door
tropische stormen afgerukt, door de stroomen des grooten
oceaans medegevoerd aan Ierlands groene kusten aan-
spoelden. Welke waarde bezat dit aanspoelsel der zee,
waartoe kon dit dienstig zijn?
Zoo mocht menigeen vragen, toen eene Engelsche vrouw
op het denkbeeld kwam, die plantenvezels en bloemsprui-
ten te drogen, naar aard en kleur te rangschikken, met
smaak dooreen te strengelen, en ze, in lijst en glas gevat,
met deze weinige regelen harelandgenooten aan te bieden:
Niet aan planten, gepleegd in de weeldrige gaarde,
Waar stormen nooit loeien, slechts d\' avondwind zweeft,
\'t Is aan vormen, de teerste daar \'t oog ooit op staarde,
Dat de zee en d\' orkaan al hun lieflijkheid geeft!
-ocr page 30-
28                                      VOORUITKOMEN.
Wij zijn haar daarvoor dank verschuldigd, niet slechts
omdat zij ons een nieuwen blik heeft doen slaan op de
onuitputtelijke schoonheden der natuur, die dikwerf groo-
ter zijn in hare nietigste, meest vergeten overblijfselen,,
dan in de beroemdste kunststukken van menschelijke
vlijt en inspanning: maar ook omdat zij ons een treffend
voorbeeld heeft gegeven, dat er niets in de stoffelijke
wereld behoeft verloren te gaan, dat ook het geringste
zijne waarde heeft en door toevoeging van menschelij —
ken arbeid een voorwerp van genot, voor sommigen daar-
door eene bron van bestaan en van vooruitgang wor-
den kan.
Maar die voorbeelden zijn als \'t ware toevallig, zijn gril-
len der fortuin, of kunnen slechts aan enkele buitenge-
woon begaafden te beurt vallen. Wachten wij ons voor
dergelijke beschouwingen, die eigenlijk slechts strekken
om eigen traagheid en lusteloosheid te bedekken en te
vergoelijken.
Voor dergelijke gelukkige denkbeelden, heldere inzich-
ten, dusgenaamde toevallige ontdekkingen worden vin-
dingrijkheid, juiste kennis van stoffen, die wij bewerken,
opmerkzaamheid op de neiging van het publiek, een goed
oog, een zuiveren smaak en zoovele andere zaken ver-
eischt. En dit alles is zonder onderricht en geestontwik-
keling niet te erlangen. Deze nu moet aanvangen bij het
kind op de school; later op landbouw-, industrie-, of tee-
kenscholen, en langs dergelijke wegen worden voortge-
zet en uitgebreid. Welk eene ongerijmdheid is dan niet
het beweren van velen, dat de eenige en beste opleiding
van den handwerksman de winkel en de practijk is? In
welk eene noodlottige dwaling verkeeren onze arbeidende
klassen, wanneer zij niet alle gelegenheden gretig aan-
grijpen, om hare kennis en inzichten te vermeerderen,.
-ocr page 31-
20
VOORUITKOMEN.
gedachtig aan de waarheid der spreuk kennis is
macht! Hoe onverantwoordelijk handelen nog velen,
door aan hunne kinderen het eerste onderwijs, het lezen,
schrijven en rekenen, de noodzakelijke hulpmiddelen tot
alle ontwikkeling, te onthouden. En toch — dit is eene an-
dere schaduwzijde, die de statistiek ons in de laatste jaren
deed opmerken: er zijn vele ouders, vooral ook ten platte-
lande, die hunne kinderen niet ter school zenden, of ze
te vroeg van daar nemen, om zich wellicht van eene kleine
geldelijke opoffering te ontslaan, of om van de werkzaam-
heden dier kleinen nog eenig voordeel te trekken. Op
deze wijze neemt het schoolbezoek in ons vaderland niet
toe, of wordt minder vruchtbaar^ waardoor aan dit land
de grootste ramp voorbereid wordt, die het ooit kan treffen:
een aankomend geslacht, dat minder dan het tegenwoor-
dige in staat zoude zijn alle hinderpalen te overwinnen en
in den strijd der mededinging vooruit te komen.
Wel wordt tot verontschuldiging dier ouders vaak aan-
gevoerd, dat zij de. middelen niet hebben en waarschijn-
lijk nooit bezaten, om aan hunne kinderen eenige oplei-
ding te geven, en dat zij hunne vroege verdiensten van
wellicht weinige stuivers in de week volstrekt noodig heb-
ben, om met hun gezin te blijven leven. Die daadzaak
moge waarheid behelzen, eene verontschuldiging bevat
zij geenszins. Zij brengt ons tot eene gewichtige beschou-
wing, in verband staande met de statistiek onzer bevol-
king. Wij zien deze toenemen, en dit is een gunstig ver-
schijnsel, indien namelijk die vermeerdering niet sneller
plaats grijpt dan de vermeerdering der bestaanmid-
delen. Bedenkt men onder ons, vooral onder onze gerin-
gere klassen, genoegzaam al het gewicht van den echte-
lijken staat, al de zorgen, al de plichten daaruit voor de
echtelingen, naar goddelijke en menschelijke wetten
-ocr page 32-
3(1
VOORUITKOMEN.
voorvloeiende? Ziet men daarin eene vereeniging, om met
gezamenlijke krachten de lasten des levens te dragen niet
slechts, maar ook te boven te komen; om elk naar zijne
gaven alles te doen ten einde vooruit te komen; om
de kinderen, die God ons schenkt, op te voeden tot nut-
tige en brave leden der maatschappij ? — eene vereeni-
ging, die, op deze wijze alleen, ook de reinste genoegens
van eendracht, oudervreugde en huiselijk geluk kan op-
leveren? Of ziet men daarin slechts eene toevallige of
gedwongen samenvoeging van man en vrouw, waartoe
jeugdige lichtzinnigheid voert, of die door haar noodzake-
lijk gemaakt werd, maar waarbij aan geenerlei hoogere
plichten gedacht word*t, en waarbij wellicht de grootste
zorg der aanstaande echtgenooten deze is, hoe zij zich de
voor hun huwelijk onmisbare stukken kosteloos zullen
kunnen verschaffen; omdat zij\'in het gewichtig oogenblik,
\'t welk ook voor hun stoffelijken welstand zoo beslissend
is, zich buiten staat bevinden die te betalen. Wordt daarbij
niet dikwijls de zorg voor een nakpoost ter zijde gezet,
met het denkbeeld, de armenkas zal daarvoor wel zorgen;
en dat van het gemis van alle bestaanmiddelen met de
gedachte: de gegoeden zullen ons toch van honger niet
laten omkomen ? Wij zijn overtuigd, dat, naarmate het
volk, en vooral de geringere klassen, de echtvereeniging
meer uit een der aangegevene gezichtspunten beschouwt,
dit van den grootsten invloed op de algemeene welvaart
moet zijn. Volgens de eerste opvatting wordt het huwelijk
eerst op rijperen leeftijd aangegaan, heeft men zich vooraf
daartoe met arbeidzaamheid en spaarzaamheid voorbe-
reid, beschouwt de jongeling het als de schoonste kroon
die hem wacht, als de rijkste belooning van alle zijne
jeugdige inspanningen en moeiten. Hoe zouden zulke hu-
welijken ongelukkig kunnen zijn of den staat burgers
-ocr page 33-
31
VOORUITKOMEN.
schenken, die hem tot last en schande zouden strek-
ken ? — In het tegenovergestelde geval echter worden
zij eene bron van jammer voor de maatschappij door het
ontstaan van geslachten, die, van hunne wieg af door
hunne ouders verstooten en verwaarloosd, tot last dier
maatschappij komen en haar zorgen opleggen, die zij,
met al hare pogingen van kleinkinder- en bewaarscholen,
nooit zoodanig vervullen kan, dat zij daardoor het gemis
aan ouderzorg en huiselijk leven zoude vergoeden. Naar-
mate de huwelijken alzoo meer gegrond zijn op de hooge
zedelijke waardeering van den echtelijken staat en van de
plichten daaruit voortspruitende, zullen zij kunnen strek-
ken, om het huiselijk geluk te bevorderen en het gezin
werkelijk in welstand te doen toenemen.
Dit laatste kan intusschen alleen plaats hebben, wanneer
man en vrouw met gelijke zucht aan den opbouw van het
huiselijk vermogen arbeiden. Hierbij bewegen wij ons op-
het veld der privaat économie, der huishoud-
kunde, waaraan wij reeds eenige beschouwingen toege-
wijd hebben. Goede denkbeelden van huishoudkunde,
vooral ook bij vrouwen en meisjes, kunnen meer dan iets
anders toebrengen, om het gezin te doen vooruitkomen.
Zij behoorden als noodzakelijke waarheden, als de nut-
tigste en meest practische soort van kennis op de scholen
en in de huiselijke opvoeding aan de jeugd ingeprent te
worden. De vraag mag inderdaad geopperd worden, of
wij Nederlanders, en vooral onze Nederlandsche vrou-
wen, ook in de burger- en geringere klassen hierin reeds
zoo ervaren zijn, dat er van deze zijde niets meer te wen-
schen overblijft; ofwel, dat gemis aan die huishoudelijke
kennis eene groote aanleiding is, om menig gezin niet te
doen vooruitkomen, maar ten slotte onherstelbaar in het
ongeluk te storten?
-ocr page 34-
32                                       VOORUITKOMEN.
Een krachtig middel voor elk, om vooruit te komen, is
■opoffering van het tegenwoordige aan de toekomst. Dit
beginsel voert tot besparing, tot opleggen, tot het vor-
men van kapitaal. Het doet den arbeider in den drukken
• tijd, bij veel werk en hooge loonen, iets ter zijde leggen
voor minder gunstige dagen. Het doet den handelaar en
fabrikant, bij welgelukte ondernemingen èn speculatiën,
zijn kapitaal vermeerderen, zijn reservefonds grooter
maken, ten einde onverwachte schokken of tegenspoeden
beter het hoofd te kunnen bieden. Het doet ons kleine,
tijdelijke opofferingen gewillig dragen, om wellicht
groote schaden te ontgaan. Het is het beginsel waaraan
alle spaarbanken, spaarkassen, zieken- en begrafenis-
bussen, verzekeringen van leven, have en goed hun be-
staan te danken hebben, en het gebruik maken van der-
gelijke inrichtingen kan daarom niet genoeg aanbevolen
worden. De vraag schijnt daarom niet overbodig, of de
zucht van zorg voor de toekomst, van opoffering van het
tegenwoordige aan het toekomende, onder ons zich ster-
ker openbaart dan vroeger, of wel elders? De statistiek
kan hieromtrent inlichtingen geven. Zij vermeldt het
aantal spaarbanken en andere dergelijke inrichtingen,
het getal van hen die daaraan deelnemen, de hoegroot-
heid der ingelegde en terugbetaalde sommen, en meer
dergelijke bijzonderheden. Bij vergelijking met vroegere
jaren vinden wij in die getallen vooruitgang, en getuigen
deze ook alzoo, dat de deugd van spaarzaamheid, aan
onze vaderen zoo bij voorkeur toegekend, bij hun nage-
slacht niet is verdwenen. Wanneer wij echter in de ka-
pitalen onzer spaarbanken slechts bij uitsluiting bespa-
ringen onzer minder gegoede klassen zien kunnen, en
wij die met andere landen, vooral Engeland, vergelijken,
zoo vermindert deze gunstige indruk aanmerkelijk en
-ocr page 35-
33
VOORUITKOMEN.
moeten wij tot het besluit komen, dat de zucht tot opleg-
gen toe moge nemen, maar dat zij zich toch niet zeer
werkzaam toont. Zorg in de dagen van vóór-, voor de da-
gen van tegenspoed: vergader u in uwe jeugd een kapi-
taal voor uwen ouderdom: offer het heden op aan de
toekomst: denk niet slechts aan uzelven maar ook aan
uwe nakomelingen: laat geen kortstondig genot u lange
jaren naberouws en zorg kosten; dit zijn allen uitspra-
ken, die te meer verdienen herinnerd te worden, naar-
mate onze tijd duizenden aanleidingen schijnt te bezitten,
om ze minder zwaar te doen tillen of wel geheel te ver-
geten. Het is namelijk niet te ontkennen, dat wij in eene
eeuw leven, waarin meer levensgenot en meer vermaak,
de leuzen en drijfveeren zijn van veler streven. Het groote
gemak en de geringe kostbaarheid waarmede wij ons
kunnen verplaatsen, waarmede wij ons vele zaken kun-
nen aanschaffen — hoe gelukkig ook — geven aanlei-
ding tot meerdere uithuizigheid, tot grooter uitgaven, dan
wellicht — wij willen nog niet eens zeggen met vermo-
gen of inkomsten — maar gewis met besparing, met op-
offering van het heden aan de toekomst bestaanbaar zijn.
Naarmate die geest van genot en vermaak, van uithui-
zigheid en feestvieren meer onder alle standen door-
dringt, meer de geheele maatschappij als het ware door-
trekt, achten wij hem meer gevaarlijk. Wij achten het
dan ook in \'t algemeen niets wenschelijk dien geest nog
kunstmatig aan te wakkeren door dusgenaamde volks-
feesten, die, in de laatste tijden, dikwerf dagen lang voort-
gezet, ten slotte slechts tot verwildering, ledigloopen, af-
keer van arbeid, dronkenschap en vertering boven ver-
mogen en inkomsten moeten voeren. Veelvuldige feest-
vieringen, langgerekte kermisvermaken zijn voorzeker
voor menig gezin aanleiding geworden, dat men niet veel
vi.                                                                       
c
-ocr page 36-
34                                      VOORUITKOMEN.
is vooruitgekomen. Mogen zij slechts geene oorzaak
van veler achteruitgang zijn geweest!
Is door het gezegde de beantwoording der bedenking,
hoe bij den onmiskenbaren algemeenen vooruitgang van
ons vaderland nog zoovelen daarin niet schijnen te dee-
len, aan onze lezers duidelijker geworden? Wij vertrou-
wen dit, daar zij toch wel met ons erkennen zullen, dat
de aangestipte gebreken veelvuldig onder ons gevonden
worden. Woekeren wij allen dan met geest- en lichaams-
krachten van onze jeugd af, dragen wij zorg die door
geenerlei onmatig genot te verzwakken, maken wij ge-
bruik van alle gelegenheden van onderwijs en bescha-
ving, beschouwen wij den echt en de plichten jegens gade
en kroost uit het eenige ware gezichtspunt, laat in onze
huishoudingen ware huishoudelijkheid heerschen, laat
ons matig zijn in onze genietingen, en offeren wij soms
het oogenblik aan de toekomst op, en wij zijn bijna ze-
ker dat het ons wèl zal gaan, dat ook wij zullen vooruit-
komen, dat wij op onze inspanningen dien zegen zullen
ondervinden, dien God reeds hier op aarde, als een na-
tuurlijk gevolg van eerlijke en deugdzame pogingen,
schenken wil.
-ocr page 37-
LAAT U VERZEKEREN!
Er wordt in onzen tijd veel gesproken over eene meer-
dere gelijkheid onder de menschen. Velen hebben ge-
meend en meenen nog die te kunnen bereiken door den
wetgever te belasten met de taak, om elks verdiensten
naar een billijken maatstaf te bepalen, om aan allen ge-
lij ke lasten op te leggen, om aan allen zooveel mogelijk
gelijkheid van levensgenietingen te verzekeren.
Het stelsel van vereeniging of associatie, op groote
schaal toegepast, zoude hiertoe moeten strekken. Daaruit
zoude de gulden toekomst der menschheid, de ware lots-
verbetering, vooral voor de arbeidende klassen, zeker
voortvloeien.
Hoeveel schoons er ook in die bespiegelingen gelegen
is, hoeveel nuttigs er uit ontsproten mag zijn, ofwel nog
verwacht kan worden, zeker is het, dat zij in vele opzich-
ten reeds tot bittere teleurstellingen hebben gevoerd, en
dat gebeurtenissen als in 1848 in Frankrijk en andere lan-
den, later bij het ontdekken der misbruiken in de Britsche
arbeidersvereenigingen, aan het licht zijn gekomen, aan het
associatie-stelsel veel van zijn krediet hebben ontnomen.
-ocr page 38-
36
LAAT U VERZEKEREN!
Het kon ook niet anders bij de verwezenlijking van denk-
beelden, die door het rijpere nadenken veroordeeld wer-
den, als onbestaanbaar met het wezen der zaken, als in
strijd met de wetten der voortbrenging van onze stoffe-
lijke rijkdommen, als niet berustende op die eerste waar-
heid, dat, waar voor den mensch eenige duurzame verbe-
tering van toestand zal verkregen worden, hij zelf daar-
toe, onder Gods zegen, den eersten aandrang moet geven
en daarbij met eerlijkheid en volkomen vrijheid moet te
werk gaan.
Het beginsel van vereeniging of associatie mag niet door
dwang worden daargesteld, door den wetgever of door
belanghebbende drijvers en hoofdlieden voorgeschreven;
het moet uitgaan uit een gevoel van onderlinge behoefte,
van onderlinge toenadering der individuen. Alleen in het
laatste geval zal het heilrijk werken, verwachten wij
daarvan groote vruchten voor de toekomst, erkennen wij
dankbaar, dat het reeds krachtig en weldadig, ook in ons
midden, zich openbaart.
Wij wenschen hierop onze lezers opmerkzaam te ma-
ken, en wel vooral op die strekking van den associatie-
geest, die zich waarborging tegen de gevolgen van rampen
en gevaren ten doel stelt. De redelijke mensch let op de
veelvuldige gevaren, die hem en de zijnen, in gezondheid,
leven en bezittingen, treffen kunnen: op het hoogst wis-
selvallige en onzekere der toekomst, die hij tegentreedt.
De maatschappij, waarin hij leeft, de regeering, die hem
beschermt, kunnen hem echter tegen vele rampen en on-
heilen behoeden, maar daar blijven zoovele over, waar-
tegen zij geene waarborgen kunnen schenken. Hij en de
zijnen moeten hier alzoo hunne zorgvuldigheid verdubbe-
len, hunne waakzaamheid nimmer doen sluimeren. Maar
ook dan blijven zij bestaan. De handelaar moet dagelijks
-ocr page 39-
LAAT U VERZEKEREN!
37
zyn vermogen toevertrouwen aan het wuftste der ele-
menten; hij siddert bij elke windvlaag, die het schip kan
doen vergaan, met zijne schatten bevracht; de fabrikant
ziet ongehoorde kapitalen in zijne reusachtige fabriekge-
bouwen vereenigd, maar denkt met huivering aan den
vuurgloed, die in het hart zijner bezittingen blaakt, en
waarvan éen vonk toereikend is, om hem en de zijnen
tot den bedelstaf te brengen; de landman aanschouwt
met dankbaren blik zijn welstand en schoone toekomst
in de golvende graanvelden, die zijne akkers tooien; maar
voelt zich de borst beklemd bij het aanschouwen van
gindsche donkere wolk, zwanger van den hagel en pias-
regen, die weldra zijn oogst zal vernietigen. De nijvere
huisvader, die met dagelijkschen arbeid voor zich en de
zijnen ruimschoots het brood verdient, moet trachten de
mogelijkheid van zijn plotseling overlijden zich uit het
hoofd te zetten, want, wat treurig lot zal dan niet den zij-
nen beschoren zijn!
Ziedaar eenige rampen genoemd, waartegen de op
zich zelf staande mensch geene afdoende middelen kan
aanwenden; waartegen eigen krachten en hulpmiddelen
te kort schieten; waarbij behoefte bestaat aan onder-
lingen hulp en tegemoetkoming, aan samenwerking en
vereeniging van krachten.
Deze behoefte nu heeft langzamerhand de waarborg-
en verzekering-genootschappen doen opkomen
en meer en meer in bloei en uitgestrektheid doen toene-
men. Het is het beginsel der associatie of vereeniging,
waardoor duizenden en honderdduizenden eene voor elk
hunner nauwelijks voelbare kleinigheid opofferen, om het
verlies, dat een of meer treft, dat ook hen elk oogenblik
treffen kan, te zien vergoeden. Onze associatie- of ver-
zekeringmaat schapp ij en, hoe zij ook, volgens hare
-ocr page 40-
LAAT U VERZEKEREN!
38
statuten, zijn ingericht, en tegen welke gevaren zij ook
verzekeren mogen, berusten allen op dit denkbeeld. Elk,
die zich laat verzekeren door een ander, door de directie
eener maatschappij, gaateene burgerlijke overeenkomst
aan, bij welke de verzekeraar zich verbindt, hem, tegen
genot eener premie, schadeloos te stellen wegens een ver-
lies, schade, of gemis van verwacht voordeel, welke hem
door een onzeker voorval zoude kunnen treffen. \') Ook
volgens onze wetgeving zoude men zich tegen alle moge-
lij ke gevaren kunnen laten verzekeren, want zij zegt uit-
drukkelijk, dat de verzekering tot voorwerp hebben kan
alle belang, hetwelk opgeld waardeerbaar,aan gevaar
onderhevig en bij de wet niet is uitgezonderd. *) En welke
aangelegenheden van Adams kroost, wij vragen het met
gerustheid, zijn niet aan de onzekere kansen der fortuin
onderworpen, of kunnen niet met den gouden of zilveren
maatstaf van onzen tijd gemeten worden ? Uitbreiding van
den associatie-geest tegen alle mogelijke onheilen moet
derhalve uit toenemende beschaving, uit toenemend ver-
keer der menschen, uit toenemende behoefte aan samen-
werking noodwendig volgen. Wij zien dit bij voorbeeld
reeds in het naburig Groot-Brittannië, waar het getal
der verzekeringmaatschappijen op onverklaarbaare wijze
is toegenomen, en waar, in verhouding met die toename,
ook bij dit onderwerp zich eene merkwaardige verdee-
ling van den arbeid vertoont. Wij zien er maatschappijen
alléén voor zee-verzekering, andere alleen tegen de ge-
varen van brand, andere alleen tegen de gevaren van
spoorwegen, sommige alleen ter verzekering van roe-
rende, andere alleen van onroerende goederen, enz.
\') Art 246. Wetboek van Koophandel.
\') Art. 268. Wetboek van Koophandel.
-ocr page 41-
30
LAAT U VERZEKEREN!
In ons vaderland, bij geringer uitgestrektheid, bij
minder levendig verkeer, heeft dit onderwerp nog niet
die uitbreiding gekregen, maar toch reeds eene veel groo-
tere, dan waarop men voor eenige jaren rekende. Nog
slechts vijfentwintig jaar geleden meende de wetgever,
dat voorschriften nopens verzekering bijna alleen noodig
waren voor den koophandel en het zeegevaar. Thans be-
zitten wij uitdrukkelijke bepalingen, niet slechts inhet be-
lang van den handel, op de gevaren der zee en der sla-
vernij, op die van het vervoer te lande en op rivieren en
binnenwateren, maar ook op de gevaren van brand; op die,
waaraan de voortbrengselen van den landbouw te velde
zijn blootgesteld, en op die, waaraan het leven van een
of meer personen onderhevig is; terwijl, gelijk wij
reeds opmerkten, de mogelijkheid voor alle andere ver-
zekeringen open staat.
Nog schooner is het echter, dat de beginselen van den
wetgever veelvuldig in het leven zijn geroepen; dat wij
assurantie-maatschappijen, vereenigingen van verzekering
en onderlinge waarborg bezitten voor alle de daar zoo
even genoemde hoofdonderwerpen. De handelaar en
scheepsreeder, elk die belang bij schip en lading heeft,
vindt ruimschoots gelegenheid zich door verzekering te-
gen alle gevaar te dekken. De eigenaar van gebouwen of
getimmerten, van fabriekgoederen of inboedel vindt maat-
schappijen, waar hij, tegen voldoening eener vaste jaar-
lijksche premie, zich die veiligheid koopt, of van onder-
lingen waarborg, waar de jaarlijksche schade over alle
deelhebbers wordt omgeslagen om hetzelfde voorrecht te
erlangen. De landbouwer kan zich, door de maatschappij
te Tiel gevestigd, voor éen of meerdere jaren tegen de
gevolgen van onweer en hagelslag, voor de schade eener
geheele of gedeeltelijke vernieling van de vruchten zijns
-ocr page 42-
■10
LAAT U VERZEKEREN!
arbeids vrijwaren. Eindelijk, wij hebben ook in ons mid-
den vereenigingcn tot verzekering van het leven, waar
iemands leven ten behoeve van een daarbij belangheb-
bende, gedurende een vast bepaalden tijd kan verzekerd
worden. Bedenkt men daarenboven, dat alle dergelijke
maatschappijen hare correspondenten op verschillende
plaatsen des lands gevestigd hebben, steeds gereed aan
elk, die dit verlangt, de noodige inlichtingen te geven:
dat in de groote steden makelaars in assurantie bestaan,
eene klasse van tusschenpersonen, die de verzekeringen
voor elk sluiten en al het daartoe noodige verrichten, zoo
is het duidelijk, dat het ons niet aan hulpmiddelen hapert,
om ons zonder moeite en met zeer geringe opoffering
voor vele groole rampen te dekken, en wij zouden daar-
om elk, die slechts iets te verliezen heeft, zoo gaarne
aanraden: «laat u verzekeren!"
Die raad is ook geenszins ongepast of overbodig te ach-
ten. Hoe dikwerf toch verneemt men niet in dagbladen en
elders, dat door onvoorzichtigheid of kwaadwilligheid, door
dikwerf geheel onbekende oorzaken of rampen, door vuur
des hemels, huizen, fabriekgebouwen of getimmerten eene
prooi der vlammen worden, en de alom bekende liefda-
digheid van het Nederlansche volk bij dringende adver-
tentiën wordt ingeroepen, om hulp en leeniging te ver-
schaffen, waar men die, door eene kleine jaarlijksche
opoffering, door een weinig voorzorg voor de toekomst
zich zelven had kunnen verzekeren. Lezers van deze bla-
den, gij niet alzool Laat u spoedig verzekeren voor
uwe w o n i n g, of uwen i n b o e d e 1, zoo gij het nog niet ge-
daan heb!; en zoo ja, geeft nauwkeurig acht, dat gij van uwe
zijde alle verplichtingen uwer overeenkomsten getrouw
naleeft, om de voordeelen daarvan niet te verbeuren.
Doet eerlijke en getrouwe opgave van ligging, belending
-ocr page 43-
\\
LAAT U VERZEKEREN!                             41
en gebruik uwer vaste goederen, van dat der aangren-
zende gebouwen, van de waarde uwer goederen, van de
veranderingen die daarin mochten komen; ook van de
ligging en belending der gebouwen en plaatsen, waarin
zich uwe verzekerde roerende goederen, uw inboedel
en huisraad, in geval gij een huurhuis bewoont, bevindt;
betaalt nauwgezet uwe premie en bewaart zorgvuldig
uwe dusgenaamde polis, het schriftelijk bewijs uwer
verzekering en der voorwaarden, waarop die is aangegaan;
en vergeet vooral niet tijdig uwe verzekering te ver-
nieuwen, daar zij doorgaans slechts voor éen jaar plaats
heeft. Ziet niet op tegen de geringe moeite, tegen de gel-
delijke opoffering, die gij u jaarlijks moet getroosten en
die, verschillend naar het meerder of minder gevaar,
toch altijd zeer gering kan heeten. Of zoudtgij hen geloo-
ven, die zeggen: wij hebben nooit brand gehad, wij zijn
uiterst voorzichtig ei zien gestadig toe op kinderen en
dienstboden, en kunnen alzoo die kleine premiën wel be-
sparen, die mettertijd nog een heel sommetje uitmaken!
Wij hebben zuinigheid en spaarzaamheid reeds genoeg
aanbevolen, maar die zóo redeneeren zijn niet zuinig,
maar door gierigheid zorgeloos. Getroost u eene
kleine opoffering om een groot voordeel te erlangen. En
welk grooter voordeel kunt gij hebben — indien gij ook
altijd vooralle brandschade en gevolgen van dien gespaard
werd — dan de bewustheid, dat gij, bij eigen zorg, uw
hoofd steeds gerust kunt nederleggen?
Eigenaars van gebouwen, van fabrieken en schepen
zien wij, voorgelicht door de raadgevingen der weten-
schap, meer en meer gebruik maken van die heerlijke
uitvinding, door welke de bliksemschicht uit de wolken
schadeloos langs hunne getimmerten nederglijdt, waar
hij vroeger vernieling en verderf zoude gebracht bebben.
-ocr page 44-
12
LAAT U VERZEKEREN!
De natuurkunde heeft ons in de bli ksemafleiders
«en veiligheidsmiddel, een waarborg tegen de onheilen
geschonken, die onze bezittingen door het vuur des hemels
kunnen treilen: de verzekering verschaft ons diezelfde
voordeelen \') tegen alle verliezen en schade, die aan
verzekerde voorwerpen overkomen door brand, veroor-
zaakt door onweder of eenig ander toeval, eigen vuur, on-
achtzaamheid, schuld of moedwil van eigene bedienden,
buren, vijanden, en alle anderen hoe ook genaamd, op
welke wijze de brand ook zoude mogen ontstaan, bedacht
of onbedacht, gewoon of ongewoon, geene uitgezonderd.s)
Wie den afleider niet versmaadt, versmaadt ook ge-
wis de verzekering niet, en hij verheugt zich in de
omstandigheid, dat natuurkundige en rechtswetenschap-
pen ook hier hetzelfde beoogen, namelijk, het opwekken
van den mensch tot eigen werkzaamheid en zorg. Maar,
vragen wellicht sommigen, wat nuttig is voor den grooten
eigenaar, voor hem, die zeer veel heeft te verliezen, is
welligt minder noodzakelijk voor hem, die maar weinig
bezit, die slechts een schamel inboedeltje het zijne noemt.
Wij waarschuwen tegen dergelijke zienswijze. De geringe
en arme, die slechts weinig bezit, heeft er dikwerf even
groot en grooter belang bij om zekerheid voor dat wei-
nigje te hebben; om, bij de plotselinge vernietiging daar-
van, schadeloosstelling te erlangen. Hij late zich daar-
om evenzeer verzekeren als de meergegoeden. Heeft
hij minder te verliezen, zijne jaarlijksche opoffering zal
\') Slechts tegen een der mogelijke gevolgen van inslaan des bliksems
kan zij dit niet: het verlies van menschenlevens. Al ware het alleen
daarom, iou een afleider, ook op een tegen brandgevaar
•verzekerd gebouw, niet overbodig zijn.
2) Art. 290 Wetboek van Koophandel.
-ocr page 45-
LAAT U VERZEKEREN!                             43
ook geringer behoeven te zijn. Wij willen niet bij het
hooge nut van alle verzekeringen stilstaan, zooals wij
dit een oogenblik bij dat van brand, als wellicht het meest
algemeene, deden; maar wij mogen ook hier herinneren,
hoe dikwerf reeds landlieden door een enkelen hagelslag
in armoede werden gestort, die bij behoorlijke verze-
kering slechts eene geringe ramp zouden te betreuren
gehad hebben. — Onzen boerenstand, zoo gehecht aan
tiet oude, of liever, nog steeds zoo afkeerig van n i e u w i g-
heden, kunnen wij deze nieuwigheid toch niet genoeg
aanraden: »1 aa tu we veldge wassen verzekeren!"
Wij wenschen echter vooral een woord te spreken over
de levensverzekering, naar onze overtuiging een
der gewichtigste onderwerpen, waartoe zich het beginsel
van associatie in onze maatschappij heeft uitgestrekt. In
die maatschappij toch leert de dagelijksche ondervinding
ons meer en meer, dat door aankomende geslachten, ook
bij de grootste inspanning en wezenlijke bekwaamheden,
niet dan met de grootste moeite terstond door eigene ver-
diensten in eigene behoeften kan voorzien worden. Het
wordt derhalve* voor elk huisvader steeds een plicht om
niet slechts voor het oogenblik, maar ook voor de toe-
komst het lot der zijnen althans eenigermate te verzeke-
ren. De bezitters van eenig vermogen, die door erfenis of
door eigene ruime verdiensten gedurende hun leven in
staat waren, jaarlijks te sparen, en meer of minder aan-
zienlijke sommen op te leggen, de kapitalisten met éen
woord, kunnen dit gemakkelijk. Hunne opvolgers zien
zich veelal in het bezit van eenig goed, \'t welk hen voor
dadelijk gebrek behoedt, en daarmede den tijd schenkt,
om zelven door arbeidzaamheid voort te komen en zich
eene betere en ruimere toekomst te scheppen. Dit is een
onberekenbaar voordeel, dat echter aan velen niet te
-ocr page 46-
44
LAAT U VERZEKEREN!
beurt kan vallen. Hoevelen onzer medeburgers toch leven
van een bepaald inkomen, dat, bij zuinigheid, toereikende
is, om in de dagelijksche behoeften te voorzien, maar
waarvan bij het uiteinde des jaars weinig of niets over-
blijft. Wij denken aan velen uit de klasse onzer ambtena-
ren, aan hen, die van vaste jaarwedden en pensioenen
leven en wier getal waarlijk niet gering is. Komt hier de
huisvader, die het ambt waarneemt, hij, die het pensioen
geniet, te vallen, laat hij eene vrouw en kinderen na, zoo
is dezer toekomst doorgaans zeer donker. Het middel toch
van hun bestaan heeft opgehouden, een vermogen of ka-
pitaal hebben zij zich niet kunnen verwerven, zij zijn
dikwerf in een stand opgebracht, die hun zekere levens-
genietingen, zekere ruimte en welvoeglijkheid in hunne
verteringen onmisbaar hebben doen worden. Voorzeker,
de toestand der zoodanigen is diep ongelukkig, is veel be-
klagenswaardiger dan die der dus genaamde armen.
Voor dezen nu zijn de levensverzekeringen de
heilzaamste redmiddelen, en wij wenschcn alle huisva-
ders, die, zonder eigen vermogen, van een vast inkomen
of traktement leven, toe te roepen: zuinigt jaarlijks eene
kleine som uit en laat uw leven verzekeren ten
behoeve uwer achterblijvende betrekkingen. De levens-
verzekering toch is eene overeenkomst, waarbij de ver-
zekeraar, of de maatschappij die zich daarmede belast,
zich verbindt tot betaling eener hoofdsom, of van eene
jaarlijksche uitkeering, na het overlijden van een be-
paalden persoon, en zulks tegen genot eener naar de
levenskans gëevenredigde jaarlijksche premie, of tegen
eene op dezelfde wijze berekende storting in eens. Zoo
althans wordt de zaak omschreven in het bericht van eene
onzer beste en meest soliede maatschappijen, de
Hollandsche sociëteit van 1 evensverzeke-
-ocr page 47-
HAT U VERZEKEREN !
45
ringen, in het jaar 1807 te Amsterdam opgericht.
Men kan derhalve na zijn eigen overlijden, of na het
overlijden van een derden persoon, aan achterblijvende
betrekkingen, óf eene som in eens af, een kapitaal, óf eene
jaarlijksche uitkeering verzekeren en hen daardoor voor
dadelijk gebrek behoeden. Om dit voordeel te erlangen
moet men jaarlijks eene vaste bijdrage in de kas der
maatschappij storten, die grooter of kleiner is, naarmate
men verlangt, dat de uitkeering eens grooter of kleiner
zijn zal. De belanghebbende kan derhalve berekenen en
overleggen, wat hij jaarlijks kan missen, wat hij gaarne
aan zijne betrekkingen zoude uitgekeerd zien, en handelt
zooveel mogelijk in overeenstemming hiermede.
Een man bij voorbeeld van dertigjarigen leeftijd, die
aan zijne echtgenoot, oud 25 jaren, bij zijn overlijden een
weduwenpensioen van ƒ500 \'s jaars wenscht te verzeke-
ren, kan dit doel bereiken door op eens eene som van
ƒ 21-15,50 te betalen, ofwel door eene jaarlijksche premie
van ƒ 161,50 gedurende zijn leven te voldoen.
Een vader, die op dertigjarigen leeftijd wenscht, een
kind, oud vijfjaren, een pensioen van ƒ 500 te bezorgen,
dat, ingaande met zijn overlijden, tot den twintigjarigen
leeftijd des kinds zal duren, voldoet daartoe eenejaarlijk-
sche premie van / 60,15, of stort op eenmaal eene som
van ƒ613,80.
Wij ontleenen deze beide voorbeelden, tot meerdere
aanschouwelijkheid van het practische nut der zaak, aan
het bericht der evengemelde sociëteit, waar men nog
vele andere voorbeelden vindt vermeld, alsook de ver-
schillende tabellen, volgens welke de berekeningen
gemaakt zijn. Het is hier de plaats niet, om over de wijze
dier berekeningen in beschouwingen te treden. Wij mogen
echter opmerken, dat de deugdelijkheid, de soliditeit van
-ocr page 48-
46
LAAT U VERZEKEREN!
dergelijke maatschappijen geheel afhangt vandemeer-
dere of mindere juistheid der berekeningen, die omtrent
den gemiddelden levensduur van een groot aantal per-
sonen, op verschillende jaren, zijn bewerkstelligd. Aan te
bevelen zijn derhalve die maatschappijen, die reeds, gelijk
de Amsterdamsche en anderen, gedurende eene lange
reeks van jaren werken, zonder ooit aan hare verplich-
tingen te zijn te kort gekomen. Ook verdient het aanbe-
veling, dat de premiën en stortingen niet te laag berekend
zijn. Menigeen komt dit wellicht vreemd voor, en hij is
geneigd in de bovenaangehaalde voorbeelden zeer bezwa-
rende voorwaarden voor de levensverzekering te zien.
Hij bedenke echter, dat hier vooral datgeen, wat het
schoonste en aannemelijkste schijnt, zulks zeker niet
altijd is. Menige maatschappij is te gronde gegaan, door
het kwalijk berekenen der kansen, door het dien ten
gevolge te geringe bedrag der premiën. Velen werden
daardoor verleid te lichtvaardig hunne stortingen te doen;
eenige jaren kan de inrichting dan zijne verplichtingen
naleven, maar, wanneer het getal dergenen toeneemt, die
van haar trekken zullen, ziet zij zich spoedig in de onmo-
gelijkheid daaraan verder gevolg te geven. Laat gij der-
halve uw leven verzekeren, doet het niet opeen koopje,
geeft liever een grootere premie, getroost u eene grootere
opoffering, maar erlangt daarvoor ook de zekerheid,
dat gij de vruchten uwer opoffering eenmaal werkelijk
plukken zult.
Associatie-geest ter voorkoming van de nadeelen uit
allerlei rampen en wederwaardigheden, hoe heilrijk zijn
aanvankelijk reeds uwe werkingen geweest, hoeveel uit-
gebreider nut zult gij het menschdom nog niet kunnen
aanbrengen! Zoude dit beginsel toch ook niet met vrucht
zijn aan te wenden tot bestrijding der armoede, tot leni-
-ocr page 49-
LAAT U VERZEKEREN!
47
ging der gevaren van groote watervloeden en andere na-
tuurrarapen? Reeds schijnen deze en dergelijke denk-
beelden hier en daar niet geheel vreemd meer, reeds
tracht men naar hunne verwezenlijking, en mag zich de
menschenvriend verheugen in schoone droomen eener
toekomst, waarin het beginsel van gemeenschappelijke
samenwerking een groot deel van het leed, \'t welk het
menschdom treft, tot een gemeenschappelijk leed zal
maken, lichter te dragen, naarmate het op meerdere
schouders rust.
Het schoonste echter, wat ons in de voordeelen van
dezen associatie-geest tegenlacht, wat daaraan, naar onze
gedachten, voorzeker eene groote en duurzame toekomst
voorspelt, is, dat hij niet bouwt op vernietiging van eigen
wil- en geestkracht der menschen, op wegcijfering van
individualiteit en eigen pogen, maar juist op de ontwik-
keling daarvan gebouwd wordt. De mensch, als zedelijk
en redelijk wezen, moet voor zich zelven en de zijnen
zorgen, hij moet zich wapenen tegen de rampen en we-
derwaardigheden, die zijne bezittingen, die zijn leven
treffen kunnen. Hij neme daartoe ook het beginsel der
verzekering te baat en verzekere have en goed,
gezondheid en leven!
-ocr page 50-
stof reeds lang verwaaid is, spreken nog tot ons; wij ge-
nieten nog hunne heerlijke werken, als wij maar lezen
kunnen! Diezelfde schoone kunst brengt ons in gezelschap
van tijdgenooten, die wij nooit gezien hebben en wellicht
nimmer zullen zien: mannen, uitmuntende door geleerdheid,
kunst en smaak geeft zij de gelegenheid om tot den eenvon-
digen burger, die geene geleerde opvoeding heeft genoten,
die wel wat anders te doen heeft dan zijn hoofd met studie
te breken, het woord te richten; hem bekend te maken met
zaken en waarheden, die niet alleen aangenaam, maar hoogst
nuttig zijn te weten, in welken stand men ook geplaatst is.
„Dat is nu allemaal mooi en goed en wel," hoor ik zeg-
gen, „maar hoe gaat dat alles in zijn werk? Wij leven toch
in geen iuilekkerland, dat men slechts behoeft te willen,
om dadelijk de beste leesstof voor zich te zien!" Volkomen
waar, geachte lezer. Het is niet altijd even gemakkelijk
goede lectuur te vinden. Daarom wordt n door dit boekje
bericht, dat de uitgever een poging gaat doen om dit hoe
langer zoo gemakkelijker te maken. Hij zal eene -A.lge-
meene Bibliotheek
uitgeven, waarin ieder iets van
zijne gading vinden kan. Wie veel van (ieschiedenis houdt,
vindt er iets van Geschiedenis in. Wie op Natuurkennis ge-
steld is, krijgt daarvan iets belangrijks. Wie gaarne mooie
verhalen of gedichten leest, zal zien dat de Bibliotheek ze
heeft van onze eerste lui. Wie in Land- of Staathuishoud-
kunde veel genoegen vindt, de mooiste stukjes zullen er
zijn, te kust en te keur.
Alle zullen fraai van vorm, belangrijk van inhoud wezen;
vooral de duidelijkheid mag niets te wenschen overlaten.
Maar daarvoor behoeft men niet te vreezen, immers ze zijn
door de bekwaamste mannen geschreven en — dit staat
vast — die de dingen het best weten, kunnen ze ook het
duidelijkst zeggen.
Er is nog eene zaak te melden, eene zaak van belang,
misschien van veel belang. De Bibliotheek is er geen, waar
de boeken na acht of veertien dagen teruggebracht worden.
De lezer behoudt ze. Hij huurt ze niet, maar koopt ze.
Daarom is de prijs zeer laag gesteld: ieder stukje kost niet
meer dan Vijftien Centen > een prijs, zoo laag, dat ook
degeen, die bijna niets kan missen, zich iets moois en de-
gelijks kan aanschaffen. O, dat houden van de boaken is
van zooveel belang voor wie graag wat weten wil!
-ocr page 51-
Als «en staaltje van hetgeen de Bibliotheek geven k.al, vol-
gen hier de titels van de eerste nommers.
1.   J. J. Oremer, \'I l\'aiiwoveerke.
2.   .1. van der Hoeven, Pe verspreiding en hewerk-
tlliging der dieren.
5. Jules Simon, l)e doodstraf.
i. D. Bierens de Baan, Het biljart. •
5.   «T. ter Gouw, Kijkjes in de oude schoolwereld. I.
6.   W. R. Hoer, Huishoudkunde.
7.   C. E. R. Alberti, Pestalozzi. Een levensbeeld.
8.  .T. J. Li. ten Knie, Andersen\'s Prentenboek zon-
der prenten: Vertellingen van de Maan.
9.   W. Vrugginli, De Telegraphic.
10.   Gr. Keiler, De heer Van Hoorden en zijn gezin. Eene
klokkcnstudie.
11.  A.. A.. Stuart, Onze gevangenissen ^l-.-l
12.   3*". W. I». Rauweniioff, De \\v>mmff-\' \'
15. H.. Koopmans vanBoekeren, Gewone deng-
den met een kransje.
14.  I*. van der Bar», De stereoscoop.
15.  D. de Loos, Het zetmeel.
16.   J. van Lenaep, Bloemlezing uit zijne gedichten.
17.  H. O. van Rail, De natuurlijke gesteldheid van
den bodem van Nederland.
18.  R. C. Rogge, Ne
��1529
derlandsche volksromans.
19.   W. C. R. Staring, Oud nieuws over den Nedcr-
landschen landbouw. 1.
20.  O. Damme, Kolfie, thee en chocolade.
21.  B\\ "W. <J. Krerke, lic wet der stormen.
22.  T>. Lubai\'h, De dood, physiologisch beschouwd.
23.   T. van Westrheene, Schetsen met de pen.
24.  "W. M.. Logeman, Kachels.
25.  De oude Heer Smits, Typen.                 
26.  M. "W. Scneltema, VVeesverzorging in vroegere
en in onze dagen.
27.  R. C. Rooft, Het jaar 1572.
28.  R. Conseience, Bloemlezing uil zijne werken.
29.   «T. T. Buys, Volkshuishoudkunde.
50. V. A.. T. Delprat, V\'erdedigings- en aanvalswa-
penen.
leder Deel is voor 15 Cents afzonderlijk te koop
A. W. SIJTHOFF.
I