-ocr page 1-
I) < -J
\'\\j\\ 331        ,, ________
EEN WOORD VAN PIUS IX
OVER DEN
HEILIGEN THOMAS VAN AQUINE
UITEENGEZET.
BEWIJS VAN HULDE,
TER GELEGENHEID
zijner 2mahige pauselijke; rëgi^riivg.
DEN
ALLERHEILIGSTEN VADER
OPGEDRAGEN DOOR
fr. P. M. VAN ES. Ord. Praed. S. Th. Lect.
UTRECHT,
Wed. J. R. VAN ROSSUM.
"* 1872.
w
3^-
-ocr page 2-
I
I
i
-ocr page 3-
H^ lm 5i,
EEN WOORD VAN PIÜS IX
OVER DEN
HEILIGEN THOMAS VAN AQUINE
UITEENGEZET.
BEWIJS VAN HULDE,
TER GELEGENHEID
ZIJNER 25-JARIGE PAUSELIJKE REGEERING,
ALLERHEILIGSTEN VADER
OPGEDRAGEN DOOR
fr. P. M. VAN ES. Ord. Praed. S. Th. Lect.
UTRECHT,
Wed. J. R. VAN ROSSUM.
1872,
-ocr page 4-
IMPRIMATUR.
J. H. WENSING.
Ultraj.,
                                                              Mmer. Trof. Libr. Cent.
15 Jan. 1872.
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000029494519B
2949 451 9
-ocr page 5-
Allerheiligste Vader,
De goddelijke Verlosser
prees de arme weduwe, die
van hare armoede een pen-
ningske afzonderde, om \'het
Gode te offeren; Hij sprak
haar niet mindere verdiensten
toe, dan den rijke, die uit
zijn overvloed overvloedig gaf.
Dat heeft mij aangemoedigd
tot U, Christus\' plaats-
bekleeder, met vertrouwen
te naderen, en in vereeniging
met die rijken, welke zooveel
kunnen aanbieden, mijn onbe-
duidend penningske aan uwe
voeten neer te leggen. \' Moge
de liefde aanvullen, waar de
krachten te kort schoten.
Het zijn uwe woorden,
allerheiligste Vader, welke
ik heb uiteengezet, woorden
door U tot mijne orde-broeders
gesproken. „ Wij verlangen en
„verplichten U de leer van den
„II. Thomas als de ware en
„Katholieke leer te vol ff en, en
i/naar best vermogen te ver-
„spreiden"
Sanctissime Pater,
Pauperrimain viduam, quam
Deo offerret quadrantem ex in-
opia seponentem, summis a
Salvatore laudibus legimus cu-
mulatam, nee minori digna-
tam merito, quam divites ex
abundantia sua copiosius forsan
erogantes.
Hujusce rei memoriam ani-
mos miiii addidisse fateor, quo
roajoii fiducia ad Te Christi
in terris Vicarium acce-
derem, una cum divitibus tanta
deferentibus, mea quoque par-
cissima minuta ad pedes Sanc-
titatis Vestrae depositurus. Sit
quaeso, pro viribus, si defecerint,
charitas.
Vestra sunt, Sanctissime
Pater, quae in boe opere
exposui verba, et abenignitate
Vestra confratribus meis directa:
„ Volumus et injungimus ut Beati
„ T/iomae doctrinam tamquam
„veridicam et catholicam secte-
„mini, eamqne studeatis totis
n viribus ampliare."
-ocr page 6-
IV
Paternani igitur Vestram
benedictionem mihi, meoque
labori apprecor, ut, quantum-
vis minimum, votis Vestris
conferat adimplendis quibus
D. Thomae doctrinae pristino
suo vigori splendorique reddere
exoptes.
H/assen, in Conveniu Domini-
canorum. St. Mariae sub titulo
Reginae S. S. Rosarii. Infeslo
Immaculatke Conceptionis
1871.
Indignissimus Filius in Christo,
fr. Phtri\'s Mauu van Es.
Ord. Praed. S. Th. Led.
Ik bid U om Uwen vader-
lijken zegen, en over mij-
zelven en over mijnen arbeid,
opdat die iets moge bijdragen
ter vervulling van Uwen wensch,
dat de beoefening van den H.
Thomas in haar vroegeren luister
zal herleven.
Iluissen in \'t Dominicanen
Klooster der allerheiligste Maagd
Maria, Koningin van den H.
Rozenkrans. Op het feest der
onbedekte ontvangenis
1871.
Uw onwaardige Zoon,
fr. Petrus Maria van Eb.
Ord. Praed. S. Th. Leef.
-ocr page 7-
VOORWOORD.
Opdat het verband tusschen den titel en den inhoud dezer
bladzijden U niet te los voorkome, lezer, meen ik het niet
overbodig U met de gedachten-ontwikkeling bekend te maken,
langs welke ik tot mijn plan gekomen ben.
„ Wij verlangen en verplichten U, de leer van den II. Thomas,
„al* de nare en Katholieke leer te volgen, en naar best oer-
omogen te verspreiden,"
Zoo luiden de woorden door Pius IX
eenmaal tot de Dominicanen gesproken.
De eerste gedachte, welke bij mij oprees, nadat ik deze
woorden gelezen had, was: Waarom mag de H. Vader die leer
toch wel aanprijzen; en ik stelde mijne eerste vraag: Waarom
moet de studie van den H. Thomas in onzen tijd beoefend
worden ?
Maar zulk een aansporing ware overbodig, wanneer die studie
nog bloeide; ziedaar mijn tweede vraag: Waardoor is de studie
van den H. Thomas zoo in verval geraakt?
Maar verdient de studie van den H. Thomas wel zulk eene
bijzondere aansporing; en mijn derde vraag werd: Wie was de
-ocr page 8-
vt
II. Thomas, en welke is zijn geschiedenis als geleerde? Die
analytische methode, welke ik voor mij zelven volgde, heb ik
voor 0, eenvoudig in eene synthetische omgekeerd.
Mocht iemand hierdoor nog niet bevredigd zijn, hij neme
dan in aanmerking, dat de bijzondere omstandigheid, waarom
deze bladzijden geschreven zijn, aanspraak maakt op eene niet
al te strenge beoordeeling van den titel.
-ocr page 9-
1
Wie was de H. Thomas? — Welke is zijn geschiedenis
als geleerde?
De H. Thomas van Aquine, zoon van Landulphus graaf van
Aquine en Theodora dochter van den graaf van Theate, stamde
uit een der oudste en aanzienlijkste adellijke familiën van het
Koninkrijk Napels. Hij werd geboren op het einde van 1226
of in het begin van 1227, volgens sommigen op het kasteel
Rocca-Sicca, volgens anderen in de stad Aquine zelve, en
outving bij den H. doop den naam zijns grootvaders, Thomas
van Aquine, graaf van Sommacle, veldoverste van Frederik I.
Reeds vóór zijne geboorte was het zijner moeder door een H.
Eremiet voorspeld, dat haar kind eenmaal het licht der Kerk,
de glorie van zijn Huis zou worden. Ten einde niets te ver-
waarloozen wat tot een opvoeding aan zijn geboorte passend,
noodig was, vertrouwde de graaf van Aquine, volgens het
gebruik der adellijke familiën, zijn zoon aan de zorgen der
kinderen van den H. Benedictus. Op zijn 5dc levensjaar werd hij
naar het Klooster op den berg Cassino gebracht, om er onder-
wezen te worden in de grondwaarheden des godsdienstes en der
menschelijke wetenschap. De kloosterlingen stelden prijs op den
schat aan hunne zorgen toevertrouwd en leerden van dag tot dag
de groote gaven van dat kind meer en meer kennen, zij zagen
met vreugde zijne snelle vorderingen in deugd en kennis, die
een aansporing waren voor oudere leerlingen, en moesten meer
zijn ijver temperen dan aanzetten. Nog geen vijf volle jaren
had de jeugdige Thomas op den berg Cassino doorgebracht en
reeds berichtte de Abt des Kloosters aan den graaf van Aquine,
-ocr page 10-
s
dat hij zijn zoon ter verdere ontwikkeling naar eene hoogeschool
moest zenden, wijl hij de gewone leerscholen in het Klooster
met lof had afgemaakt. Landulphus koos voor zijn lOjarigen
zoon de hoogeschool van Napels. Vergezeld van eenige bedienden
en begeleid door zijn gouverneur vertrok de jonge graaf van
Aquine naar Napels, welker hoogeschool in 1224 gesticht, door
de bijzondere begunstiging van Frederik II tot eene hoogte
van vermaardheid was gestegen als geene hoogeschool in Italië,
maar ook in zedebederf door geene werd geëvenaard. Daar
studeerde hij de welsprekenheid onder Petrus Martinus en de
wijsbegeerte onder Petrus van Ierland, twee der beroemdste
mannen hunner eeuw, en verwierf er weldra de achting en
bewondering zijner medestudenten en leermeesters.
Aangetrokken door den omgang en heiligen levenswandel der
zonen van den H. Dominicus, die in Napels een Klooster ge-
sticht hadden, maakte hij den prior des Kloosters zijn voor-
nemen bekend om zich van de wereld te scheiden, voor God
alleen te gaan leven en verzocht hem dringend om het kleed
zijner orde. Zijn jeugdigen leeftijd in aanmerking nemende,
(Thomas telde eerst 16 jaren) en de moeielijkheden voorziende,
welke de graaf zijn vader, die geheel andere plannen met zijn
zoon voor had, tegen zijn besluit maken zou, sloeg de prior
zijn verzoek van de hand. Thomas" hield echter aan en bewogen
door de tranen en smeekingen des jongelings nam men hem
eindelijk onder het getal der nieuwelingen op.
De gravin ïheodora zoo min als haar gemaal met het besluit
van haar zoon ingenomen, begaf zich rechtstreeks naar Rome
en beklaagde zich bij Paus Innocentius IV over het onrecht,
zooals zij meende, door de Dominicanen harer familie aangedaan.
Middelerwijl had de jonge novice, den storm voorziende welke
boven zijn hoofd ging losbarsten, en de gevaren vreezende
welke zijne religieuse loopbaan bedreigden, van zijn overste
verlof gevraagd en ook bekomen om zich naar Frankrijk te begeven.
Zijne moeder van deze ontvluchting onderricht, gelastte aan
-ocr page 11-
n
hare beide zonen Landulphus en Raynaldus, officieren in het
Keizerlijk leger, alle wegen te bezetten en hun broeder den
doortocht af te snijden. Stipt werd zij gehoorzaamd, men be-
waakte alle uitwegen zoo nauwlettend, dat de jongeling, onbe-
wust van de strikken, die men hem gespannen had, bij het
stadje Aqua-pendente onverhoeds door soldaten werd opgelicht
en naar het kasteel van Rocca-Sicca teruggevoerd. Langer dan
een jaar was hij hier aan de aanvallen der liefde van den kant
zijner moeder en zusters, en der woede van den kant zijner
broeders blootgesteld; welke laatsten zelfs onzedelijke en door
geen enkele schijnrede verschoonbare middelen te baat namen,
om den jongeling in zijn voornemen te doen wankelen en zijn
orde-kleed te doen afleggen.
Toen meenden de oversten der Dominicanen-orde, hunne rechten
te moeten doen gelden, en door krachtige middelen een einde
aan deze onrechtmatige geweldenarijen te moeten maken. Zij
brachten hun klachten in bij den Keizer Frederik TI en bij den
Paus Innocentius IV. Beiden toonden zich zeer verontwaardigd
over de handelwijze der familie van Aquine; ook was de
Paus daarom verstoord, wijl de jongeling door vreemde krijgs-
knechten op zijn grondgebied was aangehouden. Frederik liet
terstond de beide graven van Aquinc in hechtenis nemen en
bedreigde hen met al zijnen toorn, zoo zij hun broeder niet
terstond aan zijne oversten terug gaven. De vrees voor den
Keizer werkte machtiger op die krijgslieden dan de vrees "oor
Gods oordeelen; ook de moeder durfde niet langer tegenstreven,
en gelijk Paulus uit Damascus, ontvluchtte Thomas het ouderlijk
huis, door medewerking zijner zusters, die hij door zijn ge-
sprekken en voorbeelden reeds tot betere gedachten gebracht
had. Hoewel de novice slechts enkele weken de geregelde
oefening van den proeftijd had kunnen volgen, meenden zijne
oversten, dat de doorgestane beproevingen genoeg zijne roeping
hadden bewezen en vergunden hem terstond na zijn terugkeer
zijne plechtige beloften af te leggen.
-ocr page 12-
10
De gravin Theodora en hare zonen rustten nog niet. Zij klaagden
de Dominicanen bij het hof van Eome aan, alsof zij den jonge-
ling verleid hadden een levensstaat te omhelzen, wiens gestreng-
heden zijn krachten te boven gingen. Innocentius IV , om der
gravin voldoening te geven, ontbood den jongen Thomas voor
zich, ten einde zelf zijne roeping te onderzoeken. Het verhoor
en het onderzoek vielen volkomen ten gunste der Dominicanen
uit, en de H. Vader verbood ten strengste om nog ooit iets
aan te wenden, wat den jongeling in zijn levensstaat zou
kunnen hinderen.
Ernstig werd er nu door de oversten over gedacht, aan wien
zij zijne verdere opleiding moesten toevertrouwen. Onder een
aantal geleerden welke de orde toenmaals in Italië, Frankrijk
en Duitschlaud bezat, scheen Albertus de Groote het meest
geschikt zulk een schat in al zijn rijkdom en schoonheid te
kunnen ontwikkelen; hij werd toen als een der geleerdste
mannen zijner eeuw beschouwd en velen gaven hem den titel
van het wonder zijner eeuw.
Men besloot derhalve Thomas naar Duitschland te zenden;
Joannes de Teutoon, generaal der orde, nam zelf den last op
zich zijn leidsman te zijn, en vertrok met hem in de maand
October 1244, Na enkele weken te Parijs te hebben vertoefd,
zetten zij hun reis voort naar Keulen, waar Albertus de wijs-
geerige en godgeleerde studiën onderwees. Ongeacht de bij-
zondere zorg, welke de Generaal der Orde voor den jongeling
getoond had, bleef Thomas geruimen tijd door zijn meester en
zijne medeleerlingen onopgemerkt. Hij had zich ten grond-
regel gesteld nimmer ongevraagd over studiezaken te spreken,
om zoodoende te verbergen, wat zijn genie aan rijkdom be-
vatte. Door die volhardende stilzwijgendheid verwierf hij zich
den volstrekt niet eervollen titel van Stommen Os, of zooals de
acte der heiligverklaring meldt, van Grooten Siciliaanschen Os.
Een jonge medebroeder met Thomas\' schijnbare domheid be-
wogen, bood zich aan, datgene wat in de lessen was verhandeld,
-ocr page 13-
11
nogmaals in \'t bijzonder voor hem uit te leggen, en Thomas,
daarin gelegenheid vindende om nog meer zich te verbergen,
nam gretig het aanbod aan; hij hooide die lessen en aanmer-
kingen met zooveel oplettendheid en eerbied, alsof hij werkelijk
behoefte aan zulk een onderricht had. Op zekeren dag, nadat
Albertus een der moeielijkste plaatsen De Div. Nom. had uit-
gelegd, gelastte de medestudent zijnen leerling, het vraagpunt
naar zijne zienswijze uit te leggen en op te schrijven, en als
een gehoorzaam discipel deed hij het. Na de moeielijkheid in
al haar kracht te hebben voorgesteld, gaf hij de oplossing,
stelde de tegenwerpingen, beantwoordde ze, en dat alles met
zooveel juistheid en scherpzinnigheid, alsof de schrijver zelf
zijnen tekst had gecommentarieerd. Dat geschrift kwam in handen
van Albertus, die daardoor zijne meening, dat het stilzwijgen
van Thomas niet uit gebrek aan geestvermogens maar uit een
heldhaftigen ootmoed voortkwam , volkomen bewaarheid zag. Hij
beval hem nu zich tegen den volgenden dag gereed te houden
om in eene algemeene vergadering te antwoorden op een aantal
zeer ingewikkelde vraagpunten. Thomas gehoorzaamde, en ant-
woordde met zooveel kalmte en helderheid, dat Albertus zijne
bewondering niet meer kunnende bedwingen tot de vergadering
sprak: „ Wij noemen Thomas een, stommen os, maar ik verklaar
„ U, die os zal weldra een geloei van geleerdheid doen hooren,
,/dat geheel de wereld vernemen zal.\'"
Thomas telde toen 19
jaren en vervaardigde zijne eerste verhandeling op de zede-
kunde van Aristoteles.
Op last van het algemeen Kapittel der orde in 1245 te
Keulen gehouden werden Albertus en Thomas naar Parijs ge-
zonden ; Albertus om er een godgeleerden leerstoel aan de Uni-
versiteit in te nemen, Thomas om onder Albertus\'leiding zijne
studiën voort te zetten. Drie jaren later keerden zij beiden naar
Keulen terug om er in het nieuw opgerichte studiehuis de
lessen te geven, want Thomas was in dien tijd tot den graad
van Lector bevorderd. De jeugdige leeraar begon daar zijne
-ocr page 14-
12
uitleggingen over de H. Schrift, de wijsbegeerte en de werken
van Petrus Lombardus en dat niet zooveel degelijkheid en goed
gevolg, dat hij weldra in vermaardheid zijnen ouden meester
evenaarde. Gedurende vier jaren mochten het klooster en de stad
Keulen zich verheugen Br. Thomas te bezitten, die inmiddels
de H. priesterwijding had onvangen, en met niet minder ijver
werkte aan het zielenheil der geloovigen als aan de weten-
schappelijke ontwikkeling der hein toevertrouwde leerlingen ; toen
verplichtte hem de gehoorzaamheid zich nogmaals naar Parijs te
begeven, om er den graad van Doctor in de Godgeleerdheid
te halen en een leerstoel aan de beroemde Hoogeschool te be-
zetten. Thomas stelde alles in het werk wat in zijn vermogen
was, om zijne oversten te bewegen een plan te laten varen zoo
geheel in strijd met zijn ootmoed; maar men bracht hem onder
het oog dat de gehoorzaamheid dat offer van zijne deugd vorderde
en hij onderwierp zich.
De Universiteit van Parijs, die de verdiensten kenden van den
man dien men haar voorstelde, ontving hem met onderscheiding
onder het getal harer leeraren en maakte zonder bezwaar een uit-
zondering voor hem, wijl hij de gevorderde jaren voorden leeraars-
stoel in de godgeleerdheid nog niet bereikt had. In het eerste jaar
dat hij te Parijs vertoefde schreef hij de verhandelingen, welke wij
bezitten in zijne Opuscula 11, 12, 13, 14, 15, 23, 24, 25, 27,
28, 32, 35, 43.
In het volgend jaar deed zich een allerhevigst geschil voor tus-
schen de seculiere en reguliere professoren der Universiteit, wat wij
hier om niet. te wijdloopig te worden moeten voorbij gaan; maar
waarin Thomas zich zoo loffelijk gedroeg, dat Paus Alexander IV
het volgend schrijven aan den Kanselier der Universiteit richtte.
„.....Met vreugde hebben wij vernomen dat gij.....aan
„Br. Thomas van Aquine, een man, achtenswaardig om den adel
„van zijn geslacht, den glans zijner deugden, en de schatten van
„kennis welke hij met Gods genade zich heeft verworven, verlof
„gegeven hebt in de godgeleerdheid les te geven,.....en wij
-ocr page 15-
13
//bevelen U door dit schrijven, hem zoo spoedig mogelijk, het
//bestuur in die faculteit op te dragen."
Ongeacht al dat uiterlijk gewoel waarin èn Paus èn Koning
èn Bisschoppen betrokken waren, ging Thomas rustig voort
met zijne lessen en vervaardigde buitendien eene uitlegging van
hel gebed des Heeren
, het Ween gegroet en het Sgmboln.m der
Apostelen;
eene verhandeling over de Sacramenten; over de ge-
boden der Wet,
voornamelijk over het groot gebod der liefde;
een Commentaar op eenige werken van Boëtins ; op het boek
de Div. Nominibus; een krachtige weerlegging der voornaamste
Arabische dwalingen
, en wat vooral opmerking verdient, eene
uitlegging op Isaias. Van dezen profeet hadden de HH. Basilius,
Cyrillus van Alex., Oiigenes, slechts enkele plaatsen verklaard
en de H. Augustinus had er zich den moed toe voelen ont-
zinken.
Ter oorzake van het geschil wat wij boven aanstipten , werd
Thomas door den II. Vader naar Anagni ontboden om met
eenige ^udere godgeleerden een werk te beoordeelen, door
GuiUelmus de St. Amore uitgegeven, onder den titel: „De
gevaren der laatste tijden\'
en op last van zijnen Generaal
schreef hij zijn werk: „ Tegen hen die den religieusen staat
hadden aangevallen"
een werk dat ten allen tijde als een der
schoonste apologieën van het religieuse leven is aangemerkt ge-
worden, en dat de veroordeeling van „De gevaren der laatste
tijden"
ten gevolge had. Na afloop dezer zaak keerde Thomas
naar Parijs terug en ontving daar den 23ste" Oct. 1257 den
- graad van Doctor in de Godgeleerdheid. Omtrent deze gebeur-
tenis vinden wij in de Acta Sanctorum de volgende bijzonder-
heid vermeld. Zich ongeschikt meenende om de plichten aan de
doctorale waardigheid verbonden, te kunnen vervullen, bad eD
smeekte Thomas zijne oversten hem daarvan vrij te laten; daar
hij hen echter niet kon bewegen, nam hij zijn toevlucht tot
God en bad met den koninklijken profeet: //Gij weet, Heer, dat
«meu mij geweld aandoet, neem gij mijiie verdediging op U."
-ocr page 16-
14
Na dat gebed geraakte hij in geestvervoering en zag een grijs-
aard tot zich komen, welke hem naar de reden zijner droefheid
ondervroeg. Mijne droefheid is rechtmatig, sprak Thomas,
want men wil mij plaats doen nemen onder de Doctoren en
daartoe ben ik ongeschikt. Gij moet op God vertrouwen, hernam
de grijsaard, wijl het niet uw wil is maar de wil uwer over-
sten welke TJ deze waardigheid opleggen. Daarna gaf hij hem
den tekst aan voor zijne dissertatie, Ps. 103 vs. 13: //Gij zult
„de bergen besproeien met de wateren die uit de hoogte
//vallen; de aarde zal verzadigd worden met de vruchten uwer
/./werken," en verdween.
Onder de eerste werken welke hij na dien tijd ondernam
behooren zijn quaestiones de quocllibeio; de verilate, een com-
pendinm theologiae
en vooral zijn Summa contra Gentiles. Hij
begon dat werk op last van zijnen Generaal en op verzoek van
den H. Baymundus de Pennafort, welke laatste bijzonder ten
doel zich stelde te werken aan de bekeering der Mooren van
Spanje. Dit werk is verdeeld in vier boeken, waarin de waar-
heden der godsdienst met kracht en juistheid worden bewezen
door de H. Schrift en door de rede, voor zooverre die waar-
heden daarvoor vatbaar zijn. Oorspronkelijk in \'t Latijn ge-
schreven is het in het Grieksch en Hebreeuwsch vertaald. De
uitlegging van alle brieven des 11. Paulus dagteekent onmid-
dellijk na de Summa contra Gentiles.
Het denkbeeld dat daarin ons gegeven wordt van het doel
des grooten Apostels, doet zien hoe diep Thomas in dien peil-
loozen afgrond was neergedaald. De negen eerste aan de be-
keerlingen uit het heidendom handelen volgens hem over de
genade aan alle geloovigen gemeen; de vier volgende aan bijzon-
dere personen, over de genade aan hen eigen die in waardigheid
zijn verheven; en de laatste aan de Hebreen leert ons >
welke genade in Christus was, den Grondvester en Bewerker
onzer zaligheid. Een godvruchtig gevoelen wil dat de H. Paulus
zelf hem in deze uitlegging geholpen heeft.
-ocr page 17-
15
Had de Universiteit van Parijs er prijs op gesteld Thomas te
bezitten als leerling en als leeraar, zij wilde den jeugdigen
Doctor een onweersprekelijk votum van vertrouwen schenken,
door hem de uitspraak over te laten in een belangrijk vraag-
punt, waarin de professoren het onderling niet konden eens
worden. Het gold de vraag omtrent de accidentia in het
H. Altaargeheim.
Thomas schreef, na lange studie en diepe overweging zijn
gevoelen daarneer, bracht vol geloof en ootmoed zijn geschrift
aan den voet des altaars en bad den Vader des Lichts, Hij
mocht hem te kennen geven of zijn gevoelen met de waarheid
instemde. En Jezus sprak van uit het Crucifix tot hem : Bene
de hoc mei corporis sacramento scripsisti. Gij hebt goed ge-
schreven over dit Sacrament van mijn H. lichaam l).
Het collegie der professoren ontving met vreugde zijn oplossing
en gaf een bewijs van voldoening daarin, dat allen eenstemmig
zijn gevoelen aannamen.
Het waren echter niet alleen de mannen van wetenschap welke
Thomas hoogachtten en beminden, ook de groote H. Lodewijk
IX wist zijne verdiensten op prijs te stellen. Hij raadpleegde
hem meermalen in Kerkelijke en Staats-aangelegenheden waarin
hij gewikkeld was, zoo zelfs dat hij nooit een besluit in zijne
raadsvergadering voorstelde zonder alvorens het gevoelen van
Thomas daarover te hebben ingewonnen.
Op het algemeen Kapittel der orde in 1259 te Valencienne
gehouden, vinden wij Thomas als afgevaardigde met nog twee
Parijsche doctoren, belast met de samenstelling van een nieuw
studieplan, dat in die vergadering werd aangenomen en in de
acta van het provinciaal Kapittel van Beziers in 1261, onder
den naam van Studieplan van Br. T/iomas van Aquine voor-
komt. Van daar terug gekeerd zette hij zijne theologische lessen
nog een of twee jaren te Parijs voort; hij legde de laatste
\') Act. Sanct. ï. 1 Mart. p. 677.
-ocr page 18-
hand aan zijn Quaest. de Quodlib., aan zijne verhandeling de
anima,
en eenige andere, vervaardigde ecne heerlijke uitlegging
van het gehede boek Job,
en een nieuw Commentaar op de
werken van Felrus Lombar dm,
welk laatste werk echter niet
tot ons is gekomen. Toen werd hij door Urbanus IV den op-
volger van Alexander IV naar Italië geroepen, om te werken
aan de hereeniging der Grieksche enLatijnsche Kerk. De H. Vader
droeg hem de taak op de Grieken tot die hereeniging voor te
bereiden door een geschrift, waarin zij van dwaling en schisma
overtuigd werden uit de gtondstellingen van diegenen, wier
gezag zij als dat hunner Vaders eerbiedigden. Dat was de ge-
legenheid waaraan wij de beroemde verhandeling tegen de dwa-
tingen der Grieken
te danken hebben. In de 32 eerste hoofd-
stukken verklaart hij den waren zin der door de Grieken zoo
vaak misbruikte teksten, in de verdere gebruikt hij diezelfde
teksten als bewijzen der waarheid door de Roomsche Kerk
geleerd. De Paus was over dit werk zoo tevreden, dat hij
het terstond naar den Griekschen Keizer afzond. Op verzoek
van den Cantor der Kerk van Antiochië schreef hij eene andere
verhandeling tegen de Grieken, Armeniërs en Saraceneu; daarin
wordt behandeld wat de theologie leert, betrekkelijk de voort-
koming van het Eeuwig Woord en den H. Geest, de voor-
naamste beweeggronden voor de Menschwording; omtrent de
waarachtige tegenwoordigheid van Jezus Christus in het H.
Sacrament; over het vagevuur en hoe het goddelijk decreet
den mensch in het minst niet aan noodzakelijkheid onderwerpt.
Vooral van het eerstgenoemde werk heeft men zich bediend
op de Concilies van Florence en Constantinopel. Op last van
denzelfden Urbanus IV, schreef hij ook zijn Commentaar op
de vier Evangeliën, bekend onder den naam van Catena aurea,
d. i. gouden keten, omdat hij daarin de schoonste sententies
der Grieksche en Latijnsche Vaders, in de uitlegging van den
tekst aan elkaar verbonden heeft.
Wijl de H, Vader op zijne reizen door Italië hem altijd
-ocr page 19-
17
met zich nam, vinden wij Thomas ook als leeraar optredende
te Viterbo, Orvieto, Fondy, Perugia enz., niet omdat hij daar
een vasten leerstoel bezette, maar wijl die steden tijdens het
oponthoud des Pausen ook haar voordeel van Thomas\' weten-
schap wilden trekken.
In 1263 na het algemeen Kapittel van Londen in Italië
weergekeerd, ontbood de H. Vader hem naar Orvieto en ge-
lastte hem een officie te vervaardigen voor den nieuw in te stellen
feestdag van het II. Altaarsacrament. Wie kent het niet, dat
meesterstuk van goddelijke poëzie, dat alleen de vrucht kan
zijn van een heilig genie! Wie vermag het al de schatten daar
opeengestapeld weer uiteen te spreiden!
Gui Pulcodi, Kardinaal-bisschop van St. Sabina was onder den
naam van Olemens IV Urbanus IV opgevolgd en had met de
opperpriesterlijke waardigheid ook het vertrouwen in Thomas
van zijnen voorganger overgenomen. Hij kende hem reeds lang
en was er na zijne verheffing op bedacht een man van zoo
vele talenten aan de herderlijke bediening te doen deelnemen.
Hij benoemde hem tot aartsbisschop van Napels en zond
hem de brieven zijner aanstelling als zoodanig. Dat was eene
vreeselijke tijding voor den Heilige; hij bad en smeekte den
H. Vader zulk een ontorschbaar juk hem niet op de schouderen
te leggen, en de Paus, hetzij hij den Heilige niet wilde be-
droeven, hetzij hij vreesde Gods oogmerken tegen te werken,
vernietigde de breve en liet Thomas de vrijheid zich in de
eenzaamheid aan zijne studie te wijden. Dankbaar voor de rust,
die hij op het punt gestaan had te verliezen, wilde Thomas
eene schadeloosstelling geven voor de vruchten, die hij als bis-
schop voor eene enkele Kerk had kunnen voortbrengen; eene
schadeloosstelling waaruit geheel de wereld door allo eeuwen
heen haar voordeel trekken kon. Hij vatte het plan op van
een werk dat de samenvatting zijn moest van alles wat zijn
genie tot hier toe bad voortgebracht, van alles wat de H. Vaders
en Kerkleeraars in eene onafzienbare rij van volumen hadden
2
-ocr page 20-
18
neergeschreven, van alles wat lot verdediging des geloofs
dienen kon, wat tot een juist begrip der dogmata en voor
uitlegging der moraal noodzakelijk was; kortom eene samen-
vatting van geheel de leer van Jezus Christus. Het was
het plan der Summa T/teologiae. Gedurende de negen laatste
jaren zijns levens van 1265 af, besteedde hij er zijne voor-
naamste zorgen aan, en toen helaas! heeft de dood het werk
onderbroken.
Guillielmus de St. Aniore door de veroordeeling van Rome
wel vernederd, niet verbeterd, gaf zijn werk: Over de gevaren
der laatste tijden,
onder den nieuwen titel: Verzameling uit
de II. Schriften,
op nieuw in het licht en was onbeschaamd
genoeg het Cleinens IV aan te bieden. De H. Vader over-
handigde het aan Thomas, opdat hij zou onderzoeken wat het
nieuws bevatte en daarna wederleggen. Dat gaf aanleiding tot
de twee verhandelingen welke onder n°. 17 en 18 der Opusc.
voorkomen, waarin gehandeld wordt over de volmaaktheid van
het geestelijk leven en het nut der religieuse beloften. Gehoor
gevende aan het verzoek der Universiteit van Bologne, die
reeds jaren lang er op gewerkt had een man te bezitten zoo
bekwaam om haren ouden luister te doen herleven, zonden de
oversten Thomas derwaarts, hij bracht er eenige weken in vol-
komen afzondering bij liet graf van zijnen H. Vader Dominicus
door en begon toen met hetzelfde succes zijne theologische
lessen. Binnen het verloop van twee jaren schreef hij zijn boek
over de regeering der vorsten, de verhandeling n". 22 onder de
Opusc.
en het eerste gedeelte der Summa Theologiae. Dit gedeelte
bevat 119 quaestiones verdeeld in 584 articuli, en handelt over
de natuur, de eigenschappen, de decreten van God, over de
H. Drieë\'enheid, de engelen en de menschen. Daarin vindt
men de hoofdprincipen die verder de geheele Summa door
moeten dienen om de waarheden des Godsdienstes te verklaren,
en de moeielijkhedcn op te lossen. Hoewel diep genoeg om
den verhevensten denker te doen duizelen, heeft hij het echter
-ocr page 21-
19
met zooveel orde en duidelijkheid behandeld, als ware het voor
ccrstbeginnonden geschreven \').
Om welke reden is niet juist te bepalen, maar na drie jaren
te Bologne gedoceerd te hebben vertrok Thotnas een laatste
maal naar Parijs, waar hij volgens de getuigenis van een be-
kwaain historieschrijver nogmaals twee jaren een leerstoel
bezette en de vertrouweling was van den H. Lodewijk. In deze
twee jaren schreef hij zijne verhandelingen over de ziel; de
macht Gods; de vereeniging van het goddelijk woord met de
mensehelijke natuur; de onstoffelijke schepselen, de deugden en
hel kwaad,
en zijn antwoord op eenige moeielijkhcden door
Joannes van Vercelli in 42 articuli vervat.
Terstond na zijn terugkomst te Bologne zag zijn tweede
gedeelte der Summa Theologiae het licht, twee groote volumen
waarvan het eerste in 114 quaestiones 619 articuli, en het
tweede in 189 quacstiones 917 articuli bevat.
Geschriften van dien aard moesten, het kon niet uitblijven,
al meer en meer den roem zijner geleerdheid verspreiden, de
achting jegens hem vermeerderen en het verlangen opwekken
zulk een man te bezitten, \'t Was dan ook geen geringe moeie-
lijkheid voor het algemeen Kapittel der orde in 1272 te Florence
gehouden, tot cene beslissing te komen aan welke Universiteit
den voorrang te geven, wijl vier der voornaamste Thomas als
leeraar verzocht hadden. Bologne vreczende hem te verliezen
liet den titel van bezit gelden om hem te behouden; Parijs
maakte aanspraak op hem als haren kweekeling; Rome\'s aan-
zoek was niet minder dringend, en Napels, waar Thomas zijne
eerste studiën had gemaakt, het habijt der orde had aan-
genomen, meende recht te hebben op een schadeloosstelling
voor zijn weigering in het aanvaarden van den bisschoppelijken
\') Propositum nostrae intentionis in hoc operc est; ca quae ad
Christianam religionem pertinent eo modo tradere seciindum quod
congruit ad eruditionem incipientium.
-ocr page 22-
20
zetel. Op het dringend verzoek van Karel I Koning van Sicilië
besliste men ten gunste van Napels. Ingevolge dat besluit
vertrok Thomas van Bologne over Rome naar Napels. De
vreugde der Napolitanen beantwoordde aan het groot verlangen
dat zij getoond hadden, èn volk èn adel gaf alle teekenen van
blijdschap.
De universiteit bedankte den Koning voor zijne bemiddeling
en een in marmer gegrift afschrift herinnert de nakomeling-
schap op wat prijs men Thomas als leeraar stelde; het was
geplaatst in het klooster der Dominicanen, boven de leszaal
waar hij leeraarde en luidde aldus: „Alvorens gij hier binnen
„treedt, bewijs uwen eerbied aan deze beeltenis en dezen leer-
„stoel, van welken de beroemde Thomas van Aquine, aan een
„onnoemelijk getal leerlingen zijn orakeltaal deed hooren, tot
\'/geluk en welzijn der wereld; dat geluk heeft Koning Karel I
„aan zijn koninkrijk bezorgd, en hij heeft voorzien in de be-
„hoeften van den leeraar door de gifte van één ons goud voor
v iedere maand \')."
Gedurende de anderhalfjaar, welke hij te Napels doorbracht,
schreef hij eene verklaring op de 50 eerste Psalmen, als ook
het derde gedeelte der Summa Theologiae, dat in 90 quaesties
459 articuli bevat, en waarin gehandeld wordt over het mensch
geworden Woord en de Sacramenten, tot aan het Sacrament dei-
biecht. Omtrent dezen tijd had Thomas ook eene verschijning
van de HH. Petrus en Paulus; hij werkte namelijk aan de
voltooiing zijner uitlegging op Isaias, en vond daarin een tekst
zoo moeieijk dat hij het werk staakte, om eerst, wat in derge-
lijke omstandigheden immer zijne gewoonte was, door gebed,
vasten en waken het licht des Hemels af te smeeken. Reeds
verscheidene dagen en nachten had hij aldus doorgebracht, toen
P. Renaldus, zijn Secretaris, hem des nachts met andere personen
luid hoorde spreken; cenige oogenblikken later trad Thomas het
\') Boll. p. 741.
-ocr page 23-
21
vertrek van zijn Secretaris binnen en verzocht hem te schrijven
wat hij over Isaias zou dicteeren. Geëindigd hebbende gebood
hij Pater Eenaldus te gaan rusten; deze echter wierp zich voor
hem neder en bezwoer hein in Gods naam, te zeggen met wien
hij gesproken had. Eerst wilde Thomas van niets hooren, ein-
delijk echter bekende hij dat God hem de HH. Petrus en
Paulus gezonden had om zijne moeielijkheden op te lossen.
Het was ook te Napels, dat hij de goedkeuring zijner ge-
schriften uit Jezus\' mond zelven mocht vernemen. Terwijl hij
zijne Summa Thcologiae afwerkte en daarin zijne gevoelens als
zijne laatste overtuiging neerschreef, overviel hem eene heilige
vrees, of hij welligt in de behandeling van zoovele verhevene
waarheden niet hier of daar was afgeweken; hij verdubbelde
zijne boetvaardigheid om zijne fouten te ontdekken of zekerheid
van de waarheid te ontvangen. In de kerk van den H. Nicolaaa
neergeknield, geraakte hij in geestvervoering en werd van de
aarde opgeheven. Dominicus van Caserta, die daarbij tegen-
woordig was, hoorde tegelijker tijd eene stem die van het Crucifix
waarvoor Thomas neerknielde, uitging en sprak: „Thomas gij
//hebt goed over mij geschreven, welk loon verlangt gij?" En
het antwoord van den Heilige was: //Geen ander dan U, o
Heer." Groote geruststelling voorwaar voor den heiligen leeraar;
maar ook groote geruststelling voor hen die later zijne leer
zouden volgen.
Niet lang na deze troostvolle gebeurtenis verliet hij den
leerstoel en den I6den Dec. 12 73 sloot hij alle zijne boeken,
om voortaan alleen te lezen in het boek der eeuwigheid. Toch
had hij eerst zijn 478te jaar bereikt en was dus nog in de
kracht van zijn leven; maar reeds meermalen had men hem het
woord van Isaias hooren uitspreken: „Mijn geheim is voor mij
alleen."
Intusschen was Clemens IV overleden, en na eene tusschen-
ruimte van drie jaren door Gregorius X opgevolgd. De eerste
zorg van den nieuwen Paus bestond in het bijeenroepen eener
-ocr page 24-
22
algemecnc Kerkvergadering, welke de tweede van Lyon zijn
moest. Het Schisma der Grieken, de ellendige toestand van
het H. Land en het hand over hand toenemend zedebederf,
maakten dien maatregel noodzakelijk. Thomas ontving van den
H. Vader eene breve waarin hem gelast werd zich naar die
Kerkvergadering te begeven, en er zijne Verhandeling tegen de
Grieken,
vroeger op bevel van Urbanus IV geschreven, mede
te nemen.
Hoewel verzekerd dat zijn einde nabij was, begaf Thomas
zich in Januari 1274 met Pater Een aldus op reis, bezocht zijne
nicht Francisca van Aquine op het kasteel van Magensa; zijne
zuster Theodora op het kasteel van St. Severinus, en kwam
eindelijk door eene hevige koorts aangetast in de Abdij van
Fossa-nuova van de orde van Citeaux Na het H. Sacrament
in de kerk te hebben vereerd, trad hij het klooster binnen
met deze profetische woorden: «Dit zal mijne rustplaats zijn in
alle eeuwen."
Om zijn ziekbed geschaard, smeekten hem de kloosterlingen
als den laatsten afscheidsgroet eene verklaring van Salomon\'s
Hooglied.
„Geef mij den geest van den H. Bernardus, antwoordde de
Heilige, en ik zal uw verlangen voldoen." Ten laatste gaf hij
gehoor aan hunne bede, en zong het bruiloftslied zijner ziel
die haren bruidegom te geinoet ging. Daarna verzocht hij de
laatste HH. Sacramenten, legde in tegenwoordigheid van het
H. Altaargeheim zijne geloofsbelijdenis af, onderwierp alle zijne
geschriften aan de uitspraak der H. Kerk en den 7den Maart
1274 had de triumfeerende Kerk een heilige ontvangen; de
strijdende Kerk haar Salomon verloren......
Maar zijne geschriften en zijne leer zijn gebleven, en de
Kerk heeft dien schat niet renteloos weggelegd. Zij heeft
Thomas van Aquine altijd beschouwd als haar leeraar bij uit-
nemendheid, als den Prins der godgeleerden, die de geheimen
der waarheid het diepst heeft doorgrond, het helderst begrepen,
-ocr page 25-
23
het duidelijkst uiteengezet. Dat bewijzen ons de uitspraken harer
vier machtigste organen; de uitspraken der Pausen; der Conciliën;
der Katholieke Universiteiten; de religieuse Orden.
Hoe de Pausen die met den H. Thomas gelijktijdig leefden,
over zijne geleerdheid oordeelden, mag, ik hoop het, genoeg-
zaam gebleken zijn uit deze korte levensschets; zij waren
Alexander IV, Urbanus IV, Clemens IV en Gregorius X. Na
hen volgde Innocentius V, die met den Heilige te Parijs
één leerstoel had bezet en zich onder het getal der Doctoren
bevond, welke het vraagpunt omtrent het H. Altaargeheim aan
zijne beslissing onderwierpen. Hij maakte zelf een uittreksel
zijner werken.
Joannes XXII verklaarde openlijk voor de Kardinalen welke
de heiligverklaring van Thomas verzochten: //het is mijne
«overtuiging, dat Thomas van Aquine gelukzalig is in den
„hemel, omdat zijn leven heilig was en zijne doctrine een
«mirakel gevorderd heeft." En drie dagen later sprak hij:
„Thomas alleen heeft de Kerk meer verlicht, dan alle andere
„doctoren; uit zijne werken put men in één jaar meer, dan uit
„die der anderen in geheel een leven."
In de bulle der heiligverklaring vinden wij onder anderen
deze woorden: „Hij heeft veel geschreven tot lof van God,
„uitbreiding des geloofs, onderricht der weetgierigen en dat
//niet zonder een bijzonderen bijstand Gods."
Clemens VI, na hem vergeleken te hebben met den zonne-
straal die de aarde verlicht, en het geestelijk zwaard, ten
alle tijde dienstig om ondeugd en dwaling te bestrijden, voegt
er bij: dat de geschriften van den H. Thomas vervuld met
wetenschap, der geheele Kerk aanhoudend alle soort van vruchten
opleveren; vruchten wier goede geur de bruid van Jezus Christus
verkwikt en troost.
Innocentius VI spreekt aldus: „De leer van dezen heiligen
„leeraar munt boven de andere uit, de Canonieke alleen uit-
„genomen, in juistheid van uitdrukking, in orde van stof en
-ocr page 26-
u
„waarheid van grondstellingen, zoodat hij die getrouw hem
„volgt, nooit van de waarheid zal afwijken, en integendeel hij
„die van hem afwijkt, moet vreezen in dwaling te vervallen."
Urbanus V noemt hem een uitmuntend leeraar, die door
zijne werken geheel de Kerk heeft verlicht; en in eene bulle
aan den Aartsbisschop en de Universiteit van Toulouse zegt hij:
„Wij verlangen en krachtens dit schrijven verplichten wij u de
„leer van den H. Thomas als de ware Katholieke te volgen,
„en uit alle kracht te verbreiden."
Clemens VII noemt hem: „de waarheid zelve."
Paulus IV „het licht zijner oogen, den staf van zijn ouderdom."
Pius IV aan de Universiteit van Salamanca schrijvende drukt
zich aldus uit. „Memand is het onbekend hoj vele heerlijke
„vruchten de Kerk Gods reeds geplukt heeft en nog dagelijks
„plukt uit de hemelsche leer van den grooten leeraar. Wij
„verlangen derhalve dat de geloovigen er zich meer en meer
„op toeleggen, om zijn deugden na te volgen en zijn leer te
„kennen."
Hoe Pius V over den II. Thomas dacht blijkt genoeg daar-
uit dat hij hem tot den rang van Doctor Ecclesiae verhief.
In de bulle Mirabilis noemt hij hem een bestrijder der helle-
rijeti
, een schitterend licht der II. Kerk, een leeraar bij uil-
nemendheid.
Sixtus V noemt hem: „het sieraad der Kerk."
Clemens VIII vaardigde drie bullen uit, een aan den graaf
van Beneventum en twee aan de afgevaardigden van Napels,
waarin hij met alle kracht op de verbreiding van de leer des
Heiligen aandringt.
Paulus V vergelijkt zijne geschriften met een schild, waarop
alle vergiftigde pijlen der dwaling afstuiten.
Innocentius X en Alexander VII in hunne breve aan de
Universiteit van Leuven stellen hem op écn lijn met den H.
Augustinus, „wiens leer die der Roomsche Kerk is." Alexander
gelastte ook aan de Oversten der Dominicanen, volgens de zui-
-ocr page 27-
25
vere leer van den II. Thomas een werk Ie laten vervaardigen,
om het als een dam op te werpen tegen het Jansenismus.
Innocentius XI en Alexander VIII toonden niet minder inge-
nomenheid met zijne leer, zoo als blijkt uit hunne breven aan
verschillende Universiteiten.
Benedictus XIII richtte in 1724 zijne breve Bemissas preces
aan de orde der Dominicanen om hen te troosten over de inin-
achting, waarmede sommigen de leer van den H. Thomas be-
handeld hadden; en in zijne Bulle Pretiosa drukt hij zich zoo
mogelijk nog gunstiger over den engelachtige» leeraar uit.
Clemens XII gaf tot aanmoediging voor de studie van den
H. Thomas, aan alle Canoniek opgerichte Collegiën der Domini-
caneu het voorrecht om niet slechts hun eigen discipelen, maar
ook aan allen die hunne scholen bezochten, na het afleggen van
een examen, de graden in de godgeleerdheid te schenken, gelijk
die op de Romeinsche Universiteit de Sapienza gegeven werden.
De Pausen welke na Clemens XII tot aan Pius IX den Stoel
van Petrus bezetten, moet ik stilzwijgend voorbijgaan, wijl mij
de authentieke bronnen ontbraken, waaraan ik hunne getuige-
nissen kon ontleenen.
Van Pius IX wil ik slechts twee getuigenissen aanhalen, die
zoo duidelijk spreken, dat alle overige overbodig zouden worden.
De eerste is het woord dat mij aanleiding gegeven heeft tot
het schrijven dezer bladzijden. uWij verlangen en verplichten
„ti de leer van den H. Thomas als de ware Katholieke leer te
„volgen, en naar uw best vermogen te verspreiden."
De tweede is een brief door den K. Vader aan Pater Bianchi,
procurator generalis der Dominicanen, gezonden in antwoord
op een werk door voornoemden Pater over de onfeilbaarheid des
Pausen geschreven, en aan Zijne Heiligheid Pius IX opgedragen.
Deze brief welken ik in zijn geheel wil mededeelen luidt als volgt:
Pius TS. Paus.
Beminde Zoon, Heil en Apostolisehe Zegen.
„Den vermeteleu dagbladschrijver, die uitstrooide, dat vóór
-ocr page 28-
26
„den II. Thomas, dal schitterend licht der Kerk, niemand der
«uwen de onfeilbaarheid van den ex cathedra sprekenden bis-
«schop van Home heeft verdedigd, dat gene (de H, Thomas),
«het heeft onderwezen enkel bouwende op onechte getuigenissen
«der Grieken, en dat naderhand zijne school, even als de kudde
«des herders, \'smeesteis voetstappen heeft gedrukt en zijne
«even wankelende als ongegronde meening heeft voorgestaan;
«dien vermetelen schrijver, beminde zoon, zagen wij voorzeker
„met innige voldoening door eenen Uwer ordebroeders \') den
«mond gesnoerd. Maar aangenamer nog was het om te zien,
«hoe gij van de schors tot in het merg der zaak doordringende,
«bij dcnzelfden Engelachtigen Leeraar en de onafgebroken rij
«zijner volgelingen bewijzen opspoordet, pleitende voor het
„karakter van de samenstelling der Kerk, en de voorrechten den
«Hoomschcn Opperpiiester geschonken; hoe gij ze met kennis
«van zaken en onvermoeide vlijt bijeenverzameldet, rang-
«schiktct en met zooveel juistheid ordendet, dat wij nu aan-
„gaande deze stofte een leerstellig geheel mogen bezitten, zoo
„afgewerkt en krachtig tevens, waarin de leeringen des Heiligen
„klaarder en breedvoeriger zijn uiteengezet door de Gommen*
«tarié\'n zijner discipelen en dezen anderzijds fiissche kracht wordt
„geschonken door het gezag van zoo groot een Leermeester.
„Inderdaad dat gezag schatten wij te hooger, wijl men verhaalt
„dat Christus onze Heer de uitstekende en geheel engelachtige
„doctrine des H. mans zijner goedkeuring waardig achtte; te
«hooger ook wijl de geschiedenis getuigt, dat de Kerk in hare
„algemeene Vergaderingen, na zijnen dood gehouden, zooveel
„waarde hechtte aan zijne schriften dat zij uitspraken, meer-
«malen zelfs eigen woorden daaraan ontleend, bezigde, hier om
«de Katholieke leerstellingen toe te lichten, daar om de op-
„komende dwalingen te verpletteren. Doch deze is niet de
„eenige reden waarom wij deze Uwe verzameling tijdig beide
\') Pater Rcali.
-ocr page 29-
27
„en nuttig achten. Immers wij zien daarin niet alleen alle
„punten der stofte in quaestie aangeraakt en opgehelderd, alle
„daartegen op te werpen moeielijkheden ontzenuwd, zoo dat hij
„die Uw werk leest met den ïlcclesiastes mag zeggen: Er is
„niets nieuws onder de zon, en niemand kan zeggen: ziet dit
.,is nimmer gezien, want de eeuwen die ons voorafgingen toon-
„den het reeds; maar wat meer zegt, het verdenken van eene
„bevooroordeelde en in het vuur van den strijd meegesleepte
„reden moet hier geheel worden buiten gesloten, wijl de ver-
„zameling bijna enkel uit de meeningen van Schrijvers bestaat,
„die reeds voorlang aan den tijd zijn ontrukt. Wij wenscheu
„U dan geluk met den onmetelijken arbeid, waardoor gij de ver-
„dediging der oude, hechte, zich nimmer verloochenende leer van
Uwen Engelaehtigeu meester op U hebt genomen; trouwens wij
„zien boe goed gij in Uw plan rijt geslaagd, en houden het
„voor zeker, dat van uit een dusda >ig werk niet weinig licht
„zal worden aangebracht, om de nevelen der dvvaalbegrippen, die
„de verstanden verduisteren, te verdrijven.
„Daarom wenschen wij U dezen gelukkigen uitslag toe; en
//terwijl wij met een dankbaar hart het ons aangeboden boek-
„deel aanvaarden, scheuken wij ten blijke der goddelijke
„genade en tot onderpand onzer Vaderlijke welwillendheid U
„en geheel Uwer Dominicanen-orde van harte onzen Apostoli-
„schen Zegen."
Gegeven te Rome bij den H. Petrus 9 Jun. 1870.
Van ons Opperpriesterschap hel 24stc
Pius IX. Paus.
Aan onzen beminden zoon
Rai/mundtts Bianchi Proc.
Gen. Ord. Praed.
Zoo spraken dan ten allen tijde de Opperherders der Kerk
over de leer van den H. Thomas van Aquine, en \'t was hunne
innige overtuiging nuttig te werken aan het welziju des Gods-
-ocr page 30-
28
dienstes, wanneer zij hun invloed gebruikten om het aantal en
den ijver zijner leerlingen te vermeerderen.
Niet minder duidelijk spreekt de getuigenis door verschillende
Conciliën omtrent dien H. Leeraar afgelegd.
Met wat doel Gregorius X den Heilige naar het Concilie
van Lyon ontbood, hebben wij vroeger gezien; wijl echter de
dood het plan des Pausen in den weg tiad, gaf hij bevel de
verhandeling
van den H, Thomas aan de godgeleerden ter hand
te stellen, opdat zij daarmede de waarheid zouden doen trium-
feeren.
Het Concilie van Vienne veroordeelde in 1311 de ketterij
der Beguarden en Beguijnen, en gebruikte daarbij bijna letterlijk
de woorden, waarmede de H. Thomas in zijn Summa die dwa-
ling weerlegde.
Welk gewigt het Concilie van Constans hem had toegekend
bewijzen ons de woorden van Luther in zijn „Boektegen flrmio."
»Te Constans zijn in een Concilie Johannes Hus en Hieronymus
„van Praag, ware heiligen, zonen Gods en martelaren, veroor-
„deeld en verbrand. Daarentegen is Thomas van Aquine, de
„bron en vergaarbak van alle ketterijen, van dwaling en ver-
„duistering des Evangelies, gelijk zijne werken aantoonen,
„verheven geworden."
In het Concilie van Florence toonden zijne geschiften op
nieuw hunne kracht tegenover de scheuring der Grieken. Daar
weerlegde Joannes de Monte Negro, provinciaal der Domi-
nicaansche provincie van Lombardije, al de spitsvondigheden
van Marcus van Ephese zoo overtuigend, dat de Griek niets
meer wetende te antwoorden, van woede ter aarde neerstortte
en uit den mond zijner scheuring-genootcn het verwijt moest
hooren :
„Broeder Marcus, gij waart niet opgewassen tegen de krachtige
„argumenten van broeder Joannes."
De Grieken deden onderzoek naar de bronnen waaruit hun
tegenstander zijne bewijzen en antwoorden had geput en weinig
-ocr page 31-
29
tijds daarna, was niet slechts de Summa contra Gentiles, maar
ook de Summa Theologiae in het Giïeksch overgezet.
In het 5lle Lateraansche Concilie is niets omtrent geloofs-
bepalingen behandeld, wat niet uit den H. Thomas genomen was.
Het krachtigst echter heeft de Kerk haar gevoelen omtrent
de leer van den H. Thomas geuit in het Concilie van Trente.
1°. Heeft het Concilie uitdrukkelijk verlangd dat er eene
lofrede op den H. Thomas zou worden gehouden, door Joannes
Gallo een Spaansch Dominicaan; welke lofrede onder de rede-
voeringen van het Concilie is opgenomen.
2°. In de 21st0 Sessie meende de vergadering aan het
decreet te moeten bij voegen: dat Christus door de woorden:
„Doet dit te mijner gedachtenis" zijne apostelen tot priesters
had gewijd; een der vaders stond echter op en verklaarde, dat
zulks naar zijne meening niet strookte met de leer van den
H. Thomas 3 P. q. 73 a. 5 ad 8. Terstond werd nu de zaak
geschorst, de zin der aangehaalde plaats uit den H. Thomas
ter beoordeeling aan eeuige godgeleerden voorgesteld, en nadat
men bewezen had, dat die voorgenomen bijvoeging niet met
het gevoelen van den H. Thomas in strijd was, toen eerst
werd in de volgende Sessie het decreet afgewerkt en bekrachtigd.
3°. Op het altaar te midden der vergadering, vond men
naast de II. Schrift en de Pauselijke decretalia nog één werk;
de Summa Theologiae Div. Thomae Aquinatis.
Dat gaf aanleiding aan den Orator vaTi het Concilie onder
andere deze woorden te spreken: ,/Door den dood weggerukt,
,/kon de H. Thomas de Kerkelijke Vergadering niet bijwonen.
„Doch zie hij is bij U alsof hij niet gestorven ware, hij die
„altijd zegepraalde. Zijne goederen, den geestelijken schat
„zijner leer heeft hij ons als erfgoed achtergelaten. Nooit is
„er eene Kerkvergadering belegd, na zijn afsterven, waarin hij
„geen eereplaats bekleedde.....Wie uwer uit deze eerbied-
„waardige vergadering, is er niet steeds op bedacht zijn ge-
„voelen door het gezag van den II. Thomas te staven?" enz.
-ocr page 32-
30
Het Concilium Vaticanum heeft in zijne Constitutio dogm.
de fid. Cath. Cap. II bijna letterlijk de woorden vaa den II.
Thomas I. P. q. I. a. I. gebezigd.
Betrekkelijk de getuigenissen door de Katholieke Universiteiten;
van den H. Thomas afgelegd, wil ik alleen van twee der voor-
naamste spreken en de andere slechts bij name opgeven.
De Universiteit van Parijs richtte aan het algemeen Kapittel
der Dominicanen in 1274 te Lyon gehouden een schrijven,
waarin zij hare droefheid over den dood des Heiligen bekend
maakt en onder andere aldus zich uitdrukt: //Wie had kunnen
„denken dat Gods Voorzienigheid het toe zou laten, dat die
„in de wereld zoo schitterende morgenster, die lichtstraal welke
„het aardrijk verlichtte, die zon welke den dag voortbracht,
„hare stralen ging intrekken."
De Universiteit van Salamanca vorderde, krachtens een decreet
van 9 Juuij 1G27, den volgenden eed van hare gegradueerden.
z/Ik zweer als leeraar, in de scholastieke theologie de leer
//van den II. Augustinus en de Conclusiones van den II. Thomas
z/te zullen onderwijzen, overal waar de zin dier Heilige Leeraars
„duidelijk is uitgedrukt; waar echter die zin twijfelachtig is,
„zal ik niets leeren wat met hunne leer in strijd is; maar dat-
„gene wat volgens mijne opvatting, of volgens de meening
wvan hen die als leerlingen van den 11. Augustinus en den
„H. Thomas bekend staan, het meest met de leer dier HH.
„Vaders en Leeraars overeenstemt."
De verdere Universiteiten zijn: die van Compluto, Toulouse,
Bordeaux, Avignon, Padua, Keulen, Leuven, Douai, Napels,
Bologne.
Onder de religieuse orden welke de leer van den H. Thomas
als hunne doctrine hebben aangenomen vinden wij behalve de
Dominicanen: de ongeschoeide Carmelietcn. Constit. P. 2. C. 15;
de Theresianen. Constit. P. 1. C. 21. C. 15; de Eremieten
van den H. Augustinus. Constit. P. 5. C. 11; de reguliere
Kanunniken van den H. Augustinus. Constit. P. 2. C. 11 en
-ocr page 33-
31
Capit. Gen. Parisiis 1650; de Orde van de TT. Maria de
Mercede. Compendia della Regla et Constitutiones. P. 6; de
Miniemen. Cap. Gen. van Parcelona. 1661. Scss. 15.
De Sociëteit van Jezus. Imago prirai saeculi. Socictatis. L. 3.
C. 3. Constit. P. 4. C. 14. C. 1. Congregatio. Gen. 5. P. 41.
Congr. Gen. 6. P. 56. Regulae pro delcctu opinionum. lieg. 1
et 2.
Vreesde ik niet het geduld des lezers door eene verdere op-
eenhooping van citaten nog meer af te matten, dan was het
hier de plaats de privaatgetuigenissen aan te halen van flei-
ligen als Vincentius Ferrerius, Antoninus, Albertus den
Grooten, Carolus Borromaeus, Piiilippus Nereus, Franciscus van
Sales, Ignatius van Loyola, Theresia, Alphonsus de Lig.; van
geleerden als: Logo, Bellarminus, Kard. Pallcvieinus, Georgius
Scolarins, Bessarion, Osius , Joannes Fischer, Joannes Franciscus
Picus de Mïrandola, Baronius, Erasmus en honderd anderen.
Dan genoeg; wij staan hier voor twee voldongen feiten.
Vooreerst dat de Kerk de leer van den II. Thomas niet slechts
altijd heeft geëerbiedigd; maar boven .alle andere heeft aangc-
prezen, en getracht te verspreiden, als de leer iiet best geschikt
om den haar toevertrouwden schat der waarheid te verdedigen
en voor het menschelijk verstand aannemelijk te maken.
Ten tweede: dat die door de Kerk zoo aangeprezen doctrine
minstens twee eeuwen heerschende geweest is in de geleerde
wereld. Toen was de Summa Theologiae het handboek, het
Vade-mecum van ieder, die op wijsgeerige of godgeleerde studie
zich toelegde.
En nu? ik zeg het ongaarne; maar is het voor velen geen ge-
sloten boek, dat men met eerbied beschouwt. doch niet durft
aanraken ? dat men uit vrees van het te ontheiligen laat om-
huld worden door wolken van stof, en aan de wormen eene prooi?
Van waar, lezer, die ommekeer?
TTerft men wat vroeger zoo algemeen werd goedgekeurd,
door vooruitgang en wetcnscliap, als niet goed leeren kennen?
-ocr page 34-
32
Het is waar, er zijn er geweest die de leer van den H. Thomas
als onchristelijk, als heidensch hebben uitgekretcn. Ach.! de
armen zij hebben slechts schande en vernedering ingeoogst waar
zij roem bejaagden; zij zijn verpletterd door den Colos dien zij
aanvielen en met den stempel van verwaandheid gebrandmerkt.
Heeft men iets beters gevonden ? Ook die vraag zal niemand
bevestigend durven beantwoorden; of wel Pius IX heeft zich
deerlijk vergist, toen hij tot de Dominicanen sprak. „Wij willen
„en verplichten U de leer van den TI. Thomas als de ware en
„Katholieke leer te volgen en naar best vermogen te verbreiden\'"
dan immers had hij als Opperherder der Kerk, als Verzorger
van het welzijn der wereld, dat betere moeten aanwijzen, niet
iels wat onbruikbaar is geworden. Er moeten derhalve andere
oorzaken hebben bestaan, die zulk eene verandering konden
voortbrengen.
Die oorzaken uiteen te zetten, lezer, is het wat ik mij voor-
stelde in de beantwoording der tweede vraag:
II.
Waardoor is de studie van den H, Thomas zoo
in verval geraakt?
Om alle misverstand bij de beoordeeling dezer vraag en harer
beantwoording te voorkomen, meen ik het noodig, den zin door
mij aan die woorden gehecht, ietwat breeder te moeten verklaren.
Het is mijne bedoeling niet de oorzaak of oorzaken op te
sporen, waardoor dit of dat gevoelen van den H. Thomas, dat
vroeger algemeen werd gehouden, in lateren tijd door een nieuw
systeem is vervangen geworden. Neen, lezer, dat kon het be-
gin worden voor een nieuwen strijd, waarover reeds te veel
geschreven is en die, het streven der tegenoverstaande partijen
in aanmerking genomen, nooit tot een eindoplossing komen zou;
dat kon de hernieuwing worden van vroegere hatelijkheden, en
-ocr page 35-
33
dan waren deze bladzijden niet slechts te onbeduidend, maar
te onwaardig den vrede-lievenden Paus Pius IX te worden op-
gedragen.
Evenmin ligt het in mijn plan eene volledige geschiedenis
te leveren van den bloei en ondergang der scholastiek; die daar-
van iets meer verlangt, neme eene philosophie-geschiedenis
ter hand, als b. v. „Die ^escldchte der Philosophie" door Dr,
A. Stöckl of diens verhandeling over dat punt in het üuitsch
tijdschrift „Der Katholik" j. g. 1860 enz.
De door mij gestelde vraag in hare duidelijkste beteekenis
neergeschreven luidt aldus: Waaraan is het toe te schrijven
dat de H. Thomas, vroeger zoo algemeen bekend en beoefend, in
lateren tijd zoo schaars gekend en beoefend werd?
En dan vind ik naar mijn bescheiden oordeel twee hoofd-
oorzaken.
Europa stond in de 15e eeuw aan den vooravond van eene
dier geduchte omwentelingsperioden, waaraan de catastrophen
der schepping als voorbeeld schijnen gediend te hebben; eene
dier omwentelingen waarin al het bestaande wordt omverge-
smeten, het oude veracht, het nieuwe met ongetemden waanzin
nagejaagd; waarin meeningen, zeden, wetten, regeeringsvormen,
nijverheid, smaak voor schoonheids vormen, alles tot één mon-
ster-massa samenstort, om allengs in nieuwe gedaanten te verrijzen.
De middeleeuwen moesten plaats maken voor het moderne tijdvak.
Die nieuwheidsdrift bleef natuurlijk ook niet vreemd op het
gebied der studiën; de scholastiek kon den geweldigen schok
niet weerstaan, zij ging te gronde en sleepte in haren val alle
systemata, alle scholen mede, wier vermaardheid tot dan haar
bestaan hadden gewaarborgd.
Nieuwe scholen, schijnbaar meer geëvenredigd aan het verjeug-
digd leven des menschdoms, werden gevormd. Hier zag men
de phantastische leer van Plato, door een Marsilius Ficinus in
de meest schilderachtige vormen opdagen; d&ar liet men zich
door eigen bespiegeling tot de onzinnigste theorieën vervoeren;
3
,■
-ocr page 36-
a4
maar ééne zaak was algemeen: haat tegen de traditie der oude
school, die in haar minder boeiend uiterlijk, doch eerbied in-
boezemende hechtheid den waren stempel der middeleeuwen bezat.
Wel trachtten de Dominicanen, vooral in Italië en Spanje,
waar de regeltucht het meest bloeide, te behouden wat nog te
behouden was, en zag men door hunne zorgen verschillende
werken van den H. Thomas op nieuw uitgegeven; maar de staat
van decadence waartoe de orde was vervallen, had haar de
noodige levenskracht ontnomen om tegen zulk een geweldigen
stroom, die buitendien nog zoo veel schijn van recht voor zich
had, op te roeien.
Niemand toch kan het loochenen dat de scholastiek en hare
stroeve, immer eensluidende vormen, twee der schoonste facul-
teiten in den mensch onbevredigd liet: zijn gevoel en verbeelding.
De scholastiek zocht alleen de bevrediging des verstands in de
waarheid; maar door de kunststukken der oude poëzie en wel-
sprekendheid, welke voortvluchtige Grieken door Europa ver-
spreidden, waren ook hart en verbeelding geprikkeld, ook deze
vroegen voldoening en wel met die aan de passiën eigene onstui-
migheid, waardoor het verstand gewoonlijk wordt verlaagd tot
volgeling, hoewel \'t zijn ambt is voor te lichten. Buitendien
hadden de scholastieken, door vraagstukken op te werpen even
beuzelachtig als onpractisch, het geduld gesard.
Was het nu te verwonderen dat men, toen iets nieuws zich
aanbood, het oude den genade-stoot gaf, en met beide handen
dat nieuwe, hoewel men het slechts half kende, aangreep ? Het
was onvoorzichtig, niemand zal het ontkennen; maar \'t had
schijn van recht.
Aan die omstandigheden is het ook toe te schrijven, dat
Cartesius later zooveel opgang maakte. Hij kende den smaak
zijner eeuw, rukte zich los van de oude vormen, bleef metho-
disch, zonder daarom bij de methode alleen zich te bepalen;
en wat hem vooral veel heeft geholpen, hij stelde als basis van
zijn stelsel eene waarheid die iedereen voelen kon.
-ocr page 37-
35
Met dat al echter had de goede met den kwade moeten
lijden, eu was ook de H. Thomas voor een groot gedeelte in
vergetelheid geraakt. Hij die eenmaal over geheel de wereld
bekend was, had zijn burgerrecht verloren, en slechts hier of
daar in eene oude boekenkast, niet in \'t studeervertrek, gast-
vrijheid gevonden.
Had hij zich dan ook aan dezelfde misdaden als de schola-
stieken schuldig gemaakt, om tot zulk een streng incognito
veroordeeld te worden? Had hij ook niet gesproken tot hart en
verbeelding? Niet onmiddellijk, lezer, doch hij had de waarheid
zoo duidelijk voorgesteld dat men ze tasten kon, en dan is \'t
niet noodig afzonderlijk het gevoel op te wekken, omdat de
mensch die eene waarheid waarlijk duidelijk inziet, van zelve
met alle krachten zijner ziel haar aangrijpt.
Had hij zich bezig gehouden met beuzelachtige vraagstukken?
De eerste aanklager moet nog opstaan.
Had hij meer op termen gelet dan op zaken? Ook dat zal
wel niemand durven beweren. Neen, maar hij was scholaslicus,
de scholasticus bij uitnemendheid; de banvloek over de scho-
lastiek uitgesproken, moest ook hem treffen.
Men werpe mij hier niet voor dat ik de zaak overdrijf en
het moderne tijdvak eene te groote minachting voor den H.
Thomas ten laste leg, wijl men ook in de 16" en 17e eeuw zijn
naam en werken meermalen aantreft. Het is waar in de ge-
schiedenis van Molina en Jansenius, in de werken van Cartesius
zelven, van Bossuet en Leibnitz vinden wij hem, maar waarom
klaagt dan Leibnitz \') dat men den H. Thomas niet genoeg
recht laat wedervaren ? Hij had zijne prestige van algemeenheid
verloren; hij die eertijds de leidsman was van allen, was de
vertrouweling geworden van slechts weinigen. En ook die wei-
nigen versmolten tot enkelen, bij de geboorte der 18c eeuw,
de eeuw van Voltaire en Kousseau. Tot nu had zijne heilig-
\') Discours de Metaphysique.
-ocr page 38-
36
heid hem voor algeheele vergetelheid behoed, doch wat hoop
bleef er nog over toen alle godsdienst werd verworpen?
Al ware hij geen scholasticus geweest, dan was de glans
zijner deugden genoeg om hem en zijn leer te doen haten.
Aan de 18° eeuw was het voorbehouden de laatste flauwe
schittering van zijn aureool uit te dooven.
En \'t kon niet anders; een eeuw van lichtzinnigheid kon de
diepte van zulk een leer niet doorvorschen, noch de verheven-
heid er van bewonderen. Zij vond er niets romantisch gelijk in
de voortbrengselen harer kinderen, en wilde zich het hoofd niet
breken met waarheden van zoo emstigen aard. Zij was verzinue-
lijkt door de vermaken, ontzenuwd door de uitspattingen, een
leer, die deugd en voorrang des geestes boven de stof predikte,
was haar een spooksel. Een eeuw ongeloovig tot in hare uiterste
levensvezelen, wat kon zij gemeen hebbeu met den grooten
kampioen des geloofs?
Neen de 18° eeuw kon den H. Thomas niet beminnen, zij
moest met hem breken, zich wapenen tegen zijne macht, hem
door haar vloek verpletteren; en zij heeft het gedaan en zij is
geslaagd, zijn werken hadden bijna allen invloed verloren, zijn
naam werd niet meer genoemd dan om hem den spotlust prijs
te geven.
De tweede reden waarom de studie van den H. Thomas in
zoo diepe vergetelheid geraakt is, ligt in de Eeformatie.
De groote dwalingen, welke tusschen de 13« en 16" eeuw
de Kerk hadden aangevallen, bewogen zich op een terrein, waar
aan de menschelijke rede, als een bron van waarheid, eene eere-
plaats werd gelaten. De godgeleerden maakten dan ook gretig
gebruik van dat .machtig wapen, en trachtten de waarheden des
geloofs niet slechts door Schriftuur en Traditie, maar ook door
wetenschappelijke betoogen, hoewel niet te bewijzen, toch te ver-
dedigen en toe te lichten. Door het geloof als een fakkel
voorgelicht vorsen ten zij met het natuurlijk licht des geestes
zoo diep mogelijk in den afgrond der dogmata. Nadat echter
-ocr page 39-
37
Lutlier in zijne gewone kroeg-welsprekendheid de rede met een
titel had gebrandmerkt, die ieder fatoenlijk man een afschrik
moest inboezemen met haar in betrekking te staan; haar in
zaken van geloof als een onding had uitgekreten, en op de
Schriftuur zich beriep als het eenig middel om de waarheid te
kennen, veranderde natuurlijk het terrein vau den strijd en
moesten andere wapenen worden gewet om zulken vijand af te
slaan.
De positieve theologie wier kracht uitsluitend bestaat uit
Schriftuur en Traditie trad nu op den voorgrond.
Luther nam de Schriftuur aan, maar betwistte den Katholieken
de goede uitlegging en wierp zich vooral op de beteekenis van
woorden. De philologie was nu dringend noodzakelijk geworden
en zij werd zooals meermalen gebeurt van noodzakelijkheid eene
lievelings-, eene mode-studie, die weldra alle andere verdrong.
De exegesis der scholastieken en van den H. Thomas geraakte
in onbruik, wijl zij meer op den zin dan op de letter der
H. Schrift drukte; zij werd onder de oudheden geplaatst, wijl
zij den prikkel der nieuwheid mistte.
Zal het dan altijd zoo blijven? Zal het vonnis der balling-
schap, over den prins der godgeleerden uitgesproken, immer
van kracht zijn? Neen! Goddank neen! De 19° eeuw ziet met
schaamte op hare moeder neer en verwijt haar het slecht voor-
beeld dat zij gaf; hoewel nog schroomvallig fluistert zij toch den
II. Thomas de woorden toe, welke Dante tot zijn geheimzinnigen
leidsman sprak:
z/Tu duca, tu signore e tu maestro."
Het protestantisme heeft zich opgelost in zijne laatste bestand-
deelen, het pantheïsmus. Met blijde verwachting zien wij het
tijdstip te gemoet dat den H. Thomas het opperbevel in den
nieuwen strijd zal worden toevertrouwd, en dat de wensch van
Pius IX zijn volkomen vervulling zal erlangen. ,/ Wij verlan-
ngen en verplichten U de leer van den H. Thomas als de ware
uKatholieke leer te volgen en naar best vermogen te ver spreiden"
-ocr page 40-
38
De gronden van dezen wensch eu dezer verwachting aan te
geven moet de beantwoording uitmaken der derde vraag.
III.
Waarom moet de studie van den H. Thomas
herleven ?
Omdat die studie aan de beoefening der wetenschap den ernst
moet hergeven dien zij verloren heeft, maar die noodzakelijk
is, wil zij een heilzamen invloed op de maatschappij uit-
oefenen.
Omdat die studie het meest geschikt is de dwaling onzer eeuw
in haar vaart te stuiten en de afgedwaalden op het rechte spoor
terug te voeren.
Zie daar, lezer, de korte, eenvoudige oplossing der vraag.
Wel is waar kunnen wij aan de wetenschappelijke strekking
onzer eeuw niet die verregaande dolheid en dien waanzin ver-
wijten, waardoor de 18° eeuw zich kenmerkte; toch is zij nog
niet tot dat punt van verstandige bezadigheid gekomen waarin
alleen haar welslagen te vinden is.
Er wordt veel, zeer veel geschreven, de stoom-snelpersdruk-
kerijen werpen dagelijks stroomen van boekwerken, als uitspan-
ningslectuur of wetenschappelijk onderricht, onder het mensch-
dom; maar onwillekeurig denkt men aan het oude multa. Men
leest met de oogen wat geschreven was met den pen, en nadat
men gelezen heeft, kent men het boek van buiten, niet uit
subjectieve kracht, maar uit objectieve nietigheid. Gevoel en
verbeelding bruisen een oogenblik, het verstand blijft werke-
loos. Wat echter zal zulk een schrijven en zulk een lezen ter
verbetering der maatschappij uitwerken ? Het kan slechts geld-
circulatie voortbrengen, geen heilzamen invloed.
Moeten dan de schoonheidsvormen veroordeeld worden?
Neen, lezer, maar schoonheidsvormen zijn slechts vormen,
-ocr page 41-
I
39
en vormen eisclien voor bun deugdelijkheid verhoudiug met bun
wezen. Het schoon, zegt Plato, is de glans der waarheid,
waarheid is daarom de grondslag en de glans maakt zich aan
roof schuldig als zij de waarheid doet vergeten.
De waarheid en de waarheid alleen kan den mensch verbeteren
en volmaken; maar de waarheid, hoewel in zichzelve klaar,
vordert van ons studie, diepe studie, geen luchtig gefladder; om
den mensch ernstig te laten handelen moet men hem eerst
ernstig leeren denken, en dat kan men niet wanneer men zelf
geen ernstig denker is.
Dat alles heeft nu wel direct betrekking op de lectuur; zou
het echter in het gronddenkbeeld ook niet van toepassing zijn
op veel wat op wetenschappelijk gebied, vooral in andere landen,
het licht ziet?
Het is de roeping van hen die talenten van God ontvingen,
het menschdom voor te lichten.
Wil men aan die roeping beantwoorden, dan moet men terug
naar de school der oudheid, naar die meesters welke men in
de verte bewondert, maar niet durft naderen; men moet met
hen zich gemeenzaam maken, vertrouwelijk leeren omgaan, hun
geest, hun principes in zich opnemen, en daarna, volgens de
behoeften der omstandigheden, in voor hun doel geschikte vor-
men weergeven. Dan en dan alleen zal men met blijvende
vrucht kunnen werken aan de verbetering der maatschappij; men
zal niet slechts vruchten aanbieden, die hoe goed ook, alleen
voor een oogenblik voldoen, maar den vruchtdragenden boom der
waarheid overplanten.
En aan «telken meester zullen wij dan veiliger ons vertrou-
wen schenken, dan aan den H. Thomas van Aquine, aan den
wijsgeer en godgeleerde bij uitnemendheid? De zon door de
Kerk zoo zinrijk hem op de borst gehecht, is nog door geen
schitterender licht verduisterd. Hij kan ons de waarheden des
godsdienstes en der rede niet slechts leeren kennen, ook leeren
smaken en gevoelen.
-ocr page 42-
40
Het zullen geen brokstukken meer zijn hier en daar bijeen
geraapt; neen één leerstelsel, harmonisch verbonden, grondig
gevestigd, duidelijk uiteengezet, omdat het een afstraling is der
duidelijke, grondige, harmonische, ééne waarheid, door God
aan zijn Kerk toevertrouwd.
Dat is de wensch van Pius IX, en dien wensch durf ik bijna
eene voorzegging noemen. Ja hij breekt reeds door, de dageraad
welke die zon moet voorafgaan; wij zien immers op het gebied
der schoone kunsten in onze dagen eene bewondering voor- en
neiging naar de middeleeuwen gedurende langen tijd onbekend;
en die strekking is op wetenschappelijk gebied ook niet vreemd
gebleven.
Slechts enkele punten buiten de Dominicanenorde wil ik
aanwijzen: philosophie und theologie der Vorzeit van P. Kleutgeu.
de philosophie van P. Liberatore; de philosophie van den te
vroeg afgetreden professor van Munster, Dr. A. Stöckl.; de
godgeleerde werken van den privaat-docent aan de Universiteit van
Freiburg, Dr. Constant Baron von Schaëzler; in ons Vaderland,
de eerste, niet in druk verschenen redevoering van Dr. Schaep-
man, in de Kunst-Vereeniging te Utrecht gehouden.
Dat zijn troostvolle voorteekenen die een blijde hoop, ondanks
de groote moeielijkheden, kunnen staande houden.
Misschien, lezer, beschouwt gij mij als een bouwmeester van
luchtkasteelen, omdat de toestand der maatschappij niets minder
dan neiging tot wetenschappelijke oefening teekent.
Het is waar wij worden bedreigd door het ruw geweld gereed
om ons te verpletteren. Maar waardoor is dat ruw geweld in
beweging gebracht? Door valsche principes. Die principes
moeten worden bestreden, uitgeroeid en door ware vervangen.
Ook tot dat doel is de H. Thomas een leermeester door geen
ander overtroffen. Hij geeft ons de principes aan die de dwa-
ling van onzen tijd moeten ontwortelen, en te gelijker tijd
heeft hij zooveel overeenkomst-punten met den vijand, dat die
den strijd met hem niet kan ontwijken.
-ocr page 43-
41
Na drie eeuwen zwoegens is liet den volgelingen van Luther
eindelijk gelukt, het godsdienstig gebouw door hunne vaderen
opgetrokken in puin te doen storten; of liever, zij hebben vol-
maakt wat de Hervormer begonnen had, de vernietiging van
allen bovennatuurlij ken godsdienst.
Het protestantismus heeft zich langs den weg van het rationa-
lismtis van lieverlede opgelost in een volslagen pantheïsmus,
dat zich op politiek, maatschappelijk en godsdienstig gebied
openbaart in het hedendaagsche liberalismus. Het ontwikkelings-
proces dezer godsdienstslooping in zijne verschillende perioden
na te gaan ligt buiten mijn plan, en is ook reeds genoegzaam
op alle mogelijke wijzen uiteengezet. Genoeg dat wij ons hier
voor het feitelijk resultaat bevinden, dat dient te worden uit
den weg geruimd. Maar waardoor ? Door den bijbel ? Men
haalt medelijdend de schouderen op, «een mythenboekje." Door
de H. Vaders? //goedhartige zedepreekers." Door de Kerk? „een
„instituut voor vrouwen en kinderen, niet voor denkende mannen,
wdie zich bewust zijn van de kracht, waardoor de mensch zich
„verheft boven geheel de aardsche schepping, die trotsch op dat
„goddelijk kleinood waarin alleen \'s menschen grootheid bestaat,
„het licht der rede volgen dat hun den weg der waarheid aan-
„toont, en waaraan zij niet kunnen verzaken zonder zichzelven
„te verlagen." Tegenover dezulken is, zoo als blijkt, met
eene positieve theologie niet veel aan te vangen.
Neen hier is weer het terrein geopend voor de scho-
lastiek. De overdrijving der rationalistische strekking kan al-
leen worden terecht gewezen door hem die de rede niet
slechts eerbiedigt, maar ook in al haar kracht zich laat ont-
wikkelen.
En dat doet de H. Thomas van Aquine; hij noemt de rede
met goddelijke namen „Impressio quaedam primae veriiatis;" \')
«) P. J. q. 88 a. 3.
-ocr page 44-
42
„parlicipalu, similitudo lammis increati" \') en gedachtig aan
het worsrd van zijn grooten leermeester, den H. Augustinus, „de
„genade vernietigt de natuur niet," woekert hij met dat talent
door God ons geschonken.
Wie als hij is met behulp der rede ooit zoo diep doorgedron-
gen in de geheimen van Gods wezen en eigenschappen ? Zijne
Summa Theologiae en Summa contra Gentiles,\'t is een Apologie
der rede. Men meent den stijgenden adelaar te zien, die de
zon der waarheid met straften blik in \'t aangezicht ziet; Ja men
vreest en siddert bij zoo stoute vlucht.
En die methode is bij den H. Thomas geen blindelings volgen
van den smaak zijner eeuw; neen, zij rust op een onomstoot-
baar principe dat hij in zijne Quodlib. 4 a. 10 aldus aangeeft:
Bij theologische verschillen moet men gebruik maken van het
„gezag dut ook de tegenpartij aanneemt; erkent die echter geen
„gezag
, dan neme men zijne toevlucht, om hem te weerleggen,
„tol de natuurlijke rede." Welk principe is voor onzen tijd
meer toepasselijk? \'t Is uit de middeleeuwen! \'t Is oud! daar-
om nog niet versleten.
Het rationalismus heeft immers alle gezag verworpen ten be-
hoeve van de rede? Die rede moet derhalve ook voor ons het
uitgangspunt zijn.
Men heeft zich, het is waar, geërgerd aan die vrije methode
en zich niet ontzien, de scholastieken voor de rechtbank van
Rome te dagen. Doch wat heeft Rome geantwoord? In een
decreet der Congreg. Ind. 11 Jan. 1855 lezen wij. „De methode
„welke de H. Thomas, de H. Bonaventura en na hen de andere
„scholastieken gebruikt hebben, voert geenszins tot rationalismus;
„en is ook niet de oorzaak waarom in de tegenwoordige scholen
„het naturalismus en pantheïsmus heeft veld gewmnen" enz.
Niet minder duidelijk spreken ook de 13e stelling des Syllabus
\') P. I. q. 84 a. 5.
-ocr page 45-
43
en de litterae Apost. aan den aartsbisschop van Münchcn 21
Dec. 1863.
Tegenover het rationalismus kunnen wij derhalve met het
grootste voordeel, ik durf bijna zeggen, kunnen wij alleen ons
bedienen, van de methode des H. Thomas, omdat bij de waar-
hcden des godsdienstes, langs den weg der rede, het eenig ge-
meenschappelijk uitgangspunt met onze tegenstanders, aantoont
en helder toelicht. Zulk een bestrijder mag de rationalist, wil
hij loyaal zijn, niet verachten; de wapenen staan gelijk.
Niet minder krachtig staat de leer van den H. Thomas tegen-
over het rationalismus in zijn eindconclusie, d. i. tegenover het
pantheïsmus.
Het pantheïsmus zooals het tegenwoordig in de zoogenaamde
geleerde wereld het burgerrecht heeft verkregen en zetelt op de
leerstoelen der wijsheid, is zoo veelvormig, dat Ovidius het bij
zijne metamorphose gerust tot model had kunnen nemen. Toch
is ieder pantheïst, ondanks alle variaties, in het grondthema
met zijne geestverwanten eens: „de godheid bezielt in den letter-
„ lijken zin des woords al wat werkelijk bestaat." Die godheid
hier met den eeretitel van oneindigen geest, daar met den krach-
tigen, maar ongelukkig contradictorischen naam van Weltgent
begroet, is het leven, de werkkracht zelve der eenige zelfstan-
digheid, welke zich, volgens sommigen, onder oneindige toeval-
liglieden, volgens anderen onder zuiver phoenomena voordoet.
Alles is God; of om juister te spreken, God is alles. De logge
ruwe steenklomp maakt met niet minder recht op Gods eigen-
schappen aanspraak, als (het is gruwelijk, maar wordt feitelijk
geleerd) als onze goddelijke Verlosser Jezus Christus; alleen de
toevalligheden waaronder de Algod zich ontwikkelde hebben Hem
de hoogste uitdrukking der godheid gemaakt.
Dit is het alpha en omega van het pantheïsmus.
Toch is het buiten de Katholieke waarheid een der meest
logische systemen; maar het heeft waarheid en valschheid onder-
een gehaspeld; van daar zulk een monsterresultaat.
-ocr page 46-
u
De H. Thomas echter heeft het koor» van het kaf gezuiverd
en de waardigheid Gods gehandhaafd op eene wijze die ook den
pantheïst in zijne moeielijkheden bevredigen moet.
Van den eenen kant bestrijdt hij uitdrukkelijk de dwaling,
welke God de ziel maakt der Schepping en geeft de oneindige
klove aan welke Schepper en sciiepsel scheidt; van den anderen
kant daarentegen brengt hij ze zoo nauw mogelijk samen en ziet
hij alle bestaande en zelfs alle mogelijke wezens veroneindigd in
het wezen der Godheid.
Op onomstootelijke bewijzen grondt hij zijne stelling nopens
de alomtegenwoordigheid Gods.
De Godheid is overal; doorzweeft het heelal; doordringt alles;
belevendigt alles; werkt alom. Zonder onmiddelijken invloed
zijner werkkracht, zonder de diepst mogelijke nabijheid des
Oneiudigen kan niets standhouden, zinkt alles onvermijdelijk
terug in \'t niet.
Zijne eeuwigheid is geheel tegenwoordig in iedere seconde des
tijds, zijne onmetelijkheid in den nictigen zandkorrel, zijne zui-
vere geestelijkheid in \'t kleinste atoom; en niet slechts is hij
daar tegenwoordig; maar tot in het wezen aller dingen rust en
werkt de majesteit Gods. Ik denk en in het wezen mijne ge-
dachte vind ik God met Zijn wezen, met Zijn tegenwoordigheid,
met Zijn kracht.
God werkt en die acte is Zijn eigen zelfstan-
digheid, en in die eene acte kent Hij zichzelven en teelt Zijn
eeuwigen Zoon; bemint Hij zichzelven en brengt met den Zoon
den H. Geest voort; kent Hij de wereld eii brengt de wereld
voort uit het niet en houdt haar in wezen; kent Hij alle moge-
lijke werelden en laat ze rusten binnen de grenzen der moge-
lijkheid.
Zou zulk een leer, volgens de methode van den II. Thomas
verklaard en toegelicht, ook de aspiraties van den pantheïst kunnen
bevredigen? Ik geloof het.
Maar dat is immers ook de leer der Kerk, dat leeren immers
alle godgeleerden? Zonder twijfel, lezer, de H. Thomas leert
-ocr page 47-
45
niets buiten de Kerk, en ieder Katholiek godgeleerde moet die
leer aannemen.
"Dan wie heeft dat alles zoo duidelijk, zoo aannemelijk voor-
gesteld, zoo schakelsgewijze onverbreekhaar met elkaar ver-
bonden ? De H. Thomas het eerst, misschien mag ik zeggen:
hij alleen.
Hiermede, lezer, meen ik mijn derde                Waarom moet
„de studie van den H. Thomas herleven?" genoegzaam te heb-
ben beantwoord. Hij is de meester voor onzen tijd. Hij moet
dien geest van ernst, die noodzakelijk is voor het welzijn der
maatschappij, mededeelen, eerst aan hen die God als de
hersenen gemaakt heeft in dat groot zedelijk ligchaam, en van
daar uit ook aan de overige ledematen.
Hij moet ons de wapenen uitreiken en leeren hanteeren om
met goed gevolg den strijd te gemoet te gaan. Hij is de ge-
neesmeester die én de ziekte-oorzaak én de ziekte-verschijnselen
kan wegnemen.
Misschien had men van mij, vooral in de beantwoording van
de laatste helft der laatste vraag, meer letterlijke bewijzen uit
den H. Thomas verlangd; het was niet moeielijk geweest cenige
artikelen aan te geven. Het was echter mijn doel niet den H.
Thomas als verdediger der waarheid tegen de dwaling te doen
optreden, alleen als zoodanig hem aan te toonen en bekend te
maken.
Buitendien zou ik mij onnoozel hebben aangesteld, als de
man uit de fabel, die zijn huis willende verkoopen, ter aan-
prijzing er van een steen met zich ronddroeg; want de H. Thomas
wordt niet gekend uit enkele artikelen, het meest is hij be-
wonderenswaardig om de hechtheid, om de eenheid van het
geheel; en alleen hij is in staat hem naar waarde te schatten,
die hem in zijn geheel heeft bestudeerd.
Die studie kost moed en arbeid , het is waar; maar arbeid
mag hem niet afschrikken die de waarheid zoekt.
-ocr page 48-
46
Ziedaar, lezer, wat ik in enkele oogenblikken ter eerc van den
II. Thomas heb neer geschreven, wat ik den ïï. Vader heb
durven opdragen, wat ik u aanbied.
Laat het u niet ergeren, dat ik iets zoo onbeduidends den
Opperherder der Kerk heb durven opdragen. Die Opperherder
is ook mijn Vader en een Vader ergert zich niet zoo spoedig
aan het gespartel van zijn kind.
Deze bladzijden zijn onvolkomen en gebrekkig, ik beken het,
gaarne had ik de stof door een krachtiger hand zien aangegre-
pen, doch die hand werd niet uitgestoken. Het woord van
Pius IX. n Verspreidt de leer van den H. Thomas naar uw
„best vermogen",
liep gevaar buiten de orde der Dominicanen
geheel te zullen wegsterven, en nu dacht het mij beter ze met
een zwak orgaan te herhalen, dan geheel te laten verloren gaan.
Imprimi permittimus.
fr. F. Th. van der Heijden,
Pr. Prov.