-ocr page 1-
i
-ocr page 2-
^^ \\ZJ(fCf
-ocr page 3-
o
-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-
*t>. .\'■:-**
■H,
ihV\'3
-;.. --. .1 W-J
■\' i ■
\'rt-&j\\.
«Ti ■;,
r.\' ^-Tïr.S^\'S^! A
*par
!*.!#*;>
mm-
^^nSMflijiSSftSS»
VAN DER WERFF.
1574.
-ocr page 7-
Hl
m m mm
4422
IN 15 72.
Geschetst voor \'t Jonge Nederland.
DOOR
W. J. HOFDIJK.
JAET 6 GEKLEURDE P L A T E N.
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UT?FCHT
jDOLL. TNOMAASSE
LEIDEN,
D. NOOTHOVEN VAN GOOR.
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
A06000021930544B
2193 0544
-ocr page 8-
DRUK VAX I>. NOOTHOVEN VAN GOOR, TE LEIDEN.
-ocr page 9-
INHOUD.
lllailz \'
Oranje.........1, .55, 133, -167, 192
SWIETEN............            5
Graak Johan...........10
Culembobch...........\'23
coornhert............35
Biiys.............46
De Watergeuzen..........58, 77
Treslong............66
Abels............74, 83
Doup.............84
Cabiljauw............88
Bonga.............90
1\'üVENVOIRDE...........          93
Inneming van den Briel.........95
-ocr page 10-
INHOUD.
IV
Bluti.
Lancelot............       102
Overgang van Vlissingen........       H3
TSERAERTS............        1M
Sonoy.............       H8
ruïchaver............       128
Graaf Lodewijk..........       137
La Noue ,........       145
Eerste vrije vergadering van Hollands Staten . . .       149
Marnix............       154
Van der Aa...........       169
De Bloedbruiloft..........       174
Boysot............       17fi
Van de Werff...........       182
Graaf Hendrik..........       189
Bylagen............       203
-ocr page 11-
ORANJE.
Sinds de stoute en roemwaardige inval van 1568 zonder vrucht
was gebleven, hield Oranje weder schijnbaar rustig op het hooge
huis te Dillenburg verblijf, maar peinsde er op gants andere zaken
dan op rust. Met een blik — om zijne eigene woorden te bezigen —
op den «pitoyable estat," waartoe »les affaires dun si fidel et flo.
rissant pays sont réduictz," was stil zitten hem een onmooglykheid,
omdat dit gelijk stond aan lafhartigheid, een ondeugd die hem, by
alle menschelyke gebreken die hy mocht bezitten, ten eenemale
vreemd was. Het merkwaardig woord, door hem tot den Water-
landschen leeraar gesproken: »dat hy allen menschen in vriendschap
gezind was" — dat woord van echte humaniteit, een Oranje-Nassau
waardig — was hem nog niet van de lippen gevloeid, maar het
woonde toch alreeds in zijn hart, en hy verslond onder dat »allen
menschen" in de eerste plaats den Nederlanderen. Verademing had
hy noodig, herstel van kracht was hem een behoefte; maar toen
ook toog hy weder aan den arbeid om dier menschen rechten te
handhaven, en hunne belangen voor te slaan en te bevorderen; en
1
-ocr page 12-
2                                                          ORANJE.
hy sloeg daartoe den weg der onderhandeling in, door middel van
Keizer Maximillaan.
Was dat uil besef van machteloosheid tot een meer aktief op-
treden?
Onmooglyk. Hy was verschalkt geworden, de stoute krijgs-
man, maar niet verslagen, en by alle mislukking had de veld-
tocht nochtans bewijzen opgeleverd, hoe hy als Veldheer niet minder
dan als Staatsman te vreezen was.
Maxiniiliaan, toenmaals nog niet dooi- een vooruil zicht op de ver-
bintenis van een zijner dochters met de Spaansche kroon omge-
kocht, zond zijn broeder-zelf, den Aarls-Herlog Karel, naar Madrid,
om den Koning tot verzoenende maatregelen te bewegen. Filips
toonde zooveel verontwaardiging als hy den broeder des Keizers
mocht laten blijken. Vele gronden voerde hy aan, waarom liet hem
onmooglyk was om die brulale Nederlanders — die durfden meenen
dal men menschelyke rechten mocht doen gelden tegenover
Koninklyke rechten — anders te behandelen dan hy had ge-
daan en nog deed; de voornaamste dier redenen was, »dat hy de
»waere godsdienst, volgends de Leer van de Roomsche Kerk in al
»zijne landen en Heerlykheden gevolgt wilde hehben, waer van hy
snog ter rechter, nog ter linker hand soude afwijken; ook hing daer
»aen de rust des volks, soo wel als de zaeligheil der zielen;\'t welk
ïde Heidenen selfs over hunne valsche Godsdienst had doen waeken."
De vrome man, die weinige jaren laler dezen zelfs tot verdierly-
king opgevoerden godsdienst-yver veil bood — mits hem dat wierd
betaald met de Duitsche Keizerskroon I
En welke diensten zijn satelliet in de Nederlanden aan de gods-
dienst bewees, kan het best worden opgemaakt uit de getuigenis
-ocr page 13-
3
ORANJE.
van Granvelles broeder Frederik, Heer van Champagny, die ver-
klaarde: dat »de godsdienst meer naar uiterlyke schijn en verloo-
»ning, dan werkelyk en nadrukkelyk werd ondersteund."
In Oranjes gemoed daarentegen was allengs een andere overtui-
ging gerijpt. Mocht hy vroeger te staalkundig zijn geweest en »te
omzichtig om den stap des overgangs Ie doen, zoolang hy door het
zelfde beginsel niet al zijne handelingen en ontwerpen tot eenheid
kon ordenen," ondanks zijn wensch oin zich als »den held des her-
vormden geloofs" te doen aanschouwen — de omzichtigheid was
in plaats van eene heerschende macht, eene onderworpen hoedanig-
heid geworden; mocht hy alreeds tijdig hebben doorzien, en by
anderen tot de ervaring zijn gekomen, »dat geene aardsche belan-
gen met méér overgegeven zelfopoffering worden behartigd dan
wanneer innige overtuiging ze mei de eischen van hoogere behoef-
ten verbindt" — thands stond hy-zelf praktiesch op dat standpunt,
en beschouwde hy van daar uil de zaken met geen anderen blik.
Teleurstelling, tegenspoed, lijden — hoezeer zy krachtige gemoede-
ren dikwerf verbitteren — hadden hem loutering gebracht, die zijn
gemoed meer vaslheid hadden gegeven dan ooit voorheen; een nu
gewijzigd maar niet minder zelfslandig en degelijk stelsel was hieruit
voortgesproten. Zijn tijd van transigeeren was voorby. Vrijheid van
denken voor allen — maar op grond hiervan dan ook algeheele
uitsluiting van het uitsluilings-beginsel. En naardien de Kerk de
belichaming van dat beginsel was, volgde daaruit noodwendig de
billyke terugzetting van de Kerk, om haar heure overmacht te be-
nemen : eene redeneering, die volkomen logiesch moet worden ge-
noemd, al was er een schijn van hardheid in de uitvoering.
En daarom peinsde hy te meer en te ernstiger op wederom een
-ocr page 14-
4
ORAN.IE.
anderen weg, waarlangs hy het kreunende land zou kunnen ver-
lossen van den »beul fenijnig" en den »roover grijnig" — zoo als
het in het felle schimpdicht klonk — die een gulden zwaard had
ontfangen
»Om de Geusen te maken vervaert;
"Ja omdat den hloedgierigen Tyran
»Daer mede sou ombrengen wtff en man,
«Die God vresen en dienen van herten fijn,
"En om de religie dolen en in smerten sp."
Had hy vrienden verloren — hy had er ook behouden ; waren
hem krachten ontvallen — hy had er ook aangewonnen; was zijner
party in de Nederlanden de mondschroef aangelegd — zy was
daarom nog niet verstomd.
Men wist het: uit den lande geweken, was hy er nog met hart
en hoofd binnen, en daarom waren er getrouwe oogen genoeg die
voor hem rond zagen, kloek en scherp, en hem kondschapten wat
er [gedacht, gesproken, gedaan werd. Er waren reizigers te voet en
te paard, verspied zoowel als onverspied, die hem op de hoogte
der zaken hielden, en hem in staat stelden om, van den hoogen
Dillenburg uit, in alles het terrein te overschouwen waarop en te
midden waarvan hy weder handelend moest optreden; die hem in
staat stelden om te berekenen wanneer het oogenblik zou gekomen
zijn waarop hij het zwaard weder zou kunnen trekken, en de
schede wech werpen; die het hem vergemakkelyklen om zich
te vergewissen van den omvang der zedelyke en stoffelyke steun-
selen, die noodwendig allengs moesten toenemen, naarmate de
sonuitsprekelycke bloetdorstige tyrannye" de felle vuist persender
samep neep.
-ocr page 15-
I
SWIETEN.                                                         5
En onder de getrouwe vaderlanders die aldus, van verre en van
naby, volhardend met hem werksaam waren, bevond zich reeds in 1568,
nog vóór den Maastocht, de Zuidhollandsche Edelman Adriaan van
SWIETEN.
Getrouwe dienst, yver en verkleefheid waren niet vreemd in dit
adeloud Geslachte: toen Graaf Willem de Vierde zijne vazallen op-
riep ten Frieschen tocht, in 1345, volgden twee der drie zonen van
Heer Ramp van Swieten, de oudste en de jongste, de Grafelyke
banier, en zy sneuvelden in hare verdediging.
De tijden veranderden; de moed om een aangekleefd beginsel te
verdedigen, met opoffering des noods van lijf en goed, veranderde
in het Huis van Swieten niet. Maar Heer Adriaan had zich een
gants andere banier gekozen dan waarvan zijne voorvaderen zich
ooit een denkbeeld hadden gemaakt: die der Hervorming. In 1566
sloot hy zich derhalven den Edelen des Verbonds aan, en hy was
een dier onwankelbaren die het met volhardenden yver trachtten te
bevorderen.
Hoe de noodlottige gevolgen, die daaruit gingen opwassen, hem
reeds spoedig zouden dwingen om zijn eigen levensplan te wijzigen,
°f — liever nog — geheel wech te werpen, en zich een volstrekt
-ocr page 16-
6                                                                 SWIETEN.
ander te scheppen — daarvan mag hy in den aanvang des volgen-
den jaars voorzeker wel reeds een volkomen besef hebben gehad.
Waartoe anders de moeite die hy zich gaf, om Graaf Herman van
Henneberg te bewegen om de vijf-en-veertig morgen lands, »aan de
hofstede Zwieten gelegen," in eigen goed te veranderen, »onder
voorwaarde dat hy, van dien tijd af, de hofstad en het huis van
Zwieten, met den boomgaard, singels en de omdyking, in gemelde
vier-en-vijftig morgen begrepen, te samen negen morgen groot, van
welgemclden Graaf Herman en zijne nakomelingen zou verzoeken en
verheergewaden ?"
Eigen goed kon worden verkocht, leengoed niet, en landerijen
konden in die dagen beter van de hand worden gezet dan een
kasteel als het schoone huis te Swieten, dat zijne torens zoo fier
aan den Hoogen Rijndijk hy Soeterwoude ophief.
Hy verkreeg hetgeen hy wenschte, maar hy genoot er onlange
van: de handelingen des Hertogen Alba, den vreeselyken engel uit
den Apokalips gelijk, de wraakfiolen des Konings uilgietende over
het hoofd der weerspannige bevolking, noopten hem te doen wat
reeds zoo velen — daaronder eigene verwanten, zijn schoonbroeder,
de Heer van Calslagen — deden: ter beschutting van lijf en leven
uil te wijken. Het voorbeeld, door den doorluchtigste aller ballingen
gegeven, mocht geruslelyk tot navolging noopen: beter met Oranje
het leven te sparen tot arbeiden onder tarten van den dood, dan
met Egmond en Hoorne het hoofd in den strik te steken, en voor
\'s lands toekomst verloren te gaan.
Toch zou die strik hem onverwacht om den hals zijn geworpen,
indien niet een edelaartig overheids-persoon daarvoor hadde ge-
waakt. De bekende wijze waarop de geloovige zoon der Kerk, die
-ocr page 17-
SWIETEN.                                                         7
naar Nederland was afgezakt om er de ketters te tuchtigen, ten jare
15G8 de Vasten inwijdde, had ook in hem een slacht-offer moeten
vinden: ook zijn naam stond op de lijst der personen die, alle ge-
westen door, in de nacht na den vrolyken Vasten-avond moesten
worden overvallen, opgelicht, en in boeien geklonken, om daarna
volgends de plakaten te worden gevonnisd. \'
Gelukkig was Jan van Berendrecht, de Schout van Leyden, niet
een van die armharlige Nederlanders, die den Landvoogd met vreeze
en bevinge, of — laaghartiger nog — uit baatzucht, naar de oogen
zagen. Hy deed Swieten heimelyk verwittigen van het lot dat men
hem had toegedacht — en toen de Kommissaris van Beroerte met
zijne satellieten de vangst meende te doen, was er een balling te
meer uit de Nederlanden op weg. Ongedeerd kwain Swieten met
anderen te Emden aan, waar het hem den lijve ten minste geen
leed kon brengen dat de Hertog hem, en zes-en veertig anderen daar-
nevens, by vonnis van een-en-dertig Augustus het land ontzeide, met
verbeurlverklaring, natuurlyk, van zijne goederen, op grond van te
hebben bygewoond »les Nuuvelles Preches, el pardessus ce d\'aultres
mesusages et delicts qui s\'en suyvent."
Maar zich bergende in den vreemde, liet hy de heilige zaken niet
los, waarvoor hy zijn vrede, zijn rust, zijn welvaart, ja zijn weelde
had opgeolferd. De bitterheid der ballingschap was hem ongetwijfeld
nog een spoorslag te meer om te arbeiden voor zoovele duizenden
1 Volgend! herlcht van den Hertog -zelf bekwam hy op deze wijze een vtjfhonderdlal ge-
vangenen; nog ongeveer drie honderd meende hy later meester te worden, en levens bad hy
het oog op eenige rijke burgers: niet om ze ook op het schavot te brengen, maar om een deel
van hun vermogen als losgeld te bekomen j de Koning kon echter verzekerd zijn — schreef
hy — dat zich onder die afkoopbaren geen bevond die bet hoofd had verbeurd!
-ocr page 18-
8                                                         SWIETEN.
die dat lot met hem deelden, voor zoovele duizenden anderen
die daarover in kommer verkeerden, of daardoor in ongeluk,
in ellende, ja ten deele in gebrek waren gedompeld. Wat zijne
roemzuchtige voorzaten Diedryk en Herman veil hadden gehad voor
de banier des Graven, had hy veil voor den standert des Princen,
omdat die éen met de Hervorming was. Er moest hem dus alles
aan gelegen zijn om te weten wat de Prins wilde, opdat hy er
zijn eigen wil naar regelen en aan dienstbaar maken kon, en hy
stelde zich daarom reeds spoedig tot diens beschikking. Met den recht-
schapen zeemtouwer Pieter Adriaansen, die zijn »werf\' aan de
Leydsche veste mede had moeten verlaten, vinden wy hem ten
zelfden jare binnen Dillenburg, vanwaar hy vervolgends met zijn
even wakkeren medgezel heimelyk naar West-Friesland toog, om
daar de steden te bewegen tot verzet tegen Alba, en tot aansluiting
aan den Prins; en de gevolgen hebben doen blijken, dat hy er het
goede zaad niet vruchteloos heeft uitgestrooid, al had het tijd noo-
dig om het onkruid, rondom zich heen, boven het hoofd te wassen.
Maar ook die tijd van afwachten mocht voor hem niet dadenloos
voorby gaan, en toen het land hem daartoe geen gelegenheid
meer bood, koos hy met zoo menigen anderen Nederlander, wien
de warmte des geloofs, en de stoutheid des harten alle andere be-
denkingen overwogen, het beweeglyk element, dat in veiligheid ver-
kiesbaar bleek boven den vasten bodem — de zee.
Het dartele schip — de baren beheerschende, wanneer zy in
vrolyke kalmte zijne zijde omspelen, maar heur weerlooze prooi,
wanneer wolken van schuim den steven omspatten, en brullende
stortzeën manschap, want, en scheepstuig van het verdek slingeren —
werd de toevlucht veler moedige geesten.
-ocr page 19-
9
SWIETEN.
En nu het jaar 1572 is aangebroken — Spanje naar het schijnt
een flonkerende starre toonende in \'t verschiet, den Nederlanden
daarentegen slechts een zwarlbewolkte kim, wier dampen hoe lan-
ger hoe tastbaarder worden — nu zit Oranje op den Dillenburg,
en peinst hoe hy dien sluier zou mogen verscheuren; nu dooien
velen zijner beste aanhangers als verspreide krachten op de zoo
weinig herbergsame zee, en met hen ook Jonkheer Adriaan van
Swieten.
Ongetwijfeld bezielt dezen de zekere hope dat de zaken in het
vaderland eenmaal een gunstiger keer zullen nemen; dat hy, onder
betere omstandigheden, eenmaal weder vasten voet op den geliefden
bodem zetten zal, en er betere krachten aan toewijden, dan hy op
dit oogenblik vermag.
Méér dan hy wist was intusschen de ure naby, waarop hy een
werkdadig deel zou nemen aan het stoute feit, dat den sleutel
wringen was in het stalen slot der keten waarmee Spanje Neér-
lands lendenen omslingerd hield. Hoe spoedig hy van Vrijbuiter-
kapitein weder Hopman te velde zou wezen; hoe hy aan het hoofd
eener geringe bende van negen-en-sestig voelknechten, en van slechts
een enkelen ruiter, \' op een ongezadeld paard, vergezeld, zich met
byna vermetele koenheid van het door de Magistraat aan de Spaan-
sche zijde gehouden Gouda zou meester maken, nadat hy alreeds
Oudewater aan den Prins had gebracht; hoe hy het weder verloren
Oudewater, na den afschuwelyken moord, nogmaals uit den Spaan-
schen klaauw zoude rukken; hoe hy vervolgends tot het plechtig
gezantschap zou behooren, dat, namens Aartshertog Matthias en
\' Jan Pietersen, Watergraaf van Oudewater.
-ocr page 20-
10                                                           GRAAF JOHAN.
den Prins, by den Arnhemschen Raad moest aandringen op het
samenbrengen der benoodigde penningen, en op het gerneenschap-
pelyk handelen ten behoeve van het in zorgwekkend en toestand
verkeerde vaderland; hoe hy verder zich veelvuldig verdienslelyk
zou maken zoowel in staatszaken als met het kiijgsgeweer, ondanks
tegenwerking en verdrietelyke teleurstellingen — zijnen blik was
het tooneel nog niet geopend, waarop hy die akten in het beweeg-
lyk drama zijn levens zou afspelen; hy was thands nog de zwal-
kende watergeus. \'
Intusschen — zijn velen van Oranjes medestanders ter zee zwer-
vende en dooiende, toch niet allen: menig hunner heeft den voet
te land gehouden, arbeidende met hem of in zijnen geest, en onder
dezen behoort de eerste plaats aan zijn op hem volgenden broeder
GRAAF JOHAN.
Hy was de tweede der vijf zonen, door Gravin Juliana haren
echtgenoot geschonken, en wèl verdiende hy de eere van haar
kind en Oranjes broeder te zijn. De schitterende toekomst, die
1 Zie van zijn verder leven Bylage A.
-ocr page 21-
\\\\
GRAAF JOHAN.
den jeugdigen Willem een vroege verwijdering van het vaderlyk
huis afvergde, wachtte Johan niet; het offer van den ouderlyken
haard werd dus van hem ook niet geëischt: zoo bleven de wijsheid
des vaders, de tederheid der moeder, en de godsvrucht van beiden
hem immer onmiddelyk vol liefde naby, tot dat hy naar Wiltenberg
en naar Straatsburg ter hooge-schole verlrok. Hier werd zijn geest
gevormd, even degelyk als vroeger zijn hart, en dus ontwikkelden
zich by hem geheel zijn schoone aanleg en al de grondtrekken van
dat mannelyk en edel karakter, dat tegenover zoovele heldere licht-
punten slechts éen in \'t oogloopende schaduwplek bezat — zijn
groote eenzijdigheid op het stuk van godsdienst. Hierin verschilde
hy grootelyks en ten eenen male van zijn oudsten broeder, met
wien hy anders zoo veel voortreffelyks gemeen had: tegenover zijne
»uitstekende braafheid, edele grootmoedigheid, echte gemoedelykheid,
en tedere godsvrucht," staat een overdreven en laakbare geloofs-
yver, die hem soms vervoerde tot nonbillykheid; hardheid, en oogen-
schijnlyke onrechtvaardigheid."
Overigends — zijn geloof zetelde in zijn harte, en steeds bleef hy
zijner spreuke getrouw:
»Wer da stirht eb\' er stlrbt,
Der stirbt nit wann er stlrbt."
Geboren in 1535, telde hy niet meer dan vier-en-twintig jaren,
toen hy in 1559 by den dood zijns vaders diens erfgenaam werd
van Nassau-Dillenburg, Herborn, Siegen, en Diest. Met eene be-
minncnswaardige echtgenote, Gravinne Elizabeth van Leuchtenberg,
gehuwd, mocht hy zich verheugen in al de weelde van een geluk-
kigen echt, en wijdde hy zich aanvankelyk rustig toe aan de zorg
-ocr page 22-
12                                                         GRAAF JOHAN.
voor het welzijn van zijne onderdanen en goederen, terwijl hy ook
de verzorging zijner edele moeder gaarne op zich nam. Nu eens
het kasteel Dillenburg, dan eens het burchtslot Siegen ten verblyve
kiezende, smaakte hy daar al de genoegens, die deze bosch- en
bergachtige streken, »waar de ruwe natuur al hare schoonheden
en al hare schatten in ruime mate uitspreidt, eenen man van zijne
jaren, van zijnen stand, en van zijne opvoeding, aan de zijde eener
beminde gade opleveren ^konden."
De gebeurtenissen in Nederland, waaraan zijn Geslacht door zijn
ouderen broeder zoo zeer was verbonden, maakten een einde aan
dat rustig leven, en leidden hem een toekomst in van daden, die
hy verre was geweest van ooit te vermoeden, en die hem een plaats
zouden beschikken in de geschiedenis der menschheid, zóo belangrijk
en zóo grootsch, als de eenvoudige Graaf van Nassau-Dillenburg
zich wel nooit had voorgespiegeld: hy zou de steun en raadman
worden van zijn broeder Willem, dien handhaver der gewetens-vrijheid
onder God. Te recht zong de van Vaderlands- en Oranje-liefde
gloeiende Dichter:
»Want ja! om Necrlands zaak met ÏNassaus zwaard te helpen,
Stond heel het Stamhuis op; de Leeuw met al zgn welpen
Ontvlamde, en wenkte, of \'t waar, van op zijn lilaauwend veld
Den rossen Liebaart toe, om \'s Vreemdlings aartsgeweld,
Zijn vloten en zyn vloek, zu\'n donders en zyn klingen,
Te trotsen en te staan. Daar brulden zy, en gingen
Met statelyken stap, vereend van zin, op buit,
Op buit van oorlogsroem en heiige
\\ryheid uit."
Toen de opstand der Nederlanden in de beeldstorming losbarstte,
was Graaf Johan terstond in het belang zijner broeders Willem en
Lodewijk aan de hoven der Duitsche vorsten bezig, opdat die wilde
-ocr page 23-
GRAAF JOHAN. 0ULEMBOR0H.
1572.
1572,
-ocr page 24-
13
ORAAF JOHAN.
handeling niet een indruk van vijandelyke gezindheid mocht te weeg
brengen, en hy bood den vluchtelingen uit de Nederlanden, wien
de dreigende schaduw van den naderenden Alba in vrijwillige bal-
lingschap deed gaan, een veilige schuilpaats te Siegen.
Zijn broeder Willem ontfing hy met diens gemalin en vier kin-
deren te Dillenburg, werwaart ook zijne zuster Maria, met heur ge-
maal Graaf Willem van den Bergh een toevlucht zocht, zoodat de
kostbare hofhouding er weldra niet minder dan dertig Grafelyke
personen telde. Mocht de gastvrije Graaf aanvankelyk ook Oranje
hebben geraden om den wrok des Konings niet nog meer te ver-
bitteren door geweldige maatregelen — hy begreep thands zelf al
te goed, dat er met geen zachtheid meer te vorderen was. A.1
kende hy Filips als Vorst het recht toe om het opendlyk prediken
te verbieden — zijn protestantsch gemoed verzettede zich tegen de
onderdrukking zijner geloofsgenoten, waar dat recht met de bloedige
vuist van den beul werd gehandhaafd. Waren er in den Nederland-
schen toestand hem nog onvoldoend bekende zaken, wier onderlinge
verhouding of wier verband tot het geheel hem onbewust was of
dat hy nog niet besefte; had hy nog geen volkomen, geen juist
begrip van een staatsregeling, die den onderdaan tegenover den
Vorst gants andere en vrij betere rechten waarborgde, ook in veel
ruimer mate, dan zulks in de landen der Duitsche Vorsten bestond;
ontbrak hem nog de maatstaf tot een rechte waardeering van den
volksgeest en de volkskracht, van de eigendlyke levens-opvatting
en de zedelyke behoeften des land-aarts, waar de Germaansche
vrijheidszin nooit was uitgedoofd, maar — versterkt veeleer door den
onophoudelyken strijd met de elementen — zich telkends weder ver-
heven had.... wie kon hem daarop inlichten, beter dan Oranje?
-ocr page 25-
4*
GRAAF JOIiAN.
Waren de gesprekken dier broeders op den Dillenburg ge-
schreven geworden, gelijk hunne brieven — wy zouden het kie-
men, het ontwikkelen, liet rijpen kunnen gadeslaan van het reus-
achtige plan om Nederland los te worstelen uit den reuzenklaauvv
van Spanje, die het thands zoo geweldig en vinnig ompersle, dat
er het bloed aan allen zijden uilsypelde.
In de Reformatie, dat levendmakend verzet van den menschelyken
geest tegen de doodende onbeperkte macht in geestelyke zaken, kiemde
een tweede verzet: dat tegen de aanmatiging van het goddelyke in het
vorslengezach — de revolutie. Al waren Lutheren Calvijn inkonzequcnt
genoeg om tegen zulk een opvatting des Woords zelfs te prediken
en te vermanen — onder de leerlingen gingen er alreeds met
stouter stap dan de meesters: John Knox leeraarde idat, ofschoon
opsland in het algemeen strafbaar en verboden was, toch het volk
zich met alle recht mocht verzetten legen maal regelen der Regee-
ring, die de onderdrukking der ware godsdienst ten doel hadden."
Ziedaar, naar het inzicht eens gevierden godsdienstleeraars, de op-
stand van Gods wege gewelligd.
Bovendien — de tijd was voorby van de alleenheerschappij dier
valsche en bedorven begrippen, die zoolang de hoofden had doen
buigen onder de reeds lang niet meer heilzame, maar veeleer be-
lemmerende en vernietigende macht die de Kerk, zoogenaamd vol-
gends de instelling en lastgeving van haren goddelyken stichter,
vrijelyk moet uitoefenen tot het einde der eeuwen, zoowel over
personen als over staten, zoo wel over Volkeren als over Vor-
sten! — Het graauwe stof, dat uit den molm dier in-eengezakte
stelling voor de schreden van Oranje opstoof, verblindde hem de
oogen niet; en helder begon hy in te zien, dat de maatschappij der
-ocr page 26-
15
GRAAF JOHAN.
toekomst in hare banier de door heldere stralen der goddelyke
liefde omschitterde leuze moest voeren: Vrijheid van Gewe-
ten __ de erkenning van \'s menschen hoogste en heiligste recht.
Noemde de armzalige menschelyke bekrompenheid, in beur zonder-
ling raaskallen, dat nu de Vrijheid des Verderi\'s, en trachtte
zy het te keeren met alle macht die in haar was — hy zou den
strijd met haar beproeven. Voorwaar — toen de ongelukkige Anna
van Saxen hem schreef: »Ob ihr in henden von dem Hertzog von
Alba wardt, dar Euch Golt vor beihütt, Ihr soldt auch wol bei-
kennen das weis schwartz were" — toonde zy wèl dat zy heur
gemaal niet kende: méér dan ooit was hy nu de man geworden
wiens ijzer in het vuur der beproeving tot staal was gehard. Zijn
eerzucht verhief zich daarby, maar zijn heerschzucht weid er in
geadeld tot de grootsche begeerte om het bestuur in handen te
nemen over een volk, dat hy rijp achtte voor de toepassing en
verwerkelyking zijner ideën. Die ideën, toenmaals nog slechts door
weinigen in vollen omvang begrepen, en nog minder naar volle
waarde geschat, waren toch bestemd om waereld-ideën te worden,
waartegen de vooze stellingen van hel eenzijdig toegekend goddelyk
gezach zouden blijken niet bestand te zijn.
De verdraagsaamheid zijns broeders missende, vermocht Graaf
Johan geenszins diens overtuiging in heur geheele breedheid deelen.
Wanneer er van beelden en ander Roomsch kerkgeraad een vreug-
devuur werd gestookt, dan warmde zich zijn hart daaraan: vrij-
heid van consciënlie was hem iels ergerlyks. Daarentegen was hy
hem misschien vooruit in de stoute gedachte eener volkomen los-
worsteling; en hy mag daarby wel een bondgenoot hebben gevon-
den in Marais van Sint-Aldegonde, weldra geen vreemdeling op den
-ocr page 27-
t6                                                  GRAAF JOHAN.
Dillenburg, en die met den onvervaarden Knox gelijktijdig te Genève
geweest was. Zijn dan de gesprekken op den Dillenburg onbeluis-
terd gebleven — de feiten, die van daar uitgingen, laten er met
volle recht den hoofd-inhoud van vermoeden. Oranjes afkeer van de
stellingen der Hervorming voor hem-zelf is overwonnen; tot den
oorlog tegen-den Koning is in naam diens Konings besloten.
Nu hy dan ook in 1568 de worsteling vernieuwt, treedt, er als
een ander mensch uit hem te voorschijn. Hy is niet meer de
aristokraat, die met alle partijen in vrede wil zijn, en het gunstig
oogenblik voor zich-zelf afwacht. Geheel gewonnen voor de nieuwe
meeningen, ten minste in dier betrekking tot de staatkunde, heeft
hy van nu voortaan een beginsel waaraan hy zich zal gedragen. Hy
is zich bewust van hetgeen hy wil en waarnaar hy streeft. Nu
geen oogenblik van aarzelen of wankelmoedigheid meer. H y is het,
die voortaan de harten zal opheffen wanneer zy in-een zinken;
der verwarring ontworstelende, stelt hy er zich boven; hy doorziet
het weefsel van trouwloosheid en eedbreuk ; zijn blik doorboort het
duister van de nacht, en uit zijn ballingschap voert hy een ondoor-
dringbaar pantser met zich. Gelukkig hy, die zich in zijne neder-
laag aldus met kracht heeft omgord, en die uit zijne beproeving te
voorschijn treedt met zooveel klaarder en verhevener gedachten:
het noodlot gevoelt zich door hem overwonnen, en het buigt zich
neder aan zijn voet! \'
Dit is de vrucht, op den Dillenburg gerijpt, aan wier ontwikkeling
Johan van Nassau zijn schoon en heerlyk aandeel heeft gehad.
Maar deze zedelyke meewerking was den Grave niet genoeg: ook
1 Quinet.
-ocr page 28-
17
GRAAF JOHAN.
stoffelyke ondersteuning kwam hy zijn broeder krachtdadig byzetten.
Toen de stoute krijgstocht was bepaald, en de gelden daarvoor moes-
ten worden by-een gebracht, waartoe Oranje-zelf fijftig duizend
gulden, Van den Bergh, Culemborch en Hoochstraten ieder dertig
duizend, Graaf Lodewijk en des Graven moeder van Hoorr.e ieder
tien duizend gulden bydroegen — toen was het Graaf Johan die het
meest aanbracht, door een leening »op onderpant van alle sijne
heerlijckheden ende goederen, doende onghelijck grooter hulp om
sijnen verdrevenen Broeder wederom by Landt ende Luyden te
brengen, als Keyser Carel by Goninck Christiaen van Denemarck,
nochte Hertog Carel van Burgundiën by Coninck Eduwart van
Enghelant, beyde hare verjaegde Suster mans, niet ghedaen en had-
den, hoe-wel van onghelijck grooter macht ende rijckdom wesende."
Met vliegende vaandels en slaande trommen trokken de benden
te veld — en de uitslag van hun tocht was naauwkeurig vervat
in de weinige woorden van Alba aan Filips: »zy zijn geheel ge-
sheel geslagen, stervende van honger wech gedropen, en voor een
»groot gedeelte over de kling gejaagd."
Wederom was Johans kasteel de toevlucht van Willem — en wy
zagen hoe hy er aankwam. Het is niet vermetel om van den man,
wiens zienswijze en raad reeds vroeger door Oranje was ingeroe-
pen, thands te zeggen : wederom was hy zijns broeders steun. De
gang der zaken in Nederland bleven zy naauwkeurig gadeslaan, en
méér dan een kloeke vaderlander stond hun daartoe ter dienste. De
onderlinge meëdeelingen en beraadslagingen worden zelfs niet eens
afgebroken wanneer een der broeders zich tijdelyk van den Dillen-
burg verwijdert. Dikwerf houdt Oranje zich te Arnstatt in het
Graafschap Schwartsburg-Sonderhausen op, soms ook te Sihurg, in
2
-ocr page 29-
18
ORAAF JOHAN.
Hessen; een ander maal is Graaf Johan afwezig; dan trekken de
boden heen en weder, die de brieven der beide mannen weerszijds
aan elkander overbrengen. Rust de Prins niet, en is het zijn waken
by nacht en zijn streven by dag om den Hertog van Alba — den
man die meent dat zijn tegenstander volstrekt niet meer te vreezen
en gants machteloos geworden is — te krenken; schrijft hy en doet
hy schrijven naar alle kanten, byzonder naar Holland en Zeeland,
waar hy meent «faveur te verwerven;" maakt hy »vele secrete
verbonden en handelingen om ter gelegener tijdt te werk te stellen;"
geeft hy ncommissiën aen verscheiden gevluchte personen en parti-
culiere borgeren van Steden, dat sy souden handelen en tracteren
metten inwoonderen van de selve Steden, en de selve voorhouden
de goede en sonderlinge affectie die hy hadde om metter hulpe
Gods haer-luiden en het gantsche Land te verlossen van de tyran-
nye en slavernye daer in sy waren" — ook zijn wakkere broeder
zit niet stil. Mochten \'s Graven bemoejingen by Duitsche Vorsten
en Fransche Edelen niet dien uitslag hebben dien zijn wensch zici;
voorgespiegeld had; mocht hy de waarheid eryaren van Albaas
bijtenden spot: dat de Duitsche Vorsten wel sterke en machtige
dieren in hunne wapens voerden, geducht van tanden en klaauwen —
maar dat zy echter beten noch krabden; mocht hy voor het
oogenblik luttel méér baat vinden by de Fransche Hugenoten —
hy gaf den moed niet op om Oranje by te staan, waarin en waar-
mede dat van zijne iiijde slechts geschieden kon. De yver zelfs waar-
mee hy zich by hem aansloot, — en die van genoegsame openbaarheid
was — noopte Oranje om hem te waarschuwen dat hy naauwlettend
mocht toezien om den Dillenburg met goede soldaten te doen be-
waken, nacht en dag goede wacht te houden, en zich wel van
-ocr page 30-
10
GIUAF JOHAN
krijgsvoorraad Ie voorzien. »Le temps esl terrible et plain de mé-
»chanstés" — sprak de voorzichtige Prins. Eerst latere jaren hebben
aan het licht gebracht hoevele geldelyke opofferingen de Graaf zich
daartoe persoonlyk getroostte en voortdurend bleef getroosten. In
1575 was hy aan den Keurvorst van de Palts alleen een som van
veertig duizend gulden schuldig. In 1577 bedroeg de schuld die hy
had gemaakt om Nederland ter hulpe te komen, en tot wier vol-
doening hy zich had verbonden, een som van niet minder dan zes
honderd duizend gulden, waartoe hy niet slechts zijne bezittingen,
maar zelfs ook zijn zilverwerk en de kleinodiën van zijne moeder
en zijne gemalin had moeten verpanden.
Oranje bleef echter aansprakelyk voor alles, en toen deze in 1584
als slachtoffer van Spanjes bedorvenheid gevallen was, vond men
zijn boedel bezwaard met een schuld van twee milioen vier hon-
derd duizend gulden. Zijne erfgenamen kwamen nog in den jare
1594 met Johan van Nassau tot eene overeenkomst over een schuld
van een milioen vier honderd duizend gulden. Maar ten einde de
eerstgemelden in staat te stellen om aan deze overeenkomst te vol-
doen, kwamen in 1598 de Staten van Holland tusschenbeiden, en,
hoezeer verklarende reeds verre boven de andere provinciën belast
te zijn, desniettemin willende »de meriten van den geheelen huyse
van Nassau danckbaerlick erkennen," schonken zy aan de nalaten-
schap van Willem den Eerste een som van honderd vijf-en-seventig
duizend gulden. Doch ook dit was niet voldoende; en toeri Graaf
Johan in 1606 overleed, had hy nog een aanmerkelyke som te
vorderen, zoodat zijne erfgenamen verklaarden: dat hun huis alle
vier jaren honderd duizend rijksdaalders ten achteren ging door de
schulden en interesten. Eindelyk namen de Staten van Holland in
-ocr page 31-
20
GRAAF JOilAN.
1619 nogmaals een besluit, waarby zy verklaarden, »om te belhoo-
nen heure groote affectie tegens de loffelijcke huyse van Nassau,
ende de danckbaerheyt die se denselven sijn toedraghende," een som
van honderd vijftig duizend gulden te schenken aan de erfgenamen
des Graven, die hiermede verklaard hebben al hunne vorderingen,
uit de veldtochten van 1568 tot 1574 voortgevloeid, te houden voor
svoldaen ende gequiteerd." \'
Gaven dan A.dolf, Lodevvijk, en Hendrik van Nassau hun leven
aan Nederland ten beste —
Dir Hendrik nog zoo jong, die cenge Lodewgk,
Van wie de Mookerhei de lyken met het leven
Verslond, na dat voorlang «Graaf Adolf was gebleven
In Friesland in den slag —""
Graaf Johan schonk het zijn welvaart, zijn rijkdom, en by die stof-
felyke ondersteuning tevens al zijn doorzicht en geestkracht. Ook
dat h y het is, die, met doorworsteling van allerlei bezwaren, de
Unie van Utrecht tot stand bracht, moet hem als geen geringe
verdienste worden toegerekend: by al het gebrekkige dezer twee-
slachtige vereeniging om zich en elkander »te voorsien tegens alle
inconvenienten daer inne sy souden moghen vallen deur eenighe
practijcken, aenslaghen ofte geweldt van haren vyanden," was het
de eerste stap tot de meerdere vastheid en eenheid der noordelyke
gewesten.
Met hoeveel teleurstelling van wankelmoedigheid, van onwil, van
tegenwerking — alles te zamen een leelyke som van zwarten ondank
Prot. Bosscha.
-ocr page 32-
21
GRAAF JOIIAN.
vormende, die hem op veel verdriet, zelfs op lichamelyke ontbee-
ring zou te staan komen — hy zou worden vergolden, dat was
hem nu gelukkig nog verborgen ; gelukkig : want hy zou meer dan
mensch moeten zijn geweest, om die donkere toekomst met volhar-
ding in te streven. Ook al ware hem, gelijk Banquo, in een toover-
gezichte de reeks Koningen vertoond geworden, die, heerschende
over een vrij en gelukkig volk, zich op hem als hun stamvader
zouden beroemen — de overvolle maat van persoonlyk leed had
hem den moed moeten benemen.
Gants anders scheen het gelaat der toekomst zich op dit oogen-
blik voor te doen. Schreef Alba-zelf reeds in den aanvang van 1571
aan den Koning dat hy geenszins verwonderd was over den haat
dien het gantsche land hem toedroeg, naardien hy nooit iets had
gedaan om er zich bemind te maken — die haat was door het on-
staatkundig doordrijven van den maatregel omtrent den verafschuw-
den tienden penning ten top geklommen.
Was in de beide eerste dagen van November 1570 de beraamde
grootsche aanslag van Oranjes zijde — op Hoorn en Enkhuizen, te
gelijk met die »opten Briel en het Eiland van Voorn met Dordrecht,
Rotterdam en Delft, misgaders op Campen, Deventer, Zwol en Sut-
phen", verydeld door den woedenden orkaan, die de schepen uit
elkander wierp — de ure des verlossers, om op nieuw te handelen,
naderde, \'s Princen schrijven van den zeventienden February 1572:
«Hadden wy nu gereet geld: so souden wy metter hulpe Gods wel
wat goets hopen uit te rechten: want na de tydinge die wy van
alle oorden bekomen, het nu tijd ware, en men met geringe som-
men meer soude doen als op andere tijd met vele" — dat was veel
minder een wanhoopskreet dan de uiting eener zelf-aanspoocing tot
-ocr page 33-
22
GRAAF JOHAN.
een nieuwe aangording. Om hem daartoe de middelen weder te
verschaffen, was Graaf .Tohan thands zoowel met den mond als met
de pen, zoo wel in persoon als dcor briefwisseling, met zijn gewo-
nen en onvermoeiden yver bezig, en de vroeger geleden teleurstel-
lingen konden hem in niets doen vertragen. \'
Hy was het dan ook, op wien de Prins onder de menschen zijn
eerste vertrouwen stelde: met hem bepeinsde hy, met hem over-
leidde hy, met hem besloot hy, met hem ging hy tot de uitvoering
over. Ook al bleef Oranje de eerste — te zamen verschijnen zy fe
midden der geweldige bewegingen van de tweede helft der zestiende
eeuw als twee reusachtige gestalten, die elkander steunend onder
den arm hadden gevat, en aldus te zamen een zwaren weg gingen
betreden, wiens slingeringen hen niet konden afmatten, wiens door-
nen zy niet achtten, en wiens kolossale struikelblokken — verre
van hen te vervaren — zy met wijsheid en kracht dachten wech
te wentelen.
Het onderling beraadslagen geschiedde echter niet altoos slechts
onder hen-beiden alleen: meermalen werd dat bygewoond en gedeeld
door een van Neêrlands edelste Edelen, een man die het volkomen
vertrouwen bezat van Oranje, »in de geheymenis van wiens aenslaghen
en saecken hy diep was toegelaten:" Floris van Pallant, Graaf van
1 Zie verder Bylage B.
-ocr page 34-
23
CULEMBORCH.
Deze wakkere Edelman was de zoon van Erard van Pallant, een
neef van Anthonie van Lalaing en Elizabeth van Culemborch, wien
deze beiden — ter oirzake van een onvruchtbaar gebleven huwelyk —
hunne Heerlykheden Culemborch, Weerdt, en Weerderbroek be-
spraken.
Toen zijner moeder Margareta van Lalaing, by den dood zijns
vaders, in 1540, het droevig lot van Johanna van Arragon trof,
en zy krankzinnig werd, kwam het drie-jarig kind met zijne vier
jeugdige zusters op het kasteel van Culemborch, by zijne oudtante
Elizabeth. Weleer om hare onbevangen vroomheid evenzeer als door
hare schoonheid beminnelyk, bezat deze edele weduwe de eerste
hoedanigheid nog in volle mate. Heur hart was van innige godsvrucht
vervuld, maar — in de zwakheid heurs ouderdoms nu het blinde
werktuig geworden van haren biechtvader, »den bloeddorstigen Deken
van Sinte-Barbara, \' Johan van Schoonhoven," die haar vervormde
tot j>een zonderling voorbeeld van bygeloof, krank naar de ziel."
Eer het. veelbelovende kind, met zijn edelen aanleg, hier echter
tot een harteloozen dweeper kon worden bedorven, was hy knaap
De parochie-kerk te Culemborcti
-ocr page 35-
24
CULEMBORCH.
geworden, en werd hy naar Brussel gezonden aan het hof der Land-
voogdesse, om er eene opleiding te genieten, gelijk een Edelman
van zijnen rang betaamde.
Zonder vreeze voor zijn zieleheil nochtans, kon de oude vrouw hem
gerustelyk zien vertrekken: hy was reeds een groot yveraar voor
de oude godsdienst geworden; nooit verzuimde hy om kerkdienst of
andere gewijde plechtigheden by te wonen, en de nieuwe leer was
hem gehaat.
En toch was de jonge Saulus nu op weg naar zijn Damaskus,
om daar eindelyk tot een Paulus te worden bekeerd.
Onder het oog der Landvoogdesse Maria van Hongarije, eene in
ervarenheid en schranderheid uitstekende vrouw, die zelf de fraaie
kunsten beoefende, en de beoefenaren daarvan aanmoedigde; in den
omgang met de bloem van den Nederlandschen Adel, die zich toen
aan dat hof bevond, begon zijn mannelyke geest de kluisters af te
werpen waarin zijne moei en hare geestelyke gunstelingen hem ge-
vangen hadden gehouden, en legde hy de grondslagen van dien wa-
ren vrijheidszin en die echte vaderlandsliefde, die hem in lateren tijd
verhieven boven de begeerte naar de gunst zijns Konings, en de
zucht tot het rustig bezit zijner rijkdommen. \'
By de gunst des Keizers — die hem tot Ridder sloeg, en de
Heerlykheid Gulemborch by diploma van den een-en-twintigsten Ok-
tober 1555 tot een Graafschap verhief — en de genegenheid van
Margarela zoowel als van Maria, won hy ook zelfs de welwillend-
heid van den »sluggen en frotschen" Kroonprins ; maar van beteren
1 Schotel,
-ocr page 36-
CULEMBORCH.                                                           25
aart en langeren duur was de innige en warme vriendschap waar-
mee hy zich verbond aan een anderen edelen jongeling van hoogen
Huize, en met hem van byna gelijken leeftijd — den levenslustigen
en beminnelyken Prins van Oranje. Rijkelyk geurde en purperde
het tusschen het groen; de rozen bloeiden in volle mate; de knob-
bels werden nog niet gezien, waaruit later zoo felle doornen met
schrikwekkende snelheid zouden opwassen.
Slechts weinige weken na de rangsverhooging van het hem toe-
vend gebied, overleed Gravinne Elizabeth, en Floris van Pallant
was Graaf van Culemborch, Baron van twee vrije Heerlykheden,
Heer van byna dertig Heerlykheden, en door dit alles »een der
rijkste grondbezitters in Gelderland, Utrecht, Zeeland, Munster, en
Gulickerland." Zoo voerde hy dan ook een hoogen staat, hebbende
»als een Heer van syn qualiteyt op sijn stal, uyt eigen buydel, over
de hondert paerden, en huys, taeffel en andere dispense naar adve-
nant." De weelde zijner levenswijze verweekelykte hem echter niet:
in den bloedigen strijd by Sint-Quentyn kweet hy zich dapper, en
in 1558 trok hy aan het hoofd van tachtig ruiters, door hem-zelf
bezoldigd, te veld.
Schatte Filips szijn geliefden en geminden neef\' reeds daardoor
hooger — sterker aanbeveling nog moet het den onverbiddelyken
ketterdooder geweest zijn, te bespeuren hoe Culemborch stiptelyk
de voorschriften zijner godsdienst naleefde, en onverholen zijn afkeer
uitsprak van de nieuwe begrippen, die de Kerk met zoo groote
hardheid aangrepen dat zy schudde op hare grondvesten. De heftige
bloedplakaten, duizendmaal godslasterender dan de beeldenstorm die
bun slechts zwakkelyk de gepleegde heiligschennis aan het levende
beeld Gods vergelden zou, stond hy in gemoede voor. In 1562
-ocr page 37-
26
CUF.EMBORCH.
dreef boven Culemburch de rookwolk die den brandstapele ont-
steeg, waarop ook daar het christen bygeloof aan zijnen Molecheen
menschen-offer opdroeg.
Maar hiermede had de kerkgetrouwheid des Graven, op wiens
last een ongelukkige herdooper dus ten afschuwelyk schouwspel
verstrekte, heur hoogte-punt bereikt. Twee jaren later was hy ten
eenemale veranderd. Waar hy weleer gaarne het gewaad der
steenigers zou hebben willen bewaken — daar plaatste hy zich
thands beschermend voor hunne slachtoffers, en stelde zich voor
hen in de bres; ja als byna zonder zichtbaren overgang stond hy
plotselyk in de spits der voorhoede hunner gelederen, en was hunne
zaak de z ij n e geworden, waarvoor hy den schandscboen wierp,
en het zwaard opnam. Of nu het ergerlyk leven der Culemborch-
sche geestelyken, dan wel zijn huwelyk met de Lutherschgezinde
Jonkvrouwe Elizabeth, geboren Gravinne van Manderscheydt-Blan-
kenheym ter Schleyden, daartoe het meest moge hebben bygedragen,
kan niet worden uitgemaakt; misschien hebben beiden het hunne
gedaan.
Dat het hem ernst met de zaak was, toonde de Landvoogdesse
te begrijpen, toen zy den Pauselyken Gezant weerhield om den
brief te overhandigen, waarin Zijne Heiligheid den Grave trachtte
te bewegen tot terugkeer in den schoot der Kerk: zy duchtte, dat
de weinig ontziende jonge Edelman dat schrijven met luttel eerbied
mocht bejegenen.
Reeds vóór zijn toetreden tot de Evangelische begrippen behoorde
hy tot de Edelen wien de Spaansche geest der Regeering verdroot,
en was hy als zoodanig met Oranje, Egmond, Hoorne, Brederode
en anderen in 1562 op den R\\jksdag te Frankfort. Daarna kleefde
-ocr page 38-
CULEMBORCH.                                                           27
hy de party des weerstands nog sterker aan, en toonde in alles,
by de «oprechte liefde so hij droech tegens die waere gereformeerde
religie," zijne warme en standvastige genegenheid voor »dievrijheit
des vaderlants ende den persoon van Prins Willem van Orangiën,
wiens godsalige practijckon ende geluckige voetstappen hij gewaecht
heeft te volgen."
Den volke was zijn weerstreven van den Kardinaal wel bekend,
en na diens vertrek zong het \'s Graven lof op de straat.
Toen Filips in zijn schrijven na Egmonds gezantschap, 1565, het
meest stellige bewijs van stompzinnige hardnekkigheid gaf, en Oranje
en andere Edelen zich aan het bewind onttrokken, verliet ook Cu-
lenborch een Hof, vanwaar nu de bloedgierige adem moest uitgaan,
die by vernieuwing en feller dan ooit het vuur onder de brandsta-
pels zou aanblazen.
Evenwel — ofschoon hy het levendige Brussel verliet, om zich
liever ter stille landstreke aan de Lek te gaan ophouden — in
den geest bleef hy met de Verbondenen vereenigd, en zijn ruim
hof op den Savel bleef steeds voor hen geopend en ter hunner
beschikking. Daar was het dan ook, dat in November 1565 de
samenstelling werd beraamd van het zooveel geruchts gemaakt
hebbend Compromis; daar was het, dat, de Edelen ten volgenden
jare by-een kwamen tot het indienen van het verzoekschrift, welks
ontstaan hy had helpen bevorderen op de vergaderingen te Breda
en te Hoochstraten; daar was het. dat de jubelende Geuzen-maaltijd
werd gehouden, van waar de leuze is uitgegaan die Berlaymonts
schimpwoord tot den eernaam heeft verheven, »dien elk Nederlan-
der trotsch mag zijn te voeren."
By het tweede en derde gehoor, den Edelen des Verbond?, door
-ocr page 39-
28
CULEMBOnCH.
Margareta verleend, was Culemborch tegenwoordig; maar op den
tienden April keerde hy naar zijn Graafschap in de Betuwe te rug,
waar hy het waschhuis en een houten loots op zijn voorburcht tot
een opendlyke predikplaats deed inrichten, verwaart soms tot zes of
acht honderd menschen, van rondom uit het Sticht en het land
van Gelder, uit steden en dorpen, de predikatie kwamen aanhooren.
De vinnig met scheldwoorden strijdende Roomschen en Lutherschen
in zijn Graafschap dwong hy by plakaat tot verdraagsaamheid.
Toenmaals achtte hy echter de ure nog niet daar, om de Her-
vorming binnen zijne staten bepaaldelyk in te voeren. In Andwerpen,
waar hy met Brederode en Graaf Lodewijk eenige dagen in den
Rooden Leeuw herbergde, en er »groot geld" verteerde, ging hy
opendlyk met de Geuzen en Andwerpsche Calvinisten om, terwijl
hy later ook op de bruisende vergadering te Sint-Truyen aanwezig
was, al bleef hy er niet tot den einde. Stradaas berichtgevers oor-
deelden intusschen zeer oppervlakkig, toen zy den Grave aan den
geschiedschrijver als onberaden en onstandvastig voorstelden.
De gebeurtenissen des tijds schijnen nu beslissend op hem te
hebben gewerkt. Op zijn kasteel aan de Lek te rug gekomen
— terwijl de beelden neerstormende orkaan, als ware hy door een
windvlaag uit Sint-Truyen aangeblazen, rondwoedde door het land —
sloot hy zich op stoute maar bedaarde wijze by die felle openba-
ring van den volksgeest aan. Terwijl het schuim der Hervormden,
onder het oog van meer aanzienlyken en van predikanten, los
trok op gevoelloos hout en steen, gelijk weleer het schuim der
Kruisvaarders zich onder het oog van Adel en geestelykheid met
het onschuldig bloed der Joden bezoedelde — liet hy den Calvinisti-
schen predikant Gerard van Culemborch binnen de gasthuiskerk
-ocr page 40-
CULEMHORCH.                                                           29
dier stad het gezuiverde evangelie prediken. Na verloop van een
paar dagen zag men eenige op zijn last aangestelde werklieden de
beelden op de straten, poorten, aan de hoeken der huizen, en waar
zy verder buiten de kerken en kerkhoven werden gevonden, wech-
nemen, hetgeen thands ten duidelykste zijn inzicht omtrent de ver-
andering van godsdienst openbaarde:
Dat op den aldus toebereiden bodem de in vollen gang zijnde
beeldstorming niet achter bleef, ligt voor de hand: ook daar, he-
laas! werden heerlyke kunstwerken, schatten van menschelyke vin-
dingrijkheid, vernuft, en scheppingsgave aan de harde eenzijdigheid
van het Calvinisme ten offer gebracht. Of nu de Graaf — gelijk
hy door sommigen wordt beschuldigd — daartoe heeft aangezet;
of hy zijne laagschatting van de voor hem volstrekt niet meer ge-
wijde zaken der Kerk zóo heeft overdreven, dat hy zijn papegaai
een gewijde hostie heeft doen slikken — dat hangt tusschen be-
schuldiging en bewijs, en de historie vermeldt hieromtrent geen
mirakel, dat anders, uit den aart der zaak, nog al te verwach-
ten ware geweest.
Na het nu spoedig volgende uit-een spatten des Verbonds, na de
dreigende machts-ontwikkeling der Landvoogdesse, met wie geen
verzoening meer mooglyk bleek; na het zekere der tijding van Al-
baas aantocht, verliet Gulemborch in April 1567 het vaderland, en
begaf zich met den Grave van den Bergh naar zijn Baronie Weerdt,
in Duitschland, waar hy op het kasteel zijn verblijf nam. Hy liet
zijne Nederlandsche bezittingen lot een »roof van de Spagniaerden
en hare adhaerenten, die deselve na haren lust en gevallen hebben
verruckt, gepluckt, beseten ende daerinne gedomineert."
De stem van Francoys de Knibbere, den eersten deurwaarder,
-ocr page 41-
30
CUI.F.MBORCH
die hem, op den vier-en-twintigsten January 156S, onder luid trom -
petgeschal te Brussel indaagde en dagvaarde om op een van de drie
aangewezen »distincte dagen" te verschijnen voor den »hooge,
edele ende welgeboren den Hertoge van Alva, Marcgrave van Coria,
Riddere van der Ordre, Cappeteyn generael van dese Nederlanden",
was in zoo verre geen stemme ter woestijn, als de Graaf uit
Keulen, waar hy zich toen bevond, een protest inzond en alom
verspreiden deed, hetgeen echter natuurlyk zijn vonnis van eeuwig-
durende ballingschap op zijn lijf, met verbeurtverklaring zijner goe-
deren, niet weerhouden mocht.
Intusschen had Alba zijn verblijf te Brussel gevestigd binnen het
hof van Culemborch. en — tegenstelling zoo schimpend, als had de
overmoedige Hertog haar opzettelyk uitgedacht — toen zat daar
binnen de zelfde muren, waar de vrijheidszucht zoo luid gesproken
en een krachtig klinkende leuze gevonden had, de Junta van oorlog,
wier maatregelen die leuze zouden smoren, die zucht verstikken;
toen werden daar de Graven van Egmond en Hoorne gevangen,
om weldra hun hoofd door een rechtsmoord te verliezen ; toen, ein-
delyk, als om de kroon op te zetten aan al die naar bloed riekende
tooneelen van het tweede drama, werd daar de Raad van Beroerte
ingesteld, die door het volk zoo juist en rechtvaardig met den naam
van Bloedraad werd gebrandmerkt.
Spoedig echter vernielde deze roode demon hier zijn eigen wieg:
toen Margareta vertrokken, en Alba in het oude hof der Hertogen
van Brabant gevestigd was, sprak de Bloedraad het oordeel over
dat van Culemborch uit. Dien ten gevolge werd het neergeworpen
en tot den grond toe geslecht; het erf— opdat geen vriendelyke
plant, geen enkel bloemeken des velds er tieren zou — met zout
-ocr page 42-
CULEMBORCH.                                                          31
bestrooid, en er daarna een schandzuil opgericht, welks voetstuk
aan alle vier de zijden, in vier talen, te lezen gaf: »Als Philips
»de II. Catholijcksche Coninck van Spaengiën, etc. regneerde in dese
»sijne Erfnederlanden, ende in sijn plaetse regneerde Fernando Alvares
»de Toledo, Hertoch van Alva, etc. is gheordineert dat het Huys,
«eertijds van Florents van Pallant, Grave van Culemborch, te gronde
»afghebroken zij, ter vervloeckter memoriën van de hernomen con-
»spiraliën, die daer in gheschiet is teghen de Conincklijcke Majes-
»teyt ende teghen deselve Landen. Anno MDLXVIII. Actum den
XXVIII May." \'
De Graaf van Culemborch behoorde ondertusschen zoo min als
Oranje tot. die ssmalle Jonckers," die, »tot de tanden toe in schulden"
stekende, «wenschten allles in \'t wilt te moghen loopen, om by
hol-gaende ghetije het hooft eens boven te krijghen;" een blaam,
waarmee sommigen nog altoos zoo gaarne al de Verbondenen zou-
den willen besmetten, ten einde den opstand daardoor zijn aureool
te kunnen ontnemen. Evenmin was hy te tellen onder die Edelen,
die een groot deel van hun vermogen moesten opofferen om den
Keizer of den Koning te dienen in even kostbare als eervolle ge-
zantschappen en tochten, — waarvoor alle vergoeding achterbleef. Zijne
buitenlandsche bezittingen waren nog van dien aart, dat hy den
vaderlande zoo wel hulp van zijn geld als van zijn arm mocht by-
zetten, en van het. eerste wel het krachtigst.
Immers — maakte hy zich, vóór Oranjes eersten inval, door een
\' Na de Pacificatie van Gend werd, op grond van art. 13, die schandzuil onder het gejubel
des volks onder den voet gehaald, en tijdens het twaalfjarig bestand deden de Aarts-Hertogen
op het ledige erf een klooster voor ongeschoeide Karmelieten houwen, dat aan de bygelegen
straat den naam van die der Kleine Karmelieten heeft geschonken.
-ocr page 43-
32
CULEMBORCH.
stouten aanslag meestei- van zijn dooi\' de Spanjaarden bezet kasteel
"Witthem, aan de Geule, naby Valckenburg — het ging straks
weder verloren, even als kort daarna zijn kasteel en Heerlykheid
Weerdt door de Spaanschen werd overmeesterd en vernield, hetgeen
hem een schade van minstens vijf tonnen gouds berokkende. En
toch — blijkends echte stukken — waren tegenspoed noch we-
derwaardigheid by machte om zijn volharding te knakken, heb-
bende hy »doen als nog in sijn benaeuwtheyt alle sijn silverwerk
versmolten, en het geit daervan, volgens obligatiën, den Prince van
Oraengiën verstrekt tot dienst van de gemeyne saecke: hebbende
daerenhoven zijne goederen, in neutrale landen gelegen, tenselven
eynde verset en verpant, waeronder een bouwhoff is geweest, ge-
legen in \'t sticht van Ceulen, die jaerlicx heeft cunnen uytbrengen
die somme van twee duysent guldens." Ook verpandde hy »een
goed, genaemt Wijler, weerdich om die hondert duysent guldens,
ende so aengename ende gelegene plaetse, als in die quartieren
weynich te vinden."
"Was hy na het verlies van Weerdt, en zijne uitdrijving uit Keu-
len, nu eens te Berris of te Biberich, »waar hy zijne geliefde gade
verloor en zijn eenig dochtertjen achterliet;" dan weder te Worms
of te Straatsburg, te Heidelberg of, na Oranjes terugkomst, te Dil-
lenburg — »alles ginc hy nae, of er nog soms hope van uilred-
dinghe ware:" alom had hy zijne kondschappers, en met de voor-
naamste Edelen, waaronder vooral Schauenburg en Oranje, onder-
hield hy briefwisseling. In 1570 was hy met den Graaf van den
Bergh, de Gravin van Hoorne, den Heer van Batenburch, en andere
uitgewekenen, die \'s Keizers Leenmannen waren, op den Bijksdag
te Spiers, waar zy by srequesten en remonstrantiën" hunne bezwa-
-ocr page 44-
33
CULEMDORCH.
ren over den toestand der Nederlanden aan Maximiliaan indienden.
Voerde dit, helaas ! tot geen hoogere baat dan tot een werkeloos
medelijden — Culemborch behoorde niet tot de zulken die den moed
opgaven, en ten bewijze daarvan ondersteunde hy Oranje nog in
dat zelfde jaar met een som van twintig duizend gulden, waarvoor
hy zijne eigene goederen verpandde.
Wel verre derhalven van de gedachtenlooze aantijging der on-
kunde : dat hy de man niet zou geweest zijn »orn zware lasten en
zorgen te dragen en ze met kloekmoedigheid uit te voeren," en dat
hy »stille rust beminde, gelijk hy ook nooit tot eenige oorlogsramp en
zwarigheid is gebruikt geworden" — rijst uil zijne daden zijn beeld
voor ons op als een ruslelooze kampioen voor de heilige zake \'s lands,
wiens geslachtswapen wel den leeuw van Nederland in een hartschild
mocht voeren, als het symbool van zijn liefde, zijn yver, en zijn trouw.
Zoo verdiende hy dan ten volle den lof zijner tijdgenoten: dat
hy een der eerste en voornaamste handhavers onzer vrijheid moet
worden genoemd; zoo mocht zijn wakkere zoon van den edelen
vader gerust de getuigenis afleggen: »Wat hy had, was tot dyenst
van \'t lieff\' vaderland;" zoo had zijn latere geschiedschrijver het
recht om met ingenomenheid en warmte van hem te verklaren:
«Zijne liefde voor het Huis van Oranje werd alleen door die voor
het vaderland overtroffen. Weinigen hebben hem daarin ter zijde
gestreefd;" zoo stichtte hy zich een gedenkteeken van marmer en goud
in de geschiedboeken van Nederland, en in de harten van allen,
die het Vaderland, Oranje, en de vrijheid eeren en beminnen. \'
Zie verder Bylage C.
3
-ocr page 45-
34                                                           CULEMBORCH.
Maar de adel van geest, die den Prins in dit zwaarwichtig tijd-
vak bystond; hem zijne bemoejingen, kon het zijn, trachtte te
vergemakkelyken; hem van inlichting, van opheldering, van raad
diende, of hem met kloeke daad, met lijf en goed ondersteunde,
huisde niet enkel by den Adel van geboorte. Te bekwame, te yve-
rige, te vrijheid- en vaderlandlievende mannen werden er overvloedig
gevonden in den burgerstand — in de nieuwe geschiedenis ten allen
tijde de eenige en waarachtige kern der maatschappij, de eenige bron
van onuitputtelyke kracht, van gedurig frissche herleving — dan dat
zy in dezen by de wapenvoerende hooggeborenen zouden hebben wil-
len — neen — zouden hebben kunnen achter staan. Want niet
enkelen waren het: hier een arme predikant, die — zonder eenige
hope om ooit by de heiligen te worden geteld — zijne onder ge-
moedelyke woorden gekollekteerde gelden voor de heiligste zaak als
een sintpauluspenning in de schatkist des Princen stortte; daar
een onvertsaagde spie, die niet diende om loon, maar — zonder
eenige aanmatiging van martelaar te willen zijn — honger en al-
lerlei ontbering leed, wanneer de zaak des lieven vaderlands dat
vorderde; gints een eenvoudige handwerksman die — er niet aan
denkende of men zijn naam misschien zou schrijven in het boek dei-
door de uitspraak van menschen gezaligden — het musket opnam,
om te strijden voor het evangelie der vrijheid van consciëncie —
zy, en talloos in getal nog daarenboven waren er, die zich toonden
geenszins de minderen, maar in menig opzicht minstens de gelijken
te zijn der hoogere standen, waardig den consistoriën, wier veer-
kracht nog als een bezielende adem onder het volk rondging,
toen het Verbond reeds als een bruisende meteoor was uit-een
gespat.
-ocr page 46-
35
COORNHERT.
En in de voorste rijen dier adelyken van geest stond een man,
wiens naam, met onuitwischbare letteren op de arduinen tafelen
van onzen Vrijheids-oorlog gegriffeld, door zijn engel werd overge-
boekt op de gewijde rollen, waar de worstelingen der lijdende
menschheid voor eeuwig staan aangeteekend — en die naam was
Coornhert.
Adel van geest — reeds met éen blik is hy te lezen op het mannelyk
schoon gelaat, de uitdrukkingvolle trekken van Dirck Volckerlsen
COORNHERT.
Wie Coornhert zegt, noemt den man in Holland, die de wak-
kerste yveraar was voor vrijzinnigheid van godsdienstbegrippen, en
te gelijk de meest rustelooze bestrijder van der anderen gevoelens. \'
Wie Coornhert zegt, noemt den man in Holland, die uit dringende
behoeften des gemoeds op middelbaren leeftijd zich de oefeningen
eens scholiers getroostte, om zelfstandig te mogen oordeelen over
zoovele vraagstukken als er toen op godsdienstig en theologiesch
domein aan de orde waren, en die weldra door voorbeeldeloozen
1 Mevr. Bosboom Toussaint.
-ocr page 47-
36                                                            COORNHERT.
yver zoo diep in de wijsgeerte der Oudheid was ingedrongen, dat
hy in haar een feilloozen toets dacht gevonden te hebben tot oplos-
sing der levenskwestiën van zijn tijd. Wie Coornhert zegt, noemt
den man in Holland, die als jongeling reeds van verontwaardiging
sidderde over bloedige vervolging om den geloove, en die als acht-
en-sestigjarig grijsaart het vege hoofd niet eer tot sterven vlijde, voor
dat hy het derde strijdschrift zijns laatsten levensjaars tegen een toe-
valligen advokaat van \'t ketterdooden had voltooid. Wie Coornhert
zegt, noemt den man, die slerker dan eenig hervormer tegen gezach in
godsdienst en kerk protesteerde, en die zich nooit by eenig der
bestaande kerkgenootschappen wilde aansluiten, omdat zy allen de
oude tyrannie onder een nieuw mom hadden gehuldigd, zoo spoedig
het haar gelukt was om het gehate juk met vurige geestdrift van
de schouderen te schudden. Wie Coornhert zegt — eindelyk —
noemt den man, die met alle protestanten en alle hervormers de
gedachte der Reformatie — de heilige Schriftuur onfeilbaar wet-
boek — als een echt kind zijns tijds tot bekrompen wordens toe
omhelsde, maar die tevens, door zijn gezond oordeel geleid, door zijne
belezenheid in de klassieken treflelyk voorbereid, een aantal ethische
werken naast zijne ontelbare polemischen legde, om te staven dat
zijne levenstaak geenszins door de afwezigheid van eigen scheppingen
een louter negatieve en afbrekende zou mogen genoemd worden. \'
Het zijn sympathetische gemoederen, die deze heerlyke getuigenis
van dien grooten zoon des burgerstands afleggen. Alzoo partydig —
kan een bekrompen geest, door zijn byzienden blik begrensd, afdin-
l)r. J Ion Klink
-ocr page 48-
COORNHERT.                                                    37
gen. Daarop mag een yverende, met het priesterkleed omhangen
volgeling der tegenparly \' andwoorden, wanneer hy het volgende
te recht als een roemenswaardig feit van onpartydigheid ver-
haalt.
De door Amsterdams fierste burgers zoo vurig begeerde, en voor
de welvaart der goede stede zoo uitnemend gezegende omwenteling
van 1578 had plaats gevonden; de oude Regeering was bedaard en
zonder bloedvergieten de stad uitgeleid; een nieuw Bestuur, einde-
loos gematigder dan het oude — maar waarvan daarom nog niet
ieder lid gematigd was — zat op het kussen. »Ende corts hier
na, soo Reynier Cant ; regeerende Borghermeester binnen Amster-
dam, op den middagh afgingh van het Stadlhuys, ende by ghevalle
sagh dat Coornhert met een ander persoone wandelde op den Dam,
tradt hy hem van achteren inne: ende hem slaende op sijn schou-
deren, seyde hy: »Wel ghy wijse-man, waer toe zijt ghy gecomen,
»»ende soo verandert, dat ghy voor de Roomsche mede gheteekent
»»hebt? Ist u vergheten dat wy Landt-vluchtigh waren, ende te
»»samen soo tot Embden als elders hebben moeten swerven?" —
Coornhert antwoordde: »Mijn Heer Borghermeester, ick en ben
»»niet verandert, maer noch in \'t selve ghevoelen als doen. Wel is
»»waer dat wy 1567 landt-vluchtigh waren, om redenen u ende
»»rny bekent: maer ick hebbe voor ende naer altijdts gheoordeelt
»»dese Landen dienstigh te zijn niet het Pausdom daer uyt te
»»schoppen, ende de Galvinisterie in plaetse te stellen; maer eenen
1    Pater Augustijn van Teylingen.
2   Zeer bekend, wnarschijniyk ook bevriend, met Goornherts broeders Frans en
Clement.
-ocr page 49-
.\'38                                                            COORNHERT.
»»yder s\'yn gheloof vry ende onverhindert te laten beleven ende
Moeffenen." "
Ziedaar een in alles ontsluierde openbaring der beginselen, waar-
naar Coornhert op zijn gantsche lange levensbaan zijne voetstappen
heeft gezet, met de beslotenheid der innigste overtuiging. Oranjes
onvermoeide,, en standvastige poogingen om het rillende en krim-
pende vaderland te redden uit de nagels eener ijskoude en gevoel-
looze geloofs-rechtbank; om het te ontrukken aan den onzinnigen
vloek der verdoemenisse, door die roode vierschaar uit den vreemde
over de gantsche inheemsche bevolking uitgesproken, \' moest der-
halven noodwendig de volle sympathie winnen van een man als
Coornhert. Maar ook Coornhertsbreede denkbeelden, zijner eeuw zoo-
verre vooruit, moesten de aandacht trekken van een helderen geest als
Oranje, die in zijn vollen rijkdom, in zijn volle grootheid, door zoo
weinigen, zelfs onder zijne onmiddelyke omgeving, begrepen werd :
de Prins en de burgerman moesten elkander als gelijken de hand
drukken over de walmende klove der onverdraagsaamheid heen, de
cintels van de brandstapels der Kerk wech schoppende nevens die
des brandstapels van Calvijn.
Het is wellicht te Schoonhoven geweest, anno 1566, dat de
scherpe blik van Oranje zich het eerst vestigde op Coornhert,
toenmaals Sekretaris der Vroedschap van Haarlem. Het was in de
maand November dezes jaars, dat de Prins daar verscheen om
namens de Landvoogdesse de Staten van Holland en Zeeland te
vermanen tot het stellen van »ordre" op de «beroerten," ten einde
Zie Oranje en zgn Keurvendel. 1
-ocr page 50-
39
C00R.NHERT.
te voorkomen dat \'s Konings gramschap niet in volle hitte over het
land zou uitbarsten.
Omziende naar iemant die hem in deze moeielyke taak mocht
bystaan, viel zijn oog op den Sekretaris der Haarlemsche Burge-
meesteren. Dirck Volckertsen Goornhert was de rechte man voor
Willem van Oranje. Beiden bedeeld met schitterende talenten, die
hen ongezocht op den voorgrond moesten plaatsen; beiden verheven
boven de jammerlyke vooroordeelen hunner eeuw — vooroordeelen,
die zoo menig voortreffelyke geest tot vergetelheid of schande heb-
ben gedoemd; beiden strevende om met rustig overleg in de be-
hoeften van hun koortsachtig woelenden tijd te voorzien — zou-
den zy tevens een zoo machtigen invloed op hunne omgeving uit-
oefenen, dat het misschien nog onzen dagen verbleven is om hunne
verdiensten, met veroordeeling van zouteloozen, overdreven lof, met
gering-achting van bitteren en hatelyken blaam, in het ware licht
te beschouwen. \'
Coornhert werd in 1522 te Amsterdam uit een gegoede familie
geboren. Hy genoot een opvoeding die den lakenkooperszoon geens-
zins ten geleerde bestemde, maar hem, zoowel als zijne beide
broeders, toch in staat stelde om, gelijk het by de meer aanzien-
lyken dier dagen vrij wel gewoonte was, een buitenlandsche reis
te doen.
Nadat hy Spanje en Portugal had bezocht, waar hy het Katholi-
cisme leerde kennen onder een lamelyk ander licht dan er in hel
veel ernstiger godsdienstige Holland over uitstraalde — hetgeen
wellicht zijn waarachtig vroom gemoed te eerder voor de waarheden
\' Ten BrlBk.
-ocr page 51-
40
COORNilERT.
der Hervorming geopend heeft — brachten twee schoone oogen een
ganlsche verandering in zijn toekomst. Rijk mans kind als hy was,
beging hy de naar de denkwijze zijner moeder onduldbare fout om
zijn hart te schenken aan een burger meisjen, zonder middelen, en
wier naaste bloedmaagschap zich met een onzedelyken blaam had
beladen. Het was Cornelia Symonsdochter, aan wie de nog geen
twintigjarige Coornhert zich met zijn gantsche ziel geboeid ge-
voelde. De moederlyke vertoogen baatten niet; met zijne gewone
vastheid van karakter handelde hy ook thands — en hy huwde de
maagd, die hem ruim veertig jaren lang met hare innige liefde
gelukkig heeft gemaakt. Treffender geen getuigenis daarvan, dan
zijne woorden aan Spieghel, na haren dood: »Mach schoonheyt (soo
»haer Jeught was) denghdelijckheyt (soo haer bejaertheydt was)
»ende vriendelijckheydt (soo al haer leven was) een mans herte
strecken tot liefde, soo behoorde mijn herte haer lief te hebben.
»Dat is ook so gheweest."
Zy verdiende dat, want zy heeft hem het bewijs gegeven dat
hare liefde sterker was dan de vreeze voor de verschrikkingen van
zelfs een afschuwelyken dood.
Intusschen bracht zijn huwelyk hem om zijne ouderlyke erfenis,
en alzoo in stoffelyke zorgen. Graaf Reynout van Brederode voorzag
daarin, door hem onder zijn gevolg op te nemen als »concierge ende
toesiender."
Ik kan geen juiste definitie geven van wat dit soort van hof-
meesterschap — portierschap zal het wel niet geweest zijn! — in
zich sloot; zeker is het echter, dat een krachtige geest als die van
Coornhert zich binnen zulke enge grenzen al spoedig tot stikkens
toe benaauwd gevoelen moest, waarom hy dan ook weldra zijn
-ocr page 52-
il
COORNHERT.
ontslag nam. Waarschijnlyk was hy inmiddels reeds bekend ge-
worden met den vooral toenmaals hoog gevierden schilder Marten
Heemskerck, een man van vrij wat minder persoonlyken moed dan
hy, maar die al.s kunstenaar toch zijne eigenaartige verdienste be-
zat, en hem liefde voor de kunst, en zucht voor hare beoefening
inboezemde. In elk geval — hy legde zich op het etsen toe, en
bracht het daarin ver genoeg om er aanvankelyk zijn levens-onder-
houd in te vinden, en er nog eenigen roem in te behalen boven-
dien. »De voornaamste, kapitaalste en beste prenten van Heems-
kerk" zijn door hem in koper gebracht, »als de groote Kindermoord,
de Balk, het Bachanaal, de groote Kruissiging, de twaalf Schermers,
de twaalf Patriarchen, het Leven en Lijden van Jezus Christus, en
een groote menigte anderen."
Onder dien arbeid met naald en bijtwater bleef hem overvloedig
tijd tot nadenken, en het meerendeel der onderwerpen-zelf van dien
arbeid behoorde juist binnen den kreits waarin de geest der zes-
tiende eeuw zijne ernstigste bewegingen gebannen zag: het gods-
dienstige. Coornhert nu, »in eenighe poincten der religie ongherust
zijnde, ende sijn ghemoet niet connende vernoeghen, meende dat
hy in de boucken van Augustijn of andere Patres soude connen
onderrechtinghe ende vernoeginghe vinden," en ten gevolge daarvan
begaf hy zich op vijf-en-dertig-jarigen leeftijd tot de studie der
Latijnsche taal. Het lezen van de schriften der Ouden bracht hem
tot een nog stelliger besef, tot nog juister begrip der rechten van
het individu, bovenal ten opzichte der vrijheid van consciëncie, het-
geen hem als ongeschokte overtuiging zijn gantsche leven bybléef en
waarvoor hy, tot aan zijn einde toe, een Bayard met de pen is ge-
weest, sans peur et sans reproche.
-ocr page 53-
-,
COORNHERT.
1,7\'.
BUï\'S
-ocr page 54-
42                                                    COORNHERT.
In 1561 werd hy door de Regeering van Haarlem tot notaris, in
1562 tot sekretaris der stad, en in 1564 tot sekretaris van Burge-
meesteren benoemd, in welke laatste betrekking hy in vele »Poli-
tique saken ghebruyckt" werd, en »veele moeyten gehadt heeft."
Zijne aangevangen studiën op het terrein van kunst en weten-
schap leden daaronder niet. Door een vaste verdeeling van zijn
tijd, wist hy er altoos nog eenige uren voor te ontwoekeren. Sloeg
de avondklok tien, dan begaf hy zich naar bed. en langer dan
vier uren na middernacht sliep hy niet. Daarom zong hy in zijn
«Protest teghen den Slaep:"
•Zes uren slapens is de schuld der naturen.
Slaept ghy dan in uw levens fleur twalef uren,
Zij dy dan van \'t vierendeel uws levens niet self een dief?"
Geen wonder dat een man, die dus prijs stelde op het nuttig
gebruik van ieder oogenblik, eenmaal by een wandeling in den
Haarlemmer Houte, waar hy een menigte volks voor de taveernen
zag zitten, in de klachte uitbrak: »Is \'t niet droevig, dat die men-
»schen te veel hebben \'t geen ik te weinig heb!"
Ofschoon hy, omzichtig ten gevolge zijner betrekking, de onder-
teekening der ratificatie van het Verzoekschrift der Edelen had ge-
weigerd, en voorstander was van hage-preek noch beeldstorming,
toonde hy zich echter op verzoek van Graaf Lodewijk van Nassau
gereed tot het vervaardigen eener Nederduitsche vertaling van het
in \'t Fransch opgesteld verzoek der Andwerpsche kooplieden aan
Filips, om vrijheid van godsdienst. Zoo had hy zich in niets eenig
vergrijp te verwijten aan wet of plakaat; maar de roode demon
had op zulke zaken een ander oog. Op den veertienden September
-ocr page 55-
43
COORNHERT.
1567, des avonds even na tienen, klopte een knaap aan een woning
in de Sint-Jansstraat te Haarlem, en ontbood den zich reeds ter
ruste hebbende begeven bewoner om zich terstond by den Schout
te vervoegen; aan dien last werd gehoor gegeven, en — de aldus
uit zijn huis gelokte Coornhert werd in naam van \'s Konings Goe-
verneur Boussu gevangen genomen, en »gevlogelt, gebonden en ge-
boeyent" naar \'s Gravenhage gebracht, waar hem in den kerker
voorzeker weinig ander uitzicht dan de dood wachtte.
Thands was het, dat zijne edele gade hem een even zeldsaarn als
heerlyk bewijs harer huwlykstrouwe bracht. Uit een daaglyksche
ervaring opmakende wat er volgen moest, wanneer men zich een-
maal in de klaauwen van het bloeddorstige dier bevond, achtte
Cornelia Symons haren zielsvriend niet slechts verloren, rnaar ook
ter marteldood gedoemd. Moest hy sterven — dat kon zy niet kee-
ren, en de vergoeding daarvoor was de hereeniging in de eeuwig-
heid ; maar een marteldood — dat zou zy, zwakke vrouwe, voor-
komen met opoffering heurs eigen levens.
In die dagen heerschte de pest. En nu zag men Coornherts gade
overschrokken de woningen der armste en ellendigste lijders binnen-
gaan, in de hoop van aldus te worden besmet, en die besmetting
haren man mede te deelen, opdat zy dan te zamen mochten sterven!
Gelukkig mistte zy echter beur doel. Gelukkig — want een ver-
weerschrift heurs echtsgenoots, door de getuigenis der Regeering en
der Zusteren van Sinte-Cecilia te Haarlem verstrekt, verschaften hem
een meerdere vrijheid, die hy zich met behulp van Jonkheer Arthur
van Brederode ten nutte maakte door eerst naar Haarlem te vluch-
ten, vervolgends uit den lande te wijken.
Hy vertrok nu met zijne gelukkige gade naar Kleefsland, waar
-ocr page 56-
u
COORNHERT.
hy door de etsnaald in zijn onderhoud voorzag;, en er eehig onder-
richt gaf aan een jongen knaap van heerlyken aanleg, die zich later
als Henrik Goltzius zoo beroemd heeft gemaakt.
Naauwlyks in den vreemde, of Coornhert was ook met den Prins
in briefwisseling, want reeds in December ging er een brief uit
Siegen naar Emmerik, met \'s Princen hand geschreven, en ten op-
schrift voerende: »Eersaemen, besunderen, mynen lieven ende be-
minden N. Volckart, Secretaris der stede van Haerlem; nu ter tijdt
tot Emmerijck." De wakkere voorstander der vrijheid werd daarby
naar Dillenburg ontboden, en al spoedig verscheen er toen, onder
den tytel van »Waerschouwinge des Princen van Orangiën aen de
ingesetenen deser Nederlanden," een geschrift, dat Coornhert tot
steller had.
Van nu af aan is hy met zijn »wel versneden pen" den Prince
van groote dienst, door het vervaardigen van politieke vlugschriften,
tot opwekking van den nationalen zin, terwijl hy ook ongetwijfeld
reeds nu in zijne gesprekken met den Prins zich de held toonde van
»dien gevaarvollen kruistocht, waarin hy onvermoeid en onvertsaagd,
als een nieuwe Godfried van Bolioen, het heilige land der gewetens-
en godsdienstvrijheid tegen de barhaarsche en wandalistische stroop-
tochten dier zelfde Hervormden zocht te veiligen, welke hy eerst als
zijne tochtgenoten had begroet, om ze weldra als zijne krachtigste
weerparty tot stervens toe te bekampen," wanneer zy anderen de
vrijheid wilden onthouden die zy voor zich-zelf hadden geëischt en
verkregen.
Meermalen \'s Princen bode en onderhandelaar, bevond hy zich in
December 1570 te Emden, om met den Drost Unico Manninga te
handelen over het opheffen der belemmerende maatregelen tegen
-ocr page 57-
45
C.00RNHERT.
\'s Princen schepen, daar, in Ooster- en Wester-Eems liggende, geno-
men. Vreeze voor het Spaansche hewind, en bezorgdheid voor »\'t
perijkel dat \'t geheele Land van den Hertog van Alva verdorven
soude werden," had den Drost daartoe gedreven, en Coornhert kon
geen dadelyke opheffing verkrijgen. Toch bleef zijn spreken niet
zonder gevolg, en nog op het einde der maand kwam er meerder
vrijheid.
Op deze wijze is ook hy een nimmer rustend rad aan het reuzen-
werktuig ter bevrijding van Nederland, waarvan de groote Zwijger
de krachtige en immer spannende veder is. \'
Maar wie nu in die dagen op den Dillenburg verwijlde — een
blik werpende op de voornaamsten onder hen, voor wie de poort-
deuren werden geopend, om in de binnenkamer te worden toege-
laten van hem, die door de Voorzienigheid tot den held van Neêr-
lands vrijheid was bestemd — hy had misschien minder oog gehad voor
een man die daar slechts een enkele maal inderhaast was verschenen,
en den volgenden dag weder even haastig was afgereisd. Toch was dat
een van die getrouwen aan de goede zaak, die ons niet zonder een
naauwlettender opmerking mogen voorby gaan; met onderscheiding
nam hy zijn plaats in, en verwierf daardoor in den epos van onzen
vrijheidskrijg een breeden klank voor zijn eenvoudigen naam: Paulus
1 Zie verder Hyluge I).
-ocr page 58-
46
BUYS,
Niet zoo ernstig van levens-opvatting als Coornhert, en met min-
der orde en regel in zijne zaken; meer geleerd staatkundige, maar
minder genie; vrij prikkelbaarder voor de uiterlykheden der wae-
reld, en gants niet buiten den invloed van sterke zinnelyke neigin-
gen — was Buys, by al dit verschil, echter Coornherts gelijke in
betrouwen op den Prins, en in stellige verwachting dat alleen deze
als de verlossende Richter in Israël kon optreden.
Hy zag in 1531 het levenslicht in de schaduwe der grootsche
Onze-lieve-Vrouwe van Amersfoort. Gesproten uit ouders, wien het
aan aanzien noch fortuin ontbrak, genoot hy een wetenschappelyke
opleiding, waartoe de aloude »groote Schole" binnen zijne geboorte-
plaats een goede gelegenheid aanbood. Vervolgends studeerde hy te
Parijs, en bezocht andere universiteiten, met dat gevolg, dat hy met
den titel van Meester in de beide Rechten binnen het vaderland te
rug keerde. Zijn rijkdom van kennis, zijn gezond oordeel, zijn kloeke
welsprekendheid, zijn steeds rijpender ervaring maakten hem ten
geschikten advokaat, maar onttrokken hem ook op vijf-en-dertig
jarigen leeftijd aan de balie, en wierpen hem in den maalstroom der
staatkundige bemoejingen.
Die loopbaan opende zich hem in 1561, met zijne benoeming tot
Pensionaris der stad Leyden, en van toen af werd hy in steeds toe-
-ocr page 59-
BÜYS.                                                           47
nemend gewichtiger staatszaken gebezigd. Was hy nu ook door
het euvel \'der zelfzucht besmet; plaatste zijne weinige gestrengheid
van zeden hem by de ernstiggezinden in geen gunstig daglicht;
berokkende zijne hooghartigheid hem vervolgends onaangenaamheden
ook zelfs daar, waar hy uit baatzuchtige oogmerken aanvankelyk
meegaande schijnt geweest te zijn — de getuigenissen, door steden
en gewesten van hem afgelegd, leveren niet dan een gunstig tafe-
reel van zijne groote bekwaamheden, ten dienste en nutte van den
lande in die hachelyke tijden aangewend.
Leyden, »de digniteyt van zulck een persoon en van de Amplen
en Officiën die hy bedient heeft" wel in acht nemende, houdt zich
jegends hem verplicht wegends »de goede getrouwe diensten die hy
dese stede tot vele verscheyden reysen heeft gedaen," en wijst tevens
op de »zoe merckelijcke ende kennelijcke diensten", ook aan »\'t ge-
meen landt" door hem bewezen. Amsterdam verklaart: »noeit aen
hem in alle zijne handelinge" te »hebben connen sporen noch be-
merken dan alle getrouwigheyt, vromicheyt, naersticheyt ende ge-
diensticheyt tot den Landen gemeene beste; als oock genoech met-
ter daet bevonden ende alle de werelt bekent." En de Staten van
Holland hangen daar hun groot zegel aan in hunne over hem ge-
schreven woorden, dat hy »veele saecken van groter inportantiën,
ten dienste van de lande ende zijne Excle betreffende, mit grooter
moeyten ende periculen well en getrouwelijcken gehande!t heeft." \'
En waarlyk, feiten bewijzen dat zijn uit een levendig gestel ont-
\' Hierin ligt tevens het bewijs dat er niet al te breeden zin kan worden gehecht aan de
woorden van Reydt, wanneer deze, sprekende van de gevangenneming van Buys in 1586, ver-
baalt dal veel voorname ende aensienlyckc luyden met Buys gbeen medelijden hadden, ter
oorsaecken zijns ergheriycken levens."
-ocr page 60-
48                      .                                    BUYS.
sproten egoisme niet machtig genoeg was om hem onmannelyk te
doen te rug deinzen, waar de bevordering van \'s lands heil aan per-
soonlyk gevaar ging verknocht; zijn uitwas van zelfzucht werd dus
ten minste geen kanker, die zich met beter te besteden sappen
voedde. Dat hy zich onverholen tegen den tienden penning, dien
lievelings-droom van Alba, uitsprak, geldt reeds op zich zelf als een
niet onbeteekend bewijs; maar er was meer — en beter.
In 1569 waren de Gedeputeerden der Staten-generaal door Alba te
Brussel by-een geroepen om te delibereeren over het bepalen eener
nieuwe belasting, aangezien hem gebleken was dat de opbrengst van
»twe milioenen gouts \'s jaars," ter »redemptie van den 10 en 20 pen-
ninck," voor den tijd van zes jaren, »lot zijne Maj. dienst en der
gemeene welvaart," onvoldoende was i>tot de ordinarise lasten tot be-
warenisse, beschermenisse en versekertheid van de Landen." Thands
van oordeel zijnde, »dat hy oversulx geen provisie en sonde mogen
trecken om in de post en esparge te leggen, so versocht hy dat de
Staten als noch in plaetse en tot vervulliinge van \'t geen hy dies
aengaende te kort komen soude, soude consenteeren aan eenen an-
deren 100 penninck, om die gelicht te worden na de voorsz. zes ja-
ren : welverstaende indien voor d\'expiratie van de selve zes jaren
de Landen by den vyand geinvadeert werden mochten by formele
armeye of heirkracht, dat in sulken gevalle de Staten zijne Maj. als-
dan souden dienen met henne Obligatiën om hen des te geringer
by anticipatie te mogen behelpen, en sulken somme te mogen lich-
ten als na de gelegentheid van tijde alsdan sal bevonden werden te
behoren."
De beraadslagingen daarover waren zeer wijdloopig, de stemmen
verdeeld, en tot een bepaald besluit kwam het niet, want de Gede-
-ocr page 61-
mm.                                               49
puteerden verscholen zich achter hunne lastgevers; een verdaging
was alzoo noodwendig, en eene afreize van de leden der Vergadering
het onmiddelyk gevolg. Ook de Gedeputeerden van Holland spoedden
zich haastig huiswaart, gants niet rouwig dat zy het levendige en
vrolyke Brussel mochten verlaten voor de stiller oorden waar de
schouwe rookte boven hun eigen rustigen haard.
Nochtans was er onder die mannen, die zoo snel reisden als de
bolderwagens en andere lastige voermiddelen der zestiende eeuw
dat veroorloofden, een enkele die niet door de zelfde haast gedreven
scheen. Heimelyk vertrouwde hy het zijnen mede-afgevaardigden toe,
»dat hy in sijn particulier wat te doen had so binnen Antwerpen
x>als elders in Brabant, en dat hy haest soude volgen."
Die man was Paulus Buys.
En wat hy nu had opgegeven van »byzondere" zaken — dat was
voorzeker waarheid; maar dat die nog te Andwerpen, nog elders
in Brabant thuis behoorden, zou ieder klaarblijkelyk geworden zijn,
die had gezien op wat geheimzinnige en snelle wijze hy zich juist
van de Brabantsche grenzen wechspoedde, en een gants tegenoverge-
stelden weg insloeg. Zonder zich ergends bekend te maken — toch
op gevaar af van het te worden — nam hy, alle oponthoud vermij-
dende, koers naar Dillenburg, waar hy ook weldra aankwam.
Hoe welkoom moet hy er zijn geweest! Een lid van de Staten-
generaal, die zelf de beraadslagingen met Alba had bygewoond; een
Hollander, die met de stemming zijns volks evenzeer van naby be-
kend was; een staatkundig rekenmeester, die het verband dezer
beide faktoren met elkander inzag, en wien de daaruit voort te bren-
gen som geen onoplosbaar raadsel blijven kon......welk een man
voor Oranje!
4
-ocr page 62-
50
BUYS.
Lang Huurde het verblijf ten hoogen huize niet, maar daarvoor
bestond ook geen noodzakelykheid: hy die sprak, vermocht wel veel
te geven in weinig woorden; hy die luisterde, verstond wel den
grooten samenhang der zaken, al werd daarover ook niet breed-
voerig uitgeweid.
De »twede propositie docht eenige van de Staten van de particu-
liere Provinciën vele redelijker en dragelijker voor de Landen, dan
»de eerste geëischte 10 en 20 penninck, doch maeklen swarigheid
»van de middelen om deze penningen jaerlyx te vinden, doordien
»de Landen noch van ouds met voorgaende lasten beswaert waren :
sandere Provinciën seiden datter noch geen volkomen consent van
»den 10 en 20 penninck en was gedragen, so lange die van Utrecht
«niet mede en hadden geconsenteert, also sy-luiden niet dan met
»deze restrictie en hadden geconsenteert, te weten: so verre \'t selve
«consent ook by alle den andere Lande gedragen werde en anders
miet. Eenige anderen sustineerden ook dat den tienden en twintig-
asten pennink niet so vele en soude hebben mogen opbrengen als
»dese geëischte somme, door dien de neringe seer verloopen was
juitten lande, eensdeels door het vluchten van so vele duisent per-
jsonen uit het Land, als ook door den twist met Engeland, en dat
ngeschapen was de neringen noch meer en meer te zullen verlopen,
isulx dat \'t gene de Hertog van Alva met deze propositie voor hadde,
sniet en strekte tot verlichtinge van den Landen, gelijk hy voor-
»gaf, maer tot zijn profijte en meerder bezwaringe van de Landen,
ïdie om redenen voorschreven seer verarmt waren, en de Landen
jsobere middelen hadden, en dat bovendien noch scheen dat, de
ïses jaren geëxpireert zijnde, hy noch e ven-wel daer na den tienden
»en twintigsten penninck soude willen hebben." Eenige andere
-ocr page 63-
BUYS.                                                          ól
«Provinciën lieten hen bedunken dat die quote die hen-luiden ge-
«eischt werde in de twe milioenen gouts \'sjaers te vele was:
»somnia daer werde vele swarigheids gemaekt, so by d\' eene als
»d\' andere Staten, elx hen excuse doende so sy best mochten; de som -
«mige Provinciën boden meer dan de helft minder als hen geeischt
was, voor haer-luider quote, sulx dat hier veel tijds mede verliep."
Dat was de hoofdinhoud der mededeelingen van het lid der
Staten-generaal. De Hollandsche burger kon er byvoegen: «Midde-
«lerüjd, also daer geen geld uit Spangiën en quam, bleven de gar_
»nisoenen onbetaelt, en kregen seer weinig gelts, dat des te be-
»zwaerlijker viel voor de burgeren en inwoonderen van de steden
»en plaelsen daer de garnisoenen lagen, die seer vele moelwilligheids,
«forse en geweld bedreven en dat al ongestraft, niet jegenstaende
«de grote klachten die er over gedaen werden. Door het eischen
»van dese onbehoorlijke en ongewoonlijke schattinge, so wies den
«haet van de Nederlanders jegens den Hertog van Alva, de Span-
«giaerden en haren aenhang meer en meer, ja in suiker voegen
»dat vele so wel van de alder-Catholijkste als andere wenschten en
«haekten na veranderinge. De klachten vielen seer groot onder den
«anderen, elk vreesde voor een eeuwige slavernije en armoede:
»bysonder door dien vele van \'t gemene volk niet anders en konden
«begrijpen, dan dat se alle hare goederen binnen tien jaren souden
»quyt wesen, en evenwel blijven in de ondraeglijkste slavernije die
«ter werelt mocht wezen, maer de vrese was zoo groot dat \'t mees-
atendeel schroomden haer opinie en meninge uit te spreken, sonder-
»linge dewijle sy niet en wisten wien sy souden betrouwen, wetende
»ook dat by den Hertog op alle plaetsen eenige onderhouden en
«gegageert werden, die de humeuren van \'t volk ondersochten en
-ocr page 64-
52                                                           fiUYs.
»hem of synen Rade alles aenbrachten datter geschiedde: dese wer-
»den by den gemenen man genoemt 7 stuivers luiden, vermits ge-
»seid werd dat haer gagie was een penning, wesende het vijfde
«part van een silvere Coninx daelder, 7 stuivers weerdig zijnde."
Zelfs sterfkamer en sterfbed werden door het demoralizeerend spi-
onnenstelsel van Alba ontwijd. Er werden personen aangesteld die
altoos tegenwoordig moesten zijn by het toedienen der sakramenten,
en daar naauwkeurig letten op de gelaatstrekken en gebaren van
wie bediend werd zoowel als van de omstaanders. Gebrek aan
eerbied moest worden aangegeven en exemplair gestraft. Was de
stervende de schuldige, zoo moest zijn lijk naar het galgeveld
worden gesleept, terwijl, natuurlyk, zijne goederen verbeurd ver-
klaard werden.
Na zulke mededeelingen was de vrage «Wachter! wat is er van
»de nacht?" overbodig. En toen de Leydsche Pensionaris vertrok-
ken was, vliegendsvlug gelijk hy verscheen, om geen argwaan in
Holland op te wekken — toen mag de Prins zich wel een oogen-
blik in zijn armstoel hebben geworpen, het hoofd in de hand ge-
legd, peinzende aan de regeling van den zwaren arbeid, die hem
als te hervatten taak noodwendig volgen moest met den stormach-
tigen dag, wiens eerste lichtstreepen, tusschen donkere wolken door,
thands flikkerden aan de kim.
Twee of drie dagen later dan de andere Gedeputeerden bevond
ook Meester Paulus Buys zich weder ten z\'ynent.
Maar niet om nu de spoel uit de hand te laten glippen: in tegen-
deel: wel deeglyk om de goed gelegde schering door een krach-
tigen inslag te versterken.
Binnen het lommerrijke Alfen aan den Rijn verhieven zich uit
-ocr page 65-
53
BUYS.
«Waterzingels en eene kring Vyvers" de torens van het huis Cal-
slagen, destijds hezeten door den Edelman Jacob Copier, Heer van
Calslagen, een Henegou wer naar zijn afkomst, maar reeds sinds
drie geslachten tot den Adel van Holland behoorende, en met de
besten daarvan eenstemming in kloeken Hollandschen zin: ook hem
trilde het hart van verontwaardiging over de diepe vernedering
zijns vaderlands; ook hy richtte het oog, als naar een star in de
nacht, naar den Dillenburg, het verblijf des voormaligen Stadhou-
ders, wiens beeld nog niet geweken was uit de harten.
Een uitstapjen van Leyden naar Alfen mocht wel geen argwaan
baren, en noch de Goeverneur Boussu, noch de prezident Suys had-
den eenig vermoeden van wat er op den Calslagen werd behandeld
in de geheime samenkomst van drie voor het vaderland yverende
mannen: Buys, Copier, en Swieten.
Oranje daarentegen vernam het wèl, en in al zijn deele: de
burcht in Zuid-Holland onderrichtte voortreffelyk de burcht in Duitsch-
land, en getrouwe briefdragers en kondschappers schakelden de
opendlyk verbroken verstandhouding heimelyk weer aan een. Buys
was de man die daarby de zaak leidde, en in den Prins het vader-
land aan zich verplichtte.
Moge dan Buys door gebrek aan zedelyke kracht en zelf-beheer-
sching zich in zijn eigen persoon!ykheid hebben benadeeld — wy
behoeven niet, gelijk de Joden der groote Synagoge, de heilige
Schriftuur onzer historie te vervalschen, en der nawaereld een ver-
cierden Patenteuch in handen te spelen, om onze Mozesen en Jozuaas
met hunne bystanders te doen voorkomen als eenig en alleen
Javeh-dienaren, en ook niet evenzeer aanbidders van Molech en
nog bovendien van steenen, en bewyrookers van geheiligde boomen;
-ocr page 66-
54
BUTS.
wy behoeven der waereld niet diets te maken dat onze Davids
alleen de knie bogen voor den Heer, zonder tevens den Baal te
offeren. Ook met al hunne gebreken hebben de helden onzes
ouden Verbonds hunne besten krachten, hunne edelste gaven ge-
wijd en besteed aan de verlossing huns volks uit een erger dan
Egyptischen slavendwang — en daarvoor hebben zy volle aanspraak
en recht op de onbevangen en innige dankbaarheid van ieder Ne-
derlandsch gemoed. Het is en blijft laster, om op den gezonden
kern te smalen, dewijl de schil daar buiten hier of daar een worm-
stekige plek laat zien.
Daarom ook eere aan den bezonnen Stichtenaar, die in de ure
der grootste benauwdheid — niet van zich maar van zijn volk —
op gevaar van eigen voordeel, bezittingen en leven, de triumfee-
rende party der overheersching verliet, en zich der zijde van de
hoop des verzets aansloot. \'
Ook gingen — gelijk altoos — onafhankelyk van het oordeel
der menschen, de waereldgebeurtenissen haren rustigen gang. De
genius der middel-eeuwen, de slagpennen zijner wieken voelende
uitvallen, maakte zich gereed om plaats te ruimen aan den be-
scherm-engel van een nieuw tijdvak. Het gold ook hier, met de
veel-omvattende woorden van den mystieken jonger uit de school
van sint Jan: dat de oude hemel en de oude aarde waren voorby
gegaan, en beiden gingen vernieuwd worden.
En zóo was dan eindelyk het voorjaar van 1572 gekomen. Over
Nederland hing een zwarte nacht. Waar hier en daar in \'t heime-
i flie verder Bylagc E,
-ocr page 67-
55
ORANJE.
lyk een goed gewapend oog de schemering zag doemen waaruit het
licht ontwijfelbaar volgen moest, daar was toch geen enkele stem
die dat in \'t openbaar durfde verkondigen: de schaduw der ver-
schrikking, die van het hof te Brussel uitging, was machtig als
de bezwering van een bozen toovenaar, en sloot zelfs de lippen
van de slerksten. Handel en nijverheid, reeds zoo bitter geknakt,
werden in de aanstaande heffing van den tienden penning met
den doodsteek gedreigd. De verbeurtverklaringen hadden duizenden
familiën tot den bedelstaf gebracht, en duizenden farniliën, meest
de zelfden, droegen knagenden en verbitterenden rouw in het harte
over hel verlies van een aan den Molech des bygeloofs in vuur,
water, of aarde geofferd lid. De dartele welvaart was tot een bede-
lend geraamte samengeschrompeld; der onbevangen uiting van het
vrije zelfgevoel was de tong uitgesneden of verschroeid, en onder-
ling mistrouwen zwierf als een schrik-aanjagend spooksel over het
ruime veld zoo wel als door enge straten en stegen. liet was een
toestand waarin de zon heur licht, de nacht heur rust, het ge-
starnte zijn opbeurend en troostrijk straalgeschemer verloren had.
Een ontzettende steenklomp, of liever een reusachtige helsche demon,
in de gedaante des Hertogen van Alba, lag en drukte met zoo piet-
terende zwaarte op de borst der ongelukkige natie, dat hy meende
zelfs het doffe angstgekerm te kunnen te rug dringen en versmoren.
En de redder, de eenige van wien men hulp verwachten kon,
verwachten durfde — hy zat, zelf van allen verlaten op den Dil-
lenburg, even machteloos als eenzaan....... volgends opgave van
den zieken en wreveligen Alba aan den Koning. Het jaar 1572 zou
voorbygaan zonder eenige gebeurtenis waarover Zijne Majesteit zich
zou behoeven te verontrusten ; en Filips betrouwde deze verzekering
-ocr page 68-
5(5                                                                 ORANJE.
van zijn Landvoogd beter dan de onheilspellende stem van Alava
die, de teekenen des tijds met vrij minder verblinding beschouwende,
zwarte en dreigende spooken aan den horizont zag opdoemen, en er
zijn meester met dringende, ja byna angstige waarschuwing op
wees. Filips geloofde dal de schokken en schuddingen van het op
zijn last zoo geprangde lichaam stuiptrekkingen waren; Alava zag
dieper: hy zag de trillingen van het merg — en hy begreep dat
er een worsteling uit volgen zou.
Inlusschen — wy zagen het — zat Oranje daar eenzaam op het
hooge huis — hy zat er niet gelijk Filips, als een dompige nacht-
uil in de spleet van een vervallen kerk, maar veeleer als een
broedende adelaar op zijn door de onbereikbaarheid geheimzinnig nest.
En — evenzeer zagen wy het — mochten zijne doodvijanden zich
daarin bedriegen — zijne vertrouwdste vrienden wisten waaraan
zy zich hadden te houden. Voorzeker — dat was een geheim eed-
verbond, met honderden, ja duizenden vertakkingen; dat was een
samenzwering in den donker — maar ook de eenige weg om weder
te komen tot het licht waarnaar zy hadden gestreefd, en vanwaar
men hen baldadig had wechgeslingerd in bloedige duisternis. Het
was een samenzwering, ja — maar zooals Michaël zou hebben ge-
spannen tegen Lucifer, wanneer het dezen gevallen zoon des lichts
gelukt ware om een poos de alleenheerschappij over het heelal
meester te worden.
Evenwel kwam het sein ter uitvoering van gants onverwachte
zijde; op dat oogenblik buiten den grooten ontwerper om; naar het
hem toescheen — en by al zijn \'verheven doorzicht wel toeschijnen
moest — zelfs ontijdig en te vroeg, en onberaden.
-ocr page 69-
57
ORANJE.
Het liep tegen het midden van April, toen een eenzame wande-
laar, die een langen weg had afgelegd, het dorp Mariènbaum, hal-
verwege Calcar en Xanten, binnen kwam. Het was een man van
kloeke gestalte, met een korten zwarten baard, en wien de reisknup-
pel in de hand, en de graauwe boeren-py om het lijf een dusda-
nig voorkomen gaven, dat de landlieden, met wien hy een sgoeden
dag" wisselde, hem als huns gelijke groetten. Dat hy een duchtig
pistool onder zijn gewaad verborgen had, toonde nochtans dat hy
zorgvol voor zijn veiligheid, en op lijfsweer bedacht was. En wel
mocht hy \'t, de stoute Watergeus — want het was geen ander —
die zich zoo koen over Utrecht langs Arnhem op dezen weg naar
Dillenburg bevond.
\'t Was een bode des woesten wrekers van den moord der Graven
van Egrnond en Hoorne; en hy ging de tijding, of liever de beves-
tiging der tijding brengen van een even stoute als onverwachte
maar toch wel doordachte daad, wier eerste gerucht de rimpelen
op \'s Princen voorhoofd sterker had gegroefd. En toch was dat de
opgang van de zon der vrijheid, die van nu af niet meer zou onder-
gaan," maar klimmende blijven tusschen alle zwarte buien en grim-
mige stormen door.
Dat feit was door Oranje niet bevolen, niet eens beschikt; en
toch — wie de gebeurtenissen geregeld samenvat en in heur onder-
ling verband overziet, dien kan het groote aandeel niet verborgen
blijven dat de Prins er in werkelykheid aan heeft gehad: de krach-
ten, die het ten uitvoer brachten, waren door hem georganizeerd,
hadden door hem een lichaam bekomen, waren doorhem, on-
danks hare oirspronkelyke ruwheid, evenzeer een zedelyke als een
stoffel yke macht geworden.
-ocr page 70-
58
DE WATERGEUZEN.
En zie hier langs welken weg.
Den zelfstandigen vrijheidminnenden Nederlanderen, Roomschen en
Protestanten onder-een, was het verblijf op hunnen moedergrond
ontzegd; de knecht des vreemden despoots had het met zijne huur-
lingen en heulen vervuld. — Werwaart een wijkplaats voor wie
dus baldadig werd uitgestooten, en wien nu de vuist trilde om zich
ten heleediger op te heffen en hem zoo gevoelige slagen mooglyk
toe te brengen ?
Nederland was geen Palestina, waar eenzame rotsholen en berg-
kloven een veilige toevlucht konden bieden, wanneer eens Sauls
waanzin de Davids in ballingschap zond. Maar de veelvuldige wate-
ren en meiren hadden Nêetlands bewoners tot kloeke en ervaren
scheepsgezellen gehard. Koos dan de Joodsche balling de hem zoo
wèl bekende spelonken — de Nederlandsche ballingen, waarvan velen
met het Joodsche boek zoo innig waren vertrouwd, kozen de zee.
Andere Spartanen tevens, door een anderen Filips bedreigd, legden
zy in hunne daden dezen evenzeer de vraag voor: sKunl gy ons
ook beletten te sterven!"
Zy zouden leven — en \'slands vrijheid met hen.
Aanvankelyk maakten zy meestal even losse en ongeregelde als
woeste benden uit: zoo menig schip, zoo menig Vrijbuiters-repu-
bliek. Hier een kapitein aan het hoofd — Eylaert Jansen Vliechop,
van Enkhuizen — wiens stemming zich openbaart wanneer hy zijn
grieve uitspreekt: »De bloethonden ende paepisten sullen wy noch
»wel anders hebben; sy hebben my dus schandelijcken uit mijn
Dgoeden gestooten, soo dat mijn kinderkens nyet behouden en heb-
»ben dan de cleederkens die sy aan \'t lijff draeghen;" daar een
scheepsgezel — Jan de Coomans zoon van Delft — die het niet
-ocr page 71-
50
DE \'WATERGEUZEN.
vergeten kan dat zijn «moeder te Delft gehangen es uit saecke
»van de voorleden troublen;" gints een vroegere Boschgeus
—  Gautier Herlijn — wiens geschonden gelaat, van neus en ooren be-
roofd, en de herinnering aan den brandstapel waaraan hy was ont-
vloden, hem gestadig prikkelen tot wraak, en het hem ter barbaarsche
gewoonte maken om »alle Priesters, zoo Spanjaarts als Nederlanders,
die in zijn handen vielen, neus en ooren af te snijden, en dan
door \'t vuur ter dood te brengen;" \' en elders een Luitenant
—   .larich, aan boord van Kapitein Eelsma — »wesendeeen paep, die
gestaen heeft opter Schelling." De wilde Luikenaar Omale, en de
fijn beschaafde Fries Inthiema; de Delftsche verwersbaas Menninck,
en de Edelman van alouden stam van Haren; Jan van Duvenvoirde,
wiens trouwe aan het geloof zijner vaderen de trouw jegens het
vaderland niet verbasterde, en Fokke Abels, die zóo zeer met de
Kerk gebroken had, dat hy zijn wijn of bier niet dan uit gewijde
bekers dronk —
Bonter schaar
Bracht nooit nog de Uzren dwang der tyden tot elkaar!
De dichter penceelt getrouw naar het leven, wanneer hy in zijne
voortreffelyke vaerzen schildert:
Een handvol kapers, wild en half beroofd, wanhopend
Aan burgervrijheid, eerst de Friesche kusten stroopend,
Was aangewassen als een bergstroom, wen de lent
Do sneeuw in beken van de toppen ncderzendt.
Met enkel Neêrlandsch kroost, van Khijn- of Aemstelzoomen
(De meerderheid!) werd In de reien opgenomen,
\' Van Haren is de eenlge die dit vermeldt. Maar men vergete niet, dat hy het band
schrift ïljns voorvaders, den "Watergeus Daam, te zijner beschikking had,
-ocr page 72-
DE WATERGEUZEN.
Maar alle tong en (ale en natte, wie de dorst
Naar wraak verbroederde, of de ruige mannenborst
Van roofzucbt zwoegde. Naam en afkomst werd vergeten:
Die had bet kouter, de es den banier wecbgesmeten
Voor \'t zwaard; een ander bad bet woelig koopkantoor,
De stille boekcel, of het aadlyk burcntslot voor
De dobberende kiel verwisseld. Slamgenooten
Van Vorsten, eens de steun der keizers, heldenlooteu
Der Ridderscbap, de schrik der Hulvemaan weleer,
Verschenen nevens knecht en dorper in \'t geweer;
Vergrijsde krijgers naast onmondige», en drommen
Van vluchtlingen, den moord van Jemmingen ontzwomnien,
Of Breêroós vendelen ontsprongen, in de rij
Van beeldenstormers en bankbreukigen als zy!
Want allen hadden zich by \'s levens spel misrekend;
Geen enkel boord, of \'t was met Albaas vloek gcteekend,
En niet een eenig hart, of \'t bracht zyn eigen wee,
Zijn diepen worm, en zün onbluschbre vede mee.
Hoevelen, wrokkende of van wilde bloeddorst dronken,
Sinds op hun aangezicht de mutsert had weerblonken
Waarop hun liefste pand ter ziele ging! Wier vleesch
De tcekens had bewaard van felle gecselpees
Of pijnbank, schuddend van hun stuipen; wier gedachten
Steeds wederkeerend naar de ontzettendste aller nachten:
Een grijze moeder, door den paardenhoef vertrapt, —
Een brandend dak, half-naakt en stervend-half ontsnapt, —
Een knaapjen, in \'t gedrang verloren, nooit hervonden, —
Een lange zwerftocht, — dorst en honger, — krankte en wonden,
By haat, haat tot den dood, invretend tol op \'t been!.....
Wat scheelde \'t hun vanwaar en hoe de bulp verscheen.
Of wat die bende van avonturiers bezielde.
Zich scharende om hun vaan? — Zy plonderde en vernielde -
Dat was der wraak genoeg! Een enkle mocht misschien
Met kalmer zinnen \'t recht der menscblykheid ontzien,
God vreezen, en den weg der woestaardu verfoeien,
Uit dwang gekozen — \'t bleek onvruchtbaar geestvermoeicn:
Der driften dampkring, als een zwavelwolk verdikt,
Had eindlyk in de horst het teerst gevoel verstikt:
De smart was boon, de haat barbaarschheid, Wet en Orden
Een spot, de Vrübeld-zelf ontuchtigbeid geworden! \'
-ocr page 73-
DE WATERGEUZEN.                                               Bi
Het was deze even woeste als krachtige wan-orde, waarin Oranjes
beleid de noodwendige orde wist geldend te maken: hy bracht de
door hem — volgends zijn recht als Soeverein — van kaperbrieven
voorziene schepen onder een algemeen hoofd, en stelde, omstreeks
Augustus 4569, den Henegouwschen Edelman Adriaen van Bergues,
Heer van Dolhain en Behem, tot Overste en Kapitein generaal aan.
Deze bleek echter niet geschikt om de Prince-vlag, die van nu
voortaan als de Nederlandsche vlag op de wateren wapperde, met
waardigheid te voeren; en na verloop van een jaar deed de Prins
hem vervangen door Guislain van Fiennes, Heer van Lumbres,
wien hy benoemde tot Opperbevelhebber »van alle de schepen groot
en klein, wesende op zee" in Princelyke dienst, of die tot dat einde
nog zouden «toegerust en gewapent worden." Hy gaf hem volkomen
»macht, autoriteyt en speciaal bevel" om, »so te water als te lande,
door alle middelen die hy sal konnen bedencken, te bekrygen, aen-
vallen en te beschadigen, den Hertog van Alva en s\'y\'ne aenhangers,
verstoorders, en vyanden van den gemeinen vrede en welvaert tegen
de vryheyd en oude rechten des lands en den dienste van den
Coninck." Hem opleggende gehouden te zijn om ^rekenschap te
doen" en verandwoording te geven van al wat er zou geschieden,
verbood hy hem tevens »ietwes voor te nemen en te attenteren
tegens de Majesteyt van den Keyzer, den Vorsten, Princen, Staten,
steden en plaetsen des Rijx: Noch insgelijx tegen de Majesteit van
de Goninginne van Engeland, Plaetsen, Jurisdictiën en Onderdanen van
haer Coninkr\'y\'ke, begrijpende ook die Majesteit des Coninx van Dene-
marken en sijne Onderdanen: Eyndelyk alle Princen, Heeren en andere
Dienaren Gods en liefhebbers der warer Christelijcke Religie: maer al-
leenlijk tegen den voornoemden Hertog van Alva en zijnen Adherenten."
-ocr page 74-
4\'2                                                      OE WATEHGEUZEN.
De »Capiteynen, Scheeps-oversten, Soldaten, Bootsgesellen en an-
dere" in \'s Princen dienst ter zee, werden van deze aanstelling ver-
wittigd, met bevel lot gehoorzaamheid, of keuze tot vertrek. Tevens
werd er namens den Prins een algemeen reglement samengesteld,
welks algemeene bepalingen vervolgens door byzondere scheepsregle-
menten werden uitgebreid.
Door de ruwe ernst dier bepalingen, Calvinistische soldatenwetten,
worden de Watergeuzen van 1574 het sprekendst geschilderd; ge-
schilderd met de uitvoerigheid van Douw, tevens kernig van licht en
bruin als de figuren van Rembrandt, en daarby tegen een doorzich-
tigen achtergrond, een shelldunkel", als alleen dien Shakespeare
van het penceel eigen is. Van hen geldt in volle toepassing wat
Macaulay van de Engelsche staatslieden uit het laatst der zestiende
eeuw zegt: »Zy hebben veel verricht, dat thands onvergeeflyk zou
zijn; maar houden wy de zedelyke begrippen van die dageh in het
oog: en zien wy hoe gewetenloos hunne tegenparty handelde —
dan is het zeer gegrond dat hunne namen nog altoos
by hunne landgenoten in eere zijn."
Het was dit krachtig maar ruw lichaam, waarin Oranje een ede-
ler geest blies; en al bleven er nog grove organen te veel aan-
wezig — het geheel, tot leuze hebbende: «Helpt Godt Oraignen !"
arbeidde nu onder den invloed en de leiding van het geregeld
beginsel.
Thands mocht men iets beters te gemoet zien dan dat in verdeelde
partijen in- en aanvallen te land en te water; dan die stroop- en
plondertochten, waarby men slechts snel verscheen om met de ver-
kregen roof en buit weer even snel te verdwijnen, zonder een enkele
plek te kunnen bemachtigen en behouden, waar men de opgejaagde
-ocr page 75-
DE WATERGEUZEN.                                                     63
vrijheid kon heenwijzen en haar toeroepen: «Kom, en zet hier weder
«rustig den voet!"
Dat zou thands geschieden.
Op Saturdag den negen-en-twintigsten Maart 1572 kliefden twee
vloten de golven der Noordzee, en wel op dat gedeelte van het wijde
watervlak, dat ter eene zijde door de krijtrotsen van Engeland,
aan den anderen kant door de zandduinen van Holland wordt be-
grensd. De Egmonder visscher, die, in het gezicht van zijn dorp
blijveude, zijne netten uitwierp, bespeurde wel spoedig dat het Spnan-
sche koopvaarders waren die hem, uit het zuiden noorwaart steve-
nende, naby kwamen; de Biielsche haringkooper daarentegen, die,
misschien wel reeds sinds eenige dagen, en opzettelyk, van zijn
vaderstad naar Maassluis gints en weder voer, wist zeer goed dat
het de gevreesde Watergeuzen waren, die daar van de oostelyke
kust naar het westelyke strand kwamen aanzetten.
En het waren deze laatste bodems, die wel in het byzonder de
aandacht van iederen Nederlander op zich mochten vestigen.
Zy waren vier-en-lwintig in getal, allen met wakker scheepsvolk
bemand, maar geenszins gelijk van grootte, omvang, of inhoud. Hier
waren het razeilen van omtrent tachtig of meer last, wier lage
dekken ter bemoeielyking van het enteren waren geborstweerd door
boevenetten — bovennetten: traliewerk van hout of geschoren touw,
dat met ketenen gespannen werd —, en in den omtrek van wier
masten, gewoonlyk twee in getal, eenige verschansingen waren op-
gericht tot dekking der busschieters of arkebuziers.
Daar waren het boeiers of kromstevens, mede wel van tachtig
last, wier vlak laag dek van voren tot achteren geheel door een
boevenet werd omringd; ter weerszijde van de boegspriet dreigde
-ocr page 76-
64
DE WATERGEUZEN.
een lange coluvrijn of muurbreker, en aan den achtersteven en ter
zijden lagen zes of acht of tien gotelingen of andere stukken geschut
op hunne rolpaarden, terwijl de mast, een smakzeil voerende, van
een gewapende mars was voorzien, en de bemanning wel tot hon-
derd vijf-en-twintig steeg.
Gints waren het buizen, van almede niet minder dan tachtig last,
en daar krapschuiten van achttien last, met zeven- of acht-en-twin-
tig man; elders veerschepen van twaalf last, met ruim vijf-en-twin-
tig man, en hier Vlissinger booten van omstreeks twintig last; ook
mag er wel een dubbel Engelsch katjen onder hebben geloopen, met
vijf beproefde gotelingen gewapend. Onder de krapschuiten waren
er, toegerust met »een ende twintich bassen, zoe groet ende cleyn,
thien ofte twaelff langhe roers, ende noch eenige knevelstaven."
En wèl mag worden gezegd, dat het een lustig gezicht moet ge-
weest zijn om al die bodems daar te zien opstevenen, met hunne
uitgespannen zeilen en wapperende vlaggen van allerlei kleur I Eerst
en bovenal de Prince-vlag, oranje, blanje, bleu, soms van drie, soms
van zes, zeven of negen banen, en oranje-vlaggen met de drie
appelen, of met de woorden »Vive Ie Geux!" of »Pro Patria!"
daarin geschilderd; en nevens dezen de vlaggen of banieren der
Edelen, en de stedevlaggen der burgers die als Kapiteinen bevel
voerden. Zoo voerden zy, die uit den Huize van Wassenaer waren,
een roode vlag met drie halve manen, die volkomen op een Turksche
vlag moest gelijken, hetgeen mooglyk de aanleiding kan gegeven
hebben tot het gerucht dat de Geuzen zich met de Turken hadden
verbonden of meenden te verbinden. Gints zag men de keepers van
Egmond; hier, op de bodems waar Dirck Duyvel en Jacob Symon-
sen de Rijck bevel voerden, wapperde het Amsterdamsche rood en
-ocr page 77-
65
DE WATERGEUZEN.
zwart, met de drie witte kruisen; elders weer, van Ruychavers steng,
de roode vlag van Haarlem, met het zwaard en de sterren. En dat
het Friesche bloed niet achter was gebleven, getuigden die blaauwe
vlaggen, met de twee geele liebaarts, die den opgeheven klaauw
schenen uit te strekken naar de buit. Bovendien zag men op meest
alle schepen uit den top van den voorsten mast een breeden rooden
wimpel golven, waarin tien penningen waren afgebeeld, om daarmede
te kennen te geven dat zy het land kwamen verlossen van den
tienden penning. \'
De Admiraal bevond zich op dit oogenblik te Rochelle, by Graaf
Lodewijk, waarsclüjnlyk in verband met het doel van den scheeps-
tocht, weshalven Graaf Lumey, als zijn Luitenant, nu het opperbe-
vel voerde.
Dien dapperen doch woesten krijgsman, wien sedert vier jaren
het hair ongekort, en de baard ongeschoren om het gelaat woelden,
ten blijke dat hy zijn barbaarschen eed van wrake, over den moord
aan Egmond en Hoorne gepleegd, nog niet gelost rekende, kan ik
echter niet den held van den tocht noemen: wie de ziel mocht heeten
van het groote feit dat aanstaande was, moest niet worden gezocht
op des Admiraals bodem, maar aan boord van een ander razeil,
van ongeveer tnegentig last, bewapend met zestien gotelingen. -
1  Ter Gouw; die, met de meeste schrh\'vers, ook Lancelot van Brederode onder de sche-
pen op den tocht naar den Briel opneemt. Dit is onjuist: Lnncelot bevond zich toen nog
te Londen.
2  Treslong voerde een groot razeil met een hoevend. Zeer groote schepen, zooals de
Inquisitie, waarop Boussu in den slag hy den hoek van Neck het hevel voerde, waren drie
boevenetten hoog. De Jonge leekent aan, dat hoevenot somwijlen ook in den zin van liet
hoogste veldek van een schip werd gebezigd.
5
-ocr page 78-
66
THESLONG.
Zijn scheepsvlag zal hem wel hebben aangewezen door de gekan-
teelde zilveren baren van Dalem op het keelen veld, gebroken door
een keelen vrij-kwartier mei de drie palen van vair en het gouden
schildhoofd der oude Graven van Bloys: die nobele zeeman was
niemant anders dan Willem van Bloys Treslong, meer alge-
meen bekend, toen reeds en thands nog, onder den naam van
TRESLONG.
Misschien was hy van geboorte een Brielenaar — zijn vader be-
kleedde jaren lang het ambt van Baliuw in den Briel — maar ze-
ker is het dat hy van aart en gezindheid een voortreffelyk Hollan-
der heelen mocht: gelijk hy gekanteelde baren als de Arckels in
zijn wapen voerde, droeg hy ook een stoutheid als die der Arckels
in zijn hart: als aanhanger der Brederode wist hy zich in 4567
een toegang binnen Amsterdam te banen, en was hy onder de
overmoedigen die La Torre overvielen; 1 als Edelman van Graaf
Lodewijk hielp hy de overwinning by Heyligerlee bevechten, terwijl
hy by Jemgum slechts met moeite, en zwaar gewond, den trium-
> zie oi. I.
-ocr page 79-
TRESLONG.                                                              67
feerenden Spaanschen ontkwam, en een wijkplaats binnen Ein-
den vond.
Hy was de zoon van Jasper van Bloys en Catheryne van Wijn-
gaerden, kwam reeds in zijn jeugd aan het hof des Markgraven
van "Vere — Maximiliaan van Borgondië —, en dienden dezen
Edelman als pazië negen jaren lang. Lustig tot den krijg, voldeed
hem die vreedsame betrekking nochtans niet, en in 1556 trad hy
daarom in Keizerlyke dienst; hy vergezelde Karel den Vijfde by
diens vertrek naar Spanje, even als den Amiraal Boshuysen naar
Denemarken. Onder den Spaanschen standert voerde hy het staal
tegen Franschen en Turken, maar dat maakte gants geen inbreuk
op zijn Nederlandschen zin: toen hy den vaderlandschen bodem
weder betrad, en er de felle tweespalt vond die de hoofden en har-
ten verdeelde, aarzelde hy geenszins om partij te kiezen tegen den
Koning, en zich zelfs byzonder aan te sluiten by den »grooten
Geus," waarom hy door Alba als een Edelman des Heeren van
Brederode werd beschouwd. Was hy, ten gevolge van uitlandigheid,
hy het aanbieden van het smeekschrift ook al niet tegenwoordig,
zoo kon hem dit toch niet vrijwaren voor het banvonnis, door Alba
over hem uitgesproken.
Treslong behoefde zich over dien ban luttel te bekommeren: hy
bevond zich reeds op Oost-Frieschen bodem, werwaart hy in het
gevolg van Brederode was uitgeweken. Zijne verwonding in het
noodlottig gevecht by Jemgum, waarvan hy binnen Emden gelukkig
genas, benam hem den lust noch den moed voor de vaderlandsche zaak.
Hy sloot zich aan by de drie Hettingaas, de beide Abels, Aelbert
van Egmond van der Nyenburg, Lancelot van Brederode, Tjaard
en Wilco Rengers, Barthold Entens van Mentheda, Grispijn van Salt-
-ocr page 80-
TRESLONG.
brugge, Meynert de Fries, Jelle Eelsma, Hero Hottinga, Douwe
Glins, Wybe Sjoerds, Jan Broeck, en anderen, en vormde met dezen
de kern van dat weldra zich uitbreidende en geduchte lichaam der
«Piraten," dat Alba zulk een scherpe doorn in den voet, zulk een
vinnig zwaard in de zijde werd.
Dit berokkende hem moeite met Oost-Frieslands Grave Edzard,
waarvoor de vriendschap van diens broeder Jan, met vvien hy ge-
meenzaam omging, ja zelfs zijn onbevangen verkeer op de Grafelyke
burcht hem niet kon behoeden. De vreeze voor den machtigen
reuzen-arm van Spanje woog sterker by Graaf Edzard dan diens
goedgezindheid jegends de Geuzen. Als toevluchts-oord der prote-
stantsche ballingen, was Oost-Friesland Filips een afschuwelyk broei-
nest der ketterij, dat hy zielsgaarne door het vuur zijner brand-
stapels ter eere Gods eens zuiveren mocht. De eerlyke Vorst begon
te begrijpen dat er nog termen bestonden, op grond waarvan hy
rechten op dat gewest kon doen gelden. Aan Viglius, even geslepen
in het te voorschijn brengen van spitsvondigheden, als vergrijsd in
rechtskennis, werd door zijn Koninklyken meester de last opgedra-
gen om een onderzoek te werk te stellen naar het voldoende van
die aanspraak. De slimme oude, zoo zeer geneigd om de Spaansche
kroon te verplichten, zette zich aan den arbeid, maar vond dien
gants niets gemakkelyk: in vertrouwen melde hy aan zijn vriend
Hopper, dat er een langdurig onderzoek noodig was om tot een
verklaring te kunnen komen.
Wellicht bleef deze heimelyke aanslag, hoe ook in den duister ge-
sponnen, den Grave niet onbekend, en ontstond daaruit diens besluit
om eenig geruchtmakend blijk te leveren, dat, welke ook de gezind-
heid der Emders mocht zijn, hy voor zich ten minste met de Wa-
-ocr page 81-
TRESLONG.                                                      69
tergeuzen niet heulde. Voorzeker wel het meest ongedacht, maar
daarom juist te meer in het oog springend, viel \'s Graven blik op
Treslong, en werd de wakkere Edelman, tot grooten schrik zijner
moeder, die zich met hem te Ernden bevond, aangehouden en in
hechtenis genomen. Dat was in de lente van 1571, en het liep tol
in September, eer hy zich weder als vrij man in de straten en aan
de haven van Emden kon vertoonen.
In January des volgenden jaars had hy den bodem van zijn ra-
zeil onder den voet, en hield hy zich met de Kapiteins Roobol,
Eelsma, Menninck, Vries, Spiering en anderen, Bevelhebbers over
tien of elf schepen, onder Terschelling op, waar zy niet slechts de zee
door hunne kaperijen ontveiligden, maar nu en dan ook een stroop-
tocht te land waagden. Sexbierum en Makkum leden eenigen last, en
\'s Konings President en Raden in Friesland duchtten nog meer, naar-
dien het in de »lange ende koude wintersche nachten" hoogst be-
zwarend was om wacht te houden op de door den stormvloed des
vorigen jaars zoozeer geleden hebbende zeedijken, waar bovendien
geen huizen stonden om de wachten of soldaten »in tijde van storm,
regen, wyndt, ende coude" te kunnen herbergen.
De Friesche regenten wendden zich daarom smit alder demoedi-
cheyt" tot den Hertog, hem verzoekende om maatregelen te nemen
dat »het vorder vornemen van den voors. piraten en rebellen" mocht
worden belet. Dit kon nochtans niet voorkomen, dat de zelfde regen-
ten kort daarna — 12 February — een nieuwen klaagbrief aan den
Heer van Billy, hun Goeverneur zonden, waaruit de bedrijvigheid
der Watergeuzen, en van Treslong onder hen, op nieuw bleek.
»Wy kunnen uwe F. D. niet verswijgen" — dus luide het — »dat
ons by den Drossaert van Staveren, oock by den Wethouders van
-ocr page 82-
70
TRESLONG.
Hinloopen toegeschreven is, dat die Piraten met seven schepen een
seecker tijtlang onder Hinloopen hebben belegen, dat men die wel
getellen conde; zoedat oock deselve piraten hebben genoemen een
veerschip in de Suyder zee, te Hoorn in Hollandt thuys hoorende,
met veel volcx daerinne wesende, met noch ook een waterschip, daer-
mede zy nae \'t Vlye gezeylt zijn. Mede dat, nu zeeckeren korten tijd
geleden, een schip komende van Hamburg in \'t Vlye, geladen met
loot, was, laecken, ende andere goet, is aldaer van den piraten ge-
noemen ; ende hebben diegeene in \'t schip waeren moeten oversetten
in derzelver piraten schepen; den schipper van \'t Hamburger schip
heeft moeten overgaen in \'t schip van een van heurluyder Capiteins,
Treslong, ende \'t goet prijs verclaert; hebben ook een Engelsman,
zijnde in \'t voors. schip, etlicke Engelsche laeckene benomen. Ende
nae die schipper zijn rantsoen heeft opgebracht, wilden zy van hem
hebben een handschrift, waerby hy zoude beloeven, tgene hem geschiet
was, in Engelandt niet te seggen, noch hem beclagen. Dan wilde den
schipper zulcx niet beloven. Ende waren die zeeroovers doen ter tijt
twaelf schepen sterk, waervan die zeven naer Engelandt zijn ge-
seylt, ende zouden die andere vijff naetrekken, welcke vijff wel be-
seth waren met volck, geschut, cruyt, ende loot. Is mede bevonden
dal onder Wieringen nog seven piratenboots ende vier smacken ge-
zien zijn, ende hebben drye reysen geschooten, naeseylende den schip-
per, die dese tijdinge overbrachte; dans\'yn doer die wynt beleth, dat sy
hem nyet en conden becomen. Het is te beduchten, zoo verre daerinne
niet en werde versien, diezelve te zullen eenig feyt aengrijpen, waer-
door den armen ingezetenen ofte van deze ofte andere landen in
verdriet ende onverwinlicke schade te geraken zullen te comen,"
-ocr page 83-
TRESLONG.                                                             71
»Oer Eems-najaden dartle tongen
Bezongen
Der Watergeuzen heldendaad:
De Princevlag, hoe fel besprongen,
"Woei vrolyk op de waterbaan.
Den Spaanscben standerd gold bet wijken
Als strijken;
Vaak stoof by been. En \'t schaatrend oord
Voorspelde vrolyk reeds \'t bezwijken
Van \'t machtig Zuid voor t stoute Moord!"
Het was kort na dezen tijd, en nog tijdens de vorst, dat Treslong
en de zijnen groot gevaar hadden geloopen om als slachtoffers te val-
len der onbesuisde handelwijze van den woesten Geuzenhopman Sy-
men Meyns. Deze was met Jeelsma en Treslong van Vlieland naar
Wieringen gevaren, maar, voor zijn roofzieken aart daar geen arbeid
vindende, naar Schoorl getogen, vanwaar hy met vijf of zes gevan-
gen boeren te rug keerde. Dezen menschen dacht hy een som van
niet minder dan elf duizend gulden als losgeld af te persen, waar-
over de verontwaardigde Treslong hem harde woorden toevoegde,
hetgeen, na hooggaanden twist, de elf duizend ten minste op zes
duizend bracht. Nu kwam de tijding dat de in Spaansche dienst
gebleven Hoornschman Jan Symensen Rol met vier vendels krijgs-
knechten tegen hen in aantocht was. De Wieringers waren daar
zoo min als de Watergeuzen meê ingenomen, en hielden met vijf
of zes honderd gewapende mannen de wacht, naardien hun eiland
door de felle koude met een ijsvloer aan den vasten wal gehecht
was. Waarschijnlyk verbitterd door het vooruitzicht dat het losgeld
thands wel in rook zou opgaan, valt Meyns in wrevele dolzinnigheid
met twaalf zijner even woeste piraten uit zijn vaartuig, en baldadig
op de huislieden aan. Van verre roepen dezen hem nog waarschu-
-ocr page 84-
Tl
TRESLONG.
wend toe om hun te zeggen wat hem dus dreef; maar de woeste-
ling sloeg daar geen acht op, en deed de zijnen vuren. Plotselyk
geschiedde hem naar hy verdiende: in een oogenblik waren de
landlieden hunnen belagers te lijf, en zetteden dezen den driesten
roovermoed zóo wel betaald, dat er slechts een drietal ontvlood, en,
terwijl een vierde niet minder dan veertig wonden bekwam, de
ruwe aanvoerder met zeven der zijnen er het. leven by inschoot:
een verlies, waarover het Vaderland zich niet behoefde te beklagen.
Dat voorval had Treslong noodlottig kunnen zijn, ware hy min-
der beraden geweest. Te recht woedend over het aan hen gepleegd
verraad, en in de volle opgewondenheid hunne overwinning, stoven
de boeren nu op het vaartuig van Treslong af, dat, terwijl Eelsma
reeds wechgevaren was, in het ijs bekneld lag. De bezadigde Brie-
lenaar doorzag terstond het gevaar dat hem en zijne manschappen
dreigde, maar nam ook terstond zijn besluit: ongewapend, en gants
onbevangen, trad hy den boeren tegen, en zijn open gelaat, zoo
zeer getuigende van zijn rond gemoed, gaf zijner verzekering dat
hy ieder der zijnen, die den Wieringers eenig leed mocht doen, on-
middelyk zou dooden, zóo veel klem, dat zy zich terstond lieten
bevredigen; tevens deed hy hun de stellige toezegging dat, wanneer
de soldaten des Konings een aanval kwamen doen, hy niet over
den dijk zou schieten, om de eilanders niet te benadeelen.
Straks was Hopman Rol met zijne soldaten daar, drie of vier-
honderd man aanvoerende niet alleen, maar ook gewapend met een
aantal bassen en halve slangen. Op sleden stelde hy zijn batterij
tegen het schip, maar zy werd zoo slecht bediend, dat de toege-
brachte schade van zeer geringe beteekenis was. Treslongs wakkere
mannen waren daarentegen hun zaak beter meester, en hunne
-ocr page 85-
TRESLONG. DUVENVOIRDE
Ij72.
1372.
-ocr page 86-
TKESLONU.                                                        73
stukken wakker lossende, en de kogels als bezielende met hun
eigen gloeienden haat tegen al wat Spaansch was, richtten zy onder
den vijand geen gering nadeel aan.
Middelerwijl werkte men zich, steeds vuur gevende, uit het ijs
los, zoodat de Spaanschen, die nog door een der bootsgezellen op
grove zee-robbenmanier ergerlyk werden bespot, de te vergeefs be-
sprongen buit moesten zien wegzeilen. Rustig stevende Treslong nu
het Flie uit en zuidwestwaart volle zee in, terwijl liy op de vrije
wateren, met een poos nog de vaderlandsche duinen in \'t gezicht,
wellicht peinsde op de hervatting van een der groote ondernemin-
gen die den Watergeuzen reeds lang door het hoofd speelden, en
hun rooversnaam ten heldenmaan hervormen zou — een aanslag
op den Briel.
By Dover vond hy goede strükmakkers: daar waren reeds vroe-
ger een aantal van der Watergeuzen vaartuigen by-een gekomen,
en onder de Bevelhebbers dier; bodems was er meenig-een die
— even als hy — den eed aan de Princevlag met vurig harte, krach-
tigen geest, en overtsaagde vuist gestand deden. \'
Wie het eerst moet worden genoemd in die rij van brave Vader-
landers — wie zou dat durven bepalen ? Wie, die ronddwaalt te
midden van een prachtig woud, waar hem telkends nieuwe kracht-
volle boomgestallen, ten volle met elkander wed-yverende, in het oog
springen, zal met zekerheid durven beslissen aan wien de eerste
plaats toekomt, en niet liever spreker van een eerste rij?
Maar wanneer er sprake is van die eerste rij, dan valt aanstonds
het oog op den oudste eens drietals van gelijken geslachtsnaam — Jan
Zie verder Byiage K.
-ocr page 87-
ABELS.
Van niet zoo oud-adelyk Geslachte als Treslong, maar daarentegen
van onveibasterd Fiïesch bloed, was deze Dokkummer toch een
bekend zeeman, hetgeen hem in de lente van 15G8 een aanzoek
van den Raad van Friesland verschafte om het bevel over eenige
schepen tegen de Vrijbuiters op zich te nemen. Maar zijn vrijheid-
minnend hart was te fier om de heerschappij van den beul in zijn
vaderland te helpen bestendigen. »Vive Ie Geux par \'mer et par
terre!" riep hy met Brederode, en hy maakte dat openbaar, toen
hy zijn schipper gebood om voor Oranje te varen. En wie daartoe
met hem zijn bodem wilde beklimmen, nam hy een eed af,
om hem-zelf, »den Prinche van Oraingen, ende Graeff Lodewijck
hou ende trou te wezen, ende" — op Geuzen manier — »den Pa-
pisten te crencken, verdrijfven, ende verjaegen, daer zy comen
mochten." Wie dien eed aflegde was hem welkoom aan boord,
onverschillig of het eer» Amsterdamsche schuitenvoerder was, zooals
Claes, of een Groningerlander, zooals zijn hoogbootsman Gelis,
of een Fries, zooals zijn bootsman Focke, of zooals zijn broeder
Daem, en zijn zoon Focke Abels. \'
Van dezen feilen Watergeus meldt een tijdgenoot — de hevig Spaanscbgezinde And-
-ocr page 88-
ABELS.                                                                75
Recht hebbende op den roem van een der eerste Watergeuzen
te zijn, stond hy toch het vaderland ook te land ter dienst, en
wierf zoowel krijgsvolk voor het leger van Graaf Lodewijk, als man-
schap voor de Geuzenvloot. Met Sonoy bezette hy in Mei de Eems
by Delfzijl, en zijn bodem behoorde onder de vier of v\'yf schepen
die, witte roodgekruiste vlaggen voerende, en goed van geschut,
oorlogsknechten, en allerlei krijgsvoorraad voorzien, aangroeiden tot
zeventien schepen, bemand met zeven honderd koppen, en Graaf
Lodewijks inval Gioningerland groote dienst bewezen. Alba, veront-
waardigd over zulke stoutheid, gelaste Boussu om dat te keer Ie gaan.
Spoedig daarop verscheen \'sKonings Admiraal van Holland, Frans
van Boshuysen, om er een ernstig, maar voor hem ongunstig wa-
pen pleit te voeren. Wederzijdsche haat waarborgde een scherp ge-
vecht ; maar wanneer de Spaanschgezinden, bouwende op menig
reeds verkregen overwinning, ook thands de zege als reeds spoedig
te behalen achtten, zagen zy zich bitter te leur gesteld: Spaansche
werpenaar Carolus, Fiscaal van het Hof van Friesland — het volgende, en »men neme
zijn verkaal zooals het is. Focke Abels, de zoon van Jan, een jong mensen, die in wreed-
heid de onmenschelyke woede der Turken niet alleen evenaarde, maar zelfs overtrof —
gebruikte op zyn schip, by zijne drinkgelagen, nooit anders dan heilige drinkbekers, en
wel rjjkelyk gevuld met bier of wjjn. Een kostbare bostle-kas werd aan de steng van den
hoogsten mast met spijkers vastgehecht, en, werden priesters gegrepen, men wees hen op
dat allerheiligste, zeggende: dat, hoe hoog zy het ook vereerden, de Geuzen nog hooger;
daarom plaatsten zy dat op het verhevendsle gedeelte van hun schip. Ja! wat alle geloof
te boven gaat, sommigen lieten de gevangene Geestelyken, in hun dienstgewaad, de plech-
tigheden hunner godsdienst uitvoeren, onder het dolle gelach der gemcene schepelingen.
De dood door het zwaard of in het water werd hun, by weigering, bedreigd. Of er eenigen
lievor martelaars werden, zegt onze schrijver niet, en dit geeft my reden om er volstrekt
aan te twijfelen; hy zou het niet hebhen verzwegen." Van Groningen. — Dat verhaal is
voorzeker niet verzacht, maar ook evenmin gants verdicht: de wilde wraakzucht der
ruwe gasten, door onmenschelykheid tot onmcnschelykheid geprikkeld, ging zicb meer-
malen op de grofste wh\'ze te bulten.
-ocr page 89-
76
ABELS.
trompetten waren het niet, die viktorie bliezen: Jan Abels en
zijne dappere krijgs-makkers behielden triomfantelyk het waterveld.
Toch werd het glansend licht van dien triomf maar al te spoedig
beneveld door Graaf Lodewijks nederlaag by Jemgum. Maar ook hier
deed Abels voortreffelyk dienst. Met andere Geuzen lag hy nog op
de Eems, als hadde \'s Graven schuts-engel er hun de plaats toe aan
gewezen. By het smartelyk gezicht der onstuimige verwarring, die
weldra in reddeloos verlies moest overgaan, deden de Kapiteins hunne
stevens naar den oeverzoom wenden, om te redden wat gered kon
worden. Tot tweewerf toe herhaalde Abels zijn pooging, en tot twee-
werf toe zag hy haar met gelukkigen uitslag bekroond: een aantal
vluchtelingen bergde zich aan zijn boord, en werd, even als de
andere geredden, naar Emden geholpen.
In de tweede helft van Maart des volgenden jaars drong hy, hetzij
door nood gedwongen, hetzij door een avontuur van winst geprik-
keld, dieper het land in, en vertoonde zich op slechts drie mijlen
afstands van Groningen. Stout mocht die tocht worden genoemd,
want zijn vaartuig was met niet meer dan dertig koppen bemand,
ofschoon een vijftig- of sestigtal Hollandsche ballingen zich al spoedig
by hem voegden; en onvoordeelig was die tocht evenmin: vijf sche-
pen werden door hem overmeesterd, waarin de buit, volgends de
opgave aan Arembergs opvolger Caspar de Robles, Heer van Billy
gedaan, voor een deel door Abels vrouw en broeder te Emden werd
verkocht, \' terwijl Focke het overschot te Norden aan den man bracht.
1 Dat was helmelyke handel. «Zoodra de Geuzen eenige buit hebben veroverd" — dus
lutdt de meédeeling van een Spaanschen spion — "laten zy \'t dien van Emden weten, die dan
onder een of ander voorwendsel naar hunne schepen varen, en het gebrachte binnen Emden
smokkelen." — Van Vloten.
-ocr page 90-
DE WATERGEUZEN.                                              77
De goede stad Emden was overigends hel eigendlyk Dorado der
Watergeuzen:
• Als een moeder in baar schoot
Borg tl ballingen in nood."
De verraderlyke werksaamheid der spionnen — door \'s Konings
Luitenant in Groningen, Heer Johan van Mepsche, van den aanvang
af derwaart gezonden, en wier berichten voor een goed deel in hun
eigen handschrift te Brussel bewaard zijn — stelt ons in staat om
het leven en bedrijf van een groot deel der eerste Emder ballingen
zoo juist mooglyk gade te slaan, hunne handelingen en gedachten,
hunne verwachtingen en bedoelingen, hun hopen en wenschen, ge-
lijk hun zorgen en vreezen, van zeer naby te leeren kennen.
Met open arm werd in Emden ontfangen wie er geloofshalven
vluchten kwam; en zoo men er zich ook al verplicht achtte om hel
bevelschrift des Keizers, tegen de Nederlandsche rebellen vervolgends
uitgevaardigd, aan te plakken — men liet er hen-zelf in hunne bal-
lingschap desniettemin vreedsaam verblijven, en beijverde zich zelfs
om de stad met den meesten spoed in een afdoenden st;iat van
tegenweer te stellen.
De
"Raender-beeren, in ghetalc veel,
die gevloden waren uit Nederland, hun
«aertsch prieel,
Meestal om weldaen, buyten eenig schuil" —
gelijk het Geuzenlied ze noemt — de Edelen, met en na Brederode
Holland ontvlucht — waren de eerste naar Emden geweken bal-
lingen. Den laalsten April 1567 was de uitgeweken Geuzenhoofdman
met zijne vrouw en dertien zijner genoten te Lochummerhorn aan
-ocr page 91-
78
DE WATERGEUZEN.
den Oostfriesschen wal gestapt, en terstond te voet naar Emden
getogen, waar hy eerst by een apthekersche, en vervolgends in het
huis van wijlen den Oostfrieschen Heer Heer Tido van Kniphui-
zen een onderkomen vond. Hy bleef er echter slechts twee of drie
dagen, toen hy met. zijn vrouw naar Oldenburg en Bremen ver-
trok : het scheen dat Graaf Edzard, hoe gunstig gestemd voor de
zaak der Nederlanders — er echter bezwaar in vond om zich rond-
uit voor het beruchte hoofd hunner krijgsbenden te verklaren, en
hem opendlyk huisvesting te verleenen. De Edelen van zijn gevolg
en party bleven er echter. Zy kwamen er veelal in de »Gulden
Fontein" by-een, waar eenigen hunner intrek hadden genomen,
en die nu weldra den naam van de »Geuzen-herberg" verkreeg.
Daar sloot zich Mepsches dienaar en spie — zekere Imele Lottrich,
die een paar jaar later, waarschijnlyk tot loon zijner verraderlyke
diensten, het redger-ambt te Loppersum bekleedde — by hen aan,
niet schroomende om zich daartoe als een hunner, een geuzenballing,
voor te doen. Hy sliep er op hun kamer, zat met hen aan den
disch, dronk met hen uit hun geuzennap, en hoorde oogensch\'ynlyk
met de meeste deelneming en instemming hun ruwen geuzenkout
aan. Hy noemt ons zijn dischgezelschap op, allen van de ruwmoe-
rigste eedgenoten, gelijk zich dat van Brederodes onmiddelykste om-
geving verwachten laat: den Drost van Vianen, zekeren Rozenherge,
die in Noord-Holland en te Andwerpen had opgespeeld, en in laatst-
genoemde stad als beeldbreker was opgetreden; den woesten Jon-
ker Herbert van Raephorst, die den pastoor van Wassenaar zulk
een vuistslag op de borst had gegeven, dat de arme man half-be-
wusteloos ter aarde was gezegen; den Drost van Culemborch, Jon-
ker Willem van Zuylen van Nyevelt, als yverig beeldstormer te
-ocr page 92-
DE WATERGEUZEN.                                                79
Asperen, Utrecht, en Culemborch vermaard; den later onder de "Wa-
tergeuzen zoo bekenden Fries Pibo Harda; nog een anderen Fries,
Sjuck Eminga; Hugo van den Delf, uit Turnhout — ziedaar het ge-
zelschap dat toenmaals met hem aanzat.
Hun tafelkout was, als zich naar hunne geaartheid denken laat:
hy muntte minder uit door de zachtheid der christelyke liefde, dan
door de hevigheid hunner taal, en den rijkdom hunner verwenschin-
gen, waarby natuurlyk de Landvoogdes vooral niet vergelen werd.
Zy lieten overigends het hoofd niet hangen, maar spraken veel
van aanstaande krijgsplannen, en dat Hoorne, Hoochstraten, Culem-
borch, de Prins, en Graaf Lodewijk het er niet by zouden laten
zitten, maar lijf en goed opzetten, en »met geweldig volck byeen-
komen, om gewelt met gewelt te keeren." \' Ook schertsten zy over
hun eigen toekomstig bestaan, en de wijze waarop zy thands, van
hun geld en goed beroofd, aan de kost zouden geral en. De een
zeide dat hy schoenmaker wilde worden; een tweede — boekbin-
der; : een derde — drukker; een vierde koster; een vijfde zelfs
een — denkelyk zeer verdraagsaam! — predikant.
Hun blijmoedige toon kwijnde wat, toen des avonds van den
zesden Mei de tijding kwam dat Arembergs knechten het schip
met hunne arme broeders de Batenburgen, Cock, Dandelot, en de
anderen, by Harlingen in handen hadden gekregen; zy werden er,
naar onze spie verhaalt, zóo van verschrikt, dat velen die nacht
niet te bed gingen. Het gezelschap was overigends dien avond nog
vermeerderd met een derden Fries, Homme Hettinga, vrosger Griet-
1  En de uitslag bewees weldra dat zy byna de volle waarheid spraken.
2  Nyevelt was dat vervolgends te Emmerik ook geworden.
-ocr page 93-
80                                              DE WATERGEUZEN.
man van Baarderadeel, vervolgends Watergeus. Ook den volgenden
dag bleef het aangroeien, zoowel uit de Edelen van Groningerland
als uk het overschot van Brederodes benden, dat over de Veluwe
ontweken was. De Geuzenherberg had toen ook Lumeys lateien
strijdgenoot, den woesten Barhold Entens van Mentheda, verder
Hendrik Maler en Hayo Herens, beiden Groninger beeldbrekers, en
zekeren Balthazar, dienaar by Heer Jasper van Munster, en soldaat
onder Brederode, onder zijne avondgasten.
Op het einde van Mei kwamen daar de drie gebroeders Ripperda,
en Edzard Rengers met zijne twee zonen Tjaard en Wilco by. De
Rengersen hadden te Woltersum gebeeldstormd; de Ripperdaas
— Asinghe, Onne, en Wigbold \' — waren op den Kruisdag, 14 Sep-
tember, des vorigen jaars met twee metselaars in de kerk van
Winsum gekomen, hadden daar de altaren laten afnemen, en de
beelden gebroken, terwijl hun oudste broeder Peter er by op en
neer liep, en de beide vrouwen van Peter en Asinghe geuzenlied-
jens op \'t orgel speelden.
Naarmate het getal der uitgeweken Edelen aanwies, werd ook
hun onderhoud steeds levendiger, hunne wederzijdsche meêdeelingen
guller en ongebondener. Nyevelt, die intusschen een poos te Luits-
burg op het huis van den Norder Drost Unico Manninga vertoefd
had, vertelde den een-en-dertigsten Mei aan tafel hoe hy den brood-
god — gelijk hy «zonder eenige reverentie", voegt de spie er by,
het heilig Sakrament noemde — aan een papegaai te eten had ge-
geven; en hoe zijn Heer, de Graaf van Culemborch, het Sakrament
1 De zelfde die luier door zyn kloeke verdediging van Haarlem zoo Ie reent een onsler
felyken naam verwierf. — Van Vloten.
-ocr page 94-
SI
DE WATERGEUZEN.
in wijn geweekt, en er toen evenzeer die papegaai meê gevoerd
had. In Utrecht had hy de heilige olie — die hy even oneerbiedig
een »smeervat" heette — genomen, en er allen omstanders het hoofd
meê gezalfd. Homme Heltinga zei \'s avond, dat hy er nooit been in
gevonden had om een vijftien of zestien personen op vastendagen
met vleesch te spijzigen; ook in de herberg zijner grietenij had hy
dat zoo goed op Vrijdag en Saturdag als op andere dagen gedaan.
Hendrik Maler vertelde dat er nu geld aan verdiend werd om in de
Broêrkerk te Groningen alles weer te maken wat hy er gebroken
had, maar dat hy den tijd nog hoopte te beleven waarin hy \'t nog-
maals kon vernielen. Teel woester echter was de taal, een paar
dagen later door den Jonker van Raephorst gevoerd: de zin daarvan
was, dat hy zich in Holland zelf, nog binnen twee maanden, aller-
afgrijselykst op zijne geestelyke tegenstanders hoopte te wreken l.
Overigends mag niet worden vergeten dat de kernder uitgeweken
burgers, die mede te Emden veiligheid en vrijheid hadden gevonden,
een gunstige tegenstelling vormde met de luidruchtige Edelen, die
natuurlyk nochtans óok niet allen even »wild en hartstochtelijk" wa-
ren, zoo min als alle burgers »rustig en kalm." Daarbyook—wan-
neer de spion schrijft dat »alle dagen vele schepen met goederen
uit Brabant, Holland, Friesland, en Groningerland, met veel volks
daarby, in Emden komen, dan kan het wel niet worden betwijfeld,
of aan menige hand zal de arbeid hebben ontbroken, al strekte zy
er zich nog zoo gretig heen.
1 Deze zoo r|jk dramatische tafreelen In der Geuzen «Gulden Fonteyn," dio ons leven-
dlg in bun midden verplaatsen, dunkt de lezer den vlytigen historlschon nasporingen van
Prof. van Vloten.
6
-ocr page 95-
DE WATERGEUZEN.
82
En dan greep die hand dikwerf eindelyk naar het Watergeuzen
geweer —
En vroeg niet altoos of de weg
Er de enge of breede was,
Maar nam, Ie land als op den plasch,
Vaak nood voor overleg.
De ontveiliging des handels in het harte van het gewest wekte
intusschen groote bezorgdheid, en Robles was een te wakker man om
er niet zijne maatregelen tegen te nemen. Reeds in April voerde
Magnus Arents als Kapitein in Spaansche dienst in Friesland het
bevel over drie bodems met vijftig man, om tegen de overvallen der
"Watergeuzen te waken, terwijl gelijke last werd opgedragen aan
Kapitein Pieter Thyes, aan het hoofd van dertig man, op twee jach-
ten. Geringe macht voorzeker — zooals reeds door des Stadhouders
Luitenant Groesbeeck werd opgemerkt — die op zijn best vermocht
om de kusten en het wad voor enkle vrijbuiters te beveiligen,
weshalven Robles omstreeks Juny vier Kommissarissen van uitrusting
aanstelde, die, twaalf of veertien stuivers daags ontfangende, en aldus
met meer weidschen naam dan weelderige bezoldiging bedacht, te
Dokkum en te Groningen woonachtig, met het hoofd der admiraliteit,
den Heer van Wacken, over de loopende zeezaken en de voorkomende
moeielykheden briefwisseling houden, en overleggen moesten. \'
Zy zullen allen voorzeker van goeden wille zijn geweest, maar
het radikaal van bewaar-engelen bezaten zy niet, veel minder het
vlammend zwaard, dat hier welnoodig ware geweest; integendeel:
\' Zy waren voor Friesland: Gcrrolt Gerroltsma, Olderman te Dokkum, en Rintjen Aytta,
Grietman vim Dongeradeel, OoslzUdc-, en voor Groningorland: Herman Evers, Sekretaris
van Groningen, en Fjjlco Wyncken, van Marsburg, by Delfzijl. — Van Vloten.
-ocr page 96-
.•.BELS.                                                    8Ii
als kleine kometen doken zy op en gingen zy voorby, naauwlyks be-
merkt, en zy brachten hitte noch koude in de atmosfeer van den
krijg, terwijl de gevreesde Waterruiters onophoudelyk hunne uitval-
len en landgangen deden.
De vaardige Robles wist hun intusschen door snelle maatregelen
dikwerf te voorkomen of de neêrlaag te doen lijden, maar vermocht
hun toch zoomin de fortuin als den moed te ontwringen. Liep de
kans op de binnenwateren hun eens tegen, dan kozen zy de ruimte —
en zoo deed ook Abels. Van een aantal Geuzen en Oost-Friesche
Vrijbuiters vergezeld, stroopte en vrijbuitte hy van de Oost-zee tot
aan Frankrijk, en hy had zich over zijn genius niet te beklagen. Het
groote doel — de bevrijding des vaderlands — \' nochtans niet uit
het oog verliezende, onderhield hy steeds de gemeenschap met het
geliefde gewest zijner geboorte; stak er den gebogen geest meerma-
len een hart onder den riem, en verspreidde er ook het bemoedigend
gerucht dat Koningin Elizabeth den Nederlanders een hulpvloot van
meer dan vijftig oorlogschepen zenden zou. Werkelyk was er sprake
van een ondersteuning, door de Engelschen koningin te leveren, maar
daarvan kwam niet; Neêrlands krachten-zelf waren voorbeschikt om
Nederland van het verderf te redden, en daartoe werkte Abels op
de meest kloeke wijze meê. Had hy daarin gelijk, dat de hulp uit
Engeland zou komen — onder de helpers behoorde hy-zelf, en daar-
toe lag hy thands met de zijnen voor den Briel. :
1 «Dat is" — volgens Dr. Nuyens — »tot heil dor Kalvinisten en der opstandelingen,
die nog geen tiende des volks uitmaakten." Dit heet te gelden van om-
streeks 1S70 — en de schrijver beroemt zi:h zeer op zijne onpartijdige voor-
stelling onzer geschiedenis!
1 Zie verder Rylage G.
-ocr page 97-
84
DORP.
En met en nevens hem hoevele anderen, verschillend van begin-
selen, onderscheiden van begrip, maar zonder verschil en onder-
scheid van doel: afbreuk aan Spanje en de Spaanschgezinden! de
vrijheid voor het Vaderland!
Allen zou ik ze willen noemen, die fiere Bevelhebbers, waaronder
zoovelen met heraklische gebreken, en toch allen met dien stralenden
aureool om het hoofd, die met vlammende letteren te lezen geeft:
»Op leven en dood tegen de dwingelandij van Kerk en Staat!"
Voor weinigen echter is er in het kleine Keurvendel des edelen
Oranjes plaats; maar ook by de meest spaarzame keuze moet in de
voorste rij hy niet worden gemist, die dubbel Edelman mag worden
genoemd, omdat hy het naar hart als naar geboorte was, Frederik van
DORP.
Een kwartier uurs van Schipluiden, te midden der vette weivlakten van
het grasrijke Delfland, lag reeds in de dertiende eeuw het kasteel, dat zijn
naam droeg naar de heerlykheid waarover de Burchtheer het gebied
voerde, het huis te Dorp. Daar zetelde in 1250 Heer Diedryk van Dorp, \'
> Reeds onder de Ridders, die in 1235 op het sleekspei te Haarlem tornierden, komt een
Heer Jan van Dorp voor.
-ocr page 98-
85
DORP.
volgends sommigen uit den Huize Wassenaer, volgends anderen uit
het Friesche Geslacht Dogema afstammende. Een reeks van strijd-
. bare mannen had drie eeuwen achter-een den roem huns stams
opgehouden, en drie zilveren, rondgetongde leeuwenkoppen op het
sabelen veld, gekwartileerd met een gouden faas op keel, met eere
gevoerd, toen de ure van Neêrlands nood drie telgen te gelijk het
zwaard zag grijpen, om het te voeren in den aanvankelyk hopeloos
schijnenden strijd voor het Vaderland. Het waren Arent, Willem, en
Frederik van Dorp, die den welverdienden lauwerkrans, om het bla-
zoen van hun Edel Huis geslingerd, op nieuw met frissche en geu-
rige bladeren doorvlochten.
Inzonderheid Frederik. Eenige zoon, naar het schijnt, van Filips
van Dorp en Dorothea Nillink, telde hy pas een-en-twintig jaren,
toen hy reeds in 1568 het zwaard voerde voor het vaderland, dat
hy onder verschillende omstandigheden — en beproevingen — zou
dienen tot aan zijn einde, terwijl hy inmiddejs meermalen den Ne-
derlandschen naam in het buitenland zou doen eeren.
Vuur was er in zijn hart, kalmte in zijn hoofd, kracht in zijn
vuist — en alle drie waren zy de dienaren eens helderen, van echt
christelyken zin doortrokken geesles. Het is treffend, om zijne eigene
onopgesmukte aanteekeningen omtrent zijn leven en lotgevallen on-
verwacht te rug te zien vinden in den bybel zijner echtgenote, Jonk-
vrouwe Sara van Trillo, tusschen het Oude en Nieuwe Testament. \'
Waar men gretig is in het opsporen der boevendaden van het uit-
schot der Watergeuzen, daar is het onverandwoordelyk om te
1 Vrouwe Sara, uit een Italiaanscb Geslacht oirspronkelyk, was z(jn tweede gemalin;
z(|n eerste, in 1606 overleden, was Anna Schets, dochter van den Ridder Coenraad Schets.
-ocr page 99-
86
DORP.
zwijgen van zulke karakteristieke tegenstellingen uit de handelin-
gen der aanvoerders.
Dorps eerste heldenfeit werd door de overwinning bekroond: by
den slag van Heyligerlee streed hy in de gelederen van Graaf Lode-
wijk, en hy teekemle daarvan op: »Armo 1568 sloegen wy dieslagh
by Heyiigerleen tegens de Spanjaerden daer wy de victorie hadden
met Graef Lodewijik. Daer bleeir doot de Graef van Arembergh als
met de Spanjaerden houdende. Dit geschieden den 25 May. Dit was
mijn eerste uytflucht als jonge s\'yride."
Maar toen deelgenoot in Lodewijks lust, was hy het straks ook
in dienst last: hy woonde de droeve nedeilage van Jemgum by, en
had misschien aan de broedertrouw van Jan Abels zijn redding te
danken, want hy ontkwam, en dat was alleen mooglyk over de Eems.
Bittere gewaarwordingen moeten het harte des vluchtelings toen
hebben benepen. Moge hy ook al den moed niet hebben verloren —
in dien hangen toestand kon hy toch ook niet vermoeden welk een
rijkdom van wakkere daden hy nog eenmaal, als de vruchtbare ge-
beurtenissen zijns eigenen levens, zelf met korte, aanspraaklooze trek-
ken zou te boek stellen.
Tegenspoeden vermochten hem echter niet neder te slaan; met rus-
tig betrouwen hief hy het hoofd op, en in zijn harte leefde het »Hem
zij loff, prijs en eer!" Waarlyk — het »Je vous fais Chevallier" des
erkentelyken Hendriks den Vierde, die hem later met die woorden
het Koninklyk eermelaal over de schouderen hing, kon geen waar-
diger Edelman worden toegevoegd.
Maar van zulke hooge dingen droomde hy thands nog niet, de vijf-
en-twintigjaiïge Watergeus, al zij het dan ook dat zijn hart zich op
dat oogenblik bezig hield met idealen, en velerlei beelden voor het
-ocr page 100-
87
DOHP.
oog zijns geestes voorby gingen. Droomen, idealen, en beelden —
welke waarachtige Nederlander op die vloot had ze niet, stout,
fier, en krachtig, opdoemende uit, en omzwevende in het edelste
licht dat in een mannelyk gemoed tintelen en schitteren kan —
vaderlandsliefde!
Ongetwijfeld — er was er onder de bemaning dier vloot, wiens
vizioen slechts .werd verlicht door de roode vlammen der brandstich-
ting, die een afgrijselyk tafreel van priestermoord en kerk- en kloos-
terplundering bestraalden; maar dat waren vreemde huurlingen in
de eerste, eigen woestelingen in de tweede plaats..... en dezen
waren niet de ziel der groote beweging. Het Hollandsen heeft daar-
voor een uitstekend juiste benaming: schuim. Genen waren het
schuim, rondspattende op de bovenste oppervlakte, en daardoor het
eerst en het meest zichtbaar; maar de wind die den golfslag bewoog
en voort deed tuimelen was daarom nog niet de beweging der wa-
teren in de verborgen diepte!
Er zijn echter onder ons, die noodig hebben om bovenal op dat
schuim te wijzen — in de hoop dat men dan hun modder voorby zie.
Zoo was er dan nu menig-een, die met Frederik van Dorp pein-
zend den vlammenden blik op den Briel hield gericht, in het verle-
vendigd gezichte der betere toekomst \'s lands hunne eigene vergetende. \'
En onder wie, even als hy, zich op dat oogenblik nog niet kon-
den voorspiegelen welk een voortreffelyke plaats zy vervolgends in
de roemruchtige historie van »the rise of the Dutch Republic" zou-
den innemen, behoort de bezadigde "Vlaamsche Edelman, Jonkheer Jacob
\' Zie verder Bylage H.
-ocr page 101-
88
CAB1LJAUW,
Heer van Mulhem. Hy was de zoon van Gentenaar Jacob Cabil-
jauw en Margareta van Rulyn, en, naar vermeld wordt, reeds vroeg
der Hervorming toegedaan. Oranje vond in hem een getrouwen aan-
hanger, Alba een onverschrokken tegenslander. Een tijdgenoot die
hem persoonlyk kende — Mr. JNanning van Foreest, Raad en Pen-
sionaris van Alkmaar — heet hem sden seer vroomen edelen Jacob
Cabiljau", en schetst hem vervolgends als »een seer sachtmoedich
ende minnelick man." Hy was alzoo een dier talloos velen, in wie
Filips rustige en gehoorzame onderdanen had kunnen vinden, indien
hy-zelf ze niet eerst door zijn domme bekrompenheid van zich ge-
stooten, en zich eindelyk door zijne valsche treken te recht verach-
telyk in hun oog gemaakt had. Mannen als Cabiljauw zijn de zwaar-
ste beschuldiging tegen tyrannen als Filips: onder een waardig be-
stuur de beste burgers, slingert een regeering van geweld hen uit
hunne rustige omgeving, en dwingt hen om de vreedsarne hand aan
het felle zwaard van den opstand te slaan — alles »hy de gratie
Gods." Te midden zijner mutserdvlammen verschijnt die Koning als
een afschuwlyk spooksel, met een de menschheid hoonenden glimlach
op het strakke gelaat; te midden van den vuurgloed, door de brand-
stichtingen der Watergeuzen ontstaan, treden gestalten als die van
Cabiljauw en de zijnen op, groot en majestueus als Scipio op de
-ocr page 102-
CABILJAUW.
puinen van Carthago, met een traan in het oog over de verwoestin-
gen die zy door nooddwang hebben aangericht.
Zoo als hy daar nu met de andere Scheepshoofden en Bevelhebbers
voor den Briel lag, was hy gewisselyk gants niet onbekend, maar,
gelijk zoo menig-een zijner krijgsmakkers nog onberoemd; vol goe-
den moed, vol vasten wil, vol onwrikbare beslotenheid om niet af te
houden van den eenmaal ingeslagen koers. Had hy al of niet — naar
de woorden des dichters — reeds zijne tente in Holland opgeslagen \',
zijn Hollandschgezindheid laat geen twijfel over, en de dagen waren
aanstaande waarin hy het bewijs leveren zou, hoe hy zijn »eed ende
eere" waardiglyk wist te handhaven. Het vriendschappelyk woord,
dal hy later in benarde omstandigheden van Filips van der Aa zou
onlfangen: «Weest goedes moets" — behoefde hy uit noodzake niet,
want hy bezat uit zich-zelf hart genoeg tot mannelyk handelen, en
durfde rustig protesteeren «voor God en die werelt," tegen een moog-
lyke verdenking dat een ongunstige uitslag zijner bemoejingen moest
worden geweten aan zijne «schuit ofte ontrouwigheit." Meer dan een
zijner brieven, geschreven in de dagen van Hollands benaauwdheid,
toonen nevens zijn onbevangen heldenmoed te gelijk zijn vroom be-
trouwen op en zijn nederige dankbaarheid j eg en ds de hulpe des
Heeren. Vóór den strijd heet het: «Denkt niet dat wij\'t goede coop
geven sullen;" en na de overwinning, door heldhaftige worsteling vol-
dongen: «Wij moeten Godt alleen de eere toescrij ven, want het heeft
«gescenen dat wij alle menschen verlaten waren."
1 Uit van Haren* woorden:
•En zy, die Leydens Rhijn verlieten,
zyn Cabbiljau, de stoute Zwteton,"
valt op te maken dat de dicbter grond bad om Cabiljauw vóór dien t(jd een verblijf in Zuid-
bolland toe te kennen.
-ocr page 103-
90
BONGA.
Met zulke gezindheden maakte Cabiljauw zijn naam onsterfelyk,
door hem te verbinden aan de beide groote overwinningen, die den
grondslag hebben gelegd tot Hollands — en daarmede Nederlands —
bevrijding: de inneming van den Briel, en het behoud van Alkmaar.\'
Maar nu met haaste nog een paar andere bodems betreden, want
deze zonnige Aprilsdag moet nog door een groote zaak voor altoos wor-
den gewijd. En dus over stappende, staat ge voor den man, in wien ik Jan
BONGA,
den koenen Grietman van Wonseradeel, meen te moeten herkennen,2
«Drie Vlissingers — Iwee strooplui!"
klonk het oudtijds in het Zeeuwscherijmken van de zes steden; maar ook:
«Drie Verenaars — twee Nassau-lui!"
Van hoeveel Nederlanders mocht dat reeds in 1572 niet gelden —
maar dan vergete men daarby vooral de hartige Friezen niet, van
wie wy er reeds meermalen hebben ontmoet. Ook Jan Bonga moet
daarby worden geleld, en thands zulks te meer, omdat hy »zoo al
1 Zie verder Bylage J.
1 Hy was de zoon van Sijds Bonga en Rins Roorda. Zijn geslachtsnaam komt ook als
Bungha, Boenga, Bouniogha, en Buma voor,
-ocr page 104-
91
BONGA.
niet de eerste dei1 Watergeuzen, ten minste onder de eersten"
hunner was.
Bonga, behoorende tot de »Ligue et faction des Gentilzhommes
Confédérez durant les dite troubles," en hebbende geteekend »leur
seditieulx compromis," — zooals het in Albaas vonnis van den tien-
den September 1568 luidt — werd door den Hertog gebannen »per-
petuellement et ii jamais sur la vie," met verbeurdverklaring zijner
goederen.
De Edele Fries, sedert 4560 Wonseradeels Grietman, kon daar
rustig onder blijven: reeds vóór de bloedige schaduw des raads van
beroerte over het gevonnisde land viel, had hy het verlaten, maar
slechts om ten nutte daarvan werksaam te zijn: »van de vroegste
beginselen des opkomenden oorlogs af, had hem de liefde tot de \\*a-
derlandsche vrijheid aan de betere party verbonden." Zoo bracht
hy zijn ballingschap dan ook geenszins in doffe rust of loome ver-
slagenheid door. Even als Oranje had hy niet slechts zijn leven,
maar ook zijn vermogen voor de zaak des vaderlands veil, en »meest
alle Friezen, die de Nassausche zijde aanhingen, dienden op zijne
kosten." De driftige Hobbe Ottes, de Spaanschgezinde Burgemeester
van Bolsward, gaf hem alzoo geenszins den waren naam, toen hy
hem in gramschap »Schelm!" schold. Toen op den Groot-oldambt-
schen bodem de trompetten schetterden, de pijpen klonken, en de
trommels rommelden, ten teeken dat Graaf Lodewijk daar was om
het kloekhartig met Spanje op te nemen, bevond zich ook Bonga
onder \'s Graven Hoplieden, aan het hoofd van een vendel voetkneeh-
ten. Hy had zijn aandeel in de lauweren, op de velden van Heyli-
gerlee geplukt, en mocht zijn hart verkwikken aan den blinkenden
zonnestraal, die daar toen voor eenige oogenblikken \'s lands toekomst
-ocr page 105-
93
BONOA.
verhelderde; maar ook evenzeer deelde hy het eerst in de pijnlyke
grieve, toen de donkerheid zwarter dan ooit uitging van de schorren
en zandbanken der Eems: hy was mede in de nederlaag by Jemgutn,
en slechts door zijn wapenrusting van zich te werpen, en dus de
rivier over te zwemmen, bergde hy zijn leven.
Toen zagen zijne vroegere wapenbroeders hem weder: »die roovers
die plunderaars van hunne eigene landgenooten," uit wraak en uit
nood — maar tevens die koene en kloeke »Vrijheidshelden," aan wie
het vaderland zoo naamloos groote verplichtingen heeft, die hunne
wandaden duizendwerf opwegen. In Juny 1569 was hy met oom
Hedding — zooals de fierre Grietman van Baarderadeel, Homme
Hettinga, genoemd werd — en Jan Broek te water, om met een
tiental schepen den vijand afbreuk te doen; maar steeds was hem
het harte brandende om groolscher daden te verrichten — en
daartoe was de ure dan eindelyk thands gekomen. \'
Maar nu die vijf-en-twintigjarige, kloekgebouwde Scheepsvoogd,
van wiens hodem de manen der Wassenaers ten steng uitwap-
peren ?
Ware aan Fabiano Strada die fiere heldengestalte van Johan van
i Zie verder Bylage J.
-ocr page 106-
93
DUVENVOIRDE
onder het oog getreden — de in Nederlandsche zaken zoo ervaren
Jezwiet zou hem aan den »Turkschen knevel" terstond hebben her-
kend als Watergeus.
Zoon van Heer Jacob van Duvenvoirde, Heer van Warmond, en
Vrouwe Henrica van Egmond, zat den jongen Edelman de zucht
voor \'slands vrijheid in het bloed: zijn vader had reeds deel genomen
aan het Compromis, en den verbondsbrief der Edelen onderteekend.
»Noem vry den naam der Wassenaaren,"
zong de dichter van hem:
«Geen Huis is boven uwen moed,
Dien naam, die gy belet te sterven,
Zal nieuwen glans door u verwerven,
O Warmond! in dien grooten dag,
Als Spanje op \'t boogste der Punctalen
zyn vaandelen zal neer doen dalen
Voor uwe en Neèrlands vrije vlag."
Dat hy behoorde tot die rechtschapen Edelen, die de zaak der
vrijheid niet afhankelyk maakten van het aankleven eens dogmaas,
is waarschijnlyk, naardien zijne afstammelingen de Roomsche gods-
dienst bleven belijden; \' zeker intusschen is het, dat hy met een
> Zyn bloedverwant Aernt schynt daarentegen een yveraar voor het Calvinisme geweest
te zyn, komende by onder de gevonnisden door den bloedraad voor als «marge d\'avoir
favorisé la Nouvelle Religion, et comme ennemy de 1\'Anchienne."
-ocr page 107-
94                                                    DUYENVOIRDE.
Friesche volharding het vrijbuitersgilde getrouw bleef, aanvankelyk
wel niet gissende dat hem dit nog eenmaal, behalven tijdelyk tot het
ambt van Admiraal der Haarlemsche en Leydsche meiren, tot de
waardigheid van Admiraal van Holland brengen zou, waarin hy de
belangrijkste diensten zou bewijzen. \' Voor heden was hem het
bemachtigen van den Briel genoeg — en daartoe ging men
thands over.
Moesten reeds zelfs hunne vijanden tot hiertoe »hun de eer ge-
ven dat zy allen mannen waren van woeste geestkracht, gehard tot
den strijd, onvertsaagd te midden van den donder des geschuts of het
gebrul der baren, onverwrikbaar voor het aanschijn des doods, hetzij
deze hen opving te midden der golven, hetzij in de hitte des strijds
of aan de galg" — zy zouden nu hunne geenszins voor hunne euve-
len blinde vrienden rechtigen tot de uitspraak: »de Watergeuzen"
— die geduchte party-gangers voor de Vaderlandsche zaak —
»eischten recht, door den mond van hun geschut!"
In het kleine Brielle, als een eilandeken te midden van zijn klein
eiland liggende, was alles in verwarring, al strekte de hemel er zich
nog zoo blaauw en rustig over uit, al straalde de heldere voorjaars-
zon er nog zoo kalm in zijne weinige straten en langs zijn tweetal
grachten, over zijne met. rondeelen en poorten versterkte wallen, en
zich weêr-spiegelende in zijne ter eene zijde verdubbelde cingels,
van groene, welige polders, met een weinig houtgewas, omge-
ven.
De uurplaat op den stompen toren der Catheryne-kerk wees twee
> Zie verder Bylage K.
-ocr page 108-
INNEMING VA.N DEN BRIEL.                                              95
uren na den noen, toen twee schepen — die van Adam van Ha-
ren en Marinus Brandt — lustig door het golfvlak op de Voornsche
duinen aangestevend, den Maasmond in, en het Brielsche diep op-
gevaren, het zeil streken voor het havenhoofd der stad, en er het
anker wierpen. Straks waren de andere bodems opgedaagd, en zoo
lagen er dan nu zes-en-twintig van der gevreesde Geuzen-vaartui-
gen voor het Hoofd, welks diep onmiddelyk naar de stad slin-
gerde.
Dat de krachtige genius van Neêrlands vrijheid thands zijn breede
wieken vrolyk klepte boven dat onaanzienlyk plekjen gronds......wie
vermoedde het op dat oogenblik !
Dat die eerste April zou worden omgloried van een lichtkrans,
wiens stralen ten eeuwigen dage met een laaien gloed in Neêrlands
historie — en in die der menschheid daarby — zouden blijven
schitteren....... welke stoute verbeelding durfde zich dat in die
ure voorspiegelen?
Veeleer was het een tijdstip van spannende, zoo niet. van angstige
verwachting voor de beide partijen.
»Land onder den voet, om van daar uit den Spaanschen beul te
«kunnen bestoken!"......hoe brnischte die gedachte niet als een
schuimende waterval uit het brein der Vrijbuiters in hun harte
neer — maar hoe steeg zy er oek als Heklavlam uit op!
»De wilde Watergeuzen als meesters binnen onze stille wallen!".....
hoe beëngde dat de borst van den bedaarden tinnegieter Jan Pie-
tersen Nicker, van den welvarende koekebakker Claes Jansen
— beiden serntfeste, lieve, besundere" Burgemeesters der stad —
en der overige Magistraat, ijlings ten stadhuize by-een vergaderd!
En toch — er moest worden beslist: want dier wilde Geuzen afge-
-ocr page 109-
96
INNEMING VA.N DEN BRIEl..
zant, Jan Pietersen Koppelstok, een welgegoed ingezetene der stad,
een binnenvaarder en haringkoopman, die vrij wat te verliezen had, l
stond daar voor die eerzame Magistraat, met den zegelring van
Treslong als geloofsbrief tusschen de vingeren, de stad op-eischende,
namens den geduchten Grave van Lumey, voor den Prins van
Oranje, en als een «kregel en stout kaerel" vergde hy een even be-
slissend als spoedig andwoord.
De tinnegieter is ten minste een praktiesch man, en daarom trilt
hem binnen die enge stadhuiswanden de vraag van de lippen: «Hoe-
veel koppen die geuzen dan wel mogen tellen;" waarop de «kregele"
haringkooper, kort van stof, en voor geen klein getal vervaard, and-
woordt: » Wel vijf duizend !"
— »Wy en waeren geen dry hondert," verklaarde Dorp later. —
Maar Dorps verklaring in zijne naïve aanteekeningen moest nog
worden geschreven, en Koppelstoks stoute opgave bracht de harten
der Brielsche weifelaars in bittere verschrikking.
«Vijf duizend Geuzen I"......zy zien elkander aan, die goede poor-
ters, de een kracht zoekende in den blik des anderen, en toch ein-
delyk geen ander «soulaas" vindende dan in een onderhandeling
tot overgave.
Maar wie zullen het zijn, die den moed bezitten om die vreese-
lyke piraten te gemoet te treden, hen onder het oog te zien, woor-
den van bevrediging met hen te wisselen ? . ...
Eindelyk wringen de tinnegieter en de koekbakker zich een hart
1 Zie reeds Van WUns aanteekeningen op Wagenaar. En toch spreekt Dr. Nu yens in 1866
nog altoos van hem, als van «iemand die weinig te wagen had!" Ik vind my dus gedwongen
om diens historieschrijvers eigene woorden op hem-zelf toe te passen: »Zoo wordt uit parlU-
drift, sekteujjvcr en onnadenkend nakallen het gevoel van onvervrecmbaar recht miskend!"
-ocr page 110-
FNNEMtNG VAN DEN BRIE]..                                             07
onder den magistralen riem. Eere zij hun. Zy, die smeltkroes en deeg
hanteeren, durven zich voorstellen dat zy, ten beste hunner burge-
rij, ook nog wel een geuzengemoed zullen vermurwen, al wordt dat
dan ook overschaduwd door den ruigen baard van den vreeselyken
Lumey, dien wilden verwant van den »Ever der Ardennen."
Zy begeven zich derhalven op weg naar het Hoofd. Reeds vroeger
treffen zy hem: hy is aan wal gestapt, .en heeft flux zijn intrek
genomen in een der meer naar de stad gelegen woningen. Zijne
voorwaarden zijn kort, gelijk te verwachten is; hy eischt »de stad
op uiten naem van den Prince van Orangiën als Stadhouder des
Conincks over Holland;" twee uren van beraad, niets meer.
Middelerwijl is gantsch Brielle éen wanorde. Het verschil van
meening doet er zich eensklaps scherpelyk kennen. De Spaanschge-
zinden krijten »ach" en «wee"! Eenige enkelen hunner spreken van
weerstand, en grijpen naar een wapen; de Oranjemannen jubelen,
en willen dadelyke overgave. De angst der zwakken en verbijsterden
is aanstekend, en de straten zijn plotselyk met vluchtenden gevuld;
en daar de geuzenvaandels reeds wapperen aan wal, en het schette-
rend «Wilhelmus" de Noordpoort nadert, stroomt de menigte, die
nog ving en greep wat zy in haaste met zich bergen mocht, aan
de andere zijde der stad ter Zuidpoort uit.
«Ziedaar nu het gevolg van de handelingen der brutale Water-
»geuzen! Een rustige stille stad, waar men spint en weeft, bakt en
«brouwt, en by al die noodwendige zorg voor het tijdelyke het
«eeuwige niet vergeet, maar ter wille van hooger heil ook zijn
«kerkplichten getrouw waarneemt, de mis bywoont, vast, bidt, en
«goede werken doet — in eens als een samenhortende chaos door
«elkander geworpen!"
7
-ocr page 111-
98
TNNEMINO VAN DEN BRIEI,.
Voorzeker — het gevolg is een onmiskenbaar feit, maar de oir-
zaak alleen is hier verkeerdelyk ter rechterzijde gezocht: indien ge
niet scheel ziet, of wel niet gants, onschuldig of moedwillig, blind
zijt, hebt ge naar de linker zijde te zien, en dan staan daar Filips
en Alba, met hunne geeselroeden in de hand — en zy zijn het, die
de Watergeuzen voorwaart, en, in de branding daarvan, rustige bur-
gers in radelooze vlucht uit hunne huizen drijven.
Maar de gelegene stonde tot vluchten is in den Briel weldra
voorby: de twee uren beraads zijn omgevlogen; Lumeys geduld is
ten einde, en dat van Hopman Roobol, die met zijn vendel voor de
Noordpoort staat, evenzeer. Een paar schadelooze musketschoten, die
er van den wal werden gelost, prikkelden des kloeken Geuzenhop-
mans voortvarendheid slechts te meer. In een oogenblik liggen takken,
rijzen, en andere brandbare stoffen voor de poort op-een gehoopt;
maar eer daar nog de vlammen uit oprijzen, en de eeltige handen
der varensgezellen zich om den mastboom klemmen waarmee zy de
poort zullen doen openspringen, waait ook aan de andere zijde de
geuzenvlag: Treslong is met een tweede bende de wallen omgetrok-
ken en — wellicht omdat de getorende Langepoort hem te sterk
voorkomt -— den smallen toegang tot de Zuidpoort genaderd, waar-
mee alle vlucht gekeerd wordt.
Nu was het een heerlyke ure!
"Slaet opten trommele vun dirredomdeyne,
•Vlve Ie Geus is nu de leus —"
mag het wel met het hartig liedeken des pastoors van de Lier heb-
ben geklonken — want de blanke troffel was geheven, waarmee
de hoeksteen van Neèrlands vrijheid in degelyk cement moest wor-
den gelegd: met het vallen van dezen aprils-avond was de morgen-
-ocr page 112-
INNEMINd VAN DEN RRIEL.                                       99
stond van den geboortedag onzes nieuwen levens aangebroken: tus-
schen acht en negen ure trokken de Watergeuzen aan beide zijden
den Briel binnen.
En aldus was het oogenblik gekomen, negen jaren vroeger door
den scherpen blik van Oranje reeds voorzien en aan Montguy voor-
speld : de dag waarop de voorstanders der gerechte zake des vader-
lands de sterksten zouden zijn. ■ De profetische spreuk op den ruiter-
penning van 1568 — sFlorira 1\'orangier" — begon in vervulling
te gaan. ;
In \'t Hollandsen bart, zoo fel doorpriemd
Van Spanjes giften dolk,
Was lang reeds \'t vruchtbaar zaad geklemd,
Gekweekt door \'t dankbaar volk.
Tbands — niet siechts lieflyk droombeeld meer,
Maar met de band getast —
Tbands scboot het In \'s lands bodem neer,
En wortelde er zich vast.
Sinds wies de Oranje. Maar hoe veer
Hy zeegnend schaduw droeg —
Slechts Brielle praalt met de eeuwige eer
Oat hy iliiiir wortel sloeg.
Rijke vloten zijn in de loop der volgende eeuwen onze havens
binnen gestevend; beladen met de kostbaarheden der vier waereld-
deel.n hebben zy rijkdom en welvaart, macht en aanzien verspreid
over het bloeiend gemeenebest; maar geen vloot, die ooit rijker
1 Volgends Granvelles schrijven aan Filips, in 156S.
1 Sommigen van \'s Princen ruiters droegen toen dien penning aan een zwart zjjden koord
op de borst. Bebalven bovenstaand devies rondom een vruchtdragende» oranjeboom, voerde
de keerzijde een bet krygszwaard heffende band, met bet omscbrifl «Maintient juslice."
-ocr page 113-
100
INNEMING VAN DEN BRIE!..
schat aanvoerde dan die zes-en-twintig vliebooten en hulken, die,
met de princevlag in top, op den eersten April 1572 op den Maas-
stroom verschenen, en het vaderland de «eerstelingen der vrijheid"
brachten, terwijl van het zuiden tot het noorden weergalmde: »De
«Watergeuzen zijn in den Briel!"
Gedenkteekenen zijn er sedert verrezen: standbeelden en zuilen
en grafteekenen voor de helden en de redders van het vaderland;
maar geen gedenkteeken van schooner en rijker beteekenis, dan
dat eenvoudig devies onder het Brielsche wapenschild: «Libertatis
primitiae."
En die uithoek van Holland, door de Maas en de Noordzee om-
spoeld, waar het Brielsche havenhoofd uitsteekt^ aan de rivierzij de, en
het eiland Voorne zijn schraal duin ter borstweer biedt tegen de woede
der zee — die plek is heilig land: daar hebben de Helden onzer
helden-eeuw, de Verlossers onzer Vaderen, het eerst den Vaderland-
schen bodem gedrukt. \'
Thands prijkt Brielle dan ook te recht met zijn Gesticht vooroude
of verminkte Zeelieden, sinds Neérlands derde jubilee in 1872 uit
bydragen des gantschen volks opgericht.
Hollands Stadhouder namens den Koning, de toen nog door goed
betrouwen verblinde Graaf van Boussu, vernam in \'s Gravenhage naauw-
lyks de schallende mare van den onverwachten inval, of, beraden en
moedig als hy was, en verbitterd over de stoutheid der Geuzen — hy
spoedde zich om de oppervlakkige gedachte van sommigen, »que Ie
Duc d\'Alve 1\' en chassera bientost," tot een feit te maken. IJlings
1 Ter Gouw.
-ocr page 114-
INNEMING VAN DEN BIUEL.                                          1CH
rukte hy op, met wat krijgsbenden hy byderhand kon vinden, en
zoo stond hy reeds den vierden April op Voornes bodem. Zijn toe-
leg om den Briel te herwinnen bekwam hem slecht: de felle Wa-
tergeuzen joegen de aanstormende Spanjaarden met bebloede kop-
pen te rug; de heldhaftigheid van den Brielschen Timmerman Ro-
chus Meeuwsen Conincx liet hun geen andere keuze dan vlieden
of verdrinken, en de list van den Vlaardingschen Baliuw Pieter
Vrancken, die hunne schepen aan de vlammen wist te leveren, vol-
tooide hun nederlaag.
Toen dit voorviel, was de blijde tijding van der Geuzen viktorie
reeds »met een voor de stad genomen smalschip, dat men daartoe
ongedeerd vrij gaf," overgebracht naar Engeland, waar nog tusschen
de zes of zevenhonderd genoten der thands zegevierende ballingen
vertoefden, niet meer vaartuig bezittende dan drie kleine malsche-
pen, die nog niet eens ten oorloge waren toegerust. Een luidruch-
tige vreugde maakte zich meester van de harten dier mannen, die
nu niets liever verlangden dan om Engelands grond te verwisselen
voor Neêrlands bodem, sloopende als rasende honden, ommè van
daer te wesen," zooals de Katwijksche lijndraaier en visscherman
Symen Cornelissen Colen straks aan Boussu verklaarde, en tot die
verklaring gerechtigd was, want hy-zelf had hen in hunne opge-
wondenheid aanschouwd.
En aan de spits van hen, wien nu, hijgende naar Hollands
wal, Engelands bodem hel meest onder de voeten brandde, stond wel
-ocr page 115-
102
LANCELOT
van Brederode, door zijne gemalin, Vrouwe Adriana, Heer Aelbrechts
dochter van Treslong, Heer van Veenhuizen.
Dat de t\'rischheid, die door de Hollandsche landschappen waait, niet
zonder invloed blijft op de krachtige Hollandsche gemoederen, daarvan
mocht Lancelot als. een voorbeeld worden genoemd. Dat hy de
vrucht was eener onwettige verbintenis tusschen den hooghartigen
Graaf Reynout — den derde — van Brederode, en het schoone
burgermeisjen Anna Symensdochter, \' vervreemdde zijn aart niet
van dien des edelen Geslachts welks naam hy droeg. Rondborstig
en fier, kloekhartig en onvertsaagd, en met mannelyke trouw aan
zijne beginselen gehecht, maakte hy bovendien reeds door gelaat
en gestalte een gunstigen indruk waar hy slechts optrad, want met
Montigny deelde hy de voordeelige faam van de beide schoonste
mannen der toenmalige Nederlanders te zijn.
Als bewoner van het huis te Gleef — te midden van welig
groene beemden gelegen, met het lommerig begroeide duin ten wes-
ten, het scheeprijke Spaarne ten oosten, het n\'yvere Haarlem ten
zuiden, en zoo vele bloeiende dorpen ten noorden en rondom —
moest een gemoed als het zijne wel worden doortrokken en door-
1 Z\\ was de zuster van Coornherts echtgenote.
-ocr page 116-
tOS
LANCELOT.
tinteld van liefde voor het land zijner geboorte, en moesten de be-
lagers van dien bloei en die welvaart hem wel noodwendig vijanden
worden. Gewoon om met onbevangen blik in de onbekrompen
ruimte van een uitgestrekt landschap vrijelyk rondom zich heen te
staren, mag dat ook wel hebben ingewerkt op zijn godsdienstige
zienswijze: hy werd een warm voorstander der Hervorming
— »grand faulteur des Sectaires, et Autheur des presches, tenues entre
Haerlem et la Maison de Cleves," zooals Albaas vonnis over hem
luidt —, en als zoodanig een getrouw aanhanger zijns broeders
Graaf Hendrik, wien hy meestal vergezelde, \' tot ook op diens uit-
wijking naar Duitschland.
Doch gelukkiger dan deze, was het hem daarna nog vergund om
een krachtig aandeel te nemen in de felle worsteling die weldra
volgde, al moest het dan ook zijn lot zijn dat de met bloed be-
sprengde martelaarskroon hem aan het einde zijner roemvolle, maai\'
te vroeg afgebroken loopbaan verwachtte.
Bleef de fortuin hem niet immer getrouw — zijn koene volhar-
dingsgeest bezweek hem nooit, en daarin was hy de evenknie des
grooten Zwijgers, met wien hy vertrouwelyke briefwisseling hield.
Geenszins by keuze in het wilde, maar met koen beleid, koos hy
in 1569 zoowel de wateren als het land tot het tooneel zijner da-
den. Daartoe verbond hy zich met eenige andere Edelen op de vol-
gende ernstige wijze:
»Alzoe op voirleden jaren het meeste deel van den adel zoe wel
uwt friesland, hollant, ende andere landen veriacht zijn uit haren
vaders landen, verlatende goet, wijf, ende kinderen, ende dat duer
1 Zoo was by in 1567 mede te Amsterdam; zie Oranje en zijn Keurvendel, lil*. 91 lot 107.
-ocr page 117-
104
LANCKLOT.
die tirannye van seeckere bloetgierighe Reghenten ende namaels
van Ducq de Alba, zoe hebben nochtans alle princhen, heeren, ende
adelen protestanten hum gheconfedereert het selfde weder te staen
ende met allen haren goederen, lijf ende leven metten anderen op
te zetten, streckende en tenderende alleenlyck tot afbreek, vernie-
linghe, ende annulacie van den Ducq de Alba met synen bloidighe
adherenten, om weder in te voiren het waeraftighe woert Goedes,
ende dat over alle te doen predicken, ende alzoe weder te mogen
ghenieten onsen vaders landen ende vrijheden, daer wy altans ba-
linghe af zijn, zoe est nu dat mijn heer de Princhen, capitein ge-
nerael in behoif C° M\' etc. alle middelen ghesocht heeft, ende noch
soickt met hulp van den principalen adel van vranckrijck om te
met sijnnen quade bloedighen Raedt, om alzoe ende met zulcke
middelen de steden die, leider, onder tirannie de Ducq de Alba
zijn, tot haren ouden vryheden te brenghen; ende alzoe sijnnen
ghenaden op allen oirden ende plaetzen niet en mag afbreek doen,
noch anslaghen te weghen te brenghen, soe heeft sijnre ghenaden
bestellinghe ghegundt om aen anderen oirden te water ende te lan-
den aenslaghen te doen tot afbreek van Ducq de Alba onsen viand
daer het ons meest ende best gheleghen ende goedt duncken sal.
Dienende mede tot ontset van mijne heere de Princhen. Ende ghe-
merct wy eedelheden ondergheteickent ghehouden sijn onzen ver-
plichten eede te volbringhen soe veel moeghelyck es, ende ghemerckt
dat wy zulcke aenslaghen te water ende te landen weten te weghe
te brenghen, daer wy Ducq de Alba grooten hinder, schade, ende
afbreek weten te doen, omme de landen te dwinghen ende te on-
derwerpen, ende duer sulcke middelen te weghen te brenghen, dat
het waeraftighe Gods woirt vercundichl ende ghepredickl weide,
-ocr page 118-
105
LANCELOT.
soe sijn wy adelluyden duer dwinghen onzen consientiën ende ge-
daen eede gheaccordeert ende met verder eeden ende adelicker
eeren verplicht goet ende bloet met den anderen op te stellen ende
metten anderen te leven ende te sterven, den bestellinghen des doir-
luchtighen etc. nae te volghen te water ende te lande, ende dat
niemant van onsen met sijn eygen voirnemen eenighen aenslagli
beginnen ende ter hant slaen sal nog aenvanghen, sonder weeten
ende sluyten van onser aller ghemeender Raedt ende advys, wel
verstaende dat desen onsen consideratie begint van heden den vijf-
tiende augusto, anno XV° neghen ende sestich, ende dat soe wat
buiten ende prysen wy becomen sullen, sal voir af d\' een helft gaen
tot behoif des doirluchtighe heeren den Prince van Oraigne eet.
ende dandre helft voir die scippers, boitslieden, lantsknechten, naer
ordonnantie daer af sijnde. Tot welcker verseeckerheyt wyditaccort
met ghiesamender hant onderteyckent hebben, ende onzen pitzie-
ren \' onder gedruckt ofte van den ander overstemt.
Aelbrecht van Egmondt.             Capitein Meinert Friesse.
L. de Brederode.                         Bartolt Entes van Mentheda.
Grispinus van Solbrugge. _ Jellius Elsma."
De ondervinding heeft hun echter waarschynlyk doen zien dat
het aandeel in de buit, door hen aan Oranje — dat is: de heilige
zaak van Nederland — toegekend, te kort deed aan de voorziening
in de behoeften van hen-zelf en hun scheepsvolk, ten gevolge waar-
van Lancelot »als Averst und Capitein Generall van sijn forsllyk
G. geordinerth, myts goedtduncken van de andere capiteynen
ynde sellefde vloethe wesende," nadere «artikelen ende ordinantiën"
\' Zegel:-.
-ocr page 119-
106                                                    LANCELOT.
als scheepsreglement vast stelde. Daarby werd in het elfde artikel
bepaald: »Alle de geheele buethe, de van den vyanden genamen
wordt, sall gedeelth worden yn \'2 deelen, waervan dat j deel de
soldathen und boetgezellen sollen hebben, mets dat. de eapiteyn van
tsellefde deell den 10" pardt ollïrecken zal. Ende sall alsdan de vors.
eapiteyn mijn heer de Prins geven heth 5 pardt van de gantze on-
verdeelde buedt; watter dan overblijft van tandere deell, ende het
voers. tijnde pardt, sal de eapiteyn hebben." De eerste helft, »de
10e pardt daeraff getrokken zijnde," moest zoodanig worden verdeeld,
dat »de Luethenant" vier mansdeelen verkreeg; »de Schipper" en
»de Stuerman" ieder drie mansdeelen; »de Scrijver," de tlogboesman,"
en de »Constabell" ieder twee; de sProvoest,\'\' de «Buttelyeer," de
Koek," de Quartyermeysters," de »Hogeboetsmansmaet," en de»Seyl-
maker" ieder anderhalf, en »2 jongens tsamen" zooveel als ieder
der overige bootsgezellen en soldaten, namelyk éen mansdeel.
Tijdens het in schrift stellen van den verbondsbrief lag hy als Be-
velhebber der Oostfriesche Watergeuzen by Borkummer-oog, »van
waar zy de naderende schepen schepen op \'t Norder wad en balg
opvingen en gemakelyk buit maakten." Goede dagen hadden de nij-
vere Vrijbuiters er soms: »mel Barthold, den Voogd van Borkum
zelf, dronken zy gezatnendlyk den wijn uit, door een Deventer koop-
man naar Jever en Esens gevoerd, maar onderweg door hen ge-
vrijbuit."
Weinige dagen later begaf Lancelot zich naar Engeland, maar in
het laatst van December was hy met den Admiraal Dolhain — die
magere, dunbaardige man, »in een groene soldatenpy met hangende
mouwen gekleed" — reeds weder te rug, en lag, als Vice-Admi-
raal het bevel voerende, in winterkwartier naar den kant van Bor-
-ocr page 120-
107
LANCELOT.
sum, terwijl Dolhain het dichtst by \'t Nesscherland lag, en de ove-
rige Watergeuzen daar tusschen in.
Op het einde van February lagen zy er nog met twaalf groote
schepen, maar stevenden toen ook van daar, en zochten Borkum
weder op; echter niet zonder voorafgaand onheil: twee schepen,
waaronder dat des Admiraals, op het drooge geraakt zijnde, werden
door hen verbrand, nog drie daarenboven gingen op andere wijze
verloren, vijf-en-twintig schepelingen kwamen in het water om, en
onder de soldaten waren er niet weinig die zich in stilte wech
maakten.
Het werd alzoo hoog tijd om hel gewicht uit de schale der rust
over te werpen in die van handelen: de geleden schade moest wor-
den vergoed, de bevrozen wakkerheid opgewekt. In Maart en April
gaven zy blijken dat dit hun ernst was, en onder hunne uitvallen en
landgangen was er vooral éen die hun een goede buit aanbracht —
dank zij de onachtsaamheid van den Abt van Oldeklooster. \'
Deze had namelyk aan Robles de krijgsknechten te rug gezonden,
hem ter bewaking zijner abdy gegeven, en die hem reeds weinige
dagen vroeger by een aanval der Geuzen hadden bewaard. Naar zijn
zeggen, meende hy verder genoeg op zijne boeren te kunnen ver-
trouwen, en de hulp der soldaten niet te behoeven. Maar toen nu
de Geuzen in de eerste dagen van April met wel vijftig of sestig
man hem te middernacht kwamen opzoeken en zijn klooster leegplun-
deren, waarbij hy-zelf, gekwetst, ter naauwernood met de vlucht ont-
kwam — keken die boeren, ten getale van wel zes honderd, naar
1 Premonstreiter abdy tn de Marno, een rtubbelconvent, waarvan het vrouwenkloos-
ter dat der mannen overleefd bad.
-ocr page 121-
108
I.ANCBLOT.
Robles schrijft, stil toe, en lieten den Geuzen tot tweemaal ton rus-
tig alles wechvoeren. De Spaansche Hopman Bustamente, die met
honderd vijftig man uit Delfzijl te hulp schoot, kwam voor Olde-
klooster te Iaat, en moest zich tot de bewaring der overige abdijen
bepalen, terwijl de zegevierende Geuzen, in het pak der nonnen ge-
doscht, door de straten van Norden trokken, en juichten dat zy ook
weldra de andere abdijen zouden meester worden. \'
Met vijftien groote en kleine schepen der Watergeuzen, waaron-
der een schip van sestig last, benevens twee kleine jachten en een
lootsmansboot onder zijn eigen bevel, te Norden, lag zijn smaldeel
in September op de Oostfriesche kust, terwijl hy zich persoonlyk
toen meestal te Emden ophield by echtgenote en kind, die in de
Dijkstraat woonden.
Hoe ruwe Scheepsvoogden als Barthold Entes konden handelen,
wanneer zy niet door de tegenwoordigheid van Krijgshoofden als
Lancelot van Brederode in toom werden gehouden — daarvan mocht
op dien tijd de Groningsche koopman Filips Abue getuigenis afleg-
gen, zooals hy dan ook werkelyk heeft gedaan.
Deze man was op den twaalfden September in een Norder schuit
gevangen genomen, en by Entes aan boord gebrachl, waar hem de
Provoost Ulrich Hoyer, een burger van Emden, in de boeien had
gesloten. Burgemeesters van Groningen, door zijne vrouw aange-
zocht, stelden minnelyke poogingen met haar in \'t werk om hem
vrij te krijgen, en riepen daartoe de medewerking der Emder en
andere Oostfriesche Overheden in. Een onderhoud van dezen met
Entes en Brederode te Norden, had den vijf-en-twintigste een
1 Van Vloten.
-ocr page 122-
I.ANCEI.OT.                                                            109
scheepsraad by Entes ten gevolge. Voor dezen raad gebracht, hoor-
de de gevangene zich op hoogen toon toevoeren; »Wy Adelborsten,
»Hoplieden, en Voogd der oorlogschepen zijner Hoogheid den Prince
»van Oranje, die ons last heeft gegeven — als zijnde onder hem
»de waarachtige pylers van het christelyk geloof — om de goeden
»by te staan, te helpen, en de bozen te straffen, en om hun, die \'t
«verdienen, vergiffenis te schenken — wy belooven u, Filips, het
»leven te laten, wanneer gy ons naar waarheid op de volgende
«punten wilt andwoorden."
Daarop haalde Entes twee brieven, hem uit Emden overgezonden,
uit zijn zak, en las daaruit op: hoe de gedaagde aan Alba had
trouw gezworen, Bisschop en Krijgsvoogd van Groningen van raad
diende, en daarvoor geschenken aangenomen had, en hoe hy vele
nieuwgeloovigen in \'t verderf gestort, en voortvluchtigen gelasterd
had. Hy moest zich verder — heette het — over een door hem
voorgenomen verraad van Emden, en verbranding van Norden,
verandwoorden, zullende zy hem anders duizend dooden doen
sterven.
De arme gevangene, al deze beschuldigingen — waarvan atthands
de beide laatsten geheel onverdiend waren — hoorende, schijnt, niet-
tegenstaande zijn hachelyken toestond, zijn gelaat tot een glimlach
vertrokken te hebben, waarop Entes, ziedende van woede, gelastte
om hem onmiddellyk op te hangen, en hem ook terstond door Pro-
voost en beul een dik louw om den hals deed slaan, waaraan hy nu
al zijne manschappen gelastte te trekken, gelijk ook hy-zelf het aan
\'t eene eind aanvatte. Drie mans hoogte werd de arme man op
zoo weinig verkwikkelyke wijze, en totdat hy zijne bezinning ver-
loor, opgeheschen. Entes liet hem daarop een poos voor dood liggen,
-ocr page 123-
•110                                                    LANCELOT.
om hem, toen hy weer bygekomen was, te vragen: Of hem \'s Ko-
nings dienst niet goed dacht? — zwerende dat zy het zelfde zou-
den doen aan allen die hun in handen vielen.
Voor een tamelyken losprijs werd hy ten slotte vrijgelaten. \'
Van zulke schandalen — afkeer wekkende tooneelen eener ver-
bitterde zucht tot weerwraak, door een fanatieke Regeering uitge-
lokt — bleef Lancelots bodem voorzeker vrij; nochtans — de geest
der geuzerij zweefde ook wel degelyk in de atmosfeer van dat boord
om, zelfs toen die kleinere ruimte was verwisseld met de zooveel groo-
tere van het te Hoorn gebouwde schoone razeil van tweehonderd
last, den Vice-admiraal door den Medeinblikschen Schipper Zeger
Jansen in handen gespeeld: het scheepsvolk dronk er daaglyks uit
nachtmaalsbekers, de buit van een landgang in Holland. En wat zy
er uit dronken, zal wel niet altoos simpel bier zijn geweest: want
Robles klaagde met verontwaardiging aan Alba : dat die verwaten
roovers te Grethe en te Norden met ruime handen geld schonken
aan allen die die by hen in dienst wilden treden — waarover hy
hy hun dan ook de straffe Gods toebad. Het laaat zich tevens niet
denken dat het schip met Fransche wijnen, door Lancelot onder
Calais genomen, en waarvan de inhoud »te Doveren en Sandwijk*\'
verkocht was, geen staartjen in het geuzenvaartuig zou hebben
achtergelaten.
Maar ook dat zelfde boord kon getuigenis afleggen dat het plan
omtrent de verovering van den Briel reeds maanden te voren een
ernstig punt van overweging onder de Watergeuzen had uitgemaakt,
en dat — hadden Lancelot, diens Luitenant De Langhe, ongetwij-
i Van Vloten.
-ocr page 124-
LANCBLOT.                                                         Hl
feld evenzeer zijn Vaandrig Vlieger, \' maar wel stellig zeker zijn
Schrijver Duterus, benevens den volbloed Hollandschgezinden Schip-
per Zeger Jansen, hun vurigste wenschen vervuld gezien — Brielle
reeds in het laatst van Oktober 1571 overompeld had moeten zijn,
met Delfzijl en Appingadam daarby.
En nu dat eerste feit eindelyk werd volvoerd, was Lancelot niet
tegenwoordig, en moest hy er in Engeland de tijding van vernemen.
Hoe hy zich toen haastte, zagen wy reeds; dat hy niet te spade
kwam om een krachtig werksaam deel te nemen aan de gebeurte-
nissen die er het gevolg van waren, moest nu de toekomst nog
doen blijken — en zy heeft dat gedaan op eene wijze die hem, den
bastaart, ten eeuwigen dage een schitterenden rang onder de schit-
terendste Brederodes verzekerd heeft. ;
Toen Lancelot het havenhoofd van Brielle binnenliep, had de trom-
pet op Voorne het begeesterende Wilhelmus luid genoeg geblazen
om op Walcheren een hartige echo te doen weerklinken — en die
bleef ook geenszins uit. Vijf dagen na de opstanding van den Briel
— den zesden April, eersten Paaschdag — was Vlissingen in rep en
roer. Spaansche foeriers waren toen \'s morgens binnen de stad ge-
komen om er bestellingen te maken voor het garnizoen, dat weldra
daar zou zijn tot verdediging der gewichtige plaats, wier vesting-
werken werden verbeterd, en zich spoedig zelfs met een fort zouden
versterkt zien, waartoe de Ingenieur Scipio Hampi reeds sedert eenige
dagen binnen de wallen verblijf hield.
De Vlissinger «strooplui" waren nochtans niet bijster Spaanschge-
i Een Hopman uit Nykerk.
» Zie verder Bylage L.
-ocr page 125-
112
LANGEI.OT.
zind; en toen nu de pastoor der Sint-Jacobs kerk, na het eindigen
der hoogmis, op dien gedenkwaardigen Paaschdag zijnen parochianen
in korte maar kernige trekken voorhield wat zy van de reeds op
weg zijnde Spaanschen te wachten hadden — toen schoot het zaad
der vrijheidszin, er reeds wakker dooi\' den kloeken Jan van Cuyck,
Heer van Erpt, aangekweekt, eensklaps krachtig op: kanonschoten
verwelkoomden Osorio d\' Angulo en zijne drie vendels bezettelingen,
of liever: hielden dat geheele onwelkome gezelschap buiten de wal-
len — en Vlissingen was des Princen.
Over zulke feiten liep de tijding, door den zwartbaardigen bode in
zijn graauwe py op de Dillenburcht gebracht.
En die feiten moesten noodwendig door meer dergelijken worden
gevolgd, want zy waren geboren uit het ernstig streven van de
kern der natie.
»Wy zijn hier jn groolen troebel, dair ie hope dat Godt den Heere
jn wercken sal, ende dat wy d\'instrumenten wesen sullen om
d\'exploit te doene; wy hebben goeden moet, den Heere latet ge-
schiên tot onser salicheyt. Wy crijgen alle daeghen assistentie uyt
Engelandt ende Vrancrijcke, Godt hebbe loff! — Wy sullen Godt
den Heere tot eenen opperqapiteyn neemen, die wy hoopen ende niet
en twijfelen dat hy sijn volck verlaeten sal, rnaer verlossen sal uyt
tyrannye ende groote benautheyt van den Turck d\' Alve; syn vrien-
den sijn weinich dan verraders des Magistraets, die hy betovert
heeft, maer mettertijd haer oogen sullen opgaen, ende haer herte
sal gebrocht worden op een ander maniere, soe als wy al te gader
wel bemercken dat Godt den Heere nyet en wilt langer laeten ge-
schién." Dus schreef de Vlissinger Burgerhopman Glaude Willems
-ocr page 126-
■113
OVERGANG VAN VLISSINGEN.
op den negenden Mei aan zijn vriend en handelsgezel Jacob Segers;
en de verwachtingen des hartigen burgers, met evenveel mannelyk
betrouwen als deemoedigen christenzin uitgedrukt, werden niet be-
schaamd. Op den eersten April was Neêrlands schuts engel nu een-
maal zijn Rubicon overgetrokken, en had beslissend zijn »to be, or
not to be!" uitgesproken. Avond of morgen moest het worden na die
stonde der beslissing: een heldere dag — of een zwarte nacht in
het onmiddelyk gevolg. De stoute worp verrukte het geluk, en sleepte
het met zich meê: »To be!".... Nederland zou zijn!
Dat worstelende Nederland had thands een steunpunt gevonden
waaraan het zich vastklemmen kon. De graankorrel, door den storm-
wind voortgedreven, had tusschen de spleten der rots wortel gevat;
de boom, die er uit zou opwassen, zou zijn takken uitspreiden tot
in het verre Oosten. \'
Walcheren werd nu het open bekken, waarin de breede stroom
van vrijheidlievende mannen zich het eerst uitstortte en vergaderde.
Uit alle oorden en van alle standen kwamen zy daar by-een: enkelen
om te beraadslagen wat nu te doen stond, allen om aan dien raad-
slag krachtdadig gevolg te geven. Wie aan beide gewichtige werksaam-
heden een yverig aandeel nam, was \'sPrincen Maarschalk Jeronimus
1 Quinet.
-ocr page 127-
114
TSERAERTS.
Deze brave Brusselaar — uit. een oud Geslacht gesproten, gants
niet populair, maar toch in den krachtigen zin des woords een man —
mocht wel met Poot van de fortuin zeggen:
-/.y was voor hem niet :|uae<l van aensiclit,
Ylaer al te kael van achterhoof!."
Daarom is hy te recht als »a brave, faithful, but singularly un-
lucky officer" geteekend. Hy had reeds vroeg de zijde gekozen van
Oranje, by wien hy als Stalmeester in dienst, stond. De Adelbond
telde hem onder zijne leden. Oranje onder zijne vertrouwden, en dit
laatste kan niet dan een getuigenis ten gunste zijner bekwaamhe-
den zijn.
Toen de jeugdige Filips Willem van de Leuvensche Hoogeschool
werd opgelicht, was het Tseraerts die namens Oranje naar Engeland
snelde, om, hoewel te vergeefs, Koningin Elisabeth te bewegen tot
het aanhouden van het schip waarop de geroofde knaap naar
Spanje werd gevoerd.
Doch de Maarschalk sprak zich in Tseraerts karakter misschien
het sterkst uit: by de getrouwe aanhankelykheid van een Swieten,
en de vrijzinnigheid van een Coornhert, voegde hy de gants niet
altoos beraden voortvarendheid van een Hammes, en dat was hem
-ocr page 128-
TSERAERTS.                                                                    "H"»
ongelukkig genoeg de steeds gretig naar arbeid tastende hand.
waarmee hy zich-zelf een aantal struikelblokken voor de voeten wierp.
Reeds vroeg Watergeus, en een bedrijvig aandeel in de organizacie
hunner vloot gehad hebbende, was hy met Graaf Lodewijk te Ro-
chelle, toen daar de begeesterende mare van de Brielsche viktorie
aankwam: het hartverheflend bericht dat ook Nederland zijn Rochelle
had gewonnen. Terstond maakte hy zich vaardig ter hulpe. Van
Fransche zoowel als van Hollandsche medestanders vergezeld, deed
hy flux de zeilen in top halen, en zettede koers naar de Voornsche
stede. Hy vond er méér nog dan de bevestiging der heuchlyke tij-
ding: hy vernam er tevens dat ook Vlissingen reeds was overge-
gaan, en hy spoedde zich met zeven schepen derwaart. Hier slechts
diende hem het geluk. «Gelijk ik voir gesegt hebbe" — schrijft de
toenmaals onder den Prins dienende Engelschman Williams — »sq
l\'ieten de Spanjaerden het Casteel van Vlissingen, wesende de eenige
sleutel ende haven van de Nederlanden, oivolmaeckt, ende voltrok-
ken dat van Antwerpen. Alle luyden van oorloge ende verstant
connen licht begrijpen, dat, bij aldien sij het Cas\'eel van Vlissingen
volmaeckt hadden, Seelandt en soude noyt gerc olteert hebben. Jae
hadden sij maer eenige 2000 soldaeten gelaeten in haere havens van
Briel, Medemblik, ende Haerlem, met eenige 500 in het Casteel van
Vlissingen — Hollant en Frieslant, met de reste van de provintiën,
hadden versekert geweest.
Dit, intusschen, geschiedde niet, en weldra ontfing Tseraertshet
bewijs hoe hoog hy by den Prins aangeschreven si ond, door een aan-
stelling tot diens Stadhouder op Walcheren.
Aldus ging in het vaderland een nieuw licht over zijn loopbaan
op..... om, eer dan hy gissen zou, al te spoedig in den zwarten
-ocr page 129-
116                                                   TSERAERTS.
■walm van een wild soldatenoproer onder te gaan. Met yver en liefde,
met vastheid en onbezweken moed mocht hy zich aangorden om
het vertrouwen zijns edelaarligen meesters waardig te blijven —
zijn kwade engel zou zijn goede steeds vooruit zijn. Men heeft het
recht niet om hem zucht voor het avontuurlyke te verwijten —
en toch zou hy maar al te zeer den naam gaan verdienen van
ïRidder der mislukte aanslagen." Moest de nederlaag van Middelburgs
Goeverneur Beauvais, met zoo velen der Spaanschen sneuvelende in
een vinnig gevecht by Zoutelande, ook een onwraakbaar getuigenis
afleggen van des Stadhouders schitterende heldhaftigheid — dat
zou hem niets meer wezen dan de kortstondige flikkering van een
kleurig noorderlicht der overwinning, te midden eener donkere win-
ternacht van nederlagen. Ongelukkiger in het uitvoeren van onder-
nemingen was niemant dan hy, en een korte loopbaan, door tegen-
spoeden en laster verbitterd, was hem slechts beschoren. Nochtans —
zoozeer als iemant komt hem een eereplaats toe onder Oranjes
keurvendel,
Want zgn trouw was onbezweken, eD zijn geestdrift schoon en groet.
Zelfs »de laster heeft gezwegen" by zijn al te vroegen dood. \'
Maar middelerwijl de goede zaak door de handdadige mede-
werking van zoo menig krachtig man in Zeeland aldus triomfeerde,
had de oude broederlyke bondgenoot Holland natuurlyk niet on-
verschillig aanschouwer kunnen blijven. Voorzeker — ook daar
werden er gevonden die, rustig leunende op een spade, een roei-
spaan, een scheepsroer, een wolbaal, een geldzak, of wat van dien
Zie verder Bylage M.
-ocr page 130-
H7
TSERAERTS.
aart het ook wezen mocht, afwachtend toezagen naar de dingen
die thands volgen zouden. De voorstelling van het streven der
»massa" heeft altijd iets overdrevens: de kern dier massa — men
moge ze dan «brutale minderheid" schelden — is het eigendlyk die
handelt. De onderworpen, gedwee, deemoedige meerderheid — wan-
neer zy ook als meerderheid bestaat — dient tot niets beters dan
om een zuilenreeks te vormen onder de drukkende plattelijst van
slavernij en stilstand; vrijheid en vooruitgang, die even noodwendige
als heerlyke produkten der natuurlyke ontwikkelings-wet, brengt zy
nimmer voort.
Doch ook die handelende kern der maatschappij behoeft punten van
samentrekking: hoofden, die den krachtigen, maar uit overvloed
van kracht niet zelden buiten zijne oevers spattenden stroom weten
te leiden, opdat er geen verwoestende overstrooming, maar een
vruchtbaarmakende bcsproejing volge. Daartoe was Oranje opgetre-
den, en waar hy-zelf niet tegenwoordig kon zijn, deed hy zich naar
zijn beste weten vervangen: toen het wakkere Zeeland zich voor
hem verklaarde was dat door Tseraerts; toen Holland terstond daarop
mede het juk van den schouder rukte, en het Alba voor de voeten wierp,
vond het Oranje dadelyk vertegenwoordigd door Jonkheer Diedryk
-ocr page 131-
IIS
SONOY.
Een kolossale figuur, die Clevenaar — reeds sedert jaren in Hol-
land —; kolossaal, hy moge dan groot of klein van gestalte zijn
geweest. Immer geharnast, hetzij de wapenplaten al of niet zijn lich-
aam omgespten — want hem bezielde een ijzeren geest, die niet
meer zwakke plaatsen bezat dan de geledingen eener ridderlyke rus-
ting — treedt hy u steeds voor oogen als de krachtige type van
den slouten krijgsman, die gehoorzamen heeft geleerd, maar daarom
ook gehoorzamen vordert, en die niet speelt met den eed, eenmaal
met de hand op den degen door hem afgelegd. Onder Filips ware
hy wellicht — ja misschien zeker — een Alba geworden; onder
Oranje werd hy de held van Noord-Holland, bleef hy de »groot-
achtbare en zeer minzame Sonoy," \' al is het ook dat. hy zich een
enkele maal uit bitterheid tegen verraderij van Spaanschgezinden
tot inkwizitoriale wreedheden vervoeren liet.
By zijn echt soldalenhart was hy tevens niet van slaatsmans
bekwaamheden ontbloot, en Oranje vertrouwde hem als zooda-
nig meermalen belangrijke zendingen toe. Daniël van Zanten en
Nathanaël van Calcar waren den Prins trouwens reeds te wakker
\' De getuigenis van ilen Raadsheer Nanning van Foreest, die, als Pensionaris van Alk-
maar, persoonlyken omgang mot hem had.
-ocr page 132-
HU
HONOV.
van geest gebleken, om Jonker Sonoy niet met volle betrouwen een
geloofsbrief in handen te leggen. \'
In bet Guliksche geboren, was hy reeds sedert omstreeks 1530
in Holland. Onder de Edellieden van Maximiliaan van Borgondië
diende hy met vier paarden in diens bende van ördonnancie, en
maakte hy als zoodanig, eerst in het leger van Karel den Vijfde,
daarna in dat van Filips den Tweede, menigen krijgstucht met jon-
gelingsmoed mee. Dit en zijne vermaagschapping aan Neèrlands
Adel, door zijn huwelyk met Maria van Malsen, deden hem wel-
dra Nederlander worden met hart en ziel, en hy wierp er zich met
al den yver eener warme genegenheid in den maalstroom der ge-
beurtenissen, zijne party kiezende aan de zijde der Hervorming.
Met de Edelen Lodewijk van Binchorsl en Cornelis van Wijn-
gaerden vond hy er gants geen bezwaar in om hervormde predi-
kanten te ontfangen, te huisvesten, en te onthalen, ja zelfs, ondanks
het verbod des Baliuws van \'s Gravenhage, daar ter plaatse een
huis te huren om er het »voetsel des Woordts" te doen genieten
aan allen die over walging van reeds lang »versuerde spysen" klaag-
den. Tevens legde hy opendlyk genoeg zijn hervormingsgezindheid aan
den dag: toen er op de Ruytercamp, onder Rijswijk, een hagepreek
werd gehouden, trad Jonkheer Diedryk onbevangen op den predi-
kant toe, groette hem met eerbied, en, het hoofd ontbloot houdende,
noodigde hy hem uit om naar \'s Gravenhage te komen, ten einde
daar de gemeente in heur geloof te versterken, en er den doop aan
een kind toe te dienen.
Met zulke gezindheden moest hy wel een yverig lid van den Adel-
1 Onder deze heide verdichte namen had Sonoy briefwisseling mei den Prins gevoerd.
-ocr page 133-
120
SONOY.
bond zijn, en derhalven ook de man die Grave Lodewijks schriftelyk
aanzoek tot het werven van medeleden met warmte ten uitvoer
bracht. Bovendien wist men zich te \'s Gravenhage in de taveerne
uden Molen" wel te herinneren, hoe hy er met meer andere Edelen
een verzoekschrift aan Oranje geteekend had, waarby zy diens be-
scherming verzochten voor hunne vrouwen en kinderen, tegen de
aanslagen van Hertog Erik van Brunswyk of andere belagers.
En nevens deze zedelyke ondersteuning der goede zake spaarde
hy daarvoor ook zijne slofl\'elyke middelen niet, maar offerde inte-
gendeel met milde hand zijn Sint-Pauluspenning op het heilig outer
des vaderlands. Met Brederode, Leefdael, Haeften, Adolf van der Aa,
en andere gelijkgezinde Edelen verbond hy zich daartoe schriftelyk
in het najaar van 1567, en dat geschrift spreekt thands nog in ker-
nige taal de diepe verontwaardiging, de innige vaderlandsliefde, en
de ernstige godsdienstszin hunner mannelyke ziele soms in sarkas-
tische vormen uit.
»Het is ghenouch openbaer" — dus zeggen zy — »wiemenoick
dagelicx genoech met Ooghen mach anschauwen in wekker voeghen
die Gouverneurs van den Lande, Staetshouders generael van dien,
ende anderen heurluiden Consorten, procederen sonder regard te ne-
men op God Almacbtich, privilegiën, Statuten, Gerechtichen van den
Lande, noch an eenige dinghen ter werelt, dan alleen te versaden heur
eyghcn Tyrannye ende Eerghiericheyt, ende dat tot koste van onsen
bloede, ons andoende den afgryselicxten ende Tyrannelicxsten dood die
zy konnen bedincken, onse goederen confisquierende, ende onse arme
kinderen jaghende brootbidden, segghende, dat gheen kindt van ket-
ter off hereticq (: zoe zy die noemen:) zijnes Vaders oft Moeders
fcoet kan Erven, Ja tott in den Zesten graet toe, om also ten lesten
-ocr page 134-
SONOY.                                                               124
selfs alles te possideren ende besitten, ende ons luyden allen te
verderfven ende verdestrueren teeuwighen daeghen. Insonderheyt
segghen opentlyck dat zy zeer verwondert zijn, dat men noch eenige
ondersaten aldair int landt laet woenen, angesien heur \'t gansche landt
van den Coninck was gegeven aleer zy vuyt Spaengniën getogen
zijn, zonder dat zy weten van eenighe Exceptiën oft vuytsonderinghe
der hereticquen ende papisten, waer vuyt genoechsaem staet te be-
mercken, dat zy niet gekommen en sijn om te redresseren die affai-
ren van den Lande ende Welvaert van dien (: so zy sich in den
eersten lieten verluyden:) maer totte gansche en eeuwige verderffe-
nisse desselvigen, ende onsluyden allen te maken arme ende eeuwige
slaven; men kan oick lichtelicken spoeren, dat zy anders niet en
soucken dan deese onse Vaderlanden te bringhen conforme die
Nyewe Indien die zy eertyts gewonnen hebben.
»A1 dit voirscreven geconsidereert, ende insonderheyt regardt ge-
nomen dat wy van God niet zijn geroepen int getal der vromen,
als ons niet hebbende gegeven een kleynder Herte int lijff als an
onse voirvaderen, dewelcke altijts in heuren tyde hebben beschutt
ende beschermt die tranquilliteyt ende Liberteyt heures Vaderlandts,
Ende wy als H" nakomelingen voir God ende die menschen oick
schuldich zijn, hebben niet konnen onderlaten om onser eere wille,
tott beschuttinge ende bescherminge van ons W\'u\'ff ende Kinderen,
ende insonderheyt totte Welvaert ende tranquilliteyt van der Ge-
meynte, mit zulke eene zoo rechtveerdige zake, Te ondersoucken
een Yder in zijn particulier die cleyne macht ende vermoeghent-
heyt, die in ons noch als Reste gebleven mach zijn, ende dat tot
vorderinge ende redressemente onses Vaderlandts, mit sampt die
Vrijheyt ende Liberteyt van dien, oick te moeghen stellen alle arme
-ocr page 135-
122                                                        SONOY.
bedruckte ende Veriaechde Mencclien wederom in Rust, Vrede, ende
tranquilliteyt.
Ende om dieswille dat tot zulcken Zaken grootelicx van nooden is te
doen eenige Vergaderinghe van penningen: hebben niet connen onder-
laten vuyt suyvere en reyner Consciensiën te Contribueren, een yder
van onz naer zynen armen Vermoeghen, Ende hoewel dat zoe geringhe
somme van ghelde niet so en Is om Krijch te voeren leghen onsen
Vyant Morisque, Verhopen nochtans dat der goedigher barmhertigen
God, deur zijne godlicke genade onz nemmermeer werdl verlaten,
Ende dattet beter zij te sterven opl bedde aller Eeren ende vromic-
heden mit zoe eene rechtveerdighe Zake, als te worden Slaven aller
Slaven. Ende boven altgene des wy In deser zaken schuldich zijn
te doene, werden overkommen een eeuwich Loff, prijs, ende Eere,
mit. hulpe van Godt, die vryheyt ende Liberteyt onses Vaderlandts
ende die verlossingbe aller armer gevanghenen, niet en twijflelende
alle vrome ende rechtveerdig mensschen, Gonsidererende tgene als
voirz, en zullen niet willen onderlaten, een yder na zyne vermoe-
ghen, heure Eere ende Consciëntie hier inne te quyeten; Biddende
den Almachtig God, dat hy deur zijn Godlicke kracht, dese onse
Zaken zoe wilt vorderen ende regueren, dat zy moeghen geschien
tott zijnder Eere ende glorie, ende tott onser aller Salicheyt."
Zie — laat ons over zulke schrifturen niet te spoedig heenglijden :
dit is óok de uiting der denkbeelden van de zestiende eeuw.
»Men moet de feiten van toenmaals niet beoordeelen naar de
«begrippen van thands" — wordt er geleeraard.
Zeer goed, volkomen richtig zelfs. Maar men legge dan ook doku-
menten als zulke verbondsbrieven, uitingen van beginselen gelijk voor-
zaten by hel, Smalkaldiesch verbond, als triomfeerden in den vrede
-ocr page 136-
•123
SONOY.
van Passau, tegenover die van Filips en de zijnen in de schaal —
en men wringe niet aan den evenaar, maar zie onbevangen toe\'
men behelpe zich zoo min met de zoetsappige logika der accommo-
dacie, als met de kameleontische logika der dwaasheid; neen: men
passé de zoo dikwerf misbruikte onverbiddelyke logika der
feiten slechts zonder dogmatischen bril toe — en dan zal het
blijken of de verwantschap der beide eeuwen zóo ver van elkander
ligt, als sommigen zich-zelf en anderen wel willen diets maken. De
konstitucioneele monarchie, even veredelend voor den Vorst op zijn
throon, als verheffend voor het volk daar beneden rondom, wortelt
in den bodem der zestiende eeuw, bovenal in Nederland; de negen-
tiende eeuw kan zich daaromtrent alleen slechts beroemen dat zy er
de meer stellige formule voor gevonden heeft.
Doch ondanks dat gebrek aan een behoorlyk omschreven formule
was het onzen opstandelingen toch helder genoeg wat zy wilden,
om er niet slechts alleen een luidschallend gepraat, maar ook een
goeden greep in hunne stoflelyke bezittingen voor over te hebben.
Sonoy schreef onder de verbonds-akte : »Geconsiderl tgene als voir-
screve Consenteere ick onderteykende vier hondert gulden brabants
te contribuere." Voorzeker — nevens de inschrijving van Brederode,
die zich voor atwelf duysent Carolus guldens" verbond, is dat het
penningsken der weduwe; maar wy allen kennen ook het treffende
woord, waarmee de groote Leeraar der volkeren de waarde van
zulke nederige giften verduizendvoudigd heeft.
Een man, aldus in alles een »des principaulx enlremecteurs des
affaires de ceulx de la Nouvelle Religion," kon natuurlyk het doem-
vonnis van den Bloedraad niet ontgaan, waarover zijne bekommer-
nis trouwens niet groot was, want toen het werd geslagen, stond hy
-ocr page 137-
124
SONOV.
reeds met getrokken zwaard in de voorste gelederen der heldhafti-
gen, die zich tegen gewetensdwang en vertrapping van volksrecht
hadden aangegord. Ondanks »veel moeiten, perykel en swarigheid"
verschafte hy Graaf Lodewijk, by diens inval in het Groning.sche,
dertien honderd vuurroeren, en drie weken later, den zevenden Juny
1568, joeg hy met Jan Abels en andere kloeke Watergeuzen \'s Konings
Admiraal Boshuyzen voor zich heen uit de Eems.
Na de droevige nederlaag by Jemgum, waar hy even als Abels
menigen vluchteling ten reddenden engel was, volgde hy Graaf Lo-
dewijk naar het leger van Oranje. Toen ook deze tocht mislukte,
legde hy toch de handen niet moedeloos in den schoot. Zwierf hy
langs de oostelyke grenzen van het vaderland, nu eens te Cleve, dan
eens te Emden, dan weder te Emmerik, waar zijne gade haar ver-
blijf hield, wier kloekmoedigheid hem eenmaal redde, toen men hem
byna in zijn huis had gegrepen — hy blijft met Oranje steeds in
getrouwe briefwisseling, en soms waagt hy zich in het land met den
Amsterdammer Reynier Gant en anderen, ter inzameling van geld onder
de welgezinden, ten behoeve van Oranje. \' De korrespondentie der
uitgewekenen onderling en met hen die in Nederland »van haer-
luyder aenslagen waren," wordt onder bedekte uitdrukkingen en
schijnbaar als over handelszaken gevoerd. In hun schrijven heet
«Holland—Coper; Enkhuisen—Triton; Hoorn—Pollux; Medemblik—
Castor; Alkmaer—Pluto; Amsterdam—Saturnus;Edam—Hercules;
Monickendam— Radamantus; den Briel—Vulcanus; \'t Land van
Voorn—Aeacus; Delft -Appollo; den Hage—Jupiter; Leyden—Mer-
curius; Woerden—Satyr; Dordrecht—Janus; derGoude—Mars: Rot-
1 Van Groningen.
-ocr page 138-
SONOY.                                                       125
lerdam—Aeolus; Delfshaven—Achelous ; Muiden—Phoebus: liet Vlie—
Tytan; Tessel—Boreas ; Utrecht—Proserpina; Wijk—Tetis; Gelder-
land—Stael; Over-ysel—Tin; Bommel—Ida; Deventer—Venus ; Zut-
phen—Ariadne; Campen—Juno ; Zwol—Pallas ; Aernhem—IojNieu-
megen—Ino ; Groeningen—Astrea ; Emden—Brunswijk; Hamborg—
, Hedelborg; Dillenborg—Dantswijk; Wesel—Copenhage; Emmerik—
Narven." De Prins van Oranje draagt den verbloemden naam van
sMarteu Wülemzs.; de Hertog van Alba dien van »Pouwels van
Alblas. De Koningin van Engeland wordt Henrik Philipsz. genoemd;
de Koning van Denemarken—Peter Petersz.; de Koning van Na-
varre—Anthonis Jucobsz.; de Heer van Drunen—Gerrit van Tricht;
Jonkheer Aelbrechl van Huchtenbrouk—Adolph van Son; de Graaf
van Megen—de Gier; en van Sonoy zijn ons de beide verdichte na-
men reeds bekend. \'
Tot tijdsbepaling bezigen zy de teekens van den Dierenriem als
maanden; »den so veelsten dag, dat was den so veelsten graed."
Somtijds worden deze namen veranderd of gewijzigd, ten einde eener
mooglyke nasporing den weg bijster te maken.
Maar niet ten onrechte had Alba getracht om zich, door dreiging
aan den Cleefschen Hertog, van Sonoy meester te maken. De wak-
kere balling dorstte naar daden: in het hart van Holland zelf moest
men een vaste plaats hebben om den Spanjaard van daar uit te be-
stooken. Had Ellert Vliechop, hunkerende naar eigen huis en haard
in zijn vaderstad, uitgeroepen: »Wy willen Enkhuizen hebben, al
»zou ik er voor op een rad zitten!" — Sonoy had niets minder dan
1 De Prins korrespondeerde onder den naam van «George Certain" met zijn broeder Lode-
wijk, die dan den naam van »Lanibert" draagt.
-ocr page 139-
i26                                                        SONOY.
het zelfde doel voor oogen, en hy toonde hoe hoog begrip hy hechtte
aan het bezit der stede, »sterck gelegen, met haer middelen van zee-
volck ende schepen," toen hy met koenheid zijne zienswijze uitsprak
dat die plaats het Rochelle der Geuzen moest worden!
Werkelyk werd er heimelyke verstandhouding met de goedgezin-
den in de stad aangeknoopt; werkelyk maakten de Geuzen zich met
duchtige toerusting tot uitvoering van het tot rijpheid gekomen plan
gereed — maar de onheilvolle Allerheiligen-storm van 1570 verydelde
het. Toch bleek dat uitstel geen afstel. Nu sVulcanus" op den eer-
sten April de versperde poorte der vryheid als met ijzeren hamer
had opengeramd, roerde «Triton" weldra vinnig den schubbigen
staart, en dreef den Spanjaard uit zijne wateren.
Toen zag Sonoy zijn vurig verlangen op een meer dan heerlyke
wijze vervuld: uit Emden naar Holland gespoed, en te Medemblik
aan wal gestapt, reed hy op den tweeden Juny Enkhuizen binnen
als sLieutenant en Gouverneur" namens den Prince van Oranje, over
de steden »Enkhuisen, Medemblik, en Hoorn, met voorts den ande-
ren Steden en Vlecken in Waterland gelegen, en met het geene
des daer aen kleeft."
Zwaar voorzeker waren de verplichtingen die hy te vervullen,
veeleischend de verwachtingen waaraan hy te beandwoorden had.
Hoe hy zijn moeielyke taak volbrengen zou — daarvan moest de toekomst
beslissen. Dit alleen stond vast: voor zich-zelf zou hy er niet in te
kort komen, want hy was er fier opdat zijnen schouderen zulk een
last was opgelegd, en hy ging er nu al de volheid van zijn manne-
lyken volhardingsgeest aan toewijden. \'
1 Zit verder Bylage N.
-ocr page 140-
1-27
SONOV.
Gewis — ook zijne edelste illuziën zou hy door de hand der
werkelykheid op het ruwste zien aangegrepen. Laauwheid zou hy
vinden, waar hy de vurigste geestdrift had gedacht te ontmoeten;
flaauwhartigheid, waar hy den meest vasten wil had verwacht;
zelfzuchtigheid, tot jammerlyke tegenwerking opgedreven, waar hy
zich al de warme overgegevenheid der breedste vaderlandsliefde had
voorgespiegeld.
Dit. alles in aanmerking genomen, valt het. niet te verwonderen
— al blijft het immer ten hoogste af keurens-waardig — dat hy,
toen het verraad zelfs te midden van het Noorderkwartier op ran-
ken en lagen tot \'s lands verderf ging broeden, zich in het uit-
vorschen en straffen daarvan vergreep op een wijze, als ware hy
de leider van een kettergericht geweest.
Nochtans — in hoe grooten getale hy de ongedachte struikelblok-
ken zou vinden op zijn weg, en tot wat berg van verdrietelykheid
zy zich niet zelden nog zouden ophoopen — menig warm gemoed,
met helder hoofd en koene vuist, zou, hem te gemoet tredende, de
hand in de zijne leggen, en hem met al dien ernst, die een vol be-
trouwen grondvest, toespreken: «Beschik over my: ons doel is een :
wat gy wilt, »wil ik ook!"
De zulken waren het die, tusschen vele ronddrijvende wolken door,
Sonoys hemel toch tevens als blinkende sterren verlichtten, en hem
menige schaduw verhelderden; en had men hem naar namen ge-
vraagd — ongetwijfeld zou hy terstond hebben genoemd: Nicolaes
-ocr page 141-
428
RUYCHAVER
Met zijn even open als kloek gelaat en zijn even vasten als onbe-
vangen blik moet deze nobele jonkman, uit een deftig burgerlyk
Geslacht in Haarlem gesproten, op wie hem ontmoetten al aanstonds
een indruk van welgevallen hebben gemaakt, die by verdere erva-
ring niet werd teleurgesteld. Roemde men van den Haarlemschen
Thesaurier Geraert Ruychaver: dat in hem was »de deftigheyt van
Cato, de deughde van Scipio" — in Nicolaes mocht men prijzen de
aanhankelyke trouwe van Jonathan, de door geene teleurstellingen
te ontmoedigen dapperheid van David.
Reeds in 1569 werd hy als jongeling hoog genoeg geschat om een
eereplaats in te nemen onder mannen, en met den Baron Montfalcon,
den Heer van Dolhain, den Jonker van Egmond van Meresteyn ontfing hy
nevens andere brave Nederlandsche burgers een bestelbrief des Princen.
Even als in Holland de nachtvorst reeds spoedig den bodem ver-
hardt, opdat hy ten voorjare ook met te meerder kracht ontwik-
kelen zal, oefenden de gebeurtenissen in Nederland sinds den jare
1566 een krachtgevenden invloed op het gemoed des jeugdigen
Haarlemmers uit. Een der » werksaamste, yverigste, en rechtscha-
penste Watergeuzen," vertsaagde hy niet, al was de fortuin — spot-
tende met den naam des mans die eenigen tijd zijn schipper was,
«Willem voor de Windt" — hem somwijlen tegen. »Met Godt voor
-ocr page 142-
nUYCHAVER.                                                   120
Oraignen" stond ook hem in het harte gegrift, en wie daar slechts
met een afkeurenden vinger naar durfde wijzen, had hem terstond
ten feilen vijand.
Zulk eene getrouwe aanhankelykheid, zulk een onverholen liefde
bedekt menige feil, waaraan de Watergeus zich hebbe schuldig
gemaakt. En dat die bladen in zijn levensboek niet zóo volkomen
mogen roemen op een blankheid, als sommigen er wellicht gaarne
aan zouden willen toekennen, wordt bewezen door een overigends
op zichzelf uitnemend »genre-stukjen" uit zijn leven, ons nagebleven
in de getuigenis van «schipper Jan Duven zoen."
Deze varensman was op den eersten September 1570 »des mor-
gens tusschen negen ende thien uren" met zijn schip genomen door
»zekere piraten ofte Gheusen, dair Cap" op waeren Nicolaes Ruy-
chaver, Lansloot van Brederode, ende Menningh van Delft." Zy brach-
ten zijn bodem in de Ooster-eems, »ende naedat zy hem en zijn
schip gerantsoent hadden op vier ende twintich hond\' guldens, is
hy mitten voors. Ruychaver gereyst tot binnen der Stad Eemden,
aldair hy quam op dondersdach" den zevenden September, »voor \'t
sluyten van de poort. Ende des and. daechs, als vrydaghc den 8e", is
hy des morgens vroech gegaen in den logyse van den voors. N.
fiuych. voir zijn bedde, aldair dezelve R., op zijn bedde siltende, in
presentie van hem affirmant schreef ende hem leverde cedullen, in
wat maniere dat hy zijn schip ende goeden gerantsoent hadde, wair-
nae hy van E. naer huys gereyst is."
Ziedaar een tafereeltjen, welks weinige bekendheid-alleen — dunkt
my — de oirzaak kan zijn dat nog geen talentvol Nederlandsch schil-
der met vaardigheid naar zijn palet heeft gegrepen, om met een uitdruk-
kingvol en wechsleepend karakterkontrast zijn paneel te bezielen.
9
-ocr page 143-
130                                                        IUJYOHWER.
Ruychaver-zelf spreekt zich evenzeer als ongenadige Kaperkapitein
voor ons uit in een nog aanwezig, en door hem met eigen hand
onderteekend geschrift, van den volgenden inhoud: »Ick Claes Ruy-
chaver, Capiteyn van mijnen gen. Heere den Prince van Oranjen,
bekenne geransonneert te hebben Jan Cornelisz. van der Veere, voor
de somme van drie hondert vijftich karolus guld. , welcke hy moet
betalen binnen den tijt van veertien daegen. Gedaen op onse schip
van oorloge voor de Maese, den xxiij .Tanuary xv\' 71; ende dat opte
verbeurte gehangen te zijn, gelijck zy Capiteyn Troy gedaen hebben.
Nicolaes Ruychaver." \'
Voorvallen als met «Capiteyn Troy," die te Amsterdam, met vrees-
achtigen tegenzin der Magistraat, maar op uitdrukkelyken last van
Alba, gehangen was, gaven maar al te dikwerf nieuw voedsel aan
de brandende wraakzucht der Watergeuzen.
Tegen het einde van February verscheen Ruychaver met Entens en
Vliechop in het Flie, en hun talrijke manschap — want de »drie
scheepkens" waren »vol pyraten" — deed, telkends ten getale van
seventig of tachtig koppen, menigen Iandgang, en plonderde en brand-
schatte daarby ruwer dan ooit te voren. Ruychaver en Entens hadden
echter stouter dingen op het oog. Oostwaart in de verte verrees een
zware toren, met een pijn-appel op de spits, de plaats kenmerkende
waar zich op Ameland, naby het dorp Ballum, de hooge wallen der
1 Nog barscher luidt het schrijven van een anderen Geuzenhopman aan de Benediktynen
van Hemelum, van wier Abt hy zich meester had gemaakt, dien hy op een rantsoen van niet
minder dan zes duizend daalders stelde. »lk, Kapitein Egbert Wybrantsen, iaat u weten, dat,
zoozeer gy zijn rantsoen niet op on brengt, binnen den tyd van vcertfen dagen, zoo zal hy
hangen, al waren er geen Abten meer in de waereld! — vier dagen altoos onbegrepen. — Dus
haast u, want wy willen niet langer wachten. Metier haast den Sondach na Katherinendag,
Ao., 1370. — Egbert Wybrantsen."
-ocr page 144-
131
RUYCHAVER.
stins Cammingha verhieven, de zetel der Vrijheeren van het eiland.
Derwaart wendden zy den steven, en brachten er een honderdtwin-
tigtal hunner gewapenden aan wal. Weldra wapperden de geuzen-
vanen voor de poort der sterke burcht, die nu in \'s Princen naam
werd opgeëischt. Maar de wakkere Robles, met zijn degelyken kry\'gs-
mansblik, had de waarschynlykheid van zulk een aanslag reeds voor-
zien, en het kasteel doen bezetten door Walen, die het den Geuzen
aan stoutheid in niets gewonnen gaven. Zelfs daagde er in de mor-
genschemering van den volgenden dag — 23 February — verster-
king voor de Spaanschen, in een bende arkebuziers, haastig door
Robles uit Groningen gezonden, die de Geuzen in hun kwartier
binnen Ballum plotselyk overvielen, er een aantal van doodden, en
de overigen tot aan de borst toe in het water vervolgden en naar
hunne schepen dreven. Behalven een veertigtal Geuzen, in het water
omgekomen, sneuvelden vijf-en-twintig hunner in het gevecht, waar-
onder twee Hoplieden, en de Friesche Edelman Pibo Harda. \'
In een leerschool van zoovele harde beproevingen opgevoed, vormde
de Haarlemsche burgerszoon zich tot een stouten en onvertsaagden
krijgsman, die voor geen hachlyke onderneming te rug deinsde, en
wiens roem van dapperheid, gevoegd by zijn mannelyk en waardig
voorkomen, hem door den vreemdeling deed rangschikken onder de
»courageuse ende vrome Edellieden," die »soo volgers als vrinden van
den Prince van Orangiën en sijn broeder Graef Lodewyck" waren.
Achterwaart tredende waar het aanmatiging gold, was hy onder
1 Deze edele Friesche balling, verteerd van heimwee naar zijn vaderland, bad zich op
Ameland gevestigd, om van daar uit ten minste den ainbllk op de geheide kust te kunnen
genieten. By den inval der Walen bad hy mede het zwaard tegen hen getrokken, en hy viel
in den .«tiyd. Zoo was het by hem wel waarlyk: «Napels zien — en dan sterven."
-ocr page 145-
132                                             RDVCHAVER.
de voorsten om een dreigend gevaar onder de oogen te zien; zijn
toekomst zou daarin zijn verleden gelijk blijven. Gelukskind was hy
geenszins, maar hy behoorde tot die krachtige karakters, wier stout-
moedigheid het somtijds gelukt om de fortuin-zelf te overrompelen,
en haar op zulk een oogenblik geheel te beheerschen.
De inneming van den Briel gaf hern vasten voet op vasten wal:
hy liet het vrijbuiters-leven varen, ofschoon zijn naam nog dikwerf
op de wateren werd gehoord, want zijn vlieboot droeg nog lang den
naam van »Ruychavers boot."
Enkhuizen onlfing hem thands aan het hoofd van een vendel
krijgsknechten in bezetting, en Noordholland ging van nu aan het
tooneel worden zijner daden, die hem blijvend zouden kenmerken
als een onverschrokken kampioen voor de vrijheid, een warm ver-
eerder van Oranje, een innig beminnaar van zijn vaderland. ■
Inmiddels schalde het vrolyke
• Wy Geuskens willen du singben
»ln deses Meyes tyt!"
Iqide en met recht door gantsch Holland en Zeeland, door Gelder
en Overijssel, en de weerklank, die den Dillenburg bereikte, vond
daar den Held van Nederland bedrijvig genoeg.
»Want soe veele als ons belanghet" — had hy den zestienden
Mei aan de Magistraat van Dordtrecht geschreven — »wy hebben
u lyeden ghenoegh versekert dat wy gheensins en willen naelaeten
u lieden alle hulp, ontset, en bystartdt te doen, soe verre als het in
onse macht eenighsins wesen sal; het houdt alleen daer aen dat
1 Zie verder Bylage O.
-ocr page 146-
133
OHANJE.
ghy lieden en uwe nabueren onsen macht helpet stercken, wandt
onse andere vryenden, maghen en goeden ghunners, daer wy nae
Godt ons op betrouwen, welcken oyck doer Godes ghenaeden nyet
weynich en zijn, dye willen eerst metter daet zien dat ghy lieden
het van herten meynt ende daer toe gheen dinck en spaert dat in
uwen macht is, alzoo wy van Onsent weghe bereyt zijn te doene
en met der daet tot meermael nu alschoen ghedaen hebben, daerom
ten zy dat zy zien dat ghylieden ons met Ghelt te hulpe compt om
van ons desghelijcken behoorlick ontset en bystandt van volck te
becomen, soo zullen zy hem altijt duncken laeten dat het nyet
ernste en is.
«Derhalve wy u lyeden noch andermael vermanen en bidden dat
ghy doch op uwe hoede staet, en sonder op het valscen aendienen
der ghenen die u luyden soecken te verleyden eenigsins te letten,
willet uwer eyghen saecken ter harten nemen, en ons met der eer-
sten gheleghenheyl eenen goeden antwoort gheven, alzoo wy van u
lyeden zijn verwaghtende, opdat wij oock jeersten daeghs u lyeden
daedelick mooghen onse harte en goetwillicheyt doen blij eken, en
het vaderlandt in ghoede Vrede, Vrijheyt en Polytye gebracht heb-
bende, den Almachtighen Godt tsamen met u lyeden dancken."
Dergelijke brieven, in even krachtige, even hartverheffende, even
moed-ontgloeiende taal gingen levens aan andere steden, en zy mis-
ten geenszins hun doel. Voor wie nog weifelden, waren zy een
ander Nieuwlestamentiesch «Ontwaakt uit den slaap, en staat op uil
den doode, en Christus zal over u lichten!" Adelaar en duive te
gelijk, was het ruischen hunner wieken een tromgeroffel tot den
bloedigen krijg, ter herwinning van den zegenbrengenden vrede.
Ook wist Oranje-zelf thands weder de ure gekomen, waarin hy
-ocr page 147-
134
OKANJE.
niet slechts moest opwekken en aandrijven met den veder, maar
bovendien aanmoedigen en ondersteunen met het zwaard. Had de
verrassende overmeestering van den Briel plotselyk in zijne nieuwe,
wèlberaamde plannen gegrepen — zijn rijkdom van begaafdheid was
overvloedig genoeg om ze weldra gewijzigd te hebben: al te erva-
ren stuurman was hy, om by onverwachte windsverandering niet
met weinig nadenkens rustig een wending te maken in zijn koers,
en hy behoefde daarby geen enkele maal het roer uit de hand, of het
doel uit het oog te verliezen. De Dillenburcht was het tooneel zij-
ner waarnemingen, zijner overpeinzingen, zijner beraadslagingen ge-
weest — de Nederlanden zouden nu weder het tooneel zijner be-
drijvige handelingen worden. In de tweede helft vanJuny de burcht
zijner vaderen verlaten hebbende, was hy den vier-en-twintigste dier
maand te Frankfort, en, ofschoon nog kampende met geldgebrek,
vindt ge hem reeds den zevenden July te Essen, op weg naar Gel-
derland, om daar zijn nieuw aangeworven leger te monsteren. Bo-
ven en behalven eenige reeds uit Holland en Zeeland ontfangen
penningen, waren hem — volgens sommiger opgave \' — ongeveer
.twee-honderd-duizend gulden toegezegd, en had men zich by beze-
gelde brieven nog tot de levering van vijf-honderd-duizend gulden
verbonden. Voor zijn eigen aandeel had hy »eenige van sijn eyghen
Patrimoniale Landen, als Sigen, den Lantgrave ende andere ver-
kocht ofte verpant," en langs dezen weg gelukte het hem om ach-
lereenvolgends zeven duizend »wel geruste ruiteren," en vijftien
duizend voetknechten byeen te brengen; achtereenvolgends altoos,
gants niet terstond, want nadat hy op den achtsten July over den
1 Zie echter Groen van Prlnsterer, Archives. III. 418.
-ocr page 148-
135
ORANJE.
Hijn was getrokken, wist men nog op den veertienden uit Sonsbeek
te berichten: ȟen Princlie light nog in der Voiclidie in \'t cloister
angen Aldenkerek, \' und Duriïendael 1\'uert den bloetvaen und light
angen Nyekerck. Er light selfs in \'t cloesler aldaer, und hebben iijc
perds binnen der muyren in \'t cloister staen. Men seght zy sollen
tusschen drie und vierm perds sterck zijn, und hebben niet ineher
dan xij venlen knechts, dat meestendeel haeckenschutten zin. Sie
seggen averst, dat zy nog vil nier volcks verwachtende zin, sollen
noch het derdendeel van haren volck niet by den anderen hebben.
Ende dat volck dat zy hebben, zin meestendeel vrybueters (ja fry
dief f), die sunder betzuldongh op ruiten und roeven dienen, ende
maecken \'t zeer sclientlick al ront entomme, nemen alles wat zy
krigen kunnt: dat weeck koirn, als haver, lyntz, wyck und erweten
vervorderen zy, und den rogghe doerssen zy uyt, und vercoepen
den gruen \'t malder um twintich stuver."
Dat droevig gebrek aan krijgstucht, het jamrnerlyk gevolg van
\'s Princen gebrek aan geld, deed helaas der goede zaak reeds ter-
stond in die streken afbreuk. »Soe noch etliche waren, die nae
den Prinche die orhen juckten, zin nu al weel best Gonincks, und
weten den Prinche niet to willen dan kruyt und loot."
Die belemmering was nochtans vooreerst niet van hinderlyken duur.
Wees Venlo zijn hulp af, en moest Roermond stormenderhand wor-
den gedwongen om het Spaanscli bewind den schop te geven —
zijn tocht door Brabant was voorspoediger: Leuven betaalde hem
zestien-duizend dukaten als prijs voor onzijdigheid; Mechelen opende
Aldenkirchen.
-ocr page 149-
136                                                       ORANJE.
hem de poorten, en onifing met Dendermonde, Audenaarden, en
andere steden — waaronder zoowel kwaad- als goedschiks — bezet-
ting, en aldus nam hy door het hart van België zijn weg naar
Henegouwen.
Maar hoe! Welk een dwaasheid, om thands, waar het Noorden
hem de armen wijde heeft geopend ter blijde ontfangst, den gehar-
nasten voet en de zwaardvoerende vuist te wenden naar het Zui-
den, waar de vijandelyke macht al heur sterkte heeft samengetrok-
ken als een in-eengekronkelde reuzenslang, die plotselyk kan heen-
schieten werwaart zy wil!
Geenszins een dwaasheid: in dit véelbeteekenend, dit wellicht be-
slissend oogenblik veeleer voorzienige en diepe wijsheid. Al-ware het
niet reeds, dat daar in de kramptrekkingen der geketenden einde-
lyk weder een sterke zucht tot tegenworstelen merkbaar werd, dan
moet het toch wenschelyk worden geacht om er den toestand zoo-
danig te bemoeielyken, dat het despotisme zich van twee zijden
te gelijk besprongen moge zien.
En dat is geschied. Met de Hugenoten, nu in blakende gunst by
de Fransche kroon, was reeds voor de schijnbaar overijlde bemach-
tiging van den Briel een innig verbond gesloten, en de beloften
van Karel den Negende gaven véél te verwachten. Of de tengere
David aan de zandige oevers der Noordzee den sterken reus tus-
schen de Pyreneën en de Tarik-rots wel zóo zeker in het voorhoofd
zou tretïen, dat hy met een doodwonde ter aarde moest ploffen —
dat kon worden betwijfeld ; maar wanneer de Gallische Simson zich
by de zwakste party wilde aansluiten, dan kon de overwinning byna
niet meer twijfelachtig zijn.
Toen Frankrijks toetreding nu een feit was geworden, had Oranje
-ocr page 150-
137
GRAAF LODEWUK.
wel hel recht om den zijnen toe te roepen wal hy een weinig later
neerschreef: »Vous voyez comment Dieu est favorable a nostre
»cause !"
De aanvankelyke loop der gebeurtenissen hechtte daar het zegel
aan. Op den vier-en-twintigsten Mei, drie dagen na den overgang
van het zoo gewichtige Enkhuizen, had de overrompeling van het
sterke Bergen in Henegouwen plaats gegrepen, en derwaart wendde
de Prins thands zijn tocht.
De held, die dit koene feit moedig had vol wrocht, was zijn broeder
GRAAE LODEWUK.
In die tot tengerheid toe ranke gestalte, van zelfs iets minder dan
middelmatige grootte, zoudt ge by oppervlakkige waarneming de groote
ziel niet hebben gezocht die daar heerschte. Waari ge echter op-
merksaam hoe dat fraai gevormd gelaat, vol van opgeruimdheid,
rondom den mond een uitdrukking van onwrikbare vastheid, in den
glansenden blik der donkerbruine oogen een krachtige openbaring
van fiere onverschrokkenheid bezat — dan zoudt ge in hem wel
een der voortreffelykste Nassaus hebben erkend.
Graaf Lodewijk was een echt Ridder uit den ouden tijd, de ware
spiegel der ridderschap. Minzaam, edelmoedig, godvruchtig van aart,
-ocr page 151-
m-&
r,i-:~3hs-
MARNIX. GRAAF LODEWIJK
ljl\'2.                                                          lóIS.
-ocr page 152-
138                                              (\'•RAAF I.ODEWIJK.
placht hy vóór den aanvang van een veldslag vol vromen zin in zijn
tent de gebeden ten hemel te zenden die zijne moeder hem uit het
ouderlyk huis toezond; nochtans streed hy op liet slagveld even
dapper als een middeleeuwsch Kruisridder, en volbracht hy de taak
van Bevelhebber en krijgsknecht beiden met een onstuimigen moed,
zelfs tegenover de grootste overmacht. Welgemoed en standvastig
onder alle tegenspoeden, blijmoedig en geestig in den daaglykschen
omgang, wist hy het meer ernstig en zwaartillend gemoed zijns
broeders door zijn onverstoorbare opgeruimdheid op te beuren, en
was juist hy de man, op wien de meest vurige Hervormden der
Nederlanden in de eerste tijden den vertrouwenden blik sloegen ; was
hy de getrouwe staf waarop de groote Oranje zou leunen — tot
dat die steun zou gebroken zijn. Even levenslustig als Brederode,
was hy vrij van diens gebreken, en oefende hy een onbepaalden
invloed uit over dien opgewonden Edelman, die meer dan eenmaal
betuigde: dat hy als een eenvoudig krijgsknecht aan Graaf Lodevvijks
voeten wenschte te sterven.
Graaf Lodewijks loopbaan zou kort zijn voor wie naar zijne le-
vensjaren rekenen, maar wie haar met den maatstaf zijner daden
meet, dien moet zy den langen leeftijd eens Aartsvaders evenaren.
Niet meer dan negentien ja^en telde hy, toen hy in de Spaansche
gelederen de overwinning by Sint-Quentijn hielp voldingen, en het
was hem opgelegd dat hy na het uitbreken van den vrij heids-oorlog
het zwaard niet weder in de schede steken zou. Zijne dagen waren
vol van leven, en wanneer een bloedig maar onbekend graf zich
onder hem zou openen, zou hy een naam achterlaten, evenzeer om-
straald door den roem van heldenmoed en volharding, als van smet-
telooze eerlykheid van karakter.
-ocr page 153-
GRAAF LODEWIJK.                                              139
Dus ongeveer is het oordeel, door een len oordeele gerechtigden
mond over hem uitgesproken, \' en dat is gegrond op zijne daden,
»Wicr stralende aureool voor geen Orion zwicht."
Op den twee-en-tvvintigsten January 1537 te Dillenburg geboren,
schijnt hy zich minstens als jongeling naar zijn broeder Willem
aan het Brusselsch hof te hebben begeven, want reeds op zeven-
en-twintig-jarigen leeftijd had hy een zoo scherpen blik in de Ne-
derlandsche zaken, dat hy er de verschijnselen des tijds zeer goed
in hun waren aart wist op te vatten. Een der medegrondleggers
van den Adelbond;, teekende hy met Brederode en den jongen
Mansfelt het eerst het Compromis, en was er voorts met dezen het
hoofd, en zelf, onder de leiding zijns broeders, geheel de ziel van;
weshalven de oude Mansfelt geen woorden te fel wist te vinden
om hem te brandmerken, en daartoe uitdrukkingen als smeineedigen
roervink" en sboosaartigsten verrader der waereld" niet spaarde. Dat
de vijanden der Hervorming ook zijne vijanden moesten worden,
ligt trouwens voor de hand, want te Brussel was hy het vooral die
haar trachtte te bevorderen, en zelfs het volk aanmoedigde orn ter
Vilvoordensche hagepreek te gaan.
Daarom stond hy er den Spaanschgezinden tegenover als een tier
krachtigste elementen, voor welks verwijdering zy ernstig, maar aan-
vankelyk met luttel gunstigen uitslag, yverden. Was zijn voortva-
rend karakter niet immer van onberadenheid vrij te pleiten — on-
berispelyk was het daarentegen in onwrikbare volharding. IJzer reeds
* Motley.
- Zie Oranje en zijn Keurvcndel, blz. 38.
-ocr page 154-
d40                                             GRAAF I.ODEWIJK.
van aart, gloeiden de vlammende bewegingen zijns tijds hem tol
staal; en nu kon hy gebroken worden, maar tot buigen bestond geen
mooglykheid meer. Vindt ge de kern des Verbonds vereenigd tot
ernstig of manhaft besluiten — naar Graaf Lodewijk blikt ge niet
te vergeefs rond. Hy is te Breda, en stelt er het beroemde verzoek-
schrift op; hy is in Culemborchs hof te Brussel, monstert er de
saamgekomen Edelen, en neemt hun op nieuw den eed van trouwe
af; hy is in het hof van Brabant aan de zijde van Brederode by
het overreiken van het verzoekschrift aan de Landvoogdesse; hy neemt
een warm aandeel aan de barnende vergadering te Sint-Truyen, on-
danks de weigering van den Luikschen Bisschop om die stad tot
vergaderplaats voor het Verbond te doen bezigen; hy is ten twee-
demale by de Hertoginne, en biedt, aan het hoofd der «twaalf Apos-
telen", haar de koene memorie der Vergadering van Sint-Truyen
aan; hy is te Dendermonde, en tracht er — hoewel te vergeefs, he-
laas! — met zijn broeder, nevens Hoorne en Iloochstraten, Egmonds
bozen geest van wankelmoedigheid te bezweren; kortom — hy
is overal daar, waar Neêrlands Adel den ouden mannelyken aart
handhaaft, en hel hoofd, dat men tot buigen wil dwingen, fier in
den nek werpt.
Zoo moet hy reeds terstond worden geteld onder de eerste groote
drijfraderen die, door den krachtigen springveder in beweging ge-
zet, in honderd kleineren onweerstaanbaar ingrepen, en het groote
werktuig des verzets in vollen, machtigen gang hielden.
Alba meende de greep zijner geweldige vingeren, zoo vinnig ge-
harnast, reusachtig sterk genoeg om plotselyk alles te kunnen strem-
men, ja te vernielen. Men weet hoe vernederend p\'ynlyk hy zich die
vingeren heeft gekneusd, Ook daaraan had Lodewijk een roemrijk
-ocr page 155-
141
ORA.AF [.ODEWIJK.
aandeel. Albaas opendlyke indaging in January 4568 beandwoordde
de edele Graaf in April met de trompetstooten, die het binnenruk-
ken zijner krijgsmacht op den Nederlandschen bodem verkondigden;
en het banvonnis van den bloedraad, in Juny uitgevaardigd, kon
eerst een schijn van vervulling bekomen, toen de in oorlogen ver-
grijsde Krygs-overste van Karel den Vijfde een maand later zelf
met uitgelezen benden te veld kwam, om de tuchtelooze soldeniers
des jeugdigen helds als een verwarde kudde uit-een te jagen.
Op den twee-en-twintigsten July, toen de slag by Jemgum red-
deloos verloren was, werden de golven der Eems gekliefd door
een naakten zwemmer, die, stoutelyk ten linker oever afgewaad,
zich den stroomenden wateren had toebetrouwd, om redding te
vinden aan den rechter rivierzoom. Die zwemmer was Graaf
Lodewijk van Nassau. De hand, die nu met forsche kracht het wa-
ter achter zich sloeg, had weinige oogenblikken te voren even
krachtig het zwaard geroerd. Het schoone hoofd, nu kil van den
spattenden stroom, was voor luttel uren nog gloeiende geweest van
de hope der overwinning. Straks nog van honderden musketten,
zwaarden, en speeren omgeven, stram in zijne bewegingen door het
glansende harnas, maar leenig van geest door den droom der moog-
lyke viktorie — is hy thands een naakte vluchteling, met een ver-
loren veldslag achter, een gevaarlyke diepte onder, en niets
meer dan slechts een betreedbaren bodem, aanbiedenden oever v o o r
zich.
Overkropt van zielewee, vermoeid naar het lichaam, worstelt hy
daar met den naby de uitstrooming zoo lichtelyk meêsleependen
vloed — en hy verdwijnt daar voor ons met een zoo angstige naauw-
lettendheid toeschouwend oog.
-ocr page 156-
142
GRAAF L0DKWIJK.
Doch dat is gelukkig slechts tijdelyk!
Zij het vermast, zelfs half bezwijmd — hy heeft den reddenden
oever bereikt. Beter dan Aartsvader Noach de hulpe der wateren
waardig, vindt ge hem weldra te rug, niet in den roes der dronken-
schap, maar in het volle besef zijner mannelyke kracht, om steeds te
handelen waar hy handelen kan, en staat hy, waardiglyk zijn naam
van »den Nederlandschen Bayard" verdienende, zijn broeder ter zijde.
Voorwaar— wie eerbied heeft voor een beginsel, en zulks zóo ver
drijft, dat hy een Alba prijst ter wille van een Filips — die mag
zich wel het hoofd ontblooten en een knie buigen voor Lodewijk
van Nassau, den onverschrokken voorvechter der humane beginselen
van Willem van Oranje.
Sinds 1570 was de onvermoeibare Graaf, met den hem steeds
eigen yver, op het staatkundig terrein arbeidende om Frankrijk, en
zelfs ook Engeland, over te halen tot het ondersteunen van de Ne-
derlandsche zaak. Het Engelsche hof dwarrelde toen echter nog in
een maalstroom van tegenstrijdige meeningen. De Fransche Huge-
noten daarentegen begrepen beter hun belang, en de voortreiïelyke
Goligny — verre van te vermoeden dat een Parysche bloedbruiloft
eenmaal zijn Geslacht aan dat der Nassaus op het innigst vermaag-
schappen zou — ondersteunde met warmte het voorstel tot een
bondgenootschap tusschen de Hervormden van Nederland en van
Frankrijk, tegen den gemeenschappelyken vijand in het Escuriaal,
tegen den geweldenaar in het Hof van Brabant.
Den laatste gewerd het eerst de zekerheid van wat men te ver-
wachten heeft, wanneer mannen, swier stoutheid geen grenzen kent,"
zich verbinden met Hugenoten, wier hoofdgebrek óok niet in stil-
zitten moet worden gezocht. De Meimaand was nog niet ver ge-
-ocr page 157-
143
ORAAF LODEWIJK.
noeg gevorderd om Alba die volheid van dagen te geven, die hy
behoefde tot het samentrekken der leger vendels waarmee hy het
feit van den eersten April als ongeschied, en den gantschen op-
stand der noordelyke gewesten tot een mislukt onding dacht te
maken — toen hy de ongelooflyke tijding ontfing dat Graaf Lo-
dewijk meester was van Henegouwens welbevestigde hoofdstad
Bergen.
Alba trok de schouders op. Was het niet maar enkele dagen ge-
leden, dat Graaf Lodewijk het balspel dreef in de kaatsbaan te Pa-
rijs? En thands zou hy reeds in het hart van Henegouwen zijn,
niet alleen, maar er bovendien de sterke bergvesting hebben geno-
men, wier dubbele grachten en rnet een groot aantal torens en
rondeelen bevestigde muurgordel geruimen tijd zelfs een streng
beleg konden trotseeren!
Toch duurde het niet lang, of de bitterheid der woede vervoerde
den Spaanschen Grande zóo verre, dat hy zich met woeste onstui-
migheid den hoed van het hoofd rukte en dien tegen den grond
wierp: dat was op het oogenblik toen hy de zekerheid der over-
winning van den Nederlandschen Bayard bekwam.
Den vier-en-twintigsten Mei was de overrompeling geschied, ter
zelfder ure waarop zy scheen te zullen mislukken. Een twaalftal
ondernemende krijgers, zich als wijnhandelaars voordoende, was den
vorigen avond binnen de stad gekomen, en had in den dageraad
een poort voor den Grave en diens volgers weten te doen ontslui-
ten. Voortvarend als altoos, en niet zonder roekeloosheid, was Lo-
dewijk met slechts weinigen der zijnen zijn leger vooruit gesneld,
en rende nu de stad in, terwijl hun luide kreet door de stille stra-
ten weergalmde; «Frankrijk! Vrijheid! De stad is ons! De Prins
-ocr page 158-
144
C.RKKF LODEWtJK.
»van Oranje komt! Wech met den tienden penning! Wech met den
»bloedgierigen Alba!"
Weldra bleek het echter dat de binnengestormden te kleen in aantal
waren om zich by eenigen krachtigen tegenstand te handhaven. Toen
draafde Lodewijk de stad weder uit, zocht zijne dwalende manschappen
op, verzamelde hen, stiet ondersweegs nog op eenige Hugenootsche
Edelen, met wie hy zijne strijdkracht vermeerderde, en spoedde
zich toen weder naar de kortelings verlaten poort. Nu was Bergen
zijn buit......maar hoe— den open deuren genaderd, rijst plotse-
lyk de brug omhoog, en sluit hun-allen voor goed den toegang af.
Een minuut van teleurstelling, van ontzetting, van wanhoop.....
neen — niet eens een minuut: Guitoy de Chaumont slaat zijn vu-
rigen barbarijer de spooren in de lenden, en het edele ros schiet
voorwaart, neemt een stouten sprong, en staat eensklaps op de rij-
zende brugklep, die door dien vluchtigen schok en die oogenblikke-
lyke zwaarte weder haastig neerdaalt en in hare naven klemt. Een
donderend hoefgedaver doet de lustige snelheid kennen waarmee
\'s Graven Edelen en ruiters de stad binnendraven — en t hands
is Bergen gewonnen. \'
Dit was het dadelyk gevolg van het verbond met de Hugenoten, en
menig stout feit liet zich daarvan nog verwachten; maar zelfs al mocht
het noodlot dien blanken dageraad der toekomst weder met zwarte
nevelen bewolken — iedere nieuwe heldendegen, die zich toewijdde aan
de bestrijding van Filips, was een aanwinst voor de zaak van Neèrlands
vrijheid. En dat er zulken thands waren verschenen, had Chaumont
reeds bewezen, en bleek ieder die op Graaf Lodewijks omgeving
Zie verder Ëylage. P.
-ocr page 159-
LA. NOÜE.                                                    Ub
naauwer toezag, en er Edellieden aanschouwde als Soyecourt, Poyet,
Courmont, Genlis, Helcourt, en anderen, en vooral boven hen al-
len uit den roemruchtigen »Bras de Fer:" \' Francois, Heer van
LA NOÜE.
»Ceux-la de nos Francois Catholiques sont blasmables, qui sous
»le pretexte de ie ne scay quelle alliance, vont portar leurs armes
»pour Ie party des Rebelles de Hollande, qui outre leurheresie; qui
»est un crime de leze-Majesté Divine, sont encore pour leur revolte,
«dans celuy de leze-Majesté humaine, si bien que ceux qui soutien-
»nent leur Rebellion, outre qu\'ils mettent leurs vies au hazard
»dans Ie chocq des armes, exposent encore manifestement leur ames
»a la damnation eternelle, mourant pour des factieux et Revoltez
»de 1\'Eglise, et de leur Prince naturel, et pour une cause double-
»ment criminelle et mechante."
Dus klonk de waarschuwende stem des Bisschops van Belloy door
1 In 1570, tijdens de onlusten in Frankrijk, was deze heldhaftige Hugenoot zwaar tn
den arm gekwetst geworden, zoo dat er een afzetting moest plaats vinden; dit geschiedde
ook, maar >de bons ouvriers lui flrent un bras de fer, dont il a porté depuis Ie nuin."
Amirault, by Molley.
10
-ocr page 160-
i-40                                                          LA. NOÜE.
Frankrijk, ongetwijfeld wel niet overal zonder vrucht. Maarbehalven
nog dat de Fransche krijgsman in zijn door het gevest ten kruis-
vorm verheven zwaard óok een heilig symbool ziet — de Hugenoot
had een minder ziekelyk begrip van het »lese-Majesté divine", en
een vrij gezonder van het »lese-Majesté humaine", om niet van gant-
scher harte het heerlyk verschijnsel toe te juichen en ter hulpe te
snellen, dat plaats vond in de Nederlanden,! waar het woord der
erkenning van het volksrecht in reusachtigen arbeid was om
vleesch te worden. De groote Coligny had overvloedige blijken gege-
ven van zijn warme sympathie, maar zijn tegenwoordigheid in Frank-
rijk was noodzakelyk. Doch de Meester had zijne jongeren die hem
konden vertegenwoordigen; die zich konden verspreiden herwaart
en derwaart; die zich konden aansluiten by de geestverwanten, en
aldus met kracht den engen cirkel uitbreiden, waar binnen domme
bekrompenheid en laaghartige zelfzucht de herlevende humaniteits-
begrippen dachten te kerkeren.
Tot de zulken behoorde La Noue. Hy was een dier edele helden-
gestalten, die ook in het stalen krijgsharnas niets van hunne be-
minnelyke hoedanigheden verliezen. Zijnen vijanden zoowel als zijnen
vrienden dwong hy achtiug en eerbied af door zijn rechtschapen-
heid, zijn heldenmoed, zijn grootheid van ziel.
»Het is een dapper en kloek Heere geweest, seer ervaren in
Oorloge en politijke saken, bemint en wel geacht van de zijne, en
gevreest van zijne vyanden; de koning (van Vrankrijk), de tijdinge
van zijn dood krijgende, seyde: »met recht hebben wij te treuren
»over \'t verlies van sso een vroom en Edel Ridder." "
»Een heer van den gezuyverden Godsdienst, en wijd befaamt om
zijn\' krygskund\' en voorzightigheit; maar wien deughdzaamer, op-
-ocr page 161-
LA NOUE.                                                     147
rechter, en zoetelyker van zeeden misschien veele eeuwen opwaarts
niet hebben voortgebracht." Dus luidt het oordeel van bevriende
zijde. \'
sG\'étoit un des grands Gapitaines et de 1\'aveu de tout Ie monde
un des plus honnêtes hommes de son temps. Il n\'est pas seulement
loué dans nos histoires, par les historiens de la Réligion prétendue
reformée, a laquelle sa vertu et sa regularité faisoient beau coup
d\'honneur, mais généralement par tous ceux qui ont parlé de lui, et
par les Espagnols mème." Dit is de nog veel krachtiger getuigenis
van een eerlyken vijand. :
           
En een volkomen onpartydige stem noemt hem onder de drie eenige
Oversten in Lodewijks leger, die het bevel over duizend krijgsknech-
ten verdienden te voeren. 3
Voorzeker — in Oranjes keurvendel had hy thands nog zijne
spooren niet verdiend, maar hy trad er alreeds terstond op uit een
te glorierijk verleden, om niet dadelyk in zijn waarde te worden
erkend. De grootsche verwachtingen die men van hem koesterde,
deden reeds nieuwe knoppen bolten tusschen de lauwerbladen die
hy zich door verdienste verworven had, en verfrischten den krans
van zijn behaalden roem.\'
En hoe hy aan die verwachtingen heeft voldaan, daarop werd
in 1580 een schoon andwoord gegeven. In een gevecht by Ingel-
munster maakten de Spaanjaarden La Noue krijgsgevangen. In ruil
voor den doorluchtigen Franschman boden de Staten den weinige
1 Bor en Hooft.
• De Fransche Jezuiet Daniël.
3 De Engelsche Ridder Williams.
-ocr page 162-
148                                               LA NOUE.
weken te voren gevangen genomen Graaf van Egmond aan, bene-
vens den Baanderheer van Selles, dien men kortelings daarna in
handen gekregen had. Te vergeefs. Parma antwoordde verachtelyk:
dat hy geen leeuw voor twee schapen wilde afstaan!
Aldus hing de Spaansche Veldheer zijn groot zegel aan Neêr-
lands erkenning van La Noues uitnemende diensten \'
Door zulke helden gesteund, en met vaste toezeggging der hulpe
uit Frankrijk achter zich, mocht Graaf Lodewijk wel rustig het be-
trouwen koesteren dat hy zich in zijn voordeelige stelling krach-
tig zou handhaven.
Doch welke ook de uitslag mocht zijn — reeds het enkele feit, dat
hy daar in Bergen zich als een stoute edelvalk genesteld had, bracht
\'s lands zaken een nimmer hoog genoeg te waardeeren voordeel aan. Met
een vijand als den tot ieder stoutmoedig waagstuk genegen Lodewijk
in den rug, kon Alba zijne strijdkrachten niet samentrekken om de
bewegingen in Holland en Zeeland te keer te gaan: voor het oogen-
blik alzoo alles ingespannen om Bergen weder aan de vuist der rebel-
len te ontwringen, daarna zou het noorden wel worden geschuimd.
En dat noorden maakte zich dien tijd van uitstel voortreffelyk ten
nutte: de opstand heide middelerwijl zijne palen daar zoo vast in
dien moerassigen grond, dat hy er zich vervolgends gerust een
arduinen veste bouwen mocht.
\'s Konings Stadhouder Boussu, Oranjes opvolger, had, ingevolge
bekomen last van den Landvoogd, de Staten van Holland ter dag-
vaart beschreven te \'s Gravenhage, op Maandag den vijftienden
Zie verder Bylage Q.
-ocr page 163-
EERSTE VRIJE VERGADERING VAN HOLLANDS STATEN. 149
July, ten einde te beraadslagen over den door Filips toegestanen
afkoop van den tiendepenning. En nu vertoonden zich de leeke-
nen des tijds krachtiger dan ooit. Slechts de minderheid der steden
verscheen er, en die Afgevaardigden mogen daar wel met beden-
kelyke gezichten elkander hebben aangestaard; sommigen zelfs mei
een gemoedelyk »ach" en svvee" over de stoutheid der nieuwe denk-
beelden, waarvoor in hunne oude hoofden geen plaatse was, en die
zy derhalven verfoeiden.
Die nieuwe denkbeelden daarentegen waren met de hun nu een-
maal eigene stoutheid een anderen weg gegaan dan die leidde ter
scamer van de Slaeten van Hollandt, staende aen \'t clooster van
de predicaeren in den Hage": de stad Dordtrecht was in deze
hachelyke ure koen genoeg om zich den wettigen rechte des Stad-
houders tegenover te stellen, en zy beschreef zelf de Staten van
Holland ter dagvaart binnen hare muren, op den zelfden vijftienden
July, en op Vrijdag den negentiende oordeelde de Vergadering er
zich voltallig genoeg om tot krachtig handelen over te gaan.
Die Vrijdag daagde voor de waereld op en ging voorby als iedere
andere dag, door den halven cirkel tusschen een zons-opgang en ee»
zons-ondergang omschreven. Het gegons en gedruisch in de groote
bijenkorf des maatschappelyken levens ging er zijn gang onder al de
vier hemelstreken : Koning Filips met krassende penne in zijn ka-
binet, en schoenlapper Flip Carelsen met eist, hamer, en likhout
\'n zijn pothuis. Het zwoegen en draven om den broode, om rijkdom,
om weelde, om macht, om eer, om genot is zoo als het gisteren
was, zooals hel morgen zal zijn.
En toch was het een dag by uitnemendheid, een groote dag on-
der de dagen van den vooruitgang: op dien zelfden Vrijdag, ei
-ocr page 164-
|50              EERSTE VRIJE VERGADEniNG VAN HOLLANDS STATEN.
midden van al het rumoer der daaglykschheid, opende het in de
waereldgeschiedenis zoo roemruchtige Holland met kalm en be-
daard overleg zijn »Trentsch Concilie der vrijheid." Filips had dat
schoone gewest baldadig verspeeld; het arbeidde nu om zich-
zelf te behouden.
Daartoe de samenkomst dier zeven-en-twintig merkwaardige man-
nen, wier namen in de notulen der eerste ivrije" — dat is ei -
genmachtige — vergadering der Staten van Holland aldus
zijn vermeld:
»Jacob, Heere van Wijngaerden, uyt der Ridderscap van Hol-
landt.
Joncheer Aerdt van Duvenvoirde, als gecommitteerde van den
Grave van der Marck, etc. \'
Adriaen van Blienburch. Adriaensz.,
Cornelis Henricxz.,
Mr. Adriaen van Blienhurch, Adriaensz.,
Gedeputeerden der
ftfürtn van
Oudt Raeden.
Jacob Muys, Pietersz.,
Raedt, ende
Mr. Jacoh Pauli,
Secretaris.
Joncheer Jan van Vliet,
Borgemeester, ende
Mr. Gerardt van der Laen,
Secretaris.
Dordrecht.
Gedeputeerden van
Haerlem.
! Lumey Rold op dat oogenbllk \'s l\'rinccn Luitenant
-ocr page 165-
VAN HOLLANDS STATEN. 151
! Gedeputeerden der
Slede van
]
          Leyden.
f Gedeputeerden van
\\
          der Goude.
\\
! Gedeputeerden van
Gorchutn.
f Gedeputeerden van
1
            Atomair.
j
I Gedeputeerden van
t
         Oudewaeler.
! Gedeputeerden van
Horen.
i Gedeputeerden van
Enchuysen.
EERSTE VRIJE VERUAÜERIRÜ
Jan van Brouchoven,
Borgemeester, ende
Mr. Pouwels Buys,
Pensionaris.
Mr. Jan Jacobsz.,
Burgemeester, ende
Mr. Pieter van Asperen.
Jan Snouck,
Burgemeester,
Mr. Sebastaen van Loese,
Pensionaris, ende
Servaes Adriaensz.,
Scepen.
Jacob van Waerdendeel,
Borgemeester, ende
Claes Hercxz.,
Vroetscap.
Cornelis Willemsz. de Lange,
Burgemeester, ende
Job Pietersen van Kat temeer.
Jan Berckhoudt,
Burgemeester, ende
Pieter Reynierszoen.
Anlbonis Symonszoen,
Borgemeester, ende
llijekaert Claeszoen.
-ocr page 166-
152             EERSTE VHIJE VERGADERING VAN HOLLANDS STATEN.
Anthonis Claesz., Gedeputeerde van Medemblick.
Poulus Pietersz,, Gedeputeerde van Eedam.
ende
Reynier Cornelisz., Gedeputeerde van Monickendam.
Ziedaar een belangrijk verschijnsel, op grond waarvan de despoten
»bij de gratie Gods" hun horoskoop mogen doen trekken. Ziedaar
liet kostbare zaad, door de edele Graven Willem den Tweede en
Floris den Vijfde zoo mildelyk in de hunkerende voren gestrooid,
tot kloeken wasdom gekomen: de steden zijn het die handelen,
de b u r g e r ij is het die beslist, en waar de Adel mede optreedt,
doet hy dat voor \'t meerendeel namens burgers en landlieden, in
wier midden hy het zich een eere gaat rekenen een ambt te beklee-
den, en uil wier midden afgevaardigd Ie worden hy onder zijne
voorrechten begint te tellen.
Er is alzoo geen profeet noodig om met luider stemmen te komen
verkondigen:
«Riddertyd! uw tooi en luister,
«Wapcnpronk en vaangetlap
«Duiken in een nachtlyk duister
«Voor den ttfd der Burgerschap.
«Voorwaart gaan der eeuwen stroomen:
»\'t Licht der nieuwere aera daagt,
«Waar de tyd uil op zal komen
»Die der Menschbcid rechten schraagt!"
Of nu die kooplieden en kleinhandelaars, die bierbrouwers en
lakenfabriekanten, die leertouwers en lijndraaiers, die korfmakers en
broodbakkers op dit oogenblik zóo verre hebben doorgedacht —
dal doet niets ter zake; vergeet slechts niet dit éene: uit hun
vreedsaam beroep zijn zy opgestaan; hun daaglyksch bedrijf heb-
-ocr page 167-
EERSTE VRIJE VERGADERING VAN HOLLANDS STATEN. 153
ben zy verlaten; het »debet" en »credil" hunner eigene zaak legden
zy rustig en blijmoedig als een vrijwillig offer op het altaar des
Vaderlands; en — wat de hoofdzaak is — by dit alles weten
zy wat zy willen. Daaruit kunnen groote zaken voortspruiten.
En nu blijkt »de onverbiddelyke logika der feilen" deze: Waar
zwervende ballingen in zijn voorgegaan, dat wordt nu door gezeten
burgers bevestigd; stoutmoedig met een kwellend verleden gebroken
hebbende, maken zy vaardig gebruik van het gunstig heden, om
met beradenheid de grondslagen eener betere toekomst te leggen.
Ongetwijfeld niet alles voorziende, aarzelden zy toch niet om met
vaste schreden den voet te zetten op den naauwlyks gebaanden, en
voorzeker nog overgevaarvollen weg, aan wiens einde zy noodwen-
dig het gigantenwoord »Afzwering" zouden moeten vinden. Met den
geniaalste onzer geschiedkenners kan men van hunne handelingen
zeggen: »Het was allerminst een restauratie, het was niet eens een
reformatie — het was een revolutie!"
De regeeringsvorm onderging een wijziging, die dan ook wel een
omkeering heeten mocht; de Staten gingen verre buiten hunne
omschreven bevoegdheid; aan Oranje werd »eene soort van Ru-
waardschap" opgedragen — en die vreemde dingen waren nochtans
redelyk en billyk: want de beschreven wet was betreurenswaardig
achterlyk by het tot bewustzijn gekomen recht, en de nootlicheyt
ende gesteltenisse der zaecken" gedoogde niet langer een ilaauwe
handeling, en eischte bovendien een »groote acceleratie." Beraad-
slagende sover de beste ende bequaemste middelen, daer doere de
oude privilegiën, rechten, ende usantiën, den steden door de Alba-
nische Tijrannye ontrocken, weder in heure onderhoudinge ende
wesen gebrocht te moegen worden," moesten zy noodwendig hun toe-
-ocr page 168-
154
MARNIX.
vlucht nemen tot maatregelen, die aandruischten tegen den sleur,
zelfs den sleur van eeuwen. Er is overstrooming. Voeten hoog staat
het water boven de gewone heirbaan; maar zij waart vertoont zich
rijzende grond, waarlangs men de beoogde redding met vrij groote
zekerheid bereiken kan. Wade nu een dwaas tot aan den hals door
den schuimenden golfslag — wijs is hy, die zich een nieuw neven-
pad kiest, op een bodem zelfs dien hy vroeger nooit zou hebben
willen betreden.
Zóo wijs was de kern van Hollands Staten; en de man, die hen
daarby met zijn kennis, zijn ervaring, en zijn doorzicht krachtig
steunde en leidde, was Oranjes beproefde vriend, Jonkheer Filips van
MAMIX,
Heer van Monl-Sint-Aldegonde, Souburg, en Touwink.
Dat ook de versneden ganzenschacht in de zestiende eeuw een
vlijmend wapen was — een scherp zwaard niet alleen, dat diepe
wonden weet te slaan, maar een spits-puntige pijl bovendien, die
het doel weet te treffen in het hart, en er dóór en dóór kan gaan —
zoo iemant dat heeft bewezen, het was de rijk begaafde Heer van
Sint-Aldegonde. Met hoofd en hart, mei raad en daad, met de pen
en het zwaard stond hy den eenigen Zwijger ter zijde. Maar zelfs
-ocr page 169-
MARNIX.                                                       155
— hadde hy nooit iets anders gewrocht dan zijn «Wilhelmus," dat
krachtige politieke manifest \', dat als een nieuwlevenwekkend element
in de afgematte ziele eener verdrukte natie werd opgenomen, en
sinds het éenig echt Nederlandsch volkslied gebleven is — hy moest
alreeds worden geteld onder de meest krachtige opwekkers van den
Nederlandschen volksgeest tot het strijden van den heiligen vrijheids-
krijg. Gelijk de schrijver der Boeken van Daniël, onder de dubbel
drukkende tyrannie van Antiochus Epifanes, de pen opnam om in
zijn edele figuur van den laatste der Profeten het volk Israëls
te troosten, op te beuren, te bemoedigen, te verheffen — zoo bracht
Marnix, na den mislukten veldtocht van 1568, stoutelyk in zijn
«"Wilhelmus" den onder Spanjes geeselslagen krimpende Nederlan-
den den Redder voor de oogen, aan wien zy zich naast God hadden
vast te klampen. Dat begeesterende lied, dat neerslachtigheid weder
ophief tot vertrouwen, dat verslagenheid troostte en bemoedigde, dat
gestorven hope weder uit den doodslaap opwekte en als geloof her-
leven deed; dat nog daarenboven prikkelde en aanvuurde tot den
feilen kamp; dat de spieren stevigde en verstaalde in de bloedige
worsteling; dat als de hoogklinkende psalm der viktorie heenruischte
over het met lijken bezaaide veld, waar de wapperende Oranje-ba-
nier de zegepraal der Nederlandsche zaak verkondigde, daverende op
de trom, klinkende op de fluit, schetterende op de trompet, maar
boven alles galmend en schallend uit vrolyke keelen — dat moest
trouwens wel een volks-lied worden.
Getroffen door de zedelyke verslapping der Nederlanden, die nog
1 Wie er een loflied, een z(jn onderwerp verhecrlykenden eerezang in ziet, is hel spoor
gants byster.
-ocr page 170-
156
MA UNIX.
onlangs zoo fier en vol geestdrift waren, tast Aldegonde in het diepst
zijns gemoeds, om er de tonen uit op te delven die tot het harte
der in verdoving gehrachte menigte kunnen doordringen — en hy
vindt er een volkslied hy uitnemendheid: het treffende «Wilhelmus."
Op den klank van dat lied van Marnix doorkliev en de Nederland-
sche schepen de haren, van de Zuiderzee tot de Zuidzee, en klam-
pen zy er in de zestiende en zeventiende eeuw den Spanjaard mede
aan boord. En toen Filips en zijne Spanjaarden eenmaal verjaagd
waren, toog ook de Nederlandsche Republiek onder die klanken ten
strijde legen Lodewijk den Veertiende, terwijl dat zelfde lied in
onze dagen, in de bevrijdings-jaren van 1813 en 1814, hen opnieuw
in den strijd begeleidde, toen het Nederlandsche volk zich van onder
de puinhoopen des Franschen keizerrijks op nieuw tot een zelfstan-
dig bestaan verhief. Alleen de Marseilliaansche Marsch heeft latei-
een dergelijken invloed op de gemoederen uitgeoefend. Het «Wil-
helmus" was de machtige wapenkreet in geheel den Spaanschen
krijg. Doch ook na den Spaanschen krijg, twee eeuwen door, bleef
het zelfde volkslied in hooge eere hy de Nederlanders. By de twee
groote staatsomkeeringen, in de jaren 1672 en 1748 — toen onder
Willem den Derde en Willem den Vierde het stadhouderschap
werd te rug geroepen — hieven duizend en duizend vreugdestem-
men het aan; en in ons verlossingsjaar van 1813, dat wonderjaar
van eendrachtige blijdschap in dank aan God, was het uit éen
hart in aller mond. Marnix, als hy in kunstelooze eenvoudigheid het
Wilhelmuslied samenstelde, deed een groot werk; groot, ver boven
zijn bejagen en vermoeden, was daarmede, onder het Godsbestuur,
zijn bewezen dienst aan Oranje en het vaderland.
Wat dan was het »Wilhelmus?"
-ocr page 171-
157
MARNIX.
Een ballings-lied, de zang van den armen Geus, het lied der be-
rusting in de geleden nederlaag, maar tevens der bemoediging tot een
toekomstige overwinning. Troostlied in den druk, gebed voor den
krijgsknecht, zang der hope op God bovenal — verklaart het beter
dan elke redeneering waarom dat volk eindelyk heeft gezegevierd:
hoe ware het mooglyk geweest om hen ten onder te brengen die
den dag na de nederlage, zich aldus vereenigden in den God der
Maccabeën? — Hoe vreemder alle kunst is aan dat lied, des te
krachtiger drong het evenwel door. Het volk eigent zich alleen der-
gelijke gedenkdichten toe, nederig in hunne vormen, en diep-gevoelig
als het zelf is: een veldpsalm, een lied van Deborah in het barre
Noorden. Het voert den Prins van Oranje zelf sprekende in, want
hy-alleen staat nog, te midden van aller val. Men aanschouwt er
een groot man, die door zijn zedelyke kracht geheel een volk houdt
opgericht. Terwijl Marnix het hart der menigte tot de hoogte van
zijn held weet te verheffen, maakt hy te zelfder tijd van Oranje
zulk een toonbeeld van belangloosheid en christelyke zelfverloochening,
dat hy hem juïst door zijn lofspraak aan de rechtvaardigheid-zelf
verbindt; hy veroorlooft zijn vorstelyken held geen andere verove-
ring dan die van het hemelrijk. Op zijn «Wilhelmus" stroomen
Land- en Watergeuzen uit hunne schuilplaatsen te voorschijn, en
heffen met hem het ballings-lied aan. Een schrijver uit de zeven-
tiende eeuw noemt er, minder juist misschien, Marnix een tweeden
Tyrteus om; de waarheid is, dat hy in dezenbybelschenkrijgszang
een strijdzang geeft aan de omwenteling, die zich nu weldra ver-
heffen en in beweging zetten zal op den maatslag dezer weinig ge-
kuischte vaerzen, die half een psalm, half een krijgslied zijn.
Ik verbeeld my wat groote werking het «Wilhelmus" gehad heeft,
-ocr page 172-
158
MAftMX.
hier en daar in vertrouwden vriendenkring, en in menig huisgezin,
des avonds, na wèl gesloten deur, in het achtervertrek aangeheven :
het neergezonken hart heft zich op; Vader Willem, en beschermend
aan diens zijde de God der Vaderen, staat daar voor aller oog —
en zoo schept men nieuwen moed. \'
Voor dit éene lied heeft Marnix zich de onsterfelykheid gekocht.
Maar hy gaf nog bovendien een overvloedigen rijkdom van daden
op den koop toe.
Jongere zoon van den Savoischen Edelman Jacques de Marnix
— als Thesaurier van Margareta van Oostenrijk in Nederland gekomen —
en van Maria d\' Hamericourt, werd hy met zijn ouderen broeder
.Tohan ter voortzetting hunner opvoeding naar Geneve gezonden,
waar de beginselen van Calvijn en Beza diepen wortel schoten in
zijn jeugdig gemoed, en de stoute maar zeer konzequente denkbeel-
den van Knox hem geenszins onvruchtbaar zaad bleven. »Op zijn
een-en-twintigste jaar" — hy was in 1538 te Brussel geboren —
»als protestant en gemeenebestgezinde in de Nederlanden te rug
gekeerd, was het eerste schouwspel, dat hy onder het oog kreeg,
dat der opgerichte brandstapels en moordschavotten voor de onge-
lukkige ketters. Hun straf werd echter reeds niet meer zonder mor-
ren of weerstand voltrokken, en daaruit maakte de jonge Marnix
de eerste teekenen eener toekomstige verlossing op." Zes jaren lang
houdt hy zich nu, volgends zijn eigen uitdrukking, onder het kruis
der vervolging als verborgen, en wijkt zelfs een poos naar Italië
uit. Maar naauwlyks zijn de eerste teekenen der beweging daar,
1 Quinet, van Violen, Broes.
-ocr page 173-
15U
MARNIX.
of men ziet hem onder de jonge Edelen van Brussel en de rijke
kooplieden van Andwerpen te rug, rijper dan hy vertrokken was,
en even geneigd als bekwaam om een der werksaamste Titanen te
zijn tegen den godenhemel die moest worden bestormd. By de sa-
menkomst te Spa was zijn broeder Johan tegenwoordig, en Filips
zal dus wel een der eersten zijn geweest die in het geheim van het
daar verhandelde werd ingewijd. De onder medewerking des ouderen
ontstoken vonk vond by den jongere een krachtigen frisschen adem,
terstond gereed om een vlam aan te blazen, waarin de bloedige
toestel der dwingelandij zou moeten verteeren. Onvermoeid, en soms
vurig als Hames, maar nog meer dwingend door zijn welsprekend-
heid en overredingskracht, vindt ge hem dan ook yverende voor de
uitbreiding van den Adelbond, wiens edele beginselen en rechtvaar-
digen grond hy zoo kernig blootlegt in het door hem opgestelde
compromis. Even yverig arbeidt hy vervolgends aan de bevestiging
van het protestantisme; hy is een werksaam lid der Kerkvergade-
ring te Andwerpen, in 1566, waarin de confessie van Guy de Bres
werd herzien, en het stoute besluit vastgesteld om niet meer hei-
melyk, maar openbaar ter preke te vergaderen, en hy vervaardigt
de vereenigings-akte der Andwerpsche protestanten.
Een hoofd, waaruit zooveel geharnast te voorschijn sprong en
het despotisme stoutelyk onder het oog trad, moest noodwendig
bestemd zijn om onder het zwaard van een Spaanschen beul
te vallen — indien men des machtig was. Maar Marnix begaat de
dwaasheid niet om daartoe de gelegenheid te bieden: hy weet dat
blijven aan zelfmoord gelijk staat; derhalven wijkt hy uit,
en begeeft zich naar het hof des Keurvorsten van de Palts, te Hei-
delberg.
-ocr page 174-
160                                           Marmx.
Daar den Keurvorst als Raad dienende, is hy nochtans verre van
den draad te laten glippen die hem vastsnoert aan de zaak des
vaderlands. Hy schrijft in een zijner oogenblikken van verademing
zijn Troostbrief uit Keulen aan die van Emden. Hy bezoekt de
onder het kruis geboren kerken aan den Nederrijn, neemt deel aan
hare synoden, en zijne brieven kan men den band noemen dier
verschillende kerken, die zich als tot een Evangelische samenspan-
ning gedwongen zien. In zijne uitvaardigingen uit dien tijd zijner
ballingschap bespeurt men de erkentelykheid van den uitgewekene;
die toen overal een open toegang vond. Emden, Wezel, Heidelberg
zijn voor hem heilige oorden, een Sion en Jeruzalem. En ten zelfden
tijde dat hy den harten moed zoekt in te storten, vergeet hy zijn
roeping als Geuzenpenningmeester niet: als zoodanig zien wy hem
zich vereenigen met den predikant Casper van der Heyden, Her-
vormd leeraar te Frankendaal, tot het »doen van een schriftelyken
voorslag aan die van Emden ter oprichting eener algemeene beurs
van de verstrooide Nederlandsche gemeenten, om daaruit de noo-
dige handreiking te doen aan behoeftige kerkedienaren en andere
bewame mannen, ten einde men zich by voorkomende gelegenheden
van hen zou kunnen bedienen: een beurs, nóg aldaar bekend on-
der den naam van Vreemde Diakoni e." Zoo is hy apostel en
bedelbroeder der jonge Kerk tevens. »Na zoovele beproevingen" —
dus schrijft by — »zullen wy het vaderland wederzien; wy zullen
niet allen levend wedervinden, maar wel hen die met het teeken
des kruices gemerkt zijn."
By zijn omdoolen in den vreemde kon het niet anders of Mar-
nix moest met Oranje samentreffen. Beiden moesten dan, gelijk
men wellicht wanen kon, door gelijken druk getroffen en verbitterd,
-ocr page 175-
101
MARNIX.
een levendigen weerzin tegen elkander voeden: Oranje kon aan
Marnix diens ongeduldigen yver verwijten die alles had bedorven;
Marnix aan Oranje diens huiverende traagheid, die de goede zaak
had doen verloren gaan. Marnix kon hem daarenboven nog een
meer persoonlyk ongeval wijten: den dood van zijn broeder Jo-
han, by diens mislukten tocht onder de muren van Andwerpen,
en als onder het oog van Oranje. En gewisselyk waren gewone
ballingen niet achterlyk gebleven om elkanders wonden aldus
open te rijten; maar voor mannen van het karakter des Zwij-
gers en van Marnix is de ballingschap integendeel de beste en
heilzaamste leermeesteres: als ware het een soort van overden-
king na den dood, leert men er zijn tijd van het standpunt der
nakomelingschap uit beschouwen. Zoodra dan ook beide mannen
hadden samengetroffen, begrepen zy dat zy elkander niet weder
moesten verlaten; in plaats van elkander het verledene ten ver-
wijt te doen strekken, trachtten zy wederkeerig elkander te hel-
pen en te steunen.
Marnix begreep dat er by den val zijner party iemant noodig was
om haar weder op te heffen, en dat niemant dit anders kon zijn
dan de Prins van Oranje. Van dat oogenblik af is alle verbittering
by hem geweken, en sluit hy zich aan by Oranje als den grond-
slag zijns heils. Prediker aan het hof, raadsman in den Raad, wach-
ter in den strijd, onderhandelaar by de naburen, redenaar in de
vergaderzaal, verlaat hy zijnen held niet meer. In dit eerste oogenblik
was het zijn hoofdtaak om den Prins ook voor de omwenteling in
de godsdienst te winnen. Tot hiertoe had Oranje de zaak van gods-
dienst en vrijheid meer gescheiden: onverschillig in zijne kerkelyke
meeningen, was zijn onverschilligheid mede de hoofdbron van het
11
-ocr page 176-
•162                                                      MARNIX.
onvoldoende zijner werkdadigheid geweest. Marnix daarentegen was
juist van het kerkelyk standpunt uitgegaan, en had dit nooit uit
het oog verloren. Een punt bestond er, waarop Oranje lang bleef
weifelen: de stroefheid waarvan men het Calvinisme den naam gaf,
de puriteinsche geest der Kerk van Geneve, waarvan hy warsch
was en dien hy vreesde. In Marnix vond hy nu een beminnelyk en
toegevend christen, meer wijsgeer nog dan godgeleerde — en voor
hem bleef zijn gemoed niet koel en gesloten. Hy liet zijne Room-
sche en Augsburgsche vooroordeelen varen. Voor zooverre hy lot
nog toe de onverbrekelykheid niet mocht hebben doorzien van den
band die Rome en Spanje onderling verbond, leerde Marnix hem
die kennen, en verschafte hem een steunpunt voor zijn tot dusverre
weifelend gemoed. Oranje nam het geloof zijns jeugdigen vriends aan,
en het werd het hechtste cement hunner edele vriendschap. \'
Toen Graaf Lodewijk in 15C8, te onomzichtig, Groningen dacht te
belegeren, zond zijn broeder hem een afkeurend schrijven; en de bode
die den voortvarenden held deze letteren overhandigde, en hem levens
als raadsman dienen moest, was geen andere dan de Heer van
Sint-Aldegonde.
Na den ongelukkigen afloop van den gantschen veldtocht weejf
Marnix weder naar Duitschland, en, werksaam in de Kerkelyke ver-
gaderingen van Emden en van Wezel, trachtte hy er »het op het veld
verslagen leger in de Kerk te hereenigen."
In die dagen was het ook dat de woorden van het «"Wilhelmus"
hem uit het harte welden, als een roepstem tot het gantsche volk.
Maar dat was hem nog niet genoeg: even onvermoeibaar in arbeid,
1 Qulnet, Van Vloten.
-ocr page 177-
MARNIX.                                                      103
even rijk aan gedachten als brandende voor \'s lands zake, schrijft
hy zijn krachtig en fel »Belgicae liberandae ab Hispanis hypodixis
ad patrem patriae, Guil. Nassavium," \' en richt daarmee inzonder-
heid bet woord tot de hoogere en beschaafde standen, die hy al we-
derom wijst op Oranje, als den pater patriae.
Toch achtte hy het opwekken van den moed en de geestdrift des
volks nog niet voldoende. Hy ondernam bovendien een veel moeie-
lyker taak, die hy echter even gelukkig volvoerde: ter betere ver-
drijving van de vreeze, wil hy het volk doen lachen onder de han-
den der Spanjaarden-zelf.
Voorzeker toch mag het als een hoogst merkwaardige zaak wor-
den vermeld, dat in de bloedigste jaren van het Spaansche schrik-
bewind, ten tijde-zelf waarop de Hertog van Alba «Neèrlands ingewand
met de meeste woede verscheurde," in de dagen van 1569 tot 1571,
Marnix zijn reuzenschimpschrift tegen Romes Kerk, »den Byenkorff",
opstelde. Dit werk was een der grootste zegepralen, door de taal
der zestiende eeuw op de woede van het geweld behaald. Het werd,
naar Bayles woorden, met een ongelooflyke toejuiching ontfangen.
Sedert de «Gesprekken" van Erasmus had men iets dergelijks niet
in \'t licht zien komen. Men herkent er den broeder van Rabelais
en Ulrich von Hutten in. Het boek van Marnix was voor de Her-
vormden van het Noorden machtiger dan de werken van Galvijn-zelf;
men meende er als het gegrijns in te hooren van al de door Alba
afgehouwen hoofden; en daarby scheen de Kerk der middeleeuwen
als te verzinken onder dien schaterenden spotlach, die nooit door
1 Vertoog aan den Vader des Vaderlands, Willem van Nassau, over de bevrijding der
Nederlanden van de Spanjaarden.
-ocr page 178-
164                                                      MARNIX.
eenigen schrijver in vermetelheid is geëvenaard. — Door het Wil-
helmus had Marnix de godsdienst en krijgsdrift opgewekt en her-
levendigd; door »den ByenkorfT" schonk hy zijnen land- en strijd-
genoten het blijde gevoel van kracht en opgeruimdheid in het
uiterste gevaar. \'
Kon de verbitterde Alba anders van hem schrijven dan als van
»un tres- dangereux hérétique, dont Ie prince s\'est servi plus que
de tout autre"?
Zeldsaam mocht alzoo het voorrecht heeten dat aan Oranje te
beurte viel, om op eene Vergadering als dat Concilie der Vrijheid
namens zich te doen spreken en handelen door een man, die hem
als de helft zijner verdubbelde persoonlykheid gelden mocht. Een
betere mond kon zich daar niet openen om die vroede en tot wichtige
opofferingen bereide mannen te verzekeren van de »groete ge-
trouwicheyt, lieffde, ende oprechte goetherticheyt die zijne Vorste-
licke Genade tot alle deesen Nederlanden, ende inzunderheyt tot
Hollandt en andere provinciën onder synen gouvernement ressorte-
rende, altijt gedraegen heeft ende nu draagt." Opwekkender tale kon
daar niet worden gebezigd, om vervolgends met klem van hartige
redenen aan te dringen op een ernstige ondersteuning van \'s Prin-
cen poogen tot \'s lands verlossing.
En het bleek ook geenszins de stem des roependen in de woestijn.
Eenparig en zonder verschil — »eensamentlick ende gelijckerhandt" —
nemen de Vertegenwoordigers van het Hollandsche volk reeds op
den twintigsten July de bondige en zoo veel beslissende rezolulie:
»Dat zy bekennen de Vorstel. G. van Mijn heere de Prinche van
Quinet, Van Violen.
-ocr page 179-
MARNIX.                                                      165
Oraengen voor den generalen gouverneur ende Lieutenant des Co-
nincx over Hollandt, Zeelandt, Westvrieslant ende \'t Sticht van
Utrecht, alsoe zyne Exc. te voren geweest ende daertoe van de Co.
M\'. wettelick ende behoerlick is gecommitteert geweest, sonder dat
naerder handt eenige wettelicke ende der costumen ende rechten
des Lants gelijcksamige afstellinge ofte veranderinge zij naegevolcht.
»Item hebben mede besloten daer benefl\'ens dat zy luyden hem
metten anderen landen ende provinciën willen vergelijcken endo
over een draegen zoo veel hemluyden belangt, zynen V. G. als een
voernempste gelidtmaet der Generale Staten des Nederlants, ende
mitsdien recht hebbende om tselve Nederlant van allen invasiën
ende onderdruckingen der vremden te bescermen, als daertoe by
eere ende eedt verbonden wesende, voer bescermer ende hooft
derzelven lants in afwesen der Co. M\'. bekennen ende aensien ende
daer voer houden willen."
Met vrolyk kloppend harte moet Marnix zich aan den avond van
dien onvergetelyken dag op zijne sponde ter ruste hebben gelegd;
vurigen dank moet hy uit de volheid van zijn christelyk en vader-
landlievend gemoed hebben opgezonden tot dien grooten God, wiens
eere hy ook in het bevorderen der waarachtige belangen des Vaderlands
zocht. \' Zijn eigen profetiesch dichterwoord in het Wilhelmuslied, door
hem aan Oranje op de lippen gelegd:
»Maer Godl sal my regnccren
Als een goot instrument,
Dat ick sal wederkeercn
In mijnen regiment" —
\' Zie verder Bylage R.
-ocr page 180-
-106
MAUNIX.
was in vervulling gegaan; het verbond des heils was gesloten: de
Maagd der naar vrijheid dorstende Gewesten had de hand van den
man der volharding met innigheid aanvaard; de eerste schakels wa-
ren gehecht van den diamanten keten, die het roemruchtig Huis
van Oranje voor eeuwen moest verbinden aan het trouwhartig volk
van Nederland: een keten, niet door erfrecht of herkomst gelegd,
niet tot een politiek verdrag of vergelijk uitgesponnen, maar ge-
hecht te midden van tijden van nood en gevaren, onder de zware
worsteling voor gemeenschappelyke vrijheid op staatkundig en gods-
dienstig gebied. \'
Het drama der trouwe had zijn voorspel aangevangen.
Aldus is den Spaanschen Koning het kostbaar gouden handvatsel
van zijn Nederlandschen scepter uit de hand geslagen; aldus zijn
deze July-dagen den noordelyken gewesten zegen volle lentedagen van
vernieuwing.
En nu in \'t zuiden?
De statelyke krijgsman, die het bevel voert in het by Roermond
opgeslagen kamp te Hellenrade, is welgemoed. »Les affaires se por-
tent bien!" schrijft hy zijn broeder op den achtsten July; en al is
hem t hands de heilrijke uitslag der Dordtsche Vergadering nog
niet bekend — toen reeds mocht hy zeggen: »Presque tout ia
Hollande est déclaré de nostre costé!" en hy had goede hope op
de toetreding van Venlo en Roermond.
Venlo nochtans weigerde den Ritmeester Dorfendael, \'sPrincen
parlementair, tot tweemaal toe gehoor, en de trompetter, die op
den morgen van den zeventienden July voor de poort van Roer-
1 Beynen.
-ocr page 181-
ORANJE.                                                      167
monde stond, om er der Magistraat een brief van zijn Bevelhebber
te overhandigen, zag zich genoodzaakt om onverrichter zake lot Oranje
te rug te keeren. Roermonds Regeering vraagt zelfs nu om de haar
vroeger uit Maastricht aangeboden, maar toen geweigerde verster-
king, en de Goeverneur Montesdoca is daartoe willig genoeg —
doch zijn onderstand komt te laat.
Oranje is hem vóór geweest. Klaaglyk kondschapt Venlo op den
drie-en-twiutigsten July aan Alba: »dat onse naberhoefftstadt Rure-
mund diesen morgen, leider! stormenderhandt van den vianden
innegenomen is worden." En de bede volgt: »Ind diewyle wy dan
niet en twijfelen dat die vianden viellicht noch desen ons ver-
suecken willen, die welcke sich dagelicx gesterckl hebben und noch
dagelicx stercken, oick geenen geringen voirstandt van groeft\' ge-
schutz und polvre binnen Ruremund bekommen hebben; so ist onse
demoedich bidd, U. F. G. wollen ons in dieser noet niet verlaten,
sundern ons mit frundelige und tytliche ontsettung te hulpe ko-
men."
Venloos voorbeeld had maar weinig aantrekkelyks voor de Bra-
bantsche en Vlaamsche steden, die op Oranjes weg naar Bergen
lagen. De toeroep van het opwekkings-hed klonk niet geheel te
vergeefs:
"Stelt u met s(jn banieren
Kick als een trouwe man;
Doet bclpen verlogieren
Duc d\'Alvo den tyran!"
Een algemeene opstand had kunnen plaats grijpen — indien de
krijgskas, hoewel uit Holland gants niet onvoorzien, minder met
beloften, en méér met dukaten ware gevuld geweest.
-ocr page 182-
1G8
ORANJE.
»Zjjn trommels en trompenen
Krengen u geen dangier:
\'t En is maer om verzetten
Duc d\'Alva den bloetgier;
Spyt ruyters en soldaten,
Die den Prince bengt,
Hun scbade sal u baten,
Hy moet ten lande uyt.
»AI hoort gtay veel allarmen
Hier ende daer gescbiên,
Hy doetet uyt een ontfarmen
Over u lant, u licn.
I dient een sterke purgatie
En sulcken bitter cruyt,
Dat gby de Spaenscbe natie
Uyt uwen lande sluyt" —
had de volkszanger gezongen — maar \'s Princen krijgers, tuchte-
loos door wanbetaling, maakten die woorden te schande niet alleen,
maar zelfs ten bitteren, ja gruwzamen spot. Voorde vrijheid van
relizië onder de wapenen, maar eigendlyk niets dan barbaarsche
loonknechten, meenden de woestelingen het achterblijven hunner
soldy vrijelyk op de Roomschen te mogen verhalen, en verliepen zy
zich in fanatieke uitspattingen, die Oranje, by mangel van geld, niet
in staat was door zijne plakaten te keeren. Dat maakte hem bitse
vyanden in velen die hem anders als warme vrienden waren te gemoet
gesneld; dat verlamde reeds nu zijn arm in het opheffen van
het zwaard — en er behoefde slechts luttel by te komen, om een
beslissenden houw onmooglyk te maken, ja het zelfs weder
machteloos in de schede te rug te drijven.
Maar toch mag de held niet omzien; toch moet hy voort en ver-
der, want de scherpte der Spaansche lans is met samentrekking van
alle kracht op zijns broeders borst gericht — en aan Oranjes arm slechts
-ocr page 183-
169
VAN DER AA.
hangt het schild der beveiliging, dat ten spoedigste voor de bedreigde
plek moet worden gestrekt.
Intusschen — nevens byna ontmoedigende tegenwerking van baldadig
gespuis, ook verheffende ondersteuning van edele gemoederen; en
daarby maakte zich vooral verdienstelyk de Vlaamsche Edelman Filips
VAN DER AA.
Vreemd was het niet, dat een zoon van dit adelyk Geslacht de
volkszaak met ernst behartigde: reeds langer dan een eeuw was
het met de behoeften en eischen der zich steeds meer ontwikkelende
burgerij bekend en gemeenzaam geworden. Van 1420 tol 1565 telde
de stad Mechelen de Van der Aas onder hare Hoofdschouten
en Burgemeesteren, en Jonkheer Filips-zelf was degene die deze
lange reeks sloot. Even als zijne stamverwanten Adolf en Geraert
was hy lid van het Verbond der Edelen, en onderteekende als
zoodanig het Compromis, waardoor hy zich een banvonnis van
den bloedraad op den hals haalde: het eenige leed dat men hem
brouwen kon, daar hy zyn leven door uitwijking reeds in veilig-
heid had gesteld.
De ballingschap maakte hem in geenen deele werkeloos: Isaia
62. v. 6. »Op u mueren, ó Jerusalem, hebbe ick wachters ghestelt;
-ocr page 184-
170                                                  VAN DER AA.
den gheheelen dagh ende den gheheelen nacht en sullen sy inder
eeuwigheydt niet zwijghen" — zou pater van Teylingen hebben ge-
citeerd; en ik volg zijn voorbeeld, al mag men er een groot ver-
schil van toepassing in bespeuren.
By den aanslag van Tholouse op Walcheren was Van der Aa be-
drijvig in de weer om mede krijgsknechten voor dien tocht aan te
werven. \' Gingen de vruchten diens yvers in de noodlottige neder-
laag by Austruweel ook gants en al verloren — dat ontstemde wel-
licht, maar ontmoedigde hem niet; hy wist wel — gelijk hy later
bemoedigend aan Cabiljauw toevoegde — «allen dinck moudt synen
tijd hebben!" Op God betrouwende, en niet twijfelende of diens
bystand zou het vaderland »bewairen teghen allen wissen voirnemen
des errefs vyandt" 2 — oefende hy geduld, en bespiedde met waak-
saamheid het oogenblik waarin hy weder met kracht zou kunnen
optreden.
Maar hel schaadt niet, wanneer een kloeke gezonde geest een
wijle in zijn arbeid wordt gestremd: in die pooze van minder of
meer rust vestigt hy zich te meer in het brandpunt zijner kracht;
en als hy weder optreedt, geeft hy te luider van zich te spreken.
Dat wisten de middel-eeuwen reeds te verhalen in hare schoone
legenden van Roelant of van Olivier — en de schoone geschie-
denis onzer tweede helft van de zestiende telt op byna iedere
bladzijde de namen van hen, die daarin mede niet ten achter
bleven.
Van der Aa ging er weder een bewijs van leveren.
1 Anderen schrijven dit aan zijn oom Adolf van der Aa toe.
* Van der Aas woorden, in het zelfde schrijven aan Cabiljauw.
-ocr page 185-
VAN DER AA.                                                 171
V
Het bezit van het sterke Mechelen — die stad der huidevetters,
die daar hebben »groote privilegiën ende vrijheden, soo dat sy
mogen alle wildt ghedierte jaghen, als Heeren ende Edellieden," en
waar de vrijheidszucht zóo groot is, dat vele zwangere vrouwen
tijdig het stadsgebied verlaten, sende gaen voorts in Brabandt heur
kinderbedde houden omdat heur kinderen de schoone privilegiën
van Brabandt souden moghen ghenieten" — kon den Prince gants
geen onverschillige zaak zijn, en Jonker Filips van der Aa was daar
om dit tot een goeden uitslag te brengen.
De dertigste Augustus 1572 vloot in den een-en-dertigste over.
Mechelen sliep rustig onder de bescherming van sint Rombout, wiens
schoone kerktoren, hoewel nog onvoltooid, zich boven de menigte
kerken en alle andere gebouwen tegen den nachtelyken hemel on-
verstoorbaar rustig ophief.
In het deftig huis van Heer Aernout van Dorp — j>om s\'y\'n groote
goets wille den r\'ycken Dorp genoemt" • — was het nochtans be-
weeglyker dan de donkere gevel uitwendig vermoeden gaf. By den
zonneschijn des vorigen dags was de heer des huizes uit spelevaren
gereden, zoo het heette — maar by zijn terugkomst had hy hei-
melyk twee gasten ter deure binnen gebracht, Mechelsche ballin-
gen, Johan Robbens, en den Oudburgemeester Filips van der Aa.
Een der Hoplieden van drie Schuttervendels — wie de bewaring
der stad werd toebetrouwd, na het vertrek der Spaansche bezet-
ting naar de legerplaats voor Bergen — was mede in het belang
van Neêrlands zaak gewonnen, en een «achtbaar getal van de knech-
1 Met ten onrechte: in 1S68 leende by uit eigen middelen aan Oranje niet minder dan
tien duizend gulden. Hy was de oom van Frederik van Dorp.
-ocr page 186-
172
VAN DER AA.
ten des zelven" — door »milde schenkaadje en hooghe beloften"
overgehaald — paste slechts op de bevelen huns Bevelhebbers, om
te volvoeren wat hun geboden werd. Dat gebod bleef niet uit —
want die nacht was een nacht van beslissing.
Een eerwaardig priester, die het sacrament der stervenden gaat be-
dienen, — een krankenverzorger, wiens gehoor tot zelfs voor het zwak-
ste stenen gescherpt is, — een door de straten laveerenden laten
taveernebezoeker, wien het bovenal noodig is om zich met zich-zelf
bezig te houden — dezen en zulke dergelijken mogen wel in \'t
voorbygaan eenig byzonder gerucht hebben vernpmen, eenige bui-
tengewone beweging ontwaard — den Mechelaren in \'t algemeen
blijft dat verborgen, en aldus nadert de zich reeds verlengende
zomernacht heur einde. Het bleekblaauw zilver der oosterkim, zoo-
als zich dat in een heldere Augustusnacht op den koelen daauw weer-
spiegelt, wordt warmer, al is het maar door koperkleur — en
nu nadert Mechelens ommekeer. Deze merkwaardige dageraad is
van dubbele beteekenis, zelfs al zal daarna ook een Jeremia tusschen
de puinhoopen zitten, klagende zijne elegiën. Geen zonnestraal schiet
zijn eersten purpergloed nog door de kleine in loodgevatte glazen van
het stadhuis — maar toch zijn Van der Aa en Robbens reeds daar, en
heeft Heer Aernout de den wachters ontnomen »steêsleutels" ter hand,
die hem »de poort van Nikkerspoel" moeten openen. En werkelyk
knarsen daar de grendels, en kraken de deuren in hare naven —
en het gelijkmatig, en door zijn schaduwloosheid altoos ietwat som-
ber uchtendlicht werpt een matten glans op het gewoel van negen
honderd ruiters en vier vendelen voelvolks, die onder den Heer van
Rumen — Bernard van Merode, een vijand van priesterslavernij —
daar buiten wachtende waren, en nu de stad binnenrukken. Hoofd-
-ocr page 187-
173
VAN DER AA.
straten, markten en wallen zijn in weinige oogenblikken bezet. Maar
nu is het hoefgetrappel en wapengekletter te luide geworden om
niet hier en daar, ja allerwegen, een burger te doen ontwaken,
wiens geraas van ontsluiting weder een gebuur wekt, zoodat de
gantsche stad weldra vóór den tijd uit den slaap en in beweging is. Na-
tuurlyk zoekt de verwarring naar opheldering, en daarom stroomen
de burgers, ouder gewoonte, naar het stadhuis, waar de verlangde
inlichting ook niet achterblijft.
Daar aanschouwen zy het achtbaar en trouwhartig gelaat huns
voormaligen Burgemeesters, te midden der verbondenen die zich in
\'t bezit van het raadhuis hebben gesteld, en zy hooren de niet slechts
geruststellende maar zelfs voor velen zoo blijde verklaring: dat de
stad bemachtigd is voor Oranje, wiens aantocht geenszins de veilig-
heid van rustige burgers bedreigt, maar alleen het verdrijven der
Spaansche onderdrukkers ten doel heeft; men verkwikke slechts den
matten soldaat, en doe den eed aan den Prins, als \'s Konings Ste-
dehouder.
Dit laatste geldt natuurlyk Wethouderen en Vroedschap, den
Hoogen Raad, en andere machten; en den Bisschoppen van Atrecht en
Namen, benevens eenigen uit den Adel, die weigeren te zweren, wordt
de vrijheid ontnomen, en zy zullen eerst dan worden geslaakt en
zich kunnen verwijderen, wanneer zy losgeld hebben betaald.
Van der Aa schijnt zich in Mechelen niet langer te hebben op-
gehouden, en is wellicht het hoofdleger gevolgd, dat onder \'s Prin-
cen aanvoering den weg naar Leuven insloeg. ■
Gelijk te denken was, had deze zoo orthodox-Roomsche akademie-
1 Zie verder Bylage S.
-ocr page 188-
174                                 ,          DE BLOEDBRUILOFT.
stad gants geen geneigdheid om met den beschermer der ketterij
gemeene zaak te maken, en betrouwde zich op de sterkte harer muren.
Doch het viel haar zwaar om de versenen tegen de prikkelen te
slaan, want straks flakkerden de vlammen ten hoofdpoorte uit, en be-
wezen dat het den Prince met de opeisching ernst was geweest.
Men kwam tot onderhandeling, en der rechten achtbare doctor El-
bertus Leoninus, die later het gantsche vaderland zoo dikwerf door
zijn getrouwe dienst verplichtte, verwierf zich thands den dank zijner
stadgenoten, door aan het hoofd hunner afgevaardigden een schik-
king met den Prins tot stand te brengen. Leuven sterkte \'s Vorsten
krijgskas met zestien duizend gouden kroonen, of dertig duizend
gulden, en bleef verder ongerept.
Het leger toog verder, de baan naar Henegouwen op. En al hield
het machtige Brussel halsstarrig de zijde van inkwizitie en tyran-
nie — Nyvelle, Diest, Sichem, Thienen, en andere plaatsen gingen
tot \'s Princen zijde over, terwijl Dendermonde en Audenaarden wer-
den verrast door de zijnen, die zich in de laatste plaats schuldig
maakten aan baldadigen manslag op den Hoogbaliuw en zestien
geestelyken, »beruchtight van bitterheit teeghens d\' Onroomschen."
Zulk een ellendige handelwijze, altoos te misprijzen, wordt op
dat oogenblik nochtans maar al te verklaarbaar uit de stemming
waarin de tijding uit Frankrijk den soldaat onder de oranjebanier
had gebracht en brengen moest. De vreeselyke gebeurtenis, die
door Koning Filips den Tweede met afzichtelijke openhartigheid
»uno de los mayores contentamientos que he recibido en mi vida" wordt
genoemd, maar die als een monsterachtige bloedvlek ten eeuwigen
dage de geschiedenis van het Fransche koningschap besmet — de
Parij sche bloedbruiloft — was in de Nederlanden bekend geworden,
-ocr page 189-
DE BLOEDBRUILOFT.                                           175
on Oranje als een pletterende knodsslag op het hart-gevallen. Het
Hugenotisme, op welks toegezegde hulp tot ontzet van Bergen met
recht zoo ten volle was betrouwd, lag thans zieltogende aan de
voeten van den verachtelyken Karel den Negende — nevens wien
een negerkoning van Dahomy wit wordt als sneeuw — en van zijne
nog verachtelyker moeder Catharina de Medicis. Binnen de enge
tijdruimte van drie dagen en drie nachten waren, volgends juiste
opgave, \' in Parijs-alleen zeven duizend wel bekende personen
omgebracht, behalven het aantal onbekenden die in de Seine wer-
den geworpen; en een Spaansch verslag — nog aanwezig in de
archiven van Simancas — begroot het getal der vermoorden, tus-
schen den nacht en den middag van dien vreeselyken vier-en-twin-
tigsten Augustus binnen de muren van Frankrijks hoofdstad geval-
len, op »mas de cinco mille", waarmee de opgave van den Portu-
geeschen Gezant by het Fransche hof overeenstemt.
Wat toen voorzeker nog onbekend was — byna had ook de Neder-
landsche Adel een slacht-offer op dat reuzen-altaar van het godslasterend
fanatisme moeten leveren, in den destijds nog zoo goed als onbekenden,
maar ver volgends weldra alom beroemden Heer van Buart, Lodewijk
1 Verklaring van llalon.
-ocr page 190-
476
BOYSOT.
Was ooit iemant gerechtigd om de dichterlijke schepping der hei-
denen en kabalisten — den goeden genius, den persoonlyken be-
schermgeest, als bewaar-engel den ouden christendomme binnenge-
smokkeld — op gezach eener wondervolle ervaring tot een geloofs-
punt te verheffen, dan mocht het deze strijdbare held der Zeeuwsche
wateren wel geweest zijn.
Held der Zeeuwsche wateren — aldus mag Lodew\'rjk Boysot wor-
den genoemd, al valt het niet na te sporen op welken grond Van
Meteren en een ander geschiedschrijver hem uit Zeeland herkomstig
rekenen, niettegenstaande hy te Brussel geboren werd, waar zijne
ouders, Pierre Boysot en Louize Tisnacq, toenmaals verblijf hielden.
Met zjjn edelen en onverschrokken broeder Karel stond hy reeds
vroeg in de rij der kampioenen voor Neérlands vrijheid, en het mag
wel als ontwijfelbaar worden aangenomen dat hy, even als gene, lid
van den Adelbond was, al geven de lijsten, door het verzwijgen
der voornamen, daaromtrent geen volkomen zekerheid. Karel, en
zelfs diens gemalinne Maria de Fonseca, werden door den bloed-
raad ingedaagd, en het is Lodewijk — die Margareta van Dorp
gehuwd had — waarschijnlyk weinig beter gegaan; maar zy-allen
hielden zich buiten het bereik der gretig uitgestrekte klaauwen
van het roode ondier.
-ocr page 191-
BOYSOT. GRAAF HENRIK.
1.172.                                                               HTS.
-ocr page 192-
BOYSOT.                                                             177
In Augustus 1572 bevond hy zich te Parijs, \' en het vermoeden
ligt voor de hand dat hy er belast was met een zending aan de
Hugenoten.
Hy was slechts gekomen om hun ondergang te aanschouwen.
Hy woonde de verschrikkingen by van dien ontzettenden moord,
wiens ijzingwekkendst verschijnsel de koude orde, de regelmatige
verdeeling van wijk tot wijk was, waarmee de woedende slachting
werd geleid en volvoerd, terwijl Anjou, de groote beul, op de brug
Nötre Dame stond, en van daar zijne bevelen gaf. Hy zag die tal-
looze scharen van moordenaars, geteekend met witte kruisen op
hunne hoeden en mutsen, hetgeen, volgends den Pauselyken Nuncius te
Parijs, »een zeer schoon effect" maakte. Met een anderen oog-
getuige — de Thou — kon hy schrijven: »Geheel de stad was éen
tooneel van afgiïjselyke slachting: alle pleinen, alle straten weergalm-
den van het getier dier razenden, naar alle zijden heenstormende
om te moorden en te plunderen; nergends werd iets anders gehoord
dan de jammerkreten van hen die reeds waren doorsloken, of die het
moordtuig tegen zich zagen opgeheven. Men zag niet dan dooden, uit
de vensters geworpen; de vertrekken en binnenplaatsen der huizen
lagen vol lijken, en onmenschelyk sleepte men ze langs de straten
door het slijk. De straten liepen zoo vol bloeds, dat het zich tot
stroomen vormde; een ontelbare menigte menschen — mannen,
vrouwen, kinderen, en vele zwangere vrouwen — werd geslacht."
Waarschijnlyk bleef hem het vloekwaardig tooneel verborgen van
Koning Karel den Negende-Zelf, die, uit zijn kamer in het zuid-
1 De opgave dat liy den Prins van Oranje binnen Roermond hielp, en MecUelen bewoog
om de poorten voor hem to openen, is derhalven bezijden de waarheid.
12
-ocr page 193-
178
BOYSOT.
westelyk pavilioen van het Louvre, \' met een jachtroer op de vlie-
dende Hugenoten vuurde, bloeddorstig krijtende: »Schieten, Mort-
»Dieu! zy vluchten!"
Misschien vernam hy het boosaartig straatgeschreeuw van den
moordzieken Maarschalk Tavannes: «Doet aderlatingen! Doet aderla-
tingen! Dat is zoo goed in Augustus als in Mei!"
Mooglyk heeft hy ook de uitvoering aanschouwd van het nood-
wendig geworden bevel tot opruiming der de wegen versperrende
en tot bederf overgaande lijken, en zag hy die karren, beladen met
doode lichamen van vrouwen en meisjens, mannen en kinderen, van
allerlei rang en stand, die werden heengevoerd naar, en ontladen
i n de rivier, wier oppervlakte met lijken als bevloerd, en gants en
al rood van bloed was.
Maar wat zekerder is — te midden dezer god-onteerende gru-
welen geraakte zijn eigen leven mede in gevaar. Vol verraders als
het razende Parijs op dat oogenblik was, ging ook zelfs de vreem-
deling er niet veilig meer, en men is soms geneigd om te gelooven
aan een dierlyk instinct, dat — even als een tyger zijn prooi — kon
rieken of men het kerkelyk avondmaal gebruikte onder den vorm
van brood, of onder dien van een ouwel. Zoo dan werd ook Boysot
aangegeven als Calvinist, en in gevankenis geleid wat gelijk stond
met een onherroepelyk doodvonnis. Maar ziet — schoone tegen-
stelling met den priester Haton, die durfde zeggen: »Het was
1 En niet uit de Apollo-galerU. — In onze dagen werd bet feit ten sterkste ontkend, maar
ten onrechte. Het wordt gestaafd door de getuigenissen van twee tijdgenoten, Brantóme en
d\'Aubigné, de een katholiek, de ander protestant — behalven die van Simon Goulnrd —, en
door de bevestiging eens honderdjarigen gryzaarls, dio aan den jongen Tessé — later Maar-
schalk — verklaarde dat hy-zelf het roer geladen en herladen had. — Coquerel. Jr.
-ocr page 194-
BOYSOT.                                                       479
■neen genade Gods, dat de Koning, hoe jong hy ook ware, al
»zijne zaken zoo goed voor den Admiraal Coligny wist te ont-
sveinzen, zonder zijn geloof te krenken of zijn geweten fe bevlek-
ken;" schoone tegenstelling met den legataris Capilupi, die met.
opgeruimdheid de verklaring gaf: »Alzoo het feestdag was, lag
«hierin de oirzaak dat het volk van Parijs te beter gelegenheid
»had om zijn tijd te besteden aan het dooden van zulke menschen
»en hel plunderen hunner have"; schoone tegenstelling met den
Pauselyken Nuncius Salviati, die asn den Kardinaal-Sekretaris van
Staat te Rome melding maakt van het mirakel eens meidoorns, die,
»voor eenige maanden geplant op het kerkhof van het klooster waar
de weezen der Hugenoten zijn verzorgd sedert den moord, plotselyk
in bloei is gekomen"; schoone tegenstelling met Bisschop Paniga-
rola, die het in zijn prediking roemde als een godgevallige daad, »dat
de Koning in éen uchtendstond, met een enkel woord zijns monds,
al wat tusschen de Garonne en de Alpen, tusschen de Rhöne en
den Rijn woont, gezuiverd had"; schoone tegenstelling met den Kar-
dinaal van Lotharingen, die te Rome een dankmis deed, in tegen-
woordigheid van den Paus en drie-en-dertig Kardinalen, en daarna
een inschrift ter heuglyker memorie deed griffelen hoven de deur
der kerk van den Heiligen Lodewijk van Frankrijk ; schoone tegen-
stelling bovenal met de laaghartige handeling van Paus Gregorius
den Dertiende, die in pontifikaal een processie hield, van de kerk
van sint Marcus tot aan die van sint Lodewijk \' — eenige eenvou-
1 Wat belcckcnt nu het gezegde van den ablié de Segur, »dat geen priester deel had aan
den Bartholomeus-moord?" — Coqucrcl. Jr. Ook is het een jammerhartige ontschuldiging
dezer dagen beproefd, om te wu\'zen op een fraze In Karcls lirief aan den Paus, waarin hy
-ocr page 195-
•180
BOYSOT.
dige monniken trokken zich het bange 4ot des vreemden ketters
aan. De hoede dier onbekende brave mannen, die, méér waarachtige
christenen dan de Paus-zelf, aan Christus gelijk handelden in den
geest der hoogste en alle kerkelyke vormen uitsluitende Goddelyke
wet: »Hebt uwe naasten lief als u-zelf\' — behielden den Neder-
lander by zijn leven niet alleen, maar bezorgden hem bovendien zijne
vrijheid te rug.
Dat nu echter de massa der afschuwelyke indrukken een enkel
zieltreffend verschijnsel van betere richting; overwoog: dat Boysot,
in Nederland terug gekeerd, met nog gloeiender yver de party des
vriends van Coligny tegenover die des «broeders" \' van Karel den
Negende koos, is natuurlyk voor ieder menschelyk gemoed, dat on-
bevangen ademt builen de bedervende atmosfeer van een bekrompen
dogma. Zoo dan droeg wel niemant den blaauwen geuzensluier : om
den hoed met méér ingenomenheid, met warmer zucht tot daden
dan hy — en de toekomst zou er van gewagen, met hoeveel on-
verschrokkenheid hy zijn leven voor Neêrlands onafhankelykheid in
de waagschaal zou stellen. Albaas opvolger Requesens zou, hoe bil-
liet den glimp gaf «alsof do Hugenoten cene samenzwering gesmeed hadden; dal het volk
l>y het ontdekken daarvan de Hugenoten had vermoord, en dat hy en zijn rijk aldus aan een
groot gevaar ontsnapt waren." — Had de toenmalige Stedehouder Gods op aarde zoo
bitter weinig doorzicht?
1 Lang wantrouwde Filips den voorzeker luttel vertrouwen verdienende!) Karel. Maar op
den zeventienden September liili schreef hy eigenhandig aan Calharina de Medicis: »Dc
rechtvaardige straf, die op bevel van den allerchristelyksten Koning mijn broeder, en van
uwe majesteit, aan den Admiraal, zgner sekte, en zynen aanhangers is geschied, is een daad
geweest van zoo grootcn moed en zoo groote voorzienigheid, zoo zeer dienstig tot verhcerly-
king en eerc Gods".... doch den lezer zg dit walglyk cilaat genoeg om te doen blijken op
welken grond het eene wanschepsel het andere broeder noemde.
1 Hy den veldtocht van 1308 kwam dit als veldtceken by \'s Princen krijgslieden in ge-
bruik.
-ocr page 196-
isi
BOTSOT.
Ier en zich ondanks ook, gedwongen worden om in hein »deu vail-
lanten Admiraal" te erkennen, die de Spaansche vloot onder het
oog van \'s Konings Stedehouder-zelf vernielen kwam; Andwerpen
zou zonder vrees den naam niet kunnen noemen van den Geuzen-
admiraal, die onder den rook dier stede den Vlootvoogd zijner vijan-
den, Adolf van Haemstede, gevankelyk kwam wechvoeren ; de geprangde
Leydenaars zouden ten eeuwigen dage den naam roemen des helds,
die hun, dwars door te vernielen schansen en te doorsteken dijken
heen, verlossing en voedsel brengen zou; het benarde Zieriksee
zou de nagedachtenis vieren van den onsterfelyken zeeman, die het
zijn leven tot ontzet zou o fleren; en eindelyk — Oranje-zelf zou
hem een schitterend grafschrift schrijven in de getuigenis: ïLequel
je regrette surtoul, pour 1\'avoir trouvó vaillant gentilhomme et tres
affectionné au bien de la cause commune." \'
Maar de Leydenaars zouden zich den naam huns middelyken redders
nimmer herinneren, zonder daarby tevens dien te voegen van den voor-
treffelyken man, die onder de edelsten hunner burgers zulk een waardige
en met eere verdiende plaats innam : Pieter Adriaensen Vermeer, naar
de werkplaats zijner zeemtouwery — een werf aan de Hooglandsche
Achtergracht, tegenover de Werf brug en Werfsteeg * — meestal als
1 Zio vorder Bylagc T.
* In het «Straathoek," op het Leydscho archief, komt een met de pen goteokendo afbeel-
ding van Van de Wcrlls Iiuis voor. Ken vergelijking met het daar ter plaatse nog bestaand
gebouw bewust dat dit het zelfde, aan zijne ingangen en zijn hoofdvorm nog volkomen her-
kenbare huis des beroemden Burgemeesters is.
-ocr page 197-
182
VAN DE WERFF
bekend. Van burgerlyke afkomst, was zijn bloed geadeld door de
mai\'lelaars-kroon. Zijn vader, de zeemtouwer Adriaen Maertens Ver-
meer, was bet. christendom naar Doopsgezinde opvatting toegedaan,
en trad ook buiten Leyden als leeraar onder zijn geloofsgenoten op.
Het Keizerlyk plakaat van 1535, tegen de onzinnige Wederdoo-
pers — al te moedwillig met de zachtzinnige volgers van Menno
verward — schrikte hem niet af van hetgeen hy in zich als roe-
ping gevoelde. Dat kostte hem het lijf: twee jaren later te Haarlem
gevangen genomen, bezegelde hy er zijn geloofstrouwe met zijn
bloed.
Pieter was de tweede der vier zonen en eene dochter, door den
bloedgetuige nu aan de moederzorg zijner weduwe Clara Claesdoch-
ter achtergelaten. De beginselen der Hervorming bleven hern inge-
prent, en daarmede ontwikkelde zich by hen de zucht voor de vrij-
heid des Vaderlands, de afkeer van den Spaanschen dwang. De drie
oudste zonen woonden vervolgends de predikingen der Calvinisten by,
hetgeen hun in 1568 het banvonnis van Alba op den hals baalde.
Zy waren den Spaanschen strik echter reeds een jaar vroeger ontT
komen, door de zelfde edelaartige handelwijze van Leydens kloeken.
-ocr page 198-
183
VAN DE WKRFF.
Schout, die ook Swieten voor den kerker der inkwizicie be-
hoedde. \'
Met zijn op hem volgenden broeder Nicoiaes sloot Van de Werff
zich nu enger by Oranje aan, waartoe zy zelfs persoonlyk op den
Dillenburg verschenen.
Het open, mannelyke geestkracht teekenend gelaat, met dien hel-
deren oogopslag en die besloten lippen van den oudste der twee,
kon niet dan een gunstigen indruk maken op den man die de
menschen wist te schatten naar hunne waarde. Weldra had Van
de Werff dan ook \'s Princen vertrouwen gewonnen, en in het laatst
van Juny 1568 was hy met Swieten heimelyk weder op den Hol-
landschen bodem, om er de goede zaak zoo krachtig mooglyk te
bevorderen. Toen de ongelukkige uilslag des veldtochts van dat
jaar hem dwong om het Vaderland opnieuw te verlaten, keerden hy
en zijn broeder naar hunne gezinnen te Emden te rug, en dreef er
zijn handel tot vordering van het welzijn der zijnen, maar geens-
zins om er het belang des Vaderlands uit het oog te verliezen. Den
zeventienden September 1570 aanvaardde hy een bestelbrief van
\'s Princen Kommissaris Reynier Cant, om, gezamendlyk met Jur-
riaen Yepes of ieder afzonderlyk, te Leyden, Delft, Dordtrecht,
Haarlem, en in andere steden, dorpen, en plaatsen daaromtrent,
«voort te stellen en te vorderen van wege den Prins van Orange
zekere contributie, in gevolge van het voorstel door den zelven ge-
daan, op zulke middelen en voorwaarden als zy zullen bevinden
naar de gelegenheid der plaatsen meest bevorderlyk en voordee-
ligst voor de algemeene zaa.k te zullen wezen,"
1 Zie blz. 7.
-ocr page 199-
184
VAN DE WERFF.
Gezamendlyk vertrokken zy daarop naar Holland, en wel liet eerst
naar Dordt, waarna, behalve» de genoemde steden, ook Rotterdam,
Schiedam, Delftshaven, Vlaardingen, den Haag, en een aantal der
daar rondom liggende dorpen werden bereisd, som de heimelyke
contributiën te vorderen."
En zy vonden er goeden en kwaden, sterken en zwakken, offer-
willigen en baatzuchtigen, vurige vaderlanders en laffe geloofssla-
ven — maar konden toch roemen op een goeden uitslag, al had-
den zy, hun eigen yver ten maatstaf nemende, zich dien in drie-
voudige meerheid gedacht.
In het laatst van dat jaar verlegden de beide broeders met hun
gezin hunne woonplaats naar Wezel, waar Van de Weril ten zijnen
huize ontfing en onthaalde salie de gezanten, afgevaardigden, boden en
dienaars, welke men tot nut van de algemeene zake gebruikte, en die
of naar Dillenburg, of door den Prins naar Wezel gezonden werden."
Op den vijftienden Maart 1571 werd hy weder van \'s Princen
wege afgevaardigd snaar Duisburg, Wezel, Keizerswaard, en Einden,
om over de belangen van het Vaderland te spreken met sommige
Regenten, die uit Leyden, Delft, Amsterdam, en Haarlem, naar die
steden geweken waren, om de ontembare woede der Spaanschen te
ontwijken."
De open brief, door Oranje by deze gelegenheid aan Van de
Werff ter hand gesteld, legt een heerlyk getuigenis omtrent dien
grooten Leydschen burger af. De Prins verklaarde aan eenige be-
drijvige Vaderlanders, met name in dat schrijven genoemd: sdat
hy door zijnen beminden Pieter Adriaensen te Dil-
lenburg verstaan had de goede en zonderlinge toegenegenheid welke
zy in elk van hen dragende waren tot vorderinge van de gemeene
-ocr page 200-
185
VAN DE WERFF.
zaak en zijne dienst; liy verklaarde hierover hooglyk verblijd ge-
weest te zijn; hy wilde derhalven niet nalaten hen van goeder harte
te bedanken, gelijk zy hetzelve en zekere andere zaken breeder ver-
slaan zouden door Pieter Adriaensen; de Prins begeerde dat men
dezen daarin gelooven zou, en dat zy, indien hunne gelegenheid
zulks eenigzins toeliet, ten eersten naar Dillenburg by hem komen
wilden om wijders zijne meeninge te verstaan."
Acht- en vijftig dagen na zijn vorig bezoek kwam Van de Werff
weder op den Dillenburg, vergezeld van byna allen aan wie zijn
lastbrief luidde, en na afloop der onderlinge beraadslaging zond de
Prins hem naar Emden. Een- en- twintig dagen later was hy op
den Dillenburg te rug, om Oranje verslag te geven van zijne ver-
richtingen, waarna hy weder naar zijn gezin te Wezel vertrok.
By de behartiging van \'s Lands belangen was hy in zijne eigene
zaken ten achteren geraakt, hetgeen, met het aandeel zijns broe-
ders tevens, niet minder dan zes honderd gulden bedroeg. Beiden
— thands ook vergezeld door hun oudsten broeder Adriaen — begaven
zich in Oktober 1571 ter verlevendiging huns handels naar Ham-
burg, door den erkentelyken Oranje voorzien van een brief van
vrijgeleide, waarin de Prins verzocht en des noods gelastte »aan
allen wien het mocht aangaan, dat zy alle goederen en koopman-
schappen, in vrije schepen geladen, en toebehoorende aan de drie
gebroeders, of eenigen van dezelven, ook hunne personen, vrij en
frank laten trekken en wederkeeren, zonder eenig hinder of letsel
aan hunne personen of goederen te doen of te laten geschieden."
Uit dit vrijgeleide valt tevens met grond op te maken, dat de
handel, door de Van de Werffs gedreven, geenszins een onbetee-
kenende is geweest.
-ocr page 201-
186
VAN DE WERFF.
Maar naauwlyks kwam ook in Duitschlands noordelyke gewesten
de tijding »de Watergeuzen hebben den Briel!" — of de vurige
Vaderlander liet zijne handelszaken aan de zorg zijner broeders, en
was reeds in de eerste dagen van Mei weder op den Dillenburg.
Den derden Mei spoedde hy zich van daar naar Holland, wederom
vereerd door het volle vertrouwen van den grooten Bevrijder, die
hem weldra dacht te volgen. »In den open brief, hem mede ge-
geven, en houdende aan alle goede en getrouwe burgers en andere
inwoonders der steden, vlekken, dorpen, en andere plaatsen in \'t
graafschap van Holland, geeft de Prins te verstaan, dat hy aan
Pieter Adriaensz. belast en bevolen heeft zekere wichtige dingen,
waaraan der gemeene Christelyke zaak grootelyks gelegen was, aan
gemelde burgers en ingezetenen te kennen te geven en te verkla-
ren ; de Prins bidt de inwoonders van alle plaatsen, waar Van de
Werff persoonlyk of schriftelyk zou verschijnen, dat zy hem op \'t
gene hy hun, van \'s Princen wege, zou zeggen of schrijven, ge-
looven wilden als zijn eigen persoon, en zich daarin gedragen vol-
gens de goede gezindheid, welke zy aan de hevorderinge vr.n de
gemeene zaak toedroegen, verhopende dat zulks hun en een iegelyk
hunner te stade en ten goede komen zal; daarenboven geeft de
Prins aan Van de Werff macht en gezach om van de voornoemde
burgers en inwoonders al zulke penningen te lichten, als een iege-
lyk, op zijne vordering van \'s Prinsen wege, en ten behoeve van
de gemeene zaak, bereid zal zijn te geven; wijders wordt Van
de Werff gemachtigd, om, in naam van den Prins, een bewijs
voor de ontfangen penningen aan de geldschieters af te geven,
zullende zoodanig bewijs nu en naderhand voor goed en wettig
gehouden worden; eindelyk wordt elk gebeden, om daarin ook
-ocr page 202-
187
VAN DE WERFF.
alle hulpe en bystand aan Van de Werft" te bewijzen, terwijl de
Prins bereid was zich hierdoor aan een ieder verschuldigd te
rekenen."
Omstandigheden belelteden hem om die reize terstond te vol-
brengen, doch hy bleef middelerwijl niet werkeloos. Met Frans
Duyst van Voorhout hield hy met de afgevaardigden van Leyden,
Dordtrecht, Delft, Gouda, IJsselsteyn, en andere steden een heime-
lyke vergadering te Xanten, die wel slechts weinige uren duurde,
maar toch lang genoeg was om tot het besluit te komen dat
men zou trachten in schriftelyke onderhandeling te gerakon met
Koning Karel den Negende van Frankrijk, en meer andere Vorsten
en Heeren. Ten einde van deze vergadering verslag te doen, en
tevens eenige verzamelde gelden te overhandigen, begaf hy zich
weder tot Oranje, die hem vervolgends, op de blijde tijding dat
Dordtrecht, Leyden, en Gouda den Koning af-, en \'s Princen zijde
toegevallen waren, ijlings uit Dillenburg naar Holland deed ver-
trekken, om den straks gemelden last met yver en trouwe uit te
voeren. Den acht-en-twintigsten Juny was hy binnen Gouda, waar
hy straks zijn vriend Swieten opzocht, en met dezen vrijelyk de
Dillenburchtsche zaken besprak, die hy voor anderen verzweeg. Na
een oponthoud van drie dagen betrad hy eindelyk weder zijn be-
minde vaderstad en zijn eigen huis — doch om er slechts een paar
dagen te vertoeven, en zich dan weder op weg naar Haarlem, Delft,
en andere plaatsen te begeven, onvermoeid als onvervaard yverende
om den nu doorgebroken dageraad der vrijheid te spoediger tot hel-
deren morgen te doen klimmen." \'
i Zie verder Kylase IJ.
-ocr page 203-
188
VAN DE WERFF.
Zoo was tot hiertoe het bedrijvig leven van dezen edelen
man, wiens smeer dan gewone kunde, schranderheid, braafheid,
en edelmoedig karakter" voor het Vaderland nog menige ge-
zegende vrucht zou opleveren, en die zich een onsterfelyken
roem zou verwerven in de geschiedenis van Leyden en Nederland
beiden.
Intusschen, ondanks het byna hopeloos geworden vooruitzicht om
zijn broeder te kunnen ontzetten, was Oranje naar Bergen op-
gerukt, en nu te ver op den weg om thands de marsch zijns
legers te kunnen staken. »Hy, wien \'t een zyner puykgaaven was,
de wisselvalligheit der wereldsche dingen deur en weêrdeur te ken-
nen, en voor vasten reeghel te houden dat een yverigh volharden
doorgaands alle teeghenspoedt verduurt, en door\'t afmatten de dwers-
dril\'t te booven staat," meende, in stede van te rug te trekken,
veeleer het uiterste te moeten beproeven. De stemming zijner krijgs-
lieden, die voor het oogenblik nog willig en gemoedigd was, gaf
hem bovendien de kans eener overwinning, wanneer Fadrique zich
tot een veldslag liet bewegen of daartoe ook maar op deze of gene
wijze gelegenheid gaf. Derhalven aan geene ontmoediging, hoe na-
tuurlyk die ook mocht zijn, een enkelen voetbreed gronds gegeven:
geen »te rug" — maar een «voorwaart!"
En zoo rukte hy dan voort tot op de heuvelen die zich naar
Valencijn strekken, een kleine mijl van Albaas legerkamp, vanwaar
»hy op den achtsten van Herfstmaandt de veltontdekkers des vyands
in \'t oogh kreegh," ongeveer vijfhonderd paarden sterk.
Nu gold het om al aanstonds een stouten greep te doen, en den
zijnen door een vroom feit van wapenen — een goed omen voor den
bygeloovigen soldaat — vertrouwen op de toekomst in te boezemen.
-ocr page 204-
GRAAF HENDRIK.                                               189
Te dien einde deed hy vier honderd ruiters opzitten, en de man wien
hy rustig het bevel daarover toebetrouwde, was zijn jongste broeder
GRAAF HENDRIK.
Niet voor de eerste maal was het dat deze heldhaftige jonkman
— den vijftienden Oktober 1541 op den Dillenburg geboren — den
Spanjaard met fierheid onder de oogen zag. Aan geletterd onderwijs
ontbrak het hem zoo min als een der andere kinderen van de
edele Juliana van Stolberg, maar het blinkende harnas had voor
hem een grooter aantrekkelykheid dan de lederen boeksband. Ze-
ven-en twintig jaren telde hy, toen Oranjes eerste vruchtelooze be-
vr\'ydingstocht in de Nederlanden plaaats vond, maar ook toen reeds
was hy met Graaf Lodew\'yk aan zijns oudsten broeders zijde; en
na den ongelukkigen afloop waren zijne vingeren te veel der grepe van
het zwaard gewend, dan dat zy daarvan eensklaps konden afhouden.
»Dicn Hendrik, nog zoo Jong" —
zoo als de onsterfelyke Dichter van den »Slag by Nieuwpoort" zingt —
klopte het harte hoog voor krijgsdaden, tengevolge waarvan hy zich
nog in Frankrijk by de strijdende Hugenoten bleef ophouden, ook
nadat Oranje reeds naar Duitschland vertrokken was.
-ocr page 205-
190                                               GRAAF HENDRIK.
De tijd van dal verwijl kan voorzeker niet lang worden genoemd,
maar de opmerksame Nassauer maakte hem zich ter ontwikkeling
van de hem aangeboren gave zoo voortreffelyk ten nutte, dat de
diepzinnige Zwijger slechts vier jaren later gants niet het wijze
hoofd schudde over de krijgskundige raadgevingen des jongeren
broeders.
In hoeverre hy deel had in de beraadslagingen over den veld-
tocht van twee-en-seventig, is niet bekend, maar wel blijkt het
dat hy zijn broeder reeds van den aanvang af vergezelde, daar hy
by den overgang van Gelder — in de laatste dagen van July —
»die vom adell und die bourgers" namens Oranje den eed afnam.
Openbaar is het schitterend aandeel dat hy in de uitvoering daar-
van genomen heeft. En hoedanig ook de uitslag is geweest — hem
komt de erkenning der glorie toe, dat hy de Nassausche Petrus is
geweest, die toenmaals den Spaanschen Malchus het oor heeft afge-
houwen.
Zooals Adolf van Nassau by Heyligerlee, stormde Hendrik van
Nassau by Bergen aan het hoofd zijner ruiterij — vier kornetten
sterk — op den vijand in. Zooals Adolf van Nassau by Heyliger-
lee, joeg Hendrik van Nassau de vijanden voor zich heen, en wel
»met sulcke fortse," dat zy op hunne verschansingen te rug sloven,
en daar binnen den vollen schok van een heftigen paniek deden
ontstaan, »want sy meenden vooreerst dat de Prince met zijnen ge-
helen leger aldaer was."
Ongelukkig genoeg was dit laatste niet zoo — en het behaalde
voordeel leverde niet meer op dan een lauwerkrans om de golvende
lokken van den jongen held, die slechts zestien zijner krijgers verloren
had. Hoog, gewisselyk, klopte hem het harte onder het harnas, toen
-ocr page 206-
GRAAF HENDRIK.                                              191
hy tot zijn broeder te rug reed — maar voldaan was hy nog in
geenen deele. Zijn blik was door de ervaring alreeds te goed gescherpt,
om in de houding der vijanden niet te verkennen »datse met vrese
bevangen waren." Daarom was hy naauwlyks weergekeerd en uit
den zadel — ja waarschijnlyker zelfs nog opgezeten —, of hy ried
zijn broeder om geen oogenblik te verliezen, maar den Hertog ter-
stond slag te leveren. \' Oranje, den gantschen toestand verstaande,
was zonder verwijl gereed: zijne trommels roffelden, zijne trompetten
bliezen, en de rustige korenmolen, die daar zoo gewoon was om
boven de hoogte dier heuvelen vredig zijne wieken te doen zwaaien,
zag zich plotselyk tot op een geruimen afstand omringd van glin-
sterende speeren, musketten, en zwaarden, die de Spanjaarden, daar
gints beneden rondom Bergen gelegerd, tartten ten strijd.
Maar het gunstig tijdstip was verloren gegaan. Albaas benden wa-
ren bekomen van den eersten schrik, en zijn ijzeren krijgstucht had
er de verwarring weder volkomen tot een staat van onverschrokken
orde te rug gebracht. Vier jaren geleden had hy zijnen door hem
gants niet gering geschatten tegenstander overwonnen door zich steeds
binnen zijne verschansingen te houden; hy paste dat uitstekend be-
vonden middel thands op nieuw toe — en de uitslag bezorgde hem
al de glorie eener overwinning. Er werden thands, even als toen,
Veld-oversten en Hoplieden onder zijn banier gevonden, die het zich
een on-eere rekenden om aldus werkeloos binnen logge omwallingen
te liggen, terwijl daar buiten een tergende uitdaging schalde, door
niets dan kanonschoten beandwoord. Doch ook dezen bevredigde hy
door hun een les te laten geven — ofschoon met volkomen te waar-
1 Zie ■verder Bylage V
-ocr page 207-
192
ORANJE.
deeren krijgsmans-trotsch verklarende, dat by niet was gekomen om
Oranjes wil te doen, maar om zijn eigen zin te volgen. Hy liet
dan een deel zijner musketiers uitrukken, om het met dat saam-
geraapt gespuis van huurlingen eens rebellen op te nemen. Oran-
jes oog moet hebben getinteld, loen hy die Spaansche vendels zag
wapperen: want hy voedde nu een oogenblik de hoop dat Alba
zich zou laten verlokken tot een veldslag. Terstond deed hy een deel
ruiters opzitten en den Spanjaard tegendraven — en zijne gehuurde
zwaarden deden princelyk hun plicht. Wakker stormden zy op hunne
uittarters aan; heftig deden zy hun de scherpte des zwaards gevoe-
len, en met felheid dreven zy hen binnen de beschutting der ver-
schansingen te rug.
Na dien onvoordeeligen uitslag mag wel het oog des Hertogs
van zelfvoldoening hebben geschitterd; toen mag hy wel hebben
herhaald aan zijne Veld-oversten, wat hy reeds zijn zoon Fadrique
te verstaan gaf: »dat de Prins van Oranje geen vijand was dien
men te gering moest schatten!" — En juist om die oirzake hield
hy nu zijn kamp gesloten, en »niemant en vertoochde sich uyt
hare trencheën." De Hertog had zijn ouden bondgenoot wel her-
kend: \'s Princen geldgebrek, de onomkoopbare voorbode van een
leger-afdanking. Daarom ook volhardde hy in z\'yn stelsel van verde-
digenden weerstand; en toen Oranje een krachtigen aanval op de ver-
schansingen deed, had die pooging niet dan een ongelukkigen
uitslag, en zagen de bestormers zich genoodzaakt om met een niet
gering verlies, zoowel van Officieren als van soldaten, af te deinzen.
Vurige gestellen in Albaas heir vonden dien toestand nochtans
onuitstaanbaar, en zy hijgden om het behaalde voordeel door eenige
stoute daad voort te zetten. Juliaan Romero, wiens heldendegen toen
-ocr page 208-
ORANJE.                                                       193
nog niet was bezoedeld met het weerloos burgerbloed van Naarden,
verkreeg »door groote instantiën ende beden" eindelyk van den Hertog
vergunning »om een camisade te mogen hasarderen op des Princen
leger dien zelfden nacht."
En binnen \'s Princen leger was men verre van dat te vermoeden.
De wachten waren er uitgezet, en de krijgslieden daarop rustig. Op
zijn veldbed, in de hoofdtent, sluimerde de Aanvoerder, maar, vol-
gends zijne gewoonte, gewapend; een kleine hond sliep in zijne on-
middelyke nabyheid, en daar buiten bevond zich, evenzeer als naar
gewoonte, een lakei met een gezadeld paard.
Aldus wordt het middernacht. De oude molen staart immer zwij-
gend van de hoogte zijner heuvelen, en de torens van Bergen ver-
liezen zich in het donker.
By zooveel stilte zou een schildwacht, zelfs op de uiterste buiten-
post, wel een neiging tot dommelen kunnen gevoelen, of ten minste,
leunende aan zijn speer, zich tusschen waken en droomen kun-
nen verliezen. En van zulk een kleinigheid kan weder \'t leven eens
aanvoerders afhangen, ook al ontwapent hy zich niet wanneer hy
zich tot slapen legt op het veldbed binnen de stille wanden zijner
tent. In dat geval is het byzijn van een hond, zelfs — of misschien
byzonder— wanneer hy behoort tot het ras der kleinen »met cromme
neusen," gants niet verwerpelyk.
Rondom de Princelyke hoofdtent is mede alles sluimerend ; be-
weeglyke stalmeesters zijn even vast ingeslapen als bedaarde se-
kretarissen: éen adem van rust gaat over allen. Maar de kleine
hond met den krommen neus werdt door een ander instinct ge-
leid — en zoo verneemt het oplettend gehoor des waaksamen diers
weldra een gerucht van verre, dat allen anderen ontgaat. Naderend
13
-ocr page 209-
194                                                      ORANJE.
als een uitschietende stormvlaag, gonst dat geluid tevens als het
bruisen van een wilden stortvloed die door een dijkbreuk barst,
en stuwt als neveligen damp een benaauwend voorgevoel van drei-
gend onheil voor zich uit. De ooren spitsende, wendt de trouwe
wachter te gelijk een vragenden biik naar zijn meester — en deze
slaapt vast, vast gelijk het rein geweten.
Door een angstig gehuil tracht het kleine dier zijn bezorgdheid
te doen verstaan — doch de vermoeide Vorst slaapt vast, vast ge-
lijk de goede daad na volbrachten arbeid.
Maar nu is het alsof de schuimende stortvloed met donderend
gedruisch te midden van het legerkamp neerbruist, terwijl een rood
schijnsel door de reten der tentwandan naar binnen dringt.....en
als in wanhopige pooging om toch zijn meester te redden, springt
het edele dier huilend en krabbend op het gelaat des slapenden.
Thans ontwaakt Oranje, en overeind springende, herkent hy te-
vens terstond in dat onstuimig wervelend rumoer den wilden
krijgsstorm die hem en de zijnen plotselyk is overvallen. Met de
snelheid eens bliksems is hij de tent uit, te paard — en gered nog
op het eerste oogenblik: \' een zijner stalmeesters, die dadelyk in
den zadel springt, valt onder de lanssteken der Spaansche soldeniers.
Want dezen waren het, die als een nachtelyke orkaan \'s Prin-
cen legerplaats hadden besprongen. Romero had zijn ure goed,
zijne maatregelen even juist als snel gekozen. Tegen midder-
1 »Ick nebbe den Prlnce dlckmael hooren seggen, dat (soo hy meent) ten hadde een hont
geweest, hy hadde gevangen geweest. — \'T is waer dat altyts daerommc de Princc tot s(jn
sterfdach toe altyts een hont van die raso hiel. De mecstendecl van dese honden waeren
cleyn, met cromme neusen; vele oock van spe Edelluydcn en van sUn huys voyden oock
altyts van dese hondekens." — Roger Williams.
-ocr page 210-
ORANJE.                                                      195
nacht waren drie afdeelingen musketiers en piekeniers — witte
hemden over hunne rusting dragende, ter onderlinge herkenning
in de duisternis— Albaas verschansingen uitgerukt; zy hadden al de
wachtposten verrast en nedergesabeld, en woedden dus plotselyk
als vreeselyke verderf-engelen te midden hunner van schrik en slui-
merroes duizelende en verwarde vijanden. Dwaaslyk echter hadden
zy tevens vuur geworpen in de stroohutten van den soldaat, en die
vlammen, lichtende over het tooneel der slachting, gaven nu al
spoedig het verschil tusschen vriend en vijand aan, en boden tege-
lijk den beraden Oranje de gelegenheid om met snelheid de ver-
warring te herstellen, en zijne krijgslieden in gesloten massa tegen
de overrompelaars te verzamelen en aan te voeren. Romero, te vre-
den over zijn behaalden triomf, en meer dan vier honderd van \'s
Princen manschappen hebbende doen vellen, begreep dat thands zijn
tijd van aftrekken gekomen was. Oranje, eenmaal de orde weder
meester, toonde zich terstond zijn onverwelkbren roem als uitstekend
veldheer waardig. Plotselyk deed hy den stroom van het aandrin-
gend geweld keeren. Eer de tot hiertoe nog steeds voortstormende
overwinnaars het vermoedden, werden zy plotselyk op hunne beurt
aangevallenen, en zagen zy hunne lansen en zwaarden niet slechts
gekruist, maar ook gekeerd. De slachting had een einde, het gevecht
ving aan en ontwikkelde zich weldra tot een feilen strijd. Flikker-
den de vlammen der brandende stroohutten nog met even laaien
gloed tegen den nachtelyken hemel, en straalden zy immer heur rood
licht over de van wapenrumoer weerschaterende legerplaats — het
waren nu de Spaanschen die zich de scherpte van het staal op de
borst zagen gericht, en het sPrincevolck" teekende menig wit hemd
met het purper van een doodelyken rozekrans. Het is nu de wraak
-ocr page 211-
196                                                       ORANJE.
over verslagen broederen die het felste wapen voert, en de wraaak
schrijdt meestentijds met haastigen tred. Ofschoon Romero dan ook
tijdig den aftocht beval, en «niettegenstaende alle de goede ordre
die hy gegeven hadde, soo verloor hy nochtans vele van sijn volk,
die gevangen of doodgesmeten wierden."
De overwinning bleef alzoo aan Oranje — maar de zegepraal ge-
werd toch Alba: »dese camisade versloech de arme hoochduytsen
soo seer, dat de Prince blyde was alle middelen te soeken die hij
mocht, om te vertrekken, ende dat hoe eer hoe liever, vreesende dat
sijne ruyters haere oude gewoonte souden gebruycken van geld te
roepen, \'t welk hij niet en hadde." Romeroos »camisade" voltooide,
wat de Sintbarthelsmoord ten opzichte der Nederlandsche zaak had
aangevangen : er was niet »luttel" — er was te véél bij gekomen, om
niet het getrokken zwaard des Bevrijders «weder machteloos in de
schede te rug te drijven."
Niets dan de aftocht schoot Oranje thands over, en, nadat hy Grave
Lodewijk den droeven raad had doen geworden om te kapituleeren,
ving hy dien aftocht ook aan. Maar — moest hy erkennen geslagen
te zijn — verslagen was hy niet. Te midden der onheilspellende
voorteekenen had hy reeds den blik gevestigd op de bemoedigende
stralen van een beter gestarnte. »Cependant je suis délibéré, avec
la grace de Pieu, m\'aller tenir en Hollande ou Zelande et icelle
d\'attendre ce qu\'Il luy plaira de faire", schreef hy op den vier-en-
twintigsten September uit zijn kamp te Geel aan zijn broeder Jo-
han — en hy gaf gevolg aan dat voornemen. De ervaring had hem
geleerd — en in den laatsten tijd wel niet op het minst — wie
zy waren, die even trouw- als kloekhartige Hollanders en Zeeuwen.
Hy begon liet te gevoelen dat daar, in dat volhardende volk, de
-ocr page 212-
ORANJE.                                                      197
(
geest van den weerstand tegen den ellendigen onderdrukker zich het
krachtigst had saam getrokken. Hy kende den geest der getrouwen
in -die gewesten, waar sterker dan ergends de leuze gold, die vier
jaren later als een vrolyk volkslied door de stralen van Gend zou
klinken:
"Kraemt op, gy Spaansche natie!
»Elck roept: gaet hoen na Spangien,
»Met wcrcken ongevcert,
»Want appelen van Oraengién
»Zyn hier seer wel hegoert!"
Op den achttienden Oktober binnen de muren van Zwolle, was
hy twee dagen laten te Kampen, van geheel zijn leger — uit geld-
gebrek, en onder het doorworstelen van vele moeielykheden afge-
dankt — behalven eenige Edellieden, niet meer dan ongeveer sestig
ruiters in zijn gevolg tellende.
Niet, derhalven, als een machtige bondgenoot, van krijgbenden
omstuwd, maar veeleer als een verlaten balling, stond hy daar aan
de overzijde der Zuiderzee. En toch wachtten de Hollanders niet
af dat hy tot hen zou komen, maar zy spoedden zich hem tegen:
naauwlyks wist men te Enkhuizen van zijn verblijf, of de vader-
landlievende Burgemeester Pieter Luytges Buyskes — door huwe-
lyk verwant aan die brave Semeynen, die zoo bedrijvig waren ge-
weest in den overgang der stad tot \'s Princen zijde — stak met
eenige galeien de Zuiderzee over.
Reeds het vertrek dier bodems werd met gejuich begroet; maar
de vreugde binnen Enkhuizuns muren klom ten top, toen de oran-
jewimpels de breede haven weder naderden, en de beminde Vorst,
»de algemeen geliefde Stadhouder," uit het vaartuig steeg, en den
-ocr page 213-
198
ORANJE.
wal betrad. De geele Oktoberzon bescheen er wel een oranjedag !
De Gouverneur Sonoy en de Enkhuizer Magistraat waren daar om
hem plechtig te ontfangen en te verwellekomen — maar van cier-
lyke plichtplegingen kon hier geen sprake zijn, want aan het ge-
jubel des opgetogen volks scheen geen einde te komen. Gewis —
daar ginds aan de kimme ten zuiden kon ieder oogenblik de vree-
selyke Hertog opdagen, met zijn leger van duizenden die Holland
verpletteren moesten — maar "Willen van Oranje-a Heen, hy, de
strijder »pour une idéé, une conviclion, voor een beginsel des gees-
tes, voor eene overtuiging des harten, voer geloof en geweten,"
was méér, dan duizenden en duizenden in een heir der heirscha-
ren gelden mogen.
En hel volk gevoelde dat; en, wijzer dan de verdwaasde Jeruza-
lemmers weleer, was het gretig om zich te scharen onder de wie-
ken die zich zoo rustig ter hunner bescherming kwamen uitspreiden.
Dal tooneel te Enkhuizen, by de landing des grooten Zwijgers,
was geen gekocht vuurwerk, waarby elke verrassing toch eigendlyk
voorbereid, iedere schittering en elke knal, hoe donderend ook, met
geld betaald wordt: — het was de uitbarsting van dat onuitspreke-
lyk betrouwen, dat een gemarteld volk alléén in zijn plotselyk opge-
daagden redder stellen kan. Al die harten daar werden klein en
smolten wech in het eene hart dat zy tegenstroomden, en dat zy
daarmede nog zoo oneindig vergrootten. Geen aanspraken, geen rede-
voeringen — méér dan dat, duizendmaal meer: snikken en tranen
van oud en jong, van arm en rijk, van gering en edel, te zamen
een kroon van paerlen, zooals geen Vorst der aarde ooit schooner
gedragen heeft. Men had dien van zielevreugde schreienden burgers
wel mogen toeroepen: »Ecce homo!"___ want in dit treffend
-ocr page 214-
ORANJE                                                        199
oogenblik begaf hun zelfs alle strakheid van het Calvinisme, en een
aantal hunner boog de kniën voor den gekomen helper als voor een
Halfgod.
Met de in die dagen zoo wechsleepende tong van Datheen trilden
de woorden des Psalmzangers als een verwerkelykte profecie in hun
ontfankelyk en diepbewogen gemoed:
»Godt verstiet \'t huys Joscptas des uytvcrkoren,
En den stam Ephraïm in sijnen tooren,
En nam Juda; dat s(jn buys daer soud wcsen,
Op Zion den bergh van liem uylgelesen,
Daer hy z(jn wooningh endc su\'nen throon
Heeft opgericht, seer cierlick en seer schoon.
«Sun wooninge heeft Godt de Heer geprcsen,
Voor eeuwighlick sccr wel gegront mits descn,
Soo vast als de aertbodem staet nu ten lijden:
En uyt sijn volck verkoos hy met verblijden
David s(jn knecht, daer hy de schaepkens kleyn
Geboedet heeft op \'t velt in \'t groene plein.
«Godt nam hem daer hy de schapen moest weyden,
En beval dat hy \'t volck soude geleyden,
En Israël sün erfdeel wel bewaren:
\'t Welk gedaen heeft David sün trouw dienare,
Hy heeft dat volck met verstant en wijsheid
Geregecrt en gevoed in heyligheyd."
Ziel — wanneer Oranje reeds niet hy zich-zelf had gezworen om
Nederland te redden van den Spaanschen bloeddwang — in Enkhui-
zen had hy het moeten doen; maar die heilige gelofte bestond reeds
hy hem.... ea hy heeft niet alleen prin cel yk, maar ook ko-
n i n k 1 y k woord gehouden!
En de groote havenstad van het Noorderkwartier stond in de
betuiging harer uitbundige vreugde niet op zich-zelf. Van Enk-
huizen reisde Oranje naar Hoorn, van Hoorn naar Alkmaar, van
-ocr page 215-
200
ORANJE.
Alkmaar over de Waterlandsche steden naar Haarlem, om aldaar
met de Staten van Holland en Westfriesland orde te stellen op
de regeering, en maatregelen te beramen ter bevordering\' van het
gemeene best.
Die reis tocht was een ware triomftocht. Waar hy verscheen,
daar beierden de klokken over dag, daar vlamden de teertonnen
by den avond; en ofschoon de laatste dagen van Oktober, en de
eerste dagen van November zich ook mochten kenmerken door een
felle koude — de Hollandsche harten werden daar luttel van ge-
waar, verwarmd als zy zich gevoelden door den frisschen Oranjegloed
die hen doortintelde.
Van dit oogenblik af, werpt de Nederlandsche balling\' den pel-
grims-esklavein van zich, en treedt hy in de waereldhistorie op in
het purper van een Nederlandsch Vorst, wien het geenszins aan
een rijkdom van onderdanen ontbrak. Waar Noordholland een vlag
zag wapperen van ieder anderen toren dan van dien van Amsterdam,
was dat met het Princelyk rood of oranje in top. In Zeeland mocht
men dat, met uitzondering van Middelburg, even zoo goed zeggen.
In de andere provinciën hadden — ten deele vrijwillig, ten deele
door de wapenen der zijnen — Amersfoort, Bolsward, Bommel, Bre-
devoort, Deutichem, Doesburg, Dokkurn, Elburg, Franeker, Genemui-
den, Grol, Harderwijk, Hasselt, Hattem, Kampen, Lochem, Makkum,
Oldenzaal, Sneek, Staveren, Steenwijk, Thiel, Vollenhoven, Wor-
kum, Zutfen, Zwolle, en eenige andere plaatsen zijn gezach er-
kend.
Gewis — veel hiervan ging vervolgends nog eenigen tijd verloren ;
maar alles, en nog veel meer daarby, werd ook allengs weder
herwonnen. En boven alles — de Groote Held der Vrijheid had
-ocr page 216-
ORANJE.                                                       204
{
nu vasten voet gezet op den Nederlandsehen bodem. Thands niet
meer van verre, maar te midden van het volk dat hy lief had en
waaraan hy zich geheel ten offer bracht, ging hy waken over hunne
belangen, en sloeg, het oog ten hemel geheven, de breede vleugelen
van zijn krachtig genie beschermend over hen heen. Zware wolken
dreven nog door het luchtruim; de storm woedde nog fel, en er
vertoonde zich geen enkel voorteeken van bedaring. Maar toch was
die herfst van 1572 een keerpunt in Neêrlands geschiedenis. Oranje
en zijn Keurvendel hadden niet te vergeefs alle krachten die in
hen waren besteed; niet te vergeefs al hunne bezittingen opgegeven :
niet te vergeefs vrouw en kinderen verlaten; niet te vergeefs bloed en
leven in den stoutsten worp op het spel gezet. Het einde van den
s t r ij d was voorzeker nog niet — de aanvang van den tri-
omf daarentegen we 1 gekomen: dóór hen, had in h e m God den
tuimelenden en oogenschijnlyk ontredderden vaartuige des Nederland-
sehen Staats thands een stuurman aan het roer geplaatst, die het met
vasten blik, met zekere hand, en in stevigen gang, naar een uitmun-
tende haven koersen zou.
De nieuw verschenen star in Cassiopea, te dien dage aan den hemel
schitterende, en die den astrologen zooveel inspanning bracht, mocht
wel worden geduid als de starre des heils, opgaande over het Ne-
derlandsch Bethlehem.
Met 1572 vangt Neêrlands nieuwe geschiedenis aan.
Van nu af in \'t byzonder schoot de Oranjest.am degelyke en diepe
wortelen in den bodem van het levendig bewustzijn des Nederland-
sehen volks: niet door een gedroomd Goddelyk gezach, dat op den
duur toch niet proef houdend blijkt, zelfs waar het een drievoudige
kroon draagt; niet door koude overeenkomsten, die noodwendig
-ocr page 217-
202                                                       ORANJE.
mei de tijden moeten wisselen; niet door kille en niet zelden pe-
dante grondwetten, die toch naar de behoeften der eeuwen gedu-
rig herziening noodig hebben: — maar door het warmste betrouwen
en de innigste sympathie, die door oligarchie en aristokratische de-
mokratie soms konden worden overschreeuwd, door een roes-aan-
brengend zoogenaamd patriotisme een korte poos konden worden
bedwelmd — maar die nimmer kunnen worden uitgeroeid.
Met God en Oranje!" was sinds de leuze — en onder die leuze ging
het goed, ging het voortreflelyk: iedere slap daar buiten bleek by on-
dervinding niets anders dan een ernstige waarschuwing tot terugkeer.
Wal Oranje en zijn Keurvendel hebben gewrocht, is en blijft nog
altoos een krachtig voorbeeld voor het Nederland van alle tijden:
voorbeelden van alles opofferende begeestering voor een groot be-
ginsel; van mannelyken moed om het te verdedigen; van onwrik-
bare volharding om het ter overwinning te voeren; van ongeschokt
betrouwen op den eindelyken triomf, omdat het goed — en het
goede uit God is.
Veel, ongetwijfeld, is er sedert geschied, waaruit rijke leeiing te
pulten valt voor Vorstenhuis en Volk beiden, ook uit verdeeldheid
zelfs — want waar zijn de minnenden die nooit hebben getwist\'?
Waar zijn de vurig-liefhebbenden, tussclien wie het der tweespalt niet
soms gelukte om een enkele kiem te doen ontbotten, al komt het by
het jongste bladvormen ook alreeds tot verdorren\'?— Maar de liefde
hereenigt altoos, onder hare eigeue leuze; en de heilzaamste en heiligste
leuze des Nederlandschen Volks was en bleef, en zij en blijve immer
„GOD en OKANJE!"
-ocr page 218-
s
BYLAGEN.
Bylage A.
Toen Oudewater in 1575 door do Spanjaarden overmeesterd was, bracht Swicten het
vcrvolgends weder ten tweedemale onder den Prins, waarlty hy zich tegenover de bezetting
met gematigdheid gedroeg »Van deze goede hoedanigheid — toen voorzeker schaars — was
evenzeer een bewys zijner vriendschap, gehouden met Nicolaas a Nova Terra, weleer Bis-
schop van Haarlem, doch die genoodzaakt was geweest zijn bisdom, onder zekere voorwaar-
den, aan Godfried van Mierlo af te staan. Toen deze laatste aan die voorwaarden - afstand
van eenige inkomsten — niet voldeed, wendde zich de ex-Bisschop aan Swieten, opdat deze
zgne eisenen by Oranje zou bevorderen. Hoe de zaak afliep, wordt niet gemeld." Van die
gematigdheid maakte de Magistraat van Gouda misbruik, toen zy in 1577 by zgne afwezig-
heid, en ondanks bet protest der Staten, het besluit nam om er het kasteel neer te werpen,
en daarby onbcboorlyk niet zijn huisraad en andere goederen handelde.
Overigends diende by den staat niet alleen in krügszaken. In Oktober 1S78 werd hy
met eenige andere Heeren door Aartshertog Matthias naar Arnhem afgevaardigd, om zich
met die stad over de gemeene opbrengst van gelden, ten beste des lands, te verstaan. Een
jaar later bevond hy zich als Afgevaardigde der Unie by den Prins en den Aartshertog, om
de zaken dezer Vereeniging by den Prins voor to staan. In 1580 was hy mede als Afgevaar-
digde der Unie nogmaals te Arnhem, over het behandelen van geldelyke aangelegenheden,
maar moest nog dut zelfde jaar bet door Rennenberg belegerde Oldenzaal helpen verdedigen,
hetgeen echter, door de Spaanschgezindhcid der burgers, niet gelukte. Meermalen diende hy
ook Oranje — omtrent wien hy de opdracht der soevereiniteit krachtig voorstond en bevor-
derde — In zaken \\an staat, tot diens byzonder genoegen. Hy overleed in 1581 als Goeverneur
te Gouda, en liet by zijne gemalin Josina van Naeltwück eenige dochters en twee zonen,
Adriaen en Cornelis, na, welke laatste in 1589 voor Heusden den heldendood stierf.
-ocr page 219-
204
BYl.AGEN.
Bylage «.
In Juny 1578 aanvaardde Graaf .lohan Uot stadhouderschap van Gelderland, hem opge-
dragen naar aanwijzing van Aartshertog Matthias, en voorzeker niet zonder verlangen van
Oranje, ten zegen voor iNeerlands vrijheid. Gelderland ware voor de Unie verloren, ja de
Unie-zelf licht een hersenschim geweest, byaldlen hier niet in dit tijdstip een schrander
hoofd, die, gelijk Willem van Oranje in Holland, met moed en beleid don tijdgeest wist te
leiden, met vaste hand het roer gegrepen had." Met welke schromelykc bezwaren liy daarhy
in den volstcn zin des woords te worstelen had, blijkt uit een vcrtrouwelyk schrijven van
zyn broeder, naauwlyks anderhalfjaar later, 10 November 1570. »lk vrees dat ik bet niet tot
aan den Landdag zal kunnen uithouden, naardien ik zoomin van de Geldenenen als van de
geünieerde Gewesten eenige betaling boegeuaamd heb on Hangen, en derhalven in de behoef-
ten mijner huishouding niet langer kan voorzien, zoodat zelfs de bakker my na dezen dag geen
brood meer leveren wil — maar ik bekom ook die gelden niet terug, die ik ten behoeve
van Gelderland van den Paltsgraaf heb geleend, zoodat, wanneer ik hel niet binnen acht of
tien dagen ontfang, ik hem met den eersten December mijn hecrlykheid Siogen moet inrui-
men. — Omdat mijn kok gebrek aan voorraad heeft, moeten \\vy soms zonder te avondmalen
het bed zoeken, en daar nu, wcgemls den slechten en byna dakloozen toestand van dit gcbouw>
en liy gebrek aan voldoende brandstof, koude en honger lijden in een kleine en donkere ka-
mer." Toch waren het meer hu iselyke dan staatkundige belangen die hein in Juiy
1580 uit Nederland deden vertrekken: »il quitla les l\'ays-bas, sans Ie* abandonner;" waar
hy kon bleef hy de belangen der Vereenigde Gewesten bevorderen, en twee zijner zeven
zonen Offerden daaraan hun leven op. Zyn oudste, Graaf Willem l.odewgk, was de beroemde
Stadhouder van Friesland, de deelgenoot van Maurits krygsroem, en tevens de in vele op-
zichten voortreflelyke staatsman ; in hem werd Graaf Johan de stamvader van het Vorsten-
huis Oranje-Nassau. Graaf Johan overleefde al zijne broeders; hy stierf op den achtstee
Oktober ltiOB te Dillenburg, in den ouderdom van cen-en-sevcntig jaren, diep door zn\'ne on-
derdanen betreurd. Hy was driemaal gehuwd geweest. Zijn eerste gemalin, de moeder van
Graaf Willem l.odcwijk, was Elizabeth van l.euchteiiberg, zyn tweede Cunegonde Jacoba
van de Palts, zyn derde - die hem overleefde — Johanna van Witgenstcin.
Bylage C.
iNa bet vertrek van Alba keerde Culemborch in het vaderlaud te rug, en boud er den
Staten van Holland terstond zyn dienst aan. "Mij diende ze met alle neersticheyt cnde ge-
trouwheyt; bleef hen en Prins Willem, nielegenstaende hu genocgzaem gcprivccrd was van
alle oyge middelen, op sijn eygen kosten, sonder eenige vergocdinge ofte recompensie couti-
nuelicken hy, tot dat die pacificatie van Gent gemacckt weide, sijnde hctselvc allcue syne
recompensie dut hy God kon danken dat Zyne kerke meer en meer begon te floreren, die
vryhcyt des vaderlants werd herstelt, die tyrannyc verdreven, endc dat hy, die met soo voel
peryckelcn, verlies, schade ende pyne hadde in die allereerste beginselen helpen aenvangen,
so uyt den Hemel gesegend werd." Ofschoon hy in Holland «niet of seer welnlcn" gegoed
was, vereerden de Staten hem uit eigen beweging >\'inet de digniteit van premier noble,"
zoodat hy door de magistraat van Bommel niet zonder reden »een hooft van de Staten van
Mollnnt" werd geheeten. Hoewel hy veel bydrocg om Gelderland tot toetreding by de Gend-
-ocr page 220-
BYLAGEN.                                                           205
sche Pacificatie te bewegen, trad hy-zelf tot de Unie van Utrecht niet dan na eenige onder-
handeling toe. In 1578 verwisselde hy zijne zitting ter Staten van Holland met die van Gel-
derland, waar hy ook z(jn invloed deed gelden hy het benoemen van Graaf Johan tot Stad-
houder. Leycesler, die hem tot lid van den Raad van Stale aanstelde, vond in hem een warm
voorstander. In zijn huiselyk leven was hy sedert zfin tweede huwelyk — met Filippa Sido-
nla van Mandcrscheit-Blankcnhcini-Gerolstein — ongelukkig, zoodal de beide echtgenoten
sedert 1580 van elkander verwijderd leefden. Ily rekte z(jn zorgvolle loophaan lot 15(18, toen
hy op den iiegcn-en-lwinllgslen September overleed. Op ztjn sterfbed verklaarde hy: «Dat
hy van alle zijne moeyle en arbeid geen ander vergenoegen had gehad, dan dat de goede en
gemcene zaek triumplicerde, en dat hy nu verzekert was van niet te zullen sterven in han-
den van de Spacnsche."
Bylage D.
Naauwlyks was hy in den zomer van 1572 In het vaderland te rug gekeerd, of de Staten
van Holland stelden hem tol hunnen Sckrelarls aan. Een onderzoek naar de wandaden van
Lumey en diens woeste lloplieden had len gevolge dat dezen hem scholden en lasterden
«voor een arch Papist," ja zelfs zwoeren zich op hem te zullen wreken, en hem vogelvry
verklaarden. Hy week naar Xanten, vanwaar hy eerst omslrceks de lente van 1377 naar
Haarlem weder keerde. Zjjn heldere en onbevangen vrijzinnigheid berokkende hem onophou-
delyk onaangenaamheden, te midden waarvan hy zich nochtans moedig handhaafde. Den fa-
natieken Calvinisten Arent Cornelissen en Reynier Donleclock, predikanten te Delft, bracht
hy een gevoelige neerlage loe in een opendlyke -disputatie" te Leyden, April 1378, al werd
zün triomf ook gesmoord. Twee jaar later stelde hy als notaris een adres op aan den Prins,
veor z\'une Koomsche stadgenoten vrijheid van uitoefening hunner godsdienst vragende, het-
geen hem wederom op een verdediging tegenover Hollands Staten te staan kwam. Gunstiger
werden dezen nochtans voor hem gestemd in het najaar van 1582, toen hy — door een Enk-
huizer poorter Ingelicht — hun de geheime lagen van Koning Filips meedeelde, waarin zich
eenige Knkhuizers reeds hadden lillen vangen, en hetgeen het verlies dier slad ten gevolge
had kunnen hebben. In 158.1 stopte hy der onverdraagsaambeid, In de personen van prof.
Saravia en der Haagsche predikanten, op nieuw den mond, en bleef sinds mei woord en
schrift yveren tegen alle godsdienstige overheerschlng, van welk dogma ook. Verheven
christen-wijsgeer als hy was, en in edclaartigheid zoomin als geleerdheid hy den heiligste
der Kerkvaderen achterstaande, woog hy reeds in dien tyd de sneeuwvlok-lichtheid van
het onnoozele "eenigh waarachtige" der Gereformeerde, van hel verwaande «alleen salich-
makendc" der Koomsche Kerk. Zgn grootsche strijd voor gewetens-vryheid heeft hem tot
een van de schittercnste heroen der menschhcid verheven. Hy streed dien strjjd lot in den
herfst van 1390, toen hy te Gouda overleed. »lck hebbe van Godt een ziele onlfanghen, die
«behoort hem toe: indien ick die bcsitte als mijn eyghen, soo doe ick qualyck; maer besitte
»ick die ills Godes, soo doe ik recht: \'t is gheen eyghendom, hy mach die verwerpen of bc-
«houden so het hem ghelieft, ick hebbe gheen daghen, maer G od is goet, hy doet niet dan
»goedt, ende sal milsdien sijn goedt schepsel niet bederven." Aldus sprak hy op zijn sterfbed;
en geen vormelyke kanonizatic kan hem een aureool schenken, die z|ju mannelyk schoon ge-
laat - - waarlyk do verstoffelyking zUner schoonc ziel — met een zoo heerlyken glans door
«He eeuwen been zal biyven omstralen, als deze de kern van hel hoogste godsbcwustzyn in
-ocr page 221-
206                                                     BYLAGEN.
zich sluitende belijdenis. De monnik Hildebrand en de monnik Lullier zUn twee prachtige
figuren in de waereldgescbiedenis; maar, voor wie naauwkeurig toeziet, staat Coornbert
wel véél lager ?
Bylage E.
Oranje benoemde hem in 1573 (ot een der negen Regeeringsraden, en droeg hem meer-
malen gewichtige zendingen op, waarvan hy zich steeds met yver en bekwaamheid kweet:
zoo bevond hy zich in 1575 te Breda en vervolgcnds in Engeland; in 1577 te Gend, en later
te Utrecht, waar hy In 1579 ook de Unie teekende. Buys yverde ten sterkste voor de op-
dracht des Grafelyken bewinds aan den Prins, en begaf zich na diens dood in dienst der
Staten van Utrecht. Onder Leycester - wiens zijde hy aanvankelyk uit volle overtuiging
getrouw was toegedaan -• werd hy tot Lid van den Raad van State aangesteld, maar zgn
volstrekte afkeer om met den dubbelzinnigen Reyngout in den Raad van Financien te zitten
bracht hem in groote ongelegenheid: langs slinkschen weg deed de vertoornde Graaf hem
in hechtenis nemen, July 1S86, waaruit hy eerst, als hy oogluiking, in het begin van 1587
ontslagen werd. Tijdgenoten als Graaf Johan en Albada beschuldigen hem van losheid van
zeden-, lateren, als Kluit, hem in zijn geheel overziende, noemen hem een groot man -- "en
hy mag dit, in spijt van zgne gebreken, waarlyk genoemd worden, als lemant in wien vader-
land en Oranje een getrouwen vriend en helper vonden. Dikwgls was hy door den Koning
van Denemarken en andere Vorsten genoodigd om in hun dienst te treden, doch overtuigd
dat het vaderlaud in die zorgelyke tijden zijn dienst behoefde, stelde hy voordeel en gemak
aan plicht achter. Zü\'n roem als geleerde is ook buiten tegenspraak," en daaraan bad hy
zijne benoeming tot curator der Leydsche Hoogeschool te danken. Als Heer van Vliet en
Kapelle hield hy meermalen verbi(jf op het Huis te Vliet — tusschen Ysselsteyn en Via-
nen, — en overleed aldaar op den dcrtienden April 1595.
Bylage F.
In het begin des volgenden jaars werd Treslong Admiraal van Holland, in welke betrek-
king hy den Spanjaarden genoeg afbreuk deed om van \'s Konings pardon, 8 Maart 1574, by
name te worden uitgesloten. Twee Jaren later benoemde de Prins hem lot Admiraal van
Zeeland, als opvolger van Boysot, en vervolgcnds tot Superintendent van het Westerkwar-
tier van Vlaanderen, in welke hoedanigheid hy met de vloot op de Schelde lag om te waken
tegen den vijand, en een oog te houden op den Hertog van Aerschot, Bevelhebber van And-
werpen, wiens gezindheid hem te recht verdacbt voorkwam. Toen Parma in 1580 den krijgs-
gevangen gemaakten La Noue te scheep naar Spanje dacht te doen vervoeren, beraadslaagde
Treslong met den Prins van den edelen Hugenoot te bevrijden ; en hoewel dat plan mislukte,
bewaarde het nochtans La Noues hoofd voor eon schavot op Spaanschen bodem, want Parma
hield hem nu in Vlaanderen. In 1581 ontling Troslong, wien inmiddels de zorg was opgedragen
tegen het uitrusten van Fransche kapers in Zeeland, den last om »te waken tegen de nijverheid
der kooplieden die hunnen handel op Spanje en Portugal bleven voortzetten, en om de winst
der nering de belangen van het vaderland vergaten." Zeer waarschünlyk werd toen reeds de
grond gelegd van dien weerzin der Zeeuwsche kooplieden tegen hem, die na Oranjes dood in
verbittering losbrak, toen hy zich te Middelburg, 1585, by Prins Maurits in scherpe be-
woordingen hoogst ongunstig over de Admiraliteit van Zeeland uitliet. Met kleingeestige
-ocr page 222-
207
BYLAGEN.
wraakzucht bewerkten die koopiieden by den Raad van State zijn inhechtenisneming, en de-
den een proces tegen hem voeren, waarin valsche beschuldiging en laster met elkander om
den boventoon kampten. Zijne verwanten en vrienden lieten dit boze spel nochtans niet on-
gemoeid dr(jven; Koningin Elizabeth trok zich zijne zaak aan, en Leycester rustte niet voor
hy Treslongs ontslag had bewerkt, al was het dan ook onder voorwaarde dat deze, geroe-
pen, weder voor het gerecht te verschijnen had. Nu stelde het Hof van Holland een onder-
zoek te werk, en de uitslag daarvan was een volkomen vrijspraak, 11 Maart 1591. «Zijne
verdediging op de allerjammerlyko beschuldigingen getuigt van zijne braafheid, en het is
diidclyk dat alleen haat en vijandschap dien trouwen vriend des Vaderlands vervolgden. Hol-
lands Staten legden hem een jaarwedde \\an zevenhonderd gulden toe, en Prins IVIaurils be-
noemde hem in 1392 tot Luitenant-Houtvester van Holland, en vervolgends lot z(jn Luite-
nant Groot-Valkenier. Hy stierf in 1391 op het huis te Swieten, uit zijn eerste huwelyk met
Jonkvrouwe Adriana van Egmond van Kenenburg, gewezen nonne, twee zonen en een doch-
ter nalatende.
Bylage G.
»In 1373 was Abels beurtelings op de Ilollandscbe en op de Zceuwsche wateren, waarhy,
toen Marinus Brand met vier andere Scheepsbevelhebbers tot den vyand was ovcrgeloopen,
bevel kreeg om, vergezeld van zekeren Leonard Adriaensen Boon, met v(jf galeien en roei-
jachten de wacht te houden waar zulks mocht noodig z(jn. Ofschoon wy niets verder van
hem vinden aangeteekend, is het bekende reeds genoeg om zh\'n naam met eere in \'s lands
geschiedenis te doen prijken."
Hylage H.
Hy was en bleef een man van het zwaard. In 1574 bevond hy zich onder de overwin-
naars hy Roemerswaal, en daarna onder de bevrijders van het benaauwde Leyden. Het vol-
gende jaar ondersteunde hy als Vaandrig zijn oom Arent in het beleg van Zieriksee. Twee
jaren later Kapitein geworden, streed hy in 1379 in de rijen der verdedigers van Maastricht,
maar werd krijgsgevangen gemaakt, en moest zich vr(j koopen. »In 1382 was hy by de ver-
overing van Aalst-, in 1383 hielp hy Brussel verdedigen, en kort daarna het fort Liefkenshoek
overvallen." Toen de schrandere Maurits in 1390 het sterke Breda weder ten »natuerHjck<m
Erf-heer ende Prince" had te rug gebracht, trok de Luitenant-Kolonel Dorp de stad binnen
om die met zijne krijgslieden te bezetten. In 1393 stond hy als Serzeantmajoor-generaal van
Zoeland aan het hoofd van dertig vendelen soldaten ; drie jaar later als Kolonel over tien ven-
dels Staatsche hulptroepen naar Frankrijk gezonden, onderscheidde hy zich by de inneming
van La Fère, en werd door Hendrik den Vierde met een gouden keten en den Riddertytel ver-
eerd. »!Naauwlyks vier-en-twintig uren uit Frankrijk te rug gekeerd, moest hy als Luitenant-
generaal van Graaf Joris van Solms het bevel over het belegerde Hulst op zich nemen; en
ofschoon by krachtigen yver betoonde, en zich zeer wel van zjjn plicht kweet, was hy ech-
ter genoodzaakt om met goedvinden van den Graaf de slad aan den vijand over te geven. Hy
werd daarna op den negentienden February 1002 Goeverneur binnen Ostende; verdedigde
die vesting gedurende anderhalf jaar met roem tegen don vyand, en werd daarvoor door de
Staten van Zeeland met een schaal, waarin de belegering gegraveerd was, beschonken. In
1000 diende hy, met goedvinden van de Staten, als Overste van een regiment en Generaal
-ocr page 223-
208
BYLAGEN.
der artillerie nog eenmaal buitenslands, met Graaf Ernst van Nassau, en wel liy de belege-
ring van Brnnswyk. Later was hy Ooeverneur van Tbolen, waar hy in 1612 overleed, en te
\'s Hage begraven werd."
Bylage I.
De groene lauwerkrans boven Alkmaars sledcwapen omkranst tevens den krygsbelm van
Cabiljauw: met het nere stedeken deelt hy den roem van «Alcmaria viclrix." Dit-alleen is
trouwens reeds genoeg om zyn naam in onze geschiedenis te vereeuwigen. Te vroeg, helaas,
ontviel hy aan de zaak waarvoor hy met zooveel overtuiging kampte. "Of hy te Alkmaar in
bezetting hlccr, meldt ons niemant der geschiedschrijvers. Misschien is hy later naar Vlaan-
deren en flend té rug gekeerd. Het verwondert ons toch dat hy zoo geheel in vergetelheid
zou gebleven zyn" — schreef de vlgtige Van Groningen, toen hy zgn altoos hoogst schatbare
«Geschiedenis der Watergeuzen" samenstelde. Latere onderzoekingen hebben echter bewe-
zen dat Cabiljauw Alkmaar nooit voor goed heeft verlaten, en zijn lecft\'ud van maar al te
korten duur is geweest. Tydens Alkmaars beleg reeds ziekelyk, schynt die krankte hem niet
te hebben hegeven: hy overleed er den twee-cn-twinligsten February 137* op het Hooge-
huis \', en werd waarschynlyk in de Grootekerk begraven.
Bylage JT.
«Zoodra Kakhuizen overging, en de Geuzen van daar Friesland konden bedreigen, was
er geen vuriger wensch In Bongaas ziel dan dit zijn vaderland aan de macht van Spanje te
ontrukken. Dan — deze taak was niet gemakkclyk, en kostte veel tyd en bloed. Van nu af
werd zyn leven, lol aan zyn smartelyk uiteinde, vol van moeite en govaren, aan een ruste-
loozen kryg gowyd." Sneek en Bolsward werden al dadelyk in den nazomer van 1572 door
hem voor Oranje behouden; maar de jammerlyke ongeschiktheid des Graven van Schouwen-
burg als stadhouder, en de doorlastcndo maatregelen van den degclyken en bekwamen Ro-
bles daar tegenover, hielden Spanjes macht vooreerst op Fricslands bodem nog staande. In
1578 kwam hy met Rennenberg weder in Friesland, waar hy vervolgende sterk yverde voor
de toetreding van dat gewest tot de Unie. Toen Rennenbergs neiging tot afval begon door
te schemeren, trachtte Bonga nr.et andere Friezen de bedekte aanslagen des trouweloozen
zoo mooglyk te belemmeren, en de blokhuizen van Leeuwarden, Harlingen, en Staveren
werden ingenomen en geslecht, om den Spaanschen bezettingen het nestelen te liemoeilyken.
Ry het beleg van Groningen in 1580 lag hy binnen de schans te Aduarderzgl In bezetting,
en sloeg er een storm der Spanjaarden met hardnekkigheid af, 16 Augustus; maar den vol-
genden dag werd hy, door gebrek aan kruit en lood, verlaten van de zynen. Met een zware
wonde aan het heen gelukte het hem toch om Leeuwarden te bereiken, waar hem, na een
lang en smartelyk ziekbed, de dood te vroeg aan do goede zaak ontrukte. «Bonga was den
dood der dapperen gestorven, tot op het laatste toe aan het vaderland getrouw. IIy had
het begonnen werk, waarvan hy een der eerste aanvangers was geweest, zien optrekken en
weder in puin vallen, maar uit de puinen zich op nieuw verheffen. Zag hy dan het einde
1 Ook het Hof van Teyllngen, en later het Prlncenhof genoemd. Het lag ten noord-ooaten der kerk, en ia
thauda ten deele door straat, ten deele door tuin vervangen.
-ocr page 224-
200
RYLAGEN.
niet — by zag Friesland vry, en mocht ontslapen in hope dat het werk zyner handen door
Gods zegen zou worden bekroond. Hy is wel minder bekend dan anderen die minder deden,
maar hy verdient onder de voornaamsten van de bevrijders des vaderlands te worden ge-
noemd."
                                                         
Bylage K.
Als staatsman zoowel als krijgsman bleef hy den vadcrlande tot aan het einde zijner lange
loophaan onvermoeid zijn dienst bewijzen. In 1575 nog als Ruiterkapitein en Hopman der Vrij-
buiters werksaam aan bet ontzet van I.eyden, zag hy zich in 1570 verheven tot den rang van
Admiraal van Holland, in de plaats van den miskenden Treslong. Drie jaar later was hy afge-
vaardigde ter »naerderc Unie," en - onder verschillende krygshezighedcn door — in 1387 een
der Gekommiteerden van Hollands Staten in den Lcydschen rcchtshandel ten opzichte van
Leycesters aanslag, terwijl hem ten volgenden jare een belangrijke zending naar Denemarken
werd toebctrouwd. Toen de »Onovcrwinnelyke Vloot" Nederland en Engeland te gelijk on-
der het despotisme van Spanje en Rome dacht te rug brengen, was Duvenvoirde de wa-
kende leeuw voor Holland — zooals Justinus van Nassau voor Zeeland — die Parma de
vereeniging met Medina-Sidonia ondoenlyk, en derhalven de verwaten veroverlngs-plannen
van Fillps onmooglyk maakte. In 1590 trad hy in bet huwclyk met Jonkvrouwe Odilia
Valckenaer, vestigde zich metier woon op zijn herbouwd kasteel te Warmond, en nam den
stamnaam van zijn Geslacht, Wassenaer, aan. In 1594 zag hy zich nogmaals met een zen-
ding naar Denemarken belast, en was twee jaar later weder als Vlootvoogd in het harnas.
In vereeniging met de Engelschen, onder den Graaf van Essex, overmeesterde hy toen Cadix,
»en hy bad op dien dag het genoegen om de banier van Duvenvoirde en de Hollandsche
vlag het eerste op de Pijntalen geplaatst te zien. Vervolgends bewoog hy Koningin Eliza-
beth om den oorlog legen Spanje voort te zetten; ondersteunde Prins Maurils by diens
Inval in Vlaanderen; bracht Spinolaas gevreesde galeien een geduchte nederlaag toe, en
was reeds weder aan het hoofd van een gezantschap naar Engeland aangesteld, toen hy
door ziekte werd overvallen, en te \'s Gravenhage overleed, 15 April, 1610. -Veertig jaren
lang had hy zijn beste krachten veil gehad voor de vrijheid; zoowel ter zee als te land bad
by zijn vaderland gediend. Hy was getuige geweest van de opkomst der Republiek te mid-
den van het bangst gevaar, en had hare grootheid gezien toen de machtigste vijand voor
bare wapenen onderdeed. Een groot deel der bewerking daarvan komt aan hem toe. Wel
verdiend was alzoo de achting die hy van zijne Vorsten, van de Staten, en van zijne land-
genoten mocht ondervinden; en zijn naam zal steeds met eere prijken op de breede lijst der-
genen, aan wien Nederland zijn bestaan en zijn grootheid te danken heeft. By zijne gema-
lin verwekte by zeven kinderen, die allen den naam van Wassenaer gevoerd hebben."
Bylage L.
Na den terugkeer in bet vaderland, begaf Lancelot zich weldra weder naar de biyde
oorden zUner Jeugd — om er een spoedigen dood te vinden. By de beroemde verdediging
van Haarlem, reeds toen door gantsch het beschaafd Europa weerklinkend, voerde hy man-
nelyk het zwaard legen don Spanjaard, maar by de overgave geraakte hy in gevangen-
schap. ZUn vonnis was reeds door den bloedraad op den een-en-twintigsten Mei 1568 ge-
veld: hy was gebannen op hel lijr. Zijn wederkomst had alzoo zijn dood ten gevolge: op
14
-ocr page 225-
210
BYIAGEN.
den achttienden Augustus 1574 werd hy onder de muren van het huis te Cleef onthoofd.
Uit zjjn huwelyk liet hy v(jf zonen en vier dochters na.
Bylage M.
Z(jn aanslag op Ooes mislukte, zoowel als die op Arnemuiden, beiden met onder-
sleuning van den dollen Entens ondernomen. «Entens sloop naar Holland, maer Tscracrts
moest in Zeeland en op Walcheren blijven, en gevoelde er al de bitterheid der beschuldi-
ging van wanbeleid, en van den laster en haat. Lafheid, verraad, alles werd hem aange-
wreven. Aan beiden was hy onschuldig, maar hy had alles tegen zich: de verachting om
het geleden verlies, en daarby de haat zijner soldaten, welker woede en bandeloosheid hy
met gestrengheid tegenstond. De heldhaftige Zeeuwen, altijd en overal zegepralende, kon-
den niet begrijpen dat Tseraerts geslagen kon worden; maar zy bedachten niet dat hy en
Entens onmooglyk bestand waren tegen mannen als Isidoro Paclëco, Overste in does, en
oude krijgslieden als Mondragon en Sanchio d\'Avila. Zijne soldaten riepen dat hy hen op
de slachtbank bad gebracht, en dit vond ingang. Daarby was hy een geslagen vijand van
het beeldenstormen, en had te Vcrc twee soldaten, aan die misdaad schuldig, op heeler
daad doorstoken. Nog een ongeluk voegde zich daarby: zijne stamgenoten waren allen aan
de Spaansche zijde, en zelfs liep bet gerucht dat zijn broeder, onder voorgeven van zicb hy
Graaf LodewQk te zullen voegen, zyne en anderen geheimen had uitgehoord, en toen naar
Alba was vertrokken." De Zecuwscho zeelieden spraken opcndlyk hun weerzin tegen hem uit,
en Lumey voegde een stem daarby. Toen begaf hy zich naar Holland tot den Prins, waar
niemant hem nochtans opcndlyk durfde beschuldigen. Ky do laatste pooging om Haarlem
te ontzetten, in Juny 1573,"werd hy gekwetst, »doch ontkwam te I.eyden den dood, dien
hy niet lang daarna te (lecrlruidenberg vond (van welke stad hem het bevel was opgedra-
gen), zijnde door ztfn oproerig krygevolk, dat hy In het beelden breken wilde stuiten, om-
gebracht."
Bylage IV.
Krachtig handhaafde hy in Noordholland het gezach des Princen tegenover het Spaansch
geweld, maar werd daarin gants niet met die voortvarendheid ondersteund die waarlyk een
behoefte was, en vond zich maar al te dikwerf door om soldy schreeuwende soldaten be-
lemmerd en tegengewerkt. Een overigends vrucbtelooze — inval van Hicrges in Ken-
nemerland, Mei 1575, gaf tot menig vreemdsoortig gerucht aanleiding, en in Holland ging er
toen sprake dat er verraad was gesmeed, waarby landloopers tot onderhandelaars waren ge-
bezigd. Op last van Sonoy werd er te recht een zeer gestreng onderzoek te werk gesteld,
ten gevolge waarvan een aantal schooiers in hechtenis geraakte. Op de pijnbank brachten
zy beschuldigingen tegen eenige landlieden en een paar Hoornsche burgers in. Een dezer
laatsten ontliep het, en kwam nimmer weder te rug; maar de anderen werden gevangen
genomen en zoo afgrijsclyk gepijnigd, dat sommigen hunner daaronder bezweken. Een ander
verloor te Hoorn op het schavot het leven, en de overigen werden later op last des Princen,
wiens tusschenkomst ingeroepen was, ontslagen. De gruwzame overdrijving van onmcnscbe-
lykheid, waarmee dit proces werd gevoerd, heeft het naar waarde berucht gemaakt, en de
werkzaamste rechters daarin — Joost II uyckesloot, Schout van Hoorn, Willem van Zon-
nenbergb, Baliuw van Hrcderode, Willem Muertens Calff, Balluw van Waterland, en Mi-
-ocr page 226-
BYLAGEN.                                                           241
chiel Vcrmerllcn, Provoost-gewcldigder — zijn voor eeuwig gebrandraerkt. Maarte be-
jammeren valt het dat een held als Sonoy-- -eender kraetitigste werktuigen waarvan
zich de Goddelykc Voorzienigheid tot vestiging van onzen Staat bediend beeft\'1 — de uit-
oefening van zijn plicht in bitterheid zóo verre is te buiten gegaan, dat hy zich voor een
oogenbllk aan een inkwizitorialen of Toledaanschen beul geluk stelde, ofschoon by persoon-
lyk by die zoogenaamde rechtspleging niet tegenwoordig is geweest. In Overijssel, Friesland
en Groningen, was hy vervolgends als dapper krijgsman in de weer ter verdrijving van bet
Spaansch gezacb, en de afgevallen Rennenberg had aan hem een rusteloozen tegenstander.
Met den nazomer van KiSl kwam hy weder in Holland te rug, en hield er veeltijds op zijn
Hof te Alkmaar, of op bet kasteel te Medemblik znn verblijf, \'n 1583 werd hem door Oranje
en de Stalen gelast om de gevaardreigende vergaderingen der Roomschen in het Noorder-
kwartier uit-een te doen gaan en te beletten, »ei> met wijsheid en gematigdheid
voldeed hy aan dit bevel, ofscboon, ware by werkelyk een wrcedaart
ge w eest, hy hier debestegelegenbeidhadom te toonen watzhngcncigd-
hcden waren." \'t Is niet slechts bespotlelyk — \'t is ook oneorlyk, Ja\'t is
laaghartig zelfs, om een en kelen misstap van Sonoy inde weegschaal te durven leggen
tegenover de tallooze vergrijpen van dien aart, door een Alba en de zijnen begaan. ■ Als ge-
streng Calvinist was by een getrouw aanhanger van I.eycesler, en geraakte hierdoor in onge-
legenheid met de Staten, wien by het recht niet toekende om hem van den eed, aan den Graaf
als Goevenieur-generaal afgelegd, te ontslaan. iMaurits-zelf, ofschoon op last der Staten
tegen hom handelende, en vooral Graaf Willem Lodewh\'k, üiclden den grijzen krijgsman,
den onbezweken verdediger van Nederland, de band boven het hoofd, gelijk hy dat verdiende.
Ondersteund door Koninging Klizabeth, die Sonoys rechtschapenheid zeer op prijs stelde, zorg-
den zy dat hem na zyn eervol ontslag een jaargeld van duizend gulden werd toegelegd.. Na
een tydelyk oponthoud in Engeland, vertrok hy in 13SI3 naar Norden in Oost-friesland, maar
vestigde zich ten volgende jaar op het huis ten Dijke, by Petersburen, in het Groningsche,
waar by den tweeden Juny 1507 aan de gevolgen cener beroerte overleed. Jrly was twee-
maal gehuwd geweest; zy\'ne eerste gemalin, die hem een dochter schonk, overleed ia 1584,
zijn tweede, Johanna van Mepsche, in 1396. Hy telde acht-en-sestlg jaren toen by ontsliep,
na geringe belooning voor zg\'ne groote verdienste.
Het befaamde proces van 1575 is slechts een enkele vlek in den onbewolkbaren zonne-
glans van Sonoys stralenden roem.
Bylage O.
Tot in de lente van 1571 voerde Kuychaver het staul in Noordholland; toen werd by
naar het zuiden geroepen, en geraakte by den mislukten aanslag op Andwerpen in levens-
gevaar. Na de dappere maar vruchtelooze verdediging van Zicriksee tegen Mondragon
kwam hy in Noordholland te rug. In 1377 behoorde hy tot de Oflicieren der Staatsche be-
zetting binnen Haarlem, waar by met den Overste Helling het plan smeedde tot overrom-
peling van het steeds door een Spaanschgezinde magistraat ten onder gehouden Amsterdam
Deze uitslag mislukto by gebrek aan doortasting van Helling, die er het eerst by omkwam
1 Vergceflyk U Uet uocUtan» dat de zinkende drenkeling de hand naar een atroonalm uitslaat.
-ocr page 227-
212                                                     BYLAGEN. .
De Staatsolie knechten, door bet springen van een vat buskruit bovendien in verwarring
gebracbt, stoven naar alle zijden uil-een. Ruychaver moest zich tracbton te bergen, en by
deed dat in een der nabyzgnde huizen, maar werd daar door een persoonlyken vijand ont-
dekt en in koelen bloede vermoord. Dit was het einde eens helds, wiens moed in vele ge-
varen was beproefd, en die met zijn gantscho ziel aan de verdediging zijns vaderlands zich
gewijd had. Zoo menigen nood was hy veilig ontkomen, om door de hand eens moorde-
naars te sterven. Hy werd met diepen rouw betreurd, zoowel als de Kolonel Helling."
Bylage P.
Nog eenmaal zou hy in vol harnas voor de heilige zaak van Nederland optreden: bet
was in de maand April 1571, toen hy, van den llijn komende, zich dacht te vereenigen met
zgn broeder Willem, die aan de zijde der Waal lag, om gezamcndlyk vooreerst lïrabant bin-
nen te dringen. Kequescns, die al het dreigende van die verceniging voorzag, riep terstond zijn
beschikbare manschap samen, en zond ze onder bevel van Avila den Grave tegen. Op de
beide van Mook, boven Gennep, aan den zoom der Maas, kwam het tot een treilen. In beide
legers heerschte rauitery over achterstallige soldy, maar Lodew(jks Duitschers, "barbaren te-
gen vier stuivers daags," eischlcn geld vóór zy streden. Onder zulke omstandigheden was
geen overwinning mooglyk, al behaalde Lodewjjk in den aanvang zelfs cenig voordeel. Z(jn
leger werd dan ook ten eenemale geslagen, en hy-zelf, met zijn broeder Hendrik, en Hertog
Christolfel van de Palts, belde ridderlykc jongelingen, verloor het leven, 14 April. »Groo
was het verlies, in den voortreffelyken Lodcwyk geleden, en het is een gepaste en rechtma-
tige hulde aan zijne nagedachtenis, dat in het Vorstelyk Huis van Oranje, by de naamgeving
van een Erfprins, nog altijd de naam van Lodewgk met dien van Willem door een waarlyk
zinrijke samenvoeging verecnigd wordt."
lientivoglio en andere Spaanschgezinde schrijvers hebben hem belasterd; Strada en Men-
doca, hoezeer immer een rebel in hem aanschouwende, kunnen toch niet nalaten om buide te
brengen aan zijn heldenmoed.
Bylage ft.
In 1578 werd La Noue aangesteld tot Maarschalk van het Staatsche leger, maar het op
zijne diensten zoo hoogen prijs stellende Nederland mocht naauwlyks nog slechts twee jaren
het voordeel van de kracht diens ijzeren arms genieten. Op den tienden Mei l.\'isn werd hy
by Ingelmunster ovenallen en gevangen genomen. Vier jaren duurde zijn gevangenschap, en
meermalen bedreigde hem de dood. Eindelyk werd hy ontslagen op den eed dat by niet meer
legen den Koning van Spanje zou dienen. !Nu volgde hy de vanen van Krankrjjks grooten re-
negaat, totdat bet muskctscbot, dat hem in 1591 by de belegering van Lambalo bet leven be-
nam, Koning Hendrik de droeve maar vereerende klachte afperste: «Nous perdons un grand
bomme de guerre, et encore plus un grand bomme de bien !" La Noue was toen sestig ja-
ren oud.
"De Fransche en Nederlandsche gescbiedenissen zjjn vol van zijn lof."
Bylage K.
In bet begin van November 1573 werd Marnix, op Oranjes last de schans te Maassluis
versterkende, door de Spanjaarden overvallen en gevangen genomen. Niets scheen zijn
-ocr page 228-
213
BYLAGEN.
hoofd meer voor de ligl des beuls te kunnen beschutten, had niet zgn goede genius den
Graaf van Bossu in de handen der Hollanders geleverd. Oranjes stellige verklaring, dat aan
Boussu zou geschieden wat Marnix wedervoer, redde den laatste het loven, en na een gevan-
genschap van elf maanden werd by tegen Mondragon uitgewisseld. By de Pacificatie van
Gend was hy weder van uitnemende dienst, en in het voorjaar van 1575 begaf hy zich naar
Heldelberg en elders in Duitscbland, om Leydens Hoogeschool van Hoogleeraren in verschil-
lende vakken van godgeleerdheid te voorzien. Velen waren zijn bemoejingen om de Utrccht-
sche Unie tot stand te brengen, en in 1580 behoorde hy tot het gezantschap dat den Hertog
van Anjou het bewind over Nederland aanbood. Oranje benoemde hem in 1583 tot Burge-
meester van Andwerpen, welke stad hy tot op het uiterste tegen Parma verdedigde, ofschoon
de overgave hem nochtans onverdiende blaam en ongunst op den hals haalde. Toch werd hy
sinds nog enkele malen in staatkundige zendingen gebezigd. Van 158G tot 1595 hield hy op
zijn kasteel van West-Souburch verblijf. Hy besteedde er het grootste gedeelte van zijn tijd
aan letteroefeningen, vooral aan uitleggingen des bybels, en aan het berijmen der psalmen,
ter diensto der zelfde Christclyke gezinte, waartegen Keizer Karel binnen de muren van dat
zelfde gebouw zijn laatsten vcrbodsbrief uitvaardigde. Zgn psalmberijming maakte echter
niet den opgang dien hy er zich van bad voorgesteld: de wanstaltige vormen waarin Datheen
de poëzie des -Koninklyken Harpenaars" had overgebracht, werden door de goede gemeente
opgezongen en beschermd met een vasthoudendheid die verbazing zou wekken, indien men
niet wist waartoe jammerbartige bekrompenheid in staat is. In 1591 begaf hy zich op uit-
noodiging der Slalen-generaal — die door de Synode daartoe dringend waren aangespoord —
naar Leydcn, ten einde mede zijne krachten te bestedan aan een nieuwe bybclvertaling uit
het Hebrecuwsch en Griekscb, waartoe hein een jaarwedde van vier-en-twintig honderd gul-
den als huishuur werd geschonken. Hy vestigde zich toen metier woon op een klein buiten-
verblijf naby die stad, en hield er zich met den hem opgedragen arbeid onledig tot aan zijn
dood, die op den vijftienden December 1598 plaats vond. Hy werd te I.eydcn begraven, maar
kort daarna in hel stille kerkjen van West-Souburch bygezet. Een eenvoudig gedenkteeken
wijst er de plaatst aan, waar een van de grootste mannen der zestiende eeuw, en van het
Nederland van alle lijden, begraven ligt.
Marnix was driemaal gehuwd geweest; uit zijn eerste huwelyken had by een zoon en
vier dochters-, zijn laatste gemalin, Josina van Lannoy, overleefde hem tot in 1605.
Bylage S.
In 1573 huldigde Oranje zijne bekwaamheden, door hem naar Noordholland te zenden, ten
einde daar -de steden te versterken en Sonoy tot raadsman te dienen, in welk bewind by veel
moed aan den dag legde. Nadat hem het verblijf binnen Engeland in 1575 ontzegd was, werd
by tot Bevelhebber van Gorcum aangesteld, en stilde vier jaren later een opstand te Zalt-
bommel, door de Roomschen veroirzaakt. Hy was tegenwoordig by de begrafenis van Prins
Willem, en werd door de bezorgers van het sterfhuis van dien Vorst afgezonden om met de
Regeering van Vllsslngen te staan over den eed van Paulus Knibbe, als Baliuw van die
stad, 2ï Maart 1586, na welken tijd wy hem niet meer vermeld vinden. Hy schijnt gehuwd
te zijn geweest eerst met Clara des Barres, met wie hy in 1511 in den echt trad ; later met
Petronella van der Delft, üio hem verscheidene kinderen schonk."
-ocr page 229-
214
BYLAGEN.
Bylage T.
In löT:t sloeg Boysol de Spaanscnen onder Beauvoir by Roemerswaal, en in bel begin
des volgenden jaars vernietigde by bun viool, onder C.limes en Komero, by (lorisboek aan
hel l.odijkschc (lat, terwijl by in liet najaar den Admiraal der Spaanscbon In het gezicht
van Andwerpen gevangen nam. Ily was het, wien in 1374 hel bewind werd opgedragen over
den moelzamen watertocht over land, die de weergalooze volharding der uitgeputte I.eyde-
naars met een bid onlzet heloonen moest. Op schuierende wijze volbracht hy die zware
taak, en stevende op Zondag-morgen, i Oktober, len acht ure de stad binnen. I.eydens
laatste sleen noemt Boysol, zooals Alkmaars laatsle puin Cabiljauw, of beter: zulke na-
men gaan in de waereldgeschiedenis nimmer onder, en de glans die hen omstraalt ver-
sterkt veeleer dan dat ze zwijmt. In den zomer van 1570 trachtc Boysol meermalen
vruchteloos bet benarde Zieriksee van levensmiddelen Ie voorzien. Do laatste pooging, daar-
toe aangewend, kostte hem bet leven: het vaartuig, in de eerste helft van Juny uitgerusl»
barstte door eigen zwaarte en wèlgerlchto Spaansche kanonkogels van een — en de ongeveer
zes-honderd boorden tellende bemanning zonk voor de helft vvecb in de dieple: daaronder
ook de Admiraal Boyset, 15 Juny. liet bruisen der zee op de Zecuwscbe kusten is zyn
grafschrift.
,                            II j lage II.
In het begin van 1573 legde Van de Werf!\' zich weder krachtig op de bevordering en
uitbreiding zijner fabrieks- en handelszaak toe, maar de omstandigheden des t(jds gunden
hem voor do behartiging zijner eigen belangen geen rust. In de Meimaand van dal jaar werd
by onder de vier Burgemeesteren zijner vaderstad gekozen, en was by Leydens tweede beleg
oudste of voorziltend Burgemeester. Bekend is zijn mannelyk gedrag gedurende die angst-
volle maanden, die weken van ellende en nood, waarin zijn kloeke geesl, door eenige weinige
- maar trouwens even onwrikbare — mannen ondersteund, met verraad, honger, pest, en
oproer te kampen bad, en met Gods bulpe alles te boven kwam, en Leyden voor den Prins,
voor bet Vaderland, en voor de Vrijheid behield.
Na bet ontzet der stad legde hy zij» moeitevol ambt neder, maar werd hy terstond met
dcu ouden Heer van der Does lot kommissaris-gcneraal »van de vivres en proviandeu voor
al het krijgsvolk in dienst van \'t gemeene Land\'\' benoemd, in welke betrekking hy zich we-
der vier jaren lang met yver en trouwe kweet. Hoewel hy nog in verschillende belangrijke
zaken door den Prins werd gebezigd, weigerde hy nochtans het lidmaatschap van bet »Col-
legie van Gecommitteerde Kaden," en evenzeer andere hem aangeboden, ja soms opgedron-
gen betrekkingen. Leyden bleet steeds den man waardeoren wien het zooveel was verplicht.
«In de mocielykstc en gewichtigste omstandigheden was immer bet oog naar hem gericht,
en niet alleen gat by raad, maar hielp belgeen hy in bel waar belang der stad acbtlc met
krachtige band ten uitvoer brengen." Na een leven vol van bewonderenswaardige vvcrk-
saamheid, ten bate van stad en land, overleed by op byna vijf-en-seventigjarigen leeftijd, 5
January 1001. In de geschiedenis zal hy immer een eereplaals beslaan te midden van die
tiere, krachtige burgers, aan wie Nederland zijn grootheid te danken heeft gehad, naardien zy
onwrikbaar hebben gekampt voor z(jn vrijheid.
Brielle, Alkmaar, en Leyden zijn drie merkwaardige, schoone namen in de geschiedenis
-ocr page 230-
BYLAGEN.                                                     215
der mcnschheid, en wic| Leyden noemt, denkt tevens aan Diederik van Bronehorst, Jolian
van der Does, Jan van Kout, en Pieter Adriaensen van üe Werft".
Bylage V.
Ily was de derde Nassau die den strijd voor de zaak van Neérlands vrijheid met zgn
liloed bekocht. Heeft dan het Nederlandsehe volk krachtige aanspraa k op de liefde van
Oranje-Nassau — voorwaar, dat doorlachte Stamhuls heeft ook ernstige reeh ten op de
liefde (les INederlandschen volks. Ily sneuvelde in het noodlottig gevecht op de heide van
Mook, li April 1".7i.
•■De slag werd door de Spanjaarden aangevangen met een aanval op de verschansing vóór
het dorp, welke onder aanvoering van den heldhaftigen Mondragon stormenderhand inge-
nomen werd. Doch naauwlyks waren de Spanjaarden daar binnen, of een gedeelte der v||f-
en-twintig vendels, hezgden bel dorp in een dicht vierkant geschaard, school toe, on joeg den
vijand de verschansing weder uit. Avila, die het opperbevel voerde, ziende dat de zijnen het
niet bielden, liet terstond versche troepen aanrukken; de verschansing werd nu op nieuw
besprongen met zooveel geweld, dat de verdedigers de vlucht namen; en daar de een den
ander meesleepte, dreigde de verwarring zich aan bet geheele voetvolk meè te deelen. (\'.raaf
I.odewgk en zijne medehcvollicbbers snelden ülings toe om de vluchtenden tot slaan te liren-
gen; vruchteloos: ook hier werd de gewone kreet der huurlingen gehoord: »Gcld! geld!\' -
De Spanjaarden, in den oorlog volleerd, voorziende het gevaar van afgesneden te worden door
I.odewüks ruitery, welke tot den aanval gereed stond, en vermoedende dat de vlucht hunner
vijanden een krggslist was om hen in den strik te lokken, bctoomden voorzichtiglyk hun drift
ter vervolging, en hielden stand in en voor de verschansing.
Nu begon het tweede bedrijf van den slag, in een ruitergevecht, hetwelk de overwinning
ten voordeelc der Spanjaarden besliste door een kunstgreep, waarvan de eer aan den Spaan-
schen Ritmeester Del Monle wordt toegeschreven. I.odew(jks ruitery, namelyk, was meest
met schietgeweer gewapend: men heeft sedert dergelijke ruiters ka ra bini ers genoemd
in de taal van Hooft heeten zy busruiters en zinkroerruitcrs. De Spaansche ruitery
bestond grootendeels uit speerruiters of geharnaste lanciers. De vcchtwgzc van de karabi
nlers tegen de lanciers was gewoonlyk deze, dat zy, in een dichten drom geschaard, in den
draf vooruit reden, hunne karabynen losten, en dan ter zgde omzwaaiden ten einde zich we-
der achter den hoop aan te sluiten, en op nieuw te laden. By dit omzwenkcn werden zy,
wel Is waar, dikwijls door de lanciers in den rug gezeden en afgesneden, doch do voornaam-
ste kracht dezer speerruilers, In het geven van een samenhangenden schok beslaande, werd
aldus meestal gebroken, daar zy, door het schieten gedund, in bun aanrennen opgebouden,
en niet zelden in wanorde gebracht werden, wanneer de anderen naar het zgdgeweer grepen
om er verder op In te houwen. Del Honte, om zich tegen dit gevaar te \'dekken, had zijne
karabiniers in drie boopen voor de overige ruiterg geplaatst, om den aanval der Nassauscbe
ruilerg te ontfangcn en te beantwoorden, en dan, even als deze, ter zgde om te zwaaien, en
voor de speerruiters plaats te maken om toe te rennen. Deze kunstgreep werd met den bes-
ten uilslag bekroond: Lodewgks ruiterg werd van-èen gescheurd door de Spaansche, die
zich in kleine troepen splitste, om in te dringen waar zich een opening mocht aanbieden.
Avila, ziende dat de Nussausehe ruiterg in verwarring was gebracht, liet nu door zgn geheele
-ocr page 231-
216
BYLAGEN.
krijgsmacht, met pas aangekomen troepen versterkt, een algemeenen aanval doen, en vol-
tooide biermede zyn overwinning. By de algemeene nederlaag van Lodcwps leger was er
echter een punt waar de overwinning was behaald: het was daar, waar hy-zelf had gestre-
den. Aan de spits rijdende zijner ruiterij, had hy een eskadron, twee-honderd man sterk, aan-
gevoerd door Maarten Schenk, in het oog gekregen. Of het gezicht van een Nederlander, die
tegen de vryheid van zijn vaderland streed, te meer zijn verbolgenheid wekte — althands, den
sabel in de vuist, rende hy met zooveel koenheid er op in, dat bet gebeele eskadron ijlings de
teugels wendde, en den weg insloeg naar Grave, het gerucht verspreidende dat de Spanjaar-
den geslagen waren. Doch helaas — wat er verder van den edelen held, wat er van den
jeugdigen Graat Hendrik is geworden, is nooit gebleken. Zy lieten op dezen nootlottigen
dag bet leven, maar hunne lijken zijn nooit gevonden. Volgens sommigen zyn zy in het heetst
van het gevecht van hunne paarden gestooten, en hunne lichamen door de overwinnaars,
naar krijgsgebruik, beroofd en uitgekleed onder de overige lükcn vermengd geraakt. Anderen
verhalen dat zy in een boerenwoning, waar zy zich tot het uiterste verdedigden, door de
vlammen z(jn omgekomen. Eindelyk zyn er geweest die verhaald hebben dat Lodewyk, ge-
kwetst naar de rivier zynde gekropen om z(jn dorst te lesschen, door eenige boeren is af-
gemaakt, om zijno wapenrusting zich ter buit te maken."
Oranje was diep bedroefd over hun dood, want in ben ontvielen twee uitnemende helden
aan zyn Keurvendel.