-ocr page 1-
/Y>VO x3L
3
-ocr page 2-
1
-ocr page 3-
Vak 157
CüLlc "•3\'jr\'-\' *—*V~"t, >-J>ir*b a*W*b — "t-\'t» ■--ty*Si i-o^rt — Nl^b \'--»!" \'TJ "^kJLn/?
Moeien onze kiiifleren IfeJcleiieii
worden?
-<> tf^s—c^-^-r-r"
I
Een woord ter behartiging
T
GELOOVIGE CHRISTENEN,
J. W. BLUM.
-*-x-ot<>oc^^
#
DRUKKERIJ 1VEH WED. II. II. UYTTENBEOECK, VENLOO.
J^«-> r^ttuf—i cikj^r~, rj^jfirti—i ffeJ»)-i tr&jTti—< t^ Jfr—i %jr%r» G^jtr-i frrffeEaJTf
i
761
-ocr page 4-
-ocr page 5-
Moeten onze kinderen Heidenen
worden?
-<te*=^&*A**eZ>T—&—
.EN WOORD TER BEHARTIGING
AAN DE
GELOOVIGE CHRISTENEN,
DOOR
j. w. bijXJm:.
\'fe :
DRUKKERIJ DER WED. H. H. UYTTENISR
-ocr page 6-
Goedkeuring.
Imprimi potcst.
P. HUSSEL, Ca», et Prof.
ad id delcgatus.
Hur/emund.*: 5\' Docombris 1874.
-ocr page 7-
In het jaar 1868 vaardigden de Bisschoppen van Nederland
een Mandement aan de geloovigen uit, dat op de velerhande
en groote gevaren wees, welke niet minder voor de Kerk dan
voor de Maatschappij uit den tegenwoordigen toestand der
volksschool cntspruilen. Hierdoor ontstond een groot ge-
schreeuw in het liberale kamp. „Het Mandement, zoo heette
het, is eene oorlogsverklaring van het Episcopaat tegen onze
grondwet, tegen ons zoo treffelijk ingericht schoolstelsel!"
Weldra bedaarde men echter, en men arbeidde ter sluiks
vooraan, om ,,den bloei" der in modernen vorm geknipte
volksscholen te bevorderen. De Bisschoppen en Priesters
evenwel waren niet gerust; in woord en schrift bestreden zij
onverpoosd het kankcrachtig voortvretend euvel, niet omdat
zij de heerschappij in de school willen bemachtigen, gelijk
het Liberalismus allerwege beweert, maar enkel en alleen,
omdat zij als verantwoordelijke herders der zielen den heiligen
plicht hebben te waken, dat de kinderen geene schade lijden
door het vergift, hetwelk hun openlijk en stelselmatig in on-
godsdienstige scholen wordt ingedruppeld. Dit alleen, zegt
de Hoogwaardige Bisschop van Roermond in zijn herderlijk
schrijven van den 31. Juli 11.; deze zware rekenschap, aan-
gaande de zorg voor het godsdienstig onderwijs en de christelijke
opvoeding der jeugd, welke wij eenmaal voor den Rechler van
levenden en dooden zullen moeten afleggen, deze heilige
plicht, heeft hem aanleiding gegeven nogmaals den katholieken
ouders de gevaren aan te wijzen, welke voor Kerk en Slaat
uit het zoogenaamde gezindteloos, in werkelijkheid het
jegens het geloof vijandig onderwijs, geboren worden.
In scherpsnijdende doch waardige bewoordingen, wederlegt
de Bisschop van Roermond de aantijging ,,dat de katholieke
Geestelijkheid zich van de gemeenteschool wil meester maken";
vervolgens toont hij klaar en nadrukkelijk dal het schoolon-
-ocr page 8-
_- 4 —
(leiwijs, gelijk het feitelijk gegeven wordt, niet alleen gcene
rekening houdt met de recht- en plichtmatige eischen der Kalho-
lieken en der katholieke Kerk, maar ook nog, dat dit onderwijs
de gewetens der Katholieken rechtstreeks kwetst, en de katho-
lieke jeugd lot volslagen ongeloof en algemeen zedenbederf,
(1. i. tol het moderne Heidendom leidt en leiden moet.
Dat was cenc verstoring van het liberale wespennest. De
bladen der partij jammerden en raasden over den bisschoppe-
lijken Ruslverstoorder, die het wagen dorst hun huiselijk geluk
ie bemoeiclijken en hunne lichtschuwe plannen tegen te werken.
(Ook beproeven zij het niet zich te verdedigen of de aanvallen
van hel Bisschoppelijk schrijven te weerleggen.) Met hoog-
moedigen trots en een paar alledaagschc volzinnen stellen zich
de beschuldigden tot rechters over den klager, en meenen
hiermede ware de zaak geklonken. Voor de Katholieken is
zij echter niet ten einde. Zij zullen noch slapen, noch rusten,
totdat het Lilicralismus het bewijs levere, dat zijn schoolstelsel
doeltreffend is {on dat kan het niet en beproeft het niet); zij
zullen strijden lot dat het zich gevangen geeft, voor de borst
slaat, zijne dwaling bekent, en aan de Katholieken geeft wat
zij met recht verlangen, namelijk: Scholen, in welke hunne
kinderen niet tot Heidenen, maar tot Katholieken worden op-
gekweekt. Hierop te willen wachten zou meer dan naïef zijn.
Kluchtig toch zou het schijnen, zoo iemand geloofde, dat
zich het Liberalismus, waar het de macht in handen heeft,
tol het voeren van ecnen rechtstreekschen strijd zou gewaar-
digen. Wel blaft hel den hem toegeworpen handschoen aan,
maar dien ridderlijk op te nemen, neen, daartoe is de parlij
te trolsch en te laf. Tot {jecn van beiden zullen wij hier het
Liheralismus uitdagen, wij weien maar al te goed, dat dit
,,uilen naar Athene dragen" zou zijn.
Wat wij willen, is eenvoudig dit: ,,Aan het katholiek volk
klaar en bondig uiteenzetten, hoc hl uitziet met de school-
quacstie". Wij willen aanloonen, dat het geen gevolg is van
zwartziencrij of dwarsdrijverij, wanneer men beweert, dat de
jeugd tol een zeer gevaarlijk Heidendom wordl opgevoed; dat
-ocr page 9-
het m:iar al Ie waar is, hoe het vloekwaardig Lihcralismus
met duivelsche sluwheid beraamt en berekent, het geloof uit
de jeugdige harten te rukken en er de zedeloosheid in te
planten.
Wat de behandeling dezer zaak betreft, zoo komt hel er
hoofdzakelijk op aan, de zaken klaar en scherp Ie bepalen.
Hieruit kan ook hel Lihcralismus wel eenig nut trekken, wanl
hel heeft van oudsher gebrek aan klaarheid gehad, daarom is
het hem zeer heilzaam als let er toe gebracht wordt, e,en
weinig na te denken over logica, en ten zijnen opzichle over
het gemis aan logica, waarin hel zich beweegt.
Veel baten zal het hem toch niet, want zijn grondsteen is
een groote leugen, en daarom onhoudbaar. In zijn schoolstelsel
heeft het een kind doen geboren worden, dat zijn waardigen
vader weinig eerbiedigen, maar veelmeer zal vernietigen.
Immers wie wind zaait, zal stormen inoogslcn.
*
-ocr page 10-
I.
A.LGEMEENE BESCHAVING.
Algemeene beschaving! zoo luidt het krijgsgeschreeuw
van het Liberalismus in de negentiende eeuw. Zeer wel en
zeer schoon, zal elk verstandig man zeggen, want hij weet, dat
welk een aanzienlijk erfdeel hij ook aan zijne kinderen denkt
natelaten, dit niet tegen eene goede, beschaafde opvoeding kan
opwegen. Daar nu de leuze van algemeene beschaving
van het Liberalismus uitgaat en hoofdzakelijk onderhouden
wordt, zoo zal het goed zijn wat voorzichtig te wezen. Het
Liberalismus is niet te vertrouwen ; en wijs handelt hij, die
het dan juist vreest, als het geschenken aanbiedt.
Wat nu het geschenk der beschaving aangaat, dat het Liberalis-
mus niet slechts aanbiedt, maar ook in zijne zucht om de volkeren
„gelukkig" te maken, zelfs opdringt en welks aanneming het
bepaald door dwang zoekt te bereiken, zoo bedanken wij het
eerst dan daarvoor, als het ons veroorlooft, naar den raad des
H. Vaders Pius IX, aan het woord zijne ware beteekenis te
geven. Elk Katholiek weet en gelooft, „dat de ware beschaving
daarin bestaat, aan het beeld van Gods zoon gelijkvormig te
worden",
gelijk deH.Paulus, de ware en waarlijk groote Leer-
aar der volkeren aan de „beschaafde" Romeinen heeft ge-
schreven. (Rom. 8. 29.)
Zou nu iemand, gelijk de Jood en Vrijgeest, die niet gelooft
aan Jezus Christus — wiens voorbeeld door ons moet worden
gevolgd — zich het recht durven aanmatigen u, Katholiek! waarlijk
te willen beschaven, en levens geheel en al van Christus doen
afzien? Dit begrijpe wie kan.
,,Het licht kwam in de duisternis en de duisternis heeft het
niet begrepen." Deze klacht van den H. Joannes is daar op
-ocr page 11-
- 7 —
hare plaats. Christus is toch het licht der wereld „de opgang
uit de hoogte". Christus is de weg, de waarheid en het leven,
en als u nu iemand van het ,,licht" spreekt en hierbij stelsel-
matig Christus uitsluit, dan is het een dwaallicht, dat hij u aan-
toont, en volgt gij dit, dan zult gij in poel en moeras geraken.
Laat u niet door flonkerende spreekwijzen en drogredenen bc
driegen, o Katholiek ! wat zij u als licht aanprijzen is als eene
doffe walmende traanlamp tegenover de helder-stralende zon,
die in Jezus Christus voor de wereld is opgegaan. Het licht
dier menschen sluipt meest uit de donkere holen eener zekere
soort van gezelschappen, die slechts bij nacht vergaderen.
Ik beroem mij niet een vijand, maar een warme vriend en
voorstander van ware volksbeschaving in den juislen zin van
het woord te zijn, en deze wil ik mij door Talmudjoden, Loge-
broeders en hunnen aanhang niet laten verbrieven. Wat im-
mers het Liberalismus als ,,beschaving" veil heeft en opdringt,
is geene „beschaving" in de ware beduiding des woords. Maar
wat is dan deze?
Laat ons zooveel mogelijk de zaak in haar innerste wezen
betrachten.
Beschaving is datgene, wat de overige volken van kannibalen
onderscheidt, en toch is het nog denkbaar, dat een mensch,
die de moderne scholen zelfs met het pracdicaat „uitmuntend"
heeft verlaten, volgens den maatstaf eener ware beschaving met
eenen kannibaal op gelijken trap zou kunnen gesteld worden.
Op den eersten aanblik ziet deze bemerking kluchtig, ja zelfs
belachlijk uit. Maar de aangezichten der lachers zouden zich
bedenkelijk verlengen, als zij de ontwikkeling der beschaving
geliefden te volgen. Want uit het zoo even gezegde vloeit deze
andere gevolgtrekking: dat de toestand der openbare scholen
van een land de zekerste thermometer is voor den politieken
toestand, de welvaart eu de toekomst van een land.
Maar laat ons niet voorbarig zijn.
Beschaving heeft ten drager den mensch, voor zooverre hij
mensch is en zich van het dier onderscheidt. In andere
woorden: de menschelijke geest is de drager der beschaving.
-ocr page 12-
- 8 -
Niemand zal dit loochenen dan de materialist, die het bestaan
van den geest des menschen verwerpt. Derhalve kan men ook
tot den materialist niet van beschaving spreken, hij gelijkt op
het dier, en kan daarom gelijk het dier niet beschaafd, maar
slechts gedresseerd of afgericht worden. En daar hier niet
van drillen, maar van beschaving sprake is, zoo moet het
Materialismus buiten deze verhandeling blijven.
Beschaving is in haar wezen niets anders dan oefening,
scherping en veredeling van de eigenschappen en valbaarheden
der menschelijke ziel. Ik zeg: in haar wezen. Hclgcen bij
vc!e menschen als een teeken van beschaving geldt, zooals
dansen, fijne manieren, sierlijk praten en dergelijke dingen,
reken ik tot dat wezen niet, daar zulke zaken ook bij eencn
goed „geschoolden" aap, hond of papegaai kunnen waargeno-
men worden; derhalve blijven die zaken hier builen aanmerking.
Drie begrippen: verstand, gevoel en wil, kunnen in \'s men-
schen ziel aan de beschaving worden onderworpen. Er laat
zich wel redetwisten, welke van die drie eigenschappen de
voornaamste is. In alle geval is het zeker, dat ze alle drie
even wezenlijk zijn en van natuur in een harmonisch verband
staan. Hieruit volgt dat eene goede beschaving alle drie ge-
lijkmatig moet omvallen. De beschaving van het verstand, die
gewoonlijk de beschaving des gcestes wordt gehceten, geeft
nog geen recht lol den titel van een „beschaafd mensch"; bij
deze beschaving van het verstand moet zich ook de beschaving
van liet hart en den wil aansluiten, eerst dan kan men zich
een „beschaafd man" noemen. Hij alleen kan op dien naam
< aanspraak maken, die deze drievoudige beschaving bezit, en
zou die van ééne zijde slechts ontbreken, dan is een mensch*
van geringere verstandelijke beschaving en van een edeler hart
en vastberadener wil oneindig achtenswaardiger, dan een mensch
van eene glanzende vcrslandsontwikkeling, maar sloclile zeden.
De laatste wordt valschelijk en bij misbruik voor beschaafd
gehouden, hij is slechts voor een derde beschaafd. Dil is even
klaar als duidelijk. Immers een kunstenaar, die uit een stuk
bout oen schoon standbeeld wil vervaardigen, hccfl nog geen
-ocr page 13-
- 9 —
kunstwerk geleverd, als hij een hoofd beitelt en de rest plomp
en ruw laat.
Gaan wij nu een stap verder. Wil men de vraag stellen,
welke van die drie eigenschappen der ziel het meest door de
beschaving moet bewerkt worden, zoo is er reeds gezegd, dat
ze alle drie even voornaam zijn Maar keert men de vraag,
zóódat zij practische waarde verkrijgt, dan moet men nagaan,
welke eigenschap in den mensch, voor zooverre hij een mede-
lid is der samenleving, gcreedclijk het meest wordt gebruikt?
En dan schijnt het deze te zijn, welke onmiddellijk aan de
mcnschelijke handelingen ten grondslag ligt, namelijk: de vrije
wil. Dan ook blijkt het dadelijk hoe valsch eene beschaving
is, die in hare eenzijdigheid de beschaving van den wil min
of meer builen rekening laat of verwaarloost. Wilde elk mensch
misbruik maken van zijne vrijheid, zijnen wil den vollen loom
geven en aan zijne driften onderwerpen, dan stortte terstond
de gcheele maatschappij in het verderf. Een redelijk en ge-
ordend samenleven ware niet meer mogelijk, en de volkeren
zouden tot den afschuwclijken staat van kannibalen verlaagd
worden. Wie kan ontkennen, dat een volk, welks burgers
ten gevolge ecner éénzijdige beschaving slechts ontoereikend
en gebrekkig hunnen wil hebben leeren beteugelen, zich
eerlijk en oprecht, rrij en ongedwongen, aan de voor het
maatschappelijk verkeer volstrekt noodzakelijke wetten en regelen
slechts kwalijk zal onderwerpen ? Wie wil loochenen, dat zulk
een volk op den weg is, daartoe te geraken, waar een strijd
van allen tegen allen losbreekt?
Gelijk eene gebrekkige beschaving van den menschelijken
wil van lieverlede den bodem der samenleving ondermijnt, zoo
moet ook eene ontoereikende of valsche beschaving des harten
cenen anderen grondslag der maatschappij vernielen. Eene
maatschappij, die enkel door heldwangkamizool van het ,,/iecht"(\')
(!) Het juist denkbeeld van het recht is bij bet Liberalismus zoek geraakt ;
macht, wet on recht zijn voor het Libcralismus gelijkluidend.
„Voui Rechte, das mit uns geboren,
Von dein ist leider! uie die Pragc."
            Oóthe, Faust.
-ocr page 14-
- 10 -
te zamen wordt gehouden, kan het wezen des menschen in
het geheel niet betamen; want dit vordert, dat de mensch in
zijnen medemensen zijn evenbeeld zie en hem als zijn evenbeeld
en als het evenbeeld des Scheppers behandele; het vordert,
dat de menschen door de liefde aan elkander gehecht worden.
Waar echter het menschelijk hart ten gevolge der beschaving
veronachtzaamd of in valsche wijze beschaafd wordt, daar kan
het groote gebod der liefde den mensch niet in vleesch en
bloed overgaan; in de plaats van oprechte, innige naastenliefde,
welke de wereld in een paradijs kon herscheppen, zal zich
de eigenliefde voornamelijk ontwikkelen, die den mensch het
samenleven met zijne medemenschen tot eene helsche fulter-
bank maakt.
Kortom, de éénzijdige beschaving van het verstand, die
allerwege in onze dagen den toon aangeeft, zondigt tegen het
wezen van den mensch, dat zij slechts ten deele in aanmerking
neemt, evenals tegen het wezen van de menschelijke samen-
leving, wier grondvesten zij langzamerhand omverwerpt.
-ocr page 15-
II.
Christelijke Beschaving.
Als de grootc heidenschc denkers, Socrates en Plato, de be-
schaving der verlichte negentiende eeuw zagen, zij zouden dat-
gene, waarop vele lieden onzer dagen als overwinningen van
den vooruitgang gelooven trotsch te moeten zijn, als een klucht-
spel uitlachen. Ofschoon zij zelven ook mannen van verstand
waren, legden zij toch een zeer groot gewicht op de bescha-
ving van het hart en gingen hierin uiterst teeder en voorzichtig
te werk. „Gij zelf, zoo spreekt Plato den ouden dichlcrvorst
Homerus aan, moet hel u laten welgevallen, dat wij uwe schriften
met zorg nazien, en er menig vers uit verwijderen, zoo gij
-wilt, dat wij u aan onze kinderen in handen geven ; immers
hunne harten mogen niet bedorven worden."
Die heiden verlangde alsdan onvoorwaardelijk een grondig en
practisch onderwijs in de goden- en zedenleer zijns volks,
wijl hij zeer goed wist, dat een maatschappij, die van den
godsdienst verwijderd is, niet bloeien kan.
Plato heeft reeds twee duizend jaren het wereldsch
schouwtooneel verlaten. Gedurende dien tijd zijn er onder de
zon vele veranderingen voorgevallen. Toen was het menschelijk
geslacht heidensch, thans is hel christelijk; ziedaar het eenig
wezenlijk onderscheid. Heeft nu het Christendom, den godsdienst
der liefde, deze der natuur zoo zeer overeenkomstige wet —
die reeds door de Heidenen als zoodanig werd erkend en
nageleefd — het beginsel, dat de opvoeding des menschen de
veredeling des harten en de versterking van den wil moet
beamen, opgeheven ?
Geenszins, en zijn wezen in betrachting genomen, kan het
dit ook niet.
-ocr page 16-
__ 12 _
Het Christendom streeft naar de heiligmaking des menschen,
die zich in zijne handelingen veropenhaart, en derhalve is het
de hoofdtaak van het Christendom de harten der menschen
te heiligen, ze ie reinigen van onbestendige en voor de maat-
schappij schadelijke en door God verworpen neigingen, in één
woord de harten der menschen te veredelen. En evenzoozeer
is het de hoofdtaak van het Christendom, des menschen wil
van den cénen kant te beteugelen en hem van den anderen
kant te sterken, opdat hij slechts datgene wat voor God, den
evennaaste en zich zelven rechtvaardig is, te volbrengen.
Niet minder ook heeft het Christendom tot hoofdtaak het
menschelijk verstand te ontwikkelen. Het is hier alleen de
zaak van het Christendom den mensch te Ieeren, hoe hij de
voornaamste verstandelijke daad zal verrichten, namelijk met
geloovige onderwerping en ooi moedige erkenning zijner eigene
zwakheid, de waarheid aan te nemen, welke met het licht, dat
in de duisternissen schijnt, der wereld is opgegaan.
Hier lacht het Rationalismus, de koning en vader der ,,mo-
derne beschaving". Het kent geene andere, den mensch
waardige taak, dan het denken. Gelooven en denken zijn
voor hem zaken, die elkander niet kunnen verdragen; gelooven
zelfs schijnt voor het Rationalismus den man onwaardig te zijn.
En niettemin vermag het niet de daadzaak weg ie cijferen uit
deze wereld, dat zijne grootste denkers zonder geloof, dwer-
gen zijn tegenover die reuzengestallen op het gebied van het
denken, die werelden met hunnen blik hebben gemeten en
gewogen, en die het wezen der dingen in de diepste en ver-
borgenste afgronden der waarheid naspoorden, die niet enkel
mannen en zuilen der wetenschap, onovertroffen, gewel-
dig, gevreesd, achting gebiedend, voor hel menschdom slaan,
maar tevens voor God met het geloof van een kind wan-
delden .
Heeft dan het Christendom over het algemeen de taak het
menschdom te beschaven, zoo heeft liet die in het bijzonder
tegenover dat gedeelte van hel menschdom, hetwelk vooral
tot de beschaving bekwaam is en die van noodc heeft; en dat
-ocr page 17-
gedeelte is de jeugd. Behoort uun hel Christendom deze taak,
zoo is liet zijn plicht aan het oplossen dier laak te arbeiden;
liet Christendom moet aan de beschaving der jeugd arbeiden,
het moet de jeugd in den geest van zijnen Stichter, in den
geesl van Jezus Christus opvoe.len.
Nu spreekt het van zelf, dat bij de opvoeding der jeugd
ook nog andere factors optreden en verplichtend zijn. Daartoe
zijn de ouders van natuurwege geroepen, en niet minder komt
de maatschappij in aanmerking.
Er wordt nu de vraag geopperd of deze het Christendom
moeten te baal nemen.
Het Christendom kwam in de wereld, het veroverde in snellen
zegemarsch, niet de wereld, maar de harten der inenschen, en
dat niet door vuur en zwaard, maar door de goddelijkheid
zijner leer en door het groot gebod der liefde. Het Christen-
dom drong bij staten en volkeren, in steden en dorpen, in de
familie en in het hart der familie binnen. Overal vernietigde het
de heidensche elementen en plantte de christelijke elementen.
Nieuwe staten, nieuwe volkeren rezen op den bodem des
Christendoms, en de menschelijke samenleving werd weldra
eene christelijke; en deze verandering bewijst meer dan alles
voor de goddelijkheid van den oorsprong en van de leer des
Christendoms.
Het Christendom beslaat reeds sedert twee duizend jaren.
Dit is een feit van dusdanig wereldgcschiedkundig gewicht, zoo-
als er geen tweede zich opdoet; hel is er, laat zich niet loo-
chenen noch betwisten, nog veel minder ignoreeren. Wie niet
met het Christendom is, is er tegen ; een middel weg is niet
denkbaar. Vandaar dat elkeen, die in groote, ernstige, beslissende
vraagstukken, zooals de vraag der opvoeding, het Christendom
buiten aanmerking wil laten, bepaaldelijk een vijand ervan is.
Of vriend of vijand, een derde is hier niet mogelijk, en half-
slachligheid is altoos ontkenning.
                                          ^ \\\\J
Wie nu het Christendom vijandig is, zoekt het te verdringen.
Nu is echter juist hel Christendom de bodem der menschelijke
samenleving, dit kan niet onikend worden. Stelt men zich
-ocr page 18-
- 14 -
dan bij de opvoeding van gehecle geslachten vijandig tegenover
het Christendom, doordien men het niet in aanmerking wil
laten komen, dan wil men ook die geslachten van den bodem
des Christendoms verwijderen en ze ergens anders op planten.
Over deze plaats echter zijn deze lieden in het ongewisse ; zij
planten die geslachten daarom voorloopig op eenen bodemloozen
bodem, d. i. in den afgrond.
Het is derhalve zedelijkerwijze onmogelijk, bij de beschaving
der jeugd, van het Christendom gcene notitie te nemen. Dit
zou dan ook eene schitterende rechlsverkrachling zijn. Het
Christendom heeft een goddelijk recht op de opvoeding der
jeugd, omdat het, gelijk hierboven aangetoond is, daartoe
verplicht is; alleen de ongeloovige bestrijdt dit punt, maar de
geloovije Christen kan diens oordcel in zulke vragen als de
onderhavige gerust in den wind slaan.
De katholieke Kerk, geheel in het bijzonder, bezit een ge-
schiedkundig recht op de openbare scholen. Zij immers heeft de
scholen op- en ingei icht, zij heeft de scholen als een duur kleinood
bewaarden verzorgd; hel is nu dit kleinood, dat men haar onder
ijdele voorwendselen wil onlrooven; ja, dit ontwerp is een
roof van het brutaal geweld op den eigendom des geestes.
Verder is het eene snoode ondankbaarheid als staten en
volkeren, wanneer zij zich, nu zij mecnen bevoegd en bekwaam
te zijn, aan de jeugd eenige werktuigelijke vaardigheden in te
gieten, aan de katholieke Kerk vergrijpen, die gedurende
zooveel eeuwen de school en de wetenschap heeft bewaard,
verzorgd en doen bloeien; ondankbaar zijn die staten en vol-
keren, als zij de katholieke Kerk uit de school bannen en tot
haar spreken: ,,De moor heeft zijnen plicht gedaan, de moor
kan naar huis gaan" (Sciiilleb, Fiesco).
Eindelijk is het nog eene reusachtige domheid de christelijke
jeugd te willen opvoeden zonder het Christendom, zonder de
Kerk, zonder den Godsdienst. Wij toonden reeds vroeger
nan, dal de beschaving van het hart en van den wil,
zoowel voor den individuëelen mensch als voor de men-
schelijke samenleving in het bijzonder, van het grootste
-ocr page 19-
- 18 -
gewicht, en het veronachtzamen dezer beide hoogst beden
keiijk en gevaarlijk is. Dal het dom is, de goede geëigende
middelen, tot bereiking van een doel, van de hand
te wijzen, behoeft wel geen betoog! Nu dan, er bestaat tot
veredeling des harten en tot sterking, zooals ook tot beteuge-
ling van den menschelijken wil — deze ontegensprekelijk
noodzakelijke steunpunten voor eene gelukkige samenleving,
voor een deugdelijk staalsleven — geen beter middel dan de
Godsdienst, en het Christendom in het bijzonder. Hoe zou
men dan bij de opvoeding der jeugd het Christendom, zonder
eene groote domheid te begaan, kunnen uitsluiten ?
Hel Liberalismus werpt ons, wel is waar, tegen, dat de
steun van een gelukkig staatsieven in sloflelijken voorspoed,
verstandelijke beschaving, wijze wetten, enz. bestaat. Wat de
laatste betreft, zoo heeft men met éénen blik op de moderne
wetfabrieken onzer eeuw, en eenen anderen op den treurigen
toestand, waarin het naburig land, het groote Duitsche Rijk,
verkeert, redenen genoeg om de opwerping van het Liberalis-
mus met eenen bitteren glimlach af te wijzen.
Spreekt het Liberalismus over stoifelijken welstand, dat voegt
hem even min: het heeft immers het menschdom in twee
afdeelingen gesplitst, op ééne zijde, een handvol Cresussen, op
de andere zijde, millioenen, die van de genade gener, en in
het bloedzweet van hun aanschijn, jaar in jaar uit, van de hand
in den tand leven.
Overigens is het ook geheel valsch, dat stoffelijke voorspoed
een steun tot een gelukkig staatsieven biedt. Ik beweer niet,
dat die welstand hiertoe niets zou kunnen bijdragen. Maar
men mag niet vergeten, dat de stoffelijke voorspoed voor vele
Rijken de oorzaak van ondergang is geweest. Daar waar de
staat in de plaats van God treedt, kan het wel voor eene wijl
anders zijn. Daar moet echter de staat voor zich zelven en
niet voor het heil zijner onderdanen bestaan, en derhalve zal
hij die nimmer waarachtig gelukkig maken.
Het geluk der menschen en der volkeren is in de tevreden-
heid geworteld, en deze is de vrucht van een edel hart en
-ocr page 20-
- 16 -
een geregeld streven. Deze laatste, veroveringen eener doel-
matige beschaving, verbonden met ecne echte verstandelijke
beschaving, maken dalgene uit, wat ecne ware beschaving
omvat; en eene dusdanige beschaving kan, mag en zal het
Christendom nimmer buiten aanmerking laten, ja, zij zal zelfs
eene christelijke beschaving moeien zijn.
-ocr page 21-
III.
EUTRALE -pESCHAYING.
Dit woord is een ware onzin. En van een anderen kant
beteekent het ook weder de zaak geheel juist, want neutrale
beschaving is in het geheel geene beschaving zij is iets on-
bepaalds, dat tusschen half en niets zweeft, en welks eind-
resultaat in het gunstigst geval aan nul gelijk is, in den regel
echter beneden nul, d. i. negatief uitvalt.
Het is mijn oogmerk niet het valsche der neutrale beschaving
hier punt voor punt aan te toonen. Naar aanleiding van het
tot hieraan ontwikkelde, zal ik toonen, dat de school, die
„neutrale" of ook „algemeene" beschaving voorbereiden wil,
d. i. „de liberale of neutrale, of gezindtelooze school" —
hetgeen al hetzelfde is — geheel buiten staat is aan de eischen
van het gezond tnenschenversland te beantwoorden;
in andere
woorden: dat zij noch algemcene, noch christelijke beschaving
in de jeugd kan planten. De eerste is wel volkomen in de
tweede begrepen; om echter den onzin der neutrale school
meer omvattend daar te stellen, zullen beide punten afzonder-
lijk behandeld worden.
Wij hebben gezien, hoe het gezond menschenversland den
algemeen beschaafde
den eisch stellen moet, dat verstand,
hart en wil, in hem ten minste gelijkmatig ontwikkeld worden.
De thans te beantwoorden vraag luidt natuurlijker wijze aldus:
Is de liberale, neutrale of gezindtelooze school geschikt om
den mensch in gelijke male volgens geest, hart en wil te be-
schaven en te veredelen? Het antwoord moet zijn: neen, zij is
daartoe niet in staat. En waarom dan niet? De zaak is zeer
eenvoudig: zij heeft er geene middelen voor. En dit moet
ik gaan bewijzen. Dat in eene school voor kinderen met nog
-ocr page 22-
- 18 -
niet ontwikkelde geestvermogens, eene school, die zich geheel
van den godsdienst aftrekt, niets kan beschaafd worden dan
het geheugen, is zeer klaar. Lezen, schrijven, de beginselen
van het rekenen zijn klaarblijkelijk voor het kind zaken van
geheugen, die hem geheel werktuigelijk worden bijgebracht.
Voor het verstand is er weinig te doen. Voor het hart in
het. geheel niets. Waarmede zou men ook het hart der kinderen
veredelen, bijaldien het verboden is den godsdienst bij het
onderwijs in aanmerking te nemen, om niet bij de kinderen
van andersdenkende ouders aan te stooten ? Wil men misschien
aan de kinderen de schoonheden der kunst en der poëzie doen
gevoelen ? Dat zou eerstens moeilijk zijn, en tweedens bieden
ware kunst en poëzie wezenlijk niets, dat het hart werkelijk
zou kunnen veredelen, dan de grondregels der zedeleer.
Ik plaats nu in de school vier kinderen bijeen: het kind
van eencn geloovigen Christen, dal van eenen Vrijdenker, dat
van cenen Protestant en dal van eenen Talmudjood. Deze vier
kunnen ongeveer de hoofdklassen der tegenwoordige maat-
schappij voorstellen. Nu wilde ik wel eens den onderwijzer
zien, die cene nog zoo algemeene zedelijke waarheid kon uit-
vinden om deze vier vertegenwoordigers vóór te houden, zonder
bij eenen hunner aan te stooten. Spreekt hij van God om op
de jonge harten Ie werken, dan sloot hij aan bij den Vrijgeest.
Spreekt hij van Engelen en Heiligen, dan mishaagt hij aan
allen, uitgenomen aan den geloovigen Christen. Stelt hij zich
op hel standpunt der algemeene zedelijke wijsbegeerte en wil
hij aan de kinderen cene onbaal- en on-ik-zuchtige liefde tot
den evenmensen inboezemen, dan zal de Talmudjood bepaald
protest indienen, want de Talmud laat hem grootere vrijheid
toe dan de zuivere zedelijke wijsbegeerte; hij behoeft slechts
tegenover den evennaaste datgene te doen, waartoe hij kan
gedwongen worden; overigens geldt voor hem slechts de
machtspreuk: ,.rijk moei gij worden!"
Tot troost der Joden echter, die hier ergernis uit zullen
nemen, zij gezegd, dat er tusschen het zedelijk stelsel van den
Talmud en dat van het Libcralismus geen onderscheid bestaat.
-ocr page 23-
- 19 -
En hoe zal de onderwijzer, met den besten wil der
wereld, en als hij ook zijn beroep juist opvat, zonder de hcil-
zame, onbijgeloovige vrees-inboezemingen van den godsdienst,
den wil van het kiud veredelen? Met de tuchtroede? O God!
De tuchtroede alleen zal uit het kind slechts eenen huichelaar
maken. Het zal zich wel wachten iets kwaads te doen onder
de oogen van den meesier, maar achter den rug, als hel gecnc
roede meer te vreezen heeft, zal het met eene zekere verfijning
zijnen hoozen wil den teugel vieren. Wat zou hem hierin
hinderen? Zijn verstand ? Eerstens heeft het er weinig,
en tweedens heeft het verstand alleen nog nimmer eenen be-
dorven wil beteugeld of eene slechte daad belet.
„Al de holle, ledige spraakvormen zijn zonder nut", zegt
de diep- en scherpzinnige moralist Alban Slolz; ,,zij zijn gelijk
een zandhoop, maken den mensch niet beter en laten hem
ook hol en ledig in hoofd en hart. Wegens spraakkunst en
dergelijk tuig, dat in de school gewoonlijk gebruikt wordt,
heeft nog geen kind eenen hem niet toebehoorenden hennip-
steel en ook niets anders laten liggen".
Het kind groeit aan; eene menigte wetenswaardige zaken
doen zich voor hem op. Zijn geheugen wordt opgepropt met
nuttige en onnuttige zaken; het verstand of veelmeer de scherp-
zinnigheid wordt geoefend. Maar het hart, het arme hart? Voor
het hart is de moderne beschaving eene biltere stiefmoeder.
Daar zij harteloos is, bezit zij ook niets waarnaar en waar-
door zij het teeder kinderhart zou kunnen veredelen; maar
vrij en frank ontspruiten erin de kiemen van al die kwalen,
die onze maatschappij op den rand van den afgrond brengen:
de kiemen namelijk der zeven hoofdzonden, die door het
Liberalismus heimelijk als evcnzooveel godinnen worden gc-
huldigd.
Doch houdt stil ! Hier is immers juist zeer veel materiaal
om het hart der kinderen hreeder te maken. Als het de school
ook niet rechtstreeks doet, zoo doen het toch andere soorl-
gelijke instellingen van hel Liberalismus of van de Loge (\'t is
al eenerlei) hun best, om <lc jeugdige harlen te beschaven; en
-ocr page 24-
— 20 -
dit gebeurt veelal door romans en leesbibliotheken. Wie zal
loochenen, dat b. v. een „Robinson Crusoc" de kindcrharlen
niet tot tranen beweegt ? Bestaan er verder niet vele schriften
voor de jeugd om het hart slap voor stap te leiden en te
ontwikkelen, lot dat het voelt gelijk de held of de heldin van
een dier minne-en sensatie-boeken? En is men zoover gekomen,
wie zal dan nog beweren dat dan het hart niet genoegzaam
ontwikkeld en beschaafd is ? Jawci, bedorven en in den grond
bedorven,
zijn die harten, zouden Socrates en Plato, de heiden-
sc/ie denkers,
antwoorden. En het Christendom? „Non perma-
nebit spiritus mcus in hominc, quia caro est." Gen. 6. 3.
De geest des Christendoms kan in zulke harten niet wonen,
omdat zij vlcesch en niets dan vlcesch zijn geworden.
Maar, zegt het Liberalismus, hier heeft het Christendom
niets in te zeggen. Wil het bestaan, dan moet het zich zelf
ook weten te bewaren; kan het dit niet zonder de school, die
ik nu eens vooral voor mij heb genomen, dan moge het te
gronde gaan.
Dat ware water op den liberalen molen: het Christendom
moge te gronde gaan, deswege wordt het uit de school ver-
bannen en hiermede worden hem de harten der jeugd ontvreemd.
En dit is de harlcwcnsch van hem, die zich uil het Liberalismus
een nieuw vcrkleedsel heeft vervaardigd. De duivel, die te-
genstrever des menschclijkcn geluks van het begin der tijden,
hij, de verpersoonlijkte haat Gods, heeft onder honderd ge-
daantcn vlcesch aangenomen, spookt eindelijk als ,,Libera-
lismus" in onze dagen door de hoofden, en drijft de door hem
bezetenen waarheen hij wil, niel waarheen zij willen. Zij
hollen naar liet aardse!) geluk, naar rijkdom, naar zingenot,
naar bevrediging hunner driften; „quorum deus venter est",
hun buik is hun God. De booze laat hen voor eencn tijdlang
deze voor hein zelvcn ongenietbare lusten najagen en genieten,
maar hij gebruikt hen in den tijd tot verwezenlijking zijner
doeleinden, tot omverwerping van allaar en troon, waarna hij
de woedende kudde in dolle vaart in den afgrond stort.
Erbarmelijk Liberalismus ! Hel Christendom kruipt niet voor
-ocr page 25-
- 21 -
uwe of uwer mannen gunst en genade. Het zal u overleven,
en den strijd tegen hem, die zich met u omhuld heeft, nog
honderdmaal beproeven en doorstaan. Als gij echter meent het
Christendom een graf te delven, wijl gij de jeugd van een
christelijk onderwijs verstoken houdt, dan zijt gij in waan,
gij graaft u zelven uw graf en rukt duizend ongelukkigen met
u in hel verderf: „zij willen niet hooien, want zij hebben een
hard voorhoofd en een verstokt hart". (Ezccli. 5, 7.) Derhalve
zijn zij te beklagen.
Maar kecren wij terug tot onze verklaring. De middelen dei-
neutrale school zijn uitgeput. Het kind kan lezen, schrijven,
rekenen, ja wij willen hel nog veel meer laten kennen, wij
willen hel nog zelfs kundigheden op eene neutrale jongens- of
meisjes-burgerschool (\') lalen verzamelen. De jongeling of
jonge dochter moet ook Fransch en Engelsch en Hoogduitsch
verstaan en spreken, muziek maken als Beethoven, schilderen
als artisten, verzen maken, dansen en wat hart en zin nog meer
begeeren. Wat nu ? Daar hebben wij toch in alle geval met
beschaafde jongelui te doen. Wie zal dit in twijfel trekken,
antwoordt het volle koor van het Liberalismus. Ik, antwoord
ik aan de Heeren, ik waag het eraan te twijfelen. En wes.
halve ?
Daar staal een jong, fraai boompje. Zijn slam verdeelt zich
in drie takken, en deze verdeden zich weder in verschillende
twijgen. Het boompje zal veredeld worden. De boomkwoeker
komt, besnoeit één lak en zet er eenigc edele greffels op. Dan
gaat hij zijnen weg ; hij kan of wil ook de .overige takken
niet veredelen. Het schoone, jonge boompje tierl welig verder;
de edele oogen bollen uit, maar ook de niet besnoeide takken
wassen voort. Wat meent gij nu wel dat er na weinige jaren
van het veelbelovend boompje gekomen is? Het heeft e ene ge.
(!) De voorliefde van het Liberalismus voor zoogenaamde „Burgerscholen", die
hem hunnen oorsprong te danken hebben, en zijne afgekeerdheid van de semi-
nurieu en geestelijke collcgiën, is eigendommelijk en wel beachtens- en betrachtens-
waardig. Hier is echter niet de plaats daarvoor.
-ocr page 26-
— 22 —
weldigc kroon gekregen, die echter evenzoo verwilderd als
onvruchtbaar is, want de welige wilde spruiten maken dat de
vruchten der veredelde takken ongenietbaar worden. Het geheel
is alzoo in weerwil der moeite van den boomkweeker eigenlijk
niets geworden, ofschoon het vóór die gebrekkige veredeling
alles scheen te beloven.
De gelijkenis is klaar, treffend en maar al te waar. Het
jonge menschengewas wordt in de neutrale school slechts aan
eenen kant besnoeid en wellicht ook op dezen kant veredeld.
Het Liberalismus kan het geheele gewas niet besnoeien noch
veredelen; wanl het bezit er noch kracht, noch middelen toe;
het wil het ook niet doen, want een waarlijk bescliaafde mensch
past in zijn kraam niet; het kan slechts met eene half be-
schaafde menigte huishouden. Het Liberalismus heeft, zeg ik,
noch middelen, noch kracht om den geheelen mensch te be-
schaven. Doch ja, ik wil hem nog kracht genoeg toeschrijven
den mensch te beschaven, maar de jonge mensch moet
opgevoed worden.
Opvoeding! Ziedaar het ware woord om uit te drukken wat
er met den jongen mensch dient gedaan te worden. De op-
voeding strekt zich echter hoofdzakelijk uit tot het hart en
den wil. En hoe wil of kan de neutrale school op deze beiden
werken, in eene school waar de godsdienst geen toegang heeft?
„Los mij op, graaf Orinduur,
„Dezen tweespalt der Natuur!"
zoude men wel met den Duitschen dichter vragen. Hel is niet
slechts eene waarheid des Chrislendoms, dat alleen het hart
des menschen rust heeft en gelukkig is als het in God en in
den Godsdienst rust; ook de ouden wisten reeds, dat bui-
ten den godsdienst niets den mensch waarlijk kan gelukkig
maken en voelden deswege het onbevredigende en onware hun-
ner godsdiensten, omdat er hunne harten niet de rust in
vonden, die het hoogste geluk der menschen uitmaakt en
waarnaar het hart, zelfs tegen den wil van den bedorven
mensch, onophoudelijk streeft. Velen zoeken zich over deze
waarheid, die vaster slaat dan de grenspalen der schepping, te
-ocr page 27-
— 23 —
bedriegen en luimden van vermaak tot vermaak, maar op
bepaalde uren verdwijnt de begoocheling en een eigendommelijk
heimwee doordringt de ziel; de mensch voelt zich ongelukkig,
ledig is zijn hart; hij is wei wat beschaafd, maar niemand
heeft hem geleerd de onmeetbare ledigheid van zijn hart te
vullen, en niemand, zoo niet de Godsdienst, zou hem ook dit
geheim kunnen verklaren. Hij heeft niet leeren bidden, en
toch is enkel het gebed in staat zijn heimwee te verdrijven
en hem zijn vaderland nader te brengen.
O gij groole dwazen ! Gij, die meent raenschen zonder den
godsdienst te kunnen gelukkig maken! En toch : wat is anders
het doelwit en het einde der beschaving en opvoeding, zoo
niet den mensch in staat te stellen gelukkig te worden?
Wederom lacht het Liberalismus. Maar ditmaal is het de
neuswijze lach van euvelmoed en leugen__ Wanneer zich de
onheilzwangere wolken aan den gezichleinder samenpakken
en het dreigend onweder naakt, beeft dan niet de geheele
natuur en ijlen dan de vogels niet schuw naar hunne nestjes,
de dieren niet met vrees bevangen naar hunne holen en
spelonken ? En als de flikkerende bliksems den nachtgeworden
dag schrikwekkend verlichten en de stem des donders machtig
dreunt: waar is dan de mensch, die niet het naderen der
Godheid gevoelt en die niet door eene innerlijke vrees wordt
beangstigd ?
En evenzoo, waar is de mensch, die niet dan zelfs, als
hij op het toppunt van aardsch geluk zou staan, uren had,
waarin hij zich in het hart grenzenloos ongelukkig voelde, en
met den wijsten der koningen gedwongen werd uitteroepen :
,,IJdelheid der ijdelheden, en alles is slechts ijdelheid". Waar
is de mensch, die dit wil loochenen ? Hij trede voor en ik
zal hem eenen leugenaar noemen.
Voor den verstandige zal dit genoeg wezen; de onverstandi-
gen onzer dagen te willen bekceren zou vergeefsche moeite
zijn. Zij zijn niet in staat zelfstandig te denken, daarom
houden zij er eene liberale krant op na, die in hunne plaats
denkt; in de veronderstelling dal hot blad door een denk-
-ocr page 28-
- 24 -
vermogend brein is opgesteld. Hooger dan bij zijn krant
zweert de liberale burger niet. Schrijft zij derhalve heden:
zwart is niet wit en wit is niet zwart — dan gaan hem de
oogen open en bij kan zich niet genoegzaam over de hem op-
gedischte wijsheid verwonderen. Leest hij nu morgen eene
bewijsvoering die hem voorhoudt, dat zwart wit en wit zwart
is, dan loopt hij des avonds naar de herberg en trekt aan de
groote klok om de wijsheid en geleerdheid van zijne gazet
aan het menschdom te verkondigen.
Het is erbarmelijk, maar daarom niettemin waar!
Hetgeen het gezond menschenversland van de neutrale school
vorderen moet, dat het kind namelijk geheel beschaafd worde —
de lezer begrijpt reeds, hoe dit geheel gemeend is — dat het
bekwaam gemaakt worde om zijn waar geluk te maken: dit
kan de neutrale school nooit of nimmer bereiken, zoo zij zich
niet met den godsdienst vercenigt.
De grond — om kort te wezen — ligt hierin, dat de mensch
niet enkel een gedachten- of geheugen werktuig of eenvoudig
werktuig is, neen, hij is een wezen, dat door zijnen Schepper
uit ziel en lichaam is samengesteld, en zich derhalve in zijn
geheel bestaan van den Schepper afhankelijk gevoelt. Bij de
opvoeding moet deze omstandigheid grondig en vooral in
rekening gebracht worden; daarom ook is het een eerste en
noodzakelijkst vereisebte der opvoeding, aan het kind God te
leercu kennen, beminnen en dienen, of zooals wij tot hiertoe
ontwikkelden: „hart en wil en verstand van het kind op de
juiste manier te veredelen". Dat kan de neutrale school niet,
en daarom kan zij voor den rechterstoel van het gezond men-
schenversland geen steek houden.
Hier staan wij voor een hoofdstuk, dal uiterst kluchtig zijn
zou, als het niet eene zoo ernstige zaak gold. Wij zagen, dat
de neutrale school niet in staat is eene waarlijk algemeeno
beschaving te verbreiden. Wij raakten hierbij slechts uit ge-
brek aan plaatsruimte, de wezenlijkste punten aan, zonder ons
veel met ncvenzaken in te laten. Dit is ook niet noodig,
want als bcwezon is, dat de grondslagen van een gebouw niet
-ocr page 29-
- 2;> -
deugen, dan is ook bewezen, dat licl geheelc gebouw niet
deugt; men weet dat liet over kort of lang zal instorten;
niemand wil er in wonen, en die er in woont, gaat zeer
waarschijnlijk, ja gewis te gronde, zoo niet liet toeval of een
wonder het anders voegt.
Wij gaan nu eens beschouwen, hoe de neutrale school aan
artikel 25 der Nedcrl. wet over de volksschool kan gehoorza-
men, d. i. op welke wijze zij aan de jeugd eene christelijke
opvoeding
kan geven. God behoede ons echter, opdat wij niet
met de advocaten in krakeel geraken!
ARTIKEL 23
der Nederlandsche Wet op het lager onderwijs.
De volks- of lagere school is van staatswege neutraal, d. i.
de Godsdienst is uit de school verbannen.
Wij hebben hiervoren aangetoond, dal de neutrale school
niet bij machte is, eene waarlijk algemeens beschaving in de
jeugd te planten, d. i. gelijkmatig verstand, hart en wil te
beschaven. De wet schijnt nochtans eene dusdanig waarlijk
algemecne beschaving te vorderen, want zij wil „dat het on-
derwijs worde
.... dienstbaar gemaakt aan de ontwikkeling
van de verstandelijke vermogens der kinderen en
aan hunne
OPLEIDING TOT AI.LE CHRISTELIJKE EN MAATSCHAPPELIJKE DELGDEN".
Hier wordt nu de beschaving van het verstand in klare
woorden, niet minder echter, die van het hart en den wil
gevorderd.
Want eene opleiding tot christelijke en maatschappelijke
deugden is niets anders dan beschaving en veredeling van het
hart en den wil. De wet vordert alzoo juist wat wij
reeds als eene vordering van het gezond menschenverstand
leerden kennen. Wil de wet dit, dan moet zij natuurlijk ook
de middelen en wegen willen, die daarheen leiden; als zulke
-ocr page 30-
— 2tt —
erkenden wij vooral en grondig enkel en alleen den Gods-
dienst. En de wet verbant deze uit de school, zonder een
equivalent daarvoor in de plaats te stellen. Hierdoor wordt nu
de eerste volzin van art. 23 zuiver illusorisch; in denzelfden
ademtocht, om zóó te spreken, wordt één en hetzelfde geboden
en verboden. Dit dunkt ons is zonneklaar en zal moeilijk van
eenen nog zoo bekwamen rechtsgeleerde als ongerijmd kunnen
bewezen worden.
De zaak zal nog duidelijker worden. De wet verlangt op-
leiding tot alle christelijke deugden. Christelijke deugd kan
echter slechts door eene lange rij van dusdanige handelingen
verkregen worden, die met den christelijken Godsdienst over-
eenkomen. De christelijke deugd kan alzoo slechts door de
practische uitoefening van den christelijken Godsdienst verkregen
worden. Zal nu het kind in de school tot christelijke deugd
opgeleid worden, zoo moet het bestendig tot practische ver-
vulling en uiloefening der leeringen en voorschriften van den
christelijken Godsdienst aangespoord worden; met andere woor-
den: als de wet eene opleiding tot alle christelijke deugden
voorschrijft, zoo gebiedt zij daarmede een grondig en bestendig
theoretisch en practisch onderwijs in den christelijken Godsdienst.
Dit schijnt ons wederom zoo klaar als de zon. En toch is
het in hetzelfde artikel verboden in de school den Godsdienst
te onderwijzen. Over deze tegenstrijdigheid zou men betrach-
tingen kunnen maken, die op het Libcralismus een eigendom-
meiijk licht zouden werpen.
De tot dusverre betrachte zinsnede van art. 23 zou niet
kwaad wezen, zoo niet eene tweede zinsnede volgde, die de
school lot eene neutrale maakt en de eerste zinsnede vernietigt.
Iels anders komt hier ondertusschen voor en is zeer erg.
De onderwijzer is door de wet als tusschen Scylla en Charybdis
geplaatst. Leert hij aan de kinderen christelijke deugden, d. i.
den christelijken Godsdienst, zoo werpt hij de inrichting der
neutrale school overhoop, en dit ma» hij niet. Leert hij de
christelijke deugden niet, zoo druischt hij aan tegen de wet,
die uitdrukkelijk „opleiding lot alle christelijke deugden" ver-
-ocr page 31-
— 87 —
langt. Wij veronderstellen nu dut wij een onderwijzer van
geweten voor ons hebben (eenen gewelenloozcn onderwijzer de
kinderen loe te vertrouwen, ware erger dun erg). Hoe zal nu
een schoolmeester, die geweten bezit, tusschen Scylla en Cha-
rybdis heen schipperen? Onmogelijk is het hem er door te
komen. Wil hij aan de wet voldoen, dan is dadelijk zijne
school cene gezindte-school en zelfs eene christelijke school.
Het stelsel verlangt echter, dat de schooi gezindleloos zij.
Streeft hij er naar aan deze vordering te voldoen, dan kan hij
onmogelijk de wet bevredigen. Zou hierbij een eerlijk man,
een man van geweten het geduld niet verliezen en ten slotte
niet denken zooals het in een oud lied heet:
„Welke kwelling, welke pijn, is schoolmeesterij ?
Liever wilde ik herder zijn, ik was dan \'s winters vrij".
Tot hieraan betrachtte ik de wet enkel van uit een theorc-
lisch standpunt. Betreden wij nu het praclisch gebied en
denken wij eene wijl met Faust: „Grijs is elke theorie".
De onderwijzer gaat alzoo des morgens naar de school en
heeft goed voor oogen wat hem de wet voorschrijft: ,,d»
onderwijzer onlfioude zich van iets te leeren, te doen of toe
te laten wat strijdig is met den eerbied verschuldigd aan de
godsdienstige begrippen van andersdenkenden\'\'.
De onderwijzer
zij nu wat hij wil, maar bijzonder als hij een goed Christen
is, moet hij het voor mogelijk houden, dat hij zich dadelijk
voor kinderen — ten minste voor eenige — van andersden-
kenden bevindt, die hij moet onderwijzen. De Godsdienst is
echter iets, dat den geheelen mensch bevat en hem in vleesch
en bloed overgaat, en zich daarom onwillekeurig in woord en
daad te kennen geeft. De werkelijk christelijke onderwijzer
zal zich alzoo genoodzaakt zien, aan de deur der school den
Godsdienst als eenen overjas op den kapstok te hangen, gelijk
de hoogwaardige Bisschop van Roermond zegt. Want er zijn
hoogstwaarschijnlijk in de school, zelfs op een christelijk dorp,
eenige jodenkinderen of eenige telgen eens modernen heidens.
,,Voor de Joden echter is Christus cene ergernis en voor de
-ocr page 32-
- 28 —
Heidenen eene dwaasheid". Er staat nu een onderwijzer zonder
eenigen Godsdienst in de school : zóó zal hij wel bij niemand
aanstooten. Die dat gelooft is toch in dwaling; mij dunkt
dat een christelijke vader nog liever zijne kinderen aan een
geloovigen Jood zou willen toevertrouwen, dan aan
eenen onderwijzer, die geenen of ten minste in de school
bij de kinderen geenen godsdienst heeft. Zulk onderwijzer is
nog wel voor den christelijken huisvader een geweldige steen
des aanstoots en zijn gedrag in de school moet noodzakelijker
wijze het christelijk godsdienstig gevoel uiterst kwetsen. Hier
is nu wel hulp. Want de wet is toch voor allen vol-
strekt gelijk en verbiedt den onderwijzer zich in de school
zóó te gedragen, dat hij de achting, aan andersdenkenden
verschuldigd, kwetst. Het machthebbende, welk het gedrag
des onderwijzers in de oogen van het kind heeft, en naluur-
lijker wijze hebben moet, zal, wanneer zich de onderwijzer
als Nihilist gedraagt, eenen christelijken vader niet alleen kwetsen,
het moet hem ook met vrres en zorg vervullen.
Welaan, christelijke vader, neem de wet ter hulp, gij hebt
het recht te vorderen, dat zich de onderwijzer in de school
zóó gedrage, dat hij u niet kwetse, veel minder verontruste.
Gij zijt in uw recht, gij hebt de wtt op uwe zijde; maak er
gebruik van.
Men ziet, dat ook op practisch gebied het Liberalismus
zich eene val heeft gespannen in artikel 25. Zeker wilde
het den geloovigen vader in het algemeen geen wapen tegen
zijn streven in de hand geven. En toch heeft het dit
gedaan; zoo lang een gelijk recht voor allen bestaat, kan het
Liberalismus met artikel 23 en met geen artikel, al ware
het nog zoo listig verzonnen, op open en eerlijken weg tot
zijn doel geraken. Wil het in eenen open en eerlijken strijd
zijn doel bereiken, dan moet het eerst laten uitvaardigen :
„er beslaat geen gelijk recht voor allen". Dit zou van zijnen
kant ten minste eerlijk wezen. Dan echter zou het ook dadelijk
moeten bepalen: „hel Katholicismus en elk stellig geloof
is vogelvrij".
-ocr page 33-
- 29 —
Genoeg hiervan. Wij wilden slechts mei een proefje de libe-
rale wetten een weinig toelichlen; derhalve hoofdzakelijk deze
korte betrachting over art. 25. Het kan nimmer schaden.
Over het algemeen hebben wij ons lol dusverre met het
negatieve in de moderne beschaving bezig gehouden; d. i. wat
er zijn moest, maar niet wat er is, en wat er bij den
feitelijken toestand der zaken ook niet zijn kan. Er blijft ons
nog over een stellig gebied te betreden, om een overzicht
te houden over hetgeen er is of er hoogst waarschijnlijk is,
maar er niet zijn moet.
-ocr page 34-
XV.
Ontkerstenende Beschaving.
De christelijke vader heeft niet alleen den heiligsten plicht
maar ook het rechterlijk gewaarborgde recht, te eischen, dat
zijne kinderen christelijk worden opgevoed. De school, die
als hier te lande is ingericht, waar de leeraar niet als christelijk
durft optreden, biedt de grootste gevaren, niet minder voor
het Geloof dan voor den Godsdienst der kinderen. Daar
algemeen en overal het booze en anti-christelijke op aarde
beteren ingang vindt dan het goede, zoo is het ook zeer
gemakkelijk, dat een het Christendom vijandig en zedelijk
bedorven onderwijzer, toegang in deze school verkrijge. God
verhoede het! Maar mogelijk blijft het en is honderdmaal
ook reeds gebeurd. Wanneer nu een onderwijzer niet als
onderrichter, maar als bederver der jeugd in eene school is —
die zich dan ook nog in zijnen schoolmeester-hoogmoed voor
schrikkelijk geleerd houdt (J) —, hoevele wegen staan hem
dan niet open om de hem toevertrouwde kinderen te ont-
kerstenen ? Hij mag wel niet openlijk tegen het Christendom
optreden, dit verbiedt hem de wet. Maar het gebeurt toch
zonder dat er wettelijk belet tegen gemaakt wordt.
Maar, dil daargelaten, kan en zal een onderwijzer die zijne
begeestering uit een slecht blad put, die misschien van
zekere geheime broederschap reeds te voren den dank voor
zijne ontkerstenende leeringen heeft ingezakt, elke gelegenheid
(i) De brave, geweten bezittende onderwijzers zullen het mij niet kwalijk
nemen, dat ik zoo scherp eene teekening maak van iets, waartoe de ontkerstenende
onderwijzer in zijne domheid gewoonlijk geraakt, namelijk tot eene grenzenloos
hoogmoedige verwaandheid.
-ocr page 35-
- 31 -
Ie baat nemen, om der hem toevertrouwde jeugd een langzaam
maar verderfelijk vergif in te gieten. Naar gelegenheid daartoe
behoeft hij niet te zoeken. Hij zal Natuurkunde leeren in de
volksschool; de vooruitgang gebiedt het, om alle menschen in
de wereld tot „beschaafde" lieden te maken. Nu wordt aan
het kind het mechanismus des menschelijken lichaams geleerd,
waarin de zoogenoemde grootste geleerden geene sporen van
eene ziel, maar wel eene reeks van natuurlijke, al zijn het dan
ook bewonderenswaardige, verschijnselen ontdekten. En ver-
volgens moet zich het kind lalen verhalen, dat men overblijf-
selen en beenderen van menschen heeft gevonden, die minstens
tienduizend jaren oud zijn, en toch geeft de bijbel aan den
mensch slechts eenen ouderdom van circa 6000 jaren. Deze
beenderen hebben veel overeenkomst met die van den aap;
het is derhalve aan geen twijfel onderhevig, dat de mensch
vroeger een aap is geweest. En dan wordt het kind opmerk-
zaam gemaakt op den sterrenhemel. Het zijn duizenden
en nogmaals duizenden grootc lichtstralende lichamen, waarvan
het minst verwijderde nog op millioenen mijlen afstands van
ons is. Als wij ons op dat hemellichaam bevonden, vertelt de
onderwijzer, dan zouden wij evenzoovele en even ver verwijderde
sterren ontwaren. Klommen wij ook tot daar, dan zagen wij
er nog steeds, wat wij hier op aarde boven ons zien, sterren,
millioenen sterren. En klouterden wij in alle eeuwigheid, aan
den hemel, die toch daarboven zijn moet, zouden wij er toch
niet geraken. Dan houdt men den kinderen de wondervolle
krachten der Natuur- en Scheikunde voor, die alle wonderen
op eenen natuurlijken weg doen ontslaan; uit dien hoofde,
zoo doceert de onderwijzer, bestaan er voor de geleerden en
hunne aanhangers, de „beschaafde" lieden, geene wonderen
meer. In zijne eenvoudigheid, zonder zelfs des meesters
gezwets te verstaan, meent dan aldra het kind dat het ook
„beschaafd" is, en zet zich in hel hoofd, dat er geene wonderen
zijn. En verder! Wanneer een onderwijzer van zulk gehalte
de Rekenkunst behandelt, zal hij dan verzwijgen wat voor hem
zelven nog meer eene pijn is dan een raadsel; zal hij de
-ocr page 36-
— 52 —
gelegenheid niet Ie baat nemen het geloof der kinderen aan
het geheim der II. Drievuldigheid te doen wankelen, door
hun Ie zeggen : het is onzin Ie beweren : drie is één en één
is drie ? Schrijver dezes heeft reeds eenen onderwijzer gekend,
die daarmede in de school den tijd sleet. De kinderen leerden
echter hierbij de vier hoofdregels bijster slecht. En weder
verder: ook Geschiedenis moeten de kinderen leeren. Hoe
schoon. De onderwijzer begint hun met de fabelleer der
Heidenen en het paradijs van Mahomet bekend te maken;
vervolgens neemt hij een het Katholicismus vijandig geschreven
handboek om aan de kinderen daaruit voor te lezen de verouderde
historische baker-sprookjes van de Pauzin Joanna, den wreeden en
heerschzuchtigen Gregorius VII., van de Inquisitie, de heksen-en
ketlerverbrandingen, dat alles aan de Pauzen en Bisschoppen
moet toegeschreven worden. Nu komen ook nog de door
eeuwige glorie omstraalde helden des geloofs, de voorvechters
van den waren Godsdienst: een Huss, een Luther, een Kalvijn,
een Hendrik VIII. (die uit godvreezendheid zeven vrouwen
na elkander nam), eindelijk mogen niet vergeten worden
de groote Zwijger, Gustaaf Adolf de Leeuw van het Noor-
den; — maar ik begin op te sommen en wilde slechts
aanstippen.
Ziet christelijke ouders ! hoe zal hier het Christendom in
de harten uwer kinderen ontkiemen en bloeien, indien die
bodem dusdanig beploegd en beakkerd wordt ?
Nu komt nog het ergste ! Een dergelijk onderwijzer, in
wiens plaats men liever eenen vraatzuchtigen wolf naar de
school zond, zal ook tot deugden moeten opleiden en de tien
geboden Gods tot cene practische zaak maken. Het zal nu
naar liberale manier heetcn: „Ik, de liberale, almachtige
Staat ben uw Heer, gij zult geene andere heerschappij
\', bij-
zonder niet eener Kerk, en gansch bijzonder eens Pausen, niet
neven mij voor oogen hebben of aanhangen".
Op deze wijze
wordt achtereenvolgens elk gebod zóó behandeld, dat ze alle
tien met de zeden en driften der 19. eeuw overeenstemmen,
dat heet: dat er geen spoor van Christendom, maar slechts
-ocr page 37-
- 35 —
een humaniteits suizebollen meer bij te bespeuren is. Kortom,
de zaak ligt voor de hand, dat men binnen korte jaren met
den ouden heiden Seneca (\') zal dienen te klagen: „Deugd is
niet slechts zelden geworden, er bestaat zelfs geene deugd
meer". En wanneer wij het vooruitzicht hebben zoo diep in
het slijk van het Liberalismus te verzinken — wie zal dit den
ontwikkelde wraken? — wanneer wij zoo diep dalen, dat wij
de woorden van een heiden moeten bezigen om onzen
toestand te kenmerken; staan wij dan niet reeds op gelijken
trap met de Heidenen, en is dan helaas! de vraag die op den
titel van ons boekje staat niet gerechtvaardigd?
Wij mogen deze paragraaf niet eindigen, zonder over het
ontkerstenen onzer generatie een Hoogere te laten spreken,
wiens woorden in de laatste dertig jaren honderd malen de
geheele wereld — het Liberalismus inbegrepen — ontroerden
en wiens roem tot het einde der dagen zal leven. Pius de IX ,
de geliefde Vader der Christenheid, schreef op den 14. Juli
1864 aan den Aartsbisschop van Freiburg, in Breisgau, onder
anderen de volgende woorden : (2)
„Zeker kan niemand loochenen, dat de betreurenswaardige
toestand, waarin onze hedendaagsche maatschappij dagelijks
dieper zinkt, veroorzaakt wordt door de noodlottige pogingen,
die men aanwendt om uit de openbare school en het huisgezin
het geloof aan Christus, den godsdienst en zijne heilzame leer
te verbannen en zijnen zaligen invloed te verdrukken en te
beteugelen. Deze verderfelijke aanrandingen ontstaan nood-
zakelijk uit zoo vele booze leerstellingen, welke wij in onzen
rampzaligen lijd tot zeer groole schade van Kerk en Staat
allerwege met weemoed zien vorderen en het hoofd steeds hooger
verheffen. Trouwens, wanneer de door God veropenbaarde
geloofswaarheden onbeschaamd worden geloochend of door het
menschelijk verstand worden getoetst, dan verdwijnt geheel
(1) De Romeiusche wijsgeer Seneca leefde in cenen tijd, waarin het menschdom
al zoo diep als ten tijde des zondvloeds was gezonken.
(\') 14 Juli! 1864. De Juribus Ecclesiae circa christianam Juventutis institu-
tionem.
•i
-ocr page 38-
- 34 -
en al de onderwerping der natuurlijke dingen aan de boven-
naluurlijkc orde, de menschen worden van hunne eeuwige be-
stcmming verwijderd, hunne gedachten en daden tot de stoffe-
lijke en vergankelijke menschelijke dingen gevoerd. En omdat
de Kerk, die als zuil en grondsteen der waarheid door
haren Goddclijken Slichter werd gesteld, om aan alle menschen
het goddelijk geloof vóór (e houden, dezen haar overgelevcrden
schat geheel en ongeschonden te bewaren en de menschen
met hunne verbindingen en handelingen tot de zuiverheid van
zeden en deugdzaamheid des levens volgens den regel der
veropenbaarde leering te leiden en te richten ; daarom is \'t dat
hieromtrent de ontwerpers en verspreiders der slechte leeringen
alles in het werk stellen, om de kerkelijke overheid van haar
gezag Ier zake van de menschelijke maatschappij te berooven.
Derhalve lalen zij niels onbeproefd om alle macht der Kerk
en al haren hcilzamcn invloed, dien de Kerk krachtens haren
goddclijken oorsprong steeds heeft uitgeoefend en op de in-
slcllingcn der menschelijke samenleving uitoefenen moet, alle
dagen meer en meer in te korten of uil die instellingen te ver-
drijven, mitsgaders diezelfde instellingen aan het volle goed-
dunken der burgerlijke en politieke machthebbers en aan het
oordcel der veranderlijke mecningen onzer eeuw te onder-
werpen.
Geen wonder dan, indien zulke rampspoedige pogingen
vooral jegens het openbaar onderwijs en de opvoeding der jeugd
worden in hel werk gesteld ; geen twijfel dan ook, dat thans
de menschelijke samenleving de grootste schade lijdt, waar
het beleidvol gezag en de zalige invloed der Kerk uit het
openbaar en bijzonder onderwijs der jeugd, van hetwelk het
geluk van Kerk en Slaat zoozeer afhangt, werden verbannen.
Op deze wijze immers wordt allengs de samenleving van den
waren chrislelijkcn geest beroofd, die alleen de grondslagen
der openbare rust en orde kan bestendigen, zooals ook den
waren, nuttigen vooruilgang der burgerij kan veroorzaken en
regelen; beroofd wordt de samenleving van den geest, die
alleen aan den mensch alle hulp kan verschaffen, welke hem
-ocr page 39-
- 35 -
nooclig is, om na dil sterfelijk leven zijn einddoel, namelijk
de eeuwige zaligheid Ie verwerven. Een onderwijs immers, dat
zich enkel met de wetenschap der natuurlijke dingen en het
doel van het aardsch gezellig leven bezig houdt, dat afwijkt
van de door God geopenbaarde waarheden, moet de prooi
worden van een geest van dwaling en leugen, en wanneer
eene opvoeding zonder de hulp der christelijke leering en
zedeleer de teedcre verstanden der jeugd, en hunne voor de
ondeugd als was zoo weckc harten wil opleiden, kan het niet
anders of zij moet een geslacht voortbrengen, dat alleen den
drang der booze driften en de eigen laatdunkendheid volgt
en aan de familie en het gemeenebest de ergste rampen
berokkent.
Wanneer nu deze verderfelijke handelwijze der verwijdering
van het katholiek geloof en de kerkelijke macht, aan de men-
schen en aan de samenleving grootelijks schaadt, indien er
sprake is van het onderwijs der hoogere standen, wie ziet dan
niet in, dat uit die manier van doen veel grooter rampen en
nadeelcn voortspruiten, als zij bij de volks- of lagere school
ingang vindt.
Het is immers vooral in deze scholen dat de kinderen uit
alle standen des volks van hunne prilste jaren af, de gebeden
en geboden van onzen H. Godsdienst moeten aanlceren en lot
de vroomheid, de reinheid van zeden, de godsdienstigheid en
een betamelijk burgerlijk leven, met nauwgezetheid moeten
gevormd worden. In zulke scholen moet het godsdienstig on-
derwijs zoozeer den voorrang hebben, dat alle andere zaken,
die er aan de jeugd onderwezen worden, als nevenzaken be-
schouwd worden. (Jit dien hoofde wordt de jeugd aan de grootste
gevaren blootgesteld, zoo haar onderwijs in bedoelde scholen
niet op de innigste wijze met het godsdienstig onderricht is
verbonden. Omdat nu de volksscholen tot de godsdienstige vor-
ining des volks, om zijne godsvrucht en christelijke zedeleer te
bevorderen, gesticht zijn, daarom is het, dat zij alle zorgen der
Kcik, al hare bezorgdheid en waakzaamheid boven alle andere
instellingen van onderwijs met hel volste recht steeds voor zich heb-
-ocr page 40-
- 36 —
ben ingeroepen. Derhalve spruiten de maatregelen en inspanningen,
om de Kerk uit de volksscholen te verdrijven, uit eenen der
Kerk vijandigen geest en uit de begeerte in de volkeren het
goddelijk licht van het heilig geloof uit te dooven, voort.
Daarom heeft de Kerk, die deze scholen heeft gesticht, ze
met alle zorg en vlijt bewaakt en ze als het voornaamste deel
harer kerkelijke overheid en besliering betracht; elke schei-
ding van die scholen van de Kerk brengt aan de Kerk en aan de
scholen zelve de grootste schade toe. Zij allen, die te vergeefs
beweren, dat de Kerk haren zaligen invloed op de volksscholen
moet afleggen of inkrimpen, zouden zekerlijk niets anders
wenschen, dan dat de Kerk tegen de bevelen van haren god-
delijken Stichter handelde en aan den haar door God opgelegden
plicht, de zaligheid van alle menschen te bewerken, te kort
schoot. Voorwaar, wanneer in eenige plaatsen of landen dit
verderfelijke beginsel aangenomen werd, of dat plan, het ker-
kelijk gezag uit de school te verbannen, ten uitvoer werd
gebracht, en de jeugd ellendiglijk aan het gevaar in het ge
loof schade Ie lijden, werd blootgesteld ; dan zou de Kerk met
alle kracht alles moeten beproeven en geene zorg mogen sparen,
opdat diezelfde jeugd den noodzakelijken chrislclijken godsdienst
en opvoeding kunne genieten; zij zou dan ook gedwongen zijn
alle Christenen te waarschuwen en hun te verklaren, dat zulke
der Kerk vijandige scholen ingcweten niet mogen bezocht worden."
Deze woorden des Hoogsten Rechters op aarde zijn door-
slaand: zij behoeven geene verklaring.
Ten slotte.
Het gezond menschenverstand, de heidensche wijzen, de
Kerk, de Bisschoppen, de Paus en ook Jezus Christus zelf,
verwerpen en veroordeelen de neutrale school, omdat zij noch
de strenge vorderingen der rede of van den godsdienst, noch
der menschelijke samenleving bevredigt. Te gelijker tijd is
derhalve de neutrale school eene menschelijke en vooral eene
christelijke maatschappij onwaardig. Nu is het een gebruik
-ocr page 41-
— 37 —
van het volkenrecht, dal iemand, die zich aan eene der men-
schelijke maatschappij onwaardige daad schuldig maakt, eruit
verwijderd en naar de galg wordt verwezen. De stichter nu
dezer der menschheid onwaardige instelling is het Liberalismus,
en dewijl deze instelling op eene waarlijk pesychtige wijze
het menschdom vergiftigt, zoo verdient het J^tralismus van
rechtswege ter galg gedoemd en zijne instelling aan de kaak
gesteld te worden. Maar dat eens iemand dezen reus Goliath,
die alle macht met weinig of geen rechtsgevoel in zich ver-
ecnigt, aanvalle! Doch geduld! God gedoogt niet, dat de
sterken de zwakken vertrappen. Hij zal het smeekgebed van
zijn volk verhooren; hij zal den kleinen David zenden en hein
den keisteen in de hand geven, die het harde voorhoofd van
het Liberalismus zal vermorzelen. Daarom moet het katholieke
volk zonder ophouden bidden: „Onze Vader! Verlos ons van
den kwade!
Iets anders nog! Hoog stijgen de baren der lijdbeweging; (\')
het is juist alsof de hel al hare duivels op aarde heeft uitge-
braakt en evcnzoovele menschen lot hare slaven gemaakt.
Hevig is de strijd; een strijd is hij immers om de edelste
goederen; een strijd der geesten is hij; een strijd op leven en
dood, dien de hel en hare aanhangers op aarde tegen Christus
en zijne geloovige dienaars voeren:,,aut Christus, aut Beliall"
(!) Wanneer wij van meening zijn, dat de ontkerstening der school, nog meer-
dere en voor de geheele maatschappij allerverderfelijkste onheilen te weeg brengt,
zoo vinden wij deze meening in de bijlage tot N° 256 der Germania bevestigd.
Er is sprake aldaar van de regeling, zegge onderdrukking der godsdienstuitoefening
aan de Gymnasiën, door de Pruisische Rcgcering onlangs uitgevaardigd.
De Germania schrijft aldus: „Belangwekkend hierbij is het voor ons, dat deze
inkorting der godsdienstuitoefening „onder weder verplichting van vroegere
bepalingen" is vastgesteld. Dit doelt op de toestanden vóór de jongste om-
wenteling (1848). Die tijd van beroerte, waarin de troouen waggelden, had doen
inzien, welke groote waarde eene godsdienstige, vrome opvoeding en de krachtda-
dige bijstand der Kerk daarbij vuor het behoud vau den Staat heeft. Het is hoogst
kenmerkend, dat men thans de goede lessen der omwenteling verwaarloost, en
men zich met bedoelde, der Kerk vijandige maatregelen weder op het standpunt
vóór de omwenteling terug plaatst. Zou dit soms geen voorteeken zijn, dat de
baan voor de weder naderende omwenteling klaar is?"
-ocr page 42-
- 38 -
Velen verbcellen zich, dat de beweging tegen de Kerk aan
zekere personen is verbonden, mei wier laatste snik de bruisende
zee weder effen zal worden. Deswege meenen zij ook, dat
die beweging ecne plaatselijke is en blijven zal. In beide op-
vattingen bejegen zij zich. De beweging gaat uit van den
boozen geest o?Jr 19. eeuw en zal daarom zijne slrooming
uitbreiden zoover deze tijdgeest heerscht. Waren de menschen
niet traag of blind om juist te zien, zij zouden overal de voor-
boden van den strijd ontwaren. De schoolquaestie is juist het
belangrijkste dezer voorleekencn, en een den geest der 19.
eeuw waardig en sluw begin tot den strijd. Als eenen uitda-
genden handschoen werpt de tijdgeest de schoolquaestie aan
het gcloovige volk toe. De volkeren, welke dezen handschoen
met ernst en nadruk opnemen, moeten noodzakelijker wijze
in rep en roer en in eencn heeten strijd geraken; waar de
handschoen met schrik en angst wordt opgeraapt, zal de storm
wel voorbijgaan; de booze geest van het Liberalismus zal er
wegens zijne gemakkelijke zegepraal jubelen en zich geheel in
zijne heerschappij verheugen; daar heeft hij reeds de gelrouw-
heid des geloofs ten onder geworpen. Een katholiek volk, dat
zijne school zonder slag of stoot van het Christendom laat
berooven, dat niet liever den strijd op leven en dood opneemt
om den godsdienst voor zijne school te bewaren, is zijn kalho-
liek geloof onwaardig; want verdediging der gezindte-schooien
verdediging van het geloof beleekcnen op den keper beschouwd
hetzelfde. En dan is hiertoe elkeen, zonder uitzondering,
heilig verplicht volgens zijnen stand en zijne krachten het zijne
bij te dragen. Ja, wijl in dit onderhavig punt fine finali
hel geloof op het spel staat, zoo is ieder, die geloovig zijn
wil, heilig verplicht goed en bloed te offeren, zoo dit zou
gevorderd worden. ,,Wanneer iemand vader en moeder meer
dan mij bemint, zoo is hij mijner onwaardig".
Dat niemand vreeze noch weifele; want tot elk van
ons zijn in zekeren zin in deze dagen de woorden ge-
richt, die Gods Geest lot den profeet Ezechiël sprak;
want elkeen heeft thans de rol eens profeten tegenover den
-ocr page 43-
- 59 —
verfoeielijken tijdgeest en liet verderfelijk Liberalismus te ver-
vullen.
Tot Ezechiël spreekt aldus de Heer (Ezech. III, v. 4,/^J7,
8, 17, 18 en 19):
,,Ga heen, menschenzoon, tot het huis van Israël en
verkondig mijne woorden tol hen.
                   j\\
„Niet lot een volk, dat eene donkere en onverstaanbare taal
spreekt, wordt gij gezonden, maar tot het huis van Israël.
„Het huis van Israël wil u echter niet hooren, want het
wil Mijzelven niet hooren; want het geheele huis van Israël
heeft een hard voorhoofd en een versteend hart.
„Zie! Ik heb uw aangezicht sterker dan hunne aangezichten
en uw voorhoofd harder dan hunne voorhoofden gemaakt.
„Gelijk diamant en keisteen heb ik uw aanschijn gemaakt;
vrees niet voor hen, want het is een wederspannij huis.
„Menschenzoon! Ik heb u ten wachter in het huis van Israël
gemaakt, en uit mijnen mond zult gij het woord ontvangen,
dat gij tot hen spreken zult.
„Wanneer gij op mijn bevel niet tot den goddelooze zegt:
gij zult den dood sterven; en gij hem niet toespreekt, hij wende
zich af van zijnen slechten weg opdat hij leve; zoo zal de god-
delooze wel is waar sterven, maar ik zal zijn bloed uit
uwe hand terugvorderen.
,,Wanneer gij echter den goddelooze mijn woord verkon-
digt en hij zich niet bekeert van zijne goddeloosheid, zoo zal
hij te gronde gaan, maar gij hebt uwe ziel gered?*
Mogen deze woorden het christelijk Nederlandsen volk ter
harte gaan. Daartoe wilde ik met mijne zwakke krachten het
mijne bijdragen : „dixi et liberavi animam mcam".
Dat deze regelen niet geheel te vergeefs geschreven zijn,
verleene de goede God!
O. A. M. D. G.